2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Larcier</strong> Wetboeken - Editie <strong>2004</strong>/I<br />
<strong>2004</strong>/I
Bijgewerkt tot 1 januari <strong>2004</strong><br />
VOORWOORD<br />
DE LarcieR WETBOEKEN<br />
De LARCIER WETBOEKEN bevatten alle relevante wettelijke bepalingen die van kracht zijn in België: federale<br />
wetgeving, teksten met betrekking tot Vlaanderen én het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en Europese en<br />
internationale regelgeving.<br />
De redactie zorgt voor een grondig afgewogen selectie voor de dagelijkse praktijk: de volledige collectie van<br />
de LARCIER WETBOEKEN op papier biedt u meer dan 2000 akten. Daarmee beschikt u over precies die akten<br />
die u het meest gebruikt, in welk domein u ook actief bent.<br />
Om uw papieren editie handzaam te houden, worden de minder courante, gespecialiseerde akten niet meer<br />
in deze papieren editie opgenomen.<br />
Vanuit de bekommernis u zo volledig mogelijk te informeren, stellen wij u deze extra teksten gratis ter<br />
beschikking.<br />
Op deze site vindt u deze supplementaire teksten (stand van zaken Aanvulling <strong>2004</strong>/I: 1 januari <strong>2004</strong>)<br />
Deze teksten worden weergegeven in PDF-formaat. Om deze te raadplegen, heeft u Acrobat Reader nodig. Dit<br />
programma is gratis beschikbaar op de site van Adobe.<br />
De Uitgever<br />
© De Boeck & <strong>Larcier</strong> n.v., <strong>2004</strong> – Minimenstraat 39 – 1000 Brussel<br />
De redactie en de uitgever van de LARCIER WETBOEKEN besteden de grootste zorg aan de publikatie van de teksten, maar zijn<br />
in geen geval gehouden tot een resultaatsverbintenis mochten bepaalde vergissingen aan hun waakzaamheid ontsnapt zijn.<br />
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd<br />
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,<br />
opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Deel VII. MILIEURECHT
Blz: 18 – K.B. 29 augustus 1997<br />
K.B. 29 augustus 1997 betreffende het<br />
Comité voor het toekennen van het Europese<br />
milieukeurmerk (B.S., 1 oktober<br />
1997, err., B.S., 21 april 1998)<br />
HOOFDSTUK I<br />
DEFINITIES<br />
Art. 1. Voor de toepassing van onderhavig besluit<br />
dient te worden verstaan onder:<br />
«Comité»: het Comité opgericht door de wet van<br />
14 juli 1994 inzake de oprichting van een Comité<br />
voor de toekenning van het Europese milieukeurmerk;<br />
«Europees milieukeurmerk»: het Europese milieukeurmerk<br />
dat is ingesteld door [Verordening (EG)<br />
nr. 1980/2000 van het Europese Parlement en de<br />
Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair<br />
systeem voor de toekenning van milieukeuren];<br />
«Verordening»: [Verordening (EG) nr. 1980/2000<br />
van het Europese Parlement en de Raad van<br />
17 juli 2000 inzake een herzien communautair<br />
systeem voor de toekenning van milieukeuren];<br />
«Geaccrediteerde instelling»: instelling die geaccrediteerd<br />
is met toepassing van de wet van 20 juli<br />
1990 betreffende de accreditatie van certificatieen<br />
keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria.<br />
– Europees milieukeurmerk gewijzigd bij art. 1 K.B. 11 juni<br />
2003, B.S., 4 juli 2003, inwerkingtreding: 4 juli 2003 (art. 4)<br />
– Verordening vervangen bij art. 1 K.B. 11 juni 2003, B.S., 4 juli<br />
2003, inwerkingtreding: 4 juli 2003 (art. 4)<br />
HOOFDSTUK II<br />
OPDRACHTEN<br />
Art. 2. § 1. Het Comité heeft tot taak de toekenning,<br />
het toezicht op het gebruik en de intrekking<br />
van het Europese milieukeurmerk overeenkomstig<br />
de procedure bepaald in [artikel 7 van de Verordening].<br />
§ 2. In het kader van zijn opdracht kan het Comité<br />
een voorstel tot bepaling van een nieuwe productengroep<br />
waarvoor een Europees milieukeurmerk<br />
kan worden aangevraagd, aan de Europese Commissie<br />
voorleggen.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 2 K.B. 11 juni 2003, B.S., 4 juli 2003, inwerkingtreding:<br />
4 juli 2003 (art. 4)<br />
Art. 3. Het is de taak van het Comité om informatie<br />
over het Europese milieukeurmerk te verstrekken<br />
aan consumenten en ondernemingen.<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU<br />
Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
HOOFDSTUK III<br />
PROCEDURE<br />
Art. 4. § 1. De aanvraag om een Europees milieukeurmerk<br />
wordt in tweevoud ingediend bij het<br />
secretariaat van het Comité, op het adres van het<br />
Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en<br />
Leefmilieu.<br />
§ 2. De aanvraag dient vergezeld te gaan van het<br />
bewijs van betaling van het bedrag voor de behandeling<br />
van het dossier betreffende de aanvraag tot<br />
toekenning van het keurmerk als bedoeld in<br />
artikel 4 van de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting<br />
van een Comité voor het toekennen van<br />
het Europese milieukeurmerk.<br />
§ 3. Het dossier omvat alle inlichtingen, studies en<br />
tests van het product die nodig zijn voor de beoordeling<br />
van de overeenstemming met de criteria<br />
waaraan de producten van de groep waartoe het<br />
behoort, moeten voldoen.<br />
Wanneer het Comité van mening is dat bijkomende<br />
informatie nodig is, mag het het onderzoek van<br />
de milieubeoordeling van het product en van de<br />
overeenstemming met de milieucriteria die zijn<br />
vastgesteld voor de productengroep waartoe het<br />
behoort, met toestemming van de aanvrager en<br />
op zijn kosten, aan een geaccrediteerde instelling<br />
toevertrouwen.<br />
Art. 5. § 1. [Wanneer het Comité beslist het Europese<br />
milieukeurmerk toe te kennen brengt het de<br />
aanvrager bij een ter post aangetekend schrijven<br />
op de hoogte. Bovendien sluit het Comité met de<br />
gebruiker van het Europese milieukeurmerk een<br />
contract af zoals bepaald in de Beschikking<br />
2000/729/EG van 10 november 2000 betreffende<br />
een standaardcontract inzake de voorwaarden<br />
voor het gebruik van de communautaire milieukeur.]<br />
§ 2. [Wordt de aanvraag tot het toekennen van<br />
een Europees milieukeurmerk afgewezen, dan<br />
maakt het Comité zijn beslissing aan de aanvrager<br />
bekend bij een ter post aangetekend schrijven.]<br />
– § 1 vervangen bij art. 3 K.B. 11 juni 2003, B.S., 4 juli 2003, inwerkingtreding:<br />
4 juli 2003 (art. 4)<br />
– § 2 vervangen bij art. 3bis K.B. 11 juni 2003, B.S., 4 juli 2003,<br />
inwerkingtreding: 4 juli 2003 (art. 4)<br />
Art. 6. Wanneer het Comité van oordeel is dat de<br />
houder in strijd met de gebruiksvoorwaarden of<br />
met de bepalingen van dit contract handelt, is het<br />
gerechtigd de aan de houder verleende vergunning<br />
voor het gebruik van de milieukeur op te<br />
schorten of om deze in te trekken en de nodige<br />
maatregelen te treffen om te verhinderen dat de<br />
houder de milieukeur nog blijft gebruiken.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
COMITÉ<br />
K.B. 29 augustus 1997<br />
Art. 7. § 1. Het Comité is samengesteld uit:<br />
a) twee leden aangewezen door de Minister of<br />
Staatssecretaris die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid<br />
heeft;<br />
b) een lid aangewezen door de Minister die de<br />
Economische Zaken onder zijn bevoegdheid<br />
heeft;<br />
c) drie leden aangewezen door hun respectieve<br />
gewestregering;<br />
d) twee leden gekozen uit de kandidaten die zijn<br />
voorgedragen door de organisaties voor de bescherming<br />
van het leefmilieu, die in de Nationale<br />
Raad voor Duurzame Ontwikkeling zitting hebben;<br />
e) twee leden gekozen uit de kandidaten die zijn<br />
voorgedragen door de representatieve organisaties<br />
ter verdediging van de verbruikers, die in de<br />
Raad voor het Verbruik zitting hebben;<br />
f) twee leden gekozen uit de kandidaten die zijn<br />
voorgedragen door de representatieve organisaties<br />
van de productie, de distributie, de landbouw<br />
en de middenstand, die in de Raad voor het Verbruik<br />
zitting hebben;<br />
g) twee leden gekozen uit de kandidaten die zijn<br />
voorgedragen door de representatieve organisaties<br />
van de werknemers, die in de Raad voor het<br />
Verbruik zitting hebben.<br />
§ 2. De leden worden voor vijf jaar benoemd door<br />
de Minister of Staatssecretaris die het Leefmilieu<br />
onder zijn bevoegdheid heeft. Hun mandaat is<br />
hernieuwbaar.<br />
Op dezelfde wijze worden evenveel plaatsvervangende<br />
leden benoemd als er gewone leden in het<br />
Comité zijn.<br />
§ 3. De voorzitter en de ondervoorzitter worden<br />
aangewezen onder de leden van het Comité respectievelijk<br />
door de Minister of Staatssecretaris die<br />
het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft en de<br />
Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid<br />
heeft.<br />
§ 4. Het Comité kan deskundigen uitnodigen om<br />
zijn vergaderingen bij te wonen.<br />
Art. 8. Het secretariaat van het Comité wordt<br />
waargenomen door ambtenaren van het Ministerie<br />
van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.<br />
Art. 9. Het Comité stelt zijn huishoudelijk reglement<br />
op. Dit reglement wordt ter goedkeuring<br />
voorgelegd aan de Ministers of Staatssecretarissen<br />
die het Leefmilieu en Economische Zaken onder<br />
hun bevoegdheid hebben.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 3
Art. 10. § 1. De werkingskosten, de reiskosten<br />
en het presentiegeld vallen ten laste van het Ministerie<br />
van Sociale Zaken, Volksgezondheid en<br />
Leefmilieu.<br />
§ 2. De leden bedoeld in artikel 7 hebben recht op<br />
de terugbetaling van hun reiskosten en op presentiegeld<br />
overeenkomstig de bepalingen van respectievelijk<br />
het koninklijk besluit van 18 januari 1965<br />
houdende algemene regeling inzake reiskosten en<br />
het besluit van de Regent van 15 juli 1946 tot vaststelling<br />
van de vergoedingen toegekend aan de leden<br />
van de permanente commissies die van het<br />
Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en<br />
Leefmilieu afhangen.<br />
Voor de toepassing van die bepalingen worden zij<br />
gelijkgesteld met de ambtenaren van de rangen<br />
15 tot 17.<br />
HOOFDSTUK V<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 11. Dit besluit treedt in werking de dag<br />
waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt,<br />
behoudens de bepalingen van<br />
hoofdstuk III, die in werking zullen treden op dezelfde<br />
dag als het besluit tot uitvoering van<br />
artikel 4 van de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting<br />
van een Comité voor het toekennen van<br />
het Europese milieukeurmerk.<br />
Art. 12. Onze Minister van Economie en Onze<br />
Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat<br />
hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 18 – Prot. 11 december 1997<br />
Prot. 11 december 1997 Protocol van<br />
Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde<br />
Naties inzake klimaatverandering<br />
(B.S., 26 september 2002)<br />
Goedgekeurd bij wet 26 september 2001, B.S., 26 september<br />
2002<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit Protocol zijn<br />
de begripsomschrijvingen van artikel 1 van het<br />
Verdrag van toepassing. Daarnaast wordt verstaan<br />
onder:<br />
1. «Conferentie van de Partijen»: de Conferentie<br />
van de Partijen bij het Verdrag;<br />
2. «Verdrag»: het Raamverdrag van de Verenigde<br />
Naties inzake klimaatverandering, op 9 mei 1992<br />
te New York aangenomen;<br />
3. «Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering»:<br />
de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering die in 1988<br />
door de Wereld Meteorologische Organisatie en<br />
het Milieuprogramma van de Verenigde Naties<br />
gezamenlijk werd ingesteld;<br />
4. «Protocol van Montreal»: het Protocol van<br />
Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken,<br />
op 16 september 1987 te Montreal aangenomen<br />
en naderhand aangepast en gewijzigd;<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
5. «Aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen»:<br />
Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen;<br />
6. «Partij»: een Partij bij dit Protocol, tenzij uit de<br />
context anderszins blijkt;<br />
7. «In Bijlage I opgenomen Partij»: een Partij die is<br />
opgenomen in Bijlage I bij het Verdrag, eventueel<br />
als gewijzigd, of een Partij die een kennisgeving<br />
heeft gedaan ingevolge artikel 4, tweede lid,<br />
letter g, van het Verdrag.<br />
Art. 2. 1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij<br />
dient, voor de nakoming van haar gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie<br />
uit hoofde van artikel 3, met het oog op de<br />
bevordering van duurzame ontwikkeling:<br />
a) in overeenstemming met haar nationale omstandigheden<br />
beleid en maatregelen uit te voeren<br />
en/of verder uit te werken, zoals:<br />
i) verhoging van de energie-efficiëntie in relevante<br />
sectoren van de nationale economie;<br />
ii) bescherming en uitbreiding van putten en reservoirs<br />
van broeikasgassen die niet worden beheerst<br />
krachtens het Protocol van Montreal, rekening<br />
houdend met haar verplichtingen ingevolge<br />
relevante internationale milieuverdragen; bevordering<br />
van praktijken van duurzaam bosbeheer;<br />
bebossing en herbebossing;<br />
iii) bevordering van duurzame vormen van landbouw<br />
in het licht van overwegingen op het gebied<br />
van klimaatverandering;<br />
iv) onderzoek naar, en bevordering, ontwikkeling<br />
en verhoging van het gebruik van nieuwe en<br />
duurzame vormen van energie, van technologieen<br />
voor koolstofdioxide-vastlegging en van geavanceerde<br />
en innovatieve milieuvriendelijke<br />
technologieën;<br />
v) voortschrijdende reductie of geleidelijke eliminatie<br />
van markt-onvolkomenheden, fiscale stimulansen,<br />
vrijstellingen van heffingen en accijnzen,<br />
en subsidies in alle broeikasgasuitstotende sectoren<br />
die tegen het doel van het Verdrag ingaan, en<br />
toepassing van marktinstrumenten;<br />
vi) stimulering van passende hervormingen in relevante<br />
sectoren, gericht op het bevorderen van<br />
beleid en maatregelen waarmee de emissies van<br />
niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen worden beperkt of gereduceerd;<br />
vii) maatregelen om de emissies van niet krachtens<br />
het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen<br />
in de transportsector te beperken en/of<br />
te reduceren;<br />
viii) beperking en/of reductie van methaanemissies<br />
door middel van herwinning en gebruik bij<br />
het afvalbeheer, evenals bij de productie, het<br />
transport en de distributie van energie;<br />
b) samen te werken met andere Partijen om de individuele<br />
en gecombineerde doeltreffendheid te<br />
verbeteren van hun uit hoofde van dit artikel aangenomen<br />
beleid en maatregelen, ingevolge<br />
artikel 4, tweede lid, letter e, onder i, van het Ver-<br />
Prot. 11 december 1997<br />
drag. Met dat doel nemen deze Partijen stappen<br />
om hun ervaringen te delen en informatie uit te<br />
wisselen over dergelijk beleid en dergelijke maatregelen,<br />
met inbegrip van het ontwikkelen van<br />
manieren om de vergelijkbaarheid, transparantie<br />
en doeltreffendheid daarvan te verbeteren. De<br />
Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij<br />
dit Protocol bijeenkomen, dient, tijdens haar eerste<br />
zitting of zo snel mogelijk daarna, te overwegen<br />
op welke manieren die samenwerking kan<br />
worden vergemakkelijkt, rekening houdend met<br />
alle relevante informatie.<br />
2. De in Bijlage I opgenomen Partijen streven naar<br />
beperking of reductie van emissies van niet krachtens<br />
het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen<br />
uit de in de lucht- en zeevaart gebruikte<br />
bunkerbrandstoffen, waarbij zij werken via respectievelijk<br />
de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie<br />
en de Internationale Maritieme Organisatie.<br />
3. De in Bijlage I opgenomen Partijen streven ernaar<br />
beleid en maatregelen ingevolge dit artikel<br />
zodanig uit te voeren dat nadelige gevolgen tot<br />
een minimum worden beperkt, met inbegrip van<br />
de nadelige gevolgen van klimaatverandering, gevolgen<br />
voor de internationale handel, en sociale,<br />
economische en milieueffecten voor andere Partijen,<br />
met name Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn en in het bijzonder die welke zijn genoemd in<br />
artikel 4, achtste en negende lid, van het Verdrag,<br />
rekening houdend met artikel 3 van het Verdrag.<br />
De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, kan, indien van toepassing,<br />
verdere maatregelen treffen om de uitvoering<br />
van het in dit lid bepaalde te bevorderen.<br />
4. Indien de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, besluit dat<br />
het nuttig is in het eerste lid, letter a, genoemd beleid<br />
en maatregelen te coördineren, zal zij, rekening<br />
houdend met de verschillende nationale omstandigheden<br />
en mogelijke gevolgen, wijzen en<br />
middelen bestuderen om de coördinatie van dit<br />
beleid en deze maatregelen uit te werken.<br />
Art. 3. 1. De in Bijlage I opgenomen Partijen zorgen<br />
er ieder voor zich of gezamenlijk voor dat hun<br />
gezamenlijke antropogene in koolstofdioxideequivalenten<br />
uitgedrukte emissies van de in<br />
Bijlage A genoemde broeikasgassen de hun toegewezen<br />
hoeveelheden, berekend aan de hand van<br />
hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking<br />
en -reductie als genoemd in<br />
Bijlage B en overeenkomstig het in dit artikel bepaalde,<br />
niet overschrijden, met het oog op de reductie<br />
van hun totale emissie van die gassen in de<br />
verbintenisperiode 2008 tot 2012 met ten minste<br />
5 % ten opzichte van de niveaus van 1990.<br />
2. Elke in Bijlage I opgenomen Partij dient in 2005<br />
aantoonbare vorderingen te hebben gemaakt bij<br />
de nakoming van haar verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol.<br />
3. De netto-veranderingen in de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put die<br />
voortvloeien uit rechtstreeks door de mens ontplooide<br />
activiteiten op het gebied van veranderin-<br />
4 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
gen in het landgebruik en bosbouw, beperkt tot<br />
bebossing, herbebossing en ontbossing sinds<br />
1990, gemeten als verifieerbare veranderingen in<br />
koolstofvoorraden in elke verbintenisperiode,<br />
worden gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen<br />
uit hoofde van dit artikel van elke in<br />
Bijlage I opgenomen Partij. Over de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put die<br />
verband houden met die activiteiten wordt op<br />
transparante en verifieerbare wijze verslag uitgebracht<br />
en dit wordt overeenkomstig de artikelen 7<br />
en 8 getoetst.<br />
4. Voorafgaand aan de eerste zitting van de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, verschaft elke in Bijlage I<br />
opgenomen Partij het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies ter bestudering<br />
gegevens waarmee haar niveau van koolstofvoorraden<br />
in 1990 kan worden vastgesteld en een<br />
raming kan worden gemaakt van de wijzigingen<br />
in haar koolstofvoorraden gedurende de daaropvolgende<br />
jaren. De Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
neemt tijdens haar eerste zitting of zo snel mogelijk<br />
daarna een besluit over de modaliteiten, regelingen<br />
en richtlijnen ten aanzien van hoe en welke<br />
aanvullende menselijke activiteiten die verband<br />
houden met veranderingen in de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put in<br />
de categorieën landbouwgronden, veranderingen<br />
in landgebruik en bosbouw moeten worden opgeteld<br />
bij, of afgetrokken van, de aan de in Bijlage I<br />
opgenomen Partijen toegewezen hoeveelheden,<br />
rekening houdend met de onzekerheden, de<br />
transparantie van de rapportage, de verifieerbaarheid,<br />
het methodologische werk van de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering,<br />
het overeenkomstig artikel 5 door het Hulporgaan<br />
voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies uitgebrachte advies en de besluiten van de<br />
Conferentie van de Partijen. Een dergelijk besluit<br />
geldt voor de tweede en volgende verbintenisperiodes.<br />
Een Partij kan ervoor kiezen een dergelijk<br />
besluit over deze aanvullende menselijke activiteiten<br />
in haar eerste verbintenisperiode toe te passen,<br />
mits deze activiteiten sinds 1990 hebben<br />
plaatsgevonden.<br />
5. De in Bijlage I opgenomen Partijen die een<br />
overgang naar een markteconomie doormaken<br />
en wier referentiejaar of -periode door de Conferentie<br />
van de Partijen tijdens haar tweede zitting is<br />
vastgesteld ingevolge besluit 9/CP.2 gebruiken<br />
dat referentiejaar of die referentie-periode voor de<br />
nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit<br />
artikel. Elke andere in Bijlage I opgenomen Partij<br />
die een overgang naar een markteconomie doormaakt<br />
en die haar eerste nationale mededeling uit<br />
hoofde van artikel 12 van het Verdrag nog niet<br />
heeft gedaan, kan de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
ook ervan in kennis stellen dat zij van plan is een<br />
historisch referentiejaar of een historische referentieperiode<br />
anders dan 1990 te gebruiken voor<br />
de nakoming van haar verplichtingen ingevolge<br />
dit artikel. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, beslist<br />
over de aanvaarding van die kennisgeving.<br />
6. Rekening houdend met artikel 4, zesde lid, van<br />
het Verdrag, staat de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen de<br />
in Bijlage I opgenomen Partijen die een overgang<br />
naar een markteconomie doormaken bij de nakoming<br />
van hun verplichtingen ingevolge dit Protocol<br />
anders dan die ingevolge dit artikel, een zekere<br />
mate van flexibiliteit toe.<br />
7. In de eerste verbintenisperiode voor gekwantificeerde<br />
emissiebeperking en -reductie, van 2008<br />
tot 2012, is de aan elke in Bijlage I opgenomen<br />
Partij toegewezen hoeveelheid gelijk aan het in<br />
Bijlage B voor de betrokken Partij opgenomen<br />
percentage van haar totale antropogene in koolstofdioxide-equivalenten<br />
uitgedrukte emissies<br />
van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen in<br />
1990, of het referentiejaar dat of de referentieperiode<br />
die overeenkomstig het vijfde lid is bepaald,<br />
vermenigvuldigd met vijf. De in Bijlage I opgenomen<br />
Partijen voor welke veranderingen in landgebruik<br />
en bosbouw in 1990 een netto-bron van<br />
broeikasgasemissies vormden, dienen, met het<br />
oog op de berekening van de hun toegewezen<br />
hoeveelheid, in het referentiejaar of de referentieperiode<br />
voor hun emissies in 1990 de totale antropogene<br />
in koolstofdioxide-equivalenten uitgedrukte<br />
emissies per bron, verminderd met de verwijderingen<br />
per put in 1990, resulterend uit veranderingen<br />
in landgebruik op te nemen.<br />
8. Alle in Bijlage I opgenomen Partijen kunnen<br />
1995 als referentiejaar gebruiken voor gehalogeneerde<br />
koolwaterstoffen, perfluorkoolwaterstoffen<br />
en zwavelhexafluoride, met het oog op de in<br />
het zevende lid bedoelde berekening.<br />
9. De verplichtingen voor latere periodes voor in<br />
Bijlage I opgenomen Partijen worden vastgesteld<br />
in wijzigingen op Bijlage B bij dit Protocol, die<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, zevende<br />
lid, worden aangenomen. De Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
neemt ten minste zeven jaar voor het<br />
einde van de in het eerste lid bedoelde eerste verbintenisperiode<br />
het initiatief tot het beoordelen<br />
van die verplichtingen.<br />
10. Emissieverminderende eenheden of delen van<br />
een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 6 of artikel 17<br />
van een andere Partij overneemt, worden opgeteld<br />
bij de aan de overnemende Partij toegewezen<br />
hoeveelheid.<br />
11. Emissieverminderende eenheden of delen van<br />
een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 6 of artikel 17<br />
aan een andere Partij overdraagt, worden afgetrokken<br />
van de aan de overdragende Partij toegewezen<br />
hoeveelheid.<br />
12. Gecertificeerde emissiereducties die een Partij<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van<br />
een andere Partij overneemt, worden opgeteld bij<br />
de aan de overnemende Partij toegewezen hoeveelheid.<br />
Prot. 11 december 1997<br />
13. Indien de emissies van een in Bijlage I opgenomen<br />
Partij in een verbintenisperiode lager zijn<br />
dan de haar uit hoofde van dit artikel toegewezen<br />
hoeveelheid, wordt het verschil op verzoek van die<br />
Partij opgeteld bij de aan die Partij voor latere verbintenisperiodes<br />
toegewezen hoeveelheid.<br />
14. Elke in Bijlage I opgenomen Partij streeft ernaar<br />
de in het eerste lid genoemde verplichtingen<br />
na te komen met een minimum aan nadelige sociale,<br />
economische en milieueffecten voor andere<br />
Partijen die ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder<br />
die welke zijn genoemd in artikel 4, achtste<br />
en negende lid, van het Verdrag. In overeenstemming<br />
met de desbetreffende besluiten van de<br />
Conferentie van de Partijen inzake de toepassing<br />
van die leden, bestudeert de Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
tijdens haar eerste zitting welke maatregelen<br />
nodig zijn om de nadelige gevolgen van klimaatverandering<br />
en/of de gevolgen van bestrijdingsmaatregelen<br />
voor de in die leden bedoelde<br />
Partijen tot een minimum te beperken. Onderwerp<br />
van studie zijn onder andere het instellen<br />
van financiering, de verzekering en de overdracht<br />
van technologie.<br />
Art. 4. 1. De in Bijlage I opgenomen Partijen die<br />
een overeenkomst hebben gesloten inzake de gezamenlijke<br />
nakoming van hun verplichtingen uit<br />
hoofde van artikel 3, worden geacht aan die verplichtingen<br />
te hebben voldaan op voorwaarde dat<br />
hun totale gecombineerde gezamenlijke antropogene<br />
in koolstofdioxide-equivalenten uitgedrukte<br />
emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen<br />
de aan hen toegewezen hoeveelheden, die<br />
zijn berekend op grond van hun in Bijlage B opgenomen<br />
gekwantificeerde verplichtingen inzake<br />
emissiebeperking en -reductie en overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 3, niet overschrijden. Het<br />
respectieve emissieniveau dat aan elk van de Partijen<br />
bij de overeenkomst is toegewezen, dient in<br />
die overeenkomst te worden aangegeven.<br />
2. De Partijen bij een dergelijke overeenkomst<br />
stellen het secretariaat in kennis van de voorwaarden<br />
van de overeenkomst op de datum van nederlegging<br />
van hun akten van bekrachtiging, aanvaarding<br />
of goedkeuring van of toetreding tot dit<br />
Protocol. Het secretariaat informeert op zijn beurt<br />
de Partijen bij en ondertekenaars van het Verdrag<br />
over de voorwaarden van de overeenkomst.<br />
3. Een dergelijke overeenkomst blijft van kracht<br />
voor de duur van de in artikel 3, zevende lid, genoemde<br />
verbintenisperiode.<br />
4. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit<br />
doen in het kader van, en samen met, een regionale<br />
organisatie voor economische integratie, worden<br />
de bestaande verplichtingen ingevolge dit<br />
Protocol niet beïnvloed door een wijziging in de<br />
samenstelling van de organisatie na de aanneming<br />
van dit Protocol. Een wijziging in de samenstelling<br />
van de organisatie is alleen van toepassing<br />
voor die verplichtingen ingevolge artikel 3 die na<br />
die wijziging worden aangenomen.<br />
5. Indien de Partijen bij een dergelijke overeenkomst<br />
er niet in slagen hun totale gecombineerde<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 5
niveau van emissiereducties te bereiken, is elke<br />
Partij bij die overeenkomst verantwoordelijk voor<br />
haar eigen in de overeenkomst genoemde emissieniveau.<br />
6. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit<br />
doen in het kader van, en samen met, een regionale<br />
organisatie voor economische integratie die zelf<br />
Partij is bij dit Protocol, is elke Lid-Staat van die regionale<br />
organisatie voor economische integratie<br />
afzonderlijk, en samen met de regionale organisatie<br />
voor economische integratie handelend overeenkomstig<br />
artikel 24, verantwoordelijk voor zijn<br />
eigen overeenkomstig dit artikel bekendgemaakte<br />
emissieniveau, ingeval zij er niet in slagen hun totale<br />
gecombineerde niveau van emissiereducties<br />
te bereiken.<br />
Art. 5. 1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij dient<br />
niet later dan een jaar voor het begin van de eerste<br />
verbintenisperiode te beschikken over een nationaal<br />
systeem voor de schatting van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per put van<br />
alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen. De Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
beslist tijdens haar eerste zitting over<br />
richtlijnen voor dergelijke nationale systemen,<br />
waarin de in het tweede lid genoemde methoden<br />
zijn verwerkt.<br />
2. Methoden voor de schatting van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per put van<br />
alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen zijn die welke door de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering<br />
zijn aanvaard en door de Conferentie<br />
van de Partijen tijdens haar derde zitting zijn<br />
goedgekeurd. Ingeval die methoden niet worden<br />
gebruikt, worden eventueel benodigde aanpassingen<br />
aangebracht overeenkomstig de methoden<br />
die door de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen tijdens haar<br />
eerste zitting zijn goedgekeurd. Op basis van het<br />
werk van onder andere de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering en het door<br />
het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies uitgebrachte advies worden deze<br />
methoden en aanpassingen regelmatig getoetst<br />
en in voorkomende gevallen herzien door de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, ten volle rekening houdend<br />
met eventuele relevante besluiten van de<br />
Conferentie van de Partijen. Elke herziening van<br />
methoden of aanpassingen wordt alleen aangewend<br />
om ervoor te zorgen dat de verplichtingen<br />
ingevolge artikel 3 met betrekking tot een na die<br />
herziening aanvaarde verbintenisperiode, worden<br />
nagekomen.<br />
3. De cijfers van het aardopwarmingsvermogen<br />
(global warming potentials), de zogenoemde<br />
GWP-waarden, die worden gebruikt voor de berekening<br />
van het koolstofdioxide-equivalent van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen<br />
per put van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen<br />
zijn die welke door de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering zijn<br />
aanvaard en door de Conferentie van de Partijen<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
tijdens haar derde zitting zijn overeengekomen.<br />
Op basis van het werk van onder andere de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering<br />
en het door het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies uitgebrachte<br />
advies wordt de GWP-waarde van elk van die<br />
broeikasgassen regelmatig getoetst en in voorkomende<br />
gevallen herzien door de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
ten volle rekening houdend met eventuele<br />
relevante besluiten van de Conferentie van<br />
de Partijen. Een herziening van de GWP-waarde is<br />
alleen van toepassing op verplichtingen ingevolge<br />
artikel 3 met betrekking tot een na die herziening<br />
aanvaarde verbintenisperiode.<br />
Art. 6. 1. Om aan haar verplichtingen ingevolge<br />
artikel 3 te voldoen, kan elke in Bijlage I opgenomen<br />
Partij emissiereductie eenheden die het resultaat<br />
zijn van projecten die een reductie beogen<br />
van antropogene emissies per bron of een verhoging<br />
van antropogene verwijderingen per put van<br />
broeikasgassen in ongeacht welke sector van de<br />
economie, overdragen aan of overnemen van elke<br />
andere in Bijlage I opgenomen Partij, op voorwaarde<br />
dat:<br />
a) een dergelijk project is goedgekeurd door de<br />
betrokken Partijen;<br />
b) een dergelijk project voorziet in een extra vermindering<br />
van emissies per bron, of een extra uitbreiding<br />
van verwijderingen per put ten opzichte<br />
van die welke anders zouden zijn opgetreden;<br />
c) zij geen emissiereductie eenheden overneemt<br />
indien zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen<br />
ingevolge de artikelen 5 en 7; en<br />
d) het overnemen van emissiereductie eenheden<br />
een aanvulling is op nationale maatregelen om de<br />
verplichtingen ingevolge artikel 3 na te komen.<br />
2. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, kan, tijdens<br />
haar eerste zitting of zo snel mogelijk daarna, verdere<br />
richtlijnen opstellen voor de toepassing van<br />
dit artikel, met inbegrip van richtlijnen voor verificatie<br />
en rapportage.<br />
3. Een in Bijlage I opgenomen Partij kan rechtspersonen<br />
machtigen om onder haar verantwoordelijkheid<br />
deel te nemen aan activiteiten die leiden<br />
tot het uit hoofde van dit artikel ontwikkelen,<br />
overdragen of overnemen van emissiereductie<br />
eenheden.<br />
4. Indien een vraagstuk betreffende de uitvoering<br />
van de in dit artikel genoemde eisen door een in<br />
Bijlage I opgenomen Partij overeenkomstig de<br />
desbetreffende bepalingen van artikel 8 wordt gesignaleerd,<br />
kunnen overdrachten en overnames<br />
van emissiereductie eenheden doorgang blijven<br />
vinden nadat het vraagstuk is gesignaleerd, op<br />
voorwaarde dat die eenheden niet door een Partij<br />
mogen worden gebruikt om aan haar verplichtingen<br />
ingevolge artikel 3 te voldoen totdat alle<br />
kwesties betreffende de nakoming zijn opgelost.<br />
Art. 7. 1. Elke in Bijlage I opgenomen Partij<br />
neemt in haar jaarlijkse inventarislijst van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per<br />
Prot. 11 december 1997<br />
put van niet krachtens het Protocol van Montreal<br />
beheerste broeikasgassen, die overeenkomstig de<br />
desbetreffende besluiten van de Conferentie van<br />
de Partijen wordt ingediend, de noodzakelijke<br />
overeenkomstig het vierde lid te bepalen aanvullende<br />
informatie op om ervoor te zorgen dat aan<br />
artikel 3 wordt voldaan.<br />
2. Elke in Bijlage I opgenomen Partij neemt in<br />
haar nationale mededeling, die wordt gedaan uit<br />
hoofde van artikel 12 van het Verdrag, de aanvullende<br />
overeenkomstig het vierde lid te bepalen informatie<br />
op die noodzakelijk is om aan te tonen<br />
dat zij voldoet aan haar verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol.<br />
3. Elke in Bijlage I opgenomen Partij deelt de uit<br />
hoofde van het eerste lid vereiste informatie jaarlijks<br />
mede, te beginnen met de eerste inventarislijst<br />
die uit hoofde van het Verdrag vereist is voor<br />
het eerste jaar van de verbintenisperiode nadat dit<br />
Protocol voor die Partij in werking is getreden.<br />
Elke in Bijlage I opgenomen Partij verstrekt de uit<br />
hoofde van het tweede lid vereiste informatie als<br />
deel van de eerste nationale mededeling die uit<br />
hoofde van het Verdrag vereist is nadat dit Protocol<br />
voor die Partij in werking is getreden en na<br />
aanneming van de in het vierde lid genoemde<br />
richtlijnen. De frequentie van de uit hoofde van dit<br />
artikel vereiste informatieverstrekking daarna<br />
wordt bepaald door de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
rekening houdend met een eventueel tijdpad<br />
voor het verstrekken van nationale mededelingen<br />
waartoe de Conferentie van de Partijen<br />
heeft besloten.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens<br />
haar eerste zitting richtlijnen aan voor het opstellen<br />
van de uit hoofde van dit artikel vereiste informatie,<br />
en toetst deze daarna periodiek, rekening<br />
houdend met de richtlijnen voor het opstellen van<br />
nationale mededelingen door in Bijlage I opgenomen<br />
Partijen, die door de Conferentie van de Partijen<br />
zijn aangenomen. De Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
beslist eveneens, vóór de eerste verbintenisperiode,<br />
over manieren waarop de administratie<br />
van de toegewezen hoeveelheden kan plaatsvinden.<br />
Art. 8. 1. De informatie die ingevolge artikel 7<br />
door elke in Bijlage I opgenomen Partij wordt verstrekt,<br />
wordt getoetst door beoordelingsteams<br />
van deskundigen ingevolge de desbetreffende besluiten<br />
van de Conferentie van de Partijen en overeenkomstig<br />
de richtlijnen die uit hoofde van het<br />
vierde lid voor dit doel zijn aangenomen door de<br />
Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij<br />
dit Protocol bijeenkomen. De ingevolge artikel 7,<br />
eerste lid, door elke in Bijlage I opgenomen Partij<br />
verstrekte informatie wordt getoetst als deel van<br />
de jaarlijkse samenstelling en administratie van<br />
de emissie-inventarislijsten en de toegewezen<br />
hoeveelheden. Daarnaast wordt de ingevolge<br />
artikel 7, tweede lid, door elke in Bijlage I opgenomen<br />
Partij verstrekte informatie getoetst als deel<br />
van de beoordeling van de mededelingen.<br />
6 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
2. De beoordelingsteams van deskundigen worden<br />
gecoördineerd door het secretariaat en bestaan<br />
uit deskundigen die zijn geselecteerd uit<br />
hen die door de Partijen bij het Verdrag en, indien<br />
van toepassing, door intergouvernementele organisaties<br />
zijn voorgedragen, overeenkomstig de<br />
richtlijnen die voor dit doel door de Conferentie<br />
van de Partijen zijn gegeven.<br />
3. Het toetsingsproces voorziet in een grondige en<br />
allesomvattende technische evaluatie van alle aspecten<br />
van de uitvoering van dit Protocol door een<br />
Partij. De beoordelingsteams van deskundigen<br />
stellen een rapport op voor de Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
waarin de nakoming van de verplichtingen<br />
van de Partij wordt geëvalueerd en waarin<br />
mogelijke problemen met, en factoren die van invloed<br />
zijn op, de naleving van de verplichtingen<br />
worden gesignaleerd. Deze rapporten worden<br />
door het secretariaat verzonden aan alle Partijen<br />
bij het Verdrag. Het secretariaat maakt een lijst<br />
van de vraagstukken betreffende de uitvoering die<br />
in die rapporten zijn aangegeven ter nadere bestudering<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens<br />
haar eerste zitting richtlijnen aan voor het toetsen<br />
van de uitvoering van dit Protocol door beoordelingsteams<br />
van deskundigen, en toetst deze daarna<br />
periodiek, rekening houdend met de desbetreffende<br />
besluiten van de Conferentie van de Partijen.<br />
5. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert, met<br />
de hulp van het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
en, indien van toepassing, het Hulporgaan voor<br />
wetenschappelijk en technologisch advies:<br />
a) de door Partijen uit hoofde van artikel 7 verstrekte<br />
informatie en de rapporten van de toetsingen<br />
daarvan die door de deskundigen ingevolge<br />
dit artikel zijn verricht; en<br />
b) de vraagstukken betreffende de uitvoering die<br />
door het secretariaat ingevolge het derde lid in<br />
een lijst zijn opgenomen, evenals alle door Partijen<br />
naar voren gebrachte vraagstukken.<br />
6. Ingevolge haar bestudering van de in het vijfde<br />
lid genoemde informatie, neemt de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol<br />
bijeenkomen, besluiten over elke voor de uitvoering<br />
van dit Protocol noodzakelijke aangelegenheid.<br />
Art. 9. 1. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, toetst dit<br />
Protocol periodiek in het licht van de best beschikbare<br />
wetenschappelijke informatie over en evaluaties<br />
van klimaatverandering en de effecten<br />
daarvan, alsmede ter zake dienende technische,<br />
sociale en economische informatie. Deze toetsingen<br />
worden gecoördineerd met relevante toetsingen<br />
uit hoofde van het Verdrag, in het bijzonder<br />
die welke worden vereist in artikel 4, tweede lid,<br />
letter d, en artikel 7, tweede lid, letter a, van het<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
Verdrag. Op basis van deze toetsingen neemt de<br />
Conferentie van de Partijen waarin de Partijen bij<br />
dit Protocol bijeenkomen, passende maatregelen.<br />
2. De eerste toetsing vindt plaats tijdens de tweede<br />
zitting van de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. Volgende<br />
toetsingen vinden met regelmatige tussenpozen<br />
en tijdig plaats.<br />
Art. 10. Alle Partijen, hun gezamenlijke, doch<br />
verschillende verantwoordelijkheden en hun specifieke<br />
nationale en regionale ontwikkelingsprioriteiten,<br />
doelstellingen en omstandigheden in<br />
aanmerking nemend, zonder nieuwe verplichtingen<br />
te introduceren voor niet in Bijlage I opgenomen<br />
Partijen, maar de bestaande verplichtingen<br />
ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Verdrag bevestigend,<br />
en de naleving van deze verplichtingen<br />
steeds bevorderend om duurzame ontwikkeling te<br />
realiseren, rekening houdend met artikel 4, derde,<br />
vijfde en zevende lid, van het Verdrag:<br />
a) stellen, voor zover relevant en mogelijk, nationale<br />
en, indien van toepassing, regionale programma's<br />
met een goede kosteneffectiviteit op ter<br />
verbetering van de kwaliteit van lokale emissiefactoren,<br />
gegevens over activiteiten en/of modellen<br />
die de sociaal-economische omstandigheden van<br />
elke Partij weerspiegelen voor het opstellen en periodiek<br />
bijwerken van nationale inventarislijsten<br />
van antropogene emissies per bron en verwijderingen<br />
per put van alle niet krachtens het Protocol<br />
van Montreal beheerste broeikasgassen, gebruik<br />
makend van vergelijkbare door de Conferentie<br />
van de Partijen overeen te komen methoden, en in<br />
overeenstemming met de door de Conferentie van<br />
de Partijen aangenomen richtlijnen voor het opstellen<br />
van nationale mededelingen;<br />
b) stellen nationale en, indien van toepassing, regionale<br />
programma's op die maatregelen bevatten<br />
ter beperking van klimaatverandering en<br />
maatregelen ter vergemakkelijking van een adequate<br />
aanpassing aan klimaatverandering, en<br />
voeren deze uit, maken deze openbaar en werken<br />
deze regelmatig bij:<br />
i) dergelijke programma's kunnen onder meer betrekking<br />
hebben op de energie-, de vervoers- en de<br />
industriesector, alsmede op de landbouw, de bosbouw<br />
en het afvalbeheer. Bovendien kunnen aanpassingstechnologieën<br />
en methoden ter verbetering<br />
van de ruimtelijke ordening de aanpassing<br />
aan klimaatverandering verbeteren; en<br />
ii) de in Bijlage I opgenomen Partijen verstrekken<br />
informatie over maatregelen uit hoofde van dit<br />
Protocol, met inbegrip van nationale programma's,<br />
overeenkomstig artikel 7; andere Partijen<br />
trachten in hun nationale mededelingen, indien<br />
van toepassing, informatie op te nemen over programma's<br />
die maatregelen bevatten die naar hun<br />
mening een bijdrage leveren aan de bestrijding<br />
van klimaatverandering en de nadelige effecten<br />
daarvan, met inbegrip van maatregelen ter bestrijding<br />
van stijgingen van broeikasgasemissies en<br />
ter uitbreiding van verwijderingen per put, en<br />
maatregelen voor capaciteitsopbouw en aanpassing;<br />
Prot. 11 december 1997<br />
c) werken samen bij de bevordering van doeltreffende<br />
modaliteiten voor de ontwikkeling, toepassing<br />
en verspreiding van, en ondernemen alle mogelijke<br />
stappen ter bevordering, vergemakkelijking<br />
en financiering, indien van toepassing, van<br />
de overdracht van, of de toegang tot, milieuvriendelijke<br />
technologieën, know-how, praktijken en<br />
processen die betrekking hebben op klimaatverandering,<br />
met name ten gunste van ontwikkelingslanden,<br />
met inbegrip van het opstellen van<br />
beleid en programma's voor een doeltreffende<br />
overdracht van milieuvriendelijke technologieën<br />
in staatseigendom of uit de publieke sector, en het<br />
creëren van randvoorwaarden voor de particuliere<br />
sector, ter bevordering en uitbreiding van de<br />
overdracht van, en de toegang tot, milieuvriendelijke<br />
technologieën;<br />
d) werken samen bij wetenschappelijk en technisch<br />
onderzoek en bevorderen het onderhoud en<br />
de ontwikkeling van systemen voor systematische<br />
waarneming en het opzetten van gegevensbestanden<br />
om de onzekerheden betreffende het klimaatsysteem,<br />
de nadelige effecten van klimaatverandering<br />
en de economische en sociale gevolgen<br />
van verschillende bestrijdingsstrategieën te<br />
verkleinen, en bevorderen de ontwikkeling en versterking<br />
van de eigen capaciteiten en mogelijkheden<br />
om deel te nemen aan internationale en intergouvernementele<br />
inspanningen, programma's en<br />
netwerken betreffende onderzoek en systematische<br />
waarneming, rekening houdend met<br />
artikel 5 van het Verdrag;<br />
e) werken samen bij en bevorderen op internationaal<br />
niveau en, indien van toepassing, met behulp<br />
van bestaande organisaties, de ontwikkeling en<br />
uitvoering van voorlichtings- en vormingsprogramma's,<br />
waaronder de versterking van nationale<br />
capaciteitsvergroting, in het bijzonder van menselijke<br />
en institutionele capaciteit, en de uitwisseling<br />
of detachering van personeel voor de opleiding<br />
van deskundigen op dit gebied, met name<br />
voor de ontwikkelingslanden, en vergemakkelijken<br />
op nationaal niveau de bewustmaking van, en<br />
de toegang van het publiek tot informatie inzake<br />
klimaatverandering. Er dienen passende modaliteiten<br />
te worden ontwikkeld voor de uitvoering<br />
van deze activiteiten via de desbetreffende hulporganen<br />
van het Verdrag, rekening houdend met<br />
artikel 6 van het Verdrag;<br />
f) nemen in hun nationale mededelingen informatie<br />
op over programma's en activiteiten die ingevolge<br />
dit artikel zijn ondernomen overeenkomstig<br />
de desbetreffende besluiten van de Conferentie<br />
van de Partijen; en<br />
g) nemen, bij de nakoming van de verplichtingen<br />
ingevolge dit artikel, artikel 4, achtste lid, van het<br />
Verdrag grondig in overweging.<br />
Art. 11. 1. Bij de toepassing van artikel 10 houden<br />
Partijen rekening met het in artikel 4, vierde,<br />
vijfde, zevende, achtste en negende lid, van het<br />
Verdrag bepaalde.<br />
2. De Partijen die ontwikkelde landen zijn en de<br />
andere in Bijlage II bij het Verdrag opgenomen<br />
ontwikkelde Partijen, in het kader van de toepas-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 7
sing van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag, overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 4, derde lid, en<br />
artikel 11 van het Verdrag, en via de instelling(en)<br />
waaraan de werking van het financiële mechanisme<br />
van het Verdrag is toevertrouwd:<br />
a) stellen nieuwe en aanvullende financiële middelen<br />
ter beschikking ter dekking van de overeengekomen<br />
volledige door de Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn te maken kosten ter bevordering<br />
van de nakoming van bestaande verplichtingen<br />
ingevolge artikel 4, eerste lid, letter a, van het Verdrag<br />
die vallen onder artikel 10, letter a; en<br />
b) stellen eveneens die financiële middelen ter beschikking,<br />
waaronder die ten behoeve van de<br />
overdracht van technologie, die de Partijen die<br />
ontwikkelingslanden zijn nodig hebben ter dekking<br />
van de volledige overeengekomen meerkosten<br />
van de bevordering van de nakoming van bestaande<br />
verplichtingen ingevolge artikel 4, eerste<br />
lid, van het Verdrag die vallen onder artikel 10 en<br />
die zijn overeengekomen tussen een Partij die een<br />
ontwikkelingsland is en de in artikel 11 van het<br />
Verdrag bedoelde instelling(en), zulks in overeenstemming<br />
met dat artikel.<br />
Bij de nakoming van deze bestaande verplichtingen<br />
dient rekening te worden gehouden met de<br />
noodzaak van adequaatheid en voorspelbaarheid<br />
van de geldstroom en het belang van passende<br />
lastenverdeling onder de Partijen die ontwikkelde<br />
landen zijn. De richtlijnen voor de instelling(en)<br />
waaraan de werking van het financiële mechanisme<br />
van het Verdrag is toevertrouwd in de desbetreffende<br />
besluiten van de Conferentie van de Partijen,<br />
met inbegrip van die welke vóór de aanneming<br />
van dit Protocol werden overeengekomen,<br />
zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit<br />
lid bepaalde.<br />
3. Door de Partijen die ontwikkelde landen zijn en<br />
de andere in Bijlage II bij het Verdrag opgenomen<br />
ontwikkelde Partijen en aan Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn, kunnen ook financiële middelen<br />
voor de toepassing van artikel 10 ter beschikking<br />
worden gesteld, langs bilaterale, regionale en<br />
andere multilaterale kanalen.<br />
Art. 12. 1. Hierbij wordt een mechanisme voor<br />
schone ontwikkeling ingesteld.<br />
2. Het doel van het mechanisme voor schone ontwikkeling<br />
is het helpen van de niet in Bijlage I opgenomen<br />
Partijen bij het realiseren van duurzame<br />
ontwikkeling en het leveren van een bijdrage aan<br />
het uiteindelijke doel van het Verdrag, en het helpen<br />
van in Bijlage I opgenomen Partijen bij het<br />
nakomen van hun gekwantificeerde verplichtingen<br />
inzake emissiebeperking en -reductie uit<br />
hoofde van artikel 3.<br />
3. Ingevolge het mechanisme voor schone ontwikkeling:<br />
a) profiteren de niet in Bijlage I opgenomen Partijen<br />
mee van projectactiviteiten die resulteren in<br />
gecertificeerde emissiereducties; en<br />
b) kunnen de in Bijlage I opgenomen Partijen gecertificeerde<br />
emissiereducties die voortvloeien uit<br />
dergelijke projectactiviteiten aanwenden om bij te<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
dragen tot de nakoming van een deel van hun gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking<br />
en -reductie ingevolge artikel 3, zoals bepaald<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
4. Het mechanisme voor schone ontwikkeling is<br />
onderworpen aan het gezag en de richtlijnen van<br />
de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen en staat onder toezicht<br />
van de raad van bestuur van het mechanisme<br />
voor schone ontwikkeling.<br />
5. De uit elke projectactiviteit voortvloeiende<br />
emissiereducties worden gecertificeerd door operationele<br />
instellingen die worden aangewezen<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, op basis van:<br />
a) vrijwillige, door elke betrokken Partij goedgekeurde,<br />
deelname;<br />
b) feitelijke, meetbare en lange-termijnvoordelen,<br />
gerelateerd aan de beperking van klimaatverandering;<br />
en<br />
c) extra emissiereducties ten opzichte van die welke<br />
zouden zijn opgetreden zonder de gecertificeerde<br />
projectactiviteit.<br />
6. Het mechanisme voor schone ontwikkeling<br />
geeft waar nodig hulp bij het verkrijgen van financiering<br />
van gecertificeerde projectactiviteiten.<br />
7. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, stelt tijdens<br />
haar eerste zitting modaliteiten en procedures<br />
vast met het doel transparantie, doelmatigheid en<br />
verantwoording te garanderen via onafhankelijke<br />
financiële controle en verificatie van projectactiviteiten.<br />
8. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, garandeert dat<br />
een deel van de opbrengsten van gecertificeerde<br />
projectactiviteiten wordt aangewend ter dekking<br />
van administratieve uitgaven en om Partijen die<br />
ontwikkelingslanden zijn en die in het bijzonder<br />
kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering<br />
te helpen de kosten van aanpassing<br />
op te brengen.<br />
9. Bij deelname ingevolge het mechanisme voor<br />
schone ontwikkeling, waaronder deelname aan<br />
de in het derde lid, letter a, genoemde activiteiten<br />
en aan de overname van gecertificeerde emissiereducties,<br />
kunnen particuliere en/of publieke instellingen<br />
zijn betrokken; deze deelname is onderworpen<br />
aan eventuele door de raad van bestuur<br />
van het mechanisme voor schone ontwikkeling<br />
gegeven richtlijnen.<br />
10. Gecertificeerde emissiereducties die in de periode<br />
vanaf het jaar 2000 tot aan het begin van de<br />
eerste verbintenisperiode zijn gerealiseerd, kunnen<br />
worden aangewend om bij te dragen tot de<br />
nakoming van de verplichtingen in de eerste verbintenisperiode.<br />
Art. 13. 1. De Partijen bij dit Protocol komen bijeen<br />
in de Conferentie van de Partijen, het hoogste<br />
orgaan van het Verdrag.<br />
Prot. 11 december 1997<br />
2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij<br />
dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen<br />
aan de zittingen van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
in de Conferentie van de Partijen, kunnen<br />
beslissingen uit hoofde van dit Protocol enkel<br />
worden genomen door hen die Partij zijn bij dit<br />
Protocol.<br />
3. Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
in de Conferentie van de Partijen, wordt een<br />
lid van het Bureau van de Conferentie van de Partijen<br />
dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt<br />
die op dat moment geen Partij bij dit Protocol<br />
is, vervangen door een extra door en uit de Partijen<br />
bij dit Protocol te kiezen lid.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, toetst regelmatig<br />
de uitvoering van dit Protocol en neemt, binnen<br />
haar mandaat, de besluiten die nodig zijn ter<br />
bevordering van de doeltreffende uitvoering van<br />
dit Protocol. Zij verricht de haar door dit Protocol<br />
toegewezen taken en:<br />
a) beoordeelt, op basis van de in overeenstemming<br />
met de bepalingen van dit Protocol aan haar<br />
ter beschikking gestelde informatie, de uitvoering<br />
van dit Protocol door de Partijen, de gevolgen, in<br />
het algemeen, van de ingevolge dit Protocol genomen<br />
maatregelen, in het bijzonder gevolgen ten<br />
aanzien van het milieu en economische en sociale<br />
gevolgen, alsook het cumulatieve effect ervan en<br />
de mate waarin vooruitgang wordt geboekt in de<br />
richting van verwezenlijking van de doelstelling<br />
van het Verdrag;<br />
b) bestudeert periodiek de verplichtingen van de<br />
Partijen ingevolge dit Protocol, daarbij de in<br />
artikel 4, tweede lid, onder d, en artikel 7, tweede<br />
lid, van het Verdrag vereiste toetsingen grondig in<br />
overweging nemend, in het licht van de doelstelling<br />
van het Verdrag, de opgedane ervaring bij de<br />
uitvoering daarvan en de evolutie van de wetenschappelijke<br />
en technologische kennis, en bestudeert<br />
in dit kader periodieke rapporten inzake de<br />
uitvoering van dit Protocol, en neemt deze aan;<br />
c) bevordert en vergemakkelijkt de uitwisseling<br />
van informatie betreffende door de Partijen genomen<br />
maatregelen om klimaatverandering en de<br />
gevolgen daarvan tegen te gaan, rekening houdend<br />
met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden<br />
en mogelijkheden van de<br />
Partijen en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol;<br />
d) vergemakkelijkt op verzoek van twee of meer<br />
Partijen de coördinatie van de door hen genomen<br />
maatregelen om klimaatverandering en de gevolgen<br />
daarvan tegen te gaan, rekening houdend<br />
met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden<br />
en mogelijkheden van de Partijen<br />
en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol;<br />
e) bevordert en begeleidt, in overeenstemming<br />
met de doelstelling van het Verdrag en de bepalingen<br />
van dit Protocol, en de desbetreffende beslissingen<br />
van de Conferentie van de Partijen volledig<br />
8 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
in aanmerking nemend, de ontwikkeling en periodieke<br />
verfijning van vergelijkbare methoden voor<br />
de doeltreffende uitvoering van dit Protocol, overeen<br />
te komen door de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen;<br />
f) doet aanbevelingen inzake aangelegenheden<br />
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit<br />
Protocol;<br />
g) tracht extra financiële middelen te werven in<br />
overeenstemming met artikel 11, tweede lid;<br />
h) stelt de hulporganen in die noodzakelijk worden<br />
geacht voor de toepassing van dit Protocol;<br />
i) verzoekt om en, indien van toepassing, maakt<br />
gebruik van de diensten en de medewerking van,<br />
en informatie verstrekt door, bevoegde internationale,<br />
intergouvernementele en niet-gouvernementele<br />
organisaties; en<br />
j) oefent andere taken uit die nodig kunnen zijn<br />
voor de toepassing van dit Protocol, en bestudeert<br />
elke toegewezen taak die voortvloeit uit een beslissing<br />
van de Conferentie van de Partijen.<br />
5. Het reglement van orde van de Conferentie van<br />
de Partijen en de financiële procedures die uit<br />
hoofde van het Verdrag worden toegepast, zijn<br />
van overeenkomstige toepassing uit hoofde van<br />
dit Protocol, tenzij de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
door middel van consensus anders beslist.<br />
6. De eerste zitting van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
wordt door het secretariaat belegd samen<br />
met de eerste zitting van de Conferentie van de<br />
Partijen die is gepland na de datum van inwerkingtreding<br />
van dit Protocol. Daaropvolgende gewone<br />
zittingen van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden jaarlijks gehouden, samen met de gewone<br />
zittingen van de Conferentie van de Partijen,<br />
tenzij de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen anders beslist.<br />
7. Buitengewone zittingen van de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden gehouden op elk ander door<br />
haar noodzakelijk geacht tijdstip, of op schriftelijk<br />
verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek<br />
binnen zes maanden nadat het door het secretariaat<br />
aan de Partijen is medegedeeld, door<br />
ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.<br />
8. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties<br />
en de Internationale Organisatie voor<br />
Atoomenergie, alsmede alle Lid-Staten daarvan of<br />
waarnemers daarbij die geen Partij bij het Verdrag<br />
zijn, kunnen op zittingen van de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden vertegenwoordigd als waarnemer.<br />
Elke instelling of organisatie, hetzij nationaal<br />
of internationaal, hetzij gouvernementeel of<br />
niet-gouvernementeel, die bevoegd is ter zake van<br />
aangelegenheden waarop dit Protocol betrekking<br />
heeft, en die aan het secretariaat haar wens te kennen<br />
heeft gegeven op een zitting van de Conferen-<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
tie van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol<br />
bijeenkomen, te zijn vertegenwoordigd als<br />
waarnemer, kan als zodanig worden toegelaten,<br />
tenzij ten minste een derde van de aanwezige Partijen<br />
hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de<br />
deelneming van waarnemers wordt geregeld in<br />
het reglement van orde, bedoeld in het vijfde lid.<br />
Art. 14. 1. Het bij artikel 8 van het Verdrag ingestelde<br />
secretariaat fungeert als secretariaat van dit<br />
Protocol.<br />
2. Artikel 8, tweede lid, van het Verdrag inzake de<br />
taken van het secretariaat en artikel 8, derde lid,<br />
van het Verdrag inzake voor het functioneren van<br />
het secretariaat getroffen regelingen, zijn van<br />
overeenkomstige toepassing op dit Protocol.<br />
Daarnaast verricht het secretariaat de ingevolge<br />
dit Protocol aan het secretariaat toegewezen taken.<br />
Art. 15. 1. Het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies en het Hulporgaan inzake<br />
de uitvoering, ingesteld bij de artikelen 9 en<br />
10 van het Verdrag, doen dienst als respectievelijk<br />
het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
van dit Protocol. De bepalingen inzake<br />
het functioneren van deze twee organen uit hoofde<br />
van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing<br />
op dit Protocol. Zittingen van de bijeenkomsten<br />
van het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies en het Hulporgaan inzake<br />
de uitvoering van dit Protocol worden samen<br />
met de bijeenkomsten van respectievelijk het Hulporgaan<br />
voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
van het Verdrag gehouden.<br />
2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij<br />
dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen<br />
aan de zittingen van de hulporganen. Wanneer de<br />
hulporganen fungeren als hulporganen van dit<br />
Protocol, kunnen beslissingen uit hoofde van dit<br />
Protocol enkel worden genomen door hen die<br />
Partij zijn bij dit Protocol.<br />
3. Wanneer de bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag<br />
ingestelde hulporganen hun functie uitoefenen<br />
inzake aangelegenheden met betrekking tot<br />
dit Protocol wordt een lid van de Bureaus van die<br />
hulporganen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt<br />
die op dat moment geen Partij bij dit<br />
Protocol is, vervangen door een extra door en uit<br />
de Partijen bij dit Protocol te kiezen lid.<br />
Art. 16. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert<br />
zo spoedig mogelijk de toepassing op dit<br />
Protocol van het in artikel 13 van het Verdrag bedoelde<br />
multilaterale consultatieve overleg, en wijzigt<br />
dit indien nodig, in het licht van eventuele relevante<br />
besluiten die door de Conferentie van de<br />
Partijen worden genomen. Multilateraal consultatief<br />
overleg dat op dit Protocol van toepassing kan<br />
zijn, functioneert onverminderd de in overeenstemming<br />
met artikel 18 ingestelde procedures en<br />
mechanismen.<br />
Art. 17. De Conferentie van de Partijen legt de<br />
relevante beginselen, modaliteiten, regels en<br />
Prot. 11 december 1997<br />
richtlijnen vast, in het bijzonder voor de verificatie<br />
en de rapportage van en het afleggen van verantwoording<br />
over emissiehandel. De in Bijlage B opgenomen<br />
Partijen kunnen deelnemen aan emissiehandel<br />
teneinde aan hun verplichtingen ingevolge<br />
artikel 3 te voldoen. Deze handel vormt een<br />
aanvulling op de nationale maatregelen om de gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking<br />
en -reductie uit hoofde van dat artikel na<br />
te komen.<br />
Art. 18. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, keurt tijdens<br />
haar eerste zitting passende en doeltreffende<br />
procedures en mechanismen goed teneinde gevallen<br />
van niet-naleving van de bepalingen van dit<br />
Protocol vast te stellen en te bestrijden, onder andere<br />
door het opstellen van een indicatieve lijst<br />
van gevolgen, rekening houdend met de oorzaak,<br />
de aard, de mate en de frequentie van de niet-naleving.<br />
Procedures en mechanismen ingevolge dit<br />
artikel die bindende gevolgen met zich meebrengen<br />
worden aangenomen door middel van een<br />
wijziging op dit Protocol.<br />
Art. 19. De bepalingen van artikel 14 van het<br />
Verdrag inzake regeling van geschillen zijn van<br />
overeenkomstige toepassing op dit Protocol.<br />
Art. 20. 1. Elke Partij kan wijzigingen van dit<br />
Protocol voorstellen.<br />
2. Wijzigingen van dit Protocol worden aangenomen<br />
op een gewone zitting van de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol<br />
bijeenkomen. De tekst van een voorgestelde wijziging<br />
van dit Protocol wordt door het secretariaat<br />
aan de Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes<br />
maanden vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming<br />
wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt<br />
de tekst van alle voorgestelde wijzigingen ook<br />
mede aan de Partijen en ondertekenaars van het<br />
Verdrag en, ter kennismaking, aan de Depositaris.<br />
3. De Partijen stellen alles in het werk om over<br />
elke voorgestelde wijziging van dit Protocol overeenstemming<br />
te bereiken door middel van consensus.<br />
Indien alle pogingen om tot consensus te<br />
komen mislukken en er geen overeenstemming<br />
wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie<br />
aangenomen met een meerderheid van drie<br />
vierde van de aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen.<br />
De aangenomen wijziging wordt door<br />
het secretariaat medegedeeld aan de Depositaris,<br />
die deze ter aanvaarding toezendt aan alle Partijen.<br />
4. Akten van aanvaarding betreffende een wijziging<br />
worden nedergelegd bij de Depositaris. Een<br />
in overeenstemming met het derde lid aangenomen<br />
wijziging treedt voor de Partijen die deze<br />
hebben aanvaard in werking op de negentigste<br />
dag na de datum van ontvangst door de Depositaris<br />
van een akte van aanvaarding van ten minste<br />
drie vierde van de Partijen bij dit Protocol.<br />
6. Een wijziging treedt ten aanzien van elke andere<br />
Partij in werking op de negentigste dag na de<br />
datum waarop die Partij haar akte van aanvaarding<br />
betreffende bedoelde wijziging heeft nedergelegd<br />
bij de Depositaris.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 9
Art. 21. 1. Bijlagen bij dit Protocol maken daarvan<br />
een integrerend deel uit en een verwijzing<br />
naar dit Protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing<br />
naar de Bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk<br />
anders is bepaald. Bijlagen die worden aangenomen<br />
na de inwerkingtreding van dit Protocol zijn<br />
beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrijvende<br />
stukken van wetenschappelijke, technische,<br />
procedurele of administratieve aard.<br />
2. Elke Partij kan voorstellen doen voor een Bijlage<br />
bij dit Protocol en kan wijzigingen van Bijlagen bij<br />
dit Protocol voorstellen.<br />
3. Bijlagen bij dit Protocol en wijzigingen van Bijlagen<br />
bij dit Protocol worden aangenomen op een<br />
gewone zitting van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
De tekst van elke voorgestelde Bijlage of wijziging<br />
van een Bijlage wordt door het secretariaat aan de<br />
Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes maanden<br />
vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming<br />
wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt de<br />
tekst van elke voorgestelde Bijlage of wijziging<br />
van een Bijlage ook mede aan de Partijen en ondertekenaars<br />
van het Verdrag en, ter kennisneming,<br />
aan de Depositaris.<br />
4. De Partijen stellen alles in het werk om over<br />
elke voorgestelde Bijlage of wijziging van een Bijlage<br />
overeenstemming te bereiken door middel<br />
van consensus. Indien alle pogingen om tot consensus<br />
te komen mislukken en er geen overeenstemming<br />
wordt bereikt, wordt de Bijlage of de<br />
wijziging van de Bijlage in laatste instantie aangenomen<br />
met een meerderheid van drie vierde van<br />
de aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen.<br />
De aangenomen Bijlage of wijziging van een Bijlage<br />
wordt door het secretariaat medegedeeld aan<br />
de Depositaris, die deze ter aanvaarding toezendt<br />
aan alle Partijen.<br />
5. Een in overeenstemming met het derde en vierde<br />
lid aangenomen Bijlage of wijziging van een<br />
Bijlage niet zijnde Bijlage A of B treedt voor alle<br />
Partijen bij dit Protocol in werking zes maanden<br />
na de datum waarop de Depositaris hun de aanneming<br />
van de Bijlage of de aanneming van de<br />
wijziging van de Bijlage heeft medegedeeld, behalve<br />
voor de Partijen die de Depositaris binnen<br />
die termijn schriftelijk te kennen hebben gegeven<br />
die Bijlage of die wijziging van de Bijlage niet te<br />
aanvaarden. Voor Partijen die hun kennisgeving<br />
van niet-aanvaarding herroepen, treedt de Bijlage<br />
of de wijziging van een Bijlage in werking op de<br />
negentigste dag na de datum waarop de Depositaris<br />
een kennisgeving van herroeping heeft ontvangen.<br />
6. Indien de aanneming van een Bijlage of een wijziging<br />
van een Bijlage een wijziging van dit Protocol<br />
inhoudt, treedt die Bijlage eerst in werking of<br />
wordt die wijziging van een Bijlage eerst van<br />
kracht wanneer de wijziging van dit Protocol van<br />
kracht wordt.<br />
7. Wijzigingen van de Bijlagen A en B bij dit Protocol<br />
worden aangenomen en worden van kracht in<br />
overeenstemming met de in artikel 20 genoemde<br />
procedure, met dien verstande dat een wijziging<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
van Bijlage B alleen met de schriftelijke instemming<br />
van de betrokken Partij wordt aangenomen.<br />
Art. 22. 1. Elke Partij heeft één stem, behoudens<br />
het in het tweede lid bepaalde.<br />
2. Regionale organisaties voor economische integratie<br />
beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid<br />
vallende aangelegenheden over een<br />
aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van<br />
hun Lid-Staten die Partij bij dit Protocol zijn. Bedoelde<br />
organisaties oefenen hun stemrecht niet<br />
uit indien een van hun Lid-Staten zijn stemrecht<br />
uitoefent, en omgekeerd.<br />
Art. 23. De Secretaris-Generaal van de Verenigde<br />
Naties is Depositaris van dit Protocol.<br />
Art. 24. 1. Dit Protocol staat open voor ondertekening<br />
en dient te worden bekrachtigd, aanvaard<br />
of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties<br />
voor economische integratie die Partij bij<br />
het Verdrag zijn. Het staat open voor ondertekening<br />
van 16 maart 1998 tot en met 15 maart 1999<br />
op de zetel van de Verenigde Naties te New York.<br />
Dit Protocol staat open voor toetreding vanaf de<br />
dag na de datum waarop het is gesloten voor ondertekening.<br />
De akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding dienen te<br />
worden nedergelegd bij de Depositaris.<br />
2. Een regionale organisatie voor economische integratie<br />
die Partij wordt bij dit Protocol zonder dat<br />
één van haar Lid-Staten Partij is, is gebonden aan<br />
alle verplichtingen ingevolge dit Protocol. Wanneer<br />
één of meer Lid-Staten van een dergelijke organisatie<br />
Partij zijn bij dit Protocol, komen de organisatie<br />
en haar Lid-Staten hun onderscheiden<br />
verantwoordelijkheden overeen met betrekking<br />
tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie<br />
en haar Lid-Staten niet gerechtigd de uit<br />
het Protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig<br />
uit te oefenen.<br />
3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties<br />
voor economische integratie de omvang<br />
van hun bevoegdheid ter zake van door dit Protocol<br />
geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties<br />
doen tevens kennisgeving aan de Depositaris,<br />
die op zijn beurt de Partijen in kennis stelt, van<br />
belangrijke wijzigingen betreffende de omvang<br />
van hun bevoegdheid.<br />
Art. 25. 1. Dit Protocol treedt in werking op de<br />
negentigste dag na de datum waarop ten minste<br />
vijfenvijftig Partijen bij het Verdrag, waaronder in<br />
Bijlage I opgenomen Partijen van wie de totale<br />
koolstofdioxide-emissies ten minste vijfenvijftig<br />
procent van de totale koolstofdioxide-emissies in<br />
1990 van de in Bijlage I opgenomen Partijen bedroegen,<br />
hun akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.<br />
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder<br />
«de totale koolstofdioxide-emissies in 1990 van de<br />
in Bijlage I opgenomen Partijen» verstaan de hoeveelheid<br />
die op of voor de datum van aanneming<br />
van dit Protocol door de in Bijlage I opgenomen<br />
Prot. 11 december 1997<br />
Partijen is medegedeeld in hun eerste in overeenstemming<br />
met artikel 12 van het Verdrag gedane<br />
nationale mededelingen.<br />
3. Voor elke Staat of regionale organisatie voor<br />
economische integratie die dit Protocol bekrachtigt,<br />
aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt,<br />
nadat aan de in het eerste lid genoemde<br />
voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan,<br />
treedt dit Protocol in werking op de negentigste<br />
dag volgend op de datum van nederlegging van<br />
de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring<br />
of toetreding.<br />
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een<br />
door een regionale organisatie voor economische<br />
integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast<br />
de door haar Lid-Staten nedergelegde akten.<br />
Art. 26. Bij dit Protocol kan geen enkel voorbehoud<br />
worden gemaakt.<br />
Art. 27. 1. Na het verstrijken van een termijn van<br />
drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit<br />
Protocol voor een Partij in werking is getreden,<br />
kan die Partij dit Protocol opzeggen door middel<br />
van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.<br />
2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken<br />
van een termijn van een jaar te rekenen vanaf<br />
de datum waarop de Depositaris de kennisgeving<br />
van opzegging heeft ontvangen, of op enige latere<br />
in bedoelde kennisgeving vermelde datum.<br />
3. Een Partij die het Verdrag heeft opgezegd,<br />
wordt geacht ook dit Protocol te hebben opgezegd.<br />
Art. 28. Het oorspronkelijke exemplaar van dit<br />
Protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de<br />
Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse<br />
tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd<br />
bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde<br />
Naties.<br />
BIJLAGE A<br />
BROEIKASGASSEN<br />
Koolstofdioxide (CO2 )<br />
Methaan (CH4) Distikstofoxide (N2O) Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen<br />
(HFK's)<br />
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)<br />
Zwavelhexafluoride (SF6) SECTOREN/CATEGORIEËN BRONNEN<br />
Energie<br />
Brandstofverbranding<br />
Energieproducerende industrieën<br />
Verwerkende industrieën en bouw<br />
Transport<br />
Andere sectoren<br />
Overige<br />
Vluchtige emissies uit brandstoffen<br />
10 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Vaste brandstoffen<br />
Olie en aardgas<br />
Overige<br />
Productieprocessen<br />
Minerale producten<br />
Chemische industrie<br />
Metaalproductie<br />
Overige productie<br />
Productie van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride<br />
Verbruik van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride<br />
Overige<br />
Gebruik van oplosmiddelen en andere producten<br />
Landbouw<br />
Darmgisting<br />
Mestbeheer<br />
Rijstteelt<br />
Landbouwgronden<br />
Voorgeschreven afbranding van savannes<br />
Verbranding van agrarische residuen<br />
Overige<br />
Afval<br />
Storten van vast afval op het land<br />
Afvalwaterzuivering<br />
Afvalverbranding<br />
Overige.<br />
BIJLAGE B<br />
Gekwantificeerde verplichtingen inzake<br />
emissiebeperking of -reductie (percentage van<br />
referentiejaar of -periode)<br />
Partij %<br />
Australië 108<br />
België 92<br />
Bulgarije *<br />
92<br />
Canada 94<br />
Denemarken 92<br />
Duitsland 92<br />
Estland *<br />
92<br />
Europese Gemeenschap 92<br />
Finland 92<br />
Frankrijk 92<br />
Griekenland 92<br />
Hongarije * 94<br />
Ierland 92<br />
IJsland 110<br />
Italië 92<br />
Japan 94<br />
Kroatië *<br />
95<br />
Letland * 92<br />
Liechtenstein 92<br />
Litouwen *<br />
92<br />
Luxemburg 92<br />
Monaco 92<br />
Nederland 92<br />
Nieuw-Zeeland 100<br />
Noorwegen 101<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
Partij %<br />
Oekraïne * 100<br />
Oostenrijk 92<br />
Polen *<br />
94<br />
Portugal 92<br />
Roemenië *<br />
92<br />
Russische Federatie *<br />
100<br />
Slovenië * 92<br />
Slowakije *<br />
92<br />
Spanje 92<br />
Tsjechië * 92<br />
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland<br />
92<br />
Verenigde Staten van Amerika 93<br />
Zweden 92<br />
Zwitserland 92.<br />
* Landen die een overgang naar een markteconomie doormaken.<br />
LIJST DER GEBONDEN STATEN<br />
STATEN ONDERTEKENING BEKRACHTIGING,<br />
AANVAARDING (A),<br />
TOETREDING (T),<br />
GOEDKEURING (G)<br />
ANTIGUA<br />
EN BARBUDA<br />
16 maart 1998 3 november 1998<br />
ARGENTINIË 16 maart 1998 28 september 2001<br />
AUSTRALIË 29 april 1998<br />
AZERBEIDZJAN 28 september<br />
2000 (T)<br />
BAHAMAS 9 april 1999 (T)<br />
BANGLADESH 22 oktober 2001 (T)<br />
BARBADOS 7 augustus 2000 (T)<br />
BELGIË 29 april 1998 31 mei 2002<br />
BENIN 25 februari<br />
2002 (T)<br />
BHUTAN 26 augustus<br />
2002 (A)<br />
BOLIVIA 9 juli 1998 30 november 1999<br />
BRAZILIË 29 april 1998 23 augustus 2002<br />
BULGARIJE 18 september 1998 15 augustus 2002<br />
BURUNDI 18 oktober 2001 (T)<br />
CAMBODIA 22 augustus<br />
2002 (A)<br />
CAMEROEN 28 augustus<br />
2002 (A)<br />
CANADA 29 april 1998<br />
CHILI 17 juni 1998 26 augustus 2002<br />
CHINA 29 mei 1998 30 augustus 2002<br />
(G)<br />
COLOMBIA 30 november<br />
2001 (T)<br />
COOKEILANDEN 16 september 1998 27 augustus 2001<br />
COSTA RICA 27 april 1998 9 augustus 2002<br />
CROATIË 11 maart 1999<br />
CUBA 15 maart 1999 30 april 2002<br />
CYPRUS 16 juli 1999 (T)<br />
DENEMARKEN 29 april 1998 31 mei 2002<br />
DJIBOUTI 12 maart 2002 (T)<br />
DOMINICAANSE<br />
REPUBLIEK<br />
12 februari<br />
2002 (T)<br />
DUITSLAND 29 april 1998 31 mei 2002<br />
ECUADOR 15 januari 1999 13 januari 2000<br />
EGYPTE 15 maart 1999<br />
EL SALVADOR 8 juni 1998 30 november 1998<br />
EQUATORIAAL<br />
GUINEA<br />
ESTLAND 3 december 1998<br />
EUROPESE<br />
GEMEENSCHAPPEN<br />
16 augustus<br />
2000 (T)<br />
29 april 1998 21 mei 2002 (G)<br />
FIJI 17 september 1998 17 september 1998<br />
Prot. 11 december 1997<br />
STATEN ONDERTEKENING BEKRACHTIGING,<br />
AANVAARDING (A),<br />
TOETREDING (T),<br />
GOEDKEURING (G)<br />
FILIPPIJNEN 15 april 1998<br />
FINLAND 29 april 1998 31 mei 2002<br />
FRANKRIJK 29 april 1998 31 mei 2002 (G)<br />
GAMBIA 1 juni 2001 (T)<br />
GEORGIË 16 juni 1999 (T)<br />
GRIEKENLAND 29 april 1998 31 mei 2002<br />
GRENADA 6 augustus 2002 (T)<br />
GUATEMALA 10 juli 1998 5 oktober 1999<br />
GUINEA 7 september<br />
2000 (T)<br />
HONDURAS 25 februari 1999 19 juli 2000<br />
HONGARIJE 21 augustus 2002<br />
(T)<br />
IERLAND 29 april 1998<br />
IJSLAND 23 mei 2002 (T)<br />
INDIË 26 augustus<br />
2002 (T)<br />
INDONESIË 13 juli 1998<br />
ISRAËL 16 december 1998<br />
ITALIË 29 april 1998 31 mei 2002<br />
JAMAICA 28 juni 1999 (T)<br />
JAPAN 28 april 1998 4 juni 2002 (T)<br />
KAZACHSTAN 12 maart 1999<br />
KIRIBATI 7 september<br />
2000 (T)<br />
KOREA (REPUBLIEK) 25 september 1998<br />
LESOTHO 6 september<br />
2000 (T)<br />
LETLAND 14 december 1998 5 juli 2002<br />
LIECHTENSTEIN 29 juni 1998<br />
LITOUWEN 21 september 1998<br />
LUXEMBURG 29 april 1998 31 mei 2002<br />
MALAWI 26 oktober 2001 (T)<br />
MALDIVEN 16 maart 1998 30 december 1998<br />
MALEISIË 12 maart 1999 4 september 2002<br />
MALI 27 januari 1999 28 maart 2002<br />
MALTA 17 april 1998 11 november 2001<br />
MAROKKO 25 januari 2002 (T)<br />
MARSHALL EILANDEN 17 maart 1998<br />
MAURITIUS 9 mei 2001 (T)<br />
MEXICO 9 juni 1998 7 september 2000<br />
MICRONESIA (Federale 17 maart 1998<br />
Staten van Micronesia)<br />
21 juni 1999<br />
MONACO 29 april 1998<br />
MONGOLIË 15 december<br />
1999 (T)<br />
NAURU 16 augustus<br />
2001 (T)<br />
NEDERLAND 29 april 1998 31 mei 2002 (T)<br />
NICARAGUA 7 juli 1998 18 november 1999<br />
NIEUW-ZEELAND 22 mei 1998<br />
NIGER 23 oktober 1998<br />
NIUE 8 december 1998 6 mei 1999<br />
NOORWEGEN 29 april 1998 30 mei 2002<br />
OEKRAÏNE 15 maart 1999<br />
OEZBEKISTAN 20 november 1998 12 oktober 1999<br />
OOSTENRIJK 29 april 1998 31 mei 2002<br />
PALAU 10 december<br />
1999 (T)<br />
PANAMA 8 juni 1998 5 maart 1999<br />
PAPOEA-NIEUW-GUI-<br />
NEA<br />
2 maart 1999 28 maart 2002<br />
PARAGUAY 25 augustus 1998 27 augustus 1999<br />
PERU 13 november 1998<br />
POLEN 15 juli 1998<br />
PORTUGAL 29 april 1998 31 mei 2002 (G)<br />
ROEMENIË 5 januari 1999 19 maart 2001<br />
RUSSISCHE FEDERATIE11 maart 1999<br />
SAINT LUCIA 16 maart 1998<br />
SAINT VINCENT EN DE 19 maart 1998<br />
GRENADINES<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 11
STATEN ONDERTEKENING BEKRACHTIGING,<br />
AANVAARDING (A),<br />
TOETREDING (T),<br />
GOEDKEURING (G)<br />
SALOMONSEILANDEN 29 september 1998<br />
SAMOA 16 maart 1998 27 november 2000<br />
SENEGAL 20 juli 2001 (T)<br />
SEYCHELLEN 20 maart 1998 22 juli 2002<br />
SLOVENIË 21 oktober 1998 2 augustus 2002<br />
SLOWAKIJE 26 februari 1999 31 mei 2002<br />
SPANJE 29 april 1998 31 mei 2002<br />
SRI LANKA 3 september<br />
2002 (T)<br />
TANZANIA 26 augustus<br />
2002 (T)<br />
THAILAND 2 februari 1999 28 augustus 2002<br />
TRINIDAD EN TOBAGO7 januari 1999 28 januari 1999<br />
TSJECHISCHE REPU-<br />
BLIEK<br />
23 november 1998 15 november<br />
2001 (G)<br />
TURKMENISTAN 28 september 1998 11 januari 1999<br />
TUVALU 16 november 1998 16 november 1998<br />
UGANDA 25 maart 2002 (T)<br />
URUGUAY 29 juli 1998 5 februari 2001<br />
VANUATU 17 juli 2001 (T)<br />
VERENIGD KONINK-<br />
RIJK VAN GROOT-BRIT-<br />
TANNIË EN NOORD-<br />
IERLAND<br />
29 april 1998 31 mei 2002<br />
VERENIGDE STATEN<br />
VAN AMERIKA<br />
12 november 1998<br />
VIETNAM 3 december 1998<br />
ZAMBIA 5 augustus 1998<br />
ZUID-AFRIKA 31 juli 2002 (T)<br />
ZWEDEN 29 april 1998 31 mei 2002<br />
ZWITSERLAND 16 maart 1998<br />
Blz: 25 – Prot. 29 april 1998<br />
Prot. 29 april 1998 Protocol van Kyoto<br />
bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties<br />
inzake klimaatverandering (PB.<br />
L 130, 15 mei 2002)<br />
Goedgekeurd bij Besch. (2002/358/EG) Raad 25 april 2002, PB.<br />
L 130, 15 mei 2002<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit Protocol zijn<br />
de begripsomschrijvingen van artikel 1 van het<br />
Verdrag van toepassing. Daarnaast wordt verstaan<br />
onder:<br />
1. «Conferentie van de Partijen»: de Conferentie<br />
van de Partijen bij het Verdrag.<br />
2. «Verdrag»: het Raamverdrag van de Verenigde<br />
Naties inzake klimaatverandering, op 9 mei 1992<br />
te New York aangenomen.<br />
3. «Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering»:<br />
de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering die in 1988<br />
door de Wereld Meteorologische Organisatie en<br />
het Milieuprogramma van de Verenigde Naties<br />
gezamenlijk werd ingesteld.<br />
4. «Protocol van Montreal»: het Protocol van<br />
Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken,<br />
op 16 september 1987 te Montreal aangenomen<br />
en naderhand aangepast en gewijzigd.<br />
5. «Aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen»:<br />
Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen.<br />
6. «Partij»: een Partij bij dit Protocol, tenzij uit de<br />
context anderszins blijkt.<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
7. «In bijlage I opgenomen Partij»: een Partij die is<br />
opgenomen in bijlage I bij het Verdrag, eventueel<br />
als gewijzigd, of een Partij die een kennisgeving<br />
heeft gedaan ingevolge artikel 4, lid 2, onder g),<br />
van het Verdrag.<br />
Art. 2. 1. Elke in bijlage I opgenomen Partij<br />
dient, voor de nakoming van haar gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking en -reductie<br />
uit hoofde van artikel 3, met het oog op de<br />
bevordering van duurzame ontwikkeling:<br />
a) in overeenstemming met haar nationale omstandigheden<br />
beleid en maatregelen uit te voeren<br />
en/of verder uit te werken, zoals:<br />
i) verhoging van de energie-efficiëntie in relevante<br />
sectoren van de nationale economie;<br />
ii) bescherming en uitbreiding van putten en reservoirs<br />
van broeikasgassen die niet worden beheerst<br />
krachtens het Protocol van Montreal, rekening<br />
houdend met haar verplichtingen ingevolge<br />
relevante internationale milieuverdragen; bevordering<br />
van praktijken van duurzaam bosbeheer;<br />
bebossing en herbebossing;<br />
iii) bevordering van duurzame vormen van landbouw<br />
in het licht van overwegingen op het gebied<br />
van klimaatverandering;<br />
iv) onderzoek naar, en bevordering, ontwikkeling<br />
en verhoging van het gebruik van nieuwe en<br />
duurzame vormen van energie, van technologieen<br />
voor kooldioxidevastlegging en van geavanceerde<br />
en innovatieve milieuvriendelijke technologieën;<br />
v) voortschrijdende reductie of geleidelijke eliminatie<br />
van marktonvolkomenheden, fiscale stimulansen,<br />
vrijstellingen van heffingen en accijnzen,<br />
en subsidies in alle broeikasgasuitstotende sectoren<br />
die tegen het doel van het Verdrag ingaan, en<br />
toepassing van marktinstrumenten;<br />
vi) stimulering van passende hervormingen in relevante<br />
sectoren, gericht op het bevorderen van<br />
beleid en maatregelen waarmee de emissies van<br />
niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen worden beperkt of gereduceerd;<br />
vii) maatregelen om de emissies van niet krachtens<br />
het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen<br />
in de transportsector te beperken en/of<br />
te reduceren;<br />
viii) beperking en/of reductie van methaanemissies<br />
door middel van herwinning en gebruik bij<br />
het afvalbeheer, evenals bij de productie, het<br />
transport en de distributie van energie;<br />
b) samen te werken met andere Partijen om de individuele<br />
en gecombineerde doeltreffendheid te<br />
verbeteren van hun uit hoofde van dit artikel aangenomen<br />
beleid en maatregelen, ingevolge<br />
artikel 4, lid 2, onder e), punt i), van het Verdrag.<br />
Met dat doel nemen deze Partijen stappen om<br />
hun ervaringen te delen en informatie uit te wisselen<br />
over dergelijk beleid en dergelijke maatregelen,<br />
met inbegrip van het ontwikkelen van manieren<br />
om de vergelijkbaarheid, transparantie en<br />
doeltreffendheid daarvan te verbeteren. De Confe-<br />
Prot. 29 april 1998<br />
rentie van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, dient, tijdens haar eerste<br />
zitting of zo snel mogelijk daarna, te overwegen<br />
op welke manieren die samenwerking kan worden<br />
vergemakkelijkt, rekening houdend met alle<br />
relevante informatie.<br />
2. De in bijlage I opgenomen Partijen streven naar<br />
beperking of reductie van emissies van niet krachtens<br />
het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen<br />
uit de in de lucht- en zeevaart gebruikte<br />
bunkerbrandstoffen, waarbij zij werken via respectievelijk<br />
de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie<br />
en de Internationale Maritieme Organisatie.<br />
3. De in bijlage I opgenomen Partijen streven ernaar<br />
beleid en maatregelen ingevolge dit artikel<br />
zodanig uit te voeren dat nadelige gevolgen tot<br />
een minimum worden beperkt, met inbegrip van<br />
de nadelige gevolgen van klimaatverandering, gevolgen<br />
voor de internationale handel, en sociale,<br />
economische en milieueffecten voor andere Partijen,<br />
met name Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn en in het bijzonder die welke zijn genoemd in<br />
artikel 4, leden 8 en 9, van het Verdrag, rekening<br />
houdend met artikel 3 van het Verdrag. De Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, kan, indien van toepassing,<br />
verdere maatregelen treffen om de uitvoering<br />
van het in dit lid bepaalde te bevorderen.<br />
4. Indien de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, besluit dat<br />
het nuttig is in lid 1, onder a), genoemd beleid en<br />
maatregelen te coördineren, zal zij, rekening houdend<br />
met de verschillende nationale omstandigheden<br />
en mogelijke gevolgen, wijzen en middelen<br />
bestuderen om de coördinatie van dit beleid en<br />
deze maatregelen uit te werken.<br />
Art. 3. 1. De in bijlage I opgenomen Partijen zorgen<br />
er ieder voor zich of gezamenlijk voor dat hun<br />
gezamenlijke antropogene in kooldioxide-equivalenten<br />
uitgedrukte emissies van de in bijlage A genoemde<br />
broeikasgassen de hun toegewezen hoeveelheden,<br />
berekend aan de hand van hun gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking<br />
en -reductie als genoemd in bijlage B en<br />
overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, niet<br />
overschrijden, met het oog op de reductie van hun<br />
totale emissie van die gassen in de verbintenisperiode<br />
2008 tot 2012 met ten minste 5 % ten opzichte<br />
van de niveaus van 1990.<br />
2. Elke in bijlage I opgenomen Partij dient in 2005<br />
aantoonbare vorderingen te hebben gemaakt bij<br />
de nakoming van haar verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol.<br />
3. De nettoveranderingen in de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put die<br />
voortvloeien uit rechtstreeks door de mens ontplooide<br />
activiteiten op het gebied van veranderingen<br />
in het landgebruik en bosbouw, beperkt tot<br />
bebossing, herbebossing en ontbossing sinds<br />
1990, gemeten als verifieerbare veranderingen in<br />
koolstofvoorraden in elke verbintenisperiode,<br />
worden gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen<br />
uit hoofde van dit artikel van elke in<br />
12 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
ijlage I opgenomen Partij. Over de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put die<br />
verband houden met die activiteiten wordt op<br />
transparante en verifieerbare wijze verslag uitgebracht<br />
en dit wordt overeenkomstig de artikelen 7<br />
en 8 getoetst.<br />
4. Voorafgaand aan de eerste zitting van de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, verschaft elke in bijlage I<br />
opgenomen Partij het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies ter bestudering<br />
gegevens waarmee haar niveau van koolstofvoorraden<br />
in 1990 kan worden vastgesteld en een<br />
raming kan worden gemaakt van de wijzigingen<br />
in haar koolstofvoorraden gedurende de daaropvolgende<br />
jaren. De Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
neemt tijdens haar eerste zitting of zo snel mogelijk<br />
daarna een besluit over de modaliteiten, regelingen<br />
en richtsnoeren ten aanzien van hoe en<br />
welke aanvullende menselijke activiteiten die verband<br />
houden met veranderingen in de broeikasgasemissies<br />
per bron en de verwijderingen per put<br />
in de categorieën landbouwgronden, veranderingen<br />
in landgebruik en bosbouw moeten worden<br />
opgeteld bij, of afgetrokken van, de aan de in<br />
bijlage I opgenomen Partijen toegewezen hoeveelheden,<br />
rekening houdend met de onzekerheden,<br />
de transparantie van de rapportage, de verifieerbaarheid,<br />
het methodologische werk van de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering,<br />
het overeenkomstig artikel 5 door<br />
het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies uitgebrachte advies en de besluiten<br />
van de Conferentie van de Partijen. Een dergelijk<br />
besluit geldt voor de tweede en volgende verbintenisperiodes.<br />
Een Partij kan ervoor kiezen een dergelijk<br />
besluit over deze aanvullende menselijke activiteiten<br />
in haar eerste verbintenisperiode toe te<br />
passen, mits deze activiteiten sinds 1990 hebben<br />
plaatsgevonden.<br />
5. De in bijlage I opgenomen Partijen die een<br />
overgang naar een markteconomie doormaken<br />
en wier referentiejaar of -periode door de Conferentie<br />
van de Partijen tijdens haar tweede zitting is<br />
vastgesteld ingevolge besluit 9/CP.2 gebruiken<br />
dat referentiejaar of die referentieperiode voor de<br />
nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit<br />
artikel. Elke andere in bijlage I opgenomen Partij<br />
die een overgang naar een markteconomie doormaakt<br />
en die haar eerste nationale mededeling uit<br />
hoofde van artikel 12 van het Verdrag nog niet<br />
heeft gedaan, kan de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
ook ervan in kennis stellen dat zij van plan is een<br />
historisch referentiejaar of een historische referentieperiode<br />
anders dan 1990 te gebruiken voor<br />
de nakoming van haar verplichtingen ingevolge<br />
dit artikel. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, beslist<br />
over de aanvaarding van die kennisgeving.<br />
6. Rekening houdend met artikel 4, lid 6, van het<br />
Verdrag, staat de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen de<br />
in bijlage I opgenomen Partijen die een overgang<br />
naar een markteconomie doormaken bij de nako-<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
ming van hun verplichtingen ingevolge dit Protocol<br />
anders dan die ingevolge dit artikel, een zekere<br />
mate van flexibiliteit toe.<br />
7. In de eerste verbintenisperiode voor gekwantificeerde<br />
emissiebeperking en -reductie, van 2008<br />
tot 2012, is de aan elke in bijlage I opgenomen<br />
Partij toegewezen hoeveelheid gelijk aan het in<br />
bijlage B voor de betrokken Partij opgenomen<br />
percentage van haar totale antropogene in kooldioxide-equivalenten<br />
uitgedrukte emissies van de in<br />
bijlage A genoemde broeikasgassen in 1990, of<br />
het referentiejaar dat of de referentieperiode die<br />
overeenkomstig lid 5 is bepaald, vermenigvuldigd<br />
met vijf. De in bijlage I opgenomen Partijen voor<br />
welke veranderingen in landgebruik en bosbouw<br />
in 1990 een nettobron van broeikasgasemissies<br />
vormden, dienen, met het oog op de berekening<br />
van de hun toegewezen hoeveelheid, in het referentiejaar<br />
of de referentieperiode voor hun emissies<br />
in 1990 de totale antropogene in kooldioxideequivalenten<br />
uitgedrukte emissies per bron, verminderd<br />
met de verwijderingen per put in 1990,<br />
resulterend uit veranderingen in landgebruik op<br />
te nemen.<br />
8. Alle in bijlage I opgenomen Partijen kunnen<br />
1995 als referentiejaar gebruiken voor gehalogeneerde<br />
koolwaterstoffen, perfluorkoolwaterstoffen<br />
en zwavelhexafluoride, met het oog op de in<br />
lid 7 bedoelde berekening.<br />
9. De verplichtingen voor latere periodes voor in<br />
bijlage I opgenomen Partijen worden vastgesteld<br />
in wijzigingen op bijlage B bij dit Protocol, die<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 7,<br />
worden aangenomen. De Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
neemt ten minste zeven jaar voor het einde<br />
van de in lid 1 bedoelde eerste verbintenisperiode<br />
het initiatief tot het beoordelen van die verplichtingen.<br />
10. Emissieverminderende eenheden of delen van<br />
een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 6 of artikel 17<br />
van een andere Partij overneemt, worden opgeteld<br />
bij de aan de overnemende Partij toegewezen<br />
hoeveelheid.<br />
11. Emissieverminderende eenheden of delen van<br />
een toegewezen hoeveelheid die een Partij overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 6 of artikel 17<br />
aan een andere Partij overdraagt, worden afgetrokken<br />
van de aan de overdragende Partij toegewezen<br />
hoeveelheid.<br />
12. Gecertificeerde emissiereducties die een Partij<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van<br />
een andere Partij overneemt, worden opgeteld bij<br />
de aan de overnemende Partij toegewezen hoeveelheid.<br />
13. Indien de emissies van een in bijlage I opgenomen<br />
Partij in een verbintenisperiode lager zijn<br />
dan de haar uit hoofde van dit artikel toegewezen<br />
hoeveelheid, wordt het verschil op verzoek van die<br />
Partij opgeteld bij de aan die Partij voor latere verbintenisperiodes<br />
toegewezen hoeveelheid.<br />
Prot. 29 april 1998<br />
14. Elke in bijlage I opgenomen Partij streeft ernaar<br />
de in het eerste lid genoemde verplichtingen<br />
na te komen met een minimum aan nadelige sociale,<br />
economische en milieueffecten voor andere<br />
Partijen die ontwikkelingslanden zijn, in het bijzonder<br />
die welke zijn genoemd in artikel 4,<br />
leden 8 en 9, van het Verdrag. In overeenstemming<br />
met de desbetreffende besluiten van de Conferentie<br />
van de Partijen inzake de toepassing van<br />
die leden, bestudeert de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
tijdens haar eerste zitting welke maatregelen<br />
nodig zijn om de nadelige gevolgen van klimaatverandering<br />
en/of de gevolgen van bestrijdingsmaatregelen<br />
voor de in die leden bedoelde Partijen<br />
tot een minimum te beperken. Onderwerp<br />
van studie zijn onder andere het instellen van financiering,<br />
de verzekering en de overdracht van<br />
technologie.<br />
Art. 4. 1. De in bijlage I opgenomen Partijen die<br />
een overeenkomst hebben gesloten inzake de gezamenlijke<br />
nakoming van hun verplichtingen uit<br />
hoofde van artikel 3, worden geacht aan die verplichtingen<br />
te hebben voldaan op voorwaarde dat<br />
hun totale gecombineerde gezamenlijke antropogene<br />
in kooldioxide-equivalenten uitgedrukte<br />
emissies van de in bijlage A genoemde broeikasgassen<br />
de aan hen toegewezen hoeveelheden, die<br />
zijn berekend op grond van hun in bijlage B opgenomen<br />
gekwantificeerde verplichtingen inzake<br />
emissiebeperking en -reductie en overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 3, niet overschrijden. Het<br />
respectieve emissieniveau dat aan elk van de Partijen<br />
bij de overeenkomst is toegewezen, dient in<br />
die overeenkomst te worden aangegeven.<br />
2. De Partijen bij een dergelijke overeenkomst<br />
stellen het secretariaat in kennis van de voorwaarden<br />
van de overeenkomst op de datum van nederlegging<br />
van hun akten van bekrachtiging, aanvaarding<br />
of goedkeuring van of toetreding tot dit<br />
Protocol. Het secretariaat informeert op zijn beurt<br />
de Partijen bij en ondertekenaars van het Verdrag<br />
over de voorwaarden van de overeenkomst.<br />
3. Een dergelijke overeenkomst blijft van kracht<br />
voor de duur van de in artikel 3, lid 7, genoemde<br />
verbintenisperiode.<br />
4. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit<br />
doen in het kader van, en samen met, een regionale<br />
organisatie voor economische integratie, worden<br />
de bestaande verplichtingen ingevolge dit<br />
Protocol niet beïnvloed door een wijziging in de<br />
samenstelling van de organisatie na de aanneming<br />
van dit Protocol. Een wijziging in de samenstelling<br />
van de organisatie is alleen van toepassing<br />
voor die verplichtingen ingevolge artikel 3 die na<br />
die wijziging worden aangenomen.<br />
5. Indien de Partijen bij een dergelijke overeenkomst<br />
er niet in slagen hun totale gecombineerde<br />
niveau van emissiereducties te bereiken, is elke<br />
Partij bij die overeenkomst verantwoordelijk voor<br />
haar eigen in de overeenkomst genoemde emissieniveau.<br />
6. Indien Partijen die gezamenlijk handelen dit<br />
doen in het kader van, en samen met, een regiona-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 13
le organisatie voor economische integratie die zelf<br />
Partij is bij dit Protocol, is elke Lid-Staat van die regionale<br />
organisatie voor economische integratie<br />
afzonderlijk, en samen met de regionale organisatie<br />
voor economische integratie handelend overeenkomstig<br />
artikel 24, verantwoordelijk voor zijn<br />
eigen overeenkomstig dit artikel bekendgemaakte<br />
emissieniveau, ingeval zij er niet in slagen hun totale<br />
gecombineerde niveau van emissiereducties<br />
te bereiken.<br />
Art. 5. 1. Elke in bijlage I opgenomen Partij dient<br />
niet later dan een jaar voor het begin van de eerste<br />
verbintenisperiode te beschikken over een nationaal<br />
systeem voor de schatting van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per put van<br />
alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen. De Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
beslist tijdens haar eerste zitting over<br />
richtsnoeren voor dergelijke nationale systemen,<br />
waarin de in lid 2 genoemde methoden zijn verwerkt.<br />
2. Methoden voor de schatting van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per put van<br />
alle niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste<br />
broeikasgassen zijn die welke door de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering<br />
zijn aanvaard en door de Conferentie<br />
van de Partijen tijdens haar derde zitting zijn<br />
goedgekeurd. Ingeval die methoden niet worden<br />
gebruikt, worden eventueel benodigde aanpassingen<br />
aangebracht overeenkomstig de methoden<br />
die door de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen tijdens haar<br />
eerste zitting zijn goedgekeurd. Op basis van het<br />
werk van onder andere de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering en het door<br />
het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies uitgebrachte advies worden deze<br />
methoden en aanpassingen regelmatig getoetst<br />
en in voorkomende gevallen herzien door de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, ten volle rekening houdend<br />
met eventuele relevante besluiten van de<br />
Conferentie van de Partijen. Elke herziening van<br />
methoden of aanpassingen wordt alleen aangewend<br />
om ervoor te zorgen dat de verplichtingen<br />
ingevolge artikel 3 met betrekking tot een na die<br />
herziening aanvaarde verbintenisperiode, worden<br />
nagekomen.<br />
3. De cijfers van het aardopwarmingsvermogen<br />
(global warming potentials), de zogenoemde<br />
GWP-waarden, die worden gebruikt voor de berekening<br />
van het kooldioxide-equivalent van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per<br />
put van de in bijlage A genoemde broeikasgassen<br />
zijn die welke door de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering zijn aanvaard<br />
en door de Conferentie van de Partijen tijdens<br />
haar derde zitting zijn overeengekomen. Op<br />
basis van het werk van onder andere de Intergouvernementele<br />
werkgroep inzake klimaatverandering<br />
en het door het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies uitgebrachte<br />
advies wordt de GWP-waarde van elk van die<br />
broeikasgassen regelmatig getoetst en in voorko-<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
mende gevallen herzien door de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
ten volle rekening houdend met eventuele<br />
relevante besluiten van de Conferentie van<br />
de Partijen. Een herziening van de GWP-waarde is<br />
alleen van toepassing op verplichtingen ingevolge<br />
artikel 3 met betrekking tot een na die herziening<br />
aanvaarde verbintenisperiode.<br />
Art. 6. 1. Om aan haar verplichtingen ingevolge<br />
artikel 3 te voldoen, kan elke in bijlage I opgenomen<br />
Partij emissiereductie-eenheden die het resultaat<br />
zijn van projecten die een reductie beogen<br />
van antropogene emissies per bron of een verhoging<br />
van antropogene verwijderingen per put van<br />
broeikasgassen in ongeacht welke sector van de<br />
economie, overdragen aan of overnemen van elke<br />
andere in bijlage I opgenomen Partij, op voorwaarde<br />
dat:<br />
a) een dergelijk project is goedgekeurd door de<br />
betrokken Partijen;<br />
b) een dergelijk project voorziet in een extra vermindering<br />
van emissies per bron, of een extra uitbreiding<br />
van verwijderingen per put ten opzichte<br />
van die welke anders zouden zijn opgetreden;<br />
c) zij geen emissiereductie-eenheden overneemt<br />
indien zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen<br />
ingevolge de artikelen 5 en 7; en<br />
d) het overnemen van emissiereductie-eenheden<br />
een aanvulling is op nationale maatregelen om de<br />
verplichtingen ingevolge artikel 3 na te komen.<br />
2. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, kan, tijdens<br />
haar eerste zitting of zo snel mogelijk daarna, verdere<br />
richtsnoeren opstellen voor de toepassing<br />
van dit artikel, met inbegrip van richtsnoeren voor<br />
verificatie en rapportage.<br />
3. Een in bijlage I opgenomen Partij kan rechtspersonen<br />
machtigen om onder haar verantwoordelijkheid<br />
deel te nemen aan activiteiten die leiden<br />
tot het uit hoofde van dit artikel ontwikkelen,<br />
overdragen of overnemen van emissiereductieeenheden.<br />
4. Indien een vraagstuk betreffende de uitvoering<br />
van de in dit artikel genoemde eisen door een in<br />
bijlage I opgenomen Partij overeenkomstig de<br />
desbetreffende bepalingen van artikel 8 wordt gesignaleerd,<br />
kunnen overdrachten en overnames<br />
van emissiereductie-eenheden doorgang blijven<br />
vinden nadat het vraagstuk is gesignaleerd, op<br />
voorwaarde dat die eenheden niet door een Partij<br />
mogen worden gebruikt om aan haar verplichtingen<br />
ingevolge artikel 3 te voldoen totdat alle<br />
kwesties betreffende de nakoming zijn opgelost.<br />
Art. 7. 1. Elke in bijlage I opgenomen Partij<br />
neemt in haar jaarlijkse inventarislijst van antropogene<br />
emissies per bron en verwijderingen per<br />
put van niet krachtens het Protocol van Montreal<br />
beheerste broeikasgassen, die overeenkomstig de<br />
desbetreffende besluiten van de Conferentie van<br />
de Partijen wordt ingediend, de noodzakelijke<br />
overeenkomstig lid 4 te bepalen aanvullende informatie<br />
op om ervoor te zorgen dat aan artikel 3<br />
wordt voldaan.<br />
Prot. 29 april 1998<br />
2. Elke in bijlage I opgenomen Partij neemt in<br />
haar nationale mededeling, die wordt gedaan uit<br />
hoofde van artikel 12 van het Verdrag, de aanvullende<br />
overeenkomstig lid 4 te bepalen informatie<br />
op die noodzakelijk is om aan te tonen dat zij voldoet<br />
aan haar verplichtingen ingevolge dit Protocol.<br />
3. Elke in bijlage I opgenomen Partij deelt de uit<br />
hoofde van lid 1 vereiste informatie jaarlijks mede,<br />
te beginnen met de eerste inventarislijst die uit<br />
hoofde van het Verdrag vereist is voor het eerste<br />
jaar van de verbintenisperiode nadat dit Protocol<br />
voor die Partij in werking is getreden. Elke in<br />
bijlage I opgenomen Partij verstrekt de uit hoofde<br />
van lid 2 vereiste informatie als deel van de eerste<br />
nationale mededeling die uit hoofde van het Verdrag<br />
vereist is nadat dit Protocol voor die Partij in<br />
werking is getreden en na aanneming van de in<br />
lid 4 genoemde richtsnoeren. De frequentie van<br />
de uit hoofde van dit artikel vereiste informatieverstrekking<br />
daarna wordt bepaald door de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, rekening houdend met<br />
een eventueel tijdpad voor het verstrekken van nationale<br />
mededelingen waartoe de Conferentie van<br />
de Partijen heeft besloten.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens<br />
haar eerste zitting richtsnoeren aan voor het opstellen<br />
van de uit hoofde van dit artikel vereiste informatie,<br />
en toetst deze daarna periodiek, rekening<br />
houdend met de richtsnoeren voor het opstellen<br />
van nationale mededelingen door in<br />
bijlage I opgenomen Partijen, die door de Conferentie<br />
van de Partijen zijn aangenomen. De Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, beslist eveneens, vóór de<br />
eerste verbintenisperiode, over manieren waarop<br />
de administratie van de toegewezen hoeveelheden<br />
kan plaatsvinden.<br />
Art. 8. 1. De informatie die ingevolge artikel 7<br />
door elke in bijlage I opgenomen Partij wordt verstrekt,<br />
wordt getoetst door beoordelingsteams<br />
van deskundigen ingevolge de desbetreffende besluiten<br />
van de Conferentie van de Partijen en overeenkomstig<br />
de richtsnoeren die uit hoofde van<br />
lid 4 voor dit doel zijn aangenomen door de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen. De ingevolge artikel 7,<br />
lid 1, door elke in bijlage I opgenomen Partij verstrekte<br />
informatie wordt getoetst als deel van de<br />
jaarlijkse samenstelling en administratie van de<br />
emissie-inventarislijsten en de toegewezen hoeveelheden.<br />
Daarnaast wordt de ingevolge<br />
artikel 7, lid 2, door elke in bijlage I opgenomen<br />
Partij verstrekte informatie getoetst als deel van de<br />
beoordeling van de mededelingen.<br />
2. De beoordelingsteams van deskundigen worden<br />
gecoördineerd door het secretariaat en bestaan<br />
uit deskundigen die zijn geselecteerd uit<br />
hen die door de Partijen bij het Verdrag en, indien<br />
van toepassing, door intergouvernementele organisaties<br />
zijn voorgedragen, overeenkomstig de<br />
richtsnoeren die voor dit doel door de Conferentie<br />
van de Partijen zijn gegeven.<br />
14 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
3. Het toetsingsproces voorziet in een grondige en<br />
allesomvattende technische evaluatie van alle aspecten<br />
van de uitvoering van dit Protocol door een<br />
Partij. De beoordelingsteams van deskundigen<br />
stellen een rapport op voor de Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
waarin de nakoming van de verplichtingen<br />
van de Partij wordt geëvalueerd en waarin<br />
mogelijke problemen met, en factoren die van invloed<br />
zijn op, de naleving van de verplichtingen<br />
worden gesignaleerd. Deze rapporten worden<br />
door het secretariaat verzonden aan alle Partijen<br />
bij het Verdrag. Het secretariaat maakt een lijst<br />
van de vraagstukken betreffende de uitvoering die<br />
in die rapporten zijn aangegeven ter nadere bestudering<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, neemt tijdens<br />
haar eerste zitting richtsnoeren aan voor het toetsen<br />
van de uitvoering van dit Protocol door beoordelingsteams<br />
van deskundigen, en toetst deze<br />
daarna periodiek, rekening houdend met de desbetreffende<br />
besluiten van de Conferentie van de<br />
Partijen.<br />
5. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert, met<br />
de hulp van het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
en, indien van toepassing, het Hulporgaan voor<br />
wetenschappelijk en technologisch advies:<br />
a) de door Partijen uit hoofde van artikel 7 verstrekte<br />
informatie en de rapporten van de toetsingen<br />
daarvan die door de deskundigen ingevolge<br />
dit artikel zijn verricht; en<br />
b) de vraagstukken betreffende de uitvoering die<br />
door het secretariaat ingevolge lid 3 in een lijst<br />
zijn opgenomen, evenals alle door Partijen naar<br />
voren gebrachte vraagstukken.<br />
6. Ingevolge haar bestudering van de in lid 5 genoemde<br />
informatie, neemt de Conferentie van de<br />
Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
besluiten over elke voor de uitvoering van<br />
dit Protocol noodzakelijke aangelegenheid.<br />
Art. 9. 1. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, toetst dit<br />
Protocol periodiek in het licht van de beste beschikbare<br />
wetenschappelijke informatie over en<br />
evaluaties van klimaatverandering en de effecten<br />
daarvan, alsmede ter zake dienende technische,<br />
sociale en economische informatie. Deze toetsingen<br />
worden gecoördineerd met relevante toetsingen<br />
uit hoofde van het Verdrag, in het bijzonder<br />
die welke worden vereist in artikel 4, lid 2,<br />
onder d), en artikel 7, lid 2, onder a), van het Verdrag.<br />
Op basis van deze toetsingen neemt de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit<br />
Protocol bijeenkomen, passende maatregelen.<br />
2. De eerste toetsing vindt plaats tijdens de tweede<br />
zitting van de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen. Volgende<br />
toetsingen vinden met regelmatige tussenpozen<br />
en tijdig plaats.<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
Art. 10. Alle Partijen, hun gezamenlijke, doch<br />
verschillende verantwoordelijkheden en hun specifieke<br />
nationale en regionale ontwikkelingsprioriteiten,<br />
doelstellingen en omstandigheden in<br />
aanmerking nemend, zonder nieuwe verplichtingen<br />
te introduceren voor niet in bijlage I opgenomen<br />
Partijen, maar de bestaande verplichtingen<br />
ingevolge artikel 4, lid 1, van het Verdrag bevestigend,<br />
en de naleving van deze verplichtingen<br />
steeds bevorderend om duurzame ontwikkeling te<br />
realiseren, rekening houdend met artikel 4, leden<br />
3, 5 en 7, van het Verdrag:<br />
a) stellen, voorzover relevant en mogelijk, nationale<br />
en, indien van toepassing, regionale programma's<br />
met een goede kosteneffectiviteit op ter<br />
verbetering van de kwaliteit van lokale emissiefactoren,<br />
gegevens over activiteiten en/of modellen<br />
die de sociaal-economische omstandigheden van<br />
elke Partij weerspiegelen voor het opstellen en periodiek<br />
bijwerken van nationale inventarislijsten<br />
van antropogene emissies per bron en verwijderingen<br />
per put van alle niet krachtens het Protocol<br />
van Montreal beheerste broeikasgassen, gebruik<br />
makend van vergelijkbare door de Conferentie<br />
van de Partijen overeen te komen methoden, en in<br />
overeenstemming met de door de Conferentie van<br />
de Partijen aangenomen richtsnoeren voor het<br />
opstellen van nationale mededelingen;<br />
b) stellen nationale en, indien van toepassing, regionale<br />
programma's op die maatregelen bevatten<br />
ter beperking van klimaatverandering en<br />
maatregelen ter vergemakkelijking van een adequate<br />
aanpassing aan klimaatverandering, en<br />
voeren deze uit, maken deze openbaar en werken<br />
deze regelmatig bij:<br />
i) dergelijke programma's kunnen onder meer betrekking<br />
hebben op de energie-, de vervoers- en de<br />
industriesector, alsmede op de landbouw, de bosbouw<br />
en het afvalbeheer. Bovendien kunnen aanpassingstechnologieën<br />
en methoden ter verbetering<br />
van de ruimtelijke ordening de aanpassing<br />
aan klimaatverandering verbeteren; en<br />
ii) de in bijlage I opgenomen Partijen verstrekken<br />
informatie over maatregelen uit hoofde van dit<br />
Protocol, met inbegrip van nationale programma's,<br />
overeenkomstig artikel 7; andere Partijen<br />
trachten in hun nationale mededelingen, indien<br />
van toepassing, informatie op te nemen over programma's<br />
die maatregelen bevatten die naar hun<br />
mening een bijdrage leveren aan de bestrijding<br />
van klimaatverandering en de nadelige effecten<br />
daarvan, met inbegrip van maatregelen ter bestrijding<br />
van stijgingen van broeikasgasemissies en<br />
ter uitbreiding van verwijderingen per put, en<br />
maatregelen voor capaciteitsopbouw en aanpassing;<br />
c) werken samen bij de bevordering van doeltreffende<br />
modaliteiten voor de ontwikkeling, toepassing<br />
en verspreiding van, en ondernemen alle mogelijke<br />
stappen ter bevordering, vergemakkelijking<br />
en financiering, indien van toepassing, van<br />
de overdracht van, of de toegang tot, milieuvriendelijke<br />
technologieën, knowhow, praktijken en<br />
processen die betrekking hebben op klimaatverandering,<br />
met name ten gunste van ontwikke-<br />
Prot. 29 april 1998<br />
lingslanden, met inbegrip van het opstellen van<br />
beleid en programma's voor een doeltreffende<br />
overdracht van milieuvriendelijke technologieën<br />
in staatseigendom of uit de publieke sector, en het<br />
creëren van randvoorwaarden voor de particuliere<br />
sector, ter bevordering en uitbreiding van de<br />
overdracht van, en de toegang tot, milieuvriendelijke<br />
technologieën;<br />
d) werken samen bij wetenschappelijk en technisch<br />
onderzoek en bevorderen het onderhoud en<br />
de ontwikkeling van systemen voor systematische<br />
waarneming en het opzetten van gegevensbestanden<br />
om de onzekerheden betreffende het klimaatsysteem,<br />
de nadelige effecten van klimaatverandering<br />
en de economische en sociale gevolgen<br />
van verschillende bestrijdingsstrategieën te<br />
verkleinen, en bevorderen de ontwikkeling en versterking<br />
van de eigen capaciteiten en mogelijkheden<br />
om deel te nemen aan internationale en intergouvernementele<br />
inspanningen, programma's en<br />
netwerken betreffende onderzoek en systematische<br />
waarneming, rekening houdend met<br />
artikel 5 van het Verdrag;<br />
e) werken samen bij en bevorderen op internationaal<br />
niveau en, indien van toepassing, met behulp<br />
van bestaande organisaties, de ontwikkeling en<br />
uitvoering van voorlichtings- en vormingsprogramma's,<br />
waaronder de versterking van nationale<br />
capaciteitsvergroting, in het bijzonder van menselijke<br />
en institutionele capaciteit, en de uitwisseling<br />
of detachering van personeel voor de opleiding<br />
van deskundigen op dit gebied, met name<br />
voor de ontwikkelingslanden, en vergemakkelijken<br />
op nationaal niveau de bewustmaking van, en<br />
de toegang van het publiek tot informatie inzake<br />
klimaatverandering. Er dienen passende modaliteiten<br />
te worden ontwikkeld voor de uitvoering<br />
van deze activiteiten via de desbetreffende hulporganen<br />
van het Verdrag, rekening houdend met<br />
artikel 6 van het Verdrag;<br />
f) nemen in hun nationale mededelingen informatie<br />
op over programma's en activiteiten die ingevolge<br />
dit artikel zijn ondernomen overeenkomstig<br />
de desbetreffende besluiten van de Conferentie<br />
van de Partijen; en<br />
g) nemen, bij de nakoming van de verplichtingen<br />
ingevolge dit artikel, artikel 4, lid 8, van het Verdrag<br />
grondig in overweging.<br />
Art. 11. 1. Bij de toepassing van artikel 10 houden<br />
Partijen rekening met het in artikel 4, leden 4,<br />
5, 7, 8 en 9, van het Verdrag bepaalde.<br />
2. De Partijen die ontwikkelde landen zijn en de<br />
andere in bijlage II bij het Verdrag opgenomen<br />
ontwikkelde Partijen, in het kader van de toepassing<br />
van artikel 4, lid 1, van het Verdrag, overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 4, lid 3, en<br />
artikel 11 van het Verdrag, en via de instelling(en)<br />
waaraan de werking van het financiële mechanisme<br />
van het Verdrag is toevertrouwd:<br />
a) stellen nieuwe en aanvullende financiële middelen<br />
ter beschikking ter dekking van de overeengekomen<br />
volledige door de Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn te maken kosten ter bevordering<br />
van de nakoming van bestaande verplichtingen<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 15
ingevolge artikel 4, lid 1, onder a), van het Verdrag<br />
die vallen onder artikel 10, onder a); en<br />
b) stellen eveneens die financiële middelen ter beschikking,<br />
waaronder die ten behoeve van de<br />
overdracht van technologie, die de Partijen die<br />
ontwikkelingslanden zijn nodig hebben ter dekking<br />
van de volledige overeengekomen meerkosten<br />
van de bevordering van de nakoming van bestaande<br />
verplichtingen ingevolge artikel 4, lid 1,<br />
van het Verdrag die vallen onder artikel 10 en die<br />
zijn overeengekomen tussen een Partij die een<br />
ontwikkelingsland is en de in artikel 11 van het<br />
Verdrag bedoelde instelling(en), zulks in overeenstemming<br />
met dat artikel.<br />
Bij de nakoming van deze bestaande verplichtingen<br />
dient rekening te worden gehouden met de<br />
noodzaak van adequaatheid en voorspelbaarheid<br />
van de geldstroom en het belang van passende<br />
lastenverdeling onder de Partijen die ontwikkelde<br />
landen zijn. De richtsnoeren voor de instelling(en)<br />
waaraan de werking van het financiële mechanisme<br />
van het Verdrag is toevertrouwd in de desbetreffende<br />
besluiten van de Conferentie van de Partijen,<br />
met inbegrip van die welke vóór de aanneming<br />
van dit Protocol werden overeengekomen,<br />
zijn van overeenkomstige toepassing op het in dit<br />
lid bepaalde.<br />
3. Door de Partijen die ontwikkelde landen zijn en<br />
de andere in bijlage II bij het Verdrag opgenomen<br />
ontwikkelde Partijen en aan Partijen die ontwikkelingslanden<br />
zijn, kunnen ook financiële middelen<br />
voor de toepassing van artikel 10 ter beschikking<br />
worden gesteld, langs bilaterale, regionale en<br />
andere multilaterale kanalen.<br />
Art. 12. 1. Hierbij wordt een mechanisme voor<br />
schone ontwikkeling ingesteld.<br />
2. Het doel van het mechanisme voor schone ontwikkeling<br />
is het helpen van de niet in bijlage I opgenomen<br />
Partijen bij het realiseren van duurzame<br />
ontwikkeling en het leveren van een bijdrage aan<br />
het uiteindelijke doel van het Verdrag, en het helpen<br />
van in bijlage I opgenomen Partijen bij het<br />
nakomen van hun gekwantificeerde verplichtingen<br />
inzake emissiebeperking en -reductie uit<br />
hoofde van artikel 3.<br />
3. Ingevolge het mechanisme voor schone ontwikkeling:<br />
a) profiteren de niet in bijlage I opgenomen Partijen<br />
mee van projectactiviteiten die resulteren in<br />
gecertificeerde emissiereducties; en<br />
b) kunnen de in bijlage I opgenomen Partijen gecertificeerde<br />
emissiereducties die voortvloeien uit<br />
dergelijke projectactiviteiten aanwenden om bij te<br />
dragen tot de nakoming van een deel van hun gekwantificeerde<br />
verplichtingen inzake emissiebeperking<br />
en -reductie ingevolge artikel 3, zoals bepaald<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
4. Het mechanisme voor schone ontwikkeling is<br />
onderworpen aan het gezag en de richtsnoeren<br />
van de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen en staat onder<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
toezicht van de raad van bestuur van het mechanisme<br />
voor schone ontwikkeling.<br />
5. De uit elke projectactiviteit voortvloeiende<br />
emissiereducties worden gecertificeerd door operationele<br />
instellingen die worden aangewezen<br />
door de Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, op basis van:<br />
a) vrijwillige, door elke betrokken Partij goedgekeurde,<br />
deelname;<br />
b) feitelijke, meetbare en langetermijnvoordelen,<br />
gerelateerd aan de beperking van klimaatverandering;<br />
en<br />
c) extra emissiereducties ten opzichte van die welke<br />
zouden zijn opgetreden zonder de gecertificeerde<br />
projectactiviteit.<br />
6. Het mechanisme voor schone ontwikkeling<br />
geeft waar nodig hulp bij het verkrijgen van financiering<br />
van gecertificeerde projectactiviteiten.<br />
7. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, stelt tijdens<br />
haar eerste zitting modaliteiten en procedures<br />
vast met het doel transparantie, doelmatigheid en<br />
verantwoording te garanderen via onafhankelijke<br />
financiële controle en verificatie van projectactiviteiten.<br />
8. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, garandeert dat<br />
een deel van de opbrengsten van gecertificeerde<br />
projectactiviteiten wordt aangewend ter dekking<br />
van administratieve uitgaven en om Partijen die<br />
ontwikkelingslanden zijn en die in het bijzonder<br />
kwetsbaar zijn voor de nadelige gevolgen van klimaatverandering<br />
te helpen de kosten van aanpassing<br />
op te brengen.<br />
9. Bij deelname ingevolge het mechanisme voor<br />
schone ontwikkeling, waaronder deelname aan<br />
de in lid 3, onder a), genoemde activiteiten en aan<br />
de overname van gecertificeerde emissiereducties,<br />
kunnen particuliere en/of publieke instellingen<br />
zijn betrokken; deze deelname is onderworpen<br />
aan eventuele door de raad van bestuur van het<br />
mechanisme voor schone ontwikkeling gegeven<br />
richtsnoeren.<br />
10. Gecertificeerde emissiereducties die in de periode<br />
vanaf het jaar 2000 tot aan het begin van de<br />
eerste verbintenisperiode zijn gerealiseerd, kunnen<br />
worden aangewend om bij te dragen tot de<br />
nakoming van de verplichtingen in de eerste verbintenisperiode.<br />
Art. 13. 1. De Partijen bij dit Protocol komen bijeen<br />
in de Conferentie van de Partijen, het hoogste<br />
orgaan van het Verdrag.<br />
2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij<br />
dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen<br />
aan de zittingen van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
in de Conferentie van de Partijen, kunnen<br />
beslissingen uit hoofde van dit Protocol enkel<br />
worden genomen door hen die Partij zijn bij dit<br />
Protocol.<br />
Prot. 29 april 1998<br />
3. Wanneer de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen<br />
in de Conferentie van de Partijen, wordt een<br />
lid van het Bureau van de Conferentie van de Partijen<br />
dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt<br />
die op dat moment geen Partij bij dit Protocol<br />
is, vervangen door een extra door en uit de Partijen<br />
bij dit Protocol te kiezen lid.<br />
4. De Conferentie van de Partijen waarin de Partijen<br />
bij dit Protocol bijeenkomen, toetst regelmatig<br />
de uitvoering van dit Protocol en neemt, binnen<br />
haar mandaat, de besluiten die nodig zijn ter<br />
bevordering van de doeltreffende uitvoering van<br />
dit Protocol. Zij verricht de haar door dit Protocol<br />
toegewezen taken en:<br />
a) beoordeelt, op basis van de in overeenstemming<br />
met de bepalingen van dit Protocol aan haar<br />
ter beschikking gestelde informatie, de uitvoering<br />
van dit Protocol door de Partijen, de gevolgen, in<br />
het algemeen, van de ingevolge dit Protocol genomen<br />
maatregelen, in het bijzonder gevolgen ten<br />
aanzien van het milieu en economische en sociale<br />
gevolgen, alsook het cumulatieve effect ervan en<br />
de mate waarin vooruitgang wordt geboekt in de<br />
richting van verwezenlijking van de doelstelling<br />
van het Verdrag;<br />
b) bestudeert periodiek de verplichtingen van de<br />
Partijen ingevolge dit Protocol, daarbij de in<br />
artikel 4, lid 2, onder d), en artikel 7, lid 2, van het<br />
Verdrag vereiste toetsingen grondig in overweging<br />
nemend, in het licht van de doelstelling van<br />
het Verdrag, de opgedane ervaring bij de uitvoering<br />
daarvan en de evolutie van de wetenschappelijke<br />
en technologische kennis, en bestudeert in<br />
dit kader periodieke rapporten inzake de uitvoering<br />
van dit Protocol, en neemt deze aan;<br />
c) bevordert en vergemakkelijkt de uitwisseling<br />
van informatie betreffende door de Partijen genomen<br />
maatregelen om klimaatverandering en de<br />
gevolgen daarvan tegen te gaan, rekening houdend<br />
met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden<br />
en mogelijkheden van de<br />
Partijen en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol;<br />
d) vergemakkelijkt op verzoek van twee of meer<br />
Partijen de coördinatie van de door hen genomen<br />
maatregelen om klimaatverandering en de gevolgen<br />
daarvan tegen te gaan, rekening houdend<br />
met de uiteenlopende omstandigheden, verantwoordelijkheden<br />
en mogelijkheden van de Partijen<br />
en hun onderscheiden verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol;<br />
e) bevordert en begeleidt, in overeenstemming<br />
met de doelstelling van het Verdrag en de bepalingen<br />
van dit Protocol, en de desbetreffende beslissingen<br />
van de Conferentie van de Partijen volledig<br />
in aanmerking nemend, de ontwikkeling en periodieke<br />
verfijning van vergelijkbare methoden voor<br />
de doeltreffende uitvoering van dit Protocol, overeen<br />
te komen door de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen;<br />
f) doet aanbevelingen inzake aangelegenheden<br />
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit<br />
Protocol;<br />
16 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
g) tracht extra financiële middelen te werven in<br />
overeenstemming met artikel 11, lid 2;<br />
h) stelt de hulporganen in die noodzakelijk worden<br />
geacht voor de toepassing van dit Protocol;<br />
i) verzoekt om en, indien van toepassing, maakt<br />
gebruik van de diensten en de medewerking van,<br />
en informatie verstrekt door, bevoegde internationale,<br />
intergouvernementele en niet-gouvernementele<br />
organisaties; en<br />
j) oefent andere taken uit die nodig kunnen zijn<br />
voor de toepassing van dit Protocol, en bestudeert<br />
elke toegewezen taak die voortvloeit uit een beslissing<br />
van de Conferentie van de Partijen.<br />
5. Het reglement van orde van de Conferentie van<br />
de Partijen en de financiële procedures die uit<br />
hoofde van het Verdrag worden toegepast, zijn<br />
van overeenkomstige toepassing uit hoofde van<br />
dit Protocol, tenzij de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
bij consensus anders beslist.<br />
6. De eerste zitting van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
wordt door het secretariaat belegd samen<br />
met de eerste zitting van de Conferentie van de<br />
Partijen die is gepland na de datum van inwerkingtreding<br />
van dit Protocol. Daaropvolgende gewone<br />
zittingen van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden jaarlijks gehouden, samen met de gewone<br />
zittingen van de Conferentie van de Partijen,<br />
tenzij de Conferentie van de Partijen waarin de<br />
Partijen bij dit Protocol bijeenkomen anders beslist.<br />
7. Buitengewone zittingen van de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden gehouden op elk ander door<br />
haar noodzakelijk geacht tijdstip, of op schriftelijk<br />
verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek<br />
binnen zes maanden nadat het door het secretariaat<br />
aan de Partijen is medegedeeld, door<br />
ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.<br />
8. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties<br />
en de Internationale Organisatie voor<br />
Atoomenergie, alsmede alle Lid-Staten daarvan of<br />
waarnemers daarbij die geen Partij bij het Verdrag<br />
zijn, kunnen op zittingen van de Conferentie van<br />
de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen,<br />
worden vertegenwoordigd als waarnemer.<br />
Elke instelling of organisatie, hetzij nationaal<br />
of internationaal, hetzij gouvernementeel of<br />
niet-gouvernementeel, die bevoegd is ter zake van<br />
aangelegenheden waarop dit Protocol betrekking<br />
heeft, en die aan het secretariaat haar wens te kennen<br />
heeft gegeven op een zitting van de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol<br />
bijeenkomen, te zijn vertegenwoordigd als<br />
waarnemer, kan als zodanig worden toegelaten,<br />
tenzij ten minste een derde van de aanwezige Partijen<br />
hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de<br />
deelneming van waarnemers wordt geregeld in<br />
het reglement van orde, bedoeld in lid 5.<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
Art. 14. 1. Het bij artikel 8 van het Verdrag ingestelde<br />
secretariaat fungeert als secretariaat van dit<br />
Protocol.<br />
2. Artikel 8, lid 2, van het Verdrag inzake de taken<br />
van het secretariaat en artikel 8, lid 3, van het Verdrag<br />
inzake voor het functioneren van het secretariaat<br />
getroffen regelingen, zijn van overeenkomstige<br />
toepassing op dit Protocol. Daarnaast verricht<br />
het secretariaat de ingevolge dit Protocol aan<br />
het secretariaat toegewezen taken.<br />
Art. 15. 1. Het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies en het Hulporgaan inzake<br />
de uitvoering, ingesteld bij de artikelen 9 en<br />
10 van het Verdrag, doen dienst als respectievelijk<br />
het Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
van dit Protocol. De bepalingen inzake<br />
het functioneren van deze twee organen uit hoofde<br />
van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing<br />
op dit Protocol. Zittingen van de bijeenkomsten<br />
van het Hulporgaan voor wetenschappelijk<br />
en technologisch advies en het Hulporgaan inzake<br />
de uitvoering van dit Protocol worden samen<br />
met de bijeenkomsten van respectievelijk het<br />
Hulporgaan voor wetenschappelijk en technologisch<br />
advies en het Hulporgaan inzake de uitvoering<br />
van het Verdrag gehouden.<br />
2. Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij<br />
dit Protocol kunnen als waarnemer deelnemen<br />
aan de zittingen van de hulporganen. Wanneer de<br />
hulporganen fungeren als hulporganen van dit<br />
Protocol, kunnen beslissingen uit hoofde van dit<br />
Protocol enkel worden genomen door hen die<br />
Partij zijn bij dit Protocol.<br />
3. Wanneer de bij de artikelen 9 en 10 van het Verdrag<br />
ingestelde hulporganen hun functie uitoefenen<br />
inzake aangelegenheden met betrekking tot<br />
dit Protocol wordt een lid van de Bureaus van die<br />
hulporganen dat een Partij bij het Verdrag vertegenwoordigt<br />
die op dat moment geen Partij bij dit<br />
Protocol is, vervangen door een extra door en uit<br />
de Partijen bij dit Protocol te kiezen lid.<br />
Art. 16. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, bestudeert<br />
zo spoedig mogelijk de toepassing op dit<br />
Protocol van het in artikel 13 van het Verdrag bedoelde<br />
multilaterale consultatieve overleg, en wijzigt<br />
dit indien nodig, in het licht van eventuele relevante<br />
besluiten die door de Conferentie van de<br />
Partijen worden genomen. Multilateraal consultatief<br />
overleg dat op dit Protocol van toepassing kan<br />
zijn, functioneert onverminderd de in overeenstemming<br />
met artikel 18 ingestelde procedures en<br />
mechanismen.<br />
Art. 17. De Conferentie van de Partijen legt de<br />
relevante beginselen, modaliteiten, regels en<br />
richtsnoeren vast, in het bijzonder voor de verificatie<br />
en de rapportage van en het afleggen van<br />
verantwoording over emissiehandel. De in<br />
bijlage B opgenomen Partijen kunnen deelnemen<br />
aan emissiehandel teneinde aan hun verplichtingen<br />
ingevolge artikel 3 te voldoen. Deze handel<br />
vormt een aanvulling op de nationale maatregelen<br />
om de gekwantificeerde verplichtingen inzake<br />
Prot. 29 april 1998<br />
emissiebeperking en -reductie uit hoofde van dat<br />
artikel na te komen.<br />
Art. 18. De Conferentie van de Partijen waarin<br />
de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen, keurt tijdens<br />
haar eerste zitting passende en doeltreffende<br />
procedures en mechanismen goed teneinde gevallen<br />
van niet-naleving van de bepalingen van dit<br />
Protocol vast te stellen en te bestrijden, onder andere<br />
door het opstellen van een indicatieve lijst<br />
van gevolgen, rekening houdend met de oorzaak,<br />
de aard, de mate en de frequentie van de niet-naleving.<br />
Procedures en mechanismen ingevolge dit<br />
artikel die bindende gevolgen met zich meebrengen<br />
worden aangenomen door middel van een<br />
wijziging op dit Protocol.<br />
Art. 19. De bepalingen van artikel 14 van het<br />
Verdrag inzake regeling van geschillen zijn van<br />
overeenkomstige toepassing op dit Protocol.<br />
Art. 20. 1. Elke Partij kan wijzigingen van dit<br />
Protocol voorstellen.<br />
2. Wijzigingen van dit Protocol worden aangenomen<br />
op een gewone zitting van de Conferentie<br />
van de Partijen waarin de Partijen bij dit Protocol<br />
bijeenkomen. De tekst van een voorgestelde wijziging<br />
van dit Protocol wordt door het secretariaat<br />
aan de Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes<br />
maanden vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming<br />
wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt<br />
de tekst van alle voorgestelde wijzigingen ook<br />
mede aan de Partijen en ondertekenaars van het<br />
Verdrag en, ter kennisneming, aan de depositaris.<br />
3. De Partijen stellen alles in het werk om over<br />
elke voorgestelde wijziging van dit Protocol overeenstemming<br />
te bereiken bij consensus. Indien<br />
alle pogingen om tot consensus te komen mislukken<br />
en er geen overeenstemming wordt bereikt,<br />
wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen<br />
met een meerderheid van drie vierde van de<br />
aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen. De<br />
aangenomen wijziging wordt door het secretariaat<br />
medegedeeld aan de depositaris, die deze ter<br />
aanvaarding toezendt aan alle Partijen.<br />
4. Akten van aanvaarding betreffende een wijziging<br />
worden nedergelegd bij de depositaris. Een<br />
in overeenstemming met lid 3 aangenomen wijziging<br />
treedt voor de Partijen die deze hebben aanvaard<br />
in werking op de negentigste dag na de datum<br />
van ontvangst door de depositaris van een<br />
akte van aanvaarding van ten minste drie vierde<br />
van de Partijen bij dit Protocol.<br />
5. Een wijziging treedt ten aanzien van elke andere<br />
Partij in werking op de negentigste dag na de<br />
datum waarop die Partij haar akte van aanvaarding<br />
betreffende bedoelde wijziging heeft nedergelegd<br />
bij de depositaris.<br />
Art. 21. 1. Bijlagen bij dit Protocol maken daarvan<br />
een integrerend deel uit en een verwijzing<br />
naar dit Protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing<br />
naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk<br />
anders is bepaald. Bijlagen die worden aangenomen<br />
na de inwerkingtreding van dit Protocol zijn<br />
beperkt tot lijsten, formulieren en andere beschrij-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 17
vende stukken van wetenschappelijke, technische,<br />
procedurele of administratieve aard.<br />
2. Elke Partij kan voorstellen doen voor een bijlage<br />
bij dit Protocol en kan wijzigingen van bijlagen bij<br />
dit Protocol voorstellen.<br />
3. Bijlagen bij dit Protocol en wijzigingen van bijlagen<br />
bij dit Protocol worden aangenomen op een<br />
gewone zitting van de Conferentie van de Partijen<br />
waarin de Partijen bij dit Protocol bijeenkomen.<br />
De tekst van elke voorgestelde bijlage of wijziging<br />
van een bijlage wordt door het secretariaat aan de<br />
Partijen medegedeeld, zulks ten minste zes maanden<br />
vóór de bijeenkomst waarop zij tot aanneming<br />
wordt voorgesteld. Het secretariaat deelt de<br />
tekst van elke voorgestelde bijlage of wijziging van<br />
een bijlage ook mede aan de Partijen en ondertekenaars<br />
van het Verdrag en, ter kennisneming,<br />
aan de depositaris.<br />
4. De Partijen stellen alles in het werk om over<br />
elke voorgestelde bijlage of wijziging van een bijlage<br />
overeenstemming te bereiken bij consensus.<br />
Indien alle pogingen om tot consensus te komen<br />
mislukken en er geen overeenstemming wordt bereikt,<br />
wordt de bijlage of de wijziging van de bijlage<br />
in laatste instantie aangenomen met een meerderheid<br />
van drie vierde van de aanwezige Partijen<br />
die hun stem uitbrengen. De aangenomen bijlage<br />
of wijziging van een bijlage wordt door het secretariaat<br />
medegedeeld aan de depositaris, die deze<br />
ter aanvaarding toezendt aan alle Partijen.<br />
5. Een in overeenstemming met de leden 3 en 4<br />
aangenomen bijlage of wijziging van een bijlage<br />
niet zijnde bijlage A of B treedt voor alle Partijen<br />
bij dit Protocol in werking zes maanden na de datum<br />
waarop de depositaris hun de aanneming<br />
van de bijlage of de aanneming van de wijziging<br />
van de bijlage heeft medegedeeld, behalve voor de<br />
Partijen die de depositaris binnen die termijn<br />
schriftelijk te kennen hebben gegeven die bijlage<br />
of die wijziging van de bijlage niet te aanvaarden.<br />
Voor Partijen die hun kennisgeving van niet-aanvaarding<br />
herroepen, treedt de bijlage of de wijziging<br />
van een bijlage in werking op de negentigste<br />
dag na de datum waarop de depositaris een kennisgeving<br />
van herroeping heeft ontvangen.<br />
6. Indien de aanneming van een bijlage of een wijziging<br />
van een bijlage een wijziging van dit Protocol<br />
inhoudt, treedt die bijlage eerst in werking of<br />
wordt die wijziging van een bijlage eerst van<br />
kracht wanneer de wijziging van dit Protocol van<br />
kracht wordt.<br />
7. Wijzigingen van de bijlagen A en B bij dit Protocol<br />
worden aangenomen en worden van kracht in<br />
overeenstemming met de in artikel 20 genoemde<br />
procedure, met dien verstande dat een wijziging<br />
van bijlage B alleen met de schriftelijke instemming<br />
van de betrokken Partij wordt aangenomen.<br />
Art. 22. 1. Elke Partij heeft één stem, behoudens<br />
het in lid 2 bepaalde.<br />
2. Regionale organisaties voor economische integratie<br />
beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid<br />
vallende aangelegenheden over een<br />
aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
hun Lid-Staten die Partij bij dit Protocol zijn. Bedoelde<br />
organisaties oefenen hun stemrecht niet<br />
uit indien een van hun Lid-Staten zijn stemrecht<br />
uitoefent, en omgekeerd.<br />
Art. 23. De Secretaris-Generaal van de Verenigde<br />
Naties is depositaris van dit Protocol.<br />
Art. 24. 1. Dit Protocol staat open voor ondertekening<br />
en dient te worden bekrachtigd, aanvaard<br />
of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties<br />
voor economische integratie die Partij bij<br />
het Verdrag zijn. Het staat open voor ondertekening<br />
van 16 maart 1998 tot en met 15 maart 1999<br />
op de zetel van de Verenigde Naties te New York.<br />
Dit Protocol staat open voor toetreding vanaf de<br />
dag na de datum waarop het is gesloten voor ondertekening.<br />
De akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding dienen te<br />
worden nedergelegd bij de depositaris.<br />
2. Een regionale organisatie voor economische integratie<br />
die Partij wordt bij dit Protocol zonder dat<br />
één van haar Lid-Staten Partij is, is gebonden aan<br />
alle verplichtingen ingevolge dit Protocol. Wanneer<br />
één of meer Lid-Staten van een dergelijke organisatie<br />
Partij zijn bij dit Protocol, komen de organisatie<br />
en haar Lid-Staten hun onderscheiden<br />
verantwoordelijkheden overeen met betrekking<br />
tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge<br />
dit Protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie<br />
en haar Lid-Staten niet gerechtigd de uit<br />
het Protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig<br />
uit te oefenen.<br />
3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties<br />
voor economische integratie de omvang<br />
van hun bevoegdheid ter zake van door dit Protocol<br />
geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties<br />
doen tevens kennisgeving aan de depositaris,<br />
die op zijn beurt de Partijen in kennis stelt, van<br />
belangrijke wijzigingen betreffende de omvang<br />
van hun bevoegdheid.<br />
Art. 25. 1. Dit Protocol treedt in werking op de<br />
negentigste dag na de datum waarop ten minste<br />
vijfenvijftig Partijen bij het Verdrag, waaronder in<br />
bijlage I opgenomen Partijen van wie de totale<br />
kooldioxide-emissies tenminste vijfenvijftig procent<br />
van de totale kooldioxide-emissies in 1990<br />
van de in bijlage I opgenomen Partijen bedroegen,<br />
hun akten van bekrachtiging, aanvaarding,<br />
goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.<br />
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder<br />
«de totale kooldioxide-emissies in 1990 van de in<br />
bijlage I opgenomen Partijen» verstaan de hoeveelheid<br />
die op of voor de datum van aanneming<br />
van dit Protocol door de in bijlage I opgenomen<br />
Partijen is medegedeeld in hun eerste in overeenstemming<br />
met artikel 12 van het Verdrag gedane<br />
nationale mededelingen.<br />
3. Voor elke Staat of regionale organisatie voor<br />
economische integratie die dit Protocol bekrachtigt,<br />
aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt,<br />
nadat aan de in het eerste lid genoemde<br />
voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan,<br />
treedt dit Protocol in werking op de negentigste<br />
dag volgend op de datum van nederlegging van<br />
Prot. 29 april 1998<br />
de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring<br />
of toetreding.<br />
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een<br />
door een regionale organisatie voor economische<br />
integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast<br />
de door haar Lid-Staten nedergelegde akten.<br />
Art. 26. Bij dit Protocol kan geen enkel voorbehoud<br />
worden gemaakt.<br />
Art. 27. 1. Na het verstrijken van een termijn van<br />
drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit<br />
Protocol voor een Partij in werking is getreden,<br />
kan die Partij dit Protocol opzeggen door middel<br />
van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.<br />
2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken<br />
van een termijn van een jaar te rekenen vanaf<br />
de datum waarop de depositaris de kennisgeving<br />
van opzegging heeft ontvangen, of op enige latere<br />
in bedoelde kennisgeving vermelde datum.<br />
3. Een Partij die het Verdrag heeft opgezegd,<br />
wordt geacht ook dit Protocol te hebben opgezegd.<br />
Art. 28. Het oorspronkelijke exemplaar van dit<br />
Protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de<br />
Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse<br />
tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd<br />
bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde<br />
Naties.<br />
BIJLAGE A<br />
Broeikasgassen<br />
Kooldioxide (CO2) Methaan(CH4) Distikstofoxide (N2O) Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen<br />
(HFK's)<br />
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)<br />
Zwavelhexafluoride (SF6) Sectoren/categorieën bronnen<br />
Energie:<br />
– Brandstofverbranding<br />
Energieproducerende industrieën<br />
Verwerkende industrieën en bouw<br />
Transport<br />
Andere sectoren<br />
Overige<br />
– Vluchtige emissies uit brandstoffen<br />
Vaste brandstoffen<br />
Olie en aardgas<br />
Overige<br />
Productieprocessen:<br />
Minerale producten<br />
Chemische industrie<br />
18 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Metaalproductie<br />
Ovrige productie<br />
Productie van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride<br />
Verbruik van gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride<br />
Overige<br />
Gebruik van oplosmiddelen en andere producten<br />
Landbouw:<br />
Darmgisting<br />
Mestbeheer<br />
Rijstteelt<br />
Landbouwgronden<br />
Voorgeschreven afbranding van savannes<br />
Verbranding van agrarische residuen<br />
Overige<br />
Afval:<br />
Storten van vast afval op het land<br />
Afvalwaterzuivering<br />
Afvalverbranding<br />
Overige<br />
BIJLAGE B<br />
Partij-gekwantificeerde verplichtingen inzake<br />
emissiebeperking of -reductie<br />
(percentage van referentiejaar of -periode)<br />
Australië 108 Luxemburg 92<br />
België 92 Monaco 92<br />
Bulgarije (*) 92 Nederland 92<br />
Canada 94 Nieuw-Zeeland 100<br />
Denemarken 92 Noorwegen 101<br />
Duitsland 92 Oekraïne (*) 100<br />
Estland (*) 92 Oostenrijk 92<br />
Europese Gemeenschap 92 Polen (*) 94<br />
Finland 92 Portugal 92<br />
Frankrijk 92 Roemenië (*) 92<br />
Griekenland 92 Russische Federatie (*) 100<br />
Hongarije (*) 94 Slovenië (*) )92<br />
Ierland 92 Slowakije (*) 92<br />
IJsland 110 Spanje 92<br />
Italië 92 Tsjechië (*) )92<br />
Japan 94 Verenigde Staten van<br />
Amerika (*) 93<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Europees, federaal en samenwerkingsakkoorden<br />
Kroatië (*) 95 Verenigd Koninkrijk van<br />
Groot-Brittannië en Noord-<br />
Ierland 92<br />
Letland (*) 92 Zweden 92<br />
Liechtenstein 92 Zwitserland 92<br />
Litouwen (*) 92<br />
(*) Landen die een overgang naar een markteconomie doormaken<br />
BIJLAGE II<br />
Tabel van de gekwantificeerde verplichtingen<br />
inzake emissiebeperking of -reductie voor de<br />
vaststelling van de respectieve emissieniveaus<br />
die zijn toegewezen aan de Europese<br />
Gemeenschap en haar Lid-Staten<br />
overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van<br />
Kyoto<br />
Gekwantificeerde verplichting<br />
inzake emissiereductie als vastgesteld<br />
in Bijlage B van het Protocol<br />
van Kyoto<br />
(percentage van het niveau in<br />
het referentiejaar of de referentieperiode)<br />
Europese Gemeenschap 92 %<br />
Gekwantificeerde verplichting inzake<br />
emissiebeperking of -reductie<br />
als overeengekomen overeenkomstig<br />
artikel 4, lid 1, van het Protocol<br />
van Kyoto<br />
(percentage van het niveau in het<br />
referentiejaar of de referentieperiode)<br />
België 92,5 %<br />
Denemarken 79 %<br />
Duitsland 79 %<br />
Griekenland 125 %<br />
Spanje 115 %<br />
Frankrijk 100 %<br />
Ierland 113 %<br />
Italië 93,5 %<br />
Luxemburg 72 %<br />
Nederland 94 %<br />
Oostenrijk 87 %<br />
Portugal 127 %<br />
Finland 100 %<br />
Zweden 104 %<br />
Verenigd Koninkrijk 87,5 %<br />
Prot. 29 april 1998<br />
BIJLAGE III<br />
Verklaring van de Europese Gemeenschap<br />
overeenkomstig artikel 24, lid 3, van het<br />
Protocol van Kyoto<br />
De volgende staten zijn momenteel lid van de Europese<br />
Gemeenschap: het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken,<br />
de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense<br />
Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek,<br />
Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom<br />
Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek<br />
Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek<br />
Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk<br />
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.<br />
De Europese Gemeenschap verklaart dat zij overeenkomstig<br />
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap<br />
en met name artikel 175, lid 1, bevoegd is<br />
internationale verdragen te sluiten en de daaruit voortvloeiende<br />
verplichtingen na te komen voorzover die bijdragen<br />
tot het nastreven van de volgende doelstellingen:<br />
– behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit<br />
van het milieu;<br />
– bescherming van de gezondheid van de mens;<br />
– verstandig en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;<br />
– bevordering op internationaal vlak van maatregelen<br />
om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.<br />
De Europese Gemeenschap verklaart dat haar gekwantificeerde<br />
verplichting inzake emissiereductie uit hoofde<br />
van het protocol zal worden nagekomen door maatregelen<br />
van de Gemeenschap en haar Lid-Staten binnen hun<br />
respectieve bevoegdheden en dat zij reeds voor haar Lid-<br />
Staten bindende juridische instrumenten heeft vastgesteld<br />
met betrekking tot aangelegenheden waarop dit<br />
protocol van toepassing is.<br />
De Europese Gemeenschap zal geregeld informatie verstrekken<br />
over toepasselijke juridische instrumenten van<br />
de Gemeenschap in het kader van de aanvullende informatie<br />
die is opgenomen in de mededeling die uit hoofde<br />
van artikel 12 van het Klimaatverdrag moet worden gedaan<br />
om aan te tonen dat de Gemeenschap haar verplichtingen<br />
uit hoofde van artikel 7, lid 2, van het protocol<br />
en de richtsnoeren daarbij is nagekomen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 19
Blz: 49 – Richtsnoeren 27 oktober 2000<br />
Richtsnoeren 27 oktober 2000 voor demonstratieprojecten<br />
voor Life-milieu –<br />
Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van<br />
Verordening (EG) nr. 1655/2000 van het<br />
Europees Parlement en de Raad betreffende<br />
het financieel instrument voor het<br />
milieu (Life) (PB. C 308, 27 oktober 2000,<br />
rect., PB. C 331, 22 november 2000)<br />
Op 17 juli 2000 hebben het Europees Parlement<br />
en de Raad Verordening (EG) nr. 1655/2000 vastgesteld<br />
betreffende het financiële instrument voor<br />
het milieu (Life). Deze verordening vormt de nieuwe<br />
rechtsgrond voor de derde fase van het Life-instrument,<br />
voor de periode 2000 tot en met <strong>2004</strong>,<br />
en wordt verder in dit document aangegeven met<br />
de term «de nieuwe Life-verordening» of «de verordening».<br />
Op 25 oktober 2000, heeft de Europese Commissie<br />
richtsnoeren vastgelegd voor demonstratieprojecten<br />
in te dienen in het kader van Life-milieu.<br />
Krachtens artikel 4 met betrekking tot Life-milieu<br />
moeten er in de nieuwe Life-verordening richtsnoeren<br />
worden uitgewerkt voor demonstratieprojecten<br />
teneinde de synergie te bevorderen tussen<br />
demonstratieprojecten en de leidende beginselen<br />
van het gemeenschappelijke milieubeleid<br />
met het oog op duurzame ontwikkeling. Dit document<br />
omvat deze richtsnoeren, bedoeld voor alle<br />
aanvragers die in aanmerking komen voor steun<br />
in het kader van Life-milieu. Het betreft personen<br />
of organisaties welke gevestigd zijn in de Europese<br />
Unie of in kandidaat-Lid-Staten die met dit doel<br />
specifieke deelnemende kandidaat-Lid-Staten:<br />
Estland, Letland, Hongarije, Roemenië en Slovenië.<br />
In het eerste deel van dit document wordt een samenvatting<br />
gegeven van de voornaamste kenmerken<br />
van het Life-instrument bepaald in de verordening,<br />
en van het als Life-milieu bekend staande<br />
onderdeel van Life. In het tweede deel worden de<br />
vijf thema's omschreven waarrond overeenkomstig<br />
de Life-verordening demonstratieprojecten<br />
kunnen worden opgezet, wordt herinnerd aan de<br />
beleidsdoelstellingen van de Gemeenschap op<br />
deze vijf gebieden, wordt uiteengezet hoe demonstratieprojecten<br />
in het kader van Life-milieu kunnen<br />
bijdragen tot de verwezenlijking van deze<br />
doelstellingen en wordt aangegeven welke andere<br />
communautaire middelen ter beschikking<br />
staan voor soortgelijke thema's of dezelfde thema's,<br />
maar met andere beleidsdoelstellingen.<br />
Ter aanvulling van deze richtsnoeren is er een informatiebrochure<br />
beschikbaar die praktische<br />
richtlijnen bevat voor het indienen van voorstellen.<br />
Deze informatiebrochure is beschikbaar op de<br />
Life-website op het volgende adres:<br />
http://europa.eu.int/comm/life/envir/infopk/index-en.htm<br />
Vlaanderen<br />
1. HOOFDKENMERKEN VAN LIFE EN<br />
LIFE-MILIEU<br />
1.1. TOEPASSINGSGEBIED VAN LIFE<br />
1. De algemene doelstelling van Life is, bij te dragen<br />
tot de uitvoering, actualisering en ontwikkeling<br />
van het communautaire milieubeleid en de<br />
milieuwetgeving, met name met betrekking tot de<br />
integratie van het milieuaspect in andere beleidsonderdelen,<br />
en tot de duurzame ontwikkeling in<br />
de Gemeenschap.<br />
2. Life is een financieringsinstrument voor drie belangrijke<br />
gebieden: natuur, milieu, en derde landen.<br />
Hoewel elk van deze drie gebieden op milieuverbetering<br />
is gericht, heeft elk ervan zijn specifieke<br />
prioriteiten:<br />
a) Life-natuur betreft projecten voor de instandhouding<br />
van de natuurlijke habitats en de wilde<br />
flora en fauna van communautair belang;<br />
b) Life-milieu betreft innovatieve demonstratieprojecten<br />
voor het bedrijfsleven en lokale overheden<br />
alsmede voorbereidende projecten ter ondersteuning<br />
van de communautaire wetgeving en<br />
het communautaire beleid;<br />
c) Life-derde landen betreft technische bijstand<br />
aan derde landen van het Middellandse-Zee- en<br />
Oostzeegebied.<br />
3. Van het voorgestelde budget voor de derde fase<br />
van Life (640 miljoen EUR voor de periode 2000-<br />
<strong>2004</strong>) is 47 %, gereserveerd voor Life-milieu, 47 %<br />
voor Life-natuur en 6 % voor Life-derde landen.<br />
1.2. LIFE-MILIEU<br />
1. De specifieke doelstelling van Life-milieu is, bij<br />
te dragen tot de ontwikkeling van innovatieve en<br />
geïntegreerde technieken en methoden en steun<br />
te geven aan de verdere ontwikkeling van het<br />
communautaire milieubeleid.<br />
2. Met het oog op deze specifieke doelstelling worden<br />
binnen Life-milieu twee soorten projecten onderscheiden:<br />
demonstratieprojecten en voorbereidende<br />
projecten.<br />
3. Deze richtsnoeren zijn uitsluitend gericht op<br />
voorstellen voor demonstratieprojecten. Voor de<br />
voorbereidende projecten publiceert de Commissie<br />
op ad hoc-basis afzonderlijke uitnodigingen tot<br />
het indienen van voorstellen.<br />
4. Demonstratieprojecten in het kader van Lifemilieu<br />
moeten bijdragen tot de communautaire<br />
doelstelling als genoemd in punt 1 en moeten bijdragen<br />
tot één van de volgende specifieke doelstellingen:<br />
a) Ruimtelijke ordening en planning: integratie<br />
van milieu en duurzame ontwikkeling in de ruimtelijke<br />
ordening en planning, met inbegrip van<br />
stedelijke gebieden en kustgebieden;<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
Richtsnoeren 27 oktober 2000<br />
b) Waterbeheer: bevordering van een duurzaam<br />
beheer van grond- en oppervlaktewater;<br />
c) De impact van economische activiteiten: minimalisering<br />
van de milieueffecten van economische<br />
activiteiten, met name door de ontwikkeling<br />
van schone technologieën en door de nadruk te<br />
leggen op preventie, inclusief het terugdringen<br />
van de uitstoot van broeikasgassen;<br />
d) Beheer van afvalstromen: voorkoming, hergebruik,<br />
terugwinning en recycling van allerlei soorten<br />
afval om te zorgen voor een rationeel beheer<br />
van afvalstromen;<br />
e) Geïntegreerde benadering van de productie: vermindering<br />
van de milieueffecten van producten<br />
via een geïntegreerde benadering van de productie,<br />
distributie, consumptie en verwerking aan het<br />
einde van hun levensduur, met inbegrip van de<br />
ontwikkeling van milieuvriendelijke producten.<br />
5. Demonstratieprojecten moeten betrekking<br />
hebben op het testen van een innovatieve oplossing<br />
voor een milieuprobleem en moeten leiden<br />
tot concrete, praktische resultaten. Zij moeten<br />
worden uitgevoerd op een zodanige schaal dat beoordeeld<br />
kan worden of grootschalige invoering<br />
technisch en economisch haalbaar is.<br />
6. Life-milieu is niet gericht op onderzoek of investeringen<br />
in bestaande technologie of infrastructuur.<br />
Life-milieu wil een brug slaan tussen de resultaten<br />
van onderzoek en ontwikkeling en de<br />
grootschalige toepassing daarvan.<br />
Demonstratieprojecten gebaseerd op de resultaten<br />
van succesvolle projecten uitgevoerd in het kader<br />
van vroegere of lopende onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's<br />
op het vlak van het milieu<br />
worden aangemoedigd.<br />
2. RICHTSNOEREN VOOR<br />
DEMONSTRATIEPROJECTEN<br />
1. In de Life-verordening met betrekking tot Lifemilieu<br />
worden vijf thematische gebieden omschreven<br />
(zie het bovenstaande punt 1.2, sub 4)<br />
die betrekking hebben op verschillende beleidsgebieden,<br />
initiatieven en wetgevingsmaatregelen op<br />
het gebied van het communautaire milieubeleid.<br />
Het doel van deze richtsnoeren is om deze beleidsgebieden<br />
voor te stellen aan potentiële aanvragers,<br />
te herinneren aan de voornaamste relevante<br />
doelstellingen van het communautaire beleid en<br />
aan te geven welke communautaire wetgeving op<br />
de desbetreffende gebieden bestaat.<br />
2. De door Life gefinancierde projecten moeten<br />
van communautair belang zijn. Zij moeten bijdragen<br />
tot de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en actualisering<br />
van het communautaire milieubeleid<br />
en de milieuwetgeving, met name met betrekking<br />
tot de integratie van het milieuaspect in andere<br />
beleidsonderdelen en de duurzame ontwikkeling<br />
in de Gemeenschap. Aanvragers van steun moeten<br />
derhalve op de hoogte zijn van de voornaam-<br />
20 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
ste wetgevingsmaatregelen en beleidsontwikkelingen<br />
op het gebied van Life, en daarvoor zijn<br />
deze richtsnoeren dan ook bedoeld.<br />
3. Alhoewel dat de richtsnoeren een indicatief karakter<br />
hebben, bieden zij inzicht in het communautaire<br />
milieubeleid en de milieuwetgeving<br />
waartoe projecten dienen bij te dragen. Nochtans<br />
heeft een project niet noodzakelijk te beantwoorden<br />
aan de in deze richtsnoeren vervatte aanwijzingen.<br />
De selectie gebeurt op basis van de vergelijkende<br />
merites van het voorstel, en wel volgens<br />
de criteria van de Life-verordening.<br />
4. Waar relevant, is verwezen naar andere communautaire<br />
programma's die betrekking hebben<br />
op hetzelfde soort thema's. Deze verwijzingen zijn<br />
niet limitatief. Aanvragers zouden kunnen nagaan<br />
of de doelstellingen van andere communautaire<br />
programma's beter met hun project<br />
overeenkomen.<br />
5. Voor meer informatie over het Europese milieubeleid<br />
en over andere communautaire programma's<br />
worden aanvragers verwezen naar de documenten<br />
die in de voetnoten staan vermeld en naar<br />
de Europa-website op het volgende adres:<br />
http://www.europa.eu.int/<br />
2.1. RUIMTELIJKE ORDENING EN<br />
PLANNING<br />
1. Dit deel heeft betrekking op het eerste thematische<br />
gebied: de integratie van milieu en duurzame<br />
ontwikkeling in de ruimtelijke ordening en planning,<br />
met inbegrip van stedelijke gebieden en<br />
kustgebieden.<br />
2. Een belangrijke doelstelling van Life-milieu is<br />
het financieren van projecten, die in een later stadium<br />
als «goede voorbeelden» van invloed kunnen<br />
zijn op de uitwerking van het regionaal beleid,<br />
inclusief de communautaire structuurfondsen,<br />
het Cohesiefonds en het pretoetredingsinstrument<br />
voor structuurbeleid voor de kandidaat-<br />
Lid-Staten.<br />
3. In dat kader worden projecten bevorderd van<br />
organisaties die rechtstreeks verantwoordelijk zijn<br />
voor de ruimtelijke ordening (inclusief lokale<br />
overheden), waarbij burgers inspraak hebben in<br />
de plaatselijke besluitvorming en waar alle betrokken<br />
sociale en economische partijen in participeren.<br />
4. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
communautaire initiatieven (Interreg, Leader en<br />
Urban) alsook het Europese Fonds voor Regionale<br />
Ontwikkeling voor wat innovatieve projecten betreft.<br />
5. Binnen het thematisch gebied van ruimtelijke<br />
ordening en planning kunnen op het gebied van<br />
het stedelijk leefmilieu, de luchtkwaliteit en bestrijding<br />
van geluidshinder en het geïntegreerd<br />
beheer van kustgebieden nieuwe initiatieven of<br />
wetgevingsmaatregelen worden verwacht. Voorstellen<br />
voor demonstratieprojecten op die gebieden<br />
zijn dan ook welkom.<br />
2.1.1. Stedelijk leefmilieu<br />
1. In oktober 1998 heeft de Commissie haar goedkeuring<br />
gehecht aan een mededeling met een actiekader<br />
voor duurzame stedelijke ontwikkeling in<br />
de Europese Unie. In deze mededeling worden de<br />
leidende beginselen voor een toekomstig communautair<br />
beleid op dit gebied genoemd en<br />
wordt de noodzaak benadrukt van een geïntegreerde<br />
aanpak van milieubeheer en ruimtelijke<br />
ordening en planning. Dit maakt noodzakelijk dat<br />
bestaande initiatieven moeten worden gecoördineerd<br />
en dat ze moeten worden afgestemd op de<br />
beginselen van duurzame ontwikkeling en van de<br />
lokale Agenda 21.<br />
2. Binnen dit kader worden met name de volgende<br />
projecten bevorderd:<br />
a) projecten die zijn gericht op een gecombineerd<br />
gebruik van diverse soorten instrumenten (regelgevende,<br />
economische, fiscale, informatieve) met<br />
het oog op de integratie van milieuaspecten in de<br />
economische en sociale politiek van lokale overheden;<br />
b) projecten die zijn gericht op het verduidelijken<br />
en verkleinen van de ecologische voetafdruk van<br />
steden, of andere duurzaamheidsconcepten zoals<br />
de milieugebruiksruimte;<br />
c) projecten die diverse milieudoelstellingen nastreven<br />
via de ruimtelijke ordening.<br />
3. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische<br />
ontwikkeling, kernactiviteit «De stad<br />
van morgen en het culturele erfgoed». Specifieke<br />
demonstratieprojecten op het gebied van het culturele<br />
erfgoed hebben in het kader van Life-milieu<br />
geen prioriteit.<br />
4. In steden waar een programma wordt gepland<br />
of uitgevoerd in het kader van het communautaire<br />
initiatief Urban, moeten potentiële aanvragers<br />
proberen hun milieuproject daaraan te koppelen<br />
in plaats van een afzonderlijke projectvoorstel binnen<br />
Life-milieu in te dienen.<br />
2.1.2. Luchtkwaliteit en bestrijding van geluidshinder<br />
1. Dankzij de inspanningen van de industrie en de<br />
energiesector is de concentratie van zwaveldioxide<br />
(SO 2) in de lucht de afgelopen tien jaar aanzienlijk<br />
teruggelopen. Alhoewel Auto olie II verwacht<br />
wordt positieve resultaten te boeken, blijven<br />
de concentraties van stikstofoxiden, vluchtige<br />
organische stoffen, ozon en zwevende deeltjes in<br />
de meeste Europese steden een reden tot bezorgdheid,<br />
en kunnen het onderwerp vormen van demonstratieprojecten.<br />
2. Op dit terrein is Life-milieu bedoeld ter ondersteuning<br />
van de kaderrichtlijn inzake de luchtkwaliteit.<br />
Deze richtlijn verplicht gemeenten met<br />
meer dan 250.000 inwoners en gebieden met<br />
hoge verontreinigingsniveaus om actieplannen<br />
ter verbetering van de luchtkwaliteit op te stellen<br />
en uit te voeren. Life-milieu kan subsidie verlenen<br />
voor de meest innovatieve maatregelen in programma's<br />
die betrekking hebben op de doelstel-<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
Richtsnoeren 27 oktober 2000<br />
lingen van de richtlijn, of voor die maatregelen die<br />
noodzakelijk zijn om de resultaten van deze programma's<br />
bekend te maken, bij te houden en te<br />
evalueren.<br />
3. Daarnaast bevordert Life-milieu demonstratieprojecten<br />
die zijn gericht op het valideren van<br />
nieuwe methoden voor de bewaking van de luchtkwaliteit<br />
of voor de bewustmaking van het publiek,<br />
zoals bio-indicatoren.<br />
4. In november 1996 heeft de Commissie een<br />
groenboek uitgebracht met als doel het debat op<br />
gang te brengen over een toekomstig beleid inzake<br />
de bestrijding van geluidshinder. Projectvoorstellen<br />
op dit terrein zouden met name betrekking<br />
kunnen hebben op de volgende thema's:<br />
a) validering op Europese schaal van indicatoren<br />
van blootstelling aan lawaai en simulatie van de<br />
potentiële effecten van ruimtelijke-ordeningsbeslissingen;<br />
b) innovatieve publieksvoorlichtingsmethoden op<br />
basis van goed in kaart gebrachte geluidsniveaus;<br />
c) beslissingsondersteunende systemen, het opstellen<br />
van plannen ter bestrijding van geluidshinder<br />
in stedelijke gebieden, en het bewaken en evalueren<br />
van beleidsresultaten op dit gebied.<br />
5. Ook de invloed van verkeer en vervoer op de<br />
luchtkwaliteit en op het geluidsniveau kan het onderwerp<br />
van demonstratieprojecten zijn. Projecten<br />
kunnen initiatieven omvatten met betrekking<br />
tot duurzame mobiliteit, transitbeheer en duurzaam<br />
luchtvervoer.<br />
6. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma voor competitieve en<br />
duurzame groei, kernactiviteit «Duurzame mobiliteit<br />
en intermodaliteit», «Stad van morgen en culturele<br />
erfenis».<br />
2.1.3. Geïntegreerd beheer van kustgebieden<br />
1. Kustgebieden en hun natuurlijke (mariene en<br />
terrestrische) hulpbronnen kampen met toenemende<br />
conflicten tussen gebruikers en met institutionele<br />
en beleidsmatige problemen die een gestage<br />
en soms onomkeerbare achteruitgang tot<br />
gevolg hebben.<br />
2. Op basis van een demonstratieprogramma dat<br />
ten uitvoer is gelegd in de periode 1995-1999,<br />
overweegt de Europese Commissie de ontwikkeling<br />
van een Europees beleid voor geïntegreerd<br />
beheer van kustgebieden (ICZM – Integrated<br />
Coastal Zone Management). Dit beleid zou kunnen<br />
aanhaken bij de volgende uitgangspunten<br />
voor duurzaam beheer van kustgebieden en moet:<br />
a) uitgaan van een geïntegreerde territoriale benadering<br />
die kijkt naar alle menselijke en natuurlijke<br />
systemen die het kustgebied beïnvloeden en<br />
die met natuurlijke processen werkt;<br />
b) de bevolking inspraak geven in de planning om<br />
tot consensus te komen, namelijk door ervoor te<br />
zorgen dat alle relevante instanties bij de zaak betrokken<br />
worden en de verschillende administratieve<br />
en territoriale niveaus met inbegrip van de<br />
regionale dimensie indien noodzakelijk;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 21
c) gebruikmaken van een combinatie van instrumenten<br />
(regelgevende en economische instrumenten,<br />
convenanten, technische oplossingen,<br />
informatie, onderzoek en onderwijs);<br />
d) ervoor zorgen dat genomen beslissingen passen<br />
bij de specifieke lokale omstandigheden en<br />
dat ze geen mogelijkheden voor de toekomst uitsluiten.<br />
3. Life-milieu moet dit beleid ondersteunen door<br />
subsidies te verstrekken voor projecten die deze<br />
principes in de praktijk brengen. Projecten moeten<br />
zich bij voorkeur bevinden in kustgebieden<br />
waar sprake is van allerlei conflicterende vormen<br />
van gebruik, in kustgebieden waar de bevolking<br />
(vast en/of seizoensgebonden) snel toeneemt of in<br />
gebieden die een sterke verschuiving in landgebruik<br />
kennen.<br />
2.2. WATERBEHEER<br />
1. Dit deel heeft betrekking op het tweede thematische<br />
gebied: de bevordering van een duurzaam<br />
beheer van grond- en oppervlaktewater.<br />
2. Watervoorraden staan nog steeds sterk onder<br />
druk, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht.<br />
In het rapport van het Europees Milieuagentschap<br />
(Het milieu in de Europese Unie bij de<br />
eeuwwisseling, juni 1999) wordt de verbetering<br />
belicht, vooral in Noord-Europa, van de toestand<br />
op het gebied van de verontreiniging door organische<br />
stoffen en fosfaten. Desondanks blijft de eutrofiëring<br />
van kust- en sommige zeewateren door<br />
hoge nitraatconcentraties in de oppervlaktewateren<br />
een punt van zorg, evenals de verontreiniging<br />
van het grondwater door nitraten, met name afkomstig<br />
van diffuse bronnen in de landbouw.<br />
3. Projectenvoorstellen met betrekking tot de volgende<br />
thema's worden bevorderd:<br />
a) waterbeheer op stroomgebiedniveau: Life-milieu<br />
is bedoeld ter ondersteuning van de toekomstige<br />
waterkaderrichtlijn. Projecten moeten gericht<br />
zijn op het testen van de uitvoering van allesomvattende<br />
en gezamenlijke acties op stroomgebiedniveau,<br />
d.w.z. projecten die betrekking<br />
hebben op alle wateren in een stroomgebied (zoete<br />
oppervlaktewateren, grondwater, verbindingswateren,<br />
kustwateren, wisselwerkingen tussen<br />
wateren) en waar alle relevante partijen bij betrokken<br />
zijn;<br />
b) grondwaterbescherming: demonstratie van innovatieve<br />
methoden voor grondwaterbeheer en -<br />
sanering, met inbegrip van het meten en terugdringen<br />
van verontreiniging, de wisselwerking<br />
met oppervlaktewateren, de beheersing van de<br />
vraag, het oplossen van conflicten tussen verschillende<br />
belanghebbenden en het voorkomen van<br />
ecologische schade door met name diffuse bronnen<br />
van verontreiniging;<br />
c) wat de afvalwaterzuivering betreft, is er behoefte<br />
aan demonstratieprojecten die gericht zijn op<br />
de aanpak van problemen welke specifiek zijn<br />
voor kleine gemeenschappen en individuele of<br />
semi-collectieve zuiveringssystemen. Ook projec-<br />
ten die zich richten op hergebruik van gezuiverd<br />
afvalwater en hergebruik van agrarisch draineerwater<br />
komen in aanmerking. Collectieve afvalwaterzuiveringssystemen<br />
kunnen in aanmerking<br />
worden genomen als het gaat om de demonstratie<br />
van belangrijke technische vernieuwingen;<br />
d) de preventie en vermindering van diffuse en verspreide<br />
bronnen van waterverontreiniging: er is<br />
nood aan innovatie en demonstratieprojecten op<br />
het gebied van goede praktijken bij landbouw en<br />
ruimtelijke ordening, en voor de evaluatie van de<br />
positieve effecten van dergelijke praktijken op het<br />
milieu. Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn om de<br />
doeltreffendheid te beproeven van de techniek<br />
van bufferzones, waarbij aanplantingen het wegvloeien<br />
van diffuse verontreiniging in de oppervlaktewateren<br />
beperken;<br />
e) planologische en organisatorische aspecten van<br />
het waterbeheer: projecten moeten gericht zijn op<br />
de volgende langetermijnuitdagingen:<br />
– de effecten van het landgebruik op overstromingsrisico's<br />
en op de waterkwaliteit en -kwantiteit;<br />
– de gecombineerde kwalitatieve/kwantitatieve<br />
effecten (concentraties verontreinigende stoffen<br />
bij lage afvoeren, stroomgebiedcontinuüm en<br />
stroomop-/stroomafwaartse effecten van ingrepen<br />
die invloed hebben op regime en volume van<br />
rivieren);<br />
– de tegenstrijdige belangen ten aanzien van watergebruik<br />
tussen de landbouw, het toerisme, de<br />
industrie en plaatselijke consumenten;<br />
– de economische en sociale aspecten van de<br />
vraag naar water;<br />
– de achteruitgang van grote transnationale wateren,<br />
ernstige verzuring.<br />
4. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma voor competitieve en<br />
duurzame groei, energie, milieu en duurzame<br />
groei programma, meer bepaald de kernactiviteiten<br />
«Duurzaam waterbeheer en waterkwaliteit»,<br />
«Duurzame mariene ecosystemen», communautair<br />
initiatief Interreg.<br />
2.3. DE IMPACT VAN ECONOMISCHE<br />
ACTIVITEITEN<br />
1. Dit deel heeft betrekking op: de minimalisering<br />
van de milieueffecten van economische activiteiten,<br />
met name door de ontwikkeling van schone<br />
technologieën en door de nadruk te leggen op<br />
preventie, inclusief het terugdringen van de uitstoot<br />
van broeikasgassen.<br />
2. Binnen dit thematisch gebied worden op de volgende<br />
beleidsgebieden belangrijke nieuwe initiatieven<br />
of wetgevingsmaatregelen ten uitvoer gelegd.<br />
Voorstellen voor demonstratieprojecten op<br />
die gebieden zijn dan ook welkom.<br />
2.3.1. Schone technologieën<br />
1. Schone technologieën zijn nieuwe industriële<br />
procédés of aanpassingen van bestaande procé-<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
Richtsnoeren 27 oktober 2000<br />
dés die zijn gericht op vermindering van de milieueffecten<br />
en van het energie- en grondstoffenverbruik.<br />
2. Op dit gebied moedigt Life-milieu in bijzonder<br />
projecten aan die worden voorgesteld door kleine<br />
en middelgrote ondernemingen uit alle industriële<br />
sectoren of waarbij dergelijke ondernemingen<br />
nauw betrokken zijn, teneinde hen bij te staan<br />
bij het wegwerken van de technische en financiële<br />
belemmeringen voor de ontwikkeling van dergelijke<br />
technologieën.<br />
3. Daarnaast wil Life-milieu de tenuitvoerlegging<br />
ondersteunen van de richtlijn geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging (IPPCrichtlijn).<br />
Deze richtlijn verplicht exploitanten in<br />
verschillende industriële en niet-industriële sectoren<br />
(genoemd in bijlage I van de richtlijn) om zich<br />
aan bepaalde verbruiks- en emissienormen te<br />
houden, uitgaande van de beste beschikbare technieken<br />
(BBT-BAT) zoals beschreven in referentiedocumenten<br />
die worden ontwikkeld door het<br />
IPPC-bureau in Sevilla, Spanje. Projectvoorstellen<br />
voor Life in sectoren waar zulke referentiedocumenten<br />
zijn aangenomen, moeten duidelijk aangeven<br />
in hoeverre sprake is van innovatie vergeleken<br />
met de technieken die in de referentiedocumenten<br />
als BBT (BAT) worden aangemerkt. Projectvoorstellen<br />
voor sectoren waar nog geen<br />
referentiedocumenten zijn opgesteld, moeten zo<br />
veel mogelijk het soort informatie verstrekken dat<br />
is vereist om als BBT (BAT) te worden erkend (genoemd<br />
in bijlage IV bij de richtlijn).<br />
4. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma voor competitieve en<br />
duurzame groei, kernactiviteit «Innovatieve producten,<br />
procédés en organisatie».<br />
2.3.2. Geïntegreerde milieuzorg<br />
1. Het Gemeenschapsbeleid op dit gebied ondersteunt<br />
de voortdurende verbetering van de milieuprestaties<br />
van ondernemingen, zelfs tot een hoger<br />
niveau dan wettelijk of nog niet wettelijk vereist is<br />
doorheen de volledige industriële productieketen<br />
en moedigt daarbij het verspreiden van goede methoden<br />
van milieuzorg aan.<br />
2. Het communautaire milieuzorgbeoordelingssysteem<br />
(eco-auditsysteem, EMAS) wordt momenteel<br />
gewijzigd en zal opengesteld worden voor<br />
niet-industriële sectoren, inclusief de overheidssector.<br />
Life-milieu moedigt met name demonstratieprojecten<br />
in deze niet-industriële sectoren aan<br />
als ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van de<br />
nieuwe EMAS-verordening. Life-milieu moedigt<br />
ook projecten aan die zijn gericht op de invoering<br />
van EMAS in landen en in sectoren waar de deelname<br />
laag is of verbeterd kan worden.<br />
3. Life-milieu kan ook proefprojecten subsidiëren<br />
die milieuzorg uitbreiden met de aspecten van<br />
duurzame ontwikkeling en die kunnen leiden tot<br />
de ontwikkeling van duurzaamheidsauditsystemen.<br />
2.3.3. Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen<br />
22 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
1. In het Protocol van Kyoto van december 1997<br />
zijn voor de geïndustrialiseerde landen kwantitatieve<br />
doelstellingen vastgesteld voor de vermindering<br />
van de emissie van broeikasgassen. De Europese<br />
Gemeenschap heeft zich ertoe verbonden<br />
om haar uitstoot van broeikasgassen in de<br />
periode 2008-2012 met 8 % te verminderen ten<br />
opzichte van de niveaus van 1990.<br />
2. Afgezien van beleidslijnen en maatregelen gericht<br />
op de economische sectoren die aan de oorsprong<br />
liggen van de uitstoot van broeikasgassen,<br />
voorziet het Protocol van Kyoto in de tenuitvoerlegging<br />
van flexibele mechanismen. Het meest bekende<br />
van deze mechanismen is het internationale<br />
systeem voor de verhandeling van emissierechten<br />
voor broeikasgassen. Het protocol voorziet<br />
ook in het opzetten van activiteiten en projecten<br />
die het mogelijk moeten maken minder gassen<br />
met broeikaseffect te produceren of dergelijke<br />
gassen meer op te vangen in zogenaamde koolstofputten<br />
(«carbon sinks»). De uit dergelijke activiteiten<br />
en projecten resulterende vermindering<br />
zouden worden beschouwd als een extra vermindering,<br />
bovenop de vermindering die normaliter<br />
in afwezigheid van dergelijke activiteiten of projecten<br />
zou plaatsvinden.<br />
3. Teneinde bij te dragen tot deze aanpak ondersteunt<br />
Life-milieu projecten die vernieuwende<br />
technieken en methoden aanbrengen om de uitstoot<br />
van broeikasgassen terug te dringen, met<br />
name in de industrie, de landbouw met inbegrip<br />
van de bosbouw en bij het afvalstoffenbeheer.<br />
Projecten in de bovenstaande sectoren die uitsluitend<br />
betrekking hebben op energiebesparing,<br />
worden niet aangemoedigd, aangezien er voor dit<br />
aspect al andere communautaire instrumenten<br />
zijn. In de projectvoorstellen moet de uitstootvermindering<br />
worden gekwantificeerd en moet worden<br />
aangetoond dat deze vermindering in afwezigheid<br />
van het project niet zou optreden.<br />
4. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma, kernactiviteit «Veranderingen<br />
van het aardsysteem, klimaat en biodiversiteit».<br />
«Schonere energiesystemen met inbegrip<br />
van duurzame energie».<br />
2.3.4. Duurzame toerisme<br />
1. Projectenvoorstellen voor Life-milieu op dit gebied<br />
moeten gericht zijn op de ontwikkeling van<br />
milieuvriendelijke toerismeactiviteiten bij alle belangstellende<br />
partijen.<br />
2. Projecten die meer in het bijzonder worden bevorderd<br />
zijn:<br />
a) demonstratieprojecten die zijn gericht op een<br />
nauwkeuriger beoordeling van de effecten van<br />
het toerisme op het milieu en op oplossingen die<br />
de draagkracht van het milieu en ecosystemen<br />
niet te boven gaan;<br />
b) het ontwikkelen en testen van passende milieuindicatoren<br />
voor het meten van de inspanningen<br />
van toerismeondernemingen en -bestemmingen<br />
evenals de demonstratie van geïntegreerde beoordelingsmethoden,<br />
die de participatie van de betrokken<br />
belanghebbenden inhouden;<br />
c) experimentele toepassing van milieuzorg- en<br />
milieu-etiketteringsmethoden in alle sectoren van<br />
het toerisme, toerismeondernemingen en bestemmingen<br />
met, indien relevant, de deelname van lokale<br />
autoriteiten;<br />
d) demonstratieprojecten, met inbegrip van experimentele<br />
toepassing van economische instrumenten,<br />
die zijn gericht op de invoering van de<br />
milieu-dimensie in de meest gevoelige onderdelen<br />
van het toerisme (vervoer, landgebruik, afval,<br />
water, energiebronnen);<br />
e) innovatieve technieken en methoden voor de<br />
sanering van erkende door het massatoerisme<br />
aangetaste locaties kunnen worden onderzocht in<br />
de optiek dat zij strategische en geïntegreerde<br />
planning inhouden om die aantasting te voorkomen<br />
of te herstellen. De voorgestelde technieken<br />
en methoden moeten wel in overeenstemming<br />
zijn met het beginsel dat de vervuiler betaalt;<br />
f) demonstratieprojecten gericht op het verminderen<br />
van seizoensgebonden druk van toeristenstromen<br />
in piekseizoenen en piekmomenten door onder<br />
andere de samenwerking en de bewustwording<br />
tussen de betrokken partijen te bevorderen;<br />
g) demonstratieprojecten gericht op innovatieve<br />
benaderingen om milieu-kwaliteitstoetsstenen in<br />
te voeren zowel bij toerismeondernemingen als -<br />
bestemmingen.<br />
2.4. BEHEER VAN AFVALSTROMEN<br />
1. Dit deel heeft betrekking op het vierde thematische<br />
gebied als omschreven in de Life-verordening<br />
voor demonstratieprojecten in het kader van<br />
Life-milieu: de preventie, het hergebruik, de terugwinning<br />
en de recycling van allerlei soorten afval<br />
en het rationeel beheer van afvalstromen.<br />
2. In juli 1996 heeft de Commissie haar goedkeuring<br />
gehecht aan een mededeling betreffende de<br />
actualisering van de communautaire strategie<br />
voor afvalbeheer. Daarin wordt prioriteit toegekend<br />
– in deze volgorde – aan preventie van afval,<br />
vervolgens aan recycling en hergebruik en tot slot<br />
aan de veilige verwijdering van afval (voornamelijk<br />
uitgevoerd door afvalverbranding zonder<br />
energie-terugwinning of storten). Binnen het concept<br />
van herwinning, wordt de voorkeur gegeven<br />
aan recycling (met inbegrip van compostering en<br />
anaërobe verwerking van bio-degradeerbaar afval)<br />
boven de herwinning van energie van afval.<br />
3. Bovendien wordt in het Gemeenschapsbeleid<br />
speciale aandacht besteed aan afvalstromen die<br />
als gevaarlijk of omvangrijk worden beschouwd.<br />
4. Op dit terrein is Life-milieu vooral gericht op<br />
subsidiëring van vernieuwende technieken en<br />
methoden ter voorkoming van de productie van<br />
allerlei soorten afval, en daarna op recyclingtechnieken<br />
en beheersmethoden die met name betrekking<br />
hebben op de hieronder genoemde afvalstromen.<br />
Projecten die uitsluitend te maken hebben<br />
met het inzamelen of definitief verwijderen<br />
van afval, worden alleen in aanmerking genomen<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
Richtsnoeren 27 oktober 2000<br />
als het gaat om de demonstratie van belangrijke<br />
vernieuwingen.<br />
5. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma, kernactiviteiten «Innovatieve<br />
producten, procédés en organisatie». en «De<br />
stad van morgen en het culturele erfgoed».<br />
2.4.1. Verpakkingsmateriaal en kunststoffen<br />
1. De prioriteit ligt bij projecten die zijn gericht op<br />
het terugdringen van de productie van verpakkingsafval<br />
aan de bron. Bijgevolg moedigt Life-milieu<br />
projecten aan die het hergebruik van verpakkingsmateriaal,<br />
ander dan glas, adresseren. Ook<br />
projecten met betrekking tot de recycling van verpakkingsmaterialen,<br />
inclusief biologisch afbreekbare<br />
kunststof, worden aangemoedigd.<br />
2. Wat kunststoffen betreft verdient inzameling<br />
aan de bron de voorkeur boven het meer gecompliceerde<br />
sorteren van gemengde kunststoffen.<br />
Projecten die zijn gericht op het merken van<br />
kunststoffen om inzameling aan de bron te vereenvoudigen,<br />
worden aangemoedigd.<br />
3. Met betrekking tot het recycleren van plastiek,<br />
zou bijzondere aandacht moeten worden besteed<br />
aan de kwaliteit, het gebruik en de markt van het<br />
eindproduct, de duurzaamheid van het product<br />
op lange termijn, de mogelijkheid om het te recycleren<br />
aan het einde van zijn levenscyclus en aan<br />
het minimaliseren van de toevoeging van nieuwe<br />
polymeerharsen in de recyclage. Projecten met<br />
betrekking tot PVC zouden de recyclage moeten<br />
promoten – mechanisch, chemisch (feed-stock),<br />
of op een andere manier – terwijl zij de toevoeging<br />
van additieven die zware metalen bevatten moeten<br />
vermijden, en, indien van toepassing, de scheiding<br />
van zware metalen van de PVC promoten.<br />
Deze principes worden ook toegepast op andere<br />
plastieksoorten die zware metalen bevatten.<br />
2.4.2. Gevaarlijk of problematisch afval<br />
1. Gescheiden inzameling van afval is vaak een<br />
voorwaarde voor verwerking of recycling. Projecten<br />
die erop gericht zijn dergelijke inzamelingssystemen<br />
te optimaliseren of uit te breiden naar<br />
problematisch afval dat nog niet apart wordt ingezameld,<br />
zijn welkom.<br />
2. Projecten die zijn gericht op de ontwikkeling<br />
van recyclingtechnieken worden eveneens bevorderd,<br />
met name voor de volgende afvalstromen:<br />
elektrische en elektronische apparatuur, batterijen<br />
en accu's, afgewerkte olie, gebruikte banden<br />
en voor de sloop bestemde auto's.<br />
2.4.3. Afvalstromen van grote omvang<br />
1. Bouw- en sloopafval: projecten op het gebied<br />
van selectieve sloop en scheiding van bouw- en<br />
sloopafval aan de bron worden aangemoedigd.<br />
Life-milieu ondersteunt ook de omzetting van granulaten<br />
uit sloopafval in de vorm van beton.<br />
2. Slib van afvalwaterzuiveringsinstallaties: projecten<br />
die zijn gericht op het veilig gebruik van slib<br />
of slibproducten als bodemverbeteraar worden<br />
aangemoedigd, alsook experimenten met alternatieve<br />
vormen van recycling van zuiveringsslib.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 23
3. Biologisch afbreekbaar afval: het sleutelaspect<br />
voor dit soort projecten is de scheiding van afval<br />
aan de bron. Er bestaat met name een behoefte<br />
aan projecten die zijn gericht op de verbetering<br />
van de compostkwaliteit.<br />
2.5. GEÏNTEGREERDE BENADERING<br />
VAN DE PRODUCTIE<br />
1. Dit deel heeft betrekking op het vijfde thematische<br />
gebied: de vermindering van de milieueffecten<br />
van producten via een geïntegreerde benadering<br />
van de productie, distributie, consumptie en<br />
verwerking aan het einde van hun levensduur,<br />
met inbegrip van de ontwikkeling van milieuvriendelijke<br />
producten.<br />
2. Geïntegreerd productbeleid is een betrekkelijk<br />
nieuw terrein in het communautair milieubeleid,<br />
dat erop gericht is de hele levenscyclus van producten<br />
in aanmerking te nemen.<br />
3. De ontwikkeling van groene of milieuvriendelijke<br />
producten die voldoen aan de doelstelling om<br />
milieuvereisten in hun ontwerp en gebruik te incorporeren<br />
vereist vergaande veranderingen in de<br />
productie- en consumptiegewoonten.<br />
4. Binnen dit thematische gebied zijn bijgevolg de<br />
volgende gebieden bijzonder relevant voor Lifemilieu<br />
en worden voorstellen aangemoedigd.<br />
2.5.1. Milieuvriendelijk ontwerp, milieuefficiëntie<br />
en groene financiële producten<br />
1. Bij milieuvriendelijk productontwerp (ecodesign)<br />
wordt rekening gehouden met de levenscyclus<br />
van producten, zodat de milieueffecten van<br />
producten door deze hele cyclus heen verminderd<br />
kunnen worden (inclusief grondstoffen, productie,<br />
distributie, gebruik en verwerking als afval).<br />
2. «Eco-efficiëntie» heeft betrekking op het verminderen<br />
van de intensiteit van het hulpbronnenverbruik<br />
van economische activiteiten, dat wil<br />
zeggen de totale directe en indirecte (bij gebruik)<br />
invloed op natuurlijke hulpbronnen in de vorm<br />
van materie of energie. Een van de gevolgen van<br />
deze aanpak kan zijn dat blijkt dat een dienst een<br />
meer duurzame manier is om in een bepaalde behoefte<br />
te voorzien dan het directe verbruik van<br />
goederen.<br />
3. Er is een noodzaak voor demonstratieprojecten<br />
op dit terrein die moeten gericht zijn op een bredere<br />
toepassing van milieuvriendelijke productontwikkeling<br />
en van eco-efficiëntie, op de verspreiding<br />
van informatie over milieuvriendelijk<br />
ontworpen producten en op de beoordeling van<br />
het effect van deze informatie op productie- en<br />
consumptiegewoonten. Er zal speciale aandacht<br />
worden besteed aan de rol van kleine en middelgrote<br />
ondernemingen bij een dergelijke aanpak.<br />
4. Ook de vereiste technische ondersteuning voor<br />
de ontwikkeling van groene financiële producten<br />
(investeringsfondsen, krediet- of verzekeringsfaciliteiten<br />
op basis van milieucriteria) kan het onderwerp<br />
van demonstratieprojecten zijn.<br />
5. Andere communautaire fondsen op dit gebied:<br />
vijfde kaderprogramma, kernactiviteit «Innovatieve<br />
producten, procédés en organisatie».<br />
2.5.2. Milieukeuren<br />
1. Projecten gericht op de promotie van bestaande<br />
milieukeuren (type I), de verspreiding van milieukeuren<br />
door het scheppen van samenwerkingsverbanden<br />
en netwerken worden aangemoedigd.<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
M.B. 5 november 2001<br />
2. Ook kunnen de projecten betrekking hebben<br />
op de milieu-informatie die door onafhankelijke<br />
deskundigen is gecertificeerd, in samenhang met<br />
de nieuwe ISO-norm 14025 (type III, «eco-profile<br />
labels», productgegevensbladen).<br />
3. Ten slotte is het toekennen van keurmerken<br />
voor diensten van belang voor het communautaire<br />
beleid, met name initiatieven ten aanzien van<br />
productgebonden diensten in samenhang met de<br />
doelstellingen van de nieuwe communautaire milieukeuren<br />
en de nieuwe ontwikkelingen van ISOnorm<br />
14024 (type I labels) met betrekking tot<br />
diensten.<br />
Blz: 49 – M.B. 5 november 2001<br />
M.B. 5 november 2001 houdende vaststelling<br />
van het aangifteformulier voor<br />
het verrichten van de aangifte voor de milieuheffing,<br />
wat betreft de invoering van<br />
de Euro (B.S., 18 december 2001)<br />
Art. 1. De heffingsplichtigen zijn verplicht om bij<br />
het verrichten van de kwartaalaangiften voor de<br />
milieuheffingen gebruik te maken van het aangifteformulier<br />
waarvan het model als bijlage bij dit<br />
besluit is gevoegd.<br />
Art. 2. (...)<br />
– Heft M.B. (Vl.) 21 juni 2001 Leefmilieu, Vlaams Gewest, milieuheffing,<br />
aangifte, formulier, op<br />
Art. 3. (...)<br />
– Heft M.B. (Vl.) 23 maart 1999 Leefmilieu, Vlaams Gewest, milieuheffing,<br />
aangifte, formulier, op<br />
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op 1 januari<br />
2002.<br />
24 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
M.B. 5 november 2001<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 25
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU – Vlaanderen<br />
M.B. 5 november 2001<br />
26 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 55 – B. Br. Hoofdst. Reg. 10 november 1994<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 10 november 1994<br />
tot vaststelling van regels inzake de organisatie<br />
van de toegang, bij bepaalde gewestelijke<br />
besturen, tot de informatie inzake<br />
leefmilieu met betrekking tot het<br />
milieu (B.S., 1 december 1994)<br />
Art. 1. Dit besluit bepaalt de regels inzake de toegang<br />
tot informatie met betrekking tot het milieu<br />
bij de besturen in de zin van artikel 3 van de ordonnantie<br />
van 29 augustus 1991 inzake de toegang<br />
tot informatie met betrekking tot het milieu<br />
in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, waarvan<br />
het adres in bijlage 1 wordt vermeld.<br />
Art. 2. Het toegangsrecht tot informatie inzake<br />
milieu geschiedt hetzij door raadpleging ter plaatse,<br />
hetzij door overhandiging van een kopie.<br />
Wanneer dit ter plaatse wordt uitgeoefend, geschiedt<br />
de toegang tot informatie inzake milieu na<br />
afspraak.<br />
De aanvrager ondertekent de inschrijving van zijn<br />
verzoek om informatie in het hiertoe gehouden<br />
register.<br />
Art. 3. Het Brussels Instituut voor Milieubeheer<br />
moet onmiddellijk ter plaatse, na afspraak, laten<br />
raadplegen:<br />
1° de dossiers betreffende aanvragen om een milieuattest,<br />
een milieuvergunning of één van de<br />
vergunningen genoemd in artikel 82 van de ordonnantie<br />
van 30 juli 1992 betreffende de milieuvergunning;<br />
2° de erkenningen in de zin van het besluit van de<br />
Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 17 juni<br />
1993 betreffende de erkenning van de opdrachthouder<br />
voor de effectenstudie, het besluit van de<br />
Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van<br />
19 september 1991 houdende regeling van de<br />
verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen en het<br />
besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve<br />
van 19 september 1991 houdende regeling van<br />
de verwijdering van afvalolie;<br />
3° de beslissingen waarbij uitspraak wordt gedaan<br />
over de in 1° bedoelde aanvragen.<br />
Het Bestuur voor Natuurlijke Hulpbronnen en<br />
Leefmilieu moet onmiddellijk ter plaatse, na afspraak,<br />
laten raadplegen:<br />
1° de vergunningen voor grondwaterwinningen<br />
bedoeld in het koninklijk besluit van 21 april 1976<br />
tot reglementering van het gebruik van grondwater;<br />
2° de vergunningen voor het lozen in het grondwater,<br />
bedoeld in het koninklijk besluit van<br />
19 juni 1989 betreffende de bescherming van het<br />
grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt<br />
door gevaarlijke, schadelijke of toxische stoffen<br />
voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;<br />
3° de beslissingen waarbij uitspraak wordt gedaan<br />
over de in 1° en 2° bedoelde aanvragen.<br />
Brussel<br />
De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor<br />
Brussel moet onmiddellijk ter plaatse, na afspraak,<br />
laten raadplegen:<br />
1° de informatie over de verschillende procedures<br />
voor het bekomen van een toelage of een vergunning;<br />
2° de informatie aangepast aan de verschillende<br />
activiteitensectoren, over de van kracht zijnde<br />
normen en reglementen.<br />
Art. 4. Voor de informatie inzake milieu die niet<br />
onmiddellijk ter plaatse kan worden geraadpleegd<br />
en voor de informatie die het versturen van<br />
een kopie vereist, beantwoordt het bestuur de<br />
aanvrager, binnen een termijn van een maand, te<br />
rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, bij<br />
wege van een bericht conform bijlage 2.<br />
Art. 5. In geval van weigering om een gegeven<br />
mee te delen dat het voorwerp is van een toegangsverzoek,<br />
brengt het bestuur de verzoeker<br />
hiervan op de hoogte via een brief conform het<br />
model in bijlage 3 en maakt het terzelfder tijd aanhangig<br />
bij de afgevaardigden van de Raad bij<br />
wege van een brief conform het model in<br />
bijlage 4.<br />
Art. 6. (...)<br />
– Heft B. Br. Hoofdst. Reg. 18 februari 1993 op<br />
Art. 7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop<br />
het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.<br />
Art. 8. De Minister tot wiens bevoegdheid de<br />
Ruimtelijke Ordening behoort, de Minister tot<br />
wiens bevoegdheid Leefmilieu behoort en de Minister<br />
tot wiens bevoegdheid Economie behoort,<br />
zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering<br />
van dit besluit.<br />
BIJLAGE 1<br />
Adressen van de besturen<br />
Agentschap Net Brussel<br />
Broquevillelaan 12<br />
1200 Brussel<br />
Bestuur voor Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu<br />
Trierstraat 49<br />
1040 Brussel<br />
Brussels Instituut voor Milieubeheer<br />
Gulledelle 100<br />
1200 Brussel<br />
Tel.: 02/775.75.11<br />
Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor Brussel<br />
Loket bedrijven/milieu<br />
Gabrielle Petitstraat 6<br />
1210 Brussel<br />
Tel. Dienst «Bedrijven/Milieu»: 02/422.52.00<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU –Brussel<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 10 november 1994<br />
BIJLAGE 2<br />
Bericht van mededeling van een document<br />
waarom werd verzocht krachtens de<br />
ordonnantie van 29 augustus 1991 inzake de<br />
toegang tot informatie met betrekking tot het<br />
milieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
Mevr., de heer: .......... (1)<br />
op .......... (2)<br />
hebt u de toegang gevraagd ..........<br />
❑ via raadpleging ter plaatse (3)<br />
❑ via afgifte van een kopie (3)<br />
tot de volgende documenten ..........<br />
..........<br />
.......... (4)<br />
❑ hierbij delen wij u de gevraagde documenten mede<br />
❑ de kopies van de gevraagde documenten liggen te<br />
uwer beschikking<br />
..........<br />
.......... (5)<br />
❑ De documenten kunnen ter plaatse worden geraadpleegd<br />
op de dienst<br />
..........<br />
.......... (6)<br />
(1) De identiteit en het adres van de aanvrager vermelden.<br />
(2) De datum waarop de aanvraag werd ingediend vermelden.<br />
(3) Aanstippen wat van toepassing is.<br />
(4) Het gevraagde document vermelden.<br />
(5) De plaats, de dagen en het uur vermelden waarop de kopie<br />
van het document kan worden ontvangen.<br />
(6) De plaats, de dagen en het uur vermelden waarop het document<br />
kan worden geraadpleegd.<br />
BIJLAGE 3<br />
Bericht van de gedeeltelijke mededeling of<br />
weigering van mededeling van een document<br />
waarom werd verzocht krachtens de<br />
ordonnantie van 29 augustus 1991 inzake de<br />
toegang tot informatie met betrekking tot het<br />
milieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
Mevr., de heer: .......... (1)<br />
op .......... (2)<br />
hebt u de toegang gevraagd ..........<br />
❑ via raadpleging ter plaatse (3)<br />
❑ via afgifte van een kopie (3)<br />
tot de volgende documenten ..........<br />
..........<br />
.......... (4)<br />
Het bestuur meent:<br />
❑ geen gevolg te kunnen geven aan het verzoek (5)<br />
❑ slechts gedeeltelijk gevolg te kunnen geven aan het<br />
verzoek (5)<br />
om de volgende redenen: ..........<br />
..........<br />
.......... (6)<br />
Bijgevolg zenden wij uw dossier over aan de afgevaardigden<br />
van de Raad, die de enige bevoegde instantie is<br />
om de toegang tot de gevraagde informatie te weigeren.<br />
(1) De identiteit en het adres van de aanvrager vermelden.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 27
(2) De datum waarop de aanvraag werd ingediend vermelden.<br />
(3) Aanstippen wat van toepassing is.<br />
(4) Het gevraagde document vermelden.<br />
(5) Doorhalen wat niet van toepassing is.<br />
(6) De redenen vermelden, die volgens het bestuur de weigering<br />
van toegang tot informatie rechtvaardigen.<br />
BIJLAGE 4<br />
Bericht van weigering van toegang tot<br />
informatie gericht aan de afgevaardigden van<br />
de raad<br />
Te sturen aan de Afgevaardigden van de Raad<br />
Hertogsstraat 61<br />
1000 BRUSSEL<br />
Mevr., de heer: .......... (1)<br />
heeft op .......... (2)<br />
bij .......... (3)<br />
de toegang tot de volgende informatie gevraagd: ..........<br />
..........<br />
.......... (4)<br />
Het bestuur meent:<br />
❑ geen gevolg te kunnen geven aan het verzoek (5)<br />
❑ slechts gedeeltelijk gevolg te kunnen geven aan het<br />
verzoek (5)<br />
om de volgende redenen: ..........<br />
ALGEMENE BEPALINGEN LEEFMILIEU –Brussel<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 10 november 1994<br />
28 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
..........<br />
.......... (6)<br />
Bij dit bericht worden de documenten gevoegd die niet<br />
medegedeeld werden aan de aanvrager.<br />
Het bestuur wijst Mevr., de heer .......... (7) aan om alle bijkomende<br />
informatie te verstrekken.<br />
(1) De identiteit en het adres van de aanvrager vermelden.<br />
(2) De datum waarop de aanvraag werd ingediend vermelden.<br />
(3) De naam en het adres van het betrokken bestuur vermelden.<br />
(4) De juiste aard van het gevraagde document vermelden.<br />
(5) Doorhalen wat niet van toepassing is.<br />
(6) De juiste reden van de weigering van toegang tot informatie<br />
vermelden.<br />
(7) De identiteit van de vertegenwoordiger van het bestuur vermelden<br />
die kan worden gehoord door de Afgevaardigden van de<br />
Raad.
Blz: 109 – Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad<br />
4 december 2000 betreffende de verbranding<br />
van afval (PB. L 332, 28 december<br />
2000)<br />
Art. 1. Doelstellingen<br />
Deze richtlijn heeft ten doel de negatieve milieueffecten<br />
van de verbranding en meeverbranding<br />
van afval, in het bijzonder de verontreiniging door<br />
emissies in lucht, bodem, oppervlaktewater en<br />
grondwater, alsmede de daaruit voortvloeiende risico's<br />
voor de menselijke gezondheid, te voorkomen<br />
of, zover als haalbaar is te beperken.<br />
Dit doel wordt bereikt door voor verbrandings- en<br />
meeverbrandingsinstallaties voor afvalstoffen in<br />
de Gemeenschap strenge exploitatievoorwaarden,<br />
technische voorschriften en emissiegrenswaarden<br />
vast te stellen en tevens aan de voorschriften<br />
van Richtlijn 75/442/EEG te voldoen.<br />
Art. 2. Toepassingsgebied<br />
1. Deze richtlijn heeft betrekking op verbrandings-<br />
en meeverbrandingsinstallaties.<br />
2. De volgende installaties vallen niet binnen het<br />
toepassingsgebied van deze richtlijn:<br />
a) installaties waar uitsluitend de volgende afvalstoffen<br />
worden verwerkt:<br />
i) plantaardig afval van land- en bosbouw,<br />
ii) plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie,<br />
indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen,<br />
iii) vezelachtige afval afkomstig van de productie<br />
van ruwe pulp en van de productie van papier uit<br />
pulp, als het op de plaats van productie wordt<br />
meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen,<br />
iv) houtafval, met uitzondering van houtmateriaal<br />
dat als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen<br />
of van het aanbrengen van<br />
een beschermingslaag, gehalogeneerde organische<br />
verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten,<br />
met inbegrip van met name dergelijk<br />
houtafval dat afkomstig is van constructie- en<br />
sloopafval,<br />
v) kurkafval,<br />
vi) radioactief afval,<br />
vii) geslachte dieren waarvoor Richtlijn<br />
90/667/EEG geldt, onverminderd de toekomstige<br />
wijzigingen hierin,<br />
viii) afvalstoffen die ontstaan bij de exploratie en<br />
de exploitatie van olie- en gasbronnen vanaf installaties<br />
in zee en die aan boord van die installatie<br />
worden verbrand;<br />
AFVAL<br />
Internationaal, Europees en federaal<br />
b) experimentele installaties voor onderzoek, ontwikkeling<br />
en beproeving ter verbetering van het<br />
verbrandingsproces waar per jaar minder dan<br />
50 ton afval wordt verwerkt.<br />
Art. 3. Definities<br />
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan<br />
onder:<br />
1. «afval»: vast of vloeibaar afval als omschreven in<br />
artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG;<br />
2. «gevaarlijke afvalstoffen»: vaste of vloeibare afvalstoffen<br />
als omschreven in artikel 1, lid 4, van<br />
Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december<br />
1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen.<br />
Voor de volgende gevaarlijke afvalstoffen zijn de<br />
specifieke voorschriften voor gevaarlijk afval van<br />
deze richtlijn niet van toepassing:<br />
a) brandbare vloeibare afvalstoffen, waaronder afgewerkte<br />
olie als omschreven in artikel 1 van<br />
Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni<br />
1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie,<br />
indien zij voldoen aan de volgende criteria:<br />
i) de concentratie gepolychloreerde aromatische<br />
koolwaterstoffen, bijvoorbeeld polychloorbifenylen<br />
(PCB's) of pentachloorfenol (PCP), bedraagt<br />
niet meer dan de in de communautaire regelgeving<br />
ter zake vermelde concentraties,<br />
ii) deze afvalstoffen zijn gevaarlijk maar niet ten<br />
gevolge van de aanwezigheid van andere bestanddelen<br />
als genoemd in bijlage II van Richtlijn<br />
91/689/EEG in hoeveelheden of concentraties die<br />
onverenigbaar zijn met de doelstellingen van<br />
artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG, en<br />
iii) de netto calorische waarde bedraagt ten minste<br />
30 MJ per kg;<br />
b) brandbare vloeibare afvalstoffen die in het<br />
rookgas dat rechtstreeks bij hun verbranding ontstaat<br />
geen andere emissies dan die van gasolie als<br />
omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn<br />
93/12/EEG en geen hogere concentratie van<br />
emissies dan door de verbranding van de aldus<br />
omschreven gasolie kunnen veroorzaken;<br />
3. «ongesorteerd stedelijk afval»: huishoudelijk afval,<br />
alsmede bedrijfs-, industrieel en institutioneel<br />
afval dat qua aard en samenstelling te vergelijken<br />
is met huishoudelijk afval, behoudens de in de<br />
bijlage van Beschikking 94/3/EG onder 2001 genoemde<br />
fracties die afzonderlijk aan de bron worden<br />
ingezameld en de onder 2002 van die bijlage<br />
genoemde andere afvalstoffen;<br />
4. «verbrandingsinstallatie»: een vaste of mobiele<br />
technische eenheid en inrichting die specifiek bestemd<br />
is voor de thermische behandeling van afval,<br />
al dan niet met terugwinning van de geproduceerde<br />
verbrandingswarmte. Een en ander omvat<br />
de verbranding door oxidatie van afval alsmede<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
andere thermische behandelingsprocessen zoals<br />
pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voorzover<br />
de producten van de behandeling vervolgens worden<br />
verbrand.<br />
Deze definitie omvat het terrein en de gehele verbrandingsinstallatie<br />
met inbegrip van alle verbrandingsstraten<br />
en de voorzieningen voor ontvangst,<br />
opslag en voorbehandeling ter plaatse van<br />
het afval, de systemen voor de toevoer van afval,<br />
brandstof en lucht, de stoomketel, de voorzieningen<br />
voor het behandelen van rookgassen, de voorzieningen<br />
voor de behandeling of opslag ter plaatse<br />
van residuen en afvalwater, de schoorsteen, alsook<br />
de apparatuur en de systemen voor de regeling<br />
van het verbrandingsproces en voor de<br />
registratie en bewaking van de verbrandingsomstandigheden;<br />
5. «meeverbrandingsinstallatie»: een vaste of mobiele<br />
installatie die in hoofdzaak bestemd is voor<br />
de opwekking van energie of de fabricage van materiële<br />
producten:<br />
– waarin afval als normale of aanvullende brandstof<br />
wordt gebruikt, of<br />
– waarin afval thermisch wordt behandeld voor<br />
verwijdering.<br />
Indien meeverbranding zodanig plaatsvindt dat<br />
de installatie niet in hoofdzaak voor de opwekking<br />
van energie of de fabricage van materiële producten<br />
maar wel voor thermische behandeling van afval<br />
bestemd is, wordt de installatie beschouwd als<br />
een verbrandingsinstallatie in de zin van punt 4.<br />
Deze definitie omvat het terrein en de gehele installatie<br />
met inbegrip van alle meeverbrandingsstraten<br />
en de voorzieningen voor ontvangst, opslag<br />
en voorbehandeling ter plaatse van het afval,<br />
de systemen voor de toevoer van afval, brandstof<br />
en lucht, de stoomketel, de voorzieningen voor<br />
het behandelen van rookgassen, de voorzieningen<br />
voor de behandeling of opslag ter plaatse van residuen<br />
en afvalwater, de schoorsteen, alsmede de<br />
apparatuur en de systemen voor de regeling van<br />
het verbrandingsproces en voor de registratie en<br />
behandeling van de verbrandingsomstandigheden;<br />
6. «bestaande verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie»:<br />
een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
die:<br />
a) vóór 28 december 2002 in werking is en over<br />
een vergunning beschikt overeenkomstig de communautaire<br />
wetgeving, of<br />
b) toestemming heeft of geregistreerd is voor verbranding<br />
of meeverbranding en over een vergunning<br />
beschikt die is afgegeven vóór 28 december<br />
2002 overeenkomstig de communautaire wetgeving,<br />
op voorwaarde dat de installatie uiterlijk 28<br />
december 2003 operationeel is, of<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 29
c) naar het oordeel van de bevoegde autoriteit<br />
vóór 28 december 2002 volwaardig kandidaat is<br />
voor een vergunning, op voorwaarde dat de installatie<br />
uiterlijk 28 december <strong>2004</strong> operationeel is;<br />
7. «nominale capaciteit»: de gezamenlijke verbrandingscapaciteit<br />
van de ovens waaruit de installatie<br />
bestaat, zoals berekend door de fabrikant<br />
en bevestigd door de exploitant, met inachtneming<br />
van in het bijzonder de verbrandingswaarde<br />
van het afval, uitgedrukt als de hoeveelheid afval<br />
die per uur kan worden verbrand;<br />
8. «emissie»: de directe of indirecte uitstoot van<br />
stoffen, trillingen, warmte of geluid door individuele<br />
of diffuse bronnen in de installatie in lucht,<br />
water of bodem;<br />
9. «emissiegrenswaarde»: de massa, uitgedrukt in<br />
bepaalde specifieke parameters, de concentratie<br />
en/of het niveau van de emissies die/dat gedurende<br />
één of meer perioden niet mag worden overschreden;<br />
10. «dioxinen en furanen»: alle meervoudig gechloreerde<br />
dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen<br />
die in bijlage I worden opgesomd;<br />
11. «exploitant»: iedere natuurlijke of rechtspersoon<br />
die de installatie exploiteert of die de controle<br />
daarover heeft of aan wie, voorzover de nationale<br />
wetgeving daarin voorziet, economische zeggenschap<br />
over de technische werking van de installatie<br />
is overgedragen;<br />
12. «vergunning»: een door de bevoegde autoriteit<br />
afgegeven schriftelijk besluit, of verscheidene<br />
besluiten van dien aard, waarbij toestemming<br />
wordt verleend om een installatie onder bepaalde<br />
voorwaarden te exploiteren, welke voorwaarden<br />
moeten garanderen dat de installatie voldoet aan<br />
de eisen van deze richtlijn. Een vergunning kan<br />
betrekking hebben op een of meer installaties of<br />
delen van installaties die zich op dezelfde locatie<br />
bevinden en die door dezelfde exploitant worden<br />
geëxploiteerd;<br />
13. «residu»: een vloeibaar of vast materiaal (met<br />
inbegrip van bodemas, slakken, vliegas en ketelas,<br />
vaste reactieproducten die ontstaan bij de gasreiniging,<br />
zuiveringsslib van de zuivering van afvalwater,<br />
afgewerkte katalysatoren en afgewerkte actieve<br />
kool) dat valt onder de omschrijving van afvalstoffen<br />
in artikel 1, onder a), van Richtlijn<br />
75/442/EEG, en dat wordt geproduceerd bij het<br />
verbrandings- of meeverbrandingsproces, de zuivering<br />
van rookgassen of afvalwater of andere<br />
processen in de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie.<br />
Art. 4. Aanvraag en vergunning<br />
1. Onverminderd artikel 11 van Richtlijn<br />
75/442/EEG, of artikel 3 van Richtlijn<br />
91/689/EEG mag geen enkele verbrandings- of<br />
meeverbrandingsinstallatie geëxploiteerd worden<br />
zonder een vergunning voor het verrichten van<br />
dergelijke activiteiten.<br />
2. Onverminderd Richtlijn 96/61/EG omvatten de<br />
bij de bevoegde instantie ingediende vergunningsaanvragen<br />
voor verbrandings- of meever-<br />
brandingsinstallaties een beschrijving van de geplande<br />
maatregelen om het volgende te waarborgen:<br />
a) de installatie wordt zo ontworpen, uitgerust en<br />
geëxploiteerd, dat aan de voorschriften van deze<br />
richtlijn wordt voldaan, met inachtneming van de<br />
te verbranden afvalcategorieën;<br />
b) de bij het verbrandings- en meeverbrandingsproces<br />
opgewekte warmte wordt voor zover doenlijk<br />
teruggewonnen, bij voorbeeld door middel<br />
van warmtekrachtkoppeling, het produceren van<br />
processtoom of stadsverwarming;<br />
c) het ontstaan van residuen en de schadelijkheid<br />
ervan worden tot een minimum beperkt, en de residuen<br />
worden in voorkomend geval gerecycleerd;<br />
d) de verwijdering van de residuen die niet kunnen<br />
worden vermeden of beperkt en die niet kunnen<br />
worden gerecycleerd, geschiedt overeenkomstig<br />
de nationale en de communautaire wetgeving.<br />
3. Een vergunning wordt alleen afgegeven indien<br />
uit de aanvraag blijkt dat de voorgestelde meettechnieken<br />
voor emissies in de atmosfeer in overeenstemming<br />
zijn met bijlage III, en, voor zover<br />
het water betreft, met de punten 1 en 2 van<br />
bijlage III.<br />
4. De door de bevoegde instantie voor een verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallatie afgegeven<br />
vergunning voldoet aan de toepasselijke vereisten<br />
van de Richtlijnen 91/271/EEG, 91/61/EG,<br />
96/62/EG, 76/464/EEG en 1999/31/EG, en:<br />
a) bevat een expliciete lijst van de afvalcategorieen<br />
die mogen worden verwerkt. Deze lijst omvat<br />
indien mogelijk ten minste de afvalcategorieën<br />
die worden onderscheiden in de Europese afvalcatalogus<br />
(EAC), en geeft in voorkomend geval informatie<br />
over de hoeveelheid afval;<br />
b) vermeldt de totale afvalverbrandings- of meeverbrandingscapaciteit<br />
van de installatie;<br />
c) specificeert welke bemonsterings- en meetprocedures<br />
worden gebruikt om te voldoen aan de eisen<br />
inzake periodieke metingen van de diverse<br />
verontreinigende stoffen in de lucht en in het water.<br />
5. Naast het genoemde in lid 4, vermeldt de door<br />
de bevoegde instantie afgegeven vergunning voor<br />
een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
waarin gevaarlijke afvalstoffen worden gebruikt:<br />
a) de hoeveelheden van de verschillende categorieën<br />
gevaarlijke afvalstoffen die mogen worden<br />
verwerkt;<br />
b) de minimale en de maximale toevoer van die<br />
gevaarlijke afvalstoffen, de laagste en de hoogste<br />
calorische waarde ervan, alsmede de maximumgehalten<br />
aan verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld<br />
PCB's, PCP, chloor, fluor, zwavel en zware<br />
metalen.<br />
6. Onverminderd de bepalingen van het Verdrag<br />
moeten de Lid-Staten een lijst opstellen van de afvalcategorieën<br />
die in vastgestelde categorieën van<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
meeverbrandingsinstallaties kunnen worden<br />
meeverbrand.<br />
7. Onverminderd het bepaalde in Richtlijn<br />
96/61/EG toetst de bevoegde autoriteit de voorwaarden<br />
in de vergunningen geregeld en herziet<br />
zij die zo nodig.<br />
8. Wanneer de exploitant van een verbrandingsof<br />
meeverbrandingsinstallatie voor ongevaarlijk<br />
afval een wijziging van de exploitatie overweegt<br />
die de verbranding of meeverbranding van gevaarlijk<br />
afval meebrengt, wordt dit beschouwd als<br />
een belangrijke wijziging in de zin van artikel 2,<br />
punt 10, onder b), van Richtlijn 96/61/EG en is<br />
artikel 12, lid 2, van die richtlijn van toepassing.<br />
9. Indien een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
niet voldoet aan de voorwaarden<br />
van de vergunning, met name wat de emissiegrenswaarden<br />
voor lucht en water aangaat, treft de<br />
bevoegde autoriteit handhavingsmaatregelen.<br />
Art. 5. Aflevering en inontvangstneming van<br />
afval<br />
1. De exploitant van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
treft in samenhang met de aflevering<br />
en inontvangstneming van de afvalstoffen<br />
alle nodige voorzorgsmaatregelen om negatieve<br />
gevolgen voor het milieu, in het bijzonder de<br />
verontreiniging van lucht, bodem, oppervlaktewater<br />
en grondwater alsmede stankoverlast en<br />
geluidshinder, en directe risico's voor de menselijke<br />
gezondheid te voorkomen of, zover als haalbaar<br />
is te beperken. Deze maatregelen moeten ten<br />
minste voldoen aan de voorschriften van de<br />
leden 3 en 4.<br />
2. De exploitant stelt, indien mogelijk overeenkomstig<br />
de EAC, de massa van elke afvalcategorie<br />
vast, voordat het afval bij de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
wordt aanvaard.<br />
3. Voordat gevaarlijke afvalstoffen bij de verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallatie kunnen worden<br />
aanvaard, moet informatie over de afvalstoffen<br />
ter beschikking van de exploitant zijn gesteld<br />
aan de hand waarvan onder meer kan worden<br />
vastgesteld of aan de vergunningsvoorwaarden<br />
van artikel 4, lid 5, is voldaan. In deze informatie<br />
zijn vermeld:<br />
a) alle administratieve informatie over het opwekkingsproces<br />
als vervat in de documenten van lid 4,<br />
onder a);<br />
b) de fysische en, voorzover doenlijk, de chemische<br />
samenstelling van de afvalstoffen, alsmede<br />
alle overige benodigde gegevens voor de beoordeling<br />
van de geschiktheid van die stoffen voor het<br />
beoogde verbrandingsproces;<br />
c) de gevaarlijke eigenschappen van de afvalstoffen,<br />
de stoffen waarmee zij niet mogen worden gemengd<br />
en de bij behandeling van de afvalstoffen<br />
te treffen voorzorgsmaatregelen.<br />
4. Voordat de gevaarlijke afvalstoffen bij de verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallatie worden<br />
aanvaard, moet de exploitant van de installatie<br />
ten minste de volgende inontvangstnemingsprocedures<br />
volgen:<br />
30 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
a) controle van de documenten die vereist zijn op<br />
grond van Richtlijn 91/689/EEG alsmede, in voorkomend<br />
geval, op grond van Verordening (EEG)<br />
nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende<br />
toezicht en controle op de overbrenging<br />
van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese<br />
Gemeenschap en de voorschriften voor het vervoer<br />
van gevaarlijke goederen;<br />
b) behalve wanneer dit niet dienstig is, bij voorbeeld<br />
bij infectieus ziekenhuisafval, representatieve<br />
monsters nemen, zo mogelijk voordat de lading<br />
wordt gelost, om aan de hand van controles na te<br />
gaan of de monsters met de in lid 3 bedoelde informatie<br />
overeenstemmen en om het de bevoegde<br />
autoriteiten mogelijk te maken de aard van de behandelde<br />
afvalstoffen vast te stellen. Deze monsters<br />
moeten gedurende ten minste een maand na<br />
de verbranding worden bewaard.<br />
5. De bevoegde autoriteiten kunnen afwijkingen<br />
van de leden 2, 3 en 4 toestaan voor industriële installaties<br />
en ondernemingen die uitsluitend het<br />
door henzelf geproduceerde afval verbranden of<br />
meeverbranden op de plaats waar het werd geproduceerd,<br />
op voorwaarde dat wordt voldaan<br />
aan de voorschriften van deze richtlijn.<br />
Art. 6. Exploitatievoorwaarden<br />
1. De verbrandingsinstallaties worden zo geëxploiteerd,<br />
dat een verbrandingsniveau wordt bereikt<br />
waarbij de totale hoeveelheid organische<br />
koolstof (TOC) in de slakken en de bodemas minder<br />
bedraagt dan 3 %, of hun gloeiverlies minder<br />
bedraagt dan 5 %, van het droge gewicht van het<br />
materiaal. Zo nodig moet het afval met passende<br />
technieken worden voorbehandeld.<br />
Verbrandingsinstallaties worden zodanig ontworpen,<br />
uitgerust, gebouwd en geëxploiteerd dat,<br />
zelfs in de meest ongunstige omstandigheden, het<br />
bij het proces ontstane gas na de laatste toevoer<br />
van verbrandingslucht op beheerste en homogene<br />
wijze wordt verhit tot een temperatuur van<br />
850° C, gemeten gedurende twee seconden dichtbij<br />
de binnenwand of op een door de bevoegde<br />
autoriteit toegestaan ander representatief<br />
punt van de verbrandingskamer. Indien gevaarlijk<br />
afval met een gehalte van meer dan 1 % gehalogeneerde<br />
organische stoffen, uitgedrukt in chloor,<br />
wordt verbrand, dient de temperatuur gedurende<br />
ten minste twee seconden tot 1.100° C te worden<br />
opgevoerd.<br />
Elke verbrandingsstraat van de installatie wordt<br />
uitgerust met ten minste één hulpbrander. Deze<br />
brander moet automatisch worden ingeschakeld<br />
wanneer de temperatuur van de verbrandingsgassen<br />
na de laatste toevoer van verbrandingslucht<br />
tot onder 850° C of, naar gelang van het geval,<br />
1.100° C zakt. Hij moet ook tijdens de inwerkingstelling<br />
en de stillegging van de installatie worden<br />
gebruikt teneinde ervoor te zorgen dat de temperatuur<br />
van 850° C of, naar gelang van het geval,<br />
1.100° C gedurende bedoelde werkzaamheden<br />
steeds wordt gehandhaafd zolang zich onverbrande<br />
afvalstoffen in de verbrandingskamer bevinden.<br />
Tijdens de inwerkingstelling en de stillegging, en<br />
wanneer de temperatuur van het verbrandingsgas<br />
tot onder 850° C of, naar gelang van het geval,<br />
1.100° C daalt, worden geen brandstoffen naar de<br />
hulpbrander toegevoerd die hogere emissies kunnen<br />
veroorzaken dan bij het stoken van gasolie als<br />
omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn<br />
75/716/EEG, vloeibaar gas of aardgas het geval is.<br />
2. Meeverbrandingsinstallaties worden zodanig<br />
ontworpen, uitgerust, gebouwd en geëxploiteerd<br />
dat, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden,<br />
het door de meeverbranding van afval ontstane<br />
gas gedurende twee seconden op beheerste<br />
en homogene wijze wordt verhit tot een temperatuur<br />
van 850° C. Indien gevaarlijk afval met een<br />
gehalte van meer dan 1 % gehalogeneerde organische<br />
stoffen, uitgedrukt in chloor, wordt meeverbrand,<br />
dient de temperatuur tot 1.100° C te<br />
worden opgevoerd.<br />
3. Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties<br />
beschikken over en maken gebruik van een automatisch<br />
systeem ter voorkoming dat afval wordt<br />
toegevoerd:<br />
a) bij het in werking stellen, totdat de vereiste verbrandingstemperatuur<br />
van 850° C of, naar gelang<br />
van het geval, 1.100° C, dan wel de volgens lid 4<br />
aangegeven temperatuur is bereikt;<br />
b) wanneer de vereiste verbrandingstemperatuur<br />
van 850° C of, naar gelang van het geval,<br />
1.100° C, dan wel de volgens lid 4 aangegeven<br />
temperatuur niet gehandhaafd blijft;<br />
c) wanneer de bij deze richtlijn voorgeschreven<br />
continumetingen uitwijzen dat een emissiegrenswaarde<br />
wordt overschreden als gevolg van storingen<br />
of defecten in de reinigingsapparatuur.<br />
4. Mits aan de voorschriften van deze richtlijn<br />
wordt voldaan, mogen door de bevoegde autoriteit<br />
voorschriften worden vastgesteld die verschillen<br />
van die van lid 1 en, wat de temperatuur betreft,<br />
van lid 3, en die in de vergunning voor bepaalde<br />
categorieën afval of voor bepaalde thermische<br />
processen worden omschreven. De Lid-<br />
Staten kunnen regels stellen voor dergelijke<br />
machtigingen. De wijziging van de exploitatievoorwaarden<br />
mag er niet toe leiden, dat meer residuen<br />
of residuen met een hoger gehalte aan organische<br />
verontreinigende stoffen worden geproduceerd<br />
dan te verwachten is onder de in lid 1 genoemde<br />
voorwaarden.<br />
Mits aan de voorschriften van deze richtlijn wordt<br />
voldaan, mogen door de bevoegde autoriteit voorschriften<br />
worden vastgesteld die verschillen van<br />
die van lid 2 en, wat de temperatuur betreft, van<br />
lid 3, en die in de vergunning voor bepaalde categorieën<br />
afvalstoffen of voor bepaalde thermische<br />
processen worden omschreven. De Lid-Staten<br />
kunnen regels stellen voor dergelijke machtigingen.<br />
In dergelijke gevallen moet ten minste voor<br />
de totale hoeveelheid organische koolstof en voor<br />
CO aan de emissiegrenswaarden van bijlage V<br />
worden voldaan.<br />
In de papierpulpen papierindustrie geldt voor het<br />
verlenen van deze vergunning de voorwaarde dat<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
bij meeverbranding van het eigen afval op de<br />
plaats van productie in bestaande schorsovens<br />
voor de totale hoeveelheid koolstof ten minste aan<br />
de emissiegrenswaarden van bijlage V wordt voldaan.<br />
Alle op grond van de bepalingen van dit lid vastgestelde<br />
exploitatievoorwaarden alsmede de uitslagen<br />
van de verrichte controles worden door de<br />
Lid-Staat aan de Commissie meegedeeld als deel<br />
van de krachtens de rapportagebepalingen verstrekte<br />
informatie.<br />
5. Verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties<br />
worden op zodanige wijze ontworpen, uitgerust,<br />
gebouwd en geëxploiteerd dat wordt voorkomen<br />
dat de emissies in de lucht tot aanzienlijke verontreiniging<br />
op de grond leiden; in het bijzonder<br />
moeten de rookgassen op beheerste wijze en overeenkomstig<br />
de toepasselijke communautaire<br />
luchtkwaliteitsnormen worden geloosd door een<br />
schoorsteen waarvan de hoogte zo wordt berekend,<br />
dat de menselijke gezondheid en het milieu<br />
daardoor worden beschermd.<br />
6. De warmte die door het verbrandings- of het<br />
meeverbrandingsproces wordt opgewekt, wordt<br />
voor zover doenlijk teruggewonnen.<br />
7. Infectieus ziekenhuisafval moet direct in de<br />
oven worden geplaatst, zonder eerst met andere<br />
afvalcategorieën te worden vermengd en zonder<br />
rechtstreeks te worden aangeraakt.<br />
8. Het beheer van de verbrandings- of de meeverbrandingsinstallatie<br />
is in handen van een natuurlijke<br />
persoon die bevoegd is om de installatie te<br />
beheren.<br />
Art. 7. Grenswaarden voor emissies in de<br />
lucht<br />
1. Verbrandingsinstallaties worden op zodanige<br />
wijze ontworpen, uitgerust, gebouwd en geëxploiteerd<br />
dat de in bijlage V genoemde emissiegrenswaarden<br />
in het rookgas niet worden overschreden.<br />
2. Meeverbrandingsinstallaties worden op zodanige<br />
wijze ontworpen, uitgerust, gebouwd en<br />
geëxploiteerd dat de emissiegrenswaarden, vastgesteld<br />
in of volgens bijlage II, in het rookgas niet<br />
worden overschreden.<br />
Wanneer in een meeverbrandingsinstallatie meer<br />
dan 40 % van de vrijkomende warmte afkomstig<br />
is van gevaarlijk afval, zijn de emissiegrenswaarden<br />
van bijlage V bij deze richtlijn van toepassing.<br />
3. De resultaten van de metingen die worden uitgevoerd<br />
om de naleving van de emissiegrenswaarden<br />
te controleren, worden herleid volgens<br />
artikel 11.<br />
4. Ingeval onbehandeld ongesorteerd stedelijk afval<br />
wordt meeverbrand, worden de grenswaarden<br />
bepaald overeenkomstig bijlage V en is bijlage II<br />
niet van toepassing.<br />
5. Onverminderd de bepalingen van het Verdrag<br />
mogen de Lid-Staten emissiegrenswaarden vaststellen<br />
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen<br />
of andere verontreinigende stoffen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 31
Art. 8. Afvalwater van rookgasreiniging<br />
1. Afvalwater afkomstig van het reinigen van<br />
rookgassen van een verbrandingsinstallatie of<br />
meeverbrandingsinstallatie mag alleen worden<br />
geloosd indien daartoe door de bevoegde autoriteiten<br />
een vergunning is verleend.<br />
2. Lozingen in het aquatisch milieu van bij de reiniging<br />
van rookgassen ontstaan afvalwater moeten<br />
voorzover doen lijken tenminste overeenkomstig<br />
de emissiegrenswaarden van bijlage IV worden<br />
beperkt.<br />
3. Mits dit in de vergunning specifiek is bepaald,<br />
mag bij de reiniging van rookgassen ontstaan afvalwater<br />
na afzonderlijke behandeling in het<br />
aquatisch milieu worden geloosd, op voorwaarde<br />
dat:<br />
a) door middel van emissiegrenswaarden aan de<br />
eisen van de toepasselijke communautaire, nationale<br />
en plaatselijke voorschriften wordt voldaan,<br />
en<br />
b) de massaconcentraties van de in bijlage IV genoemde<br />
verontreinigende stoffen niet meer bedragen<br />
dan de daarin vastgestelde emissiegrenswaarden.<br />
4. De emissiegrenswaarden zijn van toepassing op<br />
het punt waar bij de reiniging van rookgassen<br />
ontstaan afvalwater dat de in bijlage IV genoemde<br />
verontreinigende stoffen bevat, door de verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallatie worden geloosd.<br />
Wanneer het afvalwater dat bij de reiniging van<br />
rookgassen ontstaat, ter plaatse gezamenlijk met<br />
afvalwater uit andere bronnen van de plaats van<br />
de installatie wordt gezuiverd, verricht de exploitant<br />
de in artikel 11 omschreven metingen:<br />
a) op de afvalwaterstroom van de rookgasreinigingsprocessen<br />
vóór de uitmonding daarvan op<br />
de gezamenlijke afvalwaterzuiveringsinstallatie;<br />
b) op de andere afvalwaterstroom of stromen vóór<br />
de uitmonding daarvan op de gezamenlijke afvalwaterzuiveringsinstallatie;<br />
c) op het punt waar het afvalwater na de zuivering<br />
uiteindelijk door de verbrandingsinstallatie of de<br />
meeverbrandingsinstallatie wordt geloosd.<br />
Teneinde de naleving van de in bijlage IV genoemde<br />
emissiegrenswaarden voor het afvalwater<br />
van rookgasreiniging te controleren, bepaalt<br />
de exploitant aan de hand van passende massabalansberekeningen<br />
hoe groot het aandeel van de<br />
emissies in de uiteindelijk geloosde hoeveelheid<br />
afvalwater is dat kan worden toegeschreven aan<br />
het bij de reiniging van rookgassen ontstane afvalwater.<br />
In geen geval mag afvalwater worden verdund om<br />
aan de emissiegrenswaarden van bijlage IV te voldoen.<br />
5. Wanneer het bij de reiniging van rookgassen<br />
ontstane afvalwater dat de in bijlage IV genoemde<br />
verontreinigende stoffen bevat, buiten de verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallatie wordt<br />
gezuiverd in een zuiveringsinstallatie die uitslui-<br />
tend voor de verwijdering van dit type afvalwater<br />
is bestemd, moeten de emissiegrenswaarden van<br />
bijlage IV worden toegepast op het punt waar het<br />
afvalwater de zuiveringsinstallatie verlaat. Indien<br />
deze zich op een andere plaats bevindende zuiveringsinstallatie<br />
niet uitsluitend is bestemd voor de<br />
zuivering van afvalwater dat bij verbranding ontstaat,<br />
bepaalt de exploitant aan de hand van passende<br />
massabalansberekeningen overeenkomstig<br />
het bepaalde in lid 4, punten a) tot en met c), hoe<br />
groot het aandeel van de emissies in de uiteindelijk<br />
geloosde hoeveelheid afvalwater is dat kan<br />
worden toegeschreven aan het bij de reiniging<br />
van rookgassen ontstane afvalwater, teneinde de<br />
naleving van de in bijlage IV genoemde emissiegrenswaarden<br />
voor het afvalwater van rookgasreiniging<br />
te controleren.<br />
In geen geval mag afvalwater worden verdund om<br />
te voldoen aan de emissiegrenswaarden van<br />
bijlage IV.<br />
6. In de vergunning worden:<br />
a) emissiegrenswaarden voor de in bijlage IV bedoelde<br />
verontreinigende stoffen vastgesteld overeenkomstig<br />
lid 2 en teneinde aan de voorschriften<br />
van lid 3, onder a), te voldoen,<br />
b) operationele regelparameters voor afvalwater<br />
vastgesteld voor ten minste pH, temperatuur en<br />
debiet.<br />
7. De locaties van verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties,<br />
met de bijbehorende terreinen<br />
voor de opslag van afval, worden zodanig ontworpen<br />
en geëxploiteerd dat het ongeoorloofd en accidenteel<br />
vrijkomen van verontreinigende stoffen<br />
in bodem, oppervlaktewater en grondwater overeenkomstig<br />
de bepalingen van de toepasselijke<br />
communautaire wetgeving wordt voorkomen. Bovendien<br />
moet worden voorzien in opvangcapaciteit<br />
voor van het terrein van de verbrandings- of<br />
meeverbrandingsinstallatie wegvloeiend verontreinigd<br />
regenwater en voor verontreinigd water<br />
dat afkomstig is van overlopen of brandbestrijding.<br />
De opvangcapaciteit dient zodanig te zijn, dat dit<br />
water, alvorens het wordt geloosd, zo nodig kan<br />
worden onderzocht en gezuiverd.<br />
8. Onverminderd de bepalingen van het Verdrag<br />
mogen de Lid-Staten emissiegrenswaarden vaststellen<br />
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen<br />
of andere verontreinigende stoffen.<br />
Art. 9. Residuen<br />
Het ontstaan van residuen bij de exploitatie van<br />
de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
en de schadelijkheid daarvan worden tot een minimum<br />
beperkt. De residuen worden, overeenkomstig<br />
de toepasselijke communautaire wetgeving,<br />
in voorkomend geval, in de installatie zelf of<br />
daarbuiten gerecycleerd.<br />
Vervoer en tussentijdse opslag van droge residuen<br />
in de vorm van stof, bij voorbeeld ketelas en droge<br />
residuen van rookgasbehandeling, geschieden op<br />
zodanige wijze dat verwijdering in het milieu<br />
voorkomen wordt, bv. in gesloten houders.<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
Voordat de methoden van verwijdering of recycling<br />
van de residuen uit verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties<br />
worden vastgesteld, worden<br />
passende tests uitgevoerd om na te gaan welke<br />
de fysische en chemische eigenschappen en<br />
het verontreinigend vermogen van de verschillende<br />
verbrandingsresiduen zijn. De analyse heeft betrekking<br />
op de totale oplosbare fractie en de oplosbare<br />
fractie zware metalen.<br />
Art. 10. Controles en bewaking<br />
1. Meetapparatuur wordt geïnstalleerd en technieken<br />
worden gebruikt ter bewaking van de parameters,<br />
de omstandigheden en de massaconcentraties<br />
die relevant zijn voor het verbrandingsof<br />
meeverbrandingsproces.<br />
2. De meetvoorschriften worden opgenomen in<br />
de door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunning<br />
of in de aan die vergunning gehechte voorwaarden.<br />
3. Gecontroleerd wordt of de automatische apparatuur<br />
voor de bewaking van de emissies in de atmosfeer<br />
en het water naar behoren is geïnstalleerd<br />
en functioneert; jaarlijks wordt een verificatietest<br />
uitgevoerd. Om de drie jaar moet er worden<br />
gekalibreerd door middel van parallelmetingen<br />
overeenkomstig de referentiemethoden.<br />
4. De ligging van de bemonsterings- of meetpunten<br />
wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld.<br />
5. De periodieke metingen van de emissies in de<br />
atmosfeer en het water worden uitgevoerd overeenkomstig<br />
bijlage III, punten 1 en 2.<br />
Art. 11. Meetvoorschriften<br />
1. De Lid-Staten zorgen ervoor door het opnemen<br />
van specifieke voorwaarden in de vergunning, ofwel<br />
door middel van algemene bindende regels,<br />
dat voor de lucht aan het bepaalde in de leden 2<br />
tot en met 12 alsmede 17, en voor water aan het<br />
bepaalde in de leden 9 en 14 tot en met 17 wordt<br />
voldaan.<br />
2. In de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
worden overeenkomstig bijlage III de volgende<br />
metingen van verontreinigende stoffen in de<br />
lucht verricht:<br />
a) continumetingen van de volgende stoffen: NO x ,<br />
mits daarvoor emissiegrenswaarden zijn vastgesteld,<br />
CO, totale hoeveelheid stof, TOC, HCl, HF en<br />
SO 2 ;<br />
b) continumetingen van de volgende procesparameters:<br />
temperatuur dichtbij de binnenwand of<br />
op een door de bevoegde autoriteit toegestaan ander<br />
representatief punt van de verbrandingskamer,<br />
zuurstofconcentratie, druk, temperatuur en<br />
waterdampgehalte van het rookgas;<br />
c) ten minste twee metingen per jaar van zware<br />
metalen, dioxinen en furanen; gedurende de eerste<br />
werkingsperiode van twaalf maanden dient<br />
evenwel ten minste om de drie maanden een meting<br />
te worden verricht. De Lid-Staten mogen zelf<br />
meetfrequenties bepalen voor de door hen vastgestelde<br />
emissiegrenswaarden voor polycyclische<br />
32 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
aromatische koolwaterstoffen of andere verontreinigende<br />
stoffen.<br />
3. De verblijftijd, de minimumtemperatuur en het<br />
zuurstofgehalte van de rookgassen worden op<br />
passende wijze gecontroleerd, en wel ten minste<br />
één keer wanneer de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
in werking wordt gesteld alsmede<br />
onder de slechtst denkbare bedrijfsomstandigheden.<br />
4. Continumeting van HF mag achterwege blijven,<br />
indien voor HCl behandelingsstappen worden<br />
gevolgd die waarborgen dat de emissiegrenswaarde<br />
voor HCl niet wordt overschreden. In dit<br />
geval worden de emissies van HF periodiek gemeten<br />
zoals bepaald in lid 2, onder c).<br />
5. Continumeting van het waterdampgehalte is<br />
niet nodig, indien de als monster gebruikte rookgassen<br />
worden gedroogd alvorens de emissies<br />
worden geanalyseerd.<br />
6. In de door de bevoegde autoriteit afgegeven<br />
vergunning kan worden toegestaan dat in verbrandings-<br />
of meeverbrandingsinstallaties in<br />
plaats van continumetingen van HCl, HF en SO 2<br />
periodieke metingen als bepaald in lid 2, onder c),<br />
worden verricht, indien de exploitant kan aantonen<br />
dat de emissies van genoemde verontreinigende<br />
stoffen in geen geval hoger kunnen zijn<br />
dan de vastgestelde emissiegrenswaarden.<br />
7. In de door de bevoegde autoriteit afgegeven<br />
vergunning kan worden toegestaan dat de frequentie<br />
van de periodieke metingen voor zware<br />
metalen van tweemaal per jaar verlaagd wordt<br />
naar eenmaal per twee jaar en voor dioxinen en<br />
furanen van tweemaal per jaar naar eenmaal per<br />
jaar, op voorwaarde dat de emissies als gevolg van<br />
verbranding of meeverbranding minder dan 50 %<br />
bedragen van de overeenkomstig resp. bijlage II of<br />
bijlage V vastgestelde emissiegrenswaarden, en<br />
dat de volgens de procedure van artikel 17 opgestelde<br />
criteria voor de na te leven voorschriften beschikbaar<br />
zijn. Deze criteria zijn ten minste gebaseerd<br />
op het bepaalde in de tweede alinea,<br />
punten a) en d).<br />
Tot 1 januari 2005 kan verlaging van de frequentie<br />
ook worden toegestaan als die criteria niet beschikbaar<br />
zijn, op voorwaarde dat:<br />
a) het te verbranden of mee te verbranden afval<br />
uitsluitend bestaat uit bepaalde gesorteerde<br />
brandbare fracties ongevaarlijk afval dat niet recycleerbaar<br />
is en aan bepaalde kenmerken voldoet,<br />
en dat nader omschreven wordt op basis van de in<br />
punt d) genoemde beoordeling;<br />
b) voor dit afval nationale kwaliteitscriteria beschikbaar<br />
zijn waarvan de Commissie in kennis is<br />
gesteld;<br />
c) verbranding en meeverbranding van dit afval<br />
geschiedt overeenkomstig de in artikel 7 van<br />
Richtlijn 75/442/EEG bedoelde desbetreffende afvalbeheersplannen;<br />
d) de exploitant aan de bevoegde autoriteit kan<br />
bewijzen dat de emissies onder alle omstandigheden<br />
aanmerkelijk lager liggen dan de emissieg-<br />
renswaarden van bijlage II of bijlage V voor dioxinen,<br />
furanen en zware metalen; dat wordt beoordeeld<br />
aan de hand van informatie over de kwaliteit<br />
van het afval in kwestie en metingen van de<br />
emissies van de genoemde stoffen;<br />
e) de kwaliteitscriteria en de nieuwe periode voor<br />
de periodieke metingen in de vergunning vermeld<br />
worden;<br />
f) alle besluiten over de frequentie van de in dit lid<br />
bedoelde metingen, aangevuld met informatie<br />
over de hoeveelheid en de kwaliteit van het afval<br />
in kwestie, jaarlijks aan de Commissie worden<br />
meegedeeld.<br />
8. De resultaten van de metingen, verricht ter controle<br />
op de naleving van de emissiegrenswaarden,<br />
worden tot de volgende condities, en voor zuurstof<br />
volgens de formule van bijlage VI gestandaardiseerd:<br />
a) temperatuur 273 K, druk 101,3 kPa, zuurstofgehalte<br />
11 %, droog gas, voor rookgas van verbrandingsinstallaties;<br />
b) temperatuur 273 K, druk 101,3 kPa, zuurstofgehalte<br />
3 %, droog gas, voor rookgas van verbranding<br />
van afgewerkte olie als gedefinieerd in<br />
Richtlijn 75/439/EEG van de Raad;<br />
c) wanneer de afvalstoffen in een met zuurstof verrijkte<br />
atmosfeer worden verbrand of meeverbrand,<br />
mogen de meetresultaten worden herleid<br />
tot een door de bevoegde instantie vastgesteld<br />
zuurstofgehalte dat de bijzondere omstandigheden<br />
van het specifieke geval weerspiegelt;<br />
d) bij meeverbranding worden de meetresultaten<br />
herleid tot een totaal zuurstofgehalte als berekend<br />
in bijlage II.<br />
Worden de emissies van verontreinigende stoffen<br />
verminderd door behandeling van het rookgas in<br />
een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie<br />
waarin gevaarlijke afvalstoffen worden behandeld,<br />
dan geschiedt standaardisering voor de in de<br />
eerste alinea vermelde zuurstofgehaltes enkel en<br />
alleen indien het over dezelfde periode als voor de<br />
betrokken verontreinigende stof gemeten zuurstofgehalte<br />
hoger is dan het relevante standaardzuurstofgehalte.<br />
9. Alle meetresultaten worden op passende wijze<br />
geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd, zodat<br />
de bevoegde autoriteiten volgens door hen vast te<br />
stellen procedures kunnen controleren of de vastgestelde<br />
exploitatievoorwaarden en de in deze<br />
richtlijn vervatte emissiegrenswaarden worden<br />
nageleefd.<br />
10. De grenswaarden voor emissie in de lucht<br />
worden geacht te worden nageleefd indien:<br />
a) – geen van de daggemiddelden hoger is dan<br />
een in bijlage V, onder a), of bijlage II vermelde<br />
emissiegrenswaarde,<br />
– 97 % van het daggemiddelde over het jaar niet<br />
hoger is dan de in bijlage V, onder e), eerste<br />
streepje, vermelde emissiegrenswaarden;<br />
b) ofwel geen van de halfuurgemiddelden hoger is<br />
dan een van de in bijlage V, onder b), kolom A,<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
vermelde emissiegrenswaarden ofwel, in voorkomend<br />
geval, 97 % van de halfuurgemiddelden<br />
over het jaar niet hoger is dan een van de in<br />
bijlage V, onder b), kolom B, vermelde emissiegrenswaarden;<br />
c) geen van de gemiddelden over de voor zware<br />
metalen en dioxinen en furanen vastgestelde bemonsteringsperiode<br />
hoger is dan een in bijlage V,<br />
onder c) en d), of bijlage II vermelde emissiegrenswaarde;<br />
d) aan het bepaalde in bijlage V, onder e), tweede<br />
streepje, of bijlage II wordt voldaan.<br />
11. De halfuurgemiddelden en de 10-minutengemiddelden<br />
worden bepaald binnen de tijd dat de<br />
installatie werkelijk in werking is (niet inbegrepen<br />
de voor de inwerkingstelling en stillegging benodigde<br />
tijd, wanneer dan geen afvalstoffen worden<br />
verbrand) op basis van de meetwaarden nadat<br />
daarvan de waarde van het betrouwbaarheidsinterval<br />
van bijlage III, punt 3, is afgetrokken. De<br />
daggemiddelden worden bepaald op basis van die<br />
gevalideerde gemiddelden.<br />
Een daggemiddelde is slechts geldig indien voor<br />
de betrokken dag niet meer dan vijf halfuurgemiddelden<br />
als gevolg van defecten of het onderhoud<br />
van het systeem voor continumetingen buiten beschouwing<br />
zijn gelaten. Per jaar mogen niet meer<br />
dan tien daggemiddelden ten gevolge van defecten<br />
of onderhoud van het continumetingssysteem<br />
buiten beschouwing worden gelaten.<br />
12. De gemiddelden over de bemonsteringsperiode<br />
en de gemiddelden in het geval van periodieke<br />
metingen van HF, HCl en SO2 worden bepaald<br />
overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 4, en<br />
bijlage III.<br />
13. Zodra in de Gemeenschap geschikte meettechnieken<br />
beschikbaar zijn, besluit de Commissie<br />
volgens de procedure van artikel 17 vanaf welke<br />
datum continumetingen van de uitstoot van dioxinen<br />
en zware metalen in de atmosfeer overeenkomstig<br />
bijlage III moeten worden uitgevoerd.<br />
14. De volgende metingen worden uitgevoerd op<br />
het lozingspunt van het afvalwater:<br />
a) continumetingen van de in artikel 8, lid 6,<br />
onder b), genoemde parameters;<br />
b) dagelijkse steekproefmetingen van de totale<br />
hoeveelheid zwevende deeltjes; als alternatief<br />
kunnen de Lid-Staten bepalen dat er metingen<br />
van een met het debiet evenredige steekproef over<br />
een periode van 24 uur gehouden moeten worden;<br />
c) ten minste maandelijkse metingen van een met<br />
het debiet evenredige representatieve steekproef<br />
over een periode van 24 uur van de in artikel 8,<br />
lid 3, bedoelde verontreinigende stoffen overeenkomstig<br />
de punten 2 tot en met 10 van bijlage IV;<br />
d) ten minste elke 6 maanden van dioxinen en furanen;<br />
gedurende de eerste bedrijfsperiode van<br />
twaalf maanden dient evenwel ten minste om de<br />
drie maanden een meting te worden uitgevoerd;<br />
de Lid-Staten mogen zelf meetfrequenties bepalen<br />
voor de door hen vastgestelde emissiegrenswaar-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 33
den voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen<br />
of andere verontreinigende stoffen.<br />
15. De controle op de hoeveelheid verontreinigende<br />
stoffen in het gezuiverde afvalwater geschiedt<br />
overeenkomstig de communautaire wetgeving,<br />
en wordt samen met de meetfrequentie in<br />
de vergunning gespecificeerd.<br />
16. De emissiegrenswaarden voor lozingen in water<br />
worden geacht te zijn nageleefd indien:<br />
a) bij metingen van de totale hoeveelheid zwevende<br />
deeltjes (verontreinigende stoffen nr. 1) 95 %<br />
en 100 % van de meetwaarden de respectieve<br />
emissiegrenswaarden van bijlage IV overschrijden;<br />
b) bij metingen van zware metalen (verontreinigende<br />
stoffen nr. 2 t/m 10) niet meer dan eenmaal<br />
per jaar de emissiegrenswaarden van<br />
bijlage IV overschreden worden; of, indien de Lid-<br />
Staat meer dan 20 steekproeven per jaar voorschrijft,<br />
bij niet meer dan 5 % van deze steekproeven<br />
de emissiegrenswaarden van bijlage IV overschreden<br />
worden;<br />
c) bij de halfjaarlijkse metingen van dioxinen en<br />
furanen (verontreinigende stof nr. 11) de emissiegrenswaarde<br />
van bijlage IV niet overschreden<br />
wordt.<br />
17. Indien uit de verrichte metingen blijkt dat de<br />
in deze richtlijn vastgestelde emissiegrenswaarden<br />
voor lucht of water zijn overschreden, worden<br />
de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld op<br />
de hoogte gebracht.<br />
Art. 12. Inzage van informatie en inspraak<br />
1. Onverminderd Richtlijn 90/313/EEG en<br />
Richtlijn 96/61/EG van de Raad worden aanvragen<br />
voor nieuwe vergunningen voor verbrandingsinstallaties<br />
en meeverbrandingsinstallaties<br />
gedurende een passende periode ter inzage gelegd<br />
op een of meer voor het publiek toegankelijke<br />
plaatsen, zoals gemeentehuizen, opdat daarover<br />
opmerkingen kunnen worden gemaakt vooraleer<br />
de bevoegde autoriteit een besluit neemt. Dit<br />
besluit, dat ten minste een afschrift van de vergunning<br />
moet omvatten, alsmede eventuele latere actualiseringen<br />
daarvan, moeten eveneens openbaar<br />
worden gemaakt.<br />
2. Voor verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties<br />
met een nominale capaciteit van meer dan<br />
twee ton per uur, wordt niettegenstaande<br />
artikel 15, lid 2, van Richtlijn 96/61/EG, een door<br />
de exploitant bij de bevoegde autoriteit ingediend<br />
verslag over de werking van en de controle op de<br />
installatie beschikbaar gesteld voor het publiek.<br />
Dit verslag omvat in elk geval gegevens over het<br />
verloop van het proces en de emissies in lucht en<br />
water in vergelijking met de emissienormen van<br />
deze richtlijn. De bevoegde autoriteit stelt een lijst<br />
op van de verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties<br />
met een nominale capaciteit van minder<br />
dan twee ton per uur en stelt deze ter beschikking<br />
van het publiek.<br />
Art. 13. Abnormale werkingsomstandigheden<br />
1. De bevoegde autoriteit stelt in de vergunning<br />
de maximaal aanvaardbare duur vast van technisch<br />
onvermijdelijke stilleggingen, storingen dan<br />
wel defecten aan de reinigingsapparatuur of de<br />
meetapparatuur gedurende welke de concentraties<br />
van de onder de voorschriften vallende stoffen<br />
in de emissies in de atmosfeer en het gezuiverde<br />
afvalwater de vastgestelde emissiegrenswaarden<br />
mogen overschrijden.<br />
2. In geval van een defect vermindert de exploitant<br />
de activiteit van de installatie zo spoedig mogelijk<br />
of legt hij de installatie stil totdat normale<br />
werking opnieuw mogelijk is.<br />
3. Onverminderd artikel 6, lid 3, onder c), gaat de<br />
verbrandingsinstallatie, de meeverbrandingsinstallatie<br />
of de verbrandingsstraat bij overschrijding<br />
van de emissiegrenswaarden in geen geval<br />
meer dan vier uur ononderbroken door met de<br />
verbranding van afval; voorts bedraagt de totale<br />
tijdsduur gedurende welke een installatie in die<br />
omstandigheden in werking is, per jaar minder<br />
dan 60 uur. De duur van 60 uur geldt voor die<br />
straten van de gehele installatie die verbonden<br />
zijn met één enkele rookgasreinigingsinrichting.<br />
4. Het totale stofgehalte van de emissies in de atmosfeer<br />
van een verbrandingsinstallatie overschrijdt<br />
onder geen enkele voorwaarde een halfuurgemiddelde<br />
van 150 mg/m 3 ; voorts mogen de<br />
grenswaarden voor de emissie van CO en TOC in<br />
de lucht evenmin worden overschreden. Aan alle<br />
andere in artikel 6 genoemde voorwaarden moet<br />
worden voldaan.<br />
Art. 14. Toetsing van vergunningen<br />
Onverminderd Richtlijn 96/61/EG legt de Commissie<br />
voor 31 december 2008 het Europees Parlement<br />
en de Raad een verslag voor over ervaring<br />
met de toepassing van deze richtlijn, met name<br />
voor nieuwe installaties, en over de vooruitgang<br />
op het gebied van emissiecontroletechnieken en<br />
ervaring op het gebied van afvalbeheer. Andere<br />
aspecten die in het verslag aan bod komen zijn de<br />
stand van de techniek, de ervaring met de exploitatie<br />
van de installaties en milieueisen. Dit verslag<br />
bevat een specifiek deel voor de toepassing van<br />
bijlage II.1.1. en in het bijzonder over de mate<br />
waarin het voor de bestaande cementovens, als<br />
bedoeld in de voetnoot van bijlage II.1.1, economisch<br />
en technisch doenlijk is om de in die<br />
bijlage vastgestelde NO x-emissiegrenswaarde<br />
voor nieuwe cementovens na te leven. In voorkomend<br />
geval gaat het verslag vergezeld van voorstellen<br />
voor herziening van de desbetreffende bepalingen<br />
van deze richtlijn. Doch de Commissie<br />
zal in voorkomend geval vóór bedoeld verslag een<br />
voorstel voor wijziging van bijlage II.3 voorleggen,<br />
wanneer aanzienlijke afvalstromen worden<br />
verschoven naar andere typen meeverbrandingsinstallaties<br />
dan die van de bijlage II.1 en II.2.<br />
Art. 15. Rapportage<br />
De verslagen over de uitvoering van deze richtlijn<br />
worden opgesteld volgens de procedure van<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad.<br />
Het eerste verslag bestrijkt ten minste de eerste<br />
volledige periode van drie jaar na 28 december<br />
2002 en eerbiedigt de in artikel 17 van Richtlijn<br />
94/67/EG en artikel 16, lid 3, van Richtlijn<br />
96/61/EG genoemde perioden. Daartoe stelt de<br />
Commissie tijdig een passende vragenlijst op.<br />
Art. 16. Aanpassing van de richtlijn<br />
De Commissie stelt volgens de procedure van<br />
artikel 17 wijzigingen van de artikelen 10, 11 en<br />
13 en de bijlagen I en III vast om deze aan te passen<br />
aan de technische vooruitgang of aan nieuwe<br />
gegevens betreffende de voordelen van emissieverminderingen<br />
voor de volksgezondheid.<br />
Art. 17. Comitéprocedure<br />
1. De Commissie wordt bijgestaan door een regelgevend<br />
comité.<br />
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de<br />
artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing,<br />
met inachtneming van het bepaalde in<br />
artikel 8 van dat besluit.<br />
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde<br />
termijn wordt vastgesteld op drie maanden.<br />
3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.<br />
Art. 18. Intrekking<br />
De volgende bepalingen worden met ingang van<br />
28 december 2005 ingetrokken:<br />
a) artikel 8, lid 1, en de bijlage van Richtlijn<br />
75/439/EEG,<br />
b) Richtlijn 89/369/EEG,<br />
c) Richtlijn 89/429/EEG,<br />
d) Richtlijn 94/67/EG.<br />
Art. 19. Sancties<br />
De Lid-Staten stellen de sancties vast die van toepassing<br />
zijn op inbreuken op de nationale bepalingen<br />
ter uitvoering van deze richtlijn. De aldus<br />
vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig<br />
en afschrikwekkend zijn. De Lid-Staten stellen<br />
de Commissie uiterlijk op 28 december 2002<br />
in kennis van die bepalingen en geven zo spoedig<br />
mogelijk kennis van eventuele latere wijzigingen.<br />
Art. 20. Overgangsbepalingen<br />
1. Onverminderd de specifieke overgangsbepalingen<br />
van de bijlagen van deze richtlijn, worden de<br />
bepalingen van deze richtlijn met ingang van 28<br />
december 2005 van toepassing op bestaande installaties.<br />
2. Op nieuwe installaties, bijv. installaties die niet<br />
onder de definitie van «bestaande verbrandingsof<br />
meeverbrandingsinstallatie» van artikel 3,<br />
punt 6, van deze richtlijn of onder lid 3 van dit<br />
artikel vallen, is deze richtlijn met ingang van 28<br />
december 2002 van toepassing in plaats van de in<br />
artikel 18 genoemde richtlijnen.<br />
3. Operationele vaste of verplaatsbare installaties<br />
voor energieopwekking of vervaardiging van materiële<br />
producten die voor zover nodig over een<br />
34 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
vergunning beschikken overeenkomstig de geldende<br />
gemeenschapswetgeving en die uiterlijk op<br />
28 december <strong>2004</strong> beginnen met het meeverbranden<br />
van afval, dienen beschouwd te worden als<br />
bestaande verbrandingsinstallaties.<br />
Art. 21. Uitvoering<br />
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen in werking treden<br />
om uiterlijk op 28 december 2002 aan deze richtlijn<br />
te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan<br />
onverwijld in kennis.<br />
Wanneer de Lid-Staten die bepalingen vaststellen,<br />
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking<br />
daarvan naar deze richtlijn verwezen.<br />
De regels voor deze verwijzing worden door<br />
de Lid-Staten vastgesteld.<br />
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van<br />
de bepalingen van intern recht mede die zij op het<br />
onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.<br />
Art. 22. Inwerkingtreding<br />
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgend<br />
op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad<br />
van de Europese Gemeenschappen.<br />
Art. 23. Bestemming<br />
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.<br />
BIJLAGE I<br />
Equivalentiefactoren voor dibenzo-p-dioxinen<br />
en dibenzofuranen<br />
Bij de bepaling van de totale concentratie (TE) van dioxinen<br />
en furanen worden de massaconcentraties van de<br />
volgende dioxinen en dibenzofuranen vóór het optellen<br />
met de volgende equivalentiefactoren vermenigvuldigd:<br />
Toxische equivalentiefactor<br />
2,3,7,8 – Tetrachloordibenzodioxine (TCDD) 1<br />
1,2,3,7,8 – Pentachloordibenzodioxine (PeCDD) 0,5<br />
1,2,3,4,7,8 – Hexachloordibenzodioxine (HxCDD) 0,1<br />
1,2,3,6,7,8 – Hexachloordibenzodioxine (HxCDD) 0,1<br />
1,2,3,7,8,9 – Hexachloordibenzodioxine (HxCDD) 0,1<br />
1,2,3,4,6,7,8 – Heptachloordibenzodioxine (HpCDD) 0,01<br />
– Octachloordibenzodioxine (OCDD) 0,001<br />
2,3,7,8 – Tetrachloordibenzofuraan (TCDF) 0,1<br />
2,3,4,7,8 – Pentachloordibenzofuraan (PeCDF) 0,5<br />
1,2,3,7,8 – Pentachloordibenzofuraan (PeCDF) 0,05<br />
1,2,3,4,7,8 – Hexachloordibenzofuraan (HxCDF) 0,1<br />
1,2,3,6,7,8 – Hexachloordibenzofuraan (HxCDF) 0,1<br />
1,2,3,7,8,9 – Hexachloordibenzofuraan (HxCDF) 0,1<br />
2,3,4,6,7,8 – Hexachloordibenzofuraan (HxCDF) 0,1<br />
1,2,3,4,6,7,8 – Heptachloordibenzofuraan (HpCDF) 0,01<br />
1,2,3,4,7,8,9 – Heptachloordibenzofuraan (HpCDF) 0,01<br />
– Octachloordibenzofuraan (OCDF) 0,001.<br />
BIJLAGE II<br />
Bepaling van de grenswaarden voor emissies<br />
in de lucht in geval van meeverbranding van<br />
afval<br />
Wanneer een specifieke totale emissiegrenswaarde «C»<br />
niet in een tabel in deze bijlage is opgenomen, moet de<br />
volgende formule (mengregel) worden toegepast.<br />
De grenswaarde voor elke relevante verontreinigende<br />
stof en voor koolstofmonoxide in het rookgas dat ontstaat<br />
bij de meeverbranding van afvalstoffen wordt als<br />
volgt berekend:<br />
V afval × C afval + Vproces × Cproces<br />
= C<br />
V + V<br />
afval proces<br />
V afval : het volume rookgas uitsluitend ten gevolge van<br />
de verbranding van afval, enkel bepaald op basis van de<br />
in de vergunning gespecificeerde afvalstof met de laagste<br />
calorische waarde en herleid tot de in deze richtlijn<br />
vastgestelde condities.<br />
Indien de warmte die vrijkomt bij de verbranding van<br />
gevaarlijke afvalstoffen minder dan 10 % bedraagt van<br />
de totale in de installatie vrijkomende warmte, moet Vaf val worden berekend op basis van een (theoretische)<br />
hoeveelheid afvalstoffen die bij verbranding, bij een<br />
vastgestelde totale vrijkomende warmte, 10 % van de<br />
vrijkomende warmte zou opleveren.<br />
C afval: de emissiegrenswaarde voor verbrandingsinstallaties<br />
in bijlage V voor de betrokken verontreinigende<br />
stoffen c.q. voor koolstofmonoxide.<br />
V proces: het volume rookgas ten gevolge van het in de installatie<br />
plaatsgrijpende proces, met inbegrip van de verbranding<br />
van de toegestane normaal in de verbrandingsinstallatie<br />
gebruikte brandstoffen (geen afvalstoffen),<br />
bepaald op basis van het zuurstofgehalte waartoe<br />
de emissies moeten worden herleid, zoals vastgesteld in<br />
de communautaire of nationale voorschriften. Ingeval er<br />
geen voorschriften voor dit soort installaties bestaan,<br />
moet het werkelijke zuurstofgehalte in het rookgas, zonder<br />
verdunning door toevoeging van voor het verbrandingsproces<br />
onnodige lucht, worden gebruikt. De herleiding<br />
tot andere omstandigheden geschiedt als bepaald<br />
in deze richtlijn.<br />
C proces: de emissiegrenswaarde die in de tabellen van<br />
deze bijlage voor bepaalde industriële sectoren is vastgesteld,<br />
of, indien een dergelijke tabel of waarde ontbreekt,<br />
de emissiegrenswaarde voor de betrokken verontreinigende<br />
stof c.q. koolstofmonoxide in het rookgas van verbrandingsinstallaties<br />
die aan de voor die installaties geldende<br />
wettelijke en bestuursrechtelijke nationale bepalingen<br />
voldoen, wanneer daarin de normaal toegestane<br />
brandstoffen (geen afvalstoffen) worden gestookt. Bij<br />
ontbreken van dergelijke bepalingen wordt de in de vergunning<br />
vermelde emissiegrenswaarde gebruikt. Indien<br />
in de vergunning geen grenswaarde wordt vermeld,<br />
wordt de werkelijke massaconcentratie gebruikt.<br />
C: de totale emissiegrenswaarde en het zuurstofgehalte<br />
die in de tabellen van deze bijlage voor bepaalde industriële<br />
sectoren en bepaalde verontreinigende stoffen zijn<br />
vastgesteld, of, indien een dergelijke tabel of waarde<br />
ontbreekt, de totale emissiegrenswaarde voor CO c.q. de<br />
betrokken verontreinigende stof die de in specifieke bijlagen<br />
bij deze richtlijn genoemde emissiegrenswaarde<br />
vervangt. Het totale zuurstofgehalte dat het zuurstofgehalte<br />
voor de herleiding vervangt, wordt berekend op<br />
basis van bovenstaand gehalte, rekening houdend met<br />
de partiële volumes.<br />
De Lid-Staten mogen regels vaststellen voor het verlenen<br />
van afwijkingen overeenkomstig deze bijlage.<br />
II.1. Bijzondere voorschriften voor grote cementovens<br />
waarin afval wordt meeverbrand<br />
Daggemiddelden (voor continumetingen), bemonsteringsperioden<br />
en andere meetvoorschriften als in<br />
artikel 7. Alle waarden in mg/m 3 (dioxinen en furanen<br />
in ng/m 3 ). Halfuurgemiddelden zijn enkel nodig voor de<br />
berekening van de daggemiddelden.<br />
De resultaten van de metingen, verricht ter controle op<br />
de naleving van de emissiegrenswaarden, worden tot de<br />
volgende condities herleid: temperatuur 273 K, druk<br />
101,3 kPa, zuurstofgehalte 10 %, droog gas.<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
II.1.1. C – totale emissiegrenswaarden<br />
Verontreinigende stof C<br />
Totaal stofdeeltjes 30<br />
HCl 10<br />
HF 1<br />
NOx bestaande installaties 800<br />
NOx nieuwe installaties 500 (1)<br />
Cd + Tl 0,05<br />
Hg 0,05<br />
Sb + As + Pb + Cr + Co + Cu +<br />
Mn + Ni + V<br />
0,5<br />
Dioxinen en furanen 0,1.<br />
– (1) In bedrijf zijn de cementovens waarvoor een vergunning<br />
volgens de Gemeenschapsvoorschriften voorhanden is, die met<br />
meeverbranding beginnen na de datum van artikel 20, lid 3,<br />
worden de toepassing van de NO x-emissiegrenswaarden niet<br />
aangemerkt als nieuwe installatie.<br />
Tot 1 januari 2008 kunnen de bevoegde autoriteiten vrijstellingen<br />
voor NO x verlenen aan bestaande «natte» cementovens<br />
en cementovens die minder dan drie ton afval<br />
per uur verbranden, mits in de vergunning een totale<br />
emissiegrenswaarde voor NO x van ten hoogste 1.200<br />
mg/m 3 bepaald is.<br />
Tot 1 januari 2008 kunnen de bevoegde autoriteiten vrijstellingen<br />
voor stof verlenen aan cementovens die minder<br />
dan drie ton afval per uur verbranden, mits in de vergunning<br />
een totale emissiegrenswaarde van ten hoogste<br />
50 mg/m 3 bepaald is.<br />
II.1.2. C – totale emissiegrenswaarden voor SO2 en TOC<br />
Verontreinigende stof C<br />
SO2 50<br />
TOC 10.<br />
Door de bevoegde autoriteit mogen vrijstellingen worden<br />
toegekend ingeval de TOC en SO 2 niet het gevolg<br />
zijn van de verbranding van afvalstoffen.<br />
II.1.3. Emissiegrenswaarde voor CO<br />
De emissiegrenswaarde voor CO kan door de bevoegde<br />
autoriteit worden vastgesteld.<br />
II.2. Bijzondere voorschriften voor stookinstallaties waarin<br />
afval wordt meeverbrand<br />
II.2.1. Daggemiddelden<br />
Onverminderd Richtlijn 88/609/EEG en ingeval er voor<br />
grote stookinstallaties conform toekomstige Gemeenschapswetgeving<br />
strengere emissiegrenswaarden worden<br />
vastgesteld, komen die, voor de installaties en verontreinigende<br />
stoffen in kwestie, in de plaats van de<br />
emissiegrenswaarden in de volgende tabellen (C proces).<br />
In dat geval worden de onderstaande tabellen onverwijld<br />
via de procedure van artikel 17 aangepast aan die<br />
strengere emissiegrenswaarden.<br />
Halfuurgemiddelden zijn enkel nodig voor de berekening<br />
van de daggemiddelden.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 35<br />
Cproces<br />
C proces voor vaste brandstoffen, uitgedrukt in mg/Nm 3<br />
(O 2-gehalte 6 %)<br />
Verontreinigende < 50 MWth 50 tot<br />
stof<br />
100 MWth<br />
SO 2<br />
algemeen geval<br />
binnenlandse<br />
brandstoffen<br />
100 tot<br />
300 MWth<br />
850 850 tot 200<br />
(lineaire afname<br />
in bereik<br />
100 tot 300<br />
MWth)<br />
of ≥ 90 %<br />
ontzwaveling<br />
of ≥ 92 %<br />
ontzwaveling<br />
> 300 MWth<br />
200<br />
of ≥ 95 %<br />
ontzwaveling<br />
NOx 400 300 200<br />
Stofdeeltjes 50 50 30 30.
Tot 1 januari 2007 en onverminderd de desbetreffende<br />
Gemeenschapswetgeving is de NO x -waarde niet van<br />
toepassing op installaties waarin alleen gevaarlijk afval<br />
wordt meeverbrand.<br />
Tot 1 januari 2008 kunnen de bevoegde autoriteiten vrijstellingen<br />
voor NO x en SO 2 verlenen aan bestaande<br />
meeverbrandingsinstallaties van 100 tot 300 MWth die<br />
de wervelbedtechnologie gebruiken en vaste brandstoffen<br />
verbranden, mits in de vergunning een C proces -waarde<br />
bepaald is van ten hoogste 350 mg/Nm 3 voor NO x en<br />
ten hoogste 850 tot 400 mg/Nm 3 (lineaire afname in bereik<br />
100 tot 300 MWth) voor SO 2 .<br />
C proces voor biomassa, uitgedrukt in mg/Nm 3 (O 2 -gehalte<br />
6 %):<br />
«Biomassa»: producten, bestaande uit plantaardige materialen<br />
of delen daarvan van landbouw of bosbouw, die<br />
kunnen worden gebruikt om de energie-inhoud terug te<br />
winnen, alsmede afval dat niet onder het in artikel 2,<br />
lid 2, onder a), punt i) tot en met v), bedoelde toepassingsgebied<br />
valt.<br />
Verontreinigende<br />
stof<br />
300 MWth<br />
SO2 200 200 200<br />
NOx 350 300 300<br />
Stofdeeltjes 50 50 30 30.<br />
Verontreinigende<br />
stof<br />
< 50 tot<br />
50MWth 100 MWth<br />
100 tot<br />
300 MWth<br />
SO 2 850 850 tot 200<br />
(lineaire afname<br />
in bereik<br />
100 tot<br />
300 MWth)<br />
> 300 MWth<br />
C uitgedrukt in ng/Nm3 . Alle gemiddelden berekend<br />
over een bemonsteringsperiode van minimaal zes uur<br />
en maximaal acht uur:<br />
Verontreinigende stof C<br />
200<br />
NOx 400 300 200<br />
Stofdeeltjes 50 50 30 30.<br />
Cd + Tl 0,05<br />
Hg 0,05<br />
Sb + As + Pb + Cr + Co + Cu + Mn + Ni<br />
+ V<br />
0,5.<br />
Dioxinen en furanen 0,1.<br />
Dioxinen en furanen 0,1.<br />
C uitgedrukt in mg/Nm3 . Alle gemiddelden berekend<br />
over een bemonsteringsperiode van minimaal dertig minuten<br />
en maximaal acht uur:<br />
Verontreinigende stof C<br />
Cd + Tl 0,05<br />
Hg 0,05.<br />
BIJLAGE III<br />
Meettechnieken<br />
1. Metingen ter bepaling van de concentratie van luchten<br />
waterverontreinigende stoffen moeten representatief<br />
zijn.<br />
2. De bemonstering en analyse van alle verontreinigende<br />
stoffen, met inbegrip van dioxinen en furanen, alsmede<br />
de referentiemetingen ter ijking van automatische<br />
meetsystemen, moeten worden uitgevoerd volgens<br />
CEN/ISO-normen. Indien er geen CEN-normen bestaan,<br />
moeten ISO-normen, nationale normen of internationale<br />
normen worden toegepast die waarborgen dat gegevens<br />
van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit<br />
worden verstrekt.<br />
3. De waarden van de 95 % – betrouwbaarheidsintervallen<br />
van individuele metingen, bepaald bij de grenswaarden<br />
voor de dagelijkse emissie, mogen de volgende percentages<br />
van de emissiegrenswaarden niet overschrijden:<br />
Koolmonoxide: 10 %<br />
Zwaveldioxide: 20 %<br />
Stikstofdioxide: 20 %<br />
Totaal stofdeeltjes: 30 %<br />
Totaal organische koolstof: 30 %<br />
Zoutzuur: 40 %<br />
Fluorwaterstofzuur: 40 %.<br />
BIJLAGE IV<br />
Emissiegrenswaarden voor lozingen van<br />
afvalwater van de reiniging van rookgassen<br />
Tot 1 januari 2008 kunnen de bevoegde autoriteiten<br />
Verontreinigende stof<br />
1. Totale hoeveelheid zwevende deeltjes<br />
als omschreven in Richtlijn 91/271/EEG 95%<br />
mg/l<br />
30<br />
2. Kwik en de verbindingen daarvan, uitgedrukt<br />
in kwik (Hg)<br />
3. Cadmium en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in cadmium (Cd)<br />
4. Thallium en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in thallium (Tl)<br />
5. Arseen en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in arseen (As)<br />
6. Lood en de verbindingen daarvan, uitgedrukt<br />
in lood (Pb)<br />
7. Chroom en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in chroom (Cr)<br />
8. Koper en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in koper (Cu)<br />
9. Nikkel en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in nikkel (Ni)<br />
10. Zink en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in zink (Zn)<br />
11. Dioxinen en furanen, gedefinieerd<br />
als de som van de afzonderlijke dioxinen<br />
en furanen, gewogen overeenkomstig<br />
bijlage I<br />
Emissiegrenswaarden, uitgedrukt<br />
in massaconcentratie, voor ongefilterde<br />
monsters<br />
vrijstellingen voor de totale hoeveelheid zwevende deeltjes<br />
verlenen aan bestaande verbrandingsinstallaties<br />
mits in de vergunning bepaald wordt dat 80 % van de<br />
gemeten waarden 30 mg/l niet mag overschrijden en<br />
dat geen van de gemeten waarden 45 mg/l mag overschrijden.<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/76/EG E.P. en de Raad 4 december 2000<br />
BIJLAGE V<br />
Grenswaarden voor atmosferische emissies<br />
a) Daggemiddelden<br />
(*) Tot 1 januari 2007 en onverminderd de toepasselijke gemeenschapswetgeving<br />
is de emissiegrenswaarde voor NO x niet van<br />
toepassing op installaties waarin uitsluitend gevaarlijk afval<br />
wordt verbrand. De bevoegde autoriteit kan vrijstellingen voor<br />
NO x verlenen aan bestaande verbrandingsinstallaties<br />
– met een nominale capaciteit van ≤ 6 ton per uur, mits<br />
in de vergunning bepaald is dat de daggemiddelden niet<br />
meer mogen bedragen dan 500 mg/m 3 tot 1 januari<br />
2008,<br />
– met een nominale capaciteit van > 6 ton per uur maar<br />
≤ 16 ton per uur, mits in de vergunning bepaald is dat de<br />
daggemiddelden niet meer mogen bedragen dan<br />
400 mg/m 3 tot 1 januari 2010,<br />
– met een nominale capaciteit van > 16 ton per uur,<br />
doch < 25 ton per uur en die geen afvalwater lozen, mits<br />
in de vergunning bepaald is dat de daggemiddelden niet<br />
meer mogen bedragen dan 400 mg/m 3 en zulks tot<br />
1 januari 2008.<br />
Tot 1 januari 2008 kan de bevoegde autoriteit vrijstellingen<br />
verlenen voor stofdeeltjes aan bestaande verbrandingsinstallaties<br />
mits in de vergunning bepaald is dat de<br />
daggemiddelden niet meer mogen bedragen dan 20<br />
mg/m 3 .<br />
b) Halfuurgemiddelden<br />
(*) Tot 1 januari 2007 en onverminderd de toepasselijke Gemeenschapswetgeving<br />
is de emissiegrenswaarde voor NO x niet van<br />
toepassing op installaties waarin uitsluitend gevaarlijk afval<br />
wordt verbrand.<br />
Tot 1 januari 2010 kan de bevoegde autoriteit vrijstellingen<br />
voor NO x verlenen aan bestaande verbrandingsinstallaties<br />
met een nominale capaciteit van 6 tot 16 t/h,<br />
mits het halfuurgemiddelde niet meer bedraagt dan<br />
600 mg/m 3 voor kolom A of 400 mg/m 3 voor kolom B.<br />
c) Alle gemiddelden berekend over een bemonsteringsperiode<br />
van minimaal dertig minuten en maximaal acht<br />
uur<br />
36 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
0,03 mg/l<br />
0,05 mg/l<br />
0,05 mg/l<br />
0,15 mg/l<br />
0,2 mg/l<br />
0,5 mg/l<br />
0,5 mg/l<br />
0,5 mg/l<br />
1,5 mg/l<br />
0,3 mg/l.<br />
100%<br />
mg/l<br />
45<br />
Totaal stofdeeltjes 10 mg/m 3<br />
Gasvormige en vluchtige organische stoffen, uitgedrukt<br />
in totaal organische koolstof<br />
10 mg/m3 Zoutzuur (HCl) 10 mg/m3 Waterstoffluoride (HF) 1 mg/m 3<br />
Zwaveldioxide (SO 2 ) 50 mg/m 3<br />
Stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide (NO 2 ), uitgedrukt<br />
in stikstofdioxide, voor bestaande verbrandingsinstallaties<br />
met een nominale capaciteit van meer dan 3 ton<br />
per uur of nieuwe verbrandingsinstallaties<br />
Stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide (NO 2 ), uitgedrukt<br />
in stikstofdioxide, voor bestaande verbrandingsinstallaties<br />
met een nominale capaciteit van 3 ton per uur<br />
of minder<br />
200 mg/m 3<br />
400 mg/m 3 (*) .<br />
(100 %) A (97 %) B<br />
Totaal stofdeeltjes 30 mg/m3 10 mg/m 3<br />
Gasvormige en vluchtige organische<br />
stoffen, uitgedrukt in totaal organische<br />
koolstof<br />
20 mg/m 3<br />
10 mg/m 3<br />
Zoutzuur (HCl) 60 mg/m3 10 mg/m3 Waterstoffluoride (HF) 4 mg/m 3 2mg/m 3<br />
Zwaveldioxide (SO 2 ) 200 mg/m 3 50 mg/m 3<br />
Stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide<br />
(NO 2 ), uitgedrukt in stikstofdioxide,<br />
voor bestaande<br />
verbrandingsinstallaties met een nominale<br />
capaciteit van meer dan 6 ton<br />
per uur of nieuwe verbrandingsinstallaties<br />
Cadmium en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in cadmium<br />
(Cd)<br />
Thallium en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in thallium<br />
(Tl)<br />
Kwik en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in kwik (Hg)<br />
400 mg/m 3 (*) 200 mg/m 3 (*) .<br />
totaal 0,05 mg/m3 totaal 0,1 mg/m3 (*)<br />
0,05 mg/m3 0,1 mg/m3 (*)
Antimoon en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in antimoon<br />
(Sb)<br />
Arseen en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in arseen<br />
(As)<br />
Lood en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in lood (Pb)<br />
Chroom en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in chroom<br />
(Cr)<br />
Kobalt en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in kobalt<br />
(Co)<br />
Koper en de verbindingen daarvan,<br />
uitgedrukt in koper (Cu)<br />
Mangaan en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in mangaan<br />
(Mn)<br />
Nikkel en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in nikkel<br />
(Ni)<br />
Vanadium en de verbindingen<br />
daarvan, uitgedrukt in vanadium<br />
(V)<br />
totaal 0,5 mg/m3 totaal 1 mg/m3 (*)<br />
(*) Tot 1 januari 2007 de gemiddelden voor bestaande installaties<br />
waarvoor de exploitatievergunning vóór 31 december 1996<br />
is verleend, en waar uitsluitend gevaarlijk afval wordt verbrand.<br />
Deze gemiddelden omvatten eveneens de gas- en dampvormige<br />
emissies van de betrokken zware metalen en de<br />
verbindingen daarvan.<br />
d) De gemiddelden worden bepaald over een bemonsteringsperiode<br />
van minimaal zes uur en maximaal acht<br />
uur. De emissiegrenswaarde heeft betrekking op de totale<br />
concentratie van dioxinen en furanen, berekend aan de<br />
hand van het begrip «toxische equivalentie» overeenkomstig<br />
bijlage I.<br />
Dioxinen en furanen 0,1 ng/m 3<br />
e) Wat de concentratie van koolstofmonoxide (CO) in de<br />
verbrandingsgassen betreft, mogen de volgende emissiegrenswaarden<br />
niet worden overschreden (behalve tijdens<br />
het opstarten en stilleggen van de installatie:<br />
– een daggemiddelde van 50 mg/m 3 verbrandingsgas;<br />
– 150 mg/m 3 verbrandingsgas voor ten minste 95 %<br />
van alle bepalingen van 10-minutengemiddelden, of<br />
–100mg/m3 verbrandingsgas voor alle bepalingen van<br />
halfuurgemiddelden, gedurende een willekeurige periode<br />
van 24 uur.<br />
De bevoegde autoriteit kan vrijstellingen verlenen aan<br />
verbrandingsinstallaties die de wervelbedtechnologie<br />
gebruiken, mits in de vergunning een emissiegrenswaarde<br />
voor koolmonoxide (CO) bepaald is die een uurgemiddelde<br />
van 100 mg/m3 niet overtreft.<br />
f) De Lid-Staten kunnen regels stellen voor de vrijstellingen<br />
waarin deze bijlage voorziet.<br />
BIJLAGE VI<br />
Formule voor de berekening van de<br />
emissieconcentratie bij genormaliseerd<br />
zuurstofgehalte<br />
21−<br />
O<br />
ES = ES<br />
=<br />
21− O<br />
ES = berekende emissieconcentratie bij genormaliseerd<br />
zuurstofgehalte<br />
EM = gemeten emissieconcentratie<br />
OS = genormaliseerd zuurstofgehalte<br />
OM = gemeten zuurstofgehalte<br />
Blz: 116 – Besch. (2002/151/EG) Com. 19 februari 2002<br />
Besch. (2002/151/EG) Com. 19 februari<br />
2002 inzake minimumeisen voor het certificaat<br />
van vernietiging overeenkomstig<br />
artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2000/53/EG<br />
van het Europees Parlement en de Raad<br />
betreffende autowrakken (PB. L 50,<br />
21 februari 2002)<br />
Art. 1. Het overeenkomstig artikel 5, lid 3, van<br />
Richtlijn 2000/53/EG afgegeven certificaat van<br />
vernietiging dient ten minste de in de bijlage bij<br />
deze beschikking vermelde gegevens te bevatten.<br />
Art. 2. Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.<br />
AFVAL – Internationaal, Europees en federaal<br />
Besch. (2002/151/EG) Com. 19 februari 2002<br />
BIJLAGE<br />
Minimumeisen voor het overeenkomstig<br />
artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2000/53/EG<br />
afgegeven certificaat van vernietiging<br />
1. Naam en adres, handtekening en registratie- of identificatienummer<br />
(1) van het bedrijf dat of de inrichting<br />
die het certificaat afgeeft.<br />
2. Naam en adres van de bevoegde instantie die de vergunning<br />
heeft verleend (overeenkomstig artikel 6, lid 2,<br />
van Richtlijn 2000/53/EG) aan het bedrijf dat of de inrichting<br />
die het certificaat van vernietiging afgeeft.<br />
3. Indien het certificaat wordt afgegeven door een producent,<br />
handelaar of inzamelaar namens een erkende<br />
verwerker, de naam en het adres en het registratie- of<br />
identificatienummer van het bedrijf dat of de inrichting<br />
die het certificaat afgeeft.<br />
4. Datum van afgifte van het certificaat van vernietiging.<br />
5. Kenletters van het land op het voertuig en kenteken<br />
(voeg het kentekenbewijs of een verklaring van het bedrijf<br />
dat of de inrichting die het certificaat van vernietiging<br />
heeft afgegeven, dat het kentekenbewijs is vernietigd<br />
bij het certificaat (2) ).<br />
6. Klasse, merk en model van het voertuig.<br />
7. Identificatienummer van het voertuig (chassis).<br />
8. Naam, adres, nationaliteit en handtekening van de<br />
houder of eigenaar van het geleverde voertuig.<br />
(1)<br />
Aan deze eis behoeft niet te worden voldaan indien het nationale<br />
registratie- of identificatiesysteem een dergelijk nummer<br />
niet kent.<br />
(2)<br />
Aan deze eis behoeft niet te worden voldaan indien in verband<br />
met het gebruik van een elektronisch registratiesysteem<br />
geen kentekenbewijs op papier bestaat.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 37<br />
S<br />
M
Blz: 193 – Bericht 27 september 2002<br />
Bericht 27 september 2002 – Inhoudstabel<br />
van het Compendium voor Monsterneming<br />
en Analyse ter uitvoering van het<br />
Afvalstoffendecreet en het Bodemsaneringsdecreet<br />
(CMA) (B.S., 27 september<br />
2002)<br />
Kwik met atomaire fluores- CMA/2/I/B.3 november<br />
centiespectrometrie (AFS)<br />
2001<br />
Vlaanderen<br />
I. Water Referentie Datum<br />
AFVAL – Vlaanderen<br />
Bericht 27 september 2002<br />
I. Water Referentie Datum<br />
Ammonium stikstof – ma- CMA/2/I/B.4. november Chemisch zuurstofverbruik CMA/2/I/D.5 februari 1999<br />
nuele methode<br />
1<br />
2001 (COD)<br />
Spectrofotometrische be- CMA/2/I/B.4. november Fotometrische bepaling CMA/2/I/D.6 september<br />
paling van ammonium 2<br />
2001 van totale stikstof in water<br />
1998<br />
met een doorstroomanaly-<br />
met een doorstroomanalysesysteem<br />
(SFA)<br />
sesysteem (SFA)<br />
Kjeldahl stikstof CMA/2/I/B.5 november<br />
Deel 1. – MONSTERNEMING<br />
Silicaten CMA/2/I/B.7<br />
2001<br />
december<br />
II. Vaste afvalstoffen Referentie Datum<br />
1994 Watergehalte en droog- CMA/2/II/A.1 mei 2002<br />
Referentie Datum<br />
Bepaling van zink, cad- CMA/2/I/B.8<br />
mium, lood en koper door<br />
maart 1997 rest<br />
Asrest CMA/2/II/A.2 april 2001<br />
Bodembemonsteringstechnieken<br />
Grondbemonstering<br />
Grondwaterbemonstering<br />
Waterbodembemonstering<br />
Monsternemingstechniek<br />
vloeibare en pasteuze afvalstoffen<br />
Bodemvochtbemonstering<br />
CMA/1/A.0<br />
CMA/1/A.1<br />
CMA/1/A.2<br />
CMA/1/A.3<br />
CMA/1/A.4<br />
CMA/1/A.5<br />
maart 2001<br />
maart 2001<br />
mei 2002<br />
maart 2001<br />
december<br />
1991<br />
maart 2001<br />
middel van differentiële<br />
puls anodische stripping<br />
voltammetrie<br />
C. BEPALING VAN ANIO-<br />
NEN<br />
Fluoridebepaling – ma- CMA/2/I/C.1.<br />
nuele methode<br />
1<br />
Fotometrische bepaling CMA/2/I/C.1.<br />
van fluoride in water m.b.v. 2<br />
een doorstroomanalyse-<br />
mei 1996<br />
mei 1999<br />
Gesloten en semi-open CMA/2/II/A.3<br />
microgolfoven destructiemethode<br />
met salpeterzuur,<br />
zoutzuur en<br />
waterstoffluoride<br />
Steekvastheid CMA/2/II/A.4<br />
Verbrandingswaarde van CMA/2/II/A.5<br />
huisvuil<br />
Kleigehalte (pipetmetho- CMA/2/II/A.6<br />
de van Robinson-Köhn)<br />
januari 2001<br />
april 2002<br />
december<br />
1994<br />
juni 2002<br />
Bodemluchtbemonstering CMA/1/A.6 maart 2001 systeem (SFA)<br />
Bepaling van het totaal CMA/2/II/A.7 november<br />
Conservering en recipiënten CMA/1/B maart 2001 Fotometrische bepaling CMA/2/I/C.2. april 2002 organisch koolstofgehal-<br />
2001<br />
Veiligheidsmaatregelen bij CMA/1/C maart 2001 van het totale en niet- 1<br />
te (TOC) in vaste stoffen<br />
bemonstering<br />
chlooroxideerbarecyani- Bepaling van het water- CMA/2/II/A.8 november<br />
Referenties CMA/1/D maart 2001 degehalte na manuele<br />
oplosbaar gedeelte<br />
2001<br />
destillatie<br />
Bepaling van de uitlo- CMA/2/II/A.9. november<br />
Fotometrische bepaling CMA/2/I/C.2. juni 2002 ging van anorganische 1<br />
2001<br />
Deel 2. – ANORGANISCHE<br />
ANALYSEMETHODEN<br />
van het totale en nietchlooroxideerbarecyanidegehalte<br />
met een door-<br />
2<br />
componenten uit poeder-<br />
en korrelvormige<br />
materialen met de kostroomanalysesysteemlomproef<br />
I. Water Referentie Datum<br />
(SFA)<br />
Fotometrische bepaling CMA/2/I/C.2. juni 2002<br />
Bepaling van de uitloging<br />
van anorganische<br />
CMA/2/II/A.9.<br />
2<br />
november<br />
2001<br />
A. ALGEMENE TESTEN<br />
pH CMA/2/I/A.1<br />
Geleidbaarheid CMA/2/I/A.2<br />
Droogrest CMA/2/I/A.3<br />
Asrest CMA/2/I/A.4<br />
Alkaliniteit/zuurtegraad CMA/2/I/A.5<br />
(buffercapaciteit)<br />
Gesloten microgolfoven CMA/2/I/A.6.<br />
destructie met zoutzuur en 1<br />
salpeterzuur<br />
Semi-open microgolfoven CMA/2/I/A.6.<br />
destructie met zoutzuur en 2<br />
salpeterzuur<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
november<br />
2001<br />
juli 2000<br />
van het vrije cyanide met 3<br />
een doorstroomanalysesysteem<br />
(SFA)<br />
Chloride, bromide, nitriet, CMA/2/I/C.3<br />
sulfaat en fosfaat met ionenchromatografie<br />
Methyleenblauw actieve CMA/2/I/C.4<br />
substanties<br />
Spectrofotometrische be- CMA/2/I/C.5<br />
paling van fosfor onder de<br />
vorm van orthofosfaat met<br />
een doorstroomanalysesysteem<br />
Spectrofotometrische be- CMA/2/I/C.6<br />
paling van totaal geoxideerde<br />
stikstof met een<br />
doorstroomanalysesysteem<br />
mei 1996<br />
december<br />
1994<br />
april 2002<br />
november<br />
2001<br />
componenten uit vormgegeven<br />
en monolitische<br />
materialen met de diffusieproef<br />
Bepaling van de beschik- CMA/2/II/A.9. april 2001<br />
baarheid voor uitloging 3<br />
van anorganische componenten<br />
Bepaling van de uitlo- CMA/2/II/A.9. augustus 2002<br />
ging van anorganische 4<br />
componenten uit granulaire<br />
materialen en slib<br />
met de tweestaps<br />
schudtest<br />
Spectrofotometrische be- CMA/2/II/A.1 mei 2002<br />
paling van het organisch 0<br />
koolstofstofgehalte in<br />
bodem<br />
Gesloten microgolfoven CMA/2/I/A.6.<br />
destructie met salpeter- 3<br />
zuur<br />
B. BEPALING VAN KATIO-<br />
NEN<br />
Metalen met inductief gekoppeld<br />
plasma atoomemissiespectrometrie<br />
(ICP-AES) CMA/2/I/B.1<br />
Metalen door atoomab- CMA/2/I/B.2<br />
sorbtiespectrometrie (ET-<br />
AAS)<br />
oktober 2001<br />
november<br />
2001<br />
december<br />
1991<br />
Chroom (VI) CMA/2/I/C.7<br />
D. BEPALING VAN SOM-<br />
PARAMETERS<br />
Niet-purgeerbare organi- CMA/2/I/D.1<br />
sche koolstof (NPOC)<br />
Oxideerbaarheid bij warm- CMA/2/I/D.2<br />
te<br />
Opgeloste zuurstof CMA/2/I/D.3<br />
Biochemisch zuurstofver- CMA/2/I/D.4<br />
bruik (BOD5 ) (verdunningsmethode)<br />
november<br />
2001<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
december<br />
1991<br />
Fluoride CMA/2/II/B.1 mei 1996<br />
III. Afgewerkte olie Referentie Datum<br />
Sedimentgehalte CMA/2/III/A december 1991<br />
Vlampunt CMA/2/III/C december 1991<br />
Organisch zwavelge- CMA/2/III/D december 1991<br />
halte<br />
Watergehalte (volgens CMA/2/III/E december 1991<br />
Karl Fischer)<br />
Ontsluitingsmethode CMA/2/III/F mei 1996<br />
voor olie<br />
38 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
IV. Compost Referentie Datum<br />
A. BEMONSTERINGSME<br />
THODE<br />
Definities CMA/2/IV/A.1 mei 1994<br />
Algemene opmerkingenCMA/2/IV/A.2 mei 1994<br />
Kwantitatieve vereisten CMA/2/IV/A.3 april 2002<br />
Verpakking van het<br />
eindmonster en bemonsteringsrapport<br />
B. BEREIDING VAN DE<br />
ANALYSEMONSTERS<br />
CMA/2/IV/A.4 mei 2002<br />
Algemene opmerkingenCMA/2/IV/B.1 mei 1994<br />
Homogeen maken van CMA/2/IV/B.2 september 2001<br />
het ontvangen eindmonster<br />
en verdelen<br />
van de massa<br />
Bereiden van een analy- CMA/2/IV/B.3<br />
semonster<br />
C. ANALYSEMETHODE<br />
N<br />
mei 1994<br />
Vochtbepaling CMA/2/IV/C.1 mei 1994<br />
Temperatuur CMA/2/IV/C.2 mei 1994<br />
Organische stof en kool- CMA/2/IV/C.3 november 2001<br />
stofgehalte<br />
Totale stikstof CMA/2/IV/C.4 mei 1994<br />
Koolstof/stikstof (C/N) CMA/2/IV/C.5<br />
verhouding<br />
mei 1994<br />
Bereiding van extracten CMA/2/IV/C.6 september 2001<br />
en analyseoplossingen<br />
Ammonium- en nitraatstikstof<br />
CMA/2/IV/C.7 mei 1996<br />
Vluchtige organische<br />
zuren<br />
CMA/2/IV/C.8 mei 1994<br />
Zuurstofconsumptie CMA/2/IV/C.9 mei 1994<br />
Kiemkrachtige zaden CMA/2/IV/C.1<br />
0<br />
mei 1996<br />
Gehalte aan steentjes en CMA/2/IV/C.1 mei 1996<br />
graad van verontreiniging<br />
1<br />
Fytotoxiciteit CMA/2/IV/C.1 november 2001<br />
2<br />
Zuurtegraad en totaal CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
zout<br />
3<br />
Totaal en extraheerbaar CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
fosfor<br />
4<br />
IV. Compost Referentie Datum<br />
Totaal en extraheerbaar CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
kalium<br />
5<br />
Totaal en extraheerbaar CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
calcium<br />
6<br />
Totaal en extraheerbaar CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
magnesium<br />
7<br />
Chloride CMA/2/IV/C.1 november 2001<br />
8<br />
Zware metalen CMA/2/IV/C.1 september 2001<br />
9<br />
Kwik CMA/2/IV/C.2 november 2001<br />
0<br />
Fijnheid CMA/2/IV/C.2<br />
1<br />
mei 1996<br />
Bepaling van de rijp- CMA/2/IV/C.2 oktober 1998<br />
heidsgraad(zelfverhittingstest) 2<br />
Bepaling van de plan- CMA/2/IV/C.2 mei 1999<br />
tenverdraagzaamheid 3<br />
Bepaling van de volu- CMA/2/IV/C.2 november 2001<br />
medichtheid<br />
4<br />
Deel 3. – ORGANISCHE<br />
ANALYSEMETHODEN<br />
Referentie Datum<br />
Bepaling van polychloorbife- CMA/3/A december<br />
nylen in oliën<br />
2001<br />
Bepaling van polycyclische CMA/3/B december<br />
aromatische koolwaterstoffen<br />
(PAK)<br />
1999<br />
Bepaling van met tetrachloor- CMA/3/C augustus<br />
etheen extraheerbare en met<br />
tetrachlooretheen extraheerbare<br />
apolaire stoffen in water,<br />
bodem en vaste afvalstoffen<br />
2001<br />
Specifieke bepaling van oplos- CMA/3/E<br />
middelen<br />
mei 2001<br />
Bepaling van organofosfor- CMA/3/H februari 2002<br />
pesticiden en triazinetype her- ontwerp<br />
biciden met GC/MS ontwerp<br />
Matig vluchtige chloorkoolwa- CMA/3/I<br />
terstoffen<br />
juni 2000<br />
AFVAL – Vlaanderen<br />
Bericht 27 september 2002<br />
Referentie Datum<br />
Bepaling van amines CMA/3/J december<br />
1991<br />
Bepaling van fenol en fenolische<br />
koolwaterstoffen<br />
CMA/3/K april 2002<br />
Alifatische nitriles CMA/3/L december<br />
1991<br />
Bepaling van benzidinen CMA/3/M december<br />
1991<br />
Bepaling van extraheerbare or- CMA/3/N<br />
ganischehalogeenverbindingen in vaste afvalstoffen<br />
mei 2000<br />
Extraheerbare organische halogeenverbindingen<br />
in water<br />
(EOX)<br />
CMA/3/O mei 1996<br />
Extraheerbare organische halogeenverbindingen<br />
in olie<br />
(EOX)<br />
CMA/3/P mei 1996<br />
Aspecifieke bepaling van oplosmiddelen<br />
CMA/3/Q oktober 2000<br />
Bepaling van minerale olie CMA/3/R.<br />
1<br />
mei 2000<br />
Bepaling van minerale olie met CMA/3/R. juni 2000<br />
GC/MS ontwerp<br />
2 ontwerp<br />
Absorbeerbare organische ha- CMA/3/S december<br />
logeenverbindingen (AOX) in<br />
water<br />
1994<br />
Validatie van bepalingsmetho- CMA/3/Z november<br />
den voor organische parameters<br />
1999<br />
Deel 4. – MICROBIOLOGISCHE<br />
ANALYSEMETHODEN<br />
Referentie Datum<br />
Microbiologische analyses van<br />
eindproducten bij de verwerking<br />
van dierlijk afval<br />
CMA/4/A mei 2002<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 39
Blz: 231 – B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 houdende vaststelling<br />
van het Vlaams reglement betreffende<br />
de bodemsanering (B.S., 27 maart<br />
1996)<br />
Afgekort: Vlarebo<br />
HOOFDSTUK I<br />
DEFINITIES<br />
Art. 1. [Voor de toepassing van dit besluit wordt<br />
verstaan onder:<br />
1° decreet: het decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering;<br />
2° Vlaamse minister: het lid van de Vlaamse Regering<br />
tot wiens bevoegdheid de bescherming van<br />
het leefmilieu behoort;<br />
3° grafische informatie: kaartmateriaal, hetzij op<br />
papier, hetzij via informaticasystemen;<br />
4° code van goede praktijk: door de OVAM aanvaarde<br />
geschreven en publiek toegankelijke regels<br />
met betrekking tot het uitvoeren van onderzoeken,<br />
het nemen van monsters en het analyseren<br />
van monsters, met inbegrip van de bij de betrokken<br />
beroepscategorieën algemeen aanvaarde regels<br />
van goed vakmanschap;<br />
5° risicogrond: grond waarop een inrichting gevestigd<br />
is of was of waarop een activiteit uitgeoefend<br />
wordt of werd die is opgenomen in de lijst zoals<br />
bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet;<br />
6° AJD: afdeling Juridische Dienstverlening van<br />
de administratie Algemene Administratieve Diensten<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur<br />
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;]<br />
[7° AMV: afdeling Milieuvergunningen van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur<br />
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 oktober 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
–7° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
BODEM<br />
Vlaanderen<br />
Algemeen<br />
HOOFDSTUK II<br />
INRICHTINGEN EN ACTIVITEITEN DIE<br />
BODEMVERONTREINIGING KUNNEN<br />
VEROORZAKEN<br />
Afdeling 1<br />
Algemene bepalingen<br />
Art. 2. §1.De in artikel3, §1 van het decreet bedoelde<br />
lijst van inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging<br />
kunnen veroorzaken, is weergegeven<br />
in de aan dit besluit als bijlage 1 toegevoegde<br />
lijst.<br />
§ 2. Tijdelijke inrichtingen en verplaatsbare inrichtingen,<br />
zoals gedefinieerd door het decreet<br />
van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,<br />
vallen niet onder de bepalingen van dit<br />
hoofdstuk.<br />
– Inwerkingtreding: 1 oktober 1996 (art. 44, § 1, lid 1, Vlarebo)<br />
Art. 3. [...]<br />
– Inwerkingtreding: 1 oktober 1996 (art. 44, § 1, lid 1, Vlarebo)<br />
– Opgeheven bij art. 2 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 4. § 1. De exploitanten van de volgende inrichtingen<br />
of activiteiten moeten [...] op eigen kosten<br />
een oriënterend bodemonderzoek doen:<br />
1° inrichtingen of activiteiten die in de in artikel 2<br />
van dit besluit bedoelde lijst onder de kolom «categorie»<br />
met de letter A zijn aangeduid:<br />
a) een eerste maal:<br />
– voor activiteiten of inrichtingen die vóór<br />
29 oktober 1995 in exploitatie waren:<br />
vóór 31 december 2003:<br />
– voor activiteiten of inrichtingen waarvan de exploitatie<br />
na 28 oktober 1995 is aangevat:<br />
– wanneer geen oriënterend bodemonderzoek<br />
werd uitgevoerd binnen de periode van 5 jaar<br />
voorafgaand aan de datum van de definitieve milieuvergunning:<br />
binnen de periode van tien jaar na de datum van<br />
de definitieve milieuvergunning;<br />
– wanneer een oriënterend bodemonderzoek<br />
werd uitgevoerd binnen de periode van 5 jaar<br />
voorafgaand aan de datum van de definitieve milieuvergunning:<br />
binnen de periode van twintig jaar na de datum<br />
van de definitieve milieuvergunning;<br />
b) vervolgens periodiek om de 20 jaar;<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
2° inrichtingen of activiteiten die in de in artikel 2<br />
van dit besluit bedoelde lijst onder de kolom «categorie»<br />
met de letter B zijn aangeduid:<br />
a) een eerste maal:<br />
– voor activiteiten of inrichtingen die vóór<br />
29 oktober 1995 in exploitatie waren:<br />
vóór 31 december 2001:<br />
– voor activiteiten of inrichtingen waarvan de exploitatie<br />
na 28 oktober 1995 is aangevat:<br />
– wanneer geen oriënterend bodemonderzoek<br />
werd uitgevoerd binnen de periode van 5 jaar<br />
voorafgaand aan de datum van de definitieve milieuvergunning:<br />
binnen de periode van acht jaar na de datum van<br />
de definitieve milieuvergunning;<br />
– wanneer een oriënterend bodemonderzoek<br />
werd uitgevoerd binnen de periode van 5 jaar<br />
voorafgaand aan de datum van de definitieve milieuvergunning:<br />
binnen de periode van tien jaar na de datum van<br />
de definitieve milieuvergunning;<br />
b) vervolgens periodiek om de 10 jaar;<br />
3° inrichtingen of activiteiten die in de in artikel 2<br />
van dit besluit bedoelde lijst onder de kolom «categorie»<br />
met de letter C zijn aangeduid:<br />
a) een eerste maal:<br />
– voor activiteiten of inrichtingen die vóór<br />
29 oktober 1995 in exploitatie waren:<br />
vóór 31 december 1999;<br />
– voor activiteiten of inrichtingen waarvan de exploitatie<br />
na 28 oktober 1995 is aangevat:<br />
binnen de periode van vijf jaar na de datum van de<br />
definitieve milieuvergunning;<br />
b) vervolgens periodiek om de vijf jaar.<br />
De verplichtingen bedoeld in het eerste lid gelden<br />
niet voor de inrichtingen en activiteiten die in<br />
bijlage 1 zijn aangeduid als behorend tot<br />
categorie O.<br />
§ 2. Voor inrichtingen en/of activiteiten die volgens<br />
de in artikel 2 van dit besluit bedoelde lijst tot<br />
verschillende categorieën behoren maar die op<br />
eenzelfde kadastraal perceel betrekking hebben,<br />
gelden de regels voor de van toepassing zijnde categorie<br />
met de hoogste frequentie wat de periodiciteit<br />
van het oriënterend bodemonderzoek betreft.<br />
§ 3. Voor exploitaties die verschillende inrichtingen<br />
en/of activiteiten omvatten, verspreid over<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 40
meerdere kadastrale percelen, gelden de regels<br />
van voormelde §§ 1 en 2 voor de kadastrale percelen<br />
waarop de inrichtingen en/of activiteiten zich<br />
bevinden die een oriënterend bodemonderzoek<br />
noodzakelijk maken.<br />
– Inwerkingtreding: 1 oktober 1996 (art. 44, § 1, lid 1, Vlarebo)<br />
– § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3 B. Vl. Reg.<br />
12 oktober 2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002,<br />
inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 2<br />
Overgangsbepalingen<br />
Art. 5. Bodemonderzoeken waarvan de resultaten<br />
voor 31 december 1996 aan de OVAM werden<br />
overhandigd, worden gelijkgesteld met een oriënterend<br />
bodemonderzoek of een beschrijvend bodemonderzoek<br />
indien deze aan de voorschriften<br />
van het decreet en dit uitvoeringsbesluit beantwoorden<br />
of werden uitgevoerd volgens een code<br />
van de goede praktijk.<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
HOOFDSTUK III<br />
[ERKENNING VAN<br />
BODEMSANERINGSDESKUNDIGEN]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 1<br />
[Algemene bepalingen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 6. [Zowel een rechtspersoon als een natuurlijke<br />
persoon kan erkend worden als bodemsaneringsdeskundige<br />
mits hij voldoet aan de in dit besluit<br />
gestelde voorwaarden.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 7. [§ 1. Twee types van deskundigheid worden<br />
onderscheiden:<br />
1° erkenning van type 1: erkenning vereist voor:<br />
a) het leiden van de uitvoering van een oriënterend<br />
bodemonderzoek, zoals bedoeld in artikel 3,<br />
§ 5, van het decreet;<br />
b) het leiden van de opstelling van een voorstel<br />
van beschrijvend bodemonderzoek, zoals bedoeld<br />
in artikel 13, § 1, van het decreet;<br />
c) het leiden van de uitvoering van een beschrijvend<br />
bodemonderzoek, zoals bedoeld in<br />
artikel 14, § 1, van het decreet;<br />
d) het voorstellen en leiden van de uitvoering van<br />
voorzorgsmaatregelen en/of veiligheidsmaatregelen,<br />
voor zover deze maatregelen geen grondwateronttrekkingen<br />
omvatten, geen grondverzet<br />
van meer dan 100 m3 ; of een afgraving van meer<br />
dan 1 meter ten opzichte van het maaiveld inhouden;<br />
e) het opmaken van een technisch verslag als bedoeld<br />
in artikel 56;<br />
2° erkenning van type 2: erkenning vereist voor:<br />
a) het leiden van de uitvoering van een oriënterend<br />
bodemonderzoek, zoals bedoeld in artikel 3,<br />
§ 5, van het decreet;<br />
b) het leiden van de opstelling van een voorstel<br />
van beschrijvend bodemonderzoek, zoals bedoeld<br />
in artikel 13, § 1, van het decreet;<br />
c) het leiden van de uitvoering van een beschrijvend<br />
bodemonderzoek, zoals bedoeld in<br />
artikel 14, § 1, van het decreet;<br />
d) het leiden van de opstelling en van de uitvoering<br />
van een bodemsaneringsproject, zoals bedoeld<br />
in artikel 15, § 2, van het decreet;<br />
e) het leiden van bodemsaneringswerken, zoals<br />
bedoeld in artikel 19, § 1, van het decreet;<br />
f) het leiden van de uitvoering van maatregelen<br />
van bewaking en controle, zoals bedoeld in<br />
artikel 20, § 2, van het decreet;<br />
g) het leiden van de uitvoering van een eindevaluatieonderzoek,<br />
zoals bedoeld in artikel 21, § 3,<br />
van het decreet;<br />
h) het voorstellen en leiden van de uitvoering van<br />
voorzorgsmaatregelen en/of veiligheidsmaatregelen;<br />
i) het opmaken van een technisch verslag, zoals<br />
bedoeld in artikel 56.<br />
§ 2. De persoon die een erkenning van type 2<br />
heeft, bezit van rechtswege ook een erkenning<br />
van type 1.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– Een geactualiseerde lijst van erkende bodemsaneringsdeskundigen<br />
is terug te vinden op de website van de OVAM:<br />
http://www.ovam.be<br />
Afdeling 2<br />
[Voorwaarden tot erkenning als<br />
bodemsaneringsdeskundige]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 8. [§ 1. Om erkend te worden als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 1 gelden de volgende<br />
voorwaarden:<br />
1° als het gaat om een natuurlijke persoon:<br />
a) [...]<br />
b) grondige kennis hebben van de volgende disciplines:<br />
biologie, bodemkunde, fysica, geologie,<br />
scheikunde;<br />
c) minimaal 3 jaar beroepservaring hebben in een<br />
milieusector die relevant is voor het onderzoek betreffende<br />
bodemverontreiniging of afvalstoffen<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
gedurende de 6 jaar voorafgaand aan de datum<br />
van de erkenningsaanvraag;<br />
d) grondige kennis hebben van het decreet en zijn<br />
uitvoeringsbesluit(en);<br />
e) zelf beschikken of de contractuele beschikking<br />
hebben over een mathematisch grondwatermodel<br />
en een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging<br />
dat aanvaard wordt door de<br />
OVAM;<br />
f) zelf de nodige ervaring hebben om de modellen<br />
te hanteren en de resultaten ervan te interpreteren<br />
of een gekwalificeerd persoon contractueel ter<br />
beschikking hebben met de nodige ervaring om<br />
de modellen te hanteren en de resultaten ervan te<br />
interpreteren;<br />
g) een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
hebben die de activiteiten als erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
[voor de duur van de erkenning]<br />
dekt;<br />
h) [wanneer de bodemsaneringsdeskundige:<br />
1) een handelaar is:<br />
– niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of<br />
van een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land<br />
waar hij gevestigd is;<br />
2) geen handelaar is:<br />
– niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren,<br />
dan wel in soortgelijke toestand als gevolg<br />
van enige procedure die geldt in het land waar hij<br />
gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
collectieve schuldenregeling of van een andere<br />
soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten<br />
en regelingen van het land waar hij gevestigd is;]<br />
2° als het gaat om een rechtspersoon:<br />
a) [opgericht zijn in overeenstemming met de<br />
wetgeving van het land waar hij gevestigd is;]<br />
b) als het gaat om een handelaar; ingeschreven<br />
zijn in het handels- of beroepsregister volgens de<br />
eisen van [het land] waar hij gevestigd is;<br />
c) een of meer personen in dienst hebben die samen<br />
een grondige kennis hebben van de volgende<br />
disciplines: biologie, bodemkunde, fysica, geologie,<br />
scheikunde;<br />
d) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 3 jaar beroepservaring heeft<br />
in een milieusector die relevant is voor het onderzoek<br />
inzake bodemverontreiniging of afvalstoffen<br />
gedurende de 6 jaar voorafgaand aan de datum<br />
van de erkenningsaanvraag;<br />
e) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die een grondige kennis heeft van het decreet<br />
en zijn uitvoeringsbesluit(en);<br />
41 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
f) zelf beschikken of de contractuele beschikking<br />
hebben over een mathematisch grondwatermodel<br />
en een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging<br />
dat aanvaard wordt door de<br />
OVAM;<br />
g) een gekwalificeerd persoon contractueel ter beschikking<br />
hebben met de nodige ervaring om de<br />
modellen te hanteren en de resultaten ervan te interpreteren;<br />
h) een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
hebben die de activiteiten als erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
[voor de duur van de erkenning]<br />
dekt;<br />
i) [wanneer de bodemsaneringsdeskundige:<br />
1) een handelaar is:<br />
– niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of<br />
van een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land<br />
waar hij gevestigd is;<br />
2) geen handelaar is:<br />
– niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren,<br />
dan wel in soortgelijke toestand als gevolg<br />
van enige procedure die geldt in het land waar hij<br />
gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
collectieve schuldenregeling of van een andere<br />
soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten<br />
en regelingen van het land waar hij gevestigd is;]<br />
§ 2. De grondige kennis, bedoeld in sub 1°, b), en<br />
in sub 2°, c), van § 1, moet worden aangetoond<br />
met academische diploma's of diploma's van het<br />
hoger onderwijs van het lange type of ermee gelijkgestelde<br />
diploma's [...].<br />
§ 3. Het ter beschikking hebben, bedoeld in<br />
sub 1°, e) en f), alsook in sub 2°, f) en g), van § 1,<br />
moet van die aard zijn dat de uit het decreet voortvloeiende<br />
termijnen voor het uitvoeren van een<br />
beschrijvend bodemonderzoek kunnen worden<br />
nageleefd.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
–§1, 1°, a), opgeheven bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 1°, g), gewijzigd bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 1°, h), vervangen bij art. 2, 3°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, a), vervangen bij art. 2, 4°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, b), gewijzigd bij art. 2, 5°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, h), gewijzigd bij art. 2, 6°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, i), vervangen bij art. 2, 7°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 2, 8°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 9. [§ 1. Om erkend te worden als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 2 gelden de volgende<br />
voorwaarden:<br />
1° als het gaat om een natuurlijke persoon:<br />
a) [...]<br />
b) grondige kennis hebben van de volgende disciplines:<br />
biologie, bodemkunde, bouwkunde, fysica,<br />
geologie, grondmechanica, microbiologie, scheikunde;<br />
c) minimaal 3 jaar beroepservaring hebben in een<br />
milieusector die relevant is voor het onderzoek inzake<br />
bodemverontreiniging of afvalstoffen gedurende<br />
de 6 jaar voorafgaand aan de datum van de<br />
erkenningsaanvraag;<br />
d) minimaal 5 jaar beroepservaring hebben in een<br />
milieusector die relevant is voor het opstellen van<br />
bodemsaneringsprojecten en het begeleiden van<br />
bodemsaneringswerken gedurende de 10 jaar<br />
voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag;<br />
e) kennis hebben van en minimaal 5 jaar beroepservaring<br />
hebben met het aannemingsrecht gedurende<br />
de 10 jaar voorafgaand aan de datum van<br />
de erkenningsaanvraag;<br />
f) minimaal 5 jaar ervaring hebben met het opstellen<br />
van bestekken voor de aanneming van<br />
werken gedurende de 10 jaar voorafgaand aan de<br />
datum van de erkenningsaanvraag;<br />
g) een grondige kennis hebben van het decreet en<br />
zijn uitvoeringsbesluit(en), alsook van de Vlaamse<br />
reglementeringen inzake de milieuvergunning,<br />
het grondwaterbeheer en de stedenbouw;<br />
h) zelf beschikken of de contractuele beschikking<br />
hebben over een mathematisch grondwatermodel<br />
en een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging<br />
dat aanvaard wordt door de<br />
OVAM;<br />
i) zelf de nodige ervaring hebben om de modellen<br />
te hanteren en de resultaten ervan te interpreteren<br />
of een gekwalificeerd persoon contractueel ter<br />
beschikking hebben met de nodige ervaring om<br />
de modellen te hanteren en de resultaten ervan te<br />
interpreteren;<br />
j) de contractuele beschikking hebben over de nodige<br />
middelen om infrastructuurwerken te ontwerpen<br />
en te begeleiden;<br />
k) een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
hebben die de activiteiten als erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
[voor de duur van de erkenning]<br />
dekt;<br />
l) [wanneer de bodemsaneringsdeskundige:<br />
1) een handelaar is:<br />
– niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of<br />
van een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land<br />
waar hij gevestigd is;<br />
2) geen handelaar is:<br />
– niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren,<br />
dan wel in soortgelijke toestand als gevolg<br />
van enige procedure die geldt in het land waar hij<br />
gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
collectieve schuldenregeling of van een andere<br />
soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten<br />
en regelingen van het land waar hij gevestigd is;]<br />
2° als het gaat om een rechtspersoon:<br />
a) [opgericht zijn in overeenstemming met de<br />
wetgeving van het land waar hij gevestigd is;]<br />
b) als het gaat om een handelaar: ingeschreven<br />
zijn in het handels- of beroepsregister volgens de<br />
eisen van [het land] waar hij gevestigd is;<br />
c) een of meer personen in dienst hebben die samen<br />
een grondige kennis hebben van de volgende<br />
disciplines: biologie, bodemkunde, bouwkunde,<br />
fysica, geologie, grondmechanica, microbiologie,<br />
scheikunde;<br />
d) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 3 jaar beroepservaring heeft<br />
in een milieusector relevant is voor het onderzoek<br />
inzake bodemverontreiniging of afvalstoffen gedurende<br />
de 6 jaar voorafgaand aan de datum van<br />
de erkenningsaanvraag;<br />
e) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 5 jaar beroepservaring heeft<br />
in een milieusector die relevant is voor het opstellen<br />
van bodemsaneringsprojecten en het begeleiden<br />
van bodemsaneringswerken gedurende de<br />
10 jaar voorafgaand aan de datum van de erkenningsaanvraag;<br />
f) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die kennis heeft van en minimaal 5 jaar<br />
beroepservaring heeft met het aannemingsrecht<br />
gedurende de 10 jaar voorafgaand aan de datum<br />
van de erkenningsaanvraag;<br />
g) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 5 jaar ervaring heeft met het<br />
opstellen van bestekken voor de aanneming van<br />
werken gedurende de 10 jaar voorafgaand aan de<br />
datum van de erkenningsaanvraag;<br />
h) ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die een grondige kennis heeft van het decreet<br />
en zijn uitvoeringsbesluit(en), alsook van de<br />
Vlaamse reglementeringen inzake de milieuvergunning,<br />
het grondwaterbeheer en de stedenbouw;<br />
i) zelf beschikken of de contractuele beschikking<br />
hebben over een mathematisch grondwatermodel<br />
en een model voor risicoanalyse van bodem-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 42
verontreiniging dat aanvaard wordt door de<br />
OVAM;<br />
j) een gekwalificeerd persoon contractueel ter beschikking<br />
hebben met de nodige ervaring om de<br />
modellen te hanteren en de resultaten ervan te interpreteren;<br />
k) de contractuele beschikking hebben over de nodige<br />
middelen om infrastructuurwerken te ontwerpen<br />
en te begeleiden;<br />
l) een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
hebben die de activiteiten als erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
[voor de duur van de erkenning]<br />
dekt;<br />
m) [wanneer de bodemsaneringsdeskundige:<br />
1) een handelaar is:<br />
– niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of<br />
van een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land<br />
waar hij gevestigd is;<br />
2) geen handelaar is:<br />
– niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren,<br />
dan wel in soortgelijke toestand als gevolg<br />
van enige procedure die geldt in het land waar hij<br />
gevestigd is;<br />
– niet het voorwerp zijn van een procedure van<br />
collectieve schuldenregeling of van een andere<br />
soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten<br />
en regelingen van het land waar hij gevestigd is.]<br />
§ 2. De grondige kennis, bedoeld in sub 1°, b), en<br />
in sub 2°, c), van § 1, moet worden aangetoond<br />
met academische diploma's of diploma's van het<br />
hoger onderwijs van het lange type of ermee gelijkgestelde<br />
diploma's [...].<br />
§ 3. Het ter beschikking hebben, bedoeld in<br />
sub 1°, h), i) en j), alsook in sub 2°, i), j) en k), van<br />
§ 1, moet van die aard zijn dat de uit het decreet<br />
voortvloeiende termijnen kunnen worden nageleefd.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
–§1, 1°, a), opgeheven bij art. 3, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 1°, k), gewijzigd bij art. 3, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 1°, l), vervangen bij art. 3, 3°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, a), vervangen bij art. 3, 4°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, b), gewijzigd bij art. 3, 5°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, l), gewijzigd bij art. 3, 6°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
–§1, 2°, m), vervangen bij art. 3, 7°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 3, 8°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Afdeling 3<br />
[Procedure tot erkenning als<br />
bodemsaneringsdeskundige]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 10. [De aanvraag om erkend te worden als<br />
bodemsaneringsdeskundige moet per aangetekende<br />
brief worden gericht aan de OVAM.<br />
De aanvraag moet gebeuren aan de hand van het<br />
standaardaanvraagformulier waarvan het model<br />
wordt vastgesteld bij besluit van de administrateur-generaal<br />
van de OVAM. Dit besluit wordt in<br />
het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 1: zie Besl. 17 december 2001 van de administrateur-generaal<br />
tot vaststelling van het model van aanvraagformulier voor<br />
de erkenning als bodemsaneringsdeskundige, B.S., 2 februari<br />
2002, inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 2)<br />
Art. 11. [§ 1. Om ontvankelijk te zijn, moet de<br />
aanvraag voor erkenning van type 1 ten minste de<br />
volgende gegevens bevatten:<br />
1° het correct en volledig ingevulde standaardaanvraagformulier;<br />
2° als het een rechtspersoon betreft, de statuten<br />
van de rechtspersoon;<br />
3° als het een rechtspersoon betreft, de naam (of<br />
namen) van de natuurlijke persoon (of personen)<br />
die door de rechtspersoon aangesteld is (of zijn)<br />
als verantwoordelijk persoon (of personen);<br />
4° een eensluidend verklaard afschrift van de diploma's<br />
waardoor de volgens artikel 8 vereiste<br />
kennis wordt aangetoond;<br />
5° een curriculum vitae van de personen die over<br />
de kennis en ervaring, zoals vereist in artikel 8, beschikken,<br />
waaruit die kennis en ervaring blijkt;<br />
6° een bewijs dat de aanvrager de beschikking<br />
heeft over de modellen en de personen, bepaald in<br />
artikel 8;<br />
7° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de<br />
aanvrager stelt binnen een maand na de erkenning<br />
een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid,<br />
zoals bepaald in artikel 8, te sluiten en de<br />
OVAM in kennis te stellen van de afgesloten polis;<br />
8° een verklaring waarin de aanvrager stelt dat<br />
alle analyses van monsters en alle boringen verricht<br />
zullen worden, zoals bepaald in artikel 15;<br />
als de aanvrager zelf boringen wenst uit te voeren,<br />
moet een beschrijving van de beschikbare apparatuur<br />
toegevoegd worden; die beschrijving moet<br />
van die aard zijn dat de kwaliteit en de geschiktheid<br />
van de apparatuur aangetoond wordt;<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
9° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag van<br />
de personen, bedoeld in artikel 8;<br />
10° [als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs<br />
worden toegevoegd dat de aanvrager:<br />
a) niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring<br />
of van gerechtelijk akkoord of van<br />
een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land waar hij<br />
gevestigd is;]<br />
11° een attest waaruit blijkt dat de aanvrager aan<br />
zijn sociale en fiscale verplichtingen voldaan<br />
heeft.<br />
§ 2. Het getuigschrift, het bewijs en het attest, bedoeld<br />
in sub 9°, 10° en 11°, van § 1, moeten van<br />
recente datum zijn.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 1, 10°, vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 12. [§ 1. Om ontvankelijk te zijn, moet de<br />
aanvraag voor erkenning van type 2 ten minste de<br />
volgende gegevens bevatten:<br />
1° het correct en volledig ingevulde standaardaanvraagformulier;<br />
2° als het een rechtspersoon betreft, de statuten<br />
van de rechtspersoon;<br />
3° als het een rechtspersoon betreft, de naam (of<br />
namen) van de natuurlijke persoon (of personen)<br />
die door de rechtspersoon aangesteld is (of zijn)<br />
als verantwoordelijk persoon (of personen);<br />
4° een eensluidend verklaard afschrift van de diploma's<br />
waardoor de volgens artikel 9 vereiste<br />
kennis wordt aangetoond;<br />
5° een curriculum vitae van de personen die over<br />
de kennis en ervaring, zoals vereist in artikel 9, beschikken,<br />
waaruit die kennis en ervaring blijkt;<br />
6° een bewijs dat de aanvrager de beschikking<br />
heeft over de modellen en de personen, bepaald in<br />
artikel 9;<br />
7° een bewijs dat de aanvrager de contractuele<br />
beschikking heeft over de middelen om infrastructuurwerken<br />
te ontwerpen en te begeleiden;<br />
8° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de<br />
aanvrager stelt binnen een maand na de erkenning<br />
een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid,<br />
zoals bepaald in artikel 9, te sluiten en<br />
OVAM in kennis te stellen van de afgesloten polis;<br />
9° een verklaring waarin men stelt dat alle analyses<br />
van monsters en alle boringen verricht zullen<br />
worden zoals bepaald in artikel 15; als de aanvrager<br />
zelf boringen wenst uit te voeren, moet een beschrijving<br />
van de beschikbare apparatuur toegevoegd<br />
worden; die beschrijving moet van die aard<br />
43 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
zijn dat de kwaliteit en de geschiktheid van de apparatuur<br />
aangetoond wordt;<br />
10° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag<br />
van de personen, bedoeld in artikel 9;<br />
11° [als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs<br />
toegevoegd worden dat de aanvrager:<br />
a) niet in staat van faillissement of van vereffening<br />
verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen<br />
heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert<br />
als gevolg van een gelijksoortige procedure<br />
die geldt in het land waar hij gevestigd is;<br />
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring<br />
of van gerechtelijk akkoord of van<br />
een andere soortgelijke procedure die voorkomt<br />
in de wetten en regelingen van het land waar hij<br />
gevestigd is;]<br />
12° een attest waaruit blijkt dat de aanvrager aan<br />
zijn sociale en fiscale verplichtingen voldaan<br />
heeft.<br />
§ 2. Het getuigschrift, het bewijs en het attest, bedoeld<br />
in sub 10°, 11° en 12°, van § 1, moeten van<br />
recente datum zijn.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 1, 11°, vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 13. [De procedure voor de behandeling van<br />
de aanvragen tot erkenning als bodemsaneringsdeskundige<br />
is als volgt:<br />
1° Onderzoek van de ontvankelijkheid:<br />
De OVAM verzendt binnen 30 dagen na datum<br />
van ontvangst van de in artikel 10 bedoelde aanvraag<br />
een ontvangstbewijs aan de aanvrager,<br />
waarbij de OVAM zich tevens uitspreekt over de<br />
ontvankelijkheid van de aanvraag.<br />
De OVAM verklaart de aanvraag ontvankelijk of<br />
verzoekt om de nodige of passende aanvullingen.<br />
Als de OVAM niet binnen 30 dagen na datum van<br />
ontvangst van de aanvraag om aanvullingen heeft<br />
verzocht, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk<br />
te zijn.<br />
Als de OVAM om aanvullingen verzoekt, wordt de<br />
aangepaste of aangevulde aanvraag opnieuw per<br />
aangetekende brief naar de OVAM gestuurd. De<br />
OVAM verzendt binnen 30 dagen na datum van<br />
ontvangst van de aangepaste of aangevulde aanvraag<br />
het ontvangstbewijs aan de aanvrager,<br />
waarbij de OVAM zich tevens uitspreekt over de<br />
ontvankelijkheid van de aangepaste aanvraag.<br />
2° Onderzoek van de aanvraag en beslissing:<br />
De OVAM onderzoekt de ontvankelijke aanvraag<br />
en doet binnen 120 dagen na de datum van het<br />
ontvangstbewijs van de aanvraag bij gemotiveerde<br />
beslissing uitspraak over de ontvankelijke aanvraag.<br />
Op basis van een aanvraag tot een erkenning van<br />
type 2 kan een erkenning van type 1 worden verleend,<br />
mits uit het onderzoek blijkt dat de aanvra-<br />
ger niet voldoet aan de eisen, gesteld voor een erkenning<br />
van type 2, maar wel aan die voor een erkenning<br />
van type 1.<br />
3° Betekening van de beslissing:<br />
Binnen 150 dagen na de datum van het ontvangstbewijs<br />
van de aanvraag wordt de beslissing<br />
over de erkenningsaanvraag door de OVAM per<br />
aangetekende brief aan de aanvrager betekend.<br />
De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch<br />
Staatsblad bekendgemaakt.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 14. [[De statutair benoemde ambtenaren<br />
van de OVAM] en wier namen in het Belgisch<br />
Staatsblad bekendgemaakt worden, hebben, voor<br />
de uitvoering van hun taak, van rechtswege de erkenning<br />
als bodemsaneringsdeskundige van<br />
type 2.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24); gewijzigd bij art. 6 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Afdeling 4<br />
[Voorwaarden inzake het gebruik van de<br />
erkenning als<br />
bodemsaneringsdeskundige]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 15. [In het kader van het gebruik van de erkenning<br />
is de erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
ertoe gehouden:<br />
1° alle monsters die genomen worden in het kader<br />
van het decreet te laten analyseren bij een laboratorium<br />
dat erkend is voor de uit te voeren metingen<br />
krachtens het decreet van 2 juli 1981 betreffende<br />
de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;<br />
2° boringen die uitgevoerd worden in het kader<br />
van het decreet:<br />
a) ofwel te laten verrichten door een aannemer<br />
die erkend is voor boringen in de categorie G 1<br />
volgens het ministerieel besluit van 27 januari<br />
1991 tot nadere bepaling van de indeling van de<br />
werken volgens hun aard in categorieën en ondercategorieën<br />
met betrekking tot de erkenning van<br />
de aannemers;<br />
b) ofwel in eigen beheer uit te voeren; in dat geval<br />
moet de deskundige beschikken over een verklaring<br />
van de OVAM waaruit blijkt dat de deskundige<br />
bepaalde boringen zelf mag verrichten;<br />
3° [de opdrachten waarvoor de erkenning krachtens<br />
artikel 7 vereist is, uit te voeren in overeenstemming<br />
met de codes van goede praktijk en de<br />
standaardprocedures, opgesteld door de OVAM;]<br />
4° [in elk rapport te verklaren dat hij voor de uitvoering<br />
van die opdracht niet verkeert in een van<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
de gevallen van onverenigbaarheid, opgenomen<br />
in dit besluit;]<br />
5° [tijdens de twaalfde, vierentwintigste, zesendertigste<br />
en achtenveertigste maand na de datum<br />
van de beslissing houdende erkenning als bodemsaneringsdeskundige<br />
aan de OVAM een lijst te bezorgen<br />
van de personen en de modellen waarop<br />
de bodemsaneringsdeskundige een beroep doet<br />
om te voldoen aan:<br />
a) artikel 8, § 1, 1°, e) en f): voor een natuurlijke<br />
persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 1;<br />
b) artikel 8, § 1, 2°, c), d), e), f) en g): voor een<br />
rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 1;<br />
c) artikel9, §1, 1°, h) en i): voor een natuurlijke<br />
persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 2;<br />
d) artikel9, §1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) en j): voor<br />
een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 2;]<br />
6° [de verslagen als auteurs mee te laten ondertekenen<br />
door de personen waarop hij een beroep<br />
doet om een onderzoek uit te voeren:<br />
a) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding<br />
van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 1: de personen, vermeld<br />
in artikel 8, § 1, 1°, f);<br />
b) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding<br />
van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 1: de personen, vermeld<br />
in artikel 8, § 1, 2°, c), d), e) en g);<br />
c) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding<br />
van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 2: de personen, vermeld<br />
in artikel 9, § 1, 1°, i);<br />
d) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding<br />
van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige<br />
van type 2: de personen, vermeld<br />
in artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) en j);]<br />
7° [een klachtenregister bij te houden dat ter inzage<br />
ligt voor de toezichthoudende overheid.]<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 44<br />
8° [...]]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
–3° vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 oktober<br />
2002 (art. 31)<br />
–4° vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 oktober<br />
2002 (art. 31)<br />
–5° vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 oktober<br />
2002 (art. 31)<br />
–6° vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 oktober<br />
2002 (art. 31)<br />
–7° vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 oktober<br />
2002 (art. 31)<br />
–8° impliciet opgeheven bij art. 7 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)
[Afdeling 5<br />
Schorsing en opheffing van de erkenning]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 16. [§ 1. De OVAM kan te allen tijde de erkenning<br />
als bodemsaneringsdeskundige schorsen<br />
voor een termijn van maximaal 6 maanden in elk<br />
van de volgende gevallen:<br />
1° wanneer de bodemsaneringsdeskundige de taken<br />
waarmee hij is belast door dit besluit en het<br />
decreet niet reglementair of niet objectief uitvoert;<br />
2° wanneer de bodemsaneringsdeskundige niet<br />
meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, gesteld<br />
in dit besluit;<br />
3° wanneer de bodemsaneringsdeskundige onregelmatigheden<br />
begaat bij de uitvoering van de opdrachten<br />
waarvoor de erkenning krachtens<br />
artikel 7 vereist is;<br />
4° wanneer de bodemsaneringsdeskundige bij<br />
een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is<br />
gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door<br />
zijn aard de beroepsmoraal van de bodemsaneringsdeskundige<br />
aantast;<br />
5° wanneer de bodemsaneringsdeskundige de<br />
voorwaarden inzake het gebruik van de erkenning,<br />
gesteld in dit besluit, niet naleeft.<br />
§ 2. [De OVAM brengt de houder van de erkenning<br />
per aangetekende brief op de hoogte van de<br />
voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding<br />
van de reden(en). Binnen 30 dagen na<br />
datum van ontvangst van die brief kan de houder<br />
van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen<br />
en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM<br />
kenbaar maken.]<br />
§ 3. De beslissing tot schorsing wordt door de<br />
OVAM per aangetekende brief aan de [houder van<br />
de erkenning] betekend en wordt bij uittreksel in<br />
het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.<br />
§ 4. De schorsing gaat in op de dertigste dag volgend<br />
op de datum van de betekening van de beslissing<br />
aan de betrokkene.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 2 vervangen bij art. 8, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 3 gewijzigd bij art. 8, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 17. [§ 1. De OVAM kan te allen tijde de erkenning<br />
als bodemsaneringsdeskundige opheffen<br />
in elk van de volgende gevallen:<br />
1° wanneer de bodemsaneringsdeskundige de taken<br />
waarmee hij is belast door dit besluit en het<br />
decreet herhaaldelijk niet reglementair of niet objectief<br />
uitvoert;<br />
2° wanneer de bodemsaneringsdeskundige bij<br />
het verstrijken van de schorsingsperiode nog<br />
steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaar-<br />
den waarvoor hij op grond van artikel 16, § 1,<br />
2° geschorst werd;<br />
3° wanneer de bodemsaneringsdeskundige ernstige<br />
onregelmatigheden of bij herhaling onregelmatigheden<br />
begaat bij de uitvoering van de opdrachten<br />
waarvoor de erkenning krachtens<br />
artikel 7 vereist is;<br />
4° wanneer de bodemsaneringsdeskundige bij<br />
een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is<br />
gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door<br />
zijn aard de beroepsmoraal van de bodemsaneringsdeskundige<br />
in ernstige mate aantast;<br />
5° wanneer de bodemsaneringsdeskundige de<br />
voorwaarden inzake het gebruik van de erkenning,<br />
gesteld in dit besluit, herhaaldelijk niet naleeft.<br />
§ 2. [De OVAM brengt de houder van de erkenning<br />
per aangetekende brief op de hoogte van de<br />
voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding<br />
van de reden(en). Binnen 30 dagen na<br />
datum van ontvangst van die brief kan de houder<br />
van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen<br />
en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM<br />
kenbaar maken.]<br />
§ 3. De beslissing tot opheffing wordt door de<br />
OVAM per aangetekende brief aan de [houder van<br />
de erkenning] betekend en wordt bij uittreksel in<br />
het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.<br />
§ 4. De opheffing gaat in op de dertigste dag volgend<br />
op de datum van de betekening van de beslissing<br />
aan de betrokkene.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 2 vervangen bij art. 9, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 3 gewijzigd bij art. 9, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Afdeling 5<br />
[...]<br />
Opschrift impliciet opgeheven bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober<br />
2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 18. [De erkenning als bodemsaneringsdeskundige<br />
wordt van rechtswege geacht nooit te<br />
zijn verleend als de bodemsaneringsdeskundige<br />
na het verstrijken van de termijn van 1 maand volgend<br />
op de erkenning niet het bewijs heeft geleverd<br />
dat hij de voorgeschreven verzekering voor<br />
beroepsaansprakelijkheid heeft afgesloten.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
[Afdeling 6<br />
Duur, verlenging en nietoverdraagbaarheid<br />
van de erkenning]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 19. [§ 1. De erkenning wordt verleend voor<br />
maximaal 5 jaar. De OVAM kan deze erkenning<br />
verlengen overeenkomstig de procedure, vastgesteld<br />
in afdeling 3.<br />
§ 2. Erkenningen zijn niet overdraagbaar.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Afdeling [7]<br />
[Onverenigbaarheden]<br />
Opschrift (oud afd. 6) hernummerd en vervangen bij art. 4<br />
B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S.,<br />
1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 20. [Van de erkenning kan geen gebruik gemaakt<br />
worden in een of meer van de volgende gevallen:<br />
1° als de bodemsaneringsdeskundige of een persoon<br />
die voor rekening van de bodemsaneringsdeskundige<br />
een directie- of beheersbevoegdheid<br />
uitoefent, bloed- of aanverwant is in de rechte lijn<br />
tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en<br />
met de vierde graad, met de opdrachtgever, of –<br />
als het de leiding van bodemsaneringswerken betreft<br />
– met de opdrachtgever of met de uitvoerder<br />
van de werken, of met ieder ander persoon die<br />
voor rekening van voormelde opdrachtgever respectievelijk<br />
uitvoerder, een directie- of beheersbevoegdheid<br />
uitoefent;<br />
2° als de bodemsaneringsdeskundige of een persoon<br />
die voor rekening van de bodemsaneringsdeskundige<br />
een directie- of beheersbevoegdheid<br />
uitoefent, zelf of bij tussenpersoon eigenaar,<br />
mede-eigenaar of werkend vennoot is van de opdrachtgever,<br />
of – als het de leiding van bodemsaneringswerken<br />
betreft – van de opdrachtgever of<br />
van de uitvoerder van de werken;<br />
3° als de bodemsaneringsdeskundige of een persoon<br />
die voor rekening van de bodemsaneringsdeskundige<br />
een directie- of beheersbevoegdheid<br />
uitoefent, in rechte of in feite, zelf of bij tussenpersoon,<br />
een directie- of beheersbevoegdheid uitoefent<br />
bij voormelde opdrachtgever, of – als het de<br />
leiding van bodemsaneringswerken betreft – van<br />
de opdrachtgever of van de uitvoerder;<br />
4° als de activiteiten van bodemsaneringsdeskundige<br />
in die hoedanigheid, als natuurlijke of rechtspersoon,<br />
rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of<br />
gedeeltelijk gefinancierd, gecontroleerd of beheerd<br />
worden, onder welke vorm dan ook, door<br />
de opdrachtgever of de uitvoerder van de werken.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
45 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Afdeling [8]<br />
[Overgangsbepaling]<br />
Opschrift (oud afd. 7) hernummerd en vervangen bij art. 4<br />
B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S.,<br />
1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 21. [De rechtspersoon of de natuurlijke persoon<br />
die een bodemonderzoek heeft uitgevoerd<br />
volgens een code van goede praktijk, waarvan de<br />
resultaten voor 31 december 1996 aan de OVAM<br />
werden overhandigd, wordt bij wijze van overgangsregeling<br />
van rechtswege als bodemsaneringsdeskundige<br />
erkend voor de uitvoering van<br />
dat specifieke bodemonderzoek.]<br />
– Inwerkingtreding: 28 maart 1996 (art. 44, § 1, lid 2, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
HOOFDSTUK IV<br />
[REGISTER VAN DE VERONTREINIGDE<br />
GRONDEN EN BODEMATTESTEN]<br />
Opschrift vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 1<br />
[Inrichting en werking van het register]<br />
Opschrift vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari 2002 (art. 24)<br />
Art. 22. [§ 1. De gegevens met betrekking tot<br />
verontreinigde gronden worden in het register<br />
van verontreinigde gronden opgeslagen.<br />
§ 2. De in het register aanwezige bestanden kunnen<br />
worden vervolledigd en/of bijgewerkt op basis<br />
van gegevens onder meer afkomstig van erkende<br />
bodemsaneringsdeskundigen, van besturen en<br />
diensten, inbegrepen politiediensten, en van instrumenterende<br />
ambtenaren.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 23. [Op eerste verzoek bezorgen alle diensten<br />
van de Vlaamse Regering alle nuttige gegevens<br />
aan de OVAM alsook aan de erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
voor zover deze bodemsaneringsdeskundige<br />
handelt in opdracht van de<br />
OVAM.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 24. [Voor elke bekende verontreinigde<br />
grond worden in het register van de verontreinigde<br />
gronden de gegevens, bedoeld in artikel 4, § 2,<br />
van het decreet, opgenomen en beheerd.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 25. [De OVAM staat niet in voor de juistheid<br />
van de gegevens die haar overeenkomstig dit besluit<br />
rechtstreeks of onrechtstreeks worden verstrekt.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
– Gelet op de verstrekkende gevolgen van een besluit tot onmiddellijke<br />
ambtshalve sanering op het vlak van de eigendomsrechten<br />
is de vermelding van correcte en precieze gegevens betreffende<br />
de identiteit van de betrokken percelen zeker geboden<br />
(R.v.St., (S), NV Eikenaar, nr. 40.480, 24 september 1992).<br />
Afdeling 2<br />
[Toegankelijkheid van het register]<br />
Opschrift vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari 2002 (art. 24)<br />
Art. 26. [Het bodemattest vermeldt in ieder geval<br />
de gegevens, bedoeld in artikel 4, § 2, a), van<br />
het decreet.<br />
Als zij bestaan, worden op het bodemattest de volgende<br />
gegevens opgenomen: de verwijzing naar:<br />
1° de in uitvoering van het decreet door de OVAM<br />
gegeven aanmaning(en) tot het uitvoeren van een<br />
beschrijvend bodemonderzoek;<br />
2° de uitvoering van de door of krachtens het decreet<br />
opgelegde verplichtingen, namelijk:<br />
a) het opstellen van een bodemsaneringsproject;<br />
b) het aangaan jegens de OVAM van de verbintenis<br />
tot uitvoering van de bodemsaneringswerken;<br />
c) het stellen van de door het decreet voorgeschreven<br />
financiële zekerheden;<br />
d) het eventueel verzekeren van de nazorg.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 27. [§ 1. [De aanvraag voor een bodemattest,<br />
bedoeld in artikel 4, § 4, 36, § 1, en 41, § 2,<br />
van het decreet moet, op straffe van onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag, bij de OVAM worden ingediend<br />
met een correct ingevuld standaardaanvraagformulier<br />
voor bodemattest.]<br />
Het model van het standaardaanvraagformulier<br />
voor bodemattest wordt vastgesteld bij besluit van<br />
de administrateur-generaal van de OVAM. Dit besluit<br />
wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.<br />
[Bij het standaardaanvraagformulier voor bodemattest<br />
moet, op straffe van onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag, het bewijs van betaling van de<br />
retributie, bedoeld in artikel 28, worden gevoegd.]<br />
§ 2. Het bodemattest heeft betrekking op één kadastraal<br />
perceel. De aanvraag kan betrekking hebben<br />
op één of meer kadastrale percelen.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
– § 1, lid 1, vervangen bij art. 10, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 1, lid 3, vervangen bij art. 10, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– § 1: zie Besl. 17 december 2001 van de administrateur-generaal<br />
tot vaststelling van het model van aanvraagformulier voor<br />
bodemattest, B.S., 2 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari<br />
2002 (art. 2)<br />
Art. 28. [De uitreiking van een bodemattest<br />
krachtens artikel 4, § 4, artikel 36, § 1, en<br />
artikel 41, § 2, van het decreet is afhankelijk van<br />
de betaling van een retributie waarvan het bedrag<br />
is vastgesteld op [25 Euro] per kadastraal perceel.<br />
Voor percelen zonder kadastraal perceelnummer<br />
bedraagt de retributie [25 Euro] per sectie, of bij<br />
ontstentenis van indeling per sectie, per afdeling.<br />
De aanvrager moet de verschuldigde retributie<br />
storten op het rekeningnummer van de OVAM<br />
met vermelding van zijn naam en het kadastraal<br />
perceelnummer waarop de aanvraag betrekking<br />
heeft. Als de aanvraag op meerdere kadastrale<br />
percelen betrekking heeft, moet hij benevens zijn<br />
naam slechts één van de aangevraagde kadastrale<br />
perceelnummers vermelden. Als de aanvraag op<br />
één of meerdere percelen zonder kadastraal perceelnummer<br />
betrekking heeft, moet hij benevens<br />
zijn naam ook de afdeling en de sectie waarbinnen<br />
het bedoelde perceel of één van de bedoelde<br />
percelen gelegen is, vermelden.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Na wijziging, vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001,<br />
B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari 2002 (art. 24)<br />
– Lid 1 gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 7 december 2001, B.S.,<br />
8 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 3)<br />
Art. 29. [§ 1. Als de OVAM een aanvraag voor<br />
bodemattest onontvankelijk verklaart, stuurt ze<br />
die beslissing binnen 30 dagen na datum van ontvangst<br />
van de aanvraag naar de aanvrager met<br />
vermelding van de reden van onontvankelijkheid.<br />
Binnen een termijn van 60 dagen na datum van<br />
ontvangst van die beslissing zorgt de aanvrager<br />
dat de aanvraag voldoet aan alle ontvankelijkheidsvereisten,<br />
opgenomen in artikelen 27 en 28,<br />
zo niet wordt de aanvraag geacht definitief onontvankelijk<br />
te zijn.<br />
§ 2. In geval van een onontvankelijke aanvraag<br />
wordt de retributie, bedoeld in artikel 28, niet teruggestort,<br />
tenzij de aanvrager hierom schriftelijk<br />
verzoekt binnen een termijn van 60 dagen na datum<br />
van ontvangst van de beslissing van onontvankelijkheid.<br />
In ieder geval wordt een retributie<br />
van 25 Euro per aanvraagformulier ingehouden.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Na wijzigingen, vervangen bij art. 11 B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 30. [§ 1. Hebben uitsluitend rechtstreeks<br />
toegang tot het register van verontreinigde gronden<br />
met het oog op het opbouwen, het vervolledigen<br />
en het beheren ervan:<br />
1° de administrateur-generaal van de OVAM;<br />
2° de adjunct-administrateur-generaal van de<br />
OVAM;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 46
3° de door de administrateur-generaal van de<br />
OVAM aangeduide personeelsleden van de<br />
OVAM.<br />
§ 2. De in § 1 bedoelde personeelsleden die bij het<br />
uitoefenen van hun functie betrokken zijn bij het<br />
opbouwen, het vervolledigen en het beheren van<br />
het register van verontreinigde gronden, treffen<br />
alle nodige voorzorgsmaatregelen teneinde de<br />
discretie van de opgenomen gegevens te verzekeren<br />
en te beletten dat ze vervormd, beschadigd of<br />
meegedeeld worden aan personen die geen recht<br />
hebben om er kennis van te nemen.<br />
§ 3. De OVAM ziet toe op de rechtmatigheid van<br />
de mededeling van de gegevens.]<br />
– Inwerkingtreding: 29 april 1996 (art. 44, § 1, lid 3, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 5 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002<br />
(art. 24)<br />
HOOFDSTUK V<br />
[BODEMSANERINGSNORMEN EN<br />
ACHTERGRONDWAARDEN]<br />
Opschrift vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 1<br />
[Bodemsaneringsnormen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 31. [Ter uitvoering van artikel 7, § 1, van het<br />
decreet gelden de bodemsaneringsnormen, vastgesteld<br />
in bijlage 4.<br />
De in het eerste lid bedoelde normen zijn niet van<br />
toepassing op bodems van oppervlaktewateren,<br />
zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en<br />
sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 32. [Om te kunnen oordelen of bodemverontreiniging<br />
de bodemsaneringsnormen overschrijdt,<br />
moeten alle analyses uitgevoerd worden<br />
volgens de methodes, vastgesteld in bijlage 5, of<br />
volgens een methode die door de OVAM gelijkwaardig<br />
wordt verklaard.<br />
De OVAM spreekt zich uit binnen 90 dagen na datum<br />
van ontvangst van het verzoek om een methode<br />
gelijkwaardig te verklaren. Bij ontstentenis<br />
van een uitspraak binnen de voorziene termijn<br />
wordt de methode geacht niet gelijkwaardig te<br />
zijn.<br />
Als de OVAM een methode gelijkwaardig verklaart,<br />
geldt deze verklaring enkel voor het laboratorium<br />
dat het verzoek heeft ingediend en dit voor<br />
de resterende duur van de erkenning van het betreffende<br />
laboratorium.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Afdeling 2<br />
[Achtergrondwaarden]<br />
Opschrift vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 33. [Ter uitvoering van artikel 8, § 1, van het<br />
decreet gelden de achtergrondwaarden, als vastgesteld<br />
in bijlage 6.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
Art. 34. [Bij de vergelijking van de gemeten concentraties<br />
aan de achtergrondwaarden dienen<br />
alle analyses uitgevoerd te worden volgens de methodes,<br />
vastgesteld in bijlage 5, of volgens een methode<br />
die door de OVAM gelijkwaardig wordt verklaard.<br />
De OVAM spreekt zich uit binnen 90 dagen na datum<br />
van ontvangst van het verzoek om een methode<br />
gelijkwaardig te verklaren. Bij ontstentenis<br />
van een uitspraak binnen de voorziene termijn<br />
wordt de methode geacht niet gelijkwaardig te<br />
zijn.<br />
Als de OVAM een methode gelijkwaardig verklaart,<br />
geldt deze verklaring enkel voor het laboratorium<br />
dat het verzoek heeft ingediend en dit voor<br />
de resterende duur van de erkenning van het betreffende<br />
laboratorium.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
HOOFDSTUK VI<br />
[BEROEPSPROCEDURES OPGENOMEN<br />
IN HET DECREET]<br />
Opschrift vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 1<br />
[Algemene bepalingen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 35. [§ 1. Er wordt een Adviescommissie Bodemsanering<br />
opgericht.<br />
De Adviescommissie Bodemsanering is samengesteld<br />
als volgt:<br />
1° het afdelingshoofd van de AJD of zijn afgevaardigde,<br />
die de commissie voorzit en stemrecht<br />
heeft;<br />
2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris,<br />
beiden aangewezen door het afdelingshoofd<br />
van de AJD, die geen stemrecht heeft;<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
3° het afdelingshoofd van AMV, of zijn afgevaardigde,<br />
met stemrecht;<br />
4° een vertegenwoordiger van een door de voorzitter<br />
van de commissie aangewezen wetenschappelijke<br />
instelling, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;<br />
5° twee deskundigen, of hun respectievelijke<br />
plaatsvervangers, met stemrecht, die allemaal op<br />
grond van hun bijzondere juridische, wetenschappelijke<br />
of technische bekwaamheid door de voorzitter<br />
van de commissie worden aangewezen voor<br />
een periode van 4 jaar, eventueel te vernieuwen<br />
voor telkens een periode van 4 jaar.<br />
§ 2. De Vlaamse minister bepaalt de organisatie<br />
en de regels voor de werking van de Adviescommissie<br />
Bodemsanering, alsook de eventuele vergoeding<br />
van haar leden.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Laatst vervangen bij art. 12 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– Zie M.B. 12 maart 2002 tot bepaling van de werkingsregels van<br />
de adviescommissie bodemsanering en van de vergoeding van<br />
sommige van haar leden, B.S., 13 april 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 10)<br />
Afdeling 2<br />
[Beroep bedoeld in artikel 18 van het<br />
decreet]<br />
Opschrift vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 36. [§ 1. Het beroep, bedoeld in artikel 18<br />
van het decreet, moet per aangetekende brief met<br />
ontvangstbewijs worden ingediend bij de Vlaamse<br />
Regering, per adres AJD.<br />
§ 2. Het beroep bevat, op straffe van onontvankelijkheid,<br />
een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de bestreden beslissing.<br />
§ 3. De AJD onderzoekt de ontvankelijkheid van<br />
het beroep.<br />
§ 4. Wordt het beroep onontvankelijk bevonden,<br />
dan worden de indiener van het beroep en de<br />
OVAM door de AJD binnen veertien dagen na ontvangst<br />
van het beroep per aangetekende brief<br />
daarvan in kennis gesteld.<br />
Wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan<br />
worden de indiener van het beroep, de OVAM, alsook<br />
de Adviescommissie Bodemsanering binnen<br />
veertien dagen na ontvangst van het beroep per<br />
aangetekende brief daarvan in kennis gesteld.<br />
§ 5. Binnen veertien dagen na ontvangst van die<br />
kennisgeving legt de OVAM per aangetekende<br />
brief het administratief dossier neer bij de Adviescommissie<br />
Bodemsanering per adres AJD, eventueel<br />
vergezeld van een nota met opmerkingen<br />
ten aanzien van het ingediende beroep.<br />
§ 6. De Adviescommissie Bodemsanering verleent<br />
met betrekking tot het beroep een gemotiveerd<br />
advies aan de Vlaamse Regering. Daarbij zal de<br />
Adviescommissie Bodemsanering zich, inzake die<br />
overwegingen en onderdelen van de bestreden<br />
47 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
eslissing waarbij de OVAM uitspraak doet als erkende<br />
bodemsaneringsdeskundige, beperken tot<br />
een marginale toetsing waarbij ze in haar advies<br />
op gemotiveerde wijze uitspraak doet over de<br />
eventuele manifeste onredelijkheid van de overwegingen<br />
en onderdelen in kwestie van de bestreden<br />
beslissing.<br />
Binnen twintig dagen na ontvangst van het in § 5<br />
bedoelde administratief dossier en de eventuele<br />
nota van de OVAM zendt de Adviescommissie Bodemsanering<br />
haar gemotiveerd advies per aangetekende<br />
brief aan de Vlaamse Regering, per adres<br />
van de Vlaamse minister.<br />
§ 7. Binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst<br />
van het beroep, bedoeld in § 1, doet de<br />
Vlaamse Regering bij gemotiveerde beslissing uitspraak<br />
over het ingediende beroep.<br />
De beslissing van de Vlaamse Regering wordt binnen<br />
een termijn van tien dagen na datum van<br />
deze beslissing per aangetekende brief ter kennis<br />
gebracht van de indiener van het beroep, de<br />
OVAM en in voorkomend geval van de andere personen<br />
en organen, vermeld in artikel 17, § 3, van<br />
het decreet.]<br />
– Inwerkingtreding: 1 oktober 1996 (art. 44, § 2, lid 1, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 4: Het ontbreken van een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van het bestreden besluit leidt volgens de Vlaamse Regering<br />
tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep (R.v.St., 27 juni<br />
2000, NV Brouwerij Palm, schorsingsarrest nr. 88.301, R.O. 1.5.).<br />
[Afdeling 3<br />
Beroep bedoeld in artikel 23 van het<br />
decreet]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 37. [§ 1. Het beroep, bedoeld in artikel 23<br />
van het decreet, moet worden betekend of afgegeven<br />
tegen ontvangstbewijs aan de Vlaamse Regering,<br />
per adres AJD.<br />
§ 2. Het beroep bevat, op straffe van onontvankelijkheid,<br />
een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de bestreden beslissing.<br />
§ 3. De AJD onderzoekt de ontvankelijkheid van<br />
het beroep.<br />
§ 4. Wordt het beroep onontvankelijk bevonden,<br />
dan worden de indiener van het beroep en de<br />
OVAM door de AJD binnen veertien dagen na ontvangst<br />
van het beroep per aangetekende brief<br />
daarvan in kennis gesteld.<br />
Wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan<br />
worden de indiener van het beroep, de OVAM, alsook<br />
de Adviescommissie Bodemsanering binnen<br />
veertien dagen na ontvangst van het beroep per<br />
aangetekende brief daarvan in kennis gesteld.<br />
§ 5. Binnen veertien dagen na ontvangst van die<br />
kennisgeving legt de OVAM per aangetekende<br />
brief het administratief dossier neer bij de Adviescommissie<br />
Bodemsanering per adres AJD, even-<br />
tueel vergezeld van een nota met opmerkingen<br />
ten aanzien van het ingediende beroep.<br />
§ 6. De Adviescommissie Bodemsanering verleent<br />
met betrekking tot het beroep een gemotiveerd<br />
advies aan de Vlaamse Regering. Daarbij zal de<br />
Adviescommissie Bodemsanering zich, inzake die<br />
overwegingen en onderdelen van de bestreden<br />
beslissing waarbij de OVAM uitspraak doet als erkende<br />
bodemsaneringsdeskundige, beperken tot<br />
een marginale toetsing waarbij ze in haar advies<br />
op gemotiveerde wijze uitspraak doet over de<br />
eventuele manifeste onredelijkheid van de overwegingen<br />
en onderdelen in kwestie van de bestreden<br />
beslissing.<br />
Binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het<br />
in § 5 bedoelde administratief dossier en de eventuele<br />
nota van de OVAM zendt de Adviescommissie<br />
Bodemsanering haar gemotiveerd advies per<br />
aangetekende brief aan de Vlaamse Regering, per<br />
adres van de Vlaamse minister.<br />
§ 7. Binnen een termijn van negentig dagen na<br />
ontvangst van het beroep, bedoeld in § 1, doet de<br />
Vlaamse Regering bij gemotiveerde beslissing uitspraak<br />
over het ingediende beroep.<br />
De beslissing van de Vlaamse Regering wordt binnen<br />
een termijn van tien dagen na datum van<br />
deze beslissing per aangetekende brief ter kennis<br />
gebracht van de indiener van het beroep en de<br />
OVAM.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
HOOFDSTUK VII<br />
[FINANCIËLE ZEKERHEDEN]<br />
Opschrift vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 1<br />
[Financiële zekerheden in verband met de<br />
kosten van bodemsanering]<br />
Opschrift vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Onderafdeling 1<br />
[...]<br />
Opschrift impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober<br />
2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 38. [§ 1. Een financiële zekerheid kan de volgende<br />
vormen aannemen, afzonderlijk of in combinatie:<br />
1° een onherroepelijke garantie van een financiële<br />
instelling met zetel in een Lid-Staat van de<br />
Europese Unie;<br />
2° [een borgsom, gestort op een rekening bij de<br />
Deposito- en Consignatiekas, waarbij de gelden<br />
als volgt worden besteed:<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
a) de Deposito- en Consignatiekas stelt het saldo<br />
van de borgsom met het oog op de ambtshalve<br />
uitvoering van de bodemsanering ter beschikking<br />
van de OVAM, nadat de OVAM haar per aangetekende<br />
brief in kennis heeft gesteld van zowel de<br />
vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen<br />
krachtens het decreet niet of niet volledig worden<br />
nagekomen, als van de beslissing van de<br />
OVAM om de bodemsanering ambtshalve uit te<br />
voeren;<br />
b) de borgsteller kan beschikken over het saldo<br />
van de borgsom, nadat de OVAM de betrokkene<br />
per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van<br />
de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen<br />
krachtens het decreet werden nagekomen<br />
of de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering<br />
werd beëindigd.]<br />
§ 2. De OVAM heeft bovendien de mogelijkheid<br />
om als financiële zekerheid te aanvaarden:<br />
1° een erkenning door een erkende verzekeringsonderneming<br />
van haar verbintenis om de kosten<br />
van de bodemsanering of een deel ervan te vergoeden;<br />
2° een borgtocht als is aangetoond dat de kosten<br />
van de bodemsanering kunnen gedragen worden;<br />
3° een hypotheek als is aangetoond dat de kosten<br />
van de bodemsanering kunnen gedragen worden;<br />
4° andere als is aangetoond dat de kosten van de<br />
bodemsanering kunnen gedragen worden.<br />
§ 3. Naarmate de bodemsanering vordert, kan het<br />
bedrag van de financiële zekerheid, gesteld ten<br />
voordele van de OVAM, op schriftelijk verzoek afgebouwd<br />
worden. Het schriftelijk verzoek wordt<br />
per aangetekende brief gericht aan de OVAM en<br />
moet vergezeld zijn van de nodige bewijzen die de<br />
afbouw van het bedrag van de financiële zekerheid<br />
rechtvaardigen. De OVAM spreekt zich binnen<br />
een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst<br />
van het schriftelijk verzoek uit over de voorgestelde<br />
afbouw van het bedrag van de financiële<br />
zekerheid. In ieder geval moet het bedrag van de<br />
financiële zekerheid na afbouw nog voldoende<br />
zijn om de kostprijs van de nog uit te voeren bodemsanering<br />
te dekken.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
–§1, 2°, vervangen bij art. 13 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Onderafdeling 2<br />
[...]<br />
Opschrift impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober<br />
2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 39. [§ 1. Als de OVAM krachtens het decreet<br />
verzoekt een financiële zekerheid te stellen tot<br />
waarborg van de uitvoering van de verplichting<br />
tot bodemsanering, wordt een voorstel met betrekking<br />
tot de aard, de omvang en de termijn van<br />
de financiële zekerheid aan de OVAM betekend.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 48
In geval van een verzoek op grond van artikel 29,<br />
of op grond van artikel 33, van het decreet, moet<br />
het voorstel binnen een termijn van 30 dagen na<br />
datum van ontvangst van het verzoek aan de<br />
OVAM worden betekend.<br />
§ 2. De OVAM bepaalt uiterlijk gelijktijdig met de<br />
conformverklaring van het bodemsaneringsproject<br />
de aard, de omvang en de termijn van de financiële<br />
zekerheid.<br />
De financiële zekerheid ingevolge een verzoek, zoals<br />
bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, moet<br />
worden gesteld binnen 30 dagen na datum van<br />
ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent<br />
de omvang, de termijn en de aard van de financiële<br />
zekerheid.<br />
§ 3. Op gemotiveerd verzoek van de OVAM wordt<br />
een voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële<br />
zekerheid wat betreft de aard, de omvang<br />
en/of de termijn ingediend, als de OVAM:<br />
1° aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject<br />
oplegt en ze daarbij oordeelt dat<br />
de opgelegde aanvullingen of wijzigingen een<br />
aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn<br />
van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen;<br />
2° oordeelt dat het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject<br />
een aanpassing van de aard,<br />
de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële<br />
zekerheid rechtvaardigt;<br />
3° oordeelt dat de resultaten van de bodemsaneringswerken,<br />
zoals vastgesteld in de verklaring,<br />
uitgereikt door de OVAM, overeenkomstig<br />
artikel 21, § 3, van het decreet, een aanpassing<br />
van de aard, de omvang en/of de termijn van de<br />
gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen.<br />
Het verzoek van de OVAM, bedoeld in het eerste<br />
lid, moet schriftelijk gebeuren binnen de hierna<br />
gestelde termijn:<br />
a) in het geval, bedoeld in 1°, van het eerste lid:<br />
gelijktijdig met de beslissing van de OVAM om<br />
aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject<br />
op te leggen, zoals bedoeld in<br />
artikel 17, § 2, van het decreet;<br />
b) in het geval, bedoeld in 2°, van het eerste lid: uiterlijk<br />
gelijktijdig met de conformverklaring van<br />
het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject;<br />
c) in het geval, bedoeld in 3°, van het eerste lid:<br />
binnen 30 dagen na datum van de verklaring, zoals<br />
bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet.<br />
Het voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële<br />
zekerheid moet aan de OVAM worden betekend<br />
binnen 30 dagen na datum van ontvangst<br />
van het verzoek.<br />
§ 4. De OVAM doet uitspraak over de aanpassing<br />
van de aard, de omvang en/of de termijn van de<br />
gestelde financiële zekerheid binnen 30 dagen na<br />
datum van ontvangst van het voorstel, bedoeld in<br />
§ 3. Bij gebrek aan ontvangst van dergelijk voorstel<br />
binnen de termijn, vermeld in 3° van § 3, doet<br />
de OVAM uitspraak over de aanpassing binnen<br />
60 dagen na datum van het verzoek tot het indienen<br />
van een voorstel, zoals bedoeld in § 3.<br />
De aanpassing van de financiële zekerheid moet<br />
gebeuren binnen 30 dagen na datum van ontvangst<br />
van de beslissing van de OVAM omtrent de<br />
aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn<br />
van de gestelde financiële zekerheid.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Laatst vervangen bij art. 14 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Art. 40. [Als de OVAM ambtshalve overgaat tot<br />
het opstellen van een bodemsaneringsproject,<br />
kan ze opleggen dat het bedrag van de financiële<br />
zekerheid wordt verhoogd tot het bedrag van de<br />
bodemsaneringswerken [en de eventuele nazorg],<br />
zoals dat geraamd wordt in het door de OVAM opgestelde<br />
bodemsaneringsproject. Als de in het bodemsaneringsproject<br />
geraamde kosten lager zijn<br />
dan het bedrag van de gestelde financiële zekerheid,<br />
kan dit bedrag op overeenkomstige wijze<br />
worden verlaagd.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24); gewijzigd bij art. 15 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
[Afdeling 2<br />
Financiële zekerheden in verband met de<br />
mogelijke aansprakelijkheid voor de<br />
schade veroorzaakt door de<br />
bodemsanering of door andere<br />
maatregelen]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 41. [§ 1. Wanneer de OVAM verzoekt een financiële<br />
zekerheid te stellen voor mogelijke aansprakelijkheid<br />
voor schade, veroorzaakt door de<br />
bodemsanering of door andere maatregelen, kan<br />
de OVAM, afzonderlijk of in combinatie, de volgende<br />
financiële zekerheden aanvaarden:<br />
1° een onherroepelijke garantie van een financiële<br />
instelling;<br />
2° een aansprakelijkheidsverzekering;<br />
3° een borgstelling.<br />
§ 2. Het voorstel met betrekking tot de omvang,<br />
de termijn en de aard van de financiële zekerheid<br />
moet binnen een termijn van 30 dagen na datum<br />
van ontvangst van het verzoek aan de OVAM betekend<br />
worden.<br />
§ 3. De OVAM bepaalt, rekening houdend met<br />
een voorlopige evaluatie van de risico's op schade<br />
die de bodemsanering of andere maatregelen<br />
kunnen opleveren, de omvang, de termijn en de<br />
aard van de financiële zekerheden die gesteld<br />
moeten worden.<br />
§ 4. [...]]<br />
– Inwerkingtreding:<br />
— § 1: 26 april 1996 (art. 44, § 2, lid 1, Vlarebo)<br />
— § 2: 1 oktober 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
– Vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S., 2 februari<br />
2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002<br />
(art. 24)<br />
– § 4 opgeheven bij art. 16 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
Onderafdeling 3<br />
[...]<br />
Opschrift impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober<br />
2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 42. [...]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Afdeling 2<br />
[...]<br />
Opschrift impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober<br />
2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 43. [...]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Impliciet opgeheven bij art. 8 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
HOOFDSTUK VIII<br />
[GEMEENTELIJKE INVENTARIS]<br />
Opschrift vervangen bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Afdeling 1<br />
Inrichting en werking van de<br />
gemeentelijke inventaris]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. [42]. [§ 1. Een grond wordt in de gemeentelijke<br />
inventaris opgenomen op basis van gegevens<br />
waarover de gemeente beschikt in verband met<br />
beslissingen over vergunningen en meldingen<br />
van hinderlijke inrichtingen, als hinderlijk ingedeeld<br />
ingevolge de huidige of vroegere wetgeving,<br />
en gegevens aan de gemeente verstrekt door de<br />
Bestendige Deputatie van de provincie, betreffende<br />
inrichtingen of activiteiten die opgenomen zijn<br />
in de lijst van artikel 3, § 1, van het decreet. De Bestendige<br />
Deputatie van de provincie verstrekt de<br />
gegevens aan de gemeenten op basis van concrete<br />
vragen.<br />
§ 2. De in de gemeentelijke inventaris aanwezige<br />
gegevens worden vervolledigd of bijgewerkt op<br />
basis van gegevens, afkomstig van onder meer<br />
openbare besturen en diensten, inbegrepen politiediensten,<br />
en van instrumenterende ambtenaren.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
49 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– Oud art. 44 hernummerd en vervangen bij art. 9 B. Vl. Reg.<br />
12 oktober 2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002,<br />
inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. [43.] [§ 1. Overeenkomstig artikel 37, § 4,<br />
van het decreet wordt voor elke bekende risicogrond<br />
de volgende informatie in de gemeentelijke<br />
inventaris opgenomen, beheerd en bewaard:<br />
1° de meest recente kadastrale gegevens, zoals<br />
meegedeeld door de bevoegde diensten van het<br />
Ministerie van Financiën;<br />
2° de inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging<br />
kunnen veroorzaken;<br />
3° facultatief: de identiteit van de eigenaar(s) en<br />
de gebruiker(s);<br />
4° facultatief: bepaalde karakteristieken van de<br />
grond.<br />
§2.De in §1, 1° en 2°, vermelde gegevens bevatten<br />
ten minste:<br />
1° inzake de identificatie van de grond: fusiegemeente,<br />
deelgemeente, postnummer, straat en<br />
nummer;<br />
2° inzake de ligging van de grond: afdeling(en),<br />
sectie(s), perceelnummer(s), data waarop de gegevens<br />
slaan;<br />
3° inzake de inrichtingen en activiteiten die bodemverontreiniging<br />
kunnen veroorzaken: nummer,<br />
beschrijving, categorie en, voorzover gekend,<br />
start- en einddatum.<br />
§3.De in §1, 3° en 4°, vermelde facultatieve gegevens<br />
bevatten zo mogelijk:<br />
1° inzake de identiteit van de eigenaar(s): naam,<br />
voorna(a)m(en), straat en nummer, postnummer,<br />
gemeente;<br />
2° inzake de identiteit van de gebruiker(s): naam,<br />
voorna(a)m(en), straat en nummer, postnummer,<br />
gemeente;<br />
3° inzake de karakteristieken van de grond: Lambert-coördinaten<br />
(x en y) van het centrale punt<br />
van het perceel, bestemmingstype volgens de vigerende<br />
plannen van aanleg of de vigerende<br />
ruimtelijke uitvoeringsplannen, grondwaterkwetsbaarheid.]<br />
– Inwerkingtreding: 26 april 1996 (art. 44, § 1, lid 4, Vlarebo)<br />
– Oud art. 45 hernummerd en vervangen bij art. 9 B. Vl. Reg.<br />
12 oktober 2001, B.S., 2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002,<br />
inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 44. De gemeente staat niet in voor de juistheid<br />
van de gegevens die haar overeenkomstig dit<br />
besluit rechtstreeks of onrechtstreeks worden verstrekt.]<br />
– Toegevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Afdeling 2<br />
Toegankelijkheid van de gemeentelijke<br />
inventaris]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 45. § 1. Het eenvoudig verzoek, bedoeld in<br />
artikel 37, § 5, tweede lid, van het decreet, moet<br />
schriftelijk worden gericht aan de gemeente waar<br />
de betreffende grond gelegen is. Dat kan gebeuren<br />
met het standaardaanvraagformulier voor een<br />
uittreksel waarvan het model wordt vastgesteld<br />
bij besluit van de administrateur-generaal van de<br />
OVAM. Dit besluit wordt in het Belgisch Staatsblad<br />
gepubliceerd.<br />
§ 2. Het uittreksel heeft betrekking op één enkel<br />
kadastraal perceel. Het verzoek kan betrekking<br />
hebben op een of meer kadastrale percelen.<br />
§ 3. Het uittreksel draagt als hoofding «Uittreksel<br />
uit de gemeentelijke inventaris van risicogronden»<br />
en vermeldt de gegevens, bedoeld in § 2 en<br />
§ 3, van artikel 43.]<br />
– Toegevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
– § 1: zie Besl. 17 december 2001 van de administrateur-generaal<br />
tot vaststelling van het model van aanvraagformulier voor<br />
uittreksel uit de gemeentelijke inventaris, B.S., 2 februari 2002,<br />
inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 2)<br />
[HOOFDSTUK IX<br />
MELDING VAN OVERDRACHT,<br />
STOPZETTING OF SLUITING]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Afdeling 1<br />
Melding van overdracht]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 46. § 1. De melding van overdracht, bedoeld<br />
in artikel 37, § 3, van het decreet, moet per<br />
aangetekende brief worden gericht aan de OVAM.<br />
De melding moet, op straffe van onontvankelijkheid,<br />
gebeuren met het volledig en correct ingevulde<br />
standaardmeldingsformulier voor overdracht.<br />
Het model van het meldingsformulier<br />
wordt vastgesteld bij besluit van de administrateur-generaal<br />
van de OVAM. Dit besluit wordt in<br />
het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.<br />
§ 2. Als een melding van overdracht door de<br />
OVAM onontvankelijk wordt bevonden, deelt ze<br />
dat binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst<br />
ervan per aangetekende brief mee aan de<br />
overdrager met vermelding van de reden van onontvankelijkheid.]<br />
– Toegevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
– § 1: zie bijlage 9 bij Vlarebo: meldingsformulier voor overdracht<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
[Afdeling 2<br />
Melding van sluiting of stopzetting]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 47. § 1. De melding van de sluiting van een<br />
inrichting of de stopzetting van een activiteit, bedoeld<br />
in artikel 44 van het decreet, moet per aangetekende<br />
brief worden gericht aan de OVAM. De<br />
melding moet, op straffe van onontvankelijkheid,<br />
gebeuren met het volledig en correct ingevulde<br />
standaardmeldingsformulier voor sluiting of stopzetting.<br />
Het model van het meldingsformulier<br />
wordt vastgesteld bij besluit van de administrateur-generaal<br />
van de OVAM. Dit besluit wordt in<br />
het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.<br />
§ 2. Als een melding van sluiting of stopzetting<br />
door de OVAM onontvankelijk wordt bevonden,<br />
deelt ze dat binnen een termijn van 14 dagen na<br />
ontvangst ervan per aangetekende brief mee aan<br />
de exploitant met vermelding van de reden van<br />
onontvankelijkheid.]<br />
– Toegevoegd bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
– § 1: zie bijlage 10 bij Vlarebo: meldingsformulier voor sluiting<br />
of stopzetting<br />
[HOOFDSTUK X<br />
NADERE REGELEN MET BETREKKING<br />
TOT HET GEBRUIK VAN UITGEGRAVEN<br />
BODEM]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Afdeling 1<br />
Definities]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 48. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:<br />
1° Vlarem I: het besluit van 6 februari 1991 van de<br />
Vlaamse Regering houdende vaststelling van het<br />
Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning,<br />
zoals herhaaldelijk gewijzigd;<br />
2° Vlarem II: het besluit van 1 juni 1995 van de<br />
Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale<br />
bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk<br />
gewijzigd;<br />
3° Vlarea: het besluit van 17 december 1997 van<br />
de Vlaamse Regering tot vaststelling van het<br />
Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer,<br />
zoals herhaaldelijk gewijzigd;<br />
4° ontvangende grond: grond waarop de uitgegraven<br />
bodem wordt gebruikt;<br />
5° verdachte grond: risicogrond of grond die opgenomen<br />
is in het register van de verontreinigde<br />
gronden, bedoeld in artikel 4 van het decreet, of<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 50
waarvoor aanwijzingen bestaan van bodemverontreiniging;<br />
6° fysisch scheiden: het wegnemen van een deel<br />
of het geheel van de steenfractie en van bodemvreemde<br />
materialen [, andere dan stenen,] uit uitgegraven<br />
bodem;<br />
7° [kadastrale werkzone:<br />
– het kadastraal perceel of een gedeelte daarvan;<br />
– meerdere kadastrale percelen met gelijkaardige<br />
milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt<br />
uitgevoerd.<br />
Voor gronden zonder kadastraal perceelnummer<br />
valt de kadastrale werkzone samen met het samenhangend<br />
geheel van gronden met gelijkaardige<br />
milieukenmerken waarop eenzelfde project<br />
wordt uitgevoerd. De milieukenmerken worden<br />
bepaald volgens een code van goede praktijk. De<br />
milieukenmerken omvatten een reeks van gelijkaardige<br />
kenmerken met een betekenisvol nadelig<br />
en relevant effect op het milieu en op het gewenst<br />
natuurdoeltype of een betekenisvol risico voor de<br />
volksgezondheid, en worden geclusterd tot een<br />
groep van gelijkaardige milieukenmerken. De<br />
code van goede praktijk wordt op basis van deze<br />
elementen en aspecten opgesteld;]<br />
8° tussentijdse opslagplaats: locatie voor een in de<br />
tijd beperkte opslag van uitgegraven bodem met<br />
het oog op de definitieve bestemming al dan niet<br />
na fysische scheiding of reiniging;<br />
9° ANRE: afdeling Natuurlijke Rijkdommen en<br />
Energie van de administratie Economie van het<br />
departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse<br />
Aangelegenheden en Landbouw van<br />
het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;<br />
10° werk: werk, zoals gedefinieerd in artikel<br />
4.1.1.3. van het Vlarea;<br />
11° bouwstof: bouwstof, zoals gedefinieerd in<br />
artikel 4.1.1.4. van het Vlarea.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
–6° gewijzigd bij art. 17, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
–7° vervangen bij art. 17, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Afdeling 2<br />
Algemene bepalingen]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 49. De bepalingen van dit hoofdstuk regelen<br />
het gebruik van uitgegraven bodem.<br />
De bepalingen voor het gebruik van uitgegraven<br />
bodem gelden evenzeer voor het gebruik van gereinigde<br />
uitgegraven bodem en van uitgegraven<br />
bodem waarop een fysische scheiding wordt toegepast.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 50. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn<br />
niet van toepassing op grondstoffen afkomstig<br />
van groeven, graverijen en uitgravingen, vergunningplichtig<br />
overeenkomstig de bepalingen van<br />
het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,<br />
waarvan de herkomst bewezen<br />
wordt door een erkende bodembeheerorganisatie,<br />
door de ANRE of door de OVAM.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Afdeling 3<br />
Het gebruik van uitgegraven bodem als<br />
bodem]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Onderafdeling 1<br />
Algemene bepalingen]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 51. § 1. Voor het gebruik van uitgegraven<br />
bodem als bodem moet geen technisch verslag en<br />
bodembeheerrapport opgemaakt worden als de<br />
uitgegraven bodem afkomstig is van een niet-verdachte<br />
grond en voorzover de totale uitgraving op<br />
de niet-verdachte grond niet meer dan 250 m 3 bedraagt.<br />
§ 2. Voor het gebruik van uitgegraven bodem als<br />
bodem moet een technisch verslag en een bodembeheerrapport<br />
opgemaakt worden als de uitgegraven<br />
bodem afkomstig is van een verdachte<br />
grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte<br />
grond meer dan 250 m 3 bedraagt.]<br />
[§ 3. In afwijking van § 2 moet voor het gebruik<br />
van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale<br />
werkzone geen technisch verslag en bodembeheerrapport<br />
worden opgemaakt, als de totale<br />
uitgraving op een verdachte grond niet meer<br />
dan 250 m 3 bedraagt en de uitgegraven bodem<br />
wordt gebruikt volgens een code van goede praktijk.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
– § 3 toegevoegd bij art. 18 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Onderafdeling 2<br />
Voorwaarden voor gebruik van uitgegraven<br />
bodem als bodem binnen de kadastrale<br />
werkzone]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 52. [Het gebruik van uitgegraven bodem<br />
als bodem binnen de kadastrale werkzone is toegelaten<br />
onder de volgende voorwaarden:<br />
1° Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt<br />
als de concentraties van verontreinigende stoffen<br />
lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende<br />
bodemsaneringsnormen van het<br />
bestemmingstype waaronder de ontvangende<br />
grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4;<br />
2° Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende<br />
stoffen hoger dan 80 % van de<br />
overeenstemmende bodemsaneringsnormen van<br />
het bestemmingstype waaronder de ontvangende<br />
grond overeenkomstig de bepalingen van<br />
artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld,<br />
kan met toepassing van een code van goede<br />
praktijk als bodem worden gebruikt als uit een<br />
technisch verslag en een bodembeheerrapport<br />
blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het<br />
beoogde gebruik;<br />
3° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze<br />
behoort te weten dat hij verontreinigende<br />
stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de<br />
tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt<br />
als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd<br />
door een erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
volgens een code van goede praktijk, het bewijs<br />
wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven<br />
bodem als bodem geen verontreiniging<br />
van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke<br />
blootstelling aan de verontreinigende stoffen<br />
geen extra risico oplevert. In de studie worden<br />
de milieukenmerken van de uitgegraven bodem<br />
geëvalueerd op basis van de milieukenmerken<br />
van de ontvangende grond;<br />
4° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1°<br />
tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als<br />
bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische<br />
scheiding volgens de best beschikbare technieken,<br />
het gehalte aan bodemvreemde materialen,<br />
andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichtsen<br />
volumeprocent bedraagt.]]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003); vervangen bij art. 19<br />
B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S.,<br />
6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals<br />
vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 17 januari 2003, B.S.,<br />
31 januari 2003)<br />
51 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
[Onderafdeling 3<br />
Voorwaarden van gebruik van uitgegraven<br />
bodem als bodem buiten de kadastrale<br />
werkzone]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 53. [§ 1. Het gebruik van uitgegraven bodem<br />
als bodem buiten de kadastrale werkzone is<br />
toegelaten onder de volgende voorwaarden:<br />
1° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende<br />
stoffen bevat lager dan of gelijk aan<br />
die welke vermeld worden in bijlage 7, kan vrij<br />
worden gebruikt;<br />
2° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende<br />
stoffen bevat lager dan of gelijk aan<br />
die welke vermeld worden in bijlage 8, kan worden<br />
gebruikt in bestemmingstype I, als de ontvangende<br />
grond hogere concentraties van verontreinigende<br />
stoffen bevat dan die welke opgenomen<br />
zijn in bijlage 7, op voorwaarde dat de concentraties<br />
in de uitgegraven bodem lager zijn dan de<br />
concentraties in de ontvangende grond;<br />
3° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende<br />
stoffen bevat lager dan of gelijk aan<br />
die welke vermeld worden in bijlage 8, kan vrij<br />
worden gebruikt in de bestemmingstypes II tot en<br />
met V;<br />
4° Van de voorwaarden, gesteld in 3°, kan worden<br />
afgeweken, als de ontvangende grond hogere<br />
concentraties van verontreinigende stoffen bevat<br />
dan die welke opgenomen zijn in bijlage 8, op<br />
voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven<br />
bodem lager zijn dan of gelijk zijn aan de concentraties<br />
in de ontvangende grond.<br />
Wanneer de uitgegraven bodem de bodemsaneringsnormen<br />
overschrijdt van het bestemmingstype<br />
van de zone waaruit hij afkomstig is, moet hij<br />
voor gebruik worden gereinigd, tenzij de uitgegraven<br />
bodem niet reinigbaar is.<br />
De bouwheer moet door middel van een studie,<br />
uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
volgens een code van goede praktijk, het<br />
bewijs leveren dat het gebruik van de uitgegraven<br />
bodem als bodem geen verontreiniging van het<br />
grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke<br />
blootstelling aan de verontreinigende stoffen<br />
geen extra risico oplevert. In de studie worden de<br />
milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd<br />
op basis van de milieukenmerken van de<br />
ontvangende grond;<br />
5° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze<br />
behoort te weten dat hij verontreinigende<br />
stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de<br />
tabel, bedoeld in bijlage 7 en 8, kan worden gebruikt<br />
als bodem als door middel van een studie,<br />
uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
volgens een code van goede praktijk, het<br />
bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven<br />
bodem als bodem geen verontreiniging<br />
van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke<br />
blootstelling aan de verontreinigende stof-<br />
fen geen extra risico oplevert. In de studie worden<br />
de milieukenmerken van de uitgegraven bodem<br />
geëvalueerd op basis van de milieukenmerken<br />
van de ontvangende grond;<br />
6° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1°<br />
tot en met 5°, kan uitgegraven bodem enkel als<br />
bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische<br />
scheiding volgens de best beschikbare technieken,<br />
het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke<br />
wijze aanwezig zijn, maximaal<br />
5 gewichtsprocent bedraagt, de afmeting van de<br />
stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn,<br />
niet groter is dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde<br />
materialen, andere dan stenen,<br />
maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt.<br />
§ 2. In afwijking van § 1 is binnen eenzelfde project<br />
het gebruik van uitgegraven bodem buiten de<br />
kadastrale werkzone toegelaten in het geval dat<br />
twee kadastrale werkzones met gelijkwaardige<br />
milieukenmerken ruimtelijk gescheiden zijn door<br />
één of meerdere kadastrale werkzone(s) met andere<br />
milieukenmerken en indien de ontvangende<br />
kadastrale werkzone gelijkaardige milieukenmerken<br />
bezit als de kadastrale zone waarvan de uitgegraven<br />
bodem afkomstig is. In dit geval gelden de<br />
voorwaarden van artikel 52.]]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003); vervangen bij art. 20<br />
B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S.,<br />
6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals<br />
vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 17 januari 2003, B.S.,<br />
31 januari 2003)<br />
[Afdeling 4<br />
Het gebruik van uitgegraven bodem in of<br />
als bouwstof]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Onderafdeling 1<br />
Algemene bepalingen]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 54. § 1. Voor het gebruik van uitgegraven<br />
bodem in of als bouwstof moet geen technisch<br />
verslag en bodembeheerrapport opgemaakt worden<br />
als de uitgegraven bodem afkomstig is van<br />
een niet-verdachte grond voor zover de toe te passen<br />
hoeveelheid niet meer dan 250 m 3 bedraagt.<br />
§ 2. Voor het gebruik van uitgegraven bodem in of<br />
als bouwstof moet een technisch verslag en een<br />
bodembeheerrapport opgemaakt te worden als<br />
de uitgegraven bodem afkomstig is van een verdachte<br />
grond of als de toe te passen hoeveelheid<br />
uitgegraven bodem afkomstig van een niet-verdachte<br />
grond meer dan 250 m 3 bedraagt. Uit het<br />
technisch verslag en bodembeheerrapport moet<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
blijken dat de uitgegraven bodem voldoet aan de<br />
voorwaarden voor het beoogde gebruik.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Onderafdeling 2<br />
Voorwaarden voor het gebruik van<br />
uitgegraven bodem in of als bouwstof]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 55. Voor het gebruik van uitgegraven bodem<br />
in of als bouwstof gelden de voorwaarden inzake<br />
samenstelling en gebruik voor het gebruik<br />
van afvalstoffen als secundaire grondstof in of als<br />
bouwstof, vermeld in de artikelen 4.2.2.1. en<br />
4.2.2.2., § 1, § 2, eerste lid, en § 3, van het Vlarea.<br />
De specifieke toepassingen en de aanvullende<br />
voorwaarden, bedoeld in artikel 4.2.2.2., § 2, eerste<br />
lid, van het Vlarea, worden uitdrukkelijk in het<br />
bodembeheerrapport vermeld.<br />
Onverminderd de voorwaarden bepaald in het vorige<br />
lid, is het gebruik van uitgegraven bodem in<br />
of als bouwstof enkel toegelaten binnen de realisatie<br />
van een werk.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Afdeling 5<br />
Technisch verslag en<br />
bodembeheerrapport]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 56. § 1. Het technisch verslag wordt opgemaakt<br />
door een erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
volgens een code van goede praktijk. Het<br />
wordt opgemaakt op basis van de analyseresultaten<br />
van representatieve mengmonsters die werden<br />
genomen volgens een bemonsteringsprocedure,<br />
aanvaard door de OVAM. De bemonsteringsprocedures<br />
zijn onder meer afhankelijk<br />
van de hoeveelheid, de homogeniteit en het al of<br />
niet-verdacht zijn van de bodem.<br />
Alle analyses moeten uitgevoerd worden volgens<br />
de methodes, opgenomen in bijlage 5, of volgens<br />
een methode die door de OVAM gelijkwaardig<br />
wordt bevonden. De OVAM spreekt zich hierover<br />
uit binnen 90 dagen na ontvangst van dit verzoek.<br />
Bij ontstentenis van een uitspraak binnen de vastgestelde<br />
termijn wordt de methode geacht niet<br />
gelijkwaardig te zijn.<br />
§ 2. Het technisch verslag omvat de volgende gegevens.<br />
1° In ieder geval:<br />
a) de identificatie van de grond waar de bodem<br />
uitgegraven werd of uitgegraven zal worden;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 52
) de identiteit van de eigenaar van de grond waar<br />
de bodem uitgegraven werd of uitgegraven zal<br />
worden;<br />
c) de identificatie van de grond waar bemonsterd<br />
en geanalyseerd werd;<br />
d) de bevestiging dat werd bemonsterd en geanalyseerd<br />
overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;<br />
e) de analyseresultaten, inclusief de naam van het<br />
laboratorium;<br />
2° Voorzover gekend: de identiteit van de natuurlijke<br />
persoon of rechtspersoon die de bodem uitgegraven,<br />
respectievelijk getransporteerd heeft.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 57. § 1. Het bodembeheerrapport wordt afgeleverd<br />
door een bodembeheerorganisatie, erkend<br />
overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.<br />
In afwijking daarvan kan een tussentijdse opslagplaats,<br />
erkend overeenkomstig de bepalingen van<br />
dit besluit, bodembeheerrapporten afleveren met<br />
betrekking tot uitgegraven bodem, door haar in<br />
ontvangst genomen met het oog op de verhandeling<br />
ervan.<br />
In afwijking van het eerste lid van deze bepaling<br />
kan een grondreinigingscentrum, erkend overeenkomstig<br />
de bepalingen van dit besluit, bodembeheerrapporten<br />
afleveren met betrekking tot uitgegraven<br />
bodem, door haar in ontvangst genomen<br />
met het oog op de reiniging ervan en de verhandeling<br />
van de gereinigde uitgegraven bodem.<br />
§ 2. Het bodembeheerrapport attesteert de conformiteit<br />
van de uitgegraven bodem met de voorwaarden<br />
voor het beoogde gebruik.<br />
§ 3. Het bodembeheerrapport wordt afgeleverd<br />
op basis van een technisch verslag en omvat:<br />
1° de nodige verwijzingen naar het technisch verslag;<br />
2° de identificatie van de plaats waar de ontvangende<br />
bodem gelegen is;<br />
3° de voorwaarden waaronder de uitgegraven bodem<br />
mag worden gebruikt;<br />
4° in de gevallen, bedoeld in [artikel 52, 3°, en]<br />
artikel 53, 4° en 5°: de milieukenmerken van de<br />
ontvangende grond, inclusief de studie die vereist<br />
is overeenkomstig voormelde bepalingen.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 24; zoals vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
–§3, 4°, gewijzigd bij art. 21 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Afdeling 6<br />
Bodembeheerorganisatie, tussentijdse<br />
opslagplaats en grondreinigingscentrum:<br />
erkenning in het kader van de regeling<br />
met betrekking tot het gebruik van<br />
uitgegraven bodem]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Onderafdeling 1<br />
Voorwaarden tot erkenning en voorwaarden<br />
tot gebruik van de erkenning]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 58. Om als bodembeheerorganisatie erkend<br />
te worden en erkend te blijven, moeten de<br />
volgende voorwaarden zijn vervuld:<br />
1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk<br />
conform de wet van 27 juni 1921 waarbij<br />
aan de verenigingen zonder winstoogmerk en<br />
aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid<br />
wordt verleend;<br />
2° voldoende representatief zijn voor de verschillende<br />
sectoren die betrokken zijn bij het gebruik<br />
van uitgegraven bodem;<br />
3° uitsluitend als statutair doel hebben het leveren<br />
van studiewerk, het afleveren van bodembeheerrapporten<br />
en het verstrekken van informatie<br />
en advies inzake uitgegraven bodem;<br />
4° een of meer personen in dienst hebben die een<br />
grondige kennis hebben van de volgende disciplines:<br />
microbiologie, biologie, bodemkunde, fysica,<br />
geologie, scheikunde;<br />
5° ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 3 jaar beroepservaring heeft<br />
in een milieusector die relevant is voor het onderzoek<br />
inzake bodemverontreiniging of afvalstoffen<br />
gedurende de 6 jaar voorafgaand aan de datum<br />
van de erkenningsaanvraag;<br />
6° een gekwalificeerd persoon contractueel ter<br />
beschikking hebben met de nodige ervaring voor<br />
de beoordeling van de analyse- en bemonsteringsprocedure<br />
en het technisch verslag op hun inhoud;<br />
7° beschikken over een procedure die haar in<br />
staat stelt de uitgegraven bodem waarvoor ze een<br />
bodembeheerrapport aflevert, te traceren;<br />
8° beschikken over een verzekering die haar beroepsaansprakelijkheid<br />
dekt;<br />
9° de bestuurders en de personen die de rechtspersoon<br />
kunnen verbinden, moeten over hun burgerlijke<br />
en politieke rechten beschikken en mogen<br />
geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen<br />
voor overtredingen van de milieuwetgeving<br />
van een Lid-Staat van de Europese Unie;<br />
10° bijhouden van een klachtenregister dat ter inzage<br />
ligt van de toezichthoudende overheid;<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
11° bijhouden van een register van bodembeheerrapporten<br />
dat ter inzage ligt van de toezichthoudende<br />
overheid. De bodembeheerrapporten<br />
moeten gedurende een termijn van vijf jaar bijgehouden<br />
worden.<br />
De grondige kennis, bedoeld in 4°, moet worden<br />
aangetoond met academische diploma's of met<br />
diploma's van het hoger onderwijs van het lange<br />
type of ermee gelijkgestelde diploma's, uitgereikt<br />
in een Lid-Staat van de Europese Unie.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 59 Om als tussentijdse opslagplaats voor<br />
uitgegraven bodem of als grondreinigingscentrum<br />
voor uitgegraven bodem erkend te worden<br />
en erkend te blijven, moeten de volgende voorwaarden<br />
zijn vervuld:<br />
1° een rechtspersoon zijn, opgericht in de vorm<br />
van een handelsvennootschap, met een exploitatiezetel<br />
in het Vlaamse Gewest;<br />
2° niet in staat van faillissement verkeren, noch<br />
het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring,<br />
noch een gerechtelijk akkoord hebben<br />
aangevraagd of verkregen;<br />
3° één of meer personen in dienst hebben die een<br />
grondige kennis hebben van de volgende disciplines:<br />
microbiologie, biologie, bodemkunde, fysica,<br />
geologie, scheikunde;<br />
4° ten minste één natuurlijke persoon in dienst<br />
hebben die minimaal 3 jaar beroepservaring heeft<br />
in een milieusector die relevant is voor het onderzoek<br />
inzake bodemverontreiniging of afvalstoffen<br />
gedurende de 6 jaar voorafgaand aan de datum<br />
van de erkenningsaanvraag;<br />
5° een gekwalificeerd persoon contractueel ter<br />
beschikking hebben met de nodige ervaring voor<br />
de beoordeling van de analyse- en bemonsteringsprocedure<br />
en het technisch verslag op hun inhoud;<br />
6° minstens één of meer personen in dienst hebben<br />
en een gekwalificeerd persoon contractueel<br />
ter beschikking hebben die samen een grondige<br />
kennis en ervaring hebben om de aanvaarding en<br />
de beoordeling van uitgegraven bodem overeenkomstig<br />
dit besluit te garanderen;<br />
7° beschikken over een procedure die haar in<br />
staat stelt de uitgegraven bodem waarvoor ze een<br />
bodembeheerrapport aflevert, te traceren;<br />
8° voldoen aan een door de OVAM aanvaard kwaliteitsreglement<br />
houdende administratieve bepalingen<br />
en technische voorzieningen die garanderen<br />
dat de aangeboden uitgegraven bodem voldoet<br />
aan de in dit besluit vermelde normen. Dat<br />
reglement omvat minstens:<br />
a) een procedure voor het in ontvangst nemen<br />
van, het opslaan van, het fysisch scheiden en/of<br />
reinigen en het afleveren van uitgegraven bodem;<br />
b) registers voor aan- en afvoer van uitgegraven<br />
bodem, reststoffen en hulpstoffen;<br />
53 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
c) een projectdossier per partij grond met vermelding<br />
van herkomst, in- en uitgangsanalyses, verwerkingsmethode<br />
en locatie van gebruik van de<br />
uitgegraven bodem;<br />
9° beschikken over een verzekering die haar beroepsaansprakelijkheid<br />
dekt;<br />
10° de bestuurders en de personen die de rechtspersoon<br />
kunnen verbinden, moeten over hun burgerlijke<br />
en politieke rechten beschikken en mogen<br />
geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen<br />
voor overtredingen van de milieuwetgeving<br />
van een Lid-Staat van de Europese Unie;<br />
11° beschikken over de nodige infrastructuur en<br />
installaties voor de exploitatie van de inrichting;<br />
12° bijhouden van een klachtenregister dat ter inzage<br />
ligt van de toezichthoudende overheid;<br />
13° bijhouden van een register van bodembeheerrapporten<br />
dat ter inzage ligt van de toezichthoudende<br />
overheid; de bodembeheerrapporten<br />
moeten gedurende een termijn van vijf jaar bijgehouden<br />
worden;<br />
14° voldoen aan een tweejaarlijkse keuring door<br />
een erkende bodembeheerorganisatie die nagaat<br />
of aan de voornoemde bepalingen in dit artikel is<br />
voldaan. De keuring moet voldoen aan de door<br />
OVAM opgelegde procedures of een evenwaardige<br />
code van goede praktijk;<br />
15° beschikken over de nodige vergunningen<br />
overeenkomstig de bepalingen van het decreet<br />
van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;<br />
16° voldoen aan de voorwaarden opgelegd door<br />
of krachtens Vlarem I en II.<br />
De grondige kennis, bedoeld in 3°, moet worden<br />
aangetoond met academische diploma's of met<br />
diploma's van het hoger onderwijs van het lange<br />
type of ermee gelijkgestelde diploma's, uitgereikt<br />
in een Lid-Staat van de Europese Unie.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Onderafdeling 2<br />
Procedure tot erkenning]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 60. De aanvraag om erkend te worden, bedoeld<br />
in artikel 58 en 59, moet per aangetekende<br />
brief worden gericht aan de Vlaamse minister, op<br />
het adres van de OVAM.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 61. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag<br />
voor erkenning ten minste de volgende gegevens<br />
bevatten:<br />
1° de statuten van de rechtspersoon;<br />
2° de naam (of namen) van de natuurlijke persoon<br />
(of personen) die door de rechtspersoon aan-<br />
gesteld is (of zijn) als verantwoordelijk persoon (of<br />
personen);<br />
3° een eensluidend verklaard afschrift van de diploma's,<br />
zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid,<br />
respectievelijk artikel 59, tweede lid;<br />
4° een curriculum vitae van de personen die over<br />
de kennis en ervaring zoals bedoeld in artikel 58,<br />
eerste lid, 4° tot en met 6°, respectievelijk<br />
artikel 59, eerste lid, 3° tot en met 6°, beschikken,<br />
waaruit die kennis en ervaring blijkt;<br />
5° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de<br />
aanvrager verklaart binnen 30 dagen na de erkenning<br />
een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
te sluiten zoals bedoeld in artikel 58, eerste<br />
lid, 8°, respectievelijk artikel 59, eerste lid, 9°, en<br />
de OVAM in kennis te stellen van de afgesloten polis;<br />
6° een recent getuigschrift van goed zedelijk gedrag<br />
van de personen, bedoeld in artikel 58, eerste<br />
lid, 9°, respectievelijk artikel 59, eerste lid, 10°;<br />
7° een recent attest waaruit blijkt dat de aanvrager<br />
aan zijn sociale en fiscale verplichtingen voldaan<br />
heeft;<br />
8° wat de tussentijdse opslagplaatsen en grondreinigingscentra<br />
betreft, een beschrijving van de<br />
infrastructuur en installaties, bedoeld in<br />
artikel 59, eerste lid, 11°.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 62. De procedure voor de behandeling van<br />
de aanvragen tot erkenning zoals bedoeld in<br />
artikel 58 en 59 is als volgt:<br />
1° Onderzoek van de ontvankelijkheid:<br />
De OVAM verzendt binnen 30 dagen na de datum<br />
van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs<br />
aan de aanvrager, waarbij de OVAM zich tevens<br />
uitspreekt over de ontvankelijkheid van de<br />
aanvraag. De OVAM verklaart de aanvraag ontvankelijk<br />
of verzoekt om de nodige of passende<br />
aanvullingen.<br />
Als de OVAM niet binnen de 30 dagen na de datum<br />
van ontvangst van de aanvraag om aanvullingen<br />
heeft verzocht, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk<br />
te zijn.<br />
Als de OVAM om aanvullingen verzoekt, wordt de<br />
aangepaste of aangevulde aanvraag opnieuw per<br />
aangetekende brief aan de OVAM toegestuurd. De<br />
OVAM verzendt binnen 30 dagen na de datum<br />
van ontvangst van de aangepaste of aangevulde<br />
aanvraag het ontvangstbewijs aan de aanvrager,<br />
waarbij de OVAM zich tevens uitspreekt over de<br />
ontvankelijkheid van de aangepaste aanvraag;<br />
2° Onderzoek en advisering van de aanvraag:<br />
De OVAM onderzoekt de ontvankelijke aanvraag<br />
en stuurt die, samen met haar advies, binnen<br />
90 dagen na de datum van het ontvangstbewijs<br />
naar de Vlaamse minister;<br />
3° Beslissing:<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
De Vlaamse minister doet binnen 120 dagen na<br />
de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag<br />
bij gemotiveerde beslissing uitspraak over<br />
de ontvankelijke aanvraag;<br />
4° Betekening van de beslissing:<br />
Binnen 150 dagen na de datum van het ontvangstbewijs<br />
van de aanvraag wordt de beslissing<br />
over de erkenningsaanvraag door de OVAM per<br />
aangetekende brief aan de aanvrager betekend.<br />
De beslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch<br />
Staatsblad bekendgemaakt.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Onderafdeling 3<br />
Schorsing en opheffing van de erkenning]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 63. § 1. De Vlaamse minister kan te allen<br />
tijde de erkenning, bedoeld in artikel 58 en 59,<br />
schorsen voor een termijn van maximaal<br />
6 maanden in elk van de volgende gevallen:<br />
1° wanneer de houder van de erkenning de taken<br />
waarmee hij is belast door dit besluit niet reglementair<br />
of niet objectief uitvoert;<br />
2° wanneer de houder van de erkenning niet<br />
meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, gesteld<br />
in dit besluit;<br />
3° wanneer de houder van de erkenning onregelmatigheden<br />
begaat bij het afleveren van bodembeheerrapporten<br />
en bij de toepassing van de procedures,<br />
voorgeschreven in dit besluit;<br />
[4° wanneer de houder van de erkenning bij een<br />
vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan,<br />
veroordeeld is voor een misdrijf dat door<br />
zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken<br />
rechtspersoon aantast;]<br />
5° bij een erkende bodembeheerorganisatie, wanneer<br />
de onafhankelijkheid tegenover de betrokkenen<br />
bij een project niet gegarandeerd wordt.<br />
§ 2. [De Vlaamse minister brengt de houder van<br />
de erkenning per aangetekende brief op de hoogte<br />
van de voorgenomen beslissing tot schorsing<br />
met vermelding van de reden(en). Binnen<br />
30 dagen na de datum van ontvangst van die brief<br />
kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten<br />
vervullen en/of zijn verweermiddelen<br />
aan de Vlaamse minister kenbaar maken.]<br />
§ 3. De beslissing tot schorsing wordt door de<br />
OVAM per aangetekende brief aan de houder van<br />
de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in<br />
het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.<br />
§ 4. De schorsing gaat in op de dertigste dag na de<br />
datum van de betekening van de beslissing aan de<br />
betrokkene.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
–§1, 4° ingevoegd bij art. 22, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 54
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
– § 2 vervangen bij art. 22, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
[Art. 64. § 1. De Vlaamse minister kan te allen<br />
tijde de erkenning, bedoeld in artikel 58 en 59, opheffen<br />
in elk van de volgende gevallen:<br />
1° wanneer de houder van de erkenning de taken<br />
waarmee hij is belast door dit besluit herhaaldelijk<br />
niet reglementair of niet objectief uitvoert;<br />
2° wanneer de houder van de erkenning bij het<br />
verstrijken van de schorsingsperiode nog steeds<br />
niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden<br />
waarvoor hij op grond van artikel 63, § 1, 2° geschorst<br />
werd;<br />
3° wanneer de houder van de erkenning ernstige<br />
onregelmatigheden of bij herhaling onregelmatigheden<br />
begaat bij het afleveren van bodembeheerrapporten<br />
en bij de toepassing van de procedures,<br />
voorgeschreven in dit besluit;<br />
4° wanneer de houder van de erkenning bij een<br />
vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan,<br />
veroordeeld is voor een misdrijf dat door<br />
zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken<br />
rechtspersoon in ernstige mate aantast;<br />
5° bij een erkende bodembeheerorganisatie, wanneer<br />
de onafhankelijkheid tegenover de betrokkenen<br />
bij een project bij herhaling niet gegarandeerd<br />
wordt.<br />
§ 2. [De Vlaamse minister brengt de houder van<br />
de erkenning per aangetekende brief op de hoogte<br />
van de voorgenomen beslissing tot opheffing<br />
met vermelding van de reden(en). Binnen<br />
30 dagen na datum van ontvangst van die brief<br />
kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten<br />
vervullen en/of zijn verweermiddelen<br />
aan de Vlaamse minister kenbaar maken.]<br />
§ 3. De beslissing tot opheffing wordt door de<br />
OVAM per aangetekende brief aan de houder van<br />
de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in<br />
het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.<br />
§ 4. De opheffing gaat in op de dertigste dag na de<br />
datum van de betekening van de beslissing aan de<br />
betrokkene.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
– § 2 vervangen bij art. 23 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, inwerkingtreding: 1 januari <strong>2004</strong> (art. 31; zoals<br />
vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 17 januari 2003, B.S.,<br />
31 januari 2003)<br />
[Art. 65. De erkenning wordt van rechtswege geacht<br />
nooit te zijn verleend als de houder van de erkenning<br />
uiterlijk bij het verstrijken van de termijn,<br />
bepaald in artikel 61, 5°, niet het bewijs heeft geleverd<br />
dat de voorgeschreven verzekering voor beroepsaansprakelijkheid<br />
werd afgesloten.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Onderafdeling 4<br />
Duur, verlenging en niet-overdraagbaarheid<br />
van de erkenning]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 66. De erkenning wordt verleend voor<br />
maximaal 5 jaar. De Vlaamse minister kan die erkenning<br />
verlengen overeenkomstig de procedure,<br />
vastgesteld in de artikelen 60, 61 en 62.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 67. Erkenningen zijn niet overdraagbaar.]<br />
– Toegevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[HOOFDSTUK XI<br />
TOEZICHT]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 12 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 69. De in artikel 21 van het decreet bedoelde<br />
toezichthoudende ambtenaren van de OVAM<br />
worden, op voorstel van de administrateur-generaal<br />
van de OVAM, door de Vlaamse minister aangewezen.<br />
Deze ambtenaren maken zich bekend<br />
door een legitimatiebewijs, ondertekend door de<br />
administrateur-generaal van de OVAM.]<br />
– Toegevoegd bij art. 12 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
– Nummering conform B.S.; er is geen art. 68<br />
[HOOFDSTUK XII<br />
SLOTBEPALING]<br />
Opschrift toegevoegd bij art. 13 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
[Art. 70. De Vlaamse minister is belast met de<br />
uitvoering van dit besluit.]<br />
– Toegevoegd bij art. 13 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
BIJLAGE 1<br />
[Lijst van inrichtingen en activiteiten die<br />
bodemverontreiniging kunnen veroorzaken<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
1 AARDOLIE OF AARDOLIEPRODUCTEN<br />
1.1 Niet in rubriek 20.1.2 begrepen inrichting voor<br />
de raffinage, voor de distillatie, het kraken, het<br />
vergassen of enige andere wijze van verwerking<br />
van aardolie of aardolieproducten (Raffinaderij<br />
van ruwe aardolie, met uitzondering van deze<br />
waarin uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie<br />
worden vervaardigd: zie rubriek 20.1.2)<br />
1.2 Opslagplaats voor aardpek, teer, asfalt, pek en<br />
dergelijke stoffen van meer dan 5.000 kg<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
55 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
C<br />
B<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Uitzondering: de tijdelijke opslag op een bouwplaats<br />
is niet ingedeeld.<br />
1.4 Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische<br />
of chemische producten met een capaciteit<br />
van 200.000 ton of meer<br />
2 AFVALSTOFFEN (inrichtingen voor de verwerking<br />
van afvalstoffen overeenkomstig het decreet<br />
van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming<br />
en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten)<br />
Opmerkingen<br />
De hieronder genoemde drempelwaarden hebben<br />
in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit,<br />
op het vermogen of op de<br />
opslagcapaciteit. Wanneer de exploitant in dezelfde<br />
milieutechnische eenheid verscheidene<br />
activiteiten van dezelfde rubriek verricht, worden<br />
de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar<br />
opgeteld.<br />
Opslagcapaciteit: waar opslagcapaciteit wordt<br />
gebruikt, wordt de som bedoeld van alle capaciteiten<br />
voor opslag van de verschillende soorten<br />
afvalstoffen (bijv. de gerecupereerde, afvalstoffen,<br />
de restfracties).<br />
Gevaarlijke afvalstoffen zijn alle afvalstoffen die<br />
overeenkomstig het Vlaams reglement inzake<br />
afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea) als gevaarlijke<br />
afvalstoffen zijn gedefinieerd.<br />
Niet-gevaarlijke afvalstoffen zijn alle afvalstoffen<br />
die overeenkomstig het Vlaams reglement<br />
inzake afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea)<br />
niet als gevaarlijke afvalstoffen zijn gedefinieerd.<br />
Voor de begrippen verwijdering en nuttige toepassing<br />
gelden de definities van het Vlaams reglement<br />
inzake afvalvoorkoming en -beheer<br />
(Vlarea).<br />
Overeenkomstig het Vlaams reglement inzake<br />
afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea) worden de<br />
secundaire grondstoffen niet meer als afvalstoffen<br />
beschouwd vanaf het ogenblik:<br />
– dat ze bij de derden die ze hergebruiken worden<br />
afgeleverd, als het gaat om afvalstoffen die<br />
zonder enige voorbehandeling opnieuw kunnen<br />
worden hergebruikt;<br />
– dat ze zijn omgevormd, als het gaat om afvalstoffen<br />
die pas na voorbehandeling kunnen<br />
worden hergebruikt.<br />
Uitzonderingen<br />
De voorlopige opslag en de mechanische behandeling<br />
van afvalstoffen op de plaats van productie,<br />
voorafgaand aan elke inzameling, zijn<br />
geen inrichtingen voor het verwerken van afvalstoffen<br />
als de opslag en de mechanische behandeling<br />
gebeuren met het oog op een<br />
georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen,<br />
tenzij het anders bepaald wordt in deze<br />
bijlage.<br />
De opslag van afvalstoffen die ontstaan uit de<br />
aanvaardingsplicht of terugnameplicht van<br />
stoffen, is geen inrichting voor de verwerking<br />
van afvalstoffen als aan beide volgende voorwaarden<br />
is voldaan:<br />
– de opslag gebeurt bij de eindverkoper, tussenhandelaar,<br />
producent of invoerder van de stoffen;<br />
– de opslag gebeurt met het oog op een georganiseerde<br />
regelmatige afvoer van de afvalstoffen,<br />
tenzij het anders bepaald wordt in deze bijlage.<br />
Deze opslag kan wel ingedeeld zijn volgens een<br />
andere rubriek.<br />
Kringloopcentra e.d., met name inrichtingen<br />
waar tweedehands huishoudelijke goederen die<br />
in aanmerking komen voor producthergebruik<br />
(zoals kleding, boeken, meubelen, huisraad,<br />
speelgoed, bruingoed en witgoed) worden opgeslagen,<br />
gesorteerd, gereinigd en/of hersteld,<br />
zijn geen inrichtingen voor de verwerking van<br />
afvalstoffen.<br />
C
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Het aanwenden van afvalstoffen voor een functionele<br />
verharding bovenop een bestaande bodem<br />
en waarbij de afvalstoffen duidelijk<br />
onderscheidbaar zijn van het bodemmateriaal<br />
worden in het kader van deze lijst niet gezien als<br />
een opslag, overslag of verwijdering van afvalstoffen.<br />
2.1 Opslag en overslag van afvalstoffen<br />
2.1.1 Opslag van afvalstoffen niet aan een verwerking<br />
van de afvalstoffen verbonden:<br />
a) inerte afvalstoffen met een opslagcapaciteit<br />
van meer dan 20 m 3<br />
O<br />
b) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen O<br />
c) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
Uitzondering<br />
De hierna volgende opslag is geen inrichting<br />
voor het verwerken van afvalstoffen:<br />
a) de opslag van inert bouw- en sloopafval op de<br />
bedrijfsterreinen van aannemers van bouw- en<br />
wegeniswerken als die opgeslagen afvalstoffen<br />
nuttig worden toegepast of aangewend worden<br />
als secundaire grondstoffen bij de uitoefening<br />
van de normale bedrijfsactiviteit;<br />
b) de opslag van inert bouw- en sloopafval op<br />
terreinen of bij installaties waarvoor een geldige<br />
milieu- of bouwvergunning werd afgeleverd en<br />
als die opslag bijdraagt tot het realiseren van<br />
het voorwerp van de vergunning;<br />
c) de opslag van gerecupereerde bouwmaterialen.<br />
Deze opslag kan wel ingedeeld zijn volgens een<br />
andere rubriek (zie o.a. rubriek 30).<br />
2.1.2 Overslag van afvalstoffen niet aan een verwerking<br />
van de afvalstoffen verbonden:<br />
a) inerte afvalstoffen met een overslagcapaciteit<br />
van meer dan 50 m 3<br />
O<br />
b) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen O<br />
c) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.2 Opslag en nuttige toepassing van afvalstoffen<br />
Alle inrichtingen onder 2.2 zijn inrichtingen<br />
waarin handelingen gebeuren waardoor nuttige<br />
toepassing van althans een gedeelte van de<br />
afvalstoffen al of niet met terugwinning van<br />
energie en/of stoffen alsook het reinigen van recipiënten<br />
door uitbranden zijn ingedeeld onder<br />
2.3.<br />
2.2.1 Opslag en sortering van:<br />
Sorteren is de afvalstoffen manueel of met lichte<br />
gereedschappen soort bij soort voegen. Als het<br />
sorteren deel uitmaakt van andere ingedeelde<br />
handelingen op afvalstoffen, valt 2.2.1 weg.<br />
a) inerte afvalstoffen A<br />
b) selectief ingezamelde huishoudelijke afval- B<br />
stoffen, met inbegrip van klein gevaarlijk afval<br />
(containerpark)<br />
Het is een inrichting van een exploitant die belast<br />
is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.<br />
c) niet-gevaarlijke afvalstoffen bestaande uit papier<br />
en karton, hout, textiel, kunststoffen, metaal,<br />
glas, rubber, bouw- en sloopafval, met een<br />
opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 100 ton A<br />
2° meer dan 100 ton B<br />
d) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen, met een<br />
opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 100 ton A<br />
2° meer dan 100 ton B<br />
e) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.2.2 Opslag en mechanische behandeling van:<br />
Mechanisch behandelen is het behandelen van<br />
de afvalstoffen met werktuigen, zonder de chemische<br />
eigenschappen van de afvalstoffen te<br />
veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren,<br />
hakselen, klieven, knippen, kuisen, persen,<br />
pletten, scheiden, shredderen, snijbranden,<br />
stralen, wassen, zagen, zeven.<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Het persen van papier, karton, textiel, kunststoffen,<br />
rubber en metaal in een perscontainer op<br />
de plaats van inzameling (containerpark) van<br />
die afvalstoffen wordt in deze context niet beschouwd<br />
als een behandeling van afvalstoffen.<br />
Het mechanisch behandelen op de bouwplaats<br />
zelf van inerte stoffen die bij de uitvoering van<br />
wegenis- en /of sloopwerkzaamheden ontstaan,<br />
wordt in deze context evenmin als een<br />
behandeling van afvalstoffen beschouwd.<br />
a) inerte afvalstoffen, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
1° maximaal 1.000 m 3<br />
A<br />
2° meer dan 1.000 m 3<br />
B<br />
b) niet-gevaarlijke afvalstoffen uit 2.2.1.c, met<br />
een opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 100 ton A<br />
2° meer dan 100 ton B<br />
c) schroot met een opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 10 ton O<br />
2° meer dan 10 ton tot en met 100 ton B<br />
3° meer dan 100 ton C<br />
d) voertuigwrakken met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
1° meer dan 2 tot en met 10 wrakken of 10 ton O<br />
2° meer dan 10 wrakken of 10 ton tot en met B<br />
100 wrakken of 100 ton<br />
3° meer dan 100 wrakken of 100 ton C<br />
e) scheepssloperijen en sloperijen andere dan C<br />
bedoeld onder c) en d)<br />
f) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen met een<br />
opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 100 ton A<br />
2° meer dan 100 ton B<br />
g) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.2.3 Opslag en biologische behandeling van:<br />
a) aërobe compostering van uitsluitend tuin- en<br />
plantsoenafval, met een opslagcapaciteit van:<br />
3° meer dan 100 ton B<br />
b) groente-, fruit- en tuinafval (GFT)<br />
1° aërobe compostering met een opslagcapaci- B<br />
teit van meer dan 100 ton<br />
2° anaërobe compostering met of zonder met- B<br />
haanwinning met een opslagcapaciteit van<br />
meer dan 100 ton<br />
Uitzondering: De thuiscompostering van groente-,<br />
fruit- en tuinafval door particulieren is geen<br />
inrichting voor de verwerking van afvalstoffen.<br />
c) aërobe of anaërobe compostering, met of B<br />
zonder methaanwinning van andere niet-gevaarlijke<br />
afvalstoffen<br />
d) andere biologische behandeling van niet-ge- C<br />
vaarlijke afvalstoffen<br />
e) biologische behandeling van gevaarlijke af- C<br />
valstoffen<br />
2.2.4 Opslag en behandeling van dierlijke afvalstoffen<br />
De verwijdering door verbranden of begraven is<br />
in deze context geen verwerking.<br />
a) opslag en bewerking van laag-risicomateriaal,<br />
met een opslagcapaciteit van:<br />
2° meer dan 10 ton B<br />
b) opslag en verwerking van laag-risicomate- B<br />
riaal<br />
c) opslag en bewerking of verwerking van hoog- C<br />
risicomateriaal<br />
d) installaties voor de destructie of verwerking B<br />
van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit<br />
van meer dan 10 ton per dag<br />
2.2.5 Opslag en fysisch-chemische behandeling al of<br />
niet in combinatie met een mechanische behandeling<br />
van:<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen<br />
is de chemische eigenschappen, de chemische<br />
samenstelling of de aggregatietoestand van de<br />
afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren,<br />
distilleren, extraheren, mengen, neerslaan,<br />
neutraliseren, ontwateren, oxideren, raffineren,<br />
reduceren, regenereren, smelten, solidifiëren. Er<br />
kan overlapping zijn met rubriek 2.3.2.<br />
a) niet-gevaarlijke slibs, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
1° tot en met 1 ton O<br />
2° meer dan 1 ton<br />
b) gevaarlijke slibs, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
B<br />
1° tot en met 1 ton A<br />
2° meer dan 1 ton<br />
c) afgewerkte olie, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
C<br />
1° tot en met 1 ton A<br />
2° meer dan 1 ton<br />
d) organische oplosmiddelen, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
C<br />
1° tot en met 1 ton A<br />
2° meer dan 1 ton<br />
e) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen, met een<br />
opslagcapaciteit van:<br />
C<br />
1° tot en met 1 ton O<br />
2° meer dan 1 ton<br />
f) andere gevaarlijke afvalstoffen, met een opslagcapaciteit<br />
van :<br />
B<br />
1° tot en met 1 ton A<br />
2° meer dan 1 ton C<br />
2.2.6 Opslag en reiniging van recipiënten (verpakkingen<br />
en containers) door inwendig wassen van:<br />
Containers zijn laadkisten voor vervoer, maar<br />
ook tankwagens, bulkwagens, spoorwegwagens,<br />
scheepsruimen.<br />
a) recipiënten die stoffen hebben bevat die als<br />
afvalstoffen bij de inerte afvalstoffen zijn gerangschikt;<br />
A<br />
b) recipiënten die biologische stoffen hebben<br />
bevat die als afvalstoffen bij de niet-gevaarlijke<br />
biologische afvalstoffen zijn gerangschikt;<br />
B<br />
c) recipiënten die stoffen hebben bevat die als<br />
afvalstoffen bij de andere niet-gevaarlijke afvalstoffen<br />
zijn gerangschikt;<br />
B<br />
d) recipiënten die stoffen hebben bevat die als<br />
afvalstoffen bij de gevaarlijke afvalstoffen zijn<br />
gerangschikt<br />
Uitzondering: het wassen – bij de vuller of gebruiker<br />
– van verpakkingen die bestemd en ontworpen<br />
zijn om binnen hun levensduur een<br />
aantal omlopen te maken, dat wil zeggen die<br />
opnieuw gevuld of gebruikt worden voor hetzelfde<br />
doel als waarvoor ze zijn ontworpen, is<br />
geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen.<br />
C<br />
2.2.7 Installaties voor de nuttige toepassing, als gedefinieerd<br />
in artikel 1.4. van het Vlarea, van gevaarlijke<br />
afvalstoffen met een capaciteit van<br />
meer dan 10 ton per dag (er kan een overlapping<br />
zijn met andere deelrubrieken van<br />
rubriek 2.2).<br />
B<br />
2.2.8 Opslag en behandeling van baggerspecie, afkomstig<br />
van het ruimen, verdiepen en/of verbreden<br />
van bevaarbare en onbevaarbare<br />
waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch<br />
net en/of de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur:<br />
a) opslag in afwachting van behandeling B<br />
b) mechanische, fysisch-chemische en/of biologische<br />
behandeling<br />
B<br />
2.3 Opslag en verwijdering van afvalstoffen<br />
Alle inrichtingen onder 2.3 zijn inrichtingen<br />
waarin handelingen gebeuren die leiden tot de<br />
vernietiging of de definitieve opslag in of op de<br />
bodem van afvalstoffen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 56<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
2.3.1<br />
Het verbranden van afvalstoffen al of niet met<br />
terugwinning van energie en/of stoffen alsook<br />
het reinigen van recipiënten door uitbranden,<br />
zijn gerangschikt onder deze rubriek.<br />
Opslag en mechanische behandeling, die niet<br />
bedoeld wordt in rubriek 2.3.7 van:<br />
Mechanisch behandelen is het behandelen van<br />
de afvalstoffen met werktuigen, zonder de chemische<br />
eigenschappen van de afvalstoffen te<br />
veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren,<br />
hakselen, klieven, knippen, kuisen, persen,<br />
pletten, scheiden, shredderen, snijbranden,<br />
stralen, wassen, zagen, zeven.<br />
a) niet-gevaarlijke afvalstoffen B<br />
b) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.3.2 Opslag en fysisch-chemische behandeling, al of<br />
niet in combinatie met een mechanische behandeling,<br />
die niet bedoeld wordt in<br />
rubriek 2.3.7, van:<br />
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen<br />
is de chemische eigenschappen, de chemische<br />
samenstelling of de aggregatietoestand van de<br />
afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren,<br />
distilleren, extraheren, mengen, neerslaan,<br />
neutraliseren, ontwateren, oxideren, raffineren,<br />
regenereren, reduceren, smelten, solidifiëren. Er<br />
kan overlapping zijn met rubriek 2.2.5.<br />
a) niet-gevaarlijke slibs C<br />
b) gevaarlijke slibs C<br />
c) afgewerkte olie C<br />
d) organische oplosmiddelen C<br />
e) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen C<br />
f) andere gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.3.3 Opslag en biologische behandeling, die niet bedoeld<br />
wordt in rubriek 2.3.7, van:<br />
a) niet-gevaarlijke afvalstoffen B<br />
b) gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.3.4 Opslag en verbranding, met of zonder energiewinning<br />
en met of zonder terugwinning van<br />
stoffen, die niet bedoeld wordt in rubriek 2.3.7,<br />
van:<br />
b) niet-gevaarlijk behandeld houtafval<br />
c) afgewerkte olie die wel beantwoordt aan de<br />
criteria, bedoeld in artikel 4.2.5.1. van het Vlarea,<br />
maar niet aan de overige voorwaarden om<br />
als secundaire grondstof te mogen worden gebruikt,<br />
in een inrichting met een nominaal thermisch<br />
vermogen van:<br />
A<br />
1° minder dan 500 kW A<br />
2° 500 kW tot en met 10 MW [A]<br />
3° meer dan 10 MW [B]<br />
d) andere afgewerkte olie<br />
e) niet-gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen<br />
met een verbrandingscapaciteit van:<br />
C<br />
1° tot en met 3 ton per uur A<br />
2° meer dan 3 ton per uur B<br />
f) niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar<br />
zijn met huishoudelijke afvalstoffen<br />
C<br />
g) vast niet-risicohoudend medisch afval C<br />
h) risicohoudend medisch afval en vloeibaar en<br />
pasteus niet-risicohoudend medisch afval<br />
C<br />
i) krengen in dierencrematoria C<br />
j) andere niet-gevaarlijke afvalstoffen C<br />
k) andere gevaarlijke afvalstoffen C<br />
2.3.5 Opslag en reiniging van metalen recipiënten<br />
door uitbranden<br />
C<br />
2.3.6 Stortplaatsen, die niet bedoeld worden in<br />
rubriek 2.3.7, van:<br />
(zie titel II van het Vlarem voor de categorieën<br />
van stortplaatsen)<br />
a) categorie 3:<br />
1° inerte afvalstoffen B<br />
2° monostortplaats voor inerte afvalstoffen<br />
b) categorie 2:<br />
B<br />
1° niet-gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen C<br />
2° niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar<br />
zijn met huishoudelijke afvalstoffen<br />
C<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
3° niet-gevaarlijke bijzondere afvalstoffen C<br />
4° monostortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen,<br />
andere dan inerte afvalstoffen<br />
c) categorie 1:<br />
C<br />
1° gevaarlijke afvalstoffen die, na de eventuele<br />
nodige voorbehandeling, aan de aanvaardingscriteria<br />
voldoen<br />
C<br />
2° niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen van<br />
anorganische aard of van organisch-chemische<br />
aard en afvalstoffen die ermee vergelijkbaar zijn<br />
C<br />
3° monostortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen<br />
die, na de eventueel nodige voorbehandeling,<br />
aan de aanvaardingscriteria voldoen<br />
C<br />
2.3.7 Opslag, behandeling en verwijdering van baggerspecie:<br />
Uitzondering: Het ter plaatse uitspreiden van<br />
niet-verontreinigde ruimingsspecie op de oever<br />
is niet ingedeeld.<br />
a) monostortplaatsen voor baggerspecie en/of<br />
ruimingsspecie, afkomstig van het ruimen, verdiepen<br />
en/of verbreden van bevaarbare en onbevaarbare<br />
waterlopen die behoren tot het<br />
openbaar hydrografisch net en/of de aanleg<br />
van nieuwe waterinfrastructuur<br />
B<br />
2.3.8 Installaties voor de<br />
verwijderingshandelingen D1 tot en met D12,<br />
als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Vlarea, van<br />
gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van<br />
meer dan 10 ton per dag.<br />
(Er kan een overlapping zijn met andere deelrubrieken<br />
van rubriek 2.3)<br />
C<br />
2.3.10 Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen<br />
of een totale capaciteit van meer dan<br />
25.000 ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen<br />
voor inerte afvalstoffen. (Er kan een<br />
overlapping zijn met andere deelrubrieken van<br />
rubriek 2.3)<br />
C<br />
3 AFVALWATER EN KOELWATER<br />
Opmerkingen:<br />
1. Indien de lozing niet kan worden ingedeeld<br />
volgens de debietafhankelijke criteria, kunnen<br />
de volgende omrekeningseenheden worden<br />
toegepast om de klasse te bepalen:<br />
– indelingscriterium x 10 = m3 /dag<br />
– indelingscriterium x 200 = m 3 /maand<br />
– indelingscriterium x 2.000 = m 3 /jaar<br />
2. De hierna vermelde inrichtingen zijn niet ingedeeld:<br />
a) het lozen van huishoudelijk afvalwater in de<br />
openbare riolen, als dat afvalwater afkomstig is<br />
van woongelegenheden;<br />
b) afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling<br />
van huishoudelijk afvalwater, die horen<br />
bij individuele woongelegenheden;<br />
c) het beheren van inrichtingsmaatregelen in<br />
een onbevaarbare waterloop of een kunstmatige<br />
afvoerweg voor hemelwater, die tot doel hebben<br />
het zelfzuiverend vermogen van de<br />
waterloop te verbeteren;<br />
d) het afscheiden van grove bestanddelen uit<br />
het waterig medium door middel van een zeef<br />
of een rooster;<br />
e) het scheiden van bestanddelen aanwezig in<br />
het waterig medium op basis van het verschil in<br />
dichtheid tussen de aanwezige vervuilde bestanddelen<br />
en het waterig medium (bijv. KWSafscheider,<br />
vetvanger), uitgezonderd centrifuges;<br />
f) een septische put, behorende bij de lozing van<br />
huishoudelijk afvalwater.<br />
3.6 Afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip<br />
van het lozen van het effluentwater en het ontwateren<br />
van de bijbehorende slibproductie:<br />
2. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater<br />
dat geen van de in bijlage 2C bij titel I van het<br />
Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat, met<br />
een effluent:<br />
3° van meer dan 200 m 3 /u A<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
3. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater<br />
dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I<br />
van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat<br />
in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen<br />
voor het uiteindelijk<br />
ontvangende oppervlaktewater met uitzondering<br />
van de onder rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen<br />
met een effluent:<br />
1° tot en met 50 m 3 /u A<br />
2° meer dan 50 m 3 /u B<br />
4. voor de behandeling van afvalwater, aangevoerd<br />
via openbare riolen en/of collectoren met<br />
een zuiveringscapaciteit:<br />
3° van meer dan 500 vervuilingseenheden<br />
A<br />
4 BEDEKKINGSMIDDELEN (verven, vernissen,<br />
inkten, emails, metaalpoeders en analoge producten,<br />
afbijt- en beitsmiddelen, oppervlaktebehandeling)<br />
Opmerking: Onder afbijtmiddelen vallen hier<br />
niet de onder rubriek 29.5.7 vermelde beitsmiddelen,<br />
gebruikt voor het verwijderen van anorganische<br />
verontreinigingen van een metallisch<br />
substraat.<br />
4.1 Inrichtingen voor de productie van lak, verf,<br />
drukinkten en/of pigmenten, alsmede voor het<br />
bereiden van bedekkingsmiddelen, met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
4.2 Inrichtingen voor het aanbrengen van bedekkingsmiddelen<br />
door indompeling<br />
C<br />
4.3 Inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch<br />
of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen<br />
(uitgezonderd het aanbrengen<br />
van bedekkingsmiddelen met behulp van een<br />
rol, spuitbus, kwast of borstel, het aanbrengen<br />
van bedekkingsmiddelen aan een gebouw of<br />
enige andere vaste constructie en het aanbrengen<br />
van wegmarkeringen en de activiteiten, bedoeld<br />
in rubriek 11 (drukken):<br />
a) inrichtingen, voorzien van een filterinstallatie<br />
met gebruik van actieve kool voor de adsorptie<br />
van de afvalgassen of een gelijkwaardige<br />
installatie, alsmede inrichtingen waar uitsluitend<br />
watergedragen verven worden aangebracht,<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 25 kW A<br />
2° meer dan 25 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW<br />
b) inrichtingen die niet in sub a) bedoeld worden,<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
C<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW A<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
4.4 Inrichtingen voor het thermisch behandelen<br />
(bij een temperatuur van 100° C of meer) van<br />
voorwerpen, bedekt met bedekkingsmiddelen,<br />
wanneer het inwendig volume van de ovens<br />
groter is dan 0,25 m 3 ;<br />
B<br />
4.5 Opslagplaatsen voor meer dan 10 ton bedekkingsmiddelen<br />
met uitzondering van die welke<br />
bedoeld worden in rubriek 17 en 48.<br />
O<br />
4.6 Installaties voor de oppervlaktebehandeling<br />
van stoffen, voorwerpen of producten, waarin<br />
organische oplosmiddelen worden gebruikt in<br />
het bijzonder voor het appreteren, bedrukken,<br />
het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het<br />
vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of<br />
impregneren, met een verbruikscapaciteit van<br />
meer dan 150 kg oplosmiddelen per uur, of<br />
meer dan 200 ton per jaar<br />
(er kan overlapping zijn met deelrubrieken van<br />
de rubrieken 29 en 41).<br />
B<br />
5 BIOCIDEN (bestrijdingsmiddelen: pesticiden,<br />
herbiciden, insecticiden, enz.)<br />
BIOTECHNOLOGIE: zie rubriek 51)<br />
57 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
5.1 Inrichtingen voor het bereiden of het formuleren<br />
van biociden, die niet bedoeld worden in<br />
rubriek 5.4.<br />
C<br />
5.2 Inrichtingen voor het verpakken van biociden B<br />
5.3 Opslagplaatsen met uitzondering van die welke<br />
bedoeld worden in de rubrieken 17 en 48, voor<br />
biociden van:<br />
1° meer dan 0,5 ton tot en met 2 ton O<br />
2° meer dan 2 ton B<br />
5.4 Productie van pesticiden met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 30.000 ton C<br />
2° meer dan 30.000 ton C<br />
5.5. Fabricage van basisproducten voor gewasbescherming<br />
en van biociden<br />
C<br />
6 BRANDSTOFFEN (VASTE)<br />
6.1 Inrichtingen voor het mechanisch behandelen<br />
en verwerken van vaste brandstoffen met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW A<br />
3° meer dan 200 kW B<br />
6.2 Opslagplaatsen voor vaste brandstoffen, met<br />
uitzondering van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48: (gebieden, bepaald volgens de<br />
begrippen van het koninklijk besluit van<br />
28 december 1972 betreffende de inrichting en<br />
de toepassing van de ontwerpgewestplannen<br />
en de gewestplannen)<br />
1° in woon- en woonuitbreidingsgebieden, opslagplaatsen<br />
met een capaciteit van meer dan<br />
5 ton en met een oppervlakte van:<br />
a) maximaal 2,5 ha O<br />
b) meer dan 2,5 ha<br />
2° in andere gebieden, opslagplaatsen met een<br />
capaciteit van meer dan 20 ton en met een oppervlakte<br />
van:<br />
A<br />
a) maximaal 10 ha O<br />
b) meer dan 10 ha A<br />
7 CHEMICALIËN (zie ook rubrieken 17 en 20.4)<br />
7.1 Niet elders ingedeelde inrichtingen, voor de<br />
productie of behandeling van organische of<br />
anorganische chemicaliën waarbij, gebruikgemaakt<br />
wordt van:<br />
– alkylering<br />
– aminering met ammoniak<br />
– carbonylering<br />
–condensatie<br />
– dehydrogenering<br />
– verestering<br />
– halogenering en fabricage van halogenen<br />
– hydrogenering<br />
–hydrolyse<br />
–oxidatie<br />
– polymerisatie<br />
– ontzwaveling, synthese en omzetting van<br />
zwavelhoudende verbindingen<br />
– nitrering en synthese van stikstofhoudende<br />
verbindingen<br />
– synthese van fosforhoudende verbindingen<br />
– distillatie<br />
–extractie<br />
– solvatatie<br />
– menging<br />
met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 1.000 ton B<br />
2° van meer dan 1.000 ton tot en met<br />
10.000 ton<br />
C<br />
3° van meer dan 10.000 ton C<br />
7.2 Geïntegreerde chemische installaties, d.w.z. installaties<br />
voor de fabricage op industriële schaal<br />
van stoffen door chemische omzetting waarin<br />
verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en<br />
functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd<br />
voor de fabricage van:<br />
C<br />
1° organische basischemicaliën C<br />
2° anorganische basischemicaliën C<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
3° fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststof- C<br />
fen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen)<br />
4° basisproducten voor gewasbescherming en C<br />
van biociden<br />
5° farmaceutische basisproducten met een che- C<br />
misch of biologisch procédé<br />
6° explosieven C<br />
7.3 Petrochemische installaties of vervolgfabrieken<br />
voor het kraken of vergassen van nafta, gasolie,<br />
LPG of andere aardoliefracties, alsmede daarvan<br />
afgeleide organische chemie die niet elders<br />
is ingedeeld met een verwerkingscapaciteit van:<br />
1° tot en met 500.000 ton per jaar C<br />
2° meer dan 500.000 ton per jaar C<br />
7.4 Inrichtingen voor het bereiden van één van de<br />
volgende producten:<br />
a) fenolen, koolstofdisulfiden en mercaptanen<br />
met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
b) aminen en gehalogeneerde organische verbindingen<br />
met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.5 Productie van chloor door elektrolyse en/of<br />
door het kwik- of het diafragmaprocédé met<br />
een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.6 Fabricatie van organische en anorganische peroxiden,<br />
met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.7 Productie van chloorwaterstoffen en derivaten,<br />
alsmede van polymeren ervan, die niet bedoeld<br />
worden in rubriek 5 met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.8 Productie van natriumpentachloorfenolaat<br />
door elektrolyse van hexachloorbenzeen, met<br />
een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.9 Productie van soda (natriumcarbonaat) als<br />
eindproduct en/of van calcium- en natriumchloride<br />
als bijproduct, met een jaarcapaciteit<br />
aan eindproduct, respectievelijk<br />
bijproduct:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.10 Productie van methylcellulose door inwerking<br />
van methylchloride op cellulose, met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
7.11 Chemische installaties voor de fabricage van:<br />
(Er kan een overlapping zijn met de deelrubrieken<br />
van rubriek 7, 13 en 38)<br />
(Onder fabricage in de zin van deze rubriek<br />
wordt verstaan de fabricage van de in deze rubriek<br />
genoemde stoffen of groepen van stoffen<br />
op industriële schaal door chemische omzetting)<br />
1° organisch-chemische basisproducten zoals:<br />
a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cy- C<br />
clische, verzadigde of onverzadigde, alifatische<br />
of aromatische)<br />
b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals al- C<br />
coholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters,<br />
acetaten, ethers, peroxiden, epoxyharsen<br />
c) zwavelhoudende koolwaterstoffen C<br />
d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals C<br />
aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen,<br />
nitrillen, cyanaten, isocyanaten<br />
e) fosforhoudende koolwaterstoffen C<br />
f) halogeenhoudende koolwaterstoffen C<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
g) organometaalverbindingen C<br />
h) kunststofbasisproducten (polymeren, kunst- C<br />
vezels, cellulosevezels)<br />
i) synthetische rubber C<br />
j) kleurstoffen en pigmenten C<br />
k) tensioactieve stoffen en tensiden C<br />
2° anorganisch-chemische basisproducten, zoals:<br />
a) van gassen, zoals ammoniak, chloor of C<br />
chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof,<br />
kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden,<br />
waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride<br />
b) van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstof- C<br />
zuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur,<br />
oleum, zwaveligzuur<br />
c) van basen, zoals ammoniumhydroxide, ka- C<br />
liumhydroxide, natriumhydroxide<br />
d) van zouten, zoals ammoniumchloride, ka- C<br />
liumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat,<br />
perboraat, zilvernitraat<br />
e) van niet-metalen, metaaloxiden of andere C<br />
anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide,<br />
silicium, siliciumcarbide<br />
3° fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende mest- C<br />
stoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen)<br />
4° farmaceutische basisproducten die een che- C<br />
misch of biologisch procédé gebruiken<br />
5° explosieven C<br />
10 DRANKEN<br />
10.1 Mouterijen, bierbrouwerijen evenals inrichtingen<br />
voor het bereiden van spuitwaters, frisdranken,<br />
alcoholische dranken of likeuren, cider,<br />
vruchtenwijn, schuimwijn, enz. alsmede drankconditioneringsbedrijven<br />
en bottelarijen, met<br />
een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
10.2 Spiritus- en gistfabrieken, met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
11 DRUKKERIJEN EN GRAFISCHE INDUSTRIE<br />
(drukken op papier, weefsel, metaal, kunststoffen,<br />
enz., fotografische bewerkingen, boekbinden):<br />
11.1 Inrichtingen voor het drukken in de ruimste zin,<br />
inzonderheid hoogdruk, vlakdruk, diepdruk,<br />
flexodruk, zeefdruk, uitvlokken, fotokopie, microfilm,<br />
planafdruk, aanmaken van gedrukte<br />
schakelingen, elektronische druk, op papier,<br />
metaal, glas (behalve de versiering van hol glas),<br />
plastiek, weefsel en alle andere materialen.<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
Een individueel in een lokaal opgesteld toestel<br />
voor fotokopie, planafdruk of elektronische<br />
druk is niet ingedeeld, ook niet wanneer de totale<br />
drijfkracht van alle dergelijk individueel opgestelde<br />
toestellen binnen een inrichting of een<br />
milieu-technische eenheid 5 kW of meer bedraagt.<br />
11.2 Zetten, voorbereidingen en afwerkingen van de<br />
grafische industrie, zoals het grafisch ontwerpen,<br />
het zetten en opmaken, de fotoreprografie,<br />
de clicherie, het graveren van platen en stempels,<br />
het binden, het afwerken en de veredeling,<br />
met inbegrip van labo's voor foto-ontwikkeling<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
12 ELEKTRICITEIT<br />
12.1 Elektriciteitsproductie: niet in rubrieken 20.1.5,<br />
20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie,<br />
uitgezonderd de aspecten<br />
die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus,<br />
met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen<br />
van:<br />
1° 100 kW tot en met 10.000 kW O<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 58<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
2° meer dan 10.000 kW A<br />
12.4 Inrichtingen voor het vervaardigen van elektrische<br />
en elektronische toestellen, gedrukte schakelingen,<br />
chips, zonnecellen en geleiders, met<br />
een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
(Apparaten die pcb's bevatten: zie rubriek 17.5)<br />
(Thermische centrales: zie rubriek 20.1.4)<br />
A<br />
13. FARMACEUTISCHE STOFFEN<br />
13.1 Inrichtingen voor het industrieel bereiden of<br />
het formuleren van farmaceutische stoffen<br />
B<br />
13.2 Inrichtingen voor het conditioneren en het verpakken<br />
van farmaceutische stoffen met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
13.3 Opslagplaatsen voor farmaceutische stoffen<br />
met uitzondering van die welke bedoeld worden<br />
onder rubriek 48, met een capaciteit van<br />
meer dan 10 ton<br />
O<br />
14 FOTOGRAFISCHE PRODUCTEN (lichtgevoelige<br />
films, platen, papier, enz.)<br />
Inrichtingen voor het vervaardigen van fotografische<br />
producten met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
15 GARAGES, PARKEERPLAATSEN EN HERSTEL-<br />
LINGSWERKPLAATSEN VOOR MOTORVOER-<br />
TUIGEN<br />
15.2 Werkplaatsen voor het herstellen van motorvoertuigen<br />
(met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden)<br />
die niet bedoeld worden in<br />
rubriek 15.3<br />
A<br />
15.3 Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen<br />
en het onderhouden van motorvoertuigen met<br />
gebruik van meer dan één schouwput of brug<br />
(met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden)<br />
A<br />
16 GASSEN<br />
16.1 Installaties voor de productie (met inbegrip van<br />
de gasraffinage) of omzetting van gassen,<br />
cokesgas uitgezonderd:<br />
b) overige, met een productiecapaciteit van:<br />
3° meer dan 100 m 3 /uur<br />
(Cokesfabrieken: zie rubriek 20.1.1)<br />
B<br />
17 GEVAARLIJKE PRODUCTEN<br />
(lozing van afvalwater dat een of meer van de<br />
gevaarlijke stoffen bevat, vermeld in de lijst 2C<br />
van de bijlage 2 bij titel I van het Vlarem: zie<br />
rubriek 3.5)<br />
Opmerking: Deze rubriek betreft zowel vaste<br />
stoffen als vloeistoffen. Gassen zijn ingedeeld in<br />
rubriek 16.<br />
17.2 Industriële activiteiten en opslagplaatsen met<br />
risico's van zware ongevallen (EU-<br />
Richtlijn 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende<br />
de beheersing van de gevaren van<br />
zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken)<br />
17.2.1 Inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden<br />
aanwezig zijn, gelijk aan of groter<br />
dan de hoeveelheid, vermeld in bijlage 6,<br />
delen 1 en 2, kolom 2, gevoegd bij titel I van het<br />
Vlarem (zie ook artikel 7 van titel I van het Vlarem)<br />
C<br />
17.2.2 VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten<br />
in hoeveelheden aanwezig zijn, gelijk<br />
aan of groter dan de hoeveelheid, vermeld in<br />
bijlage 6, delen 1 en 2, kolom 3, gevoegd bij<br />
titel I van het Vlarem (zie ook artikel 7 van titel I<br />
van het Vlarem)<br />
C<br />
17.3 Inrichtingen of opslagplaatsen voor gevaarlijke<br />
producten die niet onder rubriek 17.2 en 17.4<br />
vallen.<br />
Voor de toepassing van deze rubriek worden als<br />
«gevaarlijke producten» beschouwd, de stoffen,<br />
bedoeld in bijlage 7 bij titel I van het Vlarem<br />
Opmerking<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Voor de toepassing van de indelingscriteria van<br />
deze subrubriek moet zowel met de hoofdeigenschap<br />
als met het ontvlammingspunt rekening<br />
worden gehouden. Voor de vloeibare brandstoffen<br />
moet evenwel enkel rekening worden gehouden<br />
met het ontvlammingspunt.<br />
Daarbij wordt onder «hoofdeigenschap» verstaan:<br />
de catalogisering volgens EG-<br />
Richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende<br />
de indeling, verpakking en het kenmerken<br />
van gevaarlijke stoffen en de EG-<br />
Richtlijn 88/379/EEG van 7 juni 1988 betreffende<br />
de indeling verpakking en het kenmerken<br />
van gevaarlijke preparaten; als een product<br />
wordt gekenmerkt met twee of meer gevaarsymbolen,<br />
moet het meest relevante risico in<br />
aanmerking worden genomen; als dat niet<br />
wordt gepreciseerd in de hiervoor vermelde EG-<br />
Richtlijn, moet de indeling worden gevolgd van<br />
de ADR-reglementering, vastgesteld door het<br />
koninklijk besluit van 16 september 1991 betreffende<br />
het vervoer van gevaarlijke goederen<br />
over de weg met uitzondering van ontplofbare<br />
en radioactieve stoffen, zoals bekendgemaakt in<br />
het Belgisch Staatsblad van 18 juni 1997.<br />
17.3.1 Inrichtingen voor de industriële productie van<br />
zeer giftige, giftige, zeer licht ontvlambare, licht<br />
ontvlambare, ontplofbare of milieugevaarlijke<br />
stoffen met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton B<br />
2° van meer dan 10 ton C<br />
17.3.2 Inrichtingen voor de opslag van zeer giftige, giftige<br />
en ontplofbare stoffen met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48, met een opslagcapaciteit van:<br />
2° meer dan 100 kg tot en met 1 ton B<br />
3° meer dan 1 ton C<br />
17.3.3 Opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke,<br />
corrosieve en irriterende stoffen, met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen<br />
van:<br />
2° meer dan 1.000 kg tot en met 50.000 kg B<br />
3° meer dan 50.000 kg C<br />
17.3.4 Opslagplaatsen voor zeer licht ontvlambare en<br />
licht ontvlambare vloeistoffen, met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder rubriek<br />
48, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
a) [bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij<br />
combinatie van ondergrondse en bovengrondse<br />
opslag]:<br />
2° meer dan 500 l tot en met 30.000 l A<br />
3° meer dan 30.000 l C<br />
b) bij [uitsluitend] bovengrondse opslag:<br />
2° meer dan 500 l tot en met 30.000 l O<br />
3° meer dan 30.000 l B<br />
17.3.5 Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen,<br />
met uitzondering van die welke bedoeld worden<br />
onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen<br />
van:<br />
a) [bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij<br />
combinatie van ondergrondse en bovengrondse<br />
opslag]:<br />
2° meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l A<br />
3° meer dan 100.000 l C<br />
b) bij [uitsluitend] bovengrondse opslag:<br />
2° meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l O<br />
3° meer dan 100.000 l B<br />
17.3.6 Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt<br />
hoger dan 55° C, maar dat<br />
100° C niet overtreft, met uitzondering van die<br />
welke bedoeld worden onder rubriek 48, met<br />
een totaal inhoudsvermogen van:<br />
a) [bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij<br />
combinatie van ondergrondse en bovengrondse<br />
opslag]:<br />
2° meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l A<br />
3° meer dan 500.000 l C<br />
b) bij [uitsluitend] bovengrondse opslag:<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
2° meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l O<br />
3° meer dan 500.000 l B<br />
17.3.7 Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt<br />
hoger dan 100° C, met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen<br />
van:<br />
a) [bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij<br />
combinatie van ondergrondse en bovengrondse<br />
opslag]:<br />
2° meer dan 50.000 l tot en met 5.000.000 l A<br />
3° meer dan 5.000.000 l<br />
b) bij [uitsluitend] bovengrondse opslag:<br />
C<br />
2° meer dan 50.000 l tot 5.000.000 l O<br />
3° meer dan 5.000.000 l B<br />
17.3.8 Opslagplaatsen voor milieugevaarlijke stoffen,<br />
met uitzondering van die welke bedoeld worden<br />
onder rubriek 48, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
2° meer dan 1 ton tot en met 100 ton B<br />
3° meer dan 100 ton C<br />
17.3.9 Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen,<br />
d.w.z. installaties voor het vullen van<br />
brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare<br />
koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding<br />
van de erop geïnstalleerde motor(en):<br />
2° inrichtingen voor de verdeling van:<br />
a) de in rubriek 17.3.6.2 van de indelingslijst<br />
van Vlarem I bedoelde vloeistoffen met maximaal<br />
1 verdeelslang<br />
O<br />
b) en/of de in rubriek 17.3.4.1° en 2° van de indelingslijst<br />
van Vlarem I bedoelde vloeistoffen<br />
met maximaal 1 verdeelslang waarmee uitsluitend<br />
eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad<br />
A<br />
3° overige inrichtingen<br />
GRONDWATER: zie rubriek 53<br />
B<br />
19 HOUT (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig<br />
gedeelte), stro of soortgelijke producten)<br />
19.1 Fineer-, triplex-, houtvezel- en spaanderplaatfabrieken<br />
van hout e.d., die niet bedoeld worden<br />
in rubriek 19.2, met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
19.2 Vervaardiging van houtvezelplaten en andere<br />
platen hoofdzakelijk samengesteld uit hout e.d.,<br />
gefabriceerd volgens een nat procédé, met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
19.3 Inrichtingen voor het mechanisch behandelen<br />
en het vervaardigen van artikelen van hout e.d.,<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
19.4 Inrichtingen voor het chemisch behandelen van<br />
hout en soortgelijke producten<br />
C<br />
20 INDUSTRIËLE INRICHTINGEN DIE BEHOREN<br />
TOT DE VOLGENDE CATEGORIEËN, DIE VAL-<br />
LEN ONDER DE TOEPASSING VAN DE EU-<br />
RICHTLIJN 84/360/EEG VAN 28 JUNI 1984 BE-<br />
TREFFENDE DE BESTRIJDING VAN DOOR IN-<br />
DUSTRIËLE INRICHTINGEN VEROORZAAKTE<br />
LUCHTVERONTREINIGING (de in deze rubriek<br />
genoemde drempels hebben betrekking op productiecapaciteit)<br />
20.1 Energie-industrie (zie ook rubriek 6)<br />
20.1.1 Cokesfabriek C<br />
20.1.2 Raffinaderij van ruwe aardolie, met uitzondering<br />
van die welke waarin uitsluitend smeermiddelen<br />
uit ruwe olie worden vervaardigd<br />
(Zie ook rubriek 1.1)<br />
C<br />
20.1.3 Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken<br />
van steenkool of bitumineuze schisten<br />
B<br />
20.1.4 Industrieel briketteren van steenkool en bruinkool<br />
met een jaarcapaciteit van:<br />
1° 1.000 ton tot en met 10.000 ton A<br />
2° meer dan 10.000 ton B<br />
20.2 Productie en omzetting van metalen<br />
59 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
20.2.1 Installaties voor het roosten, pelletiseren of sinteren<br />
van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend<br />
erts<br />
A<br />
20.2.2 Installaties voor de productie van ijzer of staal<br />
(primaire smelting) met inbegrip van uitrusting<br />
voor continu-gieten met een capaciteit van:<br />
1° 500 kg tot 2,5 ton per uur A<br />
2° meer dan 2,5 ton per uur B<br />
20.2.3 Installaties voor het smelten van ferrometalen<br />
met smeltinrichtingen met een productiecapaciteit<br />
per dag van:,<br />
1° 1 ton tot en met 5 ton O<br />
2° meer dan 5 ton tot en met 20 ton O<br />
3° meer dan 20 ton A<br />
20.2.4 Installaties voor de productie en het smelten<br />
van non-ferrometalen met inbegrip van legeringen,<br />
inclusief terugwinningsproducten (affineren,<br />
vormgieten) met een smeltcapaciteit per<br />
dag van:<br />
a) Voor lood en cadmium:<br />
1° 20 kg tot en met 1 ton O<br />
2° meer dan 1 ton tot en met 4 ton A<br />
3° meer dan 4 ton<br />
b) Voor andere metalen:<br />
B<br />
1° 20 kg tot en met 0,5 ton O<br />
2° meer dan 0,5 ton tot en met 20 ton O<br />
3° meer dan 20 ton A<br />
20.2.5 Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen<br />
uit erts, concentraat of secundaire<br />
grondstoffen met metallurgische, chemische of<br />
elektrolytische procédés<br />
C<br />
20.3 Industrieën op het gebied van niet-metaalachtige<br />
minerale producten<br />
20.3.1 Inrichtingen voor de productie van cement en<br />
kalk door middel van draaiovens, met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht:<br />
2° meer dan 200 kW O<br />
20.3.2 Inrichtingen voor productie en omzetting van<br />
asbestproducten (zie ook rubriek 30.6)<br />
a) Industriële activiteiten waarbij asbest wordt<br />
gebruikt, met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° tot en met 200 kW A<br />
2° meer dan 200 kW B<br />
b) Fabricage van asbestcement, niet begrepen<br />
in sub d)<br />
B<br />
c) Productie van asbestpapier of asbestkarton,<br />
niet begrepen in sub d) hierna<br />
B<br />
d) Installaties voor de winning van asbest en de<br />
fabricage van asbestproducten<br />
e) Installaties voor de behandeling en de verwerking<br />
van asbest en asbesthoudende producten:<br />
1° voor producten van asbestcement, met een<br />
jaarproductie van:<br />
B<br />
– minder dan 20.000 ton eindproducten O<br />
– 20.000 ton eindproducten en meer<br />
2° voor remvoeringen, met een jaarproductie<br />
van:<br />
A<br />
– minder dan 50 ton eindproducten O<br />
– 50 ton eindproducten en meer<br />
3° alsmede – voor andere toepassingsmogelijkheden<br />
van asbest – met een gebruik van:<br />
A<br />
– minder dan 200 ton per jaar O<br />
– 200 ton per jaar en meer A<br />
20.3.4 Installaties voor de fabricage van glas (plat, hol<br />
en speciaal glas), met inbegrip van installaties<br />
voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit<br />
per dag van:<br />
1° 4 ton tot en met 20 ton O<br />
2° meer dan 20 ton A<br />
20.3.5 Inrichtingen voor het fabriceren van keramische<br />
producten door middel van bakken (of verhitting)<br />
met name dakpannen, bakstenen,<br />
vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein<br />
met:<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
a) een totaal geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
b) een productiecapaciteit in gewicht van meer<br />
dan 75 ton per dag en/of een overcapaciteit van<br />
meer dan 4 m 3 ; en met een plaatsingsdichtheid<br />
per oven van meer dan 300 kg/m 3 ;<br />
O<br />
20.4 Chemische industrie (zie ook rubriek 7)<br />
20.4.1 Chemische inrichtingen voor de productie van<br />
alkenen, alkeenderivaten, monomeren en polymeren<br />
(niet begrepen in rubriek 7.3.):<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan<br />
10 ton per jaar<br />
A<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per<br />
jaar of meer<br />
B<br />
20.4.2 Chemische inrichtingen voor de fabricage van<br />
organische tussenproducten, niet begrepen in<br />
rubriek 7:<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan<br />
10 ton per jaar<br />
B<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per<br />
jaar of meer<br />
C<br />
20.4.3 Inrichtingen voor de fabricage van anorganische<br />
chemische basisproducten, niet begrepen<br />
in rubriek 7:<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan<br />
10 ton per jaar<br />
B<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per<br />
jaar of meer<br />
(Inrichtingen voor de verwijdering van giftige<br />
en gevaarlijke afvalstoffen door verbranding: zie<br />
rubriek 2.3.4)<br />
(Inrichtingen voor behandeling van andere vaste<br />
en vloeibare afvalstoffen door verbranding:<br />
zie rubriek 2.3.4)<br />
C<br />
20.5 Diverse industrieën<br />
Inrichtingen voor de chemische fabricage van<br />
papierpap, met een productiecapaciteit van:<br />
1° 1.000 ton tot en met 25.000 ton per jaar B<br />
2° meer dan 25.000 ton per jaar C<br />
21 KLEURSTOFFEN EN PIGMENTEN<br />
21.1 Inrichtingen voor het vervaardigen van natuurlijke<br />
kleurstoffen en pigmenten, met een totaal<br />
geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
21.2 Inrichtingen voor het vervaardigen van kunstmatige<br />
kleurstoffen en pigmenten, met een totaal<br />
geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
21.3 Opslagplaatsen voor kleurstoffen en pigmenten<br />
met uitzondering van die welke bedoeld worden<br />
onder rubriek 17 en 48 met een capaciteit<br />
van meer dan 10 ton<br />
O<br />
22 COSMETISCHE STOFFEN (parfums, crèmes,<br />
poeders en analoge producten)<br />
22.1 Inrichtingen voor het bereiden of conditioneren<br />
van cosmetische stoffen met een geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
22.2 Opslagplaatsen voor cosmetische stoffen, met<br />
uitzondering van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 17 en 48, met een capaciteit van<br />
meer dan 10 ton<br />
O<br />
23 KUNSTSTOFFEN (macromoleculaire synthetische<br />
stoffen)<br />
23.1 Inrichtingen voor het vervaardigen van kunststoffen<br />
en van kunstmatige vezels met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
24 LABORATORIA (al dan niet geïntegreerd in een<br />
elders ingedeelde inrichting)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
24.1 Laboratoria die enige biologische of scheikundige,<br />
minerale of organische bedrijvigheid uitoefenen<br />
met het oog op opzoekingen, proeven,<br />
analyses, toepassing of ontwikkeling van producten,<br />
kwaliteitscontrole op producten, of met<br />
een didactisch doel, die door hun afvalwater<br />
een hoeveelheid gevaarlijke stoffen lozen per<br />
maand en per stof en die opgenomen is in lijst I<br />
van bijlage 2C<br />
2° meer dan 1 kg O<br />
25 LEDER (huiden, leder, pelsen, haren, veren,<br />
dons)<br />
25.1 Leer- en witlooierijen<br />
25.1.1 Installaties voor het looien van huiden met een<br />
verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton<br />
eindproducten per dag<br />
C<br />
25.1.2 Overige leer- en witlooierijen C<br />
25.2 Andere inrichtingen voor het behandelen van<br />
huiden, leder, pelsen, haren, veren en dons zoals<br />
pelterij- en bontwerkfabrieken (bereiden,<br />
verven en reinigen inbegrepen), vilthoeden- en<br />
textielhaarfabrieken, met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2. meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3. meer dan 200 kW C<br />
26 LIJMEN EN NIET VOOR CONSUMPTIE BESTEM-<br />
DE GELATINE<br />
26.1 Inrichtingen voor het bereiden van lijmen met<br />
een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
26.2 Opslagplaatsen voor lijmen en niet voor consumptie<br />
bestemde gelatine, met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48, van meer dan 10 ton<br />
O<br />
26.3 Inrichtingen voor de productie van gelatine en<br />
osseïne met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
27 LUCIFERS, TOORTSEN EN ANALOGE PRODUC-<br />
TEN<br />
27.1 Inrichtingen voor het vervaardigen van lucifers,<br />
Toortsen en analoge producten<br />
C<br />
28 MEST OF MESTSTOFFEN<br />
(Opslagplaats voor ammoniumnitraatmeststoffen:<br />
zie ook rubriek 17.2)<br />
28.1 Kunstmest, waaronder verstaan elke speciaal<br />
vervaardigde, één of meer mineralen bevattende<br />
stof die wordt aangebracht ter bevordering<br />
van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest:<br />
a) Productie van fosfaatmeststoffen, superfosfaten,<br />
fosforzuren en technische fosfaten met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW O<br />
2° meer dan 200 kW<br />
b) Productie van stikstofmeststoffen met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
A<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW O<br />
2° meer dan 200 kW<br />
c) Productie van samengestelde meststoffen<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
A<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW O<br />
2° meer dan 200 kW<br />
d) Productie verbonden aan of aanverwant met<br />
deze van de subrubrieken a), b), c) die wegens<br />
hun speciaal of afwijkend karakter er niet mee<br />
kunnen worden gelijkgesteld met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
A<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW O<br />
2° meer dan 200 kW<br />
f) Opslagplaatsen van kunstmest, andere dan<br />
die welke bedoeld worden in rubriek 17 en 48,<br />
met een opslagcapaciteit van:<br />
A<br />
2° meer dan 100 ton A<br />
28.3 Inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt<br />
wordt, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit<br />
op jaarbasis van:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 60<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
b) meer dan 1.000 ton mest [B]<br />
29 METALEN (zie ook rubriek 20.2)<br />
29.1 Ertsen<br />
29.1.1 Niet in rubriek 20.2.1 begrepen inrichtingen<br />
voor het behandelen van ertsen met een geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
29.1.2 Inrichtingen voor de opslag of overslag van ertsen,<br />
met uitzondering van die welke bedoeld<br />
worden onder rubriek 48, met een oppervlakte<br />
van:<br />
1° 1 tot en met 10 ha A<br />
2° meer dan 10 ha B<br />
29.2 Installaties voor de verwerking van ferrometalen:<br />
(Inrichtingen voor de productie van ijzer en<br />
staal: zie rubriek 20.2.2)<br />
29.2.1 Walserijen:<br />
1° warmwalsen met een capaciteit van meer<br />
dan 20 ton ruwstaal per uur<br />
C<br />
2° overige walserijen C<br />
29.2.2 Staaldraadtrekkerijen C<br />
29.3 Non-ferrometalen:<br />
(Inrichtingen voor de productie van non-ferrometalen:<br />
zie rubriek 20.2.4)<br />
29.3.1 Walserijen of trekkerijen met een totale geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
29.4. Metaalgieterijen en metaalpoeders<br />
29.4.1 Gieterijen, met gebruik van smeltkroezen, met<br />
een totaal inhoudsvermogen van:<br />
a) 1dm3 ; tot en met 1 m3 B<br />
b) meer dan 1 m 3<br />
C<br />
29.4.2 Metaalpoeders (inrichtingen voor het vervaardigen<br />
van)<br />
C<br />
29.4.3 Inrichtingen voor het vervaardigen van metaaloxiden<br />
C<br />
29.5 Metalen of voorwerpen uit metaal (bewerking<br />
of behandeling van)<br />
[...]<br />
29.5.2 Smederijen, die niet bedoeld worden in<br />
rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch<br />
behandelen van metalen en het vervaardigen<br />
van voorwerpen uit metaal met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
29.5.3 Inrichtingen voor het thermisch behandelen<br />
van metalen of voorwerpen uit metaal met een<br />
thermisch vermogen van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
29.5.4 Inrichtingen voor het fysisch behandelen van<br />
metalen of voorwerpen uit metaal of stralen<br />
met zand of andere producten (uitgezonderd<br />
het stralen van een gebouw of enige andere vaste<br />
constructie) met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
29.5.5 Installaties voor oppervlaktebehandeling van<br />
metalen door middel van een elektrolytisch of<br />
chemisch procédé, wanneer de gezamenlijke inhoud<br />
van de gebruikte behandelingsbaden en<br />
spoelbaden bedraagt:<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l A<br />
3° meer dan 5.000 l tot en met 30.000 l B<br />
4° meer dan 30.000 l C<br />
29.5.6 Aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal:<br />
a) met een verwerkingscapaciteit van meer dan<br />
2ton ruwstaal per uur<br />
C<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
b) door indompeling, in baden met een vloeibaar<br />
metaal (verzinken, vertinnen, enz.) en met<br />
een gezamenlijk inhoudsvermogen van de baden<br />
en de spoelbaden van:<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l B<br />
3° meer dan 5.000 l<br />
Er kan overlapping zijn tussen a) en b)<br />
C<br />
29.5.7 Ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal<br />
door middel van:<br />
a) gehalogeneerde oplosmiddelen of oplosmiddelen<br />
met een ontvlammingspunt tot en met<br />
55° C met een totaal inhoudsvermogen van de<br />
baden en de spoelbaden van:<br />
1° 10 l tot en met 300 l O<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l A<br />
3° meer dan 5.000 l<br />
b) andere organische oplosmiddelen met een<br />
totaal inhoudsvermogen van de baden en de<br />
spoelbaden van:<br />
C<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l O<br />
3° meer dan 5.000 l B<br />
29.5.8 Inrichting voor het uitstampen van metalen<br />
door middel van springstoffen<br />
O<br />
30 MINERALE INDUSTRIE (niet-metaalachtige<br />
producten, bouwmaterialen en soortgelijke materialen)<br />
zie ook rubriek 20.3<br />
30.2 Installaties voor de productie van<br />
1° voorwerpen uit klei, gips, asse, enz. of ceramiek,<br />
gebakken aarde, beton en andere dergelijke<br />
materialen, met uitzondering van die welke<br />
bedoeld worden in rubriek 20.3.5, 30.2.2 en<br />
30.9, met een totaal geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
b) meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
c) meer dan 200 kW A<br />
2° cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit<br />
van meer dan 500 ton per dag<br />
O<br />
3° ongebluste kalk, in draaiovens met een productiecapaciteit<br />
van meer dan 30 ton per dag of<br />
in andere ovens met een productiecapaciteit<br />
van meer dan 50 ton per dag<br />
O<br />
30.4 Asfaltbetoncentrales<br />
(Koud-asfaltproductie valt onder rubriek 30.1)<br />
C<br />
30.5 Inrichtingen voor het verwerken van vrij asbest B<br />
30.6 Inrichtingen voor het mechanisch bewerken<br />
van voorwerpen die asbest bevatten met een totale<br />
drijfkracht van:<br />
2. meer dan 10 kW tot en met 200 kW A<br />
3. meer dan 200 kW B<br />
30.7 Inrichtingen voor het bewerken van marmer,<br />
natuur- of kunststeen met een totale drijfkracht<br />
van:<br />
3. meer dan 200 kW<br />
(Glasfabrieken: zie rubriek 20.3.4)<br />
O<br />
30.9 Steenbakkerijen<br />
(Zie ook rubriek 20.3.4)<br />
O<br />
32 ONTSPANNINGSINRICHTINGEN EN SCHIET-<br />
STANDEN<br />
32.7 Schietstanden:<br />
Uitzondering: Vallen niet onder deze indelingsrubriek:<br />
– het gaaischieten met de handboog, andere<br />
dan kruisbogen;<br />
– schietstanden waarin bewakingspersoneel<br />
wordt getraind;<br />
– maximum tweemaal per jaar op hetzelfde perceel<br />
of dezelfde percelen georganiseerde schietwedstrijd,<br />
elk met een maximale duur van<br />
4 opeenvolgende dagen.<br />
2° voor vuurwapens, uitgezonderd paintballshooting<br />
A<br />
33 PAPIER (papierdeeg, papier, karton en soortgelijke<br />
materialen)<br />
33.1 Industriële installaties voor de fabricage van papierpulp<br />
uit hout of uit andere vezelstoffen<br />
O<br />
33.2 Papier- en kartonfabrieken<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
a) Vervaardigen van papier met minder dan<br />
15 % as van kraftliner en edele verpakkingen<br />
en/of van tissues met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW<br />
b) Vervaardigen van papier met 15 % en meer<br />
as, van papier met meer dan 25 % houtslijp<br />
en/of gestreken papier, met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
O<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW<br />
c) Vervaardigen van papier op basis van oud papier<br />
(meer dan 60 %), met een geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
O<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW<br />
d) Vervaardigen van speciaal papier en karton,<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
O<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
e) Industriële installaties voor de fabricage van<br />
papier en karton met een productiecapaciteit<br />
van meer dan 20 ton per dag<br />
Er kan overlapping zijn met de rubrieken a) tot<br />
en met d)<br />
O<br />
34 REINIGINGSMIDDELEN (zepen, detergenten of<br />
soortgelijke producten) EN POETSMIDDELEN<br />
34.1 Zeepziederijen en inrichtingen die grondstoffen<br />
vervaardigen voor de producten van oppervlakteactieve<br />
stoffen en/of verwerken voor technische<br />
doeleinden met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW A<br />
3° meer dan 200 kW B<br />
34.2 Inrichtingen voor het bereiden en verpakken<br />
van reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met<br />
een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW O<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
34.3 Opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en<br />
poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan<br />
10 ton, met uitzondering van die welke bedoeld<br />
worden onder rubriek 17 en 48<br />
O<br />
36 RUBBER (rubber en andere elastomeren)<br />
36.1 Inrichtingen voor het vervaardigen van synthetische<br />
rubber<br />
C<br />
36.2 Bandenfabrieken B<br />
36.3 Inrichtingen voor het vervaardigen of behandelen<br />
van andere producten op basis van elastomeren,<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
3° meer dan 200 kW A<br />
37 SLOPERIJEN: zie rubriek 2.2.2<br />
38 SPRINGSTOFFEN<br />
38.1 Inrichtingen voor de bereiding, behandeling of<br />
verwerking van springstof, met inbegrip van de<br />
installaties voor de terugwinning of vernietiging<br />
van explosieve stoffen, met uitzondering<br />
van de werkplaatsen voor het laden van jachtpatronen<br />
bij wapensmeden en andere kleinhandelaars<br />
STOOKINSTALLATIES: zie rubriek 43<br />
C<br />
40 TABAK<br />
40.1 Inrichtingen voor het behandelen van tabak of<br />
het vervaardigen van tabakswaren met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
41 TEXTIEL (vezels, garen, wol, weefsels, breiwerk,<br />
vlechtwerk, textielwaren, kunststoffen en soortgelijke<br />
producten)<br />
41.3 Wolontvettingsfabrieken, wolwasserijen, alsmede<br />
het kammen en/of carboniseren van wol<br />
met een totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW A<br />
3° meer dan 200 kW B<br />
61 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
41.4 Inrichtingen voor het chemisch reinigen, voorbehandelen<br />
en behandelen van textiel, alsmede<br />
textielveredeling (uitgezonderd de inrichtingen<br />
bedoeld in rubriek 41.9 en 46), met een totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW A<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
41.6 Inrichtingen voor het vervaardigen van tapijten<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW O<br />
41.7 Inrichtingen voor het aanbrengen van een<br />
kunststofonderlaag bij tapijten met uitzondering<br />
van de precoat voor de poolverankering en<br />
de secundaire backing van textiel<br />
O<br />
41.8 Inrichtingen voor het roten van vlas, hennep en<br />
dergelijke vezelstoffen<br />
B<br />
41.9 Productie van viscose (cellulosenatriumxanthogenaat)<br />
voor vezels, filamentgaren, film, sponsen,<br />
kunstdarmen, enz., alsmede installaties<br />
voor het produceren en bewerken van celstof<br />
met een totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW B<br />
3° meer dan 200 kW C<br />
41.10 Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen,<br />
bleken, merceriseren) of het verven van vezels<br />
of textiel met een verwerkingscapaciteit van<br />
meer dan 10 ton per dag<br />
THERMISCHE CENTRALES: zie rubriek 43<br />
B<br />
42 TRANSPORTMIDDELENFABRIEKEN<br />
42.1 Automobielfabrieken en assemblagebedrijven<br />
en fabrieken van automobielmotoren (transportmiddelen,<br />
zoals auto's, autobussen, tractoren,<br />
opleggers)<br />
B<br />
42.2 Scheepswerven B<br />
42.3 Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen<br />
B<br />
42.4 Inrichtingen voor het vervaardigen en assembleren<br />
van rijwielen en motorrijwielen met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW A<br />
3° meer dan 200 kW B<br />
42.5. Spoorweg materieelfabrieken A<br />
43 VERBRANDINGSINRICHTINGEN<br />
Verbrandingsinrichtingen waarin afvalstoffen<br />
worden verwerkt of worden verbrand, zijn uitsluitend<br />
ingedeeld in rubriek 2.3.4. Als afvalstoffen<br />
worden gebruikt als hulp- of<br />
toevoegbrandstof zijn zowel de rubrieken 2.3.4<br />
als 43 van toepassing.<br />
43.1 Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie<br />
(stookinstallaties e.d.), met een totaal<br />
warmtevermogen van:<br />
3° meer dan 5.000 kW O<br />
43.2 Verbrandingsinrichtingen met elektriciteitsproductie<br />
(thermische centrales), met inbegrip van<br />
het ombouwen ervan op een andere brandstof,<br />
met een totaal warmtevermogen van:<br />
2° meer dan 5.000 kW [A]<br />
44 VETTEN, WASSEN, OLIËN, PARAFFINE, GLYCE-<br />
RINE, STEARINE, HARSEN EN ANDERE NIET<br />
VOOR VOEDING BESTEMDE SOORTGELIJKE<br />
PRODUCTEN (zie ook rubriek 2.1.1)<br />
44.1 Vetsmelterijen, met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
2° meer dan 200 kW O<br />
44.2 Inrichtingen voor het vervaardigen of behandelen<br />
van plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten,<br />
wassen, of andere niet-eetbare vetstoffen,<br />
andere dan die welke bedoeld worden in<br />
rubriek 44.1, met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
44.3 Opslagplaatsen voor vetten, wassen, oliën of andere<br />
niet-eetbare vetstoffen met een capaciteit<br />
van meer dan 10 ton, met uitzondering van die<br />
welke bedoeld worden onder rubriek 17 en 48<br />
O<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
45 VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE<br />
(opslag, bewerking of verwerking van dierlijke<br />
en plantaardige producten)<br />
45.1 Slachthuizen en private slachterijen:<br />
a) voor slachtdieren die niet bedoeld worden in<br />
b)<br />
O<br />
b) voor pluimvee en konijnen:<br />
2° meer dan 1.000 dieren per dag<br />
O<br />
45.2 Smelterijen van voedingsvetten met een geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
45.3 Inrichtingen voor het bereiden van voedingsvetten<br />
van plantaardige of dierlijke oorsprong: olieen,<br />
vetten, margarinen, gelatine, enz., met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
45.7 Zetmeel- en zetmeelderivatenfabrieken O<br />
45.9 Inrichtingen voor het vervaardigen en raffineren<br />
van suiker- en bietenrasperijen, met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
45.15 Inrichtingen voor het bereiden van azijn met<br />
een geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
46 WASSERIJEN<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
3° meer dan 200 kW<br />
O<br />
48 ZEEHAVENGEBIEDEN EN HAVENS<br />
48.1 Doorvoeropslagplaatsen, gelegen in zeehavengebieden,<br />
met uitsluiting van de doorvoeropslagplaatsen<br />
op de voorkaaien die uitsluitend<br />
worden benut voor kortstondige opslag in afwachting<br />
van de verscheping of van de uiteindelijke<br />
bestemming na lossing:<br />
48.1.1 IMDG (International Maritime Dangerous<br />
Goods Code)-goederen<br />
1° Opslagplaatsen voor IMDG-goederen, waaronder<br />
gevaarlijk stoffen als bedoeld in bijlage 6<br />
(delen I en II) bij titel I van het Vlarem, in minimale<br />
hoeveelheden:<br />
a) zoals vermeld in kolom 2 van deze bijlage 6<br />
(opslagplaatsen waarop artikel 7, § 1, van titel I<br />
van het Vlarem van toepassing is)<br />
A<br />
b) zoals vermeld in kolom 3 van deze bijlage 6<br />
(VR-plichtige opslagplaats overeenkomstig<br />
artikel 7, § 3, van titel I van het Vlarem)<br />
A<br />
2° Overige opslagplaatsen voor IMDG-goederen<br />
A<br />
50 ZOUT (strooizout)<br />
Opslagplaatsen van strooizout, met uitzondering<br />
van die welke bedoeld worden onder<br />
rubriek 48, van meer dan 20 ton<br />
O<br />
51 BIOTECHNOLOGIE<br />
Inrichtingen, met uitzondering van handelingen,<br />
waar micro-organismen of organismen genetisch<br />
worden gemodificeerd (GGM's of<br />
GGO's) of waar dergelijke genetische gemodificeerde<br />
of pathologene micro-organismen of organismen<br />
worden gekweekt, opgeslagen,<br />
gebruikt, vernietigd of verwijderd en waarbij fysische<br />
barrières of een combinatie van fysische<br />
met chemische en/of biologische barrières worden<br />
benut om het contact van die micro-organismen<br />
of organismen met de bevolking in het<br />
algemeen en het milieu te beperken of te voorkomen<br />
O<br />
52 LOZINGEN IN GRONDWATER (indirecte lozing<br />
in grondwater alsmede andere niet-elders ingedeelde<br />
handelingen die het grondwater kunnen<br />
verontreinigen)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
Elke directe lozing in grondwater van gevaarlijke<br />
stoffen, bedoeld in bijlage 2B bij titel I van<br />
het Vlarem, alsmede elke indirecte lozing van<br />
gevaarlijke stoffen bedoeld in lijst 1 van dezelfde<br />
bijlage, is verboden krachtens het decreet<br />
van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake<br />
het grondwaterbeheer en zijn uitvoeringsbesluiten.<br />
Elke directe lozing in grondwater van<br />
andere stoffen dan gevaarlijke stoffen wordt beschouwd<br />
als een kunstmatige aanvulling van<br />
het grondwater.<br />
52.1 Handelingen binnen de waterwingebieden en<br />
de beschermingszone type I, II of III, voor zover<br />
ze niet verboden zijn krachtens het decreet van<br />
24 januari 1984 houdende maatregelen inzake<br />
het grondwaterbeheer en zijn uitvoeringsbesluiten,<br />
met uitzondering van de uitspreiding<br />
van meststoffen en andere stoffen voor gebruik<br />
in land- en tuinbouw mits de opgelegde normen<br />
of toegelaten hoeveelheden worden nageleefd.<br />
52.1.1 Indirecte lozing in grondwater van de gevaarlijke<br />
stoffen, bedoeld in bijlage 2B bij titel I van<br />
het Vlarem:<br />
2° indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in<br />
grondwater<br />
3° niet elders ingedeelde handeling waarbij de<br />
voormelde gevaarlijke stoffen worden gebruikt,<br />
uitgestrooid of verwijderd of met het oog op de<br />
verwijdering ervan worden gestort en die een<br />
indirecte lozing tot gevolg zou kunnen hebben<br />
52.1.2 Binnen de beschermingszones type III: niet elders<br />
ingedeelde handelingen die krachtens<br />
artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering<br />
van 27 maart 1985 houdende reglementering<br />
van de handelingen binnen de<br />
waterwingebieden en de beschermingszones<br />
verboden zijn binnen de beschermingszones<br />
type II<br />
52.2 Handelingen buiten de waterwingebieden en<br />
de beschermingszones type I, II of III:<br />
Indirecte lozing in grondwater van de gevaarlijke<br />
stoffen, bedoeld in bijlage 2B bij titel I van<br />
het Vlarem, met uitzondering van de uitspreiding<br />
van meststoffen en andere stoffen voor gebruik<br />
in land- en tuinbouw mits de opgelegde<br />
normen of toegelaten hoeveelheden en/of de<br />
gebruiksaanwijzingen worden nageleefd:<br />
2° indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in<br />
grondwater<br />
3° niet elders ingedeelde handeling waarbij de<br />
voormelde gevaarlijke stoffen worden gebruikt,<br />
uitgestrooid of verwijderd of met het oog op de<br />
verwijdering ervan worden gestort en die een<br />
indirecte lozing tot gevolg zou kunnen hebben<br />
54 HET KUNSTMATIG AANVULLEN VAN GROND-<br />
WATER (andere dan die welke bedoeld wordt in<br />
de rubrieken 52 en 53.7)<br />
54.1 Het kunstmatig aanvullen van grondwater op<br />
directe wijze (via geboorde putten)<br />
54.2 Het kunstmatig aanvullen van grondwater op<br />
indirecte wijze (via waterbekkens of vijvers)<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek,<br />
de infiltratie van niet-verontreinigd hemelwater<br />
alsook de irrigatie met nietverontreinigd<br />
water:<br />
– die noodzakelijk is;<br />
– om het gebruik en/of de exploitatie van<br />
bouw- of weiland mogelijk te maken of te houden;<br />
– voor het behoud van een ecosysteem;<br />
– via waterbekkens voor openbare watervoorziening.<br />
54.3 Werkzaamheden voor het kunstmatig aanvullen<br />
van grondwater als het jaarlijkse volume<br />
aangevuld water 10 miljoen m3 of meer bedraagt<br />
(Er kan overlapping zijn met de rubrieken 54.1<br />
en 54.2)<br />
57 VLIEGVELDEN<br />
57.1. Terreinen voor vliegvelden met een start- en<br />
landingsbaan van:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 62<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
A<br />
A<br />
A<br />
A<br />
A<br />
A<br />
O<br />
A
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
In deze rubriek wordt onder vliegvelden verstaan<br />
de vliegvelden die beantwoorden aan de<br />
definitie van het Verdrag van Chicago van 1944<br />
tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie<br />
1° minder dan 1.900 meter A<br />
2° ten minste 1.900 meter B<br />
[59 ACTIVITEITEN DIE GEBRUIKMAKEN VAN OR-<br />
GANISCHE OPLOSMIDDELEN<br />
59.1 Drukken<br />
een activiteit waarbij tekst en/of afbeeldingen<br />
worden gereproduceerd door, met behulp van<br />
een beelddrager, inkt op ongeacht welk soort<br />
oppervlak aan te brengen. Hieronder vallen ook<br />
daarmee samenhangende lak-, coating- en lamineertechnieken.<br />
59.1.1 een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt<br />
gemaakt van een beelddrager waarop de drukkende<br />
delen en de niet-drukkende delen in hetzelfde<br />
vlak liggen, waarbij rotatie inhoudt dat<br />
het te bedrukken materiaal niet als aparte vellen<br />
maar van een rol in de machine wordt gevoerd.<br />
Het niet-drukkende deel wordt zo behandeld<br />
dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot.<br />
Het drukkende deel wordt zo behandeld<br />
dat het inkt opneemt en overbrengt op het te<br />
bedrukken oppervlak.<br />
De verdamping vindt plaats in een oven, waar<br />
het bedrukte materiaal met warme lucht wordt<br />
verwarmd:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van A<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van B<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.2 Installaties voor illustratiediepdruk<br />
rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor<br />
tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke<br />
producten met inkt op basis van tolueen wordt<br />
bedrukt:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van B<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.3 Installaties voor flexografie, lamineren, rotatiediepdruk,<br />
rotatiezeefdruk, lakken<br />
59.1.3.1Installaties voor flexografie: een drukactiviteit<br />
waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager<br />
van rubber of elastische fotopolymeren,<br />
waarop de drukkende delen zich boven de nietdrukkende<br />
delen bevinden, en van vloeibare<br />
inkt die door verdamping droogt:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van A<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van B<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.3.2Installaties voor lamineren, samenhangend met<br />
een drukproces: de samenhechting van twee of<br />
meer flexibele materialen tot een laminaat:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van A<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van B<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.3.3Installaties voor rotatiediepdruk: een drukactiviteit<br />
waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische<br />
beelddrager, waarop de drukkende<br />
delen lager liggen dan de niet-drukkende delen,<br />
en vloeibare inkt die door verdamping droogt.<br />
De napjes worden met inkt gevuld en het overschot<br />
wordt van de niet-drukkende delen verwijderd<br />
voordat het te bedrukken oppervlak<br />
contact met de cilinder maakt en de inkt uit de<br />
napjes trekt. Andere installaties dan die vermeld<br />
worden in subrubriek 59.1.2:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van A<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van B<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.3.4Installaties voor rotatiezeefdruk<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door<br />
een poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij<br />
de drukkende delen open zijn en het niet-drukkende<br />
deel wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken<br />
oppervlak wordt gebracht en waarbij<br />
gebruik wordt gemaakt van vloeibare inkt die<br />
uitsluitend door verdamping droogt. Bij een rotatief<br />
drukproces wordt het te bedrukken materiaal<br />
niet als aparte vellen maar van een rol in de<br />
machine gebracht:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.1.3.5Installaties voor rotatiezeefdruk zoals in<br />
rubriek 59.1.3.4 met als beelddrager textiel of<br />
karton:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 30 ton.<br />
59.1.3.6Installaties voor lakken: een proces waarbij een<br />
lak of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal<br />
af te sluiten op een flexibel materiaal<br />
wordt aangebracht:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 25 ton.<br />
59.2 Oppervlaktereiniging<br />
Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch<br />
reinigen, waarbij organische oplosmiddelen<br />
worden gebruikt om verontreiniging van<br />
het oppervlak van materialen te verwijderen,<br />
met inbegrip van ontvetting.<br />
Een uit meer dan een stap bestaande reinigingsactiviteit<br />
die niet wordt onderbroken door een<br />
andere stap, wordt als één oppervlaktereinigingsactiviteit<br />
beschouwd. Die activiteit betreft<br />
niet het reinigen van apparatuur, maar het reinigen<br />
van het oppervlak van producten.<br />
59.2.1 Oppervlaktereiniging die gebruikmaakt van de<br />
in artikel 5.59.2.2, § 1 en § 3, van titel II van het<br />
Vlarem vermelde stoffen:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
1 ton tot en met 5 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer<br />
dan 5 ton.<br />
59.2.2 Oppervlaktereiniging die geen gebruikmaakt<br />
van de in artikel 5.59.2.2, §1 en § 3, van het Vlarem<br />
vermelde stoffen:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
2 ton tot en met 10 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 10 ton.<br />
59.3 Overspuiten van voertuigen<br />
Alle industriële of commerciële activiteiten en<br />
daarmee verband houdende ontvettings-activiteiten<br />
waaronder:<br />
1° het aanbrengen van een laklaag op voertuigen,<br />
of een deel daarvan, als onderdeel van de<br />
reparatie, de bescherming of de decoratie van<br />
voertuigen buiten de fabriek;<br />
2° het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag<br />
op voertuigen, of een deel daarvan, met<br />
voor het overspuiten gebruikelijke lakken op<br />
een andere plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn;<br />
3° het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens,<br />
(met inbegrip van opleggers), gedefinieerd<br />
als categorie O in artikel 1, § 1, 3°,<br />
van het koninklijk besluit van 15 maart 1968<br />
houdende het algemeen reglement op de technische<br />
eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens,<br />
hun onderdelen en hun<br />
veiligheidstoebehoren moeten voldoen, zoals<br />
gewijzigd bij het koninklijk besluit van<br />
16 november 1984.<br />
59.4 Bandlakken<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
63 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
A<br />
B<br />
B<br />
A<br />
B<br />
B<br />
C<br />
B<br />
C<br />
A<br />
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
Elke activiteit waarbij band van staal, roestvrij<br />
staal, bekleed staal, koperlegeringen of aluminiumband<br />
in een continu procédé wordt bekleed<br />
met een filmvormende of<br />
laminaatcoating:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer<br />
dan 25 ton.<br />
59.5 Coatingwerkzaamheden<br />
Hieronder valt niet de coating van substraten<br />
met metalen met behulp van elektroforese en<br />
chemische spuittechnieken. Als de coatingactiviteit<br />
ook een stap omvat waarbij hetzelfde artikel<br />
wordt bedrukt, ongeacht de daarbij<br />
gebruikte techniek, wordt die stap als onderdeel<br />
van de coatingactiviteit beschouwd.<br />
Drukactiviteiten die als afzonderlijke activiteiten<br />
plaatsvinden, vallen niet binnen die categorie,<br />
maar kunnen onder die richtlijn vallen als<br />
de drukactiviteit binnen het toegepassingsgebied<br />
daarvan valt.<br />
59.5.1 Coating van voertuigen<br />
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken<br />
lagen van een coating worden aangebracht<br />
op de volgende voertuigen:<br />
1° nieuwe auto's die in artikel 1, § 1, 1°, van het<br />
koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende<br />
het algemeen reglement op de technische eisen<br />
waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun<br />
onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten<br />
voldoen, zoals gewijzigd bij het koninklijk<br />
besluit van 16 november 1984, worden gedefinieerd<br />
als voertuigen van categorie M1 en, voorzover<br />
de coating plaatsvindt in dezelfde<br />
installatie als voertuigen van M1, van<br />
categorie N1, zoals gedefinieerd in artikel 1, § 1,<br />
2°, van het koninklijk besluit van 15 maart<br />
1968;<br />
2° vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing<br />
voor de chauffeur en de daarmee geïntegreerde<br />
behuizing voor de technische<br />
apparatuur van voertuigen die in artikel 1, § 1,<br />
2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968<br />
als voertuigen van de categorieën N2 en N3<br />
worden gedefinieerd;<br />
3° bestelwagens en vrachtwagens, in artikel 1,<br />
§1, 2°, van het koninklijk besluit van 15 maart<br />
1968 gedefinieerd als voertuigen van de<br />
categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering<br />
van vrachtwagencabines;<br />
4° bussen, in artikel 1, § 1, van het koninklijk<br />
besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen<br />
van de categorieën M2 en M3:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
minder dan 15 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 15 ton.<br />
59.5.2 Coating van andere producten<br />
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken<br />
lagen van een coating worden aangebracht<br />
op:<br />
1° aanhangwagens, gedefinieerd in de<br />
categorieën O1, O2, O3 en O4 in artikel 1, § 1,<br />
3°, van het koninklijk besluit van 15 maart<br />
1968;<br />
2° metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip<br />
van oppervlakken van vliegtuigen, schepen,<br />
treinen enz.;<br />
3° textiel, stoffen, film en papieroppervlakken:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
5 ton tot en met 15 ton;<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 15 ton.<br />
59.6 Coating van wikkeldraad<br />
Elke coatingactiviteit van metalen geleiders die<br />
worden gebruikt om spoelen voor transformatoren,<br />
motoren enz. mee te wikkelen:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 5 ton.<br />
59.7 Coating van houten oppervlakken<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
15 ton tot en met 25 ton;<br />
B<br />
B<br />
C<br />
B<br />
C<br />
C<br />
B
Nummer<br />
(1)<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 25 ton.<br />
C<br />
59.8 Chemisch reinigen<br />
Alle industriële of commerciële activiteiten<br />
waarbij VOS worden gebruikt in een installatie<br />
voor het schoonmaken van kleren, meubelstoffen<br />
en soortgelijke consumptiegoederen, met<br />
uitzondering van het handmatig verwijderen<br />
van vlekken in de textiel- en de kleding-industrie.<br />
A<br />
59.9 Impregneren van houten oppervlakken<br />
Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel<br />
in het hout wordt gebracht:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer<br />
dan 25 ton.<br />
C<br />
59.10 Coating van leder<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
10 ton tot en met 25 ton;<br />
B<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 25 ton.<br />
C<br />
59.11 Fabricage van schoeisel<br />
Elke activiteit met betrekking tot de fabricage<br />
van volledig schoeisel of delen daarvan:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 5 ton.<br />
B<br />
59.12 Lamineren van hout en kunststof<br />
Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten<br />
van hout en/of kunststof voor de vervaardiging<br />
van laminaten:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 5 ton.<br />
B<br />
59.13 Aanbrengen van lijmlagen<br />
Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak<br />
wordt aangebracht, met uitzondering van<br />
het aanbrengen van lijmlagen, en lamineren,<br />
samenhangend met drukprocessen:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
5 ton tot en met 15 ton;<br />
B<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 15 ton.<br />
C<br />
59.14 Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt<br />
en kleefstoffen<br />
De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten<br />
en, wanneer dat in dezelfde installatie<br />
gebeurt, van halffabrikaten door het mengen<br />
van pigmenten, hars en kleefstoffen met organische<br />
oplosmiddelen of andere draagstoffen,<br />
waaronder dispergeren en predis-pergeren,<br />
aanpassen van de viscositeit en de kleur en bewerkingen<br />
om de verpakking te vullen met het<br />
eindproduct:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
100 ton tot en met 1.000 ton;<br />
B<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 1.000 ton.<br />
C<br />
59.15 Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber<br />
Elke activiteit met betrekking tot het mengen,<br />
malen, vermengen, kalanderen, extruderen en<br />
vulkaniseren van natuurlijk of synthetisch rubber<br />
en alle nevenbewerkingen om natuurlijk of<br />
synthetisch rubber te bewerken tot eindproduct:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 15 ton;<br />
C<br />
59.16 Extractie van plantaardige oliën en dierlijke vetten<br />
en raffinage van plantaardige oliën<br />
Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden<br />
en ander plantaardig materiaal wordt geëxtraheerd,<br />
droge residuen tot diervoeder worden<br />
verwerkt, of vetten en plantaardige olie uit zaden,<br />
plantaardig materiaal en/of dierlijk materiaal<br />
worden geraffineerd:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van<br />
meer dan 10 ton.<br />
B<br />
59.17 Vervaardiging van geneesmiddelen<br />
Nummer<br />
(1)<br />
De chemische synthese, fermentatie, extractie,<br />
formulering en afwerking van geneesmiddelen<br />
en de vervaardiging van halffabrikaten, voorzover<br />
die op dezelfde plaats gebeurt:<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer<br />
dan 50 ton.<br />
(1) In deze lijst zijn de inrichtingen en activiteiten voorafgegaan<br />
door een nummer dat overeenstemt met de indelingsrubriek uit<br />
de indelingslijst van titel I van het Vlarem. Deze nummervermelding<br />
is echter louter indicatief, wat inhoudt dat een eventuele<br />
wijziging van de indelingslijst van Vlarem I geen invloed heeft<br />
op de verplichtingen voor de exploitant en/of de overdrager<br />
door of krachtens het bodemsaneringsdecreet.<br />
(2) Verklaring van de lettercodes aangegeven in de kolom «categorie»:<br />
CATEGO-<br />
RIE<br />
Inrichting of activiteit Categorie<br />
(2)<br />
– Vervangen bij art. 14 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding: 1<br />
april 2002 (art. 24)<br />
– 2.3.4, c), 2°, gewijzigd bij art. 24, 1°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 2.3.4, c), 3°, gewijzigd bij art. 24, 2°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002,<br />
B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.4, a), inleidende zin, vervangen bij art. 24, 3°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.4, b), inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, 4°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.5, a), inleidende zin, vervangen bij art. 24, 3°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.5, b), inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, 4°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.6, a), inleidende zin, vervangen bij art. 24, 3°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.6, b), inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, 4°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.7, a), inleidende zin, vervangen bij art. 24, 3°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 17.3.7, b), inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, 4°, B. Vl. Reg.<br />
14 juni 2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 28.3, b), gewijzigd bij art. 24, 5°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 29.5 gewijzigd bij art. 24, 7°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 43.2, 2°, gewijzigd bij art. 24, 6°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
– 59 toegevoegd bij art. 24, 8°, B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
BIJLAGE 2<br />
Aanvraagformulier voor de erkenning als<br />
bodemsaneringsdeskundige (artikel 10 van<br />
het VLAREBO)<br />
[...]<br />
– Opgeheven bij art. 15 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
BIJLAGE 3<br />
Aanvraagformulier bodemattest<br />
[...]<br />
– Opgeheven bij art. 16 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 januari 2002 (art. 24)<br />
BIJLAGE 4<br />
[Bodemsaneringsnormen<br />
– Vervangen bij art. 17 B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24)<br />
Art. 1. [De bodemsaneringsnormen voor het vaste deel<br />
van de aarde gelden voor een standaardbodem met een<br />
gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen)<br />
en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op<br />
de luchtdroge bodem).<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 64<br />
C.]<br />
ORIËNTEREND BODEMONDERZOEK VERPLICHT:<br />
O bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting<br />
van de activiteit<br />
A bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting<br />
van de activiteit, en om de twintig jaar (zie artikel 4, § 1,<br />
1°, van het besluit)<br />
B bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting<br />
van de activiteit, en om de tien jaar (zie artikel 4, § 1, 2°,<br />
van het besluit)<br />
C bij overdracht, sluiting van de inrichting of stopzetting<br />
van de activiteit, en om de vijf jaar (zie artikel 4, § 1, 3°,<br />
van het besluit).]<br />
Bestemmingstype<br />
Het vaste deel van de aarde<br />
(mg/kg droge stof)<br />
Grondwater<br />
(µg/l)<br />
I II III IV V I, II, III,<br />
IV, V<br />
Zware metalen en metalloïden<br />
(1)<br />
arseen 45 45 110 200 300 20<br />
cadmium 2 2 6 15 30 5<br />
chroom (2) 130 130 300 500 800 50<br />
koper 200 200 400 500 800 100<br />
kwik 10 10 15 20 30 1<br />
lood 200 200 700 1.500 2.500 20<br />
nikkel 100 100 470 550 700 40<br />
zink<br />
Organische verbindingen (3)<br />
600 600 1.000 1.000 3.000 500<br />
Benzeen 0,5 0,5 0,5 1 1 10<br />
tolueen 5 5 15 135 200 700<br />
ethylbenzeen 1,5 1,5 5 25 70 300<br />
xyleen 3,5 3,5 15 70 190 500<br />
styreen 0,5 0,5 1,5 6 13 20<br />
hexaan 1 1 1 6,5 10 180<br />
heptaan 25 25 25 25 25 3.000<br />
octaan 75 75 90 90 90 600<br />
minerale olie<br />
Gechloreerde solventen (3)<br />
1.000 1.000 1.000 1.500 1.500 500<br />
1,2-dichloorethaan 0,035 0,035 0,075 1,1 4 30<br />
dichloormethaan 0,13 0,13 0,35 3,5 3,5 20<br />
tetrachloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,85 1 2<br />
tetrachlooretheen 0,7 0,7 1,4 30 35 40<br />
trichloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,55 0,55 200<br />
trichlooretheen 0,65 0,65 1,4 10 10 70<br />
vinylchloride 0,02 0,02 0,02 0,15 0,35 5<br />
monochloorbenzeen 2,5 2,5 8 30 40 300<br />
1,2-dichloorbenzeen (4) 35 35 110 690 690 1.000<br />
1,3-dichloorbenzeen (4) 40 40 140 750 1.260 1.000<br />
1,4-dichloorbenzeen (4) 4 4 15 80 190 300<br />
trichloorbenzeen (5) 0,5 0,5 2 20 80 20<br />
tetrachloorbenzeen (5) 0,1 0,1 0,3 6,5 275 9<br />
pentachloorbenzeen 0,5 0,5 1,3 65 385 2,4<br />
hexachloorbenzeen 0,05 0,05 0,1 8 55 1<br />
1,1,1-trichloorethaan 10 10 13 230 300 500<br />
1,1,2-trichloorethaan 0,2 0,2 0,6 1 1 12<br />
1,1-dichloorethaan 2 2 5 95 95 330<br />
cis+trans-1,2-dichlooretheen<br />
Polyaromatische koolwaterstoffen<br />
(7)<br />
0,4 0,4 0,7 18 33 50<br />
Naftaleen 1,5 1,5 5 80 160 60<br />
benzo(a)pyreen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,7<br />
Fenantreen 60 60 65 1.650 1.650 120<br />
Fluoranteen 20 20 30 270 270 4<br />
benzo(a)antraceen 5 5 10,5 30 30 7<br />
chryseen 10 10 180 320 320 1,5<br />
benzo(b)fluoranteen 2 2 7 30 30 1,2<br />
benzo(k)fluoranteen 1 1 11,5 30 30 0,76<br />
benzo(ghi)peryleen 160 160 3.920 4.300 4.690 0,26<br />
indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 1 20 30 30 0,1<br />
antraceen 3 3 70 2.380 4.690 75<br />
fluoreen 45 45 3.950 4.320 4.690 120
Bestemmingstype<br />
dibenz(a,h)antraceen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,5<br />
acenafteen 9 9 14 210 210 180<br />
acenaftyleen 1 1 1 20 40 70<br />
pyreen 125 125 395 3.150 3.150 90<br />
Cyanides (6) 70<br />
vrij cyanide 5 5 5 60 110<br />
niet-chlooroxideerbare cyanides<br />
Pesticiden<br />
5 5 12 300 550<br />
aldrin + dieldrin 0,03<br />
chloordaan (cis + trans) 0,2<br />
DDT + DDE + DDD 2<br />
Lindaan (ã-isomeer) 2<br />
Lindaan (á-isomeer) 0,06<br />
Lindaan (â-isomeer) 0,2<br />
Endosulfan (á, â en sulfaat) 1,8<br />
Methyl tertiair butylether (8) 2 2 9 140 140 300.<br />
waarbij:<br />
N: bodemsaneringsnorm bij een kleigehalte van x % of 10 % en<br />
een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %<br />
A, B, C: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald<br />
worden:<br />
x: gehalte aan klei in het staal<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde<br />
dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen<br />
1 % en 10 % ligt.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met<br />
een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair<br />
butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken<br />
van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend<br />
naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen<br />
monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.<br />
Ny ( ) = N( 2)* 0, 6+ 0, 2∗y<br />
waarbij:<br />
Het vaste deel van de aarde<br />
(mg/kg droge stof)<br />
Grondwater<br />
(µg/l)<br />
I II III IV V I, II, III,<br />
IV, V<br />
Algemene opmerking: de bodemsaneringsnormen voor het vaste<br />
deel van de aarde en het grondwater staan niet in relatie tot<br />
elkaar. Als voldaan wordt aan de bodemsaneringsnorm houdt<br />
dat geen garantie in voor de bescherming van het grondwater in<br />
de huidige situatie of in de toekomst.<br />
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware<br />
metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken<br />
van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend<br />
naar de gemeten gehaltes aan klei en organisch materiaal<br />
in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande<br />
formule:<br />
A+ B * x+ C * Y<br />
N( x, y) = N(<br />
10, 2)*<br />
A+ B * 10 + C * 2<br />
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en<br />
worden in onderstaande tabel weergegeven:<br />
A B C<br />
arseen 14 0,5 0<br />
cadmium 0,4 0,03 0,05<br />
chroom 31 0,6 0<br />
koper 14 0,3 0<br />
kwik 0,5 0,0046 0<br />
lood 33 0,3 2,3<br />
nikkel 6,5 0,2 0,3<br />
zink 46 1,1 2,3.<br />
De voorgestelde formule mag enkel gehanteerd worden onder<br />
de volgende voorwaarden:<br />
– het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;<br />
– het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 %<br />
en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan moet<br />
worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt<br />
het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld<br />
gehalte aan klei van 50 %.<br />
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager ligt dan 1 %,<br />
dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met<br />
een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als<br />
er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van zeswaardig<br />
chroom in de bodem aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde<br />
getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risicoevaluatie<br />
worden uitgevoerd.<br />
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van organische<br />
verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in het<br />
vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen, rekening<br />
te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden<br />
de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten<br />
gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat<br />
gebeurt op basis van de onderstaande formule:<br />
Y<br />
Ny ( ) = N(<br />
2)*<br />
2<br />
waarbij N: bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch<br />
materiaal van y %, respectievelijk 2 %.<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
de voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal<br />
tussen 1 % en 10 % ligt.<br />
N(y): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van y %<br />
N(2): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van 2 %<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal<br />
ligt tussen 1 % en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met<br />
een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.]<br />
– Vervangen bij art. 25 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 juli <strong>2004</strong><br />
(art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°bis, B. Vl. Reg. 17 januari<br />
2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan<br />
1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte<br />
van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend<br />
met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van<br />
10 %.<br />
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende<br />
aanvullende voorwaarde voldaan zijn:<br />
1,2-dichloorbenzeen<br />
=<br />
1,3-dichloorbenzeen<br />
≤ 1<br />
bodemsaneringsnorm(1,2) bodemsaneringsnormen(1,3)<br />
waarbij 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen<br />
gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2dichloorbenzeen,<br />
respectievelijk de gemeten concentratie 1,3dichloorbenzeen<br />
en bodemsaneringsnorm(1,2), respectievelijk<br />
bodemsaneringsnorm(1,3) als de bodemsaneringsnorm voor<br />
1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen die<br />
hoort bij het relevante bodembestemmingstype.<br />
(5) De bodemsaneringsnormen voor trichloorbenzeen, respectievelijk<br />
tetrachloorbenzeen, gelden telkens voor de som van de<br />
isomeren.<br />
(6) De bodemsaneringsnorm voor cyanides in grondwater geldt<br />
voor de som van de vrije en niet-chlooroxideerbare cyanides.<br />
Onder vrije cyanides moet worden begrepen: de anorganisch gebonden<br />
cyanides bestaande uit de som van de gehalten vrije cyanide-ionen<br />
en het in enkelvoudige metaalcyanide gebonden<br />
cyanides.<br />
Onder niet-chlooroxideerbare cyanides moet worden begrepen:<br />
de som van de alkalimetaal-ijzer-cyanides (K4Fe(CN) 6 ) en de metaal-ijzer-cyanides<br />
(Fe4(Fe(CN) 6).<br />
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische<br />
koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken<br />
van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend<br />
naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in<br />
het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande<br />
formule:<br />
Ny ( ) = N( 2)*<br />
( A+ B∗y) waarbij:<br />
N(y): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van y %<br />
N(2): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van 2 %<br />
A, B: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het<br />
bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.<br />
Bestemmingstype I II III IV V<br />
A B A B A B A B A B<br />
naftaleen 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10 0,074 0,46 0,02 0,49<br />
benzo(a)pyreen 1 0 1 0 0,92 0,041 1 0 1 0<br />
fenantreen 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42 1 0 1 0<br />
fluoranteen 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25 0,98 0,012 0,98 0,012<br />
benzo(a)antraceen 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069 1 0 1 0<br />
chryseen 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0<br />
benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13 1 0 1 0<br />
benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0<br />
benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0<br />
indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0<br />
antraceen 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0<br />
fluoreen 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0 1 0 1 0<br />
dibenz(a,h)antraceen 1 0 1 0 0,91 0,044 1 0 1 0<br />
acenaf-teen 1 0 1 0 0,72 0,14 0,27 0,37 0,27 0,37<br />
acenaf-tyleen 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19 0,20 0,4 0,59 0,21<br />
pyreen 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0 1 0 1 0.<br />
( )<br />
Art. 2. [De in artikel 1 vermelde bodemsaneringsnormen<br />
zijn verschillend afhankelijk van de bestemming<br />
volgens de vigerende plannen van aanleg of de vigerende<br />
ruimtelijke uitvoeringsplannen, of naar gelang<br />
van de aanwijzing van de beschermde duingebieden en<br />
van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden.<br />
Per grond wordt het overeenkomstig bestemmingstype<br />
opgezocht. De bodemsaneringsnormen voor deze<br />
grond worden in artikel 1 weergegeven in de kolom onder<br />
het cijfer van het betreffende bestemmingstype. De<br />
volgende bestemmingstypes worden onderscheiden:<br />
1° bestemmingstype I:<br />
–bosgebied;<br />
65 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
–groengebied;<br />
– valleigebied;<br />
–natuurgebied;<br />
– natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;<br />
–bosgebied met ecologisch belang;<br />
– bijzonder natuurgebied;<br />
– gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen met nabestemming natuurgebied<br />
met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;<br />
– zone voor natuurontwikkeling;<br />
– ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling;<br />
– oeverstreek met bijzondere bestemming;<br />
– beschermd duingebied aangewezen krachtens het decreet<br />
van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming<br />
van de kustduinen;<br />
– bijzonder groengebied;<br />
– gebied dat behoort tot het Vlaams Ecologisch Netwerk<br />
(VEN);<br />
– agrarisch gebied met ecologisch belang of waarde;<br />
–brongebied;<br />
– agrarisch gebied met bijzondere waarde;<br />
– voor het duingebied belangrijk landbouwgebied aangewezen<br />
krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende<br />
maatregelen ter bescherming van de kustduinen;<br />
– of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de<br />
plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening;<br />
2° bestemmingstype II:<br />
– agrarisch gebied;<br />
– landschappelijk waardevol agrarisch gebied;<br />
– landelijk gebied met toeristische waarde;<br />
– parkgebied met semi-agrarische functie;<br />
– woongebied met landelijk karakter;<br />
– woongebied met geringe dichtheid;<br />
– landelijk woongebied met culturele, historische en/of<br />
esthetische waarde;<br />
– kleintuingebied;<br />
– abdijgebied;<br />
– of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de<br />
plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening;<br />
3° bestemmingstype III:<br />
– woongebied;<br />
– woonuitbreidingsgebied;<br />
– woongebied met grote dichtheid;<br />
– woongebied met middelgrote dichtheid;<br />
– woonpark;<br />
– woongebied met culturele, historische en/of esthetische<br />
waarde;<br />
– woongebied waar bijzondere voorschriften betreffende<br />
de hoogte van de gebouwen gelden;<br />
– pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners;<br />
– scholen en kinderspeelterreinen;<br />
– gebied voor service-residentie;<br />
– gemengd woon- en industriegebied;<br />
– gemengd woon- en parkgebied<br />
– bedrijfsgebied met stedelijk karakter;<br />
– zone van handelsvestigingen;<br />
– reservegebied voor woonwijken;<br />
– speelbos of speelweide;<br />
– gebied voor jeugdcamping;<br />
– of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de<br />
plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening;<br />
4° bestemmingstype IV:<br />
–parkgebied;<br />
–recreatiegebied;<br />
– gebied voor dagrecreatie;<br />
– gebied voor verblijfrecreatie;<br />
– sportterrein;<br />
– golfterrein;<br />
– gebied voor vissport;<br />
– gebied voor groenvoorziening met recreatieve accommodatie;<br />
– toeristisch recreatiepark;<br />
– gebied voor recreatiepark;<br />
– reservegebied voor recreatie;<br />
– of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de<br />
plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening;<br />
5° bestemmingstype V:<br />
–industriegebied;<br />
– industriegebied voor vervuilende industrieën;<br />
– industriegebied voor milieubelastende industrieën;<br />
– gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebied voor<br />
kleine en middelgrote ondernemingen;<br />
– dienstverleningsgebied;<br />
– industriegebied met bijzondere bestemming;<br />
– gebied hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van<br />
grootwinkelbedrijven;<br />
– gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen (andere dan scholen en kindertuinen);<br />
– luchtvaartterrein;<br />
– industriestortgebied;<br />
– bezinkingsgebied;<br />
– transportzone;<br />
– gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied<br />
(andere dan scholen en kinderspeelterreinen);<br />
– gebied voor kerninstallatie;<br />
–stortgebied;<br />
–wetenschapspark;<br />
– reservegebied voor ambachtelijke uitbreiding;<br />
– reservegebied voor industriële uitbreiding;<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
– reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine<br />
en middelgrote ondernemingen;<br />
– reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding.<br />
– of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de<br />
plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening.]<br />
– Vervangen bij art. 25 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S., 7 augustus<br />
2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding: 1 juli <strong>2004</strong><br />
(art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°bis, B. Vl. Reg. 17 januari<br />
2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
Art. 3. Als een grond als bestemming bufferzone heeft,<br />
berekent men de bodemsaneringsnormen die krachtens<br />
deze bijlage gelden voor de bestemmingen van alle zones<br />
die aan de bufferzone palen. Hierbij verrekent men<br />
telkens de bodemkenmerken van de te beoordelen<br />
grond in de bufferzone. De strengste van de zo gevonden<br />
waarden geldt als bodemsaneringsnorm voor de betreffende<br />
grond.<br />
Art. 4. De hiernavolgende bestemmingen die in overdruk<br />
worden weergegeven op de plannen van aanleg of<br />
de ruimtelijke uitvoeringsplannen, worden beoordeeld<br />
krachtens deze bijlage op basis van de bestemming bepaald<br />
door de grondkleur:<br />
– landschappelijk waardevol gebied;<br />
– ontginningsgebied;<br />
– uitbreiding van ontginningsgebied;<br />
– opspuitings- en ontginningsgebied;<br />
– reservegebied voor ontginning;<br />
– tijdelijk ontginningsgebied;<br />
– kleiontginningsgebied;<br />
– kleiontginningsreservegebied;<br />
– renovatiegebied;<br />
– overstromingsgebied;<br />
– opspuitingsgebied;<br />
– reservatie- en erfdienstbaarheidsgebieden.<br />
Art. 5. Alle gronden die niet onder eerder genoemde<br />
bestemmingen ressorteren, dienen beoordeeld te worden<br />
op basis van de functies die de bodem er vervult. Op<br />
basis van de beoordeling van deze functies wordt de betreffende<br />
grond ingedeeld onder één van de vermelde<br />
bestemmingstypes.<br />
Art. 6. De waterwingebieden en beschermingszones<br />
type I, II en III, afgebakend conform het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering<br />
en vergunning voor het gebruik van grondwater<br />
en de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones,<br />
worden volledig ingedeeld in bestemmingstype<br />
I.<br />
Art. 7. § 1. Gronden die op basis van de artikelen 2, 3<br />
en 4 van deze bijlage ingedeeld worden onder bestemmingstype<br />
III, IV of V maar die feitelijk als landbouwgrond<br />
gebruikt worden, dienen beoordeeld te worden<br />
alsof ze ingedeeld zouden zijn in bestemmingstype II.<br />
§ 2. Gronden die op basis van de artikelen 2, 3 en 4 van<br />
deze bijlage ingedeeld worden onder bestemmingstype<br />
IV of V maar die feitelijk voor bewoning gebruikt worden,<br />
dienen beoordeeld te worden alsof ze ingedeeld<br />
zouden zijn in bestemmingstype III.<br />
§ 3. Gronden die op basis van de artikelen 2, 3 en 4 van<br />
deze bijlage ingedeeld worden onder bestemmingstype<br />
V maar die feitelijk voor recreatie gebruikt worden, dienen<br />
beoordeeld te worden alsof ze ingedeeld zouden<br />
zijn in bestemmingstype IV.]<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 66
BIJLAGE 5<br />
[Methodes voor de analyse van monsters<br />
Parameter Meetmethoden bodem<br />
Meetmethoden<br />
grondwater<br />
arseen CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
lood CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
cadmium CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
chroom CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
koper CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
nikkel CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
zink CMA/2/I/B.1 en B.2 CMA/2/I/B.1 en B.2<br />
(ICP-AES en ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)<br />
kwik CMA/2/I/B.3 (AFS) CMA/2/I/B.3 (AFS)<br />
EN-1483 (CV-AAS) EN-1483 (CV-AAS)<br />
destructie CMA/2/II/A.3 (HF) (a)<br />
EOX CMA/3/N<br />
cyanide CMA/2/I/C.2.1, CMA/2/I/C.2.1,<br />
C.2.2, C.2.3 C.2.2, C.2.3<br />
organisch materiaal CMA/2/II/A.7<br />
en CMA/2/II/A.10<br />
kleifractie CMA/2/II/A.6<br />
polycyclische aroma- CMA 3/B<br />
tischekoolwaterstoffen (PAK's)<br />
CMA 3/B<br />
vluchtige organische CMA 3/E<br />
verbindingen<br />
(BTEXS, alkanen, gehalogeneerdeoplosmiddelen)<br />
CMA 3/E<br />
minerale olie CMA 3/R.1 CMA 3/R.1<br />
chloorbenzenen CMA 3/I CMA 3/I<br />
Methyl tertiair buty- CMA 3/E<br />
lether<br />
CMA 3/E<br />
organochloorpesticiden<br />
CMA 3/I.<br />
(a) Als zich een neerslag heeft gevormd in een watermonster dat<br />
het laboratorium bereikt, moet het watermonster worden gedestrueerd<br />
(CMA/2/I/A.6.1 en 2/I/A.6.2 of SM 3030F).]<br />
– Laatst vervangen bij art. 26 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 oktober 2002 (art. 31)<br />
BIJLAGE 6<br />
[Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit<br />
– Laatst vervangen bij art. 27 B. Vl. Reg. 14 juni 2002, B.S.,<br />
7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 juli <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°bis, B. Vl. Reg.<br />
17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
De achtergrondwaarden voor het vaste deel van de aarde<br />
gelden voor een standaardbodem met een gehalte<br />
aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een<br />
gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge<br />
bodem).<br />
Het vaste deel<br />
van de aarde<br />
(mg/kg droge stof)<br />
Grondwater<br />
(µg/l)<br />
zware metalen en metalloïden<br />
(1)<br />
arseen 19 5<br />
cadmium 0,8 1<br />
chroom (III) 37 10<br />
koper 17 20<br />
kwik 0,55 0,05<br />
lood 40 5<br />
nikkel 9 10<br />
Het vaste deel<br />
van de aarde<br />
(mg/kg droge stof)<br />
Grondwater<br />
(µg/l)<br />
zink 62 60<br />
Organische verbindingen<br />
benzeen 0,1 (d) 0,5 (d)<br />
tolueen 0,1 (d) 0,5 (d)<br />
ethylbenzeen 0,1 (d) 0,5 (d)<br />
xyleen 0,1 (d) 0,5 (d)<br />
styreen 0,1 (d) 0,5 (d)<br />
hexaan 0,5 (d) 1 (d)<br />
heptaan 0,5 (d) 1 (d)<br />
octaan 0,5 (d) 1 (d)<br />
minerale olie 50 (d) 100 (d)<br />
Gechloreerde solventen<br />
1,2-dichloorethaan 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
dichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
tetrachloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
tetrachlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
trichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
trichlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
vinylchloride 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
monochloorbenzeen 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
dichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
trichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)<br />
tetrachloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,1 (d)<br />
pentachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)<br />
hexachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)<br />
1,1,1-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)<br />
1,1,2-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)<br />
1,1-dichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)<br />
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,02 (d) 1 (d)<br />
Polyaromatische koolwaterstoffen<br />
naftaleen 0,1 0,02 (d)<br />
benzo(a)pyreen 0,1 0,02 (d)<br />
fenantreen 0,08 0,02 (d)<br />
fluoranteen 0,2 0,02 (d)<br />
benzo(a)antraceen 0,06 0,02 (d)<br />
chryseen 0,15 0,02 (d)<br />
benzo(b)fluoranteen 0,2 0,02 (d)<br />
benzo(k)fluoranteen 0,2 0,02 (d)<br />
benzo(ghi)peryleen 0,1 0,02 (d)<br />
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1 0,02 (d)<br />
antraceen 0,1 0,02 (d)<br />
fluoreen 0,1 0,02 (d)<br />
dibenz(a,h)antraceen 0,1 0,02 (d)<br />
acenafteen 0,2 0,02 (d)<br />
acenaftyleen 0,2 0,02 (d)<br />
pyreen 0,1 0,02 (d)<br />
Cyanide (3) 1 (d) 5 (d)<br />
totaal cyanide<br />
Pesticiden 0,01 (d)<br />
aldrin + dieldrin 0,02 (d)<br />
chloordaan (cis + trans) 0,01 (d)<br />
DDT + DDE + DDD 0,005 (d)<br />
lindaan (γ-isomeer) 0,005 (d)<br />
lindaan (α-isomeer) 0,005 (d)<br />
lindaan (β-isomeer) 0,005 (d)<br />
endosulfan (α, β en sulfaat) 0,005 (d)<br />
methyl tertiair butylether 0,02 (d) 1 (d).<br />
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware<br />
metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de<br />
achtergrondwaarden, rekening te kunnen houden met de kenmerken<br />
van de bodem, worden de achtergrondwaarden omgerekend<br />
naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal<br />
in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande<br />
formule:<br />
A+ B * x+ C * Y<br />
N( x, y) = N(<br />
10, 2)*<br />
A+ B * 10 + C * 2<br />
waarbij:<br />
N: achtergrondwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en<br />
een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
A, B, C: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald<br />
worden<br />
x: gehalte aan klei in het staal<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en<br />
worden in de onderstaande tabel gegeven.<br />
A B C<br />
arseen 14 0,5 0<br />
cadmium 0,4 0,03 0,05<br />
chroom 31 0,6 0<br />
koper 14 0,3 0<br />
kwik 0,5 0,0046 0<br />
lood 33 0,3 2,3<br />
nikkel 6,5 0,2 0,3<br />
zink 46 1,1 2,3.<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
de volgende voorwaarden:<br />
– het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %<br />
– het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 %<br />
en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden<br />
gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het<br />
gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld<br />
gehalte aan klei van 50 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met<br />
een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(2) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen,<br />
respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als<br />
achtergrondwaarde voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(3) Onder totaal cyanide moet worden begrepen: het gehalte<br />
aan anorganisch gebonden cyanide, bestaande uit de som van<br />
de gehalten aan het vrije cyanide-ion;aan het complexgebonden<br />
en aan het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide<br />
met uitzondering van het in kobaltcomplexen gebonden cyanide<br />
en thiocyanaat-ionen.<br />
(d) De achtergrondwaarde komt overeen met de detectielimiet.]<br />
[BIJLAGE 7<br />
[Normen waaraan uitgegraven bodem moet<br />
voldoen voor het gebruik als bodem op een<br />
ontvangende grond die binnen<br />
bestemmingstype I gelegen is<br />
–Toegevoegd bij art.20, 1°, B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24); vervangen bij art. 28 B. Vl. Reg. 14 juni<br />
2002, B.S., 7 augustus 2002, err., B.S., 6 februari 2003, inwerkingtreding:<br />
1 juli <strong>2004</strong> (art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°bis,<br />
B. Vl. Reg. 17 januari 2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
De waarden (R'-waarden) gelden per stof die in de onderstaande<br />
tabel is opgenomen:<br />
MAXIMALE CON-<br />
CENTRATIE<br />
(in mg/kg droge<br />
stof)<br />
ZWARE METALEN EN METALLOÏDEN (1)<br />
arseen (As) 19<br />
cadmium (Cd) 0,8<br />
chroom (Cr) (III) (2) 37<br />
koper (Cu) 17<br />
kwik (Hg) 0,55<br />
lood (Pb) 40<br />
nikkel (Ni) 9<br />
zink (Zn) 62<br />
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE<br />
KOOLWATERSTOFFEN<br />
benzeen 0,2<br />
tolueen 0,2<br />
ethylbenzeen 0,2<br />
xyleen 0,2<br />
styreen 0,2<br />
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE<br />
KOOLWATERSTOFFEN<br />
naftaleen 0,1<br />
benzo(a)pyreen 0,1<br />
fenantreen 0,08<br />
fluoranteen 0,2<br />
67 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
MAXIMALE CON-<br />
CENTRATIE<br />
(in mg/kg droge<br />
stof)<br />
benzo(a)antraceen 0,06<br />
chryseen 0,15<br />
benzo(b)fluoranteen 0,2<br />
benzo(k)fluoranteen 0,2<br />
benzo(ghi)peryleen 0,1<br />
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1<br />
Antraceen 0,1<br />
Fluoreen 0,1<br />
dibenz(a,h)antraceen 0,1<br />
Acenafteen 0,2<br />
Acenaftyleen 0,2<br />
Pyreen 0,1<br />
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN<br />
hexaan 0,5 (d)<br />
heptaan 1,0<br />
octaan 1,0<br />
minerale olie 100<br />
Polychloorbifenylen (PCB) 0,002 (d)<br />
GECHLOREERDE SOLVENTEN<br />
1,2-dichloorethaan 0,02 (d)<br />
dichloormethaan 0,04<br />
tetrachloormethaan 0,02 (d)<br />
tetrachlooretheen 0,04<br />
trichloormethaan 0,02 (d)<br />
trichlooretheen 0,04<br />
vinylchloride 0,02 (d)<br />
monochloorbenzeen 0,04<br />
dichloorbenzeen (3) 0,04<br />
trichloorbenzeen (4) 0,04<br />
tetrachloorbenzeen (5) 0,02 (d)<br />
pentachloorbenzeen 0,04<br />
hexachloorbenzeen 0,02 (d)<br />
1,1,1-trichloorethaan 0,04<br />
1,1,2-trichloorethaan 0,04<br />
1,1-dichloorethaan 0,04<br />
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,04<br />
vrij cyanide 2<br />
niet-chlooroxideerbaar cyanide 2<br />
organochloorpesticiden (totaal) 0,1<br />
Methyl tertiair butylether 0,02 (d).<br />
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties zware metalen<br />
en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties,<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken van de<br />
grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de<br />
gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te<br />
toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule:<br />
A+ B * x+ C * Y<br />
N( x, y) = N(<br />
10, 2)*<br />
A+ B * 10 + C * 2<br />
waarbij:<br />
N: maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en<br />
een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %<br />
A, B, C: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald<br />
worden<br />
x: gehalte aan klei in het staal<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en<br />
worden in onderstaande tabel gegeven.<br />
A B C<br />
arseen 14 0,5 0<br />
cadmium 0,4 0,03 0,05<br />
chroom 31 0,6 0<br />
koper 14 0,3 0<br />
kwik 0,5 0,0046 0<br />
lood 33 0,3 2,3<br />
nikkel 6,5 0,2 0,3<br />
zink 46 1,1 2,3.<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
de volgende voorwaarden:<br />
– het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %<br />
– het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 %<br />
en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden<br />
gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het<br />
gehalte hoger dan 50 %, wordt gerekend met een verondersteld<br />
gehalte aan klei van 50 %.<br />
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager dan 1 % ligt,<br />
moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %.<br />
Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld<br />
gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als<br />
er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig<br />
chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde<br />
getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risicoevaluatie<br />
worden uitgevoerd.<br />
(3) De maximale concentraties voor dichloorbenzeen gelden telkens<br />
als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(4) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens<br />
als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(5) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden<br />
telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(d) In de gevallen waar de waarden met de detectielimiet overeenkomen,<br />
moet rekening worden gehouden met de meetomstandigheden.]]<br />
[BIJLAGE 8<br />
[Normen waaraan uitgegraven bodem moet<br />
voldoen voor het gebruik als bodem op een<br />
ontvangende grond die binnen<br />
bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is<br />
–Toegevoegd bij art.20, 2°, B. Vl. Reg. 12 oktober 2001, B.S.,<br />
2 februari 2002, err., B.S., 1 maart 2002, inwerkingtreding:<br />
1 april 2002 (art. 24); vervangen bij art. 29 B. Vl. Reg. 14 juni<br />
2002, B.S., 7 augustus 2002, inwerkingtreding: 1 juli <strong>2004</strong><br />
(art. 31; zoals vervangen bij art. 2, 1°bis, B. Vl. Reg. 17 januari<br />
2003, B.S., 31 januari 2003)<br />
De waarden (R-waarden) gelden per stof die in de onderstaande<br />
tabel is opgenomen.<br />
MAXIMALE CONCENTRATIE<br />
(in mg/kg droge stof)<br />
ZWARE METALEN EN METALLOÏDEN (5)<br />
arseen (As) 27<br />
cadmium (Cd) 1,2<br />
chroom (Cr) (2) 78<br />
koper (Cu) 109<br />
kwik (Hg) 1,5<br />
lood (Pb) 120<br />
nikkel (Ni) 55<br />
zink (Zn) 300<br />
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE<br />
KOOLWATERSTOFFEN (3)<br />
benzeen 0,3<br />
tolueen 2,5<br />
ethylbenzeen 0,8<br />
xyleen 1,8<br />
styreen 0,3<br />
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE<br />
KOOLWATERSTOFFEN (7)<br />
Naftaleen 0,8<br />
benzo(a)pyreen 0,3<br />
fenantreen 30<br />
fluoranteen 10,1<br />
benzo(a)antraceen 2,5<br />
chryseen 5,1<br />
benzo(b)fluoranteen 1,1<br />
benzo(k)fluoranteen 0,6<br />
benzo(ghi)peryleen 80<br />
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,55<br />
Antraceen 1,5<br />
Fluoreen 22<br />
Dibenz(a,h)antraceen 0,3<br />
Acenafteen 4,6<br />
Acenaftyleen 0,6<br />
Pyreen 62<br />
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN (3)<br />
hexaan 0,6<br />
heptaan 13<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
MAXIMALE CONCENTRATIE<br />
(in mg/kg droge stof)<br />
octaan 38<br />
minerale olie 300<br />
polychloorbifenylen (PCB) 0,004<br />
GECHLOREERDE SOLVENTEN (7)<br />
1,2-dichloorethaan 0,02<br />
dichloormethaan 0,07<br />
Tetrachloormethaan 0,02<br />
tetrachlooretheen 0,36<br />
trichloormethaan 0,02<br />
trichlooretheen 0,33<br />
vinylchloride 0,02<br />
monochloorbenzeen 1,3<br />
1,2-dichloorbenzeen (4) 17,5<br />
1,3-dichloorbenzeen (4) 20<br />
1,4-dichloorbenzeen (4) 2<br />
trichloorbenzeen (5) 0,25<br />
tetrachloorbenzeen (6) 0,06<br />
Pentachloorbenzeen 0,25<br />
Hexachloorbenzeen 0,035<br />
1,1,1-trichloorethaan 5<br />
1,1,2-trichloorethaan 0,11<br />
1,1-dichloorethaan 1<br />
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,21<br />
vrij cyanide 3<br />
niet-chlooroxideerbaar cyanide<br />
3<br />
Methyl tertiair butylether (8) 1,010<br />
Organochloorpesticiden 0,2.<br />
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan zware<br />
metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties,<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken van de<br />
grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de<br />
gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te<br />
toetsen monster van de uitgegraven bodem. Als de bodem een<br />
behandeling ondergaan heeft waarbij het gehalte aan klei en<br />
aan organisch materiaal gereduceerd wordt, gebeurt de toetsing<br />
op de behandelde bodem.<br />
Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule:<br />
A+ B * x+ C * Y<br />
N( x, y) = N(<br />
10, 2)*<br />
A+ B * 10 + C * 2<br />
waarbij:<br />
N: maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en<br />
een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %<br />
A, B, C: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald<br />
worden<br />
x: gehalte aan klei in het staal<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en<br />
worden in de onderstaande tabel gegeven.<br />
A B C<br />
arseen 14 0,5 0<br />
cadmium 0,4 0,03 0,05<br />
chroom 31 0,6 0<br />
koper 14 0,3 0<br />
kwik 0,5 0,0046 0<br />
lood 33 0,3 2,3<br />
nikkel 6,5 0,2 0,3<br />
zink 46 1,1 2,3.<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
de volgende voorwaarden:<br />
– het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %<br />
– het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 %<br />
en 10 %<br />
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden<br />
gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het<br />
gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld<br />
gehalte aan klei van 50 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een<br />
verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als<br />
er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig<br />
chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 68
getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risicoevaluatie<br />
worden uitgevoerd.<br />
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan organische<br />
verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de<br />
grond aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de<br />
kenmerken van de grond, worden de R-waarden omgerekend<br />
naar het gemeten monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande<br />
formule.<br />
Y<br />
Ny ( ) = N(<br />
2)*<br />
2<br />
met:<br />
N: R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;<br />
respectievelijk 2 %.<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde<br />
dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen<br />
1 % en 10 % ligt.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een<br />
verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.<br />
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende<br />
aanvullende voorwaarde zijn voldaan:<br />
C C<br />
1,2-dichloorbenzeen 1,3-dichloorbenzeen<br />
+<br />
≤ 1<br />
maximum (1,2) maximum<br />
(1,3)<br />
waarbij C1,2-dichloorbenzeen , respectievelijk C1,3-dichloorbenzeen gelezen<br />
moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen,<br />
respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen<br />
en maximum(1,2), respectievelijk maximum(1,3) als de<br />
maximaal toegelaten concentraties voor 1,2-dichloorbenzeen<br />
respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen.<br />
(5) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens<br />
als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(6) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden<br />
telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.<br />
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische<br />
koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de Rwaarden<br />
rekening te kunnen houden met de kenmerken van de<br />
bodem, worden de R- waarden omgerekend naar de gemeten<br />
gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat<br />
gebeurt op basis van de onderstaande formule:<br />
Ny ( ) = N( 2)*<br />
( A+ B∗y) waarbij:<br />
N(y): maximale concentratie bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van y %<br />
N(2): R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %<br />
A, B: coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden<br />
y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en<br />
worden in de onderstaande tabel gegeven:<br />
A B<br />
Naftaleen 0,64 0,18<br />
Benzo(a)pyreen 1 0<br />
Fenantreen 0,26 0,37<br />
Fluoranteen 0,68 0,16<br />
Benzo(a)antraceen 0,94 0,029<br />
Chryseen 1 0<br />
Benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021<br />
Benzo(k)fluoranteen 1 0<br />
Benzo(ghi)peryleen 1 0<br />
Indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0<br />
Antraceen 1 0<br />
Fluoreen 0,082 0,46<br />
Dibenz(a,h)antraceen 1 0<br />
Acenafteen 1 0<br />
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde<br />
dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt<br />
tussen 1 % en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een<br />
verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.'<br />
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair-butylether<br />
in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen<br />
met de kenmerken van de bodem rekening te<br />
kunnen houden, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend<br />
naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te<br />
toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule:<br />
N (y) = N(2) (0,6+0,2 y)<br />
waarbij:<br />
N(y): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van y %<br />
N(2): bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal<br />
van 2 %<br />
Y: gehalte aan organisch materiaal in het staal<br />
De voorliggende formule mag enkel worden gehanteerd onder<br />
voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal<br />
ligt tussen 1 % en 10 %.<br />
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 %<br />
ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van<br />
1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een<br />
verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.]]<br />
[BIJLAGE 9<br />
Meldingsformulier voor overdracht<br />
(artikel 46, § 1, Vlarebo)<br />
– Toegevoegd bij Besluit 6 februari 2002, B.S., 8 maart 2002<br />
Bij het invullen van het meldingsformulier volgt u de<br />
aanwijzingen die vermeld zijn op de achterzijde van dit<br />
formulier. Stuur het volledig en correct ingevuld meldingsformulier<br />
per aangetekende brief naar OVAM,<br />
dienst onderzoek, Stationsstraat 110,<br />
2800 Mechelen.<br />
1. Identiteit van de overdrager (in DRUKLETTERS invullen<br />
aub) (1)<br />
voornaam + naam: ..........<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
telefoonnummer: ..........<br />
2. Identificatie van de over te dragen risicogrond(en)<br />
Vermeld het adres van de over te dragen risicogrond(en):<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
A B<br />
Acenaftyleen 0,74 0,13<br />
Pyreen 0,44 0,28.<br />
Vermeld de kadastrale gegevens van de over te dragen<br />
risicogrond(en) (2): ..........<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
• Ofwel door toevoeging van de kadastrale legger van<br />
betreffend(e) grond(en) als bijlage bij dit<br />
meldingsformulier (3)<br />
• Ofwel door opgave van de kadastrale gegevens van betreffend(e)<br />
grond(en) als bijlage bij dit<br />
meldingsformulier (4)<br />
3. Identiteit ondertekenaar (5)<br />
voornaam + naam: ..........<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
telefoonnummer: ..........<br />
hoedanigheid ( * ):<br />
ο notaris<br />
ο verwerver (6)<br />
ο persoon die beschikt over een rechtsgeldige titel om<br />
de overdracht te doen uitvoeren (7)<br />
ο andere (8)<br />
4. Ondertekening<br />
Datum: ..........Handtekening: ..........<br />
Opmerking<br />
Het verslag van het oriënterend bodemonderzoek moet<br />
als bijlage bij dit meldingsformulier opgenomen worden.<br />
Ingeval het verslag van het oriënterend bodemonderzoek<br />
reeds in het bezit van de OVAM is, volstaat de<br />
uitdrukkelijke verwijzing naar het verslag door hierna de<br />
titel en de datum ervan en de naam van de erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
te vermelden. Zolang niet aan<br />
deze verplichting voldaan is, neemt de termijn van zestig<br />
dagen, zoals bedoeld in artikel 38, § 1, en artikel 39, § 1,<br />
van het bodemsaneringsdecreet, geen aanvang.<br />
Titel en datum van het verslag van het oriënterend bodemonderzoek:<br />
..........<br />
..........<br />
naam van de erkende bodemsaneringsdeskundige:<br />
..........<br />
Aanwijzingen<br />
Hieronder vindt u aanwijzingen voor het invullen van<br />
dit meldingsformulier. Voor meer informatie over het<br />
bodemsaneringsdecreet kan u terecht op de OVAM website:<br />
www.ovam.be<br />
( * ) Kruis aan wat van toepassing is.<br />
(1) Ingeval de overdracht van een risicogrond door meerdere<br />
overdragers gebeurt, moet iedere overdrager afzonderlijk een<br />
meldingsformulier voor overdracht invullen en aan de OVAM<br />
betekenen. De betekening kan gebeuren bij eenzelfde aangetekende<br />
brief.<br />
(2) De kadastrale gegevens van een grond kunt u terugvinden op<br />
de kadastrale legger. Een uittreksel uit de kadastrale legger moet<br />
worden aangevraagd bij de gewestelijke directies van het Ministerie<br />
van Financiën, Administratie van het Kadaster, waar de<br />
grond gelegen is. De adressen zijn de volgende:<br />
Provincie Adres Tel. nr. Fax nr. Omschrijving<br />
Antwerpen Italiëlei 4, bus 10 03-203 24 80 03-203 24 78 Provincie Antwerpen<br />
2000 Antwerpen<br />
Vlaams-Brabant J. Stevensstraat 7 02-552 54 50 02-552 54 02 Provincie Vlaams-Brabant, en de taalgrensgemeenten<br />
1000 Brussel<br />
West-Vlaanderen Lange Rei 7 050-44 26 30 050-34 13 81 Provincie West-Vlaanderen<br />
8000 Brugge met uitzondering van de taalgrensgemeenten<br />
Oost-Vlaanderen R.A.C.-Kouterpoort 09-266 22 34 09-2662235 Provincie Oost-Vlaanderen<br />
Savaanstraat 11, bus 7 met uitzondering van de taalgrensgemeente<br />
9000 Gent<br />
69 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Provincie Adres Tel. nr. Fax nr. Omschrijving<br />
Als de melding van overdracht betrekking heeft op een<br />
risicogrond zonder kadastraal perceelnummer moet u<br />
als bijlage bij dit meldingsformulier een kadastraal plan<br />
voegen waarop u de over te dragen risicogrond(en) aanduidt.<br />
(5) In te vullen voor zover de identiteit van de ondertekenaar verschilt<br />
van de identiteit van de overdrager.<br />
(6) De verwerver moet bij dit meldingsformulier een kopie voegen<br />
van de overeenkomst, bedoeld in artikel 40, § 1, van het Bodemsaneringsdecreet.<br />
(7) De persoon die beschikt over een rechtsgeldige titel om de<br />
overdracht te doen uitvoeren, bedoeld in artikel 40, § 1bis, van<br />
het bodemsaneringsdecreet, moet bij dit meldingsformulier een<br />
geldig afschrift van voormelde titel voegen.<br />
(8) Deze persoon moet bij dit meldingsformulier een bewijs voegen<br />
waaruit duidelijk blijkt dat hij de bevoegdheid heeft om de<br />
melding van overdracht in naam en voor rekening van de overdrager<br />
te doen.]<br />
[BIJLAGE 10<br />
Meldingsformulier voor sluiting of stopzetting<br />
(artikel 47, § 1 Vlarebo)<br />
– Toegevoegd bij Besluit 6 februari 2002, B.S., 8 maart 2002<br />
Bij het invullen van het meldingsformulier volgt u de<br />
aanwijzingen die vermeld zijn op de achterzijde van dit<br />
formulier. Stuur het volledig en correct ingevuld meldingsformulier<br />
per aangetekende brief naar OVAM,<br />
dienst onderzoek, Stationsstraat 110,<br />
2800 Mechelen.<br />
1. Identiteit van de exploitant (in DRUKLETTERS invullen<br />
a.u.b.) (1)<br />
voornaam + naam:<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
telefoonnummer: ..........<br />
(3) In dit geval moet u bij het meldingsformulier de laatst beschikbare<br />
kadastrale legger voegen. Als op de kadastrale legger<br />
meerdere kadastrale percelen vermeld worden, doorstreept u op<br />
de legger die kadastrale percelen waarvoor u geen melding van<br />
overdracht doet.<br />
(4) In dit geval moet u voor iedere de risicogronden waarvoor u<br />
een melding van overdracht doet op ondubbelzinnige wijze de<br />
correcte en volledige kadastrale gegevens vermelden, zijnde de<br />
2. Identificatie van de grond(en)<br />
Vermeld het adres van de grond(en) waarop de te sluiten<br />
inrichting(en) gevestigd is (zijn) en/of de stop te zetten<br />
activiteit(en) uitgeoefend wordt (worden):<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
Vermeld de kadastrale gegevens van de grond(en) waarop<br />
de te sluiten inrichting(en) gevestigd is (zijn) en/of de<br />
stop te zetten activiteit(en) uitgeoefend wordt<br />
(worden) (2):<br />
– Ofwel door toevoeging van de kadastrale legger van<br />
betreffend(e) grond(en) als bijlage bij dit<br />
meldingsformulier (3)<br />
– Ofwel door opgave van de kadastrale gegevens van betreffend(e)<br />
grond(en) als bijlage bij dit<br />
meldingsformulier (4)<br />
3. Identiteit ondertekenaar (5)<br />
voornaam + naam: ..........<br />
straat + nummer: ..........<br />
postnummer + gemeente: ..........<br />
telefoonnummer: ..........<br />
hoedanigheid: ..........<br />
4. Ondertekening<br />
Datum: ..........Handtekening: ..........<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
B. Vl. Reg. 5 maart 1996 «Vlarebo»<br />
Limburg Voorstraat 43 011-21 22 32 011-22 40 02 Provincie Limburg<br />
3500 Hasselt met uitzondering van de taalgrensgemeenten<br />
Als de melding van sluiting of stopzetting betrekking<br />
heeft op een inrichting en/of een activiteit die uitgeoefend<br />
wordt op een grond zonder kadastraal perceelnummer<br />
moet u als bijlage bij het meldingsformulier een kadastraal<br />
plan voegen waarop u deze grond aanduidt.<br />
(3) In dit geval moet u bij het meldingsformulier de laatst beschikbare<br />
kadastrale legger voegen. Als op de kadastrale legger<br />
meerdere kadastrale percelen vermeld worden, doorstreept u op<br />
de legger die kadastrale percelen waarop de te sluiten inrichting(en)<br />
en/of de stop te zetten activiteit(en) niet gevestigd is<br />
(zijn). Indien op de legger geen kadastrale percelen doorstreept<br />
zijn, neemt de OVAM aan dat de te sluiten inrichting(en) en/of<br />
de stop te zetten activiteit(en) uitgeoefend wordt (worden) op<br />
alle gronden waarvan de kadastrale percelen zijn weergegeven<br />
op de legger.<br />
volgende gegevens die u kunt terugvinden op het uittreksel uit<br />
de kadastrale legger die door Ministerie van Financiën, Administratie<br />
van het Kadaster werd afgeleverd: toestand op (= datum);<br />
gemeentenummer (= 5 cijfers); sectie (= letter) en het perceelnummer.<br />
Voorbeeld:<br />
Toestand op Gemeentenummer sectie Perceelnummer<br />
01.01.2001 12025 A 508/02 A 21<br />
(Meldingsformulier voor sluiting of stopzetting vastgesteld<br />
bij besluit dd. 6 februari 2002 van de administrateur-generaal<br />
van de OVAM)<br />
Opmerking<br />
Het verslag van het oriënterend bodemonderzoek moet<br />
als bijlage bij dit meldingsformulier opgenomen worden.<br />
Ingeval het verslag van het oriënterend bodemonderzoek<br />
reeds in het bezit van de OVAM is, volstaat de<br />
uitdrukkelijke verwijzing naar het verslag door hierna de<br />
titel en de datum ervan en de naam van de erkende bodemsaneringsdeskundige<br />
te vermelden. Zolang niet aan<br />
deze verplichting voldaan is, neemt de termijn van zestig<br />
dagen, zoals bedoeld in artikel 38, § 1 en artikel 39, § 1<br />
van het bodemsaneringsdecreet, geen aanvang.<br />
titel en datum van het verslag van het oriënterend bodemonderzoek:<br />
..........<br />
naam van de erkende bodemsaneringsdeskundige:<br />
..........<br />
Aanwijzingen<br />
Hieronder vindt u aanwijzingen voor het invullen van<br />
dit meldingsformulier. Voor meer informatie over het<br />
bodemsaneringsdecreet kan u terecht op de OVAM website:<br />
www.ovam.be<br />
(1) Ingeval de sluiting en/of stopzetting door meerdere exploitanten<br />
gebeurt, moet iedere exploitant afzonderlijk een meldingsformulier<br />
voor sluiting of stopzetting invullen en aan de<br />
OVAM betekenen. De betekening kan gebeuren bij eenzelfde<br />
aangetekende brief.<br />
(2) De kadastrale gegevens van een grond kunt u terugvinden op<br />
de kadastrale legger. Een uittreksel uit de kadastrale legger moet<br />
worden aangevraagd bij de gewestelijke directies van het Ministerie<br />
van Financiën, Administratie van het Kadaster, waar de<br />
grond gelegen is. De adressen zijn de volgende:<br />
Provincie Adres Tel. nr. Fax nr. Omschrijving<br />
Antwerpen Italiëlei4, bus10 03-2032480 03-2032478 Provincie Antwerpen<br />
2000 Antwerpen<br />
Vlaams-Brabant J. Stevensstraat 7 02-552 54 50 02-552 54 02 Provincie Vlaams-Brabant, en de taalgrensgemeenten<br />
1000 Brussel<br />
West-Vlaanderen Lange Rei 7 050-44 26 30 050-34 13 81 Provincie West-Vlaanderen met uitzondering<br />
8000 Brugge van de taalgrensgemeenten<br />
Oost-Vlaanderen R.A.C.-Kouterpoort 09-2662234 09-2662235 Provincie Oost-Vlaanderen<br />
Savaanstraat 11, bus 7 met uitzondering van de taalgrensgemeente<br />
9000 Gent<br />
Limburg Voorstraat 43 011-21 22 32 011-22 40 02 Provincie Limburg<br />
3500 Hasselt met uitzondering van de taalgrensgemeenten<br />
(4) In dit geval moet u voor iedere grond waarop de te sluiten inrichting(en)<br />
en/of de stop te zetten activiteit(en) uitgeoefend<br />
wordt (worden) op ondubbelzinnige wijze de correcte en volledige<br />
kadastrale gegevens vermelden, zijnde de volgende gegevens<br />
die u kunt terugvinden op het uittreksel uit de kadastrale legger<br />
die door Ministerie van Financiën, Administratie van het Kadaster<br />
werd afgeleverd: toestand op (= datum); gemeentenummer<br />
(= 5 cijfers); sectie (= letter) en het perceelnummer. Voorbeeld:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 70
(5) In te vullen voor zover de identiteit van de ondertekenaar verschilt<br />
van de identiteit van de exploitant.]<br />
Blz: 261 – Dienstorder LI 96/59, 8 juli 1996<br />
Dienstorder LI 96/59, 8 juli 1996 betreffende<br />
het inwerking treden van het Bodemsaneringsdecreet<br />
en VLAREBO: praktische<br />
richtlijnen bij onteigening ten algemene<br />
nutte<br />
Deze Dienstorder is opgeheven ingevolge Omzendbrief<br />
23 februari 1999<br />
Blz: 261 – Omzendbrief (BA/FB/96/7) 31 oktober 1996<br />
Omzendbrief (BA/FB/96/7) 31 oktober<br />
1996 betreffende onteigeningen voor<br />
openbaar nut. – Toepassing van het Bodemsaneringsdecreet<br />
(B.S., 30 november<br />
1996)<br />
Deze Omzendbrief is opgeheven ingevolge Omzendbrief<br />
23 februari 1999<br />
Blz: 261 – Omzendbrief 31 oktober 1996<br />
Omzendbrief 31 oktober 1996 houdende<br />
aanvullende toelichtingen voor de provinciale<br />
en gemeentelijke overheden met<br />
betrekking tot de vervreemding van een<br />
gedeelte van hun onroerend patrimonium<br />
(B.S., 10 december 1996)<br />
Aan de Provinciegouverneurs,<br />
Ter kennisgeving aan:<br />
De leden van de Bestendige Deputaties,<br />
De Arrondissementscommissarissen,<br />
De Colleges van Burgemeester en Schepenen,<br />
Mevrouw de Gouverneur,<br />
Mijnheer de Gouverneur,<br />
Bij omzendbrief BA-G-89/15 van 6 september<br />
1989 over de vervreemding van onroerende goederen<br />
door de gemeenten (Belgisch Staatsblad<br />
van 14 oktober 1989) werden de gemeenten gewezen<br />
op de procedure welke ze moeten volgen<br />
wanneer ze wensen over te gaan tot de vervreemding<br />
van een gedeelte van hun onroerend patrimonium.<br />
Bij de omzendbrief van 6 augustus 1990 over de<br />
vervreemding van onroerende goederen door de<br />
provincies (Belgisch Staatsblad van 5 oktober<br />
1990) werd de regeling, zoals opgenomen in de<br />
omzendbrief van 6 september 1989, ook van toepassing<br />
gesteld op de vervreemding door de provincies<br />
van hun toebehorende onroerende goederen.<br />
In aansluiting op en ter aanvulling van voornoemde<br />
omzendbrieven, acht ik het aangewezen de<br />
provinciale en gemeentelijke overheden te wijzen<br />
op een bijkomende verplichting die inzake de vervreemding<br />
van onroerende goederen wordt opgelegd<br />
door het decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering (Belgisch Staatsblad van<br />
29 april 1995; cfr. tevens het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 5 maart 1996 houdende de vast-<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Dienstorder LI 96/59, 8 juli 1996<br />
Toestand op Gemeentenummer sectie Perceelnummer<br />
01.01.2001 12025 A 508/02 A 21<br />
stelling van het Vlaams reglement betreffende de<br />
bodemsanering, Belgisch Staatsblad van 27 maart<br />
1996).<br />
Krachtens het op 1 oktober 1996 in werking getreden<br />
artikel 36 van de Bodemsaneringsdecreet:<br />
– moet de overdrager voor het afsluiten van een<br />
overeenkomst betreffende de overdracht van<br />
gronden bij OVAM een bodemattest aanvragen en<br />
de inhoud ervan meedelen aan de verwerver; dit<br />
attest zal worden afgeleverd uiterlijk twee maanden<br />
na de aanvraag (art. 36, § 1);<br />
– moet de onderhandse akte waarin de overdracht<br />
van gronden wordt vastgelegd, de inhoud<br />
van het bodemattest bevatten (art. 36, § 2);<br />
– moet de instrumenterende ambtenaar in alle akten<br />
betreffende de overdracht van gronden de verklaring<br />
van de overdrager opnemen dat de verwerver<br />
voor het sluiten van de overeenkomst op<br />
de hoogte is gebracht van de inhoud van het bodemattest,<br />
en moet de instrumenterende ambtenaar<br />
tevens de inhoud van het attest in de akte opnemen<br />
(art. 36, § 3);<br />
– kan de verwerver van de gronden of OVAM de<br />
nietigheid van de overdracht vorderen die plaatsvond<br />
in strijd met de bepalingen van dit artikel<br />
(art. 36, § 4).<br />
Ik vestig, volledigheidshalve nog de aandacht van<br />
de provinciale en gemeentelijke besturen op de<br />
definitie die in artikel 2, 18°, van het Bodemsaneringsdecreet<br />
aan de bij artikel 36 bedoelde «overdracht<br />
van gronden» wordt gegeven: het betreft<br />
hier niet alleen de overdracht onder levenden van<br />
het eigendomsrecht op gronden (aankoop/verkoop),<br />
maar tevens het aangaan of beëindigen<br />
van een huur-, handelshuur-, of concessieovereenkomst<br />
voor een gecumuleerde duur van meer dan<br />
negen jaar, het vestigen en beëindigen van een<br />
erfpacht of opstalrecht, het aangaan van een onroerende<br />
leasing van een gebouw en grond en de<br />
beëindiging van de onroerende leasing zonder<br />
lichting van de aankoopoptie, en het beëindigen<br />
van een onroerende leasing van een gebouw en<br />
grond met lichting van de aankoopoptie.<br />
U gelieve er, Mevrouw de Gouverneur, Mijnheer<br />
de Gouverneur, derhalve over te waken dat de<br />
hierboven vernoemde beslissingen, genomen<br />
door de bevoegde provinciale en gemeentelijke<br />
organen, aan de bij artikel 36 van het Bodemsaneringsdecreet<br />
bedoelde voorwaarden voldoen.<br />
Tevens verzoek ik U deze omzendbrief in eerstvolgend<br />
nummer van het Bestuursmemoriaal op te<br />
nemen.<br />
Volledigheidshalve zend ik alle gemeentebesturen<br />
rechtstreeks een afschrift van deze omzendbrief<br />
toe.<br />
Blz: 261 – Omzendbrief (BA/99/01) 23 februari 1999<br />
Omzendbrief (BA/99/01) 2 3 f e b r u a r i<br />
1999 betreffende de onteigeningen voor<br />
algemeen nut: algemene administratieve<br />
vormvereisten; onteigeningen in toepassing<br />
van het decreet Ruimtelijke Ordening,<br />
aangevuld met concrete toepassing<br />
voor de verwerving van bedrijventerreinen<br />
(B.S., 30 maart 1999)<br />
Aan de provinciegouverneurs,<br />
Ter kennisgeving aan:<br />
– de colleges van burgemeester en schepenen,<br />
– de voorzitters van de raden voor maatschappelijk<br />
welzijn,<br />
– de voorzitters van de GOM's<br />
en de intercommunale verenigingen<br />
Mevrouw de Gouverneur,<br />
Meneer de Gouverneur,<br />
Door de decreten van 13 april 1988 houdende bepaling<br />
van de gevallen en modaliteiten waarin tot<br />
onteigening kan worden overgegaan door de<br />
Vlaamse Regering en waarin het verlenen van een<br />
onteigeningsmachtiging aan andere tot onteigening<br />
bevoegde rechtspersonen wordt voorzien,<br />
kunnen de hiertoe bevoegde lokale en regionale<br />
overheden die machtiging aanvragen.<br />
Het artikel 15, § 5, van het bevoegdheidsbesluit<br />
van de Vlaamse Regering van 19 december 1997<br />
bepaalt dat de Vlaamse Minister van Binnenlandse<br />
Aangelegenheden de machtiging verleent aan<br />
gemeente- en provinciebesturen, intercommunale<br />
verenigingen en GOM's, met de instemming<br />
van zijn functioneel bevoegde collega. Onteigeningsmachtigingen<br />
aangevraagd door OCMWbesturen<br />
worden verleend door de Vlaamse Minister<br />
van Welzijn ook met de vermelde instemming<br />
(zie tweede lid van hetzelfde artikel van het bevoegdheidsbesluit).<br />
De administratie Binnenlandse Aangelegenheden<br />
die de onteigeningsdossiers onderzoekt, ook deze<br />
van OCMW's, stelt vast dat voor de procedure en<br />
de samenstelling van het dossier onvoldoende rekening<br />
wordt gehouden met de specifieke vereisten.<br />
Dit impliceert dat nagenoeg elk onteigeningsdossier,<br />
nadat het door het onteigenende bestuur<br />
werd afgerond, moet aangevuld worden, met het<br />
nodige tijdsverloop tot gevolg.<br />
Bovendien wordt ook vastgesteld dat het onderscheid<br />
tussen onteigeningen in hun algemene<br />
toepassing en onteigeningen in functie van het<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, met<br />
name voor de realisatie van bestemmingsplannen,<br />
niet steeds duidelijk is.<br />
De procedure en de samenstelling van de dossiers<br />
worden hierna in een eerste luik behandeld. Het<br />
71 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
tweede luik belicht de onteigeningen in toepassing<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening.<br />
De omzendbrief wijst ook op de specifieke mogelijkheden<br />
om op een efficiënte wijze bedrijventerreinen<br />
te verwerven via een onteigeningsprocedure.<br />
I. ALGEMENE ADMINISTRATIEVE VORMVEREIS-<br />
TEN<br />
1. Bevoegdheid van de machtigende instantie<br />
Tenzij de wet- of decreetgever het anders bepaalt<br />
verleent de Vlaamse Minister van Binnenlandse<br />
Aangelegenheden de machtiging tot onteigening;<br />
voor OCMW-besturen is uiteraard de Vlaamse Minister<br />
van Welzijn bevoegd. Een belangrijke uitzondering<br />
op die algemene regel vloeit voort uit<br />
het artikel 26, eerste lid, van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op<br />
22 oktober 1996, waarin staat dat bij koppeling<br />
van het onteigeningsplan aan het plan van aanleg,<br />
beide plannen de procedure volgen die geldt<br />
voor het plan van aanleg. Dit betekent dat finaal,<br />
samen met de goedkeuring van het plan van aanleg<br />
de machtiging tot onteigening wordt verleend<br />
door de Minister die bevoegd is voor de goedkeuring<br />
van het plan van aanleg, dit is de Vlaamse Minister<br />
van ruimtelijke ordening.<br />
Hetzelfde principe wordt gehanteerd voor onteigeningsplannen<br />
gekoppeld aan rooilijnplannen<br />
die worden goedgekeurd door de Vlaamse Minister<br />
van ruimtelijke ordening. Dit is thans nog het<br />
geval voor rooilijnplannen voor de aanleg of<br />
rechttrekking van buurtwegen (artikel 28bis van<br />
de wet van 10 april 1841 op de Buurtwegen).<br />
2. Procedurestappen<br />
Volgens het besluit van 19 december 1991 inzake<br />
onteigeningen ten algemenen nutte ten behoeve<br />
van de gemeenten, de provincies, de intercommunale<br />
verenigingen en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen,<br />
moet voor elk onteigeningsplan<br />
dat wordt aangenomen door een gemeentebestuur,<br />
een provinciebestuur, een GOM en een<br />
intercommunale vereniging, en ook bij toepassing<br />
van de onteigeningsprocedure bij hoogdringendheid,<br />
een openbaar onderzoek worden georganiseerd<br />
met aanschrijving van de te onteigenen eigenaars,<br />
gedurende vijftien dagen ingaand vanaf<br />
deze aanschrijving en de openbare afkondiging.<br />
Het onteigeningsplan dat ter inzage ligt vermeldt<br />
het tracé van de beoogde werken en geeft duidelijk<br />
de te onteigenen percelen aan.<br />
Het verdient aanbeveling dat OCMW-besturen<br />
zich baseren op die regelgeving.<br />
De organisatie van een openbaar onderzoek impliceert<br />
dat eerst een voorlopige onteigeningsbeslissing<br />
wordt genomen waarna in een definitieve<br />
beslissing wordt ingegaan op de bezwaarschriften<br />
die tijdens het openbaar onderzoek worden ingediend<br />
en eventueel het onteigeningsplan wordt<br />
bijgestuurd. Alleen een plan dat ongewijzigd blijft<br />
na het openbaar onderzoek komt voor onteigeningsmachtiging<br />
in aanmerking. Dit betekent dat<br />
indien het plan na het openbaar onderzoek wordt<br />
bijgestuurd, een nieuw openbaar onderzoek moet<br />
georganiseerd worden.<br />
3. Bij elk onteigeningsdossier te voegen adviezen<br />
en attesten<br />
Om te vermijden dat tot een onteigening wordt<br />
gemachtigd waarvan nadien blijkt dat het doel<br />
niet kan gerealiseerd worden op de beoogde percelen<br />
moet over een aantal aspecten inzake de uitvoerbaarheid<br />
duidelijkheid worden gegeven. De<br />
hierna opgesomde adviezen en verklaringen geven<br />
zowel de onteigenende als de machtigende<br />
instantie meer garanties.<br />
Als bijlage bij deze omzendbrief bevindt zich de<br />
lijst met alle documenten die moeten gevoegd<br />
worden bij een onteigeningsdossier dat wordt ingediend<br />
bij de administratie Binnenlandse Aangelegenheden.<br />
a. Bodemattest<br />
Door het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari<br />
1995 moet bij elke eigendomsoverdracht van een<br />
onroerend goed, en dus bij onteigening, een bodemattest<br />
worden gevraagd bij OVAM door de onteigenende<br />
instantie. Als het bodemattest vermeldt<br />
dat de percelen verontreinigd zijn moet een oriënterend<br />
bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit<br />
geeft een indicatie over de aanwezige vervuiling<br />
en bepaalt de geraamde saneringskost. De onteigenende<br />
raad moet zich in dit geval uitspreken<br />
over de financiering. Zelfs indien, conform de<br />
geest van het Bodemsaneringsdecreet, de vervuiler<br />
de sanering moet bekostigen zoals bij historische<br />
vervuiling, dient de onteigenende instantie<br />
bereid te zijn om, indien nodig, de sanering te bekostigen<br />
of alleszins voor te financieren. Het is immers<br />
niet steeds eenvoudig om de vervuiler op te<br />
sporen en meestal kan geen garantie worden gegeven<br />
over zijn solvabiliteit of bereidheid tot sanering.<br />
Indien het bodemattest vermeldt dat geen gegevens<br />
beschikbaar zijn over de beoogde percelen<br />
zal de onteigenende instantie zelf moeten nagaan<br />
of de percelen verontreinigd kunnen zijn volgens<br />
de lijst, gevoegd bij het Vlaams reglement betreffende<br />
de bodemsanering, vastgesteld bij besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 5 maart 1996, en<br />
een oriënterend bodemonderzoek moeten laten<br />
uitvoeren.<br />
b. Stedenbouwkundig advies<br />
Als basisvereiste om tot onteigening over te gaan<br />
geldt dat enerzijds het doel van de onteigening in<br />
overeenstemming is met de stedenbouwkundige<br />
bestemming van het beoogde goed en anderzijds<br />
dat dit doel in de huidige omstandigheden kan gerealiseerd<br />
worden of vergunbaar is. Om hierover<br />
duidelijkheid te verkrijgen is het advies van de gemachtigde<br />
ambtenaar van AROHM noodzakelijk.<br />
Het is evident dat aan de gemachtigde ambtenaar<br />
alle noodzakelijke gegevens worden meegedeeld.<br />
Indien dit advies stedenbouwkundige of andere<br />
bouwvoorwaarden bepaalt moet de onteigenende<br />
instantie hierover haar instemming geven.<br />
Voor een concreet te realiseren project is het<br />
noodzakelijk dat de onteigenende instantie reeds<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Omzendbrief (BA/99/01) 23 februari 1999<br />
beschikt over de bouwvergunning of alleszins duidelijkheid<br />
krijgt en geeft over het bekomen ervan.<br />
c. Instemming van de functioneel bevoegde<br />
Vlaamse minister<br />
Hiervoor werd reeds gezegd dat elke Vlaamse minister<br />
die functioneel bevoegd is voor het doel van<br />
de onteigening moet instemmen met de onteigening.<br />
Dit betekent bij voorbeeld dat de Vlaamse<br />
Minister die bevoegd is voor cultuur moet instemmen<br />
met een onteigening voor de oprichting of<br />
uitbreiding van een bibliotheek, en onder andere<br />
de Vlaamse Minister die bevoegd is voor economie<br />
moet instemmen met een onteigening voor<br />
de aanleg en uitrusting van een bedrijventerrein.<br />
Het staat de onteigenende instantie uiteraard vrij<br />
om zelf die instemming in te winnen. In dat geval<br />
wordt vermeden dat bij een geweigerde instemming<br />
nodeloos een aanvraag tot machtiging<br />
wordt ingediend. Indien dit akkoord zich niet bij<br />
het ingediende dossier bevindt zal de administratie<br />
Binnenlandse Aangelegenheden ze aanvragen<br />
en de onteigenende instantie op de hoogte brengen.<br />
Het spreekt voor zich dat indien die instemming<br />
reeds bij het ingediende dossier wordt gevoegd de<br />
afhandeling van het dossier wordt versneld.<br />
d. Andere adviezen naargelang het doel van de<br />
onteigening<br />
Voor bepaalde projecten die men wenst te realiseren<br />
via een onteigeningsprocedure kunnen ook<br />
andere vergunningen noodzakelijk zijn. Naast de<br />
bouwvergunning kan een milieuvergunning vereist<br />
zijn. Soms moeten ook specifieke vergunningen<br />
of machtigingen bekomen worden om het beoogde<br />
project te realiseren zoals een kapvergunning<br />
of een machtiging voor de vervreemding van<br />
bossen in het kader van het artikel 90 van het Bosdecreet<br />
van 13 juni 1990.<br />
Telkens zo'n specifieke vergunning of machtiging<br />
nodig is moet minstens het principieel akkoord<br />
van de bevoegde administratie worden gevraagd<br />
en bij het ingediende onteigeningsdossier worden<br />
gevoegd. Hierdoor wordt vermeden dat men onteigent<br />
voor een project dat niet kan gerealiseerd<br />
worden.<br />
4. Motivering<br />
a. Onteigeningen sui generis<br />
Een ministerieel machtigingsbesluit is een bestuurshandeling<br />
waarop de motiveringsplicht van<br />
toepassing is. De onteigenende instantie heeft er<br />
dus alle belang bij om de machtigende instantie<br />
alle informatie te bezorgen om een uitgewerkt<br />
machtigingsbesluit op te maken. De noodzaak om<br />
tot onteigening over te gaan moet eenduidig en<br />
concreet worden aangetoond door onder andere<br />
de onhoudbaarheid van de huidige toestand te<br />
omschrijven en aan te geven hoe de onteigening<br />
hiervoor een oplossing biedt. Foto's kunnen misschien<br />
wel nuttig zijn maar kunnen uiteraard niet<br />
verwerkt worden in een ministerieel machtigingsbesluit.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 72
De onteigening bij hoogdringende omstandigheden,<br />
vervat in de wet van 26 juli 1962 op de aanleg<br />
van autosnelwegen, is principieel een uitzonderingsprocedure<br />
op de gewone onteigeningsprocedure<br />
van de wet van 17 april 1835. De omstandigheden<br />
die de hoogdringende onteigening noodzakelijk<br />
maken moeten duidelijk worden vermeld.<br />
Om tegenstrijdige interpretaties te vermijden bij<br />
toepassing van de spoedprocedure doet men er<br />
goed aan om zich niet te lang te verliezen met onderhandelingen<br />
met de betrokken eigenaars. Anders<br />
loopt men het risico, door zich een lange onderhandelingsperiode<br />
te gunnen, het hoogdringend<br />
karakter van de onteigening te ontkrachten.<br />
Een onteigening voor de realisatie of ontwikkeling<br />
van een bedrijventerrein kan noodzakelijk zijn<br />
omwille van het gebrek aan dergelijke terreinen in<br />
de regio en de grote vraag naar vestigingsmogelijkheden,<br />
de dreigende sluiting of het vertrek van<br />
bedrijven door het gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden<br />
of omdat geen uitbatingsvergunning<br />
meer bekomen kan worden voor de huidige locatie.<br />
Uiteraard volstaat het niet om zich te beperken<br />
tot algemene vaststellingen en moet elk argument<br />
aangetoond worden door concrete gegevens.<br />
b. Specifieke onteigeningsmogelijkheden<br />
De onteigeningsmogelijkheid kan ook vermeld<br />
worden in een wet of decreet waarbij ofwel in de<br />
wet en het decreet zelf ofwel in de uitvoeringsbesluiten,<br />
specifieke modaliteiten kunnen bepaald<br />
worden. In afwijking van de algemene onteigeningsmogelijkheid<br />
waarvoor men het openbaar<br />
nut en eventueel de hoogdringendheid moet aantonen<br />
kan in dit geval het openbaar nut afgeleid<br />
worden uit de vervulling van de voorwaarden die<br />
ter zake concreet worden bepaald, aangevuld met<br />
de hiervoor vermelde adviezen en attesten.<br />
Zie hiervoor onder andere het artikel 40 van het<br />
programmadecreet van 22 december 1995 inzake<br />
de heffing op de leegstand en verkrotting van gebouwen<br />
en woningen. Sommige wetten of decreten<br />
voorzien ook in de toepassing van de spoedprocedure<br />
(zie het artikel 30 van de wet van<br />
30 december 1970 op de economische expansie<br />
en het artikel 50 van het decreet van 19 april 1995<br />
inzake de leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten).<br />
Voor onteigeningen voor bedrijventerreinen kan<br />
een beroep worden gedaan op het artikel 30 van<br />
de wet van 30 december 1970 op de economische<br />
expansie. Dit betekent dat voor die onteigeningen,<br />
althans indien men die procedure inroept,<br />
steeds de onteigeningsprocedure bij hoogdringende<br />
omstandigheden kan worden toegepast<br />
zonder dat hiervoor een specifieke motivering<br />
moet gegeven worden. De wetgever heeft zelf immers<br />
in de automatische toepassing van de spoedprocedure<br />
voorzien.<br />
Ook in die gevallen wordt volgens de algemene regel<br />
de machtiging verleend door de Vlaamse Minister<br />
van Binnenlandse Aangelegenheden respectievelijk<br />
door de Vlaamse Minister van Welzijn<br />
voor OCMW-besturen, tenzij anders bepaald<br />
wordt en moeten de hiervoor vermelde attesten,<br />
adviezen en instemmingen worden aangevraagd.<br />
5. Uitvoering machtigingsbesluit om te onteigenen<br />
bij hoogdringendheid<br />
Nadat de machtiging tot onteigening bij hoogdringendheid<br />
werd verleend, heeft de onteigenende<br />
instantie er alle belang bij om de gerechtelijke<br />
procedure zo spoedig mogelijk in te zetten. De vrederechter<br />
moet namelijk nagaan of de omstandigheden<br />
die de onteigening bij hoogdringendheid<br />
rechtvaardigen nog aanwezig zijn op het ogenblik<br />
dat de zaak bij hem wordt ingeleid. Indien de onteigenende<br />
instantie het machtigingsbesluit niet<br />
dadelijk uitvoert, kan de vrederechter daaruit afleiden<br />
dat het hoogdringend karakter niet meer<br />
aanwezig is.<br />
6. De bekendmaking van de onteigeningsmachtiging<br />
Het machtigingsbesluit wordt bij uittreksel gepubliceerd<br />
in het Belgisch Staatsblad. Volgens de<br />
rechtspraak van de Raad van State is dat op zich<br />
echter onvoldoende om de termijn waarbinnen<br />
een beroep tegen het machtigingsbesluit kan worden<br />
ingediend, te doen aanvangen. Zowel het onteigeningsplan<br />
als alle gegevens die leiden tot het<br />
verlenen van de machtiging moeten worden meegedeeld<br />
aan de belanghebbenden.<br />
Dit is om praktische redenen niet mogelijk via het<br />
Belgisch Staatsblad.<br />
Aan die vereiste inzake de bekendmaking wordt<br />
het best voldaan wanneer de onteigenende besturen<br />
het integrale onteigeningsdossier ter inzage<br />
leggen zowel van de onteigenden als van de belanghebbende<br />
derden. Het feit dat het inzagerecht<br />
kan uitgeoefend worden, kan openbaar worden<br />
aangekondigd door een aanplakbrief die de<br />
termijn van inzage vermeldt, die redelijkerwijs<br />
minstens vijftien dagen moet zijn.<br />
De onteigende zelf is slechts behoorlijk in kennis<br />
gesteld wanneer het machtigingsbesluit hem persoonlijk<br />
en bij voorkeur aangetekend of tegen ontvangstbewijs<br />
wordt bezorgd met de vermelding<br />
van het inzagerecht.<br />
Belanghebbende derden die niet in het gerechtelijk<br />
geding worden betrokken, kunnen hun recht<br />
om tegen het machtigingsbesluit in beroep te<br />
gaan bij de Raad van State uitoefenen binnen een<br />
termijn van zestig dagen beginnend de dag na het<br />
verstrijken van de termijn van inzage zoals het<br />
openbaar werd verkondigd.<br />
II. ONTEIGENINGEN IN TOEPASSING VAN HET<br />
DECREET BETREFFENDE DE RUIMTELIJKE OR-<br />
DENING GECOÖRDINEERD OP 22 OKTOBER<br />
1996<br />
1. Algemeen principe<br />
De onteigeningsmogelijkheid voorzien in het<br />
artikel 23 van het decreet Ruimtelijke Ordening,<br />
«De verkrijging van onroerende goederen vereist<br />
voor de uitvoering van de voorschriften der streek-<br />
, gewest- en gemeenteplannen kan steeds plaatshebben<br />
door onteigening ten algemenen nutte»,<br />
heft uiteraard niet de motiveringsplicht op.<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Omzendbrief (BA/99/01) 23 februari 1999<br />
Onteigeningen voor de realisatie van een plan van<br />
aanleg kunnen slechts gemachtigd worden indien<br />
het doel voldoende geconcretiseerd is en duidelijk<br />
de noodzaak tot onteigening wordt aangetoond.<br />
De loutere realisatie van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
voorzien in een BPA zonder<br />
meer is dus onvoldoende. Dit betekent dat de<br />
noodzaak tot onteigening en dus tot realisatie van<br />
het plan van aanleg moet aangetoond worden,<br />
evenals, indien nodig, de toepassing van de spoedprocedure.<br />
Wellicht zullen de voorschriften bij het<br />
plan hierover duidelijkheid geven.<br />
De onteigeningsplannen opgemaakt in toepassing<br />
van dit decreet worden door de afdeling<br />
Ruimtelijke Planning van de AROHM voor advies<br />
voorgelegd aan de commissie van advies bij onteigeningsplannen<br />
voor het Vlaamse Gewest ingesteld<br />
door het artikel 27. Het bodemattest zoals<br />
vermeld onder punt 3 van de Algemene Administratieve<br />
Vormvereisten is ook hier noodzakelijk.<br />
Voor de onteigening van bedrijventerreinen kan<br />
niet zonder meer verwezen worden naar de stedenbouwkundige<br />
bestemming van de beoogde<br />
percelen, omdat ook de particulier die de goederen<br />
in eigendom bezit de voorziene bestemming<br />
zou kunnen realiseren. Ook in dit geval kan<br />
slechts op basis van argumenten die het openbaar<br />
nut en de noodzaak van de verwerving aantonen<br />
de onteigening gemachtigd worden.<br />
2. Onteigeningsplan initieel gekoppeld aan een<br />
plan van aanleg<br />
Hiervoor werd reeds de onteigeningsmogelijkheid<br />
vermeld van het artikel 26, eerste lid, van het decreet<br />
Ruimtelijke Ordening waarbij het onteigeningsplan<br />
en het plan van aanleg samen worden<br />
opgemaakt en tegelijk worden behandeld en<br />
goedgekeurd door de Vlaamse Minister die bevoegd<br />
is voor de goedkeuring van het plan van<br />
aanleg, dit is de Vlaamse Minister van Ruimtelijke<br />
Ordening. Die procedure geldt als een uitzonderingsprocedure<br />
op de algemene machtigingsprocedure<br />
die tot de bevoegdheid behoort van de<br />
Vlaamse Minister van Binnenlandse Aangelegenheden.<br />
Het is evident dat voor bestemmingen die volgens<br />
de voorschriften bij het plan door een openbaar<br />
bestuur moeten gerealiseerd worden, deze gekoppelde<br />
procedure wordt gevolgd. Als voorbeeld bij<br />
uitstek geldt de zone die op het plan van aanleg<br />
wordt voorzien voor de bouw van een gemeentehuis.<br />
De administratie ruimtelijke ordening zal<br />
erop toezien dat bij de opmaak van de plannen<br />
van aanleg de nodige onteigeningsplannen worden<br />
gevoegd.<br />
Plannen van aanleg die industrie- of bedrijvenzones<br />
voorzien die volgens de voorschriften ontwikkeld<br />
moeten worden door een openbaar bestuur<br />
dienen eveneens gekoppeld te worden aan een<br />
onteigeningsplan omdat de particulier die de percelen<br />
nog in eigendom zou hebben niet de voorziene<br />
bestemming kan realiseren. De onteigeningsmachtiging<br />
verhindert uiteraard niet dat<br />
men tracht om die goederen in der minne te verwerven<br />
maar laat wel toe om, in geval een minne-<br />
73 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
lijke verkoop niet mogelijk is, dadelijk de gerechtelijke<br />
onteigeningsprocedure aan te vatten. Dezelfde<br />
opmerking geldt voor de realisatie van zogenaamde<br />
sectorale BPA's voor de uitbreiding van<br />
specifiek aangeduide zonevreemde bedrijven.<br />
3. Onteigening binnen een goedgekeurd plan van<br />
aanleg<br />
a. Indien nog geen onteigeningsmachtiging werd<br />
verleend<br />
Een plan van aanleg waaraan initieel geen onteigeningsplan<br />
wordt gekoppeld geeft principieel<br />
slechts aan dat binnen de voorziene bestemmingen<br />
bepaalde realisaties mogelijk zijn zonder uitsluitsel<br />
te geven over de noodzaak ervan, laat<br />
staan over de hoogdringendheid. Beide elementen<br />
moeten zoals reeds gezegd, duidelijk worden<br />
gemotiveerd eventueel verwijzend naar de voorschriften<br />
bij het plan. Uiteraard moet het doel van<br />
de onteigening kaderen binnen het plan van aanleg.<br />
Bij voorbeeld kan men er bij de opmaak van een<br />
BPA voor de realisatie van woongelegenheden<br />
van uitgaan dat die bestemming evengoed door<br />
de particulieren kan gerealiseerd worden. Indien<br />
na jaren immobilisme een overheidsinstantie die<br />
bestemming wenst uit te voeren zal de opportuniteit,<br />
dit is de noodzaak en eventueel de hoogdringendheid,<br />
moeten gekaderd worden binnen het<br />
huisvestingsbeleid.<br />
Vermits het hier een onteigening betreft voor de<br />
realisatie van een bestemming die past binnen het<br />
plan van aanleg en niet de loutere realisatie van<br />
het plan zoals bedoeld in het artikel 23 van het decreet<br />
Ruimtelijke Ordening, verleent conform de<br />
vermelde bevoegdheidsbepalingen, de Vlaamse<br />
Minister van Binnenlandse Aangelegenheden of<br />
de Vlaamse Minister van Welzijn de onteigeningsmachtiging<br />
met instemming van de functioneel<br />
bevoegde Vlaamse minister en met in achtname<br />
van alle andere vereiste adviezen en attesten zoals<br />
vermeld in punt I.3 van deze omzendbrief.<br />
b. Indien men reeds over een onteigeningsmachtiging<br />
beschikt gekoppeld aan de goedkeuring van<br />
het plan van aanleg met toepassing van de gewone<br />
onteigeningsprocedure<br />
Voor onteigeningen in toepassing van het<br />
artikel 23 van het decreet Ruimtelijke Ordening<br />
voorziet het artikel 32 van het decreet Ruimtelijke<br />
Ordening in de mogelijkheid om de onteigeningsprocedure<br />
bij hoogdringende omstandigheden<br />
toe te passen met een afzonderlijk besluit. Dit afzonderlijk<br />
besluit impliceert dat de machtigende<br />
overheid haar eerder verleende onteigeningsmachtiging<br />
aanvult.<br />
Indien de eerste machtiging werd verleend samen<br />
met de goedkeuring van het plan van aanleg in<br />
toepassing van het eerste lid van het artikel 26,<br />
oordeelt de Vlaamse Minister bevoegd voor de<br />
ruimtelijke ordening over de omstandigheden die<br />
achteraf worden ingeroepen om de toepassing<br />
van de spoedprocedure te vragen indien die, conform<br />
het artikel 23, verband heeft met de voor-<br />
schriften van het plan van aanleg. Indien de<br />
spoedprocedure vereist is om andere redenen die<br />
uiteraard niet strijdig mogen zijn met die voorschriften<br />
betreft het een afzonderlijke onteigeningsprocedure<br />
die initieel moet opgestart worden<br />
en waarbij de Vlaamse Minister van Binnenlandse<br />
Aangelegenheden de machtiging verleent.<br />
Het is evident dat in die gevallen moet verduidelijkt<br />
worden waarom een eerder verleende machtiging<br />
niet werd aangewend.<br />
III. ONTEIGENING VOORMALIG MILITAIRE DO-<br />
MEINEN EN STAATSEIGENDOM<br />
Al het voorgaande is eveneens van toepassing<br />
voor de verwerving van militaire domeinen en ander<br />
staatsdomein die worden vrijgegeven en via<br />
een openbare verkoop moeten verkocht worden.<br />
De onteigeningsmachtiging dient om de openbare<br />
verkoop te vermijden. Op basis van het machtigingsbesluit<br />
kan het beoogde goed in der minne<br />
verkocht worden aan de onteigenende instantie.<br />
Men kan een voormalig militair domein slechts<br />
verwerven nadat het via een gewestplanwijziging<br />
definitief een concrete stedenbouwkundige bestemming<br />
heeft verkregen. De motivering van het<br />
openbaar nut is immers alleen mogelijk indien het<br />
doel van de onteigening mag gerealiseerd worden<br />
op de beoogde percelen van het militair domein.<br />
Indien geen machtigingsbesluit kan bekomen<br />
worden staat het de geïnteresseerde besturen vrij<br />
om deel te nemen aan de openbare verkoop.<br />
IV. EINDBEMERKING<br />
Deze omzendbrief heft alle voorgaande omzendbrieven<br />
over onteigeningen op die werden uitgevaardigd<br />
door de Vlaamse Minister van Binnenlandse<br />
Aangelegenheden, tenzij hij betrekking<br />
heeft op een specifiek onteigeningsdoel zoals de<br />
omzendbrief van 26 juli 1996 over huisvestingsprojecten.<br />
Zoals bepaald in deze omzendbrief behoort het tot<br />
de taak van de Vlaamse Minister van Binnenlandse<br />
Aangelegenheden, de Vlaamse Minister van<br />
Ruimtelijke Ordening en de Vlaamse Minister van<br />
Welzijn om ter zake richtlijnen uit te vaardigen, ieder<br />
voor de tot zijn respectieve bevoegdheid behorende<br />
materie.<br />
Op de website «www.aba.ewbl.vlaanderen.be» zal<br />
een grafisch overzicht van de procedurestappen<br />
worden aangeboden.<br />
Wij verzoeken u, Mevrouw de Gouverneur, Mijnheer<br />
de Gouverneur, deze omzendbrief op te nemen<br />
in het bestuursmemoriaal. Volledigheidshalve<br />
zenden wij aan alle betrokken besturen rechtstreeks<br />
een afschrift van deze omzendbrief.<br />
Deze omzendbrief kan ook geconsulteerd worden<br />
via Publilink of Internet op het volgende url-adres:<br />
– voor Publilink: http//publiwww.vlaanderen.be/aba/omzend.htm<br />
– voor Internet : http//aba.ewbl.vlaanderen.be/omzend.htm<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Aanv. omzendbrief (AZF/AOGGI/INF/004) 26 oktober 1999<br />
BIJLAGE<br />
Bij het onteigeningsdossier te voegen documenten:<br />
a) Vier authentieke voorlopige en definitieve raadsbesluiten.<br />
De raadsbesluiten bevatten de identificatiegegevens<br />
van het te onteigenen goed en het duidelijk omschreven<br />
doel van de verwerving.<br />
b) De bewijzen van kennisgeving aan de te onteigenen<br />
persoon.<br />
c) De bewijsstukken van het openbaar onderzoek.<br />
d) De bezwaarschriften.<br />
e) Een onteigeningsplan in vier exemplaren, waarop de<br />
te onteigenen goederen gekleurd zijn aangegeven. Het<br />
plan bevat, in tabelvorm, een overzicht van de juiste kadastrale<br />
gegevens, de te onteigenen oppervlakte van elk<br />
perceel en de totale oppervlakte.<br />
Het plan is enkel rechtsgeldig indien het uitdrukkelijk<br />
verwijst naar de vergadering waarin het werd vastgesteld,<br />
behoorlijk is ondertekend door de burgemeester<br />
en de secretaris en de stempel van de gemeente draagt.<br />
f) Een schattingsverslag, opgesteld door de ontvanger<br />
van registratie of het Comité tot Aankoop. Om betwistingen<br />
over een te subjectieve benadering van de dossiers<br />
te voorkomen, wordt een schatting die is uitgevoerd<br />
door een meetkundige schatter uit de eigen administratie<br />
niet aanvaard.<br />
g) Andere nuttige gegevens zoals de begrotingsregeling,<br />
de toekomstige uitgaven voor de verwezenlijking van<br />
het doel van de onteigening, desgevallend een tijdschema<br />
voor de uitvoering van de investering.<br />
h) Ingeval het te verwerven goed eigendom is van een<br />
ander openbaar bestuur, dient het dossier een document<br />
te bevatten waaruit blijkt dat het beoogde goed<br />
niet meer dient voor een gebruik van openbaar nut.<br />
i) Het bodemattest met verduidelijking over de mogelijke<br />
verontreiniging.<br />
j) Het stedenbouwkundig advies van de gemachtigde<br />
ambtenaar (niet bij toepassing artikel 26 decreet Ruimtelijke<br />
Ordening).<br />
k) Instemming van de functioneel bevoegde Vlaamse<br />
minister (niet bij toepassing artikel 26 decreet Ruimtelijke<br />
Ordening).<br />
l) Princiepsadviezen inzake andere aan te vragen vergunningen<br />
en machtigingen (niet bij toepassing<br />
artikel 26 decreet Ruimtelijke Ordening).<br />
Blz: 261 – Aanv. omzendbrief (AZF/AOGGI/INF/004) 26 oktober 1999<br />
Aanv. omzendbrief (AZF/AOG-<br />
GI/INF/004) 26 oktober 1999 ter verduidelijking<br />
van de toepassing van het bodemsaneringsdecreet<br />
wat betreft de besteksbepalingen<br />
bij aanvoer en afvoer<br />
van gronden<br />
Aan de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal,<br />
en de afdelingshoofden van het Ministerie<br />
van de Vlaamse Gemeenschap.<br />
Op 22 februari 1995 heeft de Vlaamse Raad een<br />
Decreet aangenomen houdende regeling van de<br />
bodemsanering. Dit decreet werd gewijzigd op<br />
26 mei 1998 waar inzonderheid verwezen wordt<br />
naar artikel 48bis.<br />
Op 5 maart 1996 heeft de Vlaamse Regering een<br />
uitvoeringsbesluit genomen waarbij het reglement<br />
betreffende de bodemsanering werd vastgesteld.<br />
(VLAREBO)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 74
Op 22 december 1997 heeft de heer Theo Kelchtermans,<br />
Vlaams Minister van Leefmilieu en Tewerkstelling,<br />
de omzendbrief AZF/AOG-<br />
GI/INF/97.003 goedgekeurd ter verduidelijking<br />
van de toepassing van het bodemsaneringsdecreet<br />
ten aanzien van de overheid die optreedt als<br />
initiatiefnemer of als subsidiërende instantie.<br />
In verband met de toepassing van het Decreet is<br />
het nodig gebleken, naast de reeds verspreide omzendbrief,<br />
uw aandacht te vestigen op de bijgevoegde<br />
besteksbepalingen die de aanvoer en de<br />
afvoer van grond, bij het uitvoeren van een werk,<br />
regelen.<br />
Deze richtlijnen die de bepalingen van de bovengenoemde<br />
omzendbrief van 22 december 1997<br />
aanvullen, worden van kracht gebracht voor alle<br />
ontwerpen die na 1 maart 2000 in aanbesteding<br />
worden gesteld.<br />
Omzendbrief betreffende de besteksbepalingen<br />
voor de aanvoer en de afvoer van grond<br />
Op 22 februari 1995 heeft de Vlaamse Raad een<br />
Decreet houdende de regeling van de bodemsanering<br />
aangenomen. Dit decreet werd gewijzigd op<br />
26 mei 1998 waar inzonderheid verwezen wordt<br />
naar artikel 48bis.<br />
Op 5 maart 1996 heeft de Vlaamse Regering een<br />
uitvoeringsbesluit getroffen waarbij het reglement<br />
betreffende de bodemsanering werd vastgesteld.<br />
Het decreet houdende de regeling van de bodemsanering<br />
stelt dat wie door een emissie bodemverontreiniging<br />
heeft veroorzaakt, aansprakelijk is<br />
voor de kosten die daardoor overeenkomstig dit<br />
decreet gemaakt worden. Deze omzendbrief geeft<br />
aan hoe de opdrachtgevers en de aannemers, in<br />
toepassing van het Decreet, rekening kunnen<br />
houden met de specifieke risico's op bodemverontreiniging<br />
bij de aanvoer en de afvoer van<br />
grond.<br />
De omzendbrief werd opgesteld in overeenstemming<br />
met het ontwerp van uitvoeringsbesluit bij<br />
het artikel 48bis van het bodemsaneringsdecreet,<br />
zoals principieel goedgekeurd door de Vlaamse<br />
Regering op 4 mei 1999, dat de nadere regelen bepaalt<br />
voor het gebruik van uitgegraven bodem<br />
teneinde de verspreiding van bodemverontreiniging<br />
te beheersen en is een aanvulling op de omzendbrief<br />
AZF/AOGGI/INF/97.003 ter verduidelijking<br />
van de toepassing van het bodemsaneringsdecreet.<br />
A. Algemeenheden<br />
Er wordt vooreerst gesteld dat in de huidige omzendbrief<br />
gesproken wordt van «grond» daar waar<br />
de wetgever spreekt van «uitgegraven bodem» zoals<br />
bedoeld in artikel 48bis van het bodemsaneringsdecreet.<br />
In de regel wordt ernaar gestreefd het grondverzet<br />
binnen de aanneming in evenwicht te houden, ermee<br />
rekening houdend dat geen nieuwe verontreiniging<br />
wordt veroorzaakt op een ander kadastraal<br />
perceel.<br />
A.1 In geval van overtollige grond, die buiten het<br />
terrein van de kadastrale werkzone moet afgevoerd<br />
worden, geven de aanbestedingsdocumenten<br />
aan welke de herkomst en de kwaliteit van de<br />
grond is, zodat de inschrijvers hiermede kunnen<br />
rekening houden bij de opmaak van hun offerte.<br />
De kosten voor het vaststellen van de kwaliteit van<br />
de grond is voor rekening van de opdrachtgever.<br />
A.2 In geval van aanvoer van grond door de aannemer,<br />
wordt grond behandeld als een (ander)<br />
product. Dit betekent dat de grond maar mag tewerkgesteld<br />
worden wanneer voorafgaandelijk is<br />
aangetoond dat de grond voldoet aan de kwaliteitseisen<br />
– zowel grondmechanisch als inzake<br />
milieueisen – in het bestek vermeld.<br />
Het voorafgaandelijk onderzoek gebeurt op kosten<br />
van de aannemer, ofwel ingevolge het nemen<br />
en beproeven van grondmonsters door een erkend<br />
bodemsaneringsdeskundige of een milieudeskundige<br />
erkend in de discipline bodem overeenkomstig<br />
de bepalingen van VLAREM II, in opdracht<br />
van het bestuur op de werf ofwel omdat de<br />
aannemer aantoont aan de hand van vrachtdocumenten,<br />
afgeleverd door een bevoegde onpartijdige<br />
bodembeheerorganisatie, dat de grond aan de<br />
besteksbepalingen, opgesteld overeenkomstig de<br />
toepassingsmogelijkheden voorgeschreven door<br />
OVAM, voldoet.<br />
Niets belet de leidende ambtenaar naar aanleiding<br />
van de levering van grond bijkomende proeven<br />
te laten uitvoeren. Deze zijn dan ten laste van<br />
de opdrachtgever. In de beginperiode van de toepassing<br />
van deze omzendbrief zal het opdrachtgevend<br />
bestuur altijd een bijkomend grondonderzoek<br />
laten uitvoeren.<br />
Daarnaast blijven de proeven met betrekking tot<br />
de verwerking van grond onverminderd van toepassing.<br />
A.3 Het bestek beschrijft naast de bouwtechnische<br />
eisen van de grond ook de milieuhygiënische eisen<br />
waaraan de grond moet voldoen om in aanmerking<br />
te komen voor de nuttige toepassing als<br />
bodem, in een ophoging of een aanvulling, of voor<br />
de toepassing in of als bouwstof. De grond, die<br />
aangevoerd wordt, moet voldoen aan de voorwaarden<br />
zoals voorgeschreven door OVAM.<br />
Er zijn 2 mogelijkheden:<br />
1. De aanbestedende overheid geeft in het bestek<br />
eveneens aan of de bodem als bodem, in of als<br />
bouwstof of op een andere wijze wordt toegepast.<br />
Ook het bestemmingstype, zoals bepaald in Vlarebo,<br />
dat van toepassing is op de terreinen waar de<br />
werken plaatsvinden, wordt in het bestek ingeschreven.<br />
2. De aanbestedende overheid omschrijft de technische<br />
uitvoeringsmodaliteiten die de aannemer<br />
dient te respecteren indien hij grond wenst te gebruiken<br />
die niet aan de voorwaarden voor de nuttige<br />
toepassing als bodem of in of als bouwstof<br />
voldoet. De concentratievoorwaarden (samenstellingsgrenzen<br />
en maximale uitloogbaarheid) die<br />
hierbij gelden, worden eveneens in het bestek opgenomen.<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Aanv. omzendbrief (AZF/AOGGI/INF/004) 26 oktober 1999<br />
B. Aanvoer van grond<br />
B.1 Keuring<br />
B.1.1 Voorafgaande keuring<br />
Het bestek bepaalt de keuringseisen van de aan te<br />
voeren grond. De aannemer dient vóór het aanvoeren<br />
van de grond een bemonstering en analyse<br />
van de grond te laten uitvoeren door een erkend<br />
bodemsaneringsdeskundige of een milieudeskundige<br />
erkend in de discipline bodem overeenkomstig<br />
de bepalingen van VLAREM II.<br />
Deze gebeuren op de plaats van herkomst of op<br />
een tijdelijke opslagplaats (TOP) als zodanig aanvaard<br />
door de bevoegde onpartijdige bodembeheerorganisatie.<br />
De aannemer dient bij levering van de grond op<br />
de werf aan de opdrachtgever vrachtdocumenten<br />
te leveren, uitgegeven door een bevoegde onpartijdige<br />
bodembeheerorganisatie, die aantonen dat<br />
de grond overeenstemt met deze waarop de beoordeling<br />
van toepassing is.<br />
B.1.2 Melding van aanvoer<br />
De aanvoer van grond wordt altijd gemeld. De<br />
aannemer dient bij de aanbestedende overheid<br />
een schriftelijke «melding van aanvoer» in, die in<br />
volgorde de volgende inlichtingen vermeld:<br />
– nummer van het bestek;<br />
– titel van het bestek;<br />
– de datum of periode van aanvoer;<br />
– plaats van herkomst van de grond;<br />
– plaats van bestemming van de grond;<br />
– de posten van de opmetingstabel van het bestek<br />
met betrekking op de aanvoer van grond;<br />
– een bodembeheerrapport van de grond afgeleverd<br />
door een bevoegde onpartijdige bodembeheerorganisatie<br />
aanvaard door de aanbestedende<br />
overheid;<br />
– eventueel de vakken waarin de grond wordt verwerkt.<br />
Voor het indienen van de melding wordt gebruik<br />
gemaakt van een standaardformulier. De schriftelijke<br />
melding van aanvoer dient uiterlijk vijf werkdagen<br />
voorafgaand aan de aanvoer van de grond<br />
aan de bestedende overheid te worden overgemaakt.<br />
De melding wordt bij overhandiging genoteerd in<br />
het dagboek der werken.<br />
B.1.3 Keuring op de werf<br />
Ongeacht de voorafgaande keuring zal in de beginperiode<br />
van de toepassing van deze omzendbrief<br />
door de opdrachtgever altijd een summier<br />
aanvullend grondonderzoek naar herkomst en<br />
kwaliteit gebeuren. Het bestek bepaalt de wijze<br />
van bemonstering en analyse van monsters. In het<br />
dagboek der werken wordt het resultaat van de<br />
eventuele controlekeuring genoteerd.<br />
75 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
In geval van een belangrijke aanvoer van grond is<br />
het aangewezen een aanvullingsplan met vaksgewijze<br />
indeling van het werk op te maken.<br />
In het dagboek der werken wordt genoteerd in<br />
welke vakken de grond volgens aanvoer werd verwerkt.<br />
Op deze wijze kan op elk ogenblik in geval<br />
van problemen of betwistingen de juiste partij van<br />
aanvoer nog nagegaan worden.<br />
Gelet op de aard van het product «grond», kunnen<br />
in het bijzonder bestek bepalingen opgenomen<br />
worden om een «in-situ» keuring op de werf te laten<br />
doorvoeren.<br />
Nota: Tabel voor aanvoer van grond<br />
Voor het opmaken van het bestek kan de in bijlage<br />
gevoegde tabel als leidraad gebruikt worden. Het<br />
opnemen van de vermelde posten in de meetstaat<br />
kan nuttig zijn voor het opvolgen van het werk op<br />
de werf.<br />
III- VH<br />
3.2.1.11.<br />
P<br />
III- VH<br />
3.2.1.10.<br />
P<br />
III-3.2.1.9. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.8. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.7. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.6. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.5. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.4. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.3. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.2. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.2. VH<br />
P<br />
TOTAAL<br />
Schone<br />
grond<br />
A<br />
Schone<br />
grond<br />
B<br />
Grond<br />
geschikt<br />
voor ophoging<br />
en<br />
aanvulling<br />
mits uitvoering<br />
van een<br />
studie<br />
aanvaard<br />
door de<br />
OVAM *<br />
Grond<br />
geschikt<br />
als<br />
bouw-<br />
stof vrije<br />
toepassing<br />
Grond<br />
geschikt<br />
als<br />
bouwstofgecontroleerdetoepassing<br />
**<br />
* : De studie, uitgevoerd volgens een code van goede praktijk aanvaard<br />
door de OVAM, wordt uitgevoerd door een erkend bodem-<br />
saneringsdeskundige of een milieudeskundige erkend in de discipline<br />
bodem overeenkomstig de bepalingen van VLAREM II in<br />
opdracht van de aanbestedende overheid. De beschrijving van<br />
de technische uitvoeringsmodaliteiten en de concentratievoorwaarden<br />
staat vermeld in het studierapport dat wordt toegevoegd<br />
aan het bestek.<br />
**<br />
: In het bestek wordt omschreven wat de gecontroleerde toepassing<br />
als bouwstof inhoudt. Dit kan inhouden de beschrijving<br />
van de technische uitvoeringsmodaliteiten (zoals de te nemen<br />
isolatiemaatregelen), de toegelaten totaalconcentraties en maximale<br />
uitloging.<br />
Bijlage bij de opmetingstabel: verklaring van<br />
de begrippen<br />
Indeling op basis van de milieuhygiënische eigenschappen<br />
Schone grond A: grond die voldoet aan de achtergrondwaarden.<br />
Schone grond B: grond die voldoet aan de R-waarden<br />
zoals bepaald door de OVAM.<br />
Grond geschikt voor ophoging of aanvulling mits uitvoering<br />
van een studie uitgevoerd volgens een code van<br />
goede praktijk aanvaard door de OVAM: grond waarvoor<br />
de R-waarden worden overschreden. Deze grond<br />
kan, tenzij voor de leeflaag, worden aangewend in een<br />
terreinverhoging of voor een aanvulling indien door een<br />
studie van het terrein van toepassing wordt bewezen dat<br />
het gebruik van de grond in de terreinverhoging of aanvulling<br />
geen verontreiniging van het grondwater kan<br />
veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende<br />
stoffen geen risico oplevert (voor kwetsbare<br />
groepen).<br />
Grond geschikt als bouwstof: de beoordeling van de resultaten<br />
van de uitloogproeven zijn afhankelijk van de<br />
aard en de dikte van de beoogde toepassing. Pas als de<br />
toepassing bekend is kan een bindend oordeel verbonden<br />
worden aan de uitloogproeven.<br />
Grond geschikt als bouwstof gecontroleerde toepassing.<br />
Indeling op basis van de bouwtechnische eigenschappen<br />
1° De omschrijving van de bouwtechnische eigenschappen<br />
gebeurt als volgt:<br />
Indien men beschikt over een korrelverdelingsanalyse<br />
en een meting van de plasticiteit worden de bouwtechnische<br />
eigenschappen van de grond ingedeeld volgens<br />
de indeling zoals opgenomen in de standaardbestekken<br />
van de betreffende aanbestedende overheid. In afwachting<br />
van de invoering van andere standaardbestekken<br />
worden hier als voorbeeld de benamingen gebruikt zoals<br />
gedefinieerd in hoofdstuk II van het<br />
standaardbestek 250 voor de wegenbouw. Voor de waterbouw<br />
wordt verwezen naar de indeling die gebruikt<br />
wordt in de ontwerpversie van het standaardbestek 230<br />
voor de waterbouw.<br />
Code Nummering in<br />
standaardbestek 250<br />
Benaming grondsoort volgens<br />
standaardbestek 250<br />
11 III-3.2.1.11. grof-zandhoudende grond<br />
11 III-3.2.1.10. middelmatig-zandhoudende grond<br />
11 III-3.2.1.9. fijn-zandhoudende grond<br />
12 III-3.2.1.8. weinig leemhoudend zand<br />
12 III-3.2.1.7. weinig kleihoudend zand<br />
13 III-3.2.1.6. leemhoudend zand<br />
13 III-3.2.1.5. kleihoudend zand<br />
21 III-3.2.1.4. leem<br />
31 III-3.2.1.3. leemhoudende klei<br />
31 III-3.2.1.2. zandhoudende klei<br />
32 III-3.2.1.1. klei<br />
41 III-3.2.3.1. veengrond<br />
51 III-3.2.3.2. teelaarde<br />
III-3.2.1.12 grof rolgrindhoudende grond of grove<br />
steenhoudende grond<br />
III-3.2.1.13 fijn rolgrindhoudende grond of fijne<br />
steenhoudende grond<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Aanv. omzendbrief (AZF/AOGGI/INF/004) 26 oktober 1999<br />
Code Nummering in<br />
standaardbestek 250<br />
Benaming grondsoort volgens<br />
standaardbestek 250<br />
III-3.2.1.14 fijne rolgrindhoudende grond of middelgrove<br />
steenhoudende grond<br />
III-3.2.2.1. mergel<br />
III-3.2.2.2. krijt<br />
III-3.2.3.1. veengrond<br />
III-3.2.3.2. teelaarde<br />
III-5.1.2. grondsoorten met Ip< 10<br />
III-5.1.3. grondsoorten met Ip< 10<br />
III-5.1.5. grondsoorten gemengd met cement of<br />
kalk<br />
III-5.1.6. homogene mengsels van grondsoorten<br />
III-5.2.6. mengsels van grond met steenachtige<br />
materialen<br />
III-6.2.1. zand voor draineringen<br />
III-6.2.2. zand voor onderfunderingen<br />
III-6.2.3. zand voor schraal beton voor wegfunderingen<br />
III-6.2.4. zand voor zandcement<br />
III.6.2.5. zand voor cementbeton voor wegenwerken<br />
III.6.2.6. zand voor bitumineuze mengsels<br />
III-6.2.7. zand voor cementbeton voor gebouwen<br />
en kunstwerken<br />
III-6.2.8. zand als nabehandelingsproduct<br />
III-6.2.9. zand voor keibestratingen<br />
III-6.2.10 zand voor metselmortel<br />
III-6.2.11 zand voor bepleistering bereid met bindmiddel<br />
zoals...<br />
III-6.2.12 zand als vulmateriaal voor steenslagfunderingen<br />
III-6.2.13 zand voor schraal beton voor funderingen<br />
van gebouwen en kunstwerken<br />
III-6.2.14 zand voor straatlagen van bestratingen<br />
van betonstraatstenen<br />
III.6.2.15 zand voor bitumineuze mortel<br />
III-6.2.16 zand voor voegvulling van bestratingen<br />
III-6.2.17 zand voor drainerende fundering van<br />
zandcement<br />
2° Indien men niet beschikt over een korrelverdelingsdiagramma<br />
onderscheidt men volgende klassen:<br />
– Teelaarde: consistente grond die de bovenste, visueel<br />
te onderscheiden bodemlaag vormt waarin planten<br />
groeien;<br />
– Veengrond: consistente grond met een gehalte aan organische<br />
stoffen > 30 %;<br />
–Zand;<br />
– Zand dat enigszins leem- of kleihoudend is;<br />
–Leem;<br />
– Klei.<br />
Indien het zand of leem- of kleihoudend zand betreft,<br />
geeft men in de opmerking weer welk geschat percentage<br />
aan leem, klei of andere materialen in het zand aanwezig<br />
is.<br />
C. Afvoer en gebruik van grond<br />
C.1 Algemeenheden<br />
Onder «afvoer van grond» verstaat men het wegbrengen<br />
van grond buiten de grenzen van de aanneming.<br />
Bij afvoer van grond buiten de uitgestrektheid van de<br />
bouwplaatsen dient de aanbestedende overheid het bewijs<br />
te leveren van herkomst en van de milieuhygiënische<br />
kwaliteit van de af te voeren grond. Dit bewijs<br />
wordt afgeleverd door een bevoegde onpartijdige bodembeheerorganisatie.<br />
In geval wordt vastgesteld dat om milieuhygiënische redenen<br />
geen afzet kan gevonden worden, geeft het bestuur<br />
aan wat er met de grond dient te gebeuren.<br />
C.2 De gevolgen van de resultaten van het milieuhygiënisch-onderzoek<br />
C.2.1 Geen overschrijding van de achtergrondwaarden<br />
bodemkwaliteit<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 76
Het bestek vermeldt dat er een milieuonderzoek heeft<br />
plaatsgevonden; dat de grond voldoet aan de bepalingen<br />
van schone grond A zodat er geen overschrijding<br />
van de achtergrondwaarden bodemkwaliteit is vastgesteld.<br />
C.2.2 Wel overschrijding van de achtergrondwaarden<br />
bodemkwaliteit maar geen overschrijding van de Rwaarden<br />
Het bestek vermeldt dat er een milieu-onderzoek heeft<br />
plaatsgevonden; dat de grond voldoet aan de bepalingen<br />
van schone grond B zodat er geen overschrijding<br />
van de R-waarden is vastgesteld.<br />
C.2.3 Wel overschrijding van de R-waarden maar geen<br />
overschrijding van de bodemsaneringsnormen<br />
Het bestek vermeld dat de R-waarden overschreden zijn.<br />
– Het grondverzet is in evenwicht binnen de grenzen<br />
van de aanneming:<br />
Het bestek vermeldt wat de vermoedelijke hoeveelheid<br />
is van de grond die binnen de grenzen van aanneming<br />
zal verwerkt worden, ermee rekening dat geen nieuwe<br />
verontreiniging wordt veroorzaakt op een ander kadastraal<br />
perceel. Het vermeldt bovendien de bouwtechnische<br />
toepassingen die moeten aangewend worden om<br />
de grond te kunnen verwerken binnen de grenzen van<br />
de aanneming.<br />
– De grond wordt buiten grenzen van de aanneming afgevoerd:<br />
a) De grond blijft eigendom van de opdrachtgever<br />
Het bestek geeft de vermoedelijke hoeveelheid van de af<br />
te voeren grond aan, evenals de plaats(en) naar waar de<br />
grond afgevoerd wordt. De controle op de vracht(en) gebeurt<br />
door middel van vrachtdocumenten ondertekend<br />
door een daartoe door het bestuur gemandateerd persoon.<br />
Bij aankomst worden de vrachtdocumenten tegengetekend<br />
door een daartoe gemandateerd persoon.<br />
b) De grond blijft geen eigendom van de opdrachtgever<br />
Het bestek vermeldt de vermoedelijke hoeveelheid van<br />
de af te voeren grond, evenals het mogelijk gebruik van<br />
de af te voeren grond aan de hand van de analyseresultaten<br />
van een milieuonderzoek (totaalconcentraties en<br />
maximale uitloging). De controle op de vracht(en) gebeurt<br />
door middel van vrachtdocumenten ondertekend<br />
door een daartoe door het bestuur gemandateerd persoon.<br />
De aannemer vermeldt de plaats van bestemming.<br />
Bij aankomst worden de vrachtdocumenten tegengetekend<br />
door de acceptant van de grond. De aannemer bezorgt<br />
de opdrachtgever hiervan een exemplaar, conform<br />
de bepalingen van art. C.3.2.<br />
C.2.5 Overschrijding van de bodemsaneringsnormen<br />
Het bestek vermeldt dat op basis van een milieuonderzoek<br />
is vastgesteld dat de bodemsaneringsnormen overschreden<br />
zijn.<br />
Er zijn 2 mogelijkheden:<br />
ofwel<br />
gaat het over een nieuwe bodemverontreiniging:<br />
Conform art. 7, § 2, van het bodemsaneringsdecreet<br />
moet tot een sanering van de grond worden overgegaan,<br />
op basis van het door OVAM goedgekeurde bodemsaneringsproject.<br />
Het bestek vermeldt de vermoedelijke<br />
hoeveelheid van de grond die dient behandeld te<br />
worden, geïsoleerd, afgevoerd naar een reinigingsinstallatie<br />
of naar een stortplaats (zie de omzendbrief<br />
AZF/AOGGI/INF/97.003 van 22 december 1997);<br />
ofwel<br />
gaat het over een historische bodemverontreiniging:<br />
Indien de verontreiniging een ernstige bedreiging vormt<br />
dient conform art. 30, § 1, van het bodemsaneringsdecreet<br />
te worden overgegaan tot een sanering, op basis<br />
van het door OVAM goedgekeurde bodemsaneringspro-<br />
ject. Het bestek vermeldt de vermoedelijke hoeveelheid<br />
van de grond die behandeld dient te worden, geïsoleerd,<br />
afgevoerd naar een reinigingsinstallatie of naar een<br />
stortplaats (zie de omzendbrief AZF/AOGGI/INF/97.003<br />
van 22 december 1997).<br />
Indien de verontreiniging geen ernstige bedreiging<br />
vormt, wordt nagegaan of de grond opnieuw kan worden<br />
gebruikt binnen de grenzen van de kadastrale werkzone.<br />
Dan wordt in het bestek aangegeven wat de vermoedelijke<br />
hoeveelheid is van de grond die binnen de<br />
kadastrale werkzone kan worden gebruikt. Tevens<br />
wordt aangegeven welke bouwtechnische aanpassingen<br />
hiervoor nodig zijn.<br />
C.3 Door de aannemer te leveren documenten<br />
C.3.1 Geen overschrijding van de achtergrondwaarden<br />
of de R-waarden<br />
De aannemer dient de aanbestedende overheid niet te<br />
informeren over de plaats waar de grond werd gebruikt.<br />
C.3.2 Wel overschrijding van de R-waarden<br />
De aannemer levert aan de aanbestedende overheid het<br />
bewijs dat de grond volgens de wettelijke bepalingen<br />
werd afgevoerd.<br />
C.4. Tabel voor afvoer van grond<br />
Er zijn 2 mogelijkheden: ofwel blijft de af te voeren<br />
grond eigendom van de opdrachtgever ofwel wordt<br />
deze eigendom van de aannemer.<br />
C.4.a. tabel ingeval de opdrachtgever eigenaar blijft;<br />
C.4.b. tabel ingeval de aannemer eigenaar wordt.<br />
Nota: Voor het opmaken van het bestek kan de in bijlage<br />
gevoegde tabel als leidraad gebruikt worden. Het opnemen<br />
van de vermelde posten in de meetstaat kan nuttig<br />
zijn voor het opvolgen van het werk op de werf.<br />
Tabel indien de opdrachtgever eigenaar blijft van de<br />
af te voeren grond<br />
Milieu-eigenschappen eenheid Geraamde<br />
Hoeveelheid<br />
Grond die voldoet aan m<br />
de bodemsaneringsnorm<br />
3<br />
Grond die de<br />
m<br />
bodemsaneringsnorm<br />
overschrijdt<br />
3<br />
Afvoer naar<br />
ton<br />
reinigingsinstallatie<br />
Afvoer naar stortplaats ton<br />
TOTAAL<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
Aanv. omzendbrief (AZF/AOGGI/INF/004) 26 oktober 1999<br />
* : Voor de omschrijving van de milieuhygiënische kwaliteit van<br />
de af te voeren grond wordt verwezen naar de resultaten van het<br />
milieuonderzoek (totaalconcentraties en maximale uitloging)<br />
zoals opgenomen in het bestek.<br />
Voorstel van opmetingstabel bij afvoer bij gebruik<br />
van grond binnen de werkzone<br />
Te gebruiken bij de opmaak van de meetstaat (hierin<br />
kan verwezen worden naar de overeenkomstige nummers<br />
van de vakken)<br />
77 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Afstand<br />
(km)<br />
E.P. totaal<br />
in BEF<br />
Meerprijzen eenheid E.P. in BEF<br />
Selectief afgraven m 3<br />
Voorlopig opslaan in afwachting van con- m<br />
trolebemonstering<br />
3<br />
Controlekeuring zoals voorgeschreven in<br />
grondverzetplan<br />
Afzeven van inerte materialen<br />
–op de werf m3 –afvoer naar m 3<br />
III-3.2.1.11. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.10. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.9. VH<br />
P<br />
Schone<br />
grond<br />
A<br />
Schone<br />
grond<br />
B<br />
Grond<br />
waarvoor<br />
de R-waardenwordenoverschreden<br />
*<br />
Afvoer<br />
voor<br />
reiniging<br />
Afvoer<br />
naar<br />
stortplaats<br />
III-3.2.1.8. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.7. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.6. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.5. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.4. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.3. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.2. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.2. VH<br />
P<br />
TOTAAL<br />
Meerprijzen eenheid E.P. in BEF<br />
Selectief afgraven m3 Voorlopig opslaan in afwachting van m<br />
controlebemonstering<br />
3<br />
Controlekeuring zoals voorgeschreven in<br />
grondverzetplan<br />
Afzeven van inerte materialen<br />
–op de werf m 3<br />
–afvoer buiten de werf m3 III-3.2.1.11. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.10. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.9. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.8. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.7. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.6. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.5. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.4. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.3. VH<br />
P<br />
III-3.2.1.2. VH<br />
P<br />
Schone<br />
grond<br />
A<br />
Zonderaanpassing<br />
Schone<br />
grond<br />
B<br />
Met<br />
kalkstabilisatie<br />
Grond<br />
waarvoor<br />
de R-waardenwordenoverschreden<br />
*<br />
Met cementstabilisatie<br />
Afvoer<br />
voor<br />
reiniging<br />
Andere te<br />
specificeren<br />
in<br />
het bestek<br />
Afvoer<br />
naar<br />
stortplaats<br />
Afvoer<br />
naar<br />
stortplaats
III-3.2.1.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.1. VH<br />
P<br />
III-3.2.3.2. VH<br />
P<br />
TOTAAL<br />
Zonderaanpassing<br />
Bijlage bij de opmetingstabel: verklaring van<br />
de begrippen<br />
Indeling op basis van de milieuhygiënische eigenschappen<br />
Schone grond A: grond die voldoet aan de achtergrondwaarden<br />
Schone grond B: grond die voldoet aan de R-waarden<br />
Grond waarvoor de R-waarden worden overschreden<br />
Grond die voldoet aan bodemsaneringsnorm<br />
Grond die de bodemsaneringsnorm overschrijdt<br />
Afvoer voor reiniging<br />
Afvoer voor stortplaats: de vermoedelijke hoeveelheid<br />
wordt mede bepaald door het advies van de bevoegde<br />
onpartijdige bodembeheerorganisatie inzake de reinigbaarheid.<br />
Indeling op basis van de bouwtechnische eigenschappen<br />
1° De omschrijving van de bouwtechnische eigenschappen<br />
gebeurt als volgt:<br />
Indien men beschikt over een korrelverdelingsanalyse<br />
en een meting van de plasticiteit worden de bouwtechnische<br />
eigenschappen van de grond ingedeeld volgens<br />
de indeling zoals opgenomen in de standaardbestekken<br />
van de betreffende aanbestedende overheid. In afwachting<br />
van de invoering van andere standaardbestekken<br />
worden hier als voorbeeld de benamingen gebruikt zoals<br />
gedefinieerd in hoofdstuk II van het<br />
standaardbestek 250 voor de wegenbouw. Voor de waterbouw<br />
wordt verwezen naar de indeling die gebruikt<br />
wordt in de ontwerpversie van het standaardbestek 230<br />
voor de waterbouw.<br />
Code Nummering in<br />
standaardbestek 250<br />
Met<br />
kalkstabilisatie<br />
Met cementstabilisatie<br />
Andere te<br />
specificeren<br />
in<br />
het bestek<br />
Afvoer<br />
naar<br />
stortplaats<br />
Benaming grondsoort volgens<br />
standaardbestek 250<br />
11 III-3.2.1.11. grof-zandhoudende grond<br />
11 III-3.2.1.10. middelmatig-zandhoudende<br />
grond<br />
11 III-3.2.1.9. fijn-zandhoudende grond<br />
12 III-3.2.1.8. weinig leemhoudend zand<br />
12 III-3.2.1.7. weinig kleihoudend zand<br />
13 III-3.2.1.6. leemhoudend zand<br />
13 III-3.2.1.5. kleihoudend zand<br />
21 III-3.2.1.4. leem<br />
31 III-3.2.1.3. leemhoudende klei<br />
31 III-3.2.1.2. zandhoudende klei<br />
32 III-3.2.1.1. klei<br />
41 III-3.2.3.1. veengrond<br />
51 III-3.2.3.2. teelaarde<br />
60 gemengde grond<br />
2° Indien men niet beschikt over een korrelverdelingsdiagramma<br />
onderscheidt men volgende klassen:<br />
– Teelaarde: consistente grond die de bovenste, visueel<br />
te onderscheiden bodemlaag vormt waarin planten<br />
groeien;<br />
– Veengrond: consistente grond met een gehalte aan organische<br />
stoffen > 30 %;<br />
–Zand;<br />
– Zand dat enigszins leem- of kleihoudend is;<br />
–Leem;<br />
– Klei.<br />
Indien het zand of leem- of kleihoudend zand betreft,<br />
geeft men in de opmerking weer welk geschat percentage<br />
aan leem, klei of andere materialen in het zand aanwezig<br />
is.<br />
Blz: 261 – B. Vl. Reg. 26 oktober 2001<br />
B. Vl. Reg. 26 oktober 2001 –<br />
Bodemsanering. – Vaststellen van de terreinen<br />
«La Floridienne» te Gent als site<br />
overeenkomstig art. 47ter van het bodemsaneringsdecreet<br />
zoals gewijzigd op<br />
18 mei 2001 (B.S., 9 november 2001)<br />
Bij besluit van de Vlaamse Regering van<br />
26 oktober 2001 worden de terreinen La Floridienne<br />
te Gent waarvan de perceelnummers werden<br />
opgesomd in het conform verklaard bodemsaneringsproject<br />
van 3 augustus 2001 resp. het<br />
OVAM-advies mbt de siteverklaring van 19 juli<br />
2001, als site verklaard.<br />
De Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw<br />
wordt gemachtigd een voorstel van schikking<br />
en/of overeenkomst in toepassing van<br />
artikel 48ter van het bodemsaneringsdecreet voor<br />
te bereiden voor de Vlaamse Regering op basis<br />
van genoemde beslissing.<br />
De Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw<br />
en de Vlaamse Minister van Financiën en Begroting,<br />
Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening<br />
worden gelast na te gaan in welke mate een amortisatiefonds<br />
een rol kan spelen bij de financiering<br />
van de ontwikkeling van het betreffende terrein.<br />
De Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw<br />
en de Vlaamse Minister van Financiën en Begroting,<br />
Innovatie en Ruimtelijke Ordening worden<br />
gelast in een strategisch project «brownfieldontwikkeling»<br />
te bepalen welke criteria gelden bij de<br />
keuzes van door het Vlaams Gewest financieel te<br />
ondersteunen projecten. Daarbij gebeurt een afweging<br />
van het strategisch belang, het sociaalmaatschappelijk<br />
belang, de beschikbaarheid van<br />
dossiers en de volledigheid van dossiers.<br />
De Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw<br />
wordt gelast aan de stad Gent een inrichtingsbeheersplan<br />
en een plan voor het gebruik te vragen<br />
voor de ontwikkelde site.<br />
Blz: 261 – Besluit OVAM 6 februari 2002<br />
Besluit OVAM 6 februari 2002 –<br />
Bodemsanering. – Vaststellen van de<br />
gronden «Schuurveld» te Scherpenheuvel-Zichem<br />
als site overeenkomstig<br />
artikel 47ter van het Bodemsaneringsdecreet<br />
zoals gewijzigd op 18 mei 2001<br />
(B.S., 21 februari 2002)<br />
Bij besluit van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest (OVAM) van<br />
6 februari 2002 worden de gronden kadastraal gekend<br />
als: (toestand 1 januari 2001) Scherpenheu-<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
M.B. 12 maart 2002<br />
vel-Zichem, AFD 4, sectie C,<br />
perceelnummers 464 F2, 464 A2, 464 B2, 464 C2,<br />
464 D2, 464 E2, 464 G2, 464 H2, 464 K2, 464 L2,<br />
464 M2 en 464 N2 en (toestand 1 januari 2000)<br />
Scherpenheuvel-Zichem, AFD 4, sectie C,<br />
perceelnummer 464 Z, op basis van bodemverontreiniging<br />
en/of potentiële bodemverontreiniging<br />
als site verklaard.<br />
Blz: 261 – M.B. 12 maart 2002<br />
M.B. 12 maart 2002 tot bepaling van de<br />
werkingsregels van de adviescommissie<br />
bodemsanering en van de vergoeding van<br />
sommige van haar leden (B.S., 13 april<br />
2002)<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit gelden<br />
de definities zoals deze zijn opgenomen in<br />
artikel 2 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering en in artikel 1 van<br />
het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart<br />
1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de bodemsanering.<br />
Daarenboven wordt verstaan onder:<br />
1° het Vlarebo: het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 5 maart 1996 houdende vaststelling van<br />
het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering;<br />
2° de commissie: de adviescommissie bodemsanering,<br />
zoals bedoeld in artikel 35 van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 5 maart 1996 houdende<br />
vaststelling van het Vlaams reglement betreffende<br />
de bodemsanering.<br />
Art. 2. § 1. De commissie is samengesteld uit:<br />
1° een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter<br />
behorende tot de ambtenaren van de AJD;<br />
2° drie onafhankelijke deskundigen en hun respectieve<br />
plaatsvervangers.<br />
De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter<br />
worden aangewezen door de Vlaamse minister.<br />
De onafhankelijke deskundigen en hun respectieve<br />
plaatsvervangers worden, op grond van hun<br />
bijzondere juridische, wetenschappelijke of technische<br />
bekwaamheid aangeduid door de Vlaamse<br />
minister voor een periode van 4 jaar. Hun mandaat<br />
is hernieuwbaar voor telkens een periode van<br />
4 jaar.<br />
De leden van de commissie en hun respectieve<br />
plaatsvervangers hebben stemrecht.<br />
Bij de samenstelling van de Commissie wordt rekening<br />
gehouden met de bepalingen van het decreet<br />
van 15 juli 1997 houdende invoering van<br />
een meer evenwichtige vertegenwoordiging van<br />
mannen en vrouwen in de adviesorganen.<br />
§ 2. Het secretariaat van de commissie wordt<br />
waargenomen door de AJD.<br />
De secretaris en de plaatsvervangend secretaris<br />
behorende tot de ambtenaren van de AJD, worden<br />
aangewezen door het afdelingshoofd van de<br />
AJD.<br />
De secretaris of diens plaatsvervanger woont de<br />
vergadering bij maar heeft geen stemrecht.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 78
§ 3. De minister kan op verzoek van een door hem<br />
aangewezen onafhankelijke deskundige of plaatsvervanger,<br />
zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 2° van<br />
dit artikel, een einde stellen aan het mandaat van<br />
dit betrokken commissielid.<br />
Bovendien kan de minister, na advies van de commissie,<br />
ambtshalve een einde maken aan het<br />
mandaat van een door hem aangewezen onafhankelijke<br />
deskundige of een plaatsvervanger, zoals<br />
bedoeld in § 1, eerste lid, 2° van dit artikel, in<br />
volgende gevallen:<br />
1° de betrokkene blijft, hoewel behoorlijk opgeroepen,<br />
drie opeenvolgende keren zonder kennisgeving<br />
afwezig op de vergadering;<br />
2° de betrokkene respecteert het vertrouwelijk karakter<br />
van de beraadslagingen niet of verspreidt<br />
vertrouwelijke documenten.<br />
§ 4. Een lid van de commissie, dat wordt aangewezen<br />
ter vervanging van een overleden lid of van<br />
een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd,<br />
zet diens mandaat voort tot het einde van de<br />
aanvankelijk vooropgestelde termijn.<br />
Art. 3. Ten hoogste vijf kalenderdagen na ontvangst<br />
door de commissie van de kennisgeving<br />
van het overeenkomstig artikel 18 of 23 van het<br />
decreet ingestelde en ontvankelijk bevonden beroep,<br />
zendt de secretaris van de commissie een afschrift<br />
van het beroep aan elk effectief lid van de<br />
commissie.<br />
Na ontvangst door de commissie van het administratief<br />
dossier en de eventuele nota van de OVAM<br />
overeenkomstig artikel 36, § 5, Vlarebo, respectievelijk<br />
artikel 37, § 5, Vlarebo, legt de secretaris het<br />
volledige dossier ter inzage van elk lid van de commissie.<br />
Art. 4. In de beroepsprocedure overeenkomstig<br />
artikel 18 van het decreet, verlenen de in artikel 2<br />
bedoelde leden van de Commissie hun advies en<br />
maken dit over aan de commissie binnen een termijn<br />
van 14 kalenderdagen na ontvangst door de<br />
commissie van het in artikel 36, § 5, Vlarebo bedoelde<br />
administratief dossier en de eventuele nota<br />
van de OVAM.<br />
In de beroepsprocedure overeenkomstig<br />
artikel 23 van het decreet, verlenen de in artikel 2<br />
bedoelde leden van de commissie hun advies en<br />
maken dit over aan de commissie binnen een termijn<br />
van 30 kalenderdagen na ontvangst door de<br />
commissie van het in artikel 37, § 5, Vlarebo bedoelde<br />
administratief dossier en de eventuele nota<br />
van de OVAM.<br />
De secretaris van de commissie stuurt onmiddellijk<br />
een afschrift van de ingezonden adviezen door<br />
aan de diverse leden van de commissie.<br />
Art. 5. § 1. De commissie vergadert op het adres<br />
van de AJD.<br />
De voorzitter van de commissie neemt het initiatief<br />
tot het samenroepen van de commissie en<br />
stelt de agenda van de commissie vast.<br />
De secretaris van de commissie bezorgt de oproep,<br />
samen met de agenda van de vergadering aan alle<br />
leden van de commissie tenminste één week vóór<br />
de door de voorzitter vastgestelde datum van de<br />
vergadering.<br />
§ 2. Elk effectief lid dat verhinderd is een vergadering<br />
van de commissie bij te wonen, deelt dit tijdig<br />
mee aan zijn plaatsvervanger en aan de secretaris<br />
van de commissie. Is de secretaris van de commissie<br />
verhinderd, dan deelt deze dit mee aan zijn<br />
plaatsvervanger en aan de voorzitter van de commissie.<br />
De plaatsvervanger die de vergadering van de<br />
commissie bijwoont, heeft alle bevoegdheden van<br />
het lid dat hij vervangt. Is de plaatsvervanger<br />
eveneens verhinderd, dan meldt ook hij dat aan de<br />
secretaris van de commissie.<br />
§ 3. Ieder lid tekent op de vergadering een presentielijst<br />
waarvan het model wordt vastgesteld door<br />
de commissie.<br />
Art. 6. De secretaris bereidt de beroepsdossiers<br />
voor waarover de commissie advies moet verstrekken<br />
in toepassing van artikel 36, § 6 en artikel 37,<br />
§6, van het Vlarebo.<br />
Hij stelt de minuten van de vergadering op, houdt<br />
de minuut bij van de adviezen van de commissie,<br />
verstrekt de uitgifte ervan en verzekert de bewaring<br />
van het archief.<br />
De secretaris maakt het gemotiveerde ontwerp<br />
van advies van de commissie op.<br />
Art. 7. § 1. De commissie kan slechts geldig beraadslagen<br />
in zoverre de meerderheid van de<br />
stemgerechtigde leden of hun plaatsvervangers<br />
op de vergadering aanwezig zijn. De voorzitter<br />
kan om gewichtige redenen en na uitdrukkelijke<br />
motivering van deze aanwezigheidsvereiste afwijken.<br />
Tijdens deze vergadering lichten de aanwezige leden<br />
van de commissie hun beoordeling over het<br />
dossier toe.<br />
Bij de voorbereiding en de behandeling van de beroepsdossiers<br />
kan de commissie een beroep doen<br />
op externe deskundigen.<br />
Na beraadslaging over het dossier en rekening<br />
houdend met alle beschikbare dossierstukken, gegevens<br />
en informatie wordt over het door de secretaris<br />
opgestelde ontwerp van advies gestemd<br />
en wordt een definitief advies geformuleerd.<br />
Ingeval geen advies met éénparigheid wordt uitgebracht,<br />
wordt het advies uitgebracht door de<br />
meerderheid van aanwezige leden geformuleerd,<br />
in voorkomend geval aangevuld met het minderheidsstandpunt<br />
als een lid van de commissie daarom<br />
verzoekt.<br />
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter<br />
of diens plaatsvervanger doorslaggevend.<br />
§ 2. Wanneer een lid van de commissie bij een<br />
dossier dat voor advies bij de commissie voorligt<br />
op enige wijze en in welke hoedanigheid ook betrokken<br />
is, dient de betrokkene de secretaris te<br />
BODEM – Vlaanderen – Algemeen<br />
M.B. 12 maart 2002<br />
melden dat hij ter zake niet kan adviseren teneinde<br />
de onpartijdigheid van de commissie te vrijwaren.<br />
Deze melding gebeurt zo spoedig mogelijk na<br />
ontvangst door de betrokkene van de kennisgeving<br />
van het beroepschrift.<br />
Bij stilzitten van de betrokkenen kan elk lid van de<br />
commissie ten allen tijde wijzen op mogelijke onverenigbaarheden<br />
of belangenconflicten in hoofde<br />
van één of meerdere leden van de commissie.<br />
Bij twijfel over mogelijke betrokkenheid dienen de<br />
betrokken leden zich te onthouden van advies.<br />
Een eventueel uitgebracht deeladvies van deze betrokken<br />
leden zal uit de beraadslaging en het<br />
eindadvies worden geweerd.<br />
§ 3. De leden van de commissie verbinden er zich<br />
toe om geen documenten aan derden mee te delen<br />
waarvan zij kennis hebben gekregen ingevolge<br />
hun mandaat. De vergaderingen van de commissie<br />
zijn niet openbaar.<br />
Art. 8. De commissie verleent met betrekking tot<br />
de beroepen ingesteld overeenkomstig artikel 18<br />
en 23 van het decreet een gemotiveerd advies aan<br />
de Vlaamse Regering.<br />
In de beroepsprocedure voorzien bij artikel 18 van<br />
het decreet, zenden de voorzitter en de secretaris<br />
het gemotiveerd advies van de Commissie, samen<br />
met alle stukken die in het kader van de procedure<br />
tot behandeling aan dit dossier zijn toegevoegd,<br />
bij aangetekend schrijven aan de Vlaamse Regering,<br />
per adres van de Vlaamse minister binnen<br />
een termijn van 20 dagen na ontvangst van het in<br />
artikel 36, § 5, Vlarebo bedoelde administratief<br />
dossier en de eventuele nota van de OVAM.<br />
In de beroepsprocedure voorzien bij artikel 23 van<br />
het decreet, zenden de voorzitter en de secretaris<br />
het gemotiveerd advies van de commissie, samen<br />
met alle stukken die in het kader van de procedure<br />
tot behandeling aan dit dossier zijn toegevoegd,<br />
bij aangetekend schrijven aan de Vlaamse Regering,<br />
per adres van de Vlaamse minister binnen<br />
een termijn van 45 dagen na ontvangst van het in<br />
artikel 37, § 5, Vlarebo bedoelde administratief<br />
dossier en de eventuele nota van de OVAM.<br />
De commissie ontvangt een afschrift van de beslissingen<br />
genomen overeenkomstig de artikelen 18<br />
en 23 van het decreet.<br />
Art. 9. De werkingskosten van de commissie alsmede<br />
de presentiegelden en vergoedingen vallen<br />
ten laste van de algemene uitgavenbegroting van<br />
de Vlaamse Gemeenschap.<br />
Aan de onafhankelijke deskundigen bedoeld in<br />
artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van dit besluit en aan<br />
hun respectieve plaatsvervangers wordt voor de<br />
prestaties die hun functie in de commissie met<br />
zich brengt een absoluut forfaitaire vergoeding<br />
toegekend van 247,89 EUR per zitting van de<br />
commissie waarop zij aanwezig zijn. De aanwezigheid<br />
blijkt uit de presentielijst voorzien bij<br />
artikel 5, § 3, van dit besluit.<br />
Art. 10. Dit besluit treedt in werking op 1 april<br />
2002.<br />
79 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 262 – B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997 houdende aanwijzing<br />
overeenkomstig het artikel 30,<br />
§ 2, van het decreet van 22 februari 1995<br />
betreffende de bodemsanering van de<br />
historisch verontreinigde gronden waar<br />
bodemsanering moet plaatsvinden (B.S.,<br />
4 september 1997)<br />
NVDR: Omdat het nodig is de toestand van een perceel in de tijd<br />
te kunnen duiden, werden het basisbesluit (4 maart 1997) en de<br />
wijzigingsbesluiten integraal opgenomen en niet geïntegreerd.<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD)<br />
(Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
Een besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart<br />
1997 wijst de gronden aan als historisch verontreinigd<br />
waar bodemsanering moet plaatsvinden.<br />
Deze gronden staan vermeld met kadastrale ligging<br />
en dossiernummer op de bijgaande lijst.<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 g 4 1805 1<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 p 3 1805 1<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 r 3 1805 1<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 s 3 1805 1<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 v 4 1805 1<br />
AALST 2 AFD 41302 C 0978 w 4 1805 1<br />
AALST 4 AFD 41304 G 0260 c 2 1297 1<br />
AALST 4 AFD 41304 G 0260 d 2 1297 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0270 t 848 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0283 f 848 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0283 g 848 1<br />
AALST 10 AFD/MELDERT/ 41039 C 0066 x 1799 1<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 1032 a 1418 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0127 d 3 1343 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0136 m 1343 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0141 f 1343 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0142 e 1343 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0143 e 1343 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0144 c 1343 1<br />
AARTSELAAR 2 AFD 11372 D 0303 e 3 78 1<br />
AFFLIGEM 1 AFD/HEKELGEM/ 23030 B 0413 p 2 108 1<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0526 r 2 1356 1<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0730 e 11 1423 1<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0730 f 11 1423 1<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0730 f 10 1423 1<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0730 r 7 1423 1<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1321 h 606 1<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1302 f 9 1484 1<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1302 w 8 1484 1<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1302 y 8 1484 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 f 34 1552 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2863 f 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2863 l 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2864 h 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2864 k 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2870 m 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880 n 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880 p 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880/02 g 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880/02 k 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880/02 m 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880/02 n 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2880/03 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2881 n 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2881/02 b 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2887/06 d 84 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 A 0138 x 90 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 0138 p 2 90 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 0138 v 2 90 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 0138 w 2 90 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 0138 x 2 90 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 80
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 0009 g 6 1483 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 0015 m 2 1483 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 w 2 11 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 C 0070 h 83 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 C 0070 g 85 1<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0006 l 1999 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0188 r 2 2149 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 a 14 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 b 14 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 m 13 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 n 13 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 t 13 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 v 12 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 w 13 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 x 13 1351 1<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD/ 11003 B 0017 y 12 1351 1<br />
ANTWERPEN 28 AFD/DEURNE 2 AFD/ 11342 A 0289 f 1949 1<br />
ANTWERPEN 28 AFD/DEURNE 2 AFD/ 11342 A 0289 g 1949 1<br />
ANTWERPEN 32 AFD/DEURNE 6 AFD/ 11346 B 0785 s 2 1587 1<br />
ANTWERPEN 32 AFD/DEURNE 6 AFD/ 11346 B 0785 t 2 1587 1<br />
ANTWERPEN 35 AFD/EKEREN 4 AFD/ 11364 F 0175 g 2 101 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0003 g 1435 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0003 h 1435 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 a 2 1435 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 d 2 1435 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 e 2 1435 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 e 4 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 f 4 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 g 23 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 m 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 n 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 t 22 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 t 23 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 y 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0242 c 14 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0243 d 3 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0244 c 5 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0507 p 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0515 e 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0516 k 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0517 b 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0520 r 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0521 d 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0524 c 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0525 t 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0526 l 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0552 z 2 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0557 d 4 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0582 f 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0583 h 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0584 t 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0593 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0595 a 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0596 h 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0597 c 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0599 h 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0600 e 2499 1<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0293 r 5 1429 1<br />
ANTWERPEN 43 AFD/WILRIJK 2 AFD/ 11462 A 0157 a 4 1837 1<br />
ANTWERPEN 43 AFD/WILRIJK 2 AFD/ 11462 A 0157 v 3 1837 1<br />
ANTWERPEN 43 AFD/WILRIJK 2 AFD/ 11462 A 0157 w 3 1837 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0466 d 36 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0466 g 43 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0530 b 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0532 b 2499 1<br />
81 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
AS 1 AFD 71002 C 0533 b 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0536 b 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0602 v 11 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0602 w 11 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0611 b 05 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0611 p 05 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0611 y 04 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0633 d 02 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0633 t 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0639 k 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0643 02 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0643 d 05 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0643 y 02 2499 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0643 y 04 2499 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 w 1898 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 y 1898 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 z 1898 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 e 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 f 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 g 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 h 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 h 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 l 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 p 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 p 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 r 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 r 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 s 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 t 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1320 w 2 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 a 22 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 b 20 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 b 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 b 37 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 c 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 d 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 d 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 e 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 e 32 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 e 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 f 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 f 31 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 f 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 g 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 g 31 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 h 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 h 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 k 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 k 31 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 k 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 6 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 27 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 m 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 n 6 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 n 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 p 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 p 38 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 r 28 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 s 27 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 t 37 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 v 27 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 w 19 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 w 5 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 5 69 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 82
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 36 69 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 0172 d 2025 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 0172 f 2025 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 b 33 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 d 31 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 e 23 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 f 23 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 f 35 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 g 31 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 6 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 32 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 n 36 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 w 22 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 w 36 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 20 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 31 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 36 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 a 9 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 d 30 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 e 30 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 f 23 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 g 23 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 h 22 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 h 20 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 h 23 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 k 22 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 k 20 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 l 20 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 n 20 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 s 17 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 s 18 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 t 18 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 x 9 2499 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 B 0374 p 13 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 B 0375 d 146 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 52 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 58 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 b 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 79 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 58 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 74 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 58 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 f 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 h 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 h 75 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 30 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 75 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 67 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 l 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 m 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 57 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 73 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 p 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 t 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 49 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 78 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 51 147 1<br />
83 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 78 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 49 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 50 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 50 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 51 147 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 56 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 73 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 78 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 f 40 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 40 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 74 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 65 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 40 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 l 74 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 m 74 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 41 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 76 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 26 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 26 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 74 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 t 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 v 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 v 29 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 30 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 53 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0004/02 k 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0007 k 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 d 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 e 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 f 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 g 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 m 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 n 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 r 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0017 f 235 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0017 g 235 1<br />
BEERSEL 3 AFD/DWORP/ 23017 D 0261/02 d 3 588 1<br />
BEERSEL 3 AFD/DWORP/ 23017 D 0261/02 e 3 588 1<br />
BEGIJNENDIJK 2 AFD/BETEKOM/ 24010 B 0320 p 1588 1<br />
BEGIJNENDIJK 2 AFD/BETEKOM/ 24010 B 0320 r 1588 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0174 c 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0174 d 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0190 b 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0191 c 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0243 e 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0599 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0604 b 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0613 d 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0627 b 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0637 b 487 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 294 w 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 294 x 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 302 e 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 302 f 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 316 b 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 345 r 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 349 m 14 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 349 p 9 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 84
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 349 z 13 2499 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 349 z 14 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 1 t 25 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 1 x 28 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 101 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 4 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 d 4 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 r 2 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 y 3 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 z 3 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 3 t 46 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 39 h 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 42 s 2 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 45 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 c 7 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 g 18 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 h 7 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 r 17 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 t 19 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 w 17 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 y 6 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 e 14 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 k 4 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 p 4 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 r 14 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 s 17 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 s 15 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 t 15 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 6 w 15 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 63 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 65 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 66 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 67 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 68 d 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 69 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 7 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 75 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 76 f 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 76 g 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 76 h 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 77 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 78 g 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 8 f 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 85 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 10 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 11 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 11 c 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 12 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 23 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 23 b 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 8 a 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 9 p 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 9 r 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 9 w 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 9 x 2499 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 9 z 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 B 823 m 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1328 b 3 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1328 r 2 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1331 g 17 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1331 s 9 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1331 t 9 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1331 v 9 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1331 y 3 2499 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1336 v 2499 1<br />
85 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 C 1336 z 2499 1<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 A 0206 b 363 1<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 A 0228 f 363 1<br />
BEVEREN 9 AFD/MELSELE/ 46016 C 0480 p 2 1619 1<br />
BEVEREN 9 AFD/MELSELE/ 46016 C 0480 r 2 1619 1<br />
BIERBEEK 1 AFD/BIERBEEK/ 24011 D 0277 g 247 1<br />
BILZEN 1 AFD/BILZEN/ 73006 A 0022 c 2 249 1<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0379 h 2 1627 1<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0379 l 2 1627 1<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0380 h 1627 1<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0381 p 1627 1<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0313 p 1664 1<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 k 2 1664 1<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 l 2 1664 1<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 n 2 1664 1<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 z 1664 1<br />
BOOM 2 AFD 11622 C 0275 c 1652 1<br />
BOORTMEERBEEK 2 AFD/HEVER/ 24039 B 0537 v 1371 1<br />
BOUTERSEM 1 AFD 24016 B 0183 d 1394 1<br />
BRASSCHAAT 3 AFD 11323 F 0006 s 11 1374 1<br />
BRASSCHAAT 4 AFD 11324 D 0190 e 163 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0459 b 4 1223 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0459 v 4 1223 1<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0674 k 1583 1<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0674 l 1583 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 a 2 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 b 2 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 c 2 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 y 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 z 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 k 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 l 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 n 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 r 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 v 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 w 3 1232 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 x 3 1232 1<br />
BRUGGE 15 AFD/DUDZELE/ 31007 E 0104 a 6 2089 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0920 e 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0925 c 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0927 h 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0943 a 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0953 e 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0969 c 273 1<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0970 a 273 1<br />
DAMME 7 AFD/SIJSELE/ 31026 C 0788 c 3 1937 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0404 k 1237 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0406 a 1237 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 k 2171 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 l 2171 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 m 2171 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 n 2171 1<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0469 v 1905 1<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0469 w 1905 1<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0469 x 1905 1<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS/ 42021 B 0192 r 277 1<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 B 0360 s 2 2026 1<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 B 0360 v 2 2026 1<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 B 0360 w 2 2026 1<br />
DENDERMONDE 6 AFD/OUDEGEM/ 42016 B 0816 g 1605 1<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 B 0074 c 74 2061 1<br />
DIEST 1 AFD 24020 A 1409 t 281 1<br />
DIEST 2 AFD/WEBBEKOM/ 24120 E 0127 p 1787 1<br />
DIEST 5 AFD/SCHAFFEN/ 24097 A 0408 p 547 1<br />
DIEST 5 AFD/SCHAFFEN/ 24097 A 0408 r 547 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 86
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
DIEST 5 AFD/SCHAFFEN/ 24097 A 0408 s 547 1<br />
DIKSMUIDE 1 AFD 32003 C 0005 t 1885 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0001 e 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0002 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0003 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0017 d 4 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0017 f 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0018 g 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0018 h 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0018 k 1478 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 B 0116 u 16 1862 1<br />
DILBEEK 6 AFD/SCHEPDAAL/ 23070 D 0220 g 1747 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0001 p 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0001 s 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0001 x 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0003 p 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 l 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 m 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 n 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 p 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 s 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029/02 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0042/02 c 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0042/02 h 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0042/02 k 14 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0024/02 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 m 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0051/02 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0013 h 18 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0014 s 18 1<br />
DILSEN-STOKKEM 2 AFD/ROTEM/ 72032 B 9999 15 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0232 t 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0241 s 02 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0242 v 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0265 k 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0266 d 02 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0266 g 02 2499 1<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0266 h 02 2499 1<br />
DUFFEL 1 AFD 12009 A 0675 g 2 1750 1<br />
ERPE-MERE 2 AFD/MERE/ 41040 A 0282 m 2 1800 1<br />
ESSEN 1 AFD 11016 A 0625 y 2 288 1<br />
GEEL 3 AFD 13373 B 0260 e 3 1439 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1185 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1196 b 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1196 c 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1196 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1196 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1197 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1198 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1199 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1199 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1200 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1205 k 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1207 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1208 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1209 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1209 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1210 h 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1210 k 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1210 l 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1210 m 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1211 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1211 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1212 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1212 e 2499 1<br />
87 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1212 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1213 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1215 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1216 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1216 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1217 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1218 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1219 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1220 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1221 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1222 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1224 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1225 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1226 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1227 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1227 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1228 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1229 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1229 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1229 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1232 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1232 g 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1234 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1235 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1235 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1236 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1236 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1248 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1250 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1251 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1252 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1252 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1252 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1252 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1253 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1254 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1258 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1259 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1259 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1259 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1259 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1259 h 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1260 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1261 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1261 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1262 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1262 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1269 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1270 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1271 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1272 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1272 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1272 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1272 l 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1272 m 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1273 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1274 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1274 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1277 c 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1277 d 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 88
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1278 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1278 b 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1279 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1279 d 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1279 e 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1280 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1284 n 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1285 r 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1285 s 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1285 v 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1286 p 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1286 r 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1286 t 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1286 w 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1287 l 14 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1291 f 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1291 h 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1292 a 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 e 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 f 04 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 g 04 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 k 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 l 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 p 02 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 s 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1294 z 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 a 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 k 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 n 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 p 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 r 03 2499 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1298 s 02 2499 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0574 d 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0701 a 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0713 s 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0714 g 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0714 h 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0735 l 10 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 a 2 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 g 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 h 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 k 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 l 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 m 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 n 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 p 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 r 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 s 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 t 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 v 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 w 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 x 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 y 1530 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0742 x 2 1530 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0001 w 5 757 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0001 d 06 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0001 k 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0001 p 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 a 141 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 c 46 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 g 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 g 18 2499 1<br />
89 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 g 51 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 h 116 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 k 26 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 m 54 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 r 50 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 y 117 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 y 140 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 z 140 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0013 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0015 b 02 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 a 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 a 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 b 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 b 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 c 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 c 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 d 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 d 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 e 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 e 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 f 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 f 05 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 g 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 g 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 h 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 h 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 k 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 l 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 m 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 m 02 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 n 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 n 02 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 p 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 r 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 s 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 t 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 v 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 v 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 w 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 x 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 y 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 y 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 z 03 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 z 04 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0034 h 188 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0052 e 13 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0052 s 13 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0052 y 12 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0052 z 12 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0058 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0077 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 g 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0082 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0082 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0082 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0082 g 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0083 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0084 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0085 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0086 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0089 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0090 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0090 c 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 90
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0092 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0094 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0102 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0103 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0106 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0106 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0107 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0108 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0112 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0113 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0113 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 k 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 l 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 m 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 n 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0117 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0118 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0121 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0126 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0127 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0131 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0132 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0132 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0133 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0134 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0135 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0141 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0145 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0146 02 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0146 c 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0146 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0147 m 02 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0147 s 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0148 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0150 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0152 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0154 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0155 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0156 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0160 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0160 e 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0162 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0163 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0164 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0165 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0166 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0385 f 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0385 h 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0386 a 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0386 b 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0387 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0413 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0414 d 2499 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0415 h 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 m 19 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 r 19 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 s 19 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0827 g 205 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0946 m 2499 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0946 p 2499 1<br />
GENT 1 AFD 44021 A 0034 t 314 1<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2735 f 2 928 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0037 g 2 917 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0839 n 2078 1<br />
GENT 8 AFD 44808 H 0277 v 5 1993 1<br />
91 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0001 a 1303 1<br />
GENT 12 AFD 44812 N 0001 z 309 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0511 r 936 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0511 s 936 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0511 t 936 1<br />
GENT 13 AFD 44813 E 0015 e 304 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0141 c 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0153 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0155 b 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0157 a 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0158 a 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0159 b 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0171 f 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0175 a 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0176 b 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0177 a 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0178 f 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0195 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0196 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0197 b 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0197 c 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0199 b 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0199 c 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0201 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0209 20 1<br />
GENT 14 AFD 44814 G 0210 20 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0852/02 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0852/02 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 k 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 l 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 m 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 n 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0862 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0864 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0866 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0867 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0873 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0875 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0880 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0881 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0888 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0889 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0890 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0891 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0893 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0894 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0895 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0901 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0904 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0905 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0908 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0961 h 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0961 k 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0971 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0982 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0982 e 326 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0111 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0112 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0113 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0114 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0115 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0116 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0118 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0119 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0120 b 21 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 92
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0124 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 A 0124 f 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0788 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0789 g 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0789/02 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0791 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0792 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0793 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0794 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0795 g 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0795 h 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0796 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0797 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0797 d 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0798 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0799 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800/02 e 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800/02 f 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800/02 g 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800/02 k 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0800/02 l 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0801 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0802 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0802/02 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0803 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0803/02 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0803/03 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0804 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 d 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 e 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 f 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 g 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 h 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 k 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 l 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 m 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 n 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 p 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 r 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 s 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 t 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 v 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 w 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 x 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 y 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0848/02 z 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0850 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0856 a 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0857 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0858 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0859 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0860 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 a 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 b 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 b 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 c 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 c 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 d 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 d 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 e 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 e 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 f 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 f 2 21 1<br />
93 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 g 2 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 g 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 h 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 k 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 l 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 m 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 n 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 p 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 r 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 s 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 t 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 w 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 x 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 y 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0861/02 z 21 1<br />
GENT 21 AFD/GENTBRUGGE 1 AFD/ 44022 C 0862 21 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0391 t 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0576 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0576 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0577 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0591 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0592 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0593 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0595 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0596 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0597 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0606 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0607 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0631 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0632 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 c 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 e 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0635 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0638 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0639 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0640 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0641 a 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0644 l 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0645 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 c 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 d 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 e 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 f 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 h 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 l 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 d 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 e 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 f 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 g 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 h 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 l 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 n 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0648 k 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0649 k 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 k 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 l 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 v 2 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 w 2 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 x 2 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 y 2 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 z 2 32 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 94
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0576 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0577 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0591 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0592 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0593 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0595 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0596 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0597 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0606 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0607 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0631 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0632 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 c 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0635 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0638 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0639 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0640 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0641 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0644 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0645 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 c 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 d 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 f 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 h 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 d 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 f 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 g 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 h 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 n 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0648 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0649 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 v 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 w 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 x 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 y 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 z 2 2139 1<br />
GENT 25 AFD/ST-DENIJS-WESTREM/ 44062 C 0024 h 6 327 1<br />
GENT 25 AFD/ST-DENIJS-WESTREM/ 44062 C 0024 p 6 327 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 0035/02 325 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 0153 s 948 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 0156 c 948 1<br />
GOOIK 4 AFD/OETINGEN/ 23058 B 0359 t 1818 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 0028 z 330 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 0108 v 2 554 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 0279 v 1199 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 0108 p 2 2039 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 0108 r 2 2039 1<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 0198 x 1957 1<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 0211 e 1957 1<br />
HAALTERT 2 AFD/DENDERHOUTEM/ 41010 B 0871 e 2 1807 1<br />
HAALTERT 2 AFD/DENDERHOUTEM/ 41010 B 0872 v 1807 1<br />
HAALTERT 2 AFD/DENDERHOUTEM/ 41010 B 0872 w 1807 1<br />
HALLE 1 AFD 23027 F 0167 t 1118 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0865 k 334 1<br />
95 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HAMME 1 AFD 42008 A 0081 h 976 1<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1195 d 3 1930 1<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1195 g 2 1930 1<br />
HARELBEKE 3 AFD 34323 D 1561 t 5 1860 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0462 m 773 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0540 x 773 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0543 k 773 1<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0356 s 335 1<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0356 t 335 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 a 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 b 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 c 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 d 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 f 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 g 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 h 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 h 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 k 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 l 3 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 m 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 n 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 p 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 s 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 v 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 x 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0435 y 2 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0437 x 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0437 y 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0437 z 336 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 p 772 1<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 r 772 1<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD/ 71032 B 0468 h 1327 1<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD/ 71032 B 0468 l 1327 1<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD/ 71032 B 0468 m 1327 1<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD/ 71032 B 0468 n 1327 1<br />
HEIST-OP-DEN-BERG 5 AFD/WIEKEV. 12039 B 0158 c 2 573 1<br />
HEIST-OP-DEN-BERG 5 AFD/WIEKEV. 12039 B 0160 e 573 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0045 d 10 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0045 s 9 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0045 w 9 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0045 x 9 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0046 p 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 B 0063 y 4 340 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0017 v 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0023 c 2 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0023 m 2 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0023 n 2 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0023 t 2 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0031 a 3 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0031 s 3 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0031 t 3 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0032 y 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0032 z 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0060 w 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0071 m 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0076 f 2499 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0079 n 2499 1<br />
HERENT 3 AFD 24423 H 0229 l 23 1<br />
HERENT 3 AFD 24423 G 0003 g 342 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 A 0401 t 1506 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 A 0402 b 2 1506 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 A 0402 c 2 1506 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 A 0402 d 2 1506 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 A 0419 y 2 1506 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0002 f 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 96
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0002 h 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0002 k 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0003 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 g 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 h 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 k 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0010 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0010 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0011 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0011 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 a 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 b 14 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 f 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 g 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 h 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 k 03 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 k 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 l 03 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 l 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 m 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 m 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 n 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 n 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 n 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 r 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 r 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 s 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 s 03 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 t 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 t 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 v 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 w 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 w 12 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 x 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 y 11 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 y 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 z 13 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0073 d 73 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0073 k 47 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0073 k 46 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0073 m 05 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0073 s 88 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0084 02 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0084 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1449 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1449 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1450 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1452 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1454 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1801 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1816 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1818 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 73 p 08 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0001 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0009 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0010 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0011 m 2499 1<br />
97 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0011 w 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0012 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0025 h 10 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0123 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0128 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0158 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0186 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0190 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0240 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0307 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0590 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0648 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0690 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0743 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0747 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0766 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0922 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0926 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0931 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0938 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 1034 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 1103 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 1115 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 k 30 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 l 30 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 m 30 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 n 30 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 p 07 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 v 30 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 y 26 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0004 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0005 a 02 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0005 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0008 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0010 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0012 a 02 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0012 b 02 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0012 h 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0013 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0014 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0015 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0018 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0019 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0020 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0022 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0022 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0023 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0024 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0025 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0026 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0029 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0030 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0031 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0033 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0034 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0035 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0036 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0037 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0038 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0039 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0040 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0040 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0041 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0042 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0043 c 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 98
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0043 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0044 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0045 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0046 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0047 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0048 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0069 l 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0104 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0104 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0105 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0105 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0107 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0108 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0109 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0111 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0205 n 10 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0291 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0292 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0325 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0457 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0741 l 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0741 p 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0808 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0808 x 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0808 y 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0812 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1905 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1932 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1933 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1933 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1936 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1937 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1939 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1940 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1941 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1941 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1942 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1943 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1943 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1944 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1947 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1948 h 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1949 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1950 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1951 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1953 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1955 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1955 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 g 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 h 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 k 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 l 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1959 f 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1960 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1962 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1962 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1963 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1964 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1965 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1966 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1966 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1967 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1968 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1969 c 2499 1<br />
99 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1970 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1971 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1972 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1974 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 b 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1980 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1980 b 2 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1981 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1982 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1984 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1985 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1986 d 2 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1986 f 2 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1990 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1990 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1991 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1992 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1993 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1995 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1997 a 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2008 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2009 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2010 d 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2025 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2026 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2028 c 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2030 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2038 e 2499 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 D 0648 k 2 346 1<br />
HOEILAART 23033 B 0319 z 2 1128 1<br />
HOLSBEEK 1 AFD/HOLSBEEK/ 24043 D 0003 k 1130 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0075 b 353 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0077 c 353 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0078 d 353 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0166 g 6 353 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0188 c 353 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 D 1203 m 1319 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0166 b 06 2499 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0166 h 03 2499 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 F 0241 l 45 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 F 0240 z 784 1<br />
IEPER 1 AFD 33011 C 0351/07 l 2 1899 1<br />
IEPER 3 AFD 33303 C 0134 a 4 358 1<br />
IEPER 3 AFD 33303 C 0134 z 3 358 1<br />
IZEGEM 1 AFD 36008 C 0197 s 7 1792 1<br />
IZEGEM 1 AFD 36008 C 0197 t 10 1792 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0665 c 1242 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0686 c 1242 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0687 h 1242 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0687 k 1242 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0695 p 2 1242 1<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 G 0204 360 1<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 G 0206 l 360 1<br />
KALMTHOUT 2 AFD 11662 C 0635 e 1757 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS1 AFD/K-OD-B 23039 A 0252 g 2 1132 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS1 AFD/K-OD-B 23039 A 0261 a 3 1132 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS1 AFD/K-OD-B 23039 A 0269 f 1132 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS1 AFD/K-OD-B 23039 A 0270 e 1132 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS 1 AFD/K-OD-B 23039 A 0270 g 1132 1<br />
KAPELLEN 1 AFD 11023 I 0083 w 193 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 100
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 +DL1/ 11362 M 0403 m 362 1<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 +DL1/ 11362 M 0403 n 362 1<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 +DL1/ 11362 M 0406 a 4 362 1<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 +DL1/ 11362 M 0406 v 3 362 1<br />
KNOKKE-HEIST 10 AFD/WESTKAPELLE/ 31039 A 0119 p 2 365 1<br />
KNOKKE-HEIST 10 AFD/WESTKAPELLE/ 31039 A 0119 r 2 365 1<br />
KONTICH 3 AFD/WAARLOOS/ 11048 A 0093 d 4 320 1<br />
KONTICH 3 AFD/WAARLOOS/ 11048 A 0094 b 320 1<br />
KONTICH 3 AFD/WAARLOOS/ 11048 A 0101 c 4 320 1<br />
KONTICH 3 AFD/WAARLOOS/ 11048 A 0101 z 3 320 1<br />
KORTEMARK 4 AFD/ZARREN/ 32027 B 0133 m 2 373 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 F 0395 e 1876 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0169 p 2020 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0169 r 2020 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0181 f 2 2020 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0354 a 2020 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0356 h 2020 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0356 k 2020 1<br />
KORTRIJK 2 AFD 34352 A 0202 e 1780 1<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 C 0632 v 1253 1<br />
KORTRIJK 3 AFD 10476 B 0144 x 5 1252 1<br />
KRUISHOUTEM 1 AFD/KRUISHOUTEM/ 45017 C 0872 d 24 1<br />
KRUISHOUTEM 1 AFD/KRUISHOUTEM/ 45017 C 0874 g 24 1<br />
LAARNE 2 AFD/KALKEN/ 42009 D 0425 1816 1<br />
LAARNE 2 AFD/KALKEN/ 42009 D 0426 a 1816 1<br />
LAARNE 2 AFD/KALKEN/ 42009 D 0427 a 1816 1<br />
LANAKEN 2 AFD 73322 A 0330 r 382 1<br />
LEBBEKE 4 AFD/DENDERBELLE/ 42005 A 0864 k 1801 1<br />
LEBBEKE 4 AFD/DENDERBELLE/ 42005 A 0864 p 1801 1<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0412 h 1416 1<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0086 c 1431 1<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 e 3 581 1<br />
LILLE 3 AFD/GIERLE/ 13009 C 0698 k 3 1760 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0464 b 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0464 c 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0471 a 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0474 e 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0474 f 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0474 g 990 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 0627 d 4 1005 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0796 n 989 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0818 b 989 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0822 d 989 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0823 e 989 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0925 y 2 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 m 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 n 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 r 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0929 t 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0929 x 1012 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0934 f 1012 1<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1432 k 68 1<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1419 m 997 1<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 0135 a 1467 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1408 w 5 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1408 x 5 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 g 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 m 3 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 p 4 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 p 3 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 r 3 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 s 3 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 s 4 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 t 3 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418/02 69 1<br />
101 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424 c 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424 f 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424/02 a 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1426 e 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1426 f 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1426 g 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1426 h 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427 f 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427 g 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428 l 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428/02 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 a 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 b 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 c 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 d 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 e 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 f 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 g 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 h 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 k 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 l 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 m 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 t 2 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 y 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 z 69 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 n 3 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 p 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 r 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 s 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1418 t 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424 f 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424 g 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1424/02 a 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1426 h 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427 e 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427 f 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427 g 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1427/02 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428 h 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428 l 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428 n 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1428/02 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1429 r 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1429 s 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1429 t 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 s 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 t 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 v 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 w 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 y 3 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1430 z 3 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 a 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 b 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 g 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 k 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 l 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 l 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 p 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 r 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 t 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 v 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 w 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 y 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1431 z 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1432 l 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 102
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1432 z 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 c 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 f 9 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 g 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 h 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 k 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 l 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 m 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 n 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 p 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 r 7 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 t 9 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 v 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1433 y 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 b 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 c 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 d 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 m 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 p 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 s 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 y 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 z 5 2499 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 v 2 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 w 2 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1240/02 f 2 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1258 d 3 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1258 s 3 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1259 m 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1259/02 a 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1259/03 b 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1260 c 2 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1260 e 2 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1266 a 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1267 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1268 a 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1270 a 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1271 n 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1271 r 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1271 s 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1271 t 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1271 v 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1272 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1348 t 9 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1348 w 10 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1348 x 10 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1348/02 a 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1348/02 b 75 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 c 3 1661 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 z 3 1661 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1226 x 1698 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1226 y 1698 1<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1226 z 1698 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0823 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0829 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0830 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0834 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0835 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0836 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0837 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0838 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0839 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0839 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0840 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0840 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0879 a 69 1<br />
103 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0920 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0929 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0930 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0931 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0932 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0933 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0951 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0952 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0953 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0954 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0955 d 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0956 d 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0960 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0972 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0975 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0976 a 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0976 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0977 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0983 b 69 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0986 c 69 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0881/02 l 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0883 t 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0924 a 2 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0924 t 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0924 x 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0924 y 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 0924 z 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 1085 b 3 2499 1<br />
LOMMEL 5 AFD 72345 B 1085 y 2 2499 1<br />
LONDERZEEL 1 AFD/LONDERZEEL/ 23045 D 0099 n 1952 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0593 c 1809 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0593 d 1809 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0593 e 1809 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0600/03 c 1809 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0608 h 1809 1<br />
LONDERZEEL 3 AFD/STEENHUFFEL/ 23080 A 0608 n 1809 1<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 H 0019 b 642 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0333 b 403 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0334 c 404 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 1803 b 560 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0278 d 2 1376 1<br />
MAASEIK 3 AFD/OPOETEREN/ 72028 D 0534 a 4 802 1<br />
MAASEIK 3 AFD/OPOETEREN/ 72028 D 0534 m 3 802 1<br />
MAASEIK 3 AFD/OPOETEREN/ 72028 D 0534 z 3 802 1<br />
MAASMECHELEN 3 AFD/VUCHT/ 73096 A 0001 t 02 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0155 c 806 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 02 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 f 174 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 m 193 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 n 199 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 p 227 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0003 r 199 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 a 03 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 c 03 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 k 02 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 l 03 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 r 3 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0007 m 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0007 n 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0010 a 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0014 a 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0018 a 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0020 a 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0022 d 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0023 a 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 104
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0024 d 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0025 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0026 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0027 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0028 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0029 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0030 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0032 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0034 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0083 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0084 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0088 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0089 e 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0090 e 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0091 b 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0092 a 2499 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0093 a 2499 1<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0116 f 3 26 1<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0116 f 3 410 1<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0344 h 410 1<br />
MACHELEN 2 AFD/DIEGEM/ 23015 B 0225 y 1781 1<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 B 0433 k 2 1774 1<br />
MALLE 2 AFD/OOSTMALLE/ 11032 B 0203 r 3 645 1<br />
MALLE 2 AFD/OOSTMALLE/ 11032 D 0006 f 1768 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0605 d 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0676 c 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0676 e 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0676 f 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0678 a 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0679 d 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0681 c 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0682 b 646 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0682 c 646 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0152 g 27 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0152 h 27 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0157 s 2 27 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0165 p 2 27 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0111 v 597 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 n 651 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 p 651 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 r 651 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0281 b 651 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0283 m 651 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0458 x 2 2069 1<br />
MEEUWEN-GRUITRODE 3 AFD/ELLIKOM 72008 A 0184 d 2 1353 1<br />
MELLE 1 AFD 44040 C 0155/02 e 1784 1<br />
MENEN 2 AFD 34372 A 0160 v 1791 1<br />
MENEN 2 AFD 34372 A 0160 w 1791 1<br />
NAZARETH 2 AFD/EKE/ 44018 A 0102 h 424 1<br />
NAZARETH 2 AFD/EKE/ 44018 A 0158 d 424 1<br />
NIEL 11030 B 0411 s 1664 1<br />
NIEL 11030 B 0411 v 1664 1<br />
NIEL 11030 B 0411 x 1664 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 a 2 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 b 2 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 g 2 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 y 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 b 2 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 c 2 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 r 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 x 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 y 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 z 28 1<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0068 f 28 1<br />
NIJLEN 1 AFD/NIJLEN/ 12026 D 0402 p 2 1810 1<br />
105 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
NIJLEN 1 AFD/NIJLEN/ 12026 B 0350 n 1950 1<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1530 f 6 1511 1<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1530 g 6 1511 1<br />
NINOVE 3 AFD/OKEGEM/ 41049 A 0270 l 1966 1<br />
NINOVE 12 AFD/NEDERHASSELT/ 41044 B 0524 m 427 1<br />
NINOVE 12 AFD/NEDERHASSELT/ 41044 B 0527 v 427 1<br />
NINOVE 12 AFD/NEDERHASSELT/ 41044 B 0527 w 427 1<br />
OLEN 13029 A 0339 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0340 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0341 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0342 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0343 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0344 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0420 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0451 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0452 b 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0453 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0454 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0455 c 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0456 b 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0456 c 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0459 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0460 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0461 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0462 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0463 a 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0464 e 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0500 b 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 b 2 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 c 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 d 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 p 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 r 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 s 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 t 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 v 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 w 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 x 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 y 2499 1<br />
OLEN 13029 A 0501 z 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0005 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0008 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0011 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0012 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0019 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0020 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0020/02 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0021 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0021/02 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0022 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0023 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0024 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0027 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0028 a 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0029 b 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0030 e 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0030 f 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0031 b 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0056 d 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0060 a 2 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0060 m 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0060 z 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0061 b 2499 1<br />
OLEN 13029 B 0064 e 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0048 y 14 2499 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 106
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
OLEN 13029 C 0061 e 6 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0063 z 3 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0066 m 8 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0066 r 9 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0066 w 7 2499 1<br />
OLEN 13029 C 0067 k 3 2499 1<br />
OOSTKAMP 3 AFD 31403 G 0131 l 3 1790 1<br />
OUD-TURNHOUT 1 AFD 13031 C 1232 b 3 1981 1<br />
OUD-TURNHOUT 1 AFD 13031 C 1232 c 3 1981 1<br />
OUDENAARDE 2 AFD/EINE/ 45502 A 0519 a 1907 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 f 129 1474 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0008 p 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0010/02 f 5 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0012 z 7 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 d 89 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 r 106 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 v 106 2499 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 y 131 2499 1<br />
PITTEM 1 AFD/PITTEM/ 37011 D 1222 d 1492 1<br />
PITTEM 1 AFD/PITTEM/ 37011 D 1224 a 1492 1<br />
PITTEM 1 AFD/PITTEM/ 37011 D 1224 h 1492 1<br />
PUTTE 1 AFD/PUTTE/ 12029 A 0256 g 1693 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 C 0518 z 1463 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 C 0254 f 3 1728 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 C 0254 r 2 1728 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 C 0254 s 2 1728 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 D 0048 a 8 1763 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0312 k 3 447 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0315 w 1980 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0072 e 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0080 f 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0092 d 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0094 d 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0724 n 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0724 p 1272 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0742 g 1272 1<br />
ROESELARE 8 AFD/RUMBEKE 2 AFD/ 36302 B 0070 d 1969 1<br />
RONSE 2 AFD 45422 C 0931 c 450 1<br />
RONSE 2 AFD 45422 C 0420 d 8 1395 1<br />
RONSE 2 AFD 45422 C 0420 e 8 1395 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0144 b 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0145 a 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0147 g 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0147 k 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0148 g 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0148 h 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0148 k 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0181 l 2 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0434 e 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0434 f 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0435 l 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0436 s 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0436 t 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0436 v 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0445 s 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0670 b 612 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0677 t 612 1<br />
SCHILDE 2 AFD 11922 C 0470 l 1775 1<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0170 a 16 1788 1<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0170 g 11 1788 1<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0465 k 698 1<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 1 AFD 12035 B 0017/02 b 2 1838 1<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 1 AFD 12035 B 0017/04 k 1838 1<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 2 AFD 12422 D 0113 b 696 1<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 2 AFD 12422 D 0116 a 696 1<br />
107 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
SINT-NIKLAAS 4 AFD 46444 D 0758 p 3 1527 1<br />
SINT-NIKLAAS 9 AFD/BELSELE/ 46002 C 0613 k 468 1<br />
SINT-NIKLAAS 9 AFD/BELSELE/ 46002 C 0624 e 468 1<br />
SINT-NIKLAAS 9 AFD/BELSELE/ 46002 C 0625 a 468 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 m 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 v 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 w 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0142 e 2 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 B 0294/02 474 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 A 0007 s 475 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 A 0288 k 2 2044 1<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0375 h 823 1<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0375 k 823 1<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0440 p 823 1<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0440 t 823 1<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0440 v 823 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0410 b 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413 g 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413 m 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413/02 g 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413/02 k 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0414 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0414 h 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0415 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0416 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0419 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0420 e 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0425 h 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0426 v 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0428 x 825 1<br />
STABROEK 1 AFD/STABROEK/ 11044 B 0188 v 3 632 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 G 0045 v 5 479 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 g 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 k 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 m 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 p 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 r 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0479 s 2 480 1<br />
STABROEK 2 AFD/HOEVENEN/ 11020 I 0480 a 480 1<br />
TEMSE 1 AFD 46025 B 1190 c 2 31 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0729/02 x 8 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 k 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 x 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 g 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 h 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 l 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 m 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 n 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 a 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 b 3 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 g 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 k 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 l 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 v 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 w 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 b 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 c 2 4 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1429 s 2 4 1<br />
TERNAT 1 AFD/TERNAT/ 23086 B 0354 v 3 484 1<br />
TERNAT 3 AFD/ST-KATHERINA-LOMB. 23071 C 0091 b 1556 1<br />
TERNAT 3 AFD/ST-KATHERINA-LOMB. 23071 C 0092 d 1556 1<br />
TESSENDERLO 2 AFD 71362 B 0251 e 3 491 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0060 a 487 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0132 v 487 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0133 c 487 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 108
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0140 n 487 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1363 k 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1401 s 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1401 w 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1403 k 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 g 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 h 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 k 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 l 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 m 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 s 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1404 t 489 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1373 g 491 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1373 h 491 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 1373 k 491 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0011 f 3 1611 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0036 k 1611 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0049 f 2 2072 1<br />
TESSENDERLO 4 AFD 71364 D 0825 f 1332 1<br />
TESSENDERLO 4 AFD 71364 D 0827 f 1332 1<br />
TESSENDERLO 4 AFD 71364 D 0827 g 1332 1<br />
TIELT 1 AFD 37015 K 0362 z 2 1497 1<br />
TIELT 1 AFD 37015 K 0365 n 1497 1<br />
TIELT 1 AFD 37015 A 0895 t 3 1636 1<br />
TIELT 1 AFD 37015 A 0895 v 3 1636 1<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0291 m 3 598 1<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0070 m 2 1194 1<br />
TONGEREN 7 AFD 73347 A 0103 b 2 834 1<br />
TONGEREN 7 AFD 73347 A 0103 c 2 834 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 b 1744 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 c 1744 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 d 1744 1<br />
TONGEREN 19 AFD/S HERENELDEREN/ 73076 A 0414 a 1369 1<br />
TURNHOUT 2 AFD 13452 M 0712 p 569 1<br />
TURNHOUT 2 AFD 13452 M 0744 f 1500 1<br />
TURNHOUT 2 AFD 13452 M 0757 y 2 1500 1<br />
TURNHOUT 2 AFD 13452 M 0757 z 2 1500 1<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0126 g 8 1592 1<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0126 h 8 1592 1<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0126 z 7 1592 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0138 a 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0139 c 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0140 s 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0140 v 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0140 w 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0140 x 570 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0051 y 2 1199 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0115 d 506 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0118 e 506 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0847 m 2 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0847 z 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0851 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0854 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0855 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0857 1978 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0864 f 2 1978 1<br />
WAREGEM 5 AFD/DESSELGEM/ 34010 B 0179 g 2017 1<br />
WELLEN 1 AFD/WELLEN/ 73098 D 0903 f 1366 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1071 e 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1071 f 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1072 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1072/02 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1074 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1075 a 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1075 b 573 1<br />
109 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1076 k 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1076 x 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1077 e 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1078 a 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1078 b 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 a 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 c 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 d 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 e 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 f 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 g 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 h 2 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 h 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 p 2 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 v 2 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 w 2 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 x 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 x 2 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 z 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1082 d 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1082/02 d 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1083 e 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1083/03 b 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1084 c 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 c 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 h 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 l 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 m 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 n 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1089/02 a 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1107 k 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1110 f 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1110 h 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/02 a 3 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/03 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/04 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/05 b 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/08 e 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/09 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0060 h 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0062 c 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0063 b 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0063 c 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0064 h 573 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0064 l 573 1<br />
WESTERLO 3 AFD/ZOERLE-PARWIJS/ 13052 A 0021 v 3 1766 1<br />
WESTERLO 3 AFD/ZOERLE-PARWIJS/ 13052 A 0021 z 2 1766 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 0148 b 2 574 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 0148 c 2 574 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0446 e 603 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0446 e 603 1<br />
WIJNEGEM 11050 B 0299 v 4 513 1<br />
WIJNEGEM 11050 B 0295 k 3 710 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 e 3 522 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 f 3 522 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 g 3 522 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 C 0548 m 1613 1<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 C 0021 n 719 1<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 B 0297 e 1613 1<br />
WOMMELGEM 11052 B 0339 b 527 1<br />
WOMMELGEM 11052 B 0343 r 527 1<br />
WOMMELGEM 11052 B 0343 s 527 1<br />
WOMMELGEM 11052 B 0344 b 527 1<br />
WUUSTWEZEL1 AFD 11053 D 0015 t 2 529 1<br />
WUUSTWEZEL 1 AFD 11053 D 0844 r 530 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 110
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
WUUSTWEZEL 2 AFD 11682 F 0048 t 12 1434 1<br />
WUUSTWEZEL 2 AFD 11682 F 0048 v 12 1434 1<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 A 0030 k 6 1208 1<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 A 0030 l 6 1208 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 A 1278 k 5 623 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 A 1280 n 4 623 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 0838 s 2 1315 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 0935 g 5 1315 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 0935 p 4 1315 1<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 A 0484 n 2 626 1<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 A 0484 p 2 626 1<br />
ZEMST 5 AFD/EPPEGEM/ 23020 D 0361 l 2 541 1<br />
ZEMST 5 AFD/EPPEGEM/ 23020 D 0361 n 3 541 1<br />
ZEMST 5 AFD/EPPEGEM/ 23020 D 0342 b 1421 1<br />
ZONHOVEN 3 AFD 71443 F 0075 p 1331 1<br />
ZWEVEGEM 6 AFD/SINT-DENIJS/ 34034 E 0004 k 544 1<br />
ZWEVEGEM 6 AFD/SINT-DENIJS/ 34034 E 0004 l 544 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 c 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 d 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 e 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 f 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 g 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 h 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 k 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 l 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 m 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 n 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 p 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 r 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 s 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 t 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0456 v 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 A 0467 b 732 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 B 0526 t 1933 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 B 0526 x 1933 1<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0065 m 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0065 t 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0068 a 3 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0068 b 3 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0068 y 2 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0068 z 2 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0069 g 3 107 2<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0069 h 3 107 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1309 x 2 87 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 c 29 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 d 28 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 g 30 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 g 28 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 l 28 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 l 27 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 m 27 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 x 21 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595 c 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1619 1487 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1680 c 2 1723 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/11 d 1977 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/12 e 1977 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/34 b 1977 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1708 v 2 1977 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/16 g 2197 2<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 A 0400 a 111 2<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 A 0401 b 111 2<br />
ANTWERPEN 30 AFD/DEURNE 4 AFD/ 11344 A 0468 m 2 215 2<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0013 y 1954 2<br />
111 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0061 x 3 1954 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0402 v 2034 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0402 w 2034 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0402 x 2034 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0406 a 2034 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0409 b 2034 2<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 D 0176 m 19 131 2<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 D 0176 n 19 131 2<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0455 e 1538 2<br />
BORSBEEK 11007 A 0101 e 258 2<br />
BORSBEEK 11007 A 0240 f 1749 2<br />
BREE 2 AFD/GERDINGEN/ 72402 B 0461 d 263 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 a 2 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 c 2 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 e 2 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 g 2 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 h 2 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/06 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/08 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/09 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0169 c 269 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0197 l 269 2<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0455 g 2 1425 2<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0455 h 2 1425 2<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0217 d 1322 2<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0271 p 1322 2<br />
ESSEN 1 AFD 11016 B 0724 e 2 1904 2<br />
ESSEN 1 AFD 11016 B 0724 g 2 1904 2<br />
ESSEN 1 AFD 11016 B 0724 k 2 1904 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0185 b 753 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0189 a 753 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0191 g 753 2<br />
GENT 13 AFD 44813 E 0016 a 305 2<br />
GENT 13 AFD 44813 B 0016 h 3 316 2<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 D 0250 w 3 2162 2<br />
HALLE 1 AFD 23027 G 0341 s 1117 2<br />
HALLE 5 AFD/LEMBEEK/ 23043 C 0357 p 2 599 2<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 1953 m 4 1535 2<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 C 0130 v 1535 2<br />
HOOGSTRATEN 1 AFD/HOOGSTRATEN/ 13014 F 0081 s 351 2<br />
HOOGSTRATEN 1 AFD/HOOGSTRATEN/ 13014 F 0095 d 351 2<br />
KAPELLEN 1 AFD 11023 K 0007 h 28 556 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 b 10 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 c 12 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 d 12 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 m 13 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 m 11 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 n 11 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 x 11 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 x 13 369 2<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0114 f 17 71 2<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0114 h 17 71 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 0180 v 2 2049 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 0180 w 2 2049 2<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 B 0432 c 371 2<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1417 p 797 2<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1417 r 797 2<br />
MAASMECHELEN 2 AFD/OPGRIMBIE/ 73060 A 0116 w 807 2<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0041 m 655 2<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0054 h 655 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0157 f 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0157 g 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 4 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 5 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 c 16 819 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 112
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 d 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 e 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 f 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 f 15 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 g 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 h 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 k 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 l 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 r 7 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 r 13 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 r 6 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 s 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 s 6 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 s 7 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 t 6 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 t 16 819 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 w 7 819 2<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 F 0236 c 3 443 2<br />
SCHELLE 11038 C 0291 n 684 2<br />
SCHELLE 11038 C 0292 c 684 2<br />
SCHELLE 11038 C 0292 d 684 2<br />
SCHELLE 11038 C 0303 d 684 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0465 s 631 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 r 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 w 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 x 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 y 1641 2<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0119 b 3 1626 2<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0119 m 4 1626 2<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0119 p 6 1626 2<br />
SINT-GILLIS-WAAS 2 AFD/DEKLINGE 46005 A 0012 a 45 462 2<br />
SINT-NIKLAAS 1 AFD 46021 A 0804 d 3 1051 2<br />
SINT-NIKLAAS 2 AFD 46442 C 0539 g 473 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0799 p 2 1314 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0799 r 2 1314 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0802 t 1314 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0814 f 1314 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0804 b 1411 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0842/02 h 1411 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0843 g 2 1411 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0846/02 g 1411 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0852 a 1411 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 0860 b 1411 2<br />
TIENEN 9 AFD/ST-MARGR-HOUTEM/ 24102 B 0224 g 2 1927 2<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0959 h 2 703 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0334 h 2 1200 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0185 t 2 1865 2<br />
WETTEREN 5 AFD/WESTREM/ 42024 C 0183 g 1523 2<br />
WICHELEN 2 AFD/SERSKAMP/ 42020 A 0123 a 2 1808 2<br />
WICHELEN 2 AFD/SERSKAMP/ 42020 A 0123 c 2 1808 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0077 y 521 2<br />
WUUSTWEZEL 1 AFD 11053 D 0446 e 726 2<br />
WUUSTWEZEL 1 AFD 11053 D 0446 f 726 2<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0437 y 2 1340 2<br />
AALST 2 AFD 41302 C 1008 a 3 1521 3<br />
AALST 7 AFD/HERDERSEM/ 41026 B 1032 t 1798 3<br />
AALST 7 AFD/HERDERSEM/ 41026 B 1032 v 1798 3<br />
AARTSELAAR 2 AFD 11372 A 0289 a 1494 3<br />
AARTSELAAR 2 AFD 11372 D 0157 e 3 1499 3<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 d 34 1553 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0134 e 4 81 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0134 x 2 81 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 x 2 113 3<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0356 h 88 3<br />
113 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0356 k 88 3<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 1/ 11006 A 0285 g 12 2047 3<br />
ANTWERPEN 33 AFD/DL EKEREN1 AFD 11014 H 0288 k 1443 3<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0653 h 1734 3<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0687 l 1847 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0259 k 2 1510 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0276/04 b 1510 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0276/05 1510 3<br />
AS 1 AFD 71002 C 0466 l 34 1909 3<br />
AS 1 AFD 71002 C 0466 m 34 1909 3<br />
AS 1 AFD 71002 C 0466 z 44 1909 3<br />
AVELGEM 1 AFD/AVELGEM/ 34003 B 1355 l 1218 3<br />
AVELGEM 1 AFD/AVELGEM/ 34003 B 1356 c 1218 3<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 E 0167 d 558 3<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 E 0167 e 558 3<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 E 0167 f 558 3<br />
BONHEIDEN 1 AFD/BONHEIDEN/ 12005 A 0114 b 3 252 3<br />
BONHEIDEN 1 AFD/BONHEIDEN/ 12005 A 0115 d 252 3<br />
BONHEIDEN 1 AFD/BONHEIDEN/ 12005 A 0119 g 5 252 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0286 l 1513 3<br />
BORNEM 3 AFD/HINGENE/ 12015 D 0501 g 255 3<br />
BREDENE 2 AFD 35302 D 0055 x 13 1569 3<br />
BREDENE 2 AFD 35302 D 0055 y 13 1569 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0136 c 2012 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0137 i 2012 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0139 o 2012 3<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 A 0486 w 6 1953 3<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 A 0486 x 6 1953 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0402 c 1107 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0405 g 1107 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0412 1107 3<br />
DILSEN-STOKKEM 2 AFD/ROTEM/ 72032 A 0539 c 571 3<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0285 n 746 3<br />
EDEGEM 1 AFD 11013 A 0067 a 2 1628 3<br />
EDEGEM 1 AFD 11013 A 0067 z 1628 3<br />
EDEGEM 1 AFD 11013 A 0070 w 5 1628 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0013 f 2 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0013 l 3 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0016 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0017 b 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0027 f 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0027 g 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0066 y 2 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0124 x 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0124 y 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0124 z 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0125 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0126 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0127 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0128 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0130 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0132 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0133 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0134 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0135 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0136 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0137 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0138 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0139 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0140 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0141 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0142 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0143 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0144 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0145 37 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 114
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0146 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0147 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0148 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0150 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0150 b 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0150 c 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0151 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0152 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0153 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0154 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0156 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0156/02 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0157 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0158 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0159 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0160 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0161 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0162 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0163 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0164 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0165 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0166 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0167 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0168 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0169 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0170 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0171 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0172 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0173 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0174 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0174/02 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0176 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0177 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0178/02 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0180 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0181 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0184 b 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0186 k 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0245 a 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 p 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 t 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 x 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 y 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 z 37 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0013 y 2 2120 3<br />
GEEL 2 AFD 13372 A 1155 s 2 1752 3<br />
GEEL 2 AFD 13372 A 1155 x 4 1752 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 b 29 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 c 29 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 g 22 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 p 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 r 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 s 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 t 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 t 28 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 v 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 v 29 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 w 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 w 29 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 x 29 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 x 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 y 30 751 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 z 30 751 3<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002/02 h 549 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0201 l 2 310 3<br />
115 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0204 g 2 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0204 k 2 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0204 m 2 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 b 3 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 s 3 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 t 3 310 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0389 r 310 3<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0310 e 2 578 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 b 2 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 g 2 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 r 2 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 s 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 w 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 b 5 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 c 5 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 l 5 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 m 5 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 n 4 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 n 5 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 t 3 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 y 4 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0052 e 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0062 f 2 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0660 t 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0660 v 37 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0075 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0179 a 2 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0243 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0257 p 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0257 v 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0293 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0372 p 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0423 f 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0423 w 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0486 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0104 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0104 n 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0191 n 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0032 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0133 d 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0147 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0159 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0180 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0198 d 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0225 d 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0423 a 2 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0423 v 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0512 e 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0532 e 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0554 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0573 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0601 b 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0123 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915 w 299 3<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0335 p 324 3<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0337 n 324 3<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 B 0132 h 2 1970 3<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 B 0132 z 6 1970 3<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 B 0138 b 9 1970 3<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 B 0138 h 9 1970 3<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 B 0139 z 1970 3<br />
HALEN 1 AFD 71020 B 0067 l 2 1903 3<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1134 z 2 1892 3<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1135 k 2 1892 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 116
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1139 v 1892 3<br />
HASSELT 13 AFD/KURINGEN 3 AFD/ 71483 D 0187 w 44 3<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0600 m 1325 3<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0613 l 1325 3<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0614 r 1325 3<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 D 0608 b 2013 3<br />
KONTICH 1 AFD 11024 G 0019 v 368 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0040 c 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0041 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0042 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0080/02 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0087 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0089 d 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0109 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0111 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0112 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0113 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0114 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0115 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0116 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0117 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0118 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0119 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0120 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0459 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0461 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0463 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0464 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0465 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0466 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0467 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0468 a 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0469 b 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0470 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0471 978 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 0993 b 1335 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 c 1335 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 f 1335 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 h 1335 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008/02 a 1335 3<br />
LEUVEN 10 AFD/HEVERLEE 1 AFD/ 24040 A 0155 c 2 49 3<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0466 f 361 3<br />
LOCHRISTI 1 AFD/LOCHRISTI/ 44034 A 1034 f 641 3<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 B 0307 e 2 401 3<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 B 0307 g 2 401 3<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 A 0724 w 62 3<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 H 0030 b 2 416 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 f 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 g 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0646/02 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0648 d 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0682 h 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0684 e 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0687 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0688 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0690 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0691 g 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 c 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 f 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 k 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0899 a 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0899 b 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0899 c 1335 3<br />
117 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0900 d 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0900 e 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0901 a 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0901/02 a 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0902 c 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0903 g 1335 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0913/02 c 1335 3<br />
MELLE 2 AFD 44402 A 0385 v 12 1968 3<br />
OOSTENDE 9 AFD/STENE/ 35020 A 0203 c 1887 3<br />
OUD-TURNHOUT 3 AFD 13483 I 0783 k 1762 3<br />
PEER 1 AFD 72030 D 0931 b 441 3<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 F 0132 t 3 444 3<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 F 0132 v 3 444 3<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0909 e 587 3<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 C 1105 m 566 3<br />
SINT-NIKLAAS 1 AFD 46021 A 0797 d 8 471 3<br />
SINT-NIKLAAS 1 AFD 46021 A 0804 e 3 471 3<br />
SINT-NIKLAAS 4 AFD 46444 D 2076 d 1961 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0244 g 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 b 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 c 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 d 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 e 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0255 b 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0255 c 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0255 d 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0275 f 478 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0275 g 478 3<br />
STADEN 3 AFD/WESTROZEBEKE/ 36020 C 0715 b 2 482 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1171 a 1534 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1172 y 1534 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1262 e 2 1534 3<br />
TIENEN 11 AFD/HAKENDOVER/ 24035 D 0045 x 1764 3<br />
TIENEN 11 AFD/HAKENDOVER/ 24035 D 0045 y 1764 3<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0708 c 2 1576 3<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0708 d 2 1576 3<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0708 e 2 1576 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0180 m 1782 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0180 t 1782 3<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0053 t 1733 3<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0053 x 1733 3<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0120 h 1733 3<br />
WIJNEGEM 11050 A 0062 l 2 1813 3<br />
WIJNEGEM 11050 A 0062 k 2 1912 3<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 A 0457 k 517 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0228 n 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0245 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0269 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0270 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0277 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0290 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0290 b 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0291 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0292 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0293 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0294 f 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0304 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0305 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0306 b 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0307 b 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0311 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0313 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0313 b 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0315 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0316 37 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 118
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0317 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0319 k 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0490 n 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0490 r 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0568 h 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0568 k 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0568/02 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0568/03 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0575 m 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0577 e 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0581 c 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0582 k 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0583 n 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0587 c 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0588 d 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0590 g 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0592 s 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0592 v 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0596 c 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0600 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0601 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0602 e 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0603 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0604 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0617 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0625 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0626 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0633 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0641 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0642 a 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0647 c 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0649 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0650 e 37 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0652 b 37 3<br />
AALST 3 AFD 41303 D 0057 f 1659 4<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0830 f 1519 4<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0830 f 1524 4<br />
AALST 7 AFD/HERDERSEM/ 41026 B 0015 k 2 579 4<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 1048 b 2 1412 4<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 0908 e 1413 4<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 0908 f 1413 4<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 1011 l 1519 4<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 0083 w 601 4<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0032 d 1085 4<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0032 e 1085 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0014 d 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0020 m 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0025 h 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0026 m 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0028 e 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0449 c 2 610 4<br />
ALKEN 2 AFD 73302 F 0451 y 610 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1541 d 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595 915 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/03 g 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/53 d 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/53 e 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/59 b 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/59 d 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/60 b 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/61 o 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/85 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/87 a 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/88 a 2052 4<br />
119 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 b 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 c 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 e 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 f 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 g 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 m 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 p 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/91 r 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/94 2052 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595/95 a 2052 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0070 p 2 110 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/02 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/03 e 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/04 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/05 a 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/07 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 A 0562 c 1867 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 C 0231 c 5 2060 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 C 0231 f 5 2060 4<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 E 0211 m 1584 4<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD/ 11012 A 0007 g 3 582 4<br />
ANTWERPEN 29 AFD/DEURNE 3 AFD/ 11343 A 0612 n 7 1739 4<br />
ANTWERPEN 35 AFD/EKEREN 4 AFD/ 11364 F 0002 w 10 216 4<br />
ANTWERPEN 35 AFD/EKEREN 4 AFD/ 11364 F 0002 x 10 216 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0024 f 222 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0003/04 223 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 A 0333 n 224 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 a 2 1430 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 A 0015 b 4 1931 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0248 r 1334 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 D 0374 w 1485 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 D 0374/02 1485 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0178 m 1729 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0178 n 1729 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0208 g 1868 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0125 d 1955 4<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 C 0073 c 56 127 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 h 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 k 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 l 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1188 g 2 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1188 w 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1189 y 1696 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 D 0239 b 2040 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 D 0240 c 2040 4<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 C 0385 c 9 1375 4<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 C 0385 e 16 1375 4<br />
BEERSEL 4 AFD/HUIZINGEN/ 23035 A 0006 b 2 237 4<br />
BEERSEL 4 AFD/HUIZINGEN/ 23035 A 0006 c 2 237 4<br />
BEERSEL 4 AFD/HUIZINGEN/ 23035 A 0006 y 237 4<br />
BEGIJNENDIJK 1 AFD/BEGIJNENDIJK 24007 C 0020 r 2 1771 4<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0405 p 1490 4<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 D 0050 z 1662 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0386 a 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0481 c 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0481 d 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0482 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0483 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0484 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0485 1502 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0491 b 1502 4<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0386 z 166 4<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 C 0386 z 260 4<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0290 k 1449 4<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0290 p 1449 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 120
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0133 p 7 1706 4<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0135/02 k 1706 4<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0609 z 1715 4<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0766 p 2 629 4<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0766 s 2 629 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 A 0488 a 3 1507 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 A 0488 b 3 1507 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 1186 k 1811 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0211 d 1938 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0211 e 1938 4<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0144 b 3 1373 4<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0047 l 5 1711 4<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0053 r 1711 4<br />
DEINZE 2 AFD/ASTENE/ 44004 B 0512 b 5 2079 4<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0609 s 1986 4<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS/ 42021 A 1011 e 276 4<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 B 0071 m 280 4<br />
EDEGEM 1 AFD 11013 A 0254 d 2 1929 4<br />
ESSEN 1 AFD 11016 A 0386 f 3 289 4<br />
ESSEN 1 AFD 11016 A 0386 w 2 289 4<br />
ESSEN 1 AFD 11016 A 0583 b 289 4<br />
ESSEN 1 AFD 11016 A 0583 c 289 4<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEIDINGE/ 44066 D 0108 n 1312 4<br />
GEEL 3 AFD 13373 K 0778 z 6 293 4<br />
GEEL 3 AFD 13373 K 0780 l 2 293 4<br />
GEEL 4 AFD 13374 F 0171 t 1751 4<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 0234 m 1646 4<br />
GEETBETS 1 AFD/GEETBETS/ 24028 F 0075 b 294 4<br />
GEETBETS 1 AFD/GEETBETS/ 24028 F 0075 c 294 4<br />
GEETBETS 1 AFD/GEETBETS/ 24028 F 0098 c 294 4<br />
GENK 1 AFD 71016 I 1410 w 41 1655 4<br />
GENK 1 AFD 71016 I 1410 y 33 1655 4<br />
GENK 1 AFD 71016 I 1410 y 41 1655 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 m 1515 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 n 1515 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 p 1515 4<br />
GENK 6 AFD 71306 G 0215 h 130 297 4<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 e 141 295 4<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0468/12 x 1365 4<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0414 m 1306 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0048 f 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0048 g 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0100 a 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0100 b 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0101 g 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0101 l 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0102 a 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0102 l 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0103 d 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0103 e 2 1365 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0106 z 1365 4<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0572 z 1465 4<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0577 e 1465 4<br />
GERAARDSBERGEN 4 AFD/OVERBOEL./ 41056 B 0251 r 2 1359 4<br />
GINGELOM 7 AFD/BOEKHOUT/ 71007 A 0102 h 761 4<br />
GINGELOM 7 AFD/BOEKHOUT/ 71007 A 0103 e 761 4<br />
GRIMBERGEN 4 AFD/STROMB-BEVER/ 23084 A 0271 v 2 1582 4<br />
GRIMBERGEN 4 AFD/STROMB-BEVER/ 23084 A 0271 w 2 1582 4<br />
GRIMBERGEN 4 AFD/STROMB-BEVER/ 23084 A 0271 z 3 1582 4<br />
GRIMBERGEN 6 AFD/HUMBEEK/ 23036 C 5 p 332 4<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 0190 p 2 1722 4<br />
HAACHT 1 AFD/HAACHT/ 24033 F 0451 s 2074 4<br />
HALLE 1 AFD 23027 D 0413 b 1717 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0491 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0496 a 975 4<br />
121 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0497 a 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0498 a 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0500 a 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0503 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0505 975 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0577 d 2 1321 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0577 g 2 1321 4<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 C 9999/01 770 4<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 D 9999/01 770 4<br />
HERENTALS 1 AFD 13011 B 0009 v 343 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0808/02 m 1755 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0808/02 v 1755 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0255 c 1962 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0256 d 1962 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0257 1962 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0046 v 184 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0046 w 184 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0023 f 3 344 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0049 f 1512 4<br />
HERENTHOUT 13012 A 0508 c 1512 4<br />
HERENTHOUT 13012 C 0392 a 1962 4<br />
HERNE 1 AFD/HERNE/ 23032 H 0008 k 596 4<br />
HERNE 1 AFD/HERNE/ 23032 H 0225 m 4 596 4<br />
HERZELE 5 AFD/WOUBRECHTEGEM/ 41077 A 0121 k 1345 4<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0600 k 347 4<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0613 h 347 4<br />
HOEILAART 23033 B 0342 h 2 1896 4<br />
HOLSBEEK 1 AFD/HOLSBEEK/ 24043 F 0003 f 557 4<br />
HOOGSTRATEN 1 AFD/HOOGSTRATEN/ 13014 D 0032 m 3 1399 4<br />
HOOGSTRATEN 1 AFD/HOOGSTRATEN/ 13014 D 0032 x 5 1399 4<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 D 0872 n 1480 4<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 F 0241 e 1725 4<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 F 0241 n 1725 4<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 4 AFD/HELC 72014 B 0053 p 6 2032 4<br />
HOUTHULST 1 AFD/HOUTHULST/ 32006 C 0441 g 2 1786 4<br />
HOUTHULST 1 AFD/HOUTHULST/ 32006 C 0441 h 2 1786 4<br />
IEPER 4 AFD/DEEL BRIELEN/ 33304 A 0546 e 3 1653 4<br />
KLUISBERGEN 1 AFD/RUIEN/ 45043 A 0216 h 977 4<br />
KLUISBERGEN 1 AFD/RUIEN/ 45043 A 0216 k 977 4<br />
KLUISBERGEN 1 AFD/RUIEN/ 45043 A 0249 h 977 4<br />
KNOKKE-HEIST 10 AFD/WESTKAPELLE/ 31039 F 0293 b 1713 4<br />
KONTICH 1 AFD 11024 G 0007 c 370 4<br />
KORTENAKEN 1 AFD/KORTENAKEN/ 24054 B 0109 d 1853 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0206 r 374 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0207 g 5 374 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0207 l 8 374 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 B 0066 h 2011 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 B 0066 k 2011 4<br />
KRUIBEKE 3 AFD/RUPELMONDE/ 46018 A 0529 w 1741 4<br />
KRUIBEKE 3 AFD/RUPELMONDE/ 46018 A 0529 x 1741 4<br />
KRUIBEKE 3 AFD/RUPELMONDE/ 46018 A 0529 y 1741 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 a 3 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 b 3 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 c 3 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 d 3 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 l 5 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 m 5 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 s 4 1562 4<br />
LANAKEN 1 AFD 73042 C 0639 t 5 1562 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0380 c 1935 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0418 c 1935 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0420 b 1935 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0421 e 1935 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0421 f 1935 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0425 a 1935 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 122
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 0426 a 1935 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 s 1392 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 t 1392 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 w 1392 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 x 1392 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0146 r 1392 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0147 n 2 1392 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0109 b 385 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0109/02 f 385 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0110/02 e 385 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0111 b 385 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0119 a 385 4<br />
LEDE 3 AFD/IMPE/ 41032 D 0120 a 385 4<br />
LEDEGEM 3 AFD/ST-ELOOIS-WINKEL/ 36018 B 0703 c 1871 4<br />
LEDEGEM 3 AFD/ST-ELOOIS-WINKEL/ 36018 B 0703 d 1871 4<br />
LEUVEN 4 AFD 24504 D 1178 m 2 51 4<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE/ 24126 D 0108 b 389 4<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE/ 24126 D 0280 m 389 4<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE/ 24126 D 0280 p 389 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 e 11 387 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 g 11 387 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 l 10 387 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 y 12 387 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0020 c 11 387 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0202 k 387 4<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0462 h 391 4<br />
LIER 3 AFD 12393 F 0276 n 5 393 4<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 C 0371 d 2 586 4<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 C 0372 b 2 586 4<br />
LOCHRISTI 2 AFD/ZAFFELARE/ 44076 E 0289 e 1517 4<br />
LOCHRISTI 2 AFD/ZAFFELARE/ 44076 E 0289 f 1517 4<br />
LOCHRISTI 2 AFD/ZAFFELARE/ 44076 E 0290 d 1517 4<br />
LOCHRISTI 2 AFD/ZAFFELARE/ 44076 E 0292 a 1517 4<br />
LOCHRISTI 2 AFD/ZAFFELARE/ 44076 E 0292 b 1517 4<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 B 0338 x 2 400 4<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 B 0338 z 2 400 4<br />
LUBBEEK 1 AFD/LUBBEEK/ 24066 B 0345 b 400 4<br />
LUMMEN 2 AFD 71542 B 0698 d 347 4<br />
LUMMEN 2 AFD 71542 B 0699 l 347 4<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 D 0129 f 3 1323 4<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0462 s 1886 4<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 A 0053 a 3 199 4<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 A 0131 a 199 4<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 A 0134 h 199 4<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 A 0134 k 199 4<br />
MENEN 2 AFD 34372 B 0051 c 1585 4<br />
MERCHTEM 3 AFD/BRUSSEGEM/ 23012 A 0160 w 419 4<br />
MERCHTEM 3 AFD/BRUSSEGEM/ 23012 A 0164 c 419 4<br />
MOL 1 AFD 13025 G 0676 d 2 129 4<br />
MOL 1 AFD 13025 G 0677 c 129 4<br />
MOL 1 AFD 13025 G 0680 l 15 129 4<br />
MOL 1 AFD 13025 G 0680 v 15 129 4<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 0303 b 428 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0055 1668 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0057 a 1668 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0071 c 1668 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0072 1668 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0075 b 1668 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0114 b 1668 4<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 A 0108 f 1503 4<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 A 0108 m 1503 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 g 1715 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 h 1715 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 k 1715 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0002 a 1715 4<br />
123 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 C 0153 x 2 438 4<br />
RANST 4 AFD/EMBLEM/ 11015 B 0001 t 442 4<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0476 v 3 2054 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0302 p 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0323 t 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0323 v 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0323 w 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0323 x 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0344 c 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0357 l 3 454 4<br />
RUMST 2 AFD/TERHAGEN/ 11045 A 0357 m 3 454 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0028 l 2 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0028 m 2 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0029 r 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0029 w 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0030 s 1354 4<br />
SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 1 AFD/SCH 24098 B 0011 k 1171 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0462 h 459 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0521 l 2 459 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0521 r 2 459 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0521 s 2 459 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0526 k 459 4<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 3 AFD/OLVW 12027 B 0239 d 464 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0054 c 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0055 a 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0056 b 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0056 c 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0057 c 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0057 d 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0058 a 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0059 a 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0063 a 3 1596 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0063 z 2 1596 4<br />
SINT-NIKLAAS 3 AFD 46443 E 1065 h 1960 4<br />
SINT-NIKLAAS 7 AFD 46447 B 0569 k 2 1640 4<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0179 f 2 1178 4<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 3 AFD 23583 F 0403 d 237 4<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 F 0197 m 3 1849 4<br />
TERNAT 1 AFD/TERNAT/ 23086 B 0354 s 2 485 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 D 0542 d 7 486 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 D 0542 p 7 486 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 D 0542 p 8 486 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 D 0542 t 3 486 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 F 0026 d 8 486 4<br />
TERVUREN 2 AFD 24302 F 0026 w 6 486 4<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0029 x 831 4<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0087 l 831 4<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0090 l 5 831 4<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0029 a 2 1398 4<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0156 d 1730 4<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0156 e 1730 4<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0156 f 1730 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0054 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0056 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0057 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0058 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0059 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0060 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0061 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0062 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0064 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0065 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0066 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0067 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0068 f 1464 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 124
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 4 maart 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 d 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 t 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 v 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 s 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 t 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0077 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0077 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0078 m 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0078 n 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 h 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0205 h 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 d 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 d 3 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 e 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 f 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 h 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 l 5 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 m 5 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 m 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 n 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 w 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 y 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0214 k 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0214 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0216 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0217 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0218 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0219 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0220 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0221 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0223 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 m 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 n 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0226 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0226 m 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0227 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0231 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0232 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0232 e 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 m 3 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 t 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 e 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0248 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0259 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0261 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0266 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0267 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0269 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0275 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0277 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0278 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0281 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 k 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 m 1464 4<br />
125 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 262 – B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997 tot wijziging van<br />
het besluit van de Vlaamse regering houdende<br />
aanwijzing overeenkomstig het<br />
artikel 30, § 2, van het decreet van<br />
22 februari 1995 betreffende de bodemsanering<br />
van de historisch verontreinigde<br />
gronden waar bodemsanering moet<br />
plaatsvinden (wijziging van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 4 maart<br />
1997) (B.S., 9 september 1997)<br />
Een besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei<br />
1997 bepaalt:<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0294 t 1464 4<br />
TIENEN 3 AFD 24593 H 0019 f 4 493 4<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0035 m 2037 4<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0035 n 2037 4<br />
TIENEN 6 AFD/BOST/ 24015 M 0084 a 4 1196 4<br />
TIENEN 7 AFD/KUMTICH/ 24057 D 0174 a 1464 4<br />
TONGEREN 6 AFD/BERG/ 73003 B 0017 r 568 4<br />
TURNHOUT 4 AFD 13454 P 0150 x 1318 4<br />
TURNHOUT 4 AFD 13454 P 0150 y 1318 4<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0283 d 3 1564 4<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0283 h 3 1564 4<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 A 0747 c 1370 4<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 A 0750 1370 4<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 A 0780 1370 4<br />
WEVELGEM 2 AFD 34302 B 0531 n 2 1861 4<br />
WEVELGEM 2 AFD 34302 B 0546 n 2 1861 4<br />
WIJNEGEM 11050 A 0353 n 2 1526 4<br />
WIJNEGEM 11050 A 0353 r 2 1526 4<br />
WIJNEGEM 11050 A 0353 z 1526 4<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0190 h 1864 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0333 f 2 630 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0341 m 630 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0341 n 630 4<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE/ 37018 F 0394 r 524 4<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE/ 37018 F 0394 s 524 4<br />
WOMMELGEM 11052 D 0097 s 3 722 4<br />
WORTEGEM-PETEGEM 3 AFD/MOREGEM/ 45025 A 0387 s 528 4<br />
ZANDHOVEN 3 AFD/PULLE/ 11034 B 0112 e 3 1767 4<br />
ZAVENTEM 5 AFD/ST-STEVENS-WOLUWE 23078 A 0311 a 621 4<br />
ZEDELGEM 3 AFD/VELDEGEM/ 31036 F 0307 k 1498 4<br />
ZEDELGEM 3 AFD/VELDEGEM/ 31036 F 0324 w 1498 4<br />
ZEMST 4 AFD/ELEWIJT/ 23018 D 0031 n 1347 4<br />
ZINGEM 3 AFD/HUISE/ 45015 B 0423 d 1386 4<br />
ZINGEM 3 AFD/HUISE/ 45015 B 0423 e 1386 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 p 2 1378 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 r 2 1378 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 w 2 1378 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 x 2 1378 4<br />
ZOTTEGEM 4 AFD/GROTENBERGE/ 41023 A 1315 g 1427 4<br />
ZOTTEGEM 4 AFD/GROTENBERGE/ 41023 A 1315 l 1427 4<br />
ZOTTEGEM 4 AFD/GROTENBERGE/ 41023 A 1315 m 1427 4<br />
de lijst van de gronden gevoegd in bijlage bij het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart<br />
1997 houdende aanwijzing overeenkomstig het<br />
artikel 30, § 2, van het decreet van 22 februari<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de historisch<br />
verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden, wordt aangevuld met de<br />
gronden voorkomend op de lijst gevoegd in<br />
bijlage 1 bij dit besluit.<br />
De gronden voorkomend op de lijst gevoegd in<br />
bijlage 2 bij dit besluit worden geschrapt van de<br />
lijst van de gronden gevoegd in bijlage bij het<br />
BIJLAGE 1<br />
voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van<br />
4 maart 1997.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 C 0011 h 10 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 d 2 11 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 126
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 w 2 2225 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0024 a 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0025 e 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0026 e 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0027 a 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0138 b 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0138 c 74 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0158 b 74 1<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 D 0079 b 74 1<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 D 0191 b 74 1<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 D 0196 b 74 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0242 g 23 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0242 t 23 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0242 t 22 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0516 m 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0516 n 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0526 m 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0526 n 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0557 e 4 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0557 f 4 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0584 y 2499 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0594 2499 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 m 20 2499 1<br />
BEERSEL 2 AFD/ALSEMBERG/ 23001 B 0010 b 5 1093 1<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0382 d 2 2 1<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0386/02 n 2 1<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0387 d 2 1<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0392 a 2 2 1<br />
BRUGGE 31 AFD/ST-ANDRIES 5 AFD/ 31425 C 0272 m 1344 1<br />
BRUGGE 31 AFD/ST-ANDRIES 5 AFD/ 31425 C 0273 p 1344 1<br />
BRUGGE 31 AFD/ST-ANDRIES 5 AFD/ 31425 C 0273 y 1344 1<br />
DE HAAN 1 AFD/KLEMSKERKE/ 35007 C 0001 d 2 2189 1<br />
DE HAAN 1 AFD/KLEMSKERKE/ 35007 C 0001 e 2 2189 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 k 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0038 d 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0068 h 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0068 l 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 p 19 1<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 m 20 3000 1<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 v 27 3000 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0818 e 226 3000 1<br />
GENT 2 AFD 44802 B 0823 s 919 1<br />
GENT 7 AFD 44807 C 0219 s 1719 1<br />
GENT 7 AFD 44807 C 0244 b 1719 1<br />
GENT 12 AFD 44812 A 0481 e 933 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 0028 t 2 22 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 0049 a 3 22 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0600 m 1325 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0613 l 1325 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0614 r 1325 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 G 0100 w 4 3000 1<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0476 g 2 979 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0596 f 2 197 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0596 g 2 197 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0596 h 2 197 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0331 d 404 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0331 e 404 1<br />
LUMMEN 1 AFD 71037 A 0334 b 404 1<br />
OPGLABBEEK 2 AFD 71562 B 0904 z 34 3000 1<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM/ 11031 C 0380 h 2 676 1<br />
ROESELARE 3 AFD 36503 C 1006 c 2 448 1<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0454 w 30 1<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 A 0156 c 1048 1<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 A 0156 d 1048 1<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 A 0156 e 1048 1<br />
127 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 A 0156 f 1048 1<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 A 0156 h 1048 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0217 p 2 501 1<br />
WETTEREN 3 AFD 42303 F 0005 r 2 1493 1<br />
WETTEREN 3 AFD 42303 F 0005 t 1493 1<br />
ASSE 5 AFD/RELEGEM/ 23068 B 0017 d 2340 2<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 B 0091 x 5 2389 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 e 11 369 2<br />
LUBBEEK 2 AFD/BINKOM/ 24012 B 0193 x 25 2<br />
LUBBEEK 2 AFD/BINKOM/ 24012 B 0193 y 25 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 r 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 w 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 x 1641 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 y 1641 2<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0357 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915/03 299 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0090 a 322 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0091 322 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0092 322 4<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0093 322 4<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0008 e 322 4<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0010 322 4<br />
BIJLAGE 2<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 n 20 2499 1<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 A 0206 b 363 1<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 B 0360 s 2 2026 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 B 0116 u 16 1862 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0852/02 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0852/02 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 k 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 l 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 m 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0853 n 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0862 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0864 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0866 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0867 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0873 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0875 d 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0880 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0881 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0888 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0889 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0890 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0891 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0893 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0894 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0895 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0901 b 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0904 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0905 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0908 a 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0961 h 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0961 k 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0971 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0982 c 326 1<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 B 0982 e 326 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0391 t 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0576 b 32 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0576 a 2139 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 128
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0577 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0591 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0592 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0593 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0595 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0596 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0597 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0606 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0607 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0631 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0632 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 c 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0634 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0635 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0636 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0637 b 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0638 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0639 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0640 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0641 a 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0644 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0645 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 c 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 d 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 f 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 h 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0646 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 d 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 e 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 f 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 g 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 h 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0647 n 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0648 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0649 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 k 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0650 l 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 v 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 w 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 x 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 y 2 2139 1<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 0651 z 2 2139 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0665 c 1242 1<br />
IZEGEM 2 AFD/EMELGEM/ 36492 A 0695 p 2 1242 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 b 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 c 6 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 d 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 m 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 p 2 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 s 5 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 y 4 2499 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 z 5 2499 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 m 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 v 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0138 w 1111 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0142 e 2 1111 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0410 b 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413 g 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413 m 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413/02 g 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0413/02 k 825 1<br />
129 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0414 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0414 h 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0415 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0416 a 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0419 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0420 e 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0425 h 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0426 v 825 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 E 0428 x 825 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 C 0548 m 1613 1<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 B 0297 e 1613 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1680 c 2 1723 2<br />
BREE 2 AFD/GERDINGEN/ 72402 B 0461 d 263 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 c 12 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 d 12 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 m 13 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 n 11 369 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 x 13 369 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0077 y 521 2<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0437 y 2 1340 2<br />
BEVEREN 8 AFD/KALLO/ 46010 E 0167 f 558 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0075 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0179 a 2 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0243 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0257 p 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0257 v 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0293 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0372 p 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0423 f 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0486 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0104 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0104 n 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 B 0191 n 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0032 l 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0133 d 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0147 h 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0159 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0180 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0225 d 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0423 a 2 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0423 v 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0512 e 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0532 e 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0554 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0601 b 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0123 c 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915 299 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915 w 299 3<br />
KONTICH 1 AFD 11024 G 0019 v 368 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0461 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0463 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0464 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0465 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0466 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0467 978 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0468 a 978 3<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 0083 w 601 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/02 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/03 e 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/04 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/05 a 1866 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0135/07 1866 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0208 g 1868 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0255 c 1962 4<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0256 d 1962 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 130
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 21 mei 1997<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
HERENTALS 2 AFD 13302 D 0257 1962 4<br />
HERENTHOUT 13012 C 0392 a 1962 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0028 l 2 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0028 m 2 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0029 r 1354 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0030 s 1354 4<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0029 a 2 1398 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0054 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0056 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0057 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0058 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0059 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0060 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0061 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0062 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0064 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0065 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0066 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0067 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0068 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 d 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 t 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0071 v 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 s 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0075 t 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0077 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0077 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0078 m 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0078 n 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 h 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0203 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0205 h 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 d 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 d 3 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 e 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 f 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 h 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 l 5 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 m 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 m 5 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 n 4 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 w 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0213 y 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0214 k 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0214 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0216 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0217 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0218 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0219 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0220 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0221 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0223 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 m 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 n 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0224 p 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0226 l 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0226 m 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0227 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0231 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0232 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0232 e 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 d 1464 4<br />
131 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 262 – B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998 tot wijziging<br />
van het besluit van de Vlaamse regering<br />
van 4 maart 1997 houdende aanwijzing<br />
overeenkomstig het artikel 30, § 2, van<br />
het decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering van de historisch<br />
verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden (B.S.,<br />
6 maart 1998)<br />
Art. 1. De lijst van de gronden gevoegd in bijlage<br />
bij het besluit van de Vlaamse regering van<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Dossiernr. Prioriteit<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 m 3 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0237 t 2 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 d 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 e 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0246 g 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0248 b 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0259 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0261 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0266 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0267 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0269 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0275 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0277 a 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0278 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0281 c 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 f 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 k 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0283 m 1464 4<br />
TIENEN 2 AFD 24592 F 0294 t 1464 4<br />
TIENEN 6 AFD/BOST/ 24015 M 0084 a 4 1196 4<br />
TIENEN 7 AFD/KUMTICH/ 24057 D 0174 a 1464 4<br />
4 maart 1997 houdende aanwijzing overeenkomstig<br />
het artikel 30, § 2 van het decreet van 22 februari<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de<br />
historisch verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden, wordt aangevuld met<br />
de gronden voorkomend op de lijst gevoegd in<br />
bijlage 1 bij dit besluit.<br />
Art. 2. De gronden voorkomend op de lijst gevoegd<br />
in bijlage 2 bij dit besluit worden geschrapt<br />
van de lijst van de gronden gevoegd in bijlage bij<br />
het besluit van de Vlaamse regering van 4 maart<br />
1997 houdende aanwijzing overeenkomstig het<br />
artikel 30, § 2, van het decreet van 22 februari<br />
BIJLAGE 1<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de historisch<br />
verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden.<br />
Art. 3. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 0051 d 2 1<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 0051 e 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0195 s 13 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2821/02 h 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2831 d 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2831/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2832 k 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2832/02 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2833 r 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2833 s 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2833 t 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2833/02 e 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834 d 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834/03 e 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834/05 t 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2835 d 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2840 p 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2842 n 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2847 f 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2847 n 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 132
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2848 f 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2848 m 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2848 s 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2848 t 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2850 l 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2850 m 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2850/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2851 m 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2851 s 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2869 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2875 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2876 b 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2876/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2889 l 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890 c 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890 s 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890 t 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890 v 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890 x 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2890/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2891 e 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2891 f 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2891 g 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2892 d 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2897/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2898 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2898/02 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2899 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2900/02 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2903 c 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2903 d 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2907 e 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 0022 x - 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0305 d 2 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0269 z 5 1<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 140 c - 1<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 140 d - 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0557 x 3 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 465 p 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 380 d 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 377 b 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 378 b 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 378 a 1<br />
ASSE 4 AFD/KOBBEGEM/ 23041 A 0039 n - 1<br />
AVELGEM 1 AFD/AVELGEM/ 34003 B 1355 m 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 100 w - 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 100 y - 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 100 z - 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 C 1194 t 44 1<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 A 3 g 2 1<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 405 p 1<br />
BORGLOON 6 AFD/BOMMERSHOVEN/ 73007 B 682 n - 1<br />
BORGLOON 6 AFD/BOMMERSHOVEN/ 73007 B 682 p - 1<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0368 d 1<br />
BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS 1/ 31029 C 506 b 3 1<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 E 56 d - 1<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS/ 42021 C 248 f 2 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0953 c 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0957 n 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0957 p 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0957 x 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0957 y 1<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 B 0957 z 1<br />
DESTELBERGEN 1 AFD 44013 A 13 m 2 1<br />
DESTELBERGEN 1 AFD 44013 A 5 p 4 1<br />
133 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
DROGENBOS 22001 B 242 m 2 1<br />
DUFFEL 1 AFD 12009 A 202 g 2 1<br />
DUFFEL 1 AFD 12009 E 398 x 2 1<br />
ERPE-MERE 8 AFD/ERONDEGEM/ 41015 B 0009 p - 1<br />
EVERGEM 1 AFD 44019 A 1313 b - 1<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 97 d 3 1<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 C 0536 h - 1<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 C 0536/02 - - 1<br />
GEEL 4 AFD 13374 F 0653 l 2 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 N 0891 p 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 625 b - 1<br />
GENT 4 AFD 44804 D 2432 e - 1<br />
GENT 5 AFD 44805 E 258 p 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0358 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0364 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0370<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0432<br />
GENT 7 AFD 44807 G 219 s -<br />
GENT 7 AFD 44807 G 244 b -<br />
GENT 8 AFD 44808 H 277 v 5<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0351 s 2<br />
GENT 12 AFD 44812 P 263 e -<br />
GENT 13 AFD 44813 R 1249 l -<br />
GENT 13 AFD 44813 R 1525 x -<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE 44038 A 694 a<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE 44038 A 702<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE 44038 A 703<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0642 g -<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0642 h -<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0648/02 b -<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 687 f -<br />
HASSELT 8 AFD 71328 D 96 k -<br />
HASSELT 8 AFD 71328 D 1345 v -<br />
HEMIKSEM 11018 C 0031 x 3<br />
HEMIKSEM 11018 C 0038 v 2<br />
HEMIKSEM 11018 C 0059 m -<br />
HEMIKSEM 11018 C 0079 l -<br />
HEMIKSEM 11018 B 151 t -<br />
HERENT 3 AFD 24423 H 237 v -<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN1 71025 A 73 p 108<br />
HEUVELLAND 3 AFD/NIEUWKERKE/ 33017 D 101 k 2<br />
HOLSBEEK 3 AFD/NIEUWRODE/ 24080 D 0096 l -<br />
IEPER 1 AFD 33011 C 134 a 4<br />
IEPER 1 AFD 33011 C 134 z 3<br />
KAMPENHOUT 1 AFD/KAMPENHOUT/ 23038 A 197 p 3<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 f 2<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 598 y -<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 607 f -<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 83 c 3<br />
LEDE 1 AFD/LEDE/ 41034 F 697 t -<br />
LEOPOLDSBURG 2 AFD/HEPPEN/ 71023 A 15 a 6<br />
LEOPOLDSBURG 2 AFD/HEPPEN/ 71023 A 15 z 5<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 143 g 2<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 455<br />
LIER 3 AFD 12393 E 513 x -<br />
LILLE 3 AFD/GIERLE/ 13009 C 698 k 3<br />
LILLE 3 AFD/GIERLE/ 13009 C 218 h -<br />
LINTER 3 AFD/ORSMAAL-GUSSENHOV. 24084 B 0539 h -<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 917 s -<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 e 4<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 v 3<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0115 n -<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0344 h<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 54 z 2<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 102 e 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 134
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 142 x 2<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 97 d -<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 C 735 l -<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 C 752 n -<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 124 d -<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 157 p 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 254 w 2<br />
MENEN 1 AFD 34027 E 1008 n 69<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1314 d -<br />
NAZARETH 2 AFD/EKE/ 44018 A 196 v - 1<br />
NIEUWERKERKEN 1 AFD 71045 C 31 a 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 5 a 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 6 a 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 12 b 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 21 b 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 25 b 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 r 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 s 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 t 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 45 a 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 50 z 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 50 c 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 50 f 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 50 k 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 174 z 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 B 76 a 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 B 77 b 1<br />
OUDENAARDE 2 AFD/EINE/ 45502 A 289 f - 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 e 142 1<br />
RANST 3 AFD/BROECHEM/ 11010 B 458 e - 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0881 a 5 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0881 x 4 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0881 z 4 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 C 608 x - 1<br />
RUISELEDE 37012 C 166 e 3 1<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 503 d 3 1<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 A 0032 n 72 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0871 l - 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 E 492 c - 1<br />
TIELT 2 AFD 37302 E 0519 t - 1<br />
TIELT 3 AFD 37303 I 0100 b 3 1<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 C 1467 w - 1<br />
VILVOORDE 2 AFD 23642 D 0921/02 f 2 1<br />
VILVOORDE 2 AFD 23642 D 0921/02 k 2 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 855 a - 1<br />
WAREGEM 4 AFD/BEVEREN-LEIE/ 34006 A 247 w 1<br />
WELLEN 1 AFD/WELLEN/ 73098 F 88 l - 1<br />
WELLEN 1 AFD/WELLEN/ 73098 F 92 a - 1<br />
WETTEREN 2 AFD 42302 E 0016 n 1<br />
WETTEREN 3 AFD 42303 F 5 v 2 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 530 c 2 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 468 c - 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 468 d - 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 489 d 2 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 489 h 2 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 489 k 2 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 561 h - 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 530 c 2 1<br />
WOMMELGEM 11052 A 103/02 f 1<br />
ZAVENTEM 3 AFD/NOSSEGEM/ 23057 C 196 p - 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 761 k - 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 761 l - 1<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD/ 33008 A 0157 w 13 1<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0107 v 2 1<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0117 e 1<br />
135 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0437 v 2 1<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0437 y 2 1<br />
ANTWERPEN 3 AFD 11803 C 1445 e - 2<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 140 e - 2<br />
ARENDONK 1 AFD 13001 B 707 s 2 2<br />
ARENDONK 1 AFD 13001 B 707 t 2 2<br />
BEERNEM 1 AFD/BEERNEM/ 31003 D 0025 d 5 2<br />
BEGIJNENDIJK 1 AFD/BEGIJNENDIJK 24007 B 20 y 3 2<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 C 386 z - 2<br />
HALLE 1 AFD 23027 G 341 s 2<br />
IEPER 16 AFD/ZILLEBEKE/ 33036 C 0017 a - 2<br />
IEPER 16 AFD/ZILLEBEKE/ 33036 C 0018 c - 2<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 F 6 b 11 2<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 F 6 b 12 2<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 F 6 b 15 2<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 F 6 c 11 2<br />
KALMTHOUT 1 AFD 11022 F 7 h 18 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 180 v 2 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 180 w 2 2<br />
MEISE 2 AFD/WOLVERTEM/ 23093 A 0539 k 2<br />
OOSTENDE 9 AFD/STENE/ 35020 B 45 c - 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 163 - 4 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 163 - 5 2<br />
RANST 4 AFD/EMBLEM/ 11015 A 29 a - 2<br />
RETIE 1 AFD/RETIE/ 13036 G 0146 h 15 2<br />
RETIE 1 AFD/RETIE/ 13036 G 0146 k 15 2<br />
SCHELLE 11038 B 181 b - 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 335 m - 2<br />
WAARSCHOOT 44072 C 1488 v 4 2<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 D 12 p - 3<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 D 12 r - 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0269 g 5 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0269 l 7 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0269 p 3 3<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 356 l - 3<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 C 33 z 3 3<br />
BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS 1/ 31029 B 0481 c 3<br />
BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS 1/ 31029 B 0482 d 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK1/ 31002 A 136 l - 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 137 m - 3<br />
GALMAARDEN 1 AFD/GALMAARDEN/ 23023 D 640/02 - - 3<br />
GENK 4 AFD 71304 E 737 h 11 3<br />
GENK 7 AFD 71307 H 185 b - 3<br />
GENK 7 AFD 71307 H 189 a - 3<br />
GENK 7 AFD 71307 H 191 g - 3<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0045 f - 3<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 D 349 m 3 3<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 601 b - 3<br />
LOMMEL 2 AFD 72342 A 1225 r 4 3<br />
MAASEIK 2 AFD/NEEROETEREN/ 72024 D 570 b - 3<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 142 y 2 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0899/02 a - 3<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 s 6 3<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 19 h 5 3<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 168 m 3 3<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 169 x 2 3<br />
SINT-NIKLAAS 4 AFD 46444 D 2076 d 2 3<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 E 456 b 2 3<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 E 456 g - 3<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 E 456 t - 3<br />
WAARSCHOOT 44072 E 0841 a - 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 A 0269 v 4 4<br />
ANTWERPEN 14AFD 11814 A 0269 y 6 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 A 320 z 6 4<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 C 33 m 4 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 136
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 C 33 t 5 4<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 C 33 w 3 4<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 898 b - 4<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 133 p 7 4<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 135/02 k - 4<br />
DAMME 7 AFD/SIJSELE/ 31026 C 796 x 6 4<br />
DESTELBERGEN 1 AFD 44013 A 4 g 5 4<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0017 g 4 4<br />
GENT 12 AFD 44812 Q 223 r - 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0381 d - 4<br />
GRIMBERGEN 2 AFD 23402 D 148 e 4<br />
GRIMBERGEN 2 AFD 23402 D 148 g 4<br />
HEMIKSEM 11018 B 119 a - 4<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 600 h - 4<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 604 m 2 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 C 363 a 2 4<br />
KORTRIJK 2 AFD 34352 F 738 l - 4<br />
LINKEBEEK 22003 A 0130 n - 4<br />
LINKEBEEK 22003 A 0130 v - 4<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 146 e 6 4<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 149 m 7 4<br />
PUURS 2 AFD/RUISBROEK/ 12032 B 635 c - 4<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 C 0025 b - 4<br />
VILVOORDE 2 AFD 23642 D 0921/02 c 2 4<br />
BIJLAGE 2<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 d 2<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 w 2<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0024 a 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0025 e 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0138 c 1<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 B 0158 b 1<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 D 0079 b 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN2 AFD/ 11382 C 0 e 4 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 f 4 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 g 23 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 m 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 n 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 t 22 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 t 23 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0 y 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0633 t 1<br />
AS 1 AFD 71002 C 0639 k 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 w 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 y 1<br />
BAARLE-HERTOG 13002 C 0100 z 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 6 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 31 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 a 9 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 d 30 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 f 23 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 g 23 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 h 22 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 h 23<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 k 22<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1326 s 17<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 l 27<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 w 5<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1325/02 x 5<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 52<br />
137 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 a 58<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 b 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 79<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 58<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 d 74<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 58<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 f 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 h 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 h 75<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 30<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 67<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 75<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 l 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 m 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 57<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 73<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 p 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 t 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 49<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 78<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 49<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 78<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 50<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 50<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 51<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 c 56<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 e 73<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 f 40<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 40<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 g 53<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 40<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 k 74<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 l 74<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 m 74<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 n 41<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 26<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 53<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 r 76<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 26<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 s 74<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 t 53<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 v 29 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 v 53 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 w 53 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 x 53 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 30 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 y 53 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0001 z 53 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0004/02 k 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 d 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 e 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 f 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 g 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 m 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 n 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 138
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0010 r 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0017 f 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 E 0017 g 1<br />
BEERSEL 3 AFD/DWORP/ 23017 D 0261/02 e 3 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0190 b 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0191 c 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0243 e 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0599 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0604 b 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 101 b 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 4<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 d 4 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 r 2 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 y 3 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 14 z 3 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 39 h 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 42 s 2 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 45 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 c 7 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 h 7 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 5 y 6 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 63 a 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 67 1<br />
BERINGEN4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 68 d 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 C 8 f 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 11 b 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 12 a 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 23 a 1<br />
BERINGEN 4 AFD/KOERSEL 2 AFD/ 71522 D 23 b 1<br />
BERINGEN 6 AFD/BEVERLO/ 71005 B 823 m 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 k 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0001 e 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0002 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0003 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0017 f 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0018 g 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0018 h 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 p 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 h 116 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 a 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 a 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 b 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 b 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 c 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 c 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 d 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 d 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 e 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 e 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 f 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 f 05 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 g 03 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 g 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 h 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 k 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 l 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 m 02 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 m 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 n 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 p 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 r 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 s 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 t 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 v 03 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 v 04 1<br />
139 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 w 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 x 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 y 03 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 y 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 z 03 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0016 z 04 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0107 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0112 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 k 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 l 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 n 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0127 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0131 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0132 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0135 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0141 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0145 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0146 02 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0148 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0150 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0152 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0154 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0155 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0156 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0160 d 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0160 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0162 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0163 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0164 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0165 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0166 1<br />
GENT 2 AFD 44802 B 0823 s 1<br />
GENT 7 AFD 44807 C 0219 s 1<br />
GENT 7 AFD 44807 C 0244 b 1<br />
GENT 8 AFD 44808 H 0277 v 5 1<br />
HERENT 3 AFD 24423 H 0229 l 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0003 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 d 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0009 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0010 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0010 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0011 d 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0011 f 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 a 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 g 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 k 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 l 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 n 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 12 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 0070 p 13 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 1 AFD/HEUSDEN 1 71025 A 73 p 08 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 2 AFD/HEUSDEN 2 71502 B 0025 h 10 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 0003 v 30 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1905 f 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1932 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1933 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1933 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1936 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1937 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1939 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER1/ 71065 A 1940 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1941 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1941 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1942 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 140
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1943 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1943 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1944 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1947 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1948 h 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1949 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1950 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1951 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1953 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1955 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1955 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 f 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 g 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 h 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 k 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1956 l 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1959 f 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1960 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1962 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1962 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1963 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1964 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1965 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1966 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1966 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1967 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1968 d 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1969 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1970 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1971 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1972 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1974 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1978 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 b 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1979 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1980 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1980 b 2 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1981 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1982 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1984 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1985 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1986 d 2 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1986 f 2 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1990 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1990 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1991 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1992 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1993 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1995 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 1997 a 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2008 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2009 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2010 d 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2025 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2026 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2028 c 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2030 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD/ZOLDER 1/ 71065 A 2038 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0600 m 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0613 l 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 E 0614 r 1<br />
IEPER 1 AFD 33011 C 0351/07 l 2 1<br />
141 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
IEPER 3 AFD 33303 C 0134 a 4 1<br />
IEPER 3 AFD 33303 C 0134 z 3 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS 1 AFD/K-OD-B 23039 A 0270 e 1<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS 1 AFD/K-OD-B 23039 A 0270 g 1<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0144 x 5 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0925 y 2 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 m 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 n 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0926 r 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0929 t 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0929 x 1<br />
LOKEREN 3 AFD 46383 D 0934 f 1<br />
MACHELEN 2 AFD/DIEGEM/ 23015 B 0225 y 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0165 p 2 1<br />
NAZARETH 2 AFD/EKE/ 44018 A 0158 d 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 C 0518 z 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0742 g 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0729/02 x 8 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1429 s 2 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0011 f 3 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0036 k 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 b 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 c 1<br />
TONGEREN 18 AFD/OVERREPEN/ 73062 A 0282 d 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0855 1<br />
WETTEREN 3 AFD 42303 F 0005 r 2 1<br />
WETTEREN 3 AFD 42303 F 0005 t 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 0148 b 2 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 0148 c 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 c 29 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 d 28 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 g 28 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 g 30 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 l 27 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 l 28 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 m 27 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1333 x 21 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1595 c 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1619 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/16 g 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0402 v 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0402 x 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0406 a 2<br />
ANZEGEM 6 AFD/VICHTE/ 34038 B 0409 b 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 a 2 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 c 2 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 e 2 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 g 2 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106 h 2 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/06 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/08 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0106/09 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0169 c 2<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0197 l 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0185 b 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0189 a 2<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0191 g 2<br />
HALLE 1 AFD 23027 G 0341 s 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 0180 v 2 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 B 0180 w 2 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 4 2<br />
PEER 4 AFD/WIJCHMAAL/ 72035 B 0163 5 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 r 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 r 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 w 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 142
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 20 januari 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 w 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 x 2<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0418 x 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0799 p 2 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0799 r 2 2<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0814 f 2<br />
AARTSELAAR 2 AFD 11372 D 0157 e 3 3<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 B 0034 x 2 3<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0356 h 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0259 k 2 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0276/04 b 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0276/05 3<br />
BREDENE 2 AFD 35302 D 0055 x 13 3<br />
BREDENE 2 AFD 35302 D 0055 y 13 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0136 c 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0137 i 3<br />
BRUGGE 21 AFD/DEEL ASSEBROEK 1/ 31002 A 0139 o 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0402 c 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0405 g 3<br />
DILBEEK 3 AFD/ST-ULRIKS-KAPELLE 23079 A 0412 3<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0285 n 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0201 l 2 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0204 k 2 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0204 m 2 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 b 3 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 s 3 3<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0210 t 3 3<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0423 w 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0573 l 3<br />
GENT 14 AFD 44814 H 0915/03 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 B 0459 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 0993 b 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 c 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 f 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008 h 3<br />
LAAKDAL 4 AFD/VORST/ 13045 B 1008/02 a 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 b 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 f 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0590 g 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0646/02 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0682 h 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0684 e 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0687 b 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0688 b 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0690 b 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 b 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0718 f 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0899 c 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0900 d 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0900 e 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0901 a 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0901/02 a 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0902 c 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0903 g 3<br />
MEERHOUT 2 AFD 13462 D 0913/02 c 3<br />
SINT-NIKLAAS 4 AFD 46444 D 2076 d 3<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0830 f 4<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0032 d 4<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0032 e 4<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 0405 p 4<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 C 0386 z 4<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0609 z 4<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 1186 k 4<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 B 0071 m 4<br />
GEEL 3 AFD 13373 K 0778 z 6 4<br />
143 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 262 – B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998 tot wijziging van<br />
het besluit van de Vlaamse regering van 4<br />
maart 1997 houdende aanwijzing overeenkomstig<br />
het artikel 30, § 2, van het<br />
decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering van de historisch verontreinigde<br />
gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden (B.S.,<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
GEEL 3 AFD 13373 K 0780 l 2 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 m 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 n 4<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0494 p 4<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0468/12 x 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0048 f 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0100 a 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0101 g 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0101 l 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0102 a 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0102 l 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0103 d 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0103 e 2 4<br />
GENT 13 AFD 44813 T 0106 z 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0046 v 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0046 w 4<br />
HOEILAART 23033 B 0342 h 2 4<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 4 AFD/HELC 72014 B 0053 p 6 4<br />
HOUTHULST 1 AFD/HOUTHULST/ 32006 C 0441 h 2 4<br />
IEPER 4 AFD/DEEL BRIELEN/ 33304 A 0546 e 3 4<br />
KRUIBEKE 3 AFD/RUPELMONDE/ 46018 A 0529 w 4<br />
KRUIBEKE 3 AFD/RUPELMONDE/ 46018 A 0529 y 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 s 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 t 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 w 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0145 x 4<br />
LANAKEN 5 AFD/VELDWEZELT/ 73088 B 0146 r 4<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE/ 24126 D 0108 b 4<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 D 0129 f 3 4<br />
MENEN 2 AFD 34372 B 0051 c 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0055 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0057 a 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0071 c 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0072 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0075 b 4<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 B 0114 b 4<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 A 0108 f 4<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 A 0108 m 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 g 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 h 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0001 k 4<br />
OOSTKAMP 2 AFD 31402 H 0002 a 4<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 C 0153 x 2 4<br />
SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 1 AFD/SCH 24098 B 0011 k 4<br />
WEVELGEM 2 AFD 34302 B 0531 n 2 4<br />
WEVELGEM 2 AFD 34302 B 0546 n 2 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0333 f 2 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0341 m 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0341 n 4<br />
ZAVENTEM 5 AFD/ST-STEVENS-WOLUW 23078 A 0311 a 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 p 2 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 r 2 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 w 2 4<br />
ZONHOVEN 2 AFD 71442 D 0112 x 2 4<br />
15 september 1998)<br />
Art. 1. Aan artikel 1 van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 4 maart 1997 houdende<br />
aanwijzing overeenkomstig het artikel 30, § 2, van<br />
het decreet van 22 februari 1995 betreffende de<br />
bodemsanering van de historisch verontreinigde<br />
gronden waar bodemsanering moet plaatsvinden,<br />
wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als<br />
volgt:<br />
[De percelen uit de lijst, aangeduid onder het<br />
OVAM-identificatienummer Afdeling/Sectie/9999,<br />
zijn opgenomen in het register van verontreinigde<br />
gronden aan de hand van een omlijning<br />
op een kadastraal plan, omdat zij geen kadastraal<br />
nummer hebben zoals toegekend door het<br />
Ministerie van Financiën.]<br />
Art. 2. De lijst van de gronden gevoegd in bijlage<br />
bij het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 144
4 maart 1997 houdende aanwijzing overeenkomstig<br />
het artikel 30, § 2, van het decreet van<br />
22 februari 1995 betreffende de bodemsanering<br />
van de historisch verontreinigde gronden waar<br />
bodemsanering moet plaatsvinden, wordt aangevuld<br />
met de gronden voorkomend op de lijst gevoegd<br />
in bijlage 1 bij dit besluit.<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
Art. 3. De gronden voorkomend op de lijst gevoegd<br />
in bijlage 2 bij dit besluit worden geschrapt<br />
van de lijst van de gronden gevoegd in bijlage bij<br />
het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart<br />
1997 houdende aanwijzing overeenkomstig het<br />
artikel 30, § 2, van het decreet van 22 februari<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de histo-<br />
BIJLAGE 1<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
risch verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden.<br />
Art. 4. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 B 0270 t 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 B 0283 f 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 B 0283 g 1<br />
AALST 12 AFD/EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 0006 s 1<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 51 t 1<br />
AALTER 1 AFD 44001 B 51 v 1<br />
AARSCHOT 1 AFD 24001 A 0065 l 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 E 0205 m 5 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 136 n 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1794 g 1<br />
ANTWERPEN 14 AFD 11814 C 106 g 4 1<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD/ 11012 A 0148 y 1<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD/ 11012 A 172 g 1<br />
ANTWERPEN 29 AFD/DEURNE 3 AFD/ 11343 A 0722 x 1<br />
ANTWERPEN 30 AFD/DEURNE 4 AFD/ 11344 A 502 t 29 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 10 l 2 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 10 m 2 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 10 n 2 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 10 p 2 1<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0247 c 2 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 E 387 a 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1311 w 2 1<br />
BEERSEL 4 AFD/HUIZINGEN/ 23035 A 127 b 1<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 C 246 c 2 1<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 C 359 f 1<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 C 360 e 1<br />
BEVEREN 9 AFD/MELSELE/ 46016 D 685/02 1<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 B 155 a 4 1<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 B 155 z 3 1<br />
BORNEM 5 AFD/WEERT/ 12038 A 0129 t 1<br />
BOUTERSEM 3 AFD/ROOSBEEK/ 24093 C 197 n 1<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0053 f 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0283 m 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 459 a 5 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 530 c 1<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 73/02 d 1<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 106 c 2 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 960 p 1<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 A 392 d 2 1<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 B 0957 d 1<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 455 k 2 1<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS/ 42021 C 0440 t 1<br />
DESSEL 13006 E 849 r 1<br />
DESTELBERGEN 1 AFD 44013 A 315 w 2 1<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 I 16 b 1<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 289 l 2 1<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 289 m 2 1<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 289 x 1<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 B 116 v 16 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0051/02 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0068 h 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0068 l 1<br />
DILSEN-STOKKEM 2 AFD/ROTEM/ 72032 B 9999 1<br />
145 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
EDEGEM 2 AFD 11472 B 210/02 g 2 1<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 13 g 3 1<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 G 345 f 2 1<br />
GEEL 3 AFD 13373 L 361 m 2 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 242 a 2 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 242 c 2 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 242 d 2 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 242 z 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 249 e 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 253 s 1<br />
GEEL 5 AFD 13375 M 275 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 100 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 102 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 108 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 113 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 115 r 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 117 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 121 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 126 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 13 d 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 132 g 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 133 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 134 d 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 147 n 2 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 147 p 2 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 2 d 143 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 2 e 143 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 2 m 143 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 80 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 82 h 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 90 d 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0407 h 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0407 k 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0453 p 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 84/10 m 1<br />
GENT 7 AFD 44807 G 9999/01 1<br />
GENT 10 AFD 44810 K 219 c 1<br />
GENT 12 AFD 44812 A 943 b 1<br />
GENT 12 AFD 44812 N 0001 a 02 1<br />
GENT 16 AFD 44816 K 0423 m 1<br />
GENT 16 AFD 44816 K 855 p 4 1<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 120 k 11 1<br />
GENT 22 AFD/GENTBRUGGE 2 AFD/ 44362 B 14 r 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 37 b 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 37/02 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 564 h 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 564 l 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 266 c 2 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 269 n 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 279 x 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 28 v 2 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 49 e 3 1<br />
GRIMBERGEN 2 AFD 23402 E 402 b 18 1<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 198 y 1<br />
HAACHT 1 AFD/HAACHT/ 24033 A 317 a 2 1<br />
HAACHT 1 AFD/HAACHT/ 24033 A 317 z 1<br />
HALEN 1 AFD 71020 B 248 e 4 1<br />
HALLE 1 AFD 23027 F 0178 s 4 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 529 g 1<br />
HAMME 3 AFD/MOERZEKE/ 42014 B 1006 t 1<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0648 t 1<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 648 r 1<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT/ 71055 B 490 y 2 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 299 t 2 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 299 z 2 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 146
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
HEMIKSEM 11018 C 31 c 4 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 32 b 2 1<br />
HERENTALS 1 AFD 13011 E 0426/03 c 1<br />
HERSELT 1 AFD 13013 D 462 n 7 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU3 72453 F 228 m 1<br />
HOUTHULST 1 AFD/HOUTHULST/ 32006 D 92 s 4 1<br />
HULDENBERG 5 AFD/OTTENBURG/ 24085 C 0257 k 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 131 a 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 a 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 c 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 f 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 k 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 l 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 n 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 p 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 t 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 v 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 w 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 y 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 132 z 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 a 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 b 5 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 d 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 e 5 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 f 5 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 g 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 g 3 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 g 6 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 h 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 h 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 h 6 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 k 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 k 6 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 n 5 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 p 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 r 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 r 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 r 5 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 s 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 s 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 t 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 t 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 v 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 w 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 x 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 y 3 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 y 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 133 z 4 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 a 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 b 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 c 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 d 2 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 g 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 k 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 m 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 r 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 s 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 x 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 y 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 135 z 1<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 156 d 1<br />
KONTICH 1 AFD 11024 B 86 s 1<br />
KONTICH 1 AFD 11024 B 86 w 1<br />
KONTICH 2 AFD 11602 C 27 m 13 1<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 D 10 p 3 1<br />
147 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 D 10 r 3 1<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 D 10 s 3 1<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 144 x 1<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 551 w 13 1<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 C 661 f 6 1<br />
KRUIBEKE 1 AFD/KRUIBEKE/ 46013 A 990 a 1<br />
KRUISHOUTEM 1 AFD/KRUISHOUTEM/ 45017 C 784 k 1<br />
KRUISHOUTEM 1 AFD/KRUISHOUTEM/ 45017 C 784/02 1<br />
KUURNE 34023 B 128 m 2 1<br />
KUURNE 34023 B 128 p 2 1<br />
KUURNE 34023 B 129 s 1<br />
LANDEN 1 AFD 24059 A 419 n 1<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 54 g 1<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 61 d 1<br />
LEUVEN 14 AFD/DL HAASR+DL KOR.LO 24514 C 87 a 1<br />
LINTER 1 AFD/DRIESLINTER/ 24022 D 401 h 4 1<br />
LINTER 1 AFD/DRIESLINTER/ 24022 D 401 l 4 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 474 h 1<br />
LOKEREN 1 AFD 46014 A 970 n 1<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1399 b 4 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 t 3 1<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 54 a 3 1<br />
MALDEGEM 2 AFD 43502 E 1471 e 1<br />
MALDEGEM 2 AFD 43502 E 1474 n 1<br />
MALDEGEM 2 AFD 43502 E 1585 f 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 213 h 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 240/03 f 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 407 m 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 458 a 3 1<br />
MENEN 1 AFD 34027 F 438 r 1<br />
MEULEBEKE 1 AFD 37007 A 0946 l 1<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 464 b 4 1<br />
NIEL 11030 C 153 c 1<br />
NIEL 11030 C 153 d 1<br />
NIEL 11030 C 153 g 1<br />
NIEL 11030 C 158 b 1<br />
NIEL 11030 C 158 f 1<br />
NIEL 11030 C 158 g 1<br />
NIEUWERKERKEN 1 AFD 71045 C 51 n 1<br />
NIEUWPOORT 4 AFD/RAMSKAPELLE/ 38020 A 0016 a 5 1<br />
OLEN 13029 E 0496 k 1<br />
OLEN 13029 E 0497 h 1<br />
OLEN 13029 E 481 h 1<br />
OLEN 13029 E 495 b 1<br />
OLEN 13029 E 497 k 1<br />
OLEN 13029 E 498 d 1<br />
OOSTENDE 2 AFD 35382 G 190 n 1<br />
OOSTENDE 2 AFD 35382 G 265 b 2 1<br />
OOSTENDE 9 AFD/STENE/ 35020 A 243 k 1<br />
OOSTENDE 11 AFD/D.MIDDELK.-LEF./ 35391 A 39 d 1<br />
OOSTENDE 11 AFD/D.MIDDELK.-LEF./ 35391 A 65 d 3 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 162 c 3 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 162 d 3 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 162 e 3 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 162 m 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 162 n 2 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 173 f 1<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 173 g 1<br />
OUDENAARDE 1 AFD 45035 B 3/02 t 35 1<br />
OUDENAARDE 3 AFD/NEDERENAME/ 45503 A 598 l 2 1<br />
OUDENAARDE 3 AFD/NEDERENAME/ 45503 A 598 m 2 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 a 143 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 b 143 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 k 142 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 t 134 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 148
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 v 142 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 w 142 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 x 142 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 y 142 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 102 z 142 1<br />
PEER 3 AFD/GROTE-BROGEL/ 72010 D 0278 f 2 1<br />
PEER 3 AFD/GROTE-BROGEL/ 72010 D 0374 n 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 A 131 b 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 A 136 c 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 B 487 m 1<br />
PUURS 3 AFD/BREENDONK/ 12008 A 255 h 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 E 166 x 1<br />
ROESELARE 4 AFD 36504 D 658 n 2 1<br />
ROESELARE 4 AFD 36504 D 673 m 3 1<br />
ROOSDAAL 4 AFD/BORCHTLOMBEEK/ 23011 A 20 l 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0774 v 5 1<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 C 179 k 2 1<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 C 185 p 2 1<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 C 25 b 1<br />
SCHELLE 11038 A 311 c 5 1<br />
SCHILDE 3 AFD/S GRAVENWEZEL/ 11041 B 0290 k 4 1<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 170 e 17 1<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 642 k 2 1<br />
SINT-GENESIUS-RODE 1 AFD 2<strong>2004</strong> C 635 v 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 52 e 11 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 B 294/02 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 B 358/02 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 F 0053 r 1<br />
SINT-TRUIDEN 3 AFD 71353 F 0053 s 1<br />
STEKENE 3 AFD/KEMZEKE/ 46011 A 1048 r 1<br />
STEKENE 3 AFD/KEMZEKE/ 46011 A 1048 s 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1369 x 3 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 a 3 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 z 2 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 100/03 a 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 89 t 2 1<br />
TIELT 6 AFD/AARSELE/ 37001 C 42 a 2 1<br />
TONGEREN 8 AFD 73348 B 0834 c 1<br />
TORHOUT 3 AFD 31523 E 521 f 1<br />
TREMELO 1 AFD/TREMELO/ 24109 B 716 r 3 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 110 s 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 178 r 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 178 s 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 178 t 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 178 v 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 65 p 1<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 67 r 4 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0283 f 2 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 299 k 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 313 c 3 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 313 x 2 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 313 y 2 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0363 r 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0371 z 2 1<br />
WAREGEM 1 AFD 34040 C 1403 m 2 1<br />
WAREGEM 1 AFD 34040 C 1426 f 1<br />
WAREGEM 1 AFD 34040 C 1427 v 1<br />
WAREGEM 2 AFD 34452 B 529 d 1<br />
WAREGEM 4 AFD/BEVEREN-LEIE/ 34006 A 117 z 3 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1089/02 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/08 a 2 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/08 z 1<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 A 455 d 3 1<br />
WEVELGEM 4 AFD/MOORSELE/ 34029 B 494 g 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 455 e 1<br />
149 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 455 f 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 457 a 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 458 a 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 313 b 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 316 b 1<br />
WIELSBEKE 3 AFD/ST-BAAFS-VIJVE/ 37014 B 330 w 1<br />
WIJNEGEM 11050 B 290 e 6 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 199 a 1<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 24 g 1<br />
ZAVENTEM 2 AFD 23772 C 202 b 2 1<br />
ZEDELGEM 1 AFD/ZEDELGEM/ 31040 D 309 h 1<br />
ZELZATE 2 AFD 43302 B 411 a 2 1<br />
ZUTENDAAL 2 AFD 71582 D 1040 n 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 144 a 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 147 a 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 149 t 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 172 f 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 177 a 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 180 v 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 181 b 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 182 b 1<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN/ 34028 B 184 f 1<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 B 0708 b 4 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0001 d 4 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1543 k 3 2<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 157/13 2<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 13 z 2<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0282 r 50 2<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 C 385 h 20 2<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 D 176 n 22 2<br />
BREE 1 AFD 7<strong>2004</strong> A 0259 a 2<br />
BREE 1 AFD 7<strong>2004</strong> A 0266 b 2<br />
BREE 1 AFD 7<strong>2004</strong> A 0278/02 c 2<br />
BREE 1 AFD 7<strong>2004</strong> A 0327 h 2<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0314/30 a 2<br />
DESSEL 13006 E 384 g 2<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 217 e 2<br />
EVERGEM 1 AFD 44019 A 1469 b 2<br />
GENT 8 AFD 44808 H 698 s 5 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 508 b 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 509 f 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 517 g 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 517 h 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 517 k 2<br />
GENT 24 AFD/ZWIJNAARDE/ 44082 B 519 b 2<br />
GERAARDSBERGEN 7 AFD/SCHENDELBE 41059 A 119 b 2<br />
HALLE 1 AFD 23027 M 260 c 2<br />
HALLE 1 AFD 23027 M 263 m 2<br />
KAMPENHOUT 1 AFD/KAMPENHOUT/ 23038 A 0145 e 4 2<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0082 a 6 2<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1442 d 3 2<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1442 e 3 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 k 5 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 s 6 2<br />
NIJLEN 3 AFD/KESSEL/ 12018 A 309 v 2 2<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM/ 11031 C 0414 a 2 2<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 E 166 v 2<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 D 0285 r 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 1229 w 4 2<br />
WAASMUNSTER 1 AFD 42023 B 717 e 2<br />
WIJNEGEM 11050 A 70 d 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0642 f 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 135 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 136/02 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 136/04 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 150
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 137 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 138 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 139 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 185 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 187 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 188 c 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 79 c 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 80 c 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 82 c 2<br />
ZULTE 3 AFD/MACHELEN/ 44037 B 83 l 2<br />
ANTWERPEN 4 AFD 11804 D 2037 f 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 302 c 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 13 y 2 3<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0432 b 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 163 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 164 3<br />
GENT 18 AFD/ST-AMANDSBERG 1 AFD 44061 B 228 b 3 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 181 b 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 186 a 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 187 a 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 189 c 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 216 c 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 13 t 2 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 17 d 3<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 18 y 3<br />
IZEGEM 3 AFD 36493 B 0346 p 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 108 b 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 109 d 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 112 a 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 138 a 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 145 a 4 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 145 w 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 3 a 241 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 3 b 241 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 3 r 233 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 3 x 237 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 3 y 163 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 41 c 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 72 d 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 73 c 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 74 d 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 78 c 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 79 b 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 80 e 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 80 f 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 81 b 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 82 b 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 95 d 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 96 a 3<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 99 a 3<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 310 c 3<br />
OOSTROZEBEKE 37010 E 816 p 3 3<br />
PEER 3 AFD/GROTE-BROGEL/ 72010 A 151 h 3 3<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 44 h 2 3<br />
WESTERLO 4 AFD/OEVEL/ 13028 A 242 3<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 887 v 3<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE/ 37018 B 944 h 2 3<br />
ZEMST 5 AFD/EPPEGEM/ 23020 E 188 a 3<br />
AALST 1 AFD 41002 B 0053 g 4<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 216 d 4<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 340 h 4<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 E 211 m 2 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 127 s 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 17 c 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 18 r 4<br />
151 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 215 w 2 4<br />
ANTWERPEN 41 AFD/MERKSEM 3 AFD/ 11423 B 296 v 3 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 167 h 4<br />
ARDOOIE 1 AFD/ARDOOIE/ 36001 B 142 r 4<br />
BOECHOUT 1 AFD/BOECHOUT/ 11004 D 416 e 2 4<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 108 m 4<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 67 e 3 4<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 B 0001 c 4<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 346 s 3 4<br />
EDEGEM 2 AFD 11472 B 0205 m 4<br />
ERPE-MERE 1 AFD/ERPE/ 41016 C 0173 h 4<br />
ERPE-MERE 2 AFD/MERE/ 41040 A 580 c 2 4<br />
GENK 7 AFD 71307 H 2 k 143 4<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2854 r 5 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 90 a 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 91 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 92 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 93 4<br />
GENT 13 AFD 44813 E 10 4<br />
GENT 13 AFD 44813 E 8 e 4<br />
GENT 17 AFD/OOSTAKKER/ 44051 D 142 t 3 4<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 67 g 2 4<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 79 n 4<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 C 142 b 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 C 174 a 4<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1092 e 3 4<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1094 l 4<br />
KORTENAKEN 1 AFD/KORTENAKEN/ 24054 B 109 g 4<br />
KORTENAKEN 1 AFD/KORTENAKEN/ 24054 B 109 k 4<br />
LANAKEN 3 AFD/REKEM/ 73064 B 1130 d 4<br />
LEDEGEM 3 AFD/ST-ELOOIS-WINKEL/ 36018 A 773 x 4<br />
LEDEGEM 3 AFD/ST-ELOOIS-WINKEL/ 36018 A 773 z 4<br />
LEUVEN 4 AFD 24504 E 162 x 2 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 13 l 13 4<br />
LIERDE 4 AFD/ST-MARTENS-LIERDE/ 45051 A 695 h 4<br />
LINT 11025 D 0017 e 2 4<br />
MACHELEN 2 AFD/DIEGEM/ 23015 B 119 m 4<br />
NIEL 11030 B 337 s 4<br />
OUDENAARDE 2 AFD/EINE/ 45502 B 0661 d 4<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 D 291 s 4<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 2 AFD 23582 D 291 t 4<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 275 f 4<br />
STEENOKKERZEEL 1 AFD/STEENOKKER 23081 D 86 b 4<br />
TIELT 1 AFD 37015 A 1018 k 2 4<br />
TIELT 2 AFD 37302 E 0525 p 2 4<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 0925/02 m 4<br />
WAREGEM 3 AFD 34453 F 273 n 2 4<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 A 37 a 4<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 A 39 a 4<br />
ZUTENDAAL 2 AFD 71582 D 1042 f 4<br />
ZUTENDAAL 2 AFD 71582 D 1042 g 4<br />
BIJLAGE 2<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0270 t 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0283 f 1<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 0283 g 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0136 m 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 G 0141 f 1<br />
AARTSELAAR 2 AFD 11372 D 0303 e 3 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 d 2 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0010 e 2 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 152
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0377 b 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0378 a 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0378 b 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0380 d 1<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0465 p 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0174 c 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0174 d 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0613 d 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0627 b 1<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0637 b 1<br />
DEERLIJK 1 AFD 34009 B 0960 m 1<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS/ 42021 B 0192 r 1<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 B 0074 c 74 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0574 d 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0701 a 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0713 s 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0714 g 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0714 h 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0742 x 2 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 y 140 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0013 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0052 e 13 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0058 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0077 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0081 g 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0082 f 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0083 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0085 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0086 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0089 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0090 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0092 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0102 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0103 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0106 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0106 d 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0108 d 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0113 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0113 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0115 m 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0117 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0118 a 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0121 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0126 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0132 e 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0133 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0134 b 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0146 c 1<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0147 s 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 m 19 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 r 19 1<br />
GENK 8 AFD 71308 A 0819 s 19 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 0028 t 2 1<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 I 0049 a 3 1<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 0198 x 1<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 B 0211 e 1<br />
HALLE 1 AFD 23027 F 0167 t 1<br />
HEIST-OP-DEN-BERG 5 AFD/WIEKEV. 12039 B 0158 c 2 1<br />
HEIST-OP-DEN-BERG 5 AFD/WIEKEV. 12039 B 0160 e 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0031 s 3 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0032 y 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0032 z 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0075 b 1<br />
153 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0077 c 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0078 d 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0166 g 6 1<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 1 AFD/HOU1 72015 C 0188 c 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0823 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0829 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0830 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0834 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0835 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0836 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0837 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0838 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0839 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0839 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0840 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0840 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0879 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0920 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0929 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0930 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0931 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0932 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0933 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0951 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0952 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0953 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0954 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0955 d 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0956 d 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0960 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0972 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0975 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0976 a 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0976 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0977 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0983 b 1<br />
LOMMEL 4 AFD 72344 D 0986 c 1<br />
MAASMECHELEN 4 AFD/EISDEN/ 73013 A 0004 r 3 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0458 x 2 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0144 b 1<br />
ROTSELAAR 1 AFD/ROTSELAAR/ 24094 C 0145 a 1<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0170 a 16 1<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0170 g 11 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 B 294/02 1<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 x 2 1<br />
TERNAT 1 AFD/TERNAT/ 23086 B 0354 v 3 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0060 a 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0133 c 1<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0140 n 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0118 e 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1071 e 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1071 f 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1072 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1072/02 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1074 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1075 a 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1075 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1076 k 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1076 x 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1077 e 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1078 a 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1078 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 a 3 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 c 3 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 d 3 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 154
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 7 juli 1998<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 e 3 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 v 2 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1079 x 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1082 d 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1082/02 d 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1083 e 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1083/03 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1084 c 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 c 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 h 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 l 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 m 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1088 n 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1089/02 a 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1107 k 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1110 f 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1110 h 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/02 a 3 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/03 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/04 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/05 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/08 e 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1127/09 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0060 h 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0062 c 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0063 b 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0063 c 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0064 h 1<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 E 0064 l 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0446 e 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 B 0446 e 1<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0013 y 2<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0061 x 3 2<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0455 g 2 2<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0455 h 2 2<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0217 d 2<br />
DILSEN-STOKKEM 5 AFD/LANKLAAR/ 73043 B 0271 p 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 b 10 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 e 11 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 m 11 2<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0035 x 11 2<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0041 m 2<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 B 0054 h 2<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 D 12 p - 3<br />
AALST 5 AFD/HOFSTADE/ 41029 D 12 r - 3<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0356 k 3<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 356 l - 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0286 l 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0013 y 2 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0245 a 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 p 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 t 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 x 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 y 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE/ 43006 A 0440 z 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 b 29 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 c 29 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 g 22 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 p 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 r 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 s 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 t 28 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 t 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 v 29 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 v 30 3<br />
155 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 262 – B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999 tot wijziging<br />
van het besluit van de Vlaamse regering<br />
van 4 maart 1997 houdende aanwijzing<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 w 29 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 w 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 x 29 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 x 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 y 30 3<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0032 z 30 3<br />
GENT 14 AFD 44814 D 0198 d 3<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 D 0349 m 3 3<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 s 6 3<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 19 h 5 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0244 g 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 b 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 c 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 d 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0248 e 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0255 c 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0255 d 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0275 f 3<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0275 g 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0490 n 3<br />
ZELZATE 1 AFD 43018 D 0490 r 3<br />
ANTWERPEN 18 AFD 11818 E 0211 m 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0125 d 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 h 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 k 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1187 l 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1188 g 2 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1188 w 4<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 1189 y 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0386 a 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0481 c 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0482 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0483 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0484 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0485 4<br />
BORNEM 1 AFD 12007 C 0491 b 4<br />
GENK 7 AFD 71307 H 0002 e 141 4<br />
GENT 12 AFD 44812 Q 223 r - 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0090 a 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0091 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0092 4<br />
GENT 14 AFD 44814 A 0093 4<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0008 e 4<br />
GENT 14 AFD 44814 E 0010 4<br />
HAMME 2 AFD 42452 D 0577 g 2 4<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 C 9999/01 4<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 D 9999/01 4<br />
HERENTALS 3 AFD/NOORDERWIJK/ 13027 A 0049 f 4<br />
HERENTHOUT 13012 A 0508 c 4<br />
KORTENAKEN 1 AFD/KORTENAKEN/ 24054 B 0109 d 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 e 11 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 g 11 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 l 10 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0013 y 12 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0020 c 11 4<br />
LEUVEN 12 AFD/HEVERLEE 3 AFD/ 24433 E 0202 k 4<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 C 0025 b - 4<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 A 0029 w 4<br />
TERNAT 1 AFD/TERNAT/ 23086 B 0354 s 2 4<br />
overeenkomstig het artikel 30, § 2 van<br />
het decreet van 22 februari 1995 betreffende<br />
de bodemsanering van de historisch<br />
verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden (B.S.,<br />
14 september 1999, err., B.S.,<br />
30 september 1999)<br />
Art. 1. De lijst van de gronden gevoegd in bijlage<br />
bij het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 156
4 maart 1997 houdende aanwijzing overeenkomstig<br />
het artikel 30, § 2, van het decreet van 22 februari<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de<br />
historisch verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden, wordt aangevuld met<br />
de gronden voorkomend op de lijst gevoegd in<br />
bijlage 1 bij dit besluit.<br />
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
Art. 2. De gronden voorkomend op de lijst gevoegd<br />
in bijlage 2 bij dit besluit worden geschrapt<br />
van de lijst van de gronden gevoegd in bijlage bij<br />
het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart<br />
1997 houdende aanwijzing overeenkomstig het<br />
artikel 30, § 2, van het decreet van 22 februari<br />
1995 betreffende de bodemsanering van de histo-<br />
BIJLAGE 1<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
risch verontreinigde gronden waar bodemsanering<br />
moet plaatsvinden.<br />
Art. 3. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
AALST 1 AFD 41002 A 1610 c 1<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0208 c 1<br />
AARTSELAAR 1 AFD 11001 B 0389 k 1<br />
AFFLIGEM 1 AFD/HEKELGEM/ 23030 B 0410 v 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0002 a 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0002 c 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0002 d 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0002 z 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0290 w 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0291 c 3 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0642 g 4 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0642 h 4 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 9999/04 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 9999/06 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834/03 b 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 0015 z 2 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 2763 r 8 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1543 e 40 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1543 h 39 1<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1543 z 39 1<br />
ANTWERPEN 13 AFD 11813 N 0833 f 1<br />
ANTWERPEN 13 AFD 11813 N 0223 t 2 1<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0070 x 2 1<br />
ANTWERPEN 17 AFD 11817 F 0635 e 1<br />
ANTWERPEN 17 AFD 11817 F 0657 h 1<br />
ANTWERPEN 19 AFD 11819 B 0636 k 1<br />
ANTWERPEN 20 AFD 11820 D 0136 h 1<br />
ANTWERPEN 28 AFD/DEURNE 2 AFD/ 11342 A 0133 a 5 1<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 0246 k 4 1<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 A 0294 c 1<br />
BALEN 1 AFD 13003 A 0100 f 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 B 1311 x 2 1<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE/ 13004 D 0176 s 7 1<br />
BEERSEL 3 AFD/DWORP/ 23017 C 0058 d 1<br />
BEGIJNENDIJK 2 AFD/BETEKOM/ 24010 B 0083 w 1<br />
BIERBEEK 1 AFD/BIERBEEK/ 24011 D 0102 a 2 1<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 A 0205 x 1<br />
BOUTERSEM 1 AFD 24016 B 0437 a 1<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0161 s 2 1<br />
BRUGGE 15 AFD/DUDZELE 31007 E 0682/04 1<br />
DE PANNE 3 AFD/ADINKERKE/ 38001 D 0200 z 1<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 A 0483 b 6 1<br />
DESSEL 13006 E 0897 n 1<br />
DESSEL 13006 B 1384 k 1<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 A 0401 w 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 9999 1<br />
DROGENBOS 22001 A 0038 h 2 1<br />
EEKLO 1 AFD 43005 L 0556 n 1<br />
EEKLO 1 AFD 43005 L 0558 r 1<br />
GALMAARDEN 1 AFD/GALMAARDEN/ 23023 C 0181 l 1<br />
GEEL 3 AFD 13373 L 0223 n 1<br />
GEEL 3 AFD 13373 L 0223 p 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 e 4 1<br />
157 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 g 4 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 s 3 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 v 2 1<br />
GENT 13 AFD 44813 R 0254 f 1<br />
GENT 13 AFD 44813 R 0254 g 1<br />
GENT 13 AFD 44813 R 0254 k 1<br />
GENT 13 AFD 44813 R 0254 n 1<br />
GENT 13 AFD 44813 R 0254 r 1<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0087/02 1<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0155 a 1<br />
GENT 19 AFD/ST-AMANDSBERG 2 AFD 44432 C 0584 v 1<br />
GENT 22 AFD/GENTBRUGGE 2 AFD/ 44362 B 0190 a 3 1<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0465 d 3 1<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 9999/02 1<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 9999/03 1<br />
GENT 25 AFD/ST-DENIJS-WESTREM/ 44062 C 0029 m 3 1<br />
GENT 27 AFD/DRONGEN 1AFD/ 44017 C 0467 z 15 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 A 0589 n 4 1<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE/ 44038 B 0029 d 3 1<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM/ 44074 C 0529 t 1<br />
HAACHT 1 AFD/HAACHT/ 24033 E 0069 s 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0398 a 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0405 a 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0444 w 5 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0444 z 6 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 d 3 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 e 2 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 e 3 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 f 2 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 g 2 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0451 h 2 1<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0467 w 1<br />
HARELBEKE 2 AFD 34322 B 0673 m 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0404 e 2 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0540 r 1<br />
HASSELT 2 AFD 71322 A 0540 t 1<br />
HASSELT 3 AFD 71323 C 0453 s 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0299 b 3 1<br />
HEMIKSEM 11018 C 0134 b 3 1<br />
HERENT 3 AFD 24423 G 0401 r 9 1<br />
HERENT 3 AFD 24423 G 0401 s 9 1<br />
HERENT 4 AFD/WINKSELE/ 24127 C 0392 m 1<br />
HERK-DE-STAD 3 AFD/SCHULEN/ 71051 C 0906 l 1<br />
HERK-DE-STAD 4 AFD/BERBROEK/ 71003 B 0022 e 1<br />
HEUSDEN-ZOLDER 4 AFD/ZOLDER 2/ 71462 D 0659 g 10 1<br />
HOOGLEDE 1 AFD/HOOGLEDE/ 36006 C 0488 x 1<br />
HOOGSTRATEN 3 AFD/MEER/ 13020 F 0573 b 1<br />
HULDENBERG 5 AFD/OTTENBURG/ 24085 C 0257 l 1<br />
KOEKELARE 1 AFD 32010 C 1124 t 3 1<br />
KOKSIJDE 6 AFD/WULPEN/ 38027 B 0364 f 1<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0063 d 3 1<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 C 0083 f 1<br />
KORTENBERG 2 AFD/ERPS-KWERPS/ 24025 G 0169 s 1<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0544 m 2 1<br />
KORTRIJK 4 AFD 34354 C 0265 c 2 1<br />
KORTRIJK 4 AFD 34354 C 0272 b 2 1<br />
KUURNE 34023 A 0407 e 1<br />
LENNIK 1 AFD/ST-KWINTENS-LENNIK 23072 A 0390 k 1<br />
LEUVEN 8 AFD/KESSEL-LO 2 AFD/ 24482 F 9999 1<br />
LEUVEN 9 AFD/KESSEL-LO 3 AFD/ 24483 D 0031 r 1<br />
LEUVEN 9 AFD/KESSEL-LO 3 AFD/ 24483 E 0016 r 5 1<br />
LEUVEN 14 AFD/DL HAASR +DL KOR.LO 24514 C 0181/02 a 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0847 z 2 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0671 k 1<br />
LIER 2 AFD 12392 A 0411 h 2 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 158
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 c 6 1<br />
LOMMEL 3 AFD 72343 E 0937 h 27 1<br />
LOMMEL 3 AFD 72343 E 0937 s 26 1<br />
LOVENDEGEM 2 AFD 44452 B 1535 r 5 1<br />
LOVENDEGEM 2 AFD 44452 B 1535 t 4 1<br />
MALDEGEM 1 AFD 43010 C 0138 d 1<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 E 0238 f 1<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 C 0106 k 3 1<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0016 g 1<br />
MECHELEN 5 AFD/HOMBEEK/ 12016 B 0450 k 2 1<br />
MENEN 1 AFD 34027 E 1005 m 22 1<br />
MENEN 1 AFD 34027 F 0296 l 6 1<br />
MERCHTEM 2 AFD 23602 I 0074 d 2 1<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0082 n 3 1<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0011 k 10 1<br />
NIEL 11030 C 0015 z 3 1<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1748 s 2 1<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1043 g 1<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059/02 v 1<br />
OOSTKAMP 5 AFD/RUDDERVOORDE/ 31025 G 0060 b 4 1<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 v 138 1<br />
POPERINGE 3 AFD 33313 I 0349 l 1<br />
POPERINGE 6 AFD/PROVEN/ 33022 A 0459 k 2 1<br />
PUURS 1 AFD/PUURS/ 12030 B 0706 s 1<br />
RAVELS 1 AFD/RAVELS/ 13035 A 0004 h 50 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1576 f 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 a 4 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 b 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 b 4 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 c 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 d 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 s 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 t 3 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 y 2 1<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1578 y 3 1<br />
RUMST 3 AFD/REET/ 11036 D 0061 b 2 1<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0516 r 1<br />
SCHOTEN 1 AFD 11040 D 0516 v 1<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 626 a 3 1<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0642 n 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0275 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0275 c 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0275 d 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0325 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0326 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0327/02 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0327 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0328 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0329 a 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0329 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0330 a 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0330 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0331 a 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0332 a 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0333 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0334 a 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0334 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0335 h 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0335 l 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0335 m 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358/02 k 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 c 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 d 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 d 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 m 2 1<br />
159 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 n 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 p 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 r 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 s 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 t 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 v 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 w 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 a 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 b 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 b 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 c 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 d 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 e 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 g 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 h 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 h 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 k 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 l 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 m 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 m 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 n 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 n 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 r 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 r 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 s 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 s 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 t 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 v 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 v 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 w 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 x 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 x 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 y 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 y 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 z 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 z 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0376 e 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0378/02 c 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 a 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 s 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 t 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 v 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 w 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 x 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 z 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0386 r 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 a 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 h 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 k 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 m 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 p 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 s 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 v 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 w 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 x 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 y 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 z 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 a 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 a 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 a 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 a 5 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 b 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 b 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 c 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 d 2 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 160
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 d 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 e 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 e 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 f 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 g 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 h 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 h 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 h 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 k 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 k 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 l 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 l 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 m 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 m 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 n 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 n 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 p 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 p 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 r 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 r 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 s 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 s 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 t 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 t 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 v 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 v 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 w 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 w 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 x 2 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 x 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 x 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 x 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 y 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 y 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 y 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 z 3 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST AMANDS/ 12034 B 0394 z 4 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 z 1<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0398 c 1<br />
SINT-GILLIS-WAAS 3 AFD/MEERDONK 46015 A 0272 x 1<br />
SINT-GILLIS-WAAS 4 AFD/ST-PAUW. 46022 B 1251/02 v 2 1<br />
SINT-NIKLAAS 6 AFD 46446 B 0329 z 3 1<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 A 0289 m 1<br />
SINT-TRUIDEN 2 AFD 71352 D 0215 g 2 1<br />
TORHOUT 3 AFD 31523 F 0099 m 2 1<br />
TREMELO 1 AFD/TREMELO/ 24109 C 0412 l 2 1<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0922 b 1<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0966 g 2 1<br />
VEURNE 1 AFD 38025 C 0178 v 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0114 r 2 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0217 n 2 1<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0338 y 1<br />
VOSSELAAR 13046 A 0096 z 2 1<br />
WAASMUNSTER 2 AFD 42342 C 0847 p 2 1<br />
WAREGEM 1 AFD 34040 C 1403 w 2 1<br />
WEMMEL 2 AFD 22662 B 0006 x 2 1<br />
WERVIK 3 AFD/GELUWE/ 33009 C 0689 g 1<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 A 0454 w 2 1<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0876 h 1<br />
WICHELEN 1 AFD/WICHELEN/ 42026 B 0573 t 1<br />
WIELSBEKE 1 AFD/WIELSBEKE/ 37017 C 0297 l 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 C 0015 x 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 C 0454 t 1<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE/ 37018 B 0836 m 3 1<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE/ 37018 B 0836 n 3 1<br />
161 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 D 0116 k 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 0761 h 1<br />
ZELE 3 AFD 42403 D 497 l 1<br />
ZEMST 4 AFD/ELEWIJT/ 23018 D 0332 b 1<br />
ZEMST 5 AFD/EPPEGEM/ 23020 D 0342 c 1<br />
ZOTTEGEM 2 AFD/ELENE/ 41013 A 0728 h 1<br />
ZULTE 1 AFD/ZULTE/ 44081 C 0149 c 32 1<br />
ZWEVEGEM 1 AFD/ZWEVEGEM/ 34042 A 0002 p 1<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0069 x 2 1<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0437 b 3 1<br />
ANTWERPEN 19 AFD 11819 B 0636 h 2<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0200 z 2<br />
BERLARE 1 AFD/BERLARE/ 42003 D 0348 r 2<br />
BEVEREN 2 AFD/BEVEREN-WAAS 2/ 46502 D 1141 e 2 2<br />
BRECHT 2 AFD 11332 K 0170 p 4 2<br />
BREE 2 AFD/GERDINGEN/ 72402 B 0478/02 x 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 V 0011 d 2<br />
BRUGGE 24 AFD/ST-MICHIELS 1 AFD/ 31030 A 0111 f 6 2<br />
BRUGGE 30 AFD/ST-ANDRIES 4 AFD/ 31424 B 0548 r 2<br />
DROGENBOS 22001 A 0038 y 2 2<br />
EEKLO 1 AFD 43005 D 0818/03 a 2<br />
GENK 1 AFD 71016 I 0185 a 2 2<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0654 c 2<br />
GENK 5 AFD 71305 F 1334 c 32 2<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0081 c 2<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0444 p 3 2<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0444/2 b 2<br />
HARELBEKE 3 AFD 34323 D 0008 x 2 2<br />
IEPER 2 AFD 33302 A 0286 e 3 2<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS 3 AFD/RAMSD. 23067 A 195 d 2<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 C 0087 d 2<br />
LANGEMARK-POELKAPELLE 1 AFD/LAN 33014 C 0554 n 2<br />
LOMMEL 3 AFD 72343 E 0937 s 27 2<br />
MECHELEN 9 AFD/MUIZEN/ 12409 D 9999/01 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0128 p 5 2<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0157 h 3 2<br />
NEERPELT 3 AFD/SINT-HUIBR-LILLE 72033 B 0001/08 d 2<br />
NINOVE 13 AFD/OUTER/ 41055 B 0497/02 r 2<br />
ROESELARE 3 AFD 36503 C 1001 f 3 2<br />
SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 1 AFD/SCH 24098 B 0009 a 2<br />
STADEN 1 AFD/STADEN/ 36019 A 1229 c 5 2<br />
TEMSE 1 AFD 46025 B 0068 c 2<br />
WESTERLO 1 AFD 13049 D 1110 n 2<br />
WIJNEGEM 11050 A 0060 s 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0530 s 2 2<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 A 286 p 10 2<br />
ZAVENTEM 2 AFD 23772 C 0170 y 2<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT/ 11011 A 0500 b 3 2<br />
AALST 1 AFD 41002 A 0184 e 3<br />
AALST 12 AFD/ EREMBODEGEM 2 AFD/ 41342 B 0732 k 3<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1689 f 3<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1540 r 2 3<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1543 l 39 3<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 A 0297 t 3<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0174 b 2 3<br />
BEERSEL 4 AFD/HUIZINGEN/ 23035 A 0570 k 3 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0060 v 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0070 a 2 3<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS/ 11043 D 0341 w 3<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 C 0095 l 3<br />
DENDERMONDE 8 AFD/SCHOONAARDE/ 42019 A 0032 m 3<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEIDINGE/ 44066 D 0161 c 2 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0089 c 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0095 a 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0153 a 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 162
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0157 a 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0157 c 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0545/02 3<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0145 l 3 3<br />
GRIMBERGEN 6 AFD/HUMBEEK/ 23036 B 0232 r 2 3<br />
GRIMBERGEN 6 AFD/HUMBEEK/ 23036 B 0232 s 2 3<br />
HAM 2 AFD/KWAADMECHELEN/ 71033 B 0377 a 3<br />
HAMME 1 AFD 42008 A 0088 m 3<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 D 0390 t 3<br />
HEERS 1 AFD 73022 D 0060 x 3<br />
HOOGLEDE 1 AFD/HOOGLEDE/ 36006 C 0488 m 3<br />
KOKSIJDE 4 AFD/OOSTDUINKERKE2 38502 D 0119 d 3 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 C 0641 b 3<br />
LANDEN 1 AFD 24059 A 0715 f 3<br />
LANGEMARK-POELKAPELLE 1 AFD/LAN 33014 C 0554 p 3<br />
LEUVEN 9 AFD/KESSEL-LO 3 AFD/ 24483 D 0348 f 3<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1454 a 5 3<br />
MACHELEN 1 AFD/MACHELEN/ 23047 A 0435 d 11 3<br />
NAZARETH 2 AFD/EKE/ 44018 A 0118 e 3<br />
OOSTENDE 2 AFD 35382 D 0300 g 3<br />
OOSTENDE 2 AFD 35382 D 0300 h 3<br />
OOSTENDE 12 AFD/ZANDVOORDE/ 35026 A 0072 r 3<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 7 AFD/RUISB. 23069 A 0294 r 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0033 r 4 3<br />
WACHTEBEKE 2 AFD 44472 C 1440 b 2 3<br />
WIJNEGEM 11050 A 0340 t 3 3<br />
WILLEBROEK 4 AFD/BLAASVELD/ 1<strong>2004</strong> B 0729 r 3<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 9999/01 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0107 z 4<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1609/40 b 4<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2652 c 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 B 0049 v 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 A 0067 h 4<br />
ANTWERPEN 15 AFD 11815 A 0507 h 4<br />
ANTWERPEN 23 AFD/BERCHEM 3 AFD/ 11303 C 0292 w 10 4<br />
ANTWERPEN 37 AFD/HOBOKEN 2 AFD/ 11382 C 0024 h 4<br />
ANTWERPEN 41 AFD/MERKSEM 3 AFD/ 11423 B 0296 w 3 4<br />
ASSE 6 AFD/ZELLIK/ 23095 B 0220 l 3 4<br />
BEERSEL 2 AFD/ALSEMBERG/ 23001 B 0245 k 4<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 A 0033 d 4<br />
BERLAAR 1 AFD 12002 A 0146 c 2 4<br />
BRUGGE 4 AFD 31804 D 0012 k 4<br />
BRUGGE 25 AFD/ST-MICHIELS 2 AFD/ 31512 B 0236/02 a 4<br />
DENDERMONDE 5 AFD/BAASRODE/ 42002 C 0084 w 4<br />
DIEPENBEEK 1 AFD 71011 A 0401 x 4<br />
DIEST 2 AFD/WEBBEKOM/ 24120 A 0172 f 4<br />
GEETBETS 1 AFD/GEETBETS/ 24028 D 0384 k 4<br />
GENT 8 AFD 44808 H 0002 k 4<br />
GENT 12 AFD 44812 N 0001 a 2 4<br />
GENT 12 AFD 44812 M 0064 n 5 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0662 n 4 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0662 w 3 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0075 b 4<br />
GENT 13 AFD 44813 A 0086 c 4<br />
HEUVELLAND 6 AFD/LOKER/ 33015 C 0710 s 4<br />
KOKSIJDE 6 AFD/WULPEN/ 38027 B 0363 c 4<br />
KORTEMARK 2 AFD/HANDZAME/ 32005 C 0089 r 4<br />
KRAAINEM 22002 A 0152 s 4<br />
MENEN 2 AFD 34372 A 0517 v 3 4<br />
MEULEBEKE 1 AFD 37007 E 0291 b 4<br />
NEERPELT 3 AFD/SINT-HUIBR-LILLE 72033 B 0001/05 b 4<br />
NIJLEN 3 AFD/KESSEL/ 12018 C 0259 m 4<br />
OLEN 13029 F 0465 t 4<br />
OLEN 13029 F 0466 s 2 4<br />
OOSTENDE 9 AFD/STENE/ 35020 A 0154 c 4<br />
163 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
OVERIJSE 1 AFD 23062 B 0379 v 3 4<br />
OVERIJSE 1 AFD 23062 B 0379 w 3 4<br />
POPERINGE 6 AFD/PROVEN/ 33022 A 0459 f 2 4<br />
RAVELS 2 AFD/WEELDE/ 13048 D 0756 c 9 4<br />
RAVELS 2 AFD/WEELDE/ 13048 D 0762 k 10 4<br />
RAVELS 2 AFD/WEELDE/ 13048 D 0762 l 10 4<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 H 0212 m 4<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1000 h 2 4<br />
ROTSELAAR 2 AFD/WERCHTER/ 24121 E 0584 s 4<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 626 s 2 4<br />
SINT-NIKLAAS 5 AFD 46445 D 1754 g 4<br />
TERNAT 3 AFD/ST-KATHERINA-LOMB. 23071 B 0427 l 4<br />
TORHOUT 2 AFD 31522 B 0502 e 4<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0383 x 4<br />
WESTERLO 4 AFD/OEVEL/ 13028 B 0096 k 4<br />
ZOUTLEEUW 3 AFD/HAL-BOOIENHOV./ 24036 B 0527/02 4<br />
ZWEVEGEM 4 AFD/HEESTERT/ 34014 B 1022 s 4<br />
ZWEVEGEM 4 AFD/HEESTERT/ 34014 B 1023 k 4<br />
BIJLAGE 2<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
AFFLIGEM 1 AFD/HEKELGEM/ 23030 B 0413 p 2 1<br />
ANTWERPEN 9 AFD 11809 I 2834/03 e 1<br />
BALEN 2 AFD 13342 C 1194 t 44 1<br />
DE HAAN 1 AFD/KLEMSKERKE/ 35007 C 0001 e 2 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0001 p 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0001 s 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0003 p 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 m 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 k 1<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 0029 m 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1205 k 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1209 d 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1215 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1220 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1221 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1235 b 1<br />
GENK 3 AFD 71303 B 1261 d 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 g 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 h 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 k 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 l 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 m 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 n 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 p 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 r 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 s 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 t 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 v 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 w 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 x 1<br />
GENK 4 AFD 71304 E 0738 y 1<br />
GENT 12 AFD 44812 N 0001 a 2 1<br />
GENT 12 AFD 44812 P 263 e 1<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 598 y 1<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 607 f 1<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 144 x 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 r 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 s 1<br />
OOSTENDE 12 AFD 35026 A 40 t 1<br />
RIJKEVORSEL 2 AFD 13502 D 0048 a 8 1<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0881 x 4 1<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 164
BODEM – Vlaanderen – Te saneren historisch verontreinigde gronden (art. 30, § 2, BSD) (Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
B. Vl. Reg. 23 maart 1999<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0072 e 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0080 f 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0092 d 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0094 d 1<br />
ROESELARE 5 AFD/BEVEREN/ 36505 A 0724 p 1<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 g 3 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 761 k 1<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 761 l 1<br />
ZELZATE 2 AFD 43302 B 411 a 2 1<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 1543 k 3 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 k 5 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 17 s 6 2<br />
OOSTENDE 9 AFD/STENE/ 35020 B 45 c 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0642 f 2<br />
GENT 13 AFD 44813 A 163 3<br />
GENT 13 AFD 44813 A 164 3<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 601 b 3<br />
LOCHRISTI 1 AFD/LOCHRISTI/ 44034 A 1034 f 3<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 D 0374 w 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 D 0374/02 4<br />
ANTWERPEN 41 AFD/MERKSEM 3 AFD/ 11423 B 296 v 3 4<br />
ARDOOIE 1 AFD/ARDOOIE/ 36001 B 142 r 4<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0290 k 4<br />
BRUGGE 8 AFD 31808 K 0290 p 4<br />
DEINZE 3 AFD/PETEGEM-LEIE/ 44054 B 0001 c 4<br />
DILBEEK 4 AFD/GROOT-BIJGAARDEN/ 23026 A 0017 g 4 4<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0572 z 4<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0577 e 4<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1092 e 3 4<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1094 l 4<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 600 h 4<br />
KAPELLEN 3 AFD/EKEREN 2 + DL1/ 11362 H 604 m 2 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0206 r 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0207 g 5 4<br />
KORTENBERG 1 AFD/KORTENBERG/ 24055 A 0207 l 8 4<br />
MALLE 1 AFD/WESTMALLE/ 11049 A 0131 a 4<br />
RANST 4 AFD/EMBLEM/ 11015 B 0001 t 4<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0476 v 3 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0054 c 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0055 a 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0056 b 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0056 c 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0057 c 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0057 d 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0058 a 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0059 a 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0063 a 3 4<br />
SINT-LIEVENS-HOUTEM 4 AFD/VLIER 41072 C 0063 z 2 4<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 0925/02 m 4<br />
165 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
B. Vl. Reg. 17 juni 1997<br />
Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art.46, § 1, BSD)<br />
(Besluiten van de Vlaamse Regering)<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 17 januari 1996<br />
B. Vl. Reg. 17 januari 1996 houdende<br />
vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest<br />
in de loop van 1996 zal worden begonnen<br />
of voortgezet (B.S., 9 mei 1996)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 1996 zal worden begonnen of voortgezet,<br />
wordt vastgesteld in artikel 2 van dit besluit.<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
– Inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art.3 B.Vl.Reg. 17januari<br />
1996)<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten of beginnen in het jaar 1996:<br />
1° Voort te zetten bodemsaneringen:<br />
a) Bocholt arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2e afdeling,<br />
sectie B, 3e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 574x2, 574y2, 574m3,<br />
574b4, 574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7,<br />
574y3, 574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode: 3e afdeling, sectie A, 1e<br />
blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.803 frank (incl. 17 % BTW).<br />
b) Brecht-Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4e afdeling, sectie D,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.500, nrs.: 392x, 393a, 395d, 390d, 390e.<br />
Brecht, 4e afdeling, sectie D, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nr. 547g.<br />
raming kosten: 1,6 miljard (incl. BTW), waarvan<br />
140 miljoen frank voor 1996.<br />
c) Schelle: stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, 1e afdeling, sectie C,<br />
1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.500, nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d, 84, 89.<br />
raming kosten: 400 miljoen frank (incl. BTW),<br />
waarvan 125 miljoen frank voor 1996.<br />
d) Temse-tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2e afdeling, sectie D,<br />
4e blad, 1e deel, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 1372k2, 1372x2, 1374n2,<br />
1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2, 1374m2,<br />
1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2, 1375w2,<br />
1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
e) Vilvoorde-Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5e afdeling, sectie E,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995, schaal<br />
1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a, 194/03,<br />
204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e, 208b, 209f,<br />
205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3e afdeling, sectie E, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs.<br />
125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n, 178p,<br />
178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Grimbergen, 1e afdeling, sectie B, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (inc. BTW).<br />
f) Willebroek-Blaasveld Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7e afdeling, sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
raming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 34.640.135 frank (incl. BTW).<br />
2° Te beginnen bodemsaneringen:<br />
a) Asse-voormalig Asphaltco-terrein-NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2e afdeling, sectie B,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b, 378a.<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW),<br />
waarvan 85 miljoen frank in 1996.<br />
b) Dilsen-Stokkem, zinkfabriek, deel-NV Dubois-<br />
Vandebosch en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1e afdeling,<br />
sectie C, 1e blad, 1e deel bijgewerkt tot<br />
1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e,<br />
42/02d, 45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW),<br />
waarvan 80 miljoen in 1996.<br />
c) Turnhout-stortplaats Gronden Sannen:<br />
kadastrale nummers: Turnhout, 1e afdeling,<br />
sectie C, 10e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 1793e, 1801b, 1797b, 1801c,<br />
1800a, 1799a, 1799c, 1798a, 1797c, 1793g,<br />
1792c, 1792d, 1791h, 1786d2, 1786g2, 1786h2,<br />
1786c2.<br />
raming kosten: 50 miljoen frank (incl. BTW),<br />
waarvan 50 miljoen in 1996.<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
– Inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 3 B. Vl. Reg. 17 januari<br />
1996)<br />
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 1996.<br />
Art. 4. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 17 juni 1997<br />
B. Vl. Reg. 17 juni 1997 houdende vaststelling<br />
van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest in de<br />
loop van 1997 zal worden begonnen of<br />
voortgezet (B.S., 23 augustus 1997)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 1997 zal worden voortgezet, wordt vastgesteld<br />
in artikel 2 van dit besluit.<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 1997:<br />
a) Asse – voormalig Asphaltco-terrein –<br />
NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2de afdeling, Sectie B,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.000, nrs.: 465p, 380d, 377b, 378b, 378a.<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW).<br />
b) Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2de afdeling,<br />
Sectie B, 3° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 574x2, 574y2, 574m3,<br />
574b4, 574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7,<br />
574y3, 574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3de afdeling, Sectie A,<br />
1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.903 frank (incl. 17 % BTW).<br />
c) Brecht – Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4de afdeling,<br />
Sectie D, 2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 392x, 393a, 395d, 390d,<br />
390e.<br />
Brecht, 4de afdeling, Sectie D, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nr. 457g.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
1,12 miljard frank (incl. BTW).<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 166
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
d) Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel – NV Dubois-Vandebosch<br />
en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1ste afdeling,<br />
Sectie C, 1° blad, 1° deel bijgewerkt tot<br />
1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs.: 42/02e,<br />
42/02d, 45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW).<br />
e) Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4de afdeling,<br />
sectie A, 1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c.<br />
raming kosten: 305.298.397 frank (incl. BTW).<br />
f) Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, 1ste afdeling,<br />
Sectie C, 1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d,<br />
84, 89.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
166.364.864 frank (incl. BTW).<br />
g) Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2de afdeling,<br />
Sectie D, 4° blad, 1° deel, bijgewerkt tot 1 januari<br />
1994, schaal 1/1.250, nrs.: 1372k2, 1372x2,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
h) Vilvoorde – Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5de afdeling,<br />
Sectie E, 2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 186e, 186f, 187/03, 188a,<br />
194/03, 204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e,<br />
208b, 209f, 205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3de afdeling, Sectie E, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs.:<br />
125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n, 178p,<br />
178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Grimbergen, 1ste afdeling, Sectie B, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (incl. BTW).<br />
i) Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4de afdeling,<br />
sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs.: 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7de afdeling, sectie B, 1° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs.: 1, 2,<br />
B. Vl. Reg. 24 maart 1998<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
raming kosten: op basis van<br />
aannemingsprijzen 1995: 34.640.135 frank (incl.<br />
BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 1997.<br />
Art. 4. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 24 maart 1998<br />
B. Vl. Reg. 24 maart 1998 houdende vaststelling<br />
van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest in de<br />
loop van 1998 zal worden begonnen of<br />
voortgezet (B.S., 20 mei 1998)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 1998 zal worden voortgezet, wordt vastgesteld<br />
in artikel 2 van dit besluit. Deze lijst is alfabetisch<br />
gerangschikt en houdt geen onderlinge<br />
prioriteitsordening in.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 1998:<br />
1° Asse – voormalig Asphaltco-terrein – NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2e afdeling, Sectie B,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b,<br />
378a.<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW).<br />
2° Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2e afdeling,<br />
Sectie B, 3e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 574x2, 574y2, 574m3, 574b4,<br />
574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7, 574y3,<br />
574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3e afdeling, Sectie A,<br />
1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.903 frank (incl. 17 % BTW).<br />
3° Brecht – Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4e afdeling,<br />
Sectie D, 2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 392x, 393a, 395d, 390d,<br />
390e.<br />
Brecht, 4de afdeling, Sectie D, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nr. 457g.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
1,12 miljard frank (incl. BTW).<br />
167 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
4° Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel –<br />
NV Dubois-Vandebosch en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1e afdeling,<br />
Sectie C, 1e blad, 1e deel, bijgewerkt tot<br />
1 januari 1997, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e,<br />
42/02d, 45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW).<br />
5° Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4e afdeling,<br />
Sectie A, 1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c.<br />
raming kosten: 305.298.397 frank (incl. BTW).<br />
6° Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, 1e afdeling,<br />
Sectie C, 1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d,<br />
84, 89.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
166.364.864 frank (incl. BTW).<br />
7° Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2e afdeling, Sectie D,<br />
4e blad, 1e deel, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/1.250, nrs. 1372k2, 1372z2, 1372a3,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
8° Vilvoorde – Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5e afdeling, Sectie E,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a,<br />
194/03, 204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e,<br />
208b, 209f, 205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3e afdeling, Sectie E, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500,<br />
nrs. 125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n,<br />
178p, 178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Grimbergen, 1e afdeling, Sectie B, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (incl. BTW).<br />
9° Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
Sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7e afdeling, Sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
raming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 34.640.135 frank (incl. BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 1998.<br />
Art. 4. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 8 juni 2000<br />
B. Vl. Reg. 8 juni 2000 houdende vaststelling<br />
van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de openbare afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse gewest in de<br />
loop van 2000 zal worden begonnen of<br />
voortgezet (B.S., 26 augustus 2000)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 2000 zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikels 2, 3 en 4 van<br />
dit besluit. De uitvoering gebeurt binnen de perken<br />
van de beschikbare budgettaire middelen.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2000:<br />
a) Asse – voormalig Asphaltco-terrein –<br />
NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2° afdeling, Sectie B,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b,<br />
378a.<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW).<br />
b) Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2° afdeling,<br />
Sectie B, 3° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 574x2, 574y2, 574m3, 574b4,<br />
574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7, 574y3,<br />
574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3° afdeling, Sectie A,<br />
1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.903 frank (incl. 17 % BTW).<br />
c) Brecht – Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4° afdeling, Sectie D,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal<br />
1/2.500, nrs. 392x, 393a, 395d, 390d, 390e.<br />
Brecht, 4° afdeling, Sectie D, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nr. 457g.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
1,12 miljard frank (incl. BTW).<br />
d) Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel –<br />
NV Dubois-Vandebosch en Cie:<br />
B. Vl. Reg. 8 juni 2000<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1° afdeling,<br />
Sectie C, 1° blad, 1° deel bijgewerkt tot 1 januari<br />
1997, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e, 42/02d,<br />
45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW).<br />
e) Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4° afdeling,<br />
Sectie A, 1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c.<br />
raming kosten: 305.298.397 frank (incl. BTW).<br />
f) Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, Sectie C, 1° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500,<br />
nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d, 84, 89.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
166.364.864 frank (incl. BTW).<br />
g) Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2° afdeling, Sectie D,<br />
4° blad, 1° deel, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/1.250, nrs. 1372k2, 1372z2, 1372a3,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
h) Vilvoorde – Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5° afdeling, Sectie E,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995 schaal<br />
1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a, 194/03,<br />
204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e, 208b, 209f,<br />
205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3° afdeling, Sectie E, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995 schaal 1/2.500,<br />
nrs. 125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n,<br />
178p, 178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Grimbergen, 1° afdeling, Sectie B, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994 schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (incl. BTW).<br />
i) Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
Sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7e afdeling, Sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 168
aming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 34.640.135 frank (incl. BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
B. Vl. Reg. 8 juni 2000<br />
Art. 3. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende ver-ontreinigde<br />
gronden beginnen in het jaar 2000:<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Antwerpen 10 Afd. 11810 K 1675 V 2<br />
Antwerpen 10 Afd. 11810 K 1675 T 2<br />
Antwerpen 5 Afd. 11805 E 0384 F 7<br />
Asse 4 Afd. 23041 A 0015 G<br />
Boortmeerbeek 1 Afd. 24014 D 0050 X<br />
Brecht 2 Afd. 11332 L 0026 A 6<br />
Brugge 21 Afd./Assebroek 31002 A 0135 02 K<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0920 E<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0925 C<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0927 H<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0927 R<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0943 A<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0953 E<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0969 C<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0970 A<br />
Duffel 2 Afd. 12302 D 0554 W 2<br />
Eeklo 1 Afd. 43005 D 0816 G<br />
Eeklo 1 Afd. 43005 D 0816 03 B<br />
Essen 2 Afd. 11642 D 0759 R 17<br />
Evergem 2 Afd. 44302 E 0419 F<br />
Gent 7 Afd. 44807 G 0155 14 Y 4<br />
Gent 7 Afd. 44807 G 0614 C 2<br />
Gent 13 Afd. 44813 S 0428 w 2<br />
Halle 5 Afd. 23043 C 0180 C 2<br />
Halle 5 Afd. 23043 C 0180 Y<br />
Hasselt 11 Afd. 71055 A 0204 X<br />
Kortrijk 3 Afd. 34353 B 0035 X 26<br />
Lochristi 1 Afd. 44034 A 1095 T 2<br />
Mariakerke 29 Afd. 44038 A 0702<br />
Mariakerke 29 Afd. 44038 A 0703<br />
Mechelen 2 Afd. 12402 B 0401 H 4<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1044 L<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1059 02 T<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1047 A<br />
Opwijk 1 Afd. 23060 B 0676 H<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0074 E<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0076 C<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0073 A<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0077 A<br />
Rumst 1 Afd. 11037 B 0002 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0275 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0335 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 02 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 02 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 C 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0358 W 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 B 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 B 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 C 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 E 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 G 2<br />
169 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
B. Vl. Reg. 8 juni 2000<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 L 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 M 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 X 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 Y 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0364 Z 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0376 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0379 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0386 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0390 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 A 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 A 5<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 B 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 C 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 D 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 E 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 F 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 G 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 H 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 H 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 K 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 L 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 L 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 M 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 N 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 N 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 P 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 170
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
45 miljoen frank voor het jaar 2000.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Art. 4. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2000:<br />
§ 1. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens, aangevat in 1999, wordt<br />
de ambtshalve bodemsanering in 2000 voortge-<br />
B. Vl. Reg. 8 juni 2000<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 R 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 S 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 S 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 T 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 T 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 V 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 V 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 W 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 X 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Y 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Y 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Z 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-AMANDS/ 12034 B 0394 Z 4<br />
Sint-Truiden 71053 G 0440 V<br />
Sint-Truiden 71053 G 0440 T<br />
Tessenderlo 2 Afd. 71362 B 0334 S 2<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 B 3<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 A 3<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 S 2<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 I 0371 Z 2<br />
Willebroek 1 Afd. 12040 A 0381 D<br />
Willebroek 2 Afd. 12342 B 0467 F 3<br />
Willebroek 2 Afd. 12342 B 0467 E 3<br />
Wortegem-Petegem 2 Afd. 45039 B 0089 B<br />
Zuienkerke 3 Afd 31018 A 0211<br />
zet met het opstellen van het ambtshalve beschrijvend<br />
bodemonderzoek en de uitvoering van eventuele<br />
verdere fases in de bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
Antwerpen 7 Afd. 11807 G 0157 13<br />
Antwerpen 25 Afd./Borgerhout 2 Afd. 11312 A 0057 P<br />
Antwerpen 27 Afd. 11012 A 0161 E 3<br />
Brugge 7 Afd. 31807 I 0314 30 A<br />
Dendermonde 1 Afd. 42006 C 0346 S 3<br />
Dessel 13006 B 1384 K<br />
Edegem 2 Afd. 11472 B 0205 M<br />
Gent 4 Afd. 44804 D 0518 P<br />
Gent 5 Afd. 44805 E 0258 P<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 E 4<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 G 4<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 S 3<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 V 2<br />
Harelbeke 1 Afd. 34013 A 1113 V<br />
Kortrijk 3 Afd. 34353 B 0082 A 6<br />
Liedekerke 1 Afd. 23044 A 0086 C<br />
Linter 3 Afd./Orsmaal 24084 B 0539 H<br />
Lokeren 4 Afd. 46384 E 1432 K<br />
Menen 1 Afd. 34027 F 0296 L 6<br />
Mortsel 1 Afd. 11029 A 0269 Z<br />
Mortsel 2 Afd. 11512 B 0128 P 5<br />
Nieuwpoort 4 Afd./Ramskapelle 38020 A 0016 A 5<br />
Roeselare 1 Afd. 36015 A 0358 P 3<br />
Tessenderlo 3 Afd. 71363 C 0089 T 2<br />
171 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 40 miljoen frank voor het<br />
jaar 2000.<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 5 miljoen frank voor het jaar<br />
2000.<br />
§ 3. De voormelde ramingen van de kosten zijn<br />
louter indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2000.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
§ 2. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens, aangevat in 1999, wordt<br />
de ambtshalve bodemsanering in 2000 voortgezet<br />
met het opstellen van het ambtshalve bodem-<br />
B. Vl. Reg. 17 november 2000<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0217 P 2<br />
Wijnegem 11050 B 0295 K 3<br />
Zonnebeke 4 Afd./Geluveld 33008 A 0157 W 13<br />
Zottegem 1 Afd. 41081 A 0660 L 3<br />
Zwijndrecht 1 Afd. 11056 B 0708 B 4<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
saneringsproject en de uitvoering van eventuele<br />
verdere fases in de bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Grondnr. Prioriteit<br />
Mortsel 3 Afd. 11513 C 0464 B 4<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1059 02 V<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1043 G<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 17 november 2000<br />
B. Vl. Reg. 17 november 2000 houdende<br />
aanvulling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de openbare afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest in de<br />
loop van 2000 zal worden begonnen of<br />
voortgezet (B.S., 15 december 2000)<br />
Art. 1. Artikel 3 van het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 8 juni 2000 wordt aangevuld als<br />
volgt:<br />
Afdeling Gemeentenr. sectie perceelnr<br />
Antwerpen 7 Afd 11807 G 0190 G 6<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 C<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 D<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 E<br />
Antwerpen 36 Afd/Hoboken 1 Afd 11019 B 0214 D 4<br />
Antwerpen 40 Afd/Merksem 2 Afd 11422 C 0248 V<br />
Avelgem 1 Afd/Avelgem 34003 A 3102 E 2<br />
Beveren 1 Afd/Beveren-Waas 1 46003 B 0716 K 3<br />
Brugge 7 Afd 31807 I 0524 H 3<br />
Brugge 30 Afd/St-Andries 4 Afd 31424 B 0164 C<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 L 2<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 M 2<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 X<br />
Gent 1 Afd 44021 A 2260 K<br />
Gent 1 Afd 44021 A 2261 E<br />
Gent 10 Afd 44810 K 0269 K<br />
Gent 10 Afd 44810 K 0270 D 2<br />
Gent 12 Afd 44812 P 0662 D 4<br />
Gent 19 Afd/St-Amandsberg 2 Afd 44432 C 0354 M 7<br />
Gent 19 Afd/St-Amandsberg 2 Afd 44432 C 1147 M 16<br />
Gent 23 Afd/Gentbrugge 3 Afd 44363 B 0495 K 5<br />
Halle 2 Afd 23412 I 0070 W<br />
Kortrijk 8 Afd/Heule 34016 C 0556 P 7<br />
Leuven 9 Afd/Kessel-Lo 3 Afd 24483 E 0016 R 5<br />
Mechelen 3 Afd 12403 E 0055 H<br />
Merchtem 2 Afd 23602 I 0051 R<br />
Merelbeke 1 Afd 44043 A 0100 K 5<br />
Mortsel 2 Afd 11512 B 0176 Z 3<br />
Overpelt 2 Afd 72502 E 0102 E 142<br />
Overpelt 2 Afd 72502 E 0102 V 138<br />
Rijkevorsel 1 Afd 13037 H 0212 M<br />
Roeselare 2 Afd 36502 B 0142 P<br />
Ronse 3 Afd 45423 E 97 X<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 172
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
38 miljoen frank voor het jaar 2000.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar<br />
Art. 2. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 24 november 2000<br />
B. Vl. Reg. 24 november 2000 houdende<br />
vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest<br />
in de loop van 1999 zal worden begonnen<br />
of voortgezet (B.S., 9 januari 2001)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 1999 zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikels 2 en 3 van dit<br />
besluit.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 1999:<br />
a) Asse – voormalig Asphaltco-terrein –<br />
NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2e afdeling, Sectie B,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b, 378a;<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW).<br />
b) Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2e afdeling,<br />
Sectie B, 3e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 574x2, 574y2, 574m3, 574b4,<br />
574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7, 574y3,<br />
574z3;<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3e afdeling, Sectie A,<br />
1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r;<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. sectie perceelnr<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.903 frank (incl. 17 % BTW).<br />
c) Brecht – Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4e afdeling,<br />
Sectie D, 2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 392x, 393a, 395d, 390d,<br />
390e;<br />
Brecht, 4e afdeling, Sectie D, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nr. 457g;<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
1,12 miljard frank (incl. BTW).<br />
d) Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel NV Dubois-<br />
Vandebosch en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1e afdeling,<br />
Sectie C, 1e blad, 1e deel bijgewerkt tot<br />
1 januari 1997, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e,<br />
42/02d, 45/02b, 45/02c;<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW).<br />
e) Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4e afdeling,<br />
Sectie A, 1e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c;<br />
raming kosten: 305.298.397 frank (incl. BTW).<br />
f) Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, Sectie C, 1e blad,<br />
bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500,<br />
nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d, 84, 89;<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
166.364.864 frank (incl. BTW).<br />
g) Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2e afdeling, Sectie D,<br />
4e blad, 1e deel, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/1.250, nrs. 1372k2, 1372z2, 1372a3,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2;<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
h) Vilvoorde – Cargovil:<br />
B. Vl. Reg. 24 november 2000<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 275 B<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 332 A<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 333<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 335 02 B<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 336 A<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 379 W<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 394 D 3<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 394 W<br />
Sint-Niklaas 2 Afd 46442 C 0796 F<br />
Wervik 1 Afd/Wervik 33029 B 0747 M<br />
Willebroek 1 Afd 12040 A 0530 H 2<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0107 V 2<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0117 E<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0437 V 2<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5e afdeling, Sectie E,<br />
2e blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995, schaal<br />
1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a, 194/03,<br />
204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e, 208b, 209f,<br />
205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a;<br />
Vilvoorde, 3e afdeling, Sectie E, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995 schaal 1/2.500,<br />
nrs. 125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n,<br />
178p, 178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b;<br />
Grimbergen, 1e afdeling, Sectie B, 3e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994, schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d;<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (incl. BTW).<br />
i) Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
Sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a;<br />
Mechelen, 7e afdeling, Sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b;<br />
raming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 34.640.135 frank (incl. BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
Art. 3. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de verontreinigde gronden met de volgende<br />
kadastrale gegevens beginnen in het<br />
jaar 1999:<br />
173 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de ambtshalve beschrijvende<br />
bodemonderzoeken voor de verontreinigde<br />
gronden met deze kadastrale gegevens worden de<br />
kosten in totaal geraamd op 48 miljoen frank voor<br />
het jaar 1999.<br />
Voor de uitvoering van het opstellen van de<br />
ambtshalve bodemsaneringsprojecten voor de<br />
verontreinigde gronden met deze kadastrale gegevens<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
20 miljoen frank voor het jaar 1999.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 4. Het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
8 juni 1999 houdende vaststelling van de lijst van<br />
de bodemsaneringen waarvan de uitvoering<br />
ambtshalve door de OVAM in de loop van 1999<br />
zal worden begonnen of voortgezet, wordt ingetrokken.<br />
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 1999.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. sectie perceelnr<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001 houdende vaststelling<br />
van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de openbare afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest in de<br />
loop van 2001 zal worden begonnen of<br />
voortgezet (B.S., 17 oktober 2001)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 2001 zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikels 2, 3 en 4 van<br />
dit besluit. De uitvoering gebeurt binnen de perken<br />
van de beschikbare budgettaire middelen.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2001:<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1432 K<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0217 P 2<br />
WIJNEGEM 11050 B 0295 K 3<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0086 C<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 B 0708 B 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 E 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 G 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 S 3<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 V 2<br />
LINTER 3 AFD/ORSMAAL-GUSSENHOV. 24084 B 0539 H<br />
DESSEL 13006 B 1384 K<br />
ZOTTEGEM 1AFD 41081 A 0660 L 3<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD/ 33008 A 0157 W 13<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1113 V<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0128 P 5<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0157/13<br />
GENT 5 AFD 44805 E 0258 P<br />
TESSENDERLO 3 AFD 71363 C 0089 T 2<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 0346 S 3<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0082 A 6<br />
NIEUWPOORT 4 AFD/RAMSKAPELLE/ 38020 A 0016 A 5<br />
EDEGEM 2 AFD 11472 B 0205 M<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0145 L 3<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0314/30 A<br />
MENEN 1 AFD 34027 F 0296 L 6<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1043 G<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059/02 V<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 358 P 3<br />
ANTWERPEN 25 AFD/BORGERHOUT 2 AFD 11312 A 57 P<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 269 Z<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD 11012 A 161 E 3<br />
GENT 4 AFD 44804 D 518 P<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0464 B 4<br />
GRIMBERGEN 1 AFD 23025 B 0279 V<br />
VILVOORDE 3 AFD 23643 E 0051 Y 2<br />
OOSTENDE 1 AFD 35013 E 0309<br />
OOSTENDE 1 AFD 35013 E 0316<br />
a) Asse – voormalig Asphaltco-terrein –<br />
NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2° afdeling, Sectie B,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994, schaal<br />
1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b, 378a.<br />
raming kosten: 85 miljoen frank (incl. BTW).<br />
b) Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2° afdeling,<br />
Sectie B, 3° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 574x2, 574y2, 574m3, 574b4,<br />
574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7, 574y3,<br />
574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3° afdeling, Sectie A,<br />
1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997, schaal<br />
1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
150.912.903 frank (incl. 17 % BTW).<br />
c) Brecht – Terra Cotta:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 174
kadastrale nummers: Brecht, 4° afdeling, Sectie D,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 392x, 393a, 395d, 390d,<br />
390e.<br />
Brecht, 4° afdeling, Sectie D, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nr. 457g.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
1,12 miljard frank (incl. BTW).<br />
d) Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel –<br />
NV Dubois-Vandebosch en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem, 1° afdeling,<br />
Sectie C, 1° blad, 1° deel bijgewerkt tot 1 januari<br />
1997, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e, 42/02d,<br />
45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 80 miljoen frank (incl. BTW).<br />
e) Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4° afdeling,<br />
Sectie A, 1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c.<br />
raming kosten: 305.298.397 frank (incl. BTW).<br />
f) Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, Sectie C, 1° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500,<br />
nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d, 84, 89.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
166.364.864 frank (incl. BTW).<br />
g) Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2° afdeling, Sectie D,<br />
4° blad, 1° deel, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/1.250, nrs. 1372k2, 1372z2, 1372a3,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
5.162.227 frank (incl. BTW).<br />
h) Vilvoorde – Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen:<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5° afdeling, Sectie E,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995 schaal<br />
1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a, 194/03,<br />
204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e, 208b, 209f,<br />
205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3° afdeling, Sectie E, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995 schaal 1/2.500,<br />
nrs. 125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n,<br />
178p, 178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
Grimbergen, 1° afdeling, Sectie B, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994 schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
183 miljoen frank (incl. BTW).<br />
i) Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
Sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7e afdeling, Sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
raming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 34.640.135 frank (incl. BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
Art. 3. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden beginnen in het jaar 2001:<br />
AALST 3 AFD 41303 D 0739 G<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0864 F<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0503 C<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD 11345 B 0184 G<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD 11463 D 0430 N<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERBEEK 24014 B 0155 A<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERBEEK 24014 B 0155 Z<br />
DIEST 3 AFD/DL KAGGEVINNE/ 24046 B 0164 C<br />
DIEST 3 AFD/DL KAGGEVINNE/ 24046 B 0165 C<br />
DILBEEK 1 AFD 23016 D 0609 P<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 H<br />
GENT 4 AFD 44804 D 0847 F<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0622 A<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0277 T<br />
GENT 18 AFD/ST-AMANDSBERG 1 AFD 44061 A 0247 E<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0459 V<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0459 W<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0364 F<br />
LIER 1 AFD 12021 I 0375 F<br />
LIER 1 AFD 12021 I 0377 B<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 B 0615 R<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 D<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 E<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 L<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 M<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 P<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 R<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0349 N<br />
NIEL 11030 B 0047 E<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1038 L<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1743 Y<br />
175 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
35 miljoen frank voor het jaar 2001.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 4. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2001:<br />
§ 1. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2001 voortgezet met het opstel-<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
Sint-Amands 1 Afd 12034 B 0275 D<br />
SINT-GILLIS-WAAS 4 AFD/SINT-PAUWELS 46022 A 0216 K<br />
SINT-MARTENS-LATEM 1 AFD 44064 B 0614 M<br />
TREMELO 1 AFD/TREMELO/ 24109 B 0483 B<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 M<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 N<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0524 A<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 B 0338 2 B<br />
Zedelgem 1 Afd 31040 F 1371 T<br />
Zedelgem 1 Afd 31040 F 1371 X<br />
Zonnebeke 4 Afd/Geluveld/ 33008 A 0157 K<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
len van het ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases<br />
in de bodemsanering:<br />
Antwerpen 5 Afd. 11805 E 0384 F<br />
Antwerpen 7 Afd 11807 G 0190 G<br />
Antwerpen 10 Afd. 11810 K 1675 V<br />
Antwerpen 10 Afd. 11810 K 1675 T<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 C<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 D<br />
Antwerpen 31 Afd/Deurne 5 Afd 11345 B 0140 E<br />
Antwerpen 36 Afd/Hoboken 1 Afd 11019 B 0214 D<br />
Antwerpen 40 Afd/Merksem 2 Afd 11422 C 0248 V<br />
Asse 4 Afd. 23041 A 0015 G<br />
Avelgem 1 Afd/Avelgem 34003 A 3102 E<br />
Beveren 1 Afd/Beveren-Waas 1 46003 B 0716 K<br />
Boortmeerbeek 1 Afd. 24014 D 0050 X<br />
Brecht 2 Afd. 11332 L 0026 A<br />
Brugge 7 Afd. 31807 I 0314 30 A<br />
Brugge 7 Afd 31807 I 0524 H<br />
Brugge 30 Afd/St-Andries 4 Afd 31424 B 0164 C<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0920 E<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0925 C<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0927 H<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0927 R<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0943 A<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0953 E<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0969 C<br />
Buggenhout 4<strong>2004</strong> A 0970 A<br />
Dendermonde 1 Afd. 42006 C 0346 S<br />
Dessel 13006 B 1384 K<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 L<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 M<br />
Diest 1 Afd 24020 B 0289 X<br />
Duffel 2 Afd. 12302 D 0554 W<br />
Eeklo 1 Afd. 43005 D 0816 G<br />
Eeklo 1 Afd. 43005 D 0816 03 B<br />
Essen 2 Afd. 11642 D 0759 R<br />
Evergem 2 Afd. 44302 E 0419 F<br />
Gent 1 Afd 44021 A 2260 K<br />
Gent 1 Afd 44021 A 2261 E<br />
Gent 5 Afd. 44805 E 0258 P<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 176
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
Gent 7 Afd. 44807 G 0155 14 Y<br />
Gent 7 Afd. 44807 G 0614 C<br />
Gent 10 Afd 44810 K 0269 K<br />
Gent 10 Afd 44810 K 0270 D<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 E<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 G<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 S<br />
Gent 12 Afd. 44812 P 0289 V<br />
Gent 12 Afd 44812 P 0662 D<br />
Gent 13 Afd. 44813 S 0428 W<br />
Gent 19 Afd/St-Amandsberg 2 Afd 44432 C 0354 M<br />
Gent 19 Afd/St-Amandsberg 2 Afd 44432 C 1147 M<br />
Gent 23 Afd/Gentbrugge 3 Afd 44363 B 0495 K<br />
GENT 29 AFD/Mariakerke. 44038 A 0702<br />
GENT 29 AFD/Mariakerke 44038 A 0703<br />
Halle 2 Afd 23412 I 0070 W<br />
Halle 5 Afd. 23043 C 0180 C<br />
Halle 5 Afd. 23043 C 0180 Y<br />
Harelbeke 1 Afd. 34013 A 1113 V<br />
Hasselt 11 Afd. 71055 A 0204 X<br />
Kortrijk 3 Afd. 34353 B 0082 A<br />
Kortrijk 3 Afd. 34353 B 0035 X<br />
Kortrijk 8 Afd/Heule 34016 C 0556 P<br />
Leuven 9 Afd/Kessel-Lo 3 Afd 24483 E 0016 R<br />
Liedekerke 1 afd. 23044 A 0086 C<br />
Linter 3 Afd./Orsmaal 24084 B 0539 H<br />
Lochristi 1 Afd. 44034 A 1095 T<br />
Lokeren 4 afd 46384 E 1432 K<br />
Mechelen 2 Afd. 12402 B 0401 H<br />
Mechelen 3 Afd 12403 E 0055 H<br />
Merchtem 2 Afd 23602 I 0051 R<br />
Merelbeke 1 Afd 44043 A 0100 K<br />
Mortsel 1 Afd. 11029 A 0269 Z<br />
Mortsel 2 Afd 11512 B 0176 Z<br />
Nieuwpoort 4 Afd./Ramskapelle 38020 A 0016 A<br />
Oostende 1 afd 35013 E 0309<br />
Oostende 1 afd 35013 E 0316<br />
Opwijk 1 Afd. 23060 B 0676 H<br />
Overpelt 2 Afd 72502 E 0102 E<br />
Overpelt 2 Afd 72502 E 0102 V<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0074 E<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0076 C<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0073 A<br />
Ranst 1 Afd. 11035 A 0077 A<br />
Rijkevorsel 1 Afd 13037 H 0212 M<br />
Roeselare 1 Afd. 36015 A 0358 P<br />
Roeselare 2 Afd 36502 B 0142 P<br />
Ronse 3 Afd 45423 E 0097 X<br />
Rumst 1 Afd. 11037 B 0002 A<br />
Sint-Niklaas 2 Afd 46442 C 0796 F<br />
Sint-Truiden 71053 G 0440 V<br />
Sint-Truiden 71053 G 0440 T<br />
Tessenderlo 2 Afd. 71362 B 0334 S<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 A<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 B<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0032 S<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 H 0217 P<br />
Vilvoorde 4 Afd. 23644 I 0371 Z<br />
Wervik 1 Afd/Wervik 33029 B 0747 M<br />
177 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 38 miljoen frank voor het<br />
jaar 2001.<br />
§ 2. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bo-<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
Wijnegem 11050 B 0295 K<br />
Willebroek 1 Afd 12040 A 0530 H<br />
Willebroek 2 Afd. 12342 B 0467 E<br />
Willebroek 2 Afd. 12342 B 0467 F<br />
Wortegem-Petegem 2 Afd. 45039 B 0089 B<br />
Zottegem 1 Afd. 41081 A 0660 L<br />
Zuienkerke 3 afd. 31018 A 0211<br />
Zwijndrecht 1 Afd. 11056 B 0708 B<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0107 V<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0117 E<br />
Zwijndrecht 2 Afd/Burcht 11011 A 0437 V<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
demsanering in 2001 voortgezet met het opstellen<br />
van het ambtshalve bodemsaneringsproject<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases in de<br />
bodemsanering:<br />
Antwerpen 7 Afd. 11807 G 0157 13<br />
Menen 1 Afd. 34027 F 0296 L<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1043 G<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1044 L<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1047 A<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1059 02 T<br />
Ninove 2 Afd. 41362 B 1059 02 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0275 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0275 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0332 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0333<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0335 02 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0335 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0336 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 02 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 02 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 D<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 G<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 L<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 R<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 178
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 22 juni 2001<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0376 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0386 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 D<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 D<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 D<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 F<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 G<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 L<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 L<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 S<br />
179 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 25 miljoen frank voor het<br />
jaar 2001.<br />
§ 4. De voormelde ramingen van de kosten zijn<br />
louter indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2001.<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 – B. Vl. Reg. 22 februari 2002<br />
B. Vl. Reg. 22 februari 2002 houdende<br />
vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest<br />
in de loop van 2002 zal worden begonnen<br />
of voortgezet (B.S., 27 april 2002)<br />
Deze tekst wordt enkel op de CD-rom opgenomen<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
in totaal geraamd op 45 miljoen frank voor het<br />
jaar 2001.<br />
§ 3. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bo-<br />
B. Vl. Reg. 22 februari 2002<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z<br />
ZONNEBEKE 4 AFD./GELUVELD 33008 A 0157 W<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 2002 zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikels 2, 3 en 4 van<br />
dit besluit. De uitvoering gebeurt binnen de perken<br />
van de beschikbare budgettaire middelen.<br />
Art. 2. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2002:<br />
a) Asse – voormalig Asphaltco-terrein – NV Linksa:<br />
kadastrale nummers: Asse, 2° afdeling, Sectie B,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1994,<br />
schaal 1/2.000, nrs. 465p, 380d, 377b, 378b,<br />
378a.<br />
raming kosten: 2,11 miljoen Euro (incl. BTW).<br />
b) Bocholt – arseenfabriek:<br />
kadastrale nummers: Bocholt, 2° afdeling,<br />
Sectie B, 3° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 574x2, 574y2, 574m3, 574b4,<br />
574t3, 574d4, 574c3, 574p2, 572n7, 574y3,<br />
574z3.<br />
Meeuwen-Gruitrode, 3° afdeling, Sectie A,<br />
1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nr. 95r.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1991:<br />
3.741.033,15 Euro (incl. 17 % BTW).<br />
c) Brecht – Terra Cotta:<br />
kadastrale nummers: Brecht, 4° afdeling, Sectie D,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 392x, 393a, 395d, 390d,<br />
390e.<br />
Brecht, 4° afdeling, Sectie D, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nr. 457g.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
27,76 miljoen Euro (incl. BTW).<br />
demsanering in 2001 voortgezet met het uitvoeren<br />
van de ambtshalve bodemsaneringswerken<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases in de<br />
bodemsanering:<br />
BRUGGE 21 AFD/ASSEBROEK 31002 A 0135 02 K<br />
MORTSEL 3 AFD. 11513 C 0464 B<br />
d) Dilsen-Stokkem – zinkfabriek, deel – NV Dubois-Vandebosch<br />
en Cie:<br />
kadastrale nummers: Dilsen-Stokkem,<br />
1° afdeling, Sectie C, 1° blad, 1° deel bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500, nrs. 42/02e,<br />
42/02d, 45/02b, 45/02c.<br />
raming kosten: 1,98 miljoen Euro (incl. BTW).<br />
e) Middelburg – stortplaats Coppens:<br />
kadastrale nummers: Maldegem, 4° afdeling,<br />
Sectie A, 1° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 367c, 435e, 373a, 381, 410d,<br />
375a, 379a, 432c, 430c, 428c.<br />
raming kosten: 7.568.149,57 Euro (incl. BTW).<br />
f) Schelle – stortplaats Van den Bosch:<br />
kadastrale nummers: Schelle, Sectie C, 1° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1997, schaal 1/2.500,<br />
nrs. 81c, 82, 83e, 90a, 90b, 83d, 84, 89.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1996:<br />
4.124.077,25 Euro(incl. BTW).<br />
g) Temse – tankstation Gosselin:<br />
kadastrale nummers: Temse, 2° afdeling, Sectie D,<br />
4° blad, 1° deel, bijgewerkt tot 1 januari 1997,<br />
schaal 1/1.250, nrs. 1372k2, 1372z2, 1372a3,<br />
1374n2, 1376c2, 1376b2, 1374g2, 1374h2,<br />
1374m2, 1374l2, 1375b3, 1375k2, 1375l2,<br />
1375w2, 1375v2, 1375g, 1375a2.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1995:<br />
127.968,26 Euro (incl. BTW).<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 180
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
h) Vilvoorde – Cargovil:<br />
Oude Zenne-bedding: te Vilvoorde, Grimbergen<br />
en Zemst; vertrekkende vanaf het insteekdok en<br />
zich uitstrekkend tot perceel 214b, lopende over<br />
de volgende percelen.<br />
kadastrale nummers: Zemst, 5° afdeling, Sectie E,<br />
2° blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995<br />
schaal 1/2.500, nrs. 186e, 186f, 187/03, 188a,<br />
194/03, 204b, 204c, 204d, 205c, 205d, 205e,<br />
208b, 209f, 205f, 206b, 208d, 209g, 209/02a.<br />
Vilvoorde, 3° afdeling, Sectie E, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995 schaal 1/2.500,<br />
nrs. 125e, 125f, 126a, 178e, 178l, 178m, 178n,<br />
178p, 178w, 178y, 178x, 184c, 213c, 214b.<br />
Grimbergen, 1° afdeling, Sectie B, 3° blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1994 schaal 1/2.500, nrs. 183,<br />
184a, 218d.<br />
raming kosten: op basis van offertevraag 1993:<br />
4,54 miljoen Euro (incl. BTW).<br />
i) Willebroek – Blaasveld-Broek:<br />
kadastrale nummers: Willebroek, 4e afdeling,<br />
Sectie A, enig blad, bijgewerkt tot 1 januari 1995,<br />
schaal 1/2.500, nrs. 47, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57,<br />
58, 59, 60, 61, 62, 63a, 65a, 67a, 69a, 70a, 72a,<br />
74b, 99c, 99d, 100/2, 101a, 104c, 105a, 109b,<br />
109c, 115a, 115b, 116a, 117a, 113a.<br />
Mechelen, 7e afdeling, Sectie B, 1e blad, bijgewerkt<br />
tot 1 januari 1995, schaal 1/2.500, nrs. 1, 2,<br />
3, 4, 5a, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16f, 21a, 22, 23,<br />
24a, 25, 26, 27, 28c, 29a, 30, 31b, 31e, 31f, 32a,<br />
33, 34a, 35, 36, 37, 38a, 38b.<br />
raming kosten: op basis van aannemingsprijzen<br />
1995: 858.706,52 Euro (incl. BTW).<br />
De voormelde ramingen van de kosten zijn louter<br />
indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Deze lijst is alfabetisch gerangschikt en houdt<br />
geen onderlinge prioriteitsordening in.<br />
Art. 3. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden beginnen in het jaar 2002:<br />
Afdeling Gemeente<br />
nr.<br />
Sectie Perceels<br />
nr.<br />
ANTWERPEN 2 AFD 11802 B 0162 N<br />
ANTWERPEN 4 AFD 11804 D 2549 Y<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0126 02 R 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0193 N 9<br />
ANTWERPEN 8 AFD 11808 H 0961 T 17<br />
ANTWERPEN 24<br />
AFD/EKEREN 3 AFD/<br />
11363 E 0033 G 12<br />
ANTWERPEN 27<br />
AFD/DEURNE 1 AFD/<br />
11012 A 0125 X 8<br />
ANTWERPEN 40<br />
AFD/MERKSEM 2 AFD<br />
11422 C 0622 W 4<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSE- 43002<br />
NEDE<br />
F 0006 A<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSE- 43002<br />
NEDE/<br />
C 0671 F<br />
BORGLOON 1<br />
AFD/BORGLOON/<br />
73009 F 0489 G<br />
BORNEM 2 AFD 12362 G 0244 H<br />
BRECHT 5 AFD/ST-JOB- 11042<br />
IN-T-GOOR/<br />
A 0001 Y 42<br />
DENDERLEEUW 1 AFD 41011 A 1789 D<br />
Afdeling Gemeente<br />
nr.<br />
B. Vl. Reg. 22 februari 2002<br />
Sectie Perceels<br />
nr.<br />
DENDERMONDE 4<br />
AFD/GREM-BERGEN/<br />
42007 A 0792 V<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 F 19<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEI-<br />
DINGE<br />
44066 D 0806 W<br />
GENT 13 AFD 44813 S 0428 Y 2<br />
GINGELOM 8<br />
AFD/JEUK/<br />
71026 D 0279 D 2<br />
GROBBENDONK 1<br />
AFD/GROBBENDONK/<br />
13010 C 0062 W 5<br />
HAMONT-ACHEL 2<br />
ADF/ACHEL<br />
72001 C 0557 X<br />
HERZELE 2 AFD/HILLE- 41028<br />
GEM/<br />
B 0673 R<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1129 P<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 0133 F 2<br />
LEUVEN 1 AFD 24062 A 0799 M 2<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1399 H 8<br />
MAASEIK 1 AFD/MAAS- 72021<br />
EIK/<br />
A 1300 D 2<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 0188 B<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 R 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 T 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 V 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 K 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0238 G 7<br />
MEULEBEKE 2 AFD 37322 B 0384 B 3<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0266 M 5<br />
NIEL 11030 A 0178 P<br />
POPERINGE 1 AFD 33021 F 0488 L<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0312 K 3<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 B 0106 C<br />
SCHELLE 11038 A 0086 C 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 D 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 L 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 M 2<br />
SINT-NIKLAAS 2 AFD 46442 C 0796 F<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 23077<br />
AFD<br />
A 0160 P 28<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 23077<br />
AFD<br />
A 0160 W 27<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0263 E<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0013 G 3<br />
TONGEREN 11 AFD/NE- 73059<br />
REM<br />
A 0861 D 8<br />
VEURNE 1 AFD 38025 B 0025 G<br />
WERVIK 3<br />
AFD/GELUWE<br />
33009 D 0673<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0929 Z 5<br />
WIJNEGEM 11050 A 0375 B 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0292 G 4<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 T<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 T<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 D 2<br />
WUUSTWEZEL 1 AFD 11053 D 0015 T 2<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 D 0116 K<br />
ZELE 1 AFD 42028 A 1443 G<br />
ZUIENKERKE 3<br />
AFD/MEETKERKE/<br />
31018 B 0030 A<br />
ZWIJNDRECHT 2<br />
AFD/BURCHT/<br />
11011 A 0086 F 3<br />
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
1.47 miljoen Euro voor het jaar 2002.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 4. De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde<br />
gronden voortzetten in het jaar 2002:<br />
181 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
§ 1. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2002 voortgezet met het opstellen<br />
van het ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases<br />
in de bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeente<br />
nr.<br />
Sectie Perceels<br />
nr.<br />
AALST 3 AFD 41303 D 0739 G<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0864 F<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1675 V 2<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1675 T 2<br />
ANTWERPEN 31<br />
AFD/DEURNE 5 AFD/<br />
11345 B 0184 G 9<br />
ANTWERPEN 36<br />
AFD/HOBOKEN 1 AFD/<br />
11019 B 0214 D 4<br />
ANTWERPEN 40<br />
AFD/MERKSEM 2 AFD/<br />
11422 C 0248 V<br />
ANTWERPEN 44<br />
AFD/WILRIJK 3 AFD/<br />
11463 D 0430 N<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0503 C 7<br />
ASSE 4 AFD 23041 A 0015 G<br />
AVELGEM 1 AFD/AVEL-<br />
GEM/<br />
34003 A 3102 E 2<br />
BEVEREN 1 AFD/<br />
BEVEREN-WAAS 1/<br />
46003 B 0716 K 3<br />
BOORTMEERBEEK 1<br />
AFD/BOORTMEERB.<br />
24014 D 0050 X<br />
BRUGGE 30 AFD/<br />
ST-ANDRIES 4 AFD/<br />
31424 B 0164 C<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0314 30 A<br />
DIEST 3 AFD/DL<br />
KAGGEVINNE/<br />
24046 B 0165 C<br />
DILBEEK 1 AFD 23016 D 0609 P<br />
EEKLO 1 AFD 43005 D 0816 03 B<br />
EEKLO 1 AFD 43005 D 0816 G<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 H 19<br />
EVERGEM 2 AFD 44302 E 0419 F<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2260 K<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2261 E<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0270 D 2<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0269 K<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0662 D 4<br />
GENT 18 AFD/ST-<br />
AMANDSBERG 1 AFD<br />
44061 A 0247 E 2<br />
GENT 19 AFD/ST-<br />
AMANDSBERG 2 AFD<br />
44432 C 1147 M 16<br />
GENT 19 AFD/ST-<br />
AMANDSBERG 2 AFD<br />
44432 C 0354 M 7<br />
GENT 20 AFD/LEDE-<br />
BERG/<br />
44032 A 0459 V 2<br />
GENT 20 AFD/LEDE-<br />
BERG/<br />
44032 A 0459 W 2<br />
GENT 23<br />
AFD/GENTBRUGGE 3<br />
AFD/<br />
44363 B 0495 K 5<br />
GENT 4 AFD 44804 D 0847 F<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0614 C 2<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0155 14 Y 4<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0277 T<br />
HALLE 2 AFD 23412 I 0070 W<br />
HASSELT 11 AFD 71055 A 0204 X<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0364 F 2<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0035 X 26<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEU-<br />
LE/<br />
34016 C 0556 P 7<br />
LOCHRISTI 1 AFD 44034 A 1095 T 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0349 N<br />
MERCHTEM 2 AFD 23602 I 0051 R<br />
MERELBEKE 1 AFD 44043 A 0100 K 5<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 0269 Z<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0176 Z 3<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0464 B 4<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 B 0676 H<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0077 A<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente<br />
nr.<br />
Sectie Perceels<br />
nr.<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0074 E<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0076 C<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 H 0212 M<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1743 Y<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 0142 P<br />
RONSE 3 AFD 45423 E 0097 X<br />
RUMST 1 AFD 11037 B 0002 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD/ST-12034<br />
AMANDS/<br />
B 0394 A 5<br />
SINT-GILLIS-WAAS 4<br />
AFD/ST-PAUW.<br />
46022 A 0216 K 2<br />
TREMELO 1 AFD/TREME-24109<br />
LO/<br />
B 0483 B<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0371 Z 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 B 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 A 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 S 2<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0524 A<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 M 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 N 3<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TIS- 12036<br />
SELT/<br />
B 0338 02 B<br />
WORTEGEM-PETEGEM 2 45039<br />
AFD/PETEGEM/<br />
B 0089 B<br />
ZUIENKERKE 3 AFD 31038 A 0211<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 1,45 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2002.<br />
§ 2. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2002 voortgezet met het opstellen<br />
van het ambtshalve bodemsaneringsproject<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases in de<br />
bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeen Sectie Perceels<br />
te nr.<br />
nr.<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0157 13<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0026 A 6<br />
DESSEL 13006 B 1384 K<br />
GENT 5 AFD 44805 E 0258 R<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 R 3<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 B 0615 R<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 D 3<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 E 3<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 L 3<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 M 3<br />
LIER 4 AFD/<br />
KONINGSHOOIKT/<br />
12019 D 0008 P 3<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1432 K<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1043 G<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1044 L<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1047 A<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 T<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 V<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1038 L<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 275 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 275 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 332 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 333<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 335 2 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 335 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 336 A<br />
B. Vl. Reg. 22 februari 2002<br />
Afdeling Gemeen Sectie Perceels<br />
te nr.<br />
nr.<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 2 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 2 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 C 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 W 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 B 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 B 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 C 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 E 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 G 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 L 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 M 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 X 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Y 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Z 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 376 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 386 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 5<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 B 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 C 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 E 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 F 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 G 4<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 182
Afdeling Gemeen Sectie Perceels<br />
te nr.<br />
nr.<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 H 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 K 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 L 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 L 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 M 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 N 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 N 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 R 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 W 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 X 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z 3<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeen Sectie Perceels<br />
te nr.<br />
nr.<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z 4<br />
WERVIK 1 AFD/WERVIK/ 33029 B 0747 M<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 0,25 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2002.<br />
§ 3. Voor de verontreinigde gronden met volgende<br />
kadastrale gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2002 voortgezet met het uitvoeren<br />
van de ambtshalve bodemsaneringswerken<br />
en de uitvoering van eventuele verdere fases in de<br />
bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeente<br />
nr.<br />
Sectie Perceels<br />
nr.<br />
BRUGGE 21<br />
AFD/ASSEBROEK<br />
31002 A 0135 02 K<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0640 V<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0640 X<br />
MENEN 1 AFD 34027 F 0296 S 6<br />
MENEN 1 AFD 34027 F 0299 L 2<br />
MORTSEL 3 AFD. 11513 C 0464 B 4<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GE- 33008<br />
LUVELD/<br />
A 0157 K 13<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GE- 33008<br />
LUVELD/<br />
A 0157 W 13<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 0,87 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2002.<br />
§ 4. De voormelde ramingen van de kosten zijn<br />
louter indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2002.<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 (Aanv. 69) – B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002 houdende<br />
vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest<br />
in de loop van 2003 zal worden begonnen<br />
of voortgezet (B.S., 24 januari 2003)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
loop van 2003 zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikelen 2 en 3 van<br />
dit besluit. De uitvoering gebeurt binnen de perken<br />
van de beschikbare budgettaire middelen.<br />
Art. 2. Te beginnen bodemsaneringen<br />
De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde gronden<br />
beginnen in het jaar 2003:<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0156 W<br />
ANTWERPEN 2 AFD 11802 B 0202 W 2<br />
ANTWERPEN 11 AFD 11811 L 3636 W<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0188 F 4<br />
ANTWERPEN 22 AFD/BERCHEM 2 AFD 11302 O 1287 M 4<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 1 11006 A 0490 F 7<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 1 11006 A 0492 D 15<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 1 11006 A 0492 V 14<br />
ANTWERPEN 30 AFD/DEURNE 11344 A 0477 V 7<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD 11019 B 121 K 8<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD 11422 C 0289 P<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1302 Y 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0294 K 3<br />
ASSE 1 AFD 23002 F 0905 X 14<br />
ASSE 1 AFD 23002 K 0215 W 2<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT/ 23046 A 0012 H 4<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0169 B<br />
BEVEREN 1 AFD/BEVEREN-WAAS 46003 B 0480 R 8<br />
BEVEREN 9 AFD/MELSELE/ 46016 C 0480 P 2<br />
BOECHOUT 1 AFD BOECHOUT 11004 A 0182 S 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0099 L 11<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0587 T 4<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0593 K 2<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0593 L 2<br />
BRECHT 1 AFD 11009 A 0324 E 22<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0031 R 8<br />
BRECHT 5 AFD/ST-JOB-IN-'T-GOOR 11041 A 0139 X 2<br />
BREDENE 1 AFD 35002 B 0800 02 B<br />
183 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0020 A<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0021 C<br />
BRUGGE 4 AFD 31804 D 1357 P<br />
BRUGGE 7 AFD 31807 I 0073 02 D<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 A 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 B 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 C 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 Y<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 Z<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 Z<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0325 K<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0325 L<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 K 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 L 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 N 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 R 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 V 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 W 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 X 3<br />
BRUGGE 30 AFD/ST-ANDRIES 31424 B 0167 B<br />
DEINZE 2 AFD/ASTENE 44004 C 0336 W<br />
DENDERLEEUW 1 AFD 41011 A 1798 D<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 0346 E 5<br />
DENDERMONDE 3 AFD/SINT-GILLIS 42021 C 0248 P 2<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 G 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 W 17<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE 43006 A 0013 H 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE 43006 A 0013 K 3<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE 43006 A 0066 Z 2<br />
GEEL 3 AFD 13373 A 0479 B<br />
GEEL 3 AFD 13373 A 0479 02 B<br />
GEETBETS 2 AFD/RUMMEN 24095 B 0067 M<br />
GENT 1 AFD 44815 F 3635 M 8<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0276 M 3<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 T 2<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 W 2<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0030 X 2<br />
GENT 14 AFD 44814 X 0048 K 5<br />
GENT 27 AFD/DRONGEN 44017 D 0845 E<br />
GENT 30 AFD/WONDELGEM 44074 C 0132 A<br />
GRIMBERGEN 4 AFD/STROMB-BEVER/ 23084 A 0270 D 6<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 C 0062 E 6<br />
HAACHT 2 AFD/TILDONK/ 24108 B 0035<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 W 6<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 X 6<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 Z 5<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 H<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 L<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 M<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 N<br />
HASSELT 4 AFD 71324 E 0593 D<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 S<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 T<br />
HEMIKSEM 11018 C 0131 Z<br />
HEMIKSEM 11018 C 0150 W<br />
HEMIKSEM 11018 C 0299 B 3<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3<br />
AFD/HOU 3<br />
72453 F 0274 E<br />
HULDENBERG 3 AFD 24075 D 0195 D 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 184
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
KORTEMARK 1 AFD/KORTEMARK 32011 C 0715 G<br />
KORTEMARK 1 AFD/KORTEMARK 32011 C 1332 K<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0072 P 10<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0083 C 3<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 H 0599 K<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 709 A 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 709 H 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 709 K 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 709 L 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 709 R 3<br />
KRUIBEKE 1 AFD 46013 B 476 G 2<br />
LAARNE 2 AFD/KALKEN 42009 D 1230 S<br />
LEBBEKE 4 AFD/DENDERBELLE 42005 A 0864 P<br />
LENNIK 3 AFD/GAASBEEK 23022 B 0105 G<br />
LENNIK 3 AFD/GAASBEEK 23022 B 0105 K<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 0142 T 2<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 0145 H 3<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0084 M 5<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 N 5<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 V 6<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 W 5<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0068 Z<br />
LIER 1 AFD 12021 I 0367 V 2<br />
LIER 3 AFD 12393 E 0049 R<br />
LOKEREN 2 AFD 46382 B 0747 K 2<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 C 1195 T<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1419 M<br />
LONDERZEEL 1 AFD/LONDERZEEL 23045 F 0053 P<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 N<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 P<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 R<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0283 M<br />
MENEN 3 AFD LAUWE 34024 A 0161 S 5<br />
MORTSEL 1AFD 11029 A 269 K 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0005 P 7<br />
NEERPELT 1 AFD 72025 B 1153 T<br />
NEERPELT 2 AFD 72362 D 0146 M<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 B 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 Y<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0068 F<br />
OOSTENDE 1 AFD 35013 A 1635 A 2<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 I 0107 G 13<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 E 136<br />
PEER 3 AFD/GROTE-BROGEL 72010 D 0374 N<br />
RETIE 1 AFD 13036 F 0311 Y<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 B 0533 X<br />
SCHOTEN 2 AFD 11442 C 0170 F 17<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0454 V<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0454 W<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0642 L 2<br />
SINT-GILLIS-WAAS 2 AFD/DE KLINGE 46005 A 0012 Z 49<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 12422 D 0314 D 3<br />
SINT-MARTENS-LATEM 1 AFD/ST-M-L 44064 B 0711 L<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 4 AFD/OUDENAKEN 23061 A 0274 D<br />
TONGEREN 1 AFD 73083 C 0446 G 2<br />
TONGEREN 8 AFD 73348 B 0028 M 6<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 1005 H 4<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 1005 P 2<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 C 1057 H<br />
185 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op<br />
2,76 miljoen Euro voor het jaar 2003.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Art. 3. Voort te zetten bodemsaneringen<br />
De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde gronden<br />
voortzetten in het jaar 2003:<br />
§ 1. Opmaak ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
TURNHOUT 2 AFD 13452 M 0712 P<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 T 0023 C<br />
VEURNE 1 AFD 38025 E 0271 G<br />
WIJNEGEM 11050 A 0303 F<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 C<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 D<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 D 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0561 H<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 K 2<br />
WOMMELGEM 11052 D 0110 K 5<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 D 0116 P<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT/ 11056 B 688 A 3<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2003 voortgezet met het opstellen van<br />
het ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek en<br />
de uitvoering van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0864 F<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1675 V 2<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1675 T 2<br />
ANTWERPEN 2 AFD 11802 B 0162 N<br />
ANTWERPEN 24 AFD/EKEREN 3 AFD/ 11363 E 0033 G 12<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD/ 11012 A 0125 X 8<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 0184 G 9<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD 11422 C 0622 W 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0248 V<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0430 N<br />
ANTWERPEN 5 AFD 11805 E 0503 C 7<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0126 02 R 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0193 K 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0193 N 9<br />
ASSE 4 AFD 23041 A 0015 G<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSENEDE 43002 F 0006 A<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSENEDE/ 43002 C 0671 F<br />
AVELGEM 1 AFD/AVELGEM/ 34003 A 3102 E 2<br />
BORGLOON 1 AFD/BORGLOON/ 73009 F 0489 G<br />
BORNEM 2 AFD 12362 G 0244 H<br />
BRECHT 5 AFD/ST-JOB-IN-T-GOOR/ 11042 A 0001 Y 42<br />
BREDENE 1 AFD 35002 B 0800 02 B<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0020 A<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0021 C<br />
BRUGGE 30 AFD/ST-ANDRIES 4AFD/ 31424 B 0164 C<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0920 E<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0925 C<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0927 H<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0943 A<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0953 E<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0969 C<br />
BUGGENHOUT 1 AFD 4<strong>2004</strong> A 0970 A<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 0346 S 3<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN/ 42007 A 0792 V<br />
DIEST 3 AFD/DL KAGGEVINNE/ 24046 B 0164 C<br />
DIEST 3 AFD/DL KAGGEVINNE/ 24046 B 0165 C<br />
DILBEEK 1 AFD 23016 D 0609 P<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 186
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 F 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 G 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 H 19<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEIDINGE 44066 D 0806 W<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2260 K<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2261 E<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0270 D 2<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0269 K<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 V 2<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 S 3<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 G 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 E 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0662 D 4<br />
GENT 13 AFD 44813 S 0428 W 2<br />
GENT 13 AFD 44813 S 0428 Y 2<br />
GENT 18 AFD/ST-AMANDSBERG 1 AFD 44061 A 0247 E 2<br />
GENT 19 AFD/ST-AMANDSBERG 2 AFD 44432 C 0354 M 7<br />
GENT 23 AFD/GENTBRUGGE 3 AFD/ 44363 B 0495 K 5<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0459 V 2<br />
GENT 20 AFD/LEDEBERG/ 44032 A 0459 W 2<br />
GENT 4 AFD 44804 D 0847 F<br />
GENT 6 AFD 44806 F 0622 A 21<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0614 C 2<br />
GENT 7 AFD 44807 G 0277 T<br />
GINGELOM 8 AFD/JEUK/ 71026 D 0279 D 2<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 C 0062 W 5<br />
HALLE 2 AFD 23412 I 0070 W<br />
HAMONT-ACHEL 2 ADF/ACHEL 72001 C 0557 X<br />
HERZELE 2 AFD/HILLEGEM/ 41028 B 0673 R<br />
IZEGEM 4 AFD 36494 D 1129 P<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0364 F 2<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0082 A 6<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0046 D 6<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE/ 34016 C 0556 P 7<br />
LEUVEN 1 AFD 24062 A 0799 M 2<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0086 C<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1399 H 8<br />
MAASEIK 1 AFD/MAASEIK/ 72021 A 1300 D 2<br />
MARIAKERKE 29 AFD 44038 A 0702<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 0188 B<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0055 H<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 R 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 T 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 V 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 K 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0238 G 7<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0349 N<br />
MERELBEKE 1 AFD 44043 A 0100 K 5<br />
MEULEBEKE 2 AFD 37322 B 0384 B 3<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 0269 Z<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0176 Z 3<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0176 Z 3<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0464 B 4<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0266 M 5<br />
NIEL 11030 B 0047 E<br />
NIEL 11030 A 0178 P<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 B 0676 H<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 B 0676 H<br />
POPERINGE 1 AFD 33021 F 0488 L<br />
187 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 2,64 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2003.<br />
§ 2. Opmaak ambtshalve bodemsaneringsproject<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2003 voortgezet met het opstellen van<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0074 E<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0076 C<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 H 0212 M<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0312 K 3<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 1743 Y<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 0142 P<br />
RONSE 3 AFD 45423 E 0097 X<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 B 0106 C<br />
SINT-GILLIS-WAAS 4 AFD/ST-PAUW. 46022 A 0216 K 2<br />
SINT-NIKLAAS 2 AFD 46442 C 0796 F<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0160 P 28<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0160 W 27<br />
SINT-TRUIDEN 71053 G 0440 V<br />
SINT-TRUIDEN 71053 G 0440 T<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0013 G 3<br />
TONGEREN 11 AFD/NEREM 73059 A 0861 D 8<br />
TREMELO 1 AFD/TREMELO/ 24109 B 0483 B<br />
VEURNE 1 AFD 38025 B 0025 G<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0217 P 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0371 Z 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 B 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 A 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 S 2<br />
WERVIK 1 AFD/WERVIK/ 33029 B 0747 M<br />
WERVIK 3 AFD/GELUWE 33009 D 0673<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0929 Z 5<br />
WIJNEGEM 11050 B 0295 K 3<br />
WIJNEGEM 11050 A 0375 B 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0292 G 4<br />
WILLEBROEK 1 AFD/ 12040 A 0530 H 2<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 F 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 E 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 T<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 D 2<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0524 A<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 M 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 N 3<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 B 0338 02 B<br />
WORTEGEM-PETEGEM 2 AFD/PETEGEM/ 45039 B 0089 B<br />
WUUSTWEZEL 1 AFD 11053 D 0015 T 2<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 D 0116 K<br />
ZELE 1 AFD 42028 A 1443 G<br />
ZUIENKERKE 3 AFD 31038 A 0211<br />
ZUIENKERKE 3 AFD/MEETKERKE/ 31018 B 0030 A<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11011 A 0107 V 2<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11012 A 0117 E<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11013 A 0437 V 2<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
het ambtshalve bodemsaneringsproject en de uitvoering<br />
van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0214 A 6<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0214 D 4<br />
BEVEREN 1 AFD/BEVEREN-WAAS 1/ 46003 B 0716 K 3<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 B 0155 A 4<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 B 0155 Z 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 188
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 0,43 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2003.<br />
§ 3. Uitvoeren ambtshalve bodemsaneringswerken<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
BOORTMEERBEEK 1 AFD/BOORTMEERB. 24014 B 0155 Z 3<br />
DESSEL 13006 B 1384 K<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 L 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 M 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 X<br />
EEKLO 1 AFD 43005 D 0816 03 B<br />
EEKLO 1 AFD 43005 D 0816 G<br />
GENT 4 AFD 44804 D 0847 F<br />
GENT 5 AFD 44805 E 0258 R<br />
HASSELT 11 AFD 71055 A 0204 X<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 0133 F 2<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 D 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 E 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 L 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 M 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 P 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 D 0008 R 3<br />
LIER 4 AFD/KONINGSHOOIKT/ 12019 B 0615 R<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0077 A<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0073 A<br />
SCHELLE 1 AFD 11038 A 0086 C 2<br />
SCHELLE 1 AFD 11038 A 0086 D 2<br />
SCHELLE 1 AFD 11038 A 0086 L 2<br />
SCHELLE 1 AFD 11038 A 0086 M 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 A 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 K 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1372 Z 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 G 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 H 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 L 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 M 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 N 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 A 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 A 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 B 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 C 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 D 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 F 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 G 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 K 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 L 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 V 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 B 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 C 2<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0263 E<br />
ZOTTEGEM 1 AFD 41081 A 0660 L 3<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2003 voortgezet met het uitvoeren van<br />
de ambtshalve bodemsaneringswerken en de uitvoering<br />
van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 373<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 373<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 373<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 374<br />
189 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 374 E<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 375 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 376 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 377 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 378 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 378 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 379<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 380 D<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 381 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 448<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 449 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 449 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 454 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 455 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 455 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 456<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 457 F<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 458 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 458 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 459 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 465 P<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 484 L 2<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 519 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 519 B<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0026 A 6<br />
LOCHRISTI 1 AFD 44034 A 1095 T 2<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1432 K<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1445 F<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 640 V<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 640 X<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1038 L<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1043 G<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1044 L<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1047 A<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 T<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 V<br />
SCHELLE 11038 C 81 C<br />
SCHELLE 11038 C 82<br />
SCHELLE 11038 C 83 D<br />
SCHELLE 11038 C 83 E<br />
SCHELLE 11038 C 84<br />
SCHELLE 11038 C 89<br />
SCHELLE 11038 C 90 A<br />
SCHELLE 11038 C 90 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 275 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 275 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 332 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 333<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 335 2 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 335 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 336 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 2 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 2 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 C 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 T 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 190
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 358 W 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 B 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 B 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 C 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 E 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 G 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 L 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 M 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 X 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Y 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 364 Z 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 376 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 379 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 386 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 390 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 A 5<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 B 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 C 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 D 4<br />
191 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 30,2 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2003.<br />
Deze geraamde kosten moeten als investeringskosten<br />
gezien worden, aangezien sommige dossiers<br />
over meerdere jaren lopen en de totale budgetten<br />
hiervoor reeds in 2003 vastgelegd worden.<br />
§ 4. Uitvoeren ambtshalve nazorg<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 E 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 F 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 G 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 H 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 K 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 L 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 L 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 M 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 N 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 N 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 P 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 R 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 S 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 T 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 V 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 W 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 X 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Y 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 394 Z 4<br />
WERVIK 1 AFD/WERVIK/ 33029 B 0747 M<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD/ 33008 A 0157 K 13<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD/ 33008 A 0157 W 13<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in 2003 voortgezet met het uitvoeren van<br />
de ambtshalve nazorg:<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS D 390 F<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 02 E<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 02 L<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 02 M<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 02 C<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 02 D<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 02 E<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 367 C<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 373 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 375 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 379 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 381<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 192
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
B. Vl. Reg. 8 november 2002<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 410 D<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 435 E<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 1<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 2<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 3<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 4<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 5 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 6<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 7<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 8<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 9<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 10<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 11<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 12<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 13<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 16 F<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 21 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 22<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 23<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 24 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 25<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 26<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 27<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 28 C<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 29 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 30<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 B<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 E<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 F<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 32 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 33<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 34 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 35<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 36<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 37<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 38 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 38 B<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0464 B 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 47<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 50<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 51<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 52<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 53<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 54<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 56<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 57<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 58<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 59<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 60<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 61<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 62<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 63 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 65 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 67 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 69 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 70 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 72 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 74 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 99 C<br />
193 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op 0,13 miljoen Euro voor het<br />
jaar 2003.<br />
Deze geraamde kosten moeten als investeringskosten<br />
gezien worden, aangezien de nazorg van<br />
sommige dossiers over meerdere jaren loopt (vb.<br />
nazorg van stortplaatsen over een periode van ten<br />
minste 30 jaar volgens de vigerende wetgeving)<br />
en de totale budgetten hiervoor reeds in 2003<br />
vastgelegd worden.<br />
§ 5. De voormelde ramingen van de kosten zijn<br />
louter indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceels nr.<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 99 D<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 100 02<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 101 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 104 C<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 105 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 109 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 109 C<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 113 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 115 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 115 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 116 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 117 A<br />
Art. 4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2003.<br />
Art. 5. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Blz: 263 (Aanv. 69) – B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003 houdende<br />
vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen<br />
waarvan de uitvoering ambtshalve<br />
door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest<br />
in de loop van <strong>2004</strong> zal worden begonnen<br />
of voortgezet (B.S., 3 december 2003)<br />
Art. 1. De lijst van de bodemsaneringen waarvan<br />
de uitvoering ambtshalve door de OVAM in de<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
loop van <strong>2004</strong> zal worden voortgezet of begonnen,<br />
wordt vastgesteld in de artikelen 2 en 3 van<br />
dit besluit. De uitvoering gebeurt binnen de perken<br />
van de beschikbare budgettaire middelen.<br />
Art. 2. Te beginnen bodemsaneringen<br />
De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde gronden<br />
beginnen in het jaar <strong>2004</strong>:<br />
AALST 4 AFD 41304 F 0832 M<br />
ALVERINGEM 9 AFD/BEVEREN A/D IJZER 38004 B 0474 03 K<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1710 T 13<br />
ANTWERPEN 10 AFD 11810 K 1749 T<br />
ANTWERPEN 2 AFD 11802 B 0164 Y<br />
ANTWERPEN 21 AFD/BERCHEM 1 AFD 11003 B 0250 F 3<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 11006 A 0370 K 13<br />
ANTWERPEN 25 AFD/BORGERHOUT 11312 A 0080 H 13<br />
ANTWERPEN 26 AFD/BORGERHOUT 3 11313 B 0887 E 6<br />
ANTWERPEN 27 AFD/DEURNE 1 AFD 11012 A 0016 K 17<br />
ANTWERPEN 30 AFD/DEURNE 4 AFD 11344 A 0524 S 4<br />
ANTWERPEN 32 AFD/DEURNE 11346 B 1016 Y 7<br />
ANTWERPEN 32 AFD/DEURNE 6 AFD 11346 B 0785 V 2<br />
ANTWERPEN 35 AFD/EKEREN 4 AFD 11364 F 0067 A 2<br />
ANTWERPEN 42 AFD/WILRIJK 1 AFD 11051 B 0061 M 4<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD 11463 D 0188 C<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0295 R 3<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 2131 X<br />
ANTWERPEN 8 AFD 11808 H 1198 W 7<br />
ANTWERPEN 8 AFD 11808 H 1206 P 8<br />
ARENDONK 1 AFD 13001 A 0698 T 14<br />
ARENDONK 1 AFD 13001 A 0698 W 14<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE 13004 B 0374 P<br />
BEERSE 1 AFD/BEERSE 13004 B 0375 D<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT 23046 A 0012 C 5<br />
BERINGEN 3 AFD/PAAL 2 AFD 71382 D 0707 L 2<br />
BOCHOLT 1 AFD 72003 C 0628 G<br />
BONHEIDEN 1 AFD/BONHEIDEN 12005 A 0239 E 4<br />
BONHEIDEN 1 AFD/BONHEIDEN 12005 A 0239 C 5<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 194
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
BONHEIDEN 1 AFD/ BONHEIDEN 12005 A 0242 V<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0343 X 2<br />
BORSBEEK 11007 A 0098 V 9<br />
BOUTERSEM 3 AFD/ROOSBEEK 24093 B 0245 P<br />
BRECHT 1 AFD 11009 M 0006 L 4<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0025 D 5<br />
BRECHT 4 AFD/ST-LENAARTS 11043 E 0096 F<br />
BRECHT 5 AFD/ST-JOB-IN-T-GOOR 11042 A 9999<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0335 V<br />
DE HAAN 1 AFD/KLEMSKERKE 35007 C 0001 D 2<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0047 L 5<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0705 E 6<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0705 D 6<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 D 0705 C 6<br />
DENDERMONDE 1 AFD/ 42006 D 0107 M<br />
DENDERMONDE 3 AFD/ST-GILLIS 42021 A 0884 X 2<br />
EDEGEM 1 AFD 11013 A 0052 02 S<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 M 19<br />
EVERGEM 3 AFD/ SLEIDINGE 44066 C 0800 B<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEIDINGE 44066 C 0802 A<br />
GENK 1 AFD 71016 I 1410 G 41<br />
GENK 2 AFD 71302 A 0815 G 13<br />
GENT 1 AFD 44021 A 3408 L 6<br />
GENT 16 AFD 44816 K 0423 M<br />
GENT 27 AFD/DRONGEN 44017 D 0805 G<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE 44038 A 0644 R 2<br />
GENT 29 AFD/MARIAKERKE 44038 A 0659 G 2<br />
GENT 8 AFD 44408 H 0299 K 3<br />
GROBBENDONK 1 AFD 13010 B 0145 K<br />
GROBBENDONK 2 AFD/BOUWEL 13005 A 0077 C 2<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1151 X<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1164 D<br />
HARELBEKE 1 AFD 34013 A 1207 S 6<br />
HASSELT 9 AFD/WIMMERTINGEN 71062 A 0044 K<br />
HEMIKSEM 11018 C 0006 N<br />
HERK-DE-STAD 4 AFD/BERBROEK 71003 B 0030 K<br />
HERK-DE-STAD 4 AFD/BERBROEK 71003 B 0030 L<br />
HEUVELLAND 3 AFD/NIEUWKERKE 33017 D 0101 K 2<br />
HOESELT 1 AFD 73032 G 0514 G<br />
HOOGSTRATEN 1 AFD/HOOGSTRATEN 13014 F 0029 C 2<br />
HULSHOUT 1 AFD/HULSHOUT 13016 B 0006 K 8<br />
JABBEKE 2 AFD/ZERKEGEM 31041 A 0886 L<br />
KNESSELARE 1 AFD/KNESSELARE 44029 C 0556 N<br />
KONTICH 1 AFD 11024 F 0049 E 4<br />
KONTICH 2 AFD 11602 E 0380 A 2<br />
KRUISHOUTEM 1 AFD/KRUISHOUTEM 45017 B 0508 Z 2<br />
KUURNE 34023 B 0912 M 7<br />
LENNIK 2 AFD/ST-MARTENS-LENNIK 23075 B 0358 P<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 0142 V 2<br />
LEUVEN 7 AFD/ KESSEL-LO 24051 A 0086 R<br />
LEUVEN 7 AFD/ KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0083 Z 4<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 24051 A 0086 D 2<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0074 G<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0083 S 7<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0086 X<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0087 C<br />
LEUVEN 9 AFD/KESSEL-LO 3 AFD 24483 E 0016 R 5<br />
LEUVEN 9 AFD/KESSEL-LO 3AFD/ 24483 E 0016 M 5<br />
LIER 3 AFD 12393 E 0049 T<br />
195 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
LILLE 4 AFD/POEDERLEE 13032 B 0471 E<br />
LOKEREN 2 AFD 46382 B 0351 G<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 0462 D<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 0902 P<br />
MACHELEN 2 AFD/DIEGEM 23015 C 0435 B<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 C 0735 L<br />
MECHELEN 1 AFD 12025 C 0752 N<br />
MECHELEN 2 AFD 12402 A 0113 R<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0281 B<br />
MECHELEN 4 AFD 12404 F 0059 Y 3<br />
MECHELEN 4 AFD 12404 F 0060 W 3<br />
MECHELEN 4 AFD 12404 F 0060 K 2<br />
MENEN 1 AFD 34027 D 0208 C<br />
MENEN 1 AFD 34027 D 0211 A<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1445 K 2<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1447 T<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1447 H<br />
MOL 5 AFD 13435 C 1447 G<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 0269 N 2<br />
NIJLEN 1 AFD/ NIJLEN 12026 B 0320 T<br />
OOSTENDE 1 AFD 35384 A 0156 Y<br />
OOSTENDE 1 AFD 35013 A 0679 R<br />
OOSTROZEBEKE 37010 B 0664 K<br />
OUDENAARDE 11 AFD/MATER 45021 A 0043 M<br />
OVERPELT 1 AFD 72029 B 0428 K<br />
OVERPELT 1 AFD 72029 B 0430 F<br />
POPERINGE 3 AFD 33313 I 0349 L<br />
PUURS 2 AFD/RUISBROECK 12032 C 0017 V<br />
RANST 1 AFD/ RANST 11035 A 0178 2<br />
RANST 1 AFD/ RANST 11035 A 0179<br />
RANST 1 AFD/ RANST 11035 A 0180<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM 11031 C 0267 B<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM 11031 C 0267 D<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM 11031 C 0268 A<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM 11031 C 0269 B<br />
RANST 2 AFD/OELEGEM 11031 C 0501 F 2<br />
RONSE 1 AFD 45041 B 0753 H<br />
RONSE 1 AFD 45041 B 0753 K<br />
RONSE 1 AFD 45041 B 1275 B<br />
RONSE 1 AFD 45041 B 1275 E<br />
RONSE 2 AFD 45422 C 0135 M 3<br />
ROOSDAAL 4 AFD/BORCHTLOMBEEK 23011 B 0208 P 4<br />
SCHELLE 11038 A 0342 Z 2<br />
SINT-GILLIS-WAAS 2 AFD/DE KLINGE 46005 A 0012 H 29<br />
SINT-TRUIDEN 1 AFD 71053 G 0158 S 2<br />
SINT-TRUIDEN 11 AFD/BRUSTEM 71009 A 0289 G<br />
SINT-TRUIDEN 11 AFD/BRUSTEM 71009 A 0289 F<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0170 W<br />
TIELT 3 AFD 37303 H 0170 X<br />
TONGEREN 8 AFD 73348 B 0173 K 2<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 O 0637 R 5<br />
TURNHOUT 3 AFD/ 13453 O 0401 R 2<br />
TURNHOUT 4 AFD 13454 P 0331 S<br />
WAREGEM 6 AFD/ST.-ELOOIS-VIJVE 34035 B 0061 N<br />
WELLEN 1 AFD/WELLEN 73098 F 0063 A<br />
WETTEREN 1 AFD 42025 G 0799 H<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0880 H<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0880 K<br />
WEVELGEM 2 AFD 34302 B 0863 D<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 196
Voor de uitvoering van de ambtshalve bodemsanering<br />
van voormelde verontreinigde gronden,<br />
worden de kosten in totaal geraamd op € 3,87 miljoen<br />
voor het jaar <strong>2004</strong>.<br />
De voormelde raming van de kosten is louter indicatief<br />
en niet tegenstelbaar.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeente nr. Sectie Perceelsnr.<br />
Art. 3. Voort te zetten bodemsaneringen<br />
De OVAM zal ambtshalve de bodemsaneringen<br />
van de hiernavolgende verontreinigde gronden<br />
voortzetten in het jaar <strong>2004</strong>:<br />
§ 1. Opmaak ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 H 2<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT 12036 C 0005 H<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE 37018 B 0836 N 3<br />
WINGENE 1 AFD/WINGENE 37018 B 0836 M 3<br />
WOMMELGEM 11052 B 0033<br />
WOMMELGEM 11052 B 0034<br />
WOMMELGEM 11052 B 0035<br />
WOMMELGEM 11052 B 0036<br />
WOMMELGEM 11052 B 0040<br />
WOMMELGEM 11052 B 0041<br />
WOMMELGEM 11052 B 0046<br />
ZELE 1 AFD 42028 B 0793 B 3<br />
ZOERSEL 1 AFD/ZOERSEL 11055 C 0112 T 2<br />
ZULTE 1 AFD/ZULTE 44081 C 0015 S 2<br />
ZWEVEGEM 5 AFD/MOEN 34028 A 0298 A.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in <strong>2004</strong> voortgezet met het opstellen van<br />
het ambtshalve beschrijvend bodemonderzoek en<br />
de uitvoering van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
AARSCHOT 2 AFD 24662 F 0156 W<br />
ANTWERPEN 11 AFD 11811 L 3636 W<br />
ANTWERPEN 16 AFD 11816 C 0188 F 4<br />
ANTWERPEN 2 AFD 11802 B 0202 W 2<br />
ANTWERPEN 22 AFD/BERCHEM 2 AFD 11302 O 1287 M 4<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 1 11006 A 0490 F 7<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 2 11007 A 0492 D 15<br />
ANTWERPEN 24 AFD/BORGERHOUT 3 11008 A 0492 V 14<br />
ANTWERPEN 30 AFD/DEURNE 11344 A 0477 V 7<br />
ANTWERPEN 31 AFD/DEURNE 5 AFD/ 11345 B 0184 G 9<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 11019 B 0121 K 8<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD 11422 C 0289 P<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD 11422 C 0622 W 4<br />
ANTWERPEN 40 AFD/MERKSEM 2 AFD/ 11422 C 0248 V<br />
ANTWERPEN 44 AFD/WILRIJK 3 AFD/ 11463 D 0430 N<br />
ANTWERPEN 6 AFD 11806 F 1302 Y 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0126 02 R 10<br />
ANTWERPEN 7 AFD 11807 G 0294 K 3<br />
ASSE 1 AFD 23002 F 0905 X 14<br />
ASSE 1 AFD 23002 K 0215 W 2<br />
ASSE 4 AFD 23041 A 0015 G<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSENEDE 43002 F 0006 A<br />
ASSENEDE 1 AFD/ASSENEDE/ 43002 C 0671 F<br />
AVELGEM 1 AFD/AVELGEM/ 34003 A 3102 E 2<br />
BEERSEL 5 AFD/LOT 23046 A 0012 H 4<br />
BERINGEN 2 AFD/PAAL 1 AFD/ 71049 A 0169 B<br />
BEVEREN 1 AFD/BEVEREN-WAAS 1 46003 B 0480 R 8<br />
BEVEREN 9 AFD/MELSELE/ 46016 C 0480 P 2<br />
BOECHOUT 1 AFD BOECHOUT 11004 A 0182 S 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0099 L 11<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0587 T 4<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0593 K 2<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0593 L 2<br />
BRECHT 1 AFD 11009 A 0324 E 22<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0031 R 8<br />
197 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
BRECHT 5 AFD/ST-JOB-IN-'T-GOOR 11041 A 0139 X 2<br />
BREDENE 1 AFD 35002 B 0800 02 B<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0020 A<br />
BREDENE 2 AFD 35002 D 0021 C<br />
BRUGGE 30 AFD/ST-ANDRIES 4 AFD/ 31424 B 0167 B<br />
BRUGGE 30 AFD/ST-ANDRIES 4 AFD/ 31424 B 0164 C<br />
BRUGGE 4 AFD 31804 D 1357 P<br />
BRUGGE 7E AFD 31807 I 0073 02 D<br />
DEINZE 2E AFD/ASTENE 44004 C 0336 W<br />
DENDERLEEUW 1 AFD 41011 A 1798 D<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 0346 S 3<br />
DENDERMONDE 1 AFD 42006 C 0346 E 5<br />
DENDERMONDE 3 AFD/SINT-GILLIS 42021 C 0248 P 2<br />
DIEST 3 AFD/DL KAGGEVINNE/ 24046 B 0165 C<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 H 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 F 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 G 19<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 W 17<br />
ESSEN 2 AFD 11642 D 0759 G 19<br />
EVERGEM 4 AFD/ERTVELDE 43006 A 0066 Z 2<br />
GEETBETS 2 AFD/RUMMEN 24095 B 0067 M<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2260 K<br />
GENT 1 AFD 44021 A 2261 E<br />
GENT 1 AFD 44815 F 3635 M 8<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0269 K<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0270 D 2<br />
GENT 10 AFD 44810 K 0276 M 3<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 V 2<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 S 3<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 G 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0289 E 4<br />
GENT 12 AFD 44812 P 0662 D 4<br />
GENT 13 AFD 44813 S 0428 W 2<br />
GENT 13 AFD 44813 S 0428 Y 2<br />
GENT 18 AFD/ST-AMANDSBERG 1 AFD 44061 A 0247 E 2<br />
GENT 27 AFD/DRONGEN 44017 D 0845 E<br />
GENT 5 AFD 44805 E 0258 P<br />
GRIMBERGEN 4 AFD/STROMB-BEVER/ 23084 A 0270 D 6<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK/ 13010 C 0062 W 5<br />
GROBBENDONK 1 AFD/GROBBENDONK 13010 C 0062 E 6<br />
HAACHT 2 AFD/TILDONK/ 24108 B 0035<br />
HALLE 2 AFD 23412 I 0070 W<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 X 6<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 W 6<br />
HAMONT-ACHEL 1 AFD/HAMONT/ 72012 E 0081 Z 5<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 L<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 M<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 N<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 L<br />
HASSELT 12 AFD/KURINGEN 1 AFD 71032 B 0468 H<br />
HASSELT 4 AFD 71324 E 0593 D<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 S<br />
HASSELT 7 AFD 71327 G 0453 T<br />
HEMIKSEM 11018 C 0131 Z<br />
HEMIKSEM 11018 C 0150 W<br />
HEMIKSEM 11018 C 0299 B 3<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 3 AFD/HOU 3 72453 F 0274 E<br />
KORTEMARK 1 AFD/ KORTEMARK 32011 C 0715 G<br />
KORTEMARK 1 AFD/KORTEMARK 32011 C 1332 K<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 198
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
KORTRIJK 1 AFD 34022 E 0072 P 10<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 B 0083 C 3<br />
KORTRIJK 3 AFD 34353 H 0599 K<br />
KRUIBEKE 1 AFD 46013 B 0476 G 2<br />
LAARNE 2 AFD/KALKEN 42009 D 1230 S<br />
LEBBEKE 4 AFD/DENDERBELLE 42005 A 0864 P<br />
LENNIK 3 AFD/GAASBEEK 23022 B 0105 G<br />
LENNIK 3 AFD/GAASBEEK 23022 B 0105 K<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 0142 T 2<br />
LEUVEN 6 AFD/WILSELE 24126 D 0145 H 3<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD 24051 A 0084 M 5<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 N 5<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 V 6<br />
LEUVEN 7 AFD/KESSEL-LO 1 AFD/ 24051 A 0083 W 5<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0068 Z<br />
LIEDEKERKE 1 AFD 23044 A 0086 C<br />
LIER 1 AFD 12021 I 0367 V 2<br />
LIER 3 AFD 12393 E 0049 R<br />
LOKEREN 2 AFD 46382 B 0747 K 2<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0379 G<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0387 A<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0388 C<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0388 D<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0388 E<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0388 F<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 B 0389 A<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 C 1195 T<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1419 M<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1392 A 2<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1393 V 3<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1394<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1398 B<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1398 K<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1419 M<br />
LOMMEL 1 AFD 72020 C 1399 H 8<br />
LONDERZEEL 1 AFD/LONDERZEEL 23045 F 0053 P<br />
MAASEIK 1 AFD/MAASEIK/ 72021 A 1300 D 2<br />
MARIAKERKE 29 AFD 44038 A 0702<br />
MARIAKERKE 29 AFD 44038 A 0703<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 R 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 T 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 V 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0199 K 2<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 P<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 N<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0280 R<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 D 0283 M<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0055 H<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0349 N<br />
MENEN 3 AFD LAUWE 34024 A 0161 S 5<br />
MERELBEKE 1 AFD 44043 A 0100 K 5<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 0269 Z<br />
MORTSEL 1 AFD 11029 A 0269 K 2<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0005 P 7<br />
MORTSEL 2 AFD 11512 B 0176 Z 3<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0266 M 5<br />
NEERPELT 1 AFD 72025 B 1153 T<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 B 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 H 2<br />
199 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 K 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 L 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 M 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 N 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0061 Y<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 X<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 B 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 C 2<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 R<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 Y<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0067 Z<br />
NIEUWPOORT 1 AFD 38016 A 0068 F<br />
OOSTENDE 1 AFD 35013 A 1635 A 2<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 I 0107 G 13<br />
OPWIJK 1 AFD 23060 B 0676 H<br />
OVERPELT 2 AFD 72502 E 0102 E 136<br />
PEER 3 AFD/GROTE-BROGEL 72010 D 0374 N<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0074 E<br />
RANST 1 AFD/RANST/ 11035 A 0076 C<br />
RETIE 1 AFD 13036 F 0311 Y<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 B 0533 X<br />
RIJKEVORSEL 1 AFD 13037 H 0212 M<br />
ROESELARE 1 AFD 36015 A 0312 K 3<br />
ROESELARE 2 AFD 36502 B 0142 P<br />
RONSE 3 AFD 45423 E 0097 X<br />
RUMST 1 AFD/RUMST/ 11037 B 0106 C<br />
SCHOTEN 2E AFD 11442 C 0170 F 17<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0642 L 2<br />
SINT-GILLIS-WAAS 2 AFD/DE KLINGE 46005 A 0012 Z 49<br />
SINT-GILLIS-WAAS 4 AFD/ST-PAUW. 46022 A 0216 K 2<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 12422 D 0314 D 3<br />
SINT-MARTENS-LATEM 1 AFD/ST-M-L 44064 B 0711 L<br />
SINT-NIKLAAS 2 AFD 46442 C 0796 F<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0160 P 28<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 1 AFD 23077 A 0160 W 27<br />
SINT-PIETERS-LEEUW 4 AFD/OUDENAKEN 23061 A 0274 D<br />
SINT-TRUIDEN 71053 G 0440 V<br />
SINT-TRUIDEN 71053 G 0440 T<br />
TIENEN 4 AFD 24594 C 0013 G 3<br />
TONGEREN 1 AFD 73083 C 0446 G 2<br />
TONGEREN 11 AFD/NEREM 73059 A 0861 D 8<br />
TONGEREN 8 AFD 73348 B 0028 M 6<br />
TREMELO 1 AFD/TREMELO/ 24109 B 0483 B<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 1005 P 2<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 B 1005 H 4<br />
TURNHOUT 1 AFD 13040 C 1057 H<br />
TURNHOUT 2E AFD 13452 M 0712 P<br />
TURNHOUT 3 AFD 13453 T 0023 C<br />
VEURNE 1 AFD 38025 B 0025 G<br />
VEURNE 1 AFD 38025 E 0271 G<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 B 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 A 3<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0032 S 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 H 0217 P 2<br />
VILVOORDE 4 AFD 23644 I 0371 Z 2<br />
WERVIK 3 AFD/GELUWE 33009 D 0673<br />
WEVELGEM 1 AFD 34041 C 0929 Z 5<br />
WIJNEGEM 11050 A 0303 F<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 C<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 200
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op € 1,135 miljoen voor het<br />
jaar <strong>2004</strong>.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
§ 2. Opmaak ambtshalve bodemsaneringsproject<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in <strong>2004</strong> voortgezet met het opstellen van<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 D<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 C<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0468 D<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 D 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 H 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0489 K 2<br />
WILLEBROEK 1 AFD 12040 A 0561 H<br />
WILLEBROEK 1 AFD/ 12040 A 0530 H 2<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 T<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0222 D 2<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 F 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 E 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 M 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0467 N 3<br />
WILLEBROEK 2 AFD 12342 B 0524 A<br />
WILLEBROEK 5 AFD/TISSELT/ 12036 B 0338 02 B<br />
WOMMELGEM 11052 D 0110 K 5<br />
ZAVENTEM 1 AFD 23094 D 0116 K<br />
ZUIENKERKE 3 AFD 31038 A 0211<br />
ZUIENKERKE 3 AFD/MEETKERKE/ 31018 B 0030 A<br />
ZWIJNDRECHT 1 AFD/ZWIJNDRECHT 11056 B 0688 A 3<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11011 A 0107 V 2<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11012 A 0117 E<br />
ZWIJNDRECHT 2 AFD/BURCHT 11013 A 0437 V 2.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
het ambtshalve bodemsaneringsproject en de uitvoering<br />
van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0214 A 6<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 0214 D 4<br />
ANTWERPEN 36 AFD/HOBOKEN 1 AFD/ 11019 B 9999<br />
BEVEREN 1 AFD/BEVEREN-WAAS 1/ 46003 B 0716 K 3<br />
BEVEREN 1 AFD/BEVEREN-WAAS 1/ 46003 B 9999 3<br />
BOOM 1 AFD 11005 Z 9999<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0313 P<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 02 K<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 02 L<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 02 M<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0320 02 N<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 320 Z<br />
BOOM 1 AFD 11005 A 0323 V<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0047 L 5<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0068 A 3<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0068 D 5<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0068 F 2<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0068 K 2<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 0068 W 4<br />
DEERLIJK 2 AFD 34392 C 9999<br />
DENDERMONDE 3 AFD 42007 C 0248 P 2<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0973 Z<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0973 C 2<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0973 A 2<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0977 M<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0990 T 2<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0990 R<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0990 W 2<br />
201 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op € 0,425 miljoen voor het<br />
jaar <strong>2004</strong>.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
§ 3. Uitvoeren ambtshalve bodemsaneringswerken<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in <strong>2004</strong> voortgezet met het uitvoeren van<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0990 C<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0990 B<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 R<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 T<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 S<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 X<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 W<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 0989 V<br />
DENDERMONDE 4 AFD/GREMBERGEN 42007 B 9999<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0281 K 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0281 A W 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0281 B W 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0281 X 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0281 Y 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0282 C 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0282 D 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0288 F<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0288 G<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 G 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 L 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 M 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 P 2<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 X<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 0289 Z<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 9999 06<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 9999 03<br />
DIEST 1 AFD 24020 B 9999 05<br />
EVERGEM 3 AFD/SLEIDINGE/ 44066 D 0806 W<br />
GENT 4 AFD 44804 D 0847 F<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0204 V<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0204 W<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0204 X<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0204 Y<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0206 A F<br />
HASSELT 11 AFD/STEVOORT 71055 A 0495 H<br />
HASSELT 3 AFD 71055 C 0310 H 6<br />
LEUVEN 1 AFD 24062 A 0799 M 2<br />
NIEL 11030 B 0411 S<br />
NIEL 11030 B 0411 V<br />
NIEL 11030 B 0411 X<br />
OOSTKAMP 1 AFD 31022 A 0327 D<br />
WORTEGEM-PETEGEM 2 AFD/PETEGEM/ 45039 B 0089 D<br />
WORTEGEM-PETEGEM 2 AFD/PETEGEM/ 45039 B 0089 E<br />
ZOTTEGEM 1 AFD 41081 A 0660 L 3.<br />
Afdeling Gemeentenr.<br />
de ambtshalve bodemsaneringswerken en de uitvoering<br />
van eventuele verdere fases in de bodemsanering:<br />
Sectie Perceelsnr.<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0373 S<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0373 V<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0373 W<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0374 D<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0374 E<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0375 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0376 A<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 202
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr.<br />
Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0377 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0378 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0378 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0379<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0380 D<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0381 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0448<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0449 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0449 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0454 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0455 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0455 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0456<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0457 F<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0458 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0458 C<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0459 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0465 P<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0484 L 2<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0519 A<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 0519 B<br />
ASSE 2 AFD 23322 B 9999<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0325 K<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0325 L<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 K 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 L 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 N 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 R 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 V 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 W 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0448 X 3<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 A 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 B 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 C 2<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 Y<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 0082 Z<br />
BRUGGE 12 AFD 31812 P 9999<br />
DESSEL 13006 B 1210 G<br />
DESSEL 13006 B 1209 M 2<br />
DESSEL 13006 B 1209 L 2<br />
DESSEL 13006 B 1406 E<br />
DESSEL 13006 B 1384 L<br />
DESSEL 13006 B 1387 Y<br />
DESSEL 13006 B 1387 Z<br />
HEUSDEN-ZOLDER 3 AFD 71065 A 0451 N<br />
HULDENBERG 3 AFD/NEERIJSE 24075 D 0195 D 2<br />
KAPELLEN 2 AFD 11902 H 0133 F 2<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 H 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 K 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 A 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 R 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 L 3<br />
KORTRIJK 8 AFD/HEULE 34016 B 0709 R 3<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 9999<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1445 F<br />
LOKEREN 4 AFD 46384 E 1432 K<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0640 V<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 0640 X<br />
203 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr.<br />
Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
NEERPELT 2 AFD 72362 D 0146 M<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1038 L<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1044 L<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1047 A<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1043 G<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 V<br />
NINOVE 2 AFD 41362 B 1059 02 T<br />
SCHELLE 11038 A 0086 K 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 L 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 D 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 H 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 C 2<br />
SCHELLE 11038 A 0086 M 2<br />
SCHELLE 11038 C 0081 C<br />
SCHELLE 11038 C 0082<br />
SCHELLE 11038 C 0083 E<br />
SCHELLE 11038 C 0084<br />
SCHELLE 11038 C 0089<br />
SCHELLE 11038 C 0090 A<br />
SCHELLE 11038 C 0090 B<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0454 W<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0454 V<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0465 L<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0658 K 2<br />
SCHOTEN 3 AFD 11443 C 0642 L 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0275 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0275 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0275 D<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0332 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0333<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0335 2 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0335 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0335 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0336 A<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 C 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 D 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 M 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0358 W 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 B 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 B 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 C 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 E 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 G 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 L 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 M 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 M<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 204
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr.<br />
Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 N 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 X 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Y 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Z 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0364 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0376 E<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0378 2 C<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 T<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0379 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0386 R<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 A 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 H<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 K<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 S<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 V<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 W<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0390 Z<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 A 5<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 B 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 B<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 C 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 D 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 D 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 E 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 E 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 F 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 G 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 H 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 H 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 H 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 K 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 K 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 L 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 L 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 M 4<br />
205 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op € 36,00 miljoen voor het<br />
jaar <strong>2004</strong>.<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr.<br />
Deze geraamde kosten moeten als investeringskosten<br />
gezien worden, aangezien sommige dossiers<br />
over meerdere jaren lopen en de totale budgetten<br />
hiervoor reeds in <strong>2004</strong> vastgelegd worden.<br />
§ 4. Uitvoeren ambtshalve nazorg<br />
Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 M<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 N 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 N 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 N<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 P 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 P<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 R 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 R 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 S 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 S 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 T 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V 2<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 V 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 W 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 X 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 X<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Y 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Y<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z 3<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z 4<br />
SINT-AMANDS 1 AFD 12034 B 0394 Z<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 G 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 H 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 L 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 M 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1374 N 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 C 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 D 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 E 3<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1375 V 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 B 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 1376 C 2<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0491 W<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0492 R<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0492 S<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0492 T<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0492 X<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0492 Y<br />
TEMSE 2 AFD 46302 D 0493 H<br />
WERVIK 1 AFD/WERVIK 33029 B 0747 M<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD 33008 A 0157 W 13<br />
ZONNEBEKE 4 AFD/GELUVELD 33008 A 0157 K 13.<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
Voor de verontreinigde gronden met volgende kadastrale<br />
gegevens wordt de ambtshalve bodemsanering<br />
in <strong>2004</strong> voortgezet met het uitvoeren van<br />
de ambtshalve nazorg:<br />
BRECHT 2 AFD 11332 L 0026 A 6<br />
BRECHT 11332 D 390 F<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 2 E<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 2 L<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 42 2 M<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 2 C<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 2 D<br />
DILSEN-STOKKEM 1 AFD 72005 C 45 2 E<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 206
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
LOCHRISTI 1 AFD 44034 A 1095 T 2<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 367 C<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 373 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 375 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 379 A<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 381<br />
MALDEGEM 1 AFD 43011 A 410 D<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 640 V<br />
MECHELEN 3 AFD 12403 E 640 X<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 1<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 2<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 3<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 4<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 5 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 6<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 7<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 8<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 9<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 10<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 11<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 12<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 13<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 16 F<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 21 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 22<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 23<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 24 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 25<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 26<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 27<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 28 C<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 29 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 30<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 B<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 E<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 31 F<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 32 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 33<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 34 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 35<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 36<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 37<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 38 A<br />
MECHELEN 7 AFD 12012 B 38 B<br />
MORTSEL 3 AFD 11513 C 0464 B 4<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 47<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 50<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 51<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 52<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 53<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 54<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 56<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 57<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 58<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 59<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 60<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 61<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 62<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 63 A<br />
207 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Voor de uitvoering van de bovengenoemde<br />
ambtshalve acties voor de verontreinigde gronden<br />
met deze kadastrale gegevens worden de kosten<br />
in totaal geraamd op € 0,175 miljoen voor het<br />
jaar <strong>2004</strong>.<br />
Deze geraamde kosten moeten als investeringskosten<br />
gezien worden, aangezien de nazorg van<br />
BODEM – Vlaanderen – Lijst ambtshalve in het jaar uit te voeren of voort te zetten bodemsaneringen (art. 46, § 1, BSD)<br />
Afdeling Gemeentenr. Sectie Perceelsnr.<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 65 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 67 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 69 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 70 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 72 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 74 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 99 C<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 99 D<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 100 2<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 101 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 104 C<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 105 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 109 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 109 C<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 113 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 115 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 115 B<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 116 A<br />
WILLEBROEK 4 AFD 1<strong>2004</strong> A 117 A.<br />
sommige dossiers over meerdere jaren loopt (vb.<br />
nazorg van stortplaatsen over een periode van ten<br />
minste 30 jaar volgens de vigerende wetgeving)<br />
en de totale budgetten hiervoor reeds in <strong>2004</strong><br />
vastgelegd worden.<br />
§ 5. De voormelde ramingen van de kosten zijn<br />
louter indicatief en niet tegenstelbaar.<br />
B. Vl. Reg. 24 oktober 2003<br />
Art. 4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari <strong>2004</strong>.<br />
Art. 5. De Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 208
Blz: 295 – B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Openbare verkopingen»<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 houden de de<br />
werkwijze en de voorwaarden inzake de<br />
openbare verkopingen van hout en andere<br />
bosproducten afkomstig uit openbare<br />
bossen (B.S., 20 juli 2002)<br />
HOOFDSTUK I<br />
ALGEMENE BEPALINGEN<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
1° de koper: de natuurlijke persoon of rechtspersoon<br />
die als koper optreedt op openbare verkopingen<br />
van hout van openbare bossen zoals bedoeld<br />
in artikelen 6 en 7, of de natuurlijke of rechtspersoon<br />
aan wie de kapvergunning zoals bedoeld in<br />
artikel 62 van het Bosdecreet van 13 juni 1990,<br />
wordt uitgereikt;<br />
2° de verkoper: de eigenaar van het te koop gestelde<br />
hout;<br />
3° de ontvanger: de Ontvanger der Domeinen en<br />
Penale Boeten van het ambtsgebied waarin het<br />
bos is gelegen indien het verkopen betreft van<br />
hout uit domeinbossen en de daartoe door de verkoper<br />
aangewezen persoon indien het verkopen<br />
betreft van hout uit andere openbare bossen;<br />
4° de exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon<br />
die in een openbaar bos hout velt, bewerkt, ruimt<br />
of vervoert, behoudens degene die tegen betaling<br />
in opdracht van een werkgever arbeid verricht; de<br />
exploitant kan ook de koper zelf zijn;<br />
5° de ruiming: het uitslepen, of op een andere manier<br />
weghalen, van hout vanaf de plaats van het<br />
vellen tot aan de weg of stapelplaats, buiten de kavel;<br />
6° het transport: het afvoeren van hout van de stapelplaats<br />
of van de weg tot buiten het boseigendom.<br />
Art. 2. In dit besluit wordt de werkwijze bepaald<br />
die moet worden gevolgd bij de openbare verkoop<br />
van hout en andere bosproducten van openbare<br />
bossen, en worden de voorwaarden bepaald die<br />
gelden voor de exploitatie van het gekochte hout.<br />
De algemene voorwaarden, geldend voor elke verkoop<br />
in het Vlaamse Gewest, worden bepaald in<br />
de artikelen 4 tot 45.<br />
De bijzondere voorwaarden worden per verkoop<br />
vastgesteld door de eigenaar van het bos, overeenkomstig<br />
de artikelen 46 tot 49.<br />
Art. 3. Voor elke verkoop worden de toepasselijke<br />
verkoopvoorwaarden vermeld op een document,<br />
opgesteld volgens het model opgenomen<br />
als bijlage 1, ter inzage gelegd op de plaats waar<br />
de verkoop plaatsvindt.<br />
BOS<br />
Vlaanderen<br />
HOOFDSTUK II<br />
TOEWIJZINGEN<br />
Art. 4. De loten worden toegewezen zonder<br />
waarborg van kwaliteit. Het aantal bomen per<br />
boomsoort zoals vermeld in de catalogus, is gewaarborgd<br />
tot op een mogelijke fout van 3 %.<br />
De waarborg in het eerste lid vervalt zodra er met<br />
de ruiming van het betrokken lot is begonnen.<br />
Art. 5. In afwijking van artikel 4 worden loten<br />
van reeds gevelde en/of gestapelde bomen toegewezen<br />
met waarborg van het aantal bomen per<br />
categorie en boomsoort per lot.<br />
Art. 6. § 1. De toewijzing van de loten gebeurt ofwel<br />
bij opbod, ofwel bij afslag, ofwel bij inschrijving,<br />
ofwel bij opbod, gevolgd door de opening<br />
van de inschrijvingen. De keuze wordt bepaald in<br />
de bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
§ 2. De inschrijvingen moeten worden opgemaakt<br />
volgens het model in bijlage 2. Het adres en het<br />
tijdstip waarop ze uiterlijk moeten aankomen,<br />
worden bepaald in de bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
§ 3. Samenvoeging van loten is enkel toegelaten<br />
voor loten van dezelfde eigenaar, en alleen indien<br />
dit vastgelegd is in de bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
Art. 7. De voorzitter doet de toewijzing aan het<br />
hoogste geldige bod, en als hij daartoe gemachtigd<br />
is door de verkoper, wijst hij de koper definitief<br />
aan.<br />
In de andere gevallen is de verkoop pas definitief<br />
op de dag die volgt op de betekening van de goedkeuring<br />
door de verkoper. De persoon aan wie het<br />
lot werd toegewezen blijft gebonden aan zijn bod<br />
tot de 30 e dag na de verkoopzitting. De betekening<br />
van de eventuele goedkeuring gebeurt binnen<br />
die periode, zo niet heeft de persoon aan wie<br />
het lot werd toegewezen het recht zijn bod in te<br />
trekken. De intrekking van het bod moet dan gebeuren<br />
per aangetekende zending, gericht aan de<br />
verkoper en verstuurd binnen zeven dagen na het<br />
verstrijken van die periode.<br />
Art. 8. De voorzitter houdt de loten in waarvoor<br />
het bod onvoldoende is. Die loten worden zonder<br />
verdere bekendmaking onder dezelfde verkoopvoorwaarden<br />
opnieuw te koop gesteld bij inschrijving<br />
op de datum die in de catalogus vermeld is.<br />
De artikelen 6, § 2 en § 3, en 7 zijn in dat geval van<br />
overeenkomstige toepassing.<br />
Art. 9. § 1. Iedere koper moet conform artikel 57,<br />
eerste lid, van het Bosdecreet op het ogenblik van<br />
de toewijzing een borg aanwijzen. Deze borg die<br />
hoofdelijk en ondeelbaar met de koper verantwoordelijk<br />
is voor alle verplichtingen van de koper<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Openbare verkopingen»<br />
dient een natuurlijke persoon te zijn die op het<br />
grondgebied van het Vlaamse Gewest woont en<br />
die door de voorzitter van de verkoop aanvaard<br />
wordt. In het geval van inschrijving moet de borg<br />
het model zoals opgenomen in bijlage 2 ondertekenen.<br />
In de andere gevallen moet die borgstelling<br />
schriftelijk gebeuren volgens het model in<br />
bijlage 3.<br />
§ 2. Bovendien moet iedere koper op het ogenblik<br />
van de toewijzing een belofte tot betalingswaarborg<br />
voorleggen. De bedragen beneden de<br />
5.000 Euro, de kosten en de BTW niet inbegrepen,<br />
zijn daarvan vrijgesteld, met inachtneming van<br />
artikel 12, § 1.<br />
Die belofte tot betalingswaarborg zal onder de<br />
vorm van een bankgarantie komen van een Belgische<br />
kredietinstelling of van een kredietinstelling<br />
die ressorteert onder een andere Lid-Staat van<br />
de Europese Gemeenschap en die krachtens de<br />
wet van 22 maart 1993 op het statuut van de kredietinstellingen<br />
gemachtigd is om deze activiteit<br />
in België uit te oefenen. De belofte tot betalingswaarborg<br />
mag ook geleverd worden onder de<br />
vorm van een borgstelling door Belgische verzekeringsondernemingen<br />
of door verzekeringsondernemingen<br />
die ressorteren onder een andere Lid-<br />
Staat van de Europese Gemeenschap en die krachtens<br />
de wet van 9 juli 1975 gemachtigd zijn in België<br />
de taak borgstellingsverzekering uit te oefenen.<br />
De verzekeringsondernemingen moeten bevoegd<br />
zijn zich borg te stellen en daartoe gemachtigd<br />
worden door de controledienst voor de<br />
verzekeringen. De verzekeringsonderneming zal<br />
vooraf het bewijs van machtiging leveren.<br />
De schriftelijke belofte, opgesteld volgens het model<br />
in bijlage 4, moet de volgende documenten<br />
bevatten:<br />
1° de verplichting om het verschuldigd bedrag te<br />
betalen voor rekening van de in gebreke blijvende<br />
koper, bij het eerste verzoek van de ontvanger;<br />
2° de verklaring om af te zien van elke betwisting<br />
en mogelijke verdeling, evenals van de hypotheek<br />
die de verworven goederen zouden kunnen betekenen.<br />
Een inschrijving is alleen ontvankelijk als ze vergezeld<br />
is van die belofte tot betalingswaarborg.<br />
§ 3. Binnen vijf werkdagen na de verkoop deelt de<br />
ontvanger aan de instelling of aan de maatschappij<br />
die de belofte aanging, het juiste bedrag van de<br />
door de koper verschuldigde som mee en de termijn<br />
waarvoor de definitieve betalingswaarborg<br />
afgesloten moet worden.<br />
Art. 10. De koper die aan de verplichtingen van<br />
artikel 9 niet voldoet, verliest conform artikel 57,<br />
tweede lid, van het Bosdecreet zijn recht op het gekochte<br />
en er wordt ter zitting tot een nieuwe verkoop<br />
overgegaan:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 209
1° bij opbod op basis van de voorlaatste bieding.<br />
De bieder in kwestie blijft daardoor gebonden;<br />
2° bij afslag op basis van een door de voorzitter<br />
bepaalde inzetprijs;<br />
3° bij combinatie van opbod en inschrijving wordt<br />
het lot opnieuw opgeroepen als bij 1°. Het daarbij<br />
bekomen hoogste bod wordt vergeleken met de<br />
volgende hoogste schriftelijke bieding en het lot<br />
wordt toegewezen aan de hoogste bieder van beide.<br />
Art. 11. § 1. De geboden som wordt verhoogd<br />
met 3 procent als vergoeding voor allerlei onkosten.<br />
§ 2. De openbare verkopen zijn onderworpen aan<br />
de federale regelgeving inzake BTW.<br />
§ 3. De verkoopprijs bestaat uit de geboden som,<br />
de verhoging voor onkosten en de BTW.<br />
Art. 12. § 1. De wijze van betaling wordt bepaald<br />
door de samengevoegde verkoopprijzen die de koper<br />
voor eenzelfde verkoop verschuldigd is aan dezelfde<br />
verkoper.<br />
§ 2. De betalingen van de verkoopprijs zelf gebeuren<br />
als volgt:<br />
1° bij een verkoopprijs tot en met 5.000 Euro: binnen<br />
15 dagen na de toewijzing of na de betekening<br />
van de goedkeuring van de verkoop door de<br />
verkoper;<br />
2° bij een verkoopprijs van meer dan 5.000 Euro:<br />
een voorschot van 20 % van de verkoopprijs binnen<br />
15 dagen na de toewijzing of na de betekening<br />
van de goedkeuring van de verkoop door de<br />
verkoper en de rest in drie gelijke bedragen, betaalbaar<br />
respectievelijk binnen de tweede, vierde<br />
maand en zesde maand.<br />
Art. 13. § 1. De betalingswaarborg moet in bezit<br />
zijn van de ontvanger van de verkoper binnen<br />
15 dagen na de toewijzing, behalve indien de koper<br />
binnen dezelfde termijn het verschuldigde bedrag<br />
volledig betaalt. De verkoper neemt akte van<br />
die betalingswaarborg.<br />
§ 2. De instelling of maatschappij, die de betalingswaarborg<br />
aanging, kan het bedrag en de termijn<br />
van de waarborg pas verminderen na bericht<br />
van de ontvanger. Het is de instelling of maatschappij<br />
niet toegestaan het bedrag van de waarborg<br />
op een vervaldag automatisch te verminderen.<br />
Art. 14. § 1. Al de betalingen moeten gebeuren<br />
aan de ontvanger van de verkoper.<br />
§ 2. Als de betalingen niet op de vastgestelde tijdstippen<br />
gebeuren, is van rechtswege en zonder<br />
voorafgaande ingebrekestelling, de wettelijke interest<br />
verschuldigd op de niet-betaalde sommen,<br />
met ingang van de vervaldag. Voor de berekening<br />
van de interest wordt elke maand voor dertig dagen<br />
gerekend. De interest wordt per maand berekend.<br />
Elke niet volledige maand wordt niet meegerekend.<br />
De grondslag van de interest wordt afgerond<br />
op het hoger tiental, het resultaat op de lagere<br />
Eurocent.<br />
§ 3. Indien niet tijdig voldaan wordt aan<br />
artikel 13, of indien de verkoopsom of een gedeelte<br />
ervan niet tijdig betaald wordt ondanks de<br />
waarborgen, heeft de verkoper van rechtswege de<br />
bevoegdheid om de verkoop geheel of gedeeltelijk<br />
te ontbinden. Daarvoor is geen ingebrekestelling<br />
of enige gerechtelijke tussenkomst nodig. De ontbinding<br />
van de verkoop wordt aan de koper per<br />
aangetekende brief kenbaar gemaakt. In de mate<br />
waarin de verkoop ontbonden zal zijn, wordt het<br />
hout van rechtswege opnieuw eigendom van de<br />
verkoper.<br />
§ 4. Daarenboven kan de verkoper overgaan tot de<br />
herverkoping bij rouwkoop. Die herverkoping zal<br />
door de aangestelden van de verkoper gedaan<br />
worden, op kosten, risico en verantwoordelijkheid<br />
van de in gebreke blijvende koper. Die moet aan<br />
de verkoper het verschil betalen tussen zijn geboden<br />
som en het eventuele lagere nieuwe bod. Dat<br />
verschil zal invorderbaar zijn binnen acht dagen<br />
door middel van een dwangschrift. De borg en de<br />
steller van de betalingswaarborg blijven aansprakelijk<br />
voor de sommen die de in gebreke blijvende<br />
koper aldus schuldig kan zijn.<br />
Een eventuele meerprijs zal aan de verkoper toekomen,<br />
als schadevergoeding.<br />
Art. 15. De kopers die een uittreksel van het proces-verbaal<br />
van toewijzing of van de akte van betalingswaarborg<br />
wensen, kunnen die stukken tegen<br />
betaling verkrijgen bij de ontvanger.<br />
Art. 16. Indien andere bosproducten dan hout<br />
openbaar worden verkocht, zijn de artikelen 6 tot<br />
15 van overeenkomstige toepassing, behoudens<br />
afwijkende bepalingen vastgesteld door het Bosbeheer.<br />
HOOFDSTUK III<br />
EXPLOITATIE VAN HOUT<br />
Afdeling I<br />
Algemene bepalingen<br />
Art. 17. De verplichtingen die bij dit hoofdstuk<br />
aan de koper worden opgelegd, gelden ook voor<br />
de exploitant. Die laatste is hoofdelijk met de koper<br />
verbonden ten uitvoering van die verplichtingen.<br />
Art. 18. De kapvergunning wordt uitgereikt na<br />
betaling van de volledig verschuldigde verkoopprijs,<br />
of nadat de ontvanger van de verkoper aan<br />
de houtvester schriftelijk heeft bevestigd dat het<br />
voorschot betaald is en de vereiste waarborgen<br />
geleverd werden.<br />
Art. 19. § 1. De koper zal de naam en het adres<br />
van de exploitant(en) aan de boswachter meedelen<br />
voordat die aanvangen met werken.<br />
§2. Als de exploitant de velling of ruiming aanvangt<br />
of hervat, verwittigt hij de boswachter daarvan<br />
minstens twee werkdagen op voorhand.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Openbare verkopingen»<br />
§ 3. De exploitanten of hun aangestelden moeten,<br />
voor ze aanvangen met werken, het lot bezichtigen<br />
samen met de boswachter.<br />
Art. 20. Iedereen die hout velt, bewerkt, ruimt of<br />
vervoert, moet in het bezit zijn van een kapvergunning<br />
of een afschrift ervan. Die vergunning moet<br />
steeds voorgelegd kunnen worden aan de boswachter<br />
als die laatste daar om vraagt.<br />
Art. 21. § 1. De exploitant is verplicht tijdens de<br />
exploitatie de nodige voorzorgsmaatregelen te<br />
treffen opdat geen vermijdbare schade aan de<br />
voorbehouden bomen, de aanplantingen en natuurlijke<br />
zaailingen, de vegetatie, de bodem, de<br />
uitrusting en alle andere aanhorigheden van het<br />
bos kan ontstaan.<br />
§ 2. De exploitant is verplicht de exploitatie te verrichten<br />
in overleg met de boswachter. Die kan<br />
aanvullende richtlijnen geven en uitzonderingen<br />
toestaan op de artikelen 22, 23, § 1, 29, 32, 34 en<br />
35. Telkens als de exploitatie niet zonder schade<br />
kan gebeuren, zal de boswachter geraadpleegd<br />
worden. De boswachter moet zo spoedig mogelijk<br />
verwittigd worden bij schade ingevolge exploitatie.<br />
Art. 22. § 1. De exploitatie moet zo gebeuren dat<br />
de wegen en parkeerplaatsen vrij blijven.<br />
§ 2. Slagbomen moeten na elke doorgang worden<br />
gesloten. De wegversperringen, slagbomen of palen<br />
moeten na verwijdering worden teruggeplaatst.<br />
Het is verboden met voertuigen naast de<br />
wegversperringen, slagbomen of palen te rijden.<br />
§ 3. Afrasteringen moeten zo spoedig mogelijk gesloten<br />
en, indien nodig, hersteld worden.<br />
§ 4. Alleen voertuigen die nodig zijn voor het vellen<br />
of ruimen, mogen de boswegen verlaten.<br />
Art. 23. § 1. De koper is op basis van artikel 71<br />
van het Bosdecreet verplicht alle gemerkte bomen<br />
te vellen en te ruimen.<br />
§ 2. Voor zover in de bijzondere verkoopvoorwaarden<br />
een afwijking is bepaald op de exploitatietermijn<br />
kan een gemotiveerde schriftelijke aanvraag<br />
tot uitstel, ten minste 14 dagen op voorhand, gericht<br />
worden aan het hoofd van het Bosbeheer of<br />
zijn gedelegeerde, die aanvullende voorwaarden<br />
kan opleggen. Louter door zijn aanvraag verplicht<br />
de koper zich tot het betalen van de door het Bosbeheer<br />
vastgestelde vergoeding, overeenkomstig<br />
artikel 45. Als de exploitant door overmacht of uitzonderlijke<br />
omstandigheden niet bij machte is de<br />
exploitatie binnen de vooropgestelde termijn uit<br />
te voeren, kan het hoofd van het Bosbeheer of zijn<br />
gedelegeerde beslissen de in artikel 45 vastgestelde<br />
vergoeding niet aan te rekenen.<br />
Art. 24. § 1. De houtvester kan het ruimen of de<br />
toegang tot bepaalde bestanden en wegen tijdelijk<br />
verbieden ingevolge weersomstandigheden of<br />
andere uitzonderlijke omstandigheden of activiteiten.<br />
§ 2. In geval van waardevolle wetenschappelijke<br />
waarnemingen kan de houtvester tijdelijk de exploitatie<br />
verbieden op een bepaalde plaats.<br />
210 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 25. Als de exploitant bomen wil laten vallen<br />
op of ruimen over aangrenzende terreinen, moet<br />
hij zelf daarover een overeenkomst sluiten met de<br />
eigenaar van deze terreinen.<br />
Afdeling II<br />
Velling<br />
Art. 26. § 1. Bomen die met een pijl zijn gemerkt,<br />
moeten geveld worden in de richting van de pijl.<br />
De boswachter moet vooraf verwittigd worden<br />
van de velling.<br />
§ 2. Bomen of kruinen, gemerkt met de letter «V»,<br />
moeten gespaard worden, zelfs indien ze met de<br />
hamer gemerkt zijn. Ze moeten onaangeroerd<br />
blijven. Bij twijfel zal de boswachter geraadpleegd<br />
worden.<br />
§ 3. Bomen die met de letter «K» zijn gemerkt<br />
moeten voor de velling onttakt worden. Ze zullen<br />
in de catalogus worden vermeld.<br />
Art. 27. Als geen afwijkingen vermeld zijn in de<br />
bijzondere voorwaarden, moeten bij andere kappingen<br />
dan die van hakhout, de bomen op maximaal<br />
10 cm boven het maaiveld afgezaagd worden.<br />
De stronken moeten goed zichtbaar zijn en<br />
blijven eigendom van de verkoper.<br />
Art. 28. Een boom die aan de stamvoet werd ingezaagd,<br />
moet zonder enig uitstel worden geveld.<br />
Afgezaagde bomen die blijven hangen moeten zo<br />
spoedig mogelijk tegen de grond worden getrokken.<br />
De verantwoordelijkheid voor dergelijke bomen<br />
berust bij de exploitant.<br />
Art. 29. § 1. Het is verboden bomen met hun<br />
kruin in verjongingsgroepen te doen vallen. Als<br />
dat, ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen,<br />
toch zou gebeuren, moeten de kruinen onmiddellijk<br />
volledig opgewerkt en opgeruimd worden.<br />
§ 2. Het is verboden bomen te doen vallen op de<br />
voet-, fiets- en ruiterpaden of in vijvers of waterlopen.<br />
Als dat, ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen,<br />
toch zou gebeuren, moeten de bomen<br />
onmiddellijk volledig opgewerkt en opgeruimd<br />
worden, om de paden, de wegen, de grachten<br />
en de vijvers vrij te maken.<br />
Art. 30. Bij de velling kan de verkoper kosteloos<br />
zaden en kegels oogsten, zonder dat de koper een<br />
vergoeding voor hinder kan eisen.<br />
Afdeling III<br />
Schouwing<br />
Art. 31. De schouwing gebeurt onder de verantwoordelijkheid<br />
van de houtvester.<br />
Afdeling IV<br />
Ruiming en transport<br />
Art. 32. Na de velling moeten de takken worden<br />
gespreid zodat ze de groei van de verjonging niet<br />
hinderen. Takken en twijgen mogen niet in waterlopen,<br />
vijvers of weiden en andere boomvrije<br />
plaatsen blijven liggen. Ze moeten minstens twee<br />
meter van wegen, parkings en andere boomvrije<br />
plaatsen en brandsingels verwijderd worden.<br />
Art. 33. Bij de ruiming moeten die tractoren of<br />
tuigen gebruikt worden die door hun gewicht,<br />
hun afmetingen of hun werkwijze de minste schade<br />
aan het bosbestand, de flora, de fauna of de bodem<br />
veroorzaken. Daartoe moet de koper of exploitant<br />
voor de aanvang van de exploitatie zijn<br />
tuigen of tractoren laten goedkeuren door de<br />
houtvester.<br />
Art. 34. § 1. Het ruimen naar de wegen moet<br />
langs het minst schadelijke tracé gebeuren. De<br />
boswachter kan een verplicht te volgen tracé opleggen.<br />
Het opgelegde tracé kan ook in de catalogus<br />
vermeld staan.<br />
§ 2. De lading en/of de lengte van de getrokken<br />
stamstukken moeten aangepast zijn aan het gebruikte<br />
ruimingsmiddel en aan de terreinomstandigheden.<br />
§ 3. Het is verboden diepe rij- of sleepsporen te<br />
maken. Als dat, ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen,<br />
toch zou gebeuren, moet de beschadigde<br />
bodem hersteld worden volgens de aanwijzingen<br />
van de boswachter.<br />
Art. 35. § 1. Het is verboden te rijden of te ruimen<br />
door andere kavels dan die waarvoor men<br />
een kapvergunning heeft, door bestanden die niet<br />
in exploitatie zijn, door verjongingsgroepen, beken<br />
en afvoergeulen, of weiden.<br />
§ 2. Kruinen of samenhangende delen ervan, mogen<br />
niet als geheel worden geruimd.<br />
Art. 36. Het laten slippen van de wielen tijdens<br />
het ruimen is verboden.<br />
Art. 37. De boswachter wijst de stapelplaatsen<br />
aan. Het is verboden stammen of hout op andere<br />
plaatsen te stapelen. De stapelplaatsen kunnen<br />
eveneens in de catalogus vermeld worden.<br />
Art. 38. Het transport van het hout zal gebeuren<br />
langs de wegen en plaatsen, aangegeven door de<br />
boswachter, zoals bepaald in artikel 70 van het<br />
Bosdecreet.<br />
Art. 39. De snelheid van gemotoriseerde voertuigen<br />
en werktuigen is in het bos en op de boswegen<br />
beperkt tot 30 km/uur.<br />
Afdeling V<br />
Bevel tot stopzetting<br />
Art. 40. Bij overtreding van een bepaling uit de<br />
algemene of bijzondere verkoopvoorwaarden die<br />
betrekking heeft op de exploitatie, kan het Bosbeheer,<br />
zelfs mondeling ter plaatse, het bevel geven<br />
de strijdige handeling stop te zetten, onverminderd<br />
de mogelijkheid tot het opstellen van een<br />
proces-verbaal.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Openbare verkopingen»<br />
Afdeling VI<br />
Aansprakelijkheid<br />
Art. 41. Indien de nodige voorzorgsmaatregelen<br />
niet zijn genomen of indien de algemene of de bijzondere<br />
verkoopvoorwaarden niet zijn nageleefd,<br />
en indien daardoor materiële schade is ontstaan<br />
ingevolge de exploitatie, zijn de koper, de borg en<br />
de exploitanten hoofdelijk gehouden tot het herstel<br />
in natura of het betalen van een schadevergoeding.<br />
De verkoper kan voorzien in het herstel<br />
in natura op hun kosten, onder meer door het laten<br />
uitvoeren van de nodige werkzaamheden.<br />
Schade aan voorbehouden bomen wordt geraamd<br />
door de houtvester. Hij bepaalt ook de wijze<br />
van herstel in natura.<br />
Art. 42. Het Bosbeheer kan in geen geval aansprakelijk<br />
worden gesteld voor eventuele schade<br />
aan derden, aangebracht ingevolge de bezichtiging,<br />
de exploitatie, de ruiming of het transport.<br />
Art. 43. Het Bosbeheer en de verkoper zijn niet<br />
aansprakelijk voor eventuele beschadiging of diefstal<br />
van hout, dat reeds geveld, maar nog niet geruimd<br />
of getransporteerd is.<br />
Art. 44. Ontschorsing van voorbehouden bomen<br />
ingevolge exploitatie wordt aangerekend<br />
aan minimaal 7,50 Euro per vierkante decimeter<br />
ontschorste oppervlakte of een fractie ervan, afgerond<br />
op de hogere vierkante decimeter.<br />
Art. 45. § 1. Aan het verlenen van een uitstel<br />
overeenkomstig artikel 23, § 2, worden de volgende<br />
vergoedingen voor de verkoper gekoppeld:<br />
1° bij uitstel van de velling, de ruiming of het<br />
transport na de opgelegde exploitatietermijn: 8 %<br />
van de waarde van het ongevelde of nog niet geruimde<br />
of getransporteerde volume hout. Dat uitstel<br />
kan niet langer gelden dan 1 jaar;<br />
2° bij elke verlenging van het in 1° bedoelde uitstel:<br />
16 % van de waarde van het ongevelde of nog<br />
niet geruimde of getransporteerde volume hout.<br />
Dat uitstel kan niet langer gelden dan 1 jaar.<br />
§ 2. Indien de door de verkoopvoorwaarden opgelegde<br />
werkzaamheden niet verricht worden binnen<br />
de gestelde termijn, kan bovenop het bedrag,<br />
bepaald in de artikelen 23 en 45, § 1, ook een<br />
schadevergoeding geëist worden voor de aanwijsbare<br />
verlies- en schadeposten.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
BIJZONDERE<br />
VERKOOPVOORWAARDEN<br />
Afdeling I<br />
Algemeen<br />
Art. 46. De bijzondere verkoopvoorwaarden<br />
worden opgenomen in de catalogus.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 211
Afdeling II<br />
Toewijzingen<br />
Art. 47. § 1. Voor elk lot wordt, overeenkomstig<br />
artikel 6, de wijze van verkoop bepaald in de bijzondere<br />
verkoopvoorwaarden.<br />
§ 2. De bijzondere verkoopvoorwaarden kunnen<br />
de artikelen 4 tot 45 aanvullen. Ze kunnen enkel<br />
afwijken van de artikelen 8 en 12, § 2, op voorwaarde<br />
dat het gaat om de verkoop van hout van<br />
een ander openbaar bos dan een domeinbos, en<br />
dat ze vooraf zijn goedgekeurd door het Bosbeheer.<br />
Afdeling III<br />
Exploitatie<br />
Art. 48. De vellings- en ruimingstermijnen worden<br />
voor elk lot vastgesteld in de bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
Art. 49. De bijzondere verkoopvoorwaarden<br />
kunnen bepalingen bevatten die alleen van toepassing<br />
zijn op een of meer loten of delen ervan.<br />
HOOFDSTUK V<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 50. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
BIJLAGE 1<br />
[NAAM VAN DE VERKOPER]<br />
HOUTVERKOPING OPENBARE BOSSEN<br />
VAN HET HOUT, TE KAPPEN IN HET DIENSTJAAR<br />
20..<br />
Domeinbossen/Openbare eigenaars:<br />
DATUM en UUR:<br />
PLAATS:<br />
VERKOOPVOORWAARDEN<br />
Op deze verkoping zijn van toepassing:<br />
– de artikelen 55 tot 79 van het Bosdecreet van 13 juni<br />
1990;<br />
– als algemene verkoopvoorwaarden de artikelen 4 tot<br />
45 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni<br />
2002, houdende de werkwijze en de voorwaarden inzake<br />
de openbare verkopingen van hout en andere bosproducten<br />
van openbare bossen;<br />
– de hierna vermelde bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
BIJZONDERE VERKOOPVOORWAARDEN<br />
Artikel 1. (...)<br />
(...).<br />
BIJLAGE 2<br />
Model van inschrijving<br />
Ik, ondergetekende inschrijver, .......... (1)<br />
..........(2)<br />
BTW-nummer..........<br />
verklaar te bieden, benevens 3 % voor de onkosten en de<br />
eventuele BTW, overeenkomstig artikel 11 van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 7 juni 2002 houdende<br />
de werkwijze en de voorwaarden inzake de openbare<br />
verkopingen van hout en andere bosproducten van<br />
openbare bossen:<br />
voor lot nr. ...: ..........(3);<br />
voor lot nr. ...: ..........(3);<br />
voor lot nr. ...: ..........(3);<br />
voor de samenvoeging van de loten ..........(4).<br />
Ik heb kennis genomen van de algemene en de bijzondere<br />
verkoopvoorwaarden en zal mij daaraan houden.<br />
Mijn borg, overeenkomstig artikel 9, § 1, van hoger genoemd<br />
besluit, is:<br />
..........<br />
..........(5)(6)<br />
Hij neemt eveneens alle verkoopvoorwaarden aan en<br />
heeft met mij deze bieding(en) ondertekend.<br />
De belofte tot betalingswaarborg, gevraagd door<br />
artikel 9, § 2, van hoger genoemd besluit, is aangehecht<br />
(6).<br />
.......... .......... .<br />
De inschrijver, De borg,<br />
(handtekening) (handtekening).<br />
(1) naam, voornaam<br />
(2) adres<br />
(3) som in letters en cijfers<br />
(4) samenvoeging van loten in 1 bieding is slechts toegestaan<br />
in zoverre het voorzien is in de bijzondere verkoopvoorwaarden<br />
(5) naam, voornaam, adres<br />
(6) deze waarborg is vereist voor aankopen voor een gezamenlijk<br />
bedrag van meer dan 5.000 Euro, onkosten en<br />
BTW niet inbegrepen, bij hetzelfde verkopend bestuur.<br />
BIJLAGE 3<br />
Domeinbossen/Openbare eigenaar:<br />
Houtverkoping in ..........(1) op ..........(2)<br />
Verklaring van borgstelling<br />
Ik, ondergetekende koper, ..........(3)<br />
..........(4)<br />
BTW-nummer ..........<br />
verklaar, overeenkomstig artikel 9, § 1, van de algemene<br />
verkoopvoorwaarden, tot mijn solidaire borg aan te wijzen<br />
..........(3)<br />
..........(4)<br />
Hij verklaart dat hij, net als ik, kennis heeft genomen van<br />
de algemene en bijzondere verkoopvoorwaarden en hij<br />
aanvaardt zich daaraan te houden. Hij heeft deze verklaring<br />
mee ondertekend.<br />
(1) plaats (gemeente)<br />
(2) datum<br />
(3) naam, voornaam<br />
(4) adres<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Kapvergunning»<br />
De koper De borg,<br />
(handtekening) (handtekening)<br />
BIJLAGE 4<br />
Belofte tot betalingswaarborg<br />
De ondergetekende .........., handelend voor de financiële<br />
instelling/verzekeringsmaatschappij ..........<br />
verklaart hierbij bereid te zijn bankgarantie te verlenen/borg<br />
te staan voor rekening van .......... (naam en<br />
adres van de kandidaat-koper)<br />
voor een totaalbedrag van .......... Euro<br />
ten voordele van de eigenaars van het hout dat aan genoemde<br />
kandidaat-koper zal worden toegewezen tijdens<br />
de openbare verkoping in de openbare bossen van<br />
.......... (datum)<br />
in .......... (gemeente waar de verkoping plaatsvindt)<br />
Hij/zij verbindt er zich toe deze betalingswaarborg te leveren<br />
binnen 15 dagen na de verkoop. Hij/zij ziet af van<br />
elk voorrecht van uitwinning (ontzetting, opheffing) en,<br />
in voorkomend geval (van elk voorrecht) van<br />
schuldsplitsing, alsmede van het eventueel verpanden<br />
van de verkregen goederen.<br />
Gedaan te .........., op ..........<br />
Blz: 298 – B. Vl. Reg. 7 juni 2002 «Kapvergunning»<br />
B. Vl. Reg. 7 juni 2002 betreffende de<br />
vorm van de kapvergunning voor houtkavels<br />
in openbare bossen en de wijze waarop<br />
die wordt afgeleverd (B.S., 30 juli<br />
2002)<br />
Art. 1. De kapvergunning, bedoeld in artikel 62<br />
van het bosdecreet van 13 juni 1990, wordt uitgereikt<br />
door de houtvester, nadat deze zich ervan<br />
vergewist heeft dat de koper voor de betrokken<br />
houtverkoop voldaan heeft aan de bepalingen terzake<br />
van de algemene en de bijzondere verkoopvoorwaarden.<br />
Art. 2. De kapvergunning wordt opgesteld overeenkomstig<br />
het model als bijlage bij dit besluit.<br />
Art. 3. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
BIJLAGE<br />
Kapvergunning<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
Afdeling Bos & Groen<br />
Houtvesterij ..........<br />
tel. ..........<br />
Machtiging<br />
Houtvester .......... van de houtvesterij .......... verleent<br />
machtiging aan de koper, voor exploitatie van het hierna<br />
vermelde lot van het dienstjaar 20...<br />
voornaam en naam koper ..........<br />
212 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
adres ..........<br />
..........<br />
lotnummer .......... gelegen in .......... eigendom van ..........<br />
datum verkoop .../.../...<br />
Schoontijd<br />
Er is een schoontijd voorzien van .../.../... tot en met<br />
.../.../...<br />
Exploitatietermijn<br />
De exploitatietermijn verloopt van .../.../... tot en met<br />
.../.../...<br />
Opmerkingen<br />
(...)<br />
Aanvang van de werken<br />
De koper moet de toezichthoudende boswachter van<br />
het Bosbeheer minstens twee dagen voor de aanvang<br />
van de werken op de hoogte brengen.<br />
voornaam en naam boswachter ..........<br />
adres ..........<br />
telefoonnummer ..........<br />
datum en handtekening van de houtvester ..........<br />
cc: de toezichthoudende boswachter<br />
Deze kapvergunning wordt verleend overeenkomstig<br />
art. 62 van het bosdecreet van 13 juni 1990 en het besluit<br />
van de Vlaamse Tegering betreffende de vorm van de<br />
kapvergunning voor houtkavels in openbare bossen en de<br />
wijze waarop die wordt afgeleverd.<br />
Blz: 298 (Aanv. 71) – B. Vl. Reg. 28 maart 2003<br />
B. Vl. Reg. 28 maart 2003 betreffende de<br />
subsidiëring van de bebossing van landbouwgronden<br />
ter uitvoering van de Verordening<br />
(EG) nr. 1257/1999 van de<br />
Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor<br />
plattelandsontwikkeling uit het Europees<br />
Oriëntatie- en Garantiefonds voor de<br />
Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling<br />
van een aantal verordeningen<br />
(B.S., 19 mei 2003)<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
1° het Bosbeheer: de afdeling Bos en Groen van<br />
het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;<br />
2° afdeling Natuur: de in het ministerie van de<br />
Vlaamse Gemeenschap aangewezen bestuursentiteit<br />
die bevoegd is voor het natuurbehoud;<br />
3° Administratie Land- en Tuinbouw: de in het ministerie<br />
van de Vlaamse Gemeenschap aangewezen<br />
bestuursentiteit die bevoegd is voor het landbouwbeleid;<br />
4° vogelrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering definitief<br />
is vastgesteld in de zin van artikel 36bis, § 6,<br />
van het Decreet Natuurbehoud en waarvan het<br />
definitief vaststellingsbesluit krachtens<br />
artikel 36bis, § 7, laatste lid, van hetzelfde decreet<br />
tevens het aanwijzingsbesluit vormt zoals bedoeld<br />
in artikel 36bis, § 9, van dat decreet;<br />
b) elke in artikel 36bis, § 13, van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoelde zone, of elk daarin bedoeld<br />
onderdeel van een zone, van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aan-<br />
wijzing van speciale beschermingszones in de zin<br />
van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;<br />
c) elk in artikel 75 van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoeld gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober<br />
1988 bedoelde zone;<br />
5° habitatrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering in uitvoering<br />
van artikel 36bis, § 9, van het Decreet Natuurbehoud<br />
is aangewezen als speciale beschermingszone<br />
nadat de Europese Commissie het van<br />
communautair belang heeft verklaard;<br />
b) elk gebied dat in aanmerking komt als speciale<br />
beschermingszone en door de Vlaamse Regering<br />
definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis,<br />
§ 6 of § 12, van het Decreet Natuurbehoud;<br />
6° waterrijk gebied van internationale betekenis:<br />
waterrijke gebieden die aangeduid zijn conform<br />
de Overeenkomst inzake watergebieden die van<br />
internationale betekenis zijn, opgemaakt te Ramsar<br />
op 2 februari 1971;<br />
7° landbouwer: de persoon die een land- of tuinbouwbedrijf<br />
exploiteert met een arbeidsbehoefte<br />
van minimaal 0,5 en maximaal 10 volle arbeidskrachten<br />
(VAK) per bedrijfsleider. De landbouwer<br />
kan zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon<br />
zijn. De natuurlijke persoon of de beherende<br />
vennoot, zaakvoerder, bestuurder of afgevaardigd<br />
bestuurder van de rechtspersoon moet<br />
minstens 50 % van zijn totale arbeidsduur besteden<br />
aan de werkzaamheden op het land- of tuinbouwbedrijf<br />
en minstens 35 % van zijn totale inkomen<br />
uit die activiteit halen;<br />
8° landbouwgronden: alle gronden waarvan het<br />
landbouwgebruik bijgedragen heeft tot de inkomsten<br />
van de exploitant en waarvan dat landbouwgebruik<br />
niet eerder dan vijf jaar voor de datum van<br />
aanvraag van de subsidie werd stopgezet;<br />
9° pachtwet: de wet van 4 november 1969 tot wijziging<br />
van de pachtwetgeving en van de wetgeving<br />
betreffende het recht van voorkoop ten gunste<br />
van huurders van landeigendommen;<br />
10° minister: de Vlaamse Minister, bevoegd voor<br />
de landinrichting en het natuurbehoud;<br />
11° aanbevolen herkomst: herkomst van een<br />
boom- of struiksoort die door het Instituut voor<br />
Bosbouw en Wildbeheer aanbevolen wordt voor<br />
gebruik in Vlaanderen;<br />
12° bezaaiing: het bebossen of herbebossen van<br />
een terrein door middel van inzaaiing van zaden<br />
van bomen of struiken;<br />
13° natuurlijke verjonging: bebossings- of herbebossingstechniek<br />
waarbij zich, op spontane wijze<br />
of na kunstmatige terreinvoorbereiding, een nieuwe<br />
generatie van bomen of struiken vestigt. Door<br />
de mens wordt hierbij niet geplant of gezaaid;<br />
14° het decreet: het bosdecreet van 13 juni 1990;<br />
15° ambtenaar: elk personeelslid van het Bosbeheer<br />
behorende tot het niveau A;<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 maart 2003<br />
16° het decreet natuurbehoud: het decreet van<br />
21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud<br />
en het natuurlijk milieu.<br />
Art. 2. § 1. Binnen de beschikbare begrotingskredieten<br />
verleent de minister subsidies voor de<br />
bebossing van landbouwgronden.<br />
§ 2. De subsidies kunnen toegekend worden aan:<br />
1° publiekrechtelijke rechtspersonen, andere dan<br />
de federale staat, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse<br />
Gemeenschap, voor landbouwgronden in eigendom<br />
of waarop ze het zakelijk recht hebben, die<br />
niet verpacht worden;<br />
2° privaatrechtelijke rechtspersonen of natuurlijke<br />
personen, voor landbouwgronden in eigendom<br />
of waarop ze het zakelijk recht hebben, die<br />
niet verpacht worden;<br />
3° publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen<br />
of natuurlijke personen, voor landbouwgronden<br />
die ze in pacht hebben overeenkomstig<br />
de pachtwet, op voorwaarde dat er een<br />
schriftelijk akkoord van de eigenaar is of van de<br />
houder van het zakelijk recht, waarin hij toestemt<br />
met de bebossing van die landbouwgronden.<br />
§ 3. De subsidies worden toegekend zolang er kredieten<br />
voorhanden zijn, in volgorde van registratie<br />
van de aanvragen. Als de kredieten van het desbetreffende<br />
begrotingsjaar uitgeput zijn, worden<br />
de subsidies automatisch in het volgende begrotingsjaar<br />
toegekend, behoudens de bepalingen in<br />
artikel 2, § 1.<br />
Art. 3. Een subsidie kan worden verleend voor de<br />
beplanting, de bezaaiing of de natuurlijke verjonging<br />
van landbouwgronden, met houtachtige gewassen,<br />
voor zover de totale te beplanten, te bezaaien<br />
of natuurlijk te verjongen oppervlakte ten<br />
minste 0,5 ha bedraagt. Die oppervlakte kan uit<br />
ruimtelijk gescheiden deeloppervlakten van minimaal<br />
10 are bestaan, op voorwaarde dat die maximaal<br />
1 kilometer in vogelvlucht van elkaar verwijderd<br />
liggen. Bij de beplanting dienen de minimaal<br />
aangegeven stamtallen zoals vermeld in bijlage II<br />
bij dit besluit, gerespecteerd te worden. Bij een bezaaiing<br />
en natuurlijke verjonging dienen minstens<br />
2.500 exemplaren per hectare, regelmatig<br />
verspreid over de volledige oppervlakte van het<br />
perceel, aanwezig te zijn. De natuurlijke verjonging<br />
dient voor minstens 90 procent uit bomen en<br />
struiken van na 1998 te bestaan. De natuurlijke<br />
verjonging kan gecombineerd worden met beplanting<br />
of bezaaiing.<br />
Art. 4. Een subsidie wordt alleen toegekend indien:<br />
1° op het ogenblik van de definitieve aanvaarding<br />
van de werkzaamheden voldaan werd aan de verplichtingen<br />
van artikel 43 van het decreet met betrekking<br />
tot het opstellen van een bosbeheerplan.<br />
Deze verplichtingen gelden niet voor de aanplantingen<br />
met een eerste generatie populier in agrarisch<br />
gebied in de ruime zin, in het kader van dit<br />
besluit;<br />
2° de aanvrager voor het onroerend goed in kwestie<br />
of voor andere onroerende goederen die onder<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 213
toepassing van het decreet vallen, niet in overtreding<br />
is of de laatste 3 jaar geweest is met de bepalingen<br />
van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten;<br />
3° de werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie<br />
wordt aangevraagd niet in strijd zijn met de<br />
bepalingen van een vastgesteld natuurrichtplan<br />
ten uitvoering van artikel 48 van het decreet natuurbehoud;<br />
4° als het onroerend goed gelegen is in een vogelrichtlijngebied<br />
of een habitatrichtlijngebied, de<br />
werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie<br />
wordt aangevraagd, niet in strijd zijn met de bepalingen<br />
van artikel 36ter van het Decreet Natuurbehoud.<br />
Art. 5. Voor beplantingen die als maatregel tot<br />
herstel door de rechtbank worden bevolen of voor<br />
compenserende bebossingen met toepassing van<br />
artikel 90bis van het decreet, kunnen geen subsidies<br />
worden toegekend.<br />
Art. 6. § 1. Een subsidie kan verleend worden om<br />
de bebossingskosten te dekken. Die wordt op de<br />
volgende manier berekend:<br />
1° uitgaande van de in bijlage I vastgestelde bedragen,<br />
wordt het subsidiebedrag bepaald overeenkomstig<br />
de oppervlakte die de respectieve<br />
boomsoorten innemen, afgerond tot een oppervlakte-eenheid<br />
van 1 are. De basissubsidie voor de<br />
boomsoorten uit de klassen I tot en met IV uit<br />
bijlage I kan overal worden verleend. Voor de<br />
boomsoorten uit de overige klassen kan enkel subsidie<br />
worden verleend buiten de gebieden die in<br />
artikel 20 van het decreet natuurbehoud zijn opgesomd;<br />
2° bij de aanleg van een onderetage met boomsoorten<br />
uit de klassen I tot en met IV van bijlage I<br />
of met boom- of struiksoorten uit bijlage III, wordt<br />
een extra subsidie toegekend van 500 Euro/ha, in<br />
de volgende gevallen:<br />
a) als bij een plantverband van 3 meter op 3 meter<br />
of ruimer, waarbij met akkoord van de ambtenaar<br />
plantsoen wordt gebruikt dat hiertoe specifiek geselecteerd<br />
en gekweekt werd, door bijmenging<br />
van boom- of struiksoorten, een plantverband van<br />
3 meter op 3 meter of dichter bereikt wordt;<br />
b) als bij een plantverband kleiner dan 3 meter op<br />
3 meter, 10 tot 25 % van het hoofdbestand stamsgewijs<br />
gemengd wordt met andere boom- of<br />
struiksoorten. Minder dan 10 % van het hoofdbestand<br />
mag stamsgewijs vervangen worden door<br />
andere boom- of struiksoorten van bijlage I of<br />
bijlage III, zonder dat het subsidiebedrag per klasse<br />
en per ha, overeenkomstig de bepalingen van<br />
het eerste lid, gewijzigd wordt;<br />
3° voor de aanleg van een omringend mantelstruweel<br />
van minimum 6 meter breed rond een loofboombestand<br />
met soorten uit de lijst van begeleidende<br />
boom- en struiksoorten in de bijlage III,<br />
wordt een extra subsidie toegekend. Het bedrag<br />
bestaat uit een subsidie van 100 Euro per<br />
100 meter mantellengte. Deze subsidie wordt<br />
slechts verleend indien het vereiste advies van het<br />
instituut voor Bosbouw en Wildbeheer voor de in<br />
bijlage III aangegeven soorten gunstig is;<br />
4° bij de aanleg rond een naaldboombestand van<br />
een minimaal 6 meter brede brandsingel met<br />
loofboomsoorten, uitgezonderd cultuurpopulier,<br />
of met struiksoorten uit de lijst van begeleidende<br />
struiksoorten in de bijlage III, wordt een extra subsidiebedrag<br />
toegekend. Het bedrag bestaat uit een<br />
subsidie van 100 Euro per 100 meter brandsingel.<br />
Deze subsidie wordt slechts verleend indien het<br />
vereiste advies van het instituut voor Bosbouw en<br />
Wildbeheer voor de in bijlage III aangegeven<br />
soorten gunstig is.<br />
§ 2. Aan elke privaatrechtelijke rechtspersoon of<br />
natuurlijk persoon kan een extra subsidie verleend<br />
worden om de kosten voor het onderhoud<br />
gedurende de eerste vijf jaar na de aanplanting te<br />
dekken. Het bedrag van deze subsidie wordt berekend<br />
naargelang van de categorie waartoe de gebruikte<br />
boomsoorten behoren, op basis van de in<br />
bijlage IV vastgestelde bedragen.<br />
§ 3. Boven op de subsidies, vermeld in § 1 en § 2,<br />
wordt in de volgende gevallen een supplement<br />
toegekend:<br />
a) een supplement van 250 Euro/ha indien de te<br />
bebossen grond gelegen is in bosgebied of bosuitbreidingsgebied<br />
of een hiermee vergelijkbaar gebied,<br />
aangeduid op het krachtens de wetgeving<br />
inzake de ruimtelijke ordening geldende plan van<br />
aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplan, of gelegen<br />
is binnen de perimeter van een bosuitbreidingsgebied,<br />
opgenomen in een goedgekeurd landinrichtings-<br />
of ruilverkavelingsplan, of gelegen is binnen<br />
de perimeter van een bos- of bosuitbreidingsgebied,<br />
opgenomen in een goedgekeurd natuurinrichtingsplan;<br />
b) een supplement van 250 Euro/ha indien de beplanting<br />
met aanbevolen herkomsten uitgevoerd<br />
wordt.<br />
§ 4. Indien de aanvrager in de loop van de periode<br />
waarbinnen hij recht heeft op de subsidie, de<br />
gronden die hij bebost heeft op welke wijze ook<br />
overdraagt, al dan niet onder bezwarende titel,<br />
voorafgaand aan de volledige uitbetaling van de<br />
subsidies overeenkomstig § 1 tot en met § 3, dan<br />
verkrijgt de overnemer, voorzover hij voldoet aan<br />
de voorwaarden van artikel 2 en 4, het recht op<br />
het resterende bedrag van de subsidies. Indien de<br />
overnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon<br />
is, heeft hij geen recht op de subsidie voor het onderhoud<br />
overeenkomstig § 2.<br />
Art. 7. § 1. Aan elke privaatrechtelijke rechtspersoon<br />
of natuurlijk persoon kan een jaarlijkse premie<br />
verleend worden ter compensatie van inkomensverliezen<br />
ten gevolge van bebossing van<br />
landbouwgrond. Deze premie wordt verder inkomenscompensatie<br />
genoemd en wordt als volgt berekend:<br />
1° landbouwers ontvangen gedurende twintig<br />
jaar een jaarlijks bedrag van 500 Euro/ha voor bebossing<br />
met soorten uit de klassen I tot en met IV<br />
van bijlage I, en ontvangen gedurende vijf jaar<br />
een jaarlijks bedrag van 375 Euro/ha voor bebos-<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 maart 2003<br />
sing met soorten uit de klassen V tot en met VII<br />
van bijlage I;<br />
2° overige privaatrechtelijke rechtspersonen of<br />
natuurlijke personen ontvangen gedurende vijftien<br />
jaar een jaarlijks bedrag van 175 Euro/ha<br />
voor bebossing met soorten uit de klassen I tot en<br />
met IV van bijlage I en ontvangen gedurende vijf<br />
jaar een jaarlijks bedrag van 175 Euro/ha voor bebossing<br />
met soorten uit de klassen V tot en met VII<br />
van bijlage I.<br />
§ 2. Indien de landbouwer die de aanvraag tot inkomenscompensatie<br />
indiende en verkreeg hetzij<br />
in zijn hoedanigheid als natuurlijk persoon of als<br />
rechtspersoon, zijn bedrijf met inbegrip van de<br />
gronden die hij bebost heeft, op welke wijze ook<br />
overdraagt, al dan niet onder bezwarende titel, in<br />
de loop van de periode waarbinnen hij recht heeft<br />
op de inkomenscompensatie, dan verkrijgt de<br />
overnemer, voorzover hij landbouwer is conform<br />
artikel 1, 7°, het recht op de inkomenscompensatie<br />
voor de nog resterende periode. Indien de overnemer,<br />
privaatrechtelijke rechtspersoon of natuurlijke<br />
persoon, geen landbouwer is in de zin<br />
van artikel 1, 7°, heeft hij recht op de inkomenscompensatie<br />
voor de resterende periode overeenkomstig<br />
§ 1, 2°.<br />
§ 3. Indien de privaatrechtelijke rechtspersoon of<br />
natuurlijk persoon, die de aanvraag tot inkomenscompensatie<br />
indiende en verkreeg in hoedanigheid<br />
als landbouwer, niet meer voldoet aan<br />
artikel 1, 7°, dan heeft hij recht op de inkomenscompensatie<br />
voor de resterende periode overeenkomstig<br />
§ 1, 2°. Is de periode overeenkomstig § 1,<br />
2°, verstreken, dan heeft hij geen recht meer op de<br />
inkomenscompensatie.<br />
§ 4. Onverminderd de artikelen 55 tot 58 van de<br />
wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd<br />
op 17 juli 1991, verliest de aanvrager elk recht op<br />
het genot van de inkomenscompensatie indien hij<br />
nalaat gevolg te geven aan de verzoeken om extra<br />
inlichtingen of bewijsstukken vanwege het Bosbeheer<br />
of de administratie Land- en Tuinbouw.<br />
§ 5. Beboste oppervlakten in het kader van dit besluit<br />
kunnen door landbouwers worden meegerekend<br />
als uit productie genomen in de zin van de<br />
braakleggingsverplichting. Op deze oppervlakten<br />
wordt de inkomenscompensatie echter beperkt<br />
tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan de areaalbetaling<br />
voor braaklegging bedoeld in<br />
artikel 4, lid 3, van de Verordening (EG)<br />
nr. 1251/99 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling<br />
van een steunregeling voor producenten<br />
van bepaalde akkerbouwgewassen.<br />
Art. 8. § 1. Een aanvraag voor subsidiëring van<br />
bebossing van landbouwgronden wordt ingediend<br />
bij de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
van de provincie waar het goed in kwestie gelegen<br />
is, uiterlijk drie maanden voor de aanvang van de<br />
beplantingswerken.<br />
§ 2. Door het indienen van een aanvraag voor subsidie<br />
staat de eigenaar, de houder van het zakelijk<br />
recht of de pachter van de te bebossen landbouwgronden<br />
een afgevaardigde van het Bosbeheer toe<br />
zich ter plaatse te begeven om het terrein in kwes-<br />
214 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
tie vooraf te onderzoeken of uitgevoerde beplantingen<br />
te beoordelen.<br />
§ 3. De aanvraag wordt ingevuld op een formulier,<br />
zoals bepaald door de minister. De aanvraag<br />
bevat:<br />
1° de identiteit van de eigenaar of houder van het<br />
zakelijk recht en zo nodig de identiteit van de gevolmachtigd<br />
beheerder of aanvrager. De geschreven<br />
volmacht wordt bij de aanvraag gevoegd;<br />
2° indien de aanvrager pachter is: de identiteit<br />
van de pachter en een geschreven akkoord van de<br />
eigenaar of houder van het zakelijk recht waarin<br />
hij instemt met de bebossing van die landbouwgronden;<br />
3° in voorkomend geval, een verklaring op erewoord<br />
door de aanvrager, gestaafd met de nodige<br />
bewijsstukken, dat voldaan wordt aan de definitie<br />
van landbouwer. Als nodige bewijsstukken gelden<br />
een afschrift van de belastingaangifte en het aanslagbiljet<br />
voor het jaar dat twee jaar voorafgaat<br />
aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;<br />
4° de gegevens inzake de te beplanten percelen:<br />
a) de kadastrale gegevens;<br />
b) de kadastrale oppervlakte en eventueel een afwijkende<br />
werkelijke oppervlakte;<br />
c) de bestemming volgens het geldende plan van<br />
aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;<br />
d) de eventuele bescherming als landschap;<br />
e) de eventuele ligging binnen een habitatrichtlijngebied,<br />
vogelrichtlijngebied of waterrijkgebied<br />
van internationale betekenis;<br />
5° een verklaring op erewoord dat het landbouwgebruik<br />
van de te beplanten percelen heeft bijgedragen<br />
tot de inkomsten van de exploitant en dat<br />
dit landbouwgebruik niet eerder dan vijf jaar voor<br />
de datum van aanvraag van de subsidie werd stopgezet;<br />
6° een volledige beschrijving van de beplantingswerkzaamheden,<br />
met opgave van de oppervlakteverdeling<br />
per boomsoort, stamtallen, plantverbanden,<br />
leeftijd en grootte van de planten, eventuele<br />
aanleg van een onderetage, een mantelstruweel<br />
of een brandsingel, met gebruik van het<br />
formulier als bijlage. Indien planten uit eigen<br />
kweek worden gebruikt, dient dat op hetzelfde<br />
formulier gemeld te worden;<br />
7° een beschrijving van de geplande onderhoudswerken<br />
gedurende de eerste vijf jaar na de<br />
aanplanting;<br />
8° een gedagtekende verbintenis om het bos, behalve<br />
een eerste generatie populier in agrarisch<br />
gebied in de ruime zin, niet te kappen of te rooien,<br />
noch het terrein te ontbossen binnen een periode<br />
van 25 jaar na de aanplanting, volgens het model,<br />
gevoegd bij het aanvraagformulier. Voor een eerste<br />
generatie populier in agrarisch gebied in de<br />
ruime zin wordt een gedagtekende verbintenis<br />
aangegaan om het bos niet te kappen of te rooien<br />
noch het terrein te ontbossen binnen een periode<br />
van vijftien jaar na de aanplanting. In geval van<br />
overdracht onder enigerlei vorm, al dan niet onder<br />
bezwarende titel, verbindt de aanvrager zich<br />
ertoe om in de akte van overdracht een clausule te<br />
laten opnemen die de overnemer verplicht de resterende<br />
periode van bovenvermelde termijn te<br />
respecteren. Het Bosbeheer kan een afwijking toestaan<br />
op voormelde termijn;<br />
9° een verklaring op erewoord dat de in 6° voorgestelde<br />
werkzaamheden op de percelen in kwestie<br />
niet strijdig zijn met de erfdienstbaarheden die<br />
erop rusten;<br />
10° een verklaring op erewoord dat voor de percelen<br />
in kwestie geen andere subsidies werden verkregen<br />
of verkregen zullen worden voor de in<br />
artikel 6 en 7 bedoelde werkzaamheden;<br />
11° een situeringsplan (schaal 1/25.000 of groter)<br />
en, indien de percelen gelegen zijn tussen meerdere<br />
bosbestanden, een meer gedetailleerd plan<br />
(schaal 1/2500 of 1/5000), beide plannen met<br />
aanduiding van de beplantingen;<br />
12° a) de in voorkomend geval wettelijk vereiste<br />
vergunningen en adviezen;<br />
b) indien de pacht van de betrokken percelen door<br />
de verpachter de laatste vijf jaar, te rekenen vanaf<br />
de datum van aanvraag van de subsidie, werd opgezegd,<br />
om andere redenen dan die vermeld in<br />
artikel 6 van de pachtwet of indien hiertoe door de<br />
eigenaar of de houder van het zakelijk recht van<br />
de percelen in kwestie een procedure werd ingezet:<br />
een voorafgaand advies van de Administratie<br />
Land- en Tuinbouw, waarbij door die administratie<br />
wordt nagegaan of de aanvraag in overeenstemming<br />
is met de pachtwetgeving;<br />
c) indien de aanvraag wordt ingediend door een<br />
landbouwer: een voorafgaand advies van de administratie<br />
Land- en Tuinbouw, waarbij door die<br />
administratie wordt nagegaan of de aanvraag in<br />
voorkomend geval in overeenstemming is en blijft<br />
met de doelstellingen van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds.<br />
§ 4. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding.<br />
Indien de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling<br />
aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer<br />
meegedeeld. Zo niet wordt opgave<br />
gedaan van eventuele ontbrekende gegevens of<br />
een met reden omklede beslissing van de onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn,<br />
wordt het registratienummer meegedeeld. In geval<br />
van natuurlijke verjonging wordt het registratienummer<br />
pas meegedeeld na plaatsbezoek van<br />
het Bosbeheer.<br />
Art. 9. Bij elke subsidieaanvraag voegt de provinciale<br />
zetel van het Bosbeheer een schriftelijk advies.<br />
Dat advies is onder meer gesteund op:<br />
1° de aard van het plantmateriaal;<br />
2° het plantverband;<br />
3° de boomsoortenkeuze in relatie tot de standplaats;<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 maart 2003<br />
4° de mengingsgraad en de mengingsvorm afhankelijk<br />
van de onderlinge tolerantie van de<br />
voorgestelde soorten;<br />
5° de verenigbaarheid van de beplanting met een<br />
eventueel besluit tot bescherming van een landschap;<br />
6° het conform zijn met alle vereiste vergunningen<br />
en adviezen waarvan sprake in artikel 8, § 3,<br />
12°;<br />
7° de instandhouding van de habitats en populaties<br />
van wilde dier- en plantensoorten in het bijzonder<br />
in de vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden.<br />
Art. 10. De geregistreerde aanvraag wordt met<br />
het advies van het hoofd van het Bosbeheer ter beslissing<br />
aan de minister voorgelegd. Het Bosbeheer<br />
brengt de aanvrager op de hoogte van de toekenning<br />
of de weigering van de subsidie. Elke aanvraag<br />
wordt binnen de drie maanden na de mededeling<br />
van het registratienummer afgehandeld.<br />
Art. 11. § 1. Als planten uit eigen kweek gebruikt<br />
worden, dienen die planten minstens twee<br />
maanden voor de aanvang van de werkzaamheden<br />
door het Bosbeheer gecontroleerd te worden<br />
op herkomst en kwaliteit. De aanvrager dient alle<br />
informatie met betrekking tot herkomst van zaadgoed<br />
of stekken ter beschikking te stellen van het<br />
Bosbeheer. De controle gebeurt binnen een<br />
maand na ontvangst van de aanvraag. Zonder<br />
goedkeuring door het Bosbeheer van het zelf gekweekte<br />
plantsoen kan de uitbetaling van de subsidie<br />
geweigerd worden.<br />
Op de beplanting en de werkzaamheden ter voorbereiding<br />
hiervan, kan toezicht uitgeoefend worden<br />
door het Bosbeheer.<br />
§ 2. Na het beëindigen van de werkzaamheden<br />
stuurt de aanvrager een betalingsformulier dat<br />
door het Bosbeheer ter beschikking wordt gesteld<br />
naar de provinciale zetel van het Bosbeheer om de<br />
uitbetaling van de subsidie aan te vragen.<br />
Bij bosaanleg door beplanting of bezaaiing moet<br />
als bijlage van het betalingsformulier een attest<br />
van herkomst van het plantsoen geleverd worden<br />
voor die boomsoorten waarvoor zo'n attest wettelijk<br />
vereist is.<br />
§ 3. Voor 31 oktober na ontvangst van die betalingsaanvraag<br />
voert het Bosbeheer een eerste controle<br />
van de werkzaamheden uit. Voor de betalingsaanvragen,<br />
ingediend tussen 30 september<br />
en 31 oktober, wordt de controle vóór 31 oktober<br />
van het daarop volgende jaar uitgevoerd. Bij ontstentenis<br />
hiervan worden de werken als aanvaard<br />
beschouwd.<br />
§ 4. Indien het Bosbeheer na de controle beslist<br />
dat de werkzaamheden voorlopig aanvaard worden,<br />
wordt de eerste schijf uitbetaald die 60 % bedraagt<br />
van het totale subsidiebedrag waar de aanvrager<br />
recht op heeft volgens artikel 6. Zo niet,<br />
krijgt de aanvrager een brief met vermelding van<br />
de redenen waarom de werkzaamheden voorlopig<br />
niet aanvaard kunnen worden. De aanvrager<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 215
kan dan zelf binnen een jaar na de eerste controle<br />
een nieuwe controle aanvragen bij het Bosbeheer.<br />
§ 5. Indien het Bosbeheer het betalingsformulier<br />
niet binnen drie jaar na de toekenning van de subsidie<br />
ontvangen heeft, stuurt het Bosbeheer een<br />
rappel naar de aanvrager. Indien zes maanden na<br />
het versturen van die rappel nog steeds geen betalingsformulier<br />
ontvangen werd, vervalt de subsidie.<br />
Art. 12. § 1. De resterende 40 % van het totale<br />
subsidiebedrag waar de aanvrager recht op heeft<br />
volgens artikel 6, wordt zonder extra betalingsaanvraag<br />
van de aanvrager uitbetaald na de definitieve<br />
aanvaarding van de werkzaamheden. De<br />
aanvrager wordt per brief op de hoogte gebracht<br />
van de definitieve aanvaarding van de werken. Dit<br />
gebeurt na een tweede controle die ambtshalve<br />
wordt uitgevoerd door het Bosbeheer op zijn<br />
vroegst drie jaar en uiterlijk vier jaar na de uitbetaling<br />
van de eerste subsidieschijf. Bij ontstentenis<br />
hiervan worden de werken als aanvaard beschouwd.<br />
§ 2. Indien uit deze tweede controle, vermeld in<br />
§ 1, blijkt dat de beplanting voor meer dan 60 %<br />
en minder dan 100 % van de voorziene oppervlakte<br />
is geslaagd, is het bedrag van de tweede schijf<br />
gelijk aan het verschil tussen enerzijds het volledige<br />
subsidiebedrag dat bij een geheel geslaagde<br />
bosaanleg uitbetaald zou worden, verminderd tot<br />
het niveau dat overeenstemt met het percentage<br />
van de geslaagde oppervlakte, en anderzijds het<br />
bedrag dat werd uitbetaald na de voorlopige aanvaarding<br />
van de werken.<br />
§ 3. Indien in het bovengenoemde geval uit de<br />
controle blijkt dat de geslaagde oppervlakte minder<br />
dan 60 % van de voorziene oppervlakte bedraagt,<br />
moet het gedeelte van de al uitgekeerde<br />
subsidie dat te veel betaald is in verhouding tot de<br />
geslaagde oppervlakte, vermeerderd met de wettelijke<br />
intresten, gestort worden op een door het<br />
Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse<br />
Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager<br />
met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld.<br />
De bedoelde wettelijke intresten beginnen<br />
pas te lopen vanaf de datum van in gebreke stelling.<br />
Art. 13. De inkomenscompensatie bedoeld in<br />
artikel 7 wordt voor de eerste maal uitbetaald in<br />
het jaar tijdens hetwelk de eerste schijf van de subsidie<br />
voor bebossingskosten met toepassing van<br />
artikel 11, § 4, uitbetaald wordt. Deze inkomenscompensatie<br />
wordt in de daaropvolgende jaren<br />
automatisch uitbetaald, behalve indien artikel 14<br />
toegepast wordt.<br />
Art. 14. § 1. Behoudens het bepaalde in § 2 en<br />
§ 3, wordt de subsidie geheel teruggevorderd, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten, indien de<br />
voorwaarden voor toekenning van de subsidies<br />
niet nageleefd worden. De teruggevorderde bedragen<br />
moeten gestort worden op een door het<br />
Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse<br />
Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager<br />
met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld.<br />
§ 2. Zodra een aanvrager niet meer voldoet aan de<br />
definitie van landbouwer, dient hij dat met een<br />
aangetekende brief te melden aan de provinciale<br />
zetel van het Bosbeheer. Indien uit controle blijkt<br />
dat de aanvrager niet meer voldoet aan deze definitie,<br />
dient hij het onrechtmatig ontvangen gedeelte<br />
van de inkomenscompensatie, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten, te storten op een<br />
door het Bosbeheer aan te duiden rekening van<br />
het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de<br />
aanvrager met een aangetekende brief in gebreke<br />
werd gesteld.<br />
§ 3. Indien uit de controle overeenkomstig<br />
artikel 12, § 2, blijkt dat de geslaagde oppervlakte<br />
kleiner is dan de geplande oppervlakte, dient het<br />
gedeelte van de al uitgekeerde inkomenscompensatie<br />
dat te veel betaald werd in verhouding tot de<br />
geslaagde oppervlakte, vermeerderd met de wettelijke<br />
intresten, gestort te worden op een door het<br />
Bosbeheer aan te duiden rekening van het Vlaamse<br />
Gewest, binnen een maand nadat de aanvrager<br />
met een aangetekende brief in gebreke werd gesteld.<br />
De jaarlijks uit te keren inkomenscompensatie<br />
wordt in dat geval verminderd tot het niveau<br />
dat overeenstemt met de geslaagde oppervlakte.<br />
§ 4. De bedoelde wettelijke intresten, vermeld in<br />
§1, §2 en §3, beginnen pas te lopen vanaf de datum<br />
van in gebreke stelling.<br />
Art. 15. (...)<br />
– Heft B. Vl. Reg. 26 juni 1996 Landbouw, Vlaamse Gemeenschap,<br />
bosbouwmaatregelen, communautaire steunmaatregel,<br />
uitvoering, op<br />
Art. 16. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit<br />
besluit.<br />
BIJLAGE I<br />
Lijst van de hoofdboomsoorten die in<br />
aanmerking komen voor een subsidie om de<br />
bebossingskosten te dekken<br />
1° Klasse I<br />
1. Zomereik (Quercus robur)<br />
2. Wintereik (Quercus petraea)<br />
2° Klasse II<br />
1. Es (Fraxinus excelsior)<br />
2. Beuk (Fagus sylvatica)<br />
3° Klasse III<br />
1. Zoete kers (Prunus avium)<br />
2. Haagbeuk (Carpinus betulus)<br />
3. Linde (Tilia cordata, Tilia platyphyllos<br />
en Tilia x vulgaris)<br />
4. Zwarte els (Alnus glutinosa)<br />
5. Berk (Betula pendula en Betula pubescens)<br />
4° Klasse IV<br />
1. Olm (Ulmus glabra (syn. U. scabra),<br />
Ulmus minor (syn. U. campestris)) (*)<br />
2. Gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus)<br />
3. Wilg (Salix alba, Salix fragilis en Salix<br />
x rubens) (*)<br />
4. Ratelpopulier (Populus tremula)<br />
5. Grauwe abeel (Populus canescens)<br />
Subsidiebedrag<br />
3.700,00 Euro/ha<br />
Subsidiebedrag<br />
3.000,00 Euro/ha<br />
Subsidiebedrag<br />
2.500,00 Euro/ha<br />
Subsidiebedrag<br />
2.000,00 Euro/ha<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 maart 2003<br />
6. Grove den (Pinus sylvestris)<br />
Subsidiebedrag<br />
5° Klasse V<br />
1.500,00 Euro/ha<br />
1. Walnoot (Juglans regia)<br />
2. Abeel (Populus alba)<br />
3. Valse Acacia (Robinia pseudoacacia)<br />
4. Lork (Larix kaempferi en Larix x eurolepis)<br />
5. Amerikaanse eik (Quercus rubra)<br />
6. Tamme kastanje (Castanea sativa)<br />
Subsidiebedrag<br />
6° Klasse VI<br />
1.000,00 Euro/ha<br />
1. Cultuurpopulier (Populus spp.) met<br />
onderetage<br />
2. Corsicaanse pijn (Pinus nigra var. Corsicana)<br />
3. Douglas (Pseudotsuga menziesii)<br />
Subsidiebedrag<br />
7° Klasse VII<br />
850,00 Euro/ha<br />
1. Cultuurpopulier (Populus spp.) zonder<br />
onderetage<br />
(*) Vergt een voorafgaand advies van het Instituut voor Bos- en<br />
wildbeheer.<br />
Toelagen op bebossing waarbij een onderetage wordt<br />
aangelegd worden verhoogd met 500 Euro/ha.<br />
Toelagen op bebossing waarbij een mantelstruweel of<br />
brandsingel wordt aangelegd worden verhoogd met<br />
100 Euro/100 m.<br />
BIJLAGE II<br />
Minimale stamtallen per hectare voor het<br />
verkrijgen van een subsidie voor bebossing<br />
van landbouwgronden<br />
Boomsoort<br />
Minimaal stamtal<br />
per ha:<br />
1° Zomereik (Quercus robur) 2.000<br />
2° Wintereik (Quercus petraea) 2.000<br />
3° Es (Fraxinus excelsior) 1.600<br />
4° Beuk (Fagus sylvatica) 1.600<br />
5° Zoete kers (Prunus avium) 1.600<br />
6° Haagbeuk (Carpinus betulus) 2.000<br />
7° Linde (Tilia cordata, T. platyphyllos en T. x<br />
vulgaris)<br />
2.000<br />
8° Zwarte els (Alnus glutinosa) 2.000<br />
9° Berk (Betula pendula en Betula pubescens) 2.000<br />
10° Olm (Ulmus glabra (syn. U. scabra), Ulmus<br />
minor (syn. U. campestris)) (*)<br />
2.000<br />
11° Gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus) 1.600<br />
12° Wilg (Salix alba, Salix fragilis en Salix x<br />
rubens) (*)<br />
2.000<br />
13° Ratelpopulier (Populus tremula) 1.600<br />
14° Grauwe abeel (Populus canescens) 123<br />
15° Grove den (Pinus sylvestris) 2.500<br />
16° Amerikaanse eik (Quercus rubra) 1.600<br />
17° Tamme kastanje (Castanea sativa) 2.000<br />
18° Walnoot (Juglans regia) 625<br />
19° Valse acacia (Robinia pseudoacacia) 2.500<br />
20° Cultuurpopulier (Populus spp.) 123<br />
21° Abeel (Populus alba) 123<br />
22° Corsicaanse pijn (Pinus nigra var. Corsicana)<br />
2.500<br />
23° Douglas (Pseudotsuga menziesii) 2.000<br />
24° Lork (Larix kaempferi en Larix x eurolepis) 1.333<br />
25° Taxus (taxus baccata) 2.500<br />
26° Alle soorten uit bijlage III 2.000.<br />
(*) behoudens andersluidend advies van het Instituut voor Bosbouw<br />
en Wildbeheer<br />
216 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE III<br />
Boom- en struiksoorten die in aanmerking<br />
komen voor subsidiëring als onderetage,<br />
mantelstruweel en brandsingel<br />
1. Soorten waarbij geen advies van het Instituut voor<br />
Bosbouw en Wildbeheer vereist is:<br />
1° Vlier (Sambucus nigra)<br />
2° Lijsterbes (Sorbus aucuparia)<br />
3° Hazelaar (Corylus avellana)<br />
4° Vuilboom (Frangula alnus)<br />
5° Gelderse roos (Viburnum opulus).<br />
2. Soorten die slechts in aanmerking komen voor subsidie<br />
mits een voorafgaand gunstig advies van het instituut<br />
voor Bosbouw en Wildbeheer. Dit advies doet uitspraak<br />
over het voorkomen van de voorgestelde soort in<br />
de betreffende fytogeografische regio, over de standplaatsgeschiktheid<br />
voor de voorgestelde soort en over de<br />
autochtoniteit van het plantmateriaal:<br />
1° Wilg (Salix spp.)<br />
2° Kardinaalsmuts (Evonymus europaeus)<br />
3° Rode kornoelje (Cornus sanguinea)<br />
4° Vogelkers (Prunus padus)<br />
5° Spaanse aak (Acer campestre)<br />
6° Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna)<br />
7° Sleedoorn (Prunus spinosa)<br />
8° Wilde rozen (Rosa spp.).<br />
3. Soorten die slechts uitzonderlijk in aanmerking komen<br />
voor subsidie, mits vooraf gunstig advies werd verleend<br />
door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer<br />
en de voorwaarden, vastgelegd in dit advies, werden nageleefd:<br />
1° Hulst (Ilex aquifolium)<br />
2° Wegedoorn (Rhamnus catharticus)<br />
3° andere meidoornsoorten (Crataegus spp.)<br />
4° Duindoorn (Hippophae rhamnoides)<br />
5° Wilde appel (Malus sylvestris)<br />
6° Wilde peer (Pyrus pyraster)<br />
7° Mispel (Mespilus germanica)<br />
8° Taxus (Taxus baccata)<br />
9° Jeneverbes (Juniperus communis)<br />
10° Fladderiep (Ulmus laevis).<br />
BIJLAGE IV<br />
Jaarlijkse subsidiebedragen (Euro/ha) voor de<br />
onderhoudskosten gedurende de eerste vijf<br />
jaar<br />
Jaar 1e en 2e jaar 3e, 4e en<br />
5e jaar<br />
Totaal<br />
Cult. populieren<br />
(>15 jaar)<br />
250 EUR/ha 200 EUR/ha 1.100 EUR/ha<br />
Andere loofbomen<br />
500 EUR/ha 250 EUR/ha 1.750 EUR/ha<br />
Naaldbomen 250 EUR/ha 125 EUR/ha 875 EUR/ha.<br />
Blz: 298 (Aanv. 71) – B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Duurzaam bosbeheer, criteria»<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 tot vaststelling<br />
van de criteria voor duurzaam bosbeheer<br />
voor bossen gelegen in het Vlaamse Gewest<br />
(B.S., 10 september 2003)<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
het decreet: het Bosdecreet van 13 juni 1990;<br />
het VEN: het Vlaams Ecologisch Netwerk, bedoeld<br />
in het Decreet Natuurbehoud.<br />
Art. 2. De criteria voor duurzaam bosbeheer, bedoeld<br />
in artikel 41, tweede lid, van het decreet,<br />
worden vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.<br />
Art. 3. Het beheer van de openbare bossen en<br />
van de bossen gelegen in het VEN moet gebeuren<br />
met naleving van de criteria voor duurzaam bosbeheer.<br />
Art. 4. De naleving van de criteria voor duurzaam<br />
bosbeheer gebeurt op een redelijke en bosbouwtechnische<br />
verantwoorde wijze, zonder dat<br />
op elk ogenblik en op elke plaats in het bos aan elk<br />
van de criteria voldaan moet zijn.<br />
Als voor het bos een beheerplan opgesteld moet<br />
worden, bevat het beheerplan de maatregelen die<br />
genomen worden ter naleving van de criteria voor<br />
duurzaam bosbeheer, op de wijze bedoeld in het<br />
eerste lid.<br />
Art. 5. Voor de bossen gelegen in het VEN gelden<br />
de criteria voor duurzaam bosbeheer als maatregelen<br />
ter bevordering van een natuurgerichte bosbouw,<br />
in de zin van artikel 25, § 1, tweede lid, 1°,<br />
van het decreet natuurbehoud, en ter bevordering<br />
van het recreatieve medegebruik in de bossen, als<br />
bedoeld in artikel 25, § 1, tweede lid, 5°, van hetzelfde<br />
decreet.<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de<br />
landinrichting en het natuurbehoud, is belast met<br />
de uitvoering van dit besluit.<br />
BIJLAGE<br />
Criteria voor duurzaam bosbeheer<br />
Situering<br />
Op Europees niveau werd het begrip «duurzaam bosbeheer»<br />
gedefinieerd door de verantwoordelijke Europese<br />
ministers door middel van resolutie H1 «Algemene<br />
Richtlijnen voor het Duurzaam Beheer van Bossen in Europa»<br />
tijdens de tweede Ministeriële Conferentie ter Bescherming<br />
van de Bossen in Europa, gehouden te Helsinki<br />
(Finland) in 1993. Duurzaam bosbeheer wordt omschreven<br />
als «het rentmeesterschap en het gebruik van<br />
bossen op een dusdanige manier en snelheid dat hun<br />
biologische verscheidenheid, hun productiviteit, hun regeneratiecapaciteit,<br />
hun vitaliteit en hun vermogen om<br />
nu en in de toekomst op verschillende ruimtelijke schalen<br />
(lokaal, nationaal, mondiaal) relevante ecologische,<br />
economische en sociale functies te volbrengen, niet in<br />
het gedrang komen en dat er geen schade berokkend<br />
wordt aan andere ecosystemen».<br />
De in deze bijlage opgenomen «criteria voor duurzaam<br />
bosbeheer» vormen een evaluatie-instrument om het<br />
praktische beheer van de bossen te toetsen op duurzaamheid.<br />
Dit praktisch beheersniveau wordt ruim ge-<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Duurzaam bosbeheer, criteria»<br />
zien en omvat alle verschillende aspecten en functies<br />
van het bos (zie Hoofdstukken).<br />
Onder de respectievelijke hoofdstukken worden één of<br />
meer doelstellingen geformuleerd die het duurzaam beheer<br />
van de bossen moeten garanderen. Dit gebeurt onder<br />
de vorm van principes en criteria. Deze doelstellingen<br />
worden verder verfijnd tot indicatoren om zodoende<br />
een concrete en objectieve beoordeling van de duurzaamheid<br />
van het bosbeheer mogelijk te maken. Deze<br />
indicatoren zijn als onmiddellijk meetbare en controleerbare<br />
parameters te beschouwen.<br />
De indicatoren zijn als de bindende bepalingen voor<br />
duurzaam bosbeheer te beschouwen. Het bosbeheer<br />
wordt pas als in overeenstemming met de criteria duurzaam<br />
bosbeheer beschouwd, wanneer de beheerder van<br />
het bos kan aantonen dat aan de indicatoren is tegemoet<br />
gekomen. Het bosbeheerplan zal hierbij het belangrijkste<br />
instrument zijn voor de bosbeheerder om dit<br />
aan te tonen.<br />
Gezien in Vlaanderen de uitgangssituaties sterk kunnen<br />
verschillen onder meer qua bodemtoestand, boomsoortensamenstelling,<br />
leeftijdsverdeling, versnipperinggraad,<br />
ligging, e.a., zal het in de praktijk zo zijn dat niet<br />
alle indicatoren in alle situaties toepasbaar of relevant<br />
zijn en dus op dat ogenblik niet als bindend af te dwingen<br />
zijn. Zo is het duidelijk dat het opnemen van een verjongingsplan<br />
in een bosbeheerplan niet relevant is wanneer<br />
de desbetreffende bosbestanden binnen het verloop<br />
van het beheerplan nog niet aan verjonging toe<br />
zijn. Vooral via het bosbeheerplan kan verduidelijkt en<br />
vastgelegd worden waarom bepaalde indicatoren in bepaalde<br />
situaties niet dienen nagekomen te worden.<br />
Criteria duurzaam Bosbeheer<br />
HOOFDSTUK I<br />
CRITERIA VOOR HET JURIDISCH KADER EN<br />
RELEVANTE OVEREENKOMSTEN<br />
Principe 1: De bosbeheerder moet bij het beheer van zijn<br />
bos alle wetten die in het Vlaamse Gewest van toepassing<br />
zijn respecteren.<br />
Criterium 1.1: De bosbeheerder leeft het wettelijke kader<br />
na dat betrekking heeft op bos en bosbouw in de brede<br />
zin en houdt zich aan de hieruit voortvloeiende verplichtingen.<br />
Criterium 1.2: Eigendomsrechten en eventuele zakelijke<br />
en persoonlijke rechten op het bos zijn aantoonbaar<br />
vastgesteld.<br />
Criterium 1.3: De bosbeheerder houdt zich aan alle rechten<br />
en plichten die volgen uit alle overeenkomsten, contracten<br />
en regelingen die van toepassing zijn op het bosbedrijf<br />
en het bosbeheer.<br />
Criterium 1.4: De bosbeheerder beschermt zijn bezit<br />
waar mogelijk tegen illegale kap, niet toegestane verblijfsactiviteiten<br />
en andere ongewenste vormen van bosgebruik.<br />
Criterium 1.5: De bosbeheerder verklaart dat hij de richtlijnen<br />
van deze criteria voor duurzaam bosbeheer zal naleven<br />
gedurende een periode, gekoppeld aan het beheerplan<br />
en dat hij ook op de lange termijn ernaar<br />
streeft zijn bosbezit volgens deze criteria te blijven beheren.<br />
HOOFDSTUK II<br />
CRITERIA VOOR HET WAARBORGEN VAN<br />
SOCIALE EN CULTURELE FUNCTIES<br />
Principe 2: De bosbeheerder houdt bij het beheer en gebruik<br />
van zijn bosbezit rekening met de sociale en culturele<br />
belangen van zowel de bevolking als de omgeving.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 217
Criterium 2.1: De bosbeheerder erkent de betrokkenheid<br />
van alle relevante groepen en personen en houdt<br />
rekening met hun standpunten.<br />
1° Indicator 2.1.1: Voor het opstellen en het laten goedkeuren<br />
van het beheerplan, is de betrokken bevolking<br />
ingelicht over de beheersdoelstellingen en wordt ze in<br />
staat gesteld hierop te reageren.<br />
2° Indicator 2.1.2: Relevante en onderbouwde wensen<br />
of bezwaren worden in overweging genomen bij de beheerplanning<br />
en uitvoering van beheersmaatregelen.<br />
3° Indicator 2.1.3: Bij de planning en uitvoering van beheersmaatregelen<br />
houdt de bosbeheerder indien mogelijk<br />
rekening met vragen, opmerkingen en suggesties<br />
van de betrokkenen.<br />
4° Indicator 2.1.4: Het beheer van bossen moet aandacht<br />
hebben voor het recreatief medegebruik en moet<br />
de selectieve bostoegankelijkheid voor het publiek stimuleren.<br />
Het bos kan toegankelijk gesteld worden voor<br />
het publiek op een manier die de ecologische functievervulling<br />
niet in het gedrang brengt en die verstoring –<br />
zowel in de tijd als in de ruimte – beperkt en zo nodig<br />
uitsluit.<br />
Criterium 2.2: Bossen of delen van bossen met grote sociale,<br />
culturele, landschappelijke, geschiedkundige, religieuze<br />
betekenis, waardevolle traditionele beheervormen<br />
of belangrijke wetenschappelijke of educatieve betekenis<br />
worden beschermd en beheerd overeenkomstig<br />
hun specifieke waarden en potenties.<br />
Het gaat hier om gebieden waarvan de specifieke waarde<br />
kan aangetoond worden, zoals bijvoorbeeld oude<br />
bossen, oud hakhout, oud middelhoutbos, archeologische<br />
vindplaatsen, holle wegen, boswallen enzovoort.<br />
1° Indicator 2.2.1: De beheersdoelstellingen en -maatregelen<br />
voor deze bossen of delen van bossen zijn uitdrukkelijk<br />
afgestemd op de specifieke waarden en potenties.<br />
Criterium 2.3: De bosbeheerder draagt er zorg voor dat<br />
de voorschriften voor gezondheid, milieu, veiligheid, arbeidsinhoud<br />
en arbeidsomstandigheden worden nageleefd<br />
bij alle activiteiten die onder zijn verantwoordelijkheid<br />
en opdracht worden uitgevoerd in het bos in kwestie.<br />
Het gaat onder meer om voorschriften op basis van de<br />
milieuwetgeving, wetgeving welzijn op het werk (waaronder<br />
Algemeen Reglement inzake Arbeidsbescherming),<br />
relevante collectieve akkoorden, de erkenningsregeling<br />
bosexploitanten en functiebeschrijvingen van<br />
het personeel.<br />
1° Indicator 2.3.1: Het personeel dat rechtstreeks voor of<br />
in opdracht van de bosbeheerder in het bos werkt, is op<br />
de hoogte van zijn taakomschrijving en arbeidsinhoud<br />
en van de veiligheidsvoorschriften.<br />
Criterium 2.4: De bosbeheerder werkt mee aan een goede<br />
sociale en technische structuur van de bedrijfstak bij<br />
de inzet van eigen personeel of via aannemers.<br />
1° Indicator 2.4.1: De bosbeheerder staat in voor een<br />
aangepast (permanent) vormingsprogramma voor het<br />
eigen personeel. In contracten met aannemers staat bepaald<br />
dat het tewerkgestelde personeel over voldoende<br />
technische competentie moet beschikken.<br />
2° Indicator 2.4.2: Bij de uitbesteding van werkzaamheden<br />
wordt gebruik gemaakt van aannemers die voldoen<br />
aan collectief vastgestelde criteria voor deskundigheid,<br />
kwaliteit en betrouwbaarheid, conform de criteria «Erkenningsregeling<br />
Bosexploitanten» indien die van<br />
kracht zijn.<br />
HOOFDSTUK III<br />
CRITERIA VOOR HET WAARBORGEN VAN<br />
PRODUCTIE- EN ECONOMISCHE FUNCTIES<br />
Principe 3: Het beheer van bossen moet het efficiënte<br />
gebruik van de verschillende bosproducten en -diensten<br />
stimuleren, teneinde de economische levensvatbaarheid<br />
van het bosbezit en een breed scala aan ecologische en<br />
maatschappelijke functies te waarborgen.<br />
Criterium 3.1: De bosbeheerder behandelt zijn bos als<br />
een hernieuwbare hulpbron, waarbij hij streeft naar een<br />
veelzijdige functievervulling.<br />
1° Indicator 3.1.1: Bij beslissingen in het bosbeheer is<br />
een afweging gemaakt van de directe en indirecte effecten<br />
van de te nemen maatregelen, met het oog op de<br />
duurzame voortbrenging van goederen en diensten op<br />
lange termijn. De afweging komt tot uiting in het beheerplan<br />
bij de keuze van de beheerdoelstelling en de<br />
daaraan verbonden maatregelen; de detaillering van de<br />
onderbouwing staat in verhouding tot de grootte van<br />
het bos.<br />
2° Indicator 3.1.2: De bosbeheerder behoudt de natuurlijke<br />
productiecapaciteit van de bosbodem door een aangepast<br />
bosbeheer (bijvoorbeeld door de boomsoortenkeuze,<br />
het nastreven van voldoende mengingsgraad). Zo<br />
wordt bodembewerking tot een minimum beperkt. Bij<br />
gedegradeerde bosbodems zijn herstelmaatregelen mogelijk<br />
na voorafgaand bodemonderzoek.<br />
3° Indicator 3.1.3: De bosbeheerder tracht de mineralenkringloop<br />
in zijn bos zo veel mogelijk te sluiten door<br />
zowel verliezen als importen te beperken. Bemesting<br />
(aanrijking met nutriënten) is niet toegestaan wegens<br />
het risico van eutrofiëring, grondwatervervuiling en wijzigingen<br />
in de kruidenlaag. Startbemesting met stalmest<br />
in de plantput bij verjonging met veeleisende boomsoorten<br />
is wel toegestaan.<br />
4° Indicator 3.1.4: Bij exploitatie en beheerswerken<br />
wordt schade aan de productiecapaciteit van de standplaats,<br />
de bodem, het overblijvend bestand (inclusief<br />
verjonging) en verstoring van fauna en flora tot een minimum<br />
beperkt. In overeenkomsten met aannemers zijn<br />
werkbare procedures opgenomen om de schade in eerste<br />
instantie te voorkomen of – indien schade onvermijdelijk<br />
is – die te beperken of indien dit niet mogelijk is, te<br />
herstellen. Er zijn procedures van kracht om aan de<br />
hand van terreincontroles toezicht te houden op het verloop<br />
van de terreinwerkzaamheden en hierbij passend<br />
op te treden, bijvoorbeeld door de werkzaamheden stil<br />
te leggen of bijzondere voorwaarden op te leggen.<br />
Criterium 3.2: De bosbeheerder streeft met zijn bosbedrijf<br />
naar economische levensvatbaarheid zonder afbreuk<br />
te doen aan het behoud van de ecologische of sociale<br />
functievervulling door het bos.<br />
1° Indicator 3.2.1: Bij beslissingen in het bosbeheer is rekening<br />
gehouden met ecologische, sociale en bedrijfseconomische<br />
randvoorwaarden en zijn de nodige investeringen<br />
grondig afgewogen, teneinde de kwaliteit en<br />
productiviteit van het bosbezit op lange termijn te waarborgen.<br />
De afweging komt tot uiting in het beheerplan bij de beschrijving<br />
van maatregelen, middelen en randvoorwaarden.<br />
2° Indicator 3.2.2: In bossen of delen van bossen waarvoor<br />
geen specifieke doelstellingen gelden rond het behoud<br />
en bevorderen van biologische diversiteit of sociaal-recreatieve<br />
argumenten moet een zeker voorraadpeil<br />
gehandhaafd worden door een evenwicht te bewaren<br />
tussen houtoogst en aanwas.<br />
3° Indicator 3.2.3: De bosbeheerder zoekt naar samenwerkingsverbanden<br />
waaruit schaalvoordelen kunnen<br />
ontstaan.<br />
Criterium 3.3: De bosbeheerder beoogt met zijn bosbeheer<br />
een bos dat een gevarieerde structuur bezit, zowel<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Duurzaam bosbeheer, criteria»<br />
naar soorten als naar leeftijdsverdeling, dat een ongelijkjarige<br />
opbouw kent en dat gemengd is samengesteld als<br />
borg voor het behoud van de standplaatsproductiviteit.<br />
1° Indicator 3.3.1: De bosbeheerder kiest een boomsoortensamenstelling<br />
die steeds standplaatsgeschikt is. In<br />
geval van kunstmatige of gecombineerde verjonging<br />
kiest hij steeds voor de door het Instituut voor Bosbouw<br />
en Wildbeheer aanbevolen herkomsten, voor zover die<br />
beschikbaar zijn.<br />
2° Indicator 3.3.2: De bosbeheerder kiest voor kleinschalige<br />
kappingen. Kaalslagen zijn beperkt tot 1 ha.<br />
Van die regel kan afgeweken worden indien dat grondig<br />
gemotiveerd wordt in het bosbeheerplan en in specifieke<br />
gevallen (bijvoorbeeld directe omvorming van een<br />
homogeen bestand van een uitheemse soort; verjonging<br />
van een populierenaanplant).<br />
3° Indicator 3.3.3: De bosbeheerder stelt voor zijn bos<br />
een verjongingsplan op dat in tijd en ruimte moet leiden<br />
tot een gevarieerde bosstructuur en opbouw.<br />
4° Indicator 3.3.4: De bosbeheerder streeft bij zijn bosbedrijfsvoering<br />
naar evenwichtig en omzichtig bepaalde<br />
bedrijfstijden, wat een voldoende evenwicht inhoudt<br />
tussen economische en ecologische factoren.<br />
Criterium 3.4: De bosbeheerder regelt het gebruik en de<br />
voortbrengst van niet-houtige bosproducten zonder afbreuk<br />
te doen aan het behoud van de ecologische of sociale<br />
functievervulling door het bos.<br />
1° Indicator 3.4.1: Stroperij en niet-weidelijke jachtmethoden<br />
worden actief bestreden.<br />
2° Indicator 3.4.2: De bosbeheerder ziet erop toe dat er<br />
geen wild wordt uitgezet in zijn bos, tenzij in het kader<br />
van wettelijk toegestane soortbeschermingsmaatregelen.<br />
3° Indicator 3.4.3: De bosbeheerder ziet erop toe dat het<br />
gebruik van andere niet-houtige bosproducten (visvangst;<br />
plukken en verzamelen van planten, vruchten en<br />
paddestoelen enzovoort) gebeurt volgens de geldende<br />
wetgeving en dat er, voorzover dat is toegestaan, minimale<br />
schade wordt aangericht aan het bosecosysteem,<br />
de habitats en de populaties van wilde dier- en plantensoorten.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
CRITERIA VOOR HET BEHOUD EN DE<br />
BESCHERMING VAN HET MILIEU<br />
Principe 4: Bosbeheer zal de ecologische functies van<br />
het bos in stand houden door het bewaren of verbeteren<br />
van de biologische diversiteit, het natuurlijk milieu, de<br />
unieke en kwetsbare ecosystemen en landschappen en<br />
door de instandhouding van habitats en populaties van<br />
wilde dier- en plantensoorten.<br />
Criterium 4.1: Bosbeheer en bosgebruik blijven binnen<br />
de grenzen van de ecologische draagkracht van het bosbezit.<br />
1° Indicator 4.1.1: Bij beslissingen over het beheer en<br />
gebruik van het bos is uitdrukkelijk rekening gehouden<br />
met de ecologische functies van het bos en dit tevens in<br />
relatie met zijn omgeving.<br />
Criterium 4.2: Ingrijpende veranderingen in bosbeheer<br />
en bosgebruik worden vooraf getoetst aan een evaluatie<br />
van de te verwachten effecten op natuur en landschap.<br />
De evaluatie wordt afgestemd op de schaal en intensiteit<br />
van de ingreep en op de natuur- en landschapswaarde<br />
van het bos.<br />
1° Indicator 4.2.1: Bij beslissingen over ingrijpende veranderingen<br />
in bosbeheer en bosgebruik is rekening gehouden<br />
met de resultaten van voorafgaand onderzoek<br />
naar de mogelijke effecten op de natuur, het natuurlijk<br />
milieu en het landschap.<br />
218 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
2° Indicator 4.2.2: In functie van de omvang van de ingreep<br />
(intensiteit, sterkte, betrokken oppervlakte) en de<br />
kwaliteiten van het gebied zijn passende maatregelen<br />
genomen om eventuele schade aan de natuur, het natuurlijk<br />
milieu en het landschap te voorkomen, te beperken<br />
of indien dit niet mogelijk is, te herstellen.<br />
Criterium 4.3: De bosbeheerder ziet erop toe dat bij het<br />
beheer bosvreemde stoffen en producten zo veel mogelijk<br />
uit het bos worden geweerd.<br />
1° Indicator 4.3.1: Olieverversingen van machines zijn<br />
in het bos niet toegestaan.<br />
2° Indicator 4.3.2: Bij het aanwenden van motorzagen<br />
wordt alleen biologisch afbreekbare kettingolie gebruikt.<br />
3° Indicator 4.3.3: De bosbeheerder gebruikt geen genetisch<br />
gemanipuleerde organismen.<br />
4° Indicator 4.3.4: Voorzover dat nog niet wettelijk is geregeld,<br />
is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen<br />
niet toegestaan, tenzij het gebruik van glyfosaat voor<br />
het bestrijden van niet-inheemse agressieve soorten (onder<br />
meer de Amerikaanse vogelkers) in een planmatige<br />
en gecombineerde mechanisch-chemische bestrijdingsmethode.<br />
Deze uitzondering geldt zolang er geen ecologisch<br />
beter verantwoord product of verantwoorde methode<br />
met dezelfde efficiëntie beschikbaar is en pas nadat<br />
de noodzaak en mogelijke alternatieven vooraf werden<br />
overwogen en uitgeprobeerd.<br />
Het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen is toegestaan<br />
bij zorgvuldige toepassing en controle, zonder<br />
af te wijken van geldende wetgeving of internationaal<br />
erkende wetenschappelijke voorschriften.<br />
Criterium 4.4: De bosbeheerder moet, voorzover hij<br />
daartoe de mogelijkheden heeft, met zijn bosbedrijfsvoering<br />
bijdragen tot het integraal waterbeheer.<br />
1° Indicator 4.4.1: De bosbeheerder zal de bestaande<br />
vrije loop van stromende waters binnen zijn bos niet<br />
beïnvloeden.<br />
2° Indicator 4.4.2: De bosbeheerder zal waterrijke gebieden,<br />
zoals gedefinieerd in het decreet natuurbehoud, en<br />
overstromingsgebieden niet ontwateren. Buiten deze<br />
gebieden kunnen bestaande drainagesystemen, ont- en<br />
afwateringen behouden blijven indien dat noodzakelijk<br />
is en leidt tot een betere groei van standplaatsgeschikte<br />
boomsoorten. Bestaande drainage, ontwatering of afwatering<br />
kan in uitzonderlijke gevallen worden gewijzigd<br />
om de andere functies te kunnen optimaliseren.<br />
3° Indicator 4.4.3: Nieuwe drainage of andere ontwatering-<br />
en afwateringsvoorzieningen zijn nergens toegestaan.<br />
HOOFDSTUK V<br />
CRITERIA VOOR HET BEHOUD EN DE<br />
BEVORDERING VAN DE BIOLOGISCHE<br />
DIVERSITEIT<br />
Principe 5: De bosbeheerder houdt bij het beheer van<br />
zijn bosbezit rekening met de biologische diversiteit<br />
door zorg voor het behoud, de ontwikkeling of het herstel<br />
van de ecologische functie van zijn bos.<br />
Criterium 5.1: In het bosbeheer en bosgebruik worden<br />
maatregelen genomen ter instandhouding van habitats<br />
en populaties van wilde dier- en plantensoorten met het<br />
oog op de multifunctionaliteit.<br />
1° Indicator 5.1.1: De bosbeheerder houdt bij de bosbedrijfsvoering<br />
rekening met het zorgprincipe en het<br />
standstillprincipe, toegepast op de biologische diversiteit.<br />
Standplaatsen met een van nature rijke boomsoortensamenstelling<br />
mogen in geen geval worden vervangen<br />
door uniforme bestanden of door een andere vorm<br />
van bodemgebruik. Aanplanten van agressieve exoten is<br />
uitgesloten. Het omvormen van bossen van inheemse<br />
loofboomsoorten naar homogene bossen van fijnspar,<br />
populier, andere niet-inheemse soorten en grove dennen<br />
is uitgesloten.<br />
2° Indicator 5.1.2: Het bos en zijn beheer zijn getoetst op<br />
de aanwezigheid en het voortbestaan van zeldzame, bedreigde<br />
en wettelijk beschermde plant- en diersoorten,<br />
alsook indicatorsoorten van oud bos. De relevante gebieden,<br />
terreinkenmerken en beheersmaatregelen zijn<br />
aangegeven op een beheerskaart. Voor die natuurelementen<br />
worden de nodige maatregelen genomen om<br />
de instandhouding van hun habitat te garanderen.<br />
De inventarisatie is zowel gericht op de aanwezigheid<br />
van indicatoren voor oude en goed ontwikkelde bosecosystemen<br />
als op de aanwezigheid van zeldzame en bedreigde<br />
soorten en bijzondere natuurelementen. Concreet<br />
wordt onder meer rekening gehouden met: oudbosplanten;<br />
oude bomen met holten voor vogels en<br />
zoogdieren; nestbomen van roofvogels; zeldzame en bedreigde<br />
boom-, struik- en plantensoorten, alsook andere<br />
bedreigde organismen en kensoorten, voorzover hiervan<br />
terreingegevens beschikbaar zijn. Tevens wordt rekening<br />
gehouden met specifieke natuurelementen zoals<br />
beken, poelen, vennen en bronnen, open plekken en natuurlijke<br />
rand- en overgangssituaties (mantel- en zoomvegetaties)<br />
en de aan deze habitats gebonden soorten.<br />
3° Indicator 5.1.3: Bij beslissingen over het beheer en<br />
gebruik van alle bostypen is uitdrukkelijk rekening gehouden<br />
met de eisen die zeldzame, bedreigde en wettelijk<br />
beschermde plant- en diersoorten stellen aan hun<br />
habitat.<br />
4° Indicator 5.1.4: De bosbeheerder besteedt bij planning<br />
en uitvoering van exploitatie speciale aandacht aan<br />
de broedperiode van vroege of late broedvogels. Hiertoe<br />
worden in het lastenboek passende exploitatievoorwaarden<br />
vastgelegd. Er is een lange vaste schoontijd, die<br />
loopt van 1 april tot 30 juni. Op voorwaarde dat vooraf<br />
machtiging van Bosbeheer werd verkregen, kan van<br />
deze standaard schoontijd worden afgeweken: de periode<br />
kan zowel verruimd, verengd of opgeheven worden.<br />
Criterium 5.2: Bij het beheer van bos wordt gestreefd<br />
naar een bepaald aandeel inheemse boomsoorten en<br />
het bevorderen van een rijke en gevarieerde bosstructuur<br />
van toepassing op het niveau van het beheerplan.<br />
1° Indicator 5.2.1: Ten minste 20 % van de totale oppervlakte<br />
van het bos moet bestaan uit of in omvorming zijn<br />
naar gemengde bestanden op basis van inheemse en<br />
standplaatsgeschikte boomsoorten binnen een bosbouwtechnische<br />
verantwoorde termijn. Indien het<br />
streefdoel van 20 % nog niet gerealiseerd is, blijkt uit het<br />
beheerplan hoe en wanneer het bereikt zal worden.<br />
Norm voor inheemse bestanden: Inheemse boomsoorten<br />
dienen minstens 90 % van het grondvlak van het bestand<br />
in te nemen.<br />
Norm voor gemengde bestanden: Bestanden zijn gemengd<br />
zodra er minstens twee verschillende boomsoorten<br />
aanwezig zijn en de hoofdboomsoort 80 % of minder<br />
van het bestandsgrondvlak inneemt, of 80 % van het<br />
totale stamtal voor bestanden jonger dan 30 jaar.<br />
2° Indicator 5.2.2: De bosbeheerder beschikt over een<br />
omvormingsplan voor alle homogene aanplantingen<br />
van populier, fijnspar, en andere niet-inheemse boomsoorten.<br />
Norm populier: Er wordt een onderetage opgebouwd en<br />
behouden van verschillende inheemse houtige gewassen.<br />
Die mag als hakhout worden beheerd met populier<br />
als bovenstaanders (soort middelhout).<br />
Norm andere homogene niet-inheemse bestanden: Er<br />
wordt gestreefd naar gemengde bestanden waarvan<br />
30 % van de bedekkingsgraad of grondvlak wordt ingenomen<br />
door inheemse loofbomen. In een eerste fase<br />
mogen in die 30 % ook onderstandige bomen en de onderetage<br />
meegerekend worden. Het is echter de bedoeling<br />
na verloop van tijd te komen tot 30 % inheemse<br />
loofbomen in de opperetage.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Duurzaam bosbeheer, criteria»<br />
Criterium 5.3: In het bosbeheer en bosgebruik worden<br />
maatregelen genomen om de ecologische processen<br />
binnen het bos te beschermen, te versterken of te herstellen.<br />
1° Indicator 5.3.1: De bosbeheerder kiest bij het beheer<br />
van het bos waar mogelijk (voldoende kwaliteit en<br />
kwantiteit) en zinvol (standplaatsgeschikt, kwalitatief<br />
goed en aangepast uitgangsmateriaal), in principe voor<br />
natuurlijke verjonging. Voor bebossingen komt kunstmatige<br />
aanplanting in aanmerking.<br />
2° Indicator 5.3.2: Bij het beheer van het bos worden<br />
kansen geboden, maximaal rekening houdend met natuurontwikkeling<br />
en dat minimaal voor 5 % van de totale<br />
oppervlakte onder beheerplan. Dit gebeurt bij voorkeur<br />
in die bestanden met een reeds aanwezige of potentiële<br />
natuurwaarde. Aangepast beheer van open<br />
plekken en bosranden komen eveneens in aanmerking.<br />
Eerst wordt een streefbeeld met natuurdoeltypen in het<br />
beheerplan vooropgesteld. Vervolgens wordt in een<br />
planning aangegeven hoe dat streefbeeld gerealiseerd<br />
kan worden. Voor bossen sluit dit streefbeeld zo goed<br />
mogelijk aan bij de natuurlijke bosgemeenschap van die<br />
plaats, of de potentieel natuurlijke vegetatie. Economisch<br />
waardevolle bosproducten kunnen ten gevolge<br />
van dit beheer worden gevaloriseerd indien dit de soortensamenstelling<br />
en structuur niet noemenswaardig<br />
beïnvloedt.<br />
3° Indicator 5.3.3: De bosbeheerder streeft naar het verkrijgen<br />
van meer dood hout in het bos. In het beheerplan<br />
staan concrete beheersrichtlijnen vermeld, die gericht<br />
zijn op het verkrijgen van meer dood hout in het<br />
bos, afhankelijk van de natuurlijke bestandsontwikkeling:<br />
bijvoorbeeld snoeihout wordt niet verwijderd;<br />
staande of liggende holle of dode bomen die geen gevaar<br />
opleveren voor voorbijgangers of voor het verspreiden<br />
van ziekten of brand blijven behouden, bij catastrofen<br />
of niet-besmettelijke aantastingen worden niet alle<br />
getroffen bomen verwijderd, hoogdunning wordt toegepast<br />
of wegkwijnende bomen die geen concurrentie betekenen<br />
voor potentiële toekomstbomen worden niet<br />
verwijderd, wortelkluiten van omgewaaide bomen worden<br />
niet systematisch verwijderd en opgevuld. De evolutie<br />
van het volume dood hout wordt expliciet gevolgd.<br />
Bij planning en uitvoering wordt aandacht besteed aan<br />
waarden zoals veiligheid, fytosanitaire conditie en risico's,<br />
en natuurbeleving.<br />
Richtwaarde: 4 % van het totale bestandsvolume<br />
(staand, liggend, spreiding in alle omtrekklassen 30 cm)<br />
of een verdubbeling van de hoeveelheid dood hout binnen<br />
de planperiode.<br />
4° Indicator 5.3.4: De bosbeheerder duidt per bestand<br />
een zeker aantal bomen per ha aan, bij voorkeur inheemse<br />
loofbomen, tot ze de natuurlijke leeftijdsgrens<br />
bereiken.<br />
Criterium 5.4: Representatieve voorbeelden van natuurlijke<br />
inheemse bosgemeenschappen, waardevolle<br />
bostypen en goed ontwikkelde bosecosystemen worden<br />
beschermd en beheerd overeenkomstig hun specifieke<br />
waarde.<br />
1° Indicator 5.4.1: De beheersdoelstellingen en -maatregelen<br />
voor deze gebieden zijn uitdrukkelijk afgestemd<br />
op de waardevolle aspecten van de gebieden.<br />
HOOFDSTUK VI<br />
CRITERIA VOOR PLANMATIG EN<br />
CONTROLEERBAAR BEHEER<br />
Principe 6: Het beheer van het bos moet planmatig en<br />
controleerbaar zijn.<br />
Criterium 6.1: De bosbeheerder heeft zijn visie op het beheer<br />
en gebruik van zijn bos vastgelegd in een uitgebreid<br />
beheerplan.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 219
1° Indicator 6.1.1: Het beheerplan komt tot stand na het<br />
afwerken van de logische fasen van een planningscyclus:<br />
inventarisatie, analyse van de situatie, formuleren<br />
van beheersdoelstellingen, het programmeren van de<br />
maatregelen, controle en bijsturing.<br />
2° Indicator 6.1.2: De bosbeheerder beschrijft in het beheerplan<br />
alle nodige maatregelen die een toetsing van<br />
deze criteria voor duurzaam bosbeheer mogelijk moeten<br />
maken. De graad van detaillering is afhankelijk van de<br />
aard van de geplande werkzaamheden.<br />
3° Indicator 6.1.3: De bosbeheerder zoekt bij het opstellen<br />
van het bosbeheerplan actief naar samenwerkingsverbanden<br />
met verschillende betrokken partijen die bijvoorbeeld<br />
gegevens kunnen leveren die dienstig zijn<br />
voor het beheer van het bos.<br />
4° Indicator 6.1.4: De bosbeheerder geeft in het beheerplan<br />
weer hoe de eventuele opmerkingen en suggesties<br />
van betrokkenen doorwerken naar de uiteindelijke beheersdoelstellingen.<br />
5° Indicator 6.1.5: Goedgekeurde beheersplannen liggen<br />
ter inzage bij het Bosbeheer.<br />
6° Indicator 6.1.6: Het beheerplan is geldig voor 20 jaar<br />
en blijft verbonden aan het bos. Het kan tussentijds herzien<br />
worden. De herziening houdt rekening met de resultaten<br />
van de controle en monitoring, met de nieuwe<br />
wetenschappelijke gegevens en technieken en met de<br />
gewijzigde sociale, economische of milieu-omstandigheden.<br />
De argumenten voor herziening worden duidelijk<br />
opgenomen in het eerste deel van de planningscyclus.<br />
Criterium 6.2: De bosbeheerder volgt de effecten van het<br />
beheer en gebruik van zijn bosbezit en gebruikt die gegevens<br />
voor aanpassingen in het beheer of de tussentijdse<br />
herziening van zijn beheerplan.<br />
1° Indicator 6.2.1: Overeenkomstig de schaal en intensiteit<br />
van de activiteiten in het bos worden de relevante<br />
ecologische, economische en sociale effecten nagegaan<br />
en geëvalueerd en wordt de bedrijfsvoering zo nodig<br />
aangepast.<br />
De verzameling van gegevens is inhoudelijk afgestemd<br />
op het beheerplan en de inspanningen staan in redelijke<br />
verhouding tot de bedrijfsgrootte.<br />
Criterium 6.3: De bosbeheerder controleert en documenteert<br />
de houtwinning, de exploitatie en verkoop van<br />
hout en andere bosproducten en kan hiervoor een beroep<br />
doen op de bosgroep.<br />
1° Indicator 6.3.1: De bosbeheerder hanteert duidelijke<br />
richtlijnen voor exploitatieactiviteiten en transport binnen<br />
zijn bos ter bescherming van mens, natuur en milieu<br />
en hij controleert de uitvoering ervan in de praktijk.<br />
Deze richtlijnen geven inzicht in de beperkingen die gesteld<br />
(kunnen) worden aan exploitatie en transport, ook<br />
in het geval van uitbesteding en eventuele schaderegeling.<br />
2° Indicator 6.3.2: De bosbeheerder heeft de oogst en<br />
verkoop van hout zodanig gedocumenteerd dat de producten<br />
gevolgd kunnen worden van het bos tot aan het<br />
eerste verkooppunt of tot aan de bosweg indien verkoop<br />
op stam plaatsvindt.<br />
Blz: 298 (Aanv. 71) – B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 betreffende de<br />
beheersplannen van bossen (B.S.,<br />
10 september 2003)<br />
HOOFDSTUK I<br />
ALGEMENE BEPALINGEN<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
1° het decreet: het Bosdecreet van 13 juni 1990;<br />
2° het VEN: het Vlaams Ecologisch Netwerk, bedoeld<br />
in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende<br />
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;<br />
3° het Comité: het comité van beroep, bedoeld in<br />
artikel 43 van het Bosdecreet;<br />
4° vogelrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering definitief<br />
is vastgesteld in de zin van artikel 36bis, § 6,<br />
van het Decreet Natuurbehoud en waarvan het<br />
definitief vaststellingsbesluit krachtens<br />
artikel 36bis, § 7, laatste lid, van hetzelfde decreet<br />
tevens het aanwijzingsbesluit vormt zoals bedoeld<br />
in artikel 36bis, § 9, van dat decreet;<br />
b) elke in artikel 36bis, § 13, van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoelde zone, of elk daarin bedoeld<br />
onderdeel van een zone, van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing<br />
van speciale beschermingszones in de zin<br />
van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;<br />
c) elk in artikel 75 van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoeld gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober<br />
1988 bedoelde zone;<br />
5° habitatrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering in uitvoering<br />
van artikel 36bis, § 9, van het Decreet Natuurbehoud<br />
is aangewezen als speciale beschermingszone<br />
nadat de Europese Commissie het van<br />
communautair belang heeft verklaard;<br />
b) elk gebied dat in aanmerking komt als speciale<br />
beschermingszone en door de Vlaamse Regering<br />
definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis,<br />
§ 6 of § 12, van het Decreet Natuurbehoud;<br />
6° boscomplex: fysisch en geografisch samenhangend<br />
geheel van bospercelen;<br />
7° landschapsdecreet: het decreet van 16 april<br />
1996 betreffende de landschapszorg;<br />
8° de minister: de Vlaamse Minister bevoegd voor<br />
de landinrichting en het natuurbehoud.<br />
Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de beheersplannen<br />
van alle bossen, met uitzondering van<br />
de beheersplannen, bedoeld in artikel 25 en 47<br />
van het decreet.<br />
HOOFDSTUK II<br />
VORM EN INHOUD VAN HET<br />
BEHEERPLAN<br />
Art. 3. § 1. Het beheerplan van een openbaar bos<br />
en het beheerplan van een privé-bos gelegen in<br />
het VEN, bevatten de gegevens, vermeld in<br />
bijlage I. Deze beheersplannen moeten worden<br />
opgesteld met inachtneming van het besluit van<br />
de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 tot vaststelling<br />
van de criteria voor duurzaam bosbeheer<br />
voor bossen gelegen in het Vlaamse Gewest.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
§ 2. Een beheerplan van een openbaar bos, gelegen<br />
in het VEN, in vogelrichtlijngebied of in habitatrichtlijngebied,<br />
vervalt uiterlijk 2 jaar na het<br />
van kracht zijn van het natuurrichtplan, zoals bedoeld<br />
in artikel 48 van het Decreet Natuurbehoud.<br />
Binnen die periode van twee jaar moet een<br />
nieuw beheerplan ingediend worden dat rekening<br />
houdt met de bepalingen van het natuurrichtplan.<br />
Art. 4. § 1. Het beheerplan van een privé-bos,<br />
niet gelegen in het VEN, bevat de gegevens, vermeld<br />
in bijlage II.<br />
De opsteller van het beheerplan maakt hiervoor<br />
gebruik van de formulieren, opgenomen in<br />
bijlage III.<br />
§ 2. De beheerder van een privé-bos, niet gelegen<br />
in het VEN, kan op vrijwillige basis een beheerplan<br />
opstellen dat de gegevens bevat, vermeld in<br />
bijlage I. Dat beheerplan moet worden opgesteld<br />
met inachtneming van het Besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 27 juni 2003 tot vaststelling van de<br />
criteria voor duurzaam bosbeheer voor bossen gelegen<br />
in het Vlaamse Gewest.<br />
Art. 5. Een of meer beheerders van privé-bossen<br />
en/of een of meer openbare boseigenaars kunnen<br />
een gezamenlijk beheerplan indienen. Het gezamenlijk<br />
beheerplan heeft betrekking op bossen<br />
die behoren tot één zelfde boscomplex.<br />
Het gezamenlijk beheerplan wordt ingediend<br />
door de gevolmachtigde. De gevolmachtigde<br />
voegt aan het beheerplan een geschreven volmacht<br />
of een verklaring op erewoord toe dat hij<br />
gevolmachtigd is om het ontwerp-beheerplan in<br />
te dienen. Alle correspondentie in verband met<br />
het beheerplan gebeurt via de gevolmachtigde.<br />
Wanneer een andere gevolmachtigde wordt aangesteld,<br />
wordt dat gemeld aan het Bosbeheer.<br />
Het gezamenlijk beheerplan bevat de gegevens,<br />
vermeld in bijlage II. Hiervoor wordt gebruikgemaakt<br />
van de formulieren, opgenomen in<br />
bijlage III.<br />
Wanneer één van de bossen waarvoor een gezamenlijk<br />
beheerplan wordt opgemaakt, een openbaar<br />
bos is of een privé-bos gelegen in het VEN,<br />
moet het volledige gezamenlijke beheerplan worden<br />
opgesteld overeenkomstig artikel 3, § 1.<br />
Art. 6. § 1. Elk beheerplan heeft in de regel een<br />
looptijd van 20 jaar.<br />
§ 2. Voor een beheerplan van een privé-bos met<br />
de gegevens, vermeld in bijlage II, dat goedgekeurd<br />
werd met toepassing van dit besluit vóór de<br />
afbakening van het VEN en dat met de afbakening<br />
in het VEN komt te liggen, vervalt het beheerplan<br />
twee jaar na de datum van de afbakening van het<br />
VEN. Binnen die periode van twee jaar moet een<br />
nieuw beheerplan ingediend worden dat minstens<br />
de gegevens bevat uit bijlage I.<br />
220 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
HOOFDSTUK III<br />
TERMIJN, INDIENING, CONSULTATIE<br />
EN GOEDKEURING VAN HET<br />
BEHEERPLAN<br />
Art. 7. De ontwerpbeheerplannen van openbare<br />
bossen en van privé-bossen worden ingediend in<br />
vier exemplaren bij de provinciale zetel van het<br />
Bosbeheer. De indiener van het ontwerpbeheerplan<br />
krijgt binnen een termijn van één maand een<br />
ontvangstmelding. Als het ontwerpbeheerplan<br />
volledig is en voor verdere behandeling aanvaard<br />
wordt, wordt ook het registratienummer meegedeeld.<br />
Bij eventuele onvolkomenheden zendt het<br />
Bosbeheer het dossier terug met opgave van de redenen<br />
van onontvankelijkheid. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn,<br />
wordt het registratienummer meegedeeld.<br />
Als het ontwerpbeheerplan moet voldoen aan de<br />
criteria duurzaam bosbeheer zoals bepaald in<br />
artikel 3, § 1 of artikel 4, § 2, kan het registratienummer<br />
pas meegedeeld worden nadat het in<br />
artikel 8, § 3, bedoelde dossier en het ontwerpbeheerplan<br />
zijn ingediend bij het Bosbeheer.<br />
Art. 8. § 1. Na de ontvangstmelding wordt het<br />
ontwerpbeheerplan dat moet voldoen aan de criteria<br />
duurzaam bosbeheer zoals bepaald in<br />
artikel 3, § 1 of artikel 4, § 2 voor consultatie ter<br />
inzage gelegd bij de bosgroep die actief is in de<br />
bosgroepregio waar het bos ligt, of bij het Bosbeheer.<br />
§ 2. De aankondiging van de consultatie over het<br />
ontwerpbeheerplan gebeurt binnen<br />
30 kalenderdagen na de ontvangstmelding. De<br />
aankondiging wordt in minstens 1 regionale<br />
krant gepubliceerd. In de aankondiging worden<br />
de volgende gegevens vermeld:<br />
1° het onderwerp van het ontwerpbeheerplan,<br />
met een korte beschrijving van de beheersdoelstellingen<br />
op niveau van het bos of het boscomplex;<br />
2° de plaats waar en de uren waarop gedurende<br />
een periode van 30 kalenderdagen het ontwerpbeheerplan<br />
kan worden ingezien;<br />
3° de begin- en einddatum van de consultatieperiode;<br />
4° de mededeling dat gedurende die periode opmerkingen<br />
en/of bezwaren schriftelijk kunnen<br />
worden gericht aan de bosgroep of het Bosbeheer.<br />
§ 3. Bij het afsluiten van de consultatie wordt door<br />
de bosgroep of het Bosbeheer een dossier opgemaakt<br />
dat de volgende elementen omvat:<br />
1° het bewijs van de aankondiging;<br />
2° een kopie van de ingediende schriftelijke opmerkingen<br />
en/of bezwaren.<br />
Het bosbeheer of de bosgroep bezorgen dit dossier<br />
aan de opsteller van het beheerplan. De opsteller<br />
van het beheerplan past het ontwerpbeheerplan<br />
zonodig aan en voegt er een verslag van<br />
de consultatieronde aan toe. Dat verslag omvat<br />
naast bovengenoemde elementen ook een ver-<br />
melding op welke wijze en waarom al dan niet rekening<br />
is gehouden met de ingediende schriftelijke<br />
opmerkingen en/of bezwaren.<br />
Het verslag van de consultatieronde wordt samen<br />
met het ontwerpbeheerplan ingediend bij het<br />
Bosbeheer binnen 30 kalenderdagen na het afsluiten<br />
van de consultatieperiode.<br />
§ 4. Overeenkomstig artikel 43, § 6 van het decreet,<br />
resp. art. 36ter, § 3 van het decreet natuurbehoud,<br />
wordt het ontwerpbeheerplan van een<br />
openbaar bos, gelegen in het VEN, resp. in vogelrichtlijngebied<br />
of in habitatrichtlijngebied, dat bij<br />
het Bosbeheer is ingediend na het afsluiten van de<br />
consultatieronde, door het Bosbeheer voor advies<br />
doorgestuurd naar de administratie, bevoegd voor<br />
het natuurbehoud. Wanneer het advies niet binnen<br />
dertig dagen wordt uitgebracht, kan het beheerplan<br />
goedgekeurd worden.<br />
Art. 9. Binnen zes maanden na het toekennen<br />
van het registratienummer keurt het Bosbeheer<br />
het ontwerpbeheerplan van een openbaar bos of<br />
van een privé-bos goed of brengt de indiener van<br />
het beheerplan op de hoogte van de onderdelen<br />
van het beheerplan die moeten worden gewijzigd<br />
en van de redenen waarom dat moet gebeuren.<br />
Na ontvangst van de voorgestelde aanpassingen<br />
heeft de indiener van het beheerplan zes maanden<br />
de tijd om bij de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
een aangepast ontwerpbeheerplan in te<br />
dienen dat voldoende tegemoetkomt aan de in<br />
het vorige lid bedoelde opmerkingen van het Bosbeheer.<br />
Als het opnieuw ingediende ontwerpbeheerplan<br />
hieraan niet voldoende tegemoetkomt of als er<br />
binnen de termijn van zes maanden nog geen<br />
aangepast beheerplan is ingediend, wordt de indiener<br />
van het beheerplan per aangetekende brief<br />
op de hoogte gebracht van de afkeuring.<br />
Tegen de afkeuring kan binnen een termijn van<br />
één maand, te rekenen vanaf de datum van afkeuring,<br />
beroep ingesteld worden door de indiener<br />
van het beheerplan bij het Comité.<br />
Art. 10. § 1. Na afkeuring door het Bosbeheer of<br />
bij toepassing van de beroepsprocedure door het<br />
Comité heeft de indiener van het beheerplan zes<br />
maanden de tijd om een afdoende aangepast ontwerpbeheerplan<br />
in te dienen bij de provinciale zetel<br />
van het Bosbeheer.<br />
§ 2. Wanneer het ingediende ontwerpbeheerplan<br />
niet afdoende is aangepast of wanneer er binnen<br />
de termijn van zes maanden na afkeuring door het<br />
Bosbeheer of bij toepassing van de beroepsprocedure<br />
door het Comité nog geen aangepast beheerplan<br />
is ingediend bij het Bosbeheer, kan het Bosbeheer<br />
het beheerplan opstellen overeenkomstig<br />
artikel 43, § 4, derde lid, van het decreet.<br />
Het Bosbeheer stelt per aangetekende brief de<br />
openbare boseigenaar of de beheerder van een<br />
privé-bos of de gevolmachtigde in kennis van het<br />
beheerplan dat werd opgesteld en goedgekeurd.<br />
Art. 11. Binnen de zes maanden na het toekennen<br />
van het registratienummer keurt de minister<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
het ontwerpbeheerplan van een domeinbos goed<br />
of brengt het Bosbeheer op de hoogte van de onderdelen<br />
van het beheerplan die moeten gewijzigd<br />
worden en van de redenen waarom dit moet<br />
gebeuren.<br />
Wanneer het ontwerpbeheerplan een gezamenlijk<br />
beheerplan betreft met domeinbos enerzijds<br />
en anderzijds ook openbaar bos ander dan domeinbos<br />
en/of privé-bos, dan kan het ontwerpbeheerplan<br />
pas ter goedkeuring aan de minister<br />
voorgelegd worden, nadat het ontwerpbeheerplan<br />
door het Bosbeheer werd goedgekeurd conform<br />
artikel 9 en 10.<br />
Art. 12. § 1. Als de openbare boseigenaar of de<br />
beheerder van het privé-bos geen ontwerpbeheerplan<br />
ter goedkeuring voorlegt, kan hij door het<br />
Bosbeheer per aangetekende brief in gebreke gesteld<br />
worden met het verzoek binnen een termijn<br />
van 6 maanden een beheerplan ter goedkeuring<br />
voor te leggen.<br />
§ 2. Als de openbare boseigenaar of de beheerder<br />
van het privé-bos binnen de termijn van zes maanden,<br />
te rekenen vanaf de datum van de in § 1 bedoelde<br />
ingebrekestelling, geen ontwerpbeheerplan<br />
heeft voorgelegd, kan het Bosbeheer het beheerplan<br />
opstellen overeenkomstig respectievelijk<br />
artikel 43, § 2, en artikel 43, § 3, van het decreet.<br />
Het Bosbeheer stelt per aangetekende brief de<br />
openbare boseigenaar of de beheerder van een<br />
privé-bos in kennis van het beheerplan dat werd<br />
opgesteld en goedgekeurd.<br />
Art. 13. Op gemotiveerd verzoek van de beheerder<br />
van het privé-bos, van de eigenaar van het<br />
openbaar bos of van de gevolmachtigde kan het<br />
beheerplan gewijzigd worden, onder meer naar<br />
aanleiding van toevoeging van bestanden. Enkel<br />
de gewijzigde gegevens moeten ingediend worden.<br />
De procedure voor goedkeuring is dezelfde<br />
als voor een nieuw ingediend beheerplan. De<br />
goedkeuring van de wijziging van een beheerplan<br />
geldt voor de resterende termijn van de oorspronkelijke<br />
periode.<br />
Als op niveau van het bos of het boscomplex de<br />
beheersdoelstellingen wijzigen, zoals beschreven<br />
in het beheerplan ter uitvoering van punt 3 van<br />
bijlage I en bijlage II, dan moet een nieuw beheerplan<br />
ingediend worden.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
HET INZAGERECHT<br />
Art. 14. Een goedgekeurd beheerplan ligt ter inzage<br />
bij de provinciale zetel van het Bosbeheer.<br />
HOOFDSTUK V<br />
HET COMITÉ<br />
Art. 15. § 1. De leden van het comité van beroep<br />
worden benoemd door de Minister bevoegd voor<br />
het natuurbehoud voor een hernieuwbare termijn<br />
van vier jaar. De Vlaamse Hoge Bosraad geeft ad-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 221
vies met betrekking tot het al dan niet hernieuwen<br />
van de benoeming van de vertegenwoordigers<br />
van privé-boseigenaars en van de openbare eigenaars,<br />
die reeds vier jaar hun mandaat hebben<br />
vervuld.<br />
§ 2. Wanneer het comité een beroep behandelt<br />
met betrekking tot een privé-bos zetelen de twee<br />
vertegenwoordigers van privé-boseigenaars in het<br />
comité. Wanneer het een beroep betreft met betrekking<br />
tot een openbaar bos zetelen de twee vertegenwoordigers<br />
van de openbare boseigenaars.<br />
Wanneer het een beroep betreft met betrekking<br />
tot een gezamenlijk beheerplan van privé-bos en<br />
openbaar bos zetelen één vertegenwoordiger van<br />
de openbare bossen en één vertegenwoordiger<br />
van de privé-bossen in het comité.<br />
§ 3. Leden van het Comité kunnen vervangen<br />
worden wanneer onder andere belangenvermenging<br />
mogelijk is. De voorzitter van het Comité beslist<br />
of leden al dan niet vervangen moeten worden.<br />
§ 4. Het secretariaat van dit Comité wordt waargenomen<br />
door het Bosbeheer.<br />
§ 5. Het Comité stelt een huishoudelijk reglement<br />
op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de<br />
Vlaamse Minister, bevoegd voor het natuurbehoud.<br />
§ 6. Het Comité kan alleen geldig beraadslagen<br />
als alle leden aanwezig zijn en beslist bij gewone<br />
meerderheid van stemmen. De voorzitter is stemgerechtigd.<br />
§ 7. Na de beheerder van het privé-bos, de openbare<br />
boseigenaar, de gevolmachtigde en/of het<br />
Bosbeheer te hebben gehoord, hetzij op eigen verzoek,<br />
hetzij op uitnodiging, beslist het Comité in<br />
een met redenen omklede beslissing. Het Comité<br />
zendt een afschrift van de beslissing aan het Bosbeheer<br />
en aan de betrokken indiener van het beheerplan<br />
binnen een maand na de beraadslaging.<br />
§ 8. De leden van het Comité kunnen aanspraak<br />
maken op de vergoeding voor reis- en verblijfkosten,<br />
overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk<br />
besluit van 18 januari 1965 houdende algemene<br />
regeling inzake reiskosten van het rijkspersoneel.<br />
Voor de berekening van deze vergoeding<br />
worden zij gelijkgesteld met de<br />
rijksambtenaren bekleed met rang 10 tot 14. De<br />
voorzitter, evenals de vertegenwoordigers van het<br />
privé-bos en van het openbaar bos hebben recht<br />
op een zitpenning, zoals vastgesteld bij het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 14 december 1983<br />
houdende sommige maatregelen tot harmonisatie<br />
van de werking en van de presentiegelden en<br />
vergoedingen van adviesorganen.<br />
Art. 16. (...)<br />
HOOFDSTUK VI<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
– Heft B. Vl. Ex. 4 december 1991 Bosbeheersplannen, op<br />
Art. 17. Een goedgekeurd beheerplan van een<br />
openbaar bos, niet gelegen in VEN, in Vogelrichtlijngebied<br />
of in habitatrichtlijngebied of van een<br />
privé-bos, opgesteld ter uitvoering van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 4 december 1991<br />
betreffende het vaststellen van de beheersplannen<br />
voor de bossen, blijft geldig tot de vervaldatum<br />
van het beheerplan.<br />
Art. 18. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
natuurbehoud, kan bijlage I, bijlage II en<br />
bijlage III aanpassen.<br />
Art. 19. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de<br />
landinrichting en het natuurbehoud, is belast met<br />
de uitvoering van dit besluit.<br />
BIJLAGE I<br />
Inhoudstafel uitgebreid beheerplan<br />
1. Identificatie van het bos<br />
1.1 Eigendom, zakelijke en persoonlijke rechten<br />
1.2 Kadastraal overzicht<br />
1.3 Situatieplan (schaal 1/10.000 tot 1/25.000)<br />
1.4 Situering<br />
1.4.1 Algemeen – administratief<br />
1.4.2 Relatie met andere groene domeinen<br />
1.5 Statuut van de wegen en waterlopen<br />
1.6 Bestemming volgens het geldende plan van aanleg<br />
of ruimtelijk uitvoeringsplan<br />
1.7 Ligging in speciale beschermingszones<br />
1.7.1 Internationale beschermingszones<br />
1.7.2 Nationale beschermingszones en regionale aandachtsgebieden<br />
2. Algemene beschrijving<br />
2.1 Cultuurhistorische beschrijving<br />
2.1.1 Historisch overzicht<br />
2.1.2 Kenmerken van het vroegere beheer<br />
2.2 Beschrijving van de standplaats<br />
2.2.1 Reliëf en hydrografie<br />
2.2.2 Bodem en geologie<br />
2.3 Beschrijving van het biotisch milieu<br />
2.3.1 Bestandskaart (schaal 1/5000 of 1/10.000)<br />
2.3.2 Bestandsbeschrijving en dendrometrische gegevens<br />
a) Bestandskenmerken<br />
b) Boomsoortensamenstelling<br />
c) Dendrometrische gegevens<br />
2.3.3 Flora<br />
2.3.4 Fauna<br />
2.4 Opbrengsten en diensten<br />
3. Beheersdoelstellingen<br />
3.1 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de economische<br />
functie<br />
3.2 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de ecologische<br />
functie<br />
3.3 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de sociale<br />
en educatieve functie<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
3.4 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de milieubeschermende<br />
functie<br />
3.5 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de wetenschappelijke<br />
functie<br />
4. Beheersmaatregelen<br />
4.1 Bosverjonging<br />
4.2 Bosomvorming<br />
4.3 Bebossingswerken<br />
4.4 Bosbehandelings- en verplegingswerken<br />
4.5 Kapregeling<br />
4.6 Bosexploitatie<br />
4.7 Brandpreventie<br />
4.8 Open plekken<br />
4.9 Gradiënten en bosrandontwikkeling<br />
4.10 Specifieke maatregelen ter bescherming van flora<br />
en fauna<br />
4.11 Dood hout en oude bomen<br />
4.12 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de toegankelijkheid<br />
4.12.1 Plan wegennet – opengestelde boswegen<br />
4.12.2 Speelzones<br />
4.12.3 Recreatieve infrastructuur<br />
4.13 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de jacht<br />
4.14 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de visserij<br />
4.15 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot gebruik niet-houtige bosproducten<br />
4.16 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot cultuurhistorische elementen.<br />
Indien het bos gelegen is in een beschermd landschap,<br />
vormt dit deel het luik «landschap», conform art. 16, § 4,<br />
van het landschapsdecreet<br />
4.17 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de milieubeschermende functie<br />
4.18 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de wetenschappelijke functie<br />
4.19 Werken die de biotische of abiotische toestand van<br />
het bos wijzigen (artikel 20, artikel 90, artikel 96 en<br />
artikel 97 van het decreet)<br />
4.20 Planning van de beheerswerken<br />
Bijlage 1. Samenvatting per bestand van de bosbouwopnames<br />
Bijlage 2. Samenvatting per bestand van de vegetatieopnames<br />
Bijlage 3. Consultatie van de bevolking<br />
BIJLAGE II<br />
Inhoudstafel beperkt beheerplan<br />
1. Identificatie van het bos<br />
1.1 Eigendom, zakelijke en persoonlijke rechten<br />
1.2 Kadastraal overzicht<br />
1.3 Situatieplan (schaal 1/10.000 tot 1/25.000)<br />
1.4 Bestemming volgens het geldende plan van aanleg<br />
of ruimtelijk uitvoeringsplan<br />
1.5 Ligging in speciale beschermingszones<br />
1.5.1 Internationale beschermingszones<br />
222 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
1.5.2 Nationale beschermingszones en regionale aandachtsgebieden<br />
2. Algemene beschrijving<br />
2.1 Bestandskaart (schaal 1/5000 of 1/10.000)<br />
2.2 Bestandsbeschrijving<br />
2.3 Biologische waarderingskaart<br />
3. Beheersdoelstellingen<br />
3.1 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de economische<br />
functie<br />
3.2 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de ecologische<br />
functie<br />
3.3 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de sociale<br />
en educatieve functie<br />
3.4 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de milieubeschermende<br />
functie<br />
3.5 Beheersdoelstellingen met betrekking tot de wetenschappelijke<br />
functie<br />
4. Beheersmaatregelen<br />
4.1 Bosbouwkundige beheersmaatregelen<br />
4.1.1 Bosverjonging<br />
4.1.2 Bosomvorming<br />
4.1.3 Bosbehandelings- en verplegingswerken<br />
4.1.4 Brandpreventie<br />
4.1.5 Kapregeling<br />
4.2 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de ecologische functie<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
4.3 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de sociale en educatieve functie<br />
4.4 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de milieubeschermende functie<br />
4.5 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot de wetenschappelijke functie<br />
4.6 Beheersmaatregelen en richtlijnen met betrekking<br />
tot cultuurhistorische elementen (facultatief luik voor<br />
bossen gelegen in beschermd landschap, conform<br />
art. 16, § 4 van het landschapsdecreet<br />
4.7 Ingrepen en activiteiten onderworpen aan een<br />
machtiging (artikel 90, artikel 96 en artikel 97 van het<br />
decreet)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 223
BIJLAGE III<br />
Formulier voor het opmaken van een beperkt<br />
bosbeheerplan<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
224 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 225
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
226 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 227
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
228 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 229
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
230 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 231
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
232 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 233
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
234 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Beheersplannen»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 235
Blz: 298 (Aanv. 73) – B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 betreffende de<br />
subsidiëring van beheerders van openbare<br />
en privé-bossen (B.S., 10 september<br />
2003)<br />
HOOFDSTUK I<br />
ALGEMENE BEPALINGEN<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
1° aanbevolen herkomst: herkomst van een<br />
boom- of struiksoort die door het Instituut voor<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Bosbouw en Wildbeheer aanbevolen wordt voor<br />
gebruik in Vlaanderen;<br />
2° bezaaiing: het bebossen of herbebossen van<br />
een terrein door middel van inzaaiing van zaden<br />
van bomen of struiken;<br />
3° natuurlijke verjonging: bebossings- of herbebossingstechniek<br />
waarbij zich, op spontane wijze<br />
236 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
of na kunstmatige terreinvoorbereiding, een nieuwe<br />
generatie van bomen en/of struiken vestigt.<br />
Door de mens wordt hierbij niet geplant of gezaaid;<br />
4° grondvlak: som van de gezamenlijke oppervlakte<br />
van de stamdoorsneden van de bomen die<br />
aanwezig zijn op een bosperceel, gemeten op<br />
1,5 meter hoogte en uitgedrukt in m 2 per ha;<br />
5° het decreet: het Bosdecreet van 13 juni 1990;<br />
6° vogelrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering definitief<br />
is vastgesteld in de zin van artikel 36bis, § 6,<br />
van het Decreet Natuurbehoud en waarvan het<br />
definitief vaststellingsbesluit krachtens<br />
artikel 36bis, § 7, laatste lid, van hetzelfde decreet<br />
tevens het aanwijzingsbesluit vormt zoals bedoeld<br />
in artikel 36bis, § 9, van dat decreet;<br />
b) elke in artikel 36bis, § 13, van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoelde zone, of elk daarin bedoeld<br />
onderdeel van een zone, van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing<br />
van speciale beschermingszones in de zin<br />
van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;<br />
c) elk in artikel 75 van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoeld gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober<br />
1988 bedoelde zone;<br />
7° habitatrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering in uitvoering<br />
van artikel 36bis, § 9, van het Decreet Natuurbehoud<br />
is aangewezen als speciale beschermingszone<br />
nadat de Europese Commissie het van<br />
communautair belang heeft verklaard;<br />
b) elk gebied dat in aanmerking komt als speciale<br />
beschermingszone en door de Vlaamse Regering<br />
definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis,<br />
§ 6 of § 12, van het Decreet Natuurbehoud.<br />
Art. 2. § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten<br />
verleent de minister subsidies aan bosbeheerders<br />
voor herbebossing, openstelling, voor<br />
de bevordering van de ecologische functie of voor<br />
het opstellen van een beheerplan dat voldoet aan<br />
de criteria voor duurzaam bosbeheer of aan natuurlijke<br />
personen of rechtspersonen die een bebossing<br />
willen uitvoeren.<br />
§ 2. De subsidies worden toegekend aan de aanvrager<br />
volgens de volgorde van registratie door<br />
het Bosbeheer.<br />
Art. 3. Een subsidie wordt alleen toegekend op<br />
voorwaarde dat:<br />
1° aan de verplichtingen van artikel 43 van het<br />
decreet met betrekking tot het opstellen van een<br />
bosbeheerplan voldaan werd. Voor de subsidies,<br />
vastgesteld in hoofdstuk II volstaat het wanneer<br />
op het ogenblik van de definitieve aanvaarding<br />
van de werken voldaan is aan deze verplichtingen;<br />
2° de werkzaamheden en diensten waarvoor een<br />
subsidie wordt aangevraagd niet in strijd zijn met<br />
de bepalingen van een goedgekeurd beheerplan;<br />
3° de aanvrager voor het onroerend goed in kwestie<br />
of voor andere onroerende goederen die onder<br />
toepassing van het decreet vallen, de laatste drie<br />
jaar niet in overtreding is geweest met de bepalingen<br />
van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten;<br />
4° de werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie<br />
wordt aangevraagd niet in strijd zijn met de<br />
bepalingen van een goedgekeurd natuurrichtplan<br />
ter uitvoering van artikel 48 van het decreet natuurbehoud;<br />
5° als het onroerend goed gelegen is in een vogelrichtlijngebied<br />
of een habitatrichtlijngebied, de<br />
werkzaamheden en diensten waarvoor subsidie<br />
wordt aangevraagd, niet in strijd zijn met de bepalingen<br />
van artikel 36ter van het Decreet Natuurbehoud.<br />
HOOFDSTUK II<br />
SUBSIDIE VOOR BEBOSSING EN<br />
HERBEBOSSING<br />
Art. 4. § 1. Aan elke bosbeheerder kan een subsidie<br />
worden verleend voor de beplanting of bezaaiing<br />
met houtachtige gewassen waarvan de<br />
lijst is opgenomen in bijlage I, gevoegd bij dit besluit.<br />
De totale oppervlakte moet ten minste<br />
0,5 hectare beslaan. Bij de beplanting moeten de<br />
minimale stamtallen per hectare, zoals vermeld in<br />
bijlage II bij dit besluit gerespecteerd worden. Bij<br />
een bezaaiing moeten minstens 2500 planten per<br />
hectare aanwezig zijn op het ogenblik van de eerste<br />
controle.<br />
De subsidie wordt niet verleend voor de herbebossing<br />
met grove den van percelen die voorheen met<br />
inheems loofhout begroeid waren.<br />
§ 2. Een subsidie voor bosverjonging door natuurlijke<br />
verjonging kan worden toegekend wanneer<br />
er voldoende individuen van boomsoorten, vermeld<br />
in bijlage I bij dit besluit, aanwezig zijn op<br />
een gezamenlijke oppervlakte van minstens<br />
0,5 hectare. Het aantal individuen moet minstens<br />
2500 planten per hectare, regelmatig verspreid<br />
over de volledige oppervlakte van het perceel, bedragen.<br />
De natuurlijke verjonging moet voor minstens<br />
90 procent van het grondvlak uit bomen of<br />
struiken van minder dan 10 jaar oud bestaan. De<br />
natuurlijke verjonging kan gecombineerd worden<br />
met beplanting of bezaaiing.<br />
§ 3. Een extra subsidie van 500 Euro per hectare<br />
wordt toegekend wanneer 10 tot 25 procent van<br />
het stamtal van de aan te planten hoofdboomsoort<br />
stams- of groepsgewijs gemengd wordt met<br />
andere boom- of struiksoorten uit bijlage I en/of<br />
bijlage III. De extra subsidie wordt alleen verleend<br />
als het vereiste advies van het Instituut voor Bosbouw<br />
en Wildbeheer voor de in bijlage III opgesomde<br />
soorten gunstig is.<br />
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste<br />
lid, mag minder dan 10 % van het stamtal van<br />
de aan te planten hoofdboomsoort vervangen<br />
worden door andere boom- of struiksoorten van<br />
de klassen I, II, III en IV van bijlage I en/of<br />
bijlage III, zonder dat het subsidiebedrag per klas-<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
se en per hectare, overeenkomstig de bepalingen<br />
van het eerste lid, gewijzigd wordt.<br />
§ 4. De in § 1 en § 2 vermelde oppervlakten kunnen<br />
uit ruimtelijk gescheiden deeloppervlaktes<br />
van minstens 10 are bestaan, op voorwaarde dat<br />
die maximaal 1 kilometer in vogelvlucht van elkaar<br />
liggen verwijderd.<br />
§ 5. Een extra subsidie van 250,00 Euro per hectare<br />
wordt toegekend wanneer de beplanting met<br />
aanbevolen herkomsten uitgevoerd wordt.<br />
§ 6. Het bedrag van de subsidie wordt berekend<br />
pro rata van de boomsoortensamenstelling, afgerond<br />
tot een oppervlakte-eenheid van 1 are, op<br />
basis van de in bijlage I vastgestelde bedragen.<br />
§ 7. Voor beplantingen die als maatregel tot herstel<br />
door de rechtbank worden bevolen of voor<br />
compenserende bebossingen met toepassing van<br />
artikel 90bis van het decreet, kunnen geen subsidies<br />
worden toegekend.<br />
Art. 5. § 1. Om een subsidie voor bebossing en<br />
herbebossing te verkrijgen dient de aanvrager een<br />
aanvraagformulier in, vermeld in bijlage IV bij dit<br />
besluit, bij de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
in de provincie waar het onroerend goed in kwestie<br />
gelegen is, uiterlijk drie maanden vóór de aanvang<br />
van de werkzaamheden. In het geval van natuurlijke<br />
verjonging kan de aanvraag op elk moment<br />
ingediend worden zolang over 90 % van het<br />
grondvlak de bomen of struiken minder dan<br />
10 jaar oud zijn.<br />
De aanvraag kan ingediend worden door de bosbeheerder<br />
of door de erkende bosgroep voor zijn<br />
leden.<br />
§2.De aanvraag bevat:<br />
1° de identiteit van de bosbeheerder;<br />
2° als de aanvraag ingediend wordt door een gevolmachtigde:<br />
de identiteit en hoedanigheid van<br />
de aanvrager en een verklaring dat de aanvrager<br />
gevolmachtigd is om de subsidie aan te vragen;<br />
3° een volledige beschrijving van de werkzaamheden,<br />
met opgave van de oppervlakteverdeling per<br />
boomsoort, stamtallen, plantverbanden, leeftijd<br />
en grootte van de planten. Wanneer planten uit<br />
eigen kweek gebruikt worden, moet dat gemeld<br />
worden;<br />
4° een gedagtekende verbintenis om het bos noch<br />
kaal te slaan, noch te rooien, noch te ontbossen<br />
binnen een periode van twintig jaar na de toekenning<br />
van de subsidie;<br />
5° een verklaring dat voor de percelen in kwestie<br />
geen andere subsidies werden verkregen of zullen<br />
worden gevraagd voor de onder 3° bedoelde<br />
werkzaamheden;<br />
6° een duidelijk liggingsplan «schaal 1/10.000 tot<br />
1/25.000» met aanduiding van de beplantingen;<br />
7° eventuele wettelijk vereiste vergunningen, toestemmingen<br />
en machtigingen en adviezen voor<br />
de bebossing of een verwijzing naar het registratienummer<br />
van de kapmachtiging of het goedgekeurde<br />
bosbeheerplan waaruit blijkt dat de even-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 237
tuele kapping, voorafgaand aan de herbebossing,<br />
conform de bepalingen van het decreet gebeurd<br />
is.<br />
§ 3. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding.<br />
Als de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling<br />
aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer<br />
meegedeeld. Zo niet wordt opgave gedaan<br />
van eventuele ontbrekende gegevens of een<br />
met reden omklede beslissing van de onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn, wordt<br />
het registratienummer meegedeeld. In geval van<br />
natuurlijke verjonging wordt het registratienummer<br />
pas meegedeeld na plaatsbezoek van het Bosbeheer.<br />
§ 4. Elke aanvraag wordt binnen drie maanden na<br />
de mededeling van het registratienummer afgehandeld.<br />
Art. 6. De geregistreerde aanvraag wordt met<br />
het advies van het Bosbeheer en, in voorkomend<br />
geval, de adviezen die vermeld zijn in artikel 87<br />
van het decreet, ter beslissing aan de minister<br />
voorgelegd. Het Bosbeheer stelt de aanvrager op<br />
de hoogte van deze toekenning of weigering.<br />
Art. 7. Wanneer planten uit eigen kweek gebruikt<br />
worden, moeten die planten minstens twee<br />
maanden voor de aanvang van de werkzaamheden<br />
door het Bosbeheer gecontroleerd worden op<br />
herkomst en kwaliteit. De aanvrager moet alle informatie<br />
met betrekking tot de herkomst van<br />
zaadgoed of stekken ter beschikking stellen van<br />
het Bosbeheer. De controle gebeurt binnen een<br />
maand na ontvangst van de aanvraag. Zonder<br />
goedkeuring door het Bosbeheer van het zelf gekweekte<br />
plantsoen kan de uitbetaling van de subsidie<br />
geweigerd worden.<br />
Op de beplanting en de werkzaamheden ter voorbereiding<br />
hiervan, kan toezicht uitgeoefend worden<br />
door het Bosbeheer.<br />
Art. 8. § 1. Na het beëindigen van de werkzaamheden<br />
stuurt de aanvrager een betalingsformulier,<br />
dat door het Bosbeheer ter beschikking gesteld<br />
wordt, ter uitbetaling van een eerste schijf<br />
van 60 % van de subsidie naar de provinciale zetel<br />
van het Bosbeheer.<br />
Na de ontvangst van deze aanvraag, wordt door<br />
het Bosbeheer een controle uitgevoerd voor<br />
31 oktober van hetzelfde jaar. Voor de aanvragen,<br />
ingediend tussen 30 september en 31 oktober,<br />
wordt de controle voor 31 oktober van het jaar<br />
daarna uitgevoerd. Bij ontstentenis hiervan worden<br />
de werkzaamheden als aanvaard beschouwd.<br />
Bij bosaanleg door beplanting of bezaaiing moet<br />
als bijlage van het betalingsformulier een attest<br />
van herkomst van het plantsoen geleverd worden<br />
voor de boomsoorten waarvoor deze attesten wettelijk<br />
vereist zijn en voor zover het geen planten<br />
uit eigen kweek zijn.<br />
Als het Bosbeheer na de controle beslist dat de<br />
werkzaamheden voorlopig aanvaard worden,<br />
wordt de eerste schijf van 60 % uitbetaald. Zo niet,<br />
krijgt de aanvrager een brief met vermelding van<br />
de redenen waarom de werkzaamheden voorlo-<br />
pig niet aanvaard kunnen worden. De aanvrager<br />
moet zelf binnen het jaar na de eerste controle een<br />
nieuwe controle aanvragen bij het Bosbeheer.<br />
§ 2. Als het Bosbeheer het betalingsformulier niet<br />
binnen drie jaar na de toekenning van de subsidie<br />
ontvangen heeft, stuurt het Bosbeheer een herinnering<br />
naar de aanvrager. Als 6 maand na het versturen<br />
van deze herinnering nog steeds geen betalingsformulier<br />
ontvangen werd, vervalt de subsidie.<br />
Art. 9. § 1. De resterende 40 % van de subsidie<br />
wordt zonder betalingsaanvraag van de aanvrager<br />
uitbetaald na de definitieve aanvaarding van<br />
de werkzaamheden. De aanvrager wordt per brief<br />
op de hoogte gebracht van de definitieve aanvaarding<br />
van de werkzaamheden. Dat gebeurt na een<br />
2 e controle die ambtshalve wordt uitgevoerd door<br />
het Bosbeheer op zijn vroegst drie jaar en uiterlijk<br />
4 jaar na uitbetaling van de eerste subsidieschijf.<br />
Bij ontstentenis hiervan worden de werkzaamheden<br />
als aanvaard beschouwd.<br />
§ 2. Als uit deze tweede controle blijkt dat de<br />
bosaanleg geheel of gedeeltelijk mislukt is, is het<br />
bedrag van de tweede schijf gelijk aan het verschil<br />
tussen enerzijds het volledige subsidiebedrag dat<br />
bij een geheel geslaagde bosaanleg uitbetaald zou<br />
worden, maar verminderd tot het niveau dat overeenstemt<br />
met het percentage van de geslaagde<br />
oppervlakte, en anderzijds het bedrag dat werd<br />
uitbetaald na de voorlopige aanvaarding van de<br />
werkzaamheden.<br />
§ 3. Als in voorgaand geval uit de controle blijkt<br />
dat de geslaagde oppervlakte minder dan 60 %<br />
van de geplande oppervlakte bedraagt, moet het<br />
gedeelte van de reeds uitgekeerde subsidie dat te<br />
veel betaald is in verhouding tot de geslaagde oppervlakte,<br />
vermeerderd met de wettelijke intresten,<br />
gestort worden op een door het Bosbeheer<br />
aan te wijzen rekening van het Vlaamse Gewest,<br />
binnen een maand nadat de aanvrager per aangetekende<br />
brief in gebreke werd gesteld.<br />
Art. 10. De subsidie wordt teruggevorderd, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten, als de voorwaarden<br />
voor toekenning van de subsidies niet<br />
nageleefd worden.<br />
De teruggevorderde bedragen moeten gestort<br />
worden op een door het Bosbeheer aan te wijzen<br />
rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een<br />
maand nadat de aanvrager per aangetekende<br />
brief in gebreke werd gesteld.<br />
HOOFDSTUK III<br />
SUBSIDIE VOOR OPENSTELLING<br />
Art. 11. Een jaarlijkse subsidie kan worden toegekend<br />
aan bosbeheerders van privé-bossen die<br />
het hele jaar geheel of gedeeltelijk opengesteld<br />
worden voor het publiek, als tegemoetkoming<br />
voor extra onderhoudskosten.<br />
Om ecologische redenen kan een bos tijdelijk afgesloten<br />
worden voor een periode van maximaal<br />
vijf maanden, met behoud van de subsidie en dit<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
op voorstel van de bosbeheerder en op voorwaarde<br />
dat het Bosbeheer akkoord gaat of als voorwaarde<br />
opgelegd door het Bosbeheer naar aanleiding<br />
van de subsidieverlening.<br />
Om jachtredenen kan een privé-bos tijdelijk afgesloten<br />
worden voor maximaal dertig dagen, met<br />
behoud van de subsidie. Op zondagen en feestdagen<br />
moet de bostoegankelijkheid verzekerd blijven.<br />
De dagen waarin het bos om jachtredenen<br />
niet toegankelijk is, moeten minstens een week<br />
vooraf worden aangekondigd aan de hoofdingangen<br />
van het bos en moeten gemeld zijn aan de<br />
provinciale zetel van het Bosbeheer.<br />
De subsidie wordt toegekend per kalenderjaar.<br />
Art. 12. § 1. Om een subsidie voor openstelling<br />
te verkrijgen dient de bosbeheerder of de erkende<br />
bosgroep voor zijn leden vóór 1 oktober van het<br />
voorafgaand jaar een aanvraag in bij de provinciale<br />
zetel van het Bosbeheer in de provincie waar het<br />
goed in kwestie gelegen is. De aanvraag gebeurt<br />
op een formulier zoals bepaald in bijlage V bij dit<br />
besluit.<br />
De aanvraag bevat:<br />
1° de identiteit van de bosbeheerder;<br />
2° als de aanvraag ingediend wordt door een gevolmachtigde:<br />
de identiteit en hoedanigheid van<br />
de aanvrager en een verklaring dat de aanvrager<br />
gevolmachtigd is om de subsidie aan te vragen;<br />
3° een liggingsplan «schaal 1/25.000» met aanduiding<br />
van het volledige bos en van het deel dat<br />
opengesteld wordt;<br />
4° een bosplan «schaal 1/10.000» met de volledige<br />
opgave van de opengestelde wegen en speelzones;<br />
5° een verklaring dat voor het bos in kwestie geen<br />
andere subsidies werden verkregen of zullen worden<br />
gevraagd voor de onder artikel 11 bedoelde<br />
diensten;<br />
6° een opgave van de vaste periodes waarin het<br />
bos niet toegankelijk is;<br />
7° een verklaring of er in het bos, dat voor het publiek<br />
zal worden opengesteld, al dan niet van het<br />
jachtrecht gebruik zal worden gemaakt;<br />
8° een verklaring dat tijdens de periode van openstelling<br />
met subsidie geen wijzigingen aan de<br />
opengestelde boswegen of aan de termijn van<br />
openstelling zullen gebeuren, behoudens met instemming<br />
van het Bosbeheer.<br />
§ 2. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding.<br />
Als de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling<br />
aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer<br />
meegedeeld. Zo niet wordt opgave gedaan<br />
van eventuele ontbrekende gegevens of een<br />
met reden omklede beslissing van de onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn, wordt<br />
het registratienummer meegedeeld.<br />
Art. 13. De aanvragen worden met het advies<br />
van het Bosbeheer ter beslissing aan de minister<br />
voorgelegd. De minister beslist vóór 31 december<br />
238 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
over toekenning of weigering van de subsidie. Het<br />
Bosbeheer stelt de aanvrager op de hoogte van<br />
deze beslissing.<br />
Art. 14. Het bedrag van de totale jaarlijkse subsidie<br />
wordt vastgesteld op 2,00 Euro per meter<br />
opengestelde bosweg. De maximale subsidie, berekend<br />
voor het volledige bos, bedraagt 50 Euro<br />
per hectare opengesteld bos per jaar.<br />
Voor speelzone kan een extra subsidie toegekend<br />
worden van 100,00 Euro per hectare, mits gunstig<br />
advies van het Bosbeheer.<br />
De subsidie wordt zonder betalingsaanvraag van<br />
de aanvrager uitbetaald tijdens het eerste half jaar<br />
van het kalenderjaar.<br />
Art. 15. Uiterlijk drie maanden vóór het einde<br />
van de periode van openstelling waarvoor de subsidie<br />
werd verleend, meldt de bosbeheerder op<br />
een formulier van het Bosbeheer, de verlenging<br />
van de openstelling. Dat formulier geldt tevens als<br />
aanvraag voor de verdere uitbetaling van de subsidie.<br />
Bij wijziging van de bestaande toestand<br />
moet dat duidelijk op het formulier vermeld worden.<br />
Deze aanvraag wordt verder behandeld zoals<br />
bepaald in artikel 13 en 14.<br />
Art. 16. De subsidie voor het lopende jaar wordt<br />
niet uitbetaald, noch wordt er een verlenging van<br />
de subsidie toegestaan, als de voorwaarden voor<br />
toekenning van de subsidie niet nageleefd worden.<br />
Als de subsidie voor het lopende jaar reeds<br />
uitbetaald is, wordt die teruggevorderd, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten. De teruggevorderde<br />
bedragen moeten gestort worden op een<br />
door het Bosbeheer aan te wijzen rekening van<br />
het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de<br />
aanvrager per aangetekende brief in gebreke<br />
werd gesteld.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
SUBSIDIE VOOR DE BEVORDERING<br />
VAN DE ECOLOGISCHE BOSFUNCTIE<br />
Art. 17. § 1. Een jaarlijkse subsidie kan toegekend<br />
worden aan iedere bosbeheerder die beschikt<br />
over een beheerplan dat voldoet aan de criteria<br />
voor duurzaam bosbeheer, vastgesteld ter<br />
uitvoering van artikel 41, tweede lid van het decreet.<br />
De subsidie wordt enkel toegekend als de in<br />
het goedgekeurde beheerplan bepaalde beheerwerkzaamheden<br />
en beheersrichtlijnen uitgevoerd<br />
of nageleefd worden voor zover die van belang<br />
zijn om de in het beheerplan vooropgestelde beheersdoelstellingen<br />
te halen.<br />
§ 2. Het bedrag van deze subsidie bedraagt<br />
50,00 Euro per hectare voor bestanden bedoeld in<br />
artikel18, §1, 3° en 4°. Voor natuurbeheer zoals<br />
bepaald in artikel 18, § 1, 1° en 2°, is dit bedrag<br />
125,00 Euro.<br />
§ 3. De subsidie wordt per kalenderjaar toegekend.<br />
Art. 18. § 1. De in artikel 17 vermelde subsidie<br />
wordt toegekend voor elk in het beheerplan ver-<br />
meld bestand dat aan ten minste één van de volgende<br />
voorwaarden voldoet, en dat ten minste tot<br />
het einde van de looptijd van het goedgekeurde<br />
bosbeheerplan. De subsidie wordt toegekend vanaf<br />
het eerste volledige kalenderjaar waarin het bestand<br />
aan één van de volgende voorwaarden voldoet:<br />
1° natuurbeheer, zoals bepaald in artikel 2, 13°,<br />
van het decreet natuurbehoud, van bestanden die<br />
als bestendig bosvrije bosoppervlakten conform<br />
artikel 3, § 2, van het decreet beschouwd worden;<br />
2° beheer van bestanden op basis van een bosnatuurdoeltype<br />
in overeenstemming met de bepalingen<br />
van het natuurrichtplan conform artikel 48<br />
van het decreet natuurbehoud. Minstens<br />
90 procent van het grondvlak van deze bestanden<br />
moet ingenomen worden door boomsoorten uit<br />
bijlage I, uitgezonderd de grove den. De subsidie<br />
wordt toegekend vanaf het eerste volledige kalenderjaar<br />
waarin het bestand voldoet aan de bepalingen<br />
van het natuurdoeltype zoals vastgesteld in<br />
het natuurrichtplan;<br />
3° door boomsoorten uit bijlage I, gevoegd bij dit<br />
besluit, gedomineerde bestanden met een oppervlakte<br />
van minstens 50 are. Deze boomsoorten<br />
moeten minstens 90 procent van het grondvlak<br />
van het bestand innemen. Voor de grove den<br />
wordt de subsidie pas toegekend vanaf een bestandsleeftijd<br />
van 70 jaar. Het aantal oude dennen<br />
moet minstens 30 per hectare bedragen;<br />
4° bestanden die, ter uitvoering van artikel 42 van<br />
het decreet, erkend werden als zaadbron of zaadbestand<br />
van inheemse bomen en struiken en waar<br />
effectief zaad geoogst wordt. Deze bestanden<br />
moeten dusdanig beheerd worden dat de oogst<br />
van de zaden effectief mogelijk is.<br />
§ 2. In de in § 1 genoemde bestanden mogen, gedurende<br />
de duur van het beheerplan, geen klonen<br />
of niet-inheemse boomsoorten aangeplant worden.<br />
De subsidie wordt pas toegekend als minimaal<br />
75 procent van het grondvlak van de bomen<br />
en struiken in de neven- en onderetage door inheemse<br />
soorten ingenomen wordt.<br />
§ 3. Bestanden die een onderdeel uitmaken van in<br />
het beheerplan opgenomen kaalslagen van meer<br />
dan 1 hectare oppervlakte komen niet in aanmerking<br />
voor deze subsidie. De aanvrager verbindt er<br />
zich toe tot 10 jaar na het jaar van de laatste toekenning<br />
van de subsidie voor het bestand in kwestie<br />
geen kaalslag met een oppervlakte groter dan<br />
1 hectare uit te voeren.<br />
Art. 19. § 1. De subsidie wordt aangevraagd<br />
door de bosbeheerder of door de erkende bosgroep<br />
voor zijn leden.<br />
§ 2. Vóór 1 oktober voorafgaand aan elk kalenderjaar<br />
stuurt de aanvrager een door het Bosbeheer<br />
ter beschikking gesteld en in bijlage VI vermeld<br />
aanvraagformulier aan de provinciale zetel van<br />
het Bosbeheer in de provincie waar het onroerend<br />
goed in kwestie gelegen is.<br />
Dit formulier bevat, per beheerplan dat aan de criteria<br />
voor duurzaam bosbeheer voldoet, een over-<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
zicht van de bestanden die in aanmerking komen<br />
voor de subsidiëring.<br />
§ 3. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding.<br />
Als de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling<br />
aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer<br />
meegedeeld. Zo niet wordt opgave gedaan<br />
van eventuele ontbrekende gegevens of een<br />
met reden omklede beslissing van de onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn, wordt<br />
het registratienummer meegedeeld.<br />
§ 4. Binnen vijf maanden na de mededeling van<br />
het registratienummer voert het Bosbeheer een<br />
controle uit.<br />
Vóór 1 april van het kalenderjaar legt het Bosbeheer<br />
de voorgestelde subsidie ter beslissing voor<br />
aan de minister. Het Bosbeheer stelt de aanvrager<br />
op de hoogte van deze beslissing.<br />
De subsidie wordt zonder betalingsaanvraag uitbetaald<br />
na de toekenning.<br />
Art. 20. De subsidie voor het lopende jaar wordt<br />
niet uitbetaald, noch wordt er een verlenging van<br />
de subsidie toegestaan, als de voorwaarden voor<br />
toekenning van de subsidie niet nageleefd worden.<br />
Als de subsidie voor het lopende jaar reeds<br />
uitbetaald is, wordt die teruggevorderd, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten. De teruggevorderde<br />
bedragen moeten gestort worden op een<br />
door het Bosbeheer aan te wijzen rekening van<br />
het Vlaamse Gewest, binnen een maand nadat de<br />
aanvrager per aangetekende brief in gebreke<br />
werd gesteld.<br />
HOOFDSTUK V<br />
SUBSIDIE VOOR HET OPSTELLEN VAN<br />
EEN BEHEERPLAN DAT VOLDOET AAN<br />
DE CRITERIA VOOR DUURZAAM<br />
BOSBEHEER<br />
Art. 21. § 1. Aan elke bosbeheerder kan een subsidie<br />
verleend worden voor het opstellen van een<br />
beheerplan dat voldoet aan de criteria voor duurzaam<br />
bosbeheer, vastgesteld ter uitvoering van<br />
artikel 41, tweede lid, van het decreet.<br />
§ 2. De subsidie kan per bosbestand slechts eenmaal<br />
om de twintig jaar toegekend worden. Bij<br />
wijziging van een bestaand beheerplan komen<br />
enkel toegevoegde bosbestanden voor deze subsidie<br />
in aanmerking. De gezamenlijke bosoppervlakte,<br />
opgenomen in het beheerplan, is minstens<br />
5hectare.<br />
§ 3. Het basisbedrag van deze subsidie wordt vastgesteld<br />
op 200,00 Euro per hectare, voor beheersplannen<br />
van één boseigendom apart of voor een<br />
gezamenlijk beheerplan voor twee boseigendommen.<br />
Dit bedrag wordt vermeerderd met<br />
20,00 Euro per hectare voor gezamenlijke beheersplannen<br />
met 3 tot 10 boseigendommen en met<br />
50,00 Euro per hectare voor gezamenlijke beheersplannen<br />
met meer dan 10 boseigendommen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 239
Art. 22. § 1. De aanvraag voor het verkrijgen van<br />
deze subsidie wordt ingediend door de bosbeheerder<br />
of door de erkende bosgroep voor zijn leden<br />
via het formulier als bijlage VII.<br />
De aanvraag bevat:<br />
1° de identiteit van de bosbeheerders;<br />
2° als de aanvraag ingediend wordt door een gevolmachtigde:<br />
de identiteit en hoedanigheid van<br />
de aanvrager en een verklaring dat de aanvrager<br />
gevolmachtigd is om de subsidie aan te vragen;<br />
3° een liggingsplan «schaal 1/25.000» met aanduiding<br />
van alle bospercelen die in het beheerplan<br />
opgenomen zijn;<br />
4° een verklaring dat voor het bos in kwestie geen<br />
andere subsidies werden verkregen of zullen worden<br />
gevraagd voor het opstellen van een beheerplan<br />
dat voldoet aan de criteria voor duurzaam<br />
bosbeheer.<br />
§ 2. De aanvraag wordt uiterlijk drie maanden na<br />
de goedkeuring van het beheerplan ingediend bij<br />
de provinciale zetel van het Bosbeheer. In afwijking<br />
van artikel 3, 1°, van dit besluit kan de subsidie<br />
toegekend worden nog voor de goedkeuring<br />
van een beheerplan. Als de aanvraag ingediend<br />
wordt vóór de goedkeuring van het beheerplan,<br />
moet het beheerplan uiterlijk 3 jaar na de toekenning<br />
van de subsidie goedgekeurd zijn, zo niet vervalt<br />
de subsidie.<br />
§ 3. De aanvrager krijgt een ontvangstmelding.<br />
Als de aanvraag volledig is en voor verdere behandeling<br />
aanvaard wordt, wordt ook het registratienummer<br />
meegedeeld. Zo niet wordt opgave gedaan<br />
van eventuele ontbrekende gegevens of een<br />
met redenen omklede beslissing van de onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag. Zodra de ontbrekende<br />
gegevens aan het Bosbeheer bezorgd zijn, wordt<br />
het registratienummer meegedeeld.<br />
Art. 23. De geregistreerde aanvraag wordt met<br />
het advies van het Bosbeheer ter beslissing aan de<br />
minister voorgelegd. De minister beslist over de<br />
toekenning of de weigering van de subsidie binnen<br />
drie maanden na de mededeling van het registratienummer.<br />
Het Bosbeheer stelt de aanvrager<br />
op de hoogte van deze beslissing.<br />
Art. 24. Zodra het beheerplan is goedgekeurd,<br />
stuurt de provinciale zetel van het Bosbeheer een<br />
bericht van deze goedkeuring, met vermelding<br />
van de datum van goedkeuring en het registratienummer<br />
van het beheerplan naar de hoofdzetel.<br />
Zonder betalingsaanvraag wordt de subsidie dan<br />
uitbetaald.<br />
HOOFDSTUK VI<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 25. Enkel de subsidies, bepaald in<br />
hoofdstuk II en III van dit besluit zijn te cumuleren<br />
met de jaarlijkse vergoeding voor de erkenning als<br />
bosreservaat zoals vastgesteld ter uitvoering van<br />
artikel 24 van het decreet.<br />
Art. 26. (...)<br />
– Wijzigt K.B. 23 juli 1981 Openbare werken, Vlaams Gewest,<br />
subsidiëring<br />
Art. 27. (...)<br />
– Heft B. Vl. Ex. 29 april 1991 Natuurbescherming, Vlaamse Gewest,<br />
privé-bossen, subsidiëring, op<br />
Art. 28. De subsidieaanvragen, ingediend onder<br />
gelding van het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 29 april 1991 betreffende de subsidiëring van<br />
de eigenaars van privé-bossen en de erkenning<br />
van bosgroeperingen van privé-eigenaars, die een<br />
registratienummer ontvingen voor de inwerkingtreding<br />
van dit besluit, worden afgehandeld volgens<br />
de procedure vastgesteld door het voornoemde<br />
besluit van 29 april 1991.<br />
Bosgroeperingen die erkend werden in toepassing<br />
van het voornoemde besluit van 29 april 1991,<br />
kunnen nog tot het einde van de looptijd van het<br />
gezamenlijk bosbeheerplan subsidies aanvragen<br />
en toegekend krijgen voor beheerswerken zoals<br />
bedoeld in artikel 23, 2° van dat besluit.<br />
Art. 29. De minister kan bijlage II tot VII aanpassen.<br />
Art. 30. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit<br />
besluit.<br />
BIJLAGE I<br />
Klasse I subsidiebedrag<br />
3.200,00 Euro/ha<br />
zomereik (Quercus robur)<br />
wintereik (Quercus petraea)<br />
Klasse II subsidiebedrag<br />
2.500,00 Euro/ha<br />
es (Fraxinus excelsior)<br />
beuk (Fagus sylvatica)<br />
Klasse III subsidiebedrag<br />
2.000,00 Euro/ha<br />
zoete kers (Prunus avium)<br />
haagbeuk (Carpinus betulus)<br />
linde (Tilia cordata, Tilia platyphyllos)<br />
zwarte els (Alnus glutinosa)<br />
berk (Betula pendula en Betula pubescens)<br />
Klasse IV subsidiebedrag<br />
1.500,00 Euro/ha<br />
olm (Ulmus glabra (syn. U. scabra),<br />
Ulmus minor (syn. U.campestris))<br />
( * )<br />
gewone esdoorn (Acer<br />
pseudoplatanus)<br />
wilg (Salix alba, Salix fragilis en Salix<br />
x rubens) ( * )<br />
ratelpopulier (Populus tremula)<br />
grauwe abeel (Populus canescens)<br />
grove den (Pinus sylvestris).<br />
( * ) Deze soorten komen alleen in aanmerking voor subsidie op<br />
voorwaarde dat het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer voorafgaandelijk<br />
een gunstig advies verleent<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
BIJLAGE II<br />
Minimale stamtallen per hectare voor het<br />
verkrijgen van een subsidie voor bebossing of<br />
herbebossing<br />
Boomsoort Minimaal stamtal<br />
per hectare<br />
zomereik (Quercus robur) 2000<br />
wintereik (Quercus petraea) 2000<br />
es (Fraxinus excelsior) 1600<br />
beuk (Fagus sylvatica) 1600<br />
zoete kers (Prunus avium) 1600<br />
haagbeuk (Carpinus betulus) 2000<br />
linde (Tilia cordata, Tilia platyphyllos<br />
en Tilia x vulgaris)<br />
2000<br />
zwarte els (Alnus glutinosa) 2000<br />
berk (Betula pendula en Betula pubescens)<br />
2000<br />
olm (Ulmus glabra (syn. U. scabra),<br />
Ulmus minor (syn. U.campestris)) ( * )<br />
2000<br />
gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus)<br />
1600<br />
wilg (Salix alba, Salix fragilis en Salix<br />
x rubens) ( * )<br />
2000<br />
ratelpopulier (Populus tremula) ( * ) 1600<br />
grauwe abeel (Populus canescens) 123<br />
grove den (Pinus sylvestris) 2500<br />
alle soorten uit bijlage III 2000.<br />
* behoudens andersluidend advies van het Instituut voor Bosbouw<br />
en Wildbeheer<br />
BIJLAGE III<br />
Boom- en struiksoorten die in aanmerking<br />
komen voor subsidiëring als onderetage<br />
1. Soorten waarbij geen advies van het Instituut voor<br />
Bosbouw en Wildbeheer vereist is:<br />
– vlier (Sambucus nigra)<br />
– lijsterbes (Sorbus aucuparia)<br />
–hazelaar (Corylus avellana)<br />
– vuilboom (Frangula alnus)<br />
– Gelderse roos (Viburnum opulus).<br />
2. Soorten die alleen in aanmerking komen voor subsidie<br />
op voorwaarde dat het instituut voor Bosbouw en<br />
Wildbeheer voorafgaandelijk een gunstig advies verleent.<br />
Dit advies doet uitspraak over het voorkomen van<br />
de voorgestelde soort in de betreffende fytogeografische<br />
regio, over de standplaatsgeschiktheid voor de voorgestelde<br />
soort en over de autochtoniteit van het plantmateriaal:<br />
– wilg (Salix spp.)<br />
– kardinaalsmuts (Euonymus europaeus)<br />
– rode kornoelje (Cornus sanguinea)<br />
–vogelkers (Prunus padus)<br />
– Spaanse aak (Acer campestre)<br />
– eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna)<br />
– sleedoorn (Prunus spinosa)<br />
– wilde rozen (Rosa spp.).<br />
3. Soorten die alleen uitzonderlijk in aanmerking komen<br />
voor subsidie op voorwaarde dat het Instituut voor Bos-<br />
240 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
ouw en Wildbeheer voorafgaandelijk een gunstig advies<br />
verleent en op voorwaarde dat de in het advies vastgelegde<br />
voorwaarden nageleefd worden:<br />
–hulst (Ilex aquifolium)<br />
– wegedoorn (Rhamnus catharticus)<br />
– andere meidoornsoorten (Crataegus spp.)<br />
– duindoorn (Hippophae rhamnoides)<br />
– wilde appel (Malus sylvestris)<br />
– wilde peer (Pyrus pyraster)<br />
–mispel (Mespilus germanica)<br />
–taxus (Taxus baccata)<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
– jeneverbes (Juniperus communis)<br />
– fladderiep (Ulmus laevis).<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 241
BIJLAGE IV<br />
Formulier voor het aanvragen van een<br />
subsidie voor bebossing of herbebossing<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
242 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 243
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
244 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 245
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
246 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE V<br />
Formulier voor het aanvragen van een<br />
subsidie voor openstelling<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 247
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
248 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 249
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
250 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE VI<br />
Formulier voor het aanvragen van een<br />
subsidie voor de ecologische bosfunctie<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 251
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
252 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 253
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
254 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 255
BIJLAGE VII<br />
Formulier voor het aanvragen van een<br />
subsidie voor het opstellen van een<br />
beheerplan dat voldoet aan de criteria voor<br />
duurzaam bosbeheer<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
256 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 257
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
258 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Subsidiëring»<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 259
Blz: 298 (Aanv. 77) – B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 betreffende de<br />
erkenning en de subsidiëring van bosgroepen<br />
en de wijze waarop leden van het<br />
Bosbeheer kunnen meewerken in erkende<br />
bosgroepen (B.S., 10 september 2003)<br />
HOOFDSTUK I<br />
DEFINITIES<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder:<br />
1° het decreet: het Bosdecreet van 13 juni 1990;<br />
2° de minister: de Vlaamse Minister bevoegd voor<br />
de landinrichting en het natuurbehoud;<br />
3° Raad: de Vlaamse Hoge Bosraad;<br />
4° vogelrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering definitief<br />
is vastgesteld in de zin van artikel 36bis, § 6,<br />
van het Decreet Natuurbehoud en waarvan het<br />
definitief vaststellingsbesluit krachtens<br />
artikel 36bis, § 7, laatste lid, van hetzelfde decreet<br />
tevens het aanwijzingsbesluit vormt zoals bedoeld<br />
in artikel 36bis, § 9, van dat decreet;<br />
b) elke in artikel 36bis, § 13, van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoelde zone, of elk daarin bedoeld<br />
onderdeel van een zone, van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing<br />
van speciale beschermingszones in de zin<br />
van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;<br />
c) elk in artikel 75 van het Decreet Natuurbehoud<br />
bedoeld gedeelte van een in artikel 1, § 3, van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober<br />
1988 bedoelde zone;<br />
5° habitatrichtlijngebied:<br />
a) elk gebied dat door de Vlaamse Regering in uitvoering<br />
van artikel 36bis, § 9, van het Decreet Natuurbehoud<br />
is aangewezen als speciale beschermingszone<br />
nadat de Europese Commissie het van<br />
communautair belang heeft verklaard;<br />
b) elk gebied dat in aanmerking komt als speciale<br />
beschermingszone en door de Vlaamse Regering<br />
definitief is vastgesteld in de zin van artikel 36bis,<br />
§ 6 of § 12, van het Decreet Natuurbehoud.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
HOOFDSTUK II<br />
VOORLOPIGE EN DEFINITIEVE<br />
ERKENNING VAN BOSGROEPEN<br />
Afdeling I<br />
Voorlopige erkenning van bosgroepen<br />
Art. 2. Om voorlopig erkend te kunnen worden,<br />
moet een bosgroep aan de volgende voorwaarden<br />
voldoen:<br />
1° de bosgroep moet een vereniging van bosbeheerders<br />
zijn met rechtspersoonlijkheid. De inspraak<br />
van de leden is geregeld via stemrecht in de<br />
algemene vergadering van de vereniging;<br />
2° in de statuten van de vereniging zijn minstens<br />
expliciet alle doelstellingen van de bosgroep, zoals<br />
bepaald in artikel 41bis van het decreet, opgenomen.<br />
Andere doelstellingen mogen niet in tegenspraak<br />
zijn met de doelstellingen volgens het decreet.<br />
In de statuten wordt eveneens opgenomen<br />
dat geen enkele bosbeheerder van bos binnen het<br />
werkingsgebied van de bosgroep als lid geweigerd<br />
kan worden, behoudens wanneer die bosbeheerder<br />
minder dan vijf jaar geleden werd uitgesloten<br />
uit de vereniging;<br />
260 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
3 ° om doelstelling 1, zoals bepaald in<br />
artikel 41bis, § 1, van het decreet, namelijk het stimuleren<br />
van duurzaam bosbeheer, te realiseren,<br />
neemt de bosgroep als richtinggevend kader de<br />
criteria voor duurzaam bosbeheer, zoals bepaald<br />
in het Besluit van de Vlaamse Regering van<br />
27 juni 2003 tot vaststelling van de criteria voor<br />
duurzaam bosbeheer voor bossen gelegen in het<br />
Vlaams Gewest;<br />
4° in de statuten is eveneens het werkingsgebied<br />
opgenomen. Dat omvat in de regel één van de<br />
bosgroepregio's zoals aangeduid op de kaart als<br />
bijlage I bij dit besluit. In elke bosgroepregio kan<br />
slechts één erkende bosgroep actief zijn. De erkende<br />
bosgroep kan enkel aanvullend in aangrenzende<br />
bosgroepregio's actief zijn voorzover daar nog<br />
geen andere erkende bosgroep actief is;<br />
5° op het ogenblik van de indiening van de aanvraag<br />
tot erkenning heeft de bosgroep minstens<br />
10 effectieve leden. Voor bosgroepen die actief<br />
zijn in West- en Oost-Vlaanderen moeten deze leden<br />
samen een totale bosoppervlakte beheren van<br />
minstens 100 ha binnen het werkingsgebied.<br />
Voor bosgroepen die actief zijn in de overige provincies<br />
is de totale bosoppervlakte in beheer bij effectieve<br />
leden minstens 200 ha binnen het werkingsgebied.<br />
De stichtende leden mogen niet uitsluitend<br />
uit beheerders van openbaar bos bestaan;<br />
6° de bosgroep legt een werkplan voor de eerste<br />
drie jaar na de voorlopige erkenning. Dit werkplan<br />
bevat minstens de gegevens, vermeld in<br />
bijlage II van dit besluit. Dit werkplan moet goedgekeurd<br />
zijn door de algemene vergadering van<br />
de vereniging;<br />
7° de bosgroep verbindt er zich toe om binnen het<br />
jaar nadat de bosgroep voorlopig erkend is, minstens<br />
één voltijdse of viervijfde werkende coördinator<br />
en een halftijdse technisch-administratief<br />
medewerker in dienst te nemen of hierover te kunnen<br />
beschikken via een andere werkgever, die<br />
geen privé-bosbeheerder is. De coördinator moet<br />
beschikken over een diploma van academisch niveau<br />
of over een diploma dat gelijkwaardig is door<br />
de ervaring die hij heeft opgedaan. Een hiermee<br />
overeenstemmende weddenschaal wordt vastgesteld<br />
door de werkgever. De coördinator kan zelf<br />
geen lid zijn van de bosgroep.<br />
Art. 3. Om de voorlopige erkenning te verkrijgen,<br />
dient de bosgroep uiterlijk op 1 oktober voorafgaand<br />
aan het begin van het eerste werkjaar een<br />
aanvraag in bij de provinciale zetel van het Bosbeheer.<br />
Het aanvraagdossier omvat de volgende stukken:<br />
1° statuten van de vereniging waaruit blijkt dat<br />
voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld onder<br />
artikel 2, 1°, 2°, 3° en 4°;<br />
2° een verklaring op erewoord van alle leden,<br />
waarin staat van welke kadastrale percelen binnen<br />
het werkingsgebied elk van de leden bosbeheerder<br />
is en een overzicht met de totale oppervlakte<br />
van de bossen die beheerd worden door leden<br />
van de bosgroep binnen het werkingsgebied<br />
van de bosgroep;<br />
3° een werkplan, zoals omschreven in artikel 2,<br />
6°;<br />
4° bewijsstukken die aantonen dat de bosgroep<br />
een voltijdse of viervijfde werkende coördinator<br />
en een halftijdse technisch-administratief medewerker<br />
in dienst heeft of ter beschikking krijgt<br />
door een andere werkgever of een schriftelijke verklaring,<br />
ondertekend door de leden van de beheerraad<br />
van de vereniging, dat binnen een jaar<br />
nadat de bosgroep erkend is een voltijdse of viervijfde<br />
werkende coördinator en een technisch-administratief<br />
medewerker in dienst genomen zal<br />
worden.<br />
Art. 4. Het Bosbeheer legt de aanvraag samen<br />
met zijn advies ter beslissing voor aan de minister.<br />
De minister beslist voor 1 januari van het eerste<br />
werkjaar. Het Bosbeheer brengt de bosgroep op<br />
de hoogte van deze beslissing.<br />
Art. 5. De voorlopige erkenning start vanaf<br />
1 januari en geldt voor drie jaar.<br />
De bosgroep bezorgt een jaarlijks activiteitenverslag<br />
aan de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
binnen vijftien dagen na het werkjaar waarop het<br />
verslag betrekking heeft. Dit verslag geeft onder<br />
meer aan voor elke doelstelling van de bosgroep,<br />
zoals opgesomd in artikel 41bis van het decreet,<br />
hoe en in welke mate het voorbije jaar aan de vermelde<br />
doelstelling gewerkt werd en wat de resultaten<br />
zijn. Het jaarlijkse activiteitenverslag bevat<br />
minstens de gegevens, vermeld in bijlage III van<br />
dit besluit. De beoordeling gebeurt door het Bosbeheer.<br />
De bosgroep wordt door het Bosbeheer<br />
van deze beoordeling op de hoogte gebracht.<br />
Op basis van de beoordeling van het jaarlijkse activiteitenverslag<br />
kan het Bosbeheer voorstellen<br />
aan de minister om de erkenning voor een bepaalde<br />
periode op te schorten of om de erkenning in te<br />
trekken. De bosgroep wordt door het Bosbeheer<br />
van dit voorstel op de hoogte gebracht. De minister<br />
beslist na advies van de Raad en de Vlaamse<br />
Hoge Raad voor het Natuurbehoud. De bosgroep<br />
kan vragen toelichting te geven bij haar dossier<br />
voor de Raad en/of de Hoge Raad voor Natuurbehoud,<br />
vooraleer deze advies geven over het voorstel<br />
tot opschorting of intrekking van de erkenning.<br />
De bosgroep kan ook vragen toelichting te<br />
geven bij haar dossier bij de minister. De minister<br />
beslist over de opschorting of intrekking binnen<br />
drie maanden na ontvangst van het jaarlijkse activiteitenverslag.<br />
Het Bosbeheer brengt de bosgroep<br />
op de hoogte van deze beslissing.<br />
Afdeling II<br />
Definitieve erkenning van bosgroepen<br />
Art. 6. Om definitief erkend te kunnen worden,<br />
moet de bosgroep aan de volgende voorwaarden<br />
voldoen:<br />
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 1°, 2°, 3°,<br />
4° en 7;<br />
2° gedurende drie jaar voorlopig erkend zijn als<br />
bosgroep en een gunstige beoordeling gekregen<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
hebben door het Bosbeheer van de jaarlijkse activiteitenverslagen<br />
van de voorbije 3 werkingsjaren<br />
als voorlopig erkende bosgroep;<br />
3° een werkplan voorleggen voor de eerste 6 jaar<br />
na de definitieve erkenning met alle elementen<br />
zoals opgesomd in bijlage II van dit besluit.<br />
Art. 7. Om de definitieve erkenning van de bosgroep<br />
te verkrijgen dient de bosgroep op zijn<br />
vroegst op 1 september en uiterlijk op 1 oktober<br />
voor het einde van het derde werkjaar van de<br />
voorlopige erkenning een aanvraag in bij de provinciale<br />
zetel van het Bosbeheer. Samen met deze<br />
aanvraag dient de bosgroep een voorlopig jaarlijks<br />
activiteitenverslag over de activiteiten van<br />
1 januari tot 31 augustus van het derde werkjaar<br />
in.<br />
Het aanvraagdossier omvat de volgende stukken:<br />
1° een verklaring op erewoord van alle leden,<br />
waarin staat van welke kadastrale percelen binnen<br />
het werkingsgebied elk van de leden bosbeheerder<br />
is en een overzicht met de totale oppervlakte<br />
van de bossen die beheerd worden door leden<br />
van de bosgroep binnen het werkingsgebied<br />
van de bosgroep;<br />
2° een werkplan, zoals omschreven in artikel 6,<br />
3°;<br />
3° bewijsstukken die aantonen dat de bosgroep<br />
een voltijdse of viervijfde werkende coördinator<br />
en een halftijdse technisch-administratief bediende<br />
in dienst heeft of ter beschikking krijgt van een<br />
andere werkgever.<br />
Art. 8. Uiterlijk 1 november legt het Bosbeheer<br />
deze aanvraag samen met een verslag ter advies<br />
voor aan de Raad en de Vlaamse Hoge Raad voor<br />
het Natuurbehoud. Dit verslag omvat een globale<br />
beoordeling op basis van de jaarlijkse activiteitenverslagen<br />
van de drie werkjaren als voorlopig erkende<br />
bosgroep en een vergelijking met het bij de<br />
voorlopige erkenning ingediende werkplan.<br />
De Raden geven hun advies binnen 2 maanden na<br />
ontvangst van de aanvraag, zo niet wordt het geacht<br />
gunstig te zijn. Daarna wordt het dossier ter<br />
beslissing voorgelegd aan de minister. De minister<br />
beslist uiterlijk op 31 januari na de ontvangst van<br />
de aanvraag. Het Bosbeheer brengt de bosgroep<br />
op de hoogte van de beslissing. Als er geen of niet<br />
tijdig een beslissing is, wordt de voorlopige erkenning<br />
stilzwijgend verlengd gedurende maximaal<br />
1 jaar.<br />
Art. 9. De definitieve erkenning start op<br />
1 januari en geldt voor 6 jaar.<br />
De bosgroep bezorgt een jaarlijks activiteitenverslag<br />
aan de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
voor 15 januari van het jaar dat volgt op het werkjaar<br />
waarop het betrekking heeft. Dit verslag geeft<br />
onder meer aan voor elke doelstelling van de bosgroep,<br />
zoals opgesomd in artikel 41bis van het decreet,<br />
hoe en in welke mate het voorbije jaar aan<br />
de vermelde doelstelling gewerkt werd en wat de<br />
resultaten zijn. De beoordeling gebeurt door het<br />
Bosbeheer. Het jaarlijkse activiteitenverslag bevat<br />
minstens de gegevens, vermeld in bijlage III.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 261
Op basis van de beoordeling van het jaarlijks activiteitenverslag<br />
kan het Bosbeheer voorstellen aan<br />
de minister om de erkenning voor een bepaalde<br />
periode op te schorten of om de erkenning in te<br />
trekken. De bosgroep wordt door het Bosbeheer<br />
van dit voorstel op de hoogte gebracht. De minister<br />
beslist na advies van de Raad en de Vlaamse<br />
Hoge Raad voor het Natuurbehoud. De bosgroep<br />
kan vragen toelichting te geven bij haar dossier<br />
voor de Raad en/of de Hoge Raad voor Natuurbehoud,<br />
vooraleer deze advies geven over het voorstel<br />
tot opschorting of intrekking van de erkenning.<br />
De bosgroep kan ook vragen toelichting te<br />
geven bij haar dossier bij de minister. De minister<br />
beslist over de opschorting of de intrekking binnen<br />
drie maanden na ontvangst van het jaarlijkse<br />
activiteitenverslag. Het Bosbeheer brengt de bosgroep<br />
op de hoogte van deze beslissing.<br />
Art. 10. Om de verlenging van de definitieve erkenning<br />
van de bosgroep te verkrijgen voor een<br />
nieuwe termijn van zes jaar, dient de bosgroep op<br />
zijn vroegst op 1 september en uiterlijk op<br />
1 oktober voor het einde van het zesde werkjaar<br />
een aanvraag in bij de provinciale zetel van het<br />
Bosbeheer. Samen met deze aanvraag dient de<br />
bosgroep een voorlopig jaarlijks activiteitenverslag<br />
in van het 6de werkjaar met betrekking tot de<br />
activiteiten van 1 januari tot 31 augustus van het<br />
6e werkjaar.<br />
Hierbij wordt dezelfde procedure gevolgd als bij<br />
de eerste definitieve erkenning zoals omschreven<br />
in de artikelen 6 tot 9. De jaarlijkse activiteitenverslagen<br />
van de voorbije 6 werkjaren gelden dan als<br />
basis voor de beoordeling door het Bosbeheer.<br />
Afdeling III<br />
Aanvullende bepalingen<br />
Art. 11. Elke wijziging aan de statuten moet onmiddellijk<br />
aan het Bosbeheer meegedeeld worden.<br />
Art. 12. Op voorstel van het Bosbeheer of van<br />
een of meer bosgroepen kan de minister de grenzen<br />
van de bosgroepregio's aanpassen. Dat kan<br />
enkel mits de betrokken bosgroepen voorafgaandelijk<br />
akkoord gaan.<br />
Art. 13. Zodra het Bosbeheer vaststelt dat niet<br />
meer aan de voorwaarden voor voorlopige of definitieve<br />
erkenning voldaan is, kan het Bosbeheer<br />
voorstellen aan de minister om de erkenning voor<br />
een bepaalde periode op te schorten of om de erkenning<br />
in te trekken. De bosgroep wordt door<br />
het Bosbeheer van dit voorstel op de hoogte gebracht.<br />
De minister beslist na advies van de Raad<br />
en de Vlaamse Hoge Raad voor het Natuurbehoud.<br />
De bosgroep kan vragen toelichting te geven<br />
bij haar dossier voor de Raad en/of de Hoge<br />
Raad voor Natuurbehoud, vooraleer deze advies<br />
geven over het voorstel tot opschorting of intrekking<br />
van de erkenning. De bosgroep kan ook vragen<br />
toelichting te geven bij haar dossier bij de minister.<br />
Het Bosbeheer brengt de bosgroep op de<br />
hoogte van deze beslissing.<br />
Art. 14. Bosgroepen waarvan de voorlopige of<br />
definitieve erkenning geweigerd of ingetrokken is,<br />
kunnen een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen,<br />
zodra opnieuw aan de voorwaarden voor erkenning<br />
voldaan is.<br />
Bij opschorting van de erkenning wordt de periode<br />
van opschorting vastgelegd of gekoppeld aan<br />
voorwaarden. De periode van opschorting kan<br />
maximaal één jaar duren. Indien na één jaar nog<br />
niet aan de gestelde voorwaarden voldaan is,<br />
wordt de opschorting automatisch omgezet in<br />
een intrekking van de erkenning.<br />
De erkenning kan slechts eenmaal opgeschort<br />
worden gedurende de periode van erkenning. Indien<br />
binnen dezelfde periode de bosgroep opnieuw<br />
een ongunstige beoordeling van het jaarlijks<br />
activiteitenverslag krijgt of indien vastgesteld<br />
wordt dat niet meer aan de erkenningsvoorwaarden<br />
voldaan wordt, dan kan enkel nog de intrekking<br />
van de erkenning aan de minister voorgesteld<br />
worden.<br />
Indien de periode van opschorting van de erkenning<br />
minder dan 6 maanden bedraagt blijft de<br />
duur van de voorlopige of definitieve erkenning<br />
ongewijzigd. Indien deze periode meer dan zes<br />
maanden bedraagt, wordt de periode van de erkenning<br />
met één jaar verlengd.<br />
HOOFDSTUK III<br />
SUBSIDIËRING VAN ERKENDE<br />
BOSGROEPEN<br />
Afdeling I<br />
Algemene bepalingen<br />
Art. 15. Binnen de perken van de begrotingskredieten<br />
verleent de minister subsidies aan erkende<br />
bosgroepen.<br />
Art. 16. Subsidies worden teruggevorderd, vermeerderd<br />
met de wettelijke intresten, als de voorwaarden<br />
voor toekenning van de subsidies niet<br />
nageleefd worden. De wettelijke intrest begint te<br />
lopen vanaf de datum van in gebreke stelling.<br />
De teruggevorderde bedragen moeten gestort<br />
worden op een door het Bosbeheer aan te wijzen<br />
rekening van het Vlaamse Gewest, binnen een<br />
maand nadat de aanvrager per aangetekende<br />
brief in gebreke werd gesteld.<br />
Afdeling II<br />
Basissubsidie<br />
Art. 17. Aan elke erkende bosgroep wordt ter<br />
ondersteuning van de algemene werking jaarlijks<br />
een basissubsidie toegekend.<br />
De maximale jaarlijks toegekende basissubsidie<br />
voor elke voorlopig of definitief erkende bosgroep<br />
bedraagt 100.000,00 Euro.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
Deze subsidie wordt enkel volledig toegekend als<br />
de bosgroep gedurende het volledige werkjaar<br />
voltijds een coördinator en minstens halftijds een<br />
technisch-administratief medewerker in dienst of<br />
ter beschikking heeft.<br />
De maximale subsidie wordt evenredig verminderd<br />
in de volgende gevallen:<br />
1° wanneer de bosgroepcoördinator niet gedurende<br />
het volledige werkjaar aangesteld wordt: de<br />
basissubsidie wordt verminderd met<br />
75.000,00 Euro * x/12, waarbij x de periode is, uitgedrukt<br />
in maanden, dat de bosgroepcoördinator<br />
nog niet in dienst is van de bosgroep;<br />
2° wanneer de bosgroepcoördinator vier vijfde<br />
werkt: de basissubsidie wordt verminderd met<br />
75.000,00 Euro * 1/5;<br />
3° wanneer de technisch-administratief medewerker<br />
niet gedurende het volledige werkjaar in<br />
dienst is van de bosgroep: de basissubsidie wordt<br />
verminderd met 25.000,00 Euro * x/12, waarbij x<br />
de periode is, uitgedrukt in maanden, dat de technisch<br />
administratief medewerker nog niet in<br />
dienst is.<br />
Art. 18. De basissubsidie voor de werking gedurende<br />
het eerste werkjaar wordt tegelijk met de<br />
voorlopige of de definitieve erkenning door de minister<br />
toegekend. Het bedrag wordt vastgesteld op<br />
basis van de gegevens in het aanvraagdossier voor<br />
de erkenning van de bosgroep.<br />
De basissubsidie voor de volgende werkjaren van<br />
de voorlopig of definitief erkende bosgroep wordt<br />
toegekend na een gunstige beoordeling van het<br />
jaarlijkse activiteitenverslag van het voorbije<br />
werkjaar door het Bosbeheer. Het bedrag wordt<br />
vastgesteld op basis van de gegevens in het jaarlijkse<br />
activiteitenverslag.<br />
Het Bosbeheer legt een voorstel tot toekenning<br />
van de basissubsidie, samen met zijn beoordeling<br />
van het jaarlijks activiteitenverslag ter beslissing<br />
voor aan de minister, die beslist vóór 15 maart van<br />
het betreffende werkjaar. Het Bosbeheer brengt<br />
de bosgroep van deze beslissing op de hoogte.<br />
Art. 19. De toegekende basissubsidie wordt na<br />
de toekenning zonder betalingsaanvraag van de<br />
begunstigde betaald op rekening van de bosgroep.<br />
Als op het einde van het werkjaar uit het jaarlijkse<br />
activiteitenverslag blijkt dat de uitbetaalde basissubsidie<br />
te hoog was in verhouding tot de effectief<br />
gepresteerde werkduur van de coördinator en/of<br />
de administratief-medewerker, dan wordt het teveel<br />
betaalde gedeelte afgetrokken van de andere<br />
nog uit te betalen subsidies.<br />
Afdeling III<br />
Beheersubsidie<br />
Art. 20. Aan elke erkende bosgroep kan ter stimulering<br />
van de ledenwerving en ter ondersteuning<br />
van zijn werking inzake de bevordering van<br />
criteria duurzaam bosbeheer jaarlijks een subsidie<br />
262 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
toegekend worden. Deze subsidie bestaat uit<br />
2 gedeelten. De twee delen worden verder samen<br />
beheersubsidie genoemd.<br />
Het eerste deel van de beheersubsidie wordt berekend<br />
op basis van het aantal hectare bos dat beheerd<br />
wordt door leden van de bosgroep binnen<br />
het werkingsgebied. Het eerste gedeelte van de<br />
subsidie bedraagt 5,00 Euro per hectare voor alle<br />
boseigendommen ongeacht hun oppervlakte.<br />
Het tweede gedeelte van de beheersubsidie wordt<br />
berekend op basis van het aantal hectare bos in<br />
beheer van een lid van de bosgroep binnen het<br />
werkingsgebied van de bosgroep en met goedgekeurd<br />
beheerplan dat voldoet aan de criteria duurzaam<br />
bosbeheer, zoals bepaald in artikel 41 van<br />
het decreet.<br />
Het tweede gedeelte van de beheersubsidie bedraagt<br />
20,00 Euro per hectare voor boseigendommen<br />
die kleiner zijn dan of gelijk zijn aan<br />
1 hectare, 10,00 Euro per hectare voor boseigendommen<br />
die groter zijn dan 1 en kleiner zijn dan<br />
of gelijk zijn aan 5 hectare, en 5,00 Euro per hectare<br />
voor boseigendommen die groter zijn dan<br />
5hectare.<br />
Art. 21. Om deze beheersubsidie te verkrijgen,<br />
neemt de erkende bosgroep op het einde van elk<br />
werkjaar in zijn jaarlijks activiteitenverslag een<br />
lijst op van de bossen, beheerd door leden van de<br />
bosgroep binnen het werkingsgebied van de bosgroep,<br />
met vermelding of er een goedgekeurd beheerplan<br />
is dat voldoet aan de criteria voor duurzaam<br />
bosbeheer. Deze lijst bevat per boseigendom<br />
de volgende gegevens:<br />
1° bosoppervlakte;<br />
2° bosbeheerder;<br />
3° registratienummer van het beheerplan;<br />
4° datum van goedkeuring van het beheerplan;<br />
5° geldigheidsduur van het beheerplan;<br />
6° voor de bossen waarvoor er geen goedgekeurd<br />
beheerplan is: kadastrale perceelnummers.<br />
Onderaan de lijst wordt zowel de totale bosoppervlakte<br />
weergegeven als de bosoppervlakte van alle<br />
bossen met goedgekeurd beheerplan dat voldoet<br />
aan de criteria voor duurzaam bosbeheer.<br />
Deze lijst wordt gecontroleerd bij de provinciale<br />
zetel van het Bosbeheer, onder andere aan de<br />
hand van het register van de goedgekeurde beheersplannen<br />
en van de ledenlijst van de bosgroep.<br />
Wanneer de provinciale zetel van het Bosbeheer<br />
voor een bepaalde boseigendom gedurende<br />
het voorbije werkjaar ernstige afwijkingen van<br />
het bosbeheerplan vastgesteld heeft, wordt dit bos<br />
niet meegeteld voor de vaststelling van de totale<br />
beheersubsidie.<br />
Art. 22. De beheersubsidie voor het voorbije<br />
werkjaar wordt tegelijk toegekend en uitbetaald<br />
met de basissubsidie voor het volgende werkjaar.<br />
Afdeling IV<br />
Projectsubsidie<br />
Art. 23. Aan elke erkende bosgroep kan jaarlijks<br />
een subsidie toegekend worden ter ondersteuning<br />
van niet op economisch rendement gerichte projecten.<br />
Die subsidie wordt verder projectsubsidie<br />
genoemd.<br />
De voorgestelde projecten hebben betrekking op<br />
het komende werkjaar of op meerdere werkjaren.<br />
Een projectsubsidie kan enkel voor meerdere<br />
werkjaren toegekend worden, als de bosgroep<br />
voor die periode ook erkend is.<br />
Onder meer de volgende acties komen in aanmerking:<br />
bestrijding van Amerikaanse vogelkers, natuurbeheerwerken,<br />
aanduiden van onrendabele<br />
dunningen, zuiveringen, maatregelen met betrekking<br />
tot recreatieve infrastructuur, opmaak van<br />
een toegankelijkheidsreglement voor een boscomplex.<br />
Hierbij moet het telkens gaan over acties<br />
die leiden tot samenwerking tussen verschillende<br />
bosbeheerders.<br />
Andere voorstellen kunnen ingediend worden en<br />
worden individueel beoordeeld.<br />
Acties die behoren tot de basiswerking van de bosgroep<br />
komen niet in aanmerking voor deze projectsubsidie:<br />
organisatie gezamenlijke houtverkoop,<br />
opvolgen van de exploitatie die volgt op de<br />
verkoop, adviesverlening aan individuele bosbeheerders<br />
of aan organisaties, hulp bij het invullen<br />
van formulieren voor aanvraag subsidies, kapmachtiging,<br />
beheerplan, informatieverstrekking<br />
met betrekking tot de criteria voor duurzaam bosbeheer,<br />
verzamelen van administratieve gegevens,<br />
opmaken van het bestek en volgen van opdrachten<br />
tot het opstellen van gezamenlijke beheersplannen<br />
die voldoen aan de criteria voor<br />
duurzaam bosbeheer.<br />
Acties die aan individuele bosbeheerders gesubsidieerd<br />
kunnen worden met toepassing van<br />
artikel 13, 19, 85 en 87 van het decreet of met toepassing<br />
van het decreet Natuurbehoud, komen<br />
niet in aanmerking voor deze projectsubsidie.<br />
Art. 24. Om een projectsubsidie te verkrijgen<br />
vanaf het eerste werkjaar van de voorlopig erkende<br />
bosgroep, wordt in het werkplan, bedoeld in<br />
artikel 2, 6°, een apart hoofdstuk gewijd aan de<br />
omschrijving en gedetailleerde kostenraming van<br />
de projecten waar een projectsubsidie voor gevraagd<br />
wordt.<br />
Om deze projectsubsidie voor alle volgende werkjaren<br />
van de erkende bosgroep te verkrijgen, dient<br />
de bosgroep als onderdeel van het jaarlijkse activiteitenverslag<br />
van het voorbije jaar een planning in<br />
met daarin de omschrijving en een gedetailleerde<br />
kostenraming van de projecten waarvoor een projectsubsidie<br />
gevraagd wordt.<br />
Als het voorgestelde project betrekking heeft op<br />
meerdere werkjaren, moet de gedetailleerde kostenraming<br />
de hele periode en niet enkel het eerste<br />
jaar behelzen.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
Art. 25. De voorgestelde projecten worden individueel<br />
beoordeeld door het Bosbeheer, samen<br />
met de erkenningsaanvraag (1e werkjaar) of het<br />
jaarlijkse activiteitenverslag (volgende werkjaren).<br />
Het Bosbeheer legt zijn advies over de projecten<br />
die voor subsidie in aanmerking genomen kunnen<br />
worden en welk percentage van de geraamde<br />
kosten de subsidie zal bedragen ter beslissing voor<br />
aan de minister. Hierbij wordt onder meer rekening<br />
gehouden met de volgende aspecten:<br />
1° lokaal draagvlak voor de uitvoering van het<br />
project;<br />
2° mogelijkheden voor medefinanciering door<br />
andere instanties;<br />
3° continuïteit ten opzichte van projecten gerealiseerd<br />
in de vorige werkingsjaren;<br />
4° afstemming van de doelstellingen van het project<br />
op het gebiedsgericht natuurbeleid en het<br />
ruimtelijk beleid;<br />
5° conformiteit van het project met de goedgekeurde<br />
bosbeheersplannen voor de percelen in<br />
kwestie.<br />
De projectsubsidie wordt tegelijkertijd met de basissubsidie<br />
toegekend.<br />
Art. 26. 50 % van het toegekende bedrag voor<br />
het komende werkjaar wordt uitbetaald samen<br />
met de basissubsidie voor het komende werkjaar.<br />
Het saldo voor het betreffende werkjaar wordt uitbetaald<br />
na de goedkeuring van het jaarlijkse activiteitenverslag.<br />
Via het jaarlijkse activiteitenverslag<br />
gaat het Bosbeheer na of het toegekende bedrag<br />
voor het betreffende werkjaar verminderd<br />
moet worden met een bedrag dat overeenstemt<br />
met het niet-gerealiseerde gedeelte van het project.<br />
Als het saldo negatief is, wordt dat bedrag in<br />
mindering gebracht van de andere nog uit te betalen<br />
subsidies of wordt het in mindering gebracht<br />
van de subsidie voor het volgende werkjaar.<br />
Afdeling V<br />
Vormingssubsidie<br />
Art. 27. Aan elke erkende bosgroep kan jaarlijks<br />
een subsidie toegekend worden ter ondersteuning<br />
van vormingsactiviteiten voor of door de bosgroep<br />
voor leden en voor werknemers van de bosgroep.<br />
De vormingssubsidie bedraagt maximaal<br />
240,00 Euro per volledige vormingsdag (minstens<br />
6 uur) en maximaal 140,00 Euro voor een halve<br />
vormingsdag (minstens 3 uur).<br />
Voor de vorming van leden van de bosgroep komen<br />
maximaal 25 volle dagen per jaar in aanmerking.<br />
Voor de vorming van terreinarbeiders die in<br />
dienst zijn van de bosgroep of die opdrachten uitvoeren<br />
voor de bosgroep komen maximaal<br />
40 vormingsdagen in aanmerking. Voor de vorming<br />
van andere werknemers van de bosgroep<br />
kunnen maximaal 15 vormingsdagen in rekening<br />
gebracht worden. Jaarlijks kan dus alles samen<br />
maximaal voor 80 volledige vormingsdagen subsidie<br />
toegekend worden aan de erkende bosgroep.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 263
Om in aanmerking te komen voor subsidie moet<br />
de vormingsactiviteit aan volgende voorwaarden<br />
voldoen:<br />
1° de doelgroep moet duidelijk bepaald worden<br />
en bestaat ofwel uit de leden van de bosgroep, ofwel<br />
uit terreinarbeiders in dienst van de bosgroep,<br />
ofwel uit ander personeel van de bosgroep;<br />
2° het thema of onderwerp van de vorming is duidelijk<br />
bepaald. Het sluit aan bij de doelstellingen<br />
van de bosgroep zoals omschreven in artikel 41bis<br />
van het decreet of het is duidelijk aantoonbaar dat<br />
de vorming bijdraagt tot de goede werking van de<br />
bosgroep.<br />
Publieke infovergaderingen of overlegvergaderingen<br />
met diverse instanties die hoofdzakelijk de bekendmaking<br />
van de bosgroep en de werking van<br />
de bosgroep als thema hebben, komen niet in<br />
aanmerking als vormingsactiviteit.<br />
Art. 28. Om de vormingssubsidie te verkrijgen<br />
voor het eerste werkjaar van de voorlopig erkende<br />
bosgroep, wordt in het werkplan, zoals bedoeld in<br />
artikel 2, 6°, een apart hoofdstuk gewijd aan de<br />
planning van de vormingsactiviteiten gedurende<br />
het eerste werkjaar. Die planning omvat de volgende<br />
gegevens per vormingsactiviteit: het aantal<br />
vormingsdagen, de doelgroep, het thema. De vormingssubidie<br />
voor het eerste werkjaar wordt samen<br />
met de toekenning van de basissubsidie ter<br />
beslissing voorgelegd aan de minister.<br />
Om deze vormingssubsidie voor alle volgende<br />
werkjaren van de erkende bosgroep te verkrijgen,<br />
dient de bosgroep als onderdeel van het jaarlijkse<br />
activiteitenverslag van het voorbije jaar een planning<br />
in voor de vormingsactiviteiten gedurende<br />
het komende werkjaar. Die planning omvat de<br />
volgende gegevens per vormingsactiviteit: het<br />
aantal vormingsdagen, de doelgroep, het thema.<br />
De planning voor de vormingsactiviteiten wordt<br />
samen met het jaarlijkse activiteitenverslag beoordeeld<br />
door het Bosbeheer. De vormingssubsidie<br />
wordt samen met de toekenning van de basissubsidie<br />
ter beslissing voorgelegd aan de minister.<br />
Art. 29. De uitbetaling van de vormingssubsidie<br />
gebeurt na afloop van het werkjaar. Het uit te betalen<br />
bedrag wordt bepaald aan de hand van de<br />
gegevens in het jaarlijkse activiteitenverslag, aan-<br />
gevuld met een aanwezigheidslijst, een kort verslag<br />
voor elke vormingsactiviteit en bewijsstukken<br />
waaruit de effectieve kostprijs van elke vormingsactiviteit<br />
blijkt.<br />
De vormingssubsidie voor het voorbije jaar wordt<br />
tegelijk uitbetaald met de basissubsidie voor het<br />
volgende werkjaar.<br />
Afdeling VI<br />
Aanvullende bepalingen<br />
Art. 30. In geval van intrekking van de voorlopige<br />
of definitieve erkenning, worden de toegekende,<br />
maar nog niet uitbetaalde subsidies voor het<br />
lopende werkjaar niet meer uitbetaald. De reeds<br />
uitbetaalde subsidies voor het lopende werkjaar<br />
moeten onmiddellijk teruggestort worden op een<br />
door het Bosbeheer op te geven rekeningnummer<br />
van het Vlaamse Gewest.<br />
In geval van opschorting van de voorlopige of definitieve<br />
erkenning worden de basissubsidie en de<br />
beheersubsidie voor het betreffende werkjaar verminderd<br />
met een factor x/365, waarbij x de periode<br />
is van de opschorting uitgedrukt in aantal dagen.<br />
Het gedeelte van de basissubsidie dat teveel is<br />
betaald, zal verrekend worden met de overige te<br />
betalen subsidies. Desgevallend wordt het negatief<br />
saldo teruggevorderd. De opschorting heeft<br />
geen gevolgen voor de berekening van de projectsubsidie<br />
en de vormingssubsidie. Het bedrag<br />
van de uit te betalen subsidie wordt berekend conform<br />
art. 26 en art. 29.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
WIJZE WAAROP DE LEDEN VAN HET<br />
BOSBEHEER KUNNEN MEEWERKEN IN<br />
ERKENDE BOSGROEPEN<br />
Art. 31. In de erkende bosgroepen waarvan het<br />
Vlaamse Gewest lid is, wordt het Bosbeheer vertegenwoordigd<br />
door de door het afdelingshoofd<br />
aangewezen houtvester of zijn afgevaardigde. Die<br />
houtvester treedt op in de hoedanigheid van terreinbeheerder<br />
van de domeinbossen binnen het<br />
werkingsgebied van de erkende bosgroep.<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
De houtvester beslist hoe en in welke mate het<br />
Bosbeheer gebruikmaakt van de diensten van de<br />
bosgroep.<br />
De houtvester beslist eveneens in welke gevallen<br />
aspecten van het technisch beheer van openbare<br />
bossen andere dan domeinbossen aan de bosgroep<br />
toevertrouwd kunnen worden, op voorwaarde<br />
dat de betrokken openbare boseigenaar<br />
akkoord gaat.<br />
Art. 32. Ter uitvoering van artikel 41ter van het<br />
decreet kan de houtvester, op verzoek van de bosgroep<br />
en op voorwaarde dat de bosbeheerder van<br />
een bos akkoord gaat, binnen het werkingsgebied<br />
van de bosgroep, arbeiders of technici van het<br />
Bosbeheer inzetten voor economisch niet rendabele<br />
beheertaken.<br />
Die beheertaken maken deel uit van de normale<br />
opdracht van de betrokken personeelsleden van<br />
het Bosbeheer en kunnen in geen geval aanleiding<br />
geven tot een aparte vergoeding aan het betrokken<br />
personeelslid.<br />
De financiële vergoeding voor het uitvoeren van<br />
die beheertaken wordt vastgesteld in overleg met<br />
de bosgroep. Die vergoeding wordt door de bosgroep<br />
betaald op een door het Bosbeheer aan te<br />
geven rekening van het Vlaamse Gewest. De bosgroep<br />
zorgt zelf voor het terugvorderen van het<br />
verschuldigde bedrag bij de betrokken bosbeheerder.<br />
Art. 33. Het toezicht op de naleving van de voorwaarden<br />
voor de erkenning en de subsidiëring<br />
van de bosgroep kan in geen geval gebeuren door<br />
de houtvester.<br />
HOOFDSTUK V<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 34. De minister kan bijlage II en bijlage III<br />
bij dit besluit aanpassen.<br />
Art. 35. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de<br />
landinrichting en het natuurbehoud, is belast met<br />
de uitvoering van dit besluit.<br />
264 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE I<br />
Afbakening van de bosgroepregio's in<br />
Vlaanderen<br />
BIJLAGE II<br />
Werkplan te voegen bij de aanvraag voor de<br />
voorlopige of definitieve erkenning van een<br />
bosgroep<br />
Het werkplan omvat minstens de volgende gegevens:<br />
1° naam van de bosgroep, adres, telefoonnummer, emailadres;<br />
2° bosgroepregio + omschrijving van het gebied, met<br />
onder meer de volgende informatie:<br />
a) totale oppervlakte;<br />
b) bosoppervlakte;<br />
c) verhouding openbaar bos/privé-bos;<br />
d) raming aantal bosbeheerders en gemiddelde grootte<br />
van de boseigendommen;<br />
e) aanduiding op kaart van bossen binnen de bosgroepregio<br />
die liggen in VEN of IVON, in vogelrichtlijngebied,<br />
habitatrichtlijngebied, of waarvoor er een goedgekeurd<br />
natuurrichtplan bestaat, of die liggen binnen een beschermd<br />
landschap;<br />
3° vereniging:<br />
a) aantal leden + bosoppervlakte waarvan deze leden<br />
bosbeheerder zijn;<br />
b) statuten van de vereniging;<br />
c) samenstelling raad van beheer;<br />
d) groeiscenario voor het aantal leden en communicatiestrategie<br />
voor ledenwerving (met onder meer initia-<br />
tieven die de toetreding van bosbeheerders van kleine<br />
boseigendommen bevorderen);<br />
4° personeel:<br />
a) coördinator: indien gekend: naam, diploma, aard<br />
contract, aanvangsdatum tewerkstelling, eventueel:<br />
overeenkomst met andere werkgever of verklaring, conform<br />
artikel 3, 4° van dit besluit;<br />
b) technisch-administratief medewerker: idem;<br />
c) voorstel van berekening voor de basissubsidie voor<br />
het eerste werkjaar;<br />
5° informatie- en vormingsactiviteiten:<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
b) concrete planning voor het eerste werkjaar na de erkenning<br />
en voorstel van berekening voor de vormingssubsidie<br />
(inclusief interne vorming);<br />
6° organisatie van gezamenlijke beheerswerken:<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
b) concrete planning en kostenraming voor het eerste<br />
werkjaar van acties waarvoor projectsubsidie gevraagd<br />
wordt;<br />
7° organisatie van gezamenlijke houtverkoop:<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
b) concrete planning voor het eerste werkjaar;<br />
8° acties met betrekking tot toegankelijkheid en recreatie,<br />
en het afstemmen van de functievervulling van de<br />
bossen op de behoeften van de lokale gemeenschap en<br />
de bosgebruikers:<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
b) concrete planning en kostenraming voor het eerste<br />
werkjaar van acties waarvoor een projectsubsidie gevraagd<br />
wordt;<br />
9° acties met betrekking tot natuurbeheerwerken en<br />
verbetering van de ecologische functie van de bossen:<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
b) concrete planning en kostenraming voor het eerste<br />
werkjaar van acties waarvoor een projectsubsidie gevraagd<br />
wordt;<br />
10° acties met betrekking tot het opstellen van bosbeheersplannen:<br />
a) globale planning voor de periode van erkenning om<br />
de opmaak van gezamenlijke beheersplannen en beheersplannen<br />
die voldoen aan de criteria duurzaam bosbeheer<br />
te stimuleren;<br />
b) groeiscenario voor aantal ha bos met beheerplan dat<br />
voldoet aan de criteria duurzaam bosbeheer;<br />
11° acties met betrekking tot de afstemming op gebiedsgerichte<br />
terreinvisies uit andere beleidsdomeinen:<br />
a) beknopte inventaris van acties, plannen, terreinvisies<br />
e.d. met impact op concreet beheer van de bossen binnen<br />
het werkingsgebied;<br />
b) globale planning voor de periode van erkenning;<br />
c) concrete planning voor het eerste werkjaar van acties<br />
waarvoor projectsubsidie gevraagd wordt;<br />
12° overzicht van de acties waarvoor een projectsubsidie<br />
gevraagd wordt en een totale kostenraming.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 265
BIJLAGE III<br />
Het jaarlijks activiteitenverslag omvat<br />
minstens de volgende gegevens<br />
1° naam van de bosgroep, adres, telefoon, e-mail;<br />
2° bosgroepregio;<br />
3° vereniging:<br />
a) aantal leden + bosoppervlakte waarvan deze leden<br />
bosbeheerder zijn;<br />
b) vergelijking met het in het werkplan opgenomen<br />
groeiscenario;<br />
4° personeel:<br />
a) coördinator: naam, diploma, aard contract, effectieve<br />
periode van tewerkstelling gedurende het voorbije werkjaar;<br />
b) technisch-administratief medewerker: idem;<br />
c) basissubsidie voor het voorbije werkjaar: berekening<br />
van het eventueel in mindering te brengen saldo;<br />
d) basissubsidie voor het komende werkjaar, voorstel<br />
van berekening op basis van de voorziene tewerkstellingsduur<br />
van de coördinator en de technisch-administratief<br />
medewerker;<br />
5° informatie- en vormingsactiviteiten:<br />
a) overzicht van informatievergaderingen en vormingsactiviteiten<br />
gedurende het voorbije werkjaar, aangevuld<br />
met bewijsstukken als bijlage en een voorstel van berekening<br />
van de effectief uit te betalen vormingssubsidie;<br />
b) concrete planning van informatie- en vormingsactiviteiten<br />
voor het volgende werkjaar en voorstel van berekening<br />
voor de vormingssubsidie (inclusief interne vorming);<br />
6° organisatie van gezamenlijke beheerswerken:<br />
a) overzicht van realisaties in het voorbije werkjaar en<br />
een voorstel van berekening van het effectief uit te betalen<br />
bedrag van de projectsubsidie;<br />
b) concrete planningen voor het volgende werkjaar met<br />
in het bijzonder de acties waarvoor een projectsubsidie<br />
gevraagd wordt (inclusief kostenraming);<br />
7° organisatie van een gezamenlijke houtverkoop:<br />
a) resultaten voor het voorbije werkjaar;<br />
b) concrete planning voor het volgende werkjaar;<br />
8° acties met betrekking tot toegankelijkheid en recreatie,<br />
en de afstemming van de functievervulling van de<br />
bossen op de behoeften van de lokale gemeenschap en<br />
de bosgebruikers:<br />
a) resultaten voor het voorbije werkjaar en een voorstel<br />
van berekening van het effectief uit te betalen bedrag<br />
van de projectsubsidie;<br />
b) concrete planning voor het volgende werkjaar, in het<br />
bijzonder van acties waarvoor een projectsubsidie gevraagd<br />
wordt (inclusief kostenraming);<br />
9° acties met betrekking tot natuurbeheerwerken en<br />
verbetering van de ecologische functie van de bossen:<br />
a) resultaten van het voorbije werkjaar en berekening<br />
van het effectief uit te betalen bedrag van de projectsubsidie;<br />
b) concrete planning voor het volgende werkjaar, in het<br />
bijzonder van acties waarvoor een projectsubsidie gevraagd<br />
wordt (inclusief kostenraming);<br />
10° acties met betrekking tot het opstellen van bosbeheersplannen:<br />
BOS – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 «Bosgroepen, erkenning»<br />
a) resultaten van het voorbije werkjaar en vergelijking<br />
met het groeiscenario in het werkplan;<br />
b) een lijst van de bossen beheerd door leden van de bosgroep,<br />
binnen het werkingsgebied van de bosgroep, met<br />
de vermelding of er een goedgekeurd beheerplan is dat<br />
voldoet aan de criteria voor duurzaam bosbeheer. Die<br />
lijst bevat per boseigendom de volgende gegevens:<br />
1) bosoppervlakte;<br />
2) bosbeheerder;<br />
3) registratienummer van het beheerplan;<br />
4) datum van goedkeuring van het beheerplan;<br />
5) geldigheidsduur van het beheerplan;<br />
6) voor die bossen waarvoor er geen goedgekeurd beheerplan<br />
is: kadastrale perceelnummers.<br />
Onderaan de lijst wordt zowel de totale bosoppervlakte<br />
weergegeven als de bosoppervlakte van alle bossen met<br />
goedgekeurd beheerplan dat voldoet aan de criteria<br />
voor duurzaam bosbeheer;<br />
c) voorstel van berekening van de beheersubsidie;<br />
d) groeiscenario voor aantal ha bos met beheerplan dat<br />
voldoet aan de criteria duurzaam bosbeheer;<br />
11° acties met betrekking tot de afstemming van gebiedsgerichte<br />
terreinvisies uit andere beleidsdomeinen:<br />
a) resultaten voor het voorbije werkjaar en berekening<br />
van het effectief uit te betalen bedrag van de projectsubsidie;<br />
b) concrete planning voor het volgende werkjaar van acties<br />
waarvoor een projectsubsidie gevraagd wordt;<br />
12° overzicht van de acties waarvoor voor het volgende<br />
jaar een projectsubsidie gevraagd wordt.<br />
266 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 353 – K.B. 6 maart 2002<br />
K.B. 6 maart 2002 betreffende het geluidsvermogen<br />
van materieel voor gebruik<br />
buitenshuis (B.S., 12 maart 2002)<br />
HOOFDSTUK I<br />
TOEPASSINGSGEBIED<br />
Art. 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op het in<br />
de artikelen 12 en 13 genoemde en in bijlage I<br />
omschreven materiaal voor gebruik buitenshuis.<br />
§ 2. Dit besluit heeft uitsluitend betrekking op materieel<br />
dat als een geheel, geschikt voor het beoogde<br />
gebruik, in de handel wordt gebracht of in gebruik<br />
wordt genomen.<br />
§ 3. Niet-aangedreven hulpstukken die afzonderlijk<br />
op de markt worden gebracht of in gebruik<br />
worden genomen vallen buiten dit besluit, met<br />
uitzondering van met de hand geleide betonbrekers<br />
en trilhamers en hydraulische hamers.<br />
Art. 2. Dit besluit is niet van toepassing op:<br />
– materieel dat primair bestemd is voor het vervoer<br />
van goederen of personen over de weg, per<br />
spoor, door de lucht of over waterwegen;<br />
– speciaal voor militaire en politiedoeleinden of<br />
voor noodhulpdiensten ontworpen en geconstrueerd<br />
materieel.<br />
HOOFDSTUK II<br />
DEFINITIES<br />
Art. 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt<br />
verstaan onder:<br />
1° materieel voor gebruik buitenhuis: alle machines,<br />
gedefinieerd in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk<br />
besluit van 5 mei 1995 tot uitvoering van<br />
de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen<br />
inzake de onderlinge aanpassing van de<br />
wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines.<br />
Gebruik van dergelijke machines in een<br />
omgeving waar de geluidsoverdracht niet of nauwelijks<br />
wordt gedempt wordt als gebruik buitenshuis<br />
beschouwd.<br />
Bedoeld is eveneens niet-aangedreven materieel<br />
voor industriële of milieutoepassingen, van een<br />
type dat bestemd is voor gebruik buitenshuis en<br />
dat bijdraagt tot geluidshinder. Al deze materieeltypen<br />
worden hierna «materieel» genoemd;<br />
2° overeenstemmingsbeoordelingsprocedures: de<br />
procedures die zijn vastgelegd in de bijlagen V tot<br />
en met VII;<br />
GELUID<br />
Europees en federaal<br />
3° markering: het op het materieel op zichtbare,<br />
leesbare en onuitwisbare wijze aanbrengen van<br />
de CE-markering, vergezeld van de vermelding<br />
van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau;<br />
4° geluidsvermogensniveau L WA: het A-gewogen<br />
geluidsvermogensniveau in dB, betrokken op<br />
1 pW, als omschreven in EN ISO 3744: 1995 en<br />
EN ISO 3746: 1995;<br />
5° gemeten geluidsvermogensniveau: het geluidsvermogensniveau<br />
dat is bepaald aan de hand<br />
van metingen die worden verricht overeenkomstig<br />
bijlage III; de gemeten waarden kunnen worden<br />
bepaald bij één machine die representatief is<br />
voor het betrokken type materieel of aan de hand<br />
van het gemiddelde van een aantal machines;<br />
6° gewaarborgd geluidsvermogensniveau: het geluidsvermogensniveau<br />
dat is bepaald overeenkomstig<br />
de voorschriften van bijlage III, met inbegrip<br />
van de onzekerheden ten gevolge van variaties<br />
in de productie en de meetmethoden en waarvan<br />
de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde verzekert dat het volgens<br />
de gebruikte, in de technische documentatie genoemde,<br />
technische instrumenten niet overschreden<br />
wordt;<br />
7° de minister: de Minister die het Leefmilieu onder<br />
zijn bevoegdheden heeft;<br />
8° de bevoegde autoriteit: de federale Dienst voor<br />
het Leefmilieu van het Ministerie van Sociale Zaken,<br />
Volksgezondheid en Leefmilieu;<br />
9° de bevoegde diensten: de bevoegde autoriteit<br />
en het Ministerie van Economische Zaken;<br />
10° de wet van 21 december 1998: de wet van<br />
21 december 1998 betreffende de productnormen<br />
ter bevordering van duurzame productie- en<br />
consumptiepatronen en ter bescherming van het<br />
leefmilieu en de volksgezondheid, gewijzigd door<br />
de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige<br />
bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid<br />
van de consumenten;<br />
11° het in de handel brengen: de initiële actie van<br />
het voor de eerste maal beschikbaar stellen van<br />
een product in een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap,<br />
met het oogpunt van distributie of<br />
gebruik in een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap;<br />
12° het in gebruik nemen: het door de eindgebruiker<br />
de eerste maal in dienst nemen;<br />
13° de richtlijn: de Richtlijn 2000/14/EG van het<br />
Europese parlement en de Raad van 8 mei 2000<br />
inzake de harmonisatie van de wetgevingen der<br />
Lid-Staten betreffende de geluidsemissie in het<br />
milieu door materieel voor gebruik buitenshuis.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
HOOFDSTUK III<br />
IN DE HANDEL BRENGEN<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Art. 4. § 1. Materieel als bedoeld in artikel 1,<br />
wordt niet in de handel gebracht of in gebruik genomen<br />
vooraleer de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde ervoor heeft<br />
gezorgd dat:<br />
– het materieel voldoet aan de voorschriften aangaande<br />
de geluidsemissie in het milieu van dit besluit;<br />
– de overeenstemmingbeoordelingsprocedures,<br />
bedoeld in artikel 14 voltooid zijn;<br />
– het materieel voorzien is van de CE-markering<br />
en een vermelding van het gewaarborgd geluidsvermogensniveau<br />
en vergezeld gaat van een EGverklaring<br />
van overeenstemming.<br />
§ 2. Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde<br />
in de Gemeenschap gevestigd zijn, moet aan<br />
de verplichtingen van dit besluit worden voldaan<br />
door eenieder die het materieel in de Gemeenschap<br />
in de handel brengt of in gebruik neemt.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
MARKTTOEZICHT<br />
Art. 5. Materieel als bedoeld in artikel 1 kan uitsluitend<br />
in de handel worden gebracht of in gebruik<br />
worden genomen wanneer:<br />
– het in overeenstemming is met de bepalingen<br />
van dit besluit;<br />
– voorzien is van de CE-markering en een vermelding<br />
van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau;<br />
– vergezeld gaat van een EG-verklaring van overeenstemming.<br />
HOOFDSTUK V<br />
VRIJ VERKEER<br />
Art. 6. Op evenementen als beurzen, tentoonstellingen,<br />
demonstraties of gelijkaardige manifestaties,<br />
is de tentoonstelling van materieel als<br />
bedoeld in artikel 1, dat niet in overeenstemming<br />
is met de bepalingen van dit besluit, niet verboden<br />
mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven<br />
dat het materieel in kwestie niet in overeenstemming<br />
is en dat het niet in de handel wordt gebracht<br />
of in gebruik wordt genomen totdat het in<br />
overeenstemming is gebracht door de fabrikant of<br />
zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 267
Bij demonstraties moeten alle passende veiligheidsmaatregelen<br />
worden genomen om de bescherming<br />
van personen te waarborgen.<br />
HOOFDSTUK VI<br />
VERMOEDEN VAN<br />
OVEREENSTEMMING<br />
Art. 7. Wordt verondersteld als in overeenstemming<br />
met alle voorschriften van dit besluit materieel<br />
als bedoeld in artikel 1, dat voorzien is van de<br />
CE-markering en een vermelding van het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau en vergezeld<br />
gaat van de EG-verklaring van overeenstemming.<br />
HOOFDSTUK VII<br />
EG-VERKLARING VAN<br />
OVEREENSTEMMING<br />
Art. 8. § 1. De fabrikant van materieel als bedoeld<br />
in artikel 1, of zijn in de Gemeenschap gevestigde<br />
gemachtigde, stelt voor ieder gefabriceerd<br />
materieeltype een EG-verklaring van overeenstemming<br />
op ter staving dat dit materieel in<br />
overeenstemming is met de voorschriften van dit<br />
besluit; in bijlage II is vermeld welke gegevens in<br />
ieder geval in die verklaring van overeenstemming<br />
moeten zijn opgenomen.<br />
§ 2. Elk materieel dat in de handel wordt gebracht<br />
of in gebruik wordt genomen, dient vergezeld te<br />
zijn van een verklaring van overeenstemming, opgesteld<br />
of vertaald in het Nederlands, het Frans en<br />
het Duits.<br />
§ 3. De fabrikant van materieel als bedoeld in<br />
artikel 1, of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde,<br />
bewaart tien jaar lang nadat het materieel<br />
voor het laatst geproduceerd werd een exemplaar<br />
van de EG-verklaring van overeenstemming,<br />
samen met de technische documentatie overeenkomstig<br />
bijlage V, punt 3, bijlage VI, punt 3,<br />
bijlage VII, punt 2, bijlage VIII, punten 3.1 en 3.3.<br />
HOOFDSTUK VIII<br />
NON-CONFORMITEIT VAN MATERIEEL<br />
Art. 9. § 1. Wanneer er wordt vastgesteld dat in<br />
de handel gebracht of in gebruik genomen materieel<br />
als bedoeld in artikel 1, niet voldoet aan de<br />
voorschriften van dit besluit, treft de minister de<br />
nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de<br />
fabrikant van het materieel of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde het materieel in<br />
overeenstemming brengt met de bepalingen van<br />
dit besluit.<br />
§ 2. De minister neemt de nodige maatregelen om<br />
het in de handel brengen of de ingebruikneming<br />
van het betrokken materieel te beperken of te verbieden,<br />
of om te verzekeren dat het uit de handel<br />
genomen wordt wanneer:<br />
a) de in artikel 12 bedoelde grenswaarden worden<br />
overschreden of;<br />
b) de non-conformiteit met andere bepalingen<br />
van dit besluit blijft voortbestaan ondanks de<br />
overeenkomstig § 1 genomen maatregelen.<br />
De minister stelt de Europese Commissie en de andere<br />
Lid-Staten van de Europese Gemeenschap<br />
terstond op de hoogte van die maatregelen.<br />
§ 3. De minister kan overgaan tot het organiseren<br />
van ad hoc of regelmatige controles in het kader<br />
van de uitvoering van § 1 en § 2, op eigen initiatief<br />
of in samenwerking met de bevoegde diensten.<br />
HOOFDSTUK IX<br />
BEROEP<br />
Art. 10. § 1. De minister kan het in de handel<br />
brengen of de ingebruikneming van onder dit besluit<br />
vallend materieel beperken overeenkomstig<br />
de voorwaarden bepaald in artikel 9.<br />
§ 2. Een dergelijke beslissing wordt deugdelijk gemotiveerd<br />
en zo spoedig mogelijk medegedeeld<br />
aan de betrokken partij, onder vermelding van de<br />
beroepsmogelijkheid, zoals bepaald in § 4.<br />
§ 3. De betrokkene kan zijn bezwaar tegen de motieven<br />
van de beslissing uiteenzetten in een bezwaarschrift.<br />
§ 4. Binnen 2 weken na ontvangst deelt de minister<br />
het beroep mee aan een door Ons ingesteld<br />
College van experten. Dit College van experten<br />
onderzoekt het beroep.<br />
§ 5. Het beroep schort de beslissing waarvan melding<br />
in § 1, niet op.<br />
§ 6. De beslissing waarvan melding in § 1, wordt<br />
enkel teniet gedaan in beroep, in geval van een gemotiveerde<br />
beslissing bij meerderheid van het<br />
College van experten in die zin binnen de<br />
60 dagen na de betekening van het beroep waarvan<br />
melding in § 4.<br />
§ 7. Nadere regels inzake aanstelling, onafhankelijkheid<br />
en werking, worden door Ons bepaald op<br />
voordracht van de minister en van de Minister tot<br />
wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren.<br />
HOOFDSTUK X<br />
MARKERING<br />
Art. 11. § 1. In de handel gebracht of in gebruik<br />
genomen materieel als bedoeld in artikel 1, dat<br />
voldoet aan de voorschriften van dit besluit is<br />
voorzien van de CE-markering van overeenstemming.<br />
De markering bestaat uit de letters «CE». In<br />
bijlage IV staat een model van de markering die<br />
moet worden gebruikt.<br />
§ 2. De CE-markering gaat vergezeld van een vermelding<br />
van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau.<br />
In bijlage IV staat een model van die<br />
vermelding.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
§ 3. De CE-markering van overeenstemming en de<br />
vermelding van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
worden op iedere machine op goed<br />
zichtbare, leesbare en onuitwisbare wijze aangebracht.<br />
§ 4. Het is verboden markeringen of inscripties op<br />
materieel aan te brengen die misleidend kunnen<br />
zijn wat betreft de betekenis of de vorm van de CEmarkering<br />
of de vermelding van het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau. Er mogen andere<br />
markeringen op de machine worden aangebracht,<br />
mits de zichtbaarheid en leesbaarheid van<br />
de CE-markering en de vermelding van het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau daardoor<br />
niet verminderd worden.<br />
§ 5. Wanneer materieel als bedoeld in artikel 1<br />
ook onder andere richtlijnen valt die betrekking<br />
hebben op andere aspecten en eveneens voorzien<br />
in het aanbrengen van de CE-markering, wordt op<br />
die markering aangegeven dat het betrokken materieel<br />
ook aan de bepalingen van die richtlijnen<br />
voldoet. Indien de fabrikant op grond van een of<br />
meer van die richtlijnen gedurende een overgangsperiode<br />
evenwel kan kiezen tussen verschillende<br />
regelingen, wordt op de CE-markering aangegeven<br />
dat het materieel uitsluitend voldoet aan<br />
de richtlijnen die zijn toegepast door de fabrikant.<br />
In dat geval moeten de gegevens vereist door die<br />
richtlijnen, als gepubliceerd in het Publicatieblad<br />
van de Europese Gemeenschappen, vermeld worden<br />
in de documenten, mededelingen of instructies<br />
die volgens die richtlijn voorgeschreven zijn<br />
en dergelijk materieel vergezellen.<br />
De minister kan overgaan tot het nemen van specifieke<br />
maatregelen indien nodig.<br />
HOOFDSTUK XI<br />
MATERIEEL WAARVOOR<br />
GELUIDSGRENSWAARDEN GELDEN<br />
Art. 12. § 1. Het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
van het in bijlage XI genoemde materieel<br />
mag niet hoger zijn dan het aldaar aangegeven<br />
toelaatbare geluidsvermogensniveau.<br />
§ 2. De gegevens van bijlage XI zijn aanpasbaar<br />
en uitbreidbaar, op voordracht van de minister.<br />
§ 3. De gegevens van bijlage III zijn aanpasbaar en<br />
uitbreidbaar, op voordracht van de minister.<br />
HOOFDSTUK XII<br />
MATERIEEL WAAROP ALLEEN HET<br />
GELUIDSVERMOGENSNIVEAU MOET<br />
WORDEN GEMARKEERD<br />
Art. 13. § 1. Voor het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
van het in bijlage XII vermelde materieel<br />
geldt dat alleen het geluidsvermogensniveau<br />
moet worden gemarkeerd.<br />
§ 2. De gegevens van bijlage XII zijn aanpasbaar<br />
en uitbreidbaar, op voordracht van de minister.<br />
268 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
HOOFDSTUK XIII<br />
OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING<br />
Art. 14. § 1. Alvorens het in artikel 12 genoemde<br />
materieel in de handel te brengen of in gebruik te<br />
nemen, onderwerpt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde ieder type<br />
materieel aan een van de volgende overeenstemmingsbeoordelingsprocedures:<br />
– ofwel de procedure van interne fabricagecontrole<br />
met beoordeling van de technische documentatie<br />
en periodieke controles bedoeld in bijlage VI;<br />
– ofwel de procedure van eenheidskeuring bedoeld<br />
in bijlage VII;<br />
– ofwel de procedure van volledige kwaliteitsborging<br />
bedoeld in bijlage VIII.<br />
§ 2. Alvorens het in artikel 13 genoemde materieel<br />
in de handel te brengen of in gebruik te nemen<br />
onderwerpt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde ieder type materieel<br />
aan de procedure van interne fabricagecontrole<br />
bedoeld in bijlage V.<br />
§ 3. De Europese Commissie, de bevoegde diensten<br />
en de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap,<br />
kunnen op een met redenen omkleed<br />
verzoek inzage krijgen in alle bij de overeenstemmingsbeoordeling<br />
van een bepaald materieeltype<br />
gebruikte informatie en in het bijzonder de technische<br />
documentatie volgens bijlage V, punt 3,<br />
bijlage VI, punt 3, bijlage VII, punt 2, bijlage VIII,<br />
punten 3.1 en 3.3.<br />
HOOFDSTUK XIV<br />
AANGEMELDE INSTANTIES<br />
Art. 15. § 1. Een instantie die aangemeld wenst<br />
te worden door de bevoegde autoriteit dient een<br />
gedocumenteerde en waarheidsgetrouwe aanvraag<br />
in te dienen aldaar, met opgave van de specifieke<br />
taken en onderzoeksprocedures welke die<br />
instantie wenst uit te voeren als aangemelde instantie.<br />
§2.1° De minister kan een instantie aanmelden<br />
voorzover deze een accreditatie, voor de verrichtingen<br />
in het kader van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure<br />
voorzien in artikel 14, verworven<br />
heeft op basis van de wet van 20 juli 1990<br />
betreffende de accreditatie van certificatie- en<br />
keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria,<br />
van de wet van 16 juni 1970 betreffende<br />
de meeteenheden, de meetstandaarden en de<br />
meetwerktuigen en van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten<br />
ervan, of geaccrediteerd is door een<br />
gelijkwaardige instelling, gevestigd in de Europese<br />
Economische Ruimte.<br />
2° De accreditatieprocedure wordt uitgevoerd in<br />
overleg met de bevoegde diensten.<br />
3° Om aangemeld te worden en te blijven moeten<br />
de organismen eveneens voldoen aan de minimale<br />
criteria welke vastgelegd zijn in bijlage IX. Het<br />
feit dat een instantie voldoet aan de criteria van<br />
bijlage IX houdt geen verplichting in voor de minister<br />
om die instantie aan te melden.<br />
§ 3. De minister vraagt na afloop van het onderzoek,<br />
indien nodig de toekenning van een identificatienummer<br />
aan de Europese commissie.<br />
§ 4. De minister deelt de Europese Commissie en<br />
de overige Lid-Staten van de Europese Gemeenschap<br />
de instantie(s) mee die hij na afloop van de<br />
procedure voorzien in § 2 wenst aan te melden samen<br />
met de specifieke taken en onderzoeksprocedures<br />
waarvoor elke instantie wordt aangemeld,<br />
alsmede de (het) door de Europese Commissie<br />
toegekende identificatienummer(s).<br />
§ 5. Door de mededeling waarvan melding in § 4,<br />
wordt de instantie een aangemelde instantie voor<br />
de specifieke taken en onderzoeksprocedures welke<br />
die instantie moet uitvoeren.<br />
§ 6. Op verzoek van de Minister tot wiens bevoegdheid<br />
de Economische Zaken behoren, of op<br />
eigen initiatief, kan de minister een aangemelde<br />
instantie voor alle of een gedeelte van de specifieke<br />
taken en onderzoeksprocedures waarvoor een<br />
erkenning was afgeleverd opnieuw onderwerpen<br />
aan een onderzoek door de bevoegde diensten.<br />
§ 7. De minister herroept de aanmelding geheel of<br />
gedeeltelijk indien de instantie niet meer aan de<br />
criteria, waarvan melding in dit artikel, voldoet.<br />
Hij doet onverwijld mededeling aan de overige<br />
Lid-Staten van de Europese Gemeenschap en aan<br />
de Europese Commissie dat de instantie niet meer<br />
als aangemelde instantie te aanzien is of enkel<br />
nog voor specifieke taken of onderzoeksprocedures<br />
die gelijktijdig medegedeeld worden.<br />
§ 8. Indien een aangemelde instantie niet meer<br />
voldoet aan de minimum criteria van bijlage IX,<br />
brengt ze dit binnen de 5 werkdagen ter kennis<br />
van de bevoegde autoriteit per aangetekend<br />
schrijven.<br />
Art. 16. § 1. Bij wijze van overgangsmaatregel is<br />
de accreditatievoorwaarde uiteengezet in<br />
artikel 15, § 2, 1° en 2°, niet van toepassing vanaf<br />
het moment van de inwerkingtreding van dit besluit.<br />
§ 2. Behoudens andersluidende vaststelling door<br />
de minister, treedt de accreditatieverplichting<br />
1 jaar na de publicatiedatum van onderhavig besluit<br />
in werking.<br />
§ 3. Indien de accreditatieverplichting voor een<br />
specifieke taak of onderzoeksprocedure, is ingegaan,<br />
worden de aanmeldingen van organismen<br />
die voordien nog niet beschikten over de toepasselijke<br />
accreditatie, ingetrokken, zoals beschreven in<br />
artikel 14, § 7.<br />
HOOFDSTUK XV<br />
VERZAMELING VAN<br />
GELUIDSGEGEVENS<br />
Art. 17. De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde moet een kopie<br />
van de EG-verklaring van overeenstemming<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
voor ieder type materieel, bedoeld in artikel 1, aan<br />
de Europese commissie en aan de bevoegde autoriteit<br />
sturen.<br />
HOOFDSTUK XVI<br />
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 18. § 1. Dit besluit treedt in werking de dag<br />
waarop het in het Belgisch staatsblad wordt bekendgemaakt.<br />
§ 2. Het materieel dat reeds voor 3 januari 2002 in<br />
dienst werd genomen of in de handel werd gebracht<br />
in een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap,<br />
valt niet onder de voorschriften van dit besluit.<br />
§ 3. Het materieel dat reeds voor 3 januari 2002 in<br />
dienst werd genomen of in de handel werd gebracht<br />
in een staat die niet deel uitmaakt van de<br />
Europese Gemeenschap, valt enkel onder de voorschriften<br />
van dit besluit in geval dat het materieel<br />
vanaf 3 januari 2002 voor de eerste keer in dienst<br />
wordt genomen of in de handel wordt gebracht in<br />
een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap.<br />
§ 4. De in bijlage XI bedoelde voorschriften inzake<br />
de verlaagde toepasbare geluidsvermogensniveaus<br />
van fase II worden van toepassing met ingang<br />
van 3 januari 2006.<br />
Art. 19. Worden opgeheven:<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluidshinder, bouwmaterieel en<br />
bouwmachines, beperking van geluidsemissies, gemeenschappelijke<br />
bepalingen, op<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 269<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, hydraulische graafmachines,<br />
kabelgraafmachines, dozers, laders, graaflaadmachines, beperking<br />
geluidsemissies, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, torenkranen, toelaatbaar<br />
geluidsvermogensniveau, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, motorcompressoren, toelaatbaar<br />
geluidsvermogensniveau, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, energieaggregaten, toelaatbaar<br />
geluidsvermogensniveau, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, aggregaten voor laswerk,<br />
toelaatbaar geluidsvermogensniveau, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 9 december 1998 Geluid, handbediende betonbrekers,<br />
trilhamers, toelaatbaar geluidsvermogensniveau, op<br />
– (...)<br />
– Heft K.B. 10 december 1998 Geluid, gazonmaaimachines, toelaatbare<br />
geluidsvermogensniveau, op<br />
Art. 20. De inbreuken op de bepalingen van dit<br />
besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd<br />
en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de<br />
wet van 21 december 1998.<br />
Overeenkomstig artikel 15, § 1, van de wet van<br />
21 december 1998 zijn de ambtenaren en beambten<br />
van de bevoegde diensten aangesteld voor het
toezicht op de naleving en het vaststellen van de<br />
overtredingen op de bepalingen van dit besluit.<br />
Art. 21. Onze Minister van Leefmilieu en Onze<br />
Minister van Economie, zijn elk wat hem betreft,<br />
belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
BIJLAGE I<br />
Materieeldefinities<br />
1. Hoogwerker met verbrandingsmotor:<br />
een machine die ten minste bestaat uit een werkplatform,<br />
een uitschuifbare constructie en een chassis. Het<br />
werkplatform is een met een afscherming omgeven platform<br />
of een kooi, die onder belasting in de vereiste werkstand<br />
kan worden geplaatst. De uitschuifbare constructie<br />
is verbonden met het chassis en ondersteunt het<br />
werkplatform zodanig dat dit in de vereiste stand kan<br />
worden gebracht.<br />
2. Bosmaaier:<br />
een door een verbrandingsmotor aangedreven, draagbare<br />
met de hand geleide machine met roterend mes<br />
van metaal of kunststof voor het maaien van onkruid,<br />
kreupelhout, kleine bomen en soortgelijke begroeiing.<br />
Het maaien geschiedt in een vlak dat ongeveer parallel<br />
aan de grond is.<br />
3. Bouwlift voor goederentransport:<br />
een gemotoriseerde, tijdelijk geïnstalleerde bouwlift, te<br />
gebruiken door personen die gemachtigd zijn bouwterreinen<br />
en dergelijke te betreden, die stopt:<br />
i) op verschillende niveaus, en een platform heeft:<br />
– dat alleen voor goederentransport is ontworpen en<br />
waartoe mensen bij het laden en lossen toegang hebben;<br />
– waarmee bevoegden zich tijdens opzetten, afbreken<br />
en onderhoud van de lift kunnen verplaatsen;<br />
– voorzien van een geleiding;<br />
– dat verticaal op en neer beweegt of onder een hoek<br />
van maximaal 15° met het verticale vlak;<br />
– dat wordt gedragen door of opgehangen is aan: kabel,<br />
ketting, as met schroefdraad en moer; tandheugelmechanisme,<br />
hydraulische vijzel (direct of indirect), of een<br />
expanderend koppelingsmechanisme;<br />
– waarvan de masten al dan niet door afzonderlijke<br />
structuren kunnen worden ondersteund, dan wel;<br />
ii) op het bovenste punt of bij een werkruimte aan het<br />
einde van de geleider (bv. een dak), en een draagplatform<br />
heeft:<br />
– dat alleen voor goederentransport is bedoeld;<br />
– dat zodanig is ontworpen dat het niet bij laden of lossen<br />
van goederen of bij onderhoud, opzetten en afbreken<br />
behoeft te worden betreden;<br />
– waartoe de toegang strikt verboden is;<br />
– dat van een geleiding is voorzien;<br />
– dat ontworpen is om onder een hoek van minstens 30°<br />
met een verticaal vlak op en neer te bewegen, maar dat<br />
bij iedere andere hoek mag worden gebruikt;<br />
– dat aan staaldraad is opgehangen en een gekoppelde<br />
aandrijving heeft;<br />
– dat van constantedrukbedieningsorganen is voorzien;<br />
– dat geen contragewichten heeft;<br />
– dat een nominale belasting van maximaal 300 kg<br />
heeft;<br />
– met een maximumsnelheid van 1 m/sec;<br />
– waarvan de geleiders door afzonderlijke structuren<br />
moeten worden ondersteund.<br />
4. Lintzaagmachine voor gebruik op bouwterreinen:<br />
een door een motor aangedreven zaagmachine (met<br />
handmatige toevoer) van minder dan 200 kg, met één<br />
enkel zaagblad in de vorm van een doorlopende, op<br />
twee of meer geleidewielen gemonteerde band.<br />
5. Cirkelzaagbank voor gebruik op bouwterreinen:<br />
een zaagmachine, met handmatige toevoer, van minder<br />
dan 200 kg, uitgerust met één enkel cirkelvormig zaagblad<br />
(maar geen groefzaag) met een diameter van minstens<br />
350 mm tot maximaal 500 mm, dat bij normaal<br />
gebruik onbeweeglijk is gemonteerd, en een horizontale<br />
tafel, die tijdens het gebruik geheel of gedeeltelijk is vastgezet.<br />
Het zaagblad is op een horizontale, niet-kantelbare<br />
draaispil gemonteerd, waarvan de instelling tijdens<br />
het draaien niet verandert.<br />
De machine kan de volgende kenmerken hebben:<br />
– mogelijkheid om het zaagblad door een opening in de<br />
tafel hoger en lager in te stellen;<br />
– het machineframe onder de tafel kan open of ingebouwd<br />
zijn;<br />
– de zaag kan met een extra handbediende (zich niet<br />
naast het zaagblad bevindende) meebewegende zaagtafel<br />
zijn uitgerust.<br />
6. Draagbare kettingzaag:<br />
een door een motor aangedreven werktuig voor het zagen<br />
van hout met een zaagketting, bestaande uit een<br />
geïntegreerd compact geheel van handgrepen, krachtbron<br />
en zaaghulpstuk, ontworpen om met beide handen<br />
te worden bediend.<br />
7. Gecombineerd hogedrukspoelings- en zuigvoertuig:<br />
een voertuig dat als hogedrukspoelinrichting of als zuigvoertuig<br />
kan worden gebruikt. Zie hogedrukspoeler,<br />
zuigvoertuig.<br />
8. Verdichtingsmachine:<br />
een machine die materialen, bv. stortsteen, aarde of asfalt,<br />
verdicht door middel van een rollende, stampende<br />
of vibrerende beweging van het hierop gemonteerde<br />
werktuig. Het kan gaan om een zelfrijdende, voortgetrokken<br />
of door een bediener begeleide machine of om<br />
een werktuig voor een dragende machine. Verdichtingsmachines<br />
worden in de volgende categorieën onderverdeeld:<br />
–walsen met bestuurder: zelfrijdende verdichtingsmachines<br />
met één of meerdere metalen, cilindervormige<br />
walsen of rubberbanden; de zitplaats van de bestuurder<br />
vormt integrerend onderdeel van de machine;<br />
– walsen met begeleider: zelfrijdende verdichtingsmachines<br />
met één of meerdere metalen cilindervormige<br />
walsen of rubberbanden waarin de bedieningsorganen<br />
(voor het voortbewegen, sturen, remmen en vibreren)<br />
op zodanige wijze zijn aangebracht dat de machine door<br />
een begeleider of op afstand moet worden bediend;<br />
– aanhangwalsen: verdichtingsmachines met één of<br />
meerdere metalen, cilindervormige walsen of met rubberbanden<br />
zonder eigen aandrijvingssysteem, waarvan<br />
de bediener op een tractor zit;<br />
– trilplaten en trilstampers: verdichtingsmachines met<br />
een voornamelijk platte grondplaat welke aan het trillen<br />
wordt gebracht; deze machines worden door een begeleidende<br />
bediener gehanteerd of zijn als hulpstuk op een<br />
dragende machine gemonteerd;<br />
– explosiestampers: verdichtingsmachines met hoofdzakelijk<br />
een vlakke plaat als verdichtingswerktuig, dat<br />
door explosiedruk in overwegend verticale richting beweegt;<br />
de machine wordt door een begeleidende bediener<br />
gehanteerd.<br />
9. Motorcompressor:<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
een machine voor gebruik met wisselbare werktuigen<br />
die gassen of dampen comprimeert tot een hogere druk<br />
dan de ingangsdruk. Een motorcompressor omvat de<br />
compressor zelf, de aandrijfmotor en eventuele bijgeleverde<br />
componenten of toebehoren welke voor het veilig<br />
werken met de compressor noodzakelijk zijn.<br />
Uitgezonderd worden:<br />
– ventilatoren, d.w.z. apparaten die lucht laten circuleren<br />
met een positieve druk van niet meer dan<br />
110.000 pascal;<br />
– vacuümpompen, d.w.z. apparaten voor het verwijderen<br />
van de lucht uit een gesloten ruimte met een druk<br />
van ten hoogste 1 atm;<br />
– gasturbinemotoren.<br />
10. Betonbreker/trilhamer, met de hand geleid:<br />
een door een krachtbron aangedreven betonbreker/trilhamer<br />
voor gebruik bij civieltechnische projecten en op<br />
bouwterreinen.<br />
11. Beton- of mortelmolen:<br />
een machine voor de bereiding van beton en mortel, ongeacht<br />
het laad-, meng- en leegprocédé. De machine<br />
kan met tussenpozen of constant in gebruik zijn. Is de<br />
betonmolen op een truck gemonteerd, dan spreekt men<br />
van een truckmixer (zie definitie 55).<br />
12. Bouwlier:<br />
een door een krachtbron aangedreven, tijdelijk geïnstalleerd<br />
hefwerktuig voor het verticaal transporteren van<br />
een daaraan opgehangen last.<br />
13. Transport- en spuitmachine voor beton en mortel:<br />
een installatie voor het pompen en spuiten van beton of<br />
mortel, met of zonder roerinrichtingen, waarbij het te<br />
transporteren materiaal via buizen, distributievoorzieningen<br />
of spuitbomen naar de plaats in kwestie wordt<br />
geleid. Het transport geschiedt:<br />
– in het geval van beton, mechanisch, met behulp van<br />
zuiger- of rotorpompen; en<br />
– in het geval van mortel, mechanisch, met behulp van<br />
zuiger-, worm-, slang- en rotorpompen of pneumatisch<br />
door middel van compressoren met of zonder luchtkamer.<br />
Deze machines kunnen op trucks, aanhangwagens of<br />
speciale voertuigen gemonteerd zijn.<br />
14. Bandtransporteur:<br />
een tijdelijk geïnstalleerde machine voor de verplaatsing<br />
van materiaal door middel van een door een motor aangedreven<br />
transportband.<br />
15. Koelinstallatie op voertuigen:<br />
inrichting voor het koelen van de laadruimte op voertuigen<br />
van categorieN2, N3, O3 of O4 als omschreven in<br />
Richtlijn 70/156/EEG. De koelinrichting kan aangedreven<br />
worden door een integrerend onderdeel van de koelinrichting,<br />
een apart in of op het voertuig aangebracht<br />
onderdeel, een aandrijfmotor van het voertuig, een onafhankelijke<br />
energiebron of een hulpenergiebron.<br />
16. Dozer:<br />
een zelfrijdende machine op wielen of rupsbanden die<br />
met behulp van gemonteerde uitrustingsstukken een<br />
duwende of trekkende kracht uitoefent.<br />
17. Boorinstallatie:<br />
een machine die gebruikt wordt voor het boren van gaten<br />
op bouwterreinen door middel van:<br />
–slagboren;<br />
–roterende boren;<br />
–roterende slagboren.<br />
270 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Boorinstallaties zijn tijdens het boren stationair. Zij kunnen<br />
zich op eigen kracht verplaatsen. Zelfrijdende boorinstallaties<br />
omvatten tevens boorinrichtingen op vrachtauto's,<br />
onderstellen met wielen, trekkers, rupsbanden<br />
en (door een lier voortgetrokken) glijders. Wanneer een<br />
boorinstallatie op een vrachtwagen, trekker of aanhangwagen<br />
is gemonteerd, dan wel van wielen is voorzien,<br />
mag zij met hogere snelheid en over de openbare weg<br />
worden getransporteerd.<br />
18. Dumper:<br />
een zelfrijdende machine op wielen of rupsbanden met<br />
open cabine die materiaal transporteert en stort, dan<br />
wel verspreidt. Dumpers kunnen met een geïntegreerde<br />
zelfladingsinrichting uitgerust zijn.<br />
19. Installatie voor het vullen en legen van silo's of tanks<br />
op vrachtauto's:<br />
een door een motor aangedreven en op een silotruck of<br />
tankwagen gemonteerde inrichting voor het laden of<br />
lossen van vloeistoffen of stortgoed door middel van<br />
pompen of soortgelijke werktuigen.<br />
20. Hydraulische graafmachine en kabelgraafmachine:<br />
een zelfrijdende machine op rupsbanden of wielen<br />
waarvan de bovenwagen een zwenkbeweging van minimaal<br />
360° kan uitvoeren en die met aan een giek en arm<br />
of telescoopgiek gemonteerde bak materiaal uitgraaft,<br />
verplaatst en stort zonder dat de onderwagen tijdens de<br />
werkingsfasen van de machine beweegt.<br />
21. Graaflaadmachine:<br />
een zelfrijdende machine op wielen of rupsbanden die<br />
geconstrueerd is voor montage van een laadbakmechanisme<br />
aan de voorzijde en een trekschop aan de achterzijde.<br />
Wanneer de trekschop in werking is, graaft de machine<br />
normaal gesproken beneden het maaiveld waarbij de<br />
schop naar de machine toe beweegt. Met de trekschop<br />
wordt materiaal geheven, verplaatst en gelost terwijl de<br />
machine stationair is.<br />
Wordt de machine als laadschop gebruikt, dan wordt<br />
met de laadbak door een voorwaartse beweging van de<br />
machine materiaal geladen of uitgegraven en geheven,<br />
vervoerd en gelost.<br />
22. Glasbak:<br />
een container – van ongeacht welk materiaal – die gebruikt<br />
wordt voor het verzamelen van flessen. De container<br />
is voorzien van ten minste één opening voor het inbrengen<br />
van de flessen en een tweede opening voor het<br />
legen van de bak.<br />
23. Egaliseermachine:<br />
een zelfrijdende machine op wielen met een instelbaar,<br />
tussen voor- en achteras aangebracht blad, die met een<br />
snijdende beweging materiaal verplaatst en verspreidt<br />
om, gewoonlijk volgens een bepaalde specificatie, het<br />
wegoppervlak te nivelleren en te egaliseren.<br />
24. Grastrimmer/graskantensnijder:<br />
een door een verbrandingsmotor aangedreven draagbaar,<br />
met de hand geleid apparaat met één of meerdere<br />
flexibele snoeren of draden, dan wel met soortgelijke<br />
niet van metaal vervaardigde flexibele snijelementen,<br />
zoals een niet-metalen roterend snijblad, voor het afsnijden<br />
van onkruid, gras of andere zachte vegetatie. Het<br />
snijelement draait in een vlak dat bij benadering parallel<br />
is met de grond (grastrimmer) of in een vlak dat loodrecht<br />
op de grond staat (graskantensnijder).<br />
25. Heggenschaar:<br />
een met de hand geleid en van een krachtbron voorzien<br />
apparaat, bedoeld om door één persoon te worden gebruikt<br />
voor het snoeien van heggen en struikgewas, met<br />
één of meer lineair ten opzichte van elkaar bewegende<br />
snijbladen.<br />
26. Hogedrukspoeler:<br />
een voertuig met een inrichting voor het reinigen van<br />
riolen en dergelijke door middel van een hogedrukwaterstraal.<br />
De inrichting wordt hetzij op een speciaal aangepast<br />
vrachtautochassis gemonteerd hetzij op een eigen<br />
onderstel bevestigd. De inrichting kan vast aangebracht<br />
zijn of demonteerbaar, zoals in het geval van een<br />
systeem met verwisselbare bovenbouw.<br />
27. Hogedrukwaterstraalmachine:<br />
een machine met straalpijpen of andere snelheidverhogende<br />
openingen waardoor water – ook met bijgemengde<br />
andere stoffen – als vrije straal kan uitstromen.<br />
In het algemeen bestaan hogedrukwaterstraalmachines<br />
uit een aandrijving, een drukontwikkelaar, slangen,<br />
sproei-inrichtingen, veiligheidsmechanismen, bedieningsorganen<br />
en meetapparaten. Hogedrukwaterstraalmachines<br />
kunnen mobiel of stationair zijn:<br />
– mobiele hogedrukwaterstraalmachines zijn gemakkelijk<br />
verrijdbare machines die bestemd zijn voor gebruik<br />
op verschillende plaatsen, waartoe zij in het algemeen<br />
met hun eigen onderstel zijn uitgerust of op een voertuig<br />
zijn gemonteerd. Alle nodige aanvoerbuizen zijn flexibel<br />
en gemakkelijk te ontkoppelen;<br />
– stationaire hogedrukwaterstraalmachines zijn ontworpen<br />
om gedurende een bepaalde tijd op één enkele<br />
plaats te worden gebruikt, maar kunnen met behulp van<br />
geschikt materieel naar een andere plaats worden overgebracht.<br />
Zij worden in het algemeen op glijders of een<br />
frame gemonteerd en zijn voorzien van ontkoppelbare<br />
aanvoerleidingen.<br />
28. Hydraulische hamer:<br />
een apparaat dat de hydraulische energiebron van de<br />
dragende machine gebruikt om een zuiger te versnellen<br />
(soms met gasdruk) die vervolgens een werktuig treft.<br />
De door de bewegingsenergie gegenereerde drukgolf<br />
wordt door het werktuig overgedragen op het materiaal,<br />
waardoor het materiaal gebroken wordt. Hydraulische<br />
hamers hebben olie onder druk nodig om te kunnen<br />
werken. Het geheel van drager en hamer wordt bediend<br />
door iemand die gewoonlijk in de cabine van de drager<br />
zit.<br />
29. Hydraulisch aggregaat:<br />
een machine voor gebruik met wisselbare werktuigen<br />
die vloeistoffen comprimeert tot een hogere druk dan de<br />
inlaatdruk. Het is een samenstel van een primaire<br />
krachtbron, een pomp met of zonder reservoir en accessoires<br />
(bijvoorbeeld bedieningselementen, overdrukklep).<br />
30. Voegensnijmachine:<br />
een mobiele machine bestemd voor het aanbrengen van<br />
voegen, in beton, asfalt en soortgelijke wegoppervlakken.<br />
Het snijgereedschap is een met hoge snelheid roterende<br />
schijf.<br />
De voegensnijmachine kan:<br />
– met de hand,<br />
– met de hand en met behulp van een mechanische inrichting,<br />
– met behulp van een aandrijfmotor;<br />
in voorwaartse richting worden bewogen.<br />
31. Vuilnisverdichter van het ladertype met laadbak:<br />
een zelfrijdende verdichtingsmachine met een aan de<br />
voorzijde gemonteerde laadbak, met stalen walswielen,<br />
voornamelijk ontworpen voor het verdichten, verplaatsen,<br />
egaliseren en verladen van aarde en vuilnis.<br />
32. Grasmaaier:<br />
een door een begeleider bediende of van een bestuurdersplaats<br />
voorziene grasmaaimachine, dan wel een<br />
machine met één of meerder grassnijdende hulpstukken,<br />
waarbij het snijelement zich in een vlak beweegt<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
dat bij benadering parallel met de grond is en waarvan<br />
de snijhoogte ten opzichte van de grond wordt ingesteld<br />
door middel van wielen, een luchtkussen of glijders enz.<br />
en die door een verbrandingsmotor of een elektrische<br />
motor wordt aangedreven. De snijgereedschappen zijn:<br />
– hetzij stijve snijelementen;<br />
– hetzij één of meer niet-metalen, roterende draden dan<br />
wel één of meer vrij draaiende niet-metalen snijbladen<br />
met een kinetische energie van minstens 10 J per blad;<br />
de kinetische energie wordt bepaald aan de hand van<br />
EN 786: 1997, bijlage B;<br />
tevens een door een begeleider bediende of van een bestuurderszitplaats<br />
voorziene grasmaaimachine, dan wel<br />
een machine met één of meerdere grassnijdende hulpstukken<br />
waarvan de snijelementen rond een horizontale<br />
as roteren, waarbij het gras door de onderling tegengestelde<br />
beweging van de roterende messen en een vast<br />
aangebrachte maai- of snijbalk wordt afgesneden (messenkooimaaier).<br />
33. Gazontrimmer/graskantensnijder:<br />
een elektrisch aangedreven handgrassnijmachine of een<br />
grassnijmachine met begeleidende bediener, voorzien<br />
van snijelementen in de vorm van één of meer niet-metalen<br />
roterende draden, dan wel een of meer vrij<br />
draaiende, niet-metalen snijbladen met een kinetische<br />
energie van niet meer dan 10 J per element, bestemd<br />
voor het snijden van gras of andere zachte vegetatie. De<br />
snijelementen bewegen zich in een vlak dat bij benadering<br />
parallel is met de grond (gazontrimmer) of in een<br />
vlak dat loodrecht op de grond staat (graskantensnijder).<br />
De kinetische energie wordt bepaald aan de hand<br />
van norm EN 786: 1997, bijlage B.<br />
34. Bladblazer:<br />
een door een motor aangedreven machine voor het verwijderen<br />
van bladeren en ander materiaal van gazons,<br />
paden, wegen, straten enz. door middel van een hogesnelheidsluchtstroom.<br />
Deze machine kan draagbaar of<br />
niet-draagbaar, maar verplaatsbaar zijn.<br />
35. Bladzuiger:<br />
een door een motor aangedreven machine voor het verzamelen<br />
van bladeren en ander materiaal door middel<br />
van een zuiginrichting, bestaande uit een energiebron<br />
die binnen de machine een vacuüm creëert en een zuigpijp,<br />
alsmede een opvangbak voor het verzamelde materiaal.<br />
De machine kan draagbaar of niet-draagbaar,<br />
maar verplaatsbaar zijn.<br />
36. Heftruck met verbrandingsmotor en contragewicht:<br />
een door een verbrandingsmotor aangedreven heftruck<br />
op wielen met contragewicht en hefinrichting (mast, telescopische<br />
of scharnierarm). Er zijn de volgende typen:<br />
– terreinheftrucks (van wielen voorziene heftrucks met<br />
contragewicht, primair voor het werk op natuurlijk of als<br />
gevolg van werkzaamheden oneffen terrein, bv. bouwterreinen);<br />
– andere heftrucks met contragewicht; speciaal voor<br />
containerwerk geconstrueerde heftrucks met contragewicht<br />
zijn uitgesloten.<br />
37. Lader:<br />
een zelfrijdende machine op wielen of rupsbanden, met<br />
aan de voorzijde een bak die integrerend deel van het<br />
voertuig uitmaakt, waarmee door een voorwaartse beweging<br />
van de machine, materiaal geladen of uitgegraven,<br />
geheven, vervoerd en gelost wordt.<br />
38. Mobiele kraan:<br />
een giekkraan die op eigen kracht, in belaste of onbelaste<br />
toestand, verrijdbaar is zonder vaste kraanbaan en<br />
zijn stabiliteit aan de zwaartekracht ontleent. Voor het<br />
verplaatsen wordt gebruik gemaakt van banden, rupsbanden<br />
of andere voorzieningen. In vaste opstelling kan<br />
de stabiliteit van het geheel door middel van steunbal-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 271
ken of andere voorzieningen worden vergroot. De bovenbouw<br />
van een mobiele kraan kan door de volle 360°<br />
draaibaar, beperkt draaibaar of niet-draaiend zijn. De<br />
kraan is normaliter uitgerust met één of meer hijsinrichtingen<br />
en/of hydraulische cilinders voor het heffen en<br />
neerlaten van giek en last. Mobiele kranen zijn uitgerust<br />
met telescopische armen, scharnierarmen, vakwerkarmen<br />
– of een combinatie daarvan – van een zodanig<br />
ontwerp dat de armen gemakkelijk omlaag kunnen worden<br />
bewogen. De lasten worden opgehesen met een takelbloksysteem<br />
of andere hijshulpstukken voor speciale<br />
doeleinden.<br />
39. Mobiele afvalcontainer:<br />
een bak met wielen, ontworpen voor de tijdelijke opslag<br />
van afval en voorzien van een deksel.<br />
40. Motorhakfrees:<br />
een zelfrijdende machine met begeleidende bediener:<br />
– met of zonder steunwiel(en), zodanig geconstrueerd<br />
dat de machine door de bewegende hakmessen wordt<br />
voortbewogen (motorhakfrees);<br />
– of voortbewogen door één of meer rechtstreeks door<br />
de motor aangedreven wielen en uitgerust met hakmessen<br />
(motorhakfrees met aandrijvingswiel(en)).<br />
41. Bestratingsafwerkmachine:<br />
een mobiele wegenbouwmachine voor het aanbrengen<br />
van wegverhardingen, zoals bitumineus mengsel, beton<br />
en grint op het wegoppervlak. Bestratingsafwerkmachines<br />
kunnen zijn uitgerust met een hoogverdichtingsbalk.<br />
42. Heimachine:<br />
het materieel voor het indrijven en uittrekken van heipalen,<br />
b.v. heiblokken, extractiewerktuigen, trilmachines<br />
of statische installaties voor het drukken/trekken van<br />
heipalen, deel uitmakend van een samenstel van machines<br />
en onderdelen voor het indrijven en uittrekken van<br />
heipalen dat ook kan omvatten:<br />
– de heistelling, bestaande uit de dragende machine (op<br />
rupsbanden, wielen of rails, dan wel drijvend), makelaarvoorziening<br />
en makelaar of richtsysteem;<br />
– hulpwerktuigen, bv. heikappen, heimutsen, platen,<br />
volgers, kleminrichtingen, heipaalgrijpers, heipaalgeleiders,<br />
geluidsmantels en schok- of trillingsabsorptie-inrichtingen,<br />
stroomaggregaten/generatoren en hefinrichtingen<br />
of -platforms voor het personeel.<br />
43. Buizenlegger:<br />
een zelfrijdende machine op rupsbanden of wielen, speciaal<br />
ontworpen voor het hanteren en leggen van buizen<br />
en het vervoer van het hiertoe benodigde materiaal. De<br />
machine, die qua ontwerp op een trekker is gebaseerd,<br />
heeft speciaal ontworpen componenten, zoals een onderstel,<br />
hoofdframe, contragewicht, giek en hijsmechanisme,<br />
alsmede een verticaal draaiende zijboom.<br />
44. Pistemaker:<br />
een machine op rupsbanden met eigen aandrijving voor<br />
het wegduwen of -trekken van sneeuw en ijs door middel<br />
van daartoe op de machine aangebrachte werktuigen.<br />
45. Stroomaggregaat:<br />
een assemblage van een verbrandingsmotor die een roterende<br />
elektrische generator aandrijft die zorgt voor<br />
een continue aanvoer van elektrisch vermogen.<br />
46. Veegmachine:<br />
een machine waarmee afval in de richting van een aanzuigopening<br />
wordt geveegd, waarna het door middel<br />
van een hogesnelheidsluchtstroom of van een mechanisch<br />
opraapsysteem in een opvangbak wordt gedeponeerd.<br />
De veeg- en opvanginrichting kan op een speciaal<br />
vrachtwagenchassis gemonteerd of van een eigen onderstel<br />
voorzien zijn. Het materieel kan permanent be-<br />
vestigd zijn of demonteerbaar, zoals in het geval van een<br />
verwisselbare bovenbouw.<br />
47. Vuilnisauto:<br />
een voertuig, ontworpen voor het ophalen en vervoeren<br />
van huisvuil en grof vuil, dat met behulp van containers<br />
of met de hand wordt geladen. Het voertuig kan met een<br />
verdichtingsmechanisme zijn uitgerust. Een vuilnisauto<br />
bestaat uit een chassis met cabine en de op het chassis<br />
aangebrachte bovenbouw. Het voertuig kan met een<br />
containerhefinrichting worden uitgerust.<br />
48. Wegenfreesmachine:<br />
een mobiele machine voor het verwijderen van materiaal<br />
van bestrate oppervlakken met behulp van een door<br />
een motor aangedreven cilindrisch lichaam (freestrommel),<br />
waarop freeswerktuigen zijn aangebracht; de freestrommel<br />
roteert.<br />
49. Verticuteermachine:<br />
een door een motor aangedreven machine met begeleider<br />
of bestuurder voor het openkrabben of -rijten van<br />
het gazonoppervlak in tuinen, parken en dergelijke.<br />
50. Houtversnipperaar/hakselaar:<br />
een door een motor aangedreven machine voor stationair<br />
gebruik met één of meer hakwerktuigen voor het<br />
fijnhakken van volumineus organisch afval.<br />
In het algemeen bestaat deze machine uit een inwerpopening<br />
waardoor het materiaal (al dan niet met de<br />
hand) wordt ingebracht, een werktuig voor het fijnhakken,<br />
snijden, verbrijzelen enz. van het materiaal en een<br />
uitwerpopening waardoor het fijngemaakte materiaal<br />
naar buiten komt. Het apparaat kan van een opvangbak<br />
worden voorzien.<br />
51. Sneeuwruiminrichting met roterende werktuigen:<br />
een machine die met behulp van roterende werktuigen<br />
de weg vrijmaakt van sneeuw, die door middel van een<br />
blaasinrichting wordt uitgeworpen.<br />
52. Kolkenzuiger:<br />
een voertuig met een inrichting voor het opzuigen van<br />
water, modder, slib, afval en dergelijke uit riolen en<br />
soortgelijke voorzieningen door middel van een vacuüm.<br />
De inrichting wordt hetzij op een speciaal aangepast<br />
vrachtautochassis gemonteerd, hetzij op een eigen<br />
onderstel bevestigd. De inrichting kan vast aangebracht<br />
zijn of demonteerbaar, zoals in het geval van een systeem<br />
met verwisselbare bovenbouw.<br />
53. Torenkraan:<br />
een draaikraan waarvan de giek is bevestigd boven aan<br />
de toren, die in de werkstand bij benadering verticaal<br />
blijft. De door een motor aangedreven kraan is uitgerust<br />
met een inrichting voor het verticaal verplaatsen van<br />
aan de hijskabel hangende lasten en voor het horizontale<br />
transport van zulke lasten door rotatie, verandering<br />
van de vlucht, of het verrijden van de kraan in zijn geheel.<br />
Sommige kranen kunnen een aantal van die bewegingen<br />
uitvoeren (maar niet noodzakelijkerwijs alle). De<br />
kraan kan vast opgesteld, dan wel verrijdbaar of in de<br />
hoogte verplaatsbaar zijn.<br />
54. Sleuvengraafmachine:<br />
een zelfrijdende machine op rupsbanden of wielen,<br />
voorzien van een bestuurderszitplaats of door een begeleider<br />
bediend, met een voor- of achteraan gemonteerd<br />
of monteerbaar graafmechanisme voor het door de rijbeweging<br />
van de machine graven van doorlopende<br />
greppels.<br />
55. Truckmixer:<br />
een voertuig met draaitrommel voor het vervoer van<br />
stortklaar beton van de betonmenginstallatie naar het<br />
bouwterrein; de trommel kan roteren tijdens het rijden<br />
of wanneer het voertuig stilstaat. Het beton wordt door<br />
een roterende beweging van de trommel op het bouw-<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
terrein gestort. De trommel kan door de aandrijfmotor<br />
van het voertuig of door een hulpmotor worden aangedreven.<br />
56. Waterpomp:<br />
een machine bestaande uit een waterpomp en een aandrijfsysteem.<br />
De waterpomp is een machine waarmee<br />
water naar een toestand van hogere potentiële energie<br />
wordt gebracht.<br />
57. Lasaggregaat:<br />
een roterende inrichting waarmee een lasstroom wordt<br />
opgewekt.<br />
BIJLAGE II<br />
EG-verklaring van overeenstemming<br />
De EG-verklaring van overeenstemming dient de volgende<br />
gegevens te bevatten:<br />
– naam en adres van de fabrikant of zijn in de Europese<br />
Gemeenschap gevestigde gemachtigde;<br />
– naam en adres van de persoon die de technische documentatie<br />
bewaart;<br />
– beschrijving van het materieel;<br />
– gevolgde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure<br />
en eventueel naam en adres van de betrokken aangemelde<br />
instantie;<br />
– gemeten geluidsvermogensniveau van een voor dit<br />
type materieel representatieve machine;<br />
– gewaarborgd geluidsvermogensniveau van dit materieel;<br />
–een verwijzing naar deze richtlijn;<br />
– de verklaring dat het materieel in overeenstemming is<br />
met de voorschriften van deze richtlijn;<br />
– indien van toepassing, de verklaring(en) van overeenstemming<br />
en verwijzingen naar de andere Gemeenschapsrichtlijnen<br />
die zijn toegepast;<br />
– plaats en datum van de verklaring;<br />
– naam, adres en geboortedatum van de ondertekenaar<br />
die gemachtigd is de verklaring voor de fabrikant of zijn<br />
in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde te ondertekenen.<br />
BIJLAGE III<br />
Methode tot meting van het door buitenshuis<br />
gebruikt materieel uitgestraalde luchtgeluid<br />
Beschrijving<br />
In deze bijlage worden de methoden vastgesteld voor de<br />
meting van het luchtgeluid ter bepaling van de geluidsvermogensniveaus<br />
van het onder dit besluit vallende<br />
materieel, met het oog op de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures<br />
van dit besluit.<br />
Deel A van deze bijlage bepaalt voor elk type materieel,<br />
bedoeld in artikel 1:<br />
– basisnormen voor geluidsemissies;<br />
– algemene aanvullingen op deze basisnormen;<br />
voor de meting van het geluidsdrukniveau op een meetoppervlak<br />
waarop zich ook de geluidsbron bevindt en<br />
ter berekening van het door de bron gegenereerde geluidsvermogensniveau.<br />
Deel B van deze bijlage bepaalt voor elk type materieel,<br />
bedoeld in artikel 1:<br />
– aanbevolen basisnormen voor geluidsemissie, met inbegrip<br />
van:<br />
272 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
— een verwijzing naar de uit deel A gekozen basisnorm<br />
voor geluidsemissie;<br />
—het testoppervlak;<br />
— de waarde van de constante K2A;<br />
— de vorm van het meetoppervlak;<br />
— aantal en opstelling van de te gebruiken microfoons;<br />
– testvoorschriften, waaronder:<br />
— verwijzing naar een eventuele norm;<br />
— voorschriften voor de montage van het materieel;<br />
— een methode ter berekening van de resulterende geluidsvermogensniveaus<br />
ingeval verscheidene proeven<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden moeten<br />
worden verricht;<br />
– verdere inlichtingen.<br />
Bij het beproeven van specifieke typen materieel kan de<br />
fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
in het algemeen een keuze maken uit één van de in<br />
deel A genoemde basisnormen voor geluidsemissie en<br />
voor dit specifieke type materieel de in deel B bedoelde<br />
werkingsomstandigheden creëren. Bij betwisting dient<br />
de in deel B aanbevolen basisnorm voor geluidsemissie<br />
in combinatie met de in deel B bedoelde werkingsomstandigheden<br />
te worden gebruikt.<br />
DEEL A<br />
BASISNORMEN VOOR GELUIDSEMISSIE<br />
Ter bepaling van het geluidsvermogensniveau van buitenshuis<br />
te gebruiken materieel als bedoeld in artikel 1<br />
kunnen in het algemeen de basisnormen<br />
EN ISO 3744: 1995<br />
EN ISO 3746: 1995<br />
worden gebruikt, met de volgende algemene aanvullingen:<br />
1. Meetonzekerheid<br />
Bij overeenstemmingsbeoordelingsprocedures in de<br />
ontwerpfase wordt met meetonzekerheden geen rekening<br />
gehouden.<br />
2. Testvoorschriften<br />
2.1. Ventilatorsnelheid<br />
Indien de motor van het materieel of het hydraulische<br />
systeem met (een) ventilator(en) is uitgerust, moet(en)<br />
deze gedurende de test in bedrijf zijn. De ventilatorsnelheid<br />
wordt – overeenkomstig een van de volgende voorwaarden<br />
– door de fabrikant van het materieel opgegeven<br />
en ingesteld en moet in het testverslag worden opgenomen,<br />
daar die snelheid ook bij verdere metingen zal<br />
worden gebruikt.<br />
a) Aandrijfmotor van de ventilator rechtstreeks aan de<br />
motor gekoppeld<br />
Indien de ventilatormotor rechtstreeks aan de motor<br />
en/of de hydraulische inrichting is gekoppeld (bv. door<br />
middel van een riem), moet hij tijdens de test in bedrijf<br />
zijn.<br />
b) Ventilatormotor met verschillende snelheden<br />
Indien de ventilatormotor op een aantal verschillende<br />
toerentallen kan worden ingesteld, wordt de test als<br />
volgt verricht:<br />
– hetzij bij de maximale bedrijfssnelheid;<br />
– hetzij in een eerste test met de ventilator in de nulstand<br />
en in een tweede test bij maximale snelheid. Het<br />
resulterende geluidsdrukniveau LpA wordt dan berekend<br />
met behulp van de volgende vergelijking:<br />
0,1LpA,0% 0, 1LpA, 100%<br />
L = 10 lg ( 0,3× 10 + 0, 7 × 10 )<br />
pA<br />
waarin:<br />
LpA,0 % het bepaalde geluidsdrukniveau is met de ventilator<br />
in de nulstand;<br />
LpA,100 % het bepaalde geluidsdrukniveau is met de ventilator<br />
in de hoogste stand.<br />
c) Ventilatormotor met continu instelbare toerentallen<br />
Indien de snelheid van de ventilator continu geregeld<br />
kan worden, wordt de proef verricht hetzij overeenkomstig<br />
punt 2.1., b), hetzij na instelling van het ventilatortoerental<br />
door de fabrikant op ten minste 70 % van de<br />
maximale waarde.<br />
2.2. Beproeving van door een motor aangedreven materieel<br />
in onbelaste toestand<br />
Voor deze metingen moeten de motor en het hydraulische<br />
systeem van het materieel volgens de aanwijzingen<br />
op temperatuur worden gebracht. De veiligheidsvoorschriften<br />
worden in acht genomen.<br />
De test wordt uitgevoerd met het materieel in stationaire,<br />
zonder activering van de werktuigen of het rijmechanisme.<br />
Bij deze proef moet de motor ten minste draaien<br />
met de nominale snelheid die overeenkomt met het nettovermogen<br />
(1) .<br />
Indien de machine op een aggregaat of het elektriciteitsnet<br />
wordt aangesloten, dient de door de fabrikant<br />
voor de motor opgegeven frequentie van de voedingsspanning<br />
bij ± 1 Hz stabiel te zijn in het geval van machines<br />
met een inductiemotor, en de voedingsspanning bij<br />
± 1 % van het nominale vol-tage in het geval van machines<br />
met een collectormotor. De voedingsspanning<br />
wordt gemeten bij de stekker van een niet verwijderbaar<br />
snoer, of aan de contactdoos van de machine indien een<br />
verwijderbare kabel wordt bijgeleverd. De golfvorm van<br />
de door het aggregaat geleverde spanning en die van de<br />
netspanning dienen met elkaar overeen te komen.<br />
In het geval van accu-aandrijving moet de accu geheel<br />
opgeladen zijn.<br />
De draaisnelheid van de machine en het corresponderende<br />
nettovermogen worden door de fabrikant van het<br />
materieel opgegeven en moeten in het testrapport worden<br />
vermeld.<br />
Indien het materieel door meer dan één motor wordt<br />
aangedreven, moeten de motoren tijdens de proeven gelijktijdig<br />
draaien. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan moet<br />
iedere mogelijke combinatie van motoren worden uitgetest.<br />
2.3. Beproeving van door een motor aangedreven materieel<br />
in belaste toestand<br />
Voor deze metingen worden de motor (aandrijfmechanisme)<br />
en het hydraulische systeem van het materieel<br />
op temperatuur gebracht volgens de gegeven aanwijzingen;<br />
gedurende de test mogen geen signaalinrichtingen<br />
(bv. waarschuwingssignalen bij omkering van de draairichting<br />
van de machine) in werking worden gesteld.<br />
De draaisnelheid van het materieel gedurende de test<br />
wordt genoteerd en moet in het testrapport worden vermeld.<br />
Indien het materieel met meer dan één motor en/of aggregaten<br />
is uitgerust, dan dienen deze tijdens de proeven<br />
gelijktijdig in werking te zijn. Mocht dat niet mogelijk<br />
zijn, dan moet iedere mogelijke combinatie van motor(en)<br />
en/of aggregaten worden uitgetest.<br />
Voor ieder in belaste toestand te beproeven type materieel<br />
moeten specifieke gebruiksomstandigheden worden<br />
vastgesteld die in principe soortgelijke effecten, spanningen<br />
en belastingen teweegbrengen als onder normale<br />
gebruiksomstandigheden optreden.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
2.4. Beproeven van met de hand geleid materieel<br />
Voor elk type met de hand geleid materieel worden conventionele<br />
gebruiksomstandigheden vastgesteld die<br />
soortgelijke effecten, spanningen en belastingen teweegbrengen<br />
als onder normale gebruiksomstandigheden<br />
optreden.<br />
3. Berekening van het geluidsdrukniveau aan het oppervlak<br />
Het geluidsdrukniveau aan het oppervlak wordt ten<br />
minste drie maal bepaald. Indien ten minste twee van de<br />
aldus bepaalde waarden onderling niet meer dan 1 dB<br />
verschillen, zullen verdere metingen niet nodig zijn; valt<br />
dit verschil groter uit, dan wordt doorgemeten totdat er<br />
twee waarden met een onderling verschil van niet meer<br />
dan 1 dB zijn verkregen. Het voor de berekening van het<br />
geluidsvermogensniveau te gebruiken A-gewogen geluidsdrukniveau<br />
aan het oppervlak is het rekenkundige<br />
gemiddelde van de twee hoogste waarden die onderling<br />
niet minder dan 1 dB verschillen.<br />
4. Te rapporteren gegevens<br />
Het A-gewogen geluidsvermogensniveau van de testbron<br />
wordt naar het dichtstbij gelegen gehele getal afgerond<br />
(bij minder dan 0,5 naar beneden; bij 0,5 of meer<br />
naar boven).<br />
Het rapport moet alle technische gegevens bevatten die<br />
nodig zijn ter specificatie van de geluidsbron, de gebruikte<br />
geluidmetingsnorm en de akoestische gegevens.<br />
5. Aanvullende meetpunten op het hemisferische meetoppervlak<br />
(EN ISO 3744:1995)<br />
In aanvulling op de punten 7.2.1 en 7.2.2 van<br />
EN ISO 3744:1995 mogen 12 microfoons op het hemisferische<br />
meetoppervlak worden opgesteld. De ligging<br />
van de 12 meetpunten, verspreid over het oppervlak van<br />
een halve bol met straal r, is in de vorm van cartesiaanse<br />
coördinaten in de volgende tabel vermeld. De straal r<br />
van de halve bol moet gelijk zijn aan of groter zijn dan<br />
tweemaal de langste afmeting van het referentieparallellepipedum.<br />
Als referentieparallellepipedum geldt het<br />
kleinst mogelijke rechthoekige parallellepipedum dat<br />
het materieel (zonder hulpstukken) juist omsluit en<br />
grenst aan het spiegelvlak. De straal van de halve bol<br />
wordt naar boven afgerond op de dichtstbijzijnde van de<br />
volgende waarden: 4, 10, 16 m.<br />
Het aantal (12) microfoons kan worden teruggebracht<br />
tot 6, maar de meetpunten 2, 4, 6, 8, 10 en 12 als voorgeschreven<br />
in punt 7.4.2 van EN ISO 3744:1995 moeten<br />
in ieder geval worden gebruikt.<br />
Over het algemeen moet de opstelling met 6 meetpunten<br />
op een hemisferisch meetoppervlak worden gebruikt.<br />
Indien in de geluidmetingsvoorschriften per materieeltype<br />
van deze richtlijn andere specificaties zijn bepaald,<br />
worden die specificaties gebruikt.<br />
(1)<br />
Nettovermogen: het vermogen in «EG kW» dat op de proefbank<br />
aan de krukas of het equivalent daarvan wordt gemeten,<br />
overeenkomstig de EG-methode voor de meting van het vermogen<br />
van inwendige verbrandingsmotoren voor wegvoertuigen,<br />
met dien verstande dat het vermogen van de motorkoelingsventilator<br />
buiten beschouwing wordt gelaten.<br />
Nummer van<br />
het meetpunt<br />
TABEL:<br />
Coördinaten van de 12 meetpunten<br />
x/r y/r z<br />
1 1 0 1,5 m<br />
2 0,7 0,7 1,5 m<br />
3 0 1 1,5 m<br />
4 – 0,7 0,7 1,5 m<br />
5 – 1 0 1,5 m<br />
6 – 0,7 – 0,7 1,5 m<br />
7 0 – 1 1,5 m<br />
8 0,7 – 0,7 1,5 m<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 273
Nummer van<br />
het meetpunt<br />
9 0,65 0,27 0,71 r<br />
10 – 0,27 0,65 0,71 r<br />
11 – 0,65 – 0,27 0,71 r<br />
12 0,27 – 0,65 0,71 r<br />
6. Omgevingscorrectie K 24<br />
x/r y/r z<br />
Het materieel wordt getest op een reflecterend oppervlak<br />
van beton of niet-poreus asfalt; de omgevingscorrectie<br />
K 24 wordt vervolgens gesteld op K 24 = 0. Indien in<br />
de geluidmetingsvoorschriften per materieeltype van<br />
deze richtlijn andere specificaties zijn bepaald, worden<br />
die specificaties gebruikt.<br />
Figuur: Extra microfoons op de halve bol<br />
(12 meetpunten)<br />
DEEL B<br />
GELUIDSMEETVOORSCHRIFTEN PER<br />
MATERIEELTYPE<br />
0. BEPROEVING VAN MATERIEEL BIJ NULLAST<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
Reflecterend oppervlak van beton of niet-poreus asfalt.<br />
Omgevingscorrectie K2A K2A = 0<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
i) indien de grootste afmeting van het referentieparallellepipedum<br />
ten hoogste 8 m bedraagt:<br />
halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/volgens<br />
deel A, punt 5<br />
ii) indien de grootste afmeting van het referentieparallellepipedum<br />
meer dan 8 m bedraagt:<br />
parallellepipedum overeenkomstig ISO 3744:1995 met<br />
meetafstand d=1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in onbelaste toestand<br />
De geluidsproeven worden verricht volgens deel A,<br />
punt 2.2.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
1. HOOGWERKERS MET VERBRANDINGSMOTOR<br />
Zie punt 0.<br />
2. BOSMAAIERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 10884:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 10884:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 10884:1995, punt 5.3.<br />
Waarnemingstijd(en)<br />
ISO 10884:1995.<br />
3. BOUWLIFTEN VOOR GOEDERENTRANSPORT<br />
Zie punt 0.<br />
Het meetkundige centrum van de machine wordt boven<br />
het middelpunt van de halve bol geplaatst; de lift werkt<br />
in onbelaste toestand en verlaat de halve bol – zo nodig<br />
– in de richting van punt 1.<br />
4. LINTZAAGMACHINES VOOR GEBRUIK OP BOUWTER-<br />
REINEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 7960:1995, bijlage J, met d = 1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Overeenkomstig ISO 7960:1995, bijlage J (alleen<br />
punt J2b).<br />
Waarnemingstijd<br />
Overeenkomstig ISO 7960:1995, bijlage J.<br />
5. CIRKELZAAGMACHINES VOOR GEBRUIK OP BOUW-<br />
TERREINEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 7960:1995, bijlage A, meetafstand d = 1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 7960:1995, bijlage A (alleen punt A2b).<br />
Waarnemingstijd<br />
ISO 7960:1995, bijlage A.<br />
6. DRAAGBARE KETTINGZAGEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 9207:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 9207:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste/onbelaste toestand<br />
Houtzagen onder volledige belasting/maximaal motortoerental<br />
zonder belasting<br />
a) met verbrandingsmotor: ISO 9207:1995, de<br />
punten 6.3 en 6.4<br />
b) met elektrische aandrijving: een beproeving overeenkomstig<br />
ISO 9207:1995, punt 6.3, en een beproeving<br />
met de motor op maximaal toerental zonder belasting<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 9027:1995, de punten 6.3 en 6.4.<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau LWA wordt<br />
berekend met de formule:<br />
L lg 1<br />
WA = 10 ⎡<br />
⎣10<br />
+ 10<br />
2<br />
01 , LW1 01 ,<br />
LW2<br />
waarin LW1 en LW2 de gemiddelde geluidsvermogensniveaus<br />
zijn bij de voornoemde twee verschillende werkingstoestanden.<br />
7. HOGEDRUKSPOELINGS- EN ZUIGVOERTUIGEN<br />
Indien het mogelijk is beide inrichtingen gelijktijdig in<br />
werking te stellen, dan geschiedt dat overeenkomstig de<br />
nummers 26 en 52. Zo niet, dan worden zij afzonderlijk<br />
getest, en de hoogste waarde wordt geregistreerd.<br />
8. VERDICHTINGSMACHINES<br />
i) WALSEN, ANDERE DAN TRILWALSEN<br />
Zie nummer 0.<br />
ii) TRILWALSEN MET BESTUURDER<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De trilwals wordt op één of meer geschikte stukken elastisch<br />
materiaal, bv. luchtkussens, geplaatst. De luchtkus-<br />
274 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
⎤<br />
⎦
sens zijn vervaardigd van een rekbaar materiaal (zoals<br />
elastomeer) en worden tot een zodanige druk opgepompt<br />
dat de machine minstens 5 cm van de grond<br />
komt; resonantie-effecten moeten worden vermeden.<br />
De kussens moeten zo groot zijn dat de machine tijdens<br />
de proef stabiel blijft.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De machine wordt stationair getest bij het (door de fabrikant<br />
opgegeven) nominale toerental van de motor na<br />
ontkoppeling van de bewegende mechanismen. Het verdichtingsmechanisme<br />
wordt ingesteld op het grootste<br />
verdichtingsvermogen door combinatie van de hoogste<br />
frequentie en de grootst mogelijke amplitude bij die frequentie,<br />
volgens opgave van de fabrikant.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
iii) TRILPLATEN, TRILSTAMPERS, EXPLOSIESTAMPERS<br />
EN DOOR EEN BEGELEIDER TE BEDIENEN TRILWAL-<br />
SEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
EN 500-4 rev. 1:1998 bijlage C.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
EN 500-4 rev. 1:1998 bijlage C.<br />
Waarnemingstijd<br />
EN 500-4 rev. 1:1998 bijlage C.<br />
9. MOTORCOMPRESSOREN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten<br />
volgens deel A, punt 5/<br />
volgens deel A, punt 5<br />
of<br />
parallellepipedum overeenkomstig<br />
ISO 3744:1995 met meetafstand d = 1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De compressoren worden op het reflecterende oppervlak<br />
geplaatst; op glijders gemonteerde compressoren<br />
worden op een onderstel van 0,40 m hoog geplaatst,<br />
tenzij anders voorgeschreven door de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De te beproeven compressor moet eerst worden opgewarmd<br />
en moet functioneren in stabiele omstandigheden<br />
zoals bij continu gebruik. Hij is op de passende wijze<br />
onderhouden en gesmeerd volgens de specificaties van<br />
de fabrikant.<br />
De bepaling van het geluidsvermogensniveau gebeurt<br />
bij volle belasting of in een gebruiksomstandigheid die<br />
reproduceerbaar is en representatief voor het meest<br />
luidruchtige typische gebruik van de te beproeven machine,<br />
al naar gelang welk gebruik het meest luidruchtig<br />
is.<br />
Indien de volledige installatie zodanig is opgebouwd dat<br />
bepaalde onderdelen, bijvoorbeeld interkoelers los van<br />
de compressor zijn gemonteerd, moet het door die onderdelen<br />
geproduceerde geluid bij de geluidsbeproeving<br />
worden onderscheiden. Bij de scheiding van de verschillende<br />
geluidsbronnen kan speciaal materieel nodig<br />
zijn om het geluid van die bronnen tijdens de metingen<br />
te dempen. De geluidskenmerken en de beschrijving van<br />
de testvoorschriften voor die onderdelen worden in het<br />
beproevingsverslag afzonderlijk vermeld.<br />
Tijdens de beproeving worden de uit de compressor afkomstige<br />
gassen weggeleid van het testoppervlak. Er<br />
wordt voor gezorgd dat het geluid van de uitgestoten<br />
gassen ten minste 10 dB lager ligt dan het geluid gemeten<br />
op alle meetpunten (bijvoorbeeld door het aanbrengen<br />
van een demper).<br />
Er wordt voor gezorgd dat geen extra geluid ontstaat<br />
door turbulentie aan de overdrukklep van de compressor.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
10. BETONBREKERS EN TRILHAMERS, MET DE HAND<br />
GELEID<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5 en volgens<br />
de tabel hierna/ volgens de massa van het materieel,<br />
als in de tabel hierna:<br />
Massa m van het materieel<br />
in kg<br />
straal halve bol z voor meetpunten 2,<br />
4, 6 en 8<br />
m < 10 2 m 0,75 m<br />
m ≥ 10 4 m 1,50 m<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Alle machines worden in de verticale stand getest.<br />
Indien de testmachine een luchtuitlaat heeft, moet de as<br />
daarvan zich op gelijke afstand van twee meetpunten<br />
bevinden. Het geluid van de krachtbron mag niet van invloed<br />
zijn op de meting van geluid van de testmachine.<br />
Ondersteuning van de testmachine<br />
Gedurende de proef wordt de machine gekoppeld aan<br />
een houder die verankerd is in een kubusvormig betonblok.<br />
Dit is geplaatst in een in de grond verzonken betonnen<br />
schacht. Tijdens de proeven kan tussen de machine<br />
en de houder een stuk staal worden aangebracht<br />
(zie afbeelding 10.1). Dat tussenstuk moet een vaste verbinding<br />
tussen de machine en de houder vormen.<br />
Beschrijving van het blok<br />
Het betonblok is een zo regelmatig mogelijke kubus van<br />
gewapend beton met een ribbe van 0,60 m ± 2 mm. Het<br />
blok krijgt een grondige trilbehandeling in lagen van<br />
maximaal 0,20 m teneinde buitensporige sedimentatie<br />
te voorkomen.<br />
Kwaliteit van het beton<br />
De betonkwaliteit moet overeenkomen met C 50/60 van<br />
ENV 206.<br />
De kubus is gewapend met stalen staven van 8 mm diameter<br />
zonder verbindingsstukken, zodat alle staven onafhankelijk<br />
van elkaar in het beton zijn ingebed; het ontwerp<br />
is geïllustreerd in afbeelding 10.2.<br />
Ondersteunend werktuig<br />
Het werktuig wordt in het blok vastgezet en bestaat uit<br />
een stamper met een doorsnee van ten minste 178 mm<br />
en ten hoogste 220 mm, alsmede een werktuighouder<br />
die identiek is aan die welke normaliter met de geteste<br />
machine wordt gebruikt en die voldoet aan<br />
ISO 1180:1983, maar lang genoeg is voor het verrichten<br />
van de meting.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
De twee componenten worden op een geschikte wijze<br />
met elkaar verbonden. Het werktuig wordt zo in het blok<br />
vastgezet dat de onderkant van de stamper 0,30 m van<br />
de bovenzijde van de kubus verwijderd is (zie<br />
afbeelding 10.2).<br />
Het blok moet mechanisch gezien een hecht geheel blijven<br />
vormen, vooral op het punt waar het werktuig met<br />
het beton verbonden is. Voor en na iedere test moet worden<br />
nagegaan of het werktuig nog vast in het betonblok<br />
verankerd is.<br />
Plaatsing van de kubus<br />
De kubus wordt in een geheel met beton beklede<br />
schacht geplaatst en afgedekt door een afdekplaat van<br />
ten minste 100 kg/m 2 , zoals aangegeven in afbeelding<br />
10.3., op een zodanige wijze dat de bovenkant van de afschermplaat<br />
net niet boven het grondoppervlak uitsteekt.<br />
Om eventueel parasitair geluid te voorkomen,<br />
worden tussen de onderkant van het blok en de bodem<br />
van de schacht en tussen het blok en de zijwanden van<br />
de schacht elastische blokken aangebracht, waarvan de<br />
grensfrequentie niet meer bedraagt dan de in slagen per<br />
seconde uitgedrukte slagfrequentie van de testmachine.<br />
De in de afdekplaat aangebrachte opening voor de<br />
werktuighoudercomponent moet zo klein mogelijk worden<br />
gehouden en met een flexibele geluiddichte ring<br />
worden afgedicht.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De machine wordt aan het in het betonblok vastgezette<br />
werktuig gekoppeld.<br />
De testmachine wordt in bedrijf gesteld in stabiele omstandigheden,<br />
met dezelfde akoestische stabiliteit als<br />
waarvan bij normaal gebruik sprake is.<br />
De machine wordt beproefd bij het machinale toerental<br />
dat is opgegeven in de handleiding.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
Figuur 10.1: schema van tussenstuk<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 275
Figuur 10.2: Testblok<br />
Figuur 10.3 Proefopstelling:<br />
De waarde van A wordt zo gekozen dat de op de elastische<br />
voeg J rustende afdekplaat net niet boven het<br />
grondoppervlak uitkomt<br />
11. BETON- OF MORTELMOLENS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De menginrichting (trommel) wordt tot de nominale capaciteit<br />
gevuld met zand van korrelgrootte 03 mm,<br />
waarvan de vochtigheid 4-10 % bedraagt.<br />
De menginrichting moet ten minste met de nominale<br />
snelheid draaien.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
12. BOUWLIEREN<br />
Zie punt 0.<br />
Het geometrische middelpunt van de machine dient boven<br />
het middelpunt van de halve bol te worden geplaatst;<br />
de lier wordt vastgemaakt maar niet belast.<br />
13. TRANSPORT- EN SPUITMACHINES VOOR BETON EN<br />
MORTEL<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Indien de machine met een giek is uitgerust, wordt deze<br />
in de verticale stand geplaatst en wordt de pijp teruggeleid<br />
naar de vultrechter. Machines zonder giek worden<br />
voorzien van een horizontale pijp van minstens 30 m<br />
lengte, die naar de vultrechter wordt teruggeleid.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
i) machines voor transport en spuiten van beton:<br />
Het transportsysteem en de pijp worden met een op beton<br />
gelijkende substantie gevuld, waarbij het cement<br />
door een hulpstof, zoals uiterst fijne as, wordt vervangen.<br />
De machine draait op maximaal vermogen, met<br />
een werkingscyclus van ten hoogste 5 sec (wordt deze<br />
duur overschreden, dan wordt water bijgemengd totdat<br />
die waarde bereikt wordt).<br />
ii) machines voor transport en spuiten van mortel:<br />
Het transportsysteem en de pijp worden met een op afwerkspecie<br />
gelijkende substantie gevuld, waarbij het cement<br />
wordt vervangen door een hulpstof, bv. methylcellulose.<br />
De machine draait op vol vermogen met een werkingscyclus<br />
van ten hoogste 5 sec (wordt die duur overschreden,<br />
dan wordt water bijgemengd totdat die<br />
waarde bereikt is).<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
14. BANDTRANSPORTEURS<br />
Zie punt 0.<br />
Het geometrische middelpunt van de machine wordt<br />
boven het middelpunt van de halve bol geplaatst; de<br />
band loopt in onbelaste toestand en verlaat de halve bol<br />
– zo nodig – in de richting van punt 1.<br />
15. KOELINSTALLATIES OP VOERTUIGEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De koelinstallatie wordt geplaatst op een echte of een<br />
nagemaakte laadruimte en in stationaire toestand getest.<br />
De hoogte van de koelinstallatie moet representatief<br />
zijn voor een wijze van montage die beantwoordt<br />
aan de voorschriften in de handleiding die aan de koper<br />
wordt verstrekt. De energiebron van de koelinstallatie<br />
moet zodanig werken dat de maximumsnelheid van de<br />
koelcompressor en de ventilator, vermeld in de handleiding,<br />
wordt bereikt. Indien het de bedoeling is dat de<br />
koelinstallatie aangedreven wordt door de aandrijfmotor<br />
van het voertuig, mag de motor tijdens de test niet<br />
worden gebruikt en moet de koelinstallatie aangesloten<br />
worden op een geschikte stroombron. Afkoppelbare<br />
trekkereenheden worden tijdens de test verwijderd.<br />
Koelinstallaties in laadruimtekoelinrichtingen met verschillende<br />
energiebronnen worden voor iedere energiebron<br />
apart getest. In het testrapport wordt in ieder geval<br />
de hoogste geluidsemissiewaarde vermeld met de werkingswijze<br />
waarbij die is gemeten.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
16. DOZERS<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Dozers met rupsbanden worden volgens punt 6.3.3 van<br />
ISO 6395:1988 op het testterrein beproefd.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 6395:1988, bijlage B.<br />
Waarnemingstijd(en) en eventueel verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988, bijlage B.<br />
17. BOORINSTALLATIES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
EN 791:1995, bijlage A.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
18. DUMPERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Volgens ISO 6395:1998, bijlage C, met de volgende wijziging:<br />
C.4.3, tweede alinea wordt vervangen door:<br />
[The engine shall be operated at its maximum governed<br />
speed (high idle). The transmission control shall be set to<br />
neutral. Bring the bucket to the tipped position (emptying)<br />
up to about 75 % of its maximum movement and<br />
return it to its travelling position three times. This sequence<br />
of events is considered to be a single cycle for the<br />
stationary hydraulic mode.<br />
If no engine power is used to tip the bucket, the engine<br />
shall be operated at idling speed with the transmission<br />
in neutral. The measurement shall be performed without<br />
tipping the bucket; the period of observation shall be<br />
15 sec.]<br />
Waarnemingstijd/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988, bijlage C.<br />
19. INSTALLATIES VOOR HET VULLEN EN LEGEN VAN SI-<br />
LO'S OF TANKS OP VRACHTAU-TO'S<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
276 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Beproeving in belaste toestand<br />
Het materieel wordt getest op een stilstaande vrachtauto.<br />
De motor waarmee de inrichting wordt aangedreven<br />
draait met een zodanige snelheid dat de inrichting het in<br />
de handleiding opgegeven maximale rendement bereikt.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
20. GRAAFMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 6395:1988, bijlage A.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988, bijlage A.<br />
21. HYDRAULISCHE GRAAFMACHINES EN KABEL-<br />
GRAAFMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 6395:1988, bijlage D.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988, bijlage D.<br />
22. GLASBAKKEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Voor deze geluidsbeproevingsprocedure wordt het geluidsdrukniveau<br />
voor een eenmalige gebeurtenis Lpls<br />
als gedefinieerd in EN ISO 3744:1995, punt 3.2.2., gebruikt<br />
voor het meten van het geluidsdrukniveau aan de<br />
meetpunten (tekst uit prEN 17031).<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de volgens bijlage A van<br />
EN ISO 3744:1995 bepaalde constante K2A moet ≤<br />
2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten beschouwing<br />
gelaten.<br />
Testvoorschriften<br />
De meting van de geluidsemissie gebeurt voor een volledige<br />
cyclus die begint met een lege container en die is<br />
voltooid wanneer 120 flessen in de container zijn gegooid.<br />
De glazen flessen voldoen aan de volgende criteria:<br />
inhoud: 75 cl<br />
massa: 370 ± 30 g<br />
De bediener houdt elke fles vast bij de hals, met de bodem<br />
naar de vulopening, en duwt ze zachtjes door de<br />
vulopening naar binnen in de richting van het midden<br />
van de glasbak; hij probeert indien mogelijk te voorkomen<br />
dat de fles de wanden raakt. De flessen worden<br />
door slechts één vulopening gegooid, namelijk de opening<br />
die het dichtst bij meetpunt 12 ligt.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsdrukniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
Het A-gewogen geluidsdrukniveau voor een eenmalige<br />
gebeurtenis wordt bij voorkeur tegelijkertijd aan de zes<br />
meetpunten gemeten voor elke fles die in de bak wordt<br />
gegooid.<br />
Het gemiddelde A-gewogen geluidsdrukniveau voor een<br />
eenmalige gebeurtenis over het meetoppervlak wordt<br />
berekend overeenkomstig EN ISO 3744:1995, punt 8.1.<br />
Het gemiddelde A-gewogen geluidsdrukniveau voor een<br />
eenmalige gebeurtenis voor alle 120 in de bak gegooide<br />
flessen wordt berekend als het logaritmisch gemiddelde<br />
van de over het meetoppervlak gemiddelde A-gewogen<br />
geluidsdrukniveaus voor een eenmalige gebeurtenis.<br />
23. EGALISEERMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Overeenkomstig ISO 6395:1988, bijlage B.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988, bijlage B.<br />
24. GRASTRIMMERS/GRASKANTENSNIJDERS<br />
Zie nummer 2.<br />
De snijder of trimmer wordt met een geschikte constructie<br />
zo geplaatst dat het snijelement zich boven het<br />
middelpunt van de halve bol bevindt; bij grastrimmers<br />
ligt het middelpunt van het snijelement dan ongeveer<br />
50 mm boven het oppervlak. Om de snijvlakken op de<br />
juiste plaats aan te brengen, moeten graskantensnijders<br />
zo dicht mogelijk bij het testoppervlak worden geplaatst.<br />
25. HEGGENSCHAREN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
In geval van betwisting worden de metingen op het<br />
kunstmatige oppervlak in de buitenlucht uitgevoerd<br />
(4.1.2 van ISO 11094:1991).<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en volgens<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 bepaalde constante<br />
K2A moet = 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten<br />
beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De heggenschaar wordt door een persoon of een geschikte<br />
constructie in de normale gebruiksstand gehouden,<br />
op zodanige wijze dat het snijelement zich boven<br />
het middelpunt van de halve bol bevindt.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De heggenschaar moet werken met de nominale snelheid<br />
en ingeschakeld snijelement.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
26. HOGEDRUKSPOELERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De hogedrukspoeler wordt in stationaire toestand getest.<br />
Motor en hulpeenheden draaien met de door de fabrikant<br />
voor het materieel opgegeven snelheid; de hogedrukpomp(en)<br />
werkt (werken) op volle snelheid en bij<br />
de door de fabrikant opgegeven druk. Met een geschikte<br />
straalpijp wordt verzekerd dat de reduceerklep steeds<br />
net niet in werking treedt. Het geluid van het door de<br />
straalpijp stromende water mag geen invloed op de<br />
meetresultaten hebben.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 30 sec.<br />
27. HOGEDRUKWATER-STRAALMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
parallellepipedum/overeenkomstig ISO 3744:1995 met<br />
meetafstand d = 1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De hogedrukwaterstraalmachine wordt op het reflecterende<br />
oppervlak opgesteld; machines op glijders worden<br />
op een ondersteunende constructie van 0,40 m<br />
hoog geplaatst, tenzij anders aangegeven in de installatie-instructies<br />
van de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De hogedrukreiniger wordt in de stationaire toestand<br />
gebracht, binnen het door de fabrikant opgegeven bereik.<br />
Gedurende de proef wordt aan de hogedrukreiniger<br />
de straalpijp gekoppeld, die bij gebruik volgens de instructies<br />
van de fabrikant de hoogste druk oplevert.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
28. HYDRAULISCHE HAMERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/r =<br />
10 m.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 277
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Voor de test wordt de hamer bevestigd aan een drager<br />
en er wordt een speciale proefblokconstructie gebruikt.<br />
Figuur 28.1 geeft een beeld van die constructie en<br />
figuur 28.2 toont de plaatsing van de drager.<br />
Drager<br />
De drager voor de geteste hamer moet beantwoorden<br />
aan de eisen die in de technische specificatie van de geteste<br />
hamer worden gesteld, in het bijzonder wat gewicht,<br />
afgegeven hydraulisch vermogen, olietoevoer en<br />
tegendruk van de retourleiding betreft.<br />
Opstelling<br />
De montage en de verbindingen (slangen, buizen, ...)<br />
moeten beantwoorden aan de specificaties in de technische<br />
gegevens van de hamer. Ieder significant geluid<br />
van buizen en diverse mechanische onderdelen die voor<br />
de installatie nodig zijn moet worden geëlimineerd. Alle<br />
verbindingen tussen onderdelen moeten stevig vast zitten.<br />
Stabiliteit van de hamer en statische houdkracht<br />
De hamer moet goed neergehouden worden door de<br />
drager om dezelfde stabiliteit te bereiken als onder normale<br />
gebruiksomstandigheden. De hamer moet verticaal<br />
worden gehanteerd.<br />
Werktuig<br />
Bij de metingen wordt een stomp werktuig gebruikt. De<br />
lengte van het werktuig moet beantwoorden aan de<br />
voorschriften in figuur 28.1 (proefblok).<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Hydraulisch ingangsvermogen en oliestroom<br />
De werking van de hydraulische hamer wordt naar behoren<br />
afgesteld, gemeten en geregistreerd, samen met<br />
de waarden van de bijbehorende technische specificaties.<br />
De geteste hamer moet zodanig gebruikt worden<br />
dat 90 % of meer van het maximale hydraulische ingangsvermogen<br />
en oliedebiet van de hamer bereikt kan<br />
worden.<br />
Er moet voor gezorgd worden dat de totale onzekerheid<br />
van de metingsreeksen van p s en Q binnen een marge<br />
van ± 5 % blijft. Aldus kan het hydraulische ingangsvermogen<br />
met een nauwkeurigheid van ± 10 % bepaald<br />
worden. Uitgaande van een lineaire correlatie tussen het<br />
hydraulische ingangsvermogen en het afgegeven geluidsvermogen<br />
zou dat een variatie van minder dan ±<br />
0,4 dB bij de bepaling van het geluidsvermogensniveau<br />
betekenen.<br />
Verstelbare onderdelen die van invloed zijn op het vermogen<br />
van de hamer<br />
De instelling van alle accumulatoren, reduceerkleppen<br />
en eventuele andere regelbare onderdelen moet beantwoorden<br />
aan de waarden in de technische gegevens. Indien<br />
gekozen kan worden tussen meer dan één vaste<br />
slagsnelheid, worden met alle instellingen metingen<br />
verricht. De minimumwaarde en de maximumwaarde<br />
worden geregistreerd.<br />
Te meten grootheden<br />
p s Gemiddelde waarde van de druk in de hydraulische<br />
toevoerleiding tijdens de werking van de hamer gedurende<br />
tenminste 10 slagen.<br />
Q Gemiddelde waarde van de olietoevoer in de inlaat<br />
van de breker, tegelijk met ps gemeten.<br />
T De olietemperatuur moet tijdens de metingen tussen<br />
+40 en +60C liggen. De temperatuur van de behuizing<br />
van de hydraulische breker moet voor het begin van de<br />
metingen op de normale werkingstemperatuur gestabiliseerd<br />
zijn.<br />
Pa De gasdruk van alle accumulatoren moet in statische<br />
toestand gemeten worden (breker niet in werking) bij<br />
een constante omgevingstemperatuur tussen + 15 en<br />
+ 25 C. De gemeten omgevingstemperatuur wordt met<br />
de gemeten gasdruk in de accumulator geregistreerd.<br />
Parameters die geschat worden aan de hand van de gemeten<br />
werkingsparameters<br />
PIN Hydraulische ingangsvermogen van de breker PIN =<br />
p s .Q<br />
Meting van de druk in de hydraulische toevoer leiding p s<br />
–p s moet zo dicht mogelijk bij de inlaat van de breker<br />
gemeten worden.<br />
–p s wordt gemeten met een manometer (min. diameter:<br />
100 mm; nauwkeurigheidsklasse ± 1.0 % FSO).<br />
Olieverplaatsing bij de inlaat van de breker, Q<br />
– Q moet zo dicht mogelijk bij de inlaat van de breker<br />
aan de toevoerdrukleiding worden gemeten.<br />
– Q moet gemeten worden met een elektrische-debietmeter<br />
(nauwkeurigheidsklasse ± 2,5 % van de debietaanwijzing).<br />
Meetpunt van de olietemperatuur T<br />
– T moet gemeten worden aan de olietank van de drager<br />
of aan de hydraulische leiding die met de hamer is verbonden.<br />
Het meetpunt wordt in het rapport vermeld.<br />
– De gemeten temperatuur moet tot op ± 2° C nauwkeurig<br />
zijn.<br />
Waarnemingstijd/Bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
De metingen worden drie keer herhaald, zo nodig vaker.<br />
De einduitkomst wordt berekend door het rekenkundig<br />
gemiddelde te nemen van de twee hoogste waarden die<br />
niet meer dan 1 dB van elkaar verschillen.<br />
Figuur 28.1<br />
Definities<br />
d diameter werktuig (mm)<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Figuur 28.2<br />
d 1 diameter stootblok, 1.200 ± 100 mm<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
d 2 binnendiameter van de ondersteuning van het stootblok,<br />
≤ 1.800 mm<br />
d 3 diameter van de afdekking van het testblok, ≤<br />
2.200 mm<br />
d 4 diameter van de werktuigopening in de afdekking, ≤<br />
350 mm<br />
d 5 diameter van de afdichting van het werktuig, ≤<br />
1.000 mm<br />
h 1 zichtbare lengte van het werktuig tussen het laagste<br />
deel van de behuizing en het bovenoppervlak van de<br />
werktuigafdichting (mm)<br />
h 1 = d ± d/2<br />
278 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
h2 dikte van de werktuigafdichting boven de afdekking,<br />
≤ 20 mm (indien de werktuigafdichting beneden de afdekking<br />
ligt, is er geen limiet voor de dikte; zij mag van<br />
schuimrubber zijn)<br />
h3 afstand tussen het bovenoppervlak van de afdekking<br />
en het bovenoppervlak van het stootblok, 250 ± 50 mm<br />
h4 dikte van de isolerende schuimrubberafdekking, ≤<br />
30 mm<br />
h5 dikte van het stootblok, 350 ± 50 mm<br />
h6 indringdiepte van het werktuig, ≤ 50 mm<br />
Indien voor de proefblokconstructie een vierkante vorm<br />
wordt gebruikt, is de grootste lengte gelijk aan 0,89 x de<br />
bijbehorende diameter.<br />
De lege ruimte tussen de afdekking en het stootblok kan<br />
gevuld worden met elastische schuimrubber of een ander<br />
absorberend materiaal, dichtheid < 220 kg/m3 .<br />
29. HYDRAULISCHE AGGREGATEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Het hydraulisch aggregaat wordt op het reflecterende<br />
oppervlak geïnstalleerd; hydraulische aggregaten op<br />
glijders worden op een ondersteunende constructie van<br />
0,40 m hoog geplaatst, tenzij anders aangegeven in de<br />
installatie-instructies van de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Tijdens de proef worden er geen werktuigen op het hydraulisch<br />
aggregaat aangesloten.<br />
Het hydraulisch aggregaat wordt in de stationaire toestand<br />
gebracht, binnen het door de fabrikant opgegeven<br />
bereik. Het aggregaat draait met het nominale toerental<br />
en bij de nominale druk. Het nominale toerental en de<br />
nominale druk worden in de aan de koper verstrekte<br />
handleiding genoemd.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
30. VOEGENSNIJMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De voegensnijmachine wordt met het grootst mogelijke,<br />
door de fabrikant in de handleiding genoemde snijelement<br />
uitgerust. De motor draait met het maximumtoerental,<br />
met het snijelement in de stationaire toestand.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
31. VUILNISVERDICHTERS VAN HET LADERTYPE MET<br />
LAADBAK<br />
Zie nummer 37.<br />
32. GRASMAAIERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
In geval van betwisting worden er op het kunstmatige<br />
oppervlak (4.1.2 van ISO 11094:1991) metingen in de<br />
buitenlucht uitgevoerd.<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en volgens<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 te bepalen<br />
constante K2A moet = 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Indien de wielen van de grasmaaier het kunstmatige<br />
testoppervlak meer dan 1 cm zouden indrukken, worden<br />
zij op steunen geplaatst, zodat zij zich op de hoogte<br />
van het niet ingedrukte testoppervlak bevinden. Indien<br />
het snijelement niet kan worden losgekoppeld van de<br />
aandrijfwielen van de grasmaaier, wordt de maaier voor<br />
de proef op een ondersteunende constructie geplaatst<br />
waarbij het snijelement met het door de fabrikant opgegeven<br />
maximale toerental roteert. De steunen worden<br />
zo gemaakt dat zij niet van invloed zijn op de meetresultaten.<br />
Beproeving in onbelaste toestand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Waarnemingstijd<br />
ISO 11094:1991.<br />
33. GRASTRIMMERS/GRASKANTENSNIJDERS<br />
Zie nummer 32.<br />
De trimmer/snijder wordt met behulp van een geschikte<br />
constructie in een zodanige stand geplaatst dat het snijelement<br />
zich boven het middelpunt van de halve bol bevindt;<br />
bij gazontrimmers wordt het middelpunt van het<br />
snijelement ca. 50 mm boven het oppervlak gehouden.<br />
Om de snijvlakken op de juiste plaats aan te brengen,<br />
moeten graskantensnijders zo dicht mogelijk bij het testoppervlak<br />
worden geplaatst.<br />
34. BLADBLAZERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
In geval van betwisting worden er op het kunstmatig oppervlak<br />
metingen in de buitenlucht uitgevoerd (4.1.2<br />
van ISO 11094:1991).<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en volgens<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 te bepalen constante<br />
K2A moet = 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De bladblazer wordt in de normale gebruiksstand geplaatst,<br />
op zodanige wijze dat de uitlaat van de blaasinrichting<br />
zich (50 ± 25) mm boven het middelpunt van de<br />
halve bol bevindt; met de hand te bedienen bladblazers<br />
worden hetzij door een persoon, hetzij door een geschikte<br />
constructie in de gebruiksstand gehouden.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De bladblazer draait met het nominale toerental en de<br />
nominale luchtstroomsnelheid als opgegeven door de<br />
fabrikant.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
NB: Indien een bladblazer ook als bladzuiger kan worden<br />
gebruikt, wordt de test uitgevoerd voor beide configuraties.<br />
In dat geval wordt de hoogste waarde genomen<br />
35. BLADZUIGERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
In geval van betwisting worden de metingen op het<br />
kunstmatige oppervlak in de buitenlucht uitgevoerd<br />
(4.1.2 van ISO 11094:1991).<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en volgens<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 te bepalen constante<br />
K2A moet ≤ 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten<br />
beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De bladzuiger wordt in de normale gebruiksstand geplaatst,<br />
op zodanige wijze dat de inlaat van de zuiginrichting<br />
zich (50 ± 25) mm boven het middelpunt van de<br />
halve bol bevindt; indien de bladzuiger met de hand<br />
wordt bediend, wordt hij door een persoon of door een<br />
geschikte constructie in de gebruiksstand gehouden.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De bladzuiger functioneert tijdens de test met het nominale<br />
toerental en de nominale luchtstroomsnelheid in<br />
de zuiginrichting als opgegeven door de fabrikant.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
NB: Indien een bladzuiger ook als bladblazer kan worden<br />
gebruikt, wordt de test uitgevoerd voor beide configuraties.<br />
In dat geval wordt de hoogste waarde genomen.<br />
36. HEFTRUCKS MET VERBRANDINGSMOTOR EN CON-<br />
TRAGEWICHT<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Er wordt rekening gehouden met veiligheidsvereisten<br />
en met de informatie van de fabrikant.<br />
Voorschriften voor het heffen<br />
Met de stilstaande heftruck wordt een lading (materiaal<br />
dat geen geluid absorbeert, bijvoorbeeld staal of beton;<br />
de lading stemt overeen met ten minste 70 % van het<br />
maximumhefvermogen dat in de handleiding van de fabrikant<br />
is vermeld) vanuit de laagste positie met maximumsnelheid<br />
omhooggetild tot de genormaliseerde<br />
hefhoogte die voor dat type transportwerktuig van toe-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 279
passing is overeenkomstig de desbetreffende Europese<br />
norm in de reeks «Safety of Industrial Trucks». Indien de<br />
werkelijke maximale hefhoogte lager ligt, mag ze voor<br />
afzonderlijke metingen worden gebruikt. De hefhoogte<br />
wordt in het testrapport vermeld.<br />
Voorschriften voor het rijden<br />
De heftruck wordt zonder lading vanuit stilstand met<br />
maximale acceleratie over een afstand van driemaal zijn<br />
lengte tot aan lijn A-A gereden (lijn die de meetpunten 4<br />
en 6 verbindt), en daarna verder met maximale acceleratie<br />
naar lijn B-B (lijn die de meetpunten 2 en 8 verbindt).<br />
Wanneer het achtereinde van de heftruck de lijn B-B<br />
heeft overschreden, mag het gaspedaal worden gelost.<br />
Indien de heftruck een overbrenging met verscheidene<br />
versnellingen heeft, wordt de versnelling ingeschakeld<br />
waarbij de hoogst mogelijke snelheid over de<br />
meetafstand kan worden bereikt.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
De waarnemingstijden zijn:<br />
– voor de hefmodus: de volledige hefcyclus;<br />
– voor de rijmodus: de periode die begint wanneer het<br />
middelpunt van de heftruck de lijn A-A overschrijdt en<br />
eindigt wanneer het middelpunt de lijn B-B bereikt.<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau wordt bij alle<br />
soorten heftrucks echter berekend met de formule<br />
0,1LWAc LWAa<br />
L = 10 log ( 0,7× 10 + 0 3× 10 )<br />
01 ,<br />
,<br />
WA<br />
waarin de index a voor de hefmodus en de index c voor<br />
de rijmodus staat.<br />
37. LADERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Laadschoppen met rupsbanden worden overeenkomstig<br />
6.3.3 van ISO 6395:1988 op het proefterrein getest.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 6395:1988 bijlage C.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
ISO 6395:1988 bijlage C.<br />
38. MOBIELE KRANEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstellen van het materieel<br />
Indien de kraan voorzien is van stempels worden deze<br />
volledig uitgeschoven en wordt de kraan waterpas op de<br />
steunkussens geplaatst, in de middelste positie van de<br />
mogelijke ondersteuningshoogte.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De te testen mobiele kraan wordt aangeboden in de<br />
standaardversie als beschreven door de fabrikant. Het<br />
motorvermogen dat in aanmerking wordt genomen<br />
voor de bepaling van de geluidsgrenswaarden is het nominale<br />
vermogen van de motor die wordt gebruikt voor<br />
het bewegen van de kraan. De kraan wordt uitgerust<br />
met het maximaal toegelaten contragewicht, dat op de<br />
rotatiestructuur wordt gemonteerd.<br />
Vooraleer enige meting wordt verricht, worden de motor<br />
en het hydraulisch systeem van de mobiele kraan op<br />
de normale bedrijfstemperatuur gebracht volgens de instructies<br />
van de fabrikant en worden alle relevante in de<br />
handleiding vermelde veiligheidsprocedures uitgevoerd.<br />
Indien de mobiele kraan van verscheidene motoren is<br />
voorzien, wordt de motor voor de kraanfuncties gebruikt.<br />
De motor voor voortbeweging wordt uitgeschakeld.<br />
Indien de motor van de mobiele kraan uitgerust is met<br />
een ventilator wordt deze tijdens de test ingeschakeld.<br />
Indien de ventilator verschillende snelheden heeft,<br />
wordt de test uitgevoerd met de ventilator in de hoogste<br />
stand.<br />
De mobiele kraan wordt gemeten onder de volgende 3<br />
(a tot en met c) of 4 (a tot en met d) omstandigheden:<br />
Voor alle werkingsomstandigheden is het volgende van<br />
toepassing:<br />
– Motortoerental op 3/4 van het maximale toerental<br />
voor de kraanmodus met een tolerantie van ± 2%.<br />
– Maximale acceleratie en deceleratie zonder gevaarlijke<br />
bewegingen van de last of het takelblok.<br />
– Bewegingen bij de maximale snelheid die in de handleiding<br />
voor de desbetreffende omstandigheden is vermeld.<br />
a) Hijsen<br />
De mobiele kraan wordt belast tot 50 % van de maximale<br />
kabelbelasting. Bij de test wordt de last opgehesen en<br />
onmiddellijk daarna tot de vertrekpositie neergelaten.<br />
De lengte van de giek wordt zo gekozen dat de volledige<br />
test 15-20 sec duurt.<br />
b) Rotatie<br />
Met de giek onder een hoek van 40°-50 met het horizontale<br />
vlak en bij nullast wordt de bovenbouw eerst 90<br />
naar links gedraaid en dan onmiddellijk terug naar de<br />
vertrekpositie. De giek is hierbij op de minimumlengte.<br />
De waarnemingstijd is de tijd die nodig is voor het voltooien<br />
van de bedrijfscyclus.<br />
c) Op- en neerwaartse beweging van de giek<br />
Aan het begin van de proef wordt de korte giek vanuit de<br />
laagste bedrijfspositie omhooggetrokken en dan onmiddellijk<br />
terug tot de uitgangspositie neergelaten. De beweging<br />
wordt bij nullast uitgevoerd. De beproeving<br />
duurt ten minste 20 sec.<br />
d) Telescooparmen (indien van toepassing)<br />
Met de giek onder een hoek van 40°-50 met het horizontale<br />
vlak, bij nullast en met de giek volledig ingetrokken<br />
wordt uitsluitend de telescoopcilinder voor het eerste<br />
gedeelte samen met het eerste gedeelte tot de volledige<br />
lengte uitgestrekt en dan onmiddellijk samen met het<br />
eerste gedeelte weer ingetrokken.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau wordt berekend<br />
met de volgende formule:<br />
i) met telescooparmen<br />
L WA = 10 log ( 0,4× 10 + 0, 25× 10<br />
01 , LWAc<br />
+ 025 , × 10 + 0,<br />
1 10 01 ,LWAd<br />
× )<br />
0,1LWAa 01 , LWAb<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
ii) zonder telescooparmen<br />
L WA = 10 log ( 0,4× 10 + 0, 3× 10<br />
01 ,<br />
LWAc<br />
+ 03 , × 10 )<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
0,1LWAa 01 , LWAb<br />
Daarbij is<br />
LWAa het geluidsvermogensniveau voor de hijscyclus<br />
LWAb het geluidsvermogensniveau voor de rotatiecyclus<br />
LWAc het geluidsvermogensniveau voor de bewegingen<br />
van de giek<br />
LWAd het geluidsvermogensniveau voor de telescoopbewegingen<br />
(indien van toepassing)<br />
39. MOBIELE AFVALCONTAINERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
– Reflecterend oppervlak van beton of niet-poreus asfalt<br />
– Laboratoriumruimte met een vrije zone boven een reflecterend<br />
oppervlak<br />
Omgevingscorrectie K2A Metingen in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Metingen binnen<br />
de waarde van de constante K2A , bepaald overeenkomstig<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995, moet ≤ 2,0 dB zijn.<br />
In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/r = 3 m<br />
Testvoorschriften<br />
Alle metingen worden verricht met een lege bak.<br />
Proef nr. 1: Ongehinderde sluiting van het deksel op de<br />
bak<br />
Om zijn invloed op de metingen tot een minimum te beperken<br />
moet de bediener aan de achterkant van de bak<br />
(de kant van de scharnieren) staan. Het deksel wordt in<br />
het midden losgelaten om te voorkomen dat het scheef<br />
valt.<br />
De meting wordt verricht in de volgende cyclus, die<br />
20 maal wordt herhaald:<br />
– eerst wordt het deksel verticaal opgetild;<br />
– het deksel wordt naar voren losgelaten, zo mogelijk<br />
zonder duw, waarbij de bediener aan de achterkant van<br />
de bak stil blijft staan totdat het deksel gesloten is;<br />
– nadat de bak gesloten is, wordt het deksel weer tot de<br />
oorspronkelijke stand opgetild.<br />
Noot: De bediener mag zo nodig tijdelijk bewegen om<br />
het deksel op te tillen.<br />
Proef nr. 2: Geheel openen van het deksel<br />
Om zijn invloed op de metingen tot een minimum te beperken<br />
moet de bediener bij containers op vier wielen<br />
aan de achterkant van de bak (kant van de scharnieren),<br />
en bij containers op twee wielen aan de rechterzijde van<br />
de bak (tussen meetpunt 10 en meetpunt 12) staan. Het<br />
deksel wordt in het midden of zo dicht mogelijk bij het<br />
midden losgelaten.<br />
Om te voorkomen dat de container beweegt moeten de<br />
wielen tijdens de proef geblokkeerd zijn. Bij containers<br />
op twee wielen kan de bediener zijn hand op de bovenrand<br />
plaatsen om te voorkomen dat de container opspringt.<br />
De meting wordt verricht tijdens de volgende cyclus:<br />
280 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– eerst wordt het deksel horizontaal geopend;<br />
– het deksel wordt zonder duw losgelaten;<br />
– na het volledig openen en voor een eventueel terugveren<br />
wordt het deksel weer in de eerste stand gebracht.<br />
Proef nr. 3: Rollen van de container over een onregelmatige<br />
proefbaan<br />
Voor deze proef wordt gebruik gemaakt van een kunstmatige<br />
proefbaan die een onregelmatig oppervlak simuleert.<br />
De proefbaan bestaat uit twee evenwijdige stalen<br />
stroken met mazen (6 m lang en 400 mm breed), die ongeveer<br />
om de 20 cm in het reflecterende vlak zijn bevestigd.<br />
De afstand tussen de twee stroken wordt naar gelang<br />
van het soort afvalbak zo gekozen, dat de wielen er<br />
over de gehele lengte van de proefbaan over rollen. De<br />
wijze van montage moet een plat oppervlak waarborgen.<br />
Zo nodig wordt de baan met veerkrachtig materiaal<br />
op de bodem bevestigd om de emissie van parasietgeluid<br />
te voorkomen.<br />
Noot: Iedere strook kan bestaan uit verscheidene elementen<br />
van 400 mm breed die met elkaar verbonden<br />
zijn.<br />
De figuren 39.1 en 39.2 geven een voorbeeld van een geschikte<br />
proefbaan.<br />
De bediener staat aan de kant van de scharnieren van<br />
het deksel.<br />
De meting wordt verricht terwijl de bediener de container<br />
met een constante snelheid van ongeveer 1 m/s over<br />
de proefbaan trekt tussen punt A en punt B (een afstand<br />
van 4,24 m – zie figuur 39.3) wanneer de wielas bij een<br />
container op twee wielen, of de eerste wielas bij een container<br />
op vier wielen, punt A of punt B bereikt. Deze procedure<br />
wordt driemaal herhaald in elke richting.<br />
Bij een container op twee wielen moet de hoek tussen de<br />
bak en de proefbaan tijdens de proef 45° zijn. Bij een<br />
container op vier wielen moet de bediener ervoor zorgen<br />
dat alle wielen voldoende contact maken met de proefbaan.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
Proeven nrs. 1 en 2: Ongehinderde sluiting van het deksel<br />
op de bak en geheel openen van het deksel<br />
Indien mogelijk worden de metingen tegelijkertijd op de<br />
zes meetpunten verricht. Anders worden de aan elk<br />
meetpunt gemeten geluidsniveaus in opklimmende<br />
orde gerangschikt en worden de geluidsvermogensniveaus<br />
berekend door de waarden aan elk meetpunt te<br />
koppelen naar gelang van de rij.<br />
Het A-gewogen geluidsdrukniveau wordt voor elk van<br />
de 20 sluitingen en de 20 openingen van het deksel op<br />
ieder meetpunt gemeten. De geluidsvermogensniveaus<br />
L WA sluiten en L WA openen worden berekend uit het<br />
kwadratisch gemiddelde van de vijf hoogste gemeten<br />
waarden.<br />
Proef nr. 3: Rollen van de container over een onregelmatige<br />
proefbaan<br />
De waarnemingstijd T is gelijk aan de tijd die nodig is<br />
om de afstand tussen punt A en punt B op de proefbaan<br />
af te leggen.<br />
Het geluidsvermogensniveau L WArollen is gelijk aan het<br />
gemiddelde van zes waarden die minder dan 2 dB verschillen.<br />
Indien na zes metingen niet aan dit criterium is<br />
voldaan, wordt de cyclus zo vaak als nodig herhaald.<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau wordt berekend<br />
als volgt:<br />
0,1LWAsluiten 0,1LWAopenen<br />
L WA = 10 log 1 3( 10 + 10<br />
LWArolle<br />
+ 10 01 , n<br />
)<br />
1. Houten klamp van het metaaldraadrooster<br />
2. Gedeelten waarop de wielen rollen<br />
3. Aangepast aan de container<br />
Figuur 39.1: Schema van de proefbaan<br />
1. Stijve staaldraad (4 mm)<br />
2. Houten klamp van het metaaldraadrooster<br />
Maaswijdte: 50 mm x 50 mm (20 mm x 25 mm)<br />
3. Reflecterend oppervlak<br />
Figuur 39.2: Schema van de constructie en de montage<br />
van de proefbaan<br />
Figuur 39.3 Meetafstand<br />
40. MOTORHAKFREZEN<br />
Zie punt 32.<br />
Gedurende de meting wordt het werktuig afgekoppeld.<br />
41. BESTRATINGSAFWERKMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De motor van de afwerkmachine draait met de door de<br />
fabrikant opgegeven nominale snelheid. Alle subsystemen<br />
zijn in werking en draaien met de volgende snelheden:<br />
Transportsysteem<br />
ten minste 10 % van maximale waarde;<br />
spreidingssysteem<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
ten minste 40 % van maximale waarde;<br />
stamper (snelheid, slag)<br />
ten minste 50 % van maximale waarde;<br />
trillers (snelheid, asymmetrisch trilmoment)<br />
ten minste 50 % van maximale waarde;<br />
drukstaven (frequentie, druk)<br />
ten minste 50 % van maximale waarde<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
42. HEIMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 6395:1988.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De heimachine wordt geïnstalleerd boven een heipaal<br />
die zoveel weerstand in de bodem ontmoet dat de machine<br />
met een constante snelheid kan werken.<br />
In het geval van heihamers moet de heimuts voorzien<br />
zijn van een nieuwe vulling van hout.<br />
De kop van de heipaal is 0,50 m boven het testoppervlak.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
43. BUIZENLEGGERS<br />
Zie punt 0.<br />
44. PISTEMAKERS OP RUPSBANDEN<br />
Zie punt 0.<br />
45. STROOMAGGREGATEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de constante K2A, bepaald overeenkomstig<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995, moet = 2,0 dB zijn.<br />
In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/volgens<br />
deel A, punt 5;<br />
indien l > 2 m, kan een parallellepipedum volgens<br />
EN ISO 3744:1995 met meetafstand d = 1 m worden gebruikt.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstellen van het materieel<br />
Het vermogensaggregaat wordt op het reflecterende oppervlak<br />
geïnstalleerd; aggregaten op glijders worden op<br />
een ondersteunende constructie van 0,40 m hoog geplaatst,<br />
tenzij anders aangegeven in de installatievoorschriften<br />
van de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO 8528-10:1998, punt 9.<br />
Waarnemingstijd<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 281
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
46. VEEGMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De veegmachine wordt bij stilstand getest. Motor en<br />
hulpsystemen draaien met de door de fabrikant opgegeven<br />
snelheid; de bezem draait op volle snelheid, maar is<br />
niet in contact met het grondoppervlak; het zuigsysteem<br />
werkt op vol vermogen, waarbij de afstand tussen<br />
grondoppervlak en inlaat van het zuigsysteem ten hoogste<br />
25 mm bedraagt.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
47. VUILNISAUTO'S<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De proef wordt met een stilstaande vuilnisauto uitgevoerd<br />
voor de volgende werkingsomstandigheden:<br />
1. De motor draait bij het door de fabrikant opgegeven<br />
maximumtoerental. De inrichtingen werken niet. Deze<br />
proef wordt niet uitgevoerd voor voertuigen met uitsluitend<br />
elektrische voeding.<br />
2. De verdichtingsinrichting werkt.<br />
De vuilnisauto en de hopper die het vuilnis ontvangt,<br />
zijn leeg.<br />
Indien het motortoerental automatisch wordt opgevoerd<br />
wanneer de verdichtingsinrichting werkt, moet<br />
het verschil in toerental gemeten worden. Indien de gemeten<br />
waarde meer dan 5 % lager ligt dan het door de<br />
fabrikant opgegeven toerental, wordt het motortoerental<br />
voor de uitvoering van de proef opgevoerd via het<br />
gaspedaal in de stuurcabine, teneinde ervoor te zorgen<br />
dat het door de fabrikant opgegeven toerental bereikt<br />
wordt.<br />
Indien de fabrikant geen toerental voor de verdichtingsinrichting<br />
heeft opgegeven of indien het voertuig<br />
geen automatische toerentalversneller heeft, moet het<br />
toerental dat door het gaspedaal in de cabine wordt bepaald,<br />
1.200 tpm bedragen.<br />
3. De hefinrichting gaat op en neer, zonder lading en<br />
zonder bak. Het motortoerental wordt verkregen en beheerst<br />
zoals bij de werking van de verdichtingsinrichting<br />
(punt 2 hierboven).<br />
4. Materiaal valt in de vuilnisauto.<br />
Het materiaal wordt met de hefinrichting in bulk in de<br />
(oorspronkelijk lege) hopper gestort. Voor deze proef<br />
wordt een tweewielige afvalbak met een inhoud van<br />
240 l gebruikt, die voldoet aan EN 840-1:1997. Indien de<br />
hefinrichting een dergelijke bak niet kan heffen, wordt<br />
een bak met een inhoud van circa 240 l gebruikt. Het<br />
materiaal bestaat uit 30 PVC-buizen, elk met een massa<br />
van ongeveer 0,4 kg en met de volgende afmetingen:<br />
– lengte: 150 mm ±0,5 mm<br />
– nominale buitendiameter: 90 mm + 0,3/- 0 mm<br />
– nominale dikte: 6,7 mm + 0,9/- 0 mm<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
De waarnemingstijd bedraagt:<br />
1. ten minste 15 sec. Het resulterend geluidsvermogensniveau<br />
is LWA1 ;<br />
2. ten minste drie volledige cycli indien de verdichtingsinrichting<br />
automatisch werkt.<br />
Indien de verdichtingsinrichting niet automatisch, maar<br />
per cyclus werkt, worden de metingen ten minste gedurende<br />
drie cycli uitgevoerd. Het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
(LWA2) is de effectieve waarde van de 3<br />
(of meer) metingen;<br />
3. ten minste drie continue volledige bedrijfscycli, met<br />
inbegrip van het volledige opheffen en neerlaten van inrichtingen.<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
(LWA3) is de effectieve waarde van de 3 (of meer) metingen;<br />
4. ten minste drie volledige bedrijfscycli, waarbij telkens<br />
30 buizen in de hopper worden gestort. Een cyclus mag<br />
niet langer duren dan 5 sec. Voor deze metingen wordt<br />
LpAeq,T vervangen door LpA,ls. Het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
(LWA4) is de effectieve waarde van de<br />
3 (of meer) metingen.<br />
Het resulterende geluidsvermogensniveau wordt berekend<br />
als volgt:<br />
0,1LWA1 01 , LWA2<br />
L = 10 log ( 0,06 × 10 + 0, 53× 10<br />
WA<br />
01 , LWA3<br />
+ × +<br />
04 , 10 0,<br />
01 10 01 ,LWA4 × )<br />
Noot: Bij vuilnisauto's met uitsluitend elektrische voeding<br />
wordt de coëfficiënt voor LWA1 geacht gelijk te zijn<br />
aan 0.<br />
48. WEGENFREESMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De lengteas van de wegfrees is evenwijdig met de y-as.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De wegfrees wordt in de stationaire toestand gebracht,<br />
binnen het in de handleiding opgegeven bereik. De motor<br />
en alle hulpstukken en werktuigen draaien met hun<br />
respectieve nominale snelheden in de stationaire toestand.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
49. VERTICUTEERMACHINES<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
In geval van betwisting worden er op het kunstmatige<br />
oppervlak metingen in de buitenlucht uitgevoerd (4.1.2<br />
van ISO 11094:1991).<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en overeenkomstig<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 bepaalde<br />
constante K2A moet ≤ 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De verticuteermachine wordt getest bij het nominale<br />
toerental van de motor en met het werktuig in stationaire<br />
toestand (d.w.z. het werktuig draait, maar verticuteert<br />
niet).<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
50. HOUTVERSNIPPERAARS/HAKSELAARS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testoppervlak<br />
ISO 11094:1991.<br />
Omgevingscorrectie K2A Meting in de buitenlucht<br />
K2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de zonder kunstmatig oppervlak en overeenkomstig<br />
bijlage A van EN ISO 3744:1995 bepaalde<br />
constante K2A moet ≤ 2,0 dB zijn. In dat geval wordt K2A buiten beschouwing gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
ISO 11094:1991.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Voor de proef worden één of meer stukken hout in de<br />
houtversnipperaar/hakselaar fijngemaakt.<br />
De werkingscyclus bestaat uit het verspanen van een<br />
rond, aan één kant spits toelopend stuk hout (droog grenen<br />
of multiplex) van ten minste 1,5 m lang en een diameter<br />
die ongeveer gelijk is aan de grootste dikte waarop<br />
de houtversnipperaar/hakselaar volgens de handleiding<br />
berekend is.<br />
Waarnemingstijd/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
De waarnemingstijd eindigt wanneer er zich geen materiaal<br />
in de verspaningsruimte meer bevindt, maar bedraagt<br />
ten hoogste 20 sec. Indien beide werkingsomstandigheden<br />
mogelijk zijn, wordt het hoogste geluidsvermogensniveau<br />
opgegeven.<br />
51. SNEEUWRUIMINRICHTINGEN MET ROTERENDE<br />
WERKTUIGEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De sneeuwblazer wordt bij stilstand getest. De machine<br />
werkt – overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant<br />
– met de sneeuwblaasinrichting op volle snelheid<br />
en de motor ingesteld op het corresponderende toerental.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
52. KOLKENZUIGERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
Het zuigvoertuig wordt bij stilstand getest. Motor en<br />
hulpinrichtingen draaien met de door de fabrikant op-<br />
282 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
gegeven snelheid; de vacuümpomp(en) werkt (werken)<br />
met de door de fabrikant opgegeven maximale snelheid.<br />
Het zuigvoertuig wordt zo gebruikt dat de interne druk<br />
gelijk is aan de atmosferische druk («0 %-vacuüm»). Het<br />
stroomgeluid van de zuigpijp mag niet op de meetresultaten<br />
van invloed zijn.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
53. TORENKRANEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Metingen op grondniveau<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/volgens<br />
deel A, punt 5.<br />
Metingen op het niveau van de giek<br />
Wanneer het hefmechanisme zich ter hoogte van de<br />
giek bevindt, is het meetoppervlak een bol met een straal<br />
van 4 m, waarvan het middelpunt samenvalt met het<br />
geometrische middelpunt van de lier.<br />
Wanneer de meting wordt uitgevoerd met het hefmechanisme<br />
op het achterstuk van de giek, is het meetoppervlak<br />
een bol; S is gelijk aan 200 m2 .<br />
De meetpunten zijn als volgt (zie figuur 53.1):<br />
Vier meetpunten op een horizontaal vlak door het geometrische<br />
middelpunt van het mechanisme (H = h/2)<br />
met L = 2,80 m<br />
en d = 2,80 m – l/2<br />
L = halve afstand tussen twee opeenvolgende meetpunten;<br />
l = lengte van het mechanisme (langs de as van de<br />
giek); b = breedte van het mechanisme; h = hoogte van<br />
het mechanisme; d = afstand tussen de microfoonsteun<br />
en het mechanisme in de richting van de giek.<br />
De andere twee meetpunten bevinden zich op de snijpunten<br />
van de bol en de verticale lijn door het geometrische<br />
middelpunt van het mechanisme.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Meting aan het hefmechanisme<br />
Het hefmechanisme moet tijdens de proef op een van de<br />
volgende wijzen gemonteerd zijn. De precieze montage<br />
wordt in het testrapport beschreven.<br />
(a) Hefmechanisme aan de voet van de toren<br />
De gemonteerde kraan wordt geplaatst op een plat reflecterend<br />
oppervlak van beton of niet-poreus asfalt.<br />
(b) Hefmechanisme op het achterste gedeelte van de<br />
giek<br />
De hoogte van het hefmechanisme ten opzichte van de<br />
grond is ten minste 12 m.<br />
(c) Hefmechanisme bevestigd op de grond<br />
Het hefmechanisme wordt bevestigd op een plat reflecterend<br />
oppervlak van beton of niet-poreus asfalt.<br />
Meting aan het stroomaggregaat<br />
Wanneer het stroomaggregaat deel uitmaakt van de<br />
kraan ongeacht of het verbonden is met het hefmechanisme,<br />
wordt de kraan op een plat reflecterend oppervlak<br />
van beton of niet-poreus asfalt geplaatst.<br />
Wanneer het hefmechanisme zich achter op de giek bevindt,<br />
mag de geluidsmeting worden uitgevoerd met het<br />
mechanisme op het achterste gedeelte van de giek of op<br />
de grond bevestigd.<br />
Wanneer de voeding van de kraan onafhankelijk is<br />
(stroomaggregaat of netspanning, dan wel hydraulische<br />
of pneumatische krachtbron) wordt alleen het geluidsniveau<br />
van de lier van het mechanisme gemeten.<br />
Wanneer het aggregaat van de kraan deel uitmaakt,<br />
worden de geluidsniveaus van het aggregaat en het hefmechanisme<br />
afzonderlijk gemeten, voorzover deze niet<br />
gecombineerd zijn. Waar zulks wel het geval is, geldt de<br />
meting voor het samenstel.<br />
Tijdens de proef zijn het hefmechanisme en het stroomaggregaat<br />
in werking; zij worden in overeenstemming<br />
met de aanwijzingen van de fabrikant gebruikt.<br />
Beproeving in onbelaste toestand<br />
Stroomaggregaten die deel uitmaken van de kraan worden<br />
bij het volle, door de fabrikant opgegeven nominale<br />
vermogen getest.<br />
Het hefmechanisme werkt in vrijloop, waarbij de trommel<br />
de draaisnelheid heeft die overeenkomt met de<br />
maximale bewegingssnelheid van de haak bij heffen en<br />
strijken. Deze snelheid moet door de fabrikant worden<br />
opgegeven. Als testresultaat wordt het hoogste van beide<br />
geluidsvermogensniveaus (heffen en neerlaten) geregistreerd.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
In de kraan ingebouwde stroomaggregaten worden bij<br />
het door de fabrikant opgegeven maximale vermogen<br />
getest. Het hefmechanisme moet werken met een kabelbelasting<br />
op de trommel die overeenkomt met de maximale<br />
belasting (voor de minimale vlucht) bij de maximale<br />
bewegingssnelheid van de haak. De waarden van belasting<br />
en snelheid moeten door de fabrikant worden<br />
opgegeven. De snelheid wordt tijdens de proef gecontroleerd.<br />
Waarnemingstijd(en)/bepaling van het resulterende geluidsvermogensniveau<br />
bij verschillende werkingsomstandigheden<br />
Voor de meting van het geluidsvermogensniveau van<br />
het hefmechanisme bedraagt de meettijd (t r + t f) seconden,<br />
waarin:<br />
t r de tijd is in seconden die aan de inschakeling van de<br />
reminrichting voorafgaat, waarbij het hefmechanisme<br />
werkt op de hierboven aangegeven manier. Tijdens deze<br />
proef geldt t r = 3 seconden;<br />
t f de tijd is in seconden tussen het tijdstip waarop de rem<br />
wordt ingeschakeld en het tijdstip waarop de haak volledig<br />
tot stilstand komt.<br />
Bij gebruik van een integrator dient de integratietijd gelijk<br />
te zijn aan (t r + t f ) seconden.<br />
De effectieve waarde op een meetpunt i wordt gegeven<br />
door:<br />
Lpi = 10 lg [(t r 10 0,1Lir + t f 10 0,1Lfi )/(t f + t f),]<br />
waarin<br />
L ri het geluidsdrukniveau is op meetpunt i gedurende<br />
meettijd t r ;<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
L fi het geluidsdrukniveau is op meetpunt i gedurende<br />
remtijd t f ;<br />
Figuur 53.1: Plaatsing van de meetpunten wanneer het<br />
hefmechanisme zich op het achterdeel van de giek bevindt<br />
54. SLEUVENGRAAFMACHINES<br />
Zie punt 0.<br />
55. TRUCKMIXERS<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Testvoorschriften<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De truckmixer wordt bij stilstand getest. De trommel is<br />
gevuld met beton van gemiddelde samenstelling (spreidingsfactor<br />
42-47 cm), zulks tot de opgegeven capaciteit.<br />
De aandrijfmotor van de trommel draait met de<br />
snelheid die nodig is om de in de handleiding opgegeven<br />
maximale draaisnelheid van de trommel te bewerkstelligen.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
56. WATERPOMPEN<br />
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
parallellepipedum/volgens EN ISO 3744:1995 met<br />
meetafstand d = 1 m.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
De waterpompassemblage wordt op het reflecterend<br />
oppervlak opgesteld; waterpompassemblages op glijders<br />
worden op een steunconstructie van 0,40 m hoog<br />
geplaatst, tenzij anders aangegeven in de installatievoorschriften<br />
van de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
De motor moet worden ingesteld op het in de aanwijzingen<br />
van de fabrikant genoemde toerental waarbij het<br />
hoogste rendement wordt geleverd.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
57. LASAGGREGATEN<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 283
Basisnorm voor geluidsemissie<br />
EN ISO 3744:1995.<br />
Omgevingscorrectie K 2A<br />
Meting in de buitenlucht<br />
K 2A = 0<br />
Meting binnen<br />
De waarde van de overeenkomstig bijlage A van<br />
EN ISO 3744:1995 bepaalde constante K 2A moet ≤<br />
2,0 dB zijn. In dat geval wordt K 2A buiten beschouwing<br />
gelaten.<br />
Meetoppervlak/Aantal meetpunten/Meetafstand<br />
Halve bol/6 meetpunten volgens deel A, punt 5/volgens<br />
deel A, punt 5<br />
indien 1 > 2 m, kan een parallellepipedum volgens<br />
EN ISO 3744:1995 met meetafstand d = 1 m worden gebruikt.<br />
Testvoorschriften<br />
Opstelling van het materieel<br />
Het lasaggregaat wordt op het reflecterend oppervlak<br />
opgesteld; lasaggregaten op glijders worden op een<br />
steunconstructie van 0,40 m hoog geplaatst, tenzij anders<br />
aangegeven in de installatievoorschriften van de fabrikant.<br />
Beproeving in belaste toestand<br />
ISO/DIS 8528-10: 1998, punt 9.<br />
Waarnemingstijd<br />
De waarnemingstijd bedraagt ten minste 15 sec.<br />
BIJLAGE IV<br />
CE-markering van overeenstemming<br />
De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de<br />
letters «CE» in de volgende vorm:<br />
Indien de CE-markering naar gelang van de grootte van<br />
de materieel verkleind of vergroot wordt, moeten verhouding<br />
overeenkomen met die van bovenstaande tekening.<br />
De verschillende delen van de CE-markering moeten nagenoeg<br />
dezelfde verticale afmeting hebben, die niet<br />
minder dan 5 millimeter mag zijn.<br />
De vermelding van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
bestaat uit het getal dat het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau aangeeft in dB, het teken L WA<br />
en een pictogram in de volgende vorm:<br />
Indien de vermelding naar gelang van de grootte van<br />
het materieel verkleind of vergroot wordt, moeten de<br />
verhoudingen overeenkomen met die van de bovenstaande<br />
tekening. De verticale afmeting van de vermelding<br />
moet, zo mogelijk, evenwel niet minder zijn dan<br />
40 mm.<br />
BIJLAGE V<br />
Interne fabricagecontrole<br />
1. In deze bijlage wordt de procedure beschreven in het<br />
kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde die aan de verplichtingen van<br />
punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat het materieel<br />
voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn. De fabrikant<br />
of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
moet de CE-markering van overeenstemming en<br />
de vermelding van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
overeenkomstig artikel 11 aanbrengen op<br />
iedere machine en een schriftelijke EG-verklaring van<br />
overeenstemming opstellen overeenkomstig artikel 8.<br />
2. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
moet de in punt 3 beschreven technische documentatie<br />
opstellen en die na de fabricage van het laatste<br />
product ten minste tien jaar lang voor inspectiedoeleinden<br />
ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten<br />
houden. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde, kan een andere persoon belasten<br />
met het bewaren van de technische documentatie.<br />
In dat geval moet hij naam en adres van die persoon in<br />
de EG-verklaring van overeenstemming vermelden.<br />
3. De technische documentatie moet een beoordeling<br />
van de overeenstemming van het materieel met de voorschriften<br />
van deze richtlijn mogelijk maken. Zij moet ten<br />
minste de volgende informatie bevatten:<br />
– naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde;<br />
– beschrijving van het materieel;<br />
–merk;<br />
–handelsbenaming;<br />
– type, serie en nummer;<br />
– de technische gegevens die van belang zijn voor de<br />
identificatie van het materieel en de beoordeling van de<br />
geluidsemissie ervan, waaronder indien nodig schematische<br />
tekeningen, alsmede beschrijvingen en toelichtingen<br />
voor een goed begrip ervan;<br />
– een verwijzing naar deze richtlijn;<br />
– een gedetailleerd technisch rapport over de resultaten<br />
van geluidsmetingen die volgens de voorschriften van<br />
deze richtlijn zijn verricht;<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
– de gebruikte technische instrumenten en de resultaten<br />
van de schatting van de onzekerheden door variaties in<br />
de productie en het verband daarvan met het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau.<br />
4. De fabrikant treft de nodige maatregelen om ervoor te<br />
zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat het vervaardigde<br />
materieel continu in overeenstemming is met<br />
de in de punten 2 en 3 bedoelde technische documentatie<br />
en de voorschriften van deze richtlijn.<br />
BIJLAGE VI<br />
Interne fabricagecontrole met beoordeling<br />
van de technische documentatie en periodieke<br />
controles<br />
1. In deze bijlage wordt de procedure beschreven in het<br />
kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde die aan de verplichtingen van<br />
de punten 2, 5 en 6 voldoet, garandeert en verklaart dat<br />
het materieel voldoet aan de voorschriften van deze<br />
richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde<br />
gemachtigde moet de CE-markering van overeenstemming<br />
en de vermelding van het gewaarborgde geluidsvermogensniveau<br />
overeenkomstig artikel 11 aanbrengen<br />
op iedere machine en een schriftelijke EG-verklaring<br />
van overeenstemming opstellen overeenkomstig<br />
artikel 8.<br />
2. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
moet de in punt 3 beschreven technische documentatie<br />
opstellen en die na de fabricage van het laatste<br />
product ten minste tien jaar lang voor inspectiedoeleinden<br />
ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten<br />
houden. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde, kan een andere persoon belasten<br />
met het bewaren van de technische documentatie.<br />
In dat geval moet hij naam en adres van die persoon in<br />
de EG-verklaring van overeenstemming vermelden.<br />
3. De technische documentatie moet een beoordeling<br />
van de overeenstemming van het materieel met de voorschriften<br />
van deze richtlijn mogelijk maken. Zij moet ten<br />
minste de volgende informatie bevatten:<br />
– naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde;<br />
– beschrijving van het materieel;<br />
–merk;<br />
–handelsbenaming;<br />
– type, serie en nummer;<br />
– de technische gegevens die van belang zijn voor de<br />
identificatie van het materieel en de beoordeling van de<br />
geluidsemissie ervan, waaronder indien nodig schematische<br />
tekeningen, alsmede beschrijvingen en toelichtingen<br />
voor een goed begrip ervan;<br />
–een verwijzing naar deze richtlijn;<br />
– een gedetailleerd technisch rapport over de resultaten<br />
van geluidsmetingen die volgens de voorschriften van<br />
deze richtlijn zijn verricht;<br />
– de gebruikte technische instrumenten en de resultaten<br />
van de schatting van de onzekerheden door variaties in<br />
de productie en het verband daarvan met het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau.<br />
4. De fabrikant treft de nodige maatregelen om ervoor te<br />
zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat het vervaardigde<br />
materieel in overeenstemming is met de in de<br />
punten 2 en 3 bedoelde technische documentatie en de<br />
voorschriften van deze richtlijn.<br />
5. Beoordeling door de aangemelde instantie vóór het in<br />
de handel brengen<br />
De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
verstrekt de aangemelde instantie van zijn<br />
keuze een afschrift van zijn technische documentatie<br />
284 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
vóór het eerste exemplaar van het materieel in de handel<br />
wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.<br />
Indien er twijfels zijn omtrent de betrouwbaarheid van<br />
de technische documentatie, brengt de aangemelde instantie<br />
de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde<br />
gemachtigde daarvan op de hoogte en wijzigt zij indien<br />
nodig de technische documentatie of laat deze wijzigen,<br />
of voert zij eventueel nodig geachte tests uit of laat<br />
deze uitvoeren.<br />
Nadat de aangemelde instantie een verslag heeft uitgebracht<br />
waarin zij bevestigt dat de technische documentatie<br />
voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn, kan<br />
de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
overeenkomstig artikel 11 de CE-markering<br />
op het materieel aanbrengen en overeenkomstig<br />
artikel 8 een EG-verklaring van overeenstemming opstellen,<br />
waarvoor hij volledig verantwoordelijk is.<br />
6. Beoordeling door de aangemelde instantie tijdens de<br />
fabricage<br />
De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
betrekt de aangemelde instantie verder bij<br />
het fabricageproces overeenkomstig een van de volgende<br />
procedures die door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde wordt gekozen:<br />
– De aangemelde instantie verricht periodieke controles<br />
ten einde na te gaan of het gefabriceerde materieel continu<br />
in overeenstemming is met de technische documentatie<br />
en met de voorschriften van deze richtlijn; de<br />
aangemelde instantie besteedt vooral aandacht aan de<br />
volgende punten:<br />
— de correcte en volledige markering van het materieel<br />
overeenkomstig artikel 11;<br />
— het verstrekken van de EG-verklaring van overeenstemming<br />
overeenkomstig artikel 8;<br />
— de gebruikte technische instrumenten en de resultaten<br />
van de schatting van de onzekerheden door variaties<br />
in de productie en het verband daarvan met het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau.<br />
De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
verleent de aangemelde instantie vrije toegang<br />
tot alle interne documentatie in verband met deze<br />
procedures, de feitelijke resultaten van de interne controles<br />
en de eventuele bijsturingen.<br />
Uitsluitend indien voornoemde controles onbevredigende<br />
resultaten opleveren, verricht de aangemelde instantie<br />
geluidsproeven, die naar eigen oordeel en ervaring<br />
van de instantie kunnen worden vereenvoudigd of volledig<br />
volgens de bepalingen van bijlage III voor het betrokken<br />
materieel kunnen worden uitgevoerd.<br />
– De aangemelde instantie verricht met willekeurige<br />
tussenpozen productcontroles of laat deze verrichten.<br />
De aangemelde instantie kiest een adequaat monster<br />
van de eindproducten dat aan een onderzoek wordt onderworpen<br />
en waarop passende proeven als omschreven<br />
in bijlage III of daarmee gelijkstaande proeven worden<br />
verricht ten einde de overeenstemming van de producten<br />
met de desbetreffende voorschriften van de richtlijn<br />
te controleren. Bij de controle van de producten<br />
moeten onder meer de volgende punten worden nagegaan:<br />
— de correcte en volledige markering van het materieel<br />
overeenkomstig artikel 11;<br />
— het verstrekken van de EG-verklaring van overeenstemming<br />
overeenkomstig artikel 8.<br />
Bij beide procedures wordt de frequentie van de controles<br />
door de aangemelde instantie bepaald op grond van<br />
de resultaten van de voorgaande beoordelingen, de<br />
noodzaak toezicht te houden op bijsturingen en nadere<br />
richtsnoeren voor de frequentie van de controles op basis<br />
van de jaarlijkse productie en de algemene betrouwbaarheid<br />
van de fabrikant bij het handhaven van de ge-<br />
waarborgde waarden; er moet evenwel ten minste om<br />
de drie jaar een controle worden uitgevoerd.<br />
Indien er twijfels rijzen bij de betrouwbaarheid van de<br />
technische documentatie of bij het volgen ervan tijdens<br />
de fabricage, brengt de aangemelde instantie de fabrikant<br />
of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
daarvan op de hoogte.<br />
In de gevallen waarin het materieel niet voldoet aan de<br />
bepalingen van deze richtlijn, brengt de aangemelde instantie<br />
de kennisgevende Lid-Staat daarvan op de hoogte.<br />
BIJLAGE VII<br />
Exemplaarkeuring<br />
1. In deze bijlage wordt de procedure beschreven in het<br />
kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat het<br />
materieel dat is verstrekt met het in punt 4 bedoelde certificaat<br />
van overeenstemming, voldoet aan de voorschriften<br />
van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde moet op het materieel<br />
de CE-markering van overeenstemming aanbrengen,<br />
aangevuld met de gegevens als vereist<br />
overeenkomstig artikel 11, en een schriftelijke EG-verklaring<br />
van overeenstemming opstellen overeenkomstig<br />
artikel 8.<br />
2. De aanvraag voor een eenheidskeuring wordt door de<br />
fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
ingediend bij de aangemelde instantie van zijn<br />
keuze.<br />
Deze aanvraag omvat:<br />
– naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en<br />
adres van de gemachtigde indien de aanvraag door<br />
laatstgenoemde wordt ingediend;<br />
– een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende<br />
aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie;<br />
– technische documentatie die de hiernavolgende gegevens<br />
bevat:<br />
— beschrijving van het materieel;<br />
—merk;<br />
— handelsbenaming;<br />
— type, serie en nummer;<br />
— de technische gegevens die van belang zijn voor de<br />
identificatie van het materieel en de beoordeling van de<br />
geluidsemissie ervan, waaronder indien nodig schematische<br />
tekeningen, alsmede beschrijvingen en toelichtingen<br />
voor een goed begrip ervan;<br />
— een verwijzing naar deze richtlijn.<br />
3. De aangemelde instantie:<br />
– controleert of het materieel in overeenstemming met<br />
de technische documentatie is vervaardigd;<br />
– stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar<br />
overeenkomstig deze richtlijn de geluidsproeven zullen<br />
worden uitgevoerd;<br />
– verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de nodige<br />
geluidsproeven overeenkomstig deze richtlijn.<br />
4. Wanneer het materieel voldoet aan de bepalingen<br />
van deze richtlijn, verstrekt de aangemelde instantie de<br />
aanvrager een certificaat van overeenstemming zoals<br />
beschreven in bijlage X.<br />
Wanneer de aangemelde instantie weigert een certificaat<br />
van overeenstemming te verstrekken, dient zij de<br />
weigering uitvoerig te motiveren.<br />
5. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
bewaart naast de technische documentatie<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
ook een afschrift van het certificaat van overeenstemming<br />
gedurende tien jaar na de datum waarop het materieel<br />
in de handel is gebracht.<br />
BIJLAGE VIII<br />
Volledige kwaliteitsborging<br />
1. In deze bijlage wordt de procedure beschreven in het<br />
kader waarvan de fabrikant die aan de verplichtingen<br />
van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat het materieel<br />
voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn.<br />
De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde<br />
moet op elk product de CE-markering van<br />
overeenstemming aanbrengen, aangevuld met de gegevens<br />
als vereist overeenkomstig artikel 11, en de schriftelijke<br />
EG-verklaring van overeenstemming opstellen<br />
overeenkomstig artikel 8.<br />
2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd kwaliteitssysteem<br />
voor ontwerp, fabricage, eindkeuring van producten<br />
en beproeving als omschreven in punt 3 en is onderworpen<br />
aan toezicht als omschreven in punt 4.<br />
3. Kwaliteitssysteem<br />
3.1. De fabrikant dient bij een aangemelde instantie van<br />
zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem<br />
in.<br />
Deze aanvraag omvat:<br />
– alle relevante informatie over de categorie producten<br />
die men wil gaan fabriceren, onder meer technische documentatie<br />
over al het materieel dat reeds in de ontwerp-<br />
of de productiefase verkeert, die ten minste de volgende<br />
informatie moet bevatten:<br />
— naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde;<br />
— beschrijving van het materieel;<br />
—merk;<br />
— handelsbenaming;<br />
— type, serie en nummer;<br />
— de technische gegevens die van belang zijn voor de<br />
identificatie van het materieel en de beoordeling van de<br />
geluidsemissie ervan, waaronder indien nodig schematische<br />
tekeningen, alsmede beschrijvingen en toelichtingen<br />
voor een goed begrip ervan;<br />
— een verwijzing naar deze richtlijn;<br />
— een gedetailleerd technisch rapport over de resultaten<br />
van geluidsmetingen die volgens de voorschriften<br />
van deze richtlijn zijn verricht;<br />
— de gebruikte technische instrumenten en de resultaten<br />
van de schatting van de onzekerheden door variaties<br />
in de productie en het verband daarvan met het gewaarborgde<br />
geluidsvermogensniveau;<br />
— een afschrift van de EG-verklaring van overeenstemming;<br />
— de documentatie over het kwaliteitssysteem.<br />
3.2. De toepassing van het kwaliteitssysteem moet waarborgen<br />
dat het product voldoet aan de voorschriften van<br />
de richtlijnen die erop van toepassing zijn.<br />
Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften<br />
en bepalingen moeten systematische en ordelijk<br />
worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk<br />
vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies.<br />
De documentatie over het kwaliteitssysteem moet een<br />
gemeenschappelijke interpretatie mogelijk maken van<br />
de kwaliteitsbepalende beleidsmaatregelen en procedures<br />
zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen<br />
en -rapporten.<br />
3.3. De documentatie bevat met name een behoorlijke<br />
beschrijving van:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 285
– de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en<br />
de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding<br />
met betrekking tot de kwaliteit van ontwerp<br />
en product;<br />
– de technische documentatie die voor elk product moet<br />
worden opgesteld en die ten minste de in punt 3.1 aangegeven<br />
informatie voor de daar vermelde technische<br />
documentatie bevat;<br />
– de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp,<br />
de procédés en systematische maatregelen die zullen<br />
worden toegepast bij het ontwerpen van de producten<br />
die onder de bedoelde categorie producten vallen;<br />
– de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitsbeheersingsen<br />
kwaliteitsborgingstechnieken en -procedures en de<br />
in dat verband systematisch toe te passen maatregelen;<br />
– de onderzoeken en proeven die voor, tijdens en na de<br />
fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat<br />
zal gebeuren;<br />
– de kwaliteitsrapporten, zoals keuringsverslagen, beproevingsgegevens,<br />
kalibratiegegevens, rapporten betreffende<br />
de kwalificatie van het betrokken personeel<br />
enz.;<br />
– de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken<br />
van de vereiste kwaliteit van ontwerp en product, en<br />
de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem.<br />
De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem<br />
om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde<br />
eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt<br />
voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij<br />
EN ISO 9001 wordt toegepast.<br />
Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring<br />
te hebben als beoordelaar van de betrokken materieeltechnologie.<br />
De beoordelingsprocedure omvat een<br />
beoordelingsbezoek aan de installaties van de fabrikant.<br />
De fabrikant wordt van de beslissingen in kennis gesteld.<br />
De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek<br />
en het met redenen omklede beoordelingsbesluit.<br />
3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen<br />
die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem<br />
na te komen en te zorgen dat het adequaat en doeltreffend<br />
blijft.<br />
De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft<br />
goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap<br />
gevestigde gemachtigde op de hoogte gehouden<br />
van elke voorgenomen bijwerking van het kwaliteitssysteem.<br />
De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde<br />
wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem<br />
nog steeds zal voldoen aan de in punt 3.2 bedoelde<br />
eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk<br />
is.<br />
Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De<br />
kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en<br />
het met redenen omklede beoordelingsbesluit.<br />
4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde<br />
instantie<br />
4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant<br />
naar behoren voldoet aan de verplichtingen die<br />
voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem.<br />
4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor<br />
inspectiedoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-<br />
, keurings-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt<br />
haar alle nodige informatie, met name:<br />
– de documentatie over het kwaliteitssysteem;<br />
– de kwaliteitsrapporten die in het kader van het ontwerp-gedeelte<br />
van het kwaliteitssysteem moeten worden<br />
opgemaakt, zoals resultaten van analyses, berekeningen,<br />
beproevingen, enz.;<br />
– de kwaliteitsrapporten die in het kader van het fabricagegedeelte<br />
van het kwaliteitssysteem moeten worden<br />
opgemaakt, zoals keuringsverslagen, beproevingsgegevens,<br />
ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie<br />
van het betrokken personeel, enz.<br />
4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles<br />
om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem<br />
onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een<br />
beproevingsverslag.<br />
4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde<br />
bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken<br />
kan de aangemelde instantie zonodig proeven<br />
verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking<br />
van het kwaliteitssysteem te vergewissen. De aangemelde<br />
instantie verstrekt de fabrikant een verslag van<br />
het bezoek en, wanneer een proef werd verricht, een<br />
keuringsverslag.<br />
5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten<br />
minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste<br />
exemplaar van het materieel de volgende gegevens ter<br />
beschikking van de nationale autoriteiten:<br />
– de in punt 3.1, tweede streepje, van deze bijlage bedoelde<br />
documentatie;<br />
– de in punt 3.4, tweede alinea bedoelde wijzigingen;<br />
– de in punt 3.4, laatste alinea en in de punten 4.3 en 4.4<br />
bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde<br />
instantie.<br />
6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde<br />
instanties in kennis van de ter zake dienende informatie<br />
over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen.<br />
BIJLAGE IX<br />
Te hanteren minimumcriteria bij de<br />
aanmelding van instanties<br />
1. De aangemelde instantie, de directeur daarvan en het<br />
met de uitvoering van het onderzoek of de keuring belaste<br />
personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant,<br />
de leverancier of de installateur zijn van het materieel<br />
dat zij controleren, noch de gemachtigde van een der genoemde<br />
personen. Zij mogen bij het ontwerpen, de fabricage,<br />
de verkoop of het onderhoud van dit materieel<br />
noch rechtstreeks noch als gemachtigden van de betrokken<br />
partijen optreden. De mogelijke uitwisseling van<br />
technische gegevens tussen fabrikant en instantie wordt<br />
door deze bepaling niet uitgesloten.<br />
2. De instantie en het personeel moeten de beoordelingen<br />
en de keuringen uitvoeren met de grootste mate van<br />
beroepsintegriteit en technische bekwaamheid; zij dienen<br />
vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met<br />
name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen<br />
van hun werkzaamheden kunnen beïnvloeden,<br />
inzonderheid van personen of groepen personen die bij<br />
de resultaten van de keuringen belang hebben.<br />
3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel<br />
en de nodige middelen te bezitten om de met de<br />
uitvoering van de controle en het toezicht verbonden<br />
technische en administratieve taken op passende wijze<br />
te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben<br />
tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen.<br />
4. Het personeel dat met de keuringen is belast, dient:<br />
– een goede technische en beroepsopleiding te hebben<br />
genoten;<br />
– een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften<br />
voor de beoordeling van technische documentatie;<br />
– een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften<br />
betreffende de keuringen die het verricht en voldoende<br />
praktische ervaring met deze keuringen te hebben;<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
– de bekwaamheid te bezitten om verklaringen, verslagen<br />
en rapporten op te stellen die nodig zijn om het verrichten<br />
van de keuringen vast te leggen.<br />
5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de<br />
keuringen is belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging<br />
van een functionaris mag niet afhangen van het<br />
aantal keuringen dat hij verricht, noch van de uitslag<br />
van deze keuringen.<br />
6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke<br />
aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze wettelijke aansprakelijkheid<br />
op basis van het Belgisch recht door de<br />
staat wordt gedekt.<br />
7. Het personeel van de instantie is gebonden aan het<br />
beroepsgeheim ten aanzien van alle gegevens die worden<br />
verzameld bij de uitvoering van de keuringen in het<br />
kader van de richtlijn of van de bepalingen van intern<br />
recht die daaraan uitvoering geven (behalve tegenover<br />
de bevoegde diensten).<br />
BIJLAGE X<br />
Eenheidskeuring model van het certificaat van<br />
overeenstemming<br />
EG-CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING<br />
1. FABRIKANT 2. NUMMER EG-CERTIFICAAT VAN<br />
OVEREENSTEMMING<br />
3. HOUDERS VAN HET CERTIFI-<br />
CAAT<br />
4. AANGEMELDE INSTANTIE VAN<br />
AFGIFTE<br />
5. LABORATORIUMVERSLAG 6. TOEPASSELIJKE EG-RICHTLIJN<br />
Nr.:<br />
Datum: ../../EG<br />
Gemeten geluidsvermogensniveau<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . dB<br />
7. BESCHRIJVING VAN HET MA-<br />
TERIEEL<br />
Type materieel: Categorie:<br />
Handelsmerk:<br />
Typenummer:<br />
Type motor(en): Fabrikant<br />
Type energie: Vermogen/toerental:<br />
Andere vereiste technische kenmerken,<br />
enz.:<br />
8. DE VOLGENDE DOCUMENTEN MET HET IN VAK 2 VERMELDE NUM-<br />
MER GAAN ALS BIJLAGE BIJ DIT CERTIFICAAT<br />
9. CERTIFICAAT GELDIG,<br />
(stempel)<br />
Plaats: (handtekening)<br />
Datum: / /<br />
BIJLAGE XI<br />
Materieel waarvoor geluidsgrenswaarden<br />
gelden<br />
– bouwliften voor goederentransport (met verbrandingsmotor)<br />
definitie: bijlage I, punt 3;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 3;<br />
– verdichtingsmachines (alleen trilwalsen en niet-vibrerende<br />
walsen, trilplaten en trilstampers)<br />
definitie: bijlage I, punt 8;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 8;<br />
–Compressoren (< 350kW)<br />
definitie: bijlage I, punt 9;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 9;<br />
286 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– Betonbrekers en trilhamers, met de hand geleid<br />
definitie: bijlage I, punt 10;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 10;<br />
– bouwlieren (met verbrandingsmotor)<br />
definitie: bijlage I, punt 12;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 12;<br />
–dozers (55<br />
P≤ 55<br />
P>55<br />
P≤ 15<br />
P>15<br />
m ≤15<br />
15 < m < 30<br />
m ≥ 30<br />
(*) Pel voor lasaggregaten: genormaliseerde lasstroom vermenigvuldigd<br />
met de genormaliseerde lasspanning voor de laagste<br />
waarde van de inschakelduur die door de fabrikant wordt opgegeven.<br />
P el voor vermogensaggregaten: primair vermogen<br />
overeenkomstig ISO 8528-1:1993, punt 13.3.2.<br />
(**) Louter indicatieve waarden. De definitieve waarden zijn afhankelijk<br />
van de wijziging van de richtlijn ingevolge het krachtens<br />
artikel 20 van de richtlijn, lid 3, vereiste verslag. Bij gebreke<br />
van een dergelijke wijziging blijven de waarden voor fase I van<br />
toepassing voor fase II.<br />
Het toelaatbare geluidsvermogensniveau wordt afgerond op het<br />
naaste gehele getal (bij minder dan 0,5 naar beneden, vanaf 0,5<br />
naar boven)<br />
BIJLAGE XII<br />
Materieel waarop alleen het<br />
geluidsvermogensniveau moet worden<br />
gemarkeerd<br />
– hoogwerkers met verbrandingsmotor<br />
Definitie: bijlage I, punt 1;<br />
Toelaatbaar geluidsvermogensniveau<br />
in dB/1 pW<br />
fase I<br />
vanaf<br />
3 januari 2002<br />
108<br />
109<br />
89 + 11 lg P<br />
106<br />
87 + 11 lg P<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
K.B. 6 maart 2002<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 1;<br />
–bosmaaiers<br />
Definitie: bijlage I, punt 2;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 2;<br />
– bouwliften voor goederentransport (met elektrische<br />
motor)<br />
Definitie: bijlage I, punt 3;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 3;<br />
– lintzaagmachines voor gebruik in de bouw<br />
Definitie: bijlage I, punt 4;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 4;<br />
– cirkelzaagbanken voor gebruik in de bouw<br />
Definitie: bijlage I, punt 5;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 5;<br />
– draagbare kettingzagen<br />
Definitie: bijlage I, punt 6;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 6;<br />
– gecombineerde hogedrukspoelingsvoertuigen en kolkenzuigers<br />
Definitie: bijlage I, punt 7;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 7;<br />
– verdichtingsmachines (alleen explosiestampers)<br />
Definitie: bijlage I, punt 8;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 8;<br />
– beton- of mortelmolens<br />
Definitie: bijlage I, punt 11;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 11;<br />
– bouwlieren (met elektrische motor)<br />
Definitie: bijlage I, punt 12;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 12;<br />
– Transport- en spuitmachines voor beton en mortel<br />
Definitie: bijlage I, punt 13;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 13;<br />
– bandtransporteurs<br />
Definitie: bijlage I, punt 14;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 14;<br />
– koelinstallatie op voertuigen<br />
Definitie: bijlage I, punt 15,<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 15;<br />
– boorinstallaties<br />
Definitie: bijlage I, punt 17;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 17;<br />
– installaties voor het vullen en legen van tanks of silo's<br />
op vrachtauto's<br />
Definitie: bijlage I, punt 19;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 19;<br />
– glasbakken<br />
Definitie: bijlage I, punt 22;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 22;<br />
– grastrimmers/graskantensnijders<br />
Definitie: bijlage I, punt 24;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 24;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 287<br />
104<br />
85 + 11 lg P<br />
96<br />
83 + 11 lg P<br />
107<br />
94 + 11 lg m<br />
96 + 11 lg m<br />
fase II<br />
vanaf<br />
3januari<br />
2006<br />
105<br />
106<br />
86 + 11 lg P<br />
103<br />
84 + 11 lg P<br />
101<br />
82 + 11 lg P<br />
93<br />
80 + 11 lg P<br />
105<br />
92 + 11 lg m<br />
94 + 11 lg m<br />
torenkranen 98 + lg P 96 + lg P<br />
las- en vermogensaggregaten<br />
P el ≤2<br />
2 P el<br />
compressoren P≤ 15<br />
P> 15<br />
grasmaaiers, grastrimmers,<br />
graskantensnijders<br />
L ≤50<br />
50< L ≤ 70<br />
70< L ≤ 120<br />
L >120<br />
97 + lg Pel 98 + lg Pel 97 + lg Pel 99<br />
97 + 2 lg P<br />
96<br />
100<br />
100<br />
105<br />
95 + lg Pel<br />
96 + lg Pel 95 + lg Pel 97<br />
95 + 2 lg P<br />
94 (**)<br />
98(**)<br />
98(**)<br />
103(**)
– heggenscharen<br />
Definitie: bijlage I, punt 25;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 25;<br />
– hogedrukspoelers<br />
Definitie: bijlage I, punt 26;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 26;<br />
– hogedrukwaterstraalmachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 27;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 27;<br />
– hydraulische hamers<br />
Definitie: bijlage I, punt 28;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 28;<br />
– voegensnijmachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 30;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 30;<br />
–bladblazers<br />
Definitie: bijlage I, punt 34;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 34;<br />
–bladzuigers<br />
Definitie: bijlage I, punt 35;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 35;<br />
– heftrucks met verbrandingsmotor en contragewicht<br />
(uitgezonderd «andere heftrucks met contragewicht»,<br />
zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 36, tweede streepje,<br />
waarvan het nominale laadvermogen niet meer dan<br />
10 ton bedraagt)<br />
Definitie: bijlage I, punt 36;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 36;<br />
– mobiele afvalbakken<br />
Definitie: bijlage I, punt 39;<br />
meting: bijlage III, deel B, punt 39;<br />
– bestratingsafwerkmachines (met hoog-verdichtingsbalk)<br />
Definitie: bijlage I, punt 41;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 41;<br />
–heimachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 42;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 42;<br />
– buizenleggers<br />
Definitie: bijlage I, punt 43;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 43;<br />
–pistemakers<br />
Definitie: bijlage I, punt 44;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 44;<br />
– stroomaggregaten (G ≥400 kW)<br />
Definitie: bijlage I, punt 45;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 45;<br />
– veegmachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 46;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 46;<br />
– vuilnisauto's<br />
Definitie: bijlage I, punt 47;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 47;<br />
– wegenfreesmachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 48;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 48;<br />
– verticuteermachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 49;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 49;<br />
– houtversnipperaars/hakselaars<br />
Definitie: bijlage I, punt 50;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 50;<br />
– sneeuwruiminrichtingen met roterende werktuigen<br />
(met eigen aandrijving, zonder hulpstukken):<br />
Definitie: bijlage I, punt 51;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 51;<br />
– zuigvoertuigen<br />
Definitie: bijlage I, punt 52;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 52;<br />
– sleuvengraafmachines<br />
Definitie: bijlage I, punt 54;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 54;<br />
– truckmixers<br />
Definitie: bijlage I, punt 55;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 55;<br />
– waterpompen (niet voor gebruik onder water)<br />
Definitie: bijlage I, punt 56;<br />
Meting: bijlage III, deel B, punt 56.<br />
Blz: 356 – Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad<br />
25 juni 2002 inzake de evaluatie en de<br />
beheersing van omgevingslawaai (PB.<br />
L 189, 18 juli 2002)<br />
Art. 1. Doelstellingen<br />
1. Het doel van deze richtlijn is een gemeenschappelijke<br />
aanpak te bepalen om op basis van prioriteiten<br />
de schadelijke gevolgen, hinder inbegrepen,<br />
van blootstelling aan omgevingslawaai te<br />
vermijden, te voorkomen of te verminderen. Daartoe<br />
worden de volgende maatregelen toegepast:<br />
a) vaststelling van de blootstelling aan omgevingslawaai<br />
door middel van geluidsbelastingkaarten<br />
volgens bepalingsmethoden die voor de<br />
Lid-Staten gemeenschappelijk zijn;<br />
b) voorlichting van het publiek over omgevingslawaai<br />
en de effecten daarvan;<br />
c) aanneming van actieplannen door de Lid-Staten<br />
op basis van de resultaten van de geluidsbelastingkaarten,<br />
teneinde omgevingslawaai zo nodig<br />
te voorkomen en te beperken, in het bijzonder<br />
daar waar hoge blootstellingsniveaus schadelijke<br />
effecten kunnen hebben voor de gezondheid van<br />
de mens, en de milieukwaliteit uit het oogpunt<br />
van omgevingslawaai te handhaven waar zij goed<br />
is.<br />
2. Deze richtlijn heeft ook ten doel een grondslag<br />
te bieden voor het ontwikkelen van Gemeen-<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
schapsmaatregelen om lawaai van de belangrijkste<br />
bronnen te verminderen, in het bijzonder wegen<br />
spoorwegvoertuigen en -infrastructuur, vliegtuigen,<br />
materieel voor gebruik buitenshuis en in<br />
de industrie en verplaatsbare machines. Daartoe<br />
dient de Commissie bij het Europees Parlement en<br />
de Raad uiterlijk 18 juli 2006 passende wetgevingsvoorstellen<br />
in. De resultaten van het in<br />
artikel 10, lid 1, bedoelde verslag worden in de<br />
voorstellen verdisconteerd.<br />
Art. 2. Werkingssfeer<br />
1. Deze richtlijn is van toepassing op omgevingslawaai<br />
waaraan mensen in het bijzonder in<br />
bebouwde gebieden, in openbare parken en andere<br />
stille gebieden in agglomeraties, in stille gebieden<br />
op het platteland, nabij scholen, ziekenhuizen<br />
en andere voor lawaai gevoelige gebouwen en gebieden<br />
worden blootgesteld.<br />
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op lawaai<br />
dat door de eraan blootgestelde persoon zelf<br />
wordt veroorzaakt, lawaai van huishoudelijke activiteiten,<br />
door buren veroorzaakt lawaai, lawaai<br />
op de arbeidsplaats, lawaai binnen vervoermiddelen<br />
en lawaai door militaire activiteiten in militaire<br />
terreinen.<br />
Art. 3. Definities<br />
In deze richtlijn wordt verstaan onder:<br />
a) omgevingslawaai: ongewenst of schadelijk geluid<br />
buitenshuis dat door menselijke activiteiten<br />
wordt veroorzaakt, inclusief lawaai dat wordt<br />
voortgebracht door vervoermiddelen, wegverkeer,<br />
spoorwegverkeer, luchtverkeer en locaties<br />
van industriële activiteiten als beschreven in<br />
bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van<br />
24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging);<br />
b) schadelijke effecten: negatieve effecten op de<br />
gezondheid van de mens;<br />
c) hinder: mate van geluidshinder voor de gemeenschap<br />
als bepaald met veldonderzoek;<br />
d) geluidsbelastingsindicator: natuurkundige<br />
grootheid voor de beschrijving van het omgevingslawaai,<br />
die een verband met een schadelijk<br />
gevolg heeft;<br />
e) bepaling: methode voor de berekening, voorspelling,<br />
raming of meting van de waarde van een<br />
geluidsbelastingsindicator of de daarmee verband<br />
houdende schadelijke gevolgen;<br />
f) L den (dag-avond-nacht-geluidsbelastingsindicator):<br />
geluidsbelastingsindicator voor de hinder tijdens<br />
de etmaalperiode, zoals nader gedefinieerd<br />
in bijlage I;<br />
g) L day (dag-geluidsbelastingsindicator): geluidsbelastingsindicator<br />
voor hinder tijdens de dagperiode,<br />
zoals nader gedefinieerd in bijlage I;<br />
h) L evening (avond-geluidsbelastingsindicator): geluidsbelastingsindicator<br />
voor hinder tijdens de<br />
avondperiode, zoals nader gedefinieerd in<br />
bijlage I;<br />
288 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
i) L night (nacht-geluidsbelastingsindicator): geluidsbelastingsindicator<br />
voor slaapverstoringen,<br />
zoals nader gedefinieerd in bijlage I;<br />
j) dosis/effectrelatie: relatie tussen de waarde van<br />
een geluidsbelastingsindicator en een schadelijk<br />
effect;<br />
k) agglomeratie: deel van het grondgebied van<br />
een Lid-Staat, als afgebakend door deze Lid-Staat,<br />
met een bevolking van meer dan<br />
100.000 personen en een zodanige bevolkingsdichtheid<br />
dat de Lid-Staat het als een stedelijk gebied<br />
beschouwt;<br />
l) stil gebied in een agglomeratie: gebied, als afgebakend<br />
door de bevoegde instantie, bijvoorbeeld<br />
een gebied dat niet is blootgesteld aan lawaai met<br />
een waarde van L den of een andere passende geluidsbelastingsindicator<br />
die groter is dan een door<br />
de Lid-Staat vastgelegde waarde;<br />
m) stil gebied op het platteland: gebied, als afgebakend<br />
door de bevoegde instantie, dat niet blootstaat<br />
aan lawaai van verkeer, industrie of recreatie;<br />
n) belangrijke weg: regionale, nationale of internationale<br />
weg, als aangeduid door de Lid-Staat,<br />
waarop jaarlijks meer dan 3 miljoen voertuigen<br />
passeren;<br />
o) belangrijke spoorweg: spoorweg, als aangeduid<br />
door de Lid-Staat, waarop jaarlijks meer dan<br />
30.000 treinen passeren;<br />
p) belangrijke luchthaven: burgerluchthaven, als<br />
aangeduid door de Lid-Staat, waarop jaarlijks<br />
meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen plaatsvinden<br />
(zowel opstijgen en landen zijn bewegingen),<br />
met uitsluiting van oefenvluchten met lichte vliegtuigen;<br />
q) geluidsbelastingkaart: weergave van gegevens<br />
omtrent een bestaande of voorspelde geluidssituatie<br />
in termen van een geluidsbelastingsindicator,<br />
overschrijding van een geldende relevante<br />
grenswaarde, aantal blootgestelde personen in<br />
een bepaald gebied, aantal woningen dat in een<br />
bepaald gebied blootgesteld is aan bepaalde<br />
waarden van een geluidsbelastingsindicator;<br />
r) strategische geluidsbelastingkaart: een kaart<br />
die bedoeld is voor de algemene evaluatie van de<br />
geluidsbelastingssituatie in een bepaald gebied<br />
ten gevolge van verschillende lawaaibronnen of<br />
voor de algemene prognoses voor dat gebied;<br />
s) grenswaarde: waarde van L den of L night, en waar<br />
passend L day en L evening, als bepaald door de Lid-<br />
Staat, bij overschrijding waarvan de bevoegde instanties<br />
beperkingsmaatregelen in overweging<br />
nemen of opleggen; de grenswaarden kunnen<br />
verschillend zijn voor verschillende typen lawaai<br />
(lawaai door weg-, spoorweg- of luchtverkeer, industrielawaai<br />
enz.), verschillende omgevingen en<br />
verschillende gevoeligheden van bevolkingsgroepen<br />
voor lawaai; zij kunnen ook verschillend zijn<br />
voor bestaande en nieuwe situaties (bij verandering<br />
van de situatie wat de geluidsbron of het omgevingsgebruik<br />
betreft);<br />
t) actieplannen: plannen bedoeld voor de beheersing<br />
van lawaai-uitstoot en lawaai-effecten, waar<br />
nodig met inbegrip van lawaaivermindering;<br />
u) akoestische planning: beheersing van toekomstige<br />
geluidshinder door geplande maatregelen,<br />
zoals ruimtelijke ordening, ontwikkeling van verkeerssystemen,<br />
verkeersplanning, vermindering<br />
van geluidshinder door isolatiemaatregelen en lawaaibeheersing<br />
aan de bron;<br />
v) het publiek: één of meer natuurlijke of rechtspersonen<br />
en, overeenkomstig de nationale wetgeving<br />
of praktijk, verenigingen, organisaties of<br />
groeperingen van die personen.<br />
Art. 4. Uitvoering en verantwoordelijkheden<br />
1. De Lid-Staten wijzen op het geschikte niveau de<br />
bevoegde autoriteiten en instanties aan die voor<br />
de uitvoering van deze richtlijn verantwoordelijk<br />
zijn, met inbegrip van de autoriteiten die belast<br />
worden met:<br />
a) het opmaken en, in voorkomend geval, goedkeuren<br />
van geluidsbelastingkaarten en actieplannen<br />
voor agglomeraties, belangrijke wegen,<br />
spoorwegen en luchthavens;<br />
b) het verzamelen van geluidsbelastingkaarten en<br />
actieplannen.<br />
2. De Lid-Staten stellen de Commissie en het publiek<br />
de in lid 1 bedoelde informatie uiterlijk<br />
18 juli 2005 beschikbaar.<br />
Art. 5. Geluidsbelastingsindicatoren en hun<br />
toepassing<br />
1. De Lid-Staten hanteren de geluidsbelastingsindicatoren<br />
Lden en Lnight als omschreven in bijlage<br />
I voor de opstelling en herziening van strategische<br />
geluidsbelastingkaarten overeenkomstig artikel 7.<br />
Zolang het gebruik van gemeenschappelijke bepalingsmethoden<br />
voor de bepaling van Lden en<br />
Lnight niet verplicht is gesteld, kunnen de Lid-Staten<br />
daartoe nationale geluidsbelastingsindicatoren<br />
en daarmee verband houdende gegevens hanteren,<br />
die in de bovengenoemde indicatoren dienen<br />
te worden omgezet. De geluidsgegevens mogen<br />
niet meer dan drie jaar oud zijn.<br />
2. De Lid-Staten kunnen aanvullende geluidsbelastingsindicatoren<br />
gebruiken voor speciale gevallen<br />
als genoemd in bijlage I, punt 3.<br />
3. Voor akoestische planning en geluidszonering<br />
kunnen de Lid-Staten andere geluidsbelastingsindicatoren<br />
gebruiken dan Lden en Lnight .<br />
4. Uiterlijk 18 juli 2005 verstrekken de Lid-Staten<br />
de Commissie informatie over relevante op hun<br />
grondgebied geldende of geplande grenswaarden,<br />
uitgedrukt in Lden en Lnight , en eventueel Lday en Levening voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai,<br />
vliegtuiglawaai rond luchthavens en industrielawaai<br />
met een toelichting over de implementatie<br />
van de grenswaarden.<br />
Art. 6. Bepalingsmethoden<br />
1. De waarden van L den en L night worden bepaald<br />
met de in bijlage II omschreven bepalingsmethoden.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
2. De gemeenschappelijke bepalingsmethoden<br />
voor de bepaling van Lden en Lnight worden door<br />
de Commissie volgens de procedure van<br />
artikel 13, lid 2, vastgesteld door middel van herziening<br />
van bijlage II. Zolang die methoden niet<br />
zijn vastgesteld, kunnen Lid-Staten bepalingsmethoden<br />
gebruiken die overeenkomstig bijlage II<br />
zijn aangepast en die gebaseerd zijn op de in hun<br />
eigen wetgeving opgenomen methoden. In dat<br />
geval moeten zij aantonen dat die methoden resultaten<br />
opleveren die gelijkwaardig zijn aan de<br />
resultaten die met de in punt 2.2 van bijlage II vermelde<br />
methoden worden bereikt.<br />
3. De gezondheidseffecten worden bepaald aan<br />
de hand van de in bijlage III bedoelde dosis/effectrelaties.<br />
Art. 7. Strategische geluidsbelastingkaarten<br />
1. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat uiterlijk<br />
op 30 juni 2007 voor alle op hun grondgebied gelegen<br />
agglomeraties met meer dan<br />
250.000 inwoners en alle belangrijke wegen<br />
waarop jaarlijks meer dan zes miljoen voertuigen<br />
passeren, belangrijke spoorwegen waarop jaarlijks<br />
meer dan 60.000 treinen passeren en belangrijke<br />
luchthavens, strategische geluidsbelastingkaarten<br />
over de situatie in het voorgaande kalenderjaar<br />
door de bevoegde autoriteiten worden opgesteld<br />
en in voorkomend geval goedgekeurd.<br />
Uiterlijk op 30 juni 2005, en vervolgens om de vijf<br />
jaar, delen de Lid-Staten de Commissie mede welke<br />
de belangrijke wegen zijn waarop jaarlijks<br />
meer dan zes miljoen voertuigen passeren, welke<br />
de belangrijke spoorwegen waarop jaarlijks meer<br />
dan 60.000 treinen passeren, welke de belangrijke<br />
luchthavens en welke de agglomeraties met meer<br />
dan 250.000 inwoners op hun grondgebied zijn.<br />
2. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen<br />
om ervoor te zorgen dat uiterlijk op 30 juni 2012,<br />
en vervolgens om de vijf jaar, voor alle op hun<br />
grondgebied gelegen agglomeraties, alle belangrijke<br />
wegen en alle belangrijke spoorwegen, strategische<br />
geluidsbelastingkaarten over de situatie<br />
in het voorgaande kalenderjaar door de bevoegde<br />
autoriteiten worden opgesteld en in voorkomend<br />
geval goedgekeurd.<br />
Uiterlijk op 31 december 2008 doen de Lid-Staten<br />
de Commissie mededeling van alle op hun grondgebied<br />
gelegen agglomeraties, van alle belangrijke<br />
wegen en belangrijke spoorwegen.<br />
3. De strategische geluidsbelastingkaarten voldoen<br />
aan de minimumeisen van bijlage IV.<br />
4. Aan elkaar grenzende Lid-Staten werken voor<br />
het opstellen van de strategische geluidsbelastingkaarten<br />
voor hun grensstreken samen.<br />
5. De strategische geluidsbelastingkaarten worden<br />
ten minste om de vijf jaar, te rekenen vanaf de<br />
datum van hun opstelling, opnieuw bezien en zo<br />
nodig aangepast.<br />
Art. 8. Actieplannen<br />
1. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de bevoegde<br />
autoriteiten uiterlijk 18 juli 2008 actieplannen<br />
bestemd voor de beheersing, op hun<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 289
grondgebied, van lawaai-uitstoot en lawaai-effecten,<br />
waar nodig met inbegrip van lawaaivermindering,<br />
hebben uitgewerkt voor:<br />
a) plaatsen nabij belangrijke wegen waarop jaarlijks<br />
meer dan zes miljoen voertuigen passeren,<br />
belangrijke spoorwegen waarop jaarlijks meer<br />
dan 60.000 treinen passeren en belangrijke luchthavens;<br />
b) agglomeraties met meer dan<br />
250.000 inwoners. Deze plannen hebben tot doel<br />
stille gebieden in agglomeraties tegen een toename<br />
van geluidshinder te beschermen.<br />
De bevoegde autoriteiten bepalen zelf welke<br />
maatregelen deze plannen bevatten, maar die<br />
maatregelen moeten in het bijzonder gericht zijn<br />
op prioritaire problemen die kunnen worden bepaald<br />
op grond van overschrijding van een relevante<br />
grenswaarde of andere door de Lid-Staten<br />
gekozen criteria, en zij moeten in de eerste plaats<br />
van toepassing zijn op de belangrijkste zones zoals<br />
die zijn vastgesteld door middel van de strategische<br />
geluidsbelastingkaarten.<br />
2. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de bevoegde<br />
autoriteiten uiterlijk 18 juli 2013 actieplannen<br />
hebben opgesteld, in het bijzonder gericht<br />
op prioritaire problemen die kunnen worden<br />
bepaald op grond van overschrijding van een relevante<br />
grenswaarde of andere door de Lid-Staten<br />
gekozen criteria voor de op hun grondgebied gelegen<br />
agglomeraties, belangrijke wegen en belangrijke<br />
spoorwegen.<br />
3. De Lid-Staten doen de Commissie mededeling<br />
van de in de leden 1 en 2 bedoelde andere relevante<br />
criteria.<br />
4. De actieplannen voldoen aan de minimumeisen<br />
van bijlage V.<br />
5. De actieplannen worden in geval van een belangrijke<br />
ontwikkeling die van invloed is op de geluidshindersituatie<br />
en daarnaast ten minste om de<br />
vijf jaar na de datum van goedkeuring opnieuw<br />
bezien, en zo nodig aangepast.<br />
6. Aan elkaar grenzende Lid-Staten werken samen<br />
voor het opstellen van de actieplannen voor<br />
grensregio's.<br />
7. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat het publiek<br />
wordt geraadpleegd over voorstellen voor<br />
actieplannen, dat het vroegtijdig reële mogelijkheden<br />
krijgt voor inspraak in de opstelling en toetsing<br />
van de actieplannen, dat de resultaten van<br />
die inspraak in aanmerking worden genomen en<br />
dat het publiek over de genomen besluiten wordt<br />
geïnformeerd. Er worden redelijke termijnen gegeven<br />
waarbinnen voor elke inspraakronde voldoende<br />
tijd is.<br />
Indien de verplichting om een inspraakprocedure<br />
te volgen zowel uit deze richtlijn als uit andere Gemeenschapswetgeving<br />
voortvloeit, kunnen de<br />
Lid-Staten in gecombineerde procedures voorzien<br />
om dubbel werk te voorkomen.<br />
Art. 9. Informatie voor het publiek<br />
1. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de door<br />
hen opgestelde en, eventueel, goedgekeurde strategische<br />
geluidsbelastingkaarten en de door hen<br />
uitgewerkte actieplannen aan het publiek beschikbaar<br />
worden gesteld en onder het publiek<br />
worden verspreid in overeenstemming met de<br />
toepasselijke Gemeenschapswetgeving, in het bijzonder<br />
Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van<br />
7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie,<br />
en overeenkomstig de bijlagen IV en V<br />
bij deze richtlijn, mede door middel van de beschikbare<br />
informatietechnologieën.<br />
2. De informatie is duidelijk, begrijpelijk en toegankelijk.<br />
De belangrijkste punten worden in een<br />
overzicht weergegeven.<br />
Art. 10. Verzameling en bekendmaking van<br />
gegevens door de Lid-Staten en de Commissie<br />
1. Uiterlijk 18 januari <strong>2004</strong> legt de Commissie aan<br />
het Europees Parlement en de Raad een verslag<br />
over van de bestaande Gemeenschapsmaatregelen<br />
op het gebied van bronnen van omgevingslawaai.<br />
2. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de in de<br />
strategische geluidsbelastingkaarten vervatte gegevens<br />
en de samenvattingen van de actieplannen,<br />
als nader omschreven in bijlage VI, binnen<br />
zes maanden na de in artikel 7 respectievelijk<br />
artikel 8 genoemde data aan de Commissie worden<br />
toegezonden.<br />
3. De Commissie vormt een gegevensbank met de<br />
informatie van de strategische geluidsbelastingkaarten<br />
om de opstelling van het in artikel 11 bedoelde<br />
verslag en andere technische en informatieve<br />
werkzaamheden te vergemakkelijken.<br />
4. De Commissie publiceert om de vijf jaar een samenvattend<br />
verslag over de in de strategische geluidsbelastingkaarten<br />
en de actieplannen vervatte<br />
informatie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op<br />
18 juli 2009 ingediend.<br />
Art. 11. Evaluatie en verslagen<br />
1. De Commissie dient uiterlijk 18 juli 2009 verslag<br />
over de uitvoering van deze richtlijn in bij het<br />
Europees Parlement en de Raad.<br />
2. Het verslag beoordeelt in het bijzonder of er behoefte<br />
bestaat aan verdere communautaire maatregelen<br />
met betrekking tot omgevingslawaai,<br />
eventueel met voorstellen voor uitvoeringsstrategieën<br />
ten aanzien van aspecten als:<br />
a) doelstellingen op lange en middellange termijn<br />
voor de vermindering van het aantal personen dat<br />
schade ondervindt van omgevingslawaai, waarbij<br />
in het bijzonder rekening wordt gehouden met<br />
klimaat- en cultuurverschillen;<br />
b) extra maatregelen ter vermindering van het<br />
omgevingslawaai van specifieke bronnen, in het<br />
bijzonder materieel voor gebruik buitenshuis, verkeersmiddelen<br />
en -infrastructuur en bepaalde categorieën<br />
van industriële activiteiten, op basis van<br />
de reeds uitgevoerde of in behandeling zijnde<br />
maatregelen;<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
c) de bescherming van stille gebieden op het platteland.<br />
3. Het verslag omvat een evaluatie van de kwaliteit<br />
van het akoestische milieu in de Gemeenschap<br />
op basis van de in artikel 10 bedoelde gegevens,<br />
de wetenschappelijke en technische vooruitgang<br />
en andere relevante informatie. De vermindering<br />
van de schadelijke effecten en de kostenbatenverhouding<br />
vormen de voornaamste selectiecriteria<br />
voor de voorgestelde strategieën en<br />
maatregelen.<br />
4. Zodra de Commissie de eerste reeks strategische<br />
geluidsbelastingkaarten heeft ontvangen,<br />
heroverweegt zij:<br />
– de mogelijkheid in bijlage I, punt 1, de meethoogte<br />
in zones met huizen van één verdieping op<br />
1,5 m te stellen;<br />
– de ondergrens voor het geraamde aantal mensen<br />
dat is blootgesteld aan Lden- en Lnight-waarden in verschillende geluidsniveaugebieden in<br />
bijlage VI.<br />
5. Het verslag wordt om de vijf jaar of zo nodig vaker<br />
geactualiseerd. Het omvat een evaluatie van<br />
de uitvoering van deze richtlijn.<br />
6. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen<br />
om deze richtlijn te wijzigen.<br />
Art. 12. Aanpassing<br />
De Commissie past bijlage I, punt 3, alsmede de<br />
bijlagen II en III volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde<br />
procedure aan de technische en wetenschappelijke<br />
vooruitgang aan.<br />
Art. 13. Comité<br />
1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité<br />
dat is opgericht bij artikel 18 van<br />
Richtlijn 2000/14/EG.<br />
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de<br />
artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.<br />
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde<br />
termijn wordt bepaald op drie maanden.<br />
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.<br />
Art. 14. Omzetting<br />
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen in werking treden<br />
om uiterlijk 18 juli <strong>2004</strong> aan deze richtlijn te voldoen.<br />
Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.<br />
Wanneer de Lid-Staten die bepalingen aannemen,<br />
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking<br />
daarvan naar deze richtlijn verwezen.<br />
De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld<br />
door de Lid-Staten.<br />
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van<br />
de bepalingen van intern recht mede die zij op het<br />
onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.<br />
Art. 15. Inwerkingtreding<br />
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van<br />
haar bekendmaking in het Publicatieblad van de<br />
Europese Gemeenschappen.<br />
290 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 16. Adressaten<br />
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.<br />
BIJLAGE I<br />
Geluidsbelastingsindicatoren<br />
(bedoeld in artikel 5)<br />
1. Definitie van het dag-avond-nacht-niveau Lden :<br />
Het dag-avond-nacht-niveau Lden in decibels (dB), is gedefinieerd<br />
door de volgende formule:<br />
waarin:<br />
–Lday het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over<br />
lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-2:1987,<br />
vastgesteld over alle dagperioden van een jaar;<br />
–Levening het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau<br />
over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-<br />
2:1987, vastgesteld over alle avondperioden van een<br />
jaar;<br />
–Lnight het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over<br />
lange termijn is, als gedefinieerd in ISO 1996-2:1987,<br />
vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar;<br />
waarbij:<br />
– de dag twaalf uren telt, de avond vier uren en de nacht<br />
acht uren; de Lid-Staten mogen de avondperiode met<br />
één of twee uur inkorten en de dag- en/of nachtperiode<br />
dienovereenkomstig verlengen, op voorwaarde dat dit<br />
voor alle bronnen geldt en zij de Commissie informatie<br />
verstrekken over de systematische afwijking van de standaardwaarde;<br />
– het begin van de dag (en derhalve het begin van de<br />
avond en de nacht) door de Lid-Staten wordt gekozen<br />
(die keuze moet identiek zijn voor lawaai van alle geluidsbronnen);<br />
de standaardwaarden zijn 7.00-<br />
19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-7.00 uur plaatselijke<br />
tijd;<br />
– een jaar een voor de geluidsemissie relevant en voor de<br />
meteorologische omstandigheden gemiddeld jaar is;<br />
en waarin:<br />
– alleen het invallende geluid wordt beschouwd, wat inhoudt<br />
dat het door de gevel van de betrokken woning<br />
gereflecteerde geluid niet in aanmerking wordt genomen<br />
(in de regel betekent dit bij metingen een correctie<br />
van 3 dB).<br />
De hoogte van het waarneempunt voor de bepaling van<br />
Lden hangt af van de toepassing:<br />
– bij berekeningen met het oog op de opstelling van<br />
strategische geluidsbelastingkaarten met betrekking tot<br />
de blootstelling aan lawaai in of nabij gebouwen liggen<br />
de waarneempunten op een hoogte van 4,0 0,2 m (3,8-<br />
4,2 m) boven de grond vóór de meest blootgestelde gevel;<br />
de meest blootgestelde gevel is die welke gericht is<br />
naar de betrokken geluidsbron en er het dichtst bij is;<br />
voor andere doeleinden mogen andere keuzen worden<br />
gemaakt;<br />
– bij metingen met het oog op de opstelling van strategische<br />
geluidsbelastingkaarten met betrekking tot de<br />
blootstelling aan lawaai in of nabij gebouwen mogen<br />
andere hoogten worden gekozen, maar die mogen nooit<br />
minder dan 1,5 m boven de grond zijn, en de resultaten<br />
moeten worden herleid tot een hoogte van 4 m;<br />
– voor andere doeleinden, zoals akoestische planning en<br />
geluidszonering mogen andere hoogten worden gekozen,<br />
maar die mogen nooit minder dan 1,5 m boven de<br />
grond zijn. Voorbeelden zijn:<br />
– plattelandsgebieden met huizen van één verdieping;<br />
– de uitwerking van lokale maatregelen ter vermindering<br />
van de geluidshinder voor specifieke woningen;<br />
– gedetailleerde geluidsbelastingkaarten voor een beperkte<br />
zone, waarop de blootstelling aan lawaai van afzonderlijke<br />
woningen wordt getoond.<br />
2. Definitie van de nachtgeluidsbelastingsindicator:<br />
De nachtgeluidsbelastingsindicator Lnight is het A-gewogen<br />
gemiddelde geluidsniveau op lange termijn, als gedefinieerd<br />
in ISO 1996-2:1987, bepaald over alle nachtperioden<br />
van een jaar,<br />
waarin:<br />
– de nacht acht uren omvat, als gedefinieerd onder<br />
punt 1 van deze bijlage;<br />
– een jaar een voor de geluidsemissie relevant en voor de<br />
meteorologische omstandigheden gemiddeld jaar is, als<br />
gedefinieerd in punt 1;<br />
– het invallend geluid wordt beschouwd, als beschreven<br />
in punt 1;<br />
– het waarneempunt hetzelfde is als voor Lden. 3. Aanvullende geluidsbelastingsindicatoren:<br />
In sommige gevallen kan het nuttig zijn naast Lden en<br />
Lnight en eventueel Lday en Levening, speciale geluidsbelastingsindicatoren<br />
en bijbehorende grenswaarden te<br />
gebruiken. Enkele voorbeelden:<br />
– de beschouwde geluidsbron is slechts in werking gedurende<br />
een beperkt deel van de tijd (bijvoorbeeld minder<br />
dan 20 % van de tijd in het totale aantal dagen van<br />
een jaar, het totale aantal avonden van een jaar of het totale<br />
aantal nachten van een jaar);<br />
– in één of meer perioden, is het gemiddelde, aantal gebeurtenissen<br />
zeer gering (bijvoorbeeld minder dan één<br />
geluidspiek per uur, waarbij een geluidspiek kan worden<br />
gedefinieerd als lawaai dat minder dan vijf minuten<br />
aanhoudt; een voorbeeld hiervan is het lawaai van passerende<br />
treinen of vliegtuigen);<br />
– de lagefrequentiecomponent van het lawaai is sterk;<br />
–LAmax of SEL (geluidblootstellingsniveau van een geluidgebeurtenis)<br />
voor bescherming tegen geluidspieken<br />
in de nachtperiode;<br />
– extra bescherming in het weekend of een specifieke<br />
periode van het jaar;<br />
– extra bescherming tijdens de dagperiode;<br />
– extra bescherming tijdens de avondperiode;<br />
– combinatie van lawaai uit verschillende bronnen;<br />
– relatief stille zones op het platteland;<br />
– het geluid heeft een sterk tonaal karakter;<br />
– het geluid heeft een impulskarakter.<br />
BIJLAGE II<br />
Bepalingsmethoden voor de<br />
geluidsbelastingsindicatoren<br />
(bedoeld in artikel 6)<br />
1. Inleiding:<br />
De waarde van Lden en Lnight kan worden bepaald, door<br />
berekening, of door meting (op het waarneempunt).<br />
Voor voorspellingen kan uitsluitend de berekeningsmethode<br />
worden gebruikt.<br />
Voorlopige berekenings- en meetmethoden worden beschreven<br />
in de punten 2 en 3 van deze bijlage.<br />
2. Voorlopige berekeningsmethoden voor Lden en Lnight: 2.1. Aanpassing van de bestaande nationale berekeningsmethoden<br />
Wanneer de Lid-Staat reeds beschikt over nationale methoden<br />
voor de bepaling van lange-termijnindicatoren,<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
mogen deze methoden worden toegepast, op voorwaarde<br />
dat zij worden aangepast aan de definities van de indicatoren<br />
in bijlage I. Voor de meeste nationale methoden<br />
betekent dit de invoering van een aparte avondperiode,<br />
en van een jaargemiddelde. Sommige bestaande<br />
methoden moeten ook worden aangepast wat betreft de<br />
uitsluiting van reflectie op de gevel, de invoering van een<br />
specifieke nachtperiode en/of het waarneempunt.<br />
Het gemiddelde over een jaar vergt speciale aandacht.<br />
Fluctuaties van de emissie en de transmissie kunnen bijdragen<br />
tot fluctuaties over een jaar.<br />
2.2. Aanbevolen voorlopige berekeningsmethoden<br />
Voor Lid-Staten die nog niet over nationale berekeningsmethoden<br />
beschikken of willen overstappen op een andere<br />
berekeningsmethode worden de hieronder genoemde<br />
methoden aanbevolen:<br />
Voor INDUSTRIELAWAAI: ISO 9613-2: «Acoustics –<br />
Attenuation of sound propagation outdoors, Part 2; General<br />
method of calculation».<br />
Geschikte geluidsemissiegegevens (input data) voor<br />
deze methode kunnen worden verkregen door metingen<br />
overeenkomstig een van de volgende methoden:<br />
– ISO 8297: 1994 «Acoustics – Determination of sound<br />
power levels of multisource industrial plants for evaluation<br />
of sound pressure levels in the environment –<br />
Engineering method»;<br />
– EN ISO 3744: 1995 «Acoustics – Determination of<br />
sound power levels of noise using sound pressure –<br />
Engineering method in an essentially free field over a reflecting<br />
plane»;<br />
– EN ISO 3746: 1995 «Acoustics – Determination of<br />
sound power levels of noise sources using an enveloping<br />
measurement surface over a reflecting plane».<br />
Voor VLIEGTUIGLAWAAI: ECAC.CEAC Doc. 29 «Report<br />
on Standard Method of Computing Noise Contours<br />
around Civil Airports», 1997. Van de verschillende methoden<br />
voor de modellering van de vliegroutes, wordt de<br />
segmentatietechniek gekozen als uiteengezet in deel 7.5<br />
van ECAC.CEAC Doc. 29.<br />
Voor WEGVERKEERSLAWAAI: de Franse nationale berekeningsmethode<br />
«NMPB-Routes-96 (SETRA-CERTU-<br />
LCPC-CSTB)», genoemd in «Arrêté du 5 mai 1995 relatif<br />
au bruit des infrastructures routières, Journal Officiel du<br />
10 mai 1995, article 6» en in de Franse norm «XPS 31-<br />
133». Voor inputdata betreffende geluidsemissies wordt<br />
in deze documenten verwezen naar de «Guide du bruit<br />
des transports terrestres, fascicule prévision des niveaux<br />
sonores, CETUR 1980».<br />
Voor SPOORWEGLAWAAI: de nationale berekeningsmethode<br />
van Nederland, gepubliceerd in het «Reken- en<br />
Meetvoorschrift Railverkeerslawaai '96, Ministerie<br />
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,<br />
20 november 1996».<br />
Deze methoden moeten worden aangepast aan de definitie<br />
van Lden en Lnight. Uiterlijk 1 juli 2003 zal de Commissie<br />
overeenkomstig artikel 13, lid 2, richtsnoeren publiceren<br />
betreffende de herziene methoden en op basis<br />
van bestaande gegevens emissiegegevens verstrekken<br />
voor vliegtuiglawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.<br />
3. Voorlopige meetmethoden voor Lden en Lnight: Wanneer een Lid-Staat zijn eigen officiële meetmethode<br />
wil gebruiken, moet die methode worden aangepast<br />
overeenkomstig de definities van de indicatoren in<br />
bijlage I en overeenkomstig de beginselen voor de meting<br />
van langetermijngemiddelden als uiteengezet in<br />
ISO 1996-2:1987 en ISO 1996-1:1982.<br />
Wanneer een Lid-Staat nog niet over een meetmethode<br />
beschikt of een andere meetmethode prefereert, kan een<br />
methode worden vastgelegd op basis van de definitie<br />
van de indicator en de beginselen in ISO 1996-2:1987 en<br />
ISO 1996-1:1982.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 291
Meetgegevens die bij een gevel of een ander geluidweerkaatsend<br />
object verkregen zijn, moeten gecorrigeerd<br />
worden om het gereflecteerde geluid van de gevel of het<br />
object uit te sluiten (in de regel betekent dit een meetcorrectie<br />
van 3 dB).<br />
BIJLAGE III<br />
Bepalingsmethoden voor gezondheidseffecten<br />
(bedoeld in artikel 6, lid 3)<br />
Er moeten dosis/effectrelaties worden gebruikt om het<br />
effect van lawaai op de bevolking te schatten. De dosis/effectrelaties<br />
die in het kader van toekomstige herzieningen<br />
overeenkomstig artikel 13, lid 2, in deze bijlage<br />
zullen worden opgenomen, hebben vooral betrekking<br />
op:<br />
– de relatie tussen hinder en Lden voor lawaai van wegverkeer,<br />
spoorwegverkeer, luchtverkeer en industrie;<br />
– de relatie tussen slaapverstoring en Lnight voor lawaai<br />
van wegverkeer, spoorwegverkeer, luchtverkeer en industrie.<br />
Indien nodig kunnen er speciale dosis/effectrelaties<br />
worden voorgelegd voor:<br />
– woningen met een speciale isolatie tegen lawaai als<br />
gedefinieerd in bijlage VI;<br />
– woningen met een rustige gevel als gedefinieerd in<br />
bijlage VI;<br />
– verschillende klimaten/verschillende culturen;<br />
– kwetsbare bevolkingsgroepen;<br />
– tonaal industrieel lawaai;<br />
– industrieel lawaai met een impulskarakter en andere<br />
speciale gevallen.<br />
BIJLAGE IV<br />
Minimumeisen voor strategische<br />
geluidsbelastingkaarten<br />
(bedoeld in artikel 7)<br />
1. Een strategische geluidsbelastingkaart is een presentatie<br />
van gegevens over een van de volgende aspecten:<br />
– een bestaande, in het verleden bestaand hebbende of<br />
voorspelde geluidsbelastingssituatie in termen van een<br />
geluidsbelastingsindicator;<br />
– de overschrijding van een grenswaarde;<br />
– het geschatte aantal woningen, scholen en ziekenhuizen<br />
in een bepaald gebied dat blootgesteld is aan specifieke<br />
waarden van een geluidsbelastingsindicator;<br />
– het geschatte aantal personen in een bepaald aan lawaai<br />
blootgesteld gebied.<br />
2. Strategische geluidsbelastingkaarten kunnen aan het<br />
publiek gepresenteerd worden in de vorm van:<br />
– grafieken;<br />
– numerieke gegevens in tabelvorm;<br />
– numerieke gegevens in elektronische vorm.<br />
3. Bij strategische geluidsbelastingkaarten voor agglomeraties<br />
wordt speciaal aandacht besteed aan lawaai<br />
van:<br />
– wegverkeer;<br />
– spoorwegverkeer;<br />
– luchthavens;<br />
– industrieterreinen, waaronder havens.<br />
4. De strategische geluidsbelastingkaarten hebben het<br />
volgende doel:<br />
– zij vormen de basis voor de gegevens die overeenkomstig<br />
artikel 10, lid 2, en bijlage VI aan de Commissie<br />
moeten worden toegezonden;<br />
– zij zijn een bron van informatie voor de burger overeenkomstig<br />
artikel 9;<br />
– zij vormen een basis voor de actieplannen overeenkomstig<br />
artikel 8.<br />
Voor elk van deze doeleinden is een ander type strategische<br />
geluidsbelastingkaart vereist.<br />
5. Minimumeisen voor de strategische geluidsbelastingkaarten<br />
met betrekking tot de aan de Commissie toe te<br />
zenden gegevens worden gegeven in de punten 1.5, 1.6,<br />
2.5, 2.6 en 2.7 van bijlage VI.<br />
6. Voor de informatie aan de burger overeenkomstig<br />
artikel 9 en voor de opstelling van actieplannen overeenkomstig<br />
artikel 8 is aanvullende en meer gedetailleerde<br />
informatie vereist, zoals:<br />
– een grafische voorstelling;<br />
– kaarten waarin overschrijdingen van een grenswaarde<br />
worden getoond;<br />
– verschilkaarten waarin de bestaande toestand wordt<br />
vergeleken met opties voor toekomstige situaties;<br />
– kaarten waarin de waarde van een geluidsbelastingsindicator,<br />
indien nodig, op een andere hoogte dan<br />
4 m wordt getoond.<br />
De Lid-Staten kunnen regels vastleggen voor het type en<br />
formaat van deze geluidsbelastingkaarten.<br />
7. Strategische geluidsbelastingkaarten voor lokale of<br />
nationale toepassingen moeten worden opgemaakt<br />
voor een meethoogte van 4 m en de 5 dB-klassen van<br />
Lden en Lnight als genoemd in bijlage VI van deze richtlijn.<br />
8. Voor agglomeraties moeten afzonderlijke strategische<br />
geluidsbelastingkaarten worden opgemaakt voor wegverkeerslawaai,<br />
spoorweglawaai, vliegtuiglawaai en industrielawaai.<br />
Er mogen kaarten voor andere geluidsbronnen<br />
worden bijgevoegd.<br />
9. De Commissie kan volgens de procedure van<br />
artikel 13, lid 2, meer gedetailleerde richtsnoeren voor<br />
de opstelling van geluidsbelastingkaarten en software<br />
daarvoor opstellen.<br />
BIJLAGE V<br />
Minimumeisen voor actieplannen<br />
(bedoeld in artikel 8)<br />
1. De actieplannen moeten minimaal de volgende elementen<br />
omvatten:<br />
– een beschrijving van de agglomeratie, de belangrijke<br />
wegen, belangrijke spoorwegen of belangrijke luchthavens<br />
en andere lawaaibronnen waar rekening mee gehouden<br />
moet worden;<br />
– de bevoegde instantie;<br />
– de wettelijke context;<br />
– eventuele grenswaarden overeenkomstig artikel 5;<br />
– een samenvatting van de in de geluidsbelastingkaarten<br />
vervatte gegevens;<br />
– een beoordeling van het geschatte aantal mensen dat<br />
aan lawaai blootgesteld is, een overzicht van problemen<br />
die opgelost en situaties die verbeterd moeten worden;<br />
– een overzicht van de overeenkomstig artikel 8, lid 7,<br />
georganiseerde openbare raadplegingen;<br />
– reeds bestaande maatregelen voor lawaaivermindering<br />
en projecten die in voorbereiding zijn;<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
– maatregelen die de bevoegde instanties in de eerstvolgende<br />
vijf jaar voornemens zijn te nemen, met inbegrip<br />
van acties om stille gebieden te beschermen;<br />
– langetermijnstrategie;<br />
– financiële informatie (indien beschikbaar): begrotingen,<br />
kosteneffectiviteits- en kosten-batenanalyses;<br />
– beoogde bepalingen voor de beoordeling van de uitvoering<br />
en de resultaten van het actieplan.<br />
2. De maatregelen die de bevoegde instanties in het kader<br />
van hun bevoegdheden voornemens zijn te nemen<br />
kunnen bijvoorbeeld het volgende omvatten:<br />
– verkeersplanning;<br />
– ruimtelijke ordening;<br />
– technische maatregelen tegen lawaaibronnen;<br />
– selectie van stillere bronnen;<br />
–vermindering van de geluidsoverdracht;<br />
– regelgevende of economische maatregelen of stimulansen.<br />
3. De actieplannen moeten schattingen bevatten van de<br />
vermindering van het aantal geluidgehinderde personen<br />
(hinder, slaapverstoring of andere gevolgen).<br />
4. De Commissie kan overeenkomstig artikel 13, lid 2,<br />
nadere richtsnoeren voor de actieplannen uitwerken.<br />
BIJLAGE VI<br />
Aan de commissie toe te zenden gegevens<br />
(bedoeld in artikel 10)<br />
Aan de Commissie moeten de hieronder genoemde gegevens<br />
worden toegezonden.<br />
1. Agglomeraties<br />
1.1. Een beknopte beschrijving van de agglomeratie: locatie,<br />
omvang, aantal inwoners.<br />
1.2. De bevoegde instantie.<br />
1.3. In het verleden uitgevoerde programma's ter beperking<br />
van geluidshinder en van kracht zijnde maatregelen.<br />
1.4. De gebruikte berekenings- of meetmethoden.<br />
1.5. Het geschatte aantal mensen (in honderdtallen) dat<br />
in woningen woont die zijn blootgesteld aan Lden-waar den, op 4 m hoogte aan de meest blootgestelde gevel, in<br />
elk van de volgende geluidsbelastingklassen: 55-59, 60-<br />
64, 65-69, 70-74, 75 dB, afzonderlijk voor lawaai van<br />
wegverkeer, spoorwegverkeer, luchtverkeer en industrie.<br />
De cijfers moeten worden afgerond op honderdtallen<br />
(bijvoorbeeld: 5.200 = tussen 5150 en 5249; 100 =<br />
tussen 50 en 149; 0 = minder dan 50).<br />
Daarnaast moet, indien mogelijk en van toepassing,<br />
aangegeven worden hoeveel mensen in bovengenoemde<br />
categorieën wonen in woningen die beschikken over:<br />
– speciale isolatie tegen de betrokken geluidssoort,<br />
d.w.z. speciale isolatie van een gebouw tegen één of<br />
meer soorten omgevingslawaai, in combinatie met zulke<br />
ventilatie- en airconditioningsvoorzieningen dat er<br />
hoge isolatiewaarden tegen omgevingslawaai gehandhaafd<br />
kunnen worden;<br />
– een stille gevel, d.w.z. de gevel van een woning waarop<br />
de Lden-waarde van lawaai uit een specifieke bron 4 m<br />
boven de grond en 2 m voor de gevel meer dan 20 dB lager<br />
is dan die van de gevel met de hoogste Lden-waarde. Er moet worden aangegeven hoe belangrijke wegen,<br />
spoorwegen en luchthavens, als gedefinieerd in<br />
artikel 3, bijdragen tot bovenbedoelde hinder.<br />
1.6. Het geschatte aantal mensen (in honderdtallen) dat<br />
in woningen woont die zijn blootgesteld aan L night -<br />
292 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
waarden, op 4 m hoogte aan de meest blootgestelde gevel,<br />
in elk van de volgende geluidsbelastingklassen: 50-<br />
54, 55-59, 60-64, 65-69, 70 dB, afzonderlijk voor lawaai<br />
van wegverkeer, spoorwegverkeer, luchtverkeer en industrie.<br />
Deze gegevens kunnen vóór de in artikel11, lid 1, bedoelde datum ook worden geëvalueerd voor de<br />
klasse 45-49.<br />
Daarnaast moet, indien mogelijk en van toepassing,<br />
aangegeven worden hoeveel mensen in bovengenoemde<br />
categorieën wonen in woningen met:<br />
– speciale isolatie tegen de betrokken geluidssoort, als<br />
omschreven in punt 1.5;<br />
– een stille gevel, als omschreven in punt 1.5.<br />
Voorts moet worden aangegeven in hoeverre belangrijke<br />
wegen, belangrijke spoorwegen en belangrijke luchthavens<br />
bijdragen tot de geluidshinder.<br />
1.7. Bij grafische weergave moeten strategische geluidskaarten<br />
in elk geval de contouren van 60, 65, 70 en<br />
75 dB weergeven.<br />
1.8. Een samenvatting van het actieplan (niet meer dan<br />
tien bladzijden), waarin de in bijlage V genoemde relevante<br />
aspecten worden beschreven.<br />
2. Belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens<br />
2.1. Een algemene beschrijving van de wegen, spoorwegen<br />
of luchthavens: locatie, omvang en verkeersgegevens.<br />
2.2. Een karakterisering van de omgeving: agglomeraties,<br />
dorpen, platteland of anderszins, informatie over<br />
ruimtelijke ordening, andere bronnen van geluidshinder.<br />
2.3. In het verleden uitgevoerde programma's ter beperking<br />
van geluidshinder en van kracht zijnde maatregelen.<br />
2.4. De gebruikte berekenings- of meetmethoden.<br />
2.5. Het geschatte aantal mensen (in honderdtallen) dat<br />
buiten agglomeraties in woningen woont die zijn bloot-<br />
gesteld aan Lden-waarden, op 4 m boven de grond en<br />
aan de meest blootgestelde gevel, in elk van de volgende<br />
geluidsbelastingklassen: 55-59, 60-64, 65-69, 70-74,<br />
75 dB.<br />
Daarnaast moet, indien mogelijk en van toepassing,<br />
aangegeven worden hoeveel mensen in bovengenoemde<br />
categorieën wonen in woningen met:<br />
– speciale isolatie tegen de betrokken geluidssoort, als<br />
omschreven in punt 1.5;<br />
– een stille gevel, als omschreven in punt 1.5.<br />
2.6. Het geschatte aantal mensen (in honderdtallen) dat<br />
buiten agglomeraties in woningen woont die zijn blootgesteld<br />
aan Lnight-waarden aan de meest blootgestelde<br />
gevel in elk van de volgende geluidsbelastingklassen:<br />
50-54, 55-59, 60-64, 65-69, 70 dB. Deze gegevens kunnen<br />
vóór de in artikel 11, lid 1, bedoelde datum ook worden<br />
geëvalueerd voor de klasse 45-49.<br />
Daarnaast moet, indien mogelijk en van toepassing,<br />
aangegeven worden hoeveel mensen in bovengenoemde<br />
categorieën wonen in woningen met:<br />
– speciale isolatie tegen de betrokken geluidssoort, als<br />
omschreven in punt 1.5;<br />
– een stille gevel, als omschreven in punt 1.5.<br />
2.7. De totale oppervlakte (in km2 ) die is blootgesteld<br />
aan waarden van Lden die hoger zijn dan respectievelijk<br />
55, 65 en 75 dB. Voorts het geschatte aantal woningen<br />
(in honderdtallen) en het geschatte aantal mensen (in<br />
honderdtallen) dat in elk van deze zones woont. Deze cijfers<br />
moeten ook betrekking hebben op de agglomeraties.<br />
Op één of meer kaarten moeten ook de 55 en 65 dB-contourlijnen<br />
zijn opgenomen, met informatie over de locatie<br />
van de dorpen, gemeenten en agglomeraties die binnen<br />
die contourlijnen liggen.<br />
2.8. Een samenvatting van het actieplan (niet meer dan<br />
tien bladzijden), met de in bijlage V vermelde relevante<br />
gegevens.<br />
GELUID – Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/49/EG E.P. en de Raad 25 juni 2002<br />
3. Richtsnoeren<br />
De Commissie kan overeenkomstig artikel 13, lid 2, nadere<br />
richtsnoeren geven voor het verstrekken van bovengenoemde<br />
gegevens.<br />
VERKLARING VAN DE COMMISSIE<br />
in het Bemiddelingscomité over de richtlijn<br />
inzake de evaluatie en de beheersing van<br />
omgevingslawaai<br />
De Commissie neemt nota van de door de leden van het<br />
Bemiddelingscomité voor het Europees Parlement en de<br />
Raad overeengekomen tekst voor artikel 1, lid 2, van de<br />
richtlijn omgevingslawaai.<br />
De Commissie is van mening dat voorstellen voor wetgeving<br />
ter vermindering van de geluidsemissies van alle<br />
grotere bronnen gebaseerd moeten zijn op solide gegevens.<br />
Dat stemt overeen met de «op kennis gebaseerde<br />
benadering» van de beleidsvorming die is voorgesteld in<br />
het 6e milieuactieprogramma (COM(2001) 31) en is<br />
goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad.<br />
In dit verband zullen de rapporten die de Lid-Staten in<br />
het kader van de richtlijn moeten opstellen aan de hand<br />
van geharmoniseerde geluidsindicatoren van essentieel<br />
belang zijn. Wanneer dergelijke gegevens voor de gehele<br />
Gemeenschap beschikbaar zijn, zal het mogelijk zijn<br />
de gevolgen en voordelen van mogelijke maatregelen<br />
naar behoren te beoordelen voordat voorstellen voor<br />
EG-wetgeving worden ingediend.<br />
Daarom zal de Commissie, overeenkomstig het Verdrag<br />
tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nagaan<br />
of het nodig is nieuwe wetgeving voor te stellen, en zich<br />
het recht voorbehouden om te beslissen of en wanneer<br />
het passend is om dergelijke voorstellen in te dienen.<br />
Dit komt overeen met het recht van initiatief van de<br />
Commissie als verankerd in het Verdrag, terwijl artikel 1,<br />
lid 2, waarin bepaald wordt dat binnen een bepaalde tijd<br />
nieuwe voorstellen moeten worden ingediend, afbreuk<br />
lijkt te doen aan dit recht.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 293
Blz: 434 (Aanv. 114) – B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003 tot vaststelling<br />
van de voorwaarden voor de erkenning<br />
van natuurreservaten en van terreinbeherende<br />
natuurverenigingen en houdende<br />
toekenning van subsidies (B.S.,<br />
12 september 2003)<br />
HOOFDSTUK I<br />
ALGEMENE BEPALINGEN<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt<br />
verstaan onder:<br />
1° afdeling: de afdeling Natuur van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;<br />
2° decreet: het decreet van 21 oktober 1997 betreffende<br />
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;<br />
3° minister: de Vlaamse Minister, bevoegd voor<br />
het Natuurbehoud;<br />
4° MINA-fonds: het Fonds voor Preventie en Sanering<br />
inzake leefmilieu en natuur opgericht bij decreet<br />
van 23 januari 1991;<br />
5° raad: Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud;<br />
6° visiegebied: een logisch en samenhangend geheel<br />
waarvoor een globaal streefbeeld wordt uitgewerkt<br />
waarbinnen het beheer van ter erkenning<br />
voorgedragen percelen wordt gekaderd;<br />
7° uitbreidingszone: uitbreidingszone overeenkomstig<br />
artikel 33, 3 e lid, van het decreet;<br />
8° VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk, overeenkomstig<br />
artikel 17, § 1, van het decreet;<br />
9° GEN: Grote Eenheid Natuur, overeenkomstig<br />
artikel 17, § 2, 1°, van het decreet;<br />
10° GENO: Grote Eenheid Natuur in Ontwikkeling,<br />
overeenkomstig artikel 17, § 2, 2°, van het<br />
decreet;<br />
11° IVON: Integraal Verwevings- en Ondersteunend<br />
Netwerk, overeenkomstig artikel 27 van het<br />
decreet;<br />
12° actueel natuurtype: de vegetatie actueel aanwezig<br />
op het terrein;<br />
13° natuurstreefbeeld: de vegetatie waarnaar gestreefd<br />
wordt via gericht beheer op basis van de<br />
aanwezige potenties;<br />
14° landschapsdecreet: het decreet van 16 april<br />
1996 betreffende de landschapszorg.<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD<br />
Vlaanderen<br />
HOOFDSTUK II<br />
TERREINBEHERENDE<br />
NATUURVERENIGINGEN EN<br />
SUBSIDIËRING AANKOPEN<br />
NATUURGEBIEDEN<br />
Afdeling 1<br />
Erkenning als terreinbeherende<br />
natuurvereniging<br />
Art. 2. § 1. Een vereniging kan worden erkend<br />
als gewestelijke terreinbeherende natuurvereniging,<br />
als provinciale terreinbeherende natuurvereniging<br />
of als regionale terreinbeherende natuurvereniging.<br />
§ 2. Om erkend te worden als terreinbeherende<br />
natuurvereniging dient de vereniging te voldoen<br />
aan volgende algemene voorwaarden:<br />
1° de vereniging is, op particulier initiatief, opgericht<br />
als vereniging zonder winstoogmerk. De statuten<br />
zijn rechtsgeldig gepubliceerd en voldoen<br />
aan de wettelijke vereisten inzake statuten van<br />
VZW's;<br />
2° de statuten van de vereniging bepalen het natuurbehoud<br />
en/of de natuurbescherming en het<br />
beheer van natuurgebieden in het Vlaamse Gewest<br />
als hoofdzakelijk en ondubbelzinnig doel;<br />
3° de zetel van de vereniging ligt in het Vlaamse<br />
Gewest of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;<br />
4° de vereniging beschikt over een permanent secretariaat<br />
dat minstens 20 u per week bemand is;<br />
5° de vereniging is bij het indienen van de erkenningsaanvraag<br />
ten minste negen jaar actief op het<br />
vlak van het beheer van erkende natuurreservaten<br />
in het Vlaamse Gewest en kan aantonen dat ze onderlegd<br />
is inzake het natuurbeheer, de monitoring<br />
van flora en fauna en het duurzame behoud van<br />
erkende natuurreservaten;<br />
6° de vereniging houdt een boekhouding bij zodat<br />
de controle op de aanwending van eventuele<br />
subsidies mogelijk is;<br />
7° de vereniging aanvaardt de controle op haar<br />
boekhouding en werking door ambtenaren van<br />
het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;<br />
8° de vereniging laat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
die krachtens de artikelen 1382 tot<br />
en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek aan de<br />
organisatie en haar medewerkers ten laste kan<br />
worden gelegd, dekken door een verzekering;<br />
9° de vereniging stuurt de afdeling jaarlijks voor<br />
30 april een activiteitenverslag van het voorbije<br />
jaar en een programma van de activiteiten voor<br />
het lopende jaar, zoals bepaald in bijlage I;<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
10° het bestuursorgaan van de vereniging vergadert<br />
ten minste viermaal per jaar.<br />
Aanvullend bij de algemene voorwaarden dient<br />
een terreinbeherende natuurvereniging bovendien<br />
bij de aanvraag van de erkenning en minimaal<br />
aan volgende criteria te blijven voldoen:<br />
Voor een gewestelijke terreinbeherende natuurvereniging:<br />
a) reeds gedurende ten minste 9 jaar erkende natuurreservaten<br />
beheren;<br />
b) ten minste 35 erkende natuurreservaten beheren<br />
in ten minste 4 Vlaamse provincies met een<br />
totale erkende oppervlakte van minimaal<br />
1.000 ha;<br />
c) beschikken over een staf die instaat voor het beheer<br />
van de erkende natuurreservaten en voor de<br />
monitoring van de flora en de fauna ervan.<br />
Voor een provinciale terreinbeherende natuurvereniging:<br />
a) reeds gedurende ten minste 9 jaar erkende natuurreservaten<br />
beheren;<br />
b) ten minste 10 erkende natuurreservaten beheren<br />
verspreid over verschillende arrondissementen<br />
van één Vlaamse provincie met een totale erkende<br />
oppervlakte van minimaal 500 ha;<br />
c) beschikken over een staf die instaat voor het beheer<br />
van de erkende natuurreservaten en voor de<br />
monitoring van de flora en de fauna ervan.<br />
Voor een regionale terreinbeherende natuurvereniging:<br />
a) reeds gedurende ten minste 9 jaar ten minste<br />
één erkend natuurreservaat beheren;<br />
b) ten minste 10 erkende natuurreservaten beheren<br />
in ten minste vijf Vlaamse gemeenten met een<br />
totale erkende oppervlakte van minimaal 175 ha.<br />
Art. 3. § 1. De vereniging verstuurt de aanvraag<br />
voor de erkenning als terreinbeherende natuurvereniging<br />
aangetekend naar de afdeling. De aanvraag<br />
omvat:<br />
1° een eensluidend verklaard afschrift van de in<br />
de bijlage van het Belgisch Staatsblad gepubliceerde<br />
statuten van de vereniging en de eventuele wijzigingen<br />
daarvan, evenals de samenstelling van<br />
de bestuursorganen;<br />
2° een door de algemene vergadering van de leden<br />
van de vereniging goedgekeurd financieel<br />
verslag over het voorbije werkjaar;<br />
3° een activiteitenverslag over het voorbije werkjaar;<br />
4° een verklaring van het bestuursorgaan, gestaafd<br />
door bewijsstukken, dat de vereniging vol-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 295
doet aan de opgesomde erkenningsvoorwaarden<br />
en dat ze daarmee akkoord gaat;<br />
5° een verklaring van het bestuursorgaan dat de<br />
vereniging de bepalingen van de sociale en fiscale<br />
wetgeving naleeft, gestaafd door bewijsstukken<br />
die op de zetel van de vereniging ter inzage moeten<br />
liggen van de bevoegde ambtenaren van het<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.<br />
§ 2. De afdeling onderzoekt de aanvraag en vraagt<br />
het advies van de Raad.<br />
§ 3. De afdeling legt de aanvraag, samen met het<br />
advies van de Raad, voor aan de minister, die beslist.<br />
§ 4. Zolang de terreinbeherende natuurvereniging<br />
voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden bepaald<br />
in artikel 2, § 2, blijft de erkenning gelden.<br />
De erkenning als gewestelijke terreinbeherende<br />
natuurvereniging geldt voor de werking in het<br />
hele Vlaamse Gewest.<br />
De erkenning als provinciale terreinbeherende<br />
natuurvereniging geldt voor de werking in de provincie<br />
waar de vereniging bij het indienen van de<br />
aanvraag erkende natuurreservaten beheert.<br />
De erkenning als regionale terreinbeherende natuurvereniging<br />
geldt voor de werking in de gemeenten<br />
waar de vereniging bij het indienen van<br />
de aanvraag erkende natuurreservaten beheert en<br />
in de gemeenten waarbinnen de uitbreidingsperimeter<br />
van deze erkende natuurreservaten ligt.<br />
Art. 4. De minister kan op elk ogenblik de erkenning<br />
als terreinbeherende natuurvereniging intrekken<br />
wanneer blijkt:<br />
1° dat de erkenning werd verkregen op grond van<br />
valse verklaringen of documenten;<br />
2° dat de vereniging niet langer voldoet aan de<br />
voorwaarden bepaald in artikel 2.<br />
Afdeling 2<br />
Subsidiëring van de aankoop van<br />
gebieden<br />
Art. 5. Binnen de jaarlijkse beschikbare begrotingskredieten<br />
en volgens de bepalingen van dit<br />
besluit kan de minister aan de erkende terreinbeherende<br />
natuurverenigingen een subsidie toekennen<br />
voor de aankoop van gebieden met het oog<br />
op de erkenning als natuurreservaat overeenkomstig<br />
de bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 3,<br />
van het decreet.<br />
Art. 6. § 1. De erkende terreinbeherende natuurvereniging<br />
dient voor 31 januari van het kalenderjaar<br />
waarop de aanvraag slaat, de aanvraag voor<br />
de aankoopsubsidiëring in bij de afdeling onder<br />
de vorm zoals bepaald in de bijlage II.<br />
§ 2. Deze aanvraag omvat:<br />
1° een indicatief vijfjarenprogramma van de gebieden<br />
die de vereniging in de betreffende periode<br />
verwacht aan te kopen met een aankoopsubsidie<br />
van het Vlaamse Gewest;<br />
2° een indicatief aankoopprogramma van de gebieden<br />
die de vereniging in het betreffende jaar<br />
wenst aan te kopen met een aankoopsubsidie van<br />
het Vlaamse Gewest, passend binnen het onder 1°<br />
ingediende vijfjarenprogramma;<br />
3° het adres en het nummer van de rekening<br />
waarop een eventuele subsidie kan worden gestort;<br />
4° een overzicht met de gerealiseerde aankopen<br />
waarvan de notariële akte tijdens het voorbije kalenderjaar<br />
werden verleden, en met een gedetailleerd<br />
beeld van de financiering van de aankopen;<br />
5° een overzicht dat voor elk gebied dat de vereniging<br />
het voorbije kalenderjaar met een aankoopsubsidie<br />
van het Vlaamse Gewest heeft aangekocht,<br />
gedetailleerd de volgende gegevens weergeeft:<br />
a) de oppervlakte;<br />
b) de ligging per provincie en per gemeente;<br />
c) de bestemming op de plannen van aanleg bedoeld<br />
in het decreet betreffende de ruimtelijke ordening,<br />
gecoördineerd op 22 oktober 1996 of op<br />
de ruimtelijke uitvoeringsplannen bedoeld in het<br />
decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie<br />
van de ruimtelijke ordening en de oppervlakte<br />
binnen elke bestemming;<br />
d) of de terreinen liggen binnen een afgebakend<br />
GEN, GENO, natuurverwevingsgebied of natuurverbindingsgebied;<br />
e) of de terreinen liggen binnen een beschermd<br />
duingebied met toepassing van het decreet van<br />
14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming<br />
van de kustduinen of binnen de perimeter<br />
van gebieden afgebakend volgens of in uitvoering<br />
van internationale verdragen, overeenkomsten of<br />
richtlijnen of aangewezen is in een goedgekeurd<br />
ruilverkavelingsplan of een goedgekeurd richtplan<br />
van een landinrichtingsproject;<br />
f) of de terreinen liggen binnen de uitbreidingszone,<br />
conform artikel 33, derde lid, van het decreet,<br />
van een erkend natuurreservaat;<br />
g) het aankoopbedrag inclusief alle kosten.<br />
§ 3. De afdeling onderzoekt de aanvraag voor subsidiëring<br />
en legt ze voor aan de minister, die beslist.<br />
§ 4. Voor 15 maart van het jaar waarop de aanvraag<br />
slaat, brengt de afdeling de erkende terreinbeherende<br />
natuurvereniging op de hoogte van de<br />
beslissing van de minister over de toekenning van<br />
de subsidie en het bedrag van de toegekende subsidie.<br />
Art. 7. § 1. Alleen aankopen van terreinen in het<br />
Vlaamse Gewest komen voor subsidiëring in aanmerking.<br />
§ 2. De aankoop van een terrein kan slechts eenmaal<br />
voor subsidiëring door het Vlaamse Gewest<br />
in aanmerking komen.<br />
§ 3. Bij aankopen met een aankoopsubsidie van<br />
het Vlaamse Gewest, dient de erkende terreinbeherende<br />
natuurvereniging, binnen een termijn<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
van twee jaar na de aankoop, voor het betreffende<br />
terrein een aanvraag tot erkenning als natuurreservaat<br />
in te dienen volgens de bepalingen van dit<br />
besluit. De aanvraag kan evenwel slechts worden<br />
ingediend voorzover de totale minimumoppervlakte<br />
voor de terreinen waarvoor een erkenning<br />
als natuurreservaat wordt gevraagd, 5 ha bedraagt.<br />
Indien deze minimumoppervlakte na twee<br />
jaar niet is bereikt, wordt de termijn automatisch<br />
eenmalig met twee jaar verlengd.<br />
Na het verstrijken van de termijn van vier jaar na<br />
de aankoop van het betreffende terrein, kan de erkende<br />
terreinbeherende natuurvereniging voor<br />
het aangekochte terrein een aanvraag tot erkenning<br />
als natuurreservaat indienen, ongeacht de<br />
oppervlakte van het terrein.<br />
Omwille van uitzonderlijke omstandigheden kan,<br />
in afwijking van de in het eerste lid bepaalde voorwaarden<br />
inzake de minimumoppervlakte en termijn,<br />
op gemotiveerd verzoek van de erkende terreinbeherende<br />
natuurvereniging een aanvraag<br />
tot erkenning als natuurreservaat ingediend worden.<br />
Het jaarlijkse rapport, bedoeld in het artikel 2, § 2,<br />
9°, vermeldt de data waarop de aanvragen tot erkenning<br />
als natuurreservaat ingediend zijn.<br />
§ 4. Wanneer een erkende terreinbeherende natuurvereniging<br />
zich voorneemt een terrein dat na<br />
het van kracht worden van dit besluit met een<br />
aankoopsubsidie van het Vlaamse Gewest is aangekocht<br />
te vervreemden, brengt ze hiervan onmiddellijk<br />
de afdeling op de hoogte. Overeenkomstig<br />
artikel 44, § 2, eerste lid, van het decreet mag<br />
de vereniging het onroerend goed slechts vervreemden<br />
na machtiging door de minister.<br />
Art. 8. § 1. De bovengrens van de schijf van het<br />
aankoopbedrag inclusief alle kosten die voor subsidiëring<br />
in aanmerking komen, bedraagt<br />
18.000,00 EUR per hectare.<br />
§ 2. Tot de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte<br />
VEN en natuurverwevingsgebied overeenkomstig<br />
artikel 17, 20 tot en met 24 en 30 van het<br />
decreet bedraagt de subsidie:<br />
1° voor aankopen buiten een GEN of GENO en<br />
binnen:<br />
a) de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden,<br />
bosgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen<br />
met als overdruk overstromingsgebied of wachtbekken,<br />
de militaire domeinen, de natuurontwikkelingsgebieden,<br />
de bosuitbreidingsgebieden, de<br />
recreatiegebieden en de met al deze bestemmingen<br />
vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen<br />
op de plannen van aanleg of ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke<br />
ordening;<br />
b) de ontginningsgebieden en ermee vergelijkbare<br />
bestemmingsgebieden met als nabestemming<br />
één van de in a) genoemde bestemmingen aangewezen<br />
op de plannen van aanleg of ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke<br />
ordening;<br />
296 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
c) de gebieden aangeduid met toepassing van het<br />
decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen<br />
tot bescherming van de kustduinen, inzonderheid<br />
artikel 2 en 4;<br />
d) de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering<br />
van internationale overeenkomsten of verdragen<br />
betreffende het natuurbehoud of van akten<br />
betreffende het natuurbehoud met inbegrip<br />
van de Europese richtlijnen, vastgesteld op grond<br />
van internationale verdragen;<br />
e) de aankoopperimeters aangeduid in een goedgekeurd<br />
ruilverkavelingsplan of een goedgekeurd<br />
richtplan van een landinrichtingsproject en de<br />
projectgebieden van een ingesteld natuurinrichtingsproject;<br />
f) de valleigebieden, brongebieden, de agrarische<br />
gebieden met ecologisch belang of ecologische<br />
waarde, de agrarische gebieden met bijzondere<br />
waarde, en de met al deze gebieden vergelijkbare<br />
bestemmingsgebieden, aangewezen op de plannen<br />
van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening, gelegen<br />
buiten de gebieden opgesomd in § 2, 1°, a) tot en<br />
met e):<br />
– 90 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 10.000,00 EUR per hectare voor de gebieden<br />
onder a) t.e.m. f) en 70 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder f) voorzover het<br />
cultuurgronden betreft en de betreffende terreinen<br />
gedurende de laatste 5 jaar in gebruik waren<br />
bij een beroepslandbouwer;<br />
– 70 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
10.000,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare en 80 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder d);<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare en 60 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder d);<br />
2° voor aankopen binnen een GEN of GENO waarvoor<br />
overeenkomstig artikel 21, § 3, van het decreet<br />
een afbakeningsplan is vastgesteld:<br />
– 90 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 10.000,00 EUR per hectare;<br />
– 70 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
10.000,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare en 80 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder 1°, d);<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare en 60 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder 1°, d);<br />
3° voor de aankopen van gronden gelegen in<br />
agrarische gebieden of landschappelijk waardevolle<br />
agrarische gebieden die voldoen aan de criteria<br />
bepaald in artikel 36, § 2, van het decreet,<br />
voorzover ze niet gelegen zijn in de in 1° en 2° bedoelde<br />
gebieden en voor de aankopen van gronden<br />
gelegen in de andere bestemmingsgebieden<br />
die zijn aangewezen op de plannen van aanleg of<br />
de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in<br />
de ruimtelijke ordening voor zover ze niet gelegen<br />
zijn in de in 1° en 2° bedoelde gebieden:<br />
– 60 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 7.500,00 EUR per hectare;<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
7.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare;<br />
– 40 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare.<br />
§ 3. Na de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte<br />
VEN en natuurverwevingsgebied overeenkomstig<br />
artikelen 17, 20 tot en met 24 en 30 van<br />
het decreet bedraagt de subsidie:<br />
1° voor aankopen binnen:<br />
a) het VEN;<br />
b) de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden,<br />
bosgebieden en de met al deze bestemmingen<br />
vergelijkbare bestemmingsgebieden, aangewezen<br />
op de uitvoeringsplannen of ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke<br />
ordening, die deel uitmaken van het IVON;<br />
c) de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering<br />
van internationale overeenkomsten of verdragen<br />
betreffende het natuurbehoud of van akten<br />
betreffende het natuurbehoud met inbegrip<br />
van de Europese richtlijnen, vastgesteld op grond<br />
van internationale verdragen;<br />
d) de gebieden conform een goedgekeurd ruilverkavelingsplan<br />
of een goedgekeurd richtplan van<br />
een landinrichtingsproject;<br />
e) de projectgebieden van een ingesteld natuurinrichtingsproject;<br />
f) de gebieden aangewezen in een goedgekeurd<br />
natuurrichtplan opgemaakt volgens artikel 50<br />
van het decreet:<br />
– 90 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 10.000,00 EUR per hectare;<br />
– 70 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
10.000,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare en 80 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder c) en f);<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare en 60 % van het aankoopbedrag<br />
voor de gebieden onder c) en f);<br />
2° voor aankopen buiten de onder 1° bedoelde<br />
gebieden binnen:<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
a) de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden,<br />
bosgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen<br />
met als overdruk overstromingsgebied of wachtbekken,<br />
de militaire domeinen, de natuurontwikkelingsgebieden,<br />
de bosuitbreidingsgebieden, de<br />
recreatiegebieden en de met al deze bestemmingen<br />
vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen<br />
op de plannen van aanleg of ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke<br />
ordening;<br />
b) de ontginningsgebieden en ermee vergelijkbare<br />
bestemmingsgebieden met als nabestemming<br />
één van de in a) genoemde bestemmingen aangewezen<br />
op de plannen van aanleg of ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke<br />
ordening;<br />
c) de gebieden, aangeduid met toepassing van het<br />
decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen<br />
tot bescherming van de kustduinen, inzonderheid<br />
artikelen 2 en 4;<br />
– 80 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 10.000,00 EUR per hectare;<br />
– 70 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
10.000,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare;<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare;<br />
3° voor de aankopen van gronden gelegen in<br />
agrarische gebieden of landschappelijk waardevolle<br />
agrarische gebieden die voldoen aan de criteria<br />
bepaald in artikel 36, § 2, van het decreet,<br />
voorzover ze niet gelegen zijn in de in 1° en 2° bedoelde<br />
gebieden en voor de aankopen van gronden<br />
gelegen in de andere bestemmingsgebieden<br />
die zijn aangewezen op de plannen van aanleg of<br />
de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in<br />
de ruimtelijke ordening voor zover ze niet gelegen<br />
zijn in de in 1° en 2° bedoelde gebieden:<br />
– 60 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf kleiner dan of<br />
gelijk aan 7.500,00 EUR per hectare;<br />
– 50 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
7.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
12.500,00 EUR per hectare;<br />
– 40 % van het aankoopbedrag inclusief alle kosten<br />
van de terreinen voor de schijf groter dan<br />
12.500,00 EUR en kleiner dan of gelijk aan<br />
18.000,00 EUR per hectare.<br />
§ 4. Tot de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte<br />
VEN en natuurverwevingsgebied overeenkomstig<br />
artikelen 17, 20 tot en met 24 en 30 van<br />
het decreet wordt voor aankopen binnen de agrarische<br />
gebieden en de landschappelijk waardevolle<br />
agrarische gebieden, bedoeld in § 2, 3°, overeenkomstig<br />
de criteria van het artikel 36, § 2, van<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 297
het decreet, geen subsidie toegekend voor de oppervlakte<br />
die meer bedraagt dan 10 % van de totale<br />
oppervlakte die de vereniging het lopende jaar<br />
met aankoopsubsidie van het Vlaamse Gewest<br />
heeft aangekocht en voor zover deze terreinen gedurende<br />
de laatste 5 jaar in gebruik waren bij een<br />
beroepslandbouwer. Het eventuele saldo van het<br />
niet opgebruikte percentage is maximaal gedurende<br />
de twee volgende kalenderjaren overdraagbaar.<br />
Na de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte<br />
VEN en natuurverwevingsgebied overeenkomstig<br />
artikelen 17, 20 tot en met 24 en 30 van<br />
het decreet wordt voor aankopen binnen de agrarische<br />
gebieden en de landschappelijk waardevolle<br />
agrarische gebieden, bedoeld in § 3, 3°, overeenkomstig<br />
de criteria van het artikel 36, § 2, van<br />
het decreet, geen subsidie toegekend voor de oppervlakte<br />
die meer bedraagt dan 5 % van de totale<br />
oppervlakte die de vereniging het lopende jaar<br />
met aankoopsubsidie van het Vlaamse gewest<br />
heeft aangekocht en voor zover deze terreinen gedurende<br />
de laatste 5 jaar in gebruik waren bij een<br />
beroepslandbouwer.<br />
§ 5. Het maximale bedrag van de aankoopsubsidie<br />
die elke erkende terreinbeherende natuurverenigingen<br />
ontvangt, wordt vastgesteld aan de<br />
hand van de formule:<br />
∑1→5()<br />
ai<br />
zi<br />
=<br />
∑ () a<br />
met:<br />
1→5 a) z i: procentueel deel van het beschikbare bedrag<br />
voor de subsidiëring van de aankoop van terreinen<br />
voor een erkende terreinbeherende<br />
natuurvereniging i en voor het betreffende jaar;<br />
b) a i : jaartotaal van de oppervlakte van de gesubsidieerde<br />
aankopen door een erkende terreinbeherende<br />
natuurvereniging i;<br />
c) a: jaartotaal van de oppervlakte van de gesubsidieerde<br />
aankopen door alle erkende terreinbeherende<br />
natuurverenigingen samen;<br />
d) Σ 1 → 5: som van de jaartotalen voor de vijf jaren<br />
die voorafgaan aan het jaar waarin het indicatieve<br />
aankoopprogramma wordt ingediend. Deze<br />
som is maximaal gelijk aan het voor het betrokken<br />
jaar ingeschreven begrotingskrediet op het MINAfonds.<br />
§ 6. Als een erkende terreinbeherende natuurvereniging<br />
voor een bepaald jaar geen subsidieaanvraag<br />
heeft ingediend of een aanvraag heeft ingediend<br />
voor een subsidiebedrag kleiner dan het berekende<br />
deel conform § 5, wordt het vrijgekomen<br />
bedrag zonder rekening te houden met de betreffende<br />
vereniging verdeeld over de andere erkende<br />
terreinbeherende verenigingen. Deze verdeling<br />
gebeurt volgens de verhouding vastgesteld aan de<br />
hand van de formule bedoeld in § 5. Indien erkende<br />
terreinbeherende verenigingen samengaan<br />
dan wordt het, conform § 5, berekende deel van<br />
beide verenigingen samengevoegd.<br />
§ 7. De afdeling deelt het geheel van de berekeningscijfers,<br />
bedoeld in § 5, mee aan de terreinbeherende<br />
verenigingen.<br />
§ 8. De bedragen, vermeld in dit besluit, gelden inclusief<br />
de kosten voor registratie, notariële erelonen<br />
en zegelrecht en inclusief de eventuele uittredingsvergoeding.<br />
Voor gebieden bedoeld in artikel 8, § 2, 3°, en<br />
artikel 8, § 3, 3°, kan geen uittredingsvergoeding<br />
in rekening gebracht worden.<br />
Art. 9. De toegekende subsidie wordt uitbetaald<br />
in drie schijven:<br />
1° vijftig procent van het bedrag na de beslissing<br />
van de minister over de toekenning;<br />
2° veertig procent van het bedrag na de goedkeuring<br />
door de afdeling van de verantwoording van<br />
de besteding van de helft van de eerste schijf;<br />
3° tien procent van het bedrag na de goedkeuring<br />
door de afdeling van de verantwoording van de<br />
besteding van de subsidie.<br />
HOOFDSTUK III<br />
NATUURRESERVATEN EN<br />
SUBSIDIËRING ERKENDE<br />
NATUURRESERVATEN<br />
Afdeling 1<br />
Erkenning als natuurreservaat<br />
Art. 10. § 1. De private personen of de rechtspersonen,<br />
andere dan het Gewest of de Staat, dienen<br />
de aanvraag voor de erkenning van hun terrein als<br />
natuurreservaat in bij de afdeling, bij aangetekend<br />
schrijven.<br />
§2.De aanvraag voor erkenning moet voldoen<br />
aan de structuur en de inhoud zoals bepaald in<br />
bijlage III.<br />
§ 3. De afdeling onderzoekt de erkenningsaanvraag<br />
op haar administratieve volledigheid, overeenkomstig<br />
§ 2.<br />
Wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan<br />
wordt de aanvrager hiervan binnen de<br />
21 werkdagen na de indiening van de erkenningsaanvraag,<br />
schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding<br />
van de gegevens en/of documenten die<br />
ontbreken of nadere toelichting vereisen.<br />
Wordt de aanvraag volledig bevonden, dan wordt<br />
de aanvrager hiervan binnen de 21 werkdagen na<br />
de indiening van de erkenningsaanvraag bij ter<br />
post aangetekende brief in kennis gesteld. De behandelingstermijn<br />
vangt aan op de datum van<br />
verzending van voormelde brief.<br />
§ 4. De afdeling stuurt, zodra de aanvraag volledig<br />
is verklaard, zonder verwijl een exemplaar van de<br />
erkenningsaanvraag voor advies aan:<br />
1° de Raad;<br />
2° als het betreffende terrein de bestemming<br />
agrarisch gebied, landschappelijk waardevol<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
agrarisch gebied of agrarisch gebied met ecologisch<br />
belang, valleigebied, of agrarisch gebied<br />
met bijzondere waarde heeft aangewezen op de<br />
plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
van kracht in de ruimtelijke ordening:<br />
a) de afdeling Land van de administratie Milieu-,<br />
Natuur-, Land- en Waterbeheer voor advies over<br />
de agrarische structuur van het betreffende terrein;<br />
b) de administratie Land- en Tuinbouw (ALT) voor<br />
advies over de geschiktheid van het betreffende<br />
terrein voor normaal landbouwgebruik;<br />
3° als het betreffende terrein een bos omvat voor<br />
advies over het bosbeheer:<br />
a) het Bosbeheer;<br />
b) de Vlaamse Hoge Bosraad;<br />
4° als het betreffende terrein een beschermd landschap<br />
omvat: de administratie bevoegd voor de<br />
Landschappen voor advies over het beheerplan.<br />
Deze adviezen worden aan de afdeling overgemaakt<br />
binnen een termijn van 60 kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van<br />
een advies binnen de gestelde termijn wordt het<br />
advies geacht gunstig te zijn.<br />
De afdeling legt de aanvraag met haar advies, samen<br />
met het advies van de Raad en in het voorkomende<br />
geval de adviezen van de afdeling Land, de<br />
ALT, het Bosbeheer, de Vlaamse Hoge Bosraad en<br />
de administratie bevoegd voor de Landschappen,<br />
binnen een termijn van 30 dagen, voor aan de minister,<br />
die beslist.<br />
§ 5. De beslissing over de erkenning als natuurreservaat<br />
houdt rekening met:<br />
1° de hoge actuele of potentiële natuurwaarde<br />
van het betreffende terrein;<br />
2° de beschermende statuten van het terrein, in<br />
het bijzonder de bescherming of de ligging binnen<br />
de gebieden afgebakend volgens of in uitvoering<br />
van internationale overeenkomsten of verdragen<br />
betreffende het natuurbehoud of van akten<br />
betreffende het natuurbehoud met inbegrip<br />
van de Europese richtlijnen, vastgesteld op grond<br />
van internationale verdragen en de mate waarin<br />
het beheerplan rekening houdt met en invulling<br />
geeft aan deze beschermende statuten;<br />
3° de vooruitzichten voor het verbeteren en het<br />
voortbestaan van de ecologische waarden van het<br />
betreffende terrein;<br />
4° de oppervlakte van het betreffende terrein en<br />
de uitbreidingsmogelijkheden binnen het visiegebied<br />
zoals beschreven voor de erkenning als natuurreservaat;<br />
5° het actuele en toekomstige beheer van het betreffende<br />
terrein en de kadering van dit beheer<br />
binnen een totale visie voor het volledige visiegebied;<br />
6° het actuele natuurtype en de natuurstreefbeelden;<br />
298 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
7° de criteria bepaald in artikel 36, § 2, van het decreet<br />
en die welke met toepassing van artikel 36,<br />
§ 3, van het decreet worden vastgesteld;<br />
8° de afstemming op de visie ontwikkeld in het kader<br />
van een ingesteld natuurinrichtingsproject;<br />
9° de afstemming op goedgekeurde natuurrichtplannen.<br />
§ 6. Bij de erkenning als natuurreservaat keurt de<br />
minister het beheerplan goed, met inbegrip van:<br />
1° de uitbreidingszone;<br />
2° de ontheffingen van de verboden bedoeld in<br />
artikel 35 van het decreet;<br />
3° de afwijkingen van de verbodsbepalingen, de<br />
vergunningplicht en de meldingsplicht bedoeld in<br />
artikelen 7 tot en met 19 van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling<br />
van nadere regels ter uitvoering van het decreet<br />
van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud<br />
en het natuurlijk milieu.<br />
§ 7. De minister kan maar nieuwe reservaten erkennen<br />
tot een totale oppervlakte die rekening<br />
houdt met de beschikbare begrotingskredieten<br />
voor de subsidiëring van erkende reservaten.<br />
Art. 11. § 1. Voor de uitbreiding van de erkenning<br />
als natuurreservaat dienen de private personen<br />
of de rechtspersonen, andere dan het Gewest<br />
of de Staat, bij aangetekend schrijven een aanvraag<br />
in bij de afdeling tot uitbreiding van de erkenning<br />
als natuurreservaat. De aanvraag voor<br />
uitbreiding moet voldoen aan de structuur en de<br />
inhoud zoals bepaald in bijlage III.<br />
§ 2. De afdeling onderzoekt de aanvraag voor uitbreiding<br />
overeenkomstig artikel 10 § 3, en vraagt<br />
het advies aan de betrokken afdelingen en administraties<br />
overeenkomstig artikel 10 § 4, 2°, 3°, a)<br />
en 4°. Indien deze uitbreiding een grondige wijziging<br />
van de beheersvisie tot gevolg heeft, wordt<br />
ook het advies gevraagd overeenkomstig<br />
artikel 10, § 4, 1° en 3° b).<br />
Deze adviezen worden aan de afdeling overgemaakt<br />
binnen een termijn van 60 kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van<br />
een advies binnen de gestelde termijn wordt het<br />
advies geacht gunstig te zijn.<br />
De afdeling legt de aanvraag met haar advies, samen<br />
met in het voorkomende geval de adviezen<br />
van de Raad, de afdeling Land, de ALT, het Bosbeheer,<br />
de Vlaamse Hoge Bosraad en de administratie<br />
bevoegd voor de Landschappen, binnen een<br />
termijn van 30 dagen, voor aan de minister, die<br />
beslist.<br />
§ 3. De minister beslist over de uitbreiding van de<br />
erkenning op grond van het vastgestelde beheersplan<br />
en het visiegebied van het erkende reservaat.<br />
§ 4. De minister kan maar erkende reservaten uitbreiden<br />
tot een totale oppervlakte die rekening<br />
houdt met de beschikbare begrotingskredieten<br />
voor de subsidiëring van erkende reservaten.<br />
Art. 12. § 1. Voor de hernieuwing van de erkenning<br />
als natuurreservaat, dienen de private personen<br />
of rechtspersonen, andere dan het Gewest of<br />
de Staat, bij aangetekend schrijven een aanvraag<br />
in bij de afdeling tot hernieuwing van de erkenning<br />
als natuurreservaat.<br />
§ 2. De aanvraag voor hernieuwing moet voldoen<br />
aan de structuur en inhoud zoals bepaald in<br />
bijlage III van dit besluit. De aanvraag omvat tevens<br />
een verslag van het resultaat van het tot dan<br />
toe gevoerde beheer en beschrijft en motiveert de<br />
eventueel voorgestelde wijzigingen aan het beheer.<br />
§ 3. De afdeling onderzoekt de hernieuwingsaanvraag<br />
op haar volledigheid overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 10 § 3.<br />
De hernieuwing verloopt volgens dezelfde procedure<br />
als de eerste erkenning zoals bepaald in<br />
artikel 10 § 4, 1°, 3° en 4°.<br />
§ 4. De afdeling legt de aanvraag samen met haar<br />
advies voor de hernieuwing van de erkenning als<br />
natuurreservaat, samen met in het voorkomende<br />
geval de adviezen van de raad, het bosbeheer, de<br />
Vlaamse Hoge Bosraad en de administratie bevoegd<br />
voor de landschappen, binnen een termijn<br />
van 90 dagen voor aan de minister, die beslist.<br />
§ 5. De minister kan maar erkende reservaten hernieuwen<br />
tot een totale oppervlakte die rekening<br />
houdt met de beschikbare begrotingskredieten<br />
voor de subsidiëring van erkende reservaten.<br />
Art. 13. De minister kan de erkenning als natuurreservaat<br />
intrekken wanneer blijkt:<br />
1° dat de erkenning werd verkregen op grond van<br />
valse verklaringen of documenten;<br />
2° dat het betreffende terrein niet langer voldoet<br />
aan de voorwaarden opgelegd in hoofdstuk III,<br />
afdeling 1.<br />
Afdeling 2<br />
Subsidiëring van de huur, het beheer en<br />
het toezicht, de eerste inrichting, de<br />
monitoring, de uitzonderlijke éénmalige<br />
inrichtingen, de openstelling en het<br />
onthaal in erkende natuurreservaten<br />
voor private personen en<br />
privaatrechtelijke rechtspersonen<br />
Art. 14. Binnen de jaarlijkse beschikbare begrotingskredieten<br />
en volgens de bepalingen van dit<br />
besluit kan de minister aan private personen en<br />
privaatrechtelijke rechtspersonen, een subsidie<br />
toekennen voor de huur, het beheer en het toezicht,<br />
de eerste inrichting, de monitoring, de uitzonderlijke<br />
éénmalige inrichtingen, de openstelling<br />
en het onthaal in erkende natuurreservaten.<br />
Art. 15. § 1. De private personen en privaatrechtelijke<br />
rechtspersonen dienen de aanvraag, voor<br />
de subsidiëring van de huur, het beheer en het<br />
toezicht, de eerste inrichting, de monitoring, de<br />
uitzonderlijke éénmalige inrichtingen, de open-<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
stelling en het onthaal in een erkend natuurreservaat,<br />
in bij de afdeling.<br />
§2.De aanvraag omvat:<br />
1° de identificatiegegevens van de aanvrager;<br />
2° de identificatie van het of de erkende reserva(a)t(en)<br />
waarvoor de aanvraag wordt ingediend;<br />
3° het adres en het nummer van de rekening<br />
waarop een eventuele subsidie kan worden gestort.<br />
§ 3. De aanvraag voor subsidiëring moet tijdens<br />
de erkenningsperiode niet hernieuwd worden. De<br />
uitvoering gebeurt binnen de ruimte van de jaarlijkse<br />
beschikbare begrotingskredieten.<br />
§ 4. Aanvragen voor de subsidiëring van uitzonderlijke<br />
éénmalige werken en voor de openstelling<br />
kunnen afzonderlijk gebeuren, wanneer de<br />
aanvraag voor subsidiëring van de huur, het beheer<br />
en het toezicht, de eerste inrichting en de<br />
monitoring reeds werd ingediend.<br />
Art. 16. § 1. De subsidie voor de huur van erkende<br />
reservaten bedraagt 60 % van de werkelijke<br />
kosten. Deze subsidies zijn begrensd tot een maximum<br />
100,00 EUR/ha/jaar.<br />
§ 2. Om in aanmerking te komen voor de subsidie<br />
vermeld in dit artikel bedraagt de minimale oppervlakte<br />
van het erkende natuurreservaat 2 ha.<br />
Art. 17. § 1. De forfaitaire basissubsidie voor het<br />
behalen van het natuurstreefbeeld en het toezicht<br />
in erkende reservaten volgens de bepalingen van<br />
dit besluit, bedraagt 50,00 EUR/ha/jaar, ongeacht<br />
het actuele natuurtype dat aanwezig is.<br />
Een aanvullende forfaitaire subsidie varieert volgens:<br />
1° de oppervlakte van de terreinen;<br />
2° het actuele natuurtype voor de terreinen.<br />
Het natuurstreefbeeld van de terreinen wordt bepaald<br />
voor de erkenningsperiode. De actuele natuurtypen<br />
en de streefbeelden worden op kaart<br />
schaal 1/10.000 aangebracht en via een elektronische<br />
informatiedrager aangeleverd.<br />
In het kader van het uitgebreid monitoringsrapport<br />
zoals bedoeld in artikel 19 kan de beheerder<br />
drie jaar na de erkenning van het reservaat een geactualiseerde<br />
actuele natuurtypekaart indienen<br />
waarin de natuurbeheersresultaten zijn opgenomen.<br />
Vervolgens kan om de vijf jaar een aanpassing<br />
van de actuele natuurtypenkaart ingediend<br />
worden.<br />
De afdeling neemt akte van deze melding. In geval<br />
van twijfel legt de afdeling de bijgestelde natuurtypekaart<br />
voor advies voor aan het Instituut voor<br />
Natuurbehoud, waarna ze de nieuwe natuurtypekaart<br />
aanvaardt of weigert.<br />
§ 2. De aanvullende forfaitaire subsidie voor het<br />
behalen van het natuurstreefbeeld en het toezicht<br />
bedraagt 500,00 EUR/ha per jaar voor het volgende<br />
actuele natuurtype dat past in het natuurstreefbeeld:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 299
1° Drijftil of drijfzoom (Md);<br />
2° Galigaanvegetatie (Mm);<br />
3° Zuur laagveen (Ms);<br />
4° Alkalisch laagveen (Mk);<br />
5° Alkalisch laagveen in duinpannen (Mp);<br />
6° Vochtig, niet tot weinig bemest grasland (zgn.<br />
dotterbloemhooilanden) (Hc);<br />
7° Onbemest, vochtig pijpenstrootjesgrasland<br />
(zgn. «blauwgraslanden», vochtige tot venige<br />
graslanden van zeer voedselarme zandgronden),<br />
inclusief de varianten Hmo, Hme, Hmm (Hm);<br />
8° Kalkgrasland (graslanden van droge, mineralenrijke<br />
maar N- en P-arme gronden) (Hk) & Kalkstruweel<br />
(Sk);<br />
9° Kalkrijk duingrasland (Hd);<br />
10° Zure borstelgrasvegetatie (heischrale graslanden)<br />
(Hn);<br />
11° Venige struikheide met bosbes (Ct incl. variant<br />
Ctm);<br />
12° Hoogveen (T).<br />
De oppervlakte van het geheel van natuurtypen<br />
bedoeld in § 2 moet minimaal 2 ha per erkend natuurreservaat<br />
beslaan.<br />
§ 3. De aanvullende forfaitaire subsidie voor het<br />
behalen van het natuurstreefbeeld en het toezicht<br />
bedraagt 300,00 EUR/ha per jaar voor het volgende<br />
actuele natuurtype dat past in het natuurstreefbeeld:<br />
1° Rietland (Mr);<br />
2° Grote zeggenvegetatie (Mc);<br />
3° Zeebiesvegetatie (Mz);<br />
4° Natte ruigte met Moerasspirea (Hf);<br />
5° Gagelstruweel (Sm);<br />
6° Vochtig Wilgenstruweel op venige of zure<br />
grond (So);<br />
7° Vochtige tot natte heide (Ce incl. variant Ces)<br />
met boom- en struikbedekking van maximaal<br />
20 %);<br />
8° Struisgrasvegetatie op zure bodem (graslanden<br />
van droge, zeer voedselarme zure gronden) (Ha);<br />
9° Mesofiel hooiland (Hu);<br />
10° Soortenrijk permanent cultuurgrasland (Hp * ),<br />
Soortenrijke weilanden met veel sloten en/of microreliëf<br />
(Hpr * ) en soortenrijke zilte graslanden<br />
met veel sloten en/of microreliëf en met in de depressies<br />
vegetaties gebonden aan zilte invloed;<br />
(Hpr * +Da);<br />
11° Soortenrijke akkerkruidenvegetatie (B * );<br />
12° Mozaïek ontstaan door extensieve begrazing<br />
(kleiner of gelijk aan 1 Gve/ha). 10 % van het terreingedeelte<br />
moet bestaan uit de natuurtypen Ms,<br />
Mk, Mp, Hm, Hk, Hd, Ha, Hn of 40 % indien het<br />
om de natuurtypen Hc, Hj, Sk, Mm, Mr, Mc, Hf,<br />
Hpr, Sm, Ce, Cg, Hu en Cv gaat met een minimale<br />
oppervlakte 30 ha.<br />
De oppervlakte van de natuurtypen bedoeld in § 3<br />
eventueel verhoogd met natuurtype bedoeld in<br />
§ 2 moet minimaal 2 ha per erkend natuurreservaat<br />
beslaan. Voor het natuurtype genoemd in<br />
12° blijft de daar vermelde minimale oppervlakte<br />
van kracht.<br />
§ 4. De aanvullende forfaitaire subsidie voor het<br />
behalen van het natuurstreefbeeld en het toezicht<br />
bedraagt 125,00 EUR/ha per jaar voor de volgende<br />
actuele natuurtype dat past in het natuurstreefbeeld:<br />
1° Zeereepduin (Dd, Dm);<br />
2° Zuur duinbos (Qd);<br />
3° Duindoornstruweel (Sd);<br />
4° Brakke plas (Ah);<br />
5° Eutrofe plas, Eendenkooi en zandwinningsplassen<br />
(App, Ae, Am, Ka);<br />
6° Oligotroof water (Ao);<br />
7° Brem- & Gaspeldoornstruweel (Sg);<br />
8° Doornstruweel (Sp);<br />
9° Spontaan struweel van allerlei aard (Sz);<br />
10° Vochtig, meso- tot eutroof wilgenstruweel<br />
(Sf);<br />
11° Oligotroof elzenbos met veenmossen (Vo);<br />
12° Mesotroof elzenbos met zeggen (Vm);<br />
13° Venig berkenbos (Vt);<br />
14° Alluviaal essen/olmenbos (Va);<br />
15° Nitrofiel alluviaal elzenbos (Vn);<br />
16° Vochtig elzen/eikenbos met eventueel Haagbeuk<br />
(Vf);<br />
17° Elzen-Essenbos van bronnen en bronbeken<br />
(Vc);<br />
18° Droge struikheide (Cg);<br />
19° Open bos en/of heide en schraalland met<br />
boom- en struikopslag (tot max. 60 %) (kruidlaag<br />
bestaat uit de streefbeelden Hm, Ha, Hn, Ce, Cg, Ct<br />
& Cv), minimale oppervlakte 5 ha;<br />
20° Droge struikheide met bosbes (Cv);<br />
21° Vochtige tot natte graslanden met hoge<br />
abundantie van Juncus soorten (Hj);<br />
22° Ruderale vegetaties, zeer soortenrijk met minder<br />
algemene soorten (Ku * );<br />
23° Schorre of al dan niet begroeide slikken (Da,<br />
Ds);<br />
24° Hoogstamboomgaarden (Kj);<br />
25° Mozaïek ontstaan door extensieve begrazing<br />
(kleiner of gelijk aan 1 Gve/ha) 10 % van het terreingedeelte<br />
dient te bestaan uit de natuurtypen<br />
Ms, Mk, Mp, Hm, Hk, Hd, Ha, Hn of 40 % indien<br />
het om de natuurtypen Hc, Hj, Sk, Mm, Mr, Mc, Hf,<br />
Hpr, Sm, Ce, Cg, Hu en Cv gaat en de oppervlakte<br />
kleiner dan 30 ha en groter dan 5 ha bedraagt;<br />
26° Natuurtypen, genoemd in §§ 2 en 3 die niet<br />
voldoen aan de minimumoppervlakte.<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
Art. 18. § 1. Een éénmalige subsidie wordt uitgekeerd<br />
voor het opstellen van een beheerplan<br />
dat voldoet aan de criteria vastgesteld in dit besluit<br />
en de éénmalige inrichting. De subsidie<br />
wordt slechts toegekend na goedkeuring van het<br />
beheerplan door de minister.<br />
§ 2. Het basisbedrag van deze subsidie wordt vastgesteld<br />
op 250,00 EUR per hectare.<br />
Art. 19. § 1. Drie vegetatiejaren na de eerste erkenning,<br />
en vervolgens om de 5 jaar dient de aanvrager<br />
van de subsidie bij de afdeling een uitgebreid<br />
monitoringrapport in.<br />
De afdeling onderzoekt het monitoringrapport.<br />
Wanneer de afdeling meent dat de stukken onvolledig<br />
of onjuist zijn, meldt ze dit, uiterlijk<br />
3 maanden na de indiening, aan de aanvrager<br />
met een gemotiveerd schrijven. De aanvrager<br />
heeft drie maanden de tijd om hierop te antwoorden.<br />
Als de afdeling dit antwoord onvoldoende<br />
vindt, wordt het advies van het Instituut voor Natuurbehoud<br />
ingewonnen, waarna de afdeling beslist.<br />
§ 2. Daarnaast stuurt de beheerder van het erkend<br />
reservaat jaarlijks, vóór 31 maart, een beperkt rapport<br />
van monitoringsgegevens naar het Instituut<br />
voor Natuurbehoud.<br />
§ 3. De forfaitaire subsidie voor de uitvoering van<br />
de monitoring bedraagt 35,00 EUR/ha per jaar.<br />
Deze subsidie wordt jaarlijks, samen met de subsidie<br />
voor huur, beheer en toezicht uitbetaald.<br />
§ 4. De minister stelt nadere regels vast over de te<br />
leveren monitoringsgegevens en de vorm en modaliteiten<br />
van de rapporten onder § 1 en 2.<br />
Art. 20. § 1. De forfaitaire subsidie voor de openstelling<br />
bedraagt 2,00 EUR/m per jaar. De maximale<br />
subsidie berekend voor het volledige natuurreservaat<br />
bedraagt 50,00 EUR per hectare per jaar.<br />
§ 2. De subsidie wordt aangevraagd overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 15 van onderhavig<br />
besluit.<br />
§ 3. Om in aanmerking te komen voor de subsidie<br />
voor openstelling dient in het beheerplan een<br />
openstellingsplan opgemaakt te worden van het<br />
erkend natuurreservaat of van delen ervan.<br />
Het openstellingsplan dient minstens de elementen<br />
te behandelen zoals bepaald in bijlage III,<br />
rubriek 5.<br />
Volgende paden komen in aanmerking:<br />
1° private paden en wegen;<br />
2° onbebouwde buurtwegen, jaagpaden langs kanalen<br />
en rivieren grenzend aan het erkende reservaat;<br />
3° aan de aard van het terrein aangepaste paden:<br />
één meter knuppelbrug en loopplank worden gelijkgesteld<br />
aan 5 m pad, indien ze langer zijn dan<br />
10 m;<br />
4° waarnemingsaccommodatie: één vogelkijkhut<br />
of een analoge constructie wordt gelijkgesteld aan<br />
175 m pad.<br />
300 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 21. § 1. Voor het onthaal van het publiek in<br />
de erkende reservaten kan aan de erkende terreinbeherende<br />
vereniging per provincie en per jaar<br />
een basisonthaalsubsidie toegekend worden van<br />
25.000,00 EUR voor de werking van de bezoekerscentra.<br />
Dit bedrag moet voor 85 % worden verantwoord<br />
voor personeelskosten die samenhangen<br />
met het onthaal van het publiek in de natuurreservaten.<br />
Hiervoor dient per provincie aan volgende voorwaarden<br />
voldaan te zijn:<br />
– de erkende terreinbeherende vereniging heeft<br />
minstens 200 ha erkende reservaten in beheer;<br />
– de terreinbeherende vereniging heeft de beschikking<br />
over een bezoekerscentrum dat voldoet<br />
aan volgende voorwaarden:<br />
1° een vergund gebouw gelegen op wandelafstand<br />
van een erkend reservaat met een informatieruimte<br />
over de omgevende natuur. Vanuit<br />
het bezoekerscentrum zijn er aangeduide wandeltrajecten<br />
vrij toegankelijk doorheen het reservaat.<br />
De individuele wandelaar kan te allen tijde gratis<br />
een eenvoudige wandelkaart bekomen met basisinformatie<br />
van het reservaat;<br />
2° het bezoekerscentrum is minstens gedurende<br />
140 dagdelen, waarvan minstens 20 % gedurende<br />
weekend- en feestdagen, vrij toegankelijk voor het<br />
publiek. Een dagdeel bestaat uit 4 openingsuren.<br />
Tijdens de openingsuren dient een aangestelde<br />
van de vereniging aanwezig te zijn om het publiek<br />
informatie te verstrekken;<br />
3° er kan een actieve vrijwillige gidsenwerking<br />
aangetoond worden;<br />
4° er wordt minstens maandelijks een gratis publiekgerichte<br />
activiteit georganiseerd betreffende<br />
de natuur in de omgeving van het bezoekercentrum.<br />
Deze activiteiten worden bekend gemaakt<br />
in het bezoekerscentrum en in de lokale media.<br />
§ 2. Aanvullend bij de basisonthaalsubsidie kan<br />
elke erkende terreinbeherende vereniging voor<br />
elke Euro subsidie ontvangen van een provinciale<br />
of gemeentelijke overheid, voor de inrichting of<br />
het beheer van een bezoekerscentrum, een bijkomende<br />
subsidie van 1,00 EUR ontvangen van de<br />
Vlaamse overheid. Deze aanvullende subsidie is<br />
evenwel beperkt tot een maximum van<br />
25.000,00 EUR per jaar voor elke begonnen schijf<br />
van 1.000 hectare erkend reservaat in beheer.<br />
Deze aanvullende subsidie moet eveneens voor<br />
minstens 85 % verantwoord worden door loonkosten<br />
die samenhangen met het functioneren<br />
van het bezoekerscentrum.<br />
§ 3. Per bezoekerscentrum dat voldoet aan de<br />
voorwaarden uit § 1, 1° tot 4°, kan op basis van dit<br />
besluit maximaal 50.000,00 EUR subsidie per jaar<br />
ontvangen van de Vlaamse overheid.<br />
§ 4. De erkende terreinbeherende vereniging<br />
dient jaarlijks de aanvraag voor subsidiëring van<br />
de te subsidiëren bezoekerscentra in als onderdeel<br />
van het jaarrapport zoals bepaald in bijlage IV.<br />
Art. 22. § 1. Uitzonderlijke eenmalige inrichtingsmaatregelen<br />
die natuurherstel, natuurontwikkeling<br />
of verbeterde openstelling tot doel hebben,<br />
worden voor maximaal 80 % gesubsidieerd.<br />
Het minimum subsidiebedrag bedraagt<br />
2.250,00 EUR.<br />
§ 2. De aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie<br />
voor éénmalige inrichtingsmaatregelen wordt<br />
voor de aanvang van de werken ingediend bij de<br />
afdeling, die dit voorlegt met advies aan de minister,<br />
die beslist.<br />
Na goedkeuring wordt een voorschot van 60 %<br />
uitbetaald. Het saldo wordt uitbetaald na uitvoering<br />
van de werken.<br />
§ 3. De minister kan nadere regels vaststellen.<br />
Art. 23. De aanvrager van de subsidie dient jaarlijks<br />
voor 31 januari een jaarrapport over de beheerswerken<br />
in bij de afdeling.<br />
De inhoud van het jaarrapport wordt bepaald in<br />
bijlage IV.<br />
Art. 24. § 1. De subsidie voor het opstellen van<br />
het beheerplan en de eerste inrichting zoals bepaald<br />
in artikel 18 wordt uitbetaald na de erkenning.<br />
§ 2. De subsidie voor de huur, het behalen van het<br />
natuurstreefbeeld en het toezicht, de monitoring<br />
en de openstelling van een erkend natuurreservaat,<br />
evenals de subsidie voor de bezoekerscentra<br />
zoals bepaald in artikel 21, wordt uitbetaald als<br />
volgt:<br />
1° vier driemaandelijkse voorschotten van 22,5 %<br />
respectievelijk uit te betalen voor 1 maart, 1 juni,<br />
1 september en 1 december van het werkingsjaar<br />
waarop de subsidie betrekking heeft.<br />
Het totaal van de uit te betalen voorschotten<br />
wordt berekend op basis van de totale subsidies<br />
inzake de huur, het behalen van het natuurstreefbeeld<br />
en het toezicht, de monitoring en de openstelling<br />
die werden toegekend aan de betrokken<br />
beheerder voor het werkingsjaar voorafgaand aan<br />
het werkingsjaar waarop de subsidie betrekking<br />
heeft. Voor nieuwe erkende natuurreservaten<br />
worden in het eerste jaar geen voorschotten uitbetaald.<br />
Deze regeling wordt pas vanaf het tweede<br />
erkenningsjaar toegepast;<br />
2° het saldo, evenals de subsidie voor de bezoekerscentra,<br />
wordt uitbetaald, na voorlegging van<br />
de jaarrapporten, voor 1 juni van het jaar volgend<br />
op het werkingsjaar waarop de subsidie betrekking<br />
heeft.<br />
§ 3. Minimum 60 % van de subsidie bedoeld voor<br />
het behalen van het natuurstreefbeeld, monitoring<br />
en openstelling van natuurreservaten moet<br />
verantwoord worden met personeelskosten samenhangend<br />
met werkzaamheden voor het behalen<br />
van het natuurstreefbeeld, de openstelling, de<br />
monitoring en begeleiding ervan, van de betreffende<br />
terreinen. Maximaal 40 % van de subsidie<br />
kan aan andere kosten besteed worden.<br />
Art. 25. De subsidie voor de huur, het behalen<br />
van het natuurstreefbeeld en het toezicht, de eer-<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
ste inrichting, de monitoring, de uitzonderlijke<br />
éénmalige inrichtingen, de openstelling en het<br />
onthaal in een erkend natuurreservaat is niet cumuleerbaar<br />
met andere tegemoetkomingen vanuit<br />
het Vlaams Gewest zoals:<br />
1° vergoedingen toegekend op grond van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996<br />
betreffende de subsidiëring van de bebossing van<br />
landbouwgronden ter uitvoering van de verordening<br />
(EEG) 2080/92 van de Raad van 30 juni 1992<br />
tot instelling van een communautaire steunmaatregel<br />
voor bosbouwmaatregelen in de landbouw;<br />
2° vergoedingen toegekend op grond van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 28 maart 2003<br />
betreffende de subsidiëring van de bebossing van<br />
landbouwgronden ter uitvoering van de verordening<br />
(EEG) nr. 1257/99 van de Raad van 17 mei<br />
1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;<br />
3° vergoedingen toegekend op grond van het bosdecreet<br />
van 13 juni 1990;<br />
4° vergoedingen toegekend op grond van het decreet<br />
van 23 januari 1991 betreffende de bescherming<br />
van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen;<br />
5° vergoedingen toegekend op basis van het decreet<br />
van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;<br />
6° vergoedingen toegekend op grond van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 13 april 1999<br />
betreffende de toekenning van subsidies om landbouwproductiemethoden<br />
toe te passen en het<br />
sluiten van beheersovereenkomsten ter uitvoering<br />
van de verordening (EEG) nr. 2078/92 van de<br />
Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden<br />
die verenigbaar zijn met de eisen<br />
inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer;<br />
7° vergoedingen toegekend in uitvoering van de<br />
verordening (EEG) nr. 1257/99 van de Raad van<br />
17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;<br />
8° inrichtingsmaatregelen uitgevoerd in het kader<br />
van een natuurinrichtingsproject ter uitvoering<br />
van artikel 47 van het Natuurdecreet.<br />
HOOFDSTUK IV<br />
SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 26. Opgeheven worden:<br />
1° (...)<br />
– Wijzigt B. Vl. Reg. 29 juni 1999 Natuurreservaten en terreinbeherende<br />
natuurverenigingen, erkenningsvoorwaarden, subsidies<br />
–Tekst conform B.S.; er is geen 2°<br />
De erkenning van de verenigingen die op basis<br />
van dit besluit werden bekomen blijven gelden.<br />
Art. 27. § 1. Voor de natuurreservaten die erkend<br />
zijn voor de inwerkingtreding van het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999 houdende<br />
de vaststelling van de voorwaarden voor de<br />
erkenning van natuurreservaten en van terreinbe-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 301
herende natuurverenigingen en houdende toekenning<br />
van subsidies wordt de erkenningsperiode<br />
van 10 jaar verlengd tot 27 jaar conform het decreet<br />
van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud<br />
en het natuurlijk milieu.<br />
§ 2. Voor de periode van de erkenning hebben de<br />
erkende reservaten bedoeld in § 1, die nog niet beschikken<br />
over een goedgekeurde natuurstreefbeeldenkaart<br />
en de actuele natuurtypekaart conform<br />
dit besluit recht op een forfaitaire subsidie<br />
van 150,00 EUR/ha per jaar, bepaald in het koninklijk<br />
besluit van 3 februari 1981 tot regeling,<br />
voor het Vlaamse Gewest van de erkenning en de<br />
subsidiëring van natuurreservaten, verhoogd met<br />
de subsidie voor monitoring. De termijn wordt<br />
evenwel beperkt tot het ogenblik dat hun erkenning<br />
volgens hetzelfde koninklijk besluit zou dienen<br />
te worden vernieuwd.<br />
De beheerder kan de streefbeelden en de actuele<br />
natuurtypekaart conform art. 17 neerleggen voor<br />
het erkende reservaat. Van zodra de afdeling de<br />
vraag conform aan dit besluit verklaart worden de<br />
subsidies overeenkomstig de bepalingen van dit<br />
besluit uitbetaald. Aanvragen die vóór<br />
30 september worden ingediend bij de afdeling,<br />
krijgen mits conformverklaring de verhoogde subsidie<br />
vanaf het volgende werkjaar.<br />
toelichting bij de tabel<br />
– kolom (a): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden;<br />
De beheerder ontvangt na deze conformverklaring<br />
de subsidie zoals beschreven in artikel 18.<br />
Art. 28. Dit besluit treedt in werking op<br />
1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin het<br />
wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.<br />
Art. 29. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
Natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit<br />
besluit.<br />
BIJLAGE I<br />
Structuur en inhoud van het<br />
activiteitenverslag<br />
Het jaarlijkse activiteitenverslag zoals bedoeld in<br />
artikel 2, § 2, 14°, van dit besluit vermeldt per erkend natuurreservaat<br />
ten minste:<br />
1. de totale oppervlakte;<br />
2. de oppervlakte in eigendom van de vereniging;<br />
3. de oppervlakte in beheer bij de vereniging;<br />
4. de wijziging van de oppervlakte in eigendom van of in<br />
beheer bij de vereniging tijdens het voorbije jaar;<br />
5. een overzicht van de stand van zaken van aanvragen<br />
tot erkenning van de met subsidie aangekochte gronden.<br />
– kolom (b): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
ligt binnen een afgebakend GEN of GENO;<br />
– kolom (c): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
BIJLAGE II<br />
Modelformulieren voor de aanvraag tot<br />
subsidiëring van de aankoop van gebieden<br />
2.1. Indicatief aankoopprogramma voor het jaar waarop<br />
de aanvraag slaat:<br />
toelichting bij de tabel:<br />
– kolom (a): omschrijving van de gebieden of samenhangende<br />
entiteiten gerangschikt per provincie en zo<br />
mogelijk per gemeente;<br />
– kolom (b): per entiteit de geraamde oppervlakte;<br />
– kolom (c): de maximaal geraamde aankoopprijs van<br />
de aan te kopen gronden;<br />
– kolom (d): het maximale totale bedrag van de gevraagde<br />
aankoopsubsidie ten laste van het Vlaamse Gewest.<br />
ligt binnen een afgebakend natuurverwevingsgebied of<br />
natuurverbindingsgebied;<br />
– kolom (d): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
ligt binnen een beschermd duingebied, binnen een ge-<br />
302 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
(a)<br />
ligging<br />
(b)<br />
oppervlakte<br />
(c)<br />
geraamde<br />
maximale aankoopprijs<br />
... ... ... ...<br />
TOTAAL ... ... ...<br />
(d)<br />
geraamd maximaal<br />
bedrag van de aangevraagde<br />
aankoop<br />
subsidie
ied afgebakend volgens of in uitvoering van internationale<br />
verdragen, overeenkomsten, of richtlijnen;<br />
– kolom (e): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
ligt binnen een aankoopperimeter aangeduid in een<br />
goedgekeurd ruilverkavelingsplan of in een goedgekeurd<br />
richtplan van een landinrichtingsproject;<br />
– kolom (f): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
ligt binnen de uitbreidingszone van een erkend natuurreservaat;<br />
– kolom (g): per bestemmingscategorie de totale oppervlakte<br />
van de aangekochte percelen vermelden die ook<br />
ligt binnen een goedgekeurd natuurrichtplan;<br />
– kolom (h): per bestemmingscategorie het totale aankoopbedrag<br />
van de aangekochte percelen (inclusief de<br />
kosten voor registratie, notariële erelonen en zegelrecht<br />
en inclusief de eventuele uittredingsvergoeding) vermelden;<br />
– kolom (i): per bestemmingscategorie het deel van het<br />
totale aankoopbedrag van de aangekochte percelen (inclusief<br />
kosten voor registratie, notariële erelonen en zegelrecht<br />
en inclusief de eventuele uittredingsvergoeding)<br />
dat met een aankoopsubsidie van het Vlaamse Gewest<br />
is betaald, vermelden.<br />
2.3. Gedetailleerde inventaris van de aankopen tijdens<br />
het voorbije kalenderjaar:<br />
per aankoop (dit wil zeggen per ene en ondeelbare<br />
koop) vermelden:<br />
(tot de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte VEN en natuurverwevingsgebied)<br />
nummer van de notariële akte:<br />
datum van het verlijden van de notariële akte:<br />
ligging (gemeente, deelgemeente):<br />
kadastrale omschrijving:<br />
bestemming volgens (a) opper- (b) opper- (c) opper- totaal van de<br />
de uitvoeringsvlakte van de aanvlakte van de aanvlakte van de aan- kolommen a,<br />
plannen van gekochtepercegekochtepercegekochteperce- b, c<br />
de ruimtelijke ordelen binnen de len binnen de len binnen de<br />
ning<br />
gebieden bepaald gebieden bepaald gebieden bepaald<br />
in het artikel 11, in het artikel 11, in het artikel 11,<br />
§2, 2°, van het §3, 2<br />
§2, 3°, maar bui-<br />
besluit<br />
ten de gebieden<br />
bepaald in het<br />
artikel 11, § 2, 1°<br />
en 2°, van het besluit<br />
... ... ... ... ...<br />
Totale oppervlakte: ... ... ... ...<br />
Aankoopprijs: ... ... ... ...<br />
Aankoopprijs per ha: ... ... ... ...<br />
Subsidiabel gedeelte ...<br />
van het Vlaamse Gewest:<br />
... ... ...<br />
(na de definitieve vaststelling van alle afbakeningsplannen<br />
van de effectief te realiseren oppervlakte VEN en natuurverwevingsgebied)<br />
nummer van de notariële akte:<br />
datum van het verlijden van de notariële akte:<br />
ligging (gemeente, deelgemeente):<br />
kadastrale omschrijving:<br />
bestemming volgens (a) opper- (b) opper- (c) opper- totaal van de<br />
de uitvoeringsvlakte van de aanvlakte van de aanvlakte van de aan- kolommen a,<br />
plannen van de ruimgekochtepercegekochtepercegekochteperce- b, c<br />
telijke ordening len binnen de len binnen de len binnen de<br />
gebieden bepaald gebieden bepaald gebieden bepaald<br />
in het artikel 11, in het artikel 11, in het artikel 11,<br />
§3, 1°, van het §3, 2<br />
§3, 3°, maar bui-<br />
besluit<br />
ten de gebieden<br />
bepaald in het<br />
artikel 11, § 3, 1°<br />
en 2°, van het besluit<br />
... ... ... ... ...<br />
Totale oppervlakte: ... ... ... ...<br />
Aankoopprijs: ... ... ... ...<br />
Aankoopprijs per ha: ... ... ... ...<br />
Subsidiabel gedeelte ...<br />
van het Vlaamse Gewest:<br />
... ... ...<br />
BIJLAGE III<br />
Structuur en inhoud van de aanvraag voor<br />
erkenning als natuurreservaat<br />
1. Aanvraag<br />
1° de identificatiegegevens van de aanvrager:<br />
a) als de aanvrager eigenaar is van het betreffende terrein:<br />
een schriftelijke verklaring van de persoon die het<br />
gebruiksrecht van het betreffende terrein heeft dat hij<br />
instemt met een eventuele erkenning als natuurreservaat;<br />
b) als de aanvrager niet de eigenaar is van het betreffende<br />
terrein: een schriftelijke verklaring van de eigenaar of<br />
van de gebruiker van het betreffende terrein dat zij beheren<br />
dat hij instemt met een eventuele erkenning als natuurreservaat;<br />
2° als het terrein een aaneengesloten oppervlakte heeft<br />
van minimum 10 ha, de verbintenis van de aanvrager<br />
om het voor erkenning voorgedragen terrein open te<br />
stellen voor het publiek, conform de ontsluiting opgenomen<br />
in het beheersplan;<br />
3° in verband met de aanvraag voor huursubsidie: een<br />
overzicht van de huurcontracten met vermelding van de<br />
gehuurde oppervlakte en de huurprijs/jaar;<br />
4° de digitale bestanden van het visiegebied, de actuele<br />
natuurtypen, de streefbeelden en de openstelling;<br />
5° een synthesenota van het dossier.<br />
2. Beschrijving van het terrein en het visiegebied<br />
– situering op een kaart op schaal 1:100.000;<br />
– ligging op een detailkaart waarop de kadastrale percelen<br />
zijn weergegeven;<br />
– de verantwoordelijke beheerder(s);<br />
– oppervlakte van de ter erkenning voorgedragen gronden;<br />
– bestemming volgens de ruimtelijke uitvoeringsplannen;<br />
– beschermende statuten, inzonderheid beschermende<br />
bepalingen voor gebieden die afgebakend zijn in uitvoering<br />
van internationale overeenkomsten of verdragen<br />
betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van de Europese<br />
richtlijnen vastgesteld op grond van internationale<br />
verdragen;<br />
– als het terrein ligt binnen een GEN, een GENO of een<br />
deel van het IVON, waarvoor een definitief afbakeningsplan<br />
is vastgesteld: een uittreksel uit dit plan met de situering<br />
van het betreffende terrein;<br />
– als het terrein ligt binnen een GEN, een GENO of een<br />
deel van het IVON, waarvoor een natuurrichtplan is<br />
goedgekeurd: een uittreksel uit dit plan met de gegevens<br />
die betrekking hebben op het betreffende terrein;<br />
– voorstel van afbakening van het visiegebied;<br />
– voorstel voor uitbreidingszone van het natuurreservaat,<br />
overeenkomstig artikel 33, 3 e lid, van het decreet;<br />
– huidige flora, fauna en natuurlijk milieu van het betreffende<br />
terrein;<br />
– huidige hydrologie van het betreffende terrein, in het<br />
bijzonder de infiltratie- en kwelprocessen;<br />
–huidig beheer.<br />
3. Streefbeeld voor het beheer<br />
– beheersstrategie: procesbeheer/patroonbeheer;<br />
– beheersdoelstellingen, beheersstrategie en toekomstvisie<br />
(inbegrepen het voorgestelde visiegebied van het<br />
natuurreservaat), met bijzondere aandacht voor de gebieden<br />
afgebakend in uitvoering van internationale<br />
overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbe-<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
houd, met inbegrip van de Europese richtlijnen vastgesteld<br />
op grond van internationale verdragen;<br />
– actueel natuurtype conform art. 17, § 2, 3 en 4, van dit<br />
besluit;<br />
– natuurstreefbeelden van de verschillende terreingedeelten<br />
(conform artikel 17, § 2, 3 en 4) en de verwachte<br />
evolutie voor de duur van de erkenning.<br />
4. Beschrijving van de beheersmaatregelen, met bijzondere<br />
aandacht voor de gebieden afgebakend in uitvoering<br />
van internationale overeenkomsten of verdragen<br />
betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van de Europese<br />
richtlijnen vastgesteld op grond van internationale<br />
verdragen<br />
– eenmalige inrichtings- en beheersmaatregelen;<br />
– beheer op korte termijn: tekstueel beschreven en op<br />
kaart weergegeven;<br />
– beheer op lange termijn;<br />
– ontheffingen en afwijkingen (opsomming van de aangevraagde<br />
ontheffingen van de verboden bedoeld in het<br />
artikel 35 van het decreet en van de afwijkingen van de<br />
verbodsbepalingen, de vergunningplicht en de meldingsplicht<br />
bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 21 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels<br />
ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende<br />
het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;<br />
– monitoring en beheersevaluatie: werkwijze, organisatie<br />
en prioritair te volgen soorten.<br />
5. Openstellingsplan: tekstueel beschreven en op kaart<br />
weergegeven met minstens volgende elementen<br />
– aanduiding van de wegen en paden toegankelijk voor<br />
voetgangers, evenals desgewenst bepaalde zones van<br />
het natuurreservaat die ook buiten de paden toegankelijk<br />
zijn;<br />
– toegankelijkheidsregeling voor andere weggebruikers<br />
dan voetgangers;<br />
– motivering waarom bepaalde paden of delen van het<br />
natuurreservaat geheel of gedeeltelijk en bestendig, tijdelijk<br />
of periodiek ontoegankelijk zijn, de paden inbegrepen;<br />
– aanduiding op kaart van de locaties waar de toegankelijkheidsregeling<br />
duidelijk zichtbaar wordt aangegeven.<br />
6. Facultatief voor een beschermd landschap conform<br />
het landschapsdecreet, artikel 17, § 5<br />
– beschrijving van de cultuurhistorische of esthetische<br />
waarden van het landschap;<br />
– instandhoudings-, onderhouds-, herstel- en verbeteringswerkzaamheden<br />
om cultuurhistorische of esthetische<br />
redenen.<br />
BIJLAGE IV<br />
Structuur en inhoud van het jaarrapport over<br />
de erkende natuurreservaten<br />
Datum: Auteur:<br />
Gegevens van het erkend natuurreservaat:<br />
– naam erkend natuurreservaat;<br />
– nummer erkend natuurreservaat;<br />
– evolutie reservaatsstatus;<br />
– evolutie erkenning;<br />
– overzicht van de huurcontracten met vermelding van,<br />
per contract, de gehuurde oppervlakte en de huurprijs/jaar.<br />
Beheersverslag voorbije kalenderjaar:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 303
– overzicht van de uitgevoerde eenmalige beheers-werken;<br />
– overzicht van de problemen die ontstaan zijn bij het<br />
uitvoeren van het onderhoudsbeheer;<br />
– opmerkelijke evoluties en waarnemingen.<br />
Beheersplanning komende kalenderjaar:<br />
– overzicht van de uit te voeren eenmalige beheerswerken;<br />
– wijzigingen in het uitvoeren van het onderhoudsbeheer.<br />
Gegevens bezoekerscentra:<br />
LANDINRICHTING – NATUURBEHOUD – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 27 juni 2003<br />
– overzicht, per provincie, van de bezoekerscentra die<br />
voldoen aan de criteria van artikel 20bis, § 1, 1° tot 4°,<br />
met bewijsstukken ter staving van de criteria;<br />
–overzicht van de ontvangen subsidies van gemeentelijke,<br />
provinciale en Vlaamse overheden voor de inrichting<br />
of het beheer van bezoekerscentra met bewijsstukken.<br />
304 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 467 – Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad<br />
12 februari 2002 betreffende ozon in de<br />
lucht (PB. L 67, 9 maart 2002)<br />
Art. 1. Doelstellingen<br />
Deze richtlijn heeft tot doel:<br />
a) doelstellingen op lange termijn, streefwaarden,<br />
een alarmdrempel en een informatiedrempel voor<br />
ozonconcentraties in de lucht in de Gemeenschap<br />
vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor<br />
de gezondheid van de mens en voor het milieu in<br />
zijn geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen;<br />
b) ervoor zorg te dragen dat de ozonconcentraties<br />
en in voorkomend geval de concentraties van<br />
ozonprecursoren (stikstofoxiden en vluchtige organische<br />
stoffen) in de lucht in de Lid-Staten op<br />
basis van gemeenschappelijke methoden en criteria<br />
worden beoordeeld;<br />
c) ervoor zorg te dragen dat adequate informatie<br />
over ozonconcentraties in de lucht wordt verkregen<br />
en voor de bevolking beschikbaar wordt gesteld;<br />
d) ervoor zorg te dragen dat de luchtkwaliteit, wat<br />
ozon betreft, waar zij goed is op peil wordt gehouden<br />
en in de overige gevallen wordt verbeterd;<br />
e) meer samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen<br />
bij de verlaging van de ozonconcentraties,<br />
de benutting van het potentieel van grensoverschrijdende<br />
maatregelen en het overeenkomen<br />
daarvan.<br />
Art. 2. Definities<br />
Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan<br />
onder:<br />
1. «lucht»: de buitenlucht in de troposfeer, met<br />
uitsluiting van de werkplek;<br />
2. «verontreinigende stof»: een stof die direct of indirect<br />
door de mens in de lucht wordt gebracht en<br />
die schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid<br />
van de mens en/of voor het milieu in<br />
zijn geheel;<br />
3. «ozonprecursoren»: stoffen die bijdragen tot de<br />
vorming van ozon op leefniveau, waarvan sommige<br />
in bijlage VI genoemd worden;<br />
4. «niveau»: de concentratie van een verontreinigende<br />
stof in de lucht of de depositie daarvan op<br />
oppervlakken binnen een bepaalde tijd;<br />
5. «beoordeling»: een methode die wordt gebruikt<br />
om het niveau van een verontreinigende stof in de<br />
lucht te meten, te berekenen, te voorspellen of te<br />
ramen;<br />
6. «vaste metingen»: metingen die overeenkomstig<br />
artikel 6, lid 5, van Richtlijn 96/62/EG worden<br />
uitgevoerd;<br />
LUCHT<br />
Internationaal, Europees en federaal<br />
7. «zone»: een door de Lid-Staten afgebakend gedeelte<br />
van hun grondgebied;<br />
8. «agglomeratie»: een zone die wordt gekenmerkt<br />
door een bevolkingsconcentratie van meer<br />
dan 250.000 inwoners of, bij een bevolkingsconcentratie<br />
van 250.000 of minder, door een bevolkingsdichtheid<br />
per km 2 die voor de Lid-Staat beoordeling<br />
en beheer van de luchtkwaliteit rechtvaardigt;<br />
9. «streefwaarde»: een niveau dat is vastgesteld<br />
om schadelijke effecten voor de gezondheid van<br />
de mens en/of het milieu in zijn geheel op lange<br />
termijn te vermijden, en dat zoveel mogelijk binnen<br />
een gegeven periode dient te worden bereikt;<br />
10. «langetermijndoelstelling»: een ozonconcentratie<br />
in de lucht waarbeneden volgens de huidige<br />
wetenschappelijke inzichten vermoedelijk geen<br />
directe schadelijke gevolgen voor de gezondheid<br />
van de mens en/of voor het milieu in zijn geheel<br />
optreden. Deze doelstelling moet op lange termijn<br />
worden bereikt, behalve in gevallen waarin dit<br />
niet door middel van proportionele maatregelen<br />
realiseerbaar is, teneinde een doeltreffende bescherming<br />
voor de gezondheid van de mens en<br />
voor het milieu te bieden;<br />
11. «alarmdrempel»: een niveau, waarboven een<br />
kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico<br />
voor de gehele bevolking inhoudt en bij overschrijding<br />
waarvan de Lid-Staten onmiddellijk<br />
maatregelen overeenkomstig artikel 6 en artikel 7<br />
nemen;<br />
12. «informatiedrempel»: een niveau waarboven<br />
kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico<br />
voor bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen inhoudt,<br />
en waarbij geactualiseerde informatie<br />
noodzakelijk is;<br />
13. «vluchtige organische stoffen» (VOS): antropogene<br />
en biogene organische verbindingen, uitgezonderd<br />
methaan, die onder de invloed van<br />
zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische<br />
oxidanten kunnen produceren.<br />
Art. 3. Streefwaarden<br />
1. De streefwaarden voor 2010 voor de ozonconcentraties<br />
in de lucht zijn vervat in bijlage I, deel II.<br />
2. De Lid-Staten stellen een lijst op van de zones<br />
en agglomeraties waar de ozonniveaus in de<br />
lucht, beoordeeld overeenkomstig artikel 9, hoger<br />
zijn dan de in lid 1 bedoelde streefwaarden.<br />
3. Voor de in lid 2 bedoelde zones en agglomeraties<br />
nemen Lid-Staten maatregelen om er in overeenstemming<br />
met Richtlijn 2001/81/EG, voor te<br />
zorgen dat een plan of programma wordt opgesteld<br />
en uitgevoerd om vanaf de in bijlage I,<br />
deel II, genoemde datum aan de streefwaarde te<br />
voldoen, behalve in gevallen waarin dit niet door<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
middel van proportionele maatregelen realiseerbaar<br />
is.<br />
Wanneer overeenkomstig artikel 8, lid 3, van<br />
Richtlijn 96/62/EG plannen of programma's met<br />
betrekking tot andere verontreinigende stoffen<br />
dan ozon moeten worden opgesteld of uitgevoerd,<br />
gaan de Lid-Staten zo nodig over tot opstelling<br />
en uitvoering van geïntegreerde plannen of<br />
programma's voor alle betrokken verontreinigende<br />
stoffen.<br />
4. De in lid 3 bedoelde plannen of programma's<br />
bevatten ten minste de informatie die in bijlage IV<br />
van Richtlijn 96/62/EG is vermeld en worden voor<br />
de bevolking en voor de betrokken organisaties,<br />
zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties,<br />
belangenorganisaties van gevoelige bevolkingsgroepen<br />
en andere bij de gezondheidszorg<br />
betrokken lichamen, beschikbaar gesteld.<br />
Art. 4. Langetermijndoelstellingen<br />
1. De langetermijndoelstellingen voor de ozonconcentraties<br />
in de lucht zijn vervat in bijlage I,<br />
deel III.<br />
2. De Lid-Staten stellen een lijst op van de zones<br />
en agglomeraties waar de ozonniveaus in de<br />
lucht, beoordeeld overeenkomstig artikel 9, hoger<br />
zijn dan de in lid 1 bedoelde langetermijndoelstellingen,<br />
maar de in bijlage I, deel II, vervatte streefwaarden<br />
niet overschrijden. Voor dergelijke zones<br />
en agglomeraties worden door de Lid-Staten kosteneffectieve<br />
maatregelen opgesteld en uitgevoerd<br />
teneinde de langetermijndoelstellingen te<br />
verwezenlijken. Die maatregelen moeten ten minste<br />
in overeenstemming zijn met alle plannen en<br />
programma's, genoemd in artikel 3, lid 3. Voorts<br />
zijn zij gebaseerd op de maatregelen die getroffen<br />
zijn ingevolge Richtlijn 2001/81/EG en de andere<br />
toepasselijke, bestaande en toekomstige Gemeenschapsvoorschriften.<br />
3. De vorderingen van de Gemeenschap bij het bereiken<br />
van de langetermijndoelstellingen worden<br />
in het kader van het proces van artikel 11 en in samenhang<br />
met Richtlijn 2001/81/EG periodiek getoetst;<br />
hierbij wordt het jaar 2020 als richtdatum<br />
gebruikt en wordt rekening gehouden met de vorderingen<br />
bij het bereiken van de in genoemde<br />
richtlijn vermelde nationale emissieplafonds.<br />
Art. 5. Eisen in zones en agglomeraties waar<br />
de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen<br />
beantwoorden<br />
De Lid-Staten stellen een lijst op van de zones en<br />
agglomeraties waar de ozonniveaus aan de langetermijndoelstellingen<br />
beantwoorden. In die zones<br />
en agglomeraties houden zij het ozonniveau beneden<br />
de langetermijndoelstellingen, voorzover<br />
factoren zoals de grensoverschrijdende aard van<br />
de ozonverontreiniging en de meteorologische<br />
omstandigheden zulks toelaten, en houden zij,<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 305
door proportionele maatregelen, de best mogelijke<br />
luchtkwaliteit in stand, verenigbaar met duurzame<br />
ontwikkeling, alsmede een hoog beschermingsniveau<br />
voor het milieu en de menselijke gezondheid.<br />
Art. 6. Informatie voor de bevolking<br />
1. De Lid-Staten nemen passende maatregelen<br />
om:<br />
a) ervoor te zorgen dat voor de bevolking en voor<br />
de betrokken organisaties, zoals milieuorganisaties,<br />
consumentenorganisaties, belangenorganisaties<br />
van gevoelige bevolkingsgroepen en andere<br />
bij de gezondheidszorg betrokken lichamen, systematisch<br />
actuele informatie over ozonconcentraties<br />
in de lucht beschikbaar wordt gesteld.<br />
Deze informatie wordt ten minste dagelijks en<br />
waar nodig en haalbaar ieder uur bijgewerkt.<br />
Dergelijke informatie omvat ten minste alle overschrijdingen<br />
van de concentraties van de langetermijndoelstelling<br />
voor de gezondheidsbescherming,<br />
de informatiedrempel en de alarmdrempel<br />
voor de betrokken middelingsperiode. Tevens<br />
dient een beknopte evaluatie van de gezondheidseffecten<br />
te worden verstrekt.<br />
De informatiedrempel en de alarmdrempel voor<br />
ozonconcentraties in de lucht zijn in bijlage II,<br />
deel I, vervat;<br />
b) uitgebreide jaarverslagen beschikbaar te stellen<br />
voor de bevolking en voor de betrokken organisaties,<br />
zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties,<br />
belangenorganisaties van gevoelige bevolkingsgroepen<br />
en andere bij de gezondheidszorg<br />
betrokken lichamen, welke verslagen ten<br />
minste omvatten: – wat de menselijke gezondheid<br />
aangaat – alle overschrijdingen van de concentraties<br />
volgens streefwaarden en langetermijndoelstelling,<br />
de informatiedrempel en de alarmdrempel,<br />
voor de betrokken middelingsperiode en –<br />
wat de vegetatie aangaat – alle overschrijdingen<br />
van de streefwaarde en de langetermijndoelstelling,<br />
zo nodig in combinatie met een beknopte<br />
evaluatie van de effecten van die overschrijdingen.<br />
Tevens kunnen zij in voorkomend geval nadere<br />
informatie en evaluaties bevatten inzake de<br />
bescherming van de bossen, zoals gespecificeerd<br />
in bijlage III, deel I. Zij kunnen ook informatie<br />
over relevante precursoren bevatten, voorzover<br />
die niet onder de bestaande communautaire wetgeving<br />
vallen;<br />
c) ervoor te zorgen dat aan de instellingen voor<br />
gezondheidszorg en aan de bevolking tijdig informatie<br />
wordt verstrekt over feitelijke of voorspelde<br />
overschrijdingen van de alarmdrempel.<br />
Bovengenoemde informatie en verslagen worden<br />
langs passende weg bekendgemaakt, afhankelijk<br />
van het geval, bijvoorbeeld via de omroep, de pers<br />
of publicaties, informatieschermen of computernetwerkdiensten,<br />
zoals het internet.<br />
2. De informatie die overeenkomstig artikel 10<br />
van Richtlijn 96/62/EG bij overschrijding van een<br />
van beide drempels aan de bevolking wordt verstrekt,<br />
omvat de gegevens die in bijlage II, deel II,<br />
zijn vervat. Indien zulks haalbaar is, doen de Lid-<br />
Staten tevens het nodige om deze informatie te<br />
verstrekken wanneer een overschrijding van de informatiedrempel<br />
of de alarmdrempel wordt voorspeld.<br />
3. De uit hoofde van de bepalingen van de leden 1<br />
en 2 verstrekte informatie dient helder, begrijpelijk<br />
en toegankelijk te zijn.<br />
Art. 7. Kortetermijnactieplannen<br />
1. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn<br />
96/62/EG stellen de Lid-Staten op een passend bestuurlijk<br />
niveau actieplannen op waarin, rekening<br />
houdende met de bijzondere plaatselijke omstandigheden,<br />
wordt vermeld welke specifieke maatregelen<br />
op korte termijn genomen moeten worden<br />
in zones waar een risico van overschrijding<br />
van de alarmdrempel bestaat, indien er significante<br />
mogelijkheden zijn dat risico te verminderen of<br />
de duur of ernst van de overschrijding van de<br />
alarmdrempel te beperken. Wanneer geconstateerd<br />
wordt dat er geen significante mogelijkheden<br />
voor de beperking van het risico, de duur of de<br />
ernst van een overschrijding in die zones bestaan,<br />
zijn de Lid-Staten ontheven van de bepalingen van<br />
artikel 7, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG. Het is aan<br />
de Lid-Staten te bepalen of er, de nationale geografische,<br />
meteorologische en economische omstandigheden<br />
in aanmerking genomen, significante<br />
mogelijkheden zijn voor het beperken van<br />
het risico, de duur of de ernst van een overschrijding.<br />
2. De verantwoordelijkheid voor het ontwerpen<br />
van kortetermijnactieplannen, met inbegrip van<br />
de drempelniveaus voor het treffen van specifieke<br />
maatregelen, berust bij de Lid-Staten. De plannen<br />
kunnen naar gelang van het geval voorzien in graduele,<br />
kosteneffectieve maatregelen om bepaalde<br />
activiteiten die bijdragen tot emissies welke tot<br />
overschrijding van de alarmdrempel leiden, waaronder<br />
het gemotoriseerde verkeer, te beheersen<br />
en zo nodig te verminderen of op te schorten.<br />
Hiertoe kunnen ook doeltreffende maatregelen in<br />
verband met het gebruik van industriële installaties<br />
of producten behoren.<br />
3. Bij de opzet en uitvoering van kortetermijnactieplannen<br />
nemen de Lid-Staten (reeds op hun effectiviteit<br />
beoordeelde) maatregelen in overweging<br />
die als voorbeeld moeten worden opgenomen<br />
in de in artikel 12 bedoelde leidraad.<br />
4. De Lid-Staten stellen de resultaten van hun onderzoekingen<br />
en de inhoud van specifieke kortetermijnactieplannen,<br />
alsmede informatie over de<br />
uitvoering hiervan, beschikbaar aan het publiek<br />
en aan de betrokken organisaties zoals milieuorganisaties,<br />
consumentenorganisaties, belangenorganisaties<br />
voor gevoelige bevolkingsgroepen en<br />
andere bij de gezondheidszorg betrokken lichamen.<br />
Art. 8. Grensoverschrijdende verontreiniging<br />
1. Wanneer overschrijdingen van de streefwaarden<br />
voor ozonconcentraties of van de langetermijndoelstellingen<br />
grotendeels aan emissies van<br />
precursoren in andere Lid-Staten zijn toe te schrij-<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
ven, werken de betrokken Lid-Staten in voorkomend<br />
geval bij de opstelling van gezamenlijke<br />
plannen en programma's samen teneinde de<br />
streefwaarden of langetermijndoelstellingen te<br />
verwezenlijken behalve in gevallen waarin dit niet<br />
door proportionele maatregelen realiseerbaar is.<br />
De Commissie staat hen bij deze inspanningen bij.<br />
Bij de vervulling van de uit hoofde van artikel 11<br />
op haar rustende verplichtingen onderzoekt de<br />
Commissie, rekening houdend met Richtlijn<br />
2001/81/EG en met name artikel 9 daarvan, of op<br />
het niveau van de Gemeenschap verdere actie<br />
moet worden ondernomen ter vermindering van<br />
de emissies van precursoren die verantwoordelijk<br />
zijn voor dergelijke grensoverschrijdende ozonverontreiniging.<br />
2. In voorkomend geval gaan de Lid-Staten overeenkomstig<br />
artikel 7 over tot het opstellen en uitvoeren<br />
van gezamenlijke kortetermijnactieplannen,<br />
die aan elkaar grenzende zones in verschillende<br />
Lid-Staten bestrijken. De Lid-Staten dragen<br />
er zorg voor dat de aan elkaar grenzende zones in<br />
verschillende Lid-Staten die kortetermijnactieplannen<br />
hebben opgezet, alle relevante informatie<br />
ontvangen.<br />
3. Bij overschrijding van de informatiedrempel of<br />
de alarmdrempel in zones nabij landsgrenzen<br />
dient zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteiten<br />
van de betrokken aangrenzende Lid-Staten<br />
informatie te worden verstrekt, teneinde de informatieverstrekking<br />
aan de bevolking in die staten<br />
te bevorderen.<br />
4. Bij de opstelling van plannen en programma's<br />
als bedoeld in de leden 1 en 2 en de informatieverstrekking<br />
aan de bevolking, bedoeld in lid 3, zetten<br />
de Lid-Staten in voorkomend geval de samenwerking<br />
met derde landen voort, met bijzondere<br />
aandacht voor de kandidaat-Lid-Staten.<br />
Art. 9. Beoordeling van ozon- en precursorenconcentraties<br />
in de lucht<br />
1. In zones en agglomeraties waar de ozonconcentraties<br />
tijdens een van de laatste vijf jaar van<br />
metingen een langetermijndoelstelling hebben<br />
overschreden, zijn continue vaste metingen verplicht.<br />
Wanneer over minder dan vijf jaar gegevens beschikbaar<br />
zijn, kunnen de Lid-Staten ter bepaling<br />
van de overschrijdingen de gegevens van meetcampagnes<br />
van korte duur op tijden en plaatsen<br />
die naar alle waarschijnlijkheid typisch zijn voor<br />
de hoogste verontreinigingsniveaus combineren<br />
met uit emissie-inventarissen en door modellering<br />
verkregen gegevens. Bijlage IV bevat de criteria<br />
voor het bepalen van de locatie van meetpunten<br />
voor de meting van ozon.<br />
In bijlage V, deel I, wordt het minimumaantal vaste<br />
meetpunten aangegeven voor continue ozonmeting<br />
in elke zone of agglomeratie waar meting<br />
de enige informatiebron is voor de beoordeling<br />
van de luchtkwaliteit.<br />
Tevens worden metingen van stikstofdioxide verricht<br />
op minimaal 50 % van de overeenkomstig<br />
bijlage V, deel I, vereiste meetpunten voor ozon.<br />
306 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
De meting van stikstofdioxide wordt continu verricht,<br />
behalve in meetstations voor de bepaling<br />
van de plattelandsachtergrondwaarden als omschreven<br />
in bijlage IV, deel I, waar andere meetmethoden<br />
gebruikt kunnen worden.<br />
Voor de zones en agglomeraties waar informatie<br />
van vaste meetstations wordt aangevuld met gegevens<br />
van modellering en/of indicatieve metingen,<br />
mag het in bijlage V, deel I, genoemde totale<br />
aantal meetpunten worden verminderd, mits:<br />
a) de aanvullende methoden een adequaat gegevensniveau<br />
bieden voor de beoordeling van de<br />
luchtkwaliteit met betrekking tot streefwaarden,<br />
informatie- en alarmdrempels;<br />
b) het aantal meetpunten en de ruimtelijke resolutie<br />
van andere technieken van dien aard zijn, dat<br />
de ozonconcentratie vastgesteld kan worden overeenkomstig<br />
de in bijlage VII, deel I, genoemde<br />
doelstellingen inzake gegevenskwaliteit, en beoordelingsresultaten<br />
als vermeld in bijlage VII,<br />
deel II, verkregen worden;<br />
c) het aantal meetpunten in iedere zone of agglomeratie<br />
overeenkomt met ten minste één meetpunt<br />
per twee miljoen inwoners of één meetpunt<br />
per 50.000 km 2 , indien dat een groter aantal<br />
meetpunten oplevert;<br />
d) iedere zone of agglomeratie ten minste één<br />
meetpunt heeft; en<br />
e) stikstofdioxide wordt gemeten op alle resterende<br />
meetpunten, meetstations voor de bepaling<br />
van de plattelandsachtergrondwaarden uitgezonderd.<br />
In dat geval worden de resultaten van modellering<br />
en/of indicatieve metingen in aanmerking<br />
genomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit<br />
ten aanzien van de streefwaarden.<br />
2. In zones en agglomeraties waar de concentraties<br />
in elk van de laatste vijf jaar van metingen beneden<br />
de langetermijndoelstellingen liggen,<br />
wordt het aantal stations voor continue metingen<br />
bepaald overeenkomstig bijlage V, deel II.<br />
3. Elke Lid-Staat draagt er zorg voor dat op zijn<br />
grondgebied ten minste één meetstation voor de<br />
verschaffing van gegevens over concentraties van<br />
de in bijlage VI genoemde ozonprecursoren geïnstalleerd<br />
en operationeel is. Elke Lid-Staat bepaalt<br />
het aantal en de situering van de stations waar<br />
precursoren van ozon dienen te worden gemeten,<br />
rekening houdend met de in genoemde bijlage<br />
vermelde doelstellingen, methoden en aanbevelingen.<br />
Als onderdeel van de uit hoofde van artikel 12 opgestelde<br />
leidraad worden richtsnoeren voor een<br />
geschikte strategie voor de ozonprecursorenmeting<br />
vastgesteld, rekening houdend met de geldende<br />
voorschriften van de communautaire wetgeving<br />
en het programma voor samenwerking inzake<br />
de bewaking en de evaluatie van het transport<br />
van luchtverontreinigende stoffen over lange<br />
afstand (EMEP).<br />
4. Referentiemethoden voor de analyse van ozon<br />
zijn vervat in bijlage VIII, deel I. Bijlage VIII,<br />
deel II, bevat referentietechnieken voor de modellering<br />
van ozon.<br />
5. De wijzigingen die nodig zijn om dit artikel en<br />
de bijlagen IV tot en met VIII aan de vooruitgang<br />
van wetenschap en techniek aan te passen, worden<br />
vastgesteld volgens de procedure van<br />
artikel 13, lid 2.<br />
Art. 10. Indiening van informatie en verslagen<br />
1. Bij het verstrekken van inlichtingen aan de<br />
Commissie overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn<br />
96/62/EG zenden de Lid-Staten de Commissie<br />
tevens, voor de eerste maal voor het kalenderjaar<br />
volgend op de datum van artikel 15, lid 1:<br />
a) voor ieder kalenderjaar uiterlijk 30 september<br />
van het volgende jaar de lijsten van de zones en<br />
agglomeraties, bedoeld in artikel 3, lid 2, artikel 4,<br />
lid 2, en artikel 5;<br />
b) een verslag met een overzicht van de overschrijdingen<br />
van de in bijlage I, deel II vastgestelde<br />
streefwaarden. Dit verslag bevat een verklaring<br />
van de jaarlijkse overschrijdingen van de streefwaarde<br />
voor de menselijke gezondheid. Het verslag<br />
bevat eveneens de in artikel 3, lid 3, bedoelde<br />
plannen en programma's. Het verslag wordt toegezonden<br />
uiterlijk twee jaar na afloop van de periode<br />
waarin overschrijdingen van de streefwaarden<br />
voor ozon zijn waargenomen;<br />
c) om de drie jaar informatie over de vorderingen<br />
van dergelijke plannen of programma's.<br />
2. Voorts zenden de Lid-Staten de Commissie,<br />
voor de eerste maal voor het kalenderjaar volgend<br />
op de datum van artikel 15, lid 1:<br />
a) ieder jaar voor iedere maand van april tot en<br />
met september op voorlopige basis:<br />
i) uiterlijk aan het eind van de volgende maand<br />
voor iedere dag met overschrijding(en) van de informatiedrempel<br />
en/of de alarmdrempel de volgende<br />
informatie: datum, totaal aantal overschrijdingsuren,<br />
maximumuurwaarde(n) van ozon;<br />
ii) uiterlijk 31 oktober van elk jaar de andere in<br />
bijlage III genoemde informatie;<br />
b) voor ieder kalenderjaar uiterlijk 30 september<br />
van het volgende jaar de in bijlage III vermelde gevalideerde<br />
informatie, alsmede de gemiddelde<br />
jaarconcentraties voor dat jaar van de in bijlage VI<br />
gespecificeerde ozonprecursoren;<br />
c) in het kader van het in artikel 4 van Richtlijn<br />
91/692/EEG van de Raad bedoelde sectorale verslag<br />
om de drie jaar, en uiterlijk de eerstvolgende<br />
30 september na afloop van elke periode van drie<br />
jaar:<br />
i) informatie met een overzicht van de ozonniveaus<br />
die, naar gelang van het geval, voor de in<br />
artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, en artikel 5 bedoelde<br />
zones en agglomeraties zijn waargenomen of<br />
ingeschat;<br />
ii) informatie over alle uit hoofde van artikel 4,<br />
lid 2, genomen of geplande maatregelen; en<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
iii) informatie aangaande besluiten over kortetermijnactieplannen<br />
en betreffende de opzet en inhoud<br />
van dergelijke overeenkomstig artikel 7<br />
voorbereide plannen, alsmede een evaluatie van<br />
de effecten ervan.<br />
3. De Commissie:<br />
a) draagt er zorg voor dat de ingevolge lid 2,<br />
punt a), verstrekte informatie terstond met passende<br />
middelen ter beschikking wordt gesteld en<br />
aan het Europees Milieuagentschap wordt toegezonden;<br />
b) publiceert jaarlijks de overeenkomstig lid 1,<br />
punt a), ingediende lijst van zones en agglomeraties<br />
en brengt ieder jaar uiterlijk 30 november een<br />
verslag uit over de ozonsituatie tijdens de afgelopen<br />
zomer en in het voorgaande kalenderjaar,<br />
teneinde in een vergelijkbaar formaat overzichten<br />
te geven van de situatie in elke Lid-Staat, rekening<br />
houdend met de verschillende meteorologische<br />
omstandigheden en de grensoverschrijdende vervuiling,<br />
alsook van alle overschrijdingen van de<br />
langetermijndoelstellingen in de Lid-Staten;<br />
c) controleert op gezette tijden de uitvoering van<br />
de plannen of programma's die op grond van<br />
lid 1, punt b), worden voorgelegd, door de vorderingen<br />
ervan en de trends in de luchtverontreiniging<br />
te onderzoeken, rekening houdend met de<br />
weersomstandigheden en de oorsprong van de<br />
ozonprecursoren (biogeen of antropogeen);<br />
d) houdt rekening met de uit hoofde van de<br />
leden 1 en 2 verkregen informatie bij de opstelling<br />
van het driejaarlijkse verslag over de luchtkwaliteit<br />
overeenkomstig artikel 11, punt 2, van<br />
Richtlijn 96/62/EG;<br />
e) zorgt voor passende uitwisseling van de overeenkomstig<br />
lid 2, onderdeel c), punt iii), verkregen<br />
informatie en ervaring met betrekking tot de<br />
opzet en uitvoering van de kortetermijnactieplannen.<br />
4. Bij het uitvoeren van de in lid 3 bedoelde taken<br />
maakt de Commissie indien nodig gebruik van de<br />
bij het Europees Milieuagentschap beschikbare<br />
expertise.<br />
5. De Lid-Staten stellen de Commissie uiterlijk<br />
9 september 2003 in kennis van de methoden die<br />
zij voor de in artikel 11, punt 1, onder d), van<br />
Richtlijn 96/62/EG voorgeschreven voorafgaande<br />
beoordeling van de luchtkwaliteit gebruiken.<br />
Art. 11. Toetsing en rapportage<br />
1. De Commissie legt het Europees Parlement en<br />
de Raad uiterlijk 31 december <strong>2004</strong> een verslag<br />
voor over de bij de toepassing van deze richtlijn<br />
opgedane ervaringen. Zij brengt in het bijzonder<br />
verslag uit over:<br />
a) de bevindingen van het meest recente wetenschappelijk<br />
onderzoek, in het licht van de richtsnoeren<br />
van de Wereldgezondheidsorganisatie,<br />
naar de gevolgen van blootstelling aan ozon voor<br />
het milieu en de menselijke gezondheid, in het bijzonder<br />
rekening houdend met gevoelige bevolkingsgroepen;<br />
de ontwikkeling van nauwkeuriger<br />
modellen wordt daarbij in aanmerking genomen;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 307
) technologische ontwikkelingen, met inbegrip<br />
van de vooruitgang op het gebied van methoden<br />
voor het meten en op andere wijze evalueren van<br />
de ozonconcentraties en het verloop daarvan in<br />
Europa;<br />
c) vergelijking van modelvoorspellingen met feitelijke<br />
metingen;<br />
d) de bepaling van en de niveaus voor langetermijndoelstellingen,<br />
streefwaarden en informatieen<br />
alarmdrempels;<br />
e) de resultaten van het ICP-programma (International<br />
Cooperative Programme) onder auspiciën<br />
van het Verdrag van de VN-ECE betreffende de<br />
grensoverschrijdende luchtverontreiniging over<br />
lange afstand, wat de effecten van ozon op gewassen<br />
en natuurlijke vegetatie betreft.<br />
2. Het verslag wordt ingediend als integrerend onderdeel<br />
van een luchtkwaliteitsstrategie die erop<br />
gericht is de communautaire doelstellingen inzake<br />
luchtkwaliteit te evalueren en voorstellen dienaangaande<br />
te doen, alsmede uitvoeringsstrategieen<br />
op te zetten om de verwezenlijking van deze<br />
doelstellingen te waarborgen. In dit verband<br />
wordt in het verslag aandacht geschonken aan:<br />
a) de ruimte om verontreinigende emissies van<br />
alle betrokken emissiebronnen verder te reduceren,<br />
rekening houdend met de technische haalbaarheid<br />
en de kosteneffectiviteit;<br />
b) de verbanden tussen verontreinigende stoffen<br />
en de mogelijkheden voor gecombineerde strategieën<br />
om de doelstellingen inzake luchtkwaliteit<br />
en daarmee verwante doelstellingen van de Gemeenschap<br />
te verwezenlijken;<br />
c) de mogelijkheden voor verdere maatregelen op<br />
Gemeenschapsniveau tot beperking van de emissie<br />
van precursoren;<br />
d) de vorderingen met de toepassing van de streefwaarden<br />
van bijlage I, met inbegrip van de plannen<br />
en programma's die overeenkomstig de<br />
artikelen 3 en 4 zijn opgezet en uitgevoerd, de ervaring<br />
die is opgedaan bij de uitvoering van kortetermijnactieplannen<br />
uit hoofde van artikel 7 en de<br />
in bijlage IV bepaalde omstandigheden waaronder<br />
de luchtkwaliteitsmeting is verricht;<br />
e) de mogelijkheid om binnen een bepaalde tijd<br />
de in bijlage I, deel III, vastgestelde langetermijndoelstellingen<br />
te verwezenlijken;<br />
f) de huidige en toekomstige voorschriften inzake<br />
voorlichting van de bevolking en uitwisseling van<br />
informatie tussen de Lid-Staten en de Commissie;<br />
g) het verband tussen deze richtlijn en de verwachte<br />
veranderingen ten gevolge van door de<br />
Gemeenschap en de Lid-Staten te nemen maatregelen<br />
om te voldoen aan verplichtingen met betrekking<br />
tot klimaatverandering;<br />
h) het grensoverschrijdende transport van luchtverontreiniging,<br />
rekening houdend met de in de<br />
kandidaat-Lid-Staten genomen maatregelen.<br />
3. Het verslag bevat tevens een toetsing van de bepalingen<br />
van deze richtlijn in het licht van de bevindingen<br />
en gaat zo nodig vergezeld van voor-<br />
stellen tot wijziging van deze richtlijn, waarbij in<br />
het bijzonder wordt gelet op de uitwerking van<br />
ozon op het milieu en de gezondheid, vooral voor<br />
gevoelige bevolkingsgroepen.<br />
Art. 12. Leidraad<br />
1. De Commissie stelt uiterlijk 9 september 2002<br />
een leidraad op voor de uitvoering van deze richtlijn.<br />
Hierbij maakt zij in voorkomend geval gebruik<br />
van de in de Lid-Staten, bij het Europees Milieuagentschap<br />
en bij andere deskundige instanties<br />
beschikbare expertise en houdt zij rekening<br />
met de geldende voorschriften van de communautaire<br />
wetgeving en het EMEP.<br />
2. De leidraad wordt vastgesteld volgens de procedure<br />
van artikel 13, lid 2, van Richtlijn 96/62/EG.<br />
Deze leidraad mag geen directe of indirecte wijziging<br />
van de streefwaarden, de langetermijndoelstellingen,<br />
de alarmdrempel of de informatiedrempel<br />
tot gevolg hebben.<br />
Art. 13. Comitéprocedure<br />
1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité,<br />
opgericht bij artikel 12, lid 2, van Richtlijn<br />
96/62/EG.<br />
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de<br />
artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing,<br />
met inachtneming van artikel 8 van dat<br />
besluit.<br />
De periode, bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit<br />
1999/468/EG, wordt gesteld op drie maanden.<br />
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.<br />
Art. 14. Sancties<br />
De Lid-Staten bepalen welke sancties van toepassing<br />
zijn op inbreuken op de ter uitvoering van<br />
deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen.<br />
De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend<br />
zijn.<br />
Art. 15. Omzetting in nationaal recht<br />
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen in werking treden<br />
om aan deze richtlijn te voldoen en passen deze<br />
bepalingen uiterlijk 9 september 2003 toe. Zij stellen<br />
de Commissie daarvan onverwijld in kennis.<br />
Wanneer de Lid-Staten die bepalingen aannemen,<br />
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking<br />
daarvan naar deze richtlijn verwezen.<br />
De regels voor die verwijzing worden vastgesteld<br />
door de Lid-Staten.<br />
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van<br />
de belangrijkste bepalingen van nationaal recht<br />
mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende<br />
gebied vaststellen.<br />
Art. 16. Intrekking<br />
Richtlijn 92/72/EEG wordt met ingang van<br />
9 september 2003 ingetrokken.<br />
Art. 17. Inwerkingtreding<br />
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van<br />
haar bekendmaking in het Publicatieblad van de<br />
Europese Gemeenschappen.<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
Art. 18. Adressaten<br />
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.<br />
BIJLAGE I<br />
Definities, streefwaarden en<br />
langetermijndoelstellingen voor ozon<br />
I. Definities<br />
Alle waarden worden in µg/m 3 uitgedrukt. Het volume<br />
moet worden omgerekend tot het volume bij een temperatuur<br />
van 293 Kelvin en een druk van 101,3 kPa. De tijd<br />
wordt vermeld in Midden-Europese tijd.<br />
AOT40 (uitgedrukt in (µg/m 3 ).uur) staat voor het gesommeerde<br />
verschil tussen de uurconcentraties boven<br />
80 µg/m 3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 µg/m 3 over<br />
een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt<br />
gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen<br />
08.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese tijd worden<br />
gemeten (1) .<br />
Om geldig te zijn moeten de jaargegevens over overschrijdingen<br />
voor de controle op de inachtneming van<br />
de navermelde streefwaarden en langetermijndoelstellingen<br />
aan de in bijlage III, deel II, vermelde criteria voldoen.<br />
II. Streefwaarden voor ozon<br />
1. Streefwaarde voor<br />
de bescherming van de<br />
gezondheid van de<br />
mens<br />
2. Streefwaarde voor<br />
de bescherming van de<br />
vegetatie<br />
(a) Vanaf die datum wordt beoordeeld of de streefwaarden worden<br />
bereikt. Dat wil zeggen, 2010 is het eerste jaar waarvan de<br />
gegevens worden gebruikt om te berekenen of de volgende 3 of<br />
5 jaar, naar gelang van het geval, aan de streefwaarden wordt<br />
voldaan.<br />
(b) De hoogste 8-uursgemiddelde van de concentratie van een<br />
dag wordt bepaald door onderzoek van de voortschrijdende gemiddelden<br />
over perioden van acht uur, die uit uurwaarden berekend<br />
en ieder uur bijgewerkt worden. Elk aldus berekend gemiddelde<br />
over acht uur geldt voor de dag waarop de periode van<br />
8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een<br />
bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot<br />
01.00 uur op die dag, en de laatste berekeningsperiode van<br />
16.00 uur tot 24.00 uur.<br />
(c) Indien de 3- of 5-jaargemiddelden niet op basis van een volledige<br />
en ononderbroken reeks jaargegevens kunnen worden<br />
vastgesteld, is het vereiste minimumaantal jaargegevens voor de<br />
controle op de inachtneming van de streefwaarden als volgt:<br />
– voor de streefwaarde voor de bescherming van de gezondheid<br />
van de mens; geldige gegevens over één jaar,<br />
– voor de streefwaarde voor de bescherming van de vegetatie:<br />
geldige gegevens over drie jaar.<br />
(1) Deze streefwaarden en de toegestane overschrijding worden<br />
vastgesteld onverminderd het resultaat van de studies en de in<br />
artikel 11 geregelde toetsing, waarbij de verschillende geografische<br />
en klimatologische omstandigheden in de Europese Gemeenschap<br />
in aanmerking zullen worden genomen.<br />
III. Langetermijndoelstellingen voor ozon<br />
1. Langetermijndoelstelling<br />
voor de gezondheid<br />
van de mens<br />
2. Langetermijndoelstelling<br />
voor de bescherming<br />
van de vegetatie<br />
Parameter Streefwaarde (a) (1)<br />
Hoogste 8-uursgemiddelde<br />
van een dag (b)<br />
AOT40, berekend op<br />
basis van uurwaarden<br />
van mei tot en met juli<br />
120 µg/m 3 niet te<br />
overschrijden op meer<br />
dan 25 dagen per kalenderjaar<br />
gemiddeld<br />
over drie jaar (c)<br />
18.000 µg/m 3 h gemiddeld<br />
over 5 jaar (c)<br />
Parameter Langetermijndoelstelling<br />
(a)<br />
Hoogste 8-uursgemiddelde<br />
van een dag gedurende<br />
een kalenderjaar<br />
AOT40, berekend uit de<br />
uurwaarden van mei tot<br />
en met juli<br />
(a) De vorderingen van de Gemeenschap bij het bereiken van de<br />
langetermijndoelstelling, waarbij het jaar 2020 als richtdatum<br />
geldt, worden in het kader van het proces van artikel 11 getoetst.<br />
(1) of de geschikte tijd voor de ultraperifere gebieden.<br />
308 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
120 µg/m 3<br />
6.000 µg/m 3 .h
BIJLAGE II<br />
Informatiedrempel en alarmdrempel<br />
I. Informatiedrempel en alarmdrempel voor ozon<br />
Parameter Drempel<br />
Informatiedrempel uurgemiddelde 180 µg/m 3<br />
Alarmdrempel uurgemiddelde a) 240 µg/m 3<br />
a) Voor de toepassing van artikel 7 moet de overschrijding van<br />
de drempelwaarde gedurende drie opeenvolgende uren gemeten<br />
of voorspeld worden.<br />
II. Aan de bevolking te verstrekken minimuminformatie<br />
bij vastgestelde of voorspelde overschrijding van de informatiedrempel<br />
of de alarmdrempel<br />
De gegevens die zo spoedig mogelijk en op voldoende<br />
grote schaal aan de bevolking dienen te worden verstrekt,<br />
omvatten:<br />
1. Informatie over de waargenomen overschrijding(en):<br />
–plaats of gebied van overschrijding;<br />
(a) Zie de definitie van AOT40 in bijlage I, deel I.<br />
(b) Hoogste 8-uursgemiddelde van de dag (zie deel II van<br />
bijlage I, noot a)).<br />
(c) De waarde dient overeenkomstig artikel 11, lid 3, te worden<br />
herzien in het licht van de ontwikkeling van de wetenschappelijke<br />
kennis.<br />
Als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging dient ook<br />
de volgende informatie te worden verstrekt, indien alle<br />
beschikbare uurgegevens voor ozon, stikstofdioxide en<br />
stikstofoxiden voor het jaar in kwestie nog niet in het kader<br />
van Beschikking 97/101/EG van de Raad zijn meegedeeld:<br />
– voor ozon, stikstofdioxide, stikstofoxiden en de som<br />
van ozon en stikstofdioxide (gesommeerd als delen per<br />
miljard en uitgedrukt in µg/m 3 ozon) de hoogste waarde,<br />
het 99,9-percentiel, het 98-percentiel, het 50-percentiel<br />
en het jaargemiddelde, alsmede het aantal geldige<br />
gegevens in de uurreeksen;<br />
– de hoogste waarde, het 98-percentiel, het 50-percentiel<br />
en het jaargemiddelde van de reeks van hoogste 8uursgemiddelden<br />
van ozon van iedere dag.<br />
De in de maandverslagen verstrekte gegevens worden<br />
als voorlopig beschouwd en dienen zo nodig bij een volgende<br />
gelegenheid te worden bijgewerkt.<br />
II. Criteria voor het aggregeren van gegevens en het berekenen<br />
van statistische parameters<br />
Percentielen dienen te worden berekend volgens de in<br />
Beschikking 97/101/EG van de Raad uiteengezette methode.<br />
– soort drempel die is overschreden (informatiedrempel<br />
of alarmdrempel);<br />
– tijdstip van aanvang en duur van de overschrijding;<br />
– hoogste uurgemiddelde en 8-uursgemiddelde van de<br />
ozonconcentraties.<br />
2. Prognose voor de volgende middag/dag(en):<br />
– geografisch gebied van de te verwachten overschrijding<br />
van de informatie- en/of alarmdrempel;<br />
– verwachte verandering van de verontreiniging (verbetering,<br />
stabilisatie of verslechtering).<br />
3. Informatie over de betrokken bevolkingsgroep, mogelijke<br />
gevolgen voor de gezondheid en aanbevolen gedrag:<br />
– informatie over risicogroepen van de bevolking;<br />
– beschrijving van de te verwachten symptomen;<br />
– aanbevelingen voor de door de betrokken bevolkingsgroep<br />
te nemen voorzorgsmaatregelen;<br />
Type station Niveau Middelings-/cumulatietijd Voorlopige gegevens over elke maand van april tot en met<br />
september<br />
Informatiedrempel alle 180 µg/m 3 1 uur – voor elke overschrijdingsdag:<br />
datum, overschrijdingsduur in uren en uurmaximum voor<br />
ozon alsmede gerelateerde NO 2 -waarden, wanneer vereist;<br />
– uurmaximum voor ozon per maand<br />
Alarmdrempel alle 240 µg/m 3 1 uur – voor elke overschrijdingsdag: datum, overschrijdingsduur<br />
in uren en uurmaximum voor ozon alsmede gerelateerde<br />
NO 2 -waarden, wanneer vereist<br />
Bescherming van de gezondheid<br />
Bescherming van de vegetatie<br />
alle 120 µg/m 3<br />
voorsteden, platteland,<br />
plattelandsachtergrond<br />
Bescherming van bossen voorsteden, platteland,<br />
plattelandsachtergrond<br />
AOT40 (a)<br />
= 6.000 µg/m 3 .h<br />
AOT40 (a)<br />
= 20.000 µg/m 3 .h<br />
8 uur – voor elke overschrijdingsdag: datum, hoogste 8-uurs-gemiddelde<br />
(b)<br />
1 uur, gecumuleerd van<br />
mei t/m juli<br />
1 uur, gecumuleerd van<br />
april t/m september<br />
– waarde<br />
– waarde<br />
Materialen alle 40 µg/m 3 (c) 1 jaar – waarde<br />
Bij het aggregeren van gegevens en het berekenen van<br />
statistische parameters dienen ter controle van de validiteit<br />
de volgende criteria te worden gehanteerd:<br />
Parameter Vereist percentage geldige gegevens<br />
uurwaarden 75 % (d.w.z. 45 minuten)<br />
8-uurwaarden 75 % van de waarden (d.w.z.<br />
6uur)<br />
Hoogste 8-uursgemiddelde<br />
per dag van de uurlijks voortschrijdende8-uursgemiddelden<br />
75 % van de uurlijks voortschrijdende8-uursgemiddelden<br />
(d.w.z. 18 8uursgemiddelden<br />
per dag)<br />
AOT40 90 % van de uurwaarden gedurende<br />
de voor de berekening<br />
van de AOT40-waarde<br />
vastgestelde periode (a)<br />
Jaargemiddelde 75 % van de uurwaarden gedurende<br />
het zomerseizoen<br />
(april t/m september) en voor<br />
het winterseizoen (januari<br />
t/m maart, oktober t/m december)<br />
apart<br />
Aantal overschrijdingen en 90 % van de hoogste 8-uursge-<br />
maximumwaarden per maand middelden van de dagen<br />
(27 beschikbare dagwaarden<br />
per maand)<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
– waar verdere informatie verkrijgbaar is.<br />
4. Informatie over preventieve acties ter vermindering<br />
van verontreiniging en/of blootstelling daaraan: opgave<br />
van de belangrijkste bronsectoren; aanbevelingen voor<br />
maatregelen om de emissies te verminderen.<br />
BIJLAGE III<br />
Door de Lid-Staten aan de commissie te<br />
verstrekken informatie en criteria voor het<br />
aggregeren van gegevens en het berekenen<br />
van statistische parameters<br />
I. Aan de Commissie te verstrekken informatie<br />
In de onderstaande tabel worden aard en hoeveelheid<br />
van de gegevens aangegeven die de Lid-Staten aan de<br />
Commissie dienen te verstrekken:<br />
Verslag over elk jaar<br />
voor elke overschrijdingsdag: datum, overschrijdingsduur<br />
in uren en uurmaximum voor ozon alsmede gerelateerde<br />
NO 2 -waarden, wanneer vereist<br />
– voor elke overschrijdingsdag: datum, overschrijdingsduur<br />
in uren en uurmaximum voor ozon alsmede gerelateerde<br />
NO 2 -waarden, wanneer vereist<br />
– voor elke overschrijdingsdag: datum, hoogste 8-uurs-gemiddelde<br />
(b)<br />
Parameter Vereist percentage geldige gegevens<br />
Aantal overschrijdingen en<br />
maximumwaarden per jaar<br />
90 % van de uurwaarden tussen<br />
8.00 en 20.00 Midden-Europese<br />
tijd<br />
5 van de 6 maanden van het<br />
zomerseizoen (april t/m september)<br />
(a) Wanneer niet alle mogelijke meetwaarden beschikbaar zijn,<br />
worden de AOT40-waarden aan de hand van de volgende factor<br />
berekend:<br />
totaal aantal mogelijke uren*<br />
AOT40[ raming]= AOT40 ×<br />
gemeten<br />
aantal<br />
gemeten uurwaarden<br />
* het aantal uren binnen de periode van de AOT40-definitie<br />
(d.w.z. elk jaar van 08.00 uur t/m 20.00 uur MET van 1 mei tot<br />
en met 31 juli voor de vegetatiebescherming, en van 1 april t/m<br />
30 september voor de bosbescherming.)<br />
BIJLAGE IV<br />
Criteria voor de indeling en situering van<br />
meetpunten voor de beoordeling van<br />
ozonconcentraties<br />
De volgende overwegingen zijn van toepassing op vaste<br />
metingen:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 309
I. Situering op macroniveau<br />
(a) De meetpunten moeten zo mogelijk ook representatief zijn<br />
voor soortgelijke locaties die zich niet in de onmiddellijke omgeving<br />
bevinden.<br />
Voor plattelands- en plattelandachtergrondstations<br />
moet zo nodig worden gezorgd voor coördinatie met de<br />
monitoringvoorschriften van Verordening (EG)<br />
nr. 1091/94 van de Commissie betreffende de bescherming<br />
van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging.<br />
II. Situering op microniveau<br />
Voorzover haalbaar dienen de volgende richtsnoeren te<br />
worden aangehouden:<br />
1. De luchtstroom rond de inlaat van de bemonsteringsbuis<br />
dient onbelemmerd te zijn (binnen een hoek van<br />
ten minste 270°), zonder enige verstoring van de luchtstroom<br />
in de omgeving van het bemonsteringsapparaat,<br />
d.w.z. op een afstand van gebouwen, balkons, bomen en<br />
andere obstakels die meer dan tweemaal zo groot is als<br />
het hoogteverschil tussen obstakel en bemonsteringsapparaat.<br />
2. In het algemeen dient het bemonsterings(inlaat)punt<br />
zich tussen 1,5 m (ademhalingsniveau) en 4 m boven de<br />
grond te bevinden. Hogere inlaathoogten zijn mogelijk<br />
voor stedelijke stations (in bepaalde omstandigheden)<br />
en in beboste gebieden.<br />
3. De inlaatbuis dient ver verwijderd te zijn van emissiebronnen<br />
zoals vuurhaarden en schoorstenen en meer<br />
dan 10 m van de dichtstbijgelegen weg, en op grotere afstanden<br />
naarmate de verkeersdrukte groter is.<br />
4. De uitlaat van het bemonsteringsapparaat dient zo<br />
geplaatst te worden dat de uitgestoten lucht niet opnieuw<br />
de inlaat bereikt.<br />
Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden:<br />
1. interfererende bronnen;<br />
2. veiligheid;<br />
3. toegankelijkheid;<br />
4. beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonverbindingen;<br />
5. zichtbaarheid van het meetpunt ten opzichte van de<br />
omgeving;<br />
6. veiligheid van publiek en bedieners;<br />
7. wenselijkheid de meetpunten voor verschillende verontreinigende<br />
stoffen zoveel mogelijk te laten samenvallen;<br />
8. planologische voorschriften.<br />
III. Documentatie en toetsing van de gekozen locaties<br />
De procedures voor de keuze van de meetlocaties dienen<br />
tijdens de classificatie goed gedocumenteerd te worden<br />
aan de hand van omgevingsfoto's in alle richtingen en<br />
een gedetailleerde kaart. De locaties dienen met regelmatige<br />
tussenpozen te worden herbeoordeeld en de documentatie<br />
dient te worden bijgewerkt om te garanderen<br />
dat na verloop van tijd nog steeds aan de selectiecriteria<br />
wordt voldaan.<br />
Dit vereist een correcte screening en interpretatie van de<br />
meetgegevens in het licht van de meteorologische en fotochemische<br />
processen die de meting van de ozonconcentraties<br />
op de respectieve locaties beïnvloeden.<br />
BIJLAGE V<br />
Criteria voor het vaststellen van het<br />
minimumaantal meetpunten voor vaste<br />
metingen van de concentraties van ozon<br />
I. Minimumaantal meetpunten voor continue vaste metingen<br />
om de luchtkwaliteit te beoordelen met het oog op<br />
de inachtneming van de streefwaarden, langetermijn-<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
Type station Doelstellingen van de meting Representati-viteit (a) Criteria voor de situering op macroniveau<br />
Stadsgebied Bescherming<br />
van de gezondheid van de mens:<br />
beoordelen van de<br />
mate van blootstelling<br />
van de stadsbevolking aan ozon, d.w.z. daar waar bevolkingsdichtheid<br />
en ozonconcentratie relatief hoog en representatief voor de blootstelling van<br />
de bevolking zijn.<br />
Voorstadsgebied<br />
Bescherming<br />
van de gezondheid van de mens en de vegetatie: beoordeling van de mate van<br />
blootstelling van de bevolking en de vegetatie aan de periferie van agglomeraties,<br />
waar de hoogste ozonniveaus voorkomen waaraan de<br />
bevolking en de vegetatie direct of indirect kunnen blootstaan.<br />
Platteland Bescherming<br />
van de gezondheid van de mens en de vegetatie:<br />
beoordeling van de<br />
mate van blootstelling<br />
van bevolking, landbouwgewassen<br />
en natuurlijke ecosystemen aan ozonconcentraties op subregionale schaal.<br />
Plattelandsachtergrond<br />
Bescherming van de vegetatie en de gezondheid van de mens:<br />
beoordeling van de mate van blootstelling van landbouwgewassen en natuurlijke<br />
ecosystemen aan ozonconcentraties op regionale schaal alsmede de<br />
mate van blootstelling van de bevolking.<br />
Enkele km 2 Buiten bereik van de invloed van plaatselijke emissiebronnen zoals verkeer,<br />
benzinestations enz.;<br />
locaties met vrije luchtcirculatie, waar goed doorgemengde lucht<br />
kan worden bemonsterd;<br />
locaties als woongebieden en winkelbuurten in de stad, parken (op afstand<br />
van bomen), grote straten of pleinen met weinig of geen verkeer, open terreinen<br />
zoals onderwijs-, sport- en recreatiefaciliteiten.<br />
Enkele tientallen km 2 Op een bepaalde afstand van het gebied met maximale emissies, benedenwinds<br />
bij de heersende windrichting(en)<br />
wanneer de omstandigheden<br />
ozonvorming in de hand werken;<br />
waar bevolking, kwetsbare gewassen of natuurlijke ecosystemen aan de buitenrand<br />
van<br />
een agglomeratie aan hoge ozonniveaus worden blootgesteld;<br />
zo nodig ook enkele voorstedelijke stations bovenwinds van het gebied met<br />
maximale emissies, om de regionale ozonachte grondniveaus te bepalen.<br />
Subregionaal niveau (enkele<br />
honderden km 2 )<br />
Regionaal/nationaal/continentaal<br />
niveau (1.000 à<br />
10.000 km 2 )<br />
Stations kunnen worden gesitueerd in kleine plaatsen en/of gebieden met<br />
natuurlijke ecosystemen, bossen of landbouwgewassen;<br />
representatief voor de ozonniveaus buiten het bereik van directe plaatselijke<br />
emissiebronnen zoals bedrijfsinstallaties en wegen;<br />
op open plekken maar niet op hoge bergtoppen.<br />
Stations in gebieden met geringere bevolkingsdichtheid, bv.met natuurlijke<br />
ecosystemen, bossen, ver van stads- en industriegebieden en verwijderd van<br />
plaatselijke emissiebronnen;<br />
locaties die vaak te kampen hebben met plaatselijke inversie-omstandigheden<br />
nabij de grond, alsook toppen van hoge bomen dienen vermeden te worden;<br />
kustlocaties met uitgesproken dagelijkse windcyclussen van plaatselijke aard<br />
zijn niet aan te bevelen.<br />
doelstellingen en informatie- en alarmdrempels op plaatsen<br />
waar continue meting de enige bron van informatie is<br />
(a) Ten minste 1 station in voorstedelijke gebieden, waar vermoedelijk<br />
de hoogste blootstelling van de bevolking voorkomt.<br />
In agglomeraties moet ten minste 50 % van de stations zich in<br />
voorstedelijk gebied bevinden.<br />
(b) Voor gebieden met complexe topografie wordt 1 station per<br />
25.000 km 2 aanbevolen.<br />
II. Minimumaantal meetpunten voor vaste metingen in<br />
de zones en agglomeraties waar aan de langetermijndoelstellingen<br />
wordt voldaan<br />
Het aantal meetpunten voor ozon dient, rekening houdend<br />
met andere aanvullende beoordelingsinstrumenten<br />
zoals luchtkwaliteitmodellen en metingen van stikstofdioxide<br />
op dezelfde plaats, voldoende te zijn om de<br />
trends inzake ozonverontreiniging te onderzoeken en<br />
na te gaan of aan de langetermijndoelstellingen wordt<br />
voldaan. Het aantal stations in agglomeraties en andere<br />
zones mag worden verminderd tot een derde van het in<br />
deel I genoemde aantal. Wanneer informatie van vaste<br />
meetstations de enige bron van informatie is, moet er<br />
ten minste één meetstation blijven. Als dit tot gevolg<br />
heeft dat er in een zone met aanvullende beoordelingsinstrumenten<br />
geen station meer overblijft, dient<br />
coördinatie met de stations in aangrenzende zones een<br />
adequate beoordeling van de ozonconcentratie in het<br />
licht van de langetermijndoelstellingen te garanderen.<br />
Het aantal plattelandachtergrondstations dient 1 per<br />
100.000 km 2 te zijn.<br />
310 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Bevolking<br />
(x 1.000)<br />
Agglomeraties<br />
(stad en voorstad)<br />
(a)<br />
Andere zones<br />
(voorstand<br />
en platteland)<br />
(a)<br />
Platteland/achtergrond<br />
< 250 1 gemiddeld voor alle zones van het<br />
land<br />
1 station/50.000 km2 < 500<br />
< 1.000<br />
1<br />
2<br />
2<br />
2<br />
(b)<br />
< 1.500 3 3<br />
< 2.000 3 4<br />
< 2.750 4 5<br />
< 3.750 5 6<br />
> 3.750 1 extra sta- 1extra station<br />
per tion per<br />
2 miljoen in- 2 miljoen inwonerswoners
Doelstellingen<br />
BIJLAGE VI<br />
Metingen van ozonprecursoren<br />
De belangrijkste doelstellingen van dergelijke metingen<br />
zijn het analyseren van trends inzake ozonprecursorconcentraties,<br />
het controleren van de doeltreffendheid van<br />
strategieën voor emissie-reductie, het controleren van<br />
de consistentie van emmisie-inventarissen en het helpen<br />
aanwijzen van de verbanden tussen emissiebronnen en<br />
de concentraties van verontreinigende stoffen.<br />
Voorts wordt beoogd hiermee een bijdrage te leveren tot<br />
de kennis van de vorming van ozon en de verspreidingsprocesen<br />
van ozonprecursoren alsmede de toepassing<br />
van fotochemische modellen.<br />
Stoffen<br />
De metingen van ozonprecursoren dienen ten minste<br />
stikstofoxiden en relevante vluchtige organische stoffen<br />
(VOS) te bestrijken. Hieronder volgt een lijst van vluchtige<br />
organische stoffen waarvoor metingen worden aanbevolen.<br />
1-buteen isopreen ethylbenzeen<br />
ethaan trans-2-buteen n-hexaan m-xyleen+p-xyleen<br />
ethyleen cis-2-buteen i-hexaan o-xyleen<br />
acetyleen 1.3-butadieen n-heptaan 1,2,4-trimethylbenzeen<br />
propaan n-pentaan n-octaan 1,2,3-trimethylbenzeen<br />
propeen i-pentaan i-octaan 1,3,5-trimethylbenzeen<br />
n-butaan 1-penteen benzeen formaldehyde<br />
i-butaan 2-penteen tolueen totaal koolwaterstoffen<br />
excl. methaan<br />
Referentiemethoden<br />
De in Richtlijn 1999/30/EG (1) of latere communautaire<br />
wetgeving vastgelegde referentiemethode is van toepassing<br />
op stikstofoxiden.<br />
Elke Lid-Staat dient de Commissie in kennis te stellen<br />
van de methoden die worden gehanteerd bij de monsterneming<br />
en bepaling van vluchtige organische stoffen<br />
(VOS). De Commissie dient zo spoedig mogelijk vergelijkend<br />
onderzoek te doen en de mogelijkheden na te<br />
gaan voor het vaststellen van referentiemethoden voor<br />
de monsterneming en de bepaling van precursoren teneinde<br />
de vergelijkbaarheid en precisie van de metingen<br />
te verbeteren met het oog op de herziening van deze<br />
richtlijn overeenkomstig artikel 11.<br />
Situering meetpunten<br />
Metingen dienen met name te worden verricht in stedelijke<br />
en voorstedelijke gebieden op alle meetpunten die<br />
in overeenstemming met de voorschriften van<br />
Richtlijn 96/62/EG zijn ingericht en voor de bovengenoemde<br />
monitoringdoelstellingen geschikt worden geacht.<br />
BIJLAGE VII<br />
Doelstellingen inzake gegevenskwaliteit en<br />
compilatie van de resultaten van de<br />
luchtkwaliteitsbeoordeling<br />
I. Doelstellingen inzake gegevenskwaliteit<br />
De volgende kwaliteitsdoelstellingen voor de gegevens<br />
gelden als richtsnoer voor kwaliteitsborgingsprogramma's<br />
(voor toegestane onzekerheden van de beoordelingsmethoden,<br />
de minimale tijdsdekking en het minimale<br />
registratiepercentage van de metingen).<br />
Voor ozon, NO en NO 2<br />
Continue vaste metingen<br />
onzekerheid van afzonderlijke metingen 15 %<br />
minimaal registratiepercentage 90 % tijdens de zomer<br />
75 % tijdens de winter<br />
Indicatieve metingen<br />
onzekerheid van afzonderlijke metingen 30 %<br />
minimaal registratiepercentage 90 %<br />
minimale tijdsdekking > 10 % tijdens de zomer<br />
Modellering<br />
onzekerheid van:<br />
uurgemiddelden (overdag) 50 %<br />
hoogste 8-uursgemiddelde van een dag 50 %<br />
Objectieve raming<br />
onzekerheid 75 %<br />
De onzekerheid (bij een betrouwbaarheidsinterval van<br />
95 %) van de meetmethoden wordt beoordeeld aan de<br />
hand van de beginselen van de ISO-richtsnoeren voor de<br />
uitdrukking van de onzekerheid van metingen (Guide to<br />
the Expression of Uncertainty in Measurement, 1993)<br />
dan wel de methoden van ISO 5725-1 «Accuracy (trueness<br />
and precision) of measurement methods and results»<br />
(1994) of op een daaraan gelijkwaardige wijze. De in<br />
de tabel gegeven percentages voor onzekerheid betreffen<br />
het 95 %-betrouwbaarheidsinterval voor afzonderlijke<br />
metingen; het zijn gemiddelden over de berekeningsperiode<br />
voor de streefwaarden en langetermijndoelstellingen.<br />
De voor de continue vaste metingen toegestane<br />
onzekerheid dient zo te worden geïnterpreteerd dat deze<br />
geldt in de buurt van het concentratieniveau van de betrokken<br />
drempel.<br />
De onzekerheid voor modellen en objectieve ramingen<br />
wordt omschreven als de maximumafwijking tussen de<br />
gemeten en berekende concentratieniveaus over de periode<br />
waarvoor de betrokken drempel geldt, waarbij het<br />
tijdstip van de gebeurtenissen buiten beschouwing<br />
wordt gelaten.<br />
Onder «tijdsdekking» wordt verstaan het percentage van<br />
de voor het vaststellen van de drempelwaarde in aanmerking<br />
genomen periode tijdens welke de verontreinigende<br />
stof wordt gemeten.<br />
Onder «registratiepercentage» wordt verstaan de verhouding<br />
van de tijd tijdens welke het instrument geldige<br />
gegevens oplevert tot de tijd waarvoor de statistische parameter<br />
of de geaggregeerde waarde moet worden berekend.<br />
Om te bepalen of aan de eisen inzake minimaal registratiepercentage<br />
en minimale tijdsdekking wordt voldaan,<br />
LUCHT – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2002/3/EG E.P. en de Raad 12 februari 2002<br />
wordt geen rekening gehouden met het verlies van gegevens<br />
als gevolg van periodieke ijkingen en het normale<br />
onderhoud van de instrumenten.<br />
II. Resultaten van de luchtkwaliteitsbeoordeling<br />
Voor zones en agglomeraties waar andere gegevensbronnen<br />
dan metingen worden gebruikt, dient de volgende<br />
informatie te worden verzameld als aanvulling op<br />
de metingen:<br />
– een beschrijving van de uitgevoerde beoordelingsactiviteiten;<br />
– de specifieke methoden die zijn gehanteerd, met verwijzingen<br />
naar beschrijvingen van die methoden;<br />
– gegevens- en informatiebronnen;<br />
– een beschrijving van de resultaten, met vermelding<br />
van de onzekerheden, en in het bijzonder de omvang<br />
van eventuele gebieden binnen de zone of agglomeratie<br />
waar de concentraties de langetermijndoelstellingen of<br />
de streefwaarden overschrijden;<br />
– voor langetermijndoelstellingen of streefwaarden die<br />
de bescherming van de gezondheid van de mens beogen,<br />
het deel van de bevolking dat het risico loopt te<br />
worden blootgesteld aan concentraties die hoger zijn de<br />
drempel.<br />
Waar mogelijk dienen de Lid-Staten kaarten samen te<br />
stellen met daarop de concentratieniveaus binnen elke<br />
zone en agglomeratie.<br />
III. Standaardisatie<br />
Voor ozon moet het volume worden omgerekend tot het<br />
volume bij een temperatuur van 293 K en een druk van<br />
101,3 kPa. Voor stikstofoxiden wordt de in Richtlijn<br />
1999/30/EG aangegeven standaardisatie toegepast.<br />
BIJLAGE VIII<br />
Referentiemethode voor de analyse van ozon<br />
en de ijking van meetinstrumenten voor ozon<br />
I. Referentiemethode voor de analyse van ozon en de ijking<br />
van meetinstrumenten voor ozon<br />
– Analysemethode: UV-fotometrische methode<br />
(ISO FDIS 13964)<br />
– IJkmethode: referentie-UV-fotometer<br />
(ISO FDIS 13964, VDI 2468, B1. 6)<br />
Voor deze methode wordt thans door het Europees Comité<br />
voor normalisatie (CEN) een norm opgesteld. Zodra<br />
deze organisatie die norm heeft gepubliceerd, worden<br />
de daarin beschreven methode en technieken de referentie-<br />
en ijkmethode voor deze richtlijn.<br />
Een Lid-Staat mag ook een andere methode toepassen<br />
waarvan hij kan aantonen dat de resultaten gelijkwaardig<br />
zijn aan die van bovengenoemde methode.<br />
II. Referentietechnieken voor de modellering van ozon<br />
Referentietechnieken voor modellering kunnen op dit<br />
moment niet nader worden omschreven. De wijzigingen<br />
om de richtlijn op dit punt aan de vooruitgang van wetenschap<br />
en techniek aan te passen zullen worden vastgesteld<br />
volgens de procedure van artikel 13, lid 2.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 311
Blz: 473 – B. Br. Hoofdst. Reg. 6 juli 2000<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 6 juli 2000 tot oprichting<br />
van een coördinatiecomité in het<br />
kader van de ordonnantie van 25 maart<br />
1999 betreffende de beoordeling en de<br />
verbetering van de luchtkwaliteit (B.S.,<br />
13 oktober 2000)<br />
Art. 1. § 1. Worden benoemd in de werkgroep<br />
«Gezondheid»:<br />
– een vertegenwoordiger van de dienst pneumologie<br />
van de ULB;<br />
– een vertegenwoordiger van de dienst toxicologie<br />
van de UCL;<br />
– een vertegenwoordiger van het Centrum voor<br />
Gezondheidsobservatie van de Gemeenschappelijke<br />
Gemeenschapscommissie;<br />
– een vertegenwoordiger van de Fédération des<br />
Maisons médicales;<br />
Brussel<br />
– een vertegenwoordiger van de dienst toxicologie<br />
van de VUB.<br />
Worden benoemd in de werkgroep «Bronnen»:<br />
– een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectie<br />
Verkeer en Vervoer van het Bestuur Uitrusting<br />
en Vervoer van het Ministerie van het Brussels<br />
Hoofdstedelijk Gewest;<br />
– een vertegenwoordiger van de Maatschappij<br />
voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;<br />
– een vertegenwoordiger van Gewestelijke Commissie<br />
voor Mobiliteit;<br />
– een vertegenwoordiger van het Bestuur Energie.<br />
§ 2. Het coördinatiecomité stelt zijn eigen huishoudelijk<br />
reglement vast.<br />
§ 3. De leden van het coördinatiecomité oefenen<br />
hun mandaat gratis uit.<br />
Art. 2. Wanneer de Minister van Leefmilieu het<br />
coördinatiecomité om advies vraagt in het kader<br />
LUCHT –Brussel<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 6 juli 2000<br />
van de artikelen 13 en 14 van de ordonnantie,<br />
wordt het advies binnen 30 dagen uitgebracht.<br />
Wanneer de maatregelen die voor advies aan het<br />
coördinatiecomité worden voorgelegd betrekking<br />
hebben op het wegverkeer of het openbaar vervoer,<br />
pleegt de Minister van Leefmilieu voorafgaandelijk<br />
overleg met zijn collega's die belast zijn<br />
met Mobiliteit en Vervoer.<br />
In crisissituaties kan de Minister van Leefmilieu<br />
het coördinatiecomité zonder termijn bijeenroepen.<br />
In dat geval dient het comité zijn advies uiterlijk<br />
binnen achtenveertig uur na de adviesaanvraag<br />
uit te brengen.<br />
Art. 3. Het voorzitterschap en het secretariaat<br />
van het coördinatiecomité worden door het Brussels<br />
Instituut voor Milieubeheer waargenomen.<br />
Art. 4. De Minister van Leefmilieu is belast met<br />
de uitvoering van dit besluit.<br />
312 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 515 – Omzendbrief 9 mei 1996<br />
Omzendbrief 9 mei 1996 met betrekking<br />
tot de behandeling in 1996 van milieuvergunningsdossiers<br />
voor veeteeltbedrijven<br />
(B.S., 11 juli 1996)<br />
Aan de Provinciegouverneurs,<br />
Ter kennisgeving aan<br />
– de leden van de Bestendige Deputatie<br />
– de colleges van Burgemeester en Schepenen.<br />
Sinds 1 januari 1996 zijn ingevolge de inwerkingtreding<br />
van het decreet van 20 december 1995 tot<br />
wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake<br />
de bescherming van het leefmilieu tegen de<br />
verontreiniging door meststoffen (verder mestdecreet<br />
genoemd) (Belgisch Staatsblad van 30 december<br />
1995), de mogelijkheden voor het verlenen<br />
van een milieuvergunning met betrekking tot<br />
een veeteeltbedrijf en de voorwaarden waaronder<br />
deze milieuvergunning kan verleend worden,<br />
grondig gewijzigd.<br />
In uitvoering van voormelde gewijzigde decretale<br />
regelgeving werden inzonderheid de volgende besluiten<br />
getroffen:<br />
– het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van de artikelen 33 en<br />
34 van voormeld decreet (Belgisch Staatsblad van<br />
30 december 1995), gewijzigd bij besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 9 mei 1996 (verder vergunningenbesluit<br />
genoemd);<br />
– het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van artikel 33, § 1, van<br />
voormeld decreet (Belgisch Staatsblad van<br />
30 december 1995).<br />
Daarnaast is sedert 1 augustus 1995 het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende<br />
algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne<br />
(titel II van het VLAREM) in voege getreden.<br />
Dit besluit hield tevens een wijziging in<br />
van titel I van het VLAREM.<br />
Ter bevordering van een eenduidige behandeling<br />
van milieuvergunningsdossiers met betrekking<br />
tot de veeteelt in 1996 worden voormelde reglementeringen<br />
hierna nader toegelicht.<br />
1. Behandeling van milieuvergunningsaanvragen<br />
klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard<br />
zijn vóór 1 januari 1996<br />
Artikel 11 van het vergunningenbesluit bepaalt<br />
dat bedoeld besluit niet van toepassing is op vergunningsaanvragen<br />
die ontvankelijk en volledig<br />
verklaard zijn voor het inwerkingtreden van het<br />
besluit. Dit besluit is in werking getreden op<br />
1 januari 1996.<br />
Bijgevolg gelden de in dit besluit opgenomen beperkingen<br />
niet voor dergelijke vergunningsaanvragen.<br />
Deze beperkingen gelden evenmin bij de<br />
eventueel erop volgende beroepsprocedure.<br />
De regels vervat in titel II van het VLAREM blijven<br />
vanzelfsprekend onverminderd van toepassing.<br />
MEST<br />
Zo bepaalt artikel 5.9.3.1. van titel I van het VLA-<br />
REM dat het exploiteren, veranderen en/of verplaatsen<br />
van een inrichting die is ingedeeld in één<br />
of meer van de VLAREM-indelingsrubrieken 9.3,<br />
9.4, 9.5 en 9.8 alleen nog is toegelaten indien het<br />
een bestaande veeteeltinrichting betreft of het<br />
omvormen inhoudt van een bestaande landbouwinrichting<br />
tot een inrichting die is ingedeeld in<br />
één of meer van de VLAREM-indelingsrubrieken<br />
9.3, 9.4, 9.5 en 9.8.<br />
Het is duidelijk dat de eventuele uitbreiding van<br />
de vergunde veestapel ten gevolge van het verlenen<br />
van bovenvermelde vergunningen, meegerekend<br />
wordt bij de bepaling van onder andere de<br />
gemeentelijke productiedruk.<br />
Deze vergunningen kunnen bijgevolg de nog<br />
schaarse ruimte voor uitbreidingen van kleine gezinsveeteeltbedrijven<br />
tot aan de leefbaarheidsgrens<br />
die er eventueel vanaf 1997 mogelijk is,<br />
sterk hypothekeren. Verder is wettelijk vastgelegd<br />
dat indien door de evolutie van de veestapel de<br />
maximale bovengrens voor het Vlaamse Gewest<br />
nog verder overschreden wordt, ingrijpender<br />
maatregelen zullen opgelegd moeten worden<br />
(artikel 10 van het vergunningenbesluit).<br />
2. Behandeling van milieuvergunningsaanvragen<br />
klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard<br />
zijn vanaf 1 januari 1996<br />
2.1. Wettelijke bepalingen<br />
Naast de bepalingen die in VLAREM II zijn opgenomen,<br />
moet voor alle milieuvergunningsaanvragen<br />
die ontvankelijk en volledig verklaard zijn na<br />
1 januari 1996 voor het al of niet verlenen van een<br />
vergunning inzonderheid rekening gehouden<br />
worden met:<br />
– de artikelen 33 en 34 van het decreet van 23 januari<br />
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu<br />
tegen de verontreiniging door meststoffen,<br />
gewijzigd door het decreet van 20 december 1995<br />
(Belgisch Staatsblad van 30 december 1995), (verder<br />
genoemd mestdecreet);<br />
– het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van de artikelen 33 en<br />
34 van voormeld decreet (Belgisch Staatsblad van<br />
30 december 1995), gewijzigd bij besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 9 mei 1996 (verder genoemd<br />
vergunningenbesluit);<br />
– het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van artikel 33, § 1, van<br />
voormeld decreet (Belgisch Staatsblad van 30 december<br />
1995).<br />
Het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van artikel 33, § 1, van<br />
het mestdecreet stelt vast dat de maxima van<br />
75 miljoen kg difosforpentoxide en 169 miljoen<br />
kg stikstof voor het Vlaamse Gewest overschreden<br />
zijn.<br />
Dit heeft voor gevolg dat voor vergunningsaanvragen<br />
na 1 januari 1996 (lees: volledig en ontvankelijk<br />
verklaard na 1 januari 1996) overeen-<br />
MEST<br />
Omzendbrief 9 mei 1996<br />
komstig artikel 33 van het mestdecreet geen milieuvergunning<br />
meer kan worden verleend voor<br />
een inrichting als bedoeld in de VLAREM-indelingsrubrieken<br />
9.3 tot en met 9.8, behoudens wanneer<br />
het gaat om:<br />
– de hernieuwing van een vergunning van een bestaande<br />
veeteeltinrichting;<br />
– de volledige verplaatsing van een bestaande<br />
landbouwinrichting horende bij een gezinsveeteeltbedrijf<br />
en voorzover aan de voorwaarden opgesomd<br />
in artikel 34, § 3, 2°, van het mestdecreet<br />
voldaan is.<br />
Verder is in artikel 33 van het mestdecreet bepaald<br />
dat de Vlaamse Regering voor gezinsveeteeltbedrijven<br />
en bedrijven die louter en alleen<br />
omwille van de bepaling van artikel 2bis, § 2, 2°,<br />
a), van het decreet (= een veebezetting op jaarbasis<br />
van minder dan 300 kg P2O5 ) de algemene beperkingen<br />
kan opheffen, voorzover de gemeentelijke<br />
productiedruk dit kan toelaten en voorzover<br />
hieraan evenredige maatregelen (extra beperkingen<br />
voor niet-gezinsveeteeltbedrijven) gekoppeld<br />
worden.<br />
Bij wijze van overgangsmaatregel is in 1996 een<br />
specifieke uitvoering gegeven aan deze decretale<br />
bepalingen. Deze overgangsbepalingen zijn vastgelegd<br />
in artikel 13 van het vergunningenbesluit.<br />
Er is bepaald dat:<br />
– voor aanvragen die volledig en ontvankelijk verklaard<br />
zijn vóór 1 januari 1997, in geval van hernieuwing<br />
van de milieuvergunning alleen een vergunning<br />
op proef met een duurtijd van maximaal<br />
1 jaar en met als uiterste einddatum 31 december<br />
1998 mag worden gegeven; verder zijn de voorwaarden<br />
van artikel 3, § 2, 1°, van het vergunningenbesluit<br />
van toepassing;<br />
– in geval van volledige verplaatsing de bepalingen<br />
van artikel 3, § 2, 2°, van het vergunningenbesluit<br />
van toepassing zijn;<br />
– de algemene beperking in het mestdecreet op<br />
het verlenen van vergunningen wordt opgeheven<br />
voor veranderingen van een bestaande veeteeltinrichting<br />
horende bij een gezinsveeteeltbedrijf en<br />
voorzover de vergunde productie op de inrichting<br />
niet stijgt; hierop zijn eveneens de voorwaarden<br />
van artikel 3, § 2, 1°, van toepassing.<br />
2.2. Toepassing in praktijk<br />
In de volgende gevallen kan, voorzover er geen<br />
andere reglementaire beperkingen gelden, voor<br />
vergunningsaanvragen die na 1 januari 1996 en<br />
vóór 1 januari 1997 volledig en ontvankelijk verklaard<br />
zijn en die betrekking hebben op één of<br />
meer van de VLAREM-indelingsrubrieken 9.3<br />
t.e.m. 9.8 nog een vergunning verleend worden:<br />
a) Hernieuwing van de vergunning van een bestaande<br />
veeteeltinrichting<br />
Er dient hierbij voldaan te worden aan de bepalingen<br />
van artikel 3, § 2, 1°, van het vergunningenbesluit.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 313
De hernieuwing kan slechts toegestaan worden<br />
als een vergunning op proef en voor een duurtijd<br />
van maximum 1 jaar. Als bijkomende beperking<br />
mag de einddatum van de vergunning op proef<br />
niet vallen na 31 december 1998 of niet meer dan<br />
1 jaar na de einddatum van de te hernieuwen vergunning.<br />
Opmerkingen:<br />
* De bevoegde overheden dienen erover te waken<br />
dat de procedure voor het treffen van een definitieve<br />
beslissing tijdig wordt ingezet, teneinde de<br />
definitieve beslissing te kunnen treffen voor het<br />
verstrijken van de vergunning op proef (cfr.<br />
artikel 40 van titel I van het VLAREM).<br />
* Artikel 30, § 4, van titel I van het VLAREM staat<br />
alleen een vergunning op proef toe als er geen<br />
bouwvergunning vereist is voor de inrichting of<br />
voor dat gedeelte van de inrichting dat het voorwerp<br />
uitmaakt van de vergunningsaanvraag. Dit<br />
betekent dat gecombineerde aanvragen van hernieuwing/verandering<br />
van de vergunning met<br />
daaraan gekoppeld bouwvergunningplichtige<br />
veranderingswerken in 1996 niet vergund kunnen<br />
worden.<br />
* Er kan geen hernieuwing van een vergunning<br />
verleend worden, indien de vergunning om een of<br />
andere reden (bv. meer dan twee jaar niet in exploitatie)<br />
reeds van rechtswege vervallen zou zijn.<br />
(cfr. artikel 46 van titel I van het VLAREM).<br />
De jaarlijkse aangifte bij de Mestbank vormt hierbij<br />
een belangrijke basis om het van rechtswege<br />
vervallen van de vergunning vast te stellen (cfr.<br />
artikel 3, § 2, 1°, d), van het vergunningenbesluit).<br />
* Er kan geen hernieuwing van een vergunning<br />
gegeven worden van een inrichting die volgens<br />
het mestdecreet niet beschouwd kan worden als<br />
een bestaande veeteeltinrichting of waarvan de<br />
jaarlijkse aangifte bij de Mestbank voor één of<br />
meer van de voorbije drie aanslagjaren niet gebeurd<br />
is.<br />
b) Volledige verplaatsing van een bestaande veeteeltinrichting<br />
horende bij een gezinsveeteeltbedrijf<br />
Er dient hierbij voldaan te worden aan de bepalingen<br />
van artikel 3, § 2, 2°, van het vergunningenbesluit.<br />
In het geval van volledige verplaatsing zijn er geen<br />
bepalingen opgenomen met betrekking tot de<br />
duurtijd van de nieuwe vergunning. Bijgevolg kan<br />
voor de nieuwe inrichting een vergunning van<br />
maximaal 20 jaar afgeleverd worden.<br />
Samenvoegen van vergunningen (bestaande veeteeltinrichting<br />
uitbreiden, mits stopzetten van vergunde<br />
activiteiten op een andere inrichting), gedeeltelijk<br />
verplaatsen van een inrichting (bijvoorbeeld<br />
alleen varkens) kan bijgevolg niet toegestaan<br />
worden.<br />
Verplaatsen van een veeteeltinrichting omwille<br />
van andere redenen dan de bepalingen van titel II<br />
van het VLAREM kan evenmin toegestaan worden.<br />
c) Verandering van een bestaande veeteeltinrichting<br />
horende bij een gezinsveeteeltbedrijf<br />
Het bedrijf waartoe de veeteeltinrichting behoort<br />
moet zowel voor als na de verandering voldoen<br />
aan de voorwaarden van gezinsveeteeltbedrijf.<br />
De vergunde mestproductie (uitgedrukt in<br />
kg P 2O 5) mag op de bestaande veeteeltinrichting<br />
niet stijgen ten gevolge van de verandering.<br />
Een eventuele uitbreiding van het aantal vergunde<br />
dieren voor een bepaalde VLAREM-indelingsrubriek<br />
moet bijgevolg steeds gekoppeld zijn aan<br />
een evenredige vermindering van een andere diersoort<br />
(uitgedrukt in kg P 2 O 5 ).<br />
Het regulariseren van een bestaande toestand<br />
houdt een stijging in van de vergunde productie<br />
en moet bijgevolg geweigerd worden.<br />
Tevens moet nauwlettend nagekeken worden of<br />
de oorspronkelijk afgeleverde vergunning nog<br />
volledig geldig is.<br />
Het opnieuw invullen (via het verbouwen of bijbouwen<br />
van stallen of via de omschakeling naar<br />
een andere diersoort) van de vergunning die van<br />
rechtswege vervallen is of van een deel van de vergunning<br />
dat van rechtswege vervallen is, moet<br />
eveneens beschouwd worden als een stijging van<br />
de mestproductie.<br />
Verder moet aan de voorwaarden van artikel 3,<br />
§2, 1°, van het vergunningenbesluit voldaan worden.<br />
De termijn van de vergunning voor de verandering<br />
kan overeenkomstig artikel 30, § 5, van titel I<br />
van het VLAREM toegestaan worden voor een bepaalde<br />
duur waarvan de einddatum deze van de<br />
lopende vergunning niet mag overschrijden.<br />
Voor elke vergunningsaanvraag met betrekking<br />
tot de VLAREM-indelingsrubrieken 9.3 t.e.m. 9.8<br />
die niet behoort tot een van bovenstaande gevallen<br />
moet een weigeringsbeslissing getroffen worden.<br />
3. Behandeling van meldingen ingediend na<br />
1 januari 1996<br />
3.1. Meldingen 3e klasse (mogelijk voor pelsdieren<br />
tot 300 dieren (rubriek 9.8))<br />
In het vergunningenbesluit zijn geen bijzondere<br />
bepalingen (beperkingen) opgenomen met betrekking<br />
tot het melden van een klasse 3 inrichting.<br />
In principe blijft de melding van een klasse 3 inrichting<br />
met betrekking tot de rubriek 9.8 bijgevolg<br />
mogelijk.<br />
Anderzijds moet elke klasse 3 inrichting voldoen<br />
aan de bepalingen van titel II van het VLAREM<br />
(artikel 3.1.1 van titel II van het VLAREM).<br />
Overeenkomstig artikel 5.9.3.1, § 1, van titel II van<br />
het VLAREM, is het exploiteren van een inrichting<br />
die is ingedeeld in de VLAREM-indelingsrubriek<br />
9.8 alleen toegelaten indien het een bestaande<br />
veeteeltinrichting betreft of het de omvorming be-<br />
MEST<br />
Omzendbrief 9 mei 1996<br />
treft van een bestaande landbouwinrichting tot<br />
een ingedeelde inrichting.<br />
Bijgevolg kan een melding klasse 3 slechts geakteerd<br />
worden, voorzover de melding betrekking<br />
heeft op een inrichting die beschouwd kan worden<br />
als een bestaande landbouw- of veeteeltinrichting.<br />
Om na te gaan of aan deze voorwaarde<br />
voldaan kan worden, moet advies gevraagd worden<br />
aan de Vlaamse Landmaatschappij (cfr.<br />
artikel 5.9.3.1, § 1, 2e lid, van titel II van het VLA-<br />
REM).<br />
3.2. Mededelingen van verandering van een inrichting<br />
klasse 1 of 2 (met betrekking tot de VLA-<br />
REM-indelingsrubrieken 9.3 t.e.m. 9.8)<br />
Alle mededelingen van verandering met betrekking<br />
tot de VLAREM-indelingsrubrieken 9.3 t.e.m.<br />
9.8 ingediend na 1 januari 1996 dienen op de onderstaande<br />
wijze behandeld te worden. De datum<br />
van indiening is de datum vermeld op het ontvangstbewijs<br />
of de postdatum in geval van een per<br />
post aangetekende zending.<br />
Het mestdecreet heeft een maximumgrens bepaald<br />
voor de difosforpentoxideproductie en de<br />
stikstofproductie afkomstig van de veestapel in<br />
het Vlaamse Gewest.<br />
Deze grens moet aangezien worden als het maximum<br />
aan mestproductie die in het Vlaamse Gewest<br />
nog aanvaard kan worden ten opzichte van<br />
het leefmilieu.<br />
Ingevolge de overschrijding van de maxima voor<br />
difosforpentoxide en stikstof op Vlaams niveau,<br />
moet elke verandering van een vergunde inrichting<br />
die een stijging van de mestproductie op de<br />
inrichting tot gevolg heeft, aangezien worden als<br />
een aantasting van het leefmilieu en het vergroten<br />
van de bestaande hinder.<br />
Dit betekent dat de bevoegde overheid deze mededeling<br />
van verandering niet mag akteren en bij<br />
gemotiveerde beslissing aan de betrokkene moet<br />
mededelen dat een vergunningsaanvraag moet<br />
worden ingediend.<br />
Deze vergunningsaanvraag zal vervolgens beoordeeld<br />
moeten worden zoals aangegeven is in<br />
punt 2 van deze omzendbrief.<br />
Voor alle duidelijkheid dient gesteld te worden<br />
dat de hierboven weergegeven regeling alleen<br />
geldt voor deze vergunningsaanvragen, meldingen<br />
en mededelingen (of die delen ervan) die betrekking<br />
hebben op de rubrieken 9.3 tot en met<br />
9.8 (dieren). Vergunningsdossiers (of delen ervan)<br />
van veeteeltbedrijven met betrekking tot andere<br />
vergunningplichtige activiteiten (bv. mestopslag,<br />
opslag van stookolie, stallen van voertuigen, enz.)<br />
vallen niet onder voormelde beperkingen. Hierop<br />
zijn alleen de Vlarem-regels van toepassing.<br />
Ik verzoek U, mevrouw, mijnheer de Gouverneur,<br />
deze omzendbrief ter kennis te willen brengen van<br />
alle gemeentebesturen van uw provincie en hem<br />
te publiceren in het bestuursmemoriaal van de<br />
provincie.<br />
314 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 515 – Omzendbrief 19 december 1996<br />
Omzendbrief 19 december 1996 betreffende<br />
de toepassing van het mestdecreet<br />
en de uitvoeringsbesluiten ervan (B.S.,<br />
11 januari 1997)<br />
Uit de technische evaluatie van de toepassing van<br />
het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming<br />
van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen, gewijzigd bij de decreten<br />
van 25 juni 1992, 22 december 1993 en 20 december<br />
1995, alsook van de uitvoeringsbesluiten<br />
van dit decreet, inzonderheid de besluiten van de<br />
Vlaamse Regering van 20 december 1995 bekendgemaakt<br />
in het Belgisch Staatsblad van 30 december<br />
1995, blijkt dat sommige bepalingen aanleiding<br />
geven tot verschillende interpretaties.<br />
Met onderhavige omzendbrief wordt beoogd omtrent<br />
de bedoelde decretale en reglementaire bepalingen<br />
enige verduidelijking te geven met het<br />
oog op een eenduidige interpretatie ervan.<br />
1° Milieuvergunningsaanvragen voor inrichtingen<br />
bedoeld in de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8<br />
van de VLAREM-indelingslijst, ontvankelijk en volledig<br />
verklaard vanaf 1 januari 1997 en later:<br />
Binnen de bepalingen van het decreet van<br />
23 januari 1991 inzake de bescherming van het<br />
leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen<br />
was 1996 een overgangsjaar voor wat betreft<br />
het verlenen van milieuvergunningen. Deze overgangsregeling<br />
is vervat in het artikel 13 van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van artikel 33 en 34 van het<br />
Mestdecreet en geldt voor milieuvergunningsaanvragen<br />
die tussen 1 januari 1996 en 31 december<br />
1996 ontvankelijk en volledig werden verklaard.<br />
Voor de milieuvergunningsaanvragen voor inrichtingen,<br />
bedoeld in de subrubrieken 9.3 tot en met<br />
9.8 van de VLAREM-indelingslijst, die vanaf<br />
1 januari 1997 en later ontvankelijk en volledig<br />
worden verklaard, gelden evenwel de bepalingen<br />
van het artikel 4 van het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 20 december 1995 tot uitvoering<br />
van artikel 33 en 34 van het Mestdecreet. Onder<br />
zeer strikte voorwaarden kan een beperkte uitbreiding<br />
van bepaalde gezinsveeteeltbedrijven aldus<br />
in welomschreven gevallen worden toegelaten.<br />
Voor de beoordeling van deze milieuvergunningsaanvragen<br />
voor wat het aspect mestproductie<br />
aangaat, is het belangrijk dat deze aanvragen<br />
door de Vlaamse Landmaatschappij kunnen worden<br />
geadviseerd in chronologische volgorde naar:<br />
– de datum van de ontvankelijk en volledig verklaring<br />
van de milieuvergunningsaanvraag;<br />
– bij gelijke datum van de ontvankelijk en volledig<br />
verklaring, het tijdstip van de indiening van de milieuvergunningsaanvraag.<br />
Het is daarom van groot belang dat bij ontvangst<br />
van een milieuvergunningsaanvraag met betrekking<br />
tot de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de<br />
VLAREM-indelingslijst zeer strikt de bepalingen<br />
van titel I van de VLAREM inzake het onderzoek<br />
van de ontvankelijkheid en de volledigheid worden<br />
nageleefd en dat bovendien in het daartoe<br />
voorziene vak op het vergunningsaanvraagformulier<br />
(vak voorbehouden aan de administratie) ten<br />
minste altijd vermeld wordt:<br />
– het tijdstip (datum en uur) dat de aanvraag werd<br />
ontvangen;<br />
– de datum dat de vergunningsaanvraag ontvankelijk<br />
en volledig werd verklaard.<br />
2° Procedure mededeling kleine veranderingen:<br />
Overeenkomstig artikel 27, § 1 van het decreet<br />
van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,<br />
zoals gewijzigd bij decreet van 22 december<br />
1993, kan een verandering van een vergunde inrichting,<br />
andere dan een toevoeging, in bepaalde<br />
omstandigheden bij wege van aktename worden<br />
vergund. Daarvoor is inzonderheid vereist dat de<br />
verandering van die aard is dat zij geen bijkomend<br />
risico voor de mens, of een aantasting van het leefmilieu<br />
inhoudt noch de bestaande hinder wordt<br />
vergroot.<br />
In de omzendbrief van 9 mei 1996 (punt 3.2) werd<br />
reeds gesteld dat mededelingen niet voor aktename<br />
in aanmerking kunnen genomen worden indien<br />
de verandering een stijging van de vergunde<br />
mestproductie op de inrichting tot gevolg heeft.<br />
In het licht van de bepalingen van het mestdecreet<br />
en van het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
20 december 1995 tot uitvoering van artikel 33 en<br />
34 van het Mestdecreet, zoals die van toepassing<br />
worden met ingang van 1 januari 1997, dient gesteld<br />
dat vanaf 1 januari 1997 geen enkele verandering<br />
van een inrichting ingedeeld in één of<br />
meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van<br />
de VLAREM-indelingslijst nog voor aktename in<br />
aanmerking kan worden genomen wanneer de<br />
verandering betrekking heeft op een toename van<br />
het aantal dieren of wijziging van diersoorten.<br />
3° Melding van overname van een inrichting vergund<br />
voor één of meer van de subrubrieken 9.3<br />
tot en met 9.8 van de VLAREM-indelingslijst:<br />
Overeenkomstig het artikel 19 van het decreet van<br />
28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning<br />
moet de overname van een vergunde inrichting<br />
door een andere exploitant vooraf worden gemeld<br />
aan de overheid die de vergunning heeft verleend.<br />
Het spreekt vanzelf dat de overname van de milieuvergunning<br />
enkel kan in zoverre deze nog<br />
rechtsgeldig is en niet geheel of gedeeltelijk van<br />
rechtswege is vervallen overeenkomstig de bepalingen<br />
van het artikel 46 van titel I van het VLA-<br />
REM.<br />
Bij overname van een inrichting, behorende tot<br />
een niet-gezinsveeteeltbedrijf, vergund voor één<br />
of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8<br />
van de VLAREM-indelingslijst, gelden vanaf<br />
1 januari 1997 evenwel de bepalingen van het<br />
artikel 4, § 1, 3° van het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 20 december 1995 tot uitvoering<br />
MEST<br />
Omzendbrief 19 december 1996<br />
van artikel 33 en 34 van het Mestdecreet. In de<br />
welomschreven gevallen kan de vergunning bij<br />
overname van rechtswege gereduceerd worden<br />
tot 75 % van de voorheen vergunde mestproductie<br />
van die inrichting. Ten einde duidelijkheid te<br />
geven aan de overnemer omtrent de toepassing<br />
van rechtswege van voormelde reductie, dienen<br />
de vergunningverlenende overheden vanaf<br />
1 januari 1997 aan de Vlaamse Landmaatschappij<br />
een kopie te bezorgen van elke melding die ze ontvangen<br />
van een overname van een inrichting vergund<br />
voor één of meer van de subrubrieken 9.3<br />
tot en met 9.8 van de VLAREM-indelingslijst. De<br />
Vlaamse Landmaatschappij zal vervolgens zowel<br />
de overnemer als de vergunningverlenende en de<br />
toezichthoudende overheid informeren over het<br />
resultaat van de toepassing van voormelde reductieregel.<br />
4° Verval van lopende milieuvergunningen:<br />
Overeenkomstig artikel 28 van het decreet van<br />
28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning<br />
vervalt de milieuvergunning van rechtswege o.m.<br />
wanneer:<br />
– de inrichting niet in gebruik werd genomen binnen<br />
de opgelegde termijn van ingebruikstelling;<br />
– de inrichting gedurende twee opeenvolgende<br />
jaren niet werd geëxploiteerd.<br />
In voorkomend geval kan deze regel ook van toepassing<br />
zijn op een gedeelte van de inrichting.<br />
Voor de toepassing van voormelde bepalingen<br />
wordt verwezen naar de definitie van «exploiteren»<br />
zoals deze is vastgesteld door artikel 2, 2° van<br />
bedoeld decreet, met name: «in werking stellen of<br />
houden, gebruiken, installeren of in stand houden<br />
van een inrichting, daaronder begrepen het lozen<br />
van afvalwater;».<br />
Uit voormelde bepalingen vloeit voort:<br />
– dat een bezetting van één of meer vergunde stallen<br />
onder de vergunde maximumcapaciteit geen<br />
verval en ook geen inperking van de milieuvergunning<br />
tot gevolg heeft;<br />
– dat wanneer bepaalde stallen of bepaalde onderdelen<br />
van de inrichting sedert meer dan twee<br />
jaar niet meer bestaan (gesloopt of vernield) of<br />
niet meer als stal of voor het vergunde doel zijn ingericht<br />
(geëigende binneninrichting en alle technische<br />
voorzieningen zijn verwijderd of volledige<br />
afwezigheid van dieren) de desbetreffende milieuvergunning<br />
wel van rechtswege is vervallen; in het<br />
geval de betrokken inrichting meerdere stallen<br />
omvat en het gemiddeld aantal aanwezige dieren,<br />
zoals de laatste 2 jaar aangegeven bij de Mestbank,<br />
lager is dan 50 % van het globaal op de inrichting<br />
vergund aantal dieren, en in de mate dat<br />
geen overmacht of bedrijfseigen redenen kunnen<br />
worden ingeroepen, kan aangenomen worden<br />
dat enkel de stal of stallen die dit aantal dieren vermenigvuldigd<br />
met 1,50 kan bevatten, vergund<br />
blijven.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 315
Blz: 515 – Omzendbrief 11 maart 1997<br />
Omzendbrief 11 maart 1997 betreffende<br />
de toepassing van het mestdecreet en van<br />
de uitvoeringsbesluiten ervan (B.S., 7 mei<br />
1997)<br />
Na onderzoek van de knelpunten naar voor gekomen<br />
tijdens de technische evaluatie van de toepassing<br />
van het decreet van 23 januari 1991 inzake<br />
de bescherming van het leefmilieu tegen de<br />
verontreiniging door meststoffen, gewijzigd bij de<br />
decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992,<br />
22 december 1993 en 20 december 1995, alsook<br />
van de uitvoeringsbesluiten van dit decreet, inzonderheid<br />
de besluiten van de Vlaamse Regering van<br />
20 december 1995 bekendgemaakt in het Belgisch<br />
Staatsblad van 30 december 1995, blijkt dat<br />
sommige bepalingen aanleiding geven tot verschillende<br />
interpretaties.<br />
Met onderhavige omzendbrief wordt beoogd omtrent<br />
de bedoelde decretale en reglementaire bepalingen<br />
enige verduidelijking te geven met het<br />
oog op een eenduidige interpretatie ervan, binnen<br />
de beleidsopties van het goedgekeurde Mestactieplan.<br />
1° De aangifte van de bedrijven die wensen genotificeerd<br />
te worden als gezinsveeteeltbedrijf zoals<br />
bepaald in artikel 2bis van het decreet en in<br />
artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 20 december 1995 tot uitvoering van sommige<br />
artikelen van het decreet van 23 januari 1991<br />
inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen<br />
Alle producenten en gebruikers die in het kalenderjaar<br />
voorafgaand aan het aanslagjaar een bedrijf<br />
uitbaatten waarvan de productie van dierlijke<br />
mest 300 kg difosforpentoxide of meer bedroeg,<br />
of waarvan de oppervlakte tot het bedrijf behorende<br />
cultuurgronden 2 ha of meer bedroeg, dienen<br />
elk jaar aangifte te doen van hun bedrijfssituatie<br />
per entiteit door middel van een aangifteformulier<br />
waarvan het model is vastgesteld in formulier I.<br />
Bedrijven die wensen genotificeerd te worden als<br />
gezinsveeteeltbedrijf, zoals bepaald in artikel 2bis<br />
van het decreet, dienen aanvullend bij hun aangifte<br />
de volgende documenten te voegen:<br />
1° het aanslagbiljet samen met de berekeningsnota<br />
en de landbouwbijlage van de meest recente<br />
aangifte in het kader van de wet op de inkomstenbelastingen;<br />
2° indien het om een rechtspersoon gaat, een kopie<br />
van de statuten zoals gepubliceerd in het Belgisch<br />
Staatsblad, met inbegrip van de statutenwijzigingen,<br />
alsook een recente kopie van het aandelenregister;<br />
3° een bewijs van betaling van de sociale bijdrage<br />
als landbouwer in hoofdberoep;<br />
4° de lijst van toeleveraars van het nodige kweekmateriaal<br />
en de nodige veevoeders en de afnemers<br />
van het slachtrijpe vee, alsook, als er contracten<br />
met vooraf gegarandeerde afnameprijzen afgesloten<br />
zijn, een kopie van deze contracten.<br />
Tevens dienen zij met betrekking tot het jaar van<br />
aangifte en het kalenderjaar voorafgaand aan het<br />
jaar van aangifte aan de Mestbank een verklaring<br />
op eer te voegen dat hun bedrijf voldeed en zal<br />
voldaan aan de criteria zoals bepaald in artikel<br />
2bis van het mestdecreet.<br />
Het is de bedoeling om in het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 20 december 1995 tot uitvoering<br />
van sommige artikelen van het decreet<br />
van 23 januari 1991 inzake de bescherming van<br />
het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen,<br />
de procedure zoals vermeld in het artikel 2<br />
van het besluit aan te passen.<br />
In afwachting van deze aanpassing doet de Mestbank<br />
een voorprocedurele berekening of nazicht.<br />
In voorkomend geval geeft de Mestbank vóór<br />
1 september van het jaar van aangifte kennis aan<br />
de aangever van het feit dat zijn dossier niet alle<br />
voormelde documenten bevat of dat hij niet voldoet<br />
aan de vereisten gesteld door artikel 2bis, § 2,<br />
2° (veebezetting) of artikel 2bis, § 2, 3° (bij het bedrijf<br />
behorende cultuurgronden) van het decreet.<br />
Een producent die de verklaring op eer heeft afgelegd<br />
dat zijn bedrijf een gezinsveeteeltbedrijf is,<br />
blijft onderworpen aan de regelgeving gezinsveeteeltbedrijf<br />
tot het tegendeel is vastgesteld.<br />
Als de Mestbank vaststelt dat manifest niet voldaan<br />
is aan de notificatievoorwaarden, is dit bedrijf<br />
geen gezinsveeteeltbedrijf. Een aangifte<br />
waarbij documenten ontbreken wordt aangezien<br />
als een manifest tekort, behoudens het geval dat<br />
redelijkerwijze bepaalde documenten niet voorhanden<br />
kunnen zijn. De Mestbank geeft hiervan<br />
kennis aan de aangever met vermelding van de redenen<br />
waarom dit bedrijf niet genotificeerd wordt<br />
als gezinsveeteeltbedrijf. Tevens wordt in de kennisgeving<br />
vermeld dat de aangever tegen deze beslissing<br />
per aangetekend schrijven in beroep kan<br />
gaan bij de minister binnen dertig dagen nadat hij<br />
kennis kreeg van de beslissing van de Mestbank.<br />
De minister beslist over het beroep binnen de zestig<br />
dagen na aangifte bij de post van de brief die<br />
het beroep vervat.<br />
Indien uiteindelijk blijkt dat de verklaring afgelegd<br />
op eer in verband met de notificatie van het<br />
gezinsveeteeltbedrijf als vals dient te worden beschouwd<br />
en de producent wordt veroordeeld door<br />
de correctionele rechtbank op basis van artikel 37,<br />
§3, 4° van het mestdecreet, komt het bedrijf gedurende<br />
de eerstvolgende vijf jaar niet meer in aanmerking<br />
voor de notificatie als gezinsveeteeltbedrijf<br />
conform artikel 2bis van het mestdecreet.<br />
2° De notificatie tot gezinsveeteeltbedrijf zoals bepaald<br />
in artikel 3, § 2, van het mestdecreet:<br />
Iedere producent die wenst dat zijn bedrijf genotificeerd<br />
wordt als gezinsveeteeltbedrijf dient met<br />
betrekking tot het jaar van aangifte en het kalenderjaar<br />
voorafgaand aan het jaar van aangifte aan<br />
de Mestbank een verklaring op eer te doen toekomen<br />
dat zijn bedrijf voldeed en zal voldoen aan de<br />
voorwaarden zoals bepaald in artikel 2bis van het<br />
mestdecreet. Voor de toepassing van deze bepalingen<br />
dient:<br />
MEST<br />
Omzendbrief 11 maart 1997<br />
– onder «zijn bedrijf» ook verstaan bedrijven die in<br />
de beschouwde periode geheel of gedeeltelijk zijn<br />
overgedragen aan de echtgenoot van de gebruiker,<br />
zijn afstammelingen of aangenomen kinderen,<br />
de afstammelingen of aangenomen kinderen<br />
van zijn echtgenoot, of de echtgenoten van de<br />
voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;<br />
dit onverminderd de toepassing van de bepalingen<br />
met betrekking tot alle vormen van vergoedingen<br />
en ambtshalve ontheffing voorzien in<br />
het mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten;<br />
– in het algemeen uitgegaan te worden van de bepaling<br />
van artikel 3, § 2 van het mestdecreet wat<br />
betekent dat het voorbije productiejaar geen volledig<br />
kalenderjaar dient te beslaan; het engagement<br />
van het jaar van aangifte moet uiteraard wel<br />
een volledig kalenderjaar omvatten.<br />
3° Toegelaten hoeveelheden meststoffen indien<br />
op hetzelfde perceel gedurende hetzelfde jaar<br />
twee of meer teelten worden geoogst.<br />
Het artikel 14, § 7, van het mestdecreet laat toe de<br />
hoeveelheden meststoffen te verhogen indien er<br />
binnen het teeltjaar twee of meer specifieke combinaties<br />
van gewassen worden geoogst op hetzelfde<br />
perceel. Immers door meerdere oogsten wordt<br />
een grotere hoeveelheid nutriënten aan de bodem<br />
onttrokken dan bij de oogst van één enkel gewas.<br />
Wanneer een groenbemester niet geoogst wordt<br />
maar ingeploegd, is dit niet het geval en daarom<br />
sluit het mestdecreet de combinatie gewas +<br />
groenbemester uit voor de verhoogde bemestingsnorm.<br />
De combinatie maïs + groenbemester<br />
is aldus eveneens uitgesloten voor de verhoogde<br />
bemestingsnorm. Wanneer het echter gaat om de<br />
combinatie maïs + gras op een rundveebedrijf<br />
(uitgezonderd mestkalveren) waar het gras wordt<br />
gezaaid na de oogst van de maïs en van dit gras in<br />
het volgende voorjaar een snede gras wordt<br />
geoogst vooraleer de graszode in te ploegen en<br />
wanneer daarna opnieuw maïs gezaaid wordt,<br />
geeft dit aanleiding tot twee oogsten in hetzelfde<br />
jaar en voldoet de teeltcombinatie aan de voorwaarden<br />
om in aanmerking te komen voor de verhoogde<br />
bemestingsnorm.<br />
Het decreet stelt dat de Vlaamse Regering een limitatieve<br />
lijst van combinaties van teelten die in<br />
aanmerking kunnen komen bepaalt en dat hierbij<br />
het hoofdgewas moet aangeduid worden. Het decreet<br />
stelt verder dat maïs en groenbemesters – en<br />
dus ook gras – niet op deze lijst kunnen voorkomen.<br />
Het decreet bepaalt hierop echter een uitzondering<br />
met name «gras bestemd voor een snede<br />
in het voorjaar na maïs». Gras is dan geen<br />
groenbemester.<br />
Dit is in feit een verduidelijking van de uitzondering<br />
op de algemene regel. De algemene regel<br />
stelt immers dat maïs en groenbemesters niet<br />
kunnen voorkomen in de limitatieve lijst van gewassencombinaties<br />
die in aanmerking kunnen<br />
komen voor de verhoging.<br />
De bedoeling van de uitzondering is echter voor<br />
de combinatie maïs als hoofdgewas met gras<br />
waarvan een snede wordt geoogst in het voorjaar<br />
de verhoogde bemestingsnorm wel toe te laten.<br />
316 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december<br />
1995 tot uitvoering van artikel 14, § 7, van<br />
het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming<br />
van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen formuleert deze bedoeling<br />
duidelijk: «Een voorjaarssnede gras onmiddellijk<br />
gevolgd door maïs». Het sluit ook volledig<br />
aan bij het principe twee oogsten in hetzelfde seizoen.<br />
Aangezien het de bedoeling was enkel de combinatie<br />
maïs voorafgegaan door een snede gras toe<br />
te laten, komt het gras ingezaaid na de maïs nooit<br />
in aanmerking voor de verhoging van het lopende<br />
jaar, maar is het een nodige doch onvoldoende<br />
voorwaarde opdat het perceel voor het volgende<br />
jaar in aanmerking zou kunnen komen voor de<br />
verhoogde bemestingsnorm; bijkomende voorwaarden<br />
voor het volgende jaar zijn dat er een<br />
snede gras wordt geoogst in het voorjaar en dat de<br />
hoofdteelt maïs is en dat het om een rundveebedrijf<br />
(uitgezonderd mestkalveren) gaat.<br />
Het louter inzaaien van gras na maïs laat wel toe<br />
nog 60 kg N uit te rijden tot 21 oktober in afwijking<br />
van het algemeen uitrijverbod. Deze 60 kg N<br />
moet dan wel een deel zijn van de toegelaten<br />
325 kg N die toegelaten is als er geen voorjaarssnede<br />
gras geoogst wordt of van de 400 kg N indien<br />
er wel een snede geoogst wordt en er een<br />
aanvraag voor verhoogde bemesting is goedgekeurd<br />
door de Mestbank.<br />
De gebruiker dient zich voor het toedienen van de<br />
verhoogde toegelaten hoeveelheden meststoffen<br />
voor 1 juni van het jaar waarin hij de verhoogde<br />
bemesting wenst toe te passen kenbaar te maken<br />
bij de Mestbank. Dit is in het geval van maïs in<br />
combinatie met gras dat geoogst wordt wel een<br />
probleem omdat op dat moment alle sporen van<br />
het gras reeds verdwenen zijn en controle uitgesloten<br />
is.<br />
Om dit probleem op te heffen en om in aanmerking<br />
te komen voor de verhoogde bemestingsnorm<br />
dient de aanvraag te gebeuren voor<br />
1 januari van het jaar waarin de verhoging wordt<br />
toegepast. Voor 1997 is, bij wijze van overgang, de<br />
datum van 1 juni, zoals in het besluit, nog van toepassing.<br />
Voor andere teeltcombinaties, die volgens<br />
artikel 2, 2°, van besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 20 december 1995 tot uitvoering van<br />
artikel 14, § 7, van het decreet van 23 januari<br />
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen, betrekking<br />
hebben op tuinbouwteelten, volstaat het –<br />
ook na 1997 – een aanvraag in te dienen vóór<br />
1 juni.<br />
De regeling voor de vergoeding in kwetsbare gebieden<br />
is complementair aan de bovenstaande<br />
daar in de kwetsbare gebieden noch de verhoogde<br />
norm noch de verlengde uitrijperiode van toepassing<br />
zijn. De bestaande regeling van gras inzaaien<br />
na maïs kan van kracht blijven.<br />
4° Met betrekking tot de notie «akkers» zoals vermeld<br />
in artikel 15, § 5, lid twee en lid vier:<br />
De notie «akkers» zoals vermeld in artikel 15, § 5,<br />
lid twee en lid vier, in het kader van de ambtshalve<br />
ontheffing van de nulbemesting, dient onverminderd<br />
de bestaande wetgeving, zo geïnterpreteerd<br />
te worden dat dit alle grondgebonden teelten omvat<br />
met uitzondering van grasland. Hieronder<br />
kunnen dus bv. ook boomkwekerijen en sierteelt<br />
in volle grond begrepen worden.<br />
Blz: 516 – Omzendbrief 12 november 1997<br />
Omzendbrief 12 november 1997 betreffende<br />
de toepassing van het mestdecreet<br />
en van de uitvoeringsbesluiten ervan.<br />
(Deze omzendbrief vervangt de omzendbrief<br />
van 11 maart 1997 – Belgisch<br />
Staatsblad van 20 maart 1997) (B.S.,<br />
19 december 1997)<br />
In het Belgisch Staatsblad van 17 oktober 1997<br />
verschenen vier besluiten van de Vlaamse regering<br />
van 15 juli 1997 tot uitvoering van diverse artikelen<br />
van het decreet van 23 januari 1991 inzake<br />
de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen of tot wijziging van<br />
sommige uitvoeringsbesluiten van het mestdecreet.<br />
Het betreft meer bepaald:<br />
– 15 juli 1997 – Besluit van de Vlaamse regering<br />
tot wijziging van vier besluiten van de Vlaamse regering<br />
van 20 december 1995 tot uitvoering van<br />
het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming<br />
van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen.<br />
– 15 juli 1997 – Besluit van de Vlaamse regering<br />
tot uitvoering van de artikelen 3, § 1, 4°, 6, § 2, 17,<br />
§ 6, en 18, 1° en 2°, van het decreet van 23 januari<br />
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen.<br />
– 15 juli 1997 – Besluit van de Vlaamse regering<br />
tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering<br />
van 20 december 1995 tot vaststelling van de<br />
vergoedingen, voor de jaren 1996 en 1997, in uitvoering<br />
van artikel 15, § 9, van het decreet van<br />
23 januari 1991 inzake de bescherming van het<br />
leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.<br />
– 15 juli 1997 – Besluit van de Vlaamse regering<br />
tot wijziging van het besluit van de Vlaamse rege-<br />
MEST<br />
Omzendbrief 12 november 1997<br />
ring van 19 maart 1996 houdende regeling van de<br />
bijkomende mestafnameplicht en bemiddeling<br />
voor bijkomende mestoverschotten in sommige<br />
gebieden waar verscherpte bemestingsnormen<br />
gelden.<br />
Ingevolge de publicatie van deze besluiten kan de<br />
Omzendbrief van 11 maart 1997 betreffende de<br />
toepassing van het mestdecreet en van de uitvoeringsbesluiten<br />
ervan (Belgisch Staatsblad van<br />
20 maart 1997) worden opgeheven, behalve voor<br />
de punten 2° en 4°, die hierna worden hernomen:<br />
2° De notificatie tot gezinsveeteeltbedrijf zoals bepaald<br />
in artikel 3, § 2, van het mestdecreet:<br />
Iedere producent die wenst dat zijn bedrijf genotificeerd<br />
wordt als gezinsveeteeltbedrijf dient met<br />
betrekking tot het jaar van aangifte en het kalenderjaar<br />
voorafgaand aan het jaar van aangifte aan<br />
de Mestbank een verklaring op eer te doen toekomen<br />
dat zijn bedrijf voldeed en zal voldoen aan de<br />
voorwaarden zoals bepaald in artikel 2bis van het<br />
mestdecreet. Voor de toepassing van deze bepalingen<br />
dient:<br />
– onder «zijn bedrijf» ook verstaan bedrijven die in<br />
de beschouwde periode geheel of gedeeltelijk zijn<br />
overgedragen aan de echtgenoot van de gebruiker,<br />
zijn afstammelingen of aangenomen kinderen,<br />
de afstammelingen of aangenomen kinderen<br />
van zijn echtgenoot, of de echtgenoten van de<br />
voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;<br />
dit onverminderd de toepassing van de bepalingen<br />
met betrekking tot alle vormen van vergoedingen<br />
en ambtshalve ontheffing voorzien in<br />
het mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten;<br />
– in het algemeen uitgegaan te worden van de bepaling<br />
van artikel 3, § 2 van het mestdecreet wat<br />
betekent dat het voorbije productiejaar geen volledig<br />
kalenderjaar dient te beslaan; het engagement<br />
van het jaar van aangifte moet uiteraard wel<br />
een volledig kalenderjaar omvatten.<br />
4° De notie «akkers» zoals vermeld in artikel 15,<br />
§ 5, lid twee en lid vier, van het mestdecreet:<br />
De notie «akkers» zoals vermeld in artikel 15, § 5,<br />
lid twee en lid vier, in het kader van de ambtshalve<br />
ontheffing van de nulbemesting, dient onverminderd<br />
de bestaande wetgeving, zo geïnterpreteerd<br />
te worden dat dit alle grondgebonden teelten omvat<br />
met uitzondering van grasland. Hieronder<br />
kunnen dus bv. ook boomkwekerijen en sierteelt<br />
in volle grond begrepen worden.<br />
Ik verzoek u, geachte Gouverneur, deze omzendbrief<br />
ter kennis te willen brengen aan alle gemeentebesturen<br />
van uw provincie en hem te publiceren<br />
in het bestuursmemoriaal van de provincie.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 317
Blz: 576 – B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 h o u d e n d e<br />
vaststelling van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de Milieuvergunning (B.S.,<br />
26 juni 1991)<br />
Afgekort: Vlarem I<br />
Federale terminologie aangepast bij art. 2 B. Vl. Reg. 19 januari<br />
1994, B.S., 15 februari 1994<br />
HOOFDSTUK I<br />
DEFINITIES<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt<br />
verstaan onder:<br />
1° «de Vlaamse minister»: het lid van de Vlaamse<br />
Regering tot wiens bevoegdheid de bescherming<br />
van het leefmilieu behoort;<br />
2° «het decreet»: het decreet van 28 juni 1985 betreffende<br />
de milieuvergunning;<br />
3° «de indelingslijst»: de aan dit besluit als<br />
bijlage 1 toegevoegde [...] lijst van als hinderlijk<br />
beschouwde inrichtingen tot vaststelling, overeenkomstig<br />
het bedoelde in artikel 3 van het decreet,<br />
bij welke van de drie klassen van inrichtingen<br />
zij worden ingedeeld, naargelang van de<br />
graad waarin zij geacht worden belastend te zijn<br />
voor de mens en het leefmilieu;<br />
4° «inrichtingen»: fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen,<br />
machines, installaties, toestellen en<br />
handelingen die op de indelingslijst voorkomen;<br />
5° «exploiteren»: in werking stellen of houden, gebruiken,<br />
installeren of in stand houden van een inrichting,<br />
daaronder begrepen het lozen van afvalwater;<br />
6° «exploitant»: elke natuurlijke of rechtspersoon<br />
die een inrichting exploiteert of voor wiens rekening<br />
een rekening een inrichting wordt geëxploiteerd;<br />
7° «veranderen van een inrichting»: wijzigen, uitbreiden,<br />
toevoegen:<br />
– «wijzigen»: het verplaatsen binnen de vergunde<br />
inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode;<br />
– «uitbreiden»: het vergroten in capaciteit, in drijfkracht<br />
of in oppervlakte op percelen waarop de<br />
geldende vergunning betrekking heeft;<br />
– «toevoegen»: het vergroten in opslagcapaciteit,<br />
in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop<br />
de geldende vergunning geen betrekking<br />
heeft;<br />
8° «tijdelijke inrichtingen»: de in de indelingslijst<br />
met de letter T aangeduide vergunningplichtige<br />
inrichtingen waarvan de exploitatie geen blijvende<br />
gevolgen voor het leefmilieu veroorzaakt en in<br />
principe niet langer zal duren dan:<br />
MILIEUVERGUNNING<br />
Vlaanderen<br />
– één jaar, als het een inrichting betreft die verband<br />
houdt met een bouwwerf;<br />
– drie maanden in de andere gevallen;<br />
9° [«afvalwater»: verontreinigd water waarvan<br />
men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie<br />
heeft zich van te ontdoen, met uitzondering<br />
van hemelwater dat niet in aanraking is geweest<br />
met verontreinigende stoffen;]<br />
10° [«huishoudelijk afvalwater»: afvalwater dat<br />
enkel bestaat uit het water afkomstig van:<br />
– normale huishoudelijke activiteiten;<br />
– sanitaire installaties;<br />
–keukens;<br />
– het reinigen van gebouwen zoals woningen,<br />
kantoren, plaatsen waar groot- of kleinhandel<br />
wordt gedreven, zalen voor vertoningen, kazernen,<br />
kampeerterreinen, gevangenissen, onderwijsinrichtingen<br />
met of zonder internaat, klinieken,<br />
hospitalen en andere inrichtingen waar niet<br />
besmettelijke zieken opgenomen en verzorgd<br />
worden, zwembaden, hotels, restaurants, drankgelegenheden,<br />
kapsalons;<br />
– afvalwater afkomstig van wassalons, waar de<br />
toestellen uitsluitend door het cliënteel zelf worden<br />
bediend;]<br />
11° [«koelwater»: het water dat in de nijverheid<br />
voor afkoeling gebruikt wordt en dat niet in aanraking<br />
is gekomen met af te koelen stoffen of met<br />
andere verontreinigende stoffen;]<br />
12° [«bedrijfsafvalwater»: alle afvalwater dat niet<br />
voldoet aan de bepalingen van huishoudelijk afvalwater<br />
of koelwater;]<br />
13° [...]<br />
14° [...]<br />
15° [«afvalstoffen»: afvalstoffen zoals bedoeld in<br />
het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming<br />
en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten.<br />
De definities zoals bepaald in dat<br />
decreet en zijn uitvoeringsbesluiten zijn eveneens<br />
geldig voor de toepassing van dit besluit;]<br />
16° [«GPBV-installatie»: een inrichting die in de<br />
vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid<br />
met de letter X en die als dusdanig onder de toepassing<br />
valt van de bepalingen van de titels I en II<br />
van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in<br />
de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september<br />
1996 en die de vaste technische eenheid omvat<br />
waarin de activiteiten en processen, vermeld in de<br />
tweede kolom, alsmede andere daarmee rechtstreeks<br />
samenhangende activiteiten plaatsvinden<br />
die technisch in verband staan met de op die<br />
plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die ge-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
volgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;]<br />
17° [«vergunning»: het gedeelte van (een) schriftelijk(e)<br />
besluit(en) of het besluit (die besluiten) in<br />
zijn (hun) geheel waarbij machtiging wordt verleend<br />
om een inrichting te exploiteren onder bepaalde<br />
voorwaarden die moeten garanderen dat<br />
de inrichting voldoet aan de eisen van dit reglement<br />
alsook van titel II van het VLAREM en waarbij<br />
een vergunning betrekking kan hebben op een<br />
of meer inrichtingen die zich op dezelfde locatie<br />
bevinden en die door dezelfde exploitant worden<br />
geëxploiteerd;]<br />
18° [«belangrijke wijziging van een inrichting»:<br />
een aanzienlijke verandering als gedefinieerd in<br />
artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM;]<br />
19° [«gevaarlijke stoffen»: stoffen, mengsels of<br />
preparaten, genoemd in bijlage 6, deel 1, gevoegd<br />
bij dit besluit of beantwoordend aan de criteria in<br />
bijlage 6, deel 2, gevoegd bij dit besluit en aanwezig<br />
als grondstof, product, bijproduct, residu of<br />
tussenproduct, met inbegrip van die stoffen waarvan<br />
redelijkerwijs mag worden verwacht dat ze bij<br />
een ongeval ontstaan;]<br />
20° [«gevaar»: de intrinsieke eigenschap van een<br />
gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel<br />
tot schade voor de gezondheid van de<br />
mens en/of het milieu kan leiden;]<br />
21° [«risico»: de waarschijnlijkheid dat een bepaald<br />
effect zich binnen een bepaalde periode of<br />
onder bepaalde omstandigheden voordoet;]<br />
22° [«Verdrag van Espoo»: Verdrag inzake milieueffectenrapportage<br />
in grensoverschrijdend verband<br />
en van de aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII<br />
ondertekend in Espoo op 25 februari 1991;]<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 319<br />
23° [...]<br />
24° [«zwaar ongeval»: een gebeurtenis zoals een<br />
zware emissie, brand of explosie als gevolg van<br />
onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening<br />
in een inrichting, waardoor onmiddellijk<br />
of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de<br />
gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting<br />
en/of voor het milieu ontstaat en waarbij<br />
een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;]<br />
25° «grondwater»: al het water dat zich onder het<br />
bodemoppervlakte in de verzadigde zone bevindt<br />
en dat in direct contact met bodem of ondergrond<br />
staat;<br />
26° «directe lozing in grondwater»: de inleiding<br />
van stoffen van bijlage 2 B bij dit besluit in het<br />
grondwater zonder doorsijpeling door bodem of<br />
ondergrond;<br />
27° «indirecte lozing in grondwater»: de inleiding<br />
van stoffen van bijlage 2 B bij dit besluit in het
grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond;<br />
[28° «verontreinigen»: het veroorzaken van een<br />
emissie die mens of milieu op rechtstreekse of onrechtstreekse<br />
wijze nadelig beïnvloedt of kan<br />
beïnvloeden;]<br />
[29° [«beste beschikbare technieken» (BBT): het<br />
meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium<br />
van de activiteiten en exploitatiemethoden,<br />
waarbij de praktische bruikbaarheid van<br />
speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt<br />
voor de emissiegrenswaarden te vormen is<br />
aangetoond, met het doel emissies en effecten op<br />
het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer<br />
dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken:<br />
a) «technieken»: zowel de toegepaste technieken<br />
als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen,<br />
gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en<br />
ontmanteld;<br />
b) «beschikbare»: op zodanige schaal ontwikkeld<br />
dat de technieken, kosten en baten in aanmerking<br />
genomen, economisch en technisch haalbaar in<br />
de industriële context kunnen worden toegepast,<br />
onafhankelijk van de vraag of die technieken al<br />
dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest<br />
worden toegepast of geproduceerd, mits ze<br />
voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk<br />
zijn;<br />
c) «beste»: het meest doeltreffend voor het bereiken<br />
van een hoog algemeen niveau van bescherming<br />
van het milieu in zijn geheel.]]<br />
–3° gewijzigd bij art. 7.1.1.1., 1°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–9° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–10° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–11° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–12° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–13° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 3°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–14° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 3°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–15° vervangen bij art. 7.1.1.1., 4°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–16° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–17° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–18° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–19° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum<br />
van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen<br />
de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het<br />
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 83)<br />
–20° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum<br />
van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen<br />
de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het<br />
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 83)<br />
–21° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 6°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum<br />
van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen<br />
de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het<br />
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 83)<br />
–22°, na wijziging, opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1<br />
juni 1995, B.S., 31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 7°,<br />
B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
–23° opgeheven bij art. 2 B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S., 6 mei<br />
1994<br />
–24° vervangen bij art. 1, 8°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat,<br />
het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke<br />
Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van<br />
zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken<br />
(art. 83)<br />
–28° toegevoegd bij art. 7.1.1.1., 6°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
–29° toegevoegd bij art. 7.1.1.1., 6°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; vervangen bij art. 1, 9°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–22°: zie Verdrag 25 februari 1991 inzake milieu-effectrapportage<br />
in grensoverschrijdend verband, en Aanhangsels I, II, III, IV,<br />
V, VI, VII, gedaan te Espoo, goedgekeurd bij wet 9 juni 1999, B.S.,<br />
31 december 1999, inwerkingtreding: 30 september 1999 (Lijst<br />
der gebonden Staten)<br />
HOOFDSTUK II<br />
DE MELDING<br />
Art. 2. § 1. Niemand mag, zonder daarvan vooraf<br />
melding te hebben gedaan, een inrichting die behoort<br />
of na de geplande verandering blijft behoren<br />
tot de derde klasse exploiteren of veranderen.<br />
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde melding dient te<br />
gebeuren door middel van een meldingsformulier,<br />
waarvan het model is vastgesteld in bijlage 3<br />
bij onderhavig besluit, dat bij ter post aangetekende<br />
zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs<br />
wordt overgemaakt aan het college van burgemeester<br />
en schepenen van de gemeente waarin<br />
de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of<br />
verandering van de inrichting gebeurt of gepland<br />
is. Indien de inrichting zich over het grondgebied<br />
van meer dan één gemeente uitstrekt, dient de<br />
melding op voormelde wijze te gebeuren aan elk<br />
van de colleges van burgemeester en schepenen<br />
van de gemeenten waarin percelen zijn gelegen<br />
waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting<br />
gebeurt of gepland is, voor de respectieve<br />
gedeelten van de inrichting gelegen op hun<br />
ambtsgebied.<br />
§ 3. De melding dient volgende gegevens te bevatten:<br />
1° – indien het om een natuurlijke persoon gaat:<br />
de naam, voornaam, het adres, telefoon-, RSZ- en<br />
BTW-nummer van de exploitant;<br />
– indien het om een rechtspersoon gaat: de benaming,<br />
de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel,<br />
telefoon-, RSZ- en BTW-nummer van de exploitant,<br />
evenals de naam, de hoedanigheid van<br />
de verantwoordelijke persoon die de melding namens<br />
de exploitant ondertekent;<br />
2° de juridische grondslag op basis waarvan de exploitant<br />
de beschikking heeft over de bedoelde inrichting(en)<br />
alsmede het eigendomsstatuut van<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
de percelen waarop de exploitatie gebeurt of is gepland;<br />
3° het adres van de inrichting die het voorwerp<br />
uitmaakt van de melding evenals de gemeenten<br />
en provincies waarin de percelen zijn gelegen<br />
waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting<br />
gebeurt of gepland is;<br />
4° [in voorkomend geval, de vermelding dat het<br />
gaat om een inrichting van:]<br />
– de Staat, de Gemeenschap, het Gewest, een provincie<br />
of een door een van hen opgerichte instelling;<br />
– een gemeente, een vereniging van gemeenten,<br />
of een openbaar centrum voor maatschappelijk<br />
welzijn;<br />
– een niet hiervoren genoemde openbare instelling;<br />
5° [de vermelding dat het gaat om:<br />
a) het exploiteren van een nieuwe inrichting of<br />
een inrichting die na wijziging of aanvulling van<br />
de indelingslijst meldingsplichtig wordt;<br />
b) [ingeval de aanvraag betrekking heeft op een<br />
nieuwe veeteeltinrichting of de verhoging van de<br />
vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting<br />
naar aanleiding van de herlokalisatie<br />
van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiende<br />
uit een ruilverkaveling, landinrichting,<br />
natuurinrichting en/of onteigening om openbaar<br />
nut zoals bedoeld in het artikel 2, § 2, van het besluit<br />
van 5 oktober 2001 tot uitvoering van<br />
artikel 33ter van het decreet van 23 januari 1991<br />
inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen, dienen bovendien<br />
volgende bijlagen toegevoegd worden:<br />
1° een gemotiveerde verklaring van de instantie<br />
die bevoegd is voor de ruilverkaveling, landinrichting<br />
of natuurinrichting of onteigening om openbaar<br />
nut dat de herlokalisatie noodzakelijk is en<br />
dat er na de herlokalisatie geen verdere veeteeltactiviteiten<br />
zullen plaatsvinden op de te herlokaliseren<br />
bestaande veeteeltinrichting;<br />
2° de vergunningsbeslissingen met betrekking tot<br />
de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting;<br />
3° een ondertekende en gedateerde verklaring<br />
waarin de aanvrager verklaart binnen twee jaar<br />
na de datum waarop hij de vergunning of de uitbreiding<br />
van de vergunning gekregen heeft, de exploitatie<br />
van de te herlokaliseren bestaande veeteeltinrichting<br />
volledig te zullen stoppen;]<br />
c) het overnemen van een vergunde inrichting;]<br />
6° [de aard alsook de technische kenmerken van<br />
de inrichting waarvoor de melding wordt gedaan<br />
en inzonderheid:<br />
a) wanneer de melding betrekking heeft op een<br />
inrichting die ingedeeld is in één of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst:<br />
– een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd<br />
overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld<br />
in artikel 5 van het decreet van 23 januari<br />
320 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen;<br />
– [...]<br />
– [...]<br />
b) wanneer de melding betrekking heeft op de<br />
winning van grondwater, voor elk van de grondwaterwinningen,<br />
gegroepeerd per watervoerende<br />
laag:<br />
– de activiteit waarvan de grondwaterwinning<br />
deel uitmaakt;<br />
– de bestemming van het grondwater;<br />
– de maximumhoeveelheid gewonnen grondwater<br />
uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;<br />
– de diepte waarop het grondwater gewonnen<br />
wordt ten opzichte van het maaiveld;<br />
– de aard en het maximumvermogen van de<br />
pomp(en) uitgedrukt in m3 /uur en in kilowatt;<br />
– de apparatuur en/of middelen voor de meting<br />
van het gewonnen grondwatervolume;<br />
– de situering van alle (geregistreerde en niet geregistreerde)<br />
pompen op kaartmateriaal op schaal<br />
van ten minste 1/5.000;]<br />
7° een plan op schaal van ten minste 1/500 waarop<br />
de ligging van de inrichting op het betrokken<br />
kadastraal perceel is aangegeven;<br />
8° in voorkomend geval een afschrift van de beslissing<br />
over de vergunningsaanvragen als bedoeld<br />
in de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie<br />
van de ruimtelijke ordening en van de<br />
stedenbouw met betrekking tot de inrichting of de<br />
datum waarop alsmede de overheid bij wie dergelijke<br />
vergunning(en) werd(en) aangevraagd.<br />
[§ 4. In afwijking van de bepalingen van §§ 2 en 3<br />
gelden voor de meldingen met betrekking tot inrichtingen<br />
die onlosmakelijk verbonden zijn met<br />
de woonfunctie van een onroerend goed dat<br />
hoofdzakelijk voor bewoning wordt gebruikt de<br />
volgende bepalingen:<br />
1° De melding gebeurt bij aangetekend schrijven<br />
gericht aan het College van Burgemeester en<br />
Schepenen van de betrokken gemeente of door afgifte<br />
tegen ontvangstbewijs.<br />
2° In geval van huurwoningen dient de melding te<br />
gebeuren door de eigenaar van het onroerend<br />
goed.<br />
Indien het onroerend goed meerdere mede-eigenaars<br />
heeft wordt de melding gedaan door de persoon<br />
die door de mede-eigenaars is belast met het<br />
beheer van het goed.<br />
3° De melding dient volgende gegevens te bevatten:<br />
– de naam, voornaam, het adres en de hoedanigheid<br />
van de persoon die de melding doet;<br />
– het adres van het onroerend goed;<br />
– de vermelding of het gaat om het exploiteren<br />
van een nieuwe inrichting, of het veranderen van<br />
een inrichting;<br />
– de aard van de meldingsplichtige inrichting;<br />
– een schets die de ligging van de inrichting aangeeft.]<br />
[§ 5. In afwijking van § 2 en § 3 gelden voor de<br />
meldingen met betrekking tot de in de derde klasse<br />
ingedeelde inrichtingen die samen met inrichtingen<br />
van eerste of tweede klasse een milieutechnische<br />
eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van<br />
titel II van het VLAREM vormen, de volgende bepalingen:<br />
1° wanneer de ingedeelde inrichtingen, ingedeeld<br />
in de derde klasse, worden opgenomen in de vergunningsaanvraag<br />
of in de mededeling van verandering<br />
die overeenkomstig artikel 5, 6, 6bis en 6ter<br />
wordt ingediend bij de bevoegde overheid, geldt<br />
de vergunningsaanvraag of de mededeling als<br />
melding van deze derde klasse-inrichtingen;<br />
2° in de overige gevallen moet de melding gebeuren<br />
overeenkomstig § 2 en § 3 met dien verstande<br />
dat ze in dit geval moet worden ingediend bij de<br />
overheid die in eerste aanleg bevoegd is voor de<br />
vergunningplichtige inrichting(en) die samen<br />
met de gemelde derde klasse-inrichting(en) een<br />
milieutechnische eenheid als bedoeld in<br />
artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen.]<br />
–§3, 4°, inleidende zin, vervangen bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§3, 5°, vervangen bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 5°, b), vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 5 oktober 2001, B.S.,<br />
9 januari 2002, inwerkingtreding: 9 januari 2002 (art. 11)<br />
–§3, 6°, vervangen bij art. 2, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 6°, a), tweede streepje, opgeheven bij art. 7 B. Vl. Reg.<br />
5 oktober 2001, B.S., 9 januari 2002, inwerkingtreding: 9 januari<br />
2002 (art. 11)<br />
–§3, 6°, a), derde streepje, opgeheven bij art. 7 B. Vl. Reg.<br />
5 oktober 2001, B.S., 9 januari 2002, inwerkingtreding: 9 januari<br />
2002 (art. 11)<br />
– § 4 toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 6 toegevoegd bij art. 2, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie Omzendbrief Vlarem 93/01, 28 juli 1993 betreffende het<br />
besluit van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992, Belgisch<br />
Staatsblad van 2 februari 1993, tot wijziging van het besluit van<br />
de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991, Belgisch Staatsblad<br />
van 26 juni 1991, houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning, B.S., 20 augustus 1993<br />
Art. 3. De exploitant van een niet als hinderlijk<br />
ingedeelde inrichting die na haar inbedrijfstelling<br />
meldingsplichtig wordt door aanvulling of wijziging<br />
van de indelingslijst, is verplicht hiervan binnen<br />
de zes maanden na het van kracht worden<br />
van die aanvulling of wijziging de melding te doen<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.<br />
Art. 4. [§ 1. Het bevoegde college van burgemeester<br />
en schepenen neemt akte van de meldingen,<br />
bedoeld in artikel 2 en 3, met uitzondering<br />
van deze bedoeld in artikel 2, § 5, 1° en 2°.<br />
De burgemeester schrijft de ontvangen meldingen<br />
in in een register dat overeenkomstig<br />
artikel 32 ingezien kan worden.<br />
Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting<br />
die ingedeeld is in één of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en/of de<br />
subrubriek 28.2 van de indelingslijst, stuurt de<br />
burgemeester zonder verwijl een afschrift van het<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
meldingsformulier en zijn bijlage(n) naar de<br />
Vlaamse Landmaatschappij.<br />
§ 2. De overheid die in eerste aanleg bevoegd is<br />
voor de vergunningplichtige inrichting(en) die samen<br />
met de gemelde derdeklasse-inrichting(en)<br />
een milieutechnische eenheid als bedoeld in<br />
artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen,<br />
neemt akte van de meldingen, bedoeld in<br />
artikel 2, § 5, 1° en 2°.<br />
Deze akteneming wordt bekendgemaakt overeenkomstig<br />
artikel 35, 5°, wanneer het gaat om een<br />
akteneming door de bestendige deputatie van de<br />
provincie respectievelijk overeenkomstig<br />
artikel 36, 5°, wanneer het gaat om een aktename<br />
door het college van burgemeester en schepenen.<br />
Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting<br />
die ingedeeld is in één of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en/of de<br />
subrubriek 28.2 van de indelingslijst, stuurt de bevoegde<br />
overheid in elk geval zonder verwijl een<br />
voor eensluidend verklaard afschrift van de akteneming<br />
alsook een afschrift van het meldingsformulier<br />
en zijn bijlage(n) naar de Vlaamse Landmaatschappij.<br />
§ 3. De exploitatie of verandering van een inrichting,<br />
zoals bedoeld in artikel 2, mag worden aangevat<br />
de dag na de datum dat de melding met alle<br />
vereiste gegevens conform artikel 2 werd gedaan<br />
op voorwaarde dat voldaan is aan het algemene<br />
inplantingsvoorschrift voor inrichtingen van derde<br />
klasse, vastgesteld in het artikel 4.1.1.1 van<br />
titel II van het VLAREM.<br />
§ 4. De exploitatie van een inrichting, zoals bedoeld<br />
in artikel 3, mag worden voortgezet voorzover<br />
de melding met alle vereiste gegevens conform<br />
artikel 2 werd gedaan binnen de termijn, bedoeld<br />
in artikel 3.]<br />
– Vervangen bij art. 3 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
HOOFDSTUK III<br />
DE VERGUNNINGSAANVRAAG<br />
Art. 5. § 1. [Niemand mag zonder voorafgaande<br />
schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid<br />
een als hinderlijk ingedeelde inrichting die<br />
behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren.]<br />
§ 2. [De vergunningsaanvraag om een inrichting<br />
van klasse 1 of 2 te exploiteren of te veranderen,<br />
wanneer de verandering overeenkomstig<br />
artikel 6bis vooraf vergund dient te worden, wordt<br />
ingediend door middel van een milieuvergunningsaanvraagformulier<br />
waarvan het model is<br />
vastgesteld in bijlage 4, gevoegd bij dit besluit en<br />
dat formulier bevat ten minste de volgende gegevens:]<br />
1° – indien het om een natuurlijke persoon gaat:<br />
de naam, voornaam, hoedanigheid, het adres, telefoon-,<br />
RSZ- en BTW-nummer van de exploitant;<br />
– indien het om een rechtspersoon gaat: de benaming,<br />
de rechtsvorm en de maatschappelijke ze-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 321
tel, telefoon-, RSZ- en BTW-nummer van de exploitant,<br />
evenals de naam, de hoedanigheid van<br />
de verantwoordelijke persoon die de vergunningsaanvraag<br />
namens de exploitant ondertekent;<br />
2° de juridische grondslag op basis waarvan de exploitant<br />
de beschikking heeft over de bedoelde inrichting(en)<br />
alsmede het eigendomsstatuut van<br />
de percelen waarop de exploitatie gebeurt of is gepland;<br />
3° het adres van de inrichting die het voorwerp<br />
uitmaakt van de vergunningsaanvraag evenals de<br />
gemeenten en provincies waarin de percelen zijn<br />
gelegen waarop de exploitatie of de verandering<br />
van de inrichting gebeurt of gepland is;<br />
4° de vermelding of het gaat om een inrichting<br />
van:<br />
– de Staat, de Gemeenschap, het Gewest, een provincie<br />
of een door een van hen opgericht instelling;<br />
– een gemeente, een vereniging van gemeenten,<br />
of een openbaar centrum voor maatschappelijk<br />
welzijn;<br />
– een niet hiervoren genoemde openbare instelling;<br />
5° de vermelding of het gaat om:<br />
– de exploitatie van een nieuwe inrichting;<br />
– het hernieuwen van een vergunning voor een<br />
bestaande inrichting;<br />
– de exploitatie van een inrichting die na wijziging<br />
of aanvulling van de indelingslijst vergunningplichtig<br />
wordt;<br />
– het veranderen van een inrichting met precisering<br />
dat het betreft:<br />
— een wijziging;<br />
— een uitbreiding;<br />
— een toevoeging;<br />
– de exploitatie van een tijdelijke inrichting;<br />
6° de aard en de klasse van de inrichting met vermelding<br />
of een milieueffectrapport en/of een veiligheidsrapport<br />
wordt vereist;<br />
7° een beschrijving van de aan te wenden procédés<br />
en reagentia;<br />
8° de aard en het vermogen van de toestellen;<br />
9° de aard, de inhoud, de bedrijfsdruk en -temperatuur<br />
en volgnummer van de toestellen, opslagtanks,<br />
reservoirs en apparaten;<br />
10° de aard, de maximum voorziene hoeveelheid<br />
en de fysische, chemische en toxicologische kenmerken<br />
van de als hinderlijk ingedeelde opslagplaatsen<br />
en van de grondstoffen, tussenproducten,<br />
bijproducten, eindproducten, afvalstoffen en<br />
afvalwaters alsmede de geplande bestemming<br />
van afvalstoffen en afvalwaters; de kenmerkende<br />
gegevens van de voorziene emissies, afvalstoffen<br />
en afvalwaters;<br />
11° [de op basis van de beste beschikbare technieken<br />
voorziene maatregelen en/of installaties om:<br />
a) zo weinig mogelijk afval te veroorzaken;<br />
b) minder gevaarlijke stoffen te gebruiken;<br />
c) de in het proces uitgestoten en gebruikte stoffen<br />
alsook afval, waar mogelijk, terug te winnen<br />
en te recycleren;<br />
d) het verbruik van grondstoffen, met inbegrip<br />
van water, te beperken en de energie-efficiëntie zo<br />
groot mogelijk te maken;<br />
e) het algemene effect van de emissies en de risico's<br />
op het milieu te voorkomen of tot een minimum<br />
te beperken en dit zowel voor geluid, trillingen,<br />
stralingen, lucht-, bodem- en waterverontreiniging<br />
als voor het gevaar voor de mens buiten de<br />
inrichting en het leefmilieu;<br />
f) ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan<br />
voor het milieu te beperken;<br />
g) te voldoen aan de algemene en sectorale milieuvoorwaarden<br />
die van toepassing zijn op de inrichting;<br />
h) te voldoen aan artikel 14 en artikel 16, § 4, van<br />
het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het<br />
natuurbehoud en het natuurlijk milieu;]<br />
12° het maximum voorziene aantal te werk te stellen<br />
werknemers alsmede de vermelding of in de<br />
onderneming van de exploitant een comité voor<br />
veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen<br />
als bedoeld in het Algemeen Reglement<br />
voor de Arbeidsbescherming bestaat;<br />
13° de maximum voorziene hoeveelheid jaarlijks<br />
te fabriceren goederen;<br />
14° [in geval de aanvraag betrekking heeft op een<br />
directe of indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke<br />
stoffen bedoeld in bijlage 2B bij dit besluit,<br />
op een stortplaats of opslagplaats voor afvalstoffen<br />
in of op de bodem, of op het geheel of gedeeltelijk<br />
opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven<br />
bodem van groeven, graverijen,<br />
uitgravingen en andere putten met inbegrip van<br />
waterplassen en vijvers, tevens:<br />
• de geologische kenmerken, waaronder de kenmerken<br />
van de bodem en de ondergrond, van het<br />
terrein waarop de lozing of het opvullen met nietverontreinigde<br />
uitgegraven bodem is gepland,<br />
respectievelijk de stortplaats of opslagplaats<br />
wordt ingericht en van de omgeving in een straal<br />
van 100 m rond de perceelsgrenzen;<br />
• de hydrogeologische kenmerken, zoals de<br />
grondwaterhuishouding, van het terrein waarop<br />
de lozing of het opvullen met niet-verontreinigde<br />
uitgegraven bodem is gepland, respectievelijk de<br />
stortplaats of opslagplaats wordt ingericht en van<br />
de omgeving;<br />
• de beschrijving van de geo- en hydrogeologische<br />
kenmerken moet voldoende inzicht verschaffen<br />
in:<br />
a) de algemene geologische situatie:<br />
– geologische opbouw;<br />
– precieze granulometrische en lithologische kenmerken<br />
van de verschillende formaties;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
b) de algemene hydrogeologische situatie:<br />
– een uitvoerige beschrijving van alle hydrogeologische<br />
kenmerken der watervoerende lagen (o.a.<br />
hydraulische geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit,<br />
enz.);<br />
– bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheid<br />
van het grondwater;<br />
– vermelden en beschrijven der ondoorlatende lagen;<br />
– analyse van piëzometrische waarnemingen;<br />
c) de fysico-chemische kenmerken van het grondwater;<br />
d) de waterwinningen in de omgeving (straal =<br />
5km):<br />
– algemene historiek;<br />
– debiet van afpomping;<br />
– piëzometrische effecten;<br />
– continuïteit der bemaling;<br />
– doelstelling van de bemalingsactiviteiten;<br />
– fysico-chemische analyseresultaten der specifieke<br />
bemalingsactiviteiten;<br />
• een algemene beschrijving van het terrein en de<br />
omgeving met vermelding van het huidige gebruik,<br />
de begroeiing, het bodembestand en de<br />
eventuele bebouwing;<br />
wanneer het om een stortplaats voor afvalstoffen<br />
gaat, ook nog:<br />
• de gegevens inzake stabiliteit van het terrein en<br />
haar omgeving:<br />
a) berekening van de mogelijke verzakkingen en<br />
zettingen van de stortplaats en de ondergrond;<br />
b) de mogelijke invloed van de verzakkingen en<br />
zettingen op de afsluitlagen, drainagesystemen,<br />
taluds;<br />
c) de berekening van de hoogte en de opbouw van<br />
de stortplaats, de constructie en uitvoering van de<br />
afsluitlaag en de drainagesystemen zodat de stabiliteit<br />
van de stortplaats en de goede werking van<br />
de afsluitlaag en de drainagesystemen verzekerd<br />
blijven;]<br />
15° in geval de aanvraag betrekking heeft op de<br />
[verwerking van afvalstoffen], tevens:<br />
– de maatregelen die desgevallend kunnen genomen<br />
worden, wanneer de installaties of terreinen<br />
tijdelijk buiten gebruik zijn, om welke redenen<br />
ook, zodat de [verwerking van de afvalstoffen] verzekerd<br />
blijft;<br />
– de algemene kenmerken van de soorten van afvalstoffen<br />
die per dag of per week, per maand en<br />
per jaar [verwerkt kunnen worden], telkens met<br />
opgaven van:<br />
— het volume en het gewicht van de afvalstoffen;<br />
— de aard, de samenstelling en herkomst van de<br />
afvalstoffen;<br />
322 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– de kwalificatie en de taken van het personeel belast<br />
met de [afvalstoffenverwerking];<br />
– vier recente foto's van het terrein, genomen vanuit<br />
de verschillende hoofdwindrichtingen;<br />
– indien de aanvrager het vervullen van een opdracht<br />
van algemeen nut beoogt een verbintenis<br />
van de aanvrager om, binnen de perken, het voorwerp<br />
en de voorwaarden van de milieuvergunning,<br />
afvalstoffen te aanvaarden op schriftelijke<br />
vraag van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest of in opdracht ervan;<br />
16° in geval de aanvraag betrekking heeft op de<br />
lozing van afvalwaters, tevens:<br />
– de aard en de hoeveelheid te lozen:<br />
— [huishoudelijk afvalwater;]<br />
— [bedrijfsafvalwater;]<br />
— koelwater;<br />
— regenwater;<br />
– de aanduiding waarin en op welke wijze de afvalwaters<br />
worden geloosd:<br />
— in een gewoon oppervlaktewater;<br />
— in een openbare riool;<br />
— in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater;<br />
— in de bodem;<br />
– de verschillende waterbevoorradingsbronnen;<br />
– een beschrijving van de afvalwaterzuiveringsinstallatie(s);<br />
[16°bis in geval de aanvraag betrekking heeft op<br />
de winning van grondwater, voor elk van de<br />
grondwaterwinningen, gegroepeerd per watervoerende<br />
laag:<br />
a) de activiteit waarvan de grondwaterwinning<br />
deel uitmaakt;<br />
b) de bestemming van het grondwater;<br />
c) de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;<br />
d) de beoogde maximumhoeveelheid te winnen<br />
grondwater uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;<br />
e) de aard van de waterwinning;<br />
f) de technische kenmerken van de grondwaterwinning<br />
met inzonderheid de aanduiding van:<br />
– de diepte waarop het grondwater gewonnen<br />
wordt ten opzichte van het maaiveld;<br />
– de binnendiameter van de buis, de plaats, de<br />
lengte en de doorsnede van de galerij of van de<br />
draineerbuis, de plaats en de lengte van de klei- of<br />
cementafdichting;<br />
– de aard en het maximumvermogen van de pompen<br />
uitgedrukt in m3 /uur en in kilowatt;<br />
g) de apparatuur en/of middelen voor de meting<br />
van:<br />
– het gewonnen grondwatervolume;<br />
– het grondwaterpeil;<br />
h) de verschillende waterbevoorradingsbronnen<br />
met hun debieten per dag en per jaar;<br />
i) de situering van alle (geregistreerde en niet geregistreerde)<br />
pompen op kaartmateriaal op schaal<br />
van ten minste 1/5.000;]<br />
[16°ter in geval de aanvraag betrekking heeft op<br />
het kunstmatig aanvullen van het grondwater:<br />
a) de activiteit waarvan de kunstmatige aanvulling<br />
deel uitmaakt;<br />
b) de omschrijving en diepte van de grondwaterlaag<br />
die kunstmatig zal worden aangevuld;<br />
c) de herkomst en de kwaliteit van het infiltratiewater;<br />
d) de maximumhoeveelheid water ingebracht als<br />
kunstmatige aanvulling uitgedrukt in m3 per dag<br />
en per jaar;<br />
e) de apparatuur en/of middelen voor de meting<br />
van:<br />
– de hoeveelheid water ingebracht als kunstmatige<br />
aanvulling;<br />
– het grondwaterpeil;]<br />
17° in geval de aanvraag betrekking heeft op de<br />
opslagplaatsen en installaties voor [de verwerking<br />
van gevaarlijke afvalstoffen]:<br />
– een nota betreffende de kwalificatie en de bevoegdheid<br />
van het personeel dat verantwoordelijk<br />
is voor de [verwerkingsinrichtingen];<br />
– een nota die de te treffen maatregelen vermeldt<br />
voor de evacuatie van de residu van de behandeling<br />
van de [gevaarlijke afvalstoffen], in 't bijzonder:<br />
a) indien het gaat om vloeibare residu's:<br />
dezelfde inlichtingen als deze die moeten gegeven<br />
worden bij het lozen van afvalwaters;<br />
b) indien het gaat om gasvormige residu's:<br />
1° de aard van het lozingspunt (schouw, ontluchting,<br />
toorts), de hoogte, de binnendiameter bij de<br />
monding;<br />
2° het debiet en de temperatuur van de gassen en<br />
de dampen;<br />
3° de samenstelling van de gassen en de dampen<br />
en, gebeurlijk, het gehalte aan vaste stoffen;<br />
4° de aangewende technieken om de vooropgezette<br />
waarden niet te overschrijden;<br />
c) indien het gaat om vaste residu's:<br />
1° het maximum volume en gewicht van de per<br />
maand en per jaar te verwijderen, op te slaan of te<br />
vervoeren residu's;<br />
2° de aard van de gevaarlijke stoffen die er kunnen<br />
in aanwezig zijn en voor ieder van hen, de hoeveelheid<br />
per dag en per maand;<br />
3° de nauwkeurig beschrijving van de wijze waarop<br />
de residu's opgeslagen, verwijderd of vervoerd<br />
worden, alsmede hun bestemming;<br />
4° in het geval dat de residu's in de grond ingegraven<br />
worden, de hydrologische en geologische in-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
lichtingen betreffende het terrein waarin zij ingegraven<br />
zullen worden, de fauna en de flora die er<br />
zich kunnen ontwikkelen, de beschermingsmaatregelen<br />
die getroffen zullen worden om de toegang<br />
tot het terrein te beletten aan elke persoon<br />
die niet tot de onderneming behoort;<br />
18° de vermelding of voor de inrichting, de verandering<br />
van de inrichting of voor het gedeelte van<br />
de inrichting dat het voorwerp uitmaakt van de<br />
vergunningsaanvraag krachtens de wet van<br />
29 maart 1962 houdende organisatie van de<br />
ruimtelijke ordening en van de stedenbouw een<br />
bouwvergunning is vereist;<br />
in voorkomend geval een afschrift van de beslissing<br />
over vergunningsaanvragen als bedoeld in<br />
voormelde wet met betrekking tot de inrichting of<br />
de datum waarop en de overheid bij wie dergelijke<br />
vergunning(en) werd(en) aangevraagd;<br />
19° het voorwerp en de datum van de gedane<br />
meldingen, evenals een afschrift van eerdere beslissingen<br />
over vergunningsaanvragen die werden<br />
ingediend voor de exploitatie, de lozing van<br />
afvalwaters, [de verwerking van afvalstoffen, de<br />
winning van grondwater of voor de bescherming<br />
van grondwater] met betrekking tot de inrichting<br />
of in voorkomend geval de datum waarop alsmede<br />
de overheid bij wie dergelijke vergunning(en)<br />
werd(en) aangevraagd;<br />
[20° in voorkomend geval, een afschrift van de beslissingen<br />
die werden getroffen met betrekking tot<br />
een verzoek tot afwijking van de milieuvoorwaarden<br />
die van toepassing zijn op de exploitatie van<br />
de inrichting;]<br />
[21°] de datum waarop de exploitant de inrichting,<br />
de verandering van de inrichting of het gedeelte<br />
van de inrichting dat het voorwerp uitmaakt<br />
van de vergunningsaanvraag beoogt in gebruik<br />
te kunnen nemen[;]<br />
[22° in geval overeenkomstig titel II van het VLA-<br />
REM een milieucoördinator is aangesteld: de<br />
naam, voornaam, geboortedatum en het adres<br />
van deze milieucoördinator.]<br />
§ 3. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
van de klasse 1 of 2 dienen gevoegd:<br />
1° een situeringsplan op schaal van ten minste<br />
1/1.000, waarop de ligging van de gebouwen, de<br />
productie-eenheden, de opslagplaatsen, de stortplaatsen<br />
en de lozingspunten ten opzichte van de<br />
aanpalende percelen weergegeven is;<br />
2° een of meer uitvoeringsplannen op schaal van<br />
ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid,<br />
per opslagplaats, per gebouw en per verdieping,<br />
de schikkingen van de installaties, machines, toestellen,<br />
apparaten (in voorkomend geval met hun<br />
bijhorende motoren en opgave van het vermogen<br />
ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals<br />
de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven<br />
zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen<br />
aangegeven zijn;<br />
3° een bewijs van betaling van de dossiertaks;<br />
4° [wanneer de aanvraag betrekking heeft op een<br />
stortplaats of opslagplaats voor afvalstoffen in of<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 323
op de bodem alsmede [op het geheel of gedeeltelijk<br />
opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven<br />
bodem van groeven, graverijen, uitgravingen en<br />
andere putten met inbegrip van waterplassen en<br />
vijvers of] op een directe of indirecte lozing in<br />
grondwater van gevaarlijke stoffen bedoeld in<br />
bijlage 2B bij dit besluit:<br />
– een voorstel van werkplan zoals omschreven in<br />
titel II van het VLAREM;<br />
– een opmetingsplan voor putten, laagten en ophogingen<br />
met opgave van het maaiveld en berekening<br />
van de nuttige stortcapaciteit;<br />
– een voorstel van inrichtingsplan, zoals omschreven<br />
in titel II van het VLAREM;<br />
– een voorstel van plan voor afwerking, sluiting en<br />
nazorg van de stortplaats, zoals omschreven in<br />
titel II van het VLAREM;<br />
– een verbintenis voor het aangaan van een financiële<br />
zekerheid, zoals omschreven in titel II van<br />
het VLAREM;]<br />
[5° wanneer de aanvraag betrekking heeft op een<br />
inrichting die ingedeeld is in een of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst:<br />
a) een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd<br />
overeenkomstig de diersoorten (categorieën) vermeld<br />
in artikel 5 van het decreet van 23 januari<br />
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen;<br />
b) voor zover de aanvrager de cultuurgronden in<br />
eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank<br />
heeft laten registreren, een opgave van de kadastrale<br />
percelen die in eigen gebruik zijn en het<br />
bijbehorend kaartmateriaal op schaal 1/10.000<br />
met aanduiding van de desbetreffende percelen;<br />
c) [...]]<br />
[6° wanneer de aanvraag betrekking heeft op de<br />
winning van grondwater die behoort tot een<br />
grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit,<br />
inclusief de geplande grondwaterwinning,<br />
van meer dan 2.500 m 3 /dag of meer dan<br />
500.000 m 3 /jaar:<br />
a) een hydrogeologische studie van het terrein en<br />
omgeving uitgevoerd door een of meer deskundigen<br />
die ten minste voldoende inzicht moet verschaffen<br />
inzake:<br />
i) algemene geologische situatie:<br />
– de geologische opbouw;<br />
– de lithologische kenmerken van de verschillende<br />
formaties;<br />
ii) algemene hydrogeologische situatie:<br />
– een algemene beschrijving van de waterhuishouding;<br />
– een uitvoerige beschrijving van de hydrogeologische<br />
kenmerken van de watervoerende laag<br />
waaruit water zal worden gewonnen (o.a. hydraulische<br />
geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit,<br />
enz.);<br />
– bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheden<br />
van het grondwater;<br />
iii) de fysico-chemische kenmerken van het<br />
grondwater van de watervoerende laag waaruit<br />
water zal worden gewonnen;<br />
iv) een berekening van de afpompingskegel in de<br />
watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen<br />
en de effecten op het bodemwater;<br />
v) een overzicht van de grondwaterwinningen gelegen<br />
in een straal van 5 km met hun debiet;<br />
b) een technisch rapport waarin het effect, met inbegrip<br />
van de gevolgen op de natuur en het natuurlijk<br />
milieu, van de geplande grondwaterwinning<br />
op de openbare en private bovengrondse eigendommen<br />
is bestudeerd en omschreven;]<br />
[7° wanneer de aanvraag betrekking heeft op het<br />
kunstmatig aanvullen van het grondwater:<br />
a) een hydrogeologische studie als bedoeld in 4°;<br />
b) een technische nota betreffende de infiltratietechniek<br />
en de maatregelen die genomen worden<br />
om verontreiniging van de watervoerende lagen<br />
te voorkomen.]<br />
§ 4. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
van de klasse 1 dient bovendien een uittreksel<br />
gevoegd uit het kadastraal plan met de gehele en<br />
gedeeltelijke percelen gelegen in een straal van<br />
100 m rond de perceelgrenzen van de inrichting<br />
alsmede de lijst van de kadastrale eigenaars van<br />
deze percelen.<br />
§ 5. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
waarvoor een milieueffectrapport is vereist,<br />
dient het voorgeschreven en conform de reglementering<br />
verklaarde milieueffectrapport gevoegd.<br />
§ 6. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
waarvoor een veiligheidsrapport is vereist,<br />
dient het voorgeschreven en conform de reglementering<br />
verklaarde veiligheidsrapport gevoegd.<br />
[§ 7. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
van de klasse 1 of 2 die in de vierde kolom van<br />
de indelingslijst is aangeduid met de letter X,<br />
moeten bovendien de volgende stukken gevoegd:<br />
1° een bijlage over geïntegreerde preventie en bestrijding<br />
van verontreiniging die een beschrijving<br />
bevat van:<br />
a) de installatie en de aard en omvang van de activiteiten<br />
die daar plaatsvinden;<br />
b) de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere<br />
stoffen, inzonderheid afvalstoffen en secundaire<br />
grondstoffen, en de energie die in de installatie<br />
worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;<br />
c) de emissiebronnen van de installatie;<br />
d) de situatie van de plaats waar de installatie<br />
komt;<br />
e) aard en omvang van de te voorziene emissies<br />
van de installatie in elk milieucompartiment met<br />
een overzicht van de significante milieu-effecten<br />
van de emissies;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
f) de beoogde technologie en de andere technieken<br />
ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is,<br />
ter vermindering van de emissies van de installatie;<br />
g) zo nodig de maatregelen betreffende de preventie<br />
en de nuttige toepassing van de door de installatie<br />
voortgebrachte afvalstoffen;<br />
h) de andere maatregelen die worden getroffen<br />
om te voldoen aan de algemene beginselen van de<br />
fundamentele verplichtingen van de exploitant,<br />
bedoeld in artikel 43ter;<br />
i) de maatregelen die worden getroffen ter controle<br />
van de emissies in het milieu;<br />
2° een niet-technische samenvatting van de in de<br />
bijlage, bedoeld in 1°, genoemde gegevens.<br />
Als de voormelde gegevens zijn opgenomen in het<br />
aanvraagformulier of een hierbij gevoegde andere<br />
bijlage en/of milieu-effectrapport, moeten deze<br />
gegevens niet herhaald worden maar volstaat een<br />
verwijzing in deze bijlage naar deze gegevens in<br />
het aanvraagformulier, de bijlage(n) of het milieueffectrapport.]<br />
– § 1 laatst vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, inleidende zin, vervangen bij art. 5, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, 11°, laatst vervangen bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, 14°, laatst vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 31 mei 2002, B.S.,<br />
19 juni 2002<br />
– § 2, 15°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§2, 15°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83); gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– § 2, 15°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 12<br />
januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, 15°, vijfde streepje, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, 16°, tweede streepje, vervangen bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg.<br />
1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995<br />
– § 2, 16°, derde streepje, vervangen bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg.<br />
1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995<br />
– § 2, 16°bis, ingevoegd bij art. 5, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, 16°ter, ingevoegd bij art. 5, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, 17°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, 1°, B. Vl. Reg. 27<br />
april 1994, B.S., 6 mei 1994<br />
–§2, 17°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 3, 2°, B. Vl. Reg. 27<br />
april 1994, B.S., 6 mei 1994<br />
– § 2, 17°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 3, 3°, B. Vl. Reg. 27<br />
april 1994, B.S., 6 mei 1994<br />
– § 2, 19°, gewijzigd bij art. 5, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, 20°, ingevoegd bij art. 7.1.1.2., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995,<br />
B.S., 31 juli 1995<br />
– § 2, 21°, (oud 20°) hernummerd bij art. 7.1.1.2., 2°, B. Vl. Reg.<br />
1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995; gewijzigd bij art. 5, 6°, B. Vl. Reg.<br />
12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 83)<br />
– § 2, 22°, ingevoegd bij art. 5, 7°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 4°, vervangen bij art. 2 B. Vl. Reg. 13 juli 2001, B.S.,<br />
19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001 (art. 16)<br />
–§3, 4°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2 B. Vl. Reg. 31 mei<br />
2002, B.S., 19 juni 2002<br />
–§3, 5°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 5°, c), opgeheven bij art. 9 B. Vl. Reg. 5 oktober 2001, B.S.,<br />
9 januari 2002, inwerkingtreding: 9 januari 2002 (art. 11)<br />
–§3, 6°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
324 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
–§3, 7°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 7 toegevoegd bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie Omzendbrief Vlarem 93/01 betreffende het besluit van de<br />
Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992, Belgisch Staatsblad<br />
van 2 februari 1993, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse<br />
Executive van 6 februari 1991, Belgisch Staatsblad van 26 juni<br />
1991, houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende<br />
de milieuvergunning, B.S., 20 augustus 1993<br />
– Zie Omzendbrief 21 november 2001 met betrekking tot de beoordeling<br />
van de verenigbaarheid van de lozing van bedrijfsafvalwater<br />
op de openbare riolering met de beleidsaanpak inzake<br />
RWZI-exploitatie, B.S., 14 december 2001, add., B.S., 25 juli 2003<br />
§2, 10°<br />
– Artikel 5, § 2, 10° van Vlarem I schrijft terzake enkel voor dat<br />
wordt opgegeven welke de «kenmerkende gegevens van de<br />
voorziene emissies ...» zijn. Deze bepaling lijkt op het eerste gezicht<br />
niet te vereisen dat per grondstof gegevens worden verstrekt<br />
met betrekking tot de voorziene emissies. Het lijkt voldoende<br />
te zijn dat aan de hand van de in de aanvraag verstrekte<br />
gegevens kan worden afgeleid welke die kenmerkende gegevens<br />
zijn. In de huidige stand van het geding is het niet aannemelijk<br />
dat door het opgeven per soort grondstoffen en niet per grondstof<br />
van de verwerkte hoeveelheden, bedoelde kenmerkende gegevens<br />
niet voldoende gekend zijn (R.v.St., schorsingsarrest<br />
nr. 58.494, 7 maart 1996, De Bus en Duchatelet).<br />
Art. 6. § 1. [De milieuvergunningsaanvraag, bedoeld<br />
in artikel 5, met de voorgeschreven bijlagen<br />
wordt bij aangetekende zending of bij afgifte tegen<br />
ontvangstbewijs ingediend:<br />
1° in tien exemplaren bij de bestendige deputatie<br />
van de provincie tot wiens ambtsgebied de percelen<br />
behoren waarop de exploitatie of de verandering<br />
van de inrichting gebeurt of gepland is, of, als<br />
de inrichting zich over het grondgebied van meer<br />
dan een provincie uitstrekt, bij de onderscheiden<br />
bestendige deputaties van de provincies voor de<br />
respectieve gedeelten van de inrichting gelegen<br />
binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om:<br />
a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie,<br />
de verdere exploitatie of de verandering van een<br />
inrichting van de klasse 1;<br />
b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie<br />
van een inrichting van de klasse 1 die na haar inbedrijfstelling<br />
vergunningplichtig wordt door<br />
aanvulling of wijziging van de indelingslijst;<br />
c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen<br />
van een vergunde inrichting van de klasse 2 waarbij<br />
de geplande verandering de indeling van de inrichting<br />
in klasse 1 tot gevolg heeft;<br />
d) een vergunningsaanvraag voor het veranderen<br />
van een gemelde inrichting van de klasse 3 waarbij<br />
de geplande verandering de indeling van de inrichting<br />
in klasse 1 tot gevolg heeft;<br />
e) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie,<br />
de verdere exploitatie of de verandering van een<br />
inrichting van de klasse 2 van openbare besturen<br />
of een door hen opgerichte instelling;<br />
f) een vergunningsaanvraag voor het veranderen<br />
van een gemelde inrichting van de klasse 3 van<br />
openbare besturen of een door hen opgerichte instelling<br />
waarbij de geplande verandering de indeling<br />
van de inrichting in klasse 2 tot gevolg heeft;<br />
2° in zeven exemplaren bij het college van burgemeester<br />
en schepenen van de gemeente waarin<br />
de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of<br />
de verandering van de inrichting gebeurt of gepland<br />
is, of, als de inrichting zich over het grond-<br />
gebied van meer dan een gemeente uitstrekt, bij<br />
de onderscheiden colleges van burgemeester en<br />
schepenen voor de respectieve gedeelten van de<br />
inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied,<br />
wanneer het gaat om:<br />
a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie,<br />
de verdere exploitatie of de verandering van een<br />
inrichting van de klasse 2, andere dan die van<br />
openbare besturen of een door hen opgerichte instelling;<br />
b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie<br />
van een inrichting van de klasse 2, andere dan<br />
deze van openbare besturen of een door hen opgerichte<br />
instelling, die na haar inbedrijfstelling<br />
vergunningplichtig wordt door aanvulling of wijziging<br />
van de indelingslijst;<br />
c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen<br />
van een gemelde inrichting van de klasse 3, andere<br />
dan deze van openbare besturen of een door<br />
hen opgerichte instelling, waarbij de geplande<br />
verandering de indeling van de inrichting in<br />
klasse 2 tot gevolg heeft;<br />
d) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie<br />
of de verlenging van de exploitatie van een tijdelijke<br />
inrichting van klasse 1 of 2.]<br />
[§ 1bis. Wanneer de inrichting zich over het<br />
grondgebied van meerdere gemeenten in eenzelfde<br />
provincie uitstrekt, wordt het aantal in te dienen<br />
exemplaren, bedoeld in § 1, 1°, vermeerderd<br />
met 2 per extra gemeente.]<br />
§ 2. Gelijktijdig met de indiening van de in<br />
artikel 5 bedoelde milieuvergunningsaanvraag<br />
conform voormelde § 1, maakt de exploitant in<br />
voorkomend geval een exemplaar van het vergunningsaanvraagdossier<br />
met voorgeschreven bijlagen<br />
over aan het comité voor veiligheid, gezondheid<br />
en verfraaiing der werkplaatsen als bedoeld<br />
in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming<br />
van zijn onderneming.<br />
§ 3. [Wanneer een inrichting onder toepassing<br />
valt van verschillende indelingsrubrieken die behoort<br />
tot verschillende klassen, dan geldt voor<br />
deze inrichting de procedure van de hoogste klasse.]<br />
§ 4. [...]<br />
– § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 8, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§1bis ingevoegd bij art. 8, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 3 vervangen bij art. 8, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 4 opgeheven bij art. 1 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
[HOOFDSTUK IIIbis<br />
VERANDERING VAN EEN VERGUNDE<br />
INRICHTING VAN KLASSE 1 OF 2]<br />
Opschrift ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
[Art. 6bis. § 1. Voor de verandering van een vergunde<br />
inrichting dient overeenkomstig<br />
artikelen 5 en 6 een vergunning te worden aangevraagd:<br />
1° wanneer de verandering van een vergunde inrichting<br />
de indeling van die inrichting in een hogere<br />
klasse tot gevolg heeft, ongeacht of deze inrichting<br />
samen met andere vergunde inrichtingen<br />
als een geheel moet worden beschouwd overeenkomstig<br />
de definitie van milieutechnische eenheid,<br />
bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het<br />
VLAREM;<br />
2° wanneer de verandering een toevoeging betreft;<br />
3° wanneer de bevoegde overheid overeenkomstig<br />
de procedure vastgelegd in artikel 6ter en<br />
6quater vaststelt dat de verandering van die aard<br />
is dat ze een bijkomend risico voor de mens of een<br />
aantasting van het leefmilieu inhoudt of de bestaande<br />
hinder vergroot.<br />
Voor de exploitatie van een nieuwe vergunningplichtige<br />
inrichting, andere dan de vergunde inrichtingen<br />
die samen met de nieuwe inrichting<br />
overeenkomstig de definitie van milieutechnische<br />
eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van<br />
het VLAREM, als een geheel moet worden beschouwd,<br />
moet eveneens een vergunning overeenkomstig<br />
artikel 5 en 6 te worden aangevraagd.<br />
§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van<br />
§1, 3°, wordt aangenomen dat elk van de volgende<br />
verandering van die aard is dat ze een bijkomend<br />
risico voor de mens of een aantasting van<br />
het leefmilieu inhoudt of de bestaande hinder vergroot:<br />
1° een belangrijke wijziging van een vergunde inrichting,<br />
ongeacht of deze inrichting samen met<br />
andere vergunde inrichtingen als een geheel moet<br />
worden beschouwd overeenkomstig de definitie<br />
van milieutechnische eenheid, bedoeld in<br />
artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM;<br />
2° een uitbreiding van een vergunde inrichting<br />
met meer dan 50 %, ongeacht of deze inrichting<br />
samen met andere vergunde inrichtingen als een<br />
geheel moet worden beschouwd overeenkomstig<br />
de definitie van milieutechnische eenheid, bedoeld<br />
in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM;<br />
3° een uitbreiding van een vergunde inrichting<br />
die, of waardoor de inrichting, onderworpen<br />
wordt aan een milieu-effectbeoordeling en/of een<br />
veiligheidsrapportering.<br />
Voor het bepalen van de procentuele stijging zoals<br />
bedoeld in 2°, wordt de als gevolg van een milieuvergunningsaanvraag,<br />
bedoeld in artikel 6, vergunde<br />
situatie als basis genomen.<br />
§ 3. In de andere gevallen dan deze bedoeld in § 1,<br />
moet de verandering van een inrichting overeenkomstig<br />
artikel 6ter worden meegedeeld aan de<br />
overheid die in eerste aanleg bevoegd is.]<br />
– Ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 6ter. § 1. De mededeling van de kleine verandering,<br />
bedoeld in artikel 6bis, § 3, moet gebeu-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 325
en door middel van een meldingsformulier waarvan<br />
het model is vastgelegd in bijlage 3, gevoegd<br />
bij dit besluit. Daarin worden ten minste de gegevens,<br />
bedoeld in artikel 2, § 3, vermeld.<br />
Voor de volledigheid van de mededeling moeten<br />
bij het meldingsformulier de volgende bijlagen<br />
worden gevoegd:<br />
1° de beschrijving van de toestand vóór de beoogde<br />
verandering door een of meer uitvoeringsplannen<br />
op schaal van tenminste 1/200 waarop per<br />
productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw<br />
en per verdieping, de schikkingen van de installaties,<br />
machines, toestellen, apparaten (in voorkomend<br />
geval met hun bijbehorende motoren en<br />
opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen<br />
(met capaciteit) evenals de lozingspunten van<br />
de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als<br />
hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven<br />
zijn;<br />
2° de beschrijving van de toestand na de beoogde<br />
verandering door een of meer uitvoeringsplannen<br />
op schaal van tenminste 1/200 waarop per productie-eenheid,<br />
per opslagplaats, per gebouw en<br />
per verdieping die bij de verandering betrokken<br />
zijn, de schikkingen van de installaties, machines,<br />
toestellen, apparaten (in voorkomend geval met<br />
hun bijbehorende motoren en opgave van het vermogen<br />
ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit)<br />
evenals de lozingspunten van de afvalwaters<br />
weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde<br />
handelingen aangegeven zijn;<br />
3° een afschrift van de gedane meldingen, evenals<br />
een afschrift van eerdere beslissingen over vergunningsaanvragen<br />
die werden ingediend voor<br />
de exploitatie, de lozing van afvalwaters, de verwerking<br />
van afvalstoffen, de winning van grondwater<br />
of voor de bescherming van grondwater<br />
met betrekking tot de inrichting of in voorkomend<br />
geval de datum waarop alsmede de overheid<br />
waarbij dergelijke vergunning(en) werd(en) aangevraagd.<br />
§ 2. De mededeling van kleine verandering, bedoeld<br />
in § 1, moet bij een aangetekende zending<br />
of bij afgifte tegen ontvangstbewijs gedaan worden:<br />
1° in vijf exemplaren bij de bestendige deputatie<br />
van de provincie tot wiens ambtsgebied de percelen<br />
behoren waarop de verandering van de inrichting<br />
gepland is, of, als de inrichting zich over het<br />
grondgebied van meer dan een provincie uitstrekt,<br />
bij de onderscheiden bestendige deputaties<br />
van de provincies voor de respectieve gedeelten<br />
van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied,<br />
wanneer het gaat om:<br />
a) een mededeling voor het veranderen van een<br />
vergunde inrichting van de klasse 1;<br />
b) een mededeling voor het veranderen van een<br />
vergunde inrichting van klasse 2 van openbare<br />
besturen of een door hen opgerichte instelling;<br />
2° in vijf exemplaren bij het college van burgemeester<br />
en schepenen van de gemeente waarin<br />
de percelen liggen waarop de verandering van de<br />
inrichting gepland is, of, als de inrichting zich over<br />
het grondgebied van meer dan een gemeente uitstrekt,<br />
bij de onderscheiden colleges van burgemeester<br />
en schepenen voor de respectieve gedeelten<br />
van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied,<br />
wanneer het gaat om een mededeling<br />
voor het veranderen van een vergunde inrichting<br />
van klasse 2, een andere dan deze van openbare<br />
besturen of een door hen opgerichte instelling.<br />
§ 3. Wanneer de inrichting zich over het grondgebied<br />
van meerdere gemeenten in eenzelfde provincie<br />
uitstrekt, wordt het aantal bij de betrokken<br />
provinciale overheid in te dienen exemplaren, bedoeld<br />
in § 2, 1°, vermeerderd met 1 per extra gemeente.]<br />
– Ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 6quater. § 1. Voor de mededeling van een<br />
kleine verandering, bedoeld in artikel 6bis, § 3,<br />
geldt de procedure vastgesteld door dit artikel.<br />
§ 2. Het onderzoek van de ontvankelijkheid en<br />
volledigheid gebeurt als volgt:<br />
1° de bevoegde overheid of de door haar daartoe<br />
gemachtigde ambtenaar onderzoekt de mededeling<br />
op volledigheid en ontvankelijkheid overeenkomstig<br />
artikel 6bis en 6ter;<br />
2° wordt de mededeling onontvankelijk bevonden,<br />
dan wordt de indiener binnen veertien kalenderdagen<br />
na het indienen van de mededeling<br />
hiervan door de bevoegde overheid of de door<br />
haar daartoe gemachtigde ambtenaar schriftelijk<br />
in kennis gesteld;<br />
3° wordt de mededeling onvolledig bevonden,<br />
dan wordt de indiener binnen veertien kalenderdagen<br />
na het indienen van de mededeling hiervan<br />
door de bevoegde overheid of haar daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld;<br />
4° wordt de mededeling ontvankelijk en volledig<br />
bevonden, dan wordt de indiener binnen 14 kalenderdagen<br />
na de indiening van de mededeling<br />
of na het verstrekken van de aanvullende gegevens<br />
hiervan door de bevoegde overheid of door<br />
haar daartoe gemachtigde ambtenaar schriftelijk<br />
in kennis gesteld;<br />
5° indien er binnen veertien kalenderdagen na<br />
het indienen van de mededeling of na het verstrekken<br />
van de aanvullende gegevens geen<br />
schriftelijke kennisgeving aan de indiener werd<br />
verzonden, wordt de mededeling geacht ontvankelijk<br />
en volledig te zijn.<br />
De kennisgeving, bedoeld in 2°, vermeldt de reden<br />
van de onontvankelijkheid en wijst eventueel<br />
de overheid aan die bevoegd geacht wordt om<br />
kennis te nemen van de mededeling of van een<br />
vergunningsaanvraag.<br />
De kennisgeving, bedoeld in 3°, vermeldt de inlichtingen<br />
en gegevens die ontbreken of nadere<br />
toelichting vereisen.<br />
§ 3. De bevoegde overheid of de door haar daartoe<br />
gemachtigde ambtenaar stuurt op de dag van<br />
de verzending van de brief, bedoeld in § 2, 4°, een<br />
exemplaar van het volledige mededelingsdossier<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
naar de adviesverlenende overheidsorganen, bedoeld<br />
in artikel 20, § 1, 1° en 2°. [Wanneer de aanvraag<br />
betrekking heeft op een inrichting die ingedeeld<br />
is in één of meer van de subrubrieken 9.3 tot<br />
en met 9.8 of rubriek 28.3 wordt daarenboven ook<br />
een exemplaar gezonden aan de Vlaamse Landmaatschappij.]<br />
De overheidsorganen, bedoeld in het eerste lid,<br />
brengen hun advies uit overeenkomstig hoofdstuk<br />
VI. Bij gebrek aan advies binnen een termijn<br />
van 30 kalenderdagen, wordt aangenomen dat<br />
bedoeld(e) adviesverlenend(e) overheidsorgaan(en)<br />
een gunstige beoordeling over de door<br />
haar te onderzoeken aspecten met betrekking tot<br />
de meegedeelde verandering heeft (hebben) uitgebracht.<br />
§ 4. Binnen een termijn van 60 kalenderdagen te<br />
rekenen vanaf de datum van verzending van de<br />
brief, bedoeld in § 2, 4°, doet de bevoegde overheid<br />
bij gemotiveerd besluit uitspraak over de mededeling<br />
van de kleine verandering.<br />
Indien deze overheid daarbij vaststelt dat de verandering<br />
van die aard is dat ze:<br />
1° ofwel een bijkomend risico voor de mens of een<br />
aantasting van het leefmilieu inhoudt;<br />
2° ofwel de bestaande hinder vergroot;<br />
moet voor de beoogde verandering een vergunning<br />
worden aangevraagd; deze vaststelling is<br />
niet vatbaar voor beroep.<br />
In het andere geval wordt de verandering door<br />
een aktename vergund voor een bepaalde termijn<br />
waarvan de einddatum die van de lopende vergunning<br />
niet mag overschrijden. Deze aktename<br />
is wel vatbaar voor beroep overeenkomstig<br />
artikel 49 en 50 wanneer het gaat om een uitspraak<br />
van het college van burgemeester en schepenen,<br />
respectievelijk van artikel 51 en 52 wanneer<br />
het gaat om een uitspraak van de bestendige<br />
deputatie van de provincie.<br />
§ 5. De aktename, bedoeld in § 4, wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig artikel 35, 5°, wanneer<br />
het gaat om een uitspraak van de bestendige deputatie<br />
van de provincie respectievelijk overeenkomstig<br />
artikel 36, 5°, wanneer het gaat om een<br />
uitspraak van het college van burgemeester en<br />
schepenen.]<br />
– Ingevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 19 september 2003,<br />
B.S., 10 oktober 2003<br />
HOOFDSTUK IV<br />
[PREVENTIE VAN ZWARE<br />
ONGEVALLEN]<br />
Opschrift vervangen bij art. 10 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat,<br />
het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke<br />
Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van<br />
zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken<br />
(art. 83)<br />
[Art. 6quinquies. [...]]<br />
326 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– Ingevoegd bij art. 11 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding van<br />
het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse<br />
Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke<br />
Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen,<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 83); opgeheven<br />
bij art. 2 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei<br />
2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van<br />
het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten tussen de<br />
Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het<br />
Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 16)<br />
Art. 7. [§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk<br />
wordt verstaan onder:<br />
1° «inrichting»: het gehele gebied dat door een exploitant<br />
wordt beheerd, waar gevaarlijke stoffen<br />
aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip<br />
van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur<br />
of activiteiten;<br />
2° «installatie»: een technische eenheid binnen<br />
een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd,<br />
gebruikt, behandeld of opgeslagen;<br />
die eenheid omvat alle uitrusting, constructies, leidingen,<br />
machines, gereedschappen, eigen spoorwegaftakkingen,<br />
laad- en loskades, aanlegsteigers<br />
voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke,<br />
al dan niet drijvende constructies, die nodig zijn<br />
voor de werking van de installatie;<br />
3° «opslag»: de aanwezigheid van een hoeveelheid<br />
gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring<br />
of voorraadbewaring;<br />
4° «aanwezigheid van gevaarlijke stoffen»: de feitelijke<br />
of toegestane aanwezigheid van dergelijke<br />
stoffen in de inrichting, dan wel de aanwezigheid<br />
van gevaarlijke stoffen waarvan bekend is dat ze<br />
kunnen ontstaan als een industrieel chemisch<br />
proces buiten controle geraakt, in hoeveelheden<br />
gelijk aan of hoger dan de drempelwaarden vermeld<br />
in bijlage 6, delen 1 en 2, gevoegd bij dit besluit;<br />
5° «schierongeval»: ongecontroleerde gebeurtenis<br />
die op toevallige wijze tot een zwaar ongeval<br />
aanleiding kan geven.<br />
§ 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:<br />
1° militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;<br />
2° winningsindustrieën die zich op het gebied van<br />
exploratie en exploitatie van delfstoffen in mijnen<br />
en groeven en op dat van boringen bewegen;<br />
3° stortplaatsen voor afval.]<br />
– Laatst vervangen bij art. 3 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 8. [§ 1. De exploitant van een inrichting<br />
waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden<br />
gelijk aan of groter dan de hoeveelheid bepaald<br />
in bijlage 6, delen 1 en 2, gevoegd bij dit besluit,<br />
moet, vooraleer over te gaan tot een vergunningsaanvraag,<br />
een veiligheidsrapport indienen.<br />
In dit veiligheidsrapport toont hij de volgende zaken<br />
aan:<br />
1° er wordt een beleid gevoerd ter preventie van<br />
zware ongevallen en er is een veiligheidsbeheerssysteem<br />
voor het uitvoeren daarvan, overeenkomstig<br />
de punten, genoemd in bijlage 5, deel 1, gevoegd<br />
bij dit besluit;<br />
2° de gevaren van zware ongevallen zijn geïdentificeerd<br />
en de nodige maatregelen zijn getroffen<br />
om ze te voorkomen en de gevolgen ervan voor<br />
mens en milieu te beperken;<br />
3° het ontwerp, de constructie, de exploitatie en<br />
het onderhoud van alle met de werking samenhangende<br />
installaties, opslagplaatsen, apparatuur<br />
en infrastructuur die samenhangen met de gevaren<br />
van een zwaar ongeval binnen de inrichting<br />
zijn voldoende veilig en betrouwbaar;<br />
4° de nodige gegevens werden verstrekt voor de<br />
opstelling van het externe noodplan om bij een<br />
zwaar ongeval de nodige maatregelen te kunnen<br />
treffen;<br />
5° er wordt gegarandeerd dat de bevoegde overheden<br />
voldoende zullen worden geïnformeerd,<br />
zodat ze besluiten kunnen nemen over nieuwe activiteiten<br />
of over ontwikkelingen rond bestaande<br />
inrichtingen.<br />
§ 2. De indiening van een veiligheidsrapport, zoals<br />
bedoeld in § 1, voorafgaandelijk aan een vergunningsaanvraag,<br />
is tevens vereist in geval van<br />
een wijziging van een installatie, opslag of proces<br />
of van de aard en de hoeveelheden gevaarlijke<br />
stoffen die voor de gevaren van zware ongevallen<br />
belangrijke gevolgen kunnen hebben.<br />
§ 3. In het veiligheidsrapport worden ten minste<br />
de inlichtingen opgenomen die vermeld staan in<br />
bijlage 5, deel 2.]<br />
– Na wijziging, vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 29 september<br />
2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni<br />
1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het<br />
Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende<br />
de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke<br />
stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– § 3: zeker in het kader van de kortgedingprocedure mag van de<br />
verzoekende partijen geëist worden dat zij precies aanduiden<br />
krachtens welk voorschrift van Vlarem I en zijn bijlagen een veiligheidsrapport<br />
vereist is en waarom dit in casu het geval is<br />
(R.v.St., schorsingsarrest nr. 58.494, 7 maart 1996, De Bus en<br />
Duchatelet).<br />
Art. 9. § 1. Het veiligheidsrapport dient opgesteld<br />
op initiatief en op kosten van de aanvrager<br />
van een milieuvergunning voor, of van de exploitant<br />
van [een in artikel 8 bedoelde inrichting] door<br />
het in artikel 10 bedoelde college van deskundigen<br />
van verschillende disciplines.<br />
§ 2. De in § 1 bedoelde vergunningsaanvrager en<br />
exploitant stelt de nodige informatie ter beschikking<br />
van het in artikel 10 bedoelde college van<br />
deskundigen.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 5 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 10. § 1. Het college van deskundigen dat<br />
door de in artikel 9, § 1 bedoelde vergunningsaanvrager<br />
of exploitant met de opstelling van het vei-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
ligheidsrapport wordt gelast, is als volgt samengesteld:<br />
1° desgewenst één of meer niet-erkende deskundige(n),<br />
aangewezen door de vergunningsaanvrager<br />
of exploitant, die vertrouwd is (zijn) met de<br />
technische en organisatorische maatregelen ter<br />
voorkoming en beperking van de veiligheidsrisico's<br />
eigen aan de geplande inrichting;<br />
2° één of meer erkende deskundige(n), gekozen<br />
door de vergunningsaanvrager of exploitant uit<br />
de lijst van de door de Vlaamse minister erkende<br />
deskundigen inzake de discipline «externe veiligheid<br />
risico's voor zware ongevallen».<br />
§ 2. Het in § 1 bedoelde college van deskundigen<br />
kan, met het oog op de opstelling van het veiligheidsrapport,<br />
kennisnemen en gebruik maken<br />
van alle informatie betreffende de toestand van<br />
water, lucht, bodem, fauna, flora, akkers en natuurgebieden<br />
e.a. die beschikbaar is bij de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur alsmede<br />
bij de Vlaamse publiekrechtelijke rechtspersonen<br />
belast met een opdracht inzake milieu en/of<br />
natuur.<br />
Voormelde administratie, maatschappijen en instellingen<br />
stellen de in het eerste lid bedoelde informatie<br />
ter beschikking op eenvoudige schriftelijke<br />
vraag van het college van deskundigen, voor<br />
zover dit laatste door de bevoegde inspectie volledig<br />
werd bevonden.<br />
§3. De in artikel9, §1 bedoelde vergunningsaanvrager<br />
of exploitant waarborgt de opstelling van<br />
het veiligheidsrapport overeenkomstig de voorschriften<br />
van onderhavig besluit door middel van<br />
een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de<br />
in § 1 bedoelde deskundigen.<br />
§ 4. Het college van deskundigen onderzoekt en<br />
evalueert redelijke alternatieve oplossingen, die<br />
minder veiligheidsrisico's meebrengen.<br />
§ 5. Het college van deskundigen geeft een overzichtelijke<br />
samenvatting van het rapport, vermeldt<br />
de leemtes in de kennis en informatie, en<br />
geeft een duidelijke beoordeling van de voorziene<br />
veiligheidsrisico's, en dit tevens voor de eventueel<br />
vermelde alternatieven.<br />
Art. 11. § 1. De Vlaamse minister kan een deskundige,<br />
zoals bedoeld in art. 10, § 1, 2°, erkennen<br />
voor de discipline «externe veiligheid risico's<br />
voor zware ongevallen».<br />
§ 2. De aanvraag tot erkenning als deskundige<br />
dient per ter post aangetekend schrijven ingediend<br />
bij de Vlaamse minister. De aanvrager is ertoe<br />
gehouden al de door de Vlaamse minister met<br />
het oog op deze erkenning gevraagde gegevens<br />
en/of documenten te verstrekken. Indien de aanvrager<br />
een rechtspersoon is, dienen de statuten<br />
van de vennootschap of vereniging evenals de namen<br />
van haar zaakvoerders of beheerders medegedeeld.<br />
§ 3. De erkenning als deskundige wordt verleend<br />
voor een termijn van maximum vijf jaar. Deze erkenning<br />
kan worden verlengd.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 327
§ 4. Om erkend te kunnen worden, moet elke deskundige<br />
aan de volgende voorwaarden voldoen:<br />
1. Als het een natuurlijke persoon betreft:<br />
a) van Belgische nationaliteit zijn;<br />
b) van zijn burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />
c) voldoen aan de dienstplichtwetten;<br />
d) houder zijn van een diploma of getuigschrift<br />
van hoger of universitair onderwijs;<br />
e) een voldoend geachte ervaring en onderlegdheid<br />
bezitten in het domein van de beschouwde<br />
discipline(s);<br />
f) niet bezoldigd zijn door het Rijk, de Gemeenschappen,<br />
de Gewesten, de provincies, de gemeenten,<br />
een vereniging van gemeenten of een<br />
daarvan afhangende instelling of bestuur, behalve<br />
als lid van het onderwijzend personeel.<br />
2. Als het een rechtspersoon betreft:<br />
a) een vennootschap of vereniging zijn naar Belgisch<br />
recht met zetel in België wiens statuten geen<br />
enkele bepaling bevatten die strijdig is met die van<br />
dit besluit;<br />
b) erkende deskundigen in dienst hebben die belast<br />
zullen worden met de opstelling van de rapporten.<br />
§ 5. De erkenning kan door de Vlaamse minister te<br />
allen tijde worden opgeheven wanneer niet meer<br />
aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan.<br />
§ 6. Het is de erkende deskundigen verboden, zelfs<br />
na het beëindigen van hun functie, feiten kenbaar<br />
te maken waarvan zij ten gevolge van hun opdrachten<br />
kennis zouden hebben gekregen.<br />
– Zie de lijst van erkende VR-deskundigen voor het opstellen van<br />
een veiligheidsrapport, B.S., 13 november 1993<br />
Art. 12. [Alvorens over te gaan tot de opstelling<br />
van een veiligheidsrapport zoals vereist volgens<br />
artikel 8, § 1 of § 2, geeft de exploitant per ter post<br />
aangetekende zending aan de Administratie Milieu,<br />
Natuur en Land- en Waterbeheer van het Departement<br />
Leefmilieu en Infrastructuur kennis<br />
van zijn voornemen tot exploitatie van een inrichting<br />
waarvoor overeenkomstig dit besluit een veiligheidsrapport<br />
is vereist.]<br />
– Vervangen bij art. 6 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei<br />
2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van<br />
het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten tussen de<br />
Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het<br />
Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 16)<br />
Art. 13. Het door een exploitant voorgelegde<br />
veiligheidsrapport kan in de zin van onderhavig<br />
besluit slechts als dusdanig in aanmerking worden<br />
genomen, wanneer dit is opgesteld door een<br />
college van deskundigen waarvan de samenstelling<br />
overeenkomstig artikel 12 volledig wordt bevonden.<br />
Art. 14. § 1. Het overeenkomstig de bepalingen<br />
van onderhavig besluit opgestelde veiligheidsrapport<br />
wordt door de exploitant aan de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het De-<br />
partement Leefmilieu en Infrastructuur voorgelegd.<br />
De exploitant bezorgt hiertoe [vier] door het<br />
college van deskundigen ondertekende exemplaren<br />
van het volledige veiligheidsrapport aan voornoemde<br />
Administratie.<br />
§ 2. De in § 1 vermelde Administratie gaat na of<br />
het voorgelegde veiligheidsrapport is opgesteld<br />
conform de bepalingen van onderhavig besluit en<br />
onderzoekt daarenboven of de volgens artikel 8<br />
vereiste informatie volledig in dit veiligheidsrapport<br />
is verstrekt op basis van de door de exploitant<br />
ter kennis gegeven summiere omschrijving en<br />
ruimtelijke situering van de geplande inrichting.<br />
§ 3. De in § 1 vermelde Administratie deelt onverwijld<br />
het resultaat van het in § 2 bedoelde onderzoek<br />
per ter post aangetekend schrijven mee aan<br />
de exploitant evenals aan de overheid bevoegd<br />
om in eerste aanleg uitspraak te doen over de aanvraag<br />
tot vergunning voor het exploiteren of veranderen<br />
van bedoelde inrichting.<br />
§ 4. Indien de in § 1 vermelde Administratie het<br />
voorgelegde veiligheidsrapport volledig in overeenstemming<br />
met onderhavig besluit bevindt,<br />
kent deze Administratie een conformiteitscode<br />
toe aan het rapport en levert een conform gekenmerkt<br />
exemplaar van het veiligheidsrapport af<br />
aan de exploitant.<br />
§ 5. Indien de in § 1 vermelde Administratie het<br />
voorgelegde veiligheidsrapport niet of niet volledig<br />
in overeenstemming met onderhavig besluit<br />
bevindt, motiveert deze Administratie deze bevinding<br />
in haar in § 3 bedoelde mededeling aan de<br />
exploitant. Elk verbeterd en/of nieuw veiligheidsrapport<br />
wordt voorgelegd en behandeld overeenkomstig<br />
de procedure voorzien in onderhavig besluit.<br />
§ 6. Indien de exploitant de in § 3 bedoelde mededeling<br />
niet heeft ontvangen binnen een termijn<br />
van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van<br />
afgifte van het veiligheidsrapport aan de in § 1 bedoelde<br />
administratie, wordt aangenomen dat het<br />
voorgelegde veiligheidsrapport conform de bepalingen<br />
van onderhavig besluit is opgesteld.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 7 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 15. § 1. De exploitant voegt bij elke aanvraag<br />
tot vergunning van een nieuwe inrichting of<br />
hernieuwing van een vergunning voor het exploiteren<br />
van een inrichting, waarvoor een veiligheidsrapport<br />
is vereist evenals bij elke aanvraag<br />
tot verandering van een bestaande inrichting die<br />
ingevolge de geplande verandering onder toepassing<br />
valt van de bepalingen [van artikel 8, § 2] het<br />
overeenkomstig artikel 14 voor conform gekenmerkte<br />
veiligheidsrapport ofwel een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift hiervan.<br />
§ 2. De overheid, bij wie de vergunningsaanvraag<br />
voor de exploitatie of de hernieuwing van een inrichting<br />
waarvoor een veiligheidsrapport is vereist<br />
alsmede voor de verandering van een vergunde<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
inrichting die ingevolge de geplande verandering<br />
onder toepassing valt [van artikel 8, § 2] wordt ingediend,<br />
kan de aanvraag niet volledig bevinden<br />
indien het bij de aanvraag gevoegde veiligheidsrapport<br />
niet is volledig bevonden of geacht overeenkomstig<br />
artikel 14.<br />
§ 3. De besluiten van het veiligheidsrapport zijn<br />
een bijlage die overeenkomstig artikel 17 ter inzage<br />
dient gelegd.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 8 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 8 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 16. [De in artikel 14, § 1, van dit besluit vermelde<br />
administratie deelt onverwijld na de toekenning<br />
van de conformiteitscode aan het veiligheidsrapport,<br />
overeenkomstig artikel 14, § 4, of<br />
na het verstrijken van de termijn bedoeld in<br />
artikel 14, § 6, een exemplaar van het rapport mee<br />
aan:<br />
1° de betrokken beoordelingsdienst van de federale<br />
overheid zoals bedoeld in artikel 5, § 2, 4°,<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999<br />
gesloten tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest,<br />
het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest betreffende de beheersing van de<br />
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke<br />
stoffen zijn betrokken;<br />
2° de algemene directie van de Civiele Bescherming<br />
van het federale Ministerie van Binnenlandse<br />
Zaken.]<br />
– Vervangen bij art. 9 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei<br />
2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van<br />
het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten tussen de<br />
Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het<br />
Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van<br />
de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn<br />
betrokken (art. 16)<br />
HOOFDSTUK V<br />
HET OPENBAAR ONDERZOEK<br />
Art. 17. § 1. Ongeacht de klasse waartoe de geplande<br />
inrichting behoort, omvat het openbaar<br />
verzoek over een vergunningsaanvraag:<br />
1° het op bevel van de bevoegde burgemeester ter<br />
inzage leggen van de vergunningsaanvraag en<br />
zijn bijlagen gedurende dertig kalenderdagen bij<br />
de diensten van het gemeentebestuur;<br />
2° het op bevel van de bevoegde burgemeester<br />
aanplakken gedurende dezelfde periode op de<br />
plaats waar de exploitatie gebeurt of is gepland en<br />
op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten<br />
van een bekendmaking, waarin wordt vermeld:<br />
a) het onderwerp van de aanvraag met een korte<br />
beschrijving van de inrichting;<br />
328 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
) de diensten van het gemeentebestuur waar gedurende<br />
de periode van bekendmaking het dossier<br />
kan worden ingezien;<br />
c) de mededeling dat gedurende die periode bezwaren<br />
en opmerkingen aan het college van burgemeester<br />
en schepenen schriftelijk kunnen worden<br />
gericht en mondeling kunnen worden meegedeeld<br />
aan de burgemeester of aan een door<br />
hem aangewezen ambtenaar, die daarvan een<br />
door betrokkene te ondertekenen proces-verbaal<br />
opstelt;<br />
d) in voorkomend geval, de datum, het uur en de<br />
plaats van de informatievergadering, met dien<br />
verstande dat het aanvangsuur van deze informatievergadering<br />
zich tussen 18 en 21 uur dient te situeren.<br />
§ 2. De bekendmaking bedoeld in § 1 wordt opgesteld<br />
naar het model weergegeven in bijlage 8 bij<br />
onderhavig besluit, wordt gedrukt met zwarte letters<br />
op geel papier en heeft een grootte van tenminste<br />
35 dm 2 . De bekendmaking wordt tijdens<br />
de gehele duur van de aanplakking in goed zichtbare<br />
en goed leesbare staat gehouden.<br />
Op de plaats waar de exploitatie gebeurt of is gepland,<br />
wordt voormelde bekendmaking aangebracht<br />
op een schutting of op een aan een paal bevestigd<br />
bord, op de grens tussen het perceel en de<br />
openbare weg en evenwijdig met deze laatste, en<br />
op een maximumhoogte van 2 m.<br />
De burgemeester waakt erover dat de aanplakking<br />
van voormelde bekendmaking gebeurt binnen<br />
een termijn van tien kalenderdagen na de datum<br />
van verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid<br />
van het vergunningsaanvraagdossier.<br />
De in § 1 vermelde termijn van dertig kalenderdagen<br />
van bekendmaking vangt aan de dag volgend<br />
op deze dat voormelde aanplakking is gebeurd.<br />
§ 3. Voor inrichtingen van de eerste klasse omvat<br />
het openbare onderzoek bovendien:<br />
1° het door de bevoegde burgemeester schriftelijk<br />
ter kennis brengen van de aanvraag aan de op de<br />
in artikel 5, § 4 bedoelde lijst van de kadastrale eigenaars<br />
voorkomende eigenaars alsmede aan de<br />
gebruikers van de gebouwen gelegen in een straal<br />
van 100 m rond de perceelgrenzen van de inrichting<br />
voor zover deze gelegen zijn in dezelfde gemeente<br />
als de inrichting; indien één of meer van<br />
de kadastrale percelen of gebouwen binnen deze<br />
straal gelegen zijn op het grondgebied van een naburige<br />
gemeente, wordt de aanvraag schriftelijk<br />
ter kennis gebracht van het college van burgemeester<br />
en schepenen van deze gemeente dat op<br />
zijn beurt de voormelde gebruikers van de gebouwen<br />
en eigenaars binnen de vermelde straal in<br />
kennis stelt;<br />
2° het door de bevoegde burgemeester schriftelijk<br />
ter kennis brengen van de aanvraag aan het comité<br />
voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van<br />
de werkplaatsen bedoeld in het Algemeen Reglement<br />
voor de Arbeidsbescherming van elke onderneming<br />
gelegen in een straal van 100 m rond<br />
de inrichting;<br />
3° het door de bevoegde burgemeester schriftelijk<br />
ter kennis brengen van de aanvraag aan de Technische<br />
Inspectie van de Administratie voor Arbeidsveiligheid<br />
van het Ministerie van Tewerkstelling<br />
en Arbeid, de openbare besturen die belast<br />
zijn met het beheer van verkeersweg, een waterloop<br />
of een instelling binnen de bovenvermelde<br />
straal;<br />
4° de bekendmaking van het openbaar onderzoek<br />
in opdracht van de bevoegde burgemeester, in minimum<br />
twee dag- en/of weekbladen waarvan één<br />
met regionaal karakter.<br />
Art. 18. § 1 Voor de inrichtingen van klasse 1<br />
waarvoor een milieueffectrapport of een veiligheidsrapport<br />
wordt vereist, dient in het kader van<br />
het openbaar onderzoek over de vergunningsaanvraag<br />
tenminste één informatievergadering te<br />
worden georganiseerd.<br />
Op initiatief van het college van burgemeester en<br />
schepenen kan ook voor alle andere vergunningplichtige<br />
inrichtingen van klasse 1 of 2 een informatievergadering<br />
worden georganiseerd.<br />
§ 2. De informatievergadering, als bedoeld in § 1<br />
moet plaatsvinden tijdens de periode bedoeld in<br />
artikel 17, § 1, 1° van dit besluit, in de gemeente(n)<br />
waarin de percelen zijn gelegen waarop de<br />
exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt<br />
of gepland is.<br />
Het college van burgemeester en schepenen van<br />
bedoelde gemeente(n) bepaalt de datum, het uur<br />
en de plaats ervan.<br />
Hetzelfde college is belast met de aankondiging<br />
van die vergadering in tenminste twee dag- of<br />
weekbladen waarvan één met regionaal karakter.<br />
§ 3. Worden op de informatievergadering schriftelijk<br />
uitgenodigd: de vergunningsaanvrager, de adviesverlenende<br />
overheidsorganen en, voor de inrichtingen<br />
van de eerste klasse, de voorzitter van<br />
de provinciale milieuvergunningscommissie bedoeld<br />
in artikel 22 of de voorzitter van de gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie bedoeld in<br />
artikel 26 van onderhavig besluit, indien het gaat<br />
over een aanvraag tot vergunning die overeenkomstig<br />
artikel 6 bij de Vlaamse minister dient ingediend.<br />
§ 4. De informatievergadering is openbaar en<br />
wordt voorgezeten door een lid van het college<br />
van burgemeester en schepenen of zijn afgevaardigde.<br />
De in § 3 genoemde personen of hun afgevaardigden<br />
kunnen op deze vergadering bijkomende<br />
toelichting inzake de vergunningsaanvraag<br />
verstrekken.<br />
Het verslag van de vergadering wordt opgesteld<br />
door een afgevaardigde van het college van burgemeester<br />
en schepenen.<br />
Art. 19. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek<br />
wordt door de burgemeester een dossier<br />
samengesteld dat omvat:<br />
1° het bewijs van de aanplakking bedoeld in<br />
artikel 17, § 1, 2° evenals van de eventuele bekendmakingen<br />
en kennisgevingen bedoeld in de<br />
artikelen 17, § 3 en 18, § 2 van onderhavig besluit;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
2° in voorkomend geval, het verslag van de informatievergadering<br />
bedoeld in artikel 18 van dit besluit;<br />
3° het proces-verbaal houdende de tijdens het<br />
openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en<br />
mondelinge bezwaren en opmerkingen.<br />
[Art. 19bis. § 1. Wanneer op om het even welke<br />
wijze door de bevoegde vergunningverlenende<br />
overheid wordt vastgesteld dat de exploitatie van<br />
de inrichting negatieve en significante effecten op<br />
het milieu van een ander Gewest en/of van een<br />
andere EU-Lid-Staat en/of een Verdragspartij bij<br />
het Verdrag van Espoo zou kunnen hebben, of<br />
wanneer een ander Gewest en/of een EU-Lid-Staat<br />
en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van<br />
Espoo die daardoor in belangrijke mate getroffen<br />
kan worden ter zake een verzoek indient, bezorgt<br />
deze bevoegde vergunningverlenende overheid<br />
een exemplaar van de milieuvergunningsaanvraag<br />
en de bijbehorende bijlagen aan de bevoegde<br />
autoriteit van het bedoelde Gewest en/of EU-<br />
Lid-Staat en/of een Verdragspartij bij het Verdrag<br />
van Espoo.<br />
Deze gegevens dienen als basis voor het nodige<br />
overleg in het kader van de bilaterale betrekkingen<br />
tussen de Gewesten en/of EU-Lid-Staten<br />
en/of een Verdragspartij bij het Verdrag van<br />
Espoo volgens het beginsel van wederkerigheid<br />
en gelijke behandeling.<br />
§ 2. De bevoegde vergunningverlenende overheid<br />
gaat over tot de toezending, bedoeld in § 1, op het<br />
tijdstip waarop zij het vergunningsaanvraagdossier<br />
toezendt aan de bevoegde burgemeester met<br />
opdracht tot het instellen van het openbaar onderzoek,<br />
bedoeld in artikel 17.<br />
De belanghebbende inwoners van het betrokken<br />
Gewest en/of EU-Lid-Staat en/of een Verdragspartij<br />
bij het Verdrag van Espoo kunnen:<br />
1° deelnemen aan het openbaar onderzoek, bedoeld<br />
in artikel 17;<br />
2° deelnemen aan het openbaar onderzoek dat de<br />
bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest<br />
en/of EU-Lid-Staat en/of een Verdragspartij bij het<br />
Verdrag van Espoo op basis van het ontvangen<br />
vergunningsaanvraagdossier eventueel op haar<br />
eigen grondgebied organiseert.<br />
De bevoegde autoriteit van het betrokken Gewest<br />
en/of EU-Lid-Staat en/of een Verdragspartij bij het<br />
Verdrag van Espoo kan haar opmerkingen samen<br />
met de resultaten van het eventueel door haar georganiseerde<br />
openbaar onderzoek aan de bevoegde<br />
vergunningverlenende overheid ter kennis<br />
brengen binnen een termijn van twee maanden<br />
na de datum van de toezending, bedoeld in het<br />
eerste lid.<br />
§ 3. Wanneer de milieuvergunningsaanvraag betrekking<br />
heeft op een MER-plichtige inrichting<br />
wordt overeenkomstig de EU-richtlijn 97/11/EG<br />
van 3 maart 1997 met het betrokken Gewest<br />
en/of EU-Lid-Staat overleg gepleegd over onder<br />
andere de potentiële grensoverschrijdende effecten<br />
van de inrichting en de maatregelen die worden<br />
overwogen om die effecten te beperken of te-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 329
niet te doen en wordt een redelijke termijn overeengekomen<br />
waarbinnen het overleg moet<br />
plaatsvinden.]<br />
– Ingevoegd bij art. 14 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie Verdrag 25 februari 1991 inzake milieu-effectrapportage in<br />
grensoverschrijdend verband, en Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI,<br />
VII, gedaan te Espoo, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding:<br />
30 september 1999 (Lijst der gebonden Staten)<br />
HOOFDSTUK VI<br />
DE ADVIEZEN<br />
Art. 20. § 1. [De overheidsorganen die advies<br />
uitbrengen over een vergunningsaanvraag, bedoeld<br />
in artikel 6, § 1, 1°, alsmede over een beroep<br />
tegen een beslissing van de bestendige deputatie<br />
van de provincie of van het college van burgemeester<br />
en schepenen zijn:<br />
1° de afdeling Milieuvergunningen van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
2° de bevoegde afdeling ROHM van de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten<br />
en Landschappen van het departement<br />
Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
3° de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg<br />
van de administratie Gezondheidszorg<br />
van het departement Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur;<br />
4° de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie<br />
van de administratie Economie van het departement<br />
Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse<br />
Aangelegenheden en Landbouw;<br />
5° de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor<br />
het Vlaamse Gewest;<br />
6° de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
7° de Vlaamse Landmaatschappij;<br />
8° de afdeling Water van de administratie voor<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het<br />
departement Leefmilieu en Infrastructuur.<br />
Tenzij anders bepaald, brengen deze overheidsorganen<br />
hun advies uit in de schoot van de milieuvergunningscommissies<br />
bedoeld in hoofdstuk VII.<br />
De afdelingen, bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°,<br />
verlenen advies over alle inrichtingen, de overige<br />
organen verlenen advies naar gelang van de aard<br />
van de inrichting, zoals bepaald in § 2, 3° tot en<br />
met 8°.<br />
Tenzij anders bepaald, brengen zij hun advies uit<br />
binnen een termijn van zestig kalenderdagen na<br />
ontvangst van het dossier, als het gaat om een vergunningsaanvraag,<br />
en van dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier, als het gaat om een<br />
mededeling, kleine verandering of beroep.]<br />
§ 2. De adviesverlenende overheidsorganen die<br />
advies uitbrengen over een vergunningsaanvraag<br />
[als bedoeld in artikel 6, § 1, 2°] zijn:<br />
1° de dienst van de gemeente die met het onderzoek<br />
van milieudossiers is gelast;<br />
2° wanneer het gaat om een inrichting die [in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst]<br />
is aangeduid met letter A: de in § 1, 1° en 2° bedoelde<br />
adviesverlenende overheidsorganen;<br />
3° wanneer het gaat om een inrichting die [in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst]<br />
is aangeduid met de letter G: het in § 1, 3° [bedoelde<br />
afdeling];<br />
4° wanneer het gaat om een inrichting die [in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst]<br />
is aangeduid met de letter E: het in § 1, 4° [bedoelde<br />
afdeling];<br />
[5° [wanneer het gaat om een inrichting die in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst<br />
is aangeduid met de letter «O»: de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest;]]<br />
[6° [wanneer het gaat om een inrichting die in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst<br />
is aangeduid met de letter «M»: de Vlaamse Milieumaatschappij;]]<br />
[7° wanneer het gaat om een inrichting die [in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst]<br />
is aangeduid met de letter L: de Vlaamse Landmaatschappij;]<br />
[8° wanneer het gaat om een inrichting die in de<br />
vierde kolom «bemerkingen» van de indelingslijst<br />
is aangeduid met de letter «W»: de afdeling, bedoeld<br />
in § 1, 8°.]<br />
Tenzij anders bepaald, verlenen zij in dit geval<br />
hun advies binnen een termijn van dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier.<br />
§ 3. [De afdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 1°] kan<br />
desgewenst adviezen inwinnen van [...] de NV<br />
Aquafin, de beheerders van gewone oppervlaktewateren,<br />
en alle andere overheidsdiensten en<br />
overheidsinstellingen die activiteiten ontwikkelen<br />
op het vlak van het leefmilieu, het waterbeleid, de<br />
landinrichting en het natuurbehoud.<br />
Tenzij anders bepaald, verlenen deze hun advies<br />
binnen een termijn van twintig kalenderdagen.<br />
Wanneer het gevraagde subadvies niet binnen<br />
deze termijn van twintig kalenderdagen is uitgebracht,<br />
wordt dit geacht gunstig te zijn.<br />
[§ 4. Wanneer een vergunningsaanvraag uitgaat<br />
van een in dit artikel bedoelde instelling of van<br />
een onderneming waarin zij een participatie<br />
heeft, is het advies van deze instelling niet vereist.]<br />
– § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 15 B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 16, 1°, B. Vl. Reg. 12<br />
januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§2, lid1, 2°, gewijzigd bij art. 16, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 16, 2°-3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 16, 2°-3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2, lid 1, 5°, ingevoegd bij art. 4, 3°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; vervangen bij<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
art. 16, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, lid1, 6°, ingevoegd bij art. 4, 3°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; vervangen bij<br />
art. 16, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, lid1, 7°, ingevoegd bij art. 4, 3°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 16, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, lid1, 8°, ingevoegd bij art. 16, 6°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 4, 4°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 17 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 4 toegevoegd bij art. 4, 5°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– Zie Omzendbrief Vlarem 93/01, 28 juli 1993 betreffende het<br />
besluit van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992, Belgisch<br />
Staatsblad van 2 februari 1993, tot wijziging van het besluit van<br />
de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991, Belgisch Staatsblad<br />
van 26 juni 1991, houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning, B.S., 20 augustus 1993<br />
Art. 21. § 1. Het advies van [de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de Administratie Milieu-, Natuur-,<br />
Land- en Waterbeheer] bevat volgende gegevens:<br />
1° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid<br />
van de inrichting waarvoor een vergunning<br />
wordt gevraagd met het leefmilieu, inclusief<br />
met de Ramsar- en de EG-vogelrichtlijngebieden,<br />
de bescherming van de oppervlakte- en grondwateren,<br />
het algemeen waterzuiveringsprogramma<br />
en het [milieubeleidsplan en de sectorale uitvoeringsplannen],<br />
alsmede met de externe veiligheid;<br />
2° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met het leefmilieu en de externe veiligheid, een<br />
gemotiveerd voorstel van de vergunningstermijn<br />
en vergunningsvoorwaarden, die betrekking hebben<br />
op de bescherming van het leefmilieu en de<br />
externe veiligheid;<br />
3° een gemotiveerde beoordeling over de inrichting<br />
waarvoor een vergunning wordt gevraagd,<br />
wat de bescherming van het grond- en oppervlaktewater<br />
betreft;<br />
4° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met de voorwaarden inzake de bescherming van<br />
het grond- en oppervlaktewater tegen verontreiniging,<br />
een gemotiveerd voorstel van de vergunningsvoorwaarden,<br />
die betrekking hebben op de<br />
bescherming van het grond- en oppervlaktewateren.<br />
§ 2. Het advies van [de bevoegde afdeling ROHM<br />
van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting<br />
en Monumenten en Landschappen] bevat<br />
volgende gegevens:<br />
1° de voorschriften en verordeningen op het vlak<br />
van stedenbouw en de ruimtelijke ordening die<br />
van toepassing zijn op de percelen, waarop de vergunningsaanvraag<br />
slaat en de beschrijving van de<br />
bestemming die, overeenkomstig de plannen van<br />
aanleg, in een straal van 500 m rond de betrokken<br />
inrichting aan de omgeving is gegeven;<br />
2° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid<br />
van de inrichting waarvoor een vergunning<br />
wordt gevraagd met de omgeving en de goede<br />
plaatselijke ruimtelijke ordening.<br />
330 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
§ 3. Het advies van [de afdeling Preventieve en Sociale<br />
Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg]<br />
bevat volgende gegevens:<br />
1° een gemotiveerde beoordeling over de inrichting<br />
waarvoor een vergunning wordt gevraagd,<br />
wat het gezondheidsaspect betreft;<br />
2° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met de voorwaarden inzake de gezondheid, een<br />
gemotiveerd voorstel van de vergunningsvoorwaarden<br />
die betrekking hebben op de gezondheid<br />
van de mens.<br />
§ 4. [Het advies van [de afdeling Natuurlijke Rijkdommen<br />
en Energie van de administratie Economie]<br />
bevat volgende gegevens:<br />
1. een gemotiveerde beoordeling over de inrichting<br />
waarvoor een vergunning wordt gevraagd<br />
wat betreft het beheer van de natuurlijke rijkdommen,<br />
het ontginningsbeleid en het gevaar voor<br />
grondverschuivingen en/of instortingen;<br />
2. indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met het ontginningsbeleid, een gemotiveerd voorstel<br />
van de vergunningsvoorwaarden die betrekking<br />
hebben op het voorkomen van grondverschuivingen<br />
en/of instortingen;]<br />
[3. wanneer het een inrichting betreft die in de<br />
4de kolom van de indelingslijst is aangeduid met<br />
de letter X, een beoordeling van het doelmatig gebruik<br />
van energie in de installatie.]<br />
[§ 5. Het advies van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest bevat volgende<br />
gegevens:<br />
1. een gemotiveerde beoordeling over de inrichting<br />
waarvoor een vergunning wordt aangevraagd<br />
wat de voorkoming, de productie en [de<br />
verwerking] van afvalstoffen betreft en wat betreft<br />
het beheer van de afvalstromen.<br />
2. indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met de bepalingen van het [milieubeleidsplan en<br />
de sectorale uitvoeringsplannen] en met de voorwaarden<br />
inzake afvalstoffenbeheer, een gemotiveerd<br />
voorstel van vergunningstermijn en van vergunningsvoorwaarden<br />
die betrekking hebben op<br />
de productie, [de verwerking] en de voorkoming<br />
van afvalstoffen, het beheer van afvalstromen en<br />
het voorkomen van verontreiniging ten gevolge<br />
van afvalstoffen.]<br />
[§ 6. Het advies van de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
bevat volgende gegevens:<br />
1. met betrekking tot het lozen van afvalwater:<br />
a) een gemotiveerde beoordeling over de herkomst<br />
van het afvalwater en de verenigbaarheid<br />
van de aangevraagde lozing met het algemeen<br />
waterzuiveringsprogramma en, in geval van<br />
rechtstreekse of onrechtstreekse lozing in oppervlaktewater,<br />
met de kwaliteit van het ontvangende<br />
oppervlaktewater en met de geplande investeringen<br />
voor de zuivering van bedoeld oppervlaktewater;<br />
b) indien de aangevraagde lozing verenigbaar<br />
wordt geacht met het algemeen waterzuiveringsprogramma,<br />
met de kwaliteit van het ontvangen-<br />
de oppervlaktewater en met de geplande of reeds<br />
bestaande infrastructuur voor de zuivering van<br />
het ontvangende water, een gemotiveerd voorstel<br />
van vergunningsvoorwaarden die betrekking hebben<br />
op de maximaal toelaatbare vuilvracht;<br />
2. met betrekking tot de emissie van afvalgassen<br />
in de atmosfeer:<br />
a) een gemotiveerde beoordeling over de verenigbaarheid<br />
van de aangevraagde emissie met de<br />
kwaliteit van de omgevingslucht;<br />
b) indien de aangevraagde emissie verenigbaar<br />
wordt geacht met de kwaliteit van de omgevingslucht,<br />
een gemotiveerd voorstel van vergunningsvoorwaarden<br />
die betrekking hebben op de maximaal<br />
toelaatbare emissie.]<br />
[§ 7. Het advies van de Vlaamse Landmaatschappij<br />
bevat volgende gegevens:<br />
1. een gemotiveerde beoordeling over de verenigbaarheid<br />
van de inrichting waarvoor een vergunning<br />
wordt gevraagd met het decreet inzake de<br />
bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen en zijn uitvoeringsbesluiten.<br />
2. indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met het voornoemde decreet en zijn uitvoeringsbesluiten,<br />
een gemotiveerd voorstel van de vergunningsvoorwaarden<br />
die betrekking hebben op<br />
de opslag en verwerking van dierlijke mest.]<br />
[§ 8. Het advies van de afdeling Water van de administratie<br />
voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
bevat volgende gegevens:<br />
1° een gemotiveerde beoordeling over de inrichting<br />
waarvoor een vergunning wordt aangevraagd,<br />
wat betreft de kwantitatieve effecten op<br />
het beheer van de watervoerende en/of de ontvangende<br />
grondwaterlaag enerzijds en op de<br />
openbare en private bovengrondse eigendommen<br />
anderzijds;<br />
2° indien de inrichting verenigbaar wordt geacht<br />
met het grondwaterbeheersbeleid, een gemotiveerd<br />
voorstel van de vergunningsvoorwaarden<br />
die betrekking hebben op het grondwaterbeheer<br />
en het voorkomen van schade aan de openbare en<br />
private bovengrondse eigendommen.]<br />
– § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 18, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§1, 1°, gewijzigd bij art. 18, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 18, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 18, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 4 vervangen bij art. 5, 1°, B. Vl. Ex., 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 4, inleidende zin, gewijzigd bij art. 18, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 4, 3, ingevoegd bij art. 18, 6°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5 toegevoegd bij art. 5, 2°, B. Vl. Ex., 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 5, 1, gewijzigd bij art. 18, 7°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5, 2, gewijzigd bij art. 18, 7°-8°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
– § 6 toegevoegd bij art. 5, 2°, B. Vl. Ex., 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 7 toegevoegd bij art. 5, 2°, B. Vl. Ex., 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 8 toegevoegd bij art. 18, 9°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
HOOFDSTUK VII<br />
DE MILIEUVERGUNNINGSCOMMISSIES<br />
Afdeling I<br />
De provinciale<br />
milieuvergunningscommissies<br />
Art. 22. § 1. In iedere provincie wordt een milieuvergunningscommissie<br />
opgericht, die de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad advies<br />
verleent over de vergunningsaanvragen alsmede<br />
over de beroepen die overeenkomstig het bepaalde<br />
in [de artikelen 6, § 1, 1°, en 49] bij de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad dienen ingediend.<br />
§ 2. De in § 1 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissies<br />
zijn samengesteld uit:<br />
1° een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter<br />
aangewezen door de Bestendige Deputatie van<br />
de provincieraad uit de provinciale ambtenaren;<br />
de voorzitter of diens plaatsvervanger heeft stemrecht;<br />
2° een secretaris en een plaatsvervangend secretaris<br />
aangeduid door de Bestendige Deputatie van<br />
de provincieraad uit de provinciale ambtenaren;<br />
de secretaris of diens plaatsvervanger heeft geen<br />
stemrecht;<br />
3° [een vertegenwoordiger met stemrecht van de<br />
volgende permanente adviesverlenende overheidsorganen:<br />
a) de afdeling Milieuvergunningen van de administratie<br />
voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
b) de bevoegde afdeling ROHM van de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten<br />
en Landschappen van het departement<br />
Leefmilieu en Infrastructuur;]<br />
4° [een vertegenwoordiger die enkel stemrecht<br />
heeft voor de milieuvergunningsdossiers waarvoor<br />
zij adviesbevoegd is, van de volgende nietpermanente<br />
adviesverlenende overheidsorganen:<br />
a) de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg<br />
van de administratie Gezondheidszorg<br />
van het departement Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur;<br />
b) de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie<br />
van de administratie Economie van het departement<br />
Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse<br />
Aangelegenheden en Landbouw;<br />
c) de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor<br />
het Vlaamse Gewest;<br />
d) de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 331
e) de Vlaamse Landmaatschappij;<br />
f) de afdeling Water van de administratie voor Milieu-,<br />
Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement<br />
Leefmilieu en Infrastructuur;]<br />
5° twee deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers<br />
die op grond van hun bijzondere wetenschappelijke<br />
of technische bekwaamheid door<br />
de Bestendige Deputatie zijn aangewezen voor<br />
een periode van vier jaar, met dien verstande dat<br />
zij niet mogen behoren tot het college van deskundigen<br />
bedoeld in artikel 7 § 5 van het decreet;<br />
hun mandaat is hernieuwbaar voor telkens een<br />
periode van vier jaar; de deskundigen of diens<br />
plaatsvervangers hebben stemrecht;<br />
[...] [...] [6°] een vertegenwoordiger van het college<br />
van burgemeester en schepenen, met raadgevende<br />
stem, voor de milieuvergunningsaanvragen<br />
waarvoor dit college om advies wordt gevraagd.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 19, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, 3°, vervangen bij art. 19, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, 4°, na wijzigingen, vervangen bij art. 19, 3°, B. Vl. Reg. 12<br />
januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§2, 6°, opgeheven bij art. 6, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§2, 7°, opgeheven bij art. 6, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§2, 8°, hernummerd tot § 2, 6°, bij art. 19, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
Art. 23. § 1. Ten hoogste vijf kalenderdagen na<br />
ontvangst door de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
van de in [artikel 6, § 1, 1°] bedoelde<br />
milieuvergunningsaanvraag of het in artikel 49<br />
bedoelde beroep, stuurt de secretaris van deze<br />
commissie een exemplaar van de vergunningsaanvraag<br />
respectievelijk een afschrift van het beroep,<br />
aan elk van de permanente adviesverlenende<br />
overheidsorganen vertegenwoordigd in de<br />
commissie alsmede, in voorkomend geval, aan de<br />
niet-permanente adviesverlenende overheidsorganen<br />
in zoverre hun advies door artikel 20, § 2 is<br />
voorgeschreven.<br />
De secretaris houdt het volledige dossier bij, omvattende<br />
tenminste een exemplaar van voormelde<br />
vergunningsaanvraag respectievelijk het afschrift<br />
van het beroep en een exemplaar van het bestreden<br />
beslissingsdossier alsmede alle stukken of copie<br />
van de stukken die in het kader van de procedure<br />
tot behandeling aan dit dossier worden toegevoegd.<br />
Dit door de secretaris bijgehouden dossier ligt ter<br />
inzage van alle leden van de voormelde commissie.<br />
§ 2. De in artikel 20 vermelde adviesverlenende<br />
overheidsorganen verlenen hun advies over het in<br />
§ 1 bedoelde dossier en maken dit binnen de gestelde<br />
termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst<br />
van het dossier over aan de provinciale milieuvergunningscommissie.<br />
De secretaris van deze<br />
commissie stuurt een afschrift van de ingezonden<br />
adviezen onmiddellijk door aan de diverse leden<br />
van de commissie.<br />
Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn<br />
wordt aangenomen dat bedoeld(e) adviesverle-<br />
nend(e) overheidsorgaan(en) een gunstige beoordeling<br />
over de door haar te onderzoeken aspecten<br />
met betrekking tot de ingedeelde inrichting<br />
heeft(hebben) uitgebracht.<br />
§ 3. In voorkomend geval, worden de stukken met<br />
betrekking tot het openbaar onderzoek en het advies<br />
van het college van burgemeester en schepenen<br />
over een milieuvergunningsaanvraag ten<br />
hoogste vijf kalenderdagen na ontvangst van deze<br />
stukken door de secretaris van de in artikel 22 bedoelde<br />
commissie ter inzage gelegd van de diverse<br />
leden van de commissie.<br />
§ 4. Tenzij anders bepaald, verleent de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie haar advies binnen<br />
een termijn van negentig kalenderdagen na de<br />
datum tot ontvankelijk en volledig verklaring van<br />
de milieuvergunningsaanvraag respectievelijk na<br />
ontvangst door de Bestendige Deputatie van de<br />
provincieraad van het ingediende beroep.<br />
Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn<br />
wordt aangenomen dat de commissie van oordeel<br />
is dat de risico's voor de externe veiligheid, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren en op de<br />
mens veroorzaakt door de inrichting, mits naleving<br />
van de algemene en sectoriële milieuvergunningsvoorwaarden<br />
en de andere van toepassing<br />
zijnde reglementaire bepalingen tot een aanvaardbaar<br />
niveau kunnen worden beperkt.<br />
– § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 20 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 24. §1. De in artikel22 bedoelde provinciale<br />
milieuvergunningscommissies vergaderen tenminste<br />
éénmaal per maand.<br />
§ 2. De agenda van de vergadering van de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie wordt vastgesteld<br />
door de voorzitter van deze commissie inzonderheid<br />
rekening houdend met het bepaalde in de<br />
artikelen 23 en 24, §§ 4 en 5.<br />
De secretaris van deze commissie bezorgt de oproep,<br />
samen met de agenda van de vergadering,<br />
tenminste één week vóór de bijeenkomst aan alle<br />
leden van de commissie.<br />
§ 3. De provinciale milieuvergunningscommissie<br />
kan slechts beraadslagen in zoverre de meerderheid<br />
van de stemgerechtigde leden, of hun afgevaardigden<br />
of plaatsvervangers, op de vergadering<br />
is vertegenwoordigd.<br />
§ 4. Op zijn verzoek wordt de aanvrager van een<br />
milieuvergunning door de commissie gehoord.<br />
De aanvrager dient dit verzoek schriftelijk te richten<br />
tot de voorzitter van de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
uiterlijk twintig kalenderdagen<br />
na de datum van indiening van de milieuvergunningsaanvraag<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 1°] of<br />
na de datum van de verzending van de kennisgeving<br />
tot ontvankelijkheid van het beroep bedoeld<br />
in artikel 50, 1°, c). De commissie kan ook andere<br />
partijen horen.<br />
§ 5. Binnen vijfenzeventig kalenderdagen na ontvangst<br />
door de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
van de in [artikel 6, § 1, 1°] bedoelde<br />
milieuvergunningsaanvraag of het in artikel 49<br />
bedoelde beroep, wordt de adviesbepaling over<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
dit dossier op de agenda geplaatst van de vergadering<br />
van voormelde commissie.<br />
Tijdens deze vergadering lichten de aanwezige leden<br />
van de commissie hun beoordeling over het<br />
dossier toe. Na beraadslaging over het dossier en<br />
rekening houdend met alle beschikbare dossierstukken,<br />
gegevens en informatie wordt een advies<br />
geformuleerd dat tenminste de gegevens vermeld<br />
in artikel 25 dient te bevatten.<br />
In geval geen advies met eenparigheid wordt uitgebracht,<br />
wordt het advies uitgebracht door de<br />
meerderheid der aanwezige leden geformuleerd,<br />
in voorkomend geval aangevuld met (een) minderheidsstandpunt(en).<br />
§ 6. De voorzitter en de secretaris van de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie maken het in<br />
§ 5 bedoelde advies van de commissie, samen met<br />
alle stukken die in het kader van de procedure tot<br />
behandeling aan dit dossier werden toegevoegd,<br />
over aan de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
binnen een termijn van vijftien kalenderdagen<br />
volgend op de vergadering van de commissie<br />
waarop bedoeld advies werd geformuleerd.<br />
Wanneer de commissie geen advies heeft uitgebracht<br />
binnen een termijn van negentig kalenderdagen<br />
na de datum tot ontvankelijk en volledig<br />
verklaring van de milieuvergunningsaanvraag,<br />
respectievelijk na ontvangst door de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad van het ingediende<br />
beroep, wordt door de voorzitter en de secretaris<br />
van de commissie hiervan binnen een termijn<br />
van vijftien kalenderdagen volgend op het verstrijken<br />
van voormelde termijn van negentig kalenderdagen<br />
kennisgegeven aan de Bestendige Deputatie<br />
van de provincieraad.<br />
Samen met deze kennisgeving worden tevens alle<br />
stukken die in het kader van de procedure tot behandeling<br />
ervan aan dit dossier werden toegevoegd,<br />
aan de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
overgemaakt.<br />
– § 4 gewijzigd bij art. 21, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 21, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Naar luid van artikel 24, § 4 van Vlarem I wordt de aanvrager<br />
van een milieuvergunning op zijn verzoek door de commissie gehoord<br />
en dient hij dat verzoek schriftelijk te richten tot de voorzitter<br />
van de provinciale milieuvergunningscommissie binnen<br />
de in die bepaling vastgestelde termijn. Verzoeker heeft zulk een<br />
verzoek niet gericht aan de genoemde commissie zodat hij door<br />
die commissie dan ook niet moest worden gehoord. Verzoeker<br />
heeft wel gevraagd om door de bestendige deputatie zelf te worden<br />
gehoord. Dit was duidelijk zijn bedoeling zoals blijkt uit de<br />
memorie van wederantwoord. Desbetreffend legt geen wettelijke<br />
of reglementaire bepaling aan de bestendige deputatie een<br />
hoorplicht op. Verzoeker doet in zijn memorie van wederantwoord<br />
en in zijn laatste memorie vruchteloos beroep op<br />
artikel 6, § 1, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de<br />
Rechten van mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) naar<br />
luid waarvan bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en<br />
verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen<br />
hem ingestelde strafvervolging, eenieder het recht heeft op<br />
een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een<br />
redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke<br />
instantie welke bij de wet is ingesteld. Uit die tekst zelf<br />
blijkt dat evengenoemde bepaling enkel betrekking heeft op jurisdictionele<br />
procedures en niet op administratieve procedures<br />
waarbij uitspraak wordt gedaan over een administratief beroep<br />
ingesteld tegen een beslissing tot het verlenen van een milieuvergunning.<br />
De Vlaamse Minister bevoegd voor het leefmilieu<br />
treedt alsdan niet op als een rechtsprekend orgaan. Uit de door<br />
verzoeker in zijn laatste memorie aangehaalde arresten kan<br />
geenszins worden afgeleid dat artikel 6, § 1, van het EVRM van<br />
332 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
toepassing zou zijn op administratieve procedures (R.v.St., arrest<br />
nr. 92.150, 11 januari 2001, Peter De Schamphelaere).<br />
Art. 25. Het in artikel 24, § 5 bedoelde advies<br />
van de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
moet volgende gegevens bevatten:<br />
1° een gemotiveerde beoordeling van de risico's<br />
voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en<br />
op de mens veroorzaakt door de inrichting inzonderheid<br />
rekening houdend met de in de schoot<br />
van de commissie uitgebrachte adviezen;<br />
2° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid<br />
van de inrichting, waarvoor een vergunning<br />
wordt gevraagd, met de omgeving en de goede<br />
plaatselijke ruimtelijke ordening;<br />
3° in geval het gaat om een vergunningsaanvraag,<br />
en in voorkomend geval een evaluatie van de opmerkingen<br />
en bezwaren die bij het openbaar onderzoek<br />
werden genoteerd alsmede van het advies<br />
dat het college van burgemeester en schepenen<br />
heeft uitgebracht;<br />
4° in geval het gaat om een beroep, een gemotiveerde<br />
beoordeling van de aanspraken en bezwaren<br />
geformuleerd door de indiener(s) van het beroep;<br />
5° een gemotiveerd voorstel van vergunningstermijn<br />
en vergunningsvoorwaarden wanneer de<br />
commissie van oordeel is dat de risico's voor de externe<br />
veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu,<br />
op de wateren, op de natuur en op de<br />
mens buiten de inrichting, veroorzaakt door de inrichting<br />
mits naleving van gepaste milieuvergunningsvoorwaarden,<br />
tot een aanvaardbaar niveau<br />
kunnen worden beperkt en in zoverre de inrichting<br />
verenigbaar is met de voorschriften inzake<br />
ruimtelijke ordening.<br />
Afdeling II<br />
De gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie<br />
Art. 26. § 1. [Er wordt een gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
opgericht die de Vlaamse<br />
minister advies verleent over de beroepen die<br />
overeenkomstig artikel 51 bij de Vlaamse Regering<br />
worden ingediend.]<br />
§ 2. [De gewestelijke milieuvergunningscommissie,<br />
bedoeld in § 1, is samengesteld uit:<br />
1° het afdelingshoofd van de afdeling Milieu-vergunningen<br />
van de administratie Milieu-, Natuur-,<br />
Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur of zijn afgevaardigde, die<br />
de commissie voorzit en stemrecht heeft;<br />
2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris,<br />
beiden aangewezen door de Vlaamse minister<br />
uit de ambtenaren van de Afdeling Milieuvergunningen<br />
die geen stemrecht heeft;<br />
3° een vertegenwoordiger met stemrecht van elk<br />
van de permanente adviesverlenende overheidsorganen,<br />
zijnde:<br />
a) een ambtenaar van de Afdeling Milieuvergunningen;<br />
b) het afdelingshoofd van de afdeling Stedenbouwkundige<br />
Vergunningen van de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten<br />
en Landschappen van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur, of zijn afgevaardigde;<br />
4° een vertegenwoordiger met stemrecht voor de<br />
milieuvergunningsdossiers waarvoor ze adviesbevoegd<br />
is, van de volgende niet-permanente adviesverlenende<br />
overheidsorganen, te weten:<br />
a) het afdelingshoofd van de afdeling Preventieve<br />
en Sociale Gezondheidszorg van de administratie<br />
Gezondheidszorg van het Departement Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur, of zijn afgevaardigde;<br />
b) het afdelingshoofd van de afdeling Natuurlijke<br />
Rijkdommen en Energie van de administratie Economie<br />
van het Departement Economie, Werkgelegenheid,<br />
Binnenlandse Aangelegenheden en<br />
Landbouw, of zijn afgevaardigde;<br />
c) de administrateur-generaal van de Openbare<br />
Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest,<br />
of zijn afgevaardigde;<br />
d) de administrateur-generaal van de Vlaamse Milieumaatschappij,<br />
of zijn afgevaardigde;<br />
e) het afdelingshoofd van de Mestbank van de<br />
Vlaamse Landmaatschappij, of zijn afgevaardigde;<br />
f) het afdelingshoofd van de afdeling Water van<br />
de administratie voor Milieu-, Natuur-, Land- en<br />
Waterbeheer van het departement Leefmilieu en<br />
Infrastructuur, of zijn afgevaardigde;<br />
5° twee deskundigen of hun respectieve plaatsvervangers<br />
met stemrecht die alle op grond van<br />
hun bijzondere wetenschappelijke en technische<br />
bekwaamheid door de Vlaamse minister worden<br />
aangewezen voor een periode van vier jaar, met<br />
dien verstande dat zij niet mogen behoren tot het<br />
college van deskundigen, bedoeld in artikel 7, § 5,<br />
van het decreet en wier mandaat hernieuwbaar is<br />
voor telkens een periode van vier jaar.]<br />
– § 1 vervangen bij art. 22, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 22, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
Art. 27. § 1. Ten hoogste vijf kalenderdagen na<br />
ontvangst door de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
van [...] het in artikel 51 bedoelde<br />
beroep, stuurt de secretaris van de commissie [...]<br />
een afschrift van het beroep, aan elk van de permanente<br />
adviesverlenende overheidsorganen vertegenwoordigd<br />
in de commissie alsmede, in voorkomend<br />
geval, aan de niet-permanente adviesverlenende<br />
overheidsorganen in zoverre hun advies<br />
door artikel 20, § 2 is voorgeschreven.<br />
De secretaris houdt het volledige dossier bij, omvattende<br />
tenminste [...] het afschrift van het beroep<br />
en een exemplaar van het bestreden beslissingsdossier<br />
alsmede alle stukken of copie van de<br />
stukken die in het kader van de procedure tot behandeling<br />
van dit dossier worden toegevoegd.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Dit door de secretaris bijgehouden dossier ligt ter<br />
inzage van alle leden van de voormelde commissie.<br />
§ 2. De in artikel 20 vermelde adviesverlenende<br />
overheidsorganen verlenen hun advies over het in<br />
§ 1 bedoelde dossier en maken dit binnen de gestelde<br />
termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst<br />
van het dossier over aan de gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie. De secretaris van<br />
deze commissie stuurt een afschrift van de ingezonden<br />
adviezen onmiddellijk door aan de diverse<br />
leden van de commissie.<br />
Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn<br />
wordt aangenomen dat bedoeld(e) adviesverlenend(e)<br />
overheidsorgaan(en) een gunstige beoordeling<br />
over de door haar te onderzoeken aspecten<br />
met betrekking tot de ingedeelde inrichting heeft<br />
(hebben) uitgebracht.<br />
[...] [§ 3]. Tenzij anders bepaald, verleent de gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie advies binnen<br />
een termijn van negentig kalenderdagen [...]<br />
na de datum van ontvangst door de Vlaamse minister<br />
van het ingediende beroep.<br />
Bij gebrek aan advies binnen de gestelde termijn<br />
wordt aangenomen dat de commissie van oordeel<br />
is dat de risico's voor de externe veiligheid, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren en op de<br />
mens buiten de inrichting, veroorzaakt door de inrichting,<br />
mits naleving van de algemene en sectoriële<br />
milieuvergunningsvoorwaarden en de andere<br />
van toepassing zijnde reglementaire bepalingen<br />
tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden<br />
beperkt.<br />
– § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 23, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 23, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 3 opgeheven bij art. 23, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 4 hernummerd tot § 3 bij art. 23, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 23, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 28. §1. De in artikel26 bedoelde gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie vergadert tenminste<br />
éénmaal per maand.<br />
§ 2. De agenda van de vergadering van de gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie wordt vastgesteld<br />
door de voorzitter van de commissie, inzonderheid<br />
rekening houdend met het bepaalde<br />
in de artikelen 27 en 28, § 4 en 5.<br />
De secretaris van deze commissie bezorgt de oproep,<br />
samen met de agenda van de vergadering,<br />
tenminste één week vóór de bijeenkomst aan alle<br />
leden van de commissie.<br />
§ 3. De gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
kan slechts geldig beraadslagen in zoverre de<br />
meerderheid van de stemgerechtigde leden, of<br />
hun afgevaardigden of plaatsvervangers op de<br />
vergadering zijn vertegenwoordigd.<br />
§ 4. Op zijn verzoek wordt de aanvrager van een<br />
milieuvergunning door de commissie gehoord.<br />
De aanvrager dient dit verzoek schriftelijk te richten<br />
tot de voorzitter van de gewestelijke milieuver-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 333
gunningscommissie uiterlijk twintig kalenderdagen<br />
[...] na de datum van de verzending voor de<br />
kennisgeving tot ontvankelijkheid van het beroep<br />
bedoeld in artikel 52, 1°, c). De commissie kan ook<br />
andere partijen horen.<br />
§ 5. Binnen vijfenzeventig kalenderdagen na ontvangst<br />
door de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
van [...] het in artikel 51 bedoelde beroep,<br />
wordt de adviesbepaling over dit dossier op<br />
de agenda geplaatst van de vergadering van voormelde<br />
commissie.<br />
Tijdens deze vergadering lichten de aanwezige leden<br />
van de commissie hun beoordeling over het<br />
dossier toe. Na beraadslaging over het dossier en<br />
rekening houdend met alle beschikbare dossierstukken,<br />
gegevens en informatie wordt een advies<br />
geformuleerd dat tenminste de gegevens vermeld<br />
in artikel 25 dient te bevatten.<br />
In geval geen advies met eenparigheid wordt uitgebracht,<br />
wordt het advies uitgebracht door de<br />
meerderheid der aanwezige leden geformuleerd,<br />
in voorkomend geval aangevuld met (een) minderheidsstandpunt(en).<br />
§ 6. De voorzitter en de secretaris van de gewestelijke<br />
milieuvergunningscommissie maken het in<br />
§ 5 bedoelde advies van de commissie, samen met<br />
alle stukken die in het kader van de procedure tot<br />
behandeling aan dit dossier werden toegevoegd,<br />
over aan de Vlaamse minister binnen een termijn<br />
van vijftien kalenderdagen volgend op de vergadering<br />
van de commissie waarop bedoeld advies<br />
werd geformuleerd.<br />
Wanneer de commissie geen advies heeft uitgebracht<br />
binnen een termijn van negentig kalenderdagen<br />
[...] na ontvangst door de Vlaamse minister<br />
van het ingediende beroep, wordt door de voorzitter<br />
en de secretaris van de commissie hiervan binnen<br />
een termijn van vijftien kalenderdagen volgend<br />
op het verstrijken van voormelde termijn<br />
van negentig kalenderdagen, kennisgegeven aan<br />
de Vlaamse minister.<br />
Samen met deze kennisgeving worden tevens alle<br />
stukken die in het kader van de procedure tot behandeling<br />
ervan aan dit dossier werden toegevoegd,<br />
aan de Vlaamse minister overgemaakt.<br />
– § 4 gewijzigd bij art. 24, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 24, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 6, lid 2, gewijzigd bij art. 24, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
§4<br />
– Blijkens art. 28, § 4, Vlarem I is het horen, door de commissie,<br />
van andere personen dan de aanvrager facultatief. Op het eerste<br />
gezicht lijken evenmin de ingeroepen algemene beginselen van<br />
behoorlijk bestuur te zijn geschonden, nu de verzoekende partijen,<br />
overeenkomstig de door Vlarem I bepaalde procedureregeling,<br />
zowel naar aanleiding van het openbaar onderzoek tijdens<br />
de procedure in eerste aanleg, als in hun beroepsschrift tegen de<br />
door de bestendige deputatie genomen beslissing, hun bezwaren<br />
respectievelijk hun middelen hebben naar voor gebracht en<br />
deze laatste aan de commissie zijn ter kennis gebracht (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 55.941, 19 oktober 1995, Jacobus-Laukens).<br />
Art. 29. Het in artikel 28, § 5 bedoelde advies<br />
van de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
moet volgende gegevens bevatten:<br />
1° een gemotiveerde beoordeling van de risico's<br />
voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en<br />
op de inrichting, veroorzaakt door de inrichting,<br />
inzonderheid rekening houdend met de in de<br />
schoot van de commissie uitgebrachte adviezen;<br />
2° een gemotiveerde beoordeling van de verenigbaarheid<br />
van de inrichting, waarvoor een vergunning<br />
wordt gevraagd, met de omgeving en de goede<br />
plaatselijke ruimtelijke ordening;<br />
3° [...]<br />
4° [...] een gemotiveerde beoordeling van de aanspraken<br />
en bezwaren geformuleerd door de indiener(s)<br />
van het beroep;<br />
5° een gemotiveerd voorstel van vergunningstermijn<br />
en vergunningsvoorwaarden wanneer de<br />
commissie van oordeel is dat de risico's voor de externe<br />
veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu,<br />
op de wateren, op de natuur en op de<br />
mens buiten de inrichting, veroorzaakt door de inrichting<br />
mits naleving van gepaste milieuvergunningsvoorwaarden,<br />
tot een aanvaardbaar niveau<br />
kunnen worden beperkt en in zoverre de inrichting<br />
verenigbaar is met de voorschriften inzake<br />
ruimtelijke ordening.<br />
–3° opgeheven bij art. 25, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–4° gewijzigd bij art. 25, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
HOOFDSTUK VIII<br />
BESLISSING OVER DE<br />
VERGUNNINGSAANVRAAG<br />
Art. 30. § 1. De beslissingen over vergunningsaanvragen<br />
als bedoeld in artikel 6 worden geformuleerd<br />
door middel van besluiten waarvan het<br />
respectieve model is vastgesteld in de subbijlagen<br />
van bijlage 9 bij onderhavig besluit en dienen tenminste<br />
de volgende gegevens te bevatten:<br />
1° de datum van de milieuvergunningsaanvraag;<br />
2° de identificatiegegevens zoals bedoeld in<br />
artikel 5, § 2, 1° en 3° van onderhavig besluit;<br />
3° een verwijzing naar, in zoverre deze zijn voorgeschreven,<br />
de door het college van burgemeester<br />
en schepenen, de adviesverlenende overheidsorganen<br />
en de milieuvergunningscommissie uitgebrachte<br />
adviezen alsmede naar de aard van de tijdens<br />
het openbaar onderzoek gemaakte bemerkingen<br />
en bezwaren;<br />
4° in voorkomend geval, de motivatie waarom<br />
één of meerdere adviezen of onderdelen van adviezen<br />
niet worden gevolgd;<br />
5° een motivering van de beslissing inzonderheid<br />
rekening houdend met de verschillende uitgebrachte<br />
adviezen en in voorkomend geval de evaluatie<br />
van de tijdens het openbaar onderzoek gemaakte<br />
bemerkingen en bezwaren;<br />
6° ingeval de vergunning wordt verleend, tevens:<br />
a) de termijn van de vergunning met vermelding<br />
van de data van aanvang en einde ervan met in-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
achtname van de bepalingen van onderhavig artikel;<br />
b) de termijn binnen dewelke de vergunde inrichting<br />
dient in gebruik genomen met inachtname<br />
van de bepalingen van onderhavig artikel;<br />
c) de voorwaarden waaronder de inrichting mag<br />
worden geëxploiteerd;<br />
d) de vermelding, in zoverre voor de inrichting,<br />
voor de verandering van de inrichting of voor dat<br />
gedeelte van de inrichting dat het voorwerp uitmaakt<br />
van de milieuvergunning, er krachtens<br />
artikel 44 van de wet van 29 maart 1962 houdende<br />
organisatie van de ruimtelijke ordening en van<br />
de stedenbouw een bouwvergunning is vereist,<br />
dat onderhavige milieuvergunning wordt geschorst<br />
zolang deze bouwvergunning niet is verleend<br />
en dat in geval deze bouwvergunning wordt<br />
geweigerd de milieuvergunning van rechtswege<br />
vervalt op de dag van de definitieve weigering van<br />
de bouwvergunning;<br />
7° ingeval de vergunning wordt geweigerd, de<br />
vermelding, in zoverre voor de inrichting, voor de<br />
verandering van de inrichting of voor dat gedeelte<br />
van de inrichting dat het voorwerp uitmaakt van<br />
onderhavige weigeringsbeslissing, er krachtens<br />
artikel 44 van de wet van 29 maart 1962 houdende<br />
organisatie van de ruimtelijke ordening en van<br />
de stedenbouw een bouwvergunning is vereist,<br />
dat deze bouwvergunning is geschorst en van<br />
rechtswege vervalt op de dag van de definitieve<br />
weigering van de milieuvergunning;<br />
8° in voorkomend geval, de verwijzing naar de<br />
mogelijkheid tot indiening van beroep tegen onderhavige<br />
beslissing.<br />
§ 2. [De milieuvergunning, met uitzondering van<br />
deze voor een tijdelijke inrichting, wordt verleend<br />
voor een bepaalde duur van ten hoogste twintig<br />
jaar, de termijn voorafgaand aan de ingebruikname<br />
en de eventuele proeftijd inbegrepen.<br />
Tenzij langere of kortere termijnen vermeld zijn in<br />
de vergunning alsmede in geval van een stilzwijgende<br />
vergunning, wordt aangenomen dat de termijn<br />
voorafgaand aan de ingebruikname respectievelijk<br />
tweehonderd kalenderdagen bedraagt<br />
wanneer het een nieuwe inrichting betreft en dertig<br />
kalenderdagen in de andere gevallen. De termijn<br />
binnen dewelke de vergunde inrichting moet<br />
worden in gebruik genomen mag in geen geval<br />
drie jaar overschrijden.]<br />
§ 3. De vergunning voor een tijdelijke inrichting<br />
wordt verleend voor een bepaalde duur van ten<br />
hoogste:<br />
– één jaar, als het een inrichting betreft die verband<br />
houdt met een bouwwerf;<br />
– drie maanden in de andere gevallen.<br />
Deze vergunning kan slechts éénmaal worden<br />
verlengd door maximaal dezelfde duur als deze<br />
die oorspronkelijk werd toegestaan.<br />
§ 4. Wanneer voor de inrichting, voor de verandering<br />
van de inrichting dat het voorwerp uitmaakt<br />
van de milieuvergunningsaanvraag, krachtens<br />
334 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
artikel 44 van de wet van 29 maart 1962 houdende<br />
organisatie van de ruimtelijke ordening en van<br />
de stedenbouw geen bouwvergunning is vereist,<br />
mag de in artikel 5 bedoelde vergunning op proef<br />
worden verleend voor een termijn van tenminste<br />
zes maanden en ten hoogste twee jaar.<br />
§ 5. De vergunning voor de verandering van een<br />
inrichting wordt verleend voor een bepaalde duur<br />
waarvan de einddatum, deze van de lopende vergunning<br />
niet mag overschrijden.<br />
§ 6. [Wanneer voor de inrichting of de verandering<br />
van de inrichting die het voorwerp uitmaakt<br />
van de milieuvergunning krachtens artikel 44 van<br />
de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie<br />
van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw<br />
een bouwvergunning is vereist, wordt de<br />
aanvangsdatum van de vergunningstermijn verdaagd<br />
tot de dag dat deze bouwvergunning definitief<br />
is verleend.<br />
De exploitant dient de datum waarop de bouwvergunning<br />
werd verleend bij ter post aangetekende<br />
zending mee te delen aan de overheid die<br />
de milieuvergunning heeft verleend.<br />
Deze overheid bezorgt, naargelang het geval, een<br />
eensluidend afschrift van deze mededeling aan de<br />
instanties vermeld in respectievelijk artikel 34, 5°,<br />
c), [...] of 36, 4°, b).<br />
De einddatum van de vergunningstermijn wordt<br />
overeenstemmend met de latere aanvangsdatum<br />
ervan naar later verschoven, behalve wanneer<br />
deze einddatum samenvalt met de einddatum van<br />
een eerder verleende lopende vergunning, in welk<br />
geval de einddatum ongewijzigd blijft.]<br />
– § 2 vervangen bij art. 8, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 6 vervangen bij art. 8, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 6, lid 3, gewijzigd bij art. 26 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie Omzendbrief Vlarem 93/01, 28 juli 1993 betreffende het<br />
besluit van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992, Belgisch<br />
Staatsblad van 2 februari 1993, tot wijziging van het besluit van<br />
de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991, Belgisch Staatsblad<br />
van 26 juni 1991, houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning, B.S., 20 augustus 1993<br />
[Art. 30bis. § 1. Een vergunning kan worden<br />
verleend wanneer deze voorwaarden bevat welke<br />
garanderen dat de inrichting voldoet aan de eisen<br />
die door dit reglement en titel II van het VLAREM<br />
zijn gesteld. De vergunning wordt geweigerd<br />
wanneer dat niet het geval is.<br />
[In geval de vergunningsaanvraag betrekking<br />
heeft op een stortplaats moet de vergunning worden<br />
geweigerd, wanneer er niet is aangetoond<br />
dat:<br />
– het beheer van de stortplaats in handen komt<br />
van een natuurlijke persoon die technisch bekwaam<br />
is om de stortplaats te beheren en het personeel<br />
dat instaat voor de exploitatie van de stortplaats<br />
een beroeps- en technische opleiding krijgt;<br />
– de stortplaats zodanig wordt beheerd dat de nodige<br />
maatregelen worden getroffen om ongevallen<br />
te vermijden en de gevolgen ervan te beperken;<br />
– door de aanvrager toereikende voorzieningen in<br />
de vorm van een financiële zekerheid of een equivalent<br />
daarvan zijn of zullen worden getroffen alvorens<br />
met het storten wordt begonnen, zoals omschreven<br />
in titel II van VLAREM;<br />
– het stortplaatsproject verenigbaar is met de geldende<br />
uitvoeringsplannen voor het beheer van afvalstoffen.]<br />
§ 2. De vergunningsvoorwaarden, bedoeld in<br />
artikel 30, § 1, 6°, c), worden vastgesteld zodanig<br />
dat:<br />
1° overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van<br />
24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging, rekening is<br />
gehouden met de algemene beginselen bedoeld<br />
in artikel 43ter;<br />
2° ze de exploitatievoorwaarden en verplichtingen<br />
van de exploitant vastgesteld in het<br />
hoofdstuk XI van dit reglement bevatten;<br />
3° ze de op de inrichting van toepassing zijnde milieuvoorwaarden<br />
vastgesteld door titel II van het<br />
VLAREM bevatten;<br />
4° ze alle maatregelen bevatten die ter vervulling<br />
van de vergunningsvoorwaarden van inzonderheid<br />
de artikelen 43bis en 43ter nodig zijn om de<br />
bescherming van lucht, water en bodem te waarborgen<br />
en aldus een hoog niveau van bescherming<br />
van het milieu in zijn geheel te bereiken;<br />
5° ze emissiegrenswaarden bevatten voor de verontreinigende<br />
stoffen, met name die van<br />
bijlage 1.1.2 bij titel II van het VLAREM, die in significante<br />
hoeveelheden uit de betrokken installatie<br />
kunnen vrijkomen, gelet op hun aard en hun<br />
potentieel voor overdracht van verontreiniging<br />
tussen milieucompartimenten (water, lucht en<br />
bodem); zo nodig, bevatten zij ook passende voorschriften<br />
ter bescherming van bodem en grondwater,<br />
en maatregelen voor het beheer van de<br />
door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;<br />
6° ze in ieder geval bepalingen bevatten betreffende<br />
de minimalisering van de verontreiniging over<br />
lange afstand of van de grensoverschrijdende verontreiniging;<br />
7° ze een hoog niveau van bescherming van het<br />
milieu in zijn geheel waarborgen;<br />
8° ze passende eisen bevatten voor de controle op<br />
de lozingen, met vermelding van de meetmethode<br />
en -frequentie, de procedure voor de beoordeling<br />
van de metingen, alsmede de verplichting de bevoegde<br />
overheid in kennis te stellen van de gegevens<br />
die noodzakelijk zijn voor de controle op de<br />
naleving van de vergunningsvoorwaarden;<br />
9° ze maatregelen bevatten voor andere dan de<br />
normale bedrijfsomstandigheden, waarbij op passende<br />
wijze wordt rekening gehouden met opstarten,<br />
lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve<br />
bedrijfsbeëindiging, wanneer het milieu<br />
daardoor kan worden beïnvloed;<br />
10° ze ook tijdelijke afwijkingen van de eisen, bedoeld<br />
in § 2, 6° en 7°, en § 5 van dit artikel, kunnen<br />
bevatten, indien een door de bevoegde over-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
heid goedgekeurd saneringsplan de naleving binnen<br />
zes maanden van deze eisen waarborgt en het<br />
project tot vermindering van de verontreiniging<br />
leidt;<br />
11° ze voor de in dit reglement beoogde geïntegreerde<br />
preventie en beperking van verontreiniging<br />
door de in de indelingslijst genoemde inrichtingen<br />
andere bijzondere voorwaarden kunnen<br />
bevatten die de bevoegde overheid doelmatig<br />
acht;<br />
12° ze voorwaarden bevatten zodat er geen vermijdbare<br />
schade aan de natuur kan ontstaan.<br />
§ 3. De grenswaarden, bedoeld in § 2, 5°, kunnen,<br />
zo nodig, worden aangevuld of vervangen door<br />
gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische<br />
maatregelen.<br />
Voor de varkens- en pluimveehouderijen wordt bij<br />
de emissiegrenswaarden, bedoeld in § 2, rekening<br />
gehouden met de aan die categorieën installaties<br />
aangepaste regelingen.<br />
§ 4. Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm<br />
strengere voorwaarden moeten gelden<br />
dan die welke door toepassing van de beste beschikbare<br />
technieken haalbaar zijn, moeten met<br />
name in de vergunning extra voorwaarden worden<br />
gesteld, onverminderd artikel 3.3.0.1 van<br />
titel II van het VLAREM en onverminderd andere<br />
maatregelen die getroffen kunnen worden om<br />
aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen.<br />
§ 5. Onverminderd § 4 zijn de emissiegrenswaarden,<br />
de parameters en de gelijkwaardige technische<br />
maatregelen, bedoeld in § 2, 5°, en § 3, gebaseerd<br />
op de beste beschikbare technieken, zonder<br />
dat daarmee het gebruik van een bepaalde techniek<br />
of technologie wordt voorgeschreven, met inachtneming<br />
van de technische kenmerken en de<br />
geografische ligging van de betrokken installatie,<br />
alsmede de plaatselijke milieuomstandigheden.<br />
§ 6. Voor de varkens- en pluimveehouderijen kan<br />
bij de in § 2, 8°, bedoelde maatregelen rekening<br />
worden gehouden met de kosten en baten.]<br />
– Ingevoegd bij art. 27 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 3 B. Vl. Reg. 13 juli 2001, B.S.,<br />
19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001 (art. 16)<br />
HOOFDSTUK IX<br />
BEKENDMAKING EN TOEGANG TOT<br />
MILIEU-INFORMATIE<br />
Art. 31. § 1. [Elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag<br />
bedoeld in artikel 6 alsmede<br />
elke aktename van een mededeling kleine verandering,<br />
bedoeld in artikel 6quater, 3°] van onderhavig<br />
besluit, dient op bevel van de bevoegde burgemeester,<br />
gedurende een periode van dertig kalenderdagen<br />
bekendgemaakt overeenkomstig het<br />
bepaalde in de § 2 hierna.<br />
Voormelde periode van dertig kalenderdagen<br />
vangt aan de dag volgend op deze dat tot het in<br />
§ 2 hierna vermelde aanplakken van de bekendmaking<br />
werd overgegaan.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 335
§ 2. De in § 1 bedoelde bekendmaking omvat:<br />
1° het op het bevel van de bevoegde burgemeester<br />
aanplakken, gedurende bedoelde periode van dertig<br />
kalenderdagen, op de plaats van de exploitatie<br />
en op de plaatsen voorbehouden voor de officiële<br />
berichten van een bekendmaking opgesteld naar<br />
het model weergegeven in bijlage 10 bij onderhavig<br />
besluit, waarin tenminste wordt vermeld:<br />
a) de mededeling van de genomen beslissing;<br />
b) de aanduiding van de dienst van het gemeentebestuur,<br />
waar gedurende de aanplakkingstermijn,<br />
het besluit kan worden ingezien en waar mondelinge<br />
toelichting kan worden bekomen;<br />
c) voor beslissingen waartegen beroep mogelijk is:<br />
de mededeling tot en met welke dag bij per ter<br />
post aangetekend schrijven beroep kan worden<br />
ingesteld bij de bevoegde overheid.<br />
De bevoegde burgemeester waakt er over dat tot<br />
voormelde uitplakking wordt overgegaan binnen<br />
de termijn van tien kalenderdagen te rekenen vanaf<br />
de datum van de beslissing van het college van<br />
burgemeester en schepenen of vanaf de datum<br />
van ontvangst door het gemeentebestuur van het<br />
besluit wanneer de beslissing door een andere<br />
overheid is getroffen; voormelde bekendmaking,<br />
wordt opgesteld naar het model weergegeven in<br />
bijlage 10 bij onderhavig besluit, wordt gedrukt<br />
met zwarte letters op geel papier en heeft een<br />
grootte van tenminste 35 dm2 ; de bekendmaking<br />
wordt tijdens de gehele duur van de aanplakking<br />
in goed zichtbare en goed leesbare staat gehouden;<br />
op de plaats waar de exploitatie gebeurt of is<br />
gepland, wordt voormelde bekendmaking aangebracht<br />
op een schutting of op een aan een paal bevestigd<br />
bord, op de grens tussen het perceel en de<br />
openbare weg en evenwijdig met deze laatste, en<br />
op een maximumhoogte van 2 m;<br />
2° het op bevel van de bevoegde burgemeester ter<br />
inzage leggen gedurende dezelfde periode van<br />
dertig kalenderdagen, van de genomen beslissing<br />
bij de diensten van het gemeentebestuur.<br />
§ 3. Op de dag tot de in § 2 bedoelde aanplakking<br />
van bekendmaking, en in voorkomend geval, tot<br />
de in artikel 36, 5°, b) bedoelde verzending wordt<br />
overgegaan, maakt de burgemeester een attest op<br />
dat deze aanplakking en in voorkomend geval,<br />
voormelde verzending bevestigt. Op eenvoudig<br />
verzoek levert het gemeentebestuur een voor<br />
eensluidend verklaard afschrift van dit attest af<br />
aan alle personen en instanties die overeenkomstig<br />
de bepalingen van onderhavig besluit gemachtigd<br />
zijn beroep aan te tekenen tegen de bekendgemaakte<br />
beslissing.<br />
§ 4. Op de dag dat tot de in artikel 35, 5°, c) bedoelde<br />
verzending wordt overgegaan, maakt de<br />
gouverneur van de provincie een attest op waarin<br />
de datum van voormelde verzending wordt bevestigd.<br />
– § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 28 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Blijkens artikel 52, 4°, van Vlarem I wordt de beslissing over<br />
het beroep tegen een in eerste aanleg verleende milieuvergunning<br />
niet individueel ter kennis van de bezwaarindieners gebracht.<br />
De beroepsbeslissing dient wel, overeenkomstig het bepaalde<br />
in artikel 52, 4°, a en b, juncto artikel 31 van Vlarem I,<br />
aangeplakt te worden op de plaats van de exploitatie en op de<br />
daartoe voorbehouden gemeentelijke aanplakborden gedurende<br />
een periode van dertig kalenderdagen. De termijn voor het instellen<br />
van het annulatie- en schorsingsberoep bij de Raad van<br />
State gaat bijgevolg in met het verstrijken van de aanplakkingstermijn.<br />
Luidens artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, moet<br />
de bekendmaking ten minste het volgende bevatten: «a) de mededeling<br />
van de genomen beslissing; b) de aanduiding van de<br />
dienst van het gemeentebestuur, waar gedurende de aanplakkingstermijn,<br />
het besluit kan worden ingezien en waar mondelinge<br />
toelichting kan worden bekomen; c) voor beslissingen<br />
waartegen beroep mogelijk is: de mededeling tot en met welke<br />
dag bij per ter post aangetekend schrijven beroep kan worden<br />
ingesteld bij de bevoegde overheid». Het feit dat de kennisgeving<br />
verkeerdelijk vermeldt dat de beslissing werd genomen door «de<br />
gemeenschapsminister van de provincie Vlaams-Brabant» is niet<br />
van die aard dat de verzoekende partijen erdoor konden misleid<br />
zijn omtrent de genomen beslissing. Zij betwisten immers niet<br />
dat de aanduiding van de sub b van bovenvermeld artikel 31,<br />
§2, 1°, eerste lid, van Vlarem I bedoelde dienst van het gemeentebestuur<br />
correct was, zodat zij op die dienst de thans bestreden<br />
beslissing hadden kunnen inzien en de nodige mondelinge toelichting<br />
konden verkrijgen. Bovendien kan in redelijkheid niet<br />
worden aangenomen dat zij niet weten dat een provinciebestuur<br />
geen gemeenschapsministers in zijn rangen telt. De verzoekende<br />
partijen wijzen ook op een foutieve aanduiding van de termijn<br />
om tegen de beslissing bij de Raad van State beroep aan te<br />
tekenen. Uit de libellering van littera c van het meervermelde<br />
artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, voornamelijk uit het<br />
gebruik van het woord «bevoegde overheid» – de Raad van State<br />
kan bezwaarlijk als een overheid worden gekwalificeerd – lijkt<br />
op het eerste gezicht te moeten afgeleid worden dat aldaar de<br />
administratieve beroepen worden bedoeld. Artikel 19, tweede<br />
lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State stelt van<br />
zijn kant dat de beroepstermijnen alleen een aanvang nemen op<br />
voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid<br />
van de beslissing het bestaan van het annulatieberoep «alsmede<br />
de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt».<br />
Daargelaten de vraag of een aanplakking als een «betekening»<br />
kan worden beschouwd, lijken de verzoekende partijen zich niet<br />
op die bepaling te kunnen beroepen – zij doen dit trouwens ook<br />
niet expliciet –, vermits hun belangen door die foutieve vermelding<br />
niet geschaad lijken te zijn. De termijn die wordt vermeld<br />
om annulatieberoep aan te tekenen, namelijk 17 september<br />
1999, is immers zestig dagen korter dan de reële beroepstermijn.<br />
Uit niets blijkt dat het door die foutieve vermelding is dat zij<br />
slechts op 12 januari 2000 hun vordering hebben ingesteld. Ten<br />
slotte kunnen de verzoekende partijen zich thans in redelijkheid<br />
ook niet beroepen op de foutieve aanduiding van de vormen<br />
waarin het beroep moet worden opgesteld, nu zij in het verleden<br />
reeds een ontvankelijk en gegrond annulatieberoep hebben ingesteld<br />
tegen de voor betrokken rioolwaterzuiveringsinstallatie<br />
verleende milieuvergunning, zodat zij blijkbaar goed weten hoe<br />
zij een vordering voor de Raad van State moeten inleiden (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 89.839, 28 september 2000, Frans Peeters).<br />
[Art. 31bis. Elke beslissing over een milieuvergunningsaanvraag<br />
waarop artikel 19bis van toepassing<br />
is, wordt daarenboven door de bevoegde<br />
vergunningverlenende overheid ter kennis gebracht<br />
van de bevoegde autoriteit van het betrokken<br />
Gewest en/of de betrokken EU-Lid-Staat en/of<br />
een Verdragspartij bij het Verdrag van Espoo.<br />
Daartoe stuurt de bevoegde vergunningverlenende<br />
overheid een kopie van de beslissing naar voormelde<br />
bevoegde autoriteit op het tijdstip waarop<br />
zij de bekendmaking toestuurt naar de exploitant.]<br />
– Ingevoegd bij art. 29 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie Verdrag 25 februari 1991 inzake milieu-effectrapportage in<br />
grensoverschrijdend verband, en Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI,<br />
VII, gedaan te Espoo, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding:<br />
30 september 1999 (Lijst der gebonden Staten)<br />
Art. 32. § 1. Over de in de gemeente geëxploiteerde<br />
inrichtingen kunnen derden op het gemeentehuis<br />
kosteloos de inhoud van de volgende<br />
documenten inzien:<br />
1° meldingen van 3de klasse-inrichtingen;<br />
2° vergunningsaanvragen en mededelingen van<br />
kleine veranderingen;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
3° aktenamen van meldingen van 3de klasse-inrichtingen;<br />
4° beslissingen over milieuvergunningsaanvragen;<br />
5° vergunningen bij wege van aktename van mededelingen<br />
kleine veranderingen;<br />
6° beslissingen over vergunningsaanvragen zoals<br />
bedoeld in artikel 44 en 44bis van het decreet;<br />
7° de in het bezit van de bevoegde overheid zijnde<br />
resultaten van de lozingscontrole die volgens de<br />
vergunningsvoorwaarden, bedoeld in<br />
artikel 30bis, § 2, 8°, vereist is.<br />
De documenten kunnen worden ingezien zonder<br />
dat enig belang aangetoond moet worden gedurende<br />
ten minste twee dagen per week, door de<br />
gemeentebesturen te bepalen.<br />
Bovendien moet het gemeentebestuur aan ieder<br />
die erom verzoekt, zonder dat een belang aangetoond<br />
moet worden, tegen kostendekkende vergoeding<br />
een afschrift verstrekken van de in het<br />
eerste lid vermelde beslissingen, aktenamen en<br />
vergunningen.<br />
§ 2. Met het oog op de uitvoering van § 1 stelt de<br />
toezichthoudende ambtenaar de resultaten van<br />
de lozingscontrole, die volgens de vergunningsvoorwaarden,<br />
bedoeld in artikel 30bis, § 2, 8°, vereist<br />
is, ter beschikking van het gemeentebestuur<br />
van de gemeente waarin de inrichting is gelegen.]<br />
– Laatst vervangen bij art. 30 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Het vergunningsbesluit van de bestendige deputatie, de bijzondere<br />
milieuvoorwaarden inbegrepen, samen met het bevestigende<br />
besluit van de Vlaamse minister, ligt (of moet liggen) ten<br />
minste twee dagen per week in het gemeentehuis ter inzage van<br />
derden (R.v.St., schorsingsarrest nr. 58.501, 7 maart 1996, Polfliet).<br />
Art. 33. [...]<br />
– Opgeheven bij art. 27, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S.,<br />
15 juni 1999<br />
HOOFDSTUK X<br />
PROCEDURES VOOR DE BEHANDELING<br />
VAN<br />
MILIEUVERGUNNINGSAANVRAGEN<br />
Afdeling I<br />
[...]<br />
Opschrift opgeheven bij art. 31, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 34. [...]<br />
– Na wijziging, opgeheven bij art. 31, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
Afdeling II<br />
Milieuvergunningsaanvragen bedoeld in<br />
[artikel 6, § 1, 1°]<br />
Opschrift gewijzigd bij art. 31, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
336 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 35. Voor de milieuvergunningsaanvragen<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 1°] verloopt de procedure<br />
als volgt:<br />
1° onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde provinciale<br />
ambtenaar onderzoekt de vergunningsaanvraag<br />
en haar bijlagen op haar ontvankelijkheid en volledigheid<br />
overeenkomstig het bepaalde in<br />
artikel 5. [Het niet bijvoegen van het bewijs van<br />
volledige betaling van de overeenkomstig<br />
artikel 19bis van het decreet verschuldigde dossiertaks<br />
bij de milieuvergunningsaanvraag, heeft<br />
van rechtswege de onvolledigheid van de vergunningsaanvraag<br />
tot gevolg;]<br />
b) wordt de aanvraag onontvankelijk bevonden,<br />
dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen<br />
na de indiening van de vergunningsaanvraag<br />
hiervan door de Bestendige Deputatie of de<br />
in sub a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van<br />
de reden van de onontvankelijkheid en gebeurlijk<br />
met de vermelding van de overheid die bevoegd<br />
geacht wordt kennis te nemen van de vergunningsaanvraag;<br />
c) wordt de aanvraag onvolledig bevonden dan<br />
wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen<br />
na de indiening van de vergunningsaanvraag<br />
hiervan door de Bestendige Deputatie of de in sub<br />
a) vermelde gemachtigde ambtenaar schriftelijk<br />
in kennis gesteld, met vermelding van de inlichtingen<br />
en gegevens die ontbreken of nadere toelichtingen<br />
vereisen;<br />
d) wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig bevonden,<br />
wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen<br />
na indiening van de aanvraag hiervan<br />
door de Bestendige Deputatie of de in sub<br />
a) vermelde gemachtigde ambtenaar bij ter post<br />
aangetekende brief hiervan in kennis gesteld; de<br />
termijn bedoeld in artikel 9 van het decreet vangt<br />
aan op de datum van verzending van voormelde<br />
brief;<br />
e) indien de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde provinciale<br />
ambtenaar geen schriftelijke kennisgeving<br />
uiterlijk veertien kalenderdagen na de indiening<br />
van de vergunningsaanvraag aan de aanvrager<br />
heeft verzonden, wordt de aanvraag geacht<br />
ontvankelijk en volledig te zijn voor zover de voorgeschreven<br />
dossiertaks is betaald;<br />
2° openbaar onderzoek:<br />
a) een openbaar onderzoek als bedoeld in hoofdstuk<br />
V is enkel vereist voor de milieuvergunningsaanvragen<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 1°, a, c, d, e en<br />
f];<br />
b) in de gevallen dat overeenkomstig in sub a) een<br />
openbaar onderzoek is vereist, zendt de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad of de onder sub<br />
1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar op de<br />
dag van de verzending van de in artikel 35, 1°, d)<br />
bedoelde brief één exemplaar van de vergunningsaanvraag<br />
en haar bijlagen aan de bevoegde<br />
burgemeester met de opdracht tot instelling van<br />
het openbaar onderzoek bedoeld in hoofdstuk V;<br />
c) de burgemeester zorgt voor de uitvoering van<br />
het openbaar onderzoek overeenkomstig de bepalingen<br />
van hoofdstuk V en waakt inzonderheid<br />
over de eerbiediging van de in artikel 17, § 2 vermelde<br />
termijn van aanplakking van de bekendmaking<br />
zodat de termijn van dertig kalenderdagen<br />
van het openbaar onderzoek aanvat uiterlijk op de<br />
elfde dag na de verklaring tot ontvankelijkheid en<br />
volledigheid van het aanvraagdossier;<br />
d) het in artikel 19 bedoelde dossier wordt door de<br />
burgemeester, binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na het verstrijken van de termijn van<br />
dertig kalenderdagen van het openbaar onderzoek,<br />
verzonden aan de in artikel 22 bedoelde provinciale<br />
milieuvergunningscommissie;<br />
3° adviesverlening:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt op de dag van de verzending van de in<br />
artikel 35, 1°, d) bedoelde brief, [zeven] exemplaren<br />
van het volledige vergunningsaanvraagdossier<br />
met de bijlage aan de in artikel 22 bedoelde<br />
provinciale milieuvergunningscommissie met<br />
verzoek om advies;<br />
b) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt op de dag van de verzending van de in<br />
artikel 35, 1°, d) bedoelde brief, een verzoek om<br />
advies samen met één exemplaar van het volledige<br />
vergunningsaanvraagdossier met de bijlagen,<br />
aan het bevoegde College van Burgemeester en<br />
Schepenen; dit college verleent zijn advies over dit<br />
dossier binnen een termijn van [vijftig] kalenderdagen<br />
na ontvangst van voormeld verzoek om advies;<br />
de burgemeester zendt het advies binnen een<br />
termijn van tien kalenderdagen, na de datum dat<br />
dit advies door het College van Burgemeester en<br />
Schepenen werd uitgebracht aan de in artikel 22<br />
bedoelde commissie; bij gebrek aan advies binnen<br />
deze gestelde termijn kan de zaak doorgaan;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies verlenen alsmede de in artikel 22<br />
bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie,<br />
brengen hun advies uit overeenkomstig het<br />
bepaalde in de hoofdstukken VI en VII; de voorzitter<br />
en de secretaris van voornoemde commissie<br />
zorgen voor de uitvoering van de hen door de<br />
artikelen 23 en 24 toebedeelde opdrachten;<br />
4° uitspraak:<br />
a) in voorkomend geval, beslist de Bestendige Deputatie<br />
van de provincieraad binnen een termijn<br />
van honderd en tien kalenderdagen, te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 35, 1°, d) bedoelde brief, de termijn voor<br />
behandeling van de milieuvergunningsaanvraag<br />
te verlengen met een termijn van maximum twee<br />
maanden; deze beslissing wordt gemotiveerd; in<br />
dat geval wordt het besluit of een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift ervan door de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad of de in artikel 35,<br />
1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar binnen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
vijf kalenderdagen na het treffen van de beslissing<br />
per ter post aangetekende zending aan de aanvrager<br />
gezonden;<br />
b) binnen een termijn van vier maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 35, 1°, d) bedoelde brief of, in voorkomend<br />
geval, vóór het verstrijken van de overeenkomstig<br />
het besluit bedoeld in sub a) verlengde termijn,<br />
doet de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 30;<br />
5° bekendmaking:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na de datum van de beslissing, deze beslissing<br />
of een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
ervan per ter post aangetekende zending aan de<br />
bevoegde burgemeester met de opdracht tot bekendmaking<br />
ervan;<br />
b) de bevoegde burgemeester maakt de beslissing<br />
over de milieuvergunningsaanvraag bekend overeenkomstig<br />
het bepaalde in hoofdstuk IX;<br />
c) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt de dezelfde dag als tot de verzending<br />
bedoeld in sub a) wordt overgegaan, per ter post<br />
aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs<br />
een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de beslissing alsmede van het in<br />
artikel 31 § 4 bedoelde attest ter kennisgeving<br />
aan:<br />
– de exploitant;<br />
– het College van Burgemeester en Schepenen<br />
van de gemeente(n) waarin de exploitatie is gepland<br />
of gebeurt;<br />
– de in artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie;<br />
– de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moeten verlenen;<br />
– het Bestuur voor Milieu-inspectie van de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
– de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het<br />
Vlaamse Gewest;<br />
– de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
– de Technische Inspectie van de Administratie<br />
voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling<br />
en Arbeid;<br />
–de NV Aquafin;<br />
– het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing<br />
der werkplaatsen van de inrichting bedoeld<br />
in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming,<br />
in zoverre dit bestaat;<br />
– [de algemene directie van de Civiele Bescherming<br />
van het federale Ministerie van Binnenlandse<br />
Zaken;]<br />
6° stilzwijgende weigering:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 337
a) indien binnen een termijn van vier maanden te<br />
rekenen vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 35, 1°, d) bedoelde brief of, in voorkomende<br />
geval, bij het verstrijken van de overeenkomstig<br />
het besluit bedoeld in sub 4°, a) verlengde termijn,<br />
door de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
geen uitspraak is gedaan, wordt de aangevraagde<br />
vergunning geacht te zijn geweigerd;<br />
b) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
licht binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na het verstrijken van de in sub a) vermelde<br />
termijn de aanvrager in over voormelde stilzwijgende<br />
weigering met de mededeling dat hiertegen<br />
overeenkomstig artikel 10 van het decreet beroep<br />
kan worden aangetekend;<br />
c) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
maakt een voor eensluidend afschrift van het<br />
in sub b) bedoelde schrijven ter kennisgeving over<br />
aan de bevoegde burgemeester alsmede aan de<br />
instanties vermeld in sub 5°, c).<br />
– Inleidende zin gewijzigd bij art. 32, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–1°, a), aangevuld bij art. 32, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–2°, a), gewijzigd bij art. 32, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–3°, a), gewijzigd bij art. 11, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–3°, b), gewijzigd bij art. 11, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–5°, c), elfde streepje, vervangen bij art. 10 B. Vl. Reg.<br />
29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de<br />
dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams<br />
Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Zie Omzendbrief Vlarem 93/01, 28 juli 1993 betreffende het<br />
besluit van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992, Belgisch<br />
Staatsblad van 2 februari 1993, tot wijziging van het besluit van<br />
de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991, Belgisch Staatsblad<br />
van 26 juni 1991, houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning, B.S., 20 augustus 1993<br />
Afdeling III<br />
Milieuvergunningsaanvragen bedoeld in<br />
[artikel 6, § 1, 2°]<br />
Opschrift gewijzigd bij art. 31, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 36. Voor de milieuvergunningsaanvragen<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 2°] verloopt de procedure<br />
als volgt:<br />
1° onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid:<br />
a) het College van Burgemeester en Schepenen of<br />
de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar onderzoekt<br />
de vergunningsaanvraag en haar bijlagen<br />
op haar ontvankelijkheid en volledigheid<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 5. [Het<br />
niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling<br />
van de overeenkomstig artikel 19bis van het<br />
decreet verschuldigde dossiertaks bij de milieuvergunningsaanvraag,<br />
heeft van rechtswege de onvolledigheid<br />
van de vergunningsaanvraag tot gevolg;]<br />
b) wordt de aanvraag onontvankelijk bevonden,<br />
dan wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen<br />
na de indiening van de vergunningsaanvraag<br />
hiervan door het College van Burgemeester<br />
en Schepenen of de in sub a) vermelde gemachtigde<br />
ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld, met<br />
vermelding van de reden van de onontvankelijkheid<br />
en gebeurlijk met vermelding van de overheid<br />
die bevoegd geacht wordt kennis te nemen<br />
van de vergunningsaanvraag;<br />
c) wordt de aanvraag onvolledig bevonden dan<br />
wordt de aanvrager binnen veertien kalenderdagen<br />
na de indiening van de vergunningsaanvraag<br />
hiervan door het College van Burgemeester en<br />
Schepenen of de in sub a) vermelde gemachtigde<br />
ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding<br />
van de inlichtingen en gegevens die ontbreken<br />
of nadere toelichting vereisen;<br />
d) wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig bevonden,<br />
dan wordt de aanvrager binnen veertien<br />
kalenderdagen na indiening van de aanvraag<br />
hiervan door het College van Burgemeester en<br />
Schepenen of de in sub a) vermelde gemachtigde<br />
ambtenaar bij ter post aangetekende brief hiervan<br />
in kennis gesteld; de termijn bedoeld in artikel 9<br />
van het decreet vangt aan op de datum van verzending<br />
van voormelde brief;<br />
e) indien het College van Burgemeester en Schepenen<br />
of de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar<br />
geen schriftelijke kennisgeving uiterlijk<br />
veertien kalenderdagen na de indiening van de<br />
vergunningsaanvraag aan de aanvrager heeft verzonden,<br />
wordt de aanvraag geacht ontvankelijk<br />
en volledig te zijn voor zover de voorgeschreven<br />
dossiertaks is betaald;<br />
2° openbaar onderzoek:<br />
a) een openbaar onderzoek als bedoeld in<br />
hoofdstuk V is enkel vereist voor de milieuvergunningsaanvragen<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 2°, a en<br />
c];<br />
b) in de gevallen dat overeenkomstig sub a) een<br />
openbaar onderzoek is vereist, zorgt de burgemeester<br />
voor de uitvoering van het openbaar onderzoek<br />
overeenkomstig de bepalingen van<br />
hoofdstuk V en waakt inzonderheid over de eerbiediging<br />
van de in artikel 17, § 2 vermelde termijn<br />
van aanplakking van de bekendmaking zodat<br />
de termijn van dertig kalenderdagen van het<br />
openbaar onderzoek aanvat uiterlijk op de elfde<br />
dag na de verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid<br />
van het aanvraagdossier;<br />
c) het in artikel 19 bedoelde dossier wordt door de<br />
burgemeester, binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na het verstrijken van de termijn van<br />
dertig kalenderdagen van het openbaar onderzoek<br />
bezorgd aan de dienst van de gemeente gelast<br />
met het onderzoek van de milieudossiers;<br />
3° adviesverlening:<br />
a) de burgemeester of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van de<br />
verzending van de in artikel 36, 1°, d) bedoelde<br />
brief, een exemplaar van het volledige vergunningsaanvraagdossier<br />
met de bijlagen aan de<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
dienst van de gemeente die met het onderzoek<br />
van milieudossiers is gelast met verzoek om advies;<br />
b) [de burgemeester of zijn in sub 1°, a), gemachtigde<br />
ambtenaar stuurt op de dag van de verzending<br />
van de brief, bedoeld in artikel 36, 1°, d), een<br />
exemplaar van de volledige vergunningsaanvraag<br />
met verzoek om advies tevens aan de overheidsorganen<br />
die overeenkomstig artikel 20 advies moeten<br />
verlenen;]<br />
c) de dienst van de gemeente die met het onderzoek<br />
van milieudossiers is gelast, brengt zijn advies<br />
uit binnen een termijn van dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier; bij gebrek aan<br />
advies binnen de gestelde termijn wordt aangenomen<br />
dat voormelde dienst van oordeel is dat de risico's<br />
voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren, op de<br />
natuur en op de mens, veroorzaakt door de inrichting,<br />
mits naleving van gepaste milieuvergunningsvoorwaarden,<br />
tot een aanvaardbaar niveau<br />
kunnen worden beperkt;<br />
d) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20, § 2 advies dienen te verlenen, brengen<br />
hun advies uit overeenkomstig het bepaalde in<br />
hoofdstuk VI; bij gebrek aan advies binnen de gestelde<br />
termijn van dertig kalenderdagen, wordt<br />
het aangenomen dat bedoeld(e) adviesverlenend(e)<br />
overheidsorgaan(en) een gunstige beoordeling<br />
over de door haar te onderzoeken aspecten<br />
met betrekking tot de ingedeelde inrichting heeft<br />
(hebben) uitgebracht;<br />
4° uitspraak:<br />
a) in voorkomend geval, beslist het College van<br />
Burgemeester en Schepenen binnen een termijn<br />
van tachtig kalenderdagen, te rekenen vanaf de<br />
datum van verzending van de in artikel 36, 1°, d)<br />
bedoelde brief, de termijn voor behandeling van<br />
de milieuvergunningsaanvraag te verlengen met<br />
een termijn van maximum 1, 5 maand; deze beslissing<br />
wordt gemotiveerd; in dat geval wordt het<br />
besluit of een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
ervan door de burgemeester of de in artikel 36, 1°,<br />
a) vermelde gemachtigde ambtenaar binnen vijf<br />
kalenderdagen na het treffen van de beslissing per<br />
ter post aangetekende zending aan de aanvrager<br />
gezonden;<br />
b) binnen een termijn van drie maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 36, 1°, d) bedoelde brief of, in voorkomend<br />
geval, vóór het verstrijken van de overeenkomstig<br />
het besluit bedoeld in sub a) verlengde termijn,<br />
doet het College van Burgemeester en Schepenen<br />
uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 30;<br />
5° bekendmaking:<br />
a) de bevoegde burgemeester maakt de beslissing<br />
over de milieuvergunningsaanvraag bekend overeenkomstig<br />
het bepaalde in hoofdstuk IX;<br />
b) de bevoegde burgemeester zendt dezelfde dag<br />
als tot de aanplakking van de bekendmaking bedoeld<br />
in artikel 31 wordt overgegaan, per ter post<br />
aangetekende zending of bij afgifte tegen ont-<br />
338 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
vangstbewijs een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de beslissing alsmede van het in<br />
artikel 31 § 3 bedoelde attest ter kennisgeving<br />
aan:<br />
– de exploitant;<br />
– de Gouverneur van de provincie waartoe de percelen<br />
van de inrichting behoren;<br />
– de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moeten verlenen;<br />
– het Bestuur voor Milieu-inspectie van de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
– de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het<br />
Vlaamse Gewest;<br />
– de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
– de Technische Inspectie van de Administratie<br />
voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling<br />
en Arbeid;<br />
–de NV Aquafin;<br />
– het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing<br />
der werkplaatsen van de inrichting bedoeld<br />
in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming,<br />
in zoverre dit bestaat;<br />
6° stilzwijgende weigering:<br />
a) indien binnen een termijn van drie maanden te<br />
rekenen vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 36, 1°, d) bedoelde brief of, in voorkomend<br />
geval, bij het verstrijken van de overeenkomstig<br />
het besluit bedoeld in sub 4°, a) verlengde termijn,<br />
door het College van Burgemeester en Schepenen<br />
geen uitspraak is gedaan, wordt de aangevraagde<br />
vergunning geacht te zijn geweigerd;<br />
b) de burgemeester of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar licht binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na het verstrijken van de<br />
in sub a) vermelde termijn de aanvrager in over<br />
voormelde stilzwijgende weigering met de mededeling<br />
dat hiertegen overeenkomstig artikel 10<br />
van het decreet beroep kan worden aangetekend.<br />
– Inleidende zin gewijzigd bij art. 33, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–1°, a), aangevuld bij art. 33, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–2°, a), gewijzigd bij art. 33, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–3°, b), vervangen bij art. 33, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Afdeling IV<br />
Bijzondere bepalingen<br />
Art. 37. § 1. In afwijking van de bepalingen van<br />
artikel 36, 4° gelden voor de uitspraak over een<br />
vergunningsaanvraag als bedoeld in [artikel 6,<br />
§1, 2°, d)] de volgende bepalingen:<br />
a) in voorkomend geval, beslist het College van<br />
Burgemeester en Schepenen binnen een termijn<br />
van vijftig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum<br />
van verzending van de in artikel 36, 1°, d), bedoelde<br />
brief, de termijn voor behandeling van de<br />
milieuvergunningsaanvraag te verlengen met een<br />
termijn van maximum 1 maand; deze beslissing<br />
wordt gemotiveerd; in dat geval wordt het besluit<br />
of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan<br />
door de burgemeester of de in artikel 36, 1°,<br />
a) vermelde gemachtigde ambtenaar binnen vijf<br />
kalenderdagen na het treffen van de beslissing per<br />
ter post aangetekende zending aan de aanvrager<br />
gezonden;<br />
b) binnen een termijn van twee maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 36, 1°, d) bedoelde brief of, in voorkomend<br />
geval, vóór het verstrijken van de overeenkomstig<br />
het besluit bedoeld in sub a) verlengde termijn,<br />
doet het College van Burgemeester en Schepenen<br />
uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag<br />
overeenkomstig het bepaalde in artikel 30.<br />
§ 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 36,<br />
4° bedraagt voor een vergunningsaanvraag, als<br />
bedoeld in [artikel 6, § 1, 2°, d)], de in artikel 36,<br />
6°, a) bedoelde termijn twee maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van de in<br />
artikel 36, 1°, d) bedoelde brief, in voorkomend<br />
geval verlengd overeenkomstig het besluit bedoeld<br />
in § 1, a).<br />
– § 1, inleidende zin, vervangen bij art. 34, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 38. § 1. De exploitant van een inrichting die<br />
na haar inbedrijfstelling vergunningplichtig<br />
wordt door aanvulling of wijziging van de indelingslijst,<br />
dient binnen een termijn van zes maanden,<br />
te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding<br />
van die aanvulling of wijziging, een vergunningsaanvraag<br />
in te dienen overeenkomstig de<br />
bepalingen van de artikelen 5 en 6.<br />
[Bij deze vergunningsaanvraag dient evenwel<br />
geen uittreksel uit het kadastraal plan noch een<br />
milieu-effectrapport of veiligheidsrapport gevoegd<br />
te worden. Overeenkomstig artikel 19bis,<br />
§ 2 van het decreet is deze aanvraag niet onderworpen<br />
aan dossiertaks.]<br />
§ 2. [In afwijking van artikel 35 en 36 is voor de<br />
milieuvergunningsaanvragen, bedoeld in § 1, de<br />
volgende procedure van toepassing:<br />
1° voor de aanvragen waarvoor de bestendige deputatie<br />
van de provincie bevoegd is, verloopt de<br />
procedure als volgt:<br />
a) onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid:<br />
overeenkomstig artikel 35, 1°;<br />
b) advies van college van burgemeester en schepenen:<br />
de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar stuurt op de dag van de verzending<br />
van de brief, bedoeld in artikel 35, 1°, d), een verzoek<br />
om advies, samen met een exemplaar van<br />
het volledige vergunningsaanvraagdossier met de<br />
bijlagen, naar het bevoegde college van burgemeester<br />
en schepenen; dit college geeft zijn advies<br />
over dit dossier binnen een termijn van dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van voormeld verzoek<br />
om advies; de burgemeester of zijn daartoe ge-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
machtigde ambtenaar stuurt het advies binnen<br />
een termijn van tien kalenderdagen na de datum<br />
waarop dit advies door het college van burgemeester<br />
en schepenen werd uitgebracht, aan de<br />
bestendige deputatie van de provincieraad; als er<br />
binnen de gestelde termijn geen advies is, kan de<br />
zaak doorgaan;<br />
c) uitspraak: binnen een termijn van vier maanden<br />
te rekenen vanaf de datum van verzending<br />
van de brief, bedoeld in artikel 35, 1°, d), doet de<br />
bestendige deputatie van de provincieraad een<br />
uitspraak over de milieuvergunningsaanvraag; in<br />
voorkomend geval wordt een volledig of gedeeltelijk<br />
positieve beslissing bij wege van akteneming<br />
verleend, geldend als vergunning voor een termijn<br />
van vijf jaar;<br />
d) bekendmaking: overeenkomstig artikel 35, 5°;<br />
2° voor de aanvragen waarvoor het college van<br />
burgemeester en schepenen bevoegd is verloopt<br />
de procedure als volgt:<br />
a) onderzoek ontvankelijkheid en volledigheid:<br />
overeenkomstig artikel 36, 1°;<br />
b) uitspraak: binnen een termijn van drie maanden<br />
te rekenen vanaf de datum van verzending<br />
van de brief, bedoeld in artikel 36, 1°, d), doet het<br />
college van burgemeester en schepenen uitspraak<br />
over de milieuvergunningsaanvraag; in voorkomend<br />
geval wordt een volledig of gedeeltelijk positieve<br />
beslissing bij wege van akteneming verleend,<br />
geldend als vergunning voor een termijn<br />
van vijf jaar;<br />
c) bekendmaking: overeenkomstig artikel 36, 5°.]<br />
§ 3. In afwijking van artikel 5 mag de exploitatie<br />
van een in § 1 bedoelde inrichting worden voortgezet<br />
tot een definitieve beslissing, al of niet stilzwijgend,<br />
is genomen over de binnen de in § 1 bedoelde<br />
termijn ingediende vergunningsaanvraag.<br />
§ 4. Indien de exploitant de milieuvergunningsaanvraag<br />
voor een in § 1 bedoelde inrichting niet<br />
binnen de in § 1 bedoelde termijn heeft ingediend,<br />
dient de exploitatie bij het verstrijken van<br />
de in § 1 bedoelde termijn stopgezet.<br />
§ 5. Wanneer een vergunde inrichting door aanvulling<br />
of wijziging van de indelingslijst naar een<br />
andere klasse overgaat, blijven de toegestane vergunningen<br />
geldig voor de duur van de lopende<br />
vergunningen.<br />
– § 1, lid 2, vervangen bij art. 35, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 35, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
Art. 39. § 1. De hernieuwing van een vergunning<br />
andere dan deze bedoeld in [artikel 6, § 1, 2°,<br />
d)] dient overeenkomstig de bepalingen van de<br />
artikelen 5 en 6 aangevraagd tussen de achttiende<br />
en de twaalfde maand vóór het verstrijken van de<br />
lopende vergunning.<br />
De beslissing over deze vergunningsaanvraag laat<br />
de termijn en voorwaarden van de lopende vergunning<br />
onverkort van toepassing.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 339
§ 2. De verlenging van de vergunning voor een tijdelijke<br />
inrichting dient overeenkomstig de bepalingen<br />
van de artikelen 5 en 6 aangevraagd uiterlijk<br />
twee maanden voor het verstrijken van de vergunningstermijn<br />
van de lopende vergunning.<br />
§ 3. In afwijking van artikel 5 mag de exploitatie<br />
van een inrichting die het voorwerp uitmaakt van<br />
een vergunningsaanvraag als bedoeld in § 1 worden<br />
voortgezet tot een definitieve beslissing, al of<br />
niet stilzwijgend, is genomen over de binnen de in<br />
de § 1 bedoelde termijn ingediende aanvraag.<br />
§ 4. Indien de exploitant de vergunningsaanvraag<br />
als bedoeld in de § 1 niet binnen de respectieve in<br />
de § 1 bedoelde termijnen heeft ingediend, dient<br />
de exploitatie bij het verstrijken van de lopende<br />
vergunning stopgezet, tenzij vóór het verstrijken<br />
van de termijn van de lopende vergunning een<br />
nieuwe vergunning werd bekomen.<br />
– § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
§3<br />
– Er dient te worden vastgesteld dat het besluit van<br />
24 september 1998 van de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
van Vlaams-Brabant houdende weigering aan de verzoekende<br />
partij van de vergunning voor het verder exploiteren van<br />
de betrokken manege, inmiddels vernietigd is bij 's Raads arrest<br />
nr. 91.846 van 21 december 2000. De vernietiging van dat weigeringsbesluit<br />
brengt met zich mee dat nog geen definitieve beslissing<br />
is genomen voor de hernieuwingsaanvraag die de verzoekende<br />
partij heeft ingediend. Ingevolge het vernietigingsarrest<br />
van de Raad van State wordt de in laatste administratieve<br />
aanleg genomen beslissing in rechte immers geacht nooit te<br />
hebben bestaan en moet de bestendige deputatie opnieuw uitspraak<br />
doen over het administratief beroep dat de verzoekende<br />
partij heeft ingediend (R.v.St., arrest nr. 95.561, 17 mei 2001, CV<br />
't Springpaard).<br />
§4<br />
– Verzoekende partij betoogt in haar laatste memorie vruchteloos<br />
dat artikel39, § 4 van Vlarem I geen «wettelijke grondslag<br />
heeft». Evenwel de decretale grondslag voor evengenoemde bepaling<br />
kan worden gevonden in artikel 18, § 5, van het milieuvergunningsdecreet<br />
dat bepaalt dat de Vlaamse Regering nadere<br />
regels vaststelt in verband met de duur en de hernieuwing van<br />
de vergunning (R.v.St., arrest nr. 96.816, 21 juni 2001, NV Seca).<br />
Art. 40. § 1. Ingeval een vergunning overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 30, § 4 op proef<br />
werd verleend, wordt zonder bijkomende formaliteiten<br />
een definitieve beslissing over de milieuvergunningsaanvraag<br />
getroffen vóór het verstrijken<br />
van de termijn van de vergunning op proef.<br />
§ 2. [Voor de beslissing, bedoeld in § 1, verloopt de<br />
procedure als volgt:<br />
1° wanneer de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
de vergunning op proef heeft verleend:<br />
a) uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van<br />
de termijn van de vergunning op proef vraagt de<br />
bestendige deputatie of de door haar daartoe gemachtigde<br />
provinciale ambtenaar aan de overeenkomstig<br />
artikel 58 met het toezicht belaste<br />
ambtenaren een evaluatieverslag over de inrichting;<br />
dit verslag wordt binnen een termijn van dertig<br />
dagen aan de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
bezorgd;<br />
b) de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde provinciale<br />
ambtenaar verzoekt, uiterlijk vier maanden voor<br />
het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef, het college van burgemeester en schepe-<br />
nen alsmede de provinciale milieuvergunningscommissie,<br />
bedoeld in artikel 22, om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moet verlenen alsmede de in<br />
artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie,<br />
brengen hun advies uit overeenkomstig<br />
de hoofdstukken VI en VII met dien verstande<br />
dat de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen<br />
vóór het verstrijken van de<br />
vergunning op proef.<br />
De voorzitter en de secretaris van voornoemde<br />
commissie zorgen voor de uitvoering van de hen<br />
door artikelen 23 en 24 toebedeelde opdrachten;<br />
d) het college van burgemeester en schepenen<br />
van de gemeente waarin de exploitatie gebeurt,<br />
brengt zijn advies uit binnen dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het verzoek om advies; de<br />
burgemeester stuurt het advies binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na de datum waarop<br />
dit advies door het college van burgemeester en<br />
schepenen werd uitgebracht, aan de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie bedoeld in<br />
artikel 22;<br />
e) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken<br />
van de vergunning op proef, doet de bestendige<br />
deputatie van de provincie een uitspraak over de<br />
milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig<br />
artikel 30;<br />
f) de onder sub e) bedoelde beslissing wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig artikel 35, 5°;<br />
g) met betrekking tot de stilzwijgende weigering<br />
geldt artikel 35, 6°, met dien verstande dat de aangevraagde<br />
vergunning geacht wordt te zijn geweigerd<br />
als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken<br />
van de termijn van de vergunning op<br />
proef;<br />
2° voor de aanvragen waarvoor het college van<br />
burgemeester en schepenen bevoegd is:<br />
a) de burgemeester of zijn daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar verzoekt, uiterlijk drie maanden voor<br />
het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef, om advies aan:<br />
– de dienst van de gemeente, belast met het onderzoek<br />
van de milieudossiers,<br />
– de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moeten verlenen;<br />
b) de dienst van de gemeente die met het onderzoek<br />
van de milieudossiers is belast, brengt zijn<br />
advies uit binnen een termijn van dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het dossier; als er geen<br />
advies is binnen de gestelde termijn wordt aangenomen<br />
dat voormelde dienst van oordeel is dat de<br />
risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten<br />
op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur<br />
en op de mens buiten de inrichting, veroorzaakt<br />
door de inrichting, mits gepaste milieuvergunningsvoorwaarden<br />
worden nageleefd, tot een<br />
aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20, § 2, advies dienen te verlenen, brengen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
hun advies uit overeenkomstig de bepalingen van<br />
hoofdstuk VI; als er binnen de gestelde termijn<br />
van dertig kalenderdagen geen advies is, wordt<br />
aangenomen dat bedoelde adviesverlenende<br />
overheidsorganen een gunstige beoordeling hebben<br />
uitgebracht over de door hen te onderzoeken<br />
aspecten met betrekking tot de ingedeelde inrichting;<br />
d) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken<br />
van de vergunning op proef, doet het college van<br />
burgemeester en schepenen een uitspraak over de<br />
milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig<br />
artikel 30;<br />
e) de beslissing, bedoeld in d), wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig artikel 36, 5°;<br />
f) met betrekking tot de stilzwijgende weigering<br />
geldt artikel 36, 6°, met dien verstande dat de aangevraagde<br />
vergunning geacht wordt te zijn geweigerd<br />
als geen uitspraak werd gedaan voor het verstrijken<br />
van de termijn van de vergunning op<br />
proef.]<br />
§ 3. In afwijking van artikel 5 mag de exploitatie<br />
van een inrichting die het voorwerp uitmaakt van<br />
een vergunning op proef, worden voortgezet tot<br />
een definitieve beslissing, al of niet stilzwijgend, is<br />
genomen over de milieuvergunningsaanvraag.<br />
§ 4. In geval een vergunning overeenkomstig het<br />
bepaalde in artikel 30, § 4, op proef is verleend en<br />
hiertegen beroep is aangetekend, blijft de overheid<br />
die de vergunning op proef heeft verleend bevoegd<br />
om uitspraak te doen over de milieuvergunningsaanvraag<br />
volgens de procedure vermeld in<br />
§2:<br />
1° wanneer vóór de termijn bedoeld in § 2, 1°, c),<br />
[en in § 2, 2°, d)], nog geen uitspraak over voormeld<br />
beroep is gedaan, in dat geval wordt deze beslissing<br />
in eerste aanleg zonder voorwerp dertig<br />
kalenderdagen nadat de hogere overheid een beslissing<br />
over het beroep heeft genomen in zoverre<br />
de hogere overheid de in eerste aanleg verleende<br />
vergunning op proef in beroep niet ongewijzigd<br />
heeft bevestigd; de beslissing in eerste aanleg behoudt<br />
daarentegen haar volle uitwerking wanneer<br />
de hogere overheid de in eerste aanleg verleende<br />
proefvergunning ongewijzigd heeft bevestigd;<br />
2° wanneer vóór de termijn bedoeld in § 2, 1°, a),<br />
[en in § 2, 2°, a)] de hogere overheid de in eerste<br />
aanleg verleende vergunning op proef in beroep<br />
ongewijzigd heeft bevestigd.<br />
– § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 37 B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§4, 1°, gewijzigd bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
–§4, 2°, gewijzigd bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
Art. 41. § 1. In geval de milieuvergunningsaanvraag<br />
betrekking heeft op de lozing in gewone oppervlaktewateren,<br />
openbare riolen of kunstmatige<br />
afvoerwegen voor regenwater van gevaarlijke<br />
stoffen als bedoeld in de EG-richtlijn 76/464/EEG<br />
van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging<br />
veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die<br />
in het aquatisch milieu van de Gemeenschap wor-<br />
340 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
den geloosd en die in de indelingslijst onder [rubrieken<br />
nr. 3.4. of 3.6.3.] zijn aangeduid alsmede<br />
ingeval de milieuvergunningsaanvraag betrekking<br />
heeft op de directe of indirecte lozing in<br />
grondwater van gevaarlijke stoffen als bedoeld in<br />
de EG-richtlijn 80/68/EEG van 17 december 1979<br />
betreffende de bescherming van het grondwater<br />
tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing<br />
van bepaalde gevaarlijke stoffen, dient de milieuvergunning,<br />
voor wat betreft voornoemde lozing<br />
tenminste om de vier jaar aan een nieuw onderzoek<br />
onderworpen. [Dit onderzoek en de eventuele<br />
aanpassing gebeuren minstens overeenkomstig<br />
de programma's opgesteld volgens artikel 2.3.6.1<br />
van Titel II van het VLAREM.]<br />
§ 2. Wanneer de termijn van de vergunning voor<br />
de in § 1 bedoelde lozing meer dan vier jaar overschrijdt,<br />
geschiedt het vierjaarlijkse nieuw onderzoek<br />
van deze vergunning ambtshalve overeenkomstig<br />
de procedure vermeld in artikel 45. [De<br />
bevoegde overheid dient hierbij overeenkomstig<br />
artikel 20 van titel I van het VLAREM de in de indelingslijst<br />
aangeduide overheidsorganen om advies<br />
te verzoeken.]<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 7.1.1.3. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli<br />
1995; aangevuld bij art. 1 B. Vl. Reg. 20 april 2001, B.S., 10 juli<br />
2001, inwerkingtreding: 10 juli 2001 (art. 17)<br />
– § 2 aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg. 20 april 2001, B.S., 10 juli<br />
2001, inwerkingtreding: 10 juli 2001 (art. 17)<br />
[Art. 41bis. Voor inrichtingen die in de vierde<br />
kolom van de indelingslijst met de letter X zijn<br />
aangeduid gelden overeenkomstig de EUrichtlijn<br />
96/61/EG van 24 september 1996 inzake<br />
geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging<br />
bijkomend de volgende bepalingen:<br />
1° de vergunningsvoorwaarden worden door de<br />
bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig<br />
ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld<br />
in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande<br />
GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk<br />
vóór 30 oktober 2007;<br />
2° een toetsing vindt in ieder geval plaats als:<br />
a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging<br />
van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden<br />
in de vergunning gewijzigd of<br />
nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten<br />
worden;<br />
b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare<br />
technieken een significante beperking van de<br />
emissies zonder buitensporige kosten mogelijk<br />
maken;<br />
c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit<br />
de toepassing van andere technieken vereist;<br />
d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen.]<br />
– Ingevoegd bij art. 38 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 42. § 1. In geval een vergunde inrichting<br />
door een andere exploitant wordt overgenomen,<br />
blijven de toegestane vergunningen geldig voor<br />
de duur ervan.<br />
§ 2. [De overnemer moet de overname, bedoeld in<br />
§ 1, vóór de datum van inwerkingtreding van de<br />
overname melden door middel van het meldings-<br />
formulier, bedoeld in artikel 2, § 2, dat bij ter post<br />
aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs<br />
moet worden bezorgd aan de overheid<br />
die op het tijdstip van de melding overeenkomstig<br />
de aard en de klasse in eerste aanleg bevoegd<br />
is voor de overgenomen inrichting.]<br />
[§ 3. De overheid, bedoeld in § 2, neemt kennis<br />
van de melding en gaat na welke lopende vergunningen<br />
van toepassing zijn op de voor overname<br />
gemelde inrichting.<br />
Deze overheid kan hierover het advies inwinnen<br />
van de afdeling Milieuvergunningen van de administratie<br />
voor Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur.<br />
Wanneer de melding, bedoeld in § 2,<br />
betrekking heeft op de overname van een inrichting<br />
die vergund is voor een of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 en 28.2 van de indelingslijst,<br />
vraagt ze in elk geval voor de toepassing<br />
van het decreet van 21 januari 1991 inzake<br />
de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen en zijn uitvoeringsbesluiten<br />
het advies van de Vlaamse Landmaatschappij.]<br />
[§ 4. De overheid, bedoeld in § 2, stuurt vervolgens<br />
aan de overnemer die de melding heeft gedaan<br />
een schriftelijke ontvangstmelding.<br />
Wanneer de melding, bedoeld in § 2, betrekking<br />
heeft op de overname van een inrichting die vergund<br />
is voor een of meer van de subrubrieken 9.3<br />
tot en met 9.8 en 28.2 van de indelingslijst, wordt<br />
in de ontvangstmelding, bedoeld in het eerste lid,<br />
een overzicht gegeven van de voor deze subrubrieken<br />
nog geldige vergunningen met vermelding<br />
van de einddatum van de overeenkomstige vergunningstermijnen<br />
en van de totaal vergunde<br />
aantallen en soorten dieren alsook de vergunde<br />
hoeveelheid en soorten van mestopslag. In voorkomend<br />
geval wordt daarbij melding gemaakt<br />
van de inperkingen die van rechtswege zijn doorgevoerd<br />
ingevolge het decreet van 21 januari<br />
1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen<br />
de verontreiniging door meststoffen en zijn<br />
uitvoeringsbesluiten. De overnemer wordt slechts<br />
geacht in de rechten te zijn getreden van de exploitant<br />
voor de in de voormelde ontvangstmelding<br />
vermelde nog geldende vergunningen.]<br />
[§ 5. De overheid, bedoeld in § 2, stuurt een afschrift<br />
van de ontvangstmelding, bedoeld in § 4,<br />
aan:<br />
1° wanneer het gaat om een inrichting waarvoor<br />
de bestendige deputatie van de provincie bevoegd<br />
is: het college, de commissie, het comité, de overheidsorganen,<br />
diensten en maatschappijen, genoemd<br />
in artikel 35, 5°, c);<br />
2° wanneer het gaat om een inrichting waarvoor<br />
het college van burgemeester en schepenen bevoegd<br />
is: de gouverneur, het comité, de overheidsorganen,<br />
diensten en maatschappijen, genoemd<br />
in artikel 36, 5°, b).]<br />
– § 2 vervangen bij art. 39 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 3 toegevoegd bij art. 40 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
– § 4 toegevoegd bij art. 40 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5 toegevoegd bij art. 40 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Het ARAB bevat geen bepaling die voorschrijft dat het overdragen<br />
van een exploitatievergunning aan het bestuur moet worden<br />
gemeld. Luidens artikel 1 van dat reglement is het bedrijf<br />
trouwens vergunningsplichtig en niet de aanvrager, waaruit<br />
moet worden afgeleid dat de vergunning eerder aan de inrichting<br />
dan aan de persoon van de exploitant gebonden is. In de regeling<br />
van het decreet van 28 juni 1985 kan de milieuvergunning<br />
«als een zakelijk recht worden overgedragen». De door<br />
artikel 42 van Vlarem I gestelde strenge sanctie van het verval<br />
van de vergunning vindt geen rechtsgrond in vorenstaand<br />
artikel 19, noch in enig ander artikel van het decreet. Het moet<br />
met toepassing van artikel 159 van de Grondwet buiten toepassing<br />
worden gelaten. Er moet derhalve worden besloten dat het<br />
niet melden aan de overheid van het overdragen van de exploitatievergunning<br />
in kwestie noch in de ARAB-regeling noch in die<br />
van de milieuvergunning heeft geleid tot het verval van de vergunning<br />
in kwestie (R.v.St., arrest nr. 60.156, 13 juni 1996, Verheye).<br />
HOOFDSTUK XI<br />
EXPLOITATIEVOORWAARDEN EN<br />
VERPLICHTINGEN VAN DE<br />
EXPLOITANT<br />
Art. 43. § 1. De exploitant van een inrichting is<br />
verplicht de in de milieuvergunning opgelegde<br />
bijzondere voorwaarden, de voor de inrichting<br />
geldende algemene of per categorie van inrichting<br />
door de Vlaamse Regering in toepassing van<br />
artikel 20 van het decreet vastgestelde milieuvergunningsvoorwaarden,<br />
alsmede alle andere op de<br />
exploitatie van de inrichting van toepassing zijnde<br />
wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen,<br />
met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu,<br />
van de oppervlaktewateren en van de externe<br />
veiligheid na te leven.<br />
§ 2. Ongeacht de verleende vergunning [...] moet<br />
de exploitant steeds de nodige maatregelen treffen<br />
om schade en hinder te voorkomen.<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 11 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
[Art. 43bis. Bij de bepaling van de beste beschikbare<br />
technieken omschreven in artikel 1,<br />
29°, moeten de volgende punten speciaal in aanmerking<br />
worden genomen:<br />
1° de toepassing van technieken die weinig afval<br />
veroorzaken;<br />
2° de toepassing van minder gevaarlijke stoffen;<br />
3° de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken<br />
voor de terugwinning en recycling van de in<br />
het proces uitgestoten en gebruikte stoffen en van<br />
afval;<br />
4° vergelijkbare processen, apparaten of exploitatiemethoden<br />
die met succes op industriële schaal<br />
zijn beproefd;<br />
5° de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling<br />
van de wetenschappelijke kennis;<br />
6° de aard, de effecten en de omvang van de betrokken<br />
emissies;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 341
7° de data van ingebruikneming van de nieuwe of<br />
bestaande installaties en/of inrichtingen;<br />
8° de tijd die nodig is voor het omschakelen op<br />
een betere beschikbare techniek;<br />
9° het verbruik en de aard van de grondstoffen<br />
(met inbegrip van water) en de energie-efficiëntie;<br />
10° de noodzaak het algemene effect van de emissies<br />
en de risico's op het milieu te voorkomen of<br />
tot een minimum te beperken;<br />
11° de noodzaak ongevallen te voorkomen en de<br />
gevolgen daarvan voor het milieu te beperken;<br />
12° de milieuvoorwaarden vastgesteld door titel II<br />
van het VLAREM die inzonderheid de krachtens<br />
artikel 16, lid 2, van de EG-richtlijn 96/61/EG van<br />
24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging door de EU-<br />
Commissie, of door internationale organisaties<br />
bekendgemaakte informatie omvat.]<br />
– Ingevoegd bij art. 41 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 43ter. Een inrichting en/of een installatie<br />
dient overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG<br />
van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging zo te<br />
worden geëxploiteerd dat:<br />
1° alle passende preventieve maatregelen tegen<br />
verontreiniging worden getroffen, met name door<br />
toepassing van de beste beschikbare technieken;<br />
2° geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt;<br />
3° overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende<br />
de voorkoming en het beheer van afvalstoffen<br />
en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming<br />
en -beheer het ontstaan van afvalstoffen<br />
wordt voorkomen; waar dit niet gebeurt, moeten<br />
die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend<br />
worden als secundaire grondstof of, wanneer<br />
dat technisch en economisch onmogelijk is,<br />
zodanig worden verwijderd dat milieu-effecten<br />
worden voorkomen of beperkt;<br />
4° de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt;<br />
5° de nodige maatregelen worden getroffen om<br />
ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan<br />
te beperken;<br />
6° bij de definitieve stopzetting van de activiteiten<br />
de nodige maatregelen worden getroffen om het<br />
gevaar van verontreiniging te voorkomen en het<br />
exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand<br />
te brengen.]<br />
– Ingevoegd bij art. 42 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 44. § 1. [...]<br />
§ 2. Wanneer een inrichting van klasse 1 of 2, of<br />
een gedeelte van deze inrichting, wegens brand of<br />
ontploffing veroorzaakt ten gevolgde van de exploitatie<br />
van de inrichting, is vernield, is de exploitant<br />
verplicht dit binnen een termijn van drie<br />
maanden te melden:<br />
1° aan de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
alsmede aan het in § 1 vermelde Bestuur<br />
Milieuvergunningen, wanneer het gaat om een<br />
inrichting van klasse 1;<br />
2° aan de burgemeester van de gemeente waarin<br />
de exploitatie gebeurt, wanneer het gaat om een<br />
inrichting van klasse 2.<br />
– § 1 opgeheven bij art. 12 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 45. § 1. [De bevoegde overheid kan bij gemotiveerde<br />
beslissing de in de lopende vergunning(en)<br />
opgelegde voorwaarden wijzigen of aanvullen:<br />
1° ambtshalve;<br />
2° op verzoek van de in artikel 20 vermelde adviesorganen<br />
in zoverre deze bevoegd zijn voor adviesverlening<br />
met betrekking tot bedoelde inrichting;<br />
3° op verzoek van de exploitant;<br />
4° op verzoek van elke natuurlijke persoon of<br />
rechtspersoon die ten gevolge van de vestiging en<br />
de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder<br />
kan ondervinden;<br />
5° op verzoek van elke rechtspersoon die zich de<br />
bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu<br />
dat door de hinder ten gevolge van de vestiging<br />
en de exploitatie van de inrichting kan worden<br />
getroffen.<br />
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder<br />
«bevoegde overheid» verstaan de overheid die in<br />
eerste aanleg bevoegd is, tenzij een hogere overheid<br />
een of meer van de lopende vergunningen<br />
heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden ervan<br />
heeft gewijzigd. In dat geval is deze hogere<br />
overheid bevoegd.]<br />
§ 2. [Het verzoek, bedoeld in § 1, dient per ter post<br />
aangetekende zending naar de overheid, bevoegd<br />
in § 1, gestuurd te worden.]<br />
§ 3. Behoudens wanneer het gaat om een ambtshalve<br />
beslissing, dient het in § 1 bedoelde verzoek<br />
te vermelden:<br />
1° de identificatie van de inrichting als bedoeld in<br />
artikel 5, § 2, 1°, 2°, 3° en 4°;<br />
2° de gevraagde wijziging of aanvulling van de<br />
opgelegde vergunningsvoorwaarden;<br />
3° de motivering van de gevraagde wijziging of<br />
aanvulling;<br />
4° de gegevens met betrekking tot meldingen en<br />
vergunningen als bedoeld in het [artikel 5, § 2,<br />
19°].<br />
§ 4. [Tenzij het gaat om een ambtshalve beslissing,<br />
gelden met betrekking tot de adviesverlening, de<br />
uitspraak, de stilzwijgende weigering en de bekendmaking<br />
volgend op een verzoek, bedoeld in<br />
§ 1, de volgende bepalingen:<br />
1° wanneer de bevoegde overheid de Vlaamse minister<br />
is:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
a) adviesverlening:<br />
de Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Landen<br />
Waterbeheer van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur stuurt een afschrift van het verzoek,<br />
bedoeld in § 1, nadat dit ontvankelijk en volledig<br />
werd bevonden, naar de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
met verzoek om advies;<br />
de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de<br />
gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen<br />
hun advies uit overeenkomstig de bepalingen<br />
van de hoofdstukken VI en VII; de voorzitter en de<br />
secretaris van de commissie voeren de hen door<br />
artikel 27 en 28 toebedeelde opdrachten uit;<br />
b) uitspraak:<br />
binnen een termijn van vier maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van het verzoek,<br />
bedoeld in § 1, doet de Vlaamse minister hierover<br />
uitspraak;<br />
c) bekendmaking:<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), stuurt binnen een termijn van<br />
tien kalenderdagen na de datum van de beslissing,<br />
deze beslissing of een eensluidend verklaard<br />
afschrift ervan per ter post aangetekende zending<br />
met de opdracht tot bekendmaking ervan naar de<br />
bevoegde burgemeester;<br />
de burgemeester maakt de beslissing bekend<br />
overeenkomstig hoofdstuk IX;<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), stuurt dezelfde dag als tot de<br />
verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt overgegaan,<br />
per ter post aangetekende zending of bij<br />
afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving<br />
naar:<br />
– de gewestelijke milieuvergunningscommissie;<br />
– de gouverneur alsmede de bestendige deputatie<br />
van de provincieraad van de provincie waartoe de<br />
percelen van de inrichting behoren;<br />
– het college, de commissie, het comité, de overheidsorganen,<br />
diensten en maatschappijen genoemd<br />
in artikel 35, 5°, c);<br />
d) stilzwijgende weigering:<br />
als de Vlaamse minister binnen een termijn van<br />
vier maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending<br />
van het verzoek, bedoeld in § 1, geen uitspraak<br />
heeft gedaan, wordt de aangevraagde wijziging<br />
en/of aanvulling van vergunningsvoorwaarden<br />
geacht te zijn geweigerd;<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), licht binnen een termijn van<br />
tien kalenderdagen na het verstrijken van de in<br />
het eerste lid vermelde termijn de aanvrager en de<br />
exploitant in over voormelde stilzwijgende weigering;<br />
de Vlaamse minister stuurt een eensluidend afschrift<br />
van het in het tweede lid bedoelde schrij-<br />
342 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
ven, bedoeld in het tweede lid, ter kennisgeving<br />
aan de bevoegde burgemeester alsmede aan de<br />
instanties genoemd in c), derde lid;<br />
2° wanneer de bevoegde overheid de bestendige<br />
deputatie van de provincieraad is: artikel 35, 3°,<br />
4°, 5° en 6°, met dien verstande dat de behandelingstermijn<br />
aanvangt op de datum van verzending<br />
van het in § 1 bedoelde verzoek in plaats van<br />
op de datum van verklaring tot ontvankelijkheid<br />
en volledigheid van de vergunningsaanvraag;<br />
3° wanneer de bevoegde overheid het college van<br />
burgemeester en schepenen is: artikel 36, 3°, 4°,<br />
5° en 6°, met dien verstande dat de behandelingstermijn<br />
aanvangt op de datum van verzending<br />
van het in § 1 bedoelde verzoek in plaats van op de<br />
datum van verklaring tot ontvankelijkheid en volledigheid<br />
van de vergunningsaanvraag.]<br />
Wanneer het in § 1 bedoelde verzoek niet uitgaat<br />
van de exploitant, wordt deze laatste door de in<br />
§ 1 bedoelde overheid hiervan per ter post aangetekende<br />
zending in kennis gesteld binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na ontvangst van het<br />
verzoek.<br />
§5. Wanneer de in §1 bedoelde beslissing ambtshalve<br />
wordt genomen, wordt deze bekendgemaakt<br />
overeenkomstig, naargelang de inrichting,<br />
de bepalingen van [artikel 45, § 4, 1°, c)], van<br />
artikel 35, 5° of van artikel 36, 5°.<br />
§ 6. Indien na aanmaning door de Vlaamse minister<br />
de bevoegde overheid niet of onvolkomen optreedt,<br />
of indien er ernstig gevaar dreigt voor de<br />
mens en het leefmilieu, kan de Vlaamse minister<br />
de vergunningsvoorwaarden ambtshalve wijzigen<br />
of aanvullen.<br />
Deze beslissing wordt bekendgemaakt overeenkomstig<br />
de bepalingen van § 5.<br />
– § 1 vervangen bij art. 43 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2 vervangen bij art. 44 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 4°, gewijzigd bij art. 45, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 4, lid 1, vervangen bij art. 45, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 5 gewijzigd bij art. 45, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– De bepaling vervat in artikel 45, § 4, tweede lid, heeft tot doel<br />
de exploitant erover in te lichten dat een verzoek tot aanvulling<br />
of wijziging van de vergunningsvoorwaarden werd ingediend en<br />
hem de elementen en argumenten ter staving van dat verzoek<br />
mede te delen, opdat hij zijn standpunt dienaangaande met kennis<br />
van zaken zou kunnen verdedigen (R.v.St., schorsingsarrest<br />
nr. 90.532, 26 oktober 2000, NV De Coninck Algemeen Aannemingsbedrijf).<br />
HOOFDSTUK XII<br />
VERVAL, SCHORSING EN OPHEFFING<br />
VAN DE VERGUNNING<br />
Art. 46. De in artikel 5 bedoelde milieuvergunning<br />
vervalt van rechtswege voor de inrichting die<br />
of voor het gedeelte van de inrichting dat:<br />
1° niet is in gebruik genomen binnen de overeenkomstig<br />
artikel 30 vastgestelde termijn van ingebruikname;<br />
2° vernield is wegens brand of ontploffing veroorzaakt<br />
ten gevolge van de exploitatie van de inrichting;<br />
3° gedurende twee opeenvolgende jaren niet<br />
werd geëxploiteerd;<br />
[4° niet verder wordt geëxploiteerd overeenkomstig<br />
de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet<br />
van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige,<br />
volledige en definitieve stopzetting van de<br />
productie van alle dierlijke mest, afkomstig van<br />
een of meerdere diersoorten, en zijn uitvoeringsbesluiten.]<br />
–4° toegevoegd bij art. 12 B. Vl. Reg. 20 april 2001, B.S., 28 april<br />
2001, inwerkingtreding: 1 mei 2001 (art. 15)<br />
– Zie B. Vl. Reg. 20 april 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige<br />
en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke<br />
mest, afkomstig van varkens, B.S., 28 april 2001, inwerkingtreding:<br />
1 mei 2001 (art. 15)<br />
Art. 47. § 1. [Als de exploitant de bepalingen van<br />
het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten alsmede<br />
de geldende vergunningsvoorwaarden niet naleeft,<br />
kan de bevoegde overheid bij gemotiveerde<br />
beslissing de milieuvergunning volledig of gedeeltelijk<br />
schorsen of opheffen.<br />
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bevoegde<br />
overheid verstaan de overheid die in eerste<br />
aanleg bevoegd is, tenzij een hogere overheid een<br />
of meer van de lopende vergunningen heeft verleend<br />
of de vergunningsvoorwaarden ervan heeft<br />
gewijzigd. In dat geval is deze hogere overheid bevoegd.]<br />
§ 2. De in § 1 bedoelde beslissing wordt getroffen<br />
op de volgende wijze:<br />
1° de in § 1 vermelde overheid vraagt het advies<br />
van de overeenkomstig artikel 58 met het toezicht<br />
gelaste ambtenaren alsmede, indien deze bevoegde<br />
overheid niet het College van Burgemeester en<br />
Schepenen van de gemeente waarin de exploitatie<br />
gebeurt, over het voornemen de milieuvergunning<br />
volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te<br />
heffen;<br />
2° binnen een termijn van zestig kalenderdagen<br />
na verzending van de in sub 1° vermelde adviesaanvraag<br />
verlenen de in sub 1 bedoelde ambtenaren<br />
en in voorkomend geval, de burgemeester, het<br />
gevraagde advies, samen met een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het (de) door hen proces(sen)-verbaal<br />
van vaststelling van de overtredingen;<br />
indien dit advies niet binnen de gestelde<br />
termijn is uitgebracht, worden de ambtenaren en,<br />
in voorkomend geval, de burgemeester geacht de<br />
voorgenomen maatregel tot schorsing of opheffing<br />
bij te treden;<br />
deze ambtenaren en, in voorkomend geval, de<br />
burgemeester kunnen op eigen initiatief aan de<br />
bevoegde overheid voorstellen doen om de vergunning<br />
volledig of gedeeltelijk te schorsen of op<br />
te heffen; in dat geval dient het voorstel tot schorsing<br />
of opheffing gemotiveerd en vergezeld van<br />
een voor eensluidend verklaard afschrift van het<br />
(de) door het opgestelde proces(sen)-verbaal van<br />
vaststelling van de overtredingen;<br />
3° de in § 1 vermelde overheid kan na de in het<br />
eerste lid van sub 2° bedoelde termijn of op basis<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
van het in het tweede lid van sub 2° bedoelde<br />
voorstel een beslissing tot volledige of gedeeltelijke<br />
schorsing of opheffing van de vergunning op<br />
gemotiveerde wijze treffen;<br />
4° de in sub 3° bedoelde beslissing wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig naargelang de inrichting,<br />
of de bepalingen van [artikel 45, § 4, 1°, c)],<br />
artikel 35, 5° of artikel 36, 5°.<br />
– § 1 vervangen bij art. 46, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, 4°, gewijzigd bij art. 46, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 48. Indien de bevoegde overheid in het geval<br />
bedoeld in artikel 47, § 1 niet of onvolkomen<br />
optreedt, kan de Vlaamse minister bij gemotiveerd<br />
besluit te allen tijde, welke ook de klasse van<br />
de inrichting is, de vergunning volledig of gedeeltelijk<br />
schorsen of opheffen.<br />
HOOFDSTUK XIII<br />
[BEROEPEN]<br />
Opschrift laatst vervangen bij art. 3 B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
Afdeling I<br />
[Beroepen tegen in eerste aanleg door het<br />
college van burgemeester en schepenen<br />
genomen beslissingen over<br />
milieuvergunningsaanvragen en gedane<br />
aktenamen van mededelingen kleine<br />
veranderingen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
Art. 49. § 1. [Tegen elke beslissing van het college<br />
van burgemeester en schepenen over een vergunningsaanvraag<br />
als bedoeld in artikel 6, § 1, 2°,<br />
en tegen een door hetzelfde college gedane aktename<br />
als bedoeld in artikel 6quater, § 4] kan beroep<br />
worden ingediend bij de Bestendige Deputatie<br />
van de provincieraad, door:<br />
1° de aanvrager van de vergunning of de exploitant;<br />
2° de gouverneur van de provincie waar de percelen<br />
van de inrichting gelegen zijn;<br />
3° de adviesverlenende overheidsorganen die<br />
overeenkomstig artikel 20, § 1 [adviesbevoegdheid<br />
hebben over de inrichting];<br />
4° elke natuurlijke en rechtspersoon die tengevolge<br />
van de vestiging en de exploitatie van de inrichting<br />
rechtstreeks hinder kan ondervinden, alsook<br />
elke rechtspersoon die zich de bescherming tot<br />
doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door deze<br />
hinder kan worden getroffen.<br />
§ 2. Het in § 1 bedoeld beroep dient bij de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad ingediend bij<br />
ter post aangetekend schrijven binnen een termijn<br />
van dertig kalenderdagen:<br />
1° voor de in § 1, 1°, 2°, 3° vermelde personen en<br />
overheden, na de dag van verzending of afgifte<br />
van het voor eensluidend verklaard afschrift van<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 343
de beslissing overeenkomstig het bepaalde in<br />
artikel 36, 5°;<br />
2° voor de in § 1, 4° vermelde personen, na de dag<br />
dat tot de in artikel 31 bedoelde aanplakking van<br />
de bekendmaking is overgegaan;<br />
3° indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgende<br />
weigering, voor de in § 1, 1° vermelde<br />
personen, na de dag van de stilzwijgende weigering.<br />
Bij het beroepschrift dient gevoegd:<br />
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van<br />
het in artikel 31, § 3 of artikel 31, § 4 bedoelde attest,<br />
behoudens wanneer het beroep betrekking<br />
heeft op een stilzwijgende weigering; in dit laatste<br />
geval dient een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
bijgevoegd van het bewijs van de per post<br />
aangetekende zending of van de afgifte van de<br />
vergunningsaanvraag;<br />
2° in voorkomend geval, een bewijs van betaling<br />
van de dossiertaks.<br />
§ 3. Het in § 1 bedoelde beroep, in zoverre dit ontvankelijk<br />
wordt bevonden, schorst de bestreden<br />
beslissing:<br />
1° wanneer het beroep wordt ingediend door de<br />
personen of instanties vermeld in § 1, 2° of 3°;<br />
2° wanneer het beroep wordt ingediend door de<br />
exploitant die houder is van een proefvergunning<br />
in zoverre de bestreden beslissing na de proefvergunning<br />
een weigering inhoudt.<br />
In de andere gevallen dan de in sub 1° en 2° bedoelde<br />
gevallen schorst het in § 1 bedoelde beroep<br />
de bestreden beslissing niet.<br />
– § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 48, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–§1, 3°, gewijzigd bij art. 48, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Artikel 49, § 1, 4°, van Vlarem I bepaalt dat tegen elke beslissing<br />
van het college van burgemeester en schepenen over een<br />
milieuvergunningsaanvraag beroep kan worden ingesteld door<br />
«elke natuurlijke en rechtspersoon die tengevolge van de vestiging<br />
en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan<br />
ondervinden, alsook elke rechtspersoon die zich de bescherming<br />
tot doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door deze hinder kan<br />
worden getroffen». Artikel 8 van de statuten van de tussenkomende<br />
partij luidde ten tijde van het indienen van het administratief<br />
beroep als volgt: «De vereniging stelt zich ten doel in het<br />
in artikel 2 omschreven werkingsgebied, het beleid op het terrein<br />
van milieuzorg, natuurbehoud, landschapsbescherming en<br />
alle in dit kader daarmee verband houdende vraagstukken te beoordelen,<br />
ten beïnvloeden en te begeleiden, alles in de meest uitgebreide<br />
zin. Tevens tracht zij als informatiebron op te treden<br />
voor andere milieuverenigingen en belangstellenden». Daaruit<br />
kan prima facie worden afgeleid dat de VZW Benegora Leefmilieu<br />
het beleid op het milieuvlak wil beoordelen, beïnvloeden en<br />
begeleiden en dit binnen haar werkingsgebied dat volgens<br />
artikel 2 van de statuten zich uitstrekt over de provincies Antwerpen,<br />
Noord-Brabant en Zeeland. Het maatschappelijk doel betreft<br />
prima facie aldus een beleidsbeïnvloeding op het milieuvlak.<br />
Op het eerste gezicht lijkt niet te kunnen worden aangenomen<br />
dat op grond van het omschreven maatschappelijk doel<br />
kan worden besloten dat de tussenkomende partij specifiek de<br />
bescherming van het leefmilieu beoogt dat door de hinder uitgaande<br />
van de inrichting van de verzoekende partij kan worden<br />
getroffen (R.v.St., schorsingsarrest nr. 101.247, 29 november<br />
2001, BVBA Stafort).<br />
Art. 50. Het in artikel 49 bedoelde beroep wordt<br />
bekendgemaakt en behandeld als volgt:<br />
1° Onderzoek ontvankelijkheid:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde provinciale<br />
ambtenaar onderzoekt het beroep en zijn bijlagen<br />
op zijn ontvankelijkheid;<br />
b) wordt het beroep onontvankelijk bevonden,<br />
dan wordt de indiener van het beroep door de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad of de in<br />
sub a) vermelde gemachtigde ambtenaar binnen<br />
veertien kalenderdagen na het verstrijken van de<br />
periode van bekendmaking bedoeld in artikel 31<br />
hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis<br />
gesteld; de procedure voor het niet ontvankelijk<br />
bevonden beroep is hiermee beëindigd.<br />
[Heeft de onontvankelijkheid, bedoeld in het eerste<br />
lid, evenwel betrekking op het niet bijvoegen<br />
van de door het artikel 49, § 2, voorgeschreven bijlage(n),<br />
wordt de indiener van het beroep door de<br />
bestendige deputatie van de provincie of de gemachtigde<br />
ambtenaar, bedoeld in a), hiervan in<br />
kennis gesteld bij ter post aangetekend schrijven;<br />
indien de indiener van het beroep binnen een termijn<br />
van veertien kalenderdagen na verzending<br />
van voormelde kennisgeving, de ontbrekende bijlage(n)<br />
niet heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediend<br />
beroepschrift, wordt het beroep van rechtswege<br />
onontvankelijk;]<br />
c) wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan<br />
wordt de indiener van het beroep door de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad of de in sub<br />
a) vermelde gemachtigde ambtenaar binnen<br />
veertien kalenderdagen na het verstrijken van de<br />
periode van bekendmaking bedoeld in artikel 31<br />
hiervan per ter post aangetekend schrijven in kennis<br />
gesteld; in zoverre het beroep niet door de exploitant<br />
is ingediend, wordt deze laatste binnen<br />
dezelfde termijn door de voormelde Deputatie of<br />
gemachtigde ambtenaar per ter post aangetekend<br />
schrijven kennis gegeven van het ontvankelijk beroep;<br />
2° Adviesverlening:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt op de dag van de verzending van het in<br />
sub 1°, c) bedoelde schrijven een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het ontvankelijk bevonden<br />
beroep ter kennisgeving aan het bevoegde<br />
College van Burgemeester en Schepenen; de<br />
burgemeester maakt binnen een termijn van tien<br />
kalenderdagen, na ontvangst van voormeld schrijven<br />
één exemplaar van het volledige vergunningsaanvraagdossier<br />
dat het voorwerp van het beroep<br />
uitmaakt aan de in artikel 22 bedoelde commissie<br />
over;<br />
b) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt op de dag van de verzending van het in<br />
sub 1°, c) bedoelde schrijven, vijf voor eensluidend<br />
verklaarde afschriften van het ontvankelijk bevonden<br />
beroep aan de in artikel 22 bedoelde provinciale<br />
milieuvergunningscommissie met verzoek<br />
om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de in<br />
artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergun-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
ningscommissie, brengen hun advies uit overeenkomstig<br />
het bepaalde in [respectievelijk] de hoofdstukken<br />
VI en VII; de voorzitter en de secretaris<br />
van voornoemde commissie zorgen voor de uitvoering<br />
van de hen door de artikelen 23 en 24 toebedeelde<br />
opdrachten;<br />
3° [Uitspraak:<br />
a) de bestendige deputatie van de provincie kan<br />
bij gemotiveerd besluit de termijn waarbinnen zij<br />
uitspraak moet doen eenmaal verlengen met<br />
maximum één maand; de bestendige deputatie<br />
van de provincie of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in 1°, a), deelt deze beslissing voor het<br />
verstrijken van de vastgestelde termijn bij ter post<br />
aangetekende zending mee aan de aanvrager alsmede<br />
aan de indiener van het beroep;<br />
b) binnen een termijn van vier maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep<br />
door de bestendige deputatie van de provincie, of<br />
in voorkomend geval vóór het verstrijken van de<br />
verlengde termijn, doet de bestendige deputatie<br />
van de provincie uitspraak over het beroep; deze<br />
uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing over<br />
de aanspraken en bezwaren die door de indiener(s)<br />
van het beroep werden gesteld;]<br />
4° Bekendmaking:<br />
a) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na de datum van de beslissing, deze beslissing<br />
of een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
ervan per ter post aangetekende zending aan de<br />
bevoegde burgemeester met de opdracht tot bekendmaking<br />
ervan;<br />
b) de bevoegde burgemeester maakt de beslissing<br />
over het beroep bekend overeenkomstig het bepaalde<br />
in hoofdstuk IX;<br />
c) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
zendt dezelfde dag als tot de verzending bedoeld<br />
in sub a) wordt overgegaan, per ter post<br />
aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs<br />
een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de beslissing ter kennisgeving aan:<br />
– de exploitant;<br />
– de in artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie;<br />
– de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moeten verlenen;<br />
– het Bestuur voor Milieu-inspectie van de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
– de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het<br />
Vlaamse Gewest;<br />
– de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
– het College van Burgemeester en Schepenen;<br />
– de Technische Inspectie van de Administratie<br />
voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling<br />
en Arbeid;<br />
344 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing<br />
der werkplaatsen van de inrichting bedoeld<br />
in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming,<br />
in zoverre dit bestaat;<br />
– indien het gaat om een inrichting waarvoor een<br />
veiligheidsrapport is vereist, de dienst van de Civiele<br />
Bescherming gelast met de opstelling van<br />
het rampenplan bedoeld in artikel 7, § 2 van de<br />
wet van 21 januari 1987 inzake de risico's van<br />
zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten;<br />
5° Stilzwijgende vergunning:<br />
a) [als binnen een termijn van vier maanden, te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep<br />
of, in voorkomend geval, voor het verstrijken<br />
van de verlengde termijn, door de bestendige deputatie<br />
van de provincieraad geen uitspraak is gedaan,<br />
wordt:<br />
– indien de vergunning in eerste aanleg werd geweigerd<br />
of er in eerste aanleg geen uitspraak werd<br />
gedaan binnen de vastgestelde of verlengde termijn:<br />
de aangevraagde vergunning geacht te zijn verkregen<br />
voor een termijn van twintig jaar, tenzij<br />
het gaat om een verandering in welk geval een termijn<br />
gelijk verstrijkend met de lopende milieuvergunning<br />
geldt; de termijn van ingebruikneming<br />
alsmede de aanvangsdatum en de einddatum van<br />
de vergunningstermijn zijn deze bepaald in<br />
artikel 30;<br />
– indien in eerste aanleg een vergunning werd<br />
verleend en er een beroep werd ingediend door de<br />
gouverneur, het college van burgemeester en<br />
schepenen of de adviesverlenende overheidsorganen:<br />
de in eerste aanleg verleende vergunning geacht<br />
definitief te zijn;]<br />
b) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambtenaar<br />
licht binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na het verstrijken van de in sub a) vermelde<br />
termijn de aanvrager in over voormelde stilzwijgende<br />
vergunning met de mededelingen dat met<br />
het decreet met de exploitatie van de inrichting, of<br />
het gedeelte van de inrichting dat het voorwerp<br />
van het beroep uitmaakt, mag worden gestart<br />
mits eerbiediging van:<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden, indien<br />
de vergunning in eerste aanleg al of niet stilzwijgend<br />
werd geweigerd;<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden alsmede<br />
van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de<br />
in eerste aanleg verleende vergunning, indien de<br />
vergunning in eerste aanleg werd verleend;<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden alsmede<br />
van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de<br />
proefvergunning, indien binnen de vastgestelde<br />
termijn geen uitspraak is gedaan over de definitieve<br />
beslissing na proefvergunning;<br />
c) de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
of de in sub 1°, a) vermelde gemachtigde ambte-<br />
naar maakt een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van het in sub b) bedoelde schrijven ter<br />
kennisgeving over aan de bevoegde burgemeester<br />
alsmede aan de instanties vermeld in sub 4°, c).<br />
–1°, b), al. 2, ingevoegd bij art. 49, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–2°, c), gewijzigd bij art. 14 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–3° vervangen bij art. 49, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–5°, a), vervangen bij art. 49, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– De termijn van art. 50, 4°, c), is geen termijn van orde (R.v.St.,<br />
16 december 1993, R.W., 1993-94, 853).<br />
– In artikel 50, 1°, a, van Vlarem I wordt alleen gewag gemaakt<br />
van een «onderzoek» van het beroep en zijn bijlagen op zijn ontvankelijkheid.<br />
De beslissing over het beroep wordt geregeld door<br />
artikel 50, 3°, b, waarin gewag wordt gemaakt van een «uitspraak»<br />
over het «beroep». Dit betekent dat de bestendige deputatie<br />
uitspraak doet over alle aspecten van het beroep, dit wil<br />
zeggen ook over de ontvankelijkheid van het beroep. Het in<br />
artikel 50, 1°, a, bedoelde onderzoek vermag dan ook slechts tot<br />
een voorlopig oordeel over die ontvankelijkheid te leiden (R.v.St.,<br />
arrest nr. 97.232, 28 juni 2001, de Openbare Afvalmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest (OVAM)).<br />
Afdeling II<br />
[Beroepen tegen in eerste aanleg door de<br />
bestendige deputatie van de provincie<br />
getroffen beslissingen over<br />
milieuvergunningsaanvragen en gedane<br />
aktenamen van mededelingen kleine<br />
veranderingen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 50 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 51. § 1. [Tegen elke beslissing in eerste aanleg<br />
van de bestendige deputatie van de provincie<br />
over een vergunningsaanvraag als bedoeld in<br />
artikel 6, § 1, 1° en tegen een door dezelfde deputatie<br />
gedane aktename als bedoeld in<br />
artikel 6quater, 3°] kan beroep worden ingediend<br />
bij de Vlaamse Regering, [...], door de personen en<br />
instanties vermeld in artikel 49, § 1 alsmede door<br />
het College van Burgemeester en Schepenen van<br />
de gemeente waarin de inrichting is gelegen.<br />
§ 2. [Het in § 1 bedoelde beroep bij de Vlaamse Regering<br />
dient ingediend bij ter post aangetekend<br />
schrijven, gericht aan de Vlaamse minister, op het<br />
adres van het bestuur Milieuvergunningen van de<br />
Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting<br />
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />
of van het kabinet van de Vlaamse minister, binnen<br />
een termijn van dertig kalenderdagen:]<br />
1° voor de in artikel 49, § 1, 1° en 3° vermelde personen<br />
en instanties, alsmede voor het College van<br />
Burgemeester en Schepenen van de gemeente<br />
waarin de inrichting is gelegen, na de datum van<br />
verzending of afgifte van het voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van de beslissing overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 35, 5°;<br />
2° voor de in artikel 49, § 1, 2° vermelde gouverneur<br />
van de provincie, na de dag dat de bestreden<br />
beslissing werd getroffen;<br />
3° voor de in artikel 49, § 1, 4° vermelde personen,<br />
na de dag tot de in artikel 31 bedoelde aanplakking<br />
van de bekendmaking is overgegaan;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
4° indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgende<br />
weigering voor de in artikel 49, § 1, 1°<br />
vermelde personen, na de dag van de stilzwijgende<br />
weigering.<br />
Bij het beroepschrift dient gevoegd:<br />
1° behoudens wanneer het beroep door de bevoegde<br />
gouverneur van de provincie wordt ingediend,<br />
een voor eensluidend verklaart afschrift<br />
van:<br />
– voor de in artikel 49, § 1, 1° en 3° vermelde personen<br />
en instanties, alsmede het College van Burgemeester<br />
en Schepenen van de gemeente waarin<br />
de inrichting is gelegen, het attest bedoeld in<br />
artikel 31, § 4 behoudens wanneer het beroep betrekking<br />
heeft op een stilzwijgende weigering;<br />
– voor de in artikel 49, § 1, 4° vermelde personen,<br />
het attest bedoeld in artikel 31, § 3;<br />
wanneer het beroep betrekking heeft op een stilzwijgende<br />
weigering dient een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift bijgevoegd voor het bewijs van<br />
de per post aangetekende zending of van de afgifte<br />
van de vergunningsaanvraag;<br />
2° in voorkomend geval, een bewijs van betaling<br />
van de dossiertaks.<br />
§ 3. Het in § 1 bedoelde beroep, in zoverre dit ontvankelijk<br />
wordt bevonden, schorst de bestreden<br />
beslissing:<br />
1° wanneer het beroep wordt ingediend door de<br />
personen of instanties vermeld in artikel 49, § 1,<br />
2° of 3°, alsmede door het College van Burgemeester<br />
en Schepenen van de gemeente waarin<br />
de inrichting is gelegen;<br />
2° wanneer het beroep wordt ingediend door de<br />
exploitant die houder is van een proefvergunning<br />
in zoverre de bestreden beslissing na de proefvergunning<br />
een weigering inhoudt.<br />
In de andere dan de in sub 1° en 2° bedoelde gevallen<br />
schorst het in § 1 bedoelde beroep de bestreden<br />
beslissing niet.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 15, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 51 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2, inleidende zin, vervangen bij art. 15, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober<br />
1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
2°<br />
– Tijdens de bespreking van de ontwerptekst van het milieuvergunningsdecreet<br />
in de betrokken commissie van de Vlaamse<br />
Raad, antwoordde de bevoegde Gemeenschapsminister op de<br />
vraag wanneer bedoelde beroepstermijn precies ingaat, «dat<br />
voor de aanvrager daarmee wordt bedoeld de dag waarop hij individueel<br />
kennis krijgt van de beslissing. Art. 51, § 2 Vlarem I, in<br />
zoverre het voorschrijft dat het beroep moet worden ingediend<br />
binnen een termijn van dertig kalenderdagen «na de datum van<br />
verzending ... van het voor eensluidend verklaard afschrift van de<br />
beslissing...», lijkt strijdig te zijn met de bovenvermelde interpretatie<br />
die de decreetgever tijdens de voorbereiding ervan uitdrukkelijk<br />
aan artikel 23, § 3 van het milieuvergunningsdecreet heeft<br />
gegeven; de Vlaamse Regering lijkt aldus de haar door artikel 24,<br />
§ 2, van dat decreet verleende bevoegdheid tot het regelen van<br />
de wijze waarop het beroep moet worden bekendgemaakt en<br />
behandeld te hebben overschreden. Gelet op artikel 159 van de<br />
Grondwet moet artikel 51, § 2 van Vlarem I buiten toepassing<br />
worden gelaten en de tijdigheid van het beroep van de verzoekende<br />
partij tegen het besluit van de bestendige deputatie moet<br />
worden getoetst aan artikel 23, § 3 van milieuvergunningsdecreet,<br />
geïnterpreteerd als hierboven uiteengezet (R.v.St., schorsingsarrest<br />
nr. 60.548, 27 juni 1996, Viaene).<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 345
Art. 52. Het in artikel 51 bedoelde beroep wordt<br />
bekendgemaakt en behandeld als volgt:<br />
1° Onderzoek ontvankelijkheid:<br />
a) de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar<br />
van het Bestuur Milieuvergunning van de<br />
Administratie Milieu, Natuur en Landinrichting<br />
onderzoekt het beroep en zijn bijlagen op zijn ontvankelijkheid;<br />
b) [heeft de onontvankelijkheid, bedoeld in het<br />
eerste lid, evenwel betrekking op het niet bijvoegen<br />
van de door het artikel 49, § 2, voorgeschreven<br />
bijlage(n), wordt de indiener van het beroep<br />
door de Vlaamse minister of de sub a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar hiervan in kennis gesteld<br />
bij ter post aangetekend schrijven; indien de indiener<br />
van het beroep binnen een termijn van veertien<br />
kalenderdagen na verzending van voormelde<br />
kennisgeving, de ontbrekende bijlage(n) niet<br />
heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediend beroepschrift,<br />
wordt het beroep van rechtswege onontvankelijk;]<br />
c) wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan<br />
wordt de indiener van het beroep door de Vlaamse<br />
minister of de in sub a) vermelde gemachtigde<br />
ambtenaar binnen veertien kalenderdagen na het<br />
verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld<br />
in artikel 31 hiervan per ter post aangetekend<br />
schrijven in kennis gesteld; in zoverre het beroep<br />
niet door de exploitant is ingediend, wordt<br />
deze laatste binnen dezelfde termijn door de voormelde<br />
Vlaamse minister of gemachtigde ambtenaar<br />
per ter post aangetekend schrijven kennis gegeven<br />
van het ontvankelijk beroep;<br />
2° Adviesverlening:<br />
a) de Vlaamse minister of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van<br />
de verzending van het in sub 1°, c) bedoelde<br />
schrijven een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van het ontvankelijk bevonden beroep ter kennisgeving<br />
aan de bevoegde Bestendige Deputatie<br />
van de provincieraad alsmede aan de burgemeester<br />
van de gemeente(n) waarin de exploitatie is gepland<br />
of gebeurt.<br />
De Bestendige Deputatie van de provincieraad of<br />
de door haar daartoe gemachtigde ambtenaar<br />
maakt binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na ontvangst van voormeld schrijven één exemplaar<br />
van het volledige vergunningsdossier dat<br />
het voorwerp van het beroep uitmaakt aan de in<br />
artikel 26 bedoelde commissie over;<br />
b) de Vlaamse minister of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar zendt op de dag van<br />
de verzending van het in sub 1°, c) bedoelde<br />
schrijven, vrij voor eensluidend verklaarde afschriften<br />
van het ontvankelijk bevonden beroep<br />
aan de in artikel 26 bedoelde gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
met verzoek om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig artikel<br />
20 advies dienen te verlenen alsmede de in artikel<br />
26 bedoelde gewestelijke milieuvergunningscommissie,<br />
brengen hun advies uit overeenkomstig<br />
het bepaalde in [respectievelijk] de hoofdstukken<br />
VI en VII; de voorzitter en de secretaris<br />
van voornoemde commissie zorgen voor de uitvoering<br />
van de hen door de artikelen 27 en 28 toebedeelde<br />
opdrachten;<br />
3° [Uitspraak:<br />
a) de Vlaamse minister kan bij gemotiveerd besluit<br />
de termijn waarbinnen hij een uitspraak<br />
moet doen eenmaal verlengen met maximum één<br />
maand; de Vlaamse minister of de gemachtigde<br />
ambtenaar, bedoeld in 1°, a), deelt deze beslissing<br />
voor het verstrijken van de vastgestelde termijn bij<br />
ter post aangetekende zending mee aan de aanvrager<br />
alsmede aan de indiener van het beroep;<br />
b) binnen een termijn van vijf maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep<br />
door de Vlaamse minister, of in voorkomend geval<br />
voor het verstrijken van de verlengde termijn, doet<br />
de Vlaamse minister uitspraak over het beroep;<br />
deze uitspraak omvat een gemotiveerde beslissing<br />
over de aanspraken en bezwaren die door de indiener(s)<br />
van het beroep werden gesteld;]<br />
4° Bekendmaking<br />
a) de Vlaamse minister of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar zendt binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na de datum van de<br />
beslissing, deze beslissing of een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift ervan per ter post aangetekende<br />
zending aan de bevoegde burgemeester met de<br />
opdracht tot bekendmaking ervan;<br />
b) de bevoegde burgemeester maakt de beslissing<br />
over het beroep bekend overeenkomstig het bepaalde<br />
in hoofdstuk IX;<br />
c) de Vlaamse minister of de onder sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar zendt dezelfde<br />
dag als tot de verzending bedoeld in sub a) wordt<br />
overgegaan, per ter post aangetekende zending of<br />
bij afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving<br />
aan:<br />
–de exploitant;<br />
– de in artikel 26 bedoelde gewestelijke milieuvergunningscommissie;<br />
– de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
van de provincie waartoe de percelen van de inrichting<br />
behoren;<br />
– de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies moeten verlenen;<br />
– het Bestuur voor Milieu-inspectie van de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
– de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het<br />
Vlaamse Gewest;<br />
– de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
– de Technische Inspectie van de Administratie<br />
voor Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling<br />
en Arbeid;<br />
– het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing<br />
der werkplaatsen van de inrichting bedoeld<br />
in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming,<br />
in zoverre dit bestaat;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
– indien het gaat om een inrichting waarvoor een<br />
veiligheidsrapport is vereist, de dienst van de Civiele<br />
Bescherming gelast met de opstelling van<br />
het rampenplan bedoeld in artikel 7, § 2 van de<br />
wet van 21 januari 1987 inzake de risico's van<br />
zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten;<br />
5° Stilzwijgende vergunning:<br />
a) [als binnen een termijn van vijf maanden, te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep<br />
of, in voorkomend geval, voor het verstrijken<br />
van de verlengde termijn door de Vlaamse minister<br />
geen uitspraak is gedaan, wordt:<br />
– indien de vergunning in eerste aanleg werd geweigerd<br />
of er in eerste aanleg geen uitspraak werd<br />
gedaan binnen de vastgestelde of verlengde termijn:<br />
de aangevraagde vergunning geacht te zijn verkregen<br />
voor een termijn van twintig jaar, tenzij<br />
het gaat om een verandering in welk geval een termijn<br />
gelijk verstrijkend met de lopende milieuvergunning<br />
geldt; de termijn van ingebruikneming<br />
alsmede de aanvangsdatum en de einddatum van<br />
de vergunningstermijn zijn deze bepaald in<br />
artikel 30;<br />
– indien in eerste aanleg een vergunning werd<br />
verleend en er beroep werd ingediend door de<br />
gouverneur, het college van burgemeester en<br />
schepenen of de adviesverlenende overheidsorganen:<br />
de in eerste aanleg verleende vergunning geacht<br />
definitief te zijn;]<br />
b) de Vlaamse minister of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar licht binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na het verstrijken<br />
van de in sub a) vermelde termijn de aanvrager in<br />
over voormelde stilzwijgende vergunning met de<br />
mededelingen dat overeenkomstig het artikel 25<br />
van het decreet met de exploitatie van de inrichting,<br />
of het gedeelte van de inrichting dat het<br />
voorwerp van het beroep uitmaakt, mag worden<br />
gestart mits eerbiediging van:<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden, indien<br />
de vergunning in eerste aanleg al of niet stilzwijgende<br />
werd geweigerd;<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden alsmede<br />
van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de<br />
in eerste aanleg verleende vergunning, indien de<br />
vergunning in eerste aanleg werd verleend;<br />
– de algemene en sectoriële voorwaarden alsmede<br />
van de bijzondere voorwaarden opgelegd in de<br />
proefvergunning, indien binnen de vastgestelde<br />
termijn geen uitspraak is gedaan over de definitieve<br />
beslissing na proefvergunning;<br />
c) de Vlaamse minister of de in sub 1°, a) vermelde<br />
gemachtigde ambtenaar maakt een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het in sub b) bedoelde<br />
schrijven ter kennisgeving over aan de bevoegde<br />
burgemeester alsmede aan de instanties vermeld<br />
in sub 4°, c).<br />
–1°, b), vervangen bij art. 52, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
346 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
–2°, c), gewijzigd bij art. 16 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–3° vervangen bij art. 52, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–5°, a), vervangen bij art. 52, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
1°, b)<br />
– In geval van het onontvankelijk bevinden van een beroep dient<br />
de indiener van dat beroep binnen veertien kalenderdagen na<br />
het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in<br />
artikel 31 van Vlarem I, hiervan per ter post aangetekend schrijven<br />
in kennis te worden gesteld. Wanneer het bestreden besluit<br />
liefst vijftien maanden na het instellen van het beroep werd genomen,<br />
getuigt het in die omstandigheden van onzorgvuldig bestuur<br />
de aanvraag onontvankelijk te verklaren zonder de verzoekende<br />
partij de gelegenheid te geven de haar verweten procedurele<br />
tekortkomingen recht te zetten. Evenmin kan met goed gevolg<br />
worden ingeroepen dat de verzoekende partij de overheid<br />
in verwarring had gebracht door een verkeerd bedrag aan dossiertaks<br />
te storten (R.v.St., arrest nr. 55.596, 5 oktober 1995, NV<br />
Werdes).<br />
– Wanneer het bestuur milieuvergunningen, vermits slechts<br />
10.000,- BF dossiertaks werd betaald in plaats van 20.000,- BF,<br />
het beroepschrift van de verzoekende partij «van rechtswege onontvankelijk<br />
verklaart», zodat daarover «geen uitspraak ten<br />
gronde door de bevoegde Gemeenschapsminister kan gedaan<br />
worden» en dossier dan ook «zonder verder gevolg (wordt) geklasseerd»,<br />
dan is «de procedure voor het niet ontvankelijk bevonden<br />
beroep» beëindigd. Bij ontstentenis van een tegen deze<br />
individuele beslissing ingestelde vordering tot nietigverklaring is<br />
deze definitief. De verzoekende partij kan later niet met toepassing<br />
van artikel 159 van de Grondwet de onwettigheid ervan inroepen<br />
(R.v.St., schorsingsarrest nr. 59.225, 25 april 1996, Bvba<br />
Ruva).<br />
3°<br />
– Wanneer de aanvrager een nota had overgelegd waarin hij er<br />
onder meer op wees dat het overgrote deel van de mestuitspreiding<br />
– volgens het Mestactieplan de belangrijkste bron van ammoniakemissie<br />
– op verdere afstand van het natuurgebied zal<br />
gebeuren, er naar luid van datzelfde plan «geen beleidsinstrumenten<br />
(bestaan) die kwaliteitsdoelstellingen relevant voor de<br />
mestproblematiek bepalen», het natuurgebied bestaat uit gewone<br />
weilanden en twee zeer kleine bospartijtjes welke niet bijzonder<br />
«ammoniakgevoelig» zijn, er met milieukokers wordt gewerkt<br />
en aangepast voeder wordt gebruikt, en op het desbetreffende<br />
bezwaar wordt geantwoord dat «het dichtste natuurreservaatgebied<br />
gelegen is op 625 meter in zuid-oostelijke richting,<br />
zodat het risico voor overmatige ammoniakdepositie in dit gebied,<br />
gelet op de afstand en richting, tot een aanvaardbare grens<br />
beperkt wordt», dan is het bestreden besluit strijdig met<br />
artikel 52, 3° Vlarem I, luidens hetwelk de uitspraak over het beroep<br />
tegen een door de bestendige deputatie in eerste aanleg genomen<br />
beslissing over een milieuvergunningsaanvraag «een gemotiveerde<br />
beslissing omvat over de aanspraken of bezwaren<br />
die door de indieners van het beroep werden gesteld» (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 57.585, 18 januari 1996, Claessens).<br />
– Het bestreden besluit is strijdig met art. 52, 3° Vlarem wanneer<br />
het geen melding maakt van het beroep van een beroepsindiener,<br />
zijn argumenten niet weergeeft, ze evenmin behandelt, uitsluitend<br />
verwijst naar het beroep van de exploitant, slechts gewijd<br />
is aan de daarin ontwikkelde argumentatie en wanneer de<br />
essentiële bezwaren onbesproken blijven (R.v.St., arrest<br />
nr. 57.816, 25 januari 1996, VZW Wijkkomitee Geuzen-Velden).<br />
– Wanneer het bestreden besluit melding maakt van tien beroepsschriften<br />
maar niet van dat van de eerste verzoeker en het<br />
evenmin is opgenomen in het administratief dossier, heeft de<br />
minister geen uitspraak gedaan over het beroep van de eerste<br />
verzoeker (R.v.St., schorsingsarrest, nr. 60.342 van 20 juni 1996,<br />
Lallemant-Schamp).<br />
–Luidens artikel1, 1°, Vlarem I-besluit wordt voor de toepassing<br />
van dit besluit verstaan onder «de Gemeenschapsminister»: het<br />
lid van de Vlaamse Executieve tot wiens bevoegdheid de bescherming<br />
van het leefmilieu behoort. Het betreft aldus deze Minister,<br />
die de door art. 52, 3° en 5°, a), van dit besluit bepaalde<br />
termijn van vijf maanden te rekenen van de ontvangst van het<br />
beroep om hierover uitspraak te doen moet in acht nemen, en<br />
aan wie te dien einde het in art. 51, § 1 en 2, bedoelde beroepschrift<br />
moet worden verstuurd. Wanneer de exploitant zijn<br />
beroepschrift tegen een door de bestendige deputatie genomen<br />
weigeringsbeslissing verzendt aan de Voorzitter van de Vlaamse<br />
Executieve, en niet aan de Vlaamse Minister van leefmilieu, zoals<br />
nochtans is voorgeschreven door het te dezen toepasselijke<br />
art. 51, § 2, Vlarem I, doet de doorzending van dit beroepschrift<br />
naar de bevoegde Minister geen verschuiving of verlening van<br />
de termijn om uitspraak te doen ontstaan, maar komt het aan de<br />
beroepsindiener toe te bewijzen dat de minister méér dan vijf<br />
maanden vóór de in beroep genomen weigeringsbeslissing het<br />
beroep heeft ontvangen. Wanneer een dergelijk bewijs niet<br />
wordt geleverd, niettegenstaande de minister beweert dat hij het<br />
beroepschrift minder dan vijf maanden vóór de genomen beslissing<br />
ontving, beschikt de beroepsindiener niet over een stilzwijgend<br />
verworven milieuvergunning (Cass., 2 februari 1999, R.W.,<br />
2000-2001, 124).<br />
4°<br />
– Blijkens artikel 52, 4°, van Vlarem I wordt de beslissing over<br />
het beroep tegen een in eerste aanleg verleende milieuvergunning<br />
niet individueel ter kennis van de bezwaarindieners gebracht.<br />
De beroepsbeslissing dient wel, overeenkomstig het bepaalde<br />
in artikel 52, 4°, a en b, juncto artikel 31 van Vlarem I,<br />
aangeplakt te worden op de plaats van de exploitatie en op de<br />
daartoe voorbehouden gemeentelijke aanplakborden gedurende<br />
een periode van dertig kalenderdagen. De termijn voor het instellen<br />
van het annulatie- en schorsingsberoep bij de Raad van<br />
State gaat bijgevolg in met het verstrijken van de aanplakkingstermijn.<br />
Luidens artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, moet<br />
de bekendmaking ten minste het volgende bevatten: «a) de mededeling<br />
van de genomen beslissing; b) de aanduiding van de<br />
dienst van het gemeentebestuur, waar gedurende de aanplakkingstermijn,<br />
het besluit kan worden ingezien en waar mondelinge<br />
toelichting kan worden bekomen; c) voor beslissingen<br />
waartegen beroep mogelijk is: de mededeling tot en met welke<br />
dag bij per ter post aangetekend schrijven beroep kan worden<br />
ingesteld bij de bevoegde overheid». Het feit dat de kennisgeving<br />
verkeerdelijk vermeldt dat de beslissing werd genomen door «de<br />
gemeenschapsminister van de provincie Vlaams-Brabant» is niet<br />
van die aard dat de verzoekende partijen erdoor konden misleid<br />
zijn omtrent de genomen beslissing. Zij betwisten immers niet<br />
dat de aanduiding van de sub b van bovenvermeld artikel 31,<br />
§2, 1°, eerste lid, van Vlarem I bedoelde dienst van het gemeentebestuur<br />
correct was, zodat zij op die dienst de thans bestreden<br />
beslissing hadden kunnen inzien en de nodige mondelinge toelichting<br />
konden verkrijgen. Bovendien kan in redelijkheid niet<br />
worden aangenomen dat zij niet weten dat een provinciebestuur<br />
geen gemeenschapsministers in zijn rangen telt. De verzoekende<br />
partijen wijzen ook op een foutieve aanduiding van de termijn<br />
om tegen de beslissing bij de Raad van State beroep aan te<br />
tekenen. Uit de libellering van littera c van het meervermelde<br />
artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, voornamelijk uit het<br />
gebruik van het woord «bevoegde overheid» – de Raad van State<br />
kan bezwaarlijk als een overheid worden gekwalificeerd – lijkt<br />
op het eerste gezicht te moeten afgeleid worden dat aldaar de<br />
administratieve beroepen worden bedoeld. Artikel 19, tweede<br />
lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State stelt van<br />
zijn kant dat de beroepstermijnen alleen een aanvang nemen op<br />
voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid<br />
van de beslissing het bestaan van het annulatieberoep «alsmede<br />
de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt».<br />
Daargelaten de vraag of een aanplakking als een «betekening»<br />
kan worden beschouwd, lijken de verzoekende partijen zich niet<br />
op die bepaling te kunnen beroepen – zij doen dit trouwens ook<br />
niet expliciet –, vermits hun belangen door die foutieve vermelding<br />
niet geschaad lijken te zijn. De termijn die wordt vermeld<br />
om annulatieberoep aan te tekenen, namelijk 17 september<br />
1999, is immers zestig dagen korter dan de reële beroepstermijn.<br />
Uit niets blijkt dat het door die foutieve vermelding is dat zij<br />
slechts op 12 januari 2000 hun vordering hebben ingesteld. Ten<br />
slotte kunnen de verzoekende partijen zich thans in redelijkheid<br />
ook niet beroepen op de foutieve aanduiding van de vormen<br />
waarin het beroep moet worden opgesteld, nu zij in het verleden<br />
reeds een ontvankelijk en gegrond annulatieberoep hebben ingesteld<br />
tegen de voor betrokken rioolwaterzuiveringsinstallatie<br />
verleende milieuvergunning, zodat zij blijkbaar goed weten hoe<br />
zij een vordering voor de Raad van State moeten inleiden (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 89.839, 28 september 2000, Frans Peeters).<br />
Afdeling III<br />
Bijzondere bepalingen<br />
Art. 53. In afwijking van de bepalingen van<br />
artikel 50, 5° en van artikel 52, 5° gelden wanneer<br />
het beroep betrekking heeft op een vergunningsaanvraag<br />
die heeft geleid tot een vergunning op<br />
proef en bij gebreke aan uitspraken binnen de gestelde<br />
termijnen, de volgende stilzwijgende beslissingen:<br />
1° indien [binnen de gestelde of in voorkomend<br />
geval binnen de verlengde termijn] geen uitspraak<br />
is gedaan over een beroep tegen een in eerste aanleg<br />
verleende vergunning op proef, geldt bij het<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
verstrijken van de termijn van de vergunning op<br />
proef:<br />
– de beslissing in eerste aanleg over de vergunningsaanvraag<br />
na de proefvergunning overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 40, § 4;<br />
– de stilzwijgende weigering wanneer vóór het<br />
verstrijken van de termijn van de vergunning op<br />
proef geen uitspraak in eerste aanleg werd gedaan;<br />
2° indien [binnen de gestelde of in voorkomend<br />
geval binnen de verlengde termijn] geen uitspraak<br />
is gedaan over een beroep tegen een al of niet stilzwijgende<br />
beslissing in eerste aanleg over de vergunningsaanvraag<br />
na de proefvergunning, wordt<br />
de vergunning geacht te zijn bekomen voor een<br />
termijn van 20 jaar, de termijn van de proefvergunning<br />
inbegrepen; in dat geval gelden de voorwaarden<br />
zoals bepaald in artikel 50, 5°, b) en<br />
artikel 52, 5°, b).<br />
–1°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 53 B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–2° gewijzigd bij art. 53 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 53bis. § 1. In geval de uitspraak, bedoeld<br />
in artikel 50, 3°, en 52, 3°, een vergunning op<br />
proef omvat, wordt zonder extra formaliteiten een<br />
definitieve beslissing over de milieuvergunningsaanvraag<br />
genomen vóór het verstrijken van de termijn<br />
van de vergunning op proef.<br />
§ 2. Voor de beslissing, bedoeld in § 1, verloopt de<br />
procedure als volgt:<br />
1° wanneer de Vlaamse minister de vergunning<br />
op proef heeft verleend:<br />
a) uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van<br />
de termijn van de vergunning op proef vraagt de<br />
Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Landen<br />
Waterbeheer van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur aan de overeenkomstig<br />
artikel 58 met het toezicht belaste ambtenaren<br />
een evaluatieverslag met betrekking tot de inrichting;<br />
dit verslag wordt binnen een termijn van dertig<br />
dagen aan de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
bezorgd;<br />
b) de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), verzoekt, uiterlijk vier maanden<br />
voor het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef, de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de<br />
gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen<br />
hun advies uit overeenkomstig de bepalingen<br />
van de hoofdstukken VI en VII met dien verstande<br />
dat de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen<br />
vóór het verstrijken van de vergunning op<br />
proef;<br />
de voorzitter en de secretaris van voornoemde<br />
commissie zorgen voor de uitvoering van de hen<br />
door artikelen 27 en 28 toebedeelde opdrachten;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 347
d) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken<br />
van de vergunning op proef, doet de Vlaamse minister<br />
een uitspraak over de definitieve vergunning;<br />
e) de beslissing, bedoeld in d), wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig artikel 52, 4°;<br />
f) met betrekking tot de stilzwijgende vergunning<br />
gelden de bepalingen van artikel 52, 5°, met dien<br />
verstande dat de vergunning geacht wordt definitief<br />
te zijn als geen uitspraak werd gedaan voor<br />
het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef; in dat geval is de termijn van de proefvergunning<br />
begrepen in de stilzwijgende vergunningstermijn<br />
en gelden de milieuvoorwaarden<br />
opgelegd in de proefvergunning;<br />
2° wanneer de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
de vergunning op proef heeft verleend:<br />
a) uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van<br />
de termijn van de vergunning op proef vraagt de<br />
bestendige deputatie of de door haar daartoe gemachtigde<br />
provinciale ambtenaar aan de overeenkomstig<br />
artikel 58 met het toezicht belaste<br />
ambtenaren een evaluatieverslag met betrekking<br />
tot de inrichting; dit verslag wordt binnen een termijn<br />
van dertig dagen aan de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
bezorgd;<br />
b) de bestendige deputatie van de provincieraad<br />
of de door haar daartoe gemachtigde provinciale<br />
ambtenaar verzoekt, uiterlijk vier maanden voor<br />
het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef, het college van burgemeester en schepenen<br />
alsmede de provinciale milieuvergunningscommissie,<br />
bedoeld in artikel 22, om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de in<br />
artikel 22 bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie,<br />
brengen hun advies uit overeenkomstig<br />
de bepalingen van de hoofdstukken VI en<br />
VII met dien verstande dat de provinciale milieuvergunningscommissie<br />
advies dient te verlenen<br />
uiterlijk dertig kalenderdagen vóór het verstrijken<br />
van de vergunning op proef;<br />
de voorzitter en de secretaris van voornoemde<br />
commissie zorgen voor de uitvoering van de hen<br />
door artikelen 23 en 24 toebedeelde opdrachten;<br />
d) het college van burgemeester en schepenen<br />
van de gemeente waarin de exploitatie gebeurt,<br />
brengt zijn advies uit binnen dertig kalenderdagen<br />
na ontvangst van het verzoek om advies; de<br />
burgemeester stuurt het advies binnen een termijn<br />
van tien kalenderdagen na de datum waarop<br />
dit advies door het college van burgemeester en<br />
schepenen werd uitgebracht, aan de in artikel 22<br />
bedoelde provinciale milieuvergunningscommissie;<br />
e) uiterlijk tien kalenderdagen voor het verstrijken<br />
van de vergunning op proef, doet de bestendige<br />
deputatie van de provincie uitspraak;<br />
f) de beslissing, bedoeld in e), wordt bekendgemaakt<br />
overeenkomstig artikel 50, 4°;<br />
g) met betrekking tot de stilzwijgende vergunning<br />
gelden de bepalingen van artikel 50, 5°, met dien<br />
verstande dat de vergunning geacht wordt definitief<br />
te zijn als geen uitspraak werd gedaan voor<br />
het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef; in dat geval is de termijn van de proefvergunning<br />
begrepen in de stilzwijgende vergunningstermijn<br />
en gelden de milieuvoorwaarden<br />
opgelegd in de proefvergunning.]<br />
– Ingevoegd bij art. 54 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 54. § 1. Tegen een beslissing van het College<br />
van Burgemeester en Schepenen, waarbij de<br />
vergunningsvoorwaarden overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 45 werden gewijzigd of aangevuld,<br />
kan beroep worden aangetekend bij de<br />
Bestendige Deputatie van de provincieraad, door<br />
de personen en instanties vermeld in artikel 49,<br />
§1.<br />
Tegen een beslissing van de Bestendige Deputatie<br />
van de provincieraad, waarbij de vergunningsvoorwaarden<br />
overeenkomstig de bepalingen van<br />
artikel 45 in eerste aanleg werden gewijzigd of<br />
aangevuld, kan beroep worden aangetekend bij<br />
de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de<br />
Vlaamse minister, door de personen en instanties<br />
vermeld in artikel 49, § 1 alsmede door het College<br />
van Burgemeester en Schepenen van de gemeente<br />
waarin de inrichting is gelegen.<br />
§ 2. Het in § 1 bedoelde beroep dient bij de bevoegde<br />
overheid ingediend bij ter post aangetekend<br />
schrijven binnen een termijn van tien kalenderdagen:<br />
1° voor de in artikel 49, § 1, 1° en 3° vermelde personen<br />
en instanties, na de dag van verzending of<br />
afgifte van het voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de beslissing overeenkomstig het bepaalde<br />
in artikel 45, § 4 en 5;<br />
2° voor de in artikel 49, § 1, 2° vermelde gouverneur<br />
van de provincie:<br />
– na de dag dat de bestreden beslissing werd getroffen,<br />
wanneer deze laatste voor de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad is genomen;<br />
– na de dag van de verzending of afgifte van het<br />
voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing,<br />
wanneer deze laatste door het College van<br />
Burgemeester en Schepenen is genomen;<br />
3° voor het College van Burgemeester en Schepenen:<br />
– na de dag van de verzending of afgifte van het<br />
voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing,<br />
genomen door de Bestendige Deputatie van<br />
de provincieraad;<br />
4° voor de in artikel 49, § 1, 4° vermelde personen,<br />
na de dag tot de in artikel 31 bedoelde aanplakking<br />
van de bekendmaking is overgegaan;<br />
5° indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgende<br />
weigering tot wijziging of aanvulling<br />
van de opgelegde voorwaarden, na de dag van de<br />
stilzwijgende weigering.<br />
Bij het beroepschrift dient gevoegd een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het artikel 31, § 3<br />
of artikel 31, § 4 bedoelde attest, behoudens wan-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
neer het beroep betrekking heeft op een stilzwijgende<br />
weigering; in dit laatste geval dient een<br />
voor eensluidend verklaard afschrift bijgevoegd<br />
van het bewijs van de per post aangetekende zending<br />
of van de afgifte van de aanvraag tot wijziging<br />
of aanvulling van de milieuvergunningsvoorwaarden.<br />
§ 3. Het in § 1 bedoelde beroep schorst de bestreden<br />
beslissing ongeacht de persoon of instantie<br />
die het beroep indient.<br />
§ 4. Het in § 1 bedoelde beroep wordt bekendgemaakt<br />
en behandeld als volgt:<br />
1° Onderzoek ontvankelijkheid:<br />
dit onderzoek geschiedt overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 50, 1°, wanneer de bestreden<br />
beslissing door het College van Burgemeester en<br />
Schepenen is getroffen respectievelijk van<br />
artikel 52, 1°, wanneer de bestreden beslissing<br />
door de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
is getroffen;<br />
2° Adviesverlening:<br />
a) de bevoegde overheid of de respectieve gemachtigde<br />
ambtenaar zendt op de dag van de verzending<br />
van het in artikel 50, 1°, c) en artikel 52,<br />
1°, c) bedoelde schrijven, een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het ontvankelijk bevonden<br />
beroep aan de adviesverlenende overheidsorganen<br />
die overeenkomstig artikel 20 advies dienen<br />
te verlenen met verzoek om advies;<br />
b) de in sub a) vermelde adviesverlenende overheidsorganen<br />
brengen in dit geval hun advies uit<br />
binnen een termijn van tien kalenderdagen na<br />
ontvangst van het dossier;<br />
3° Uitspraak:<br />
binnen een termijn van twee maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep<br />
door de bevoegde overheid, doet deze laatste uitspraak<br />
over het beroep;<br />
4° Bekendmaking:<br />
deze geschiedt overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 50, 4° wanneer de uitspraak over het<br />
beroep over de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
is genomen of van artikel 52, 4° wanneer<br />
de uitspraak over het beroep door de Vlaamse<br />
minister is genomen.<br />
Art. 55. § 1. Tegen een beslissing getroffen overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 47 door het<br />
College van Burgemeester en Schepenen of door<br />
de Bestendige Deputatie van de provincieraad kan<br />
door de exploitant beroep bij de Vlaamse Regering,<br />
vertegenwoordigd door de Vlaamse minister,<br />
worden ingediend.<br />
§2. Het in §1 bedoelde beroep dient bij de Vlaamse<br />
Regering, vertegenwoordigd door de Vlaamse<br />
minister, ingediend bij ter post aangetekende zending<br />
binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na de dag van de verzending of afgifte van het<br />
voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing<br />
overeenkomstig artikel 47.<br />
348 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Bij het beroepschrift dient gevoegd een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van het in artikel 31,<br />
§ 3 of artikel 31, § 4 bedoelde attest.<br />
§ 3. Het in § 1 bedoelde beroep schorst de bestreden<br />
beslissing.<br />
§ 4. Het in § 1 bedoelde beroep wordt behandeld<br />
volgens de volgende modaliteiten:<br />
1° het onderzoek naar de ontvankelijkheid geschiedt<br />
overeenkomstig de bepalingen van<br />
artikel 52, 1°;<br />
2° de adviesverlening, de uitspraak alsmede de bekendmaking<br />
geschiedt overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 54, § 4, 2°, 3° en 4°.<br />
– Artikel 55, § 2 van Vlarem I betreft de uitvoering van artikel 36,<br />
§ 3, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning.<br />
Deze decreetsbepaling houdt enkel in dat «de Vlaamse<br />
Regering de modaliteiten regelt van het beroep ...». De verzoekende<br />
partijen laten na in hun uiteenzetting te motiveren waarom<br />
zij van oordeel zijn dat de beroepstermijn aanvangt vanaf het<br />
ontvangen van de beroepen beslissing, in plaats van, zoals de<br />
tekst van artikel 55, § 2 van Vlarem I luidt, vanaf de verzending<br />
van die beslissing (R.v.St., schorsingsarrest nr. 59.916 van 6 juni<br />
1996, Bvba D.J. en Debaillie).<br />
– Wanneer het bestreden besluit niet antwoordt op het bezwaar<br />
van de verzoekende partij en het bestreden besluit bovendien<br />
met geen woord rept over de andere beroepsargumenten van de<br />
verzoekende partij, wordt aldus het door artikel 55 van Vlarem I<br />
aan de exploitant toegekende recht op beroep tegen een beslissing<br />
tot schorsing van een vergunning miskend (R.v.St., schorsingsarrest<br />
nr. 59.920, 6 juni 1996, BVBA Decorte).<br />
HOOFDSTUK XIV<br />
KOPPELING MILIEU- EN<br />
BOUWVERGUNNING<br />
Art. 56. De vergunning als bedoeld in [artikel 42<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening,<br />
gecoördineerd op 22 oktober 1996], voor<br />
een inrichting waarvoor overeenkomstig onderhavig<br />
besluit een milieuvergunning is vereist of<br />
die onderworpen is aan de meldingsplicht, wordt<br />
geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief<br />
is verleend of de melding niet is gebeurd.<br />
– Gewijzigd bij art. 4 B. Vl. Reg. 22 oktober 1996, B.S., 15 maart<br />
1997<br />
Art. 57. § 1. In geval van definitieve weigering<br />
van de aangevraagde milieuvergunning voor een<br />
inrichting of voor de verandering van een inrichting,<br />
die het voorwerp van de weigeringsbeslissing<br />
uitmaakt, en waarvoor krachtens [artikel 42<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening,<br />
gecoördineerd op 22 oktober 1996] een<br />
bouwvergunning is vereist, vervalt de bouwvergunning<br />
van rechtswege op de dag van de al of<br />
niet stilzwijgende weigeringsbeslissing in laatste<br />
aanleg.<br />
§ 2. Het in eerste lid bedoelde verval van de bouwvergunning<br />
wordt per ter post aangetekende zending<br />
of bij afgifte tegen ontvangstbewijs onverwijld<br />
meegedeeld aan de aanvrager van de milieuvergunning,<br />
de overheid die de bouwvergunning<br />
heeft verleend, alsmede aan de overheidsorganen<br />
die overeenkomstig artikel 20 advies over het dossier<br />
dienden te verlenen:<br />
– in geval de definitieve weigering in beroep werd<br />
beslist: door de overheid bedoeld in artikel 50, 3°<br />
en artikel 52, 3°, ieder voor wat de tot zijn beslissingsbevoegdheid<br />
behorende aanvragen betreft;<br />
– in geval van al of niet stilzwijgende weigeringsbeslissing<br />
in eerste aanleg waartegen geen beroep<br />
werd ingediend: door de overheid bedoeld in [...]<br />
artikel 35, 4° en artikel 36, 4°, ieder voor wat de<br />
tot zijn beslissingsbevoegdheid behorende aanvragen<br />
betreft.<br />
– § 1 gewijzigd bij art. 4 B. Vl. Reg. 22 oktober 1996, B.S.,<br />
15 maart 1997<br />
– § 2, tweede streepje, gewijzigd bij art. 55 B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
HOOFDSTUK XV<br />
TOEZICHT<br />
Art. 58. Onverminderd de bevoegdheden van de<br />
officieren van gerechtelijke politie, en van de burgemeester<br />
houden de volgende ambtenaren, ieder<br />
wat hun opdracht betreft, toezicht op de toepassing<br />
van het decreet en zijn onderhavig en ander<br />
uitvoeringsbesluiten ervan, alsmede op de naleving<br />
van de milieuvergunning en van de<br />
voorwaarden die zijn opgelegd met het oog op de<br />
bescherming van de oppervlaktewateren tegen<br />
verontreiniging, volgens de regels bepaald in dit<br />
hoofdstuk:<br />
1° [de door de gemeente aangewezen agenten<br />
van de gemeentelijke politie en technische ambtenaren<br />
van de gemeente, ongeacht hun statuut,<br />
welke in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs,<br />
bedoeld in artikel 61;]<br />
deze agenten en technische ambtenaren zijn gelast<br />
met het toezicht over de inrichtingen van klasse<br />
2 en 3; zij zijn tevens bevoegd voor de uitvoering<br />
van de technische controles bedoeld in<br />
artikel 62; wanneer deze technische controle betrekking<br />
heeft op en in de eerste klasse ingedeelde<br />
inrichting, zendt de voormelde agent of technische<br />
ambtenaar een afschrift van het proces-verbaal<br />
van de uitgevoerde technische controle binnen<br />
de vijf werkdagen aan [de in sub 2° bedoelde<br />
afdeling Milieu-inspectie];<br />
2° [de leidend ambtenaar van de AMINAL alsook<br />
de door de Vlaamse minister aangestelde ambtenaren<br />
van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer<br />
van het departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
deze ambtenaren zijn belast met het<br />
toezicht over de inrichtingen van klasse 1 en met<br />
het hoog toezicht over de inrichtingen van<br />
klasse 2 en 3;]<br />
3° [de door de Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
gezondheidsbeleid aangestelde ambtenaren van<br />
de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg<br />
van het departement Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur; deze ambtenaren zijn belast met<br />
het toezicht over de inrichtingen van klasse 1 en 2<br />
waarvoor de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg<br />
volgens artikel 20 adviesbevoegdheid<br />
heeft, voor wat de gezondheidsaspecten betreft;]<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
4° [de door de Vlaamse Minister bevoegd voor het<br />
economisch beleid, aangestelde ambtenaren van<br />
de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie<br />
van het departement Economie, Werkgelegenheid<br />
en Binnenlandse Aangelegenheden; deze<br />
ambtenaren zijn belast met het toezicht over de<br />
inrichtingen van klasse 1 en 2 waarvoor de afdeling<br />
Natuurlijke Rijkdommen en Energie volgens<br />
artikel 20 adviesbevoegdheid heeft, voor wat het<br />
gevaar voor grondverschuivingen en/of instortingen<br />
betreft.]<br />
–1°, inleidende zin, vervangen bij art. 17 B. Vl. Ex. 28 oktober<br />
1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–1°, al. 2, gewijzigd bij art. 56, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–2° vervangen bij art. 56, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–3° vervangen bij art. 56, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–4° vervangen bij art. 56, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Zie M.B. 23 september 1993 houdende aanwijzing van ambtenaren<br />
ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve<br />
van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams<br />
Reglement betreffende de milieuvergunning, B.S., 9 oktober<br />
1993<br />
– Zie M.B. 1 december 1993 tot aanwijzing van ambtenaren in<br />
uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve van<br />
6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de Milieuvergunning, B.S., 25 februari 1994<br />
– Zie M.B. 10 maart 2003 houdende aanwijzing van ambtenaren<br />
ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning, B.S., 31 maart 2003, inwerkingtreding:<br />
10 maart 2003 (art. 6)<br />
Art. 59. § 1. [Om het in artikel 61 bedoelde bekwaamheidsbewijs<br />
te bekomen dienen de agenten<br />
van de gemeentelijke politie en de technische<br />
ambtenaren van de gemeenten de hierna omschreven<br />
opleiding te volgen:]<br />
1° Theoretisch onderricht:<br />
a) twaalf uren theoretisch onderricht aangaande<br />
de algemene grondbeginselen inzake:<br />
– elementaire fysische begrippen in verband met<br />
leefmilieu in het algemeen en de externe veiligheidsrisico's;<br />
– elementaire fysische begrippen in verband met<br />
bodem en afval;<br />
– reglementering;<br />
b) twaalf uren theoretisch onderricht aangaande<br />
de grondbeginselen inzake de geluidshinder, en<br />
inzonderheid inzake:<br />
– elementaire fysische begrippen in verband met<br />
de geluidsleer;<br />
– geluidsgrootheden en -begrippen;<br />
– gehoor, gehoorschade, effecten van lawaai, geluidshinder;<br />
– begrippen van lawaaibeheersing;<br />
– meettechnieken en apparatuur;<br />
– geluidsreglementering;<br />
c) twaalf uren theoretisch onderricht aangaande<br />
de grondbeginselen inzake grond- en oppervlaktewaterverontreiniging,<br />
en inzonderheid inzake:<br />
– elementaire fysische begrippen in verband met<br />
waterkwaliteit;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 349
– emissie- en immissienormen en -begrippen;<br />
– bemonsterings-, meetmethoden en apparatuur;<br />
– reglementering;<br />
d) twaalf uren theoretisch onderricht aangaande<br />
de grondbeginselen inzake luchtverontreiniging,<br />
en inzonderheid inzake:<br />
– elementaire fysische begrippen in verband met<br />
luchtkwaliteit;<br />
– emissie- en immissienormen en -begrippen;<br />
– meettechnieken en apparatuur;<br />
– bemonsterings- en meetmethoden en apparatuur;<br />
– reglementering;<br />
2° Praktisch onderricht:<br />
a) twaalf uren praktisch onderricht over het meten<br />
van het geluidsniveau afkomstig van geluidsbronnen;<br />
b) twaalf uren praktisch onderricht over het nemen<br />
van monsters van afval- en oppervlaktewater;<br />
c) twaalf uren praktisch onderricht over het nemen<br />
van monsters van verontreinigde lucht;<br />
3° Bekwaamheidsproef:<br />
na het volgen van het in sub 1° en 2° bedoelde onderricht<br />
dient een bekwaamheidsproef over het<br />
theoretisch en praktisch onderricht afgelegd.<br />
§ 2. De Vlaamse minister kan op gemotiveerde<br />
aanvraag van de betrokkene geheel of gedeeltelijke<br />
vrijstelling verlenen van het theoretisch en het<br />
praktisch onderricht.<br />
De in artikel 58, 1° bedoelde agenten en ambtenaren<br />
die in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs<br />
als bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 7 november 1984 tot aanwijzing voor<br />
het Vlaamse Gewest, van ambtenaren die bevoegd<br />
zijn voor het opsporen en vaststellen van de<br />
inbreuken op de regelen ter bestrijding van de geluidshinder,<br />
zijn in elk geval vrijgesteld van de gedeelten<br />
van het onderricht vermeld in § 1, 1°,<br />
a) en § 1, 2°, a) [en het overeenstemmend deel<br />
van de bekwaamheidsproef.]<br />
– § 1, inleidende zin, vervangen bij art. 18, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober<br />
1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 2, lid 2, aangevuld bij art. 18, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
Art. 60. § 1. De in artikel 59 bedoelde opleiding<br />
mag enkel gegeven worden door de instellingen<br />
die daartoe erkend zijn door de Vlaamse minister,<br />
na gemotiveerd advies van [de afdeling Algemeen<br />
Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-,<br />
Natuur-, Land- en Waterbeheer] van het Departement<br />
Leefmilieu en Infrastructuur.<br />
Deze instellingen moeten afhangen van een openbaar<br />
bestuur of van een Vlaamse universiteit of instelling<br />
voor hoger technisch onderwijs.<br />
§ 2. Met het oog op hun erkenning richten de in<br />
§ 1 bedoelde instellingen een ter post aangete-<br />
kend schrijven tot de Vlaamse minister waarin zij<br />
aantonen:<br />
1° over gekwalificeerde medewerkers te beschikken<br />
die, hetzij houder zijn van een diploma burgerlijk<br />
ingenieur, industrieel ingenieur of licentiaat<br />
in de wetenschappen en ten minste één jaar<br />
praktische ervaring kunnen bewijzen in verband<br />
met de in artikel 59, § 1 vermelde beginselen, hetzij<br />
minstens vijf jaar praktische ervaring kunnen<br />
bewijzen in verband met deze beginselen;<br />
2° over de nodige lokalen en materiële uitrusting<br />
te beschikken.<br />
§ 3. De instellingen moeten zich onderwerpen<br />
aan de controle die wordt uitgevoerd door de in<br />
§ 1, eerste lid, vermelde ambtenaren die worden<br />
uitgenodigd tot het bijwonen van de bekwaamheidsproef.<br />
§ 4. Wanneer de in § 1 van dit artikel genoemde<br />
ambtenaren vaststellen dat een erkende instelling<br />
niet meer voldoet aan de in § 2 van dit artikel bepaalde<br />
voorwaarden, dan stellen zij de instelling<br />
hiervan door middel van een ter post aangetekend<br />
schrijven in kennis. Indien de instelling binnen de<br />
dertig kalenderdagen na verzending van vermeld<br />
schrijven niet aan de in § 2 van dit artikel bepaalde<br />
voorwaarden voldoet, dan kan de Vlaamse minister,<br />
op gemotiveerd advies van [de afdeling Algemeen<br />
Milieu- en Natuurbeleid van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer]<br />
van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur<br />
de erkenning opheffen.<br />
§ 5. De besluiten van de Vlaamse minister in verband<br />
met het in § 2 en § 4 van dit artikel bepaalde<br />
worden bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch<br />
Staatsblad.<br />
– § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 57 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 4 gewijzigd bij art. 57 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 61. [De instelling die voor de opleiding heeft<br />
ingestaan levert een getuigschrift af aan de cursisten<br />
die het in artikel 59 vermelde onderricht hebben<br />
gevolgd en met gunstig resultaat de bekwaamheidsproef<br />
hebben afgelegd.<br />
Dit getuigschrift wordt samen met de eventueel<br />
verleende vrijstelling van onderricht en het aanstellingsbesluit<br />
van de gemeenteraad aan [de afdeling<br />
Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de<br />
administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer]<br />
voorgelegd. Dit bestuur levert op basis van<br />
deze documenten een bekwaamheidsbewijs af en<br />
zendt binnen vijftien dagen na afgifte een voor<br />
eensluidend verklaard afschrift van dit bekwaamheidsbewijs<br />
aan de procureur des Konings van het<br />
gerechtelijk arrondissement waar de houder van<br />
het bekwaamheidsbewijs de hem krachtens dit<br />
besluit toegekende bevoegdheden uitoefent.]<br />
– Vervangen bij art. 19 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S., 2 februari<br />
1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– Lid 2 gewijzigd bij art. 58 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 62. § 1. De in artikel 58 bedoelde ambtenaren<br />
kunnen de nodige onderzoeksmaatregelen<br />
treffen volgens de modaliteiten vervat in dit artikel.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
[De exploitant dient de plannen van de inrichting<br />
en de vergunningsbesluiten ter beschikking te<br />
houden van de in artikel 58 bedoelde toezichthoudende<br />
ambtenaren.]<br />
§ 2. De technische controle op de lozing van afvalwater<br />
omvat het nemen van minstens één monster<br />
van het geloosde water het nemen van tenminste<br />
één monster van het opgenomen oppervlaktewater<br />
indien toepasselijk en eventueel, van<br />
ten minste twee monsters van het ontvangende<br />
water, alsmede de analyse ervan en/of uitvoering<br />
van metingen ter plaatse.<br />
1° Nemen van monsters:<br />
a) De ambtenaren bedoeld in artikel 58 nemen<br />
monsters of geven opdracht deze te laten nemen<br />
door erkende laboratoria, en laten ze door een<br />
daartoe door de Vlaamse minister erkend laboratorium<br />
analyseren.<br />
b) Bij elke technische controle wordt, bij lozing<br />
van afvalwater:<br />
1° in een gewoon oppervlaktewater, ten minste<br />
één monster genomen van het geloosde water en<br />
kunnen tevens ten minste twee monsters genomen<br />
worden van het oppervlaktewater, één<br />
stroomopwaarts van de lozing en één stroomafwaarts<br />
van de lozing; indien water uit het beschouwde<br />
oppervlaktewater wordt genomen,<br />
wordt voormelde monstername stroomopwaarts<br />
vervangen door de monstername van het opgenomen<br />
oppervlaktewater;<br />
2° in een openbaar riool of in een kunstmatige afvoerweg<br />
voor regenwater ten minste één monster<br />
genomen van het geloosde water.<br />
c) Elk monster zal bestaan uit twee identieke delen,<br />
één bestemd voor de analyse en één bestemd<br />
voor een eventuele contra-analyse, van minstens<br />
drie liter.<br />
Alle verrichtingen, die bij de monstername plaatshebben<br />
en die noodzakelijk zijn voor een goede<br />
analyse van het monster, moeten op beide delen<br />
gebeuren en in het sub d) bedoelde proces-verbaal<br />
worden vermeld.<br />
De monsters worden verzameld in gepaste recipiënten,<br />
afhankelijk van de aard van de te bemonsteren<br />
stof. De monsters worden verpakt en verzegeld<br />
met de stempel van de toezichthoudende<br />
ambtenaar die tot de monsterneming overgaat<br />
om elke vervanging, verwijdering of bijvoeging<br />
van welke aard dan ook te vermijden.<br />
De buitenverpakking van elk monster bevat volgende<br />
aanduidingen:<br />
1. een volgnummer;<br />
2. aard van de genomen stoffen;<br />
3. tijdstip (dag en uur) van de monsterneming;<br />
4. naam en handtekening van de toezichthoudende<br />
ambtenaar die tot de monsterneming is overgegaan.<br />
d) Van de monsternemingen wordt proces-verbaal<br />
opgesteld:<br />
350 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
het proces-verbaal en zijn bijlage, beide gesteld<br />
naar het in bijlage 11 bij het besluit gevoegde model,<br />
worden gedagtekend en ondertekend door de<br />
ambtenaar die de monsters neemt en medeondertekend<br />
door een andere ambtenaar, of bij ontstentenis,<br />
door een getuige opgeroepen om de monstername<br />
bij te wonen.<br />
e) [De ambtenaar die de monsters heeft genomen<br />
overhandigt of zendt, binnen vijf werkdagen volgend<br />
op de datum van monsterneming, een afschrift<br />
van het proces-verbaal en zijn bijlage aan<br />
de persoon ten laste van wie het resultaat van de<br />
monsterneming kan worden ingeroepen of, indien<br />
deze niet gekend is, aan de vergunningplichtige<br />
wiens activiteit aanleiding geeft tot de monsterneming<br />
of diens aangestelde.]<br />
f) Zowel voor de analyse als voor de contra-analyse,<br />
worden de monsters bewaard en de eerste<br />
werkdag volgend op de monsterneming aan een<br />
voor de uitvoering van deze analyses erkend laboratorium,<br />
gelast met de officiële analyse, verstuurd<br />
in fysische omstandigheden die wijzigingen<br />
in de samenstelling van het monster zoveel<br />
mogelijk vermijden. De protocols van analyse en<br />
contra-analyse worden door de laboratoria medegedeeld<br />
aan [de afdeling Milieu-inspectie van de<br />
administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer].<br />
g) Het gedeelte van de monsters dat voor een<br />
eventuele contra-analyse is bestemd, wordt gedurende<br />
[acht] werkdagen, volgend op de dag van de<br />
bemonstering, ter beschikking gehouden van de<br />
exploitant of hem of zijn vertegenwoordiger desgevallend<br />
ter plaatse overhandigd tegen ontvangstbewijs.<br />
Deze persoon wordt onmiddellijk na de bemonstering<br />
ervan in kennis gesteld door de ambtenaar<br />
die het monster genomen heeft.<br />
Een eventuele contra-analyse gebeurt op kosten<br />
van de betrokken exploitant door een laboratorium<br />
erkend voor de uitvoering van de contraanalyses<br />
volgens hierboven vermelde modaliteiten.<br />
2° Uitvoering van metingen ter plaatse:<br />
a) De controle der lozingen van afvalwater kan geschieden<br />
door middel van de in de vergunning<br />
aan de exploitant opgelegde meetapparatuur. De<br />
met het toezicht belaste ambtenaar mag een ijking<br />
door een daartoe door de Vlaamse minister<br />
erkend laboratorium van deze meetapparatuur laten<br />
uitvoeren.<br />
Deze ijkingskosten vallen ten laste van de exploitant<br />
van de inrichting. De exploitant of zijn vertegenwoordiger<br />
mag bij de ijking aanwezig zijn en<br />
daartoe de vertegenwoordiger van een ander erkend<br />
laboratorium uitnodigen.<br />
Vooraleer tot de uitvoering van de in deze littera<br />
bedoelde controlemetingen over te gaan, wordt<br />
de exploitant of zijn vertegenwoordiger door de<br />
ambtenaar die de controlemeting zal uitvoeren,<br />
mondeling ter plaatse en onmiddellijk voor de<br />
monsterneming, uitgenodigd deze controlemetingen<br />
bij te wonen.<br />
b) De controle der lozingen van afvalwater kan<br />
eveneens worden uitgevoerd door middel van<br />
door het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie<br />
of [de afdeling Milieuvergunningen van de administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer]<br />
goedgekeurde toestellen die ter plaatse de kenmerken<br />
en het debiet van het geloosde water bepalen.<br />
c) De resultaten van de in sub a) en b) bedoelde<br />
controlemetingen worden in een proces-verbaal<br />
opgenomen dat door de ambtenaar die de meting<br />
heeft uitgevoerd wordt gedagtekend en ondertekend.<br />
Een afschrift van dit proces-verbaal wordt<br />
binnen de vijf werkdagen gezonden aan de exploitant<br />
of zijn vertegenwoordiger.<br />
§ 3. De technische controle op de luchtverontreiniging<br />
omvat hetzij:<br />
– het nemen van monsters van de geloosde stoffen<br />
of van de verontreinigd geachte lucht en de<br />
ontleding ervan;<br />
– het onderzoeken van veroorzaakte schade door<br />
luchtverontreiniging voor de mens, voor dieren,<br />
planten en materialen;<br />
– de uitvoering van metingen ter plaatse van de<br />
emissies en immissies.<br />
1° Nemen van monsters<br />
a) De ambtenaren bedoeld in artikel 58 nemen of<br />
laten monsters nemen en laten ze door een daartoe<br />
door de Vlaamse minister erkend laboratorium<br />
analyseren. Het tijdstip waarop en de bedrijfsomstandigheden<br />
waarbij de bemonstering<br />
geschiedt, worden door de bevoegde ambtenaar<br />
bepaald.<br />
b) Elk monster zal bestaan uit twee identieke delen,<br />
één bestemd voor de analyse en één bestemd<br />
voor een eventuele contra-analyse.<br />
Alle verrichtingen, die bij de monstername plaatshebben<br />
en die noodzakelijk zijn voor een goede<br />
analyse van het monster, moeten op beide delen<br />
gebeuren en in het sub c) bedoelde proces-verbaal<br />
worden vermeld. De monsters worden verzameld<br />
in gepaste recipiënten of in een geschikte middenstof<br />
afhankelijk van de aard van de te bemonsteren<br />
stof. De monsters worden verpakt en verzegeld<br />
met de stempel van de toezichthoudende<br />
ambtenaar of persoon die tot de monsterneming<br />
overgaat om elke vervanging, verwijdering of bijvoeging<br />
van welke aard dan ook te vermijden. De<br />
buitenverpakking van elk monster bevat volgende<br />
aanduidingen:<br />
1. een volgnummer;<br />
2. aard van de genomen stoffen;<br />
3. tijdstip (dag en uur) van de monsterneming;<br />
4. naam en handtekening van de toezichthoudende<br />
ambtenaar die tot de monsterneming is overgegaan.<br />
c) Van monsternemingen wordt proces-verbaal<br />
opgesteld.<br />
Dit proces-verbaal en zijn bijlage, beide gesteld<br />
naar het in bijlage 12 bij dit besluit gevoegde mo-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
del, worden gedagtekend en ondertekend door de<br />
ambtenaar die de monsters neemt en medeondertekend<br />
door een andere ambtenaar, of bij ontstentenis,<br />
door een getuige opgeroepen om de monsterneming<br />
bij te wonen.<br />
d) [De ambtenaar die de monsters heeft genomen<br />
overhandigt of zendt, binnen vijf werkdagen volgend<br />
op de datum van monsterneming, een afschrift<br />
van het proces-verbaal en zijn bijlage aan<br />
de persoon ten laste van wie het resultaat van de<br />
monsterneming kan worden ingeroepen of, indien<br />
deze niet gekend is, aan de vergunningplichtige<br />
wiens activiteit aanleiding geeft tot de monsterneming<br />
of diens aangestelde.]<br />
e) Zowel voor de analyse als voor de contra-analyse,<br />
worden de monsters bewaard en de eerste<br />
werkdag volgend op de monsterneming aan een<br />
voor de uitvoering van deze analyses erkend laboratorium,<br />
gelast met de officiële analyse, verstuurd<br />
in fysische omstandigheden die wijzigingen<br />
in de samenstelling van het monster zoveel<br />
mogelijk vermijden. De protocols van analyse en<br />
contra-analyse worden door de laboratoria medegedeeld<br />
aan het bevoegde bestuur.<br />
f) Het gedeelte van de monsters dat voor een eventuele<br />
contra-analyse is bestemd, wordt gedurende<br />
[acht] werkdagen, volgend op de dag van de bemonstering,<br />
ter beschikking gehouden van de exploitant<br />
die gecontroleerd werd of hem of zijn vertegenwoordiger<br />
desgevallend ter plaatse overhandigd<br />
tegen ontvangstbewijs.<br />
Deze persoon wordt onmiddellijk na de monsterneming<br />
daarvan in kennis gesteld door de ambtenaar<br />
die het monster genomen heeft.<br />
Een eventuele contra-analyse gebeurt op kosten<br />
van de betrokken exploitant door een laboratorium<br />
erkend voor de uitvoering van de contraanalyses<br />
volgens hierboven vermelde modaliteiten.<br />
2° Uitvoering van metingen ter plaatse:<br />
a) De controle op de luchtverontreiniging kan geschieden<br />
door middel van de in de vergunning<br />
aan de inrichting opgelegde meetapparatuur. De<br />
met het toezicht belaste ambtenaar mag een ijking<br />
door een bevoegd laboratorium van deze<br />
meetapparatuur laten uitvoeren. Deze ijkingskosten<br />
vallen ten laste van de exploitant van de inrichting.<br />
De exploitant of zijn vertegenwoordiger<br />
mag bij de ijking aanwezig zijn en daartoe de vertegenwoordiger<br />
van een ander erkend laboratorium<br />
uitnodigen.<br />
Vooraleer tot de uitvoering van de in deze littera<br />
bedoelde controlemetingen over te gaan, wordt<br />
de exploitant of zijn vertegenwoordiger door de<br />
ambtenaar of de persoon die de controlemeting<br />
zal uitvoeren, mondeling uitgenodigd deze controlemetingen<br />
bij te wonen.<br />
b) De controle op de luchtverontreiniging kan<br />
eveneens worden uitgevoerd door middel van<br />
door het Instituut van Hygiëne en Epidemiologie<br />
of door [de afdeling Milieuvergunningen van de<br />
administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbe-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 351
heer] goedgekeurde toestellen die ter plaatse de<br />
emissies en/of immissies meten.<br />
c) De resultaten van deze controlemetingen worden<br />
in een proces-verbaal opgenomen dat door de<br />
ambtenaar die de meting heeft uitgevoerd wordt<br />
gedagtekend en ondertekend. Een afschrift van dit<br />
proces-verbaal wordt binnen de vijf werkdagen<br />
overgemaakt aan de exploitant of zijn vertegenwoordiger.<br />
§ 4. De technische controle op de geluidshinder<br />
omvat de meting ter plaatse van het geluidsniveau<br />
en/of van trillingen onder de volgende voorwaarden:<br />
1° deze metingen geschieden volgens de Belgische<br />
normen, of bij ontstentenis daarvan volgens<br />
de methoden aanvaard door het bevoegd bestuur;<br />
het tijdstip waarop en de bedrijfsomstandigheden<br />
waarbij de meting geschiedt, worden<br />
door de bevoegde ambtenaren bepaald;<br />
2° de resultaten van deze meting worden in een<br />
proces-verbaal opgenomen dat door de ambtenaar<br />
die de meting heeft uitgevoerd wordt gedagtekend<br />
en ondertekend;<br />
een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen<br />
vijf werkdagen gezonden aan de exploitant of zijn<br />
vertegenwoordiger.<br />
§ 5. De technische controle op de scheikundige samenstelling<br />
van afvalstoffen omvat het nemen<br />
van monsters, in drie exemplaren, met inachtname<br />
van de volgende regels:<br />
1° de hoeveelheid afvalstoffen wordt bepaald<br />
door de noodwendigheden van de verrichtingen<br />
die in het laboratorium moeten worden uitgevoerd;<br />
2° elk van de monsters wordt verzameld volgens<br />
het geval in recipiënten, zakken of omslagen; de<br />
monsters worden ingepakt en verzegeld met de<br />
stempel van de in artikel 58 bedoelde ambtenaar<br />
die de monstername uitvoert om elke vervanging,<br />
verwijdering of bijvoeging van welkdanige materie<br />
te vermijden;<br />
3° de buitenverpakking van elk monster omvat de<br />
volgende aanduidingen:<br />
a) een volgnummer;<br />
b) de aard van de genomen afvalstoffen;<br />
c) de datum van de monstername;<br />
d) de handtekening van de in artikel 58 bedoelde<br />
ambtenaar die tot de monstername is overgegaan;<br />
4° de in artikel 58 bedoelde ambtenaar die tot de<br />
monstername is overgegaan, nodigt de bezitter<br />
van de afvalstof mondeling uit een willekeurig<br />
merkteken aan te brengen op het buitengedeelte<br />
van de verpakking van de drie exemplaren van het<br />
monster; hij overhandigt een exemplaar van het<br />
monster aan de bezitter van de afvalstof en maakt<br />
nadien een proces-verbaal, naar het in bijlage 13<br />
bij dit besluit gevoegde model, op waarbij de uitvoering<br />
van de monstername vastgesteld wordt;<br />
5° de in artikel 58 bedoelde ambtenaar die tot de<br />
monstername is overgegaan maakt het tweede<br />
exemplaar van het genomen monster voor analyse<br />
over aan een erkend ontledingslaboratorium;<br />
6° [indien uit het analyseverslag een overtreding<br />
blijkt wordt hiervan een proces-verbaal overgemaakt<br />
dat tezamen met het analyseverslag en het<br />
derde exemplaar wordt toegezonden aan de Procureur<br />
des Konings.]<br />
§ 6. De technische controle op de grondwaterverontreiniging<br />
omvat het nemen van één of meer<br />
van de in sub 1° hierna vermelde monsters.<br />
1° Nemen van monsters:<br />
a) Grondwatermonsters:<br />
– voor fysico-chemisch onderzoek moet een hoeveelheid<br />
van 2 liter per monster genomen worden;<br />
– voor de analyse van organische micropolluenten<br />
moet 2 liter per monster genomen worden in<br />
glazen recipiënten met geslepen stoppen, die tot<br />
overlopens toe gevuld worden, zodanig dat geen<br />
luchtbellen meer aanwezig zijn; de gebruikte recipiënten<br />
moeten vooraf behandeld worden met<br />
een oplossing van kaliumdichromaat, in geconcentreerd<br />
zwavelzuur (3 %) en nagespoeld met<br />
gedistilleerd water;<br />
– voor het bacteriologisch onderzoek moet per<br />
monster een glazen steriele fles van 500 millimeter<br />
met een geslepen stop tot aan de rand gevuld<br />
worden.<br />
b) Bodemmonsters:<br />
een hoeveelheid van 500 gram per monster moet<br />
genomen worden.<br />
c) Monsters van stoffen die het grondwater verontreinigen:<br />
afhankelijk van de aard van de stof moet 100 gram<br />
of 100 milliliter per monster genomen worden.<br />
2° Elk monster zal bestaan uit twee identieke delen<br />
waarvan de recipiënten na staalname ter<br />
plaatse zullen verzegeld worden.<br />
Alle verrichtingen, bij de monstername, die noodzakelijk<br />
zijn voor een goede analyse van het monster,<br />
moeten op beide delen gebeuren en in het<br />
proces-verbaal worden vermeld.<br />
3° De monsters worden verzameld in gepaste recipiënten,<br />
afhankelijk van de aard van de te bemonsteren<br />
stof. De monsters worden verpakt en verzegeld<br />
met de stempel van de toezichthoudende<br />
ambtenaar die tot de monsterneming overgaat<br />
om elke vervanging, verwijdering of bijvoeging<br />
van welke aard dan ook te vermijden.<br />
De buitenverpakking van elk monster bevat volgende<br />
aanduidingen:<br />
1. een volgnummer;<br />
2. de aard van de genomen stoffen;<br />
3. tijdstip (dag en uur) van de monsterneming;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
4. naam en handtekening van de toezichthoudende<br />
ambtenaar die tot de monsterneming is overgegaan.<br />
4° Van de monsternemingen wordt proces-verbaal<br />
opgesteld:<br />
het proces-verbaal en zijn bijlage, beide gesteld<br />
naar het in bijlage 14 bij dit besluit gevoegde model,<br />
worden gedagtekend en ondertekend door de<br />
ambtenaar die de monsters neemt en medeondertekend<br />
door een andere ambtenaar, of bij ontstentenis,<br />
door een getuige, opgeroepen om de monstername<br />
bij te wonen.<br />
5° [De ambtenaar die de monsters heeft genomen<br />
overhandigt of zendt, binnen vijf werkdagen volgend<br />
op de datum van monsterneming, een afschrift<br />
van het proces-verbaal en zijn bijlage aan<br />
de persoon ten laste van wie het resultaat van de<br />
monsterneming kan worden ingeroepen of, indien<br />
deze niet gekend is, aan de vergunningplichtige<br />
wiens activiteit aanleiding geeft tot de monsterneming<br />
of diens aangestelde.]<br />
6° Zowel voor de analyse als voor de contra-analyse,<br />
worden de monsters bewaard en de eerste<br />
werkdag volgend op de monsterneming aan een<br />
voor de uitvoering van deze analyses erkend laboratorium,<br />
gelast met de officiële analyse, verstuurd<br />
in fysische omstandigheden die wijzigingen<br />
in de samenstelling van het monster zoveel<br />
mogelijk vermijden. De protocols van analyse en<br />
contra-analyse worden door de laboratoria medegedeeld<br />
aan [de afdeling Milieu-inspectie van de<br />
administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer].<br />
7° Het gedeelte van de monsters dat voor een<br />
eventuele contra-analyse is bestemd, wordt gedurende<br />
[acht] werkdagen, volgend op de dag van de<br />
bemonstering, ter beschikking gehouden van de<br />
exploitant of hem of zijn vertegenwoordiger desgevallend<br />
ter plaatse overhandigd tegen ontvangstbewijs.<br />
Deze persoon wordt onmiddellijk na de bemonstering<br />
daarvan in kennis gesteld door de ambtenaar<br />
die het monster genomen heeft.<br />
Een eventuele contra-analyse gebeurt op kosten<br />
van de betrokken exploitant door een laboratorium<br />
erkend voor de uitvoering van de contraanalyses<br />
volgens hierboven vermelde modaliteiten.<br />
§ 7. [Om als laboratorium te kunnen worden erkend,<br />
moet het laboratorium voldoen aan de voorwaarden<br />
vastgesteld in het hoofdstuk 1.3 «Erkende<br />
milieudeskundigen» van titel II van het VLA-<br />
REM.]<br />
§ 8. Voor de analyse van monsters van afvalstoffen<br />
zijn als ontledingslaboratoria erkend:<br />
1° de laboratoria van het Instituut voor Hygiëne<br />
en Epidemiologie;<br />
2° de analyse-laboratoria van het Ministerie van<br />
Landbouw te Antwerpen en Gent en van het Instituut<br />
voor Scheikundig Onderzoek te Tervuren alsmede<br />
de laboratoria van de Centra voor Landbouwkundig<br />
Onderzoek te Gent, voor wat de<br />
352 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
land-, tuin, en bosbouwkundige ondernemingen<br />
en de bescherming van de natuur betreft;<br />
3° andere laboratoria daartoe door de Vlaamse<br />
minister erkend.<br />
– § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 20, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§2, 1°, e), vervangen bij art. 20, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§2, 1°, f), gewijzigd bij art. 59, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§2, 1°, g), gewijzigd bij art. 20, 3°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§2, 2°, b), gewijzigd bij art. 20, 4°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 59, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§3, 1°, d), vervangen bij art. 20, 5°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§3, 1°, f), gewijzigd bij art. 20, 6°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§3, 2°, b), gewijzigd bij art. 59, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§5, 6°, vervangen bij art. 20, 7°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§6, 5°, vervangen bij art. 20, 8°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–§6, 6°, gewijzigd bij art. 59, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–§6, 7°, gewijzigd bij art. 20, 9°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– § 7 vervangen bij art. 59, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 63. § 1. De burgemeester en de in artikel 58<br />
vermelde ambtenaren mogen bij de uitoefening<br />
van hun ambt op elk ogenblik van de dag of van<br />
de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij<br />
binnen gaan in alle inrichtingen.<br />
Tot de ruimten die als woning dienen hebben zij<br />
slechts toegang tussen vijf uur 's morgens en eenentwintig<br />
uur 's avonds en mits machtiging van<br />
de onderzoeksrechter.<br />
§ 2. De in artikel 58 vermelde ambtenaren kunnen<br />
bij de uitoefening van hun ambt de bijstand<br />
van de gemeentepolitie en van de rijkswacht vorderen.<br />
HOOFDSTUK XVI<br />
DWANGMAATREGELEN<br />
Art. 64. Binnen de hen overeenkomstig het decreet<br />
en onderhavig besluit toegewezen bevoegdheden,<br />
kunnen de burgemeester en de in<br />
artikel 58 bedoelde ambtenaren, mondelinge of<br />
schriftelijke raadgevingen, aanmaningen en bevelen<br />
geven.<br />
[Zij stellen de overtredingen vast door middel van<br />
processen-verbaal, die onverwijld worden overgemaakt<br />
aan de procureur des Konings. Een afschrift<br />
van het proces-verbaal wordt bij aangetekend<br />
schrijven ter kennis gebracht van de overtreder<br />
binnen de vijf werkdagen na de vaststelling van de<br />
overtreding. Van elk proces-verbaal wordt tevens<br />
een afschrift overgemaakt aan [de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de administratie Milieu-, Natuur-,<br />
Land- en Waterbeheer].]<br />
– Lid 2 vervangen bij art. 21 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 60 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 65. § 1. Wanneer de burgemeester vaststelt<br />
dat een vergunningplichtige inrichting zonder<br />
vergunning wordt geëxploiteerd, kan deze ambtshalve<br />
of op voorstel van de in artikel 58 bedoelde<br />
ambtenaren, mondeling en ter plaatse de stopzetting<br />
bevelen van de activiteiten, de toestellen verzegelen<br />
en de onmiddellijke sluiting van de inrichting<br />
opleggen.<br />
De in het eerste lid bedoelde maatregelen worden<br />
van rechtswege opgeheven door het verlenen van<br />
de vergunning.<br />
§ 2. Wanneer de burgemeester vaststelt dat een<br />
inrichting van klasse 2 wordt geëxploiteerd in<br />
strijd met de vergunningsvoorwaarden en wanneer<br />
de exploitant weigert gevolg te geven aan de<br />
schriftelijk gegeven onderrichtingen, kan de burgemeester<br />
op advies van de in artikel 58 bedoelde<br />
ambtenaren de stopzetting bevelen van een activiteit<br />
binnen de termijn die hij bepaalt en de toestellen<br />
verzegelen, en zo nodig, de voorlopige sluiting<br />
van een deel of van de volledige inrichting opleggen.<br />
Hetzelfde geldt wanneer een inrichting van<br />
derde klasse wordt geëxploiteerd in strijd met de<br />
algemene of sectoriële exploitatievoorwaarden.<br />
§ 3. De burgemeester mag op advies van de in<br />
artikel 58 bedoelde ambtenaren [de maatregelen,<br />
bedoeld in § 2,] nemen in inrichtingen van klasse<br />
1 ingeval van dreigend of ernstig gevaar voor de<br />
mens en het leefmilieu en wanneer de exploitant<br />
weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven<br />
onderrichtingen.<br />
§ 4. Wanneer de burgemeester niet of onvolkomen<br />
optreedt, kunnen de maatregelen, vermeld<br />
in de §§ 1, 2 en 3 getroffen worden door de in<br />
artikel 58 bedoelde ambtenaren.<br />
§ 5. Het proces-verbaal van de vaststelling der inbreuken<br />
en de beslissing tot stopzetting, verzegeling<br />
of sluiting zoals bedoeld in de vorige paragrafen<br />
van dit artikel, worden binnen vijf werkdagen<br />
bij ter post aangetekende brief ter kennis gebracht<br />
van de exploitant. Een afschrift van het proces-verbaal<br />
en van de beslissing wordt onverwijld gezonden<br />
aan de bevoegde ambtenaar bedoeld in<br />
artikel 58, aan de Bestendige Deputatie van de<br />
provincieraad en aan de Vlaamse minister alsmede<br />
aan de burgemeester in het geval bedoeld in<br />
§ 4 van dit artikel.<br />
– § 3 gewijzigd bij art. 61 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 66. § 1. Wanneer de in artikel 58 bedoelde<br />
ambtenaren vaststellen dat een inrichting wordt<br />
geëxploiteerd in strijd met de vergunningsvoorwaarden<br />
en wanneer de exploitant weigert gevolg<br />
te geven aan de gegeven onderrichtingen kunnen<br />
deze ambtenaren mondeling en ter plaatse de<br />
stopzetting bevelen van een activiteit binnen de<br />
termijn die zij bepalen, de toestellen verzegelen,<br />
en zo nodig, de voorlopige sluiting van een deel of<br />
van de volledige inrichting opleggen. Hetzelfde<br />
geldt ingeval van dreigend of ernstig gevaar voor<br />
de mens en het leefmilieu.<br />
§ 2. Het proces-verbaal van de vaststelling van de<br />
inbreuken en de in § 1 bedoelde beslissing, wor-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
den binnen vijf werkdagen, bij ter post aangetekende<br />
brief, ter kennis gebracht van de exploitant.<br />
Een afschrift van het proces-verbaal en van de beslissing<br />
wordt onverwijld gezonden aan de Vlaamse<br />
minister, de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
en de burgemeester.<br />
Art. 67. § 1. De krachtens artikel 65 en 66 getroffen<br />
maatregelen moeten gemotiveerd worden.<br />
§ 2. Indien binnen de gestelde termijn geen gevolg<br />
wordt gegeven aan de maatregelen en bevelen<br />
bedoeld in artikel 65 en 66, dan kunnen de<br />
ambtenaren bedoeld in artikel 65 de nodige maatregelen<br />
ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren.<br />
De uitvoering van deze maatregel geschiedt op<br />
kosten en risico van de exploitant van de inrichting<br />
op wie ze worden toegepast.<br />
Art. 68. § 1. De exploitant kan beroep indienen<br />
bij de Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door<br />
de Vlaamse minister tegen maatregelen genomen<br />
op grond van artikel65, §2, §3 en §4, en van<br />
artikel 66.<br />
§ 2. Het in § 1 bedoelde beroep, dient bij de<br />
Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door de<br />
Vlaamse minister ingediend bij aangetekend<br />
schrijven binnen een termijn van tien kalenderdagen<br />
na de dag van verzending van het in<br />
artikel 65, § 5 respectievelijk het in artikel 66, § 1<br />
bedoelde proces-verbaal van de vaststelling der inbreuken<br />
en de beslissing tot dwangmaatregelen.<br />
§3. Het in §1 bedoelde beroep schorst de bestreden<br />
beslissingen niet.<br />
§ 4. Het in § 1 bedoelde beroep wordt behandeld<br />
volgens de volgende modaliteiten:<br />
1° de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar<br />
van [de afdeling Milieuvergunningen van de<br />
administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer]<br />
onderzoekt het beroep op zijn ontvankelijkheid;<br />
2° wordt het beroep onontvankelijk bevonden,<br />
dan wordt de indiener van het beroep door de<br />
Vlaamse minister of de in sub a) vermelde gemachtigde<br />
ambtenaar binnen veertien kalenderdagen<br />
na het verstrijken van de termijn bedoeld in<br />
§ 1 hiervan per ter post aangetekend schrijven in<br />
kennis gesteld; de procedure voor het niet ontvankelijk<br />
bevonden beroep is hiermee beëindigd;<br />
3° wordt het beroep ontvankelijk bevonden, dan<br />
doet de Vlaamse minister op basis van het overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 65, § 5, respectievelijk<br />
van artikel 66, § 2 toegezonden proces-verbaal<br />
van de vaststelling der inbreuken en<br />
de motivering van de in eerste aanleg getroffen<br />
beslissing tot dwangmaatregelen uitspraak binnen<br />
een termijn van twee maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van ontvangst van het beroep;<br />
4° de bekendmaking van de in sub 3° bedoelde<br />
beslissing gebeurt overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 52, 4°.<br />
–§4, 1°, gewijzigd bij art. 62 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 353
Art. 69. § 1. Wanneer de vergunningsvoorwaarden<br />
ontoereikend blijken te zijn, en in afwachting<br />
dat zij worden gewijzigd, kunnen de in artikel 58<br />
bedoelde ambtenaren binnen de termijn die zij<br />
bepalen, in de inrichtingen waarover zij het toezicht<br />
verzekeren, alle maatregelen voorschrijven<br />
die zij nodig achten om een einde te stellen aan de<br />
tekortkomingen die zij vaststellen en als gevaar<br />
beschouwen voor de mens en het leefmilieu. Zij<br />
kunnen daartoe, zonder uitstel, het gebruik van<br />
een machine, een product of enig materieel, en de<br />
toegang tot een bepaalde ruimte tijdelijk verbieden<br />
en het tijdelijk stopzetten bevelen van elke activiteit<br />
wanneer de exploitant weigert gevolg te<br />
geven aan de gegeven onderrichtingen.<br />
§ 2. De in § 1 bedoelde beslissing moet met redenen<br />
worden omkleed. Zij wordt binnen vijf werkdagen<br />
bij ter post aangetekend schrijven bevestigd<br />
aan de exploitant. Een afschrift hiervan wordt<br />
onverwijld aan de overheid die de laatste lopende<br />
vergunning heeft verleend toegezonden.<br />
HOOFDSTUK XVII<br />
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN<br />
Art. 70. § 1. Vergunningsaanvragen voor de exploitatie,<br />
de lozing van afvalwaters, de verwijdering<br />
van afvalstoffen of voor de bescherming van<br />
grondwater, ingediend vóór de inwerkingtreding<br />
van dit besluit worden afgehandeld volgens de<br />
procedure die geldig was op het tijdstip van de indiening<br />
van de aanvraag.<br />
§ 2. De duur van de als gevolg van de in § 1 bedoelde<br />
aanvraag verleende vergunning wordt beperkt<br />
tot ten hoogste twintig jaar.<br />
[§ 3. Vergunningsaanvragen voor de winning van<br />
grondwater of het kunstmatig aanvullen van<br />
grondwater, ingediend vóór de inwerkingtreding<br />
van de rubriek 53 «Winning van grondwater» en<br />
rubriek,54 «het kunstmatig aanvullen van grondwater»<br />
van de indelingslijst, worden afgehandeld<br />
volgens de procedure vastgesteld door het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende<br />
reglementering en vergunning voor het gebruik<br />
van grondwater en de afbakening van waterwingebieden<br />
en beschermingszones.]<br />
– § 3 toegevoegd bij art. 63 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 71. De vergunningen voor de exploitatie, de<br />
lozing van afvalwaters, [de verwerking van afvalstoffen]<br />
of voor de bescherming van grondwater,<br />
verleend vóór de inwerkingtreding van dit besluit<br />
blijven geldig voor de vastgestelde termijn tot ten<br />
hoogste twintig jaar, te rekenen vanaf 1 september<br />
1991.<br />
– Gewijzigd bij art. 64 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 72. Alle lozingsvergunningen die vóór de inwerkingtreding<br />
van dit besluit werden verleend<br />
krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming<br />
van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging<br />
en die overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 71 geldig blijven, alsook alle lozingsvergunningen<br />
die in toepassing van<br />
artikel 70 na 1 september 1991 nog worden verleend<br />
volgens de procedure die wordt bepaald in<br />
voornoemde wet en de besluiten ter uitvoering ervan,<br />
worden bekendgemaakt volgens de volgende<br />
modaliteiten:<br />
1° de leidende ambtenaar van de Vlaamse Maatschappij<br />
voor Waterzuivering of zijn rechtsopvolger<br />
maakt een voor eensluidend verklaard afschrift<br />
van de voormelde lozingsvergunningen<br />
binnen een termijn van dertig kalenderdagen, na<br />
de datum van inwerkingtreding van dit besluit<br />
voor deze bedoeld in artikel 71, of na de datum<br />
van het verlenen van de lozingsvergunning voor<br />
deze bedoeld in artikel 70 bij ter post aangetekende<br />
zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs<br />
aan:<br />
– de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
van de provincie waarin de exploitatie is gepland<br />
of gebeurt;<br />
– de burgemeester van de gemeente waarin de exploitatie<br />
is gepland of gebeurt;<br />
– het Bestuur Milieuvergunningen van de Administratie<br />
Milieu, Natuur en Landinrichting van het<br />
Departement Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
2° de bevoegde burgemeester waakt erover dat de<br />
hem overeenkomstig sub 1° overgemaakte lozingsvergunningen<br />
alsmede alle andere verleende<br />
vergunningen voor de exploitatie, de verwijdering<br />
van afvalstoffen en de bescherming van<br />
grondwater ter inzage worden gelegd overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 32.<br />
Art. 73. De vergunningen bedoeld in de artikelen<br />
70 en 71 worden overeenkomstig de indelingslijst<br />
in drie klassen ingedeeld.<br />
Zij vallen onder het toezicht van de overheid en<br />
ambtenaren die hiervoor bevoegd zijn overeenkomstig<br />
het bepaalde in artikel 58. [Voor de toepassing<br />
van de bepalingen van [de artikelen 5, 6,<br />
6ter, 42, 45 en 47] met betrekking tot een inrichting<br />
waarvoor de vergunning als bedoeld in de<br />
artikelen 70 en 71 is verleend, wordt deze lopende<br />
vergunning geacht te zijn verleend door de overheid<br />
die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit<br />
bevoegd is om in eerste aanleg uitspraak te<br />
doen over een milieuvergunningsaanvraag voor<br />
het reeds vergunde indien het een nieuwe inrichting<br />
zou zijn.]<br />
– Lid 2 gewijzigd bij art. 22 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993; gewijzigd bij<br />
art. 65 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 74. [De exploitanten van inrichtingen die op<br />
het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit<br />
in bedrijf zijn gesteld en die niet vergunningplichtig<br />
waren en die ingevolge de bepalingen van<br />
onderhavig besluit meldings- of vergunningplichtig<br />
worden, moeten vóór 1 maart 1993 de melding<br />
doen of de vergunningsaanvraag indienen.<br />
Voor de inrichtingen die in de klasse 1 of 2 zijn ingedeeld<br />
gelden verder de bepalingen van<br />
artikel 38.]<br />
– Vervangen bij art. 1 B. Vl. Ex. 27 februari 1992, B.S., 9 mei 1992<br />
– Zie omzendbrief LH92/1, 11 mei 1992 van de Vice-Voorzitter<br />
van de Vlaamse Executieve en Gemeenschapsminister van Leef-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
milieu en Huisvesting inzake de toepassing van artikel 74 van<br />
titel I van het VLAREM, B.S., 21 mei 1992, err., B.S., 20 juni 1992<br />
Art. 75. In afwijking van de bepalingen van<br />
artikel 39, § 1 mag de hernieuwing van een lopende<br />
vergunning, andere dan deze bedoeld in<br />
artikel 6, § 1, 3°, e), waarvan de vergunningstermijn<br />
binnen het jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van dit besluit verstrijkt, worden aangevraagd<br />
minder dan twaalf maanden vóór het verstrijken<br />
van de lopende vergunning.<br />
Art. 76. De artikelen 5, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15,<br />
16, 17, 18, 19, 24, 25 en 26 van het koninklijk besluit<br />
van 10 juni 1976 houdende maatregelen tot<br />
inrichting van wedstrijden, test- en oefenritten<br />
met motorvoertuigen, gewijzigd door het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 16 maart 1983 en<br />
door het koninklijk besluit van 6 juli 1987, houden<br />
op te gelden voor het Vlaamse Gewest met ingang<br />
van de datum van inwerkingtreding van onderhavig<br />
besluit. Met betrekking tot de vergunningen<br />
in toepassing van voormeld koninklijk besluit<br />
ingediend of verleend vóór deze datum van inwerkingtreding,<br />
gelden de bepalingen van de artikelen<br />
70 en 71.<br />
Art. 77. De bepalingen opgenomen in Titel I en<br />
Titel IV van Algemeen Reglement voor Arbeidsbescherming,<br />
vastgesteld bij besluit van de Regent<br />
van 11 februari 1946 en zoals later meermaals gewijzigd,<br />
verliezen, met ingang van 1 september<br />
1991, hun gelding met betrekking tot de aangelegenheden<br />
die geregeld worden door dit besluit.<br />
Art. 78. § 1. De bepalingen van artikel 5 van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart<br />
1985 houdende reglementering van de handelingen<br />
binnen de watergebieden en de beschermingszones<br />
worden opgeheven.<br />
§ 2. De bepalingen van de artikelen 4 tot en met<br />
11 van het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
27 maart 1985 houdende reglementering van de<br />
handelingen die het grondwater kunnen verontreinigen<br />
worden opgeheven.<br />
§ 3. Het Besluit van de Vlaamse Regering van<br />
22 maart 1984 houdende modaliteiten voor het<br />
nemen van monsters in het kader van het opsporen<br />
en vaststellen van overtredingen op het decreet<br />
van 24 januari 1984 houdende maatregelen<br />
inzake het grondwaterbeheer wordt met ingang<br />
van 1 september 1991 opgeheven.<br />
Art. 79. § 1. Het Besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 21 april 1982 houdende vaststelling van<br />
de lijst van instellingen, die advies dienen uit te<br />
brengen over iedere vergunningsaanvraag, die bij<br />
de Bestendige Deputatie wordt ingediend en gewijzigd<br />
bij besluit van de Vlaamse Regering van<br />
16 januari 1985, wordt met ingang van 1 september<br />
1991 opgeheven.<br />
§ 2. Artikel 4 van het Koninklijk Besluit van 9 februari<br />
1976 houdende algemeen reglement op de<br />
giftige afval, gewijzigd bij Koninklijk Besluit van<br />
2 juni 1987, wordt met ingang van 1 september<br />
1991 voor toepassing in het Vlaamse Gewest opgeheven.<br />
354 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 80. Het decreet en dit besluit treden in werking<br />
op 1 september 1991 behoudens de artikelen<br />
13 en 29 van het decreet en de artikelen 11, 22,<br />
26, 59, 60 en 61 van dit besluit die in werking treden<br />
de dag van de publicatie van dit besluit in het<br />
Belgisch Staatsblad.<br />
Art. 81. Dit besluit wordt gebundeld als titel I<br />
van het VLAREM.<br />
Art. 82. De Vlaamse minister is gelast met de uitvoering<br />
van dit besluit.<br />
BIJLAGE 1<br />
[Lijst van als hinderlijk beschouwde<br />
inrichtingen tot vaststelling, overeenkomstig<br />
het bedoelde in artikel 3 van het decreet van<br />
28 juni 1985 betreffende de<br />
milieuvergunning, bij welke van de drie<br />
klassen van inrichtingen zij worden ingedeeld,<br />
naargelang van de graad waarin zij geacht<br />
worden belastend te zijn voor de mens en het<br />
leefmilieu<br />
De in onderhavige lijst opgenomen inrichtingen worden<br />
als hinderlijk ingedeeld in de klasse, aangegeven in de<br />
derde kolom van de tabel van de hierna vermelde lijst.<br />
De in de indelingslijst genoemde drempelwaarden hebben<br />
in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit<br />
of op het vermogen. Wanneer een exploitant in dezelfde<br />
inrichting of op dezelfde plaats verscheidene activiteiten<br />
van dezelfde rubriek verricht, worden de capaciteiten<br />
van de activiteiten bij elkaar opgeteld.<br />
Wanneer een inrichting onder de toepassing valt van<br />
verschillende indelingsrubrieken behorend tot verschillende<br />
klasse, geldt voor deze inrichting de procedure van<br />
de hoogste klasse.<br />
Verklaring van de symbolen aangegeven in de kolommen<br />
4 tot en met 7:<br />
– Kolom 4 «Bemerkingen»:<br />
A = Inrichting van klasse 2 waarvoor de in artikel 20, § 1 van<br />
titel I van het VLAREM bedoelde overheidsorganen advies verstrekken.<br />
E = Inrichting waarvoor de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en<br />
Energie van de Administratie Economie advies verstrekt.<br />
G = Inrichting waarvoor de Afdeling Preventieve [en Sociale Gezondheidszorg]<br />
van de Administratie Gezondheidszorg advies<br />
verstrekt.<br />
L = Inrichting waarvoor de Vlaamse Landmaatschappij advies<br />
verstrekt.<br />
M = Inrichting waarvoor de Vlaamse Milieumaatschappij advies<br />
verstrekt.<br />
O = Inrichting waarvoor de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaams Gewest advies verstrekt.<br />
T = Inrichting waarvoor een tijdelijke vergunning kan worden<br />
verkregen.<br />
W = Inrichting waarvoor de Afdeling Water van de Administratie<br />
Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer advies verstrekt.<br />
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
X = Inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals gedefinieerd<br />
door sub 16° van artikel 1 van titel I van het VLAREM en die als<br />
dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van<br />
de titels I en II van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EUrichtlijn<br />
96/61/EEG van 24 september 1996.<br />
Dergelijke inrichting omvat telkens de vaste technische<br />
eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom<br />
vermelde activiteiten en processen alsmede andere<br />
daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten<br />
plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op<br />
die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen<br />
kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging<br />
(zie ook artikel 5, § 7 van titel I van het VLAREM).<br />
– Kolom 5 «Coördinator»:<br />
A = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
een milieucoördinator van het eerste niveau dient aangesteld.<br />
B = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
een milieucoördinator van het tweede niveau dient aangesteld.<br />
N = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
vrijstelling is verleend van de verplichting tot aanstelling van een<br />
milieucoördinator.<br />
– Kolom 6 «Audit»:<br />
E = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
door de vergunningverlenende overheid een eenmalige milieuaudit<br />
kan worden opgelegd.<br />
P = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
door de vergunningverlenende overheid een periodieke milieuaudit<br />
kan worden opgelegd.<br />
– Kolom 7 «Jaarverslag»:<br />
J = Inrichting waarvoor overeenkomstig titel II van het VLAREM<br />
een milieuverslag moet worden ingediend.<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
1. AARDOLIE OF AARDOLIEPRODUCTEN<br />
1.1. Niet in rubriek 20.1.2. begrepen inrichtingen voor de raffinage, voor de distillatie, het kraken, het vergassen<br />
of enige andere wijze van verwerking van aardolie of aardolieproducten.<br />
(Raffinaderij van ruwe aardolie, met uitzondering van deze waarin uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie<br />
worden vervaardigd: zie rubriek 20.1.2).<br />
1 M, X A P J<br />
1.2. Opslagplaats voor aardpek, teer, asfalt, pek en dergelijke stoffen van meer dan 5.000 kg<br />
Uitzondering: de tijdelijke opslag op een bouwplaats is niet ingedeeld.<br />
2<br />
1.3. Commerciële winning van aardolie wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag<br />
bedraagt.<br />
1 E A P J<br />
1.4. Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van<br />
200.000 ton of meer<br />
1 A P J<br />
2. AFVALSTOFFEN<br />
Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de<br />
voorkoming en het beheer van afvalstoffen en zijn uitvoeringsbesluiten:<br />
Opmerkingen:<br />
De hieronder genoemde drempelwaarden hebben in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit,<br />
op het vermogen, of op de opslagcapaciteit. Wanneer de exploitant in dezelfde milieutechnische eenheid<br />
verscheidene activiteiten van dezelfde rubriek verricht, worden de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar<br />
opgeteld.<br />
Opslagcapaciteit: waar opslagcapaciteit wordt gebruikt, wordt de som bedoeld van alle capaciteiten voor<br />
opslag van de verschillende soorten afvalstoffen (bv. afvalstoffen, de gerecupereerde afvalstoffen, restfracties).<br />
Gevaarlijke afvalstoffen zijn alle afvalstoffen die overeenkomstig het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming<br />
en -beheer (VLAREA) als gevaarlijke afvalstoffen zijn gedefinieerd.<br />
Niet gevaarlijke afvalstoffen zijn alle afvalstoffen die overeenkomstig het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming<br />
en -beheer (VLAREA) niet als gevaarlijke afvalstoffen zijn gedefinieerd.<br />
Voor de begrippen verwijdering en nuttige toepassing gelden de definities van het Vlaams Reglement inzake<br />
afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA).<br />
Overeenkomstig het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) worden de secundaire<br />
grondstoffen niet meer als afvalstoffen beschouwd vanaf het ogenblik:<br />
– dat zij bij de derden die ze hergebruiken worden afgeleverd, in het geval het gaat om afvalstoffen die<br />
zonder enige voorbehandeling opnieuw kunnen worden hergebruikt;<br />
– dat zij zijn omgevormd, in het geval waarin het gaat om afvalstoffen die slechts na voorbehandeling<br />
kunnen worden hergebruikt.<br />
Uitzonderingen:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 355<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
2.1.<br />
De voorlopige opslag en de mechanische behandeling van afvalstoffen op de plaats van productie, voorafgaand<br />
aan elke inzameling, zijn geen inrichtingen voor het verwerken van afvalstoffen indien de opslag en<br />
de mechanische behandeling gebeuren in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen,<br />
tenzij anders bepaald in deze bijlage.<br />
De opslag van afvalstoffen die ontstaan uit de aanvaardingsplicht of terugnameplicht van stoffen, is geen<br />
inrichting voor de verwerking van afvalstoffen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:<br />
– de opslag gebeurt bij de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de stoffen;<br />
– de opslag gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen, tenzij anders<br />
bepaald in deze bijlage.<br />
Deze opslag kan wel ingedeeld zijn volgens een andere rubriek.<br />
Kringloopcentra, e.d., met name inrichtingen waar tweedehands huishoudelijke goederen die in aanmerking<br />
komen voor producthergebruik (zoals kleding, boeken, meubelen, huisraad, speelgoed, bruingoed en<br />
witgoed) worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd en/of hersteld, zijn geen inrichtingen voor de verwerking<br />
van afvalstoffen.<br />
Opslag en overslag van afvalstoffen 1 O, T B<br />
2.1.1. Opslag van afvalstoffen niet aan een verwerking van de afvalstoffen verbonden<br />
Uitzondering:<br />
De hiernavolgende opslag is geen inrichting voor het verwerken van afvalstoffen:<br />
a) de opslag van inerte bouw- en sloopafval op de bedrijfsterreinen van aannemers van bouw- en wegeniswerken<br />
voor zover deze opgeslagen afvalstoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden<br />
als secundaire grondstoffen bij de uitoefening van de normale bedrijfsactiviteit;<br />
b) de opslag van inerte bouw- en sloopafval op terreinen of bij installaties waarvoor een geldige milieuof<br />
bouwvergunning werd afgeleverd en voor zover deze opslag bijdraagt tot het realiseren van het voorwerp<br />
van de vergunning;<br />
c) de opslag van gerecupereerde bouwmaterialen.<br />
Deze opslag kan wel ingedeeld zijn volgens een andere rubriek (zie o.a. rubriek 30).<br />
2.1.2. Overslag van afvalstoffen niet aan een verwerking van de afvalstoffen verbonden. 1 O, T B<br />
2.2. Opslag en nuttige toepassing van afvalstoffen<br />
Alle inrichtingen onder 2.2. zijn inrichtingen waarin handelingen gebeuren waardoor nuttige toepassing<br />
van althans een gedeelte van de afvalstoffen mogelijk wordt. Het verbranden van afvalstoffen al of niet met<br />
terugwinning van energie en/of stoffen alsook het reinigen van recipiënten door uitbranden zijn ingedeeld<br />
onder 2.3.<br />
2.2.1. Opslag en sortering van:<br />
Sorteren is de afvalstoffen manueel of met lichte gereedschappen soort bij soort voegen. Indien het sorteren<br />
deel is van andere ingedeelde handelingen op afvalstoffen, valt 2.2.1. weg.<br />
a) inerte afvalstoffen 2 O, T<br />
b) selectief ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van klein gevaarlijk afval (containerpark)<br />
Het is een inrichting van een exploitant die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.<br />
c) niet gevaarlijke afvalstoffen bestaande uit papier en karton, hout, textiel, kunststoffen, metaal, glas,<br />
rubber, bouw- en sloopafval, met een opslagcapaciteit van:<br />
2 O, T<br />
1° maximaal 100 ton 2 O, T<br />
2° meer dan 100 ton<br />
d) andere niet gevaarlijke afvalstoffen, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 O, T B<br />
1° maximaal 100 ton 2 O, T<br />
2° meer dan 100 ton 1 O, T B<br />
e) gevaarlijke afvalstoffen 1 G, O, T A P J<br />
2.2.2. Opslag en mechanische behandeling van:<br />
Mechanisch behandelen is het behandelen van de afvalstoffen met werktuigen, zonder de chemische eigenschappen<br />
van de afvalstoffen te veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren, hakselen, klieven, knippen,<br />
kuisen, persen, pletten, scheiden, shredderen, snijbranden, stralen, wassen, zagen, zeven.<br />
Het persen van papier, karton, textiel, kunststoffen, rubber en metaal in een perscontainer op de plaats van<br />
inzameling (containerpark) van die afvalstoffen wordt in deze context niet beschouwd als een behandeling<br />
van afvalstoffen.<br />
Het mechanisch behandelen op de bouwplaats zelf van inerte stoffen die bij de uitvoering van wegenisen/of<br />
sloopwerken ontstaan, wordt in deze context evenmin als een behandeling van afvalstoffen beschouwd.<br />
a) inerte afvalstoffen, met een opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 1.000 m3 2 O, T<br />
2° meer dan 1.000 m 3<br />
b) niet gevaarlijke afvalstoffen uit 2.2.1.c., met een opslagcapaciteit van:<br />
1 O, T B<br />
1° maximaal 100 ton 2 O, T<br />
2° meer dan 100 ton<br />
c) schroot, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 O, T B<br />
1° maximaal 10 ton 3<br />
2° meer dan 10 ton tot en met 100 ton 2 O, T<br />
356 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
3° meer dan 100 ton<br />
d) voertuigwrakken, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 O, T B<br />
1° meer dan 2 tot en met 10 wrakken of 10 ton 3<br />
2° meer dan 10 wrakken of 10 ton tot en met 100 wrakken of 100 ton 2 O, T<br />
3° meer dan 100 wrakken of 100 ton 1 O, T B<br />
e) scheepssloperijen en sloperijen andere dan bedoeld onder c) en d)<br />
f) andere niet gevaarlijke afvalstoffen met een opslagcapaciteit van:<br />
1 O, T B<br />
1° maximaal 100 ton 2 O, T<br />
2° meer dan 100 ton 1 O, T B<br />
g) gevaarlijke afvalstoffen 1 G, O, T A P J<br />
2.2.3. Opslag en biologische behandeling, van:<br />
a) aërobe compostering van uitsluitend tuin- en plantsoenafval, met een opslagcapaciteit van:<br />
1° van 1 ton tot en met 10 ton 3<br />
2° meer dan 10 ton tot en met 100 ton 2 O, T<br />
3° meer dan 100 ton<br />
b) groente-, fruit- en tuinafval (GFT):<br />
1 M, O, T B E J<br />
1° aërobe compostering 1 G, M, O, T B E<br />
2° anaërobe compostering met of zonder methaanwinning<br />
Uitzondering: de thuiscompostering van groente-, fruit- en tuinafval door particulieren is geen inrichting<br />
voor de verwerking van afvalstoffen.<br />
1 G, M, O, T B E<br />
c) aërobe of anaërobe compostering, met of zonder methaanwinning van andere niet gevaarlijke afvalstoffen<br />
1 G, M, O, T B E J<br />
d) andere biologische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen 1 G, M, O, T B E J<br />
e) biologische behandeling van gevaarlijke afvalstoffen 1 G, M, O, T A P J<br />
2.2.4. Opslag en behandeling van dierlijke afvalstoffen:<br />
De verwijdering door verbranden of begraven is in deze context geen verwerking.<br />
a) opslag en bewerking van laag-risico materiaal, met een opslagcapaciteit van:<br />
1° maximaal 10 ton 2 G, O, T<br />
2° meer dan 10 ton 1 G, O, T B P<br />
b) opslag en verwerking van laag-risico materiaal 1 G, O, T B P<br />
c) opslag en be- of verwerking van hoog-risico materiaal 1 G, O, T A P J<br />
d) installaties voor de destructie of verwerking van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit<br />
van meer dan 10 ton per dag<br />
1 G, M, O, T, X A P J<br />
2.2.5. Opslag en fysisch-chemische behandeling al of niet in combinatie met een mechanische behandeling, van:<br />
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen is de chemische eigenschappen, de chemische samenstelling<br />
of de aggregatietoestand van de afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren, distilleren, extraheren,<br />
mengen, neerslaan, neutraliseren, ontwateren, oxideren, raffineren, reduceren, regenereren, smelten, solidifiëren.<br />
Er kan overlapping zijn met rubriek 2.3.2.<br />
a) niet gevaarlijke slibs, met een opslagcapaciteit van:<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, O, T<br />
2° meer dan 1 ton<br />
b) gevaarlijke slibs, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 M, O, T A<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, G, O, T<br />
2° meer dan 1 ton<br />
c) afgewerkte olie, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 G, M, O, T A P J<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, G, O, T<br />
2° meer dan 1 ton<br />
d) organische oplosmiddelen, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 G, M, O, T A P J<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, G, O<br />
2° meer dan 1 ton<br />
e) andere niet gevaarlijke afvalstoffen, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 G, M, O A P J<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, G, O<br />
2° meer dan 1 ton<br />
f) andere gevaarlijke afvalstoffen, met een opslagcapaciteit van:<br />
1 G, M, O A<br />
1° tot en met 1 ton 2 A, G, O<br />
2° meer dan 1 ton 1 G, M, O A P J<br />
2.2.6. Opslag en reiniging van recipiënten (verpakkingen en containers) door inwendig wassen van:<br />
Containers zijn laadkisten voor vervoer, maar ook tankwagens, bulkwagens, spoorwegwagens, scheepsruimen.<br />
a) recipiënten die stoffen hebben bevat die als afvalstoffen bij de inerte afvalstoffen zijn gerangschikt 2 O, T<br />
b) recipiënten die biologische stoffen hebben bevat die als afvalstoffen bij de niet gevaarlijke biologische<br />
afvalstoffen zijn gerangschikt<br />
2 O, T<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 357<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
c) recipiënten die stoffen hebben bevat die als afvalstoffen bij de andere niet gevaarlijke afvalstoffen zijn<br />
gerangschikt<br />
1 M, O, T A P J<br />
d) recipiënten die stoffen hebben bevat die als afvalstoffen bij de gevaarlijke afvalstoffen zijn gerangschikt<br />
Uitzondering: het wassen – bij de vuller of gebruiker – van verpakkingen die bestemd en ontworpen zijn om<br />
binnen hun levensduur een aantal omlopen te maken, dat wil zeggen die opnieuw gevuld of gebruikt worden<br />
voor hetzelfde doel als waarvoor zij zijn ontworpen, is geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen.<br />
1 G, M, O, T A P J<br />
2.2.7. Installaties voor de nuttige toepassing, als gedefinieerd in artikel 1.4 van het VLAREA, van gevaarlijke afvalstoffen<br />
met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag.<br />
(er kan een overlapping zijn met andere deelrubrieken van rubriek 2.2.)<br />
1 G, O, T, X B<br />
[2.2.8. Opslag en behandeling van baggerspecie afkomstig van het ruimen, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare<br />
en onbevaarbare waterlopen behorende tot het openbaar hydrografisch net en/of van de aanleg van<br />
nieuwe waterinfrastructuur:<br />
a) opslag in afwachting van behandeling 3<br />
b) mechanische, fysisch-chemische en/of biologische behandeling 3]<br />
2.3. Opslag en verwijdering van afvalstoffen<br />
Alle inrichtingen onder 2.3. zijn inrichtingen waarin handelingen gebeuren die leiden tot de vernietiging of<br />
de definitieve opslag in of op de bodem van afvalstoffen.<br />
Het verbranden van afvalstoffen al of niet met terugwinning van energie en/of stoffen alsook het reinigen<br />
van recipiënten door uitbranden, zijn gerangschikt onder deze rubriek 2.3.<br />
2.3.1. Opslag en mechanische behandeling, andere dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7, van:<br />
Mechanisch behandelen is het behandelen van de afvalstoffen met werktuigen, zonder de chemische eigenschappen<br />
van de afvalstoffen te veranderen. Het is o.m. het breken, demonteren, hakselen, klieven, knippen,<br />
kuisen, persen, pletten, scheiden, shredderen, snijbranden, stralen, wassen, zagen, zeven.<br />
a) niet gevaarlijke afvalstoffen 1 O, T B<br />
b) gevaarlijke afvalstoffen 1 G, O, T A P J<br />
2.3.2. Opslag en fysisch-chemische behandeling, al of niet in combinatie met mechanische behandeling, andere<br />
dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7, van:<br />
Fysisch-chemisch behandelen van afvalstoffen is de chemische eigenschappen, de chemische samenstelling<br />
of de aggregatietoestand van de afvalstoffen wijzigen. Het is o.m. het decanteren, distilleren, extraheren,<br />
mengen, neerslaan, neutraliseren, ontwateren, oxideren, raffineren, regenereren, reduceren, smelten, solidifiëren.<br />
Er kan overlapping zijn met rubriek 2.2.5.<br />
a) niet gevaarlijke slibs 1 M, O, T A J<br />
b) gevaarlijke slibs 1 G, M, O, T A P J<br />
c) afgewerkte olie 1 G, M, O, T A P J<br />
d) organische oplosmiddelen 1 G, M, O, T A P J<br />
e) andere niet gevaarlijke afvalstoffen 1 O, T A<br />
f) andere gevaarlijke afvalstoffen 1 G, M, O, T A P J<br />
2.3.3. Opslag en biologische behandeling, andere dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7., van:<br />
a) niet gevaarlijke afvalstoffen 1 G, O, T A<br />
b) gevaarlijke afvalstoffen 1 G, O, T A<br />
2.3.4. Opslag en verbranding, met of zonder energiewinning en met of zonder terugwinning van stoffen, andere<br />
dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7. van:<br />
a) onbehandeld houtafval en houtafval ermee vergelijkbaar, in een (inrichting met een nominale verbrandingscapaciteit<br />
van: (zie titel II van het Vlarem voor de definitie)<br />
1° minder dan 1 ton/u 2 G, O, T<br />
2° 1 ton/u of meer<br />
Uitzondering: het verbranden van onbehandeld stukhout in houtkachels met een (nominale verbrandingscapaciteit<br />
van maximum 50 kg/u voor de verwarming van woonverblijven en werkplaatsen, is<br />
geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen.<br />
1 [M, G, O, T] B<br />
b) niet gevaarlijk behandeld houtafval<br />
c) afgewerkte olie die wel beantwoordt aan de criteria bedoeld in artikel 4.2.5.1. van het VLAREA maar<br />
niet aan de overige voorwaarden om als secundaire grondstof te mogen worden gebruikt, in een inrichting<br />
met een nominaal thermisch vermogen van:<br />
1 M, G,O, T B<br />
1° minder dan 500 kW 2 O, T, X<br />
2° 500 kW tot en met 10 mW 1 M, O, T, X B<br />
3° meer dan 10 mW 1 G, M, O, T, X B<br />
d) andere afgewerkte olie<br />
e) niet gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen (stedelijk afval) met een verbrandingscapaciteit van:<br />
1 G, M, O, T, X B P J<br />
1° tot en met 3 ton per uur 1 G, M, O, T B P J<br />
2° meer dan 3 ton per uur 1 G, M, O, T, X B P J<br />
f) niet gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen 1 G, M, O, T B P J<br />
g) vast niet-risicohoudend medisch afval 1 G, M, O, T B P J<br />
h) risicohoudend medisch afval en vloeibaar en pasteus niet-risicohoudend medisch afval 1 G, M, O, T A P J<br />
358 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
i) krengen in dierencrematoria 1 G, M, O, T B P J<br />
j) andere niet gevaarlijke afvalstoffen 1 G, M, O, T B P J<br />
k) andere gevaarlijke afvalstoffen 1 G, M, O, T A P J<br />
2.3.5. Opslag en reiniging van metalen recipiënten door uitbranden 1 G, M, O, T B P J<br />
2.3.6. [Stortplaatsen, andere dan deze bedoeld in rubriek 2.3.7, van: (zie titel II van het Vlarem voor de categorieën<br />
van stortplaatsen)<br />
Het rechtstreeks terugstorten op de plaats van ontginning, van materialen of stoffen in hun natuurlijke<br />
staat, voorzover ze afkomstig zijn van geologische afzettingen die tot het tertiare of het kwartaire tijdperk<br />
behoren (zand-, klei-, leem, mergel en grindafzettingen) is geen stortactiviteit.<br />
a) categorie 3:<br />
1° inerte afvalstoffen 1 E, O B<br />
2° monostortplaats voor inerte afvalstoffen<br />
b) categorie 2:<br />
1 E, O B<br />
1° niet-gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen 1 E, G, O A P J<br />
2° niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen 1 E, G, O A P J<br />
3° niet-gevaarlijke bijzondere afvalstoffen 1 E, G, O A P J<br />
4° monostortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, andere dan inerte<br />
c) categorie 1:<br />
1 E, G, O A P J<br />
1° stabiele, niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen (bv. verharde of verglaasde afvalstoffen die voldoen<br />
aan de acceptatiecriteria voor stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen, zoals vermeld<br />
in art. 5.2.4.1.3. van Vlarem 2)<br />
1 E, G, O A P J<br />
2° niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen van anorganische aard of van organisch chemische aard<br />
en afvalstoffen ermee vergelijkbaar<br />
1 E, G, O A P J<br />
3° monostortplaats voor stabiele, niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen (bijv. verharde of verglaasde<br />
afvalstoffen die voldoen aan de acceptatiecriteria voor stortplaatsen voor ongevaarlijke<br />
afvalstoffen, zoals vermeld in art. 5.2.4.1.3. van Vlarem 2)<br />
1 E, G, O A P J]<br />
2.3.7. [Opslag, behandeling en verwijdering van baggerspecie]<br />
2.3.8. Installaties voor de verwijderingsbehandelingen D1 tot en met D12, als bedoeld in artikel 1.3.1. van het<br />
VLAREA, van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag<br />
(er kan een overlapping zijn met andere deelrubrieken van rubriek 2.3.)<br />
1 E, G, O, X B E J<br />
2.3.9. Installaties voor de volgende verwijderingshandelingen van niet-gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit<br />
van meer dan 50 ton per dag:<br />
(er kan een overlapping zijn met andere deelrubrieken van rubriek 2.3.)<br />
a) D8: biologische behandeling waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd<br />
op een van de in artikel 1.3.1. van het VLAREA vermelde methodes D1 tot en met D12<br />
1 E, G, O, X B E J<br />
b) D9: fysisch-chemische behandeling waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd<br />
op een van de in artikel 1.3.1. van het VLAREA vermelde methodes D1 tot en met D12<br />
1 E, G, O, X B E J<br />
2.3.10. [...]<br />
3. AFVALWATER EN KOELWATER<br />
Opmerkingen:<br />
1. In geval de lozing niet kan worden ingedeeld volgens de debietafhankelijke criteria, kunnen de volgende<br />
omrekeningseenheden worden toegepast om de klasse te bepalen:<br />
– indelingscriterium x 10 = m 3 /dag<br />
– indelingscriterium x 200 = m3 /maand<br />
– indelingscriterium x 2.000 = m3 /jaar<br />
2. De hiernavermelde inrichtingen zijn niet ingedeeld:<br />
a) het lozen van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolen, voor zover dit afvalwater afkomstig is<br />
van woongelegenheden;<br />
b) afvalwaterzuiveringsinstallaties voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater die horen bij individuele<br />
woongelegenheden;<br />
c) het beheren van inrichtingsmaatregelen in een onbevaarbare waterloop of een kunstmatige afvoerweg<br />
voor hemelwater die tot doel hebben het zelfzuiverend vermogen van de waterloop te verbeteren;<br />
d) het afscheiden van grove bestanddelen uit het waterig medium door middel van een zeef of een rooster;<br />
e) het scheiden van de bestanddelen aanwezig in het waterig medium op basis van het verschil in dichtheid<br />
tussen de aanwezige vervuilde bestanddelen en het waterig medium (bv. KWS-afscheider, vetvanger),<br />
uitgezonderd centrifuges;<br />
f) een septische put behorende bij de lozing van huishoudelijk afvalwater.<br />
3.1. Het lozen van niet in rubrieken 3.4 of 3.6 begrepen bedrijfsafvalwater, met een debiet:<br />
1° tot en met 2 m3 /u 3<br />
2° van meer dan 2 m 3 /u tot en met 100 m 3 /u 2 A, M, T<br />
3° van meer dan 100 m3 /u 1 M, T B P J<br />
3.2. Het lozen van niet in de rubrieken 3.3 en 3.6 begrepen huishoudelijk afvalwater. 3<br />
3.3. Het lozen van niet in rubriek 3.6 begrepen huishoudelijk afvalwater in de openbare riolen. 3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 359<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
3.4. Het lozen van niet in rubriek 3.6 begrepen bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I<br />
van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen<br />
voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewater, met een debiet:<br />
1° tot en met 20 m3 /u 2 A, M, T<br />
2° van meer dan 20 m 3 /u 1 M A P J<br />
3.5. Het lozen van koelwater, met een debiet:<br />
1° tot en met 2 m3 /u 3<br />
2° van meer dan 2 m 3 /u tot en met 100 m 3 /u 2 A, M, T<br />
3° van meer dan 100 m3 /u 1 M, T B P J<br />
3.6. Afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van<br />
de bijhorende slibproductie:<br />
1. voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater<br />
2. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat geen van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde<br />
gevaarlijke stoffen bevat, met een effluent:<br />
3<br />
1° tot en met 5 m 3 /u 3<br />
2° van meer dan 5 m3 /u tot en met 200 m3 /u 2 A, M, T<br />
3° van meer dan 200 m3 /u<br />
3. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem<br />
bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen<br />
voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewater met uitzondering van de in rubriek 3.6.5. ingedeelde<br />
inrichtingen, met een effluent:<br />
1 M, T B P J<br />
1° tot en met 50 m3 /u 2 A, M, T<br />
2° van meer dan 50 m3 /u<br />
4. voor de behandeling van afvalwater aangevoerd via openbare riolen en/of collectoren met een zuiveringscapaciteit:<br />
1 M A P J<br />
1° tot en met 20 vervuilingseenheden 3<br />
2° van meer dan 20 tot 500 vervuilingseenheden 2 A, M, T<br />
3° van meer dan 500 vervuilingseenheden 1 M A P J<br />
5. voor de behandeling van kwikhoudend afvalwater afkomstig van tandartspraktijken (amalgaanafscheiders)<br />
3<br />
4. BEDEKKINGSMIDDELEN (verven, vernissen, inkten, emails, metaalpoeders en analoge producten, afbijt- en<br />
beitsmiddelen, oppervlaktebehandeling).<br />
4.1. Opmerking: onder afbijtmiddelen vallen hier niet de onder rubriek 29.5.7 vallende beitsmiddelen gebruikt<br />
voor het verwijderen van anorganische verontreinigingen van een metallisch substraat.<br />
Inrichtingen voor de productie van lak, verf, drukinkten en/of pigmenten, alsmede voor het bereiden van<br />
bedekkingsmiddelen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
[4.1]<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 M, T A P J<br />
4.2. Inrichtingen voor het aanbrengen van bedekkingsmiddelen door indompeling 2<br />
4.3. Inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen<br />
(uitgezonderd het aanbrengen van bedekkingsmiddelen met behulp van rol, spuitbus, kwast of borstel, het<br />
aanbrengen van bedekkingsmiddelen aan een gebouw of enige andere vaste constructie en het aanbrengen<br />
van wegmarkeringen en de activiteiten bedoeld in rubriek 11 (drukken)).<br />
a) inrichtingen voorzien van een filterinstallatie met gebruik van actieve kool voor de adsorptie van de<br />
afvalgassen of een gelijkwaardige installatie, alsmede inrichtingen waar uitsluitend watergedragen verven<br />
worden aangebracht, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 25 kW 3<br />
2° meer dan 25 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW<br />
b) andere dan sub a) bedoelde inrichtingen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 T B P J<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T A P J<br />
4.4. Inrichtingen voor het thermisch behandelen (bij een temperatuur van 100° C of meer) van voorwerpen bedekt<br />
met bedekkingsmiddelen, wanneer het inwendig volume van de ovens groter is dan 0,25 m3 2<br />
4.5. Opslagplaatsen voor meer dan 10 ton bedekkingsmiddelen met uitzondering van deze bedoeld in<br />
rubrieken 17 en 48<br />
2 T<br />
4.6. Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplosmiddelen<br />
worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een<br />
laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit<br />
van meer dan 150 kg oplosmiddelen per uur, of meer dan 200 ton per jaar<br />
(er kan een overlapping zijn met deelrubrieken van de rubrieken 29 en 41)<br />
1 G, M, T, X A P J<br />
5. BIOCIDEN (bestrijdingsmiddelen: pesticiden, herbiciden, insecticiden, enz.)<br />
[BIOTECHNOLOGIE: zie rubriek 51]<br />
5.1. Inrichtingen voor het bereiden of het formuleren van biociden, andere dan deze bedoeld in rubriek 5.4. 1 G, M A P J<br />
360 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
5.2. Inrichtingen voor het verpakken van biociden 2 G<br />
5.3. Opslagplaatsen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubrieken 17 en 48, voor biociden van:<br />
1° meer dan 0,5 ton tot en met 2 ton 3<br />
2° meer dan 2 ton 2 G, T<br />
5.4. Productie van pesticiden met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 30.000 ton 2 A, G<br />
2° van meer dan 30.000 ton 1 G, M A P J<br />
5.5. Fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden 1 G, M, X A P J<br />
6. BRANDSTOFFEN (VASTE)<br />
6.1. Inrichtingen voor het mechanisch behandelen en verwerken van vaste brandstoffen met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
6.2. Opslagplaatsen voor vaste brandstoffen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48: (gebieden<br />
bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en<br />
de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen)<br />
1° in woon- en woonuitbreidingsgebieden, opslagplaatsen met een capaciteit van meer dan 5 ton en<br />
met een oppervlakte van:<br />
a) maximaal 2,5 ha 2<br />
b) meer dan 2,5 ha 1 B J<br />
2° in andere gebieden, opslagplaatsen met een capaciteit van meer dan 20 ton en met een oppervlakte<br />
van:<br />
a) maximaal 10 ha 2<br />
b) meer dan 10 ha 1 B J<br />
7. CHEMICALIËN (zie ook rubrieken 17 en 20.4)<br />
7.1. Niet elders ingedeelde inrichtingen, voor de productie of behandeling van organische of anorganische chemicaliën<br />
waarbij, gebruik gemaakt wordt van:<br />
– alkylering<br />
– aminering met ammoniak<br />
–carbonylering<br />
–condensatie<br />
– dehydrogenering<br />
–verestering<br />
– halogenering en fabricage van halogenen<br />
– hydrogenering<br />
–hydrolyse<br />
–oxidatie<br />
–polymerisatie<br />
– ontzwaveling, synthese en omzetting van zwavelhoudende verbindingen<br />
– nitrering en synthese van stikstofhoudende verbindingen<br />
– synthese van fosforhoudende verbindingen<br />
– distillatie<br />
–extractie<br />
–solvatatie<br />
–menging<br />
met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 1.000 ton 3<br />
2° van meer dan 1.000 ton tot en met 10.000 ton 2 A, G<br />
3° van meer dan 10.000 ton 1 G, M A P J<br />
7.2. Geïntegreerde chemische installaties, d.w.z. installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen<br />
door chemische omzetting waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar<br />
verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:<br />
1° organische basischemicaliën;<br />
2° anorganische basischemicaliën;<br />
3° fosfaat, stikstof of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);<br />
4° basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;<br />
5° farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé;<br />
6° explosieven 1 G, M A P J<br />
7.3. Petrochemische installaties of vervolgfabrieken ten behoeve van het kraken of vergassen van nafta, gasolie,<br />
L.P.G. of andere aardoliefracties alsmede daarvan afgeleide organische chemie die niet elders is ingedeeld<br />
met een verwerkingscapaciteit van:<br />
1° tot en met 500.000 ton per jaar 2 A<br />
2° meer dan 500.000 ton per jaar 1 M A P J<br />
7.4. Inrichtingen voor het bereiden van één van de volgende producten:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 361<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
a) fenolen, koolstofdisulfiden en mercaptanen met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton<br />
b) aminen en gehalogeneerde organische verbindingen met een jaarcapaciteit:<br />
1 G, M A P J<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.5. Productie van chloor door elektrolyse en/of door het kwik- of het diafragmaprocédé met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.6. Fabricatie van organische en anorganische peroxiden, met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.7. Productie van chloorwaterstoffen en derivaten alsmede polymeren ervan, andere dan deze bedoeld in rubriek<br />
5 met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.8. Productie van natriumpentachloorfenolaat door elektrolyse van hexachloorbenzeen, met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.9. Productie van soda (natriumcarbonaat) als eindproduct en/of van calcium- en natriumchloride als bijproduct,<br />
met een jaarcapaciteit aan eindproduct, respectievelijk bijproductie:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.10. Productie van methylcellulose door inwerking van methylchloride op cellulose, met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G, M A P J<br />
7.11. Chemische installaties voor de fabricage van:<br />
(Er kan een overlapping zijn met de deelrubrieken van rubrieken 7, 13 en 38)<br />
(Onder fabricage in de zin van deze rubriek wordt verstaan de fabricage van de in deze rubriek genoemde<br />
stoffen of groepen van stoffen op industriële schaal door chemische omzetting)<br />
1° organisch-chemische basisproducten, zoals :<br />
a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of<br />
[aromatische])<br />
b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters,<br />
acetaten, ethers, peroxiden, epoxyharsen<br />
c) zwavelhoudende koolwaterstoffen<br />
d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen,<br />
nitrillen, cyanaten, isocyanaten<br />
e) fosforhoudende koolwaterstoffen<br />
f) halogeenhoudende koolwaterstoffen<br />
g) [organometaalverbindingen]<br />
h) kunststof-basisproducten polymeren, kunstvezels, cellulosevezels<br />
i) synthetische rubber<br />
j) kleurstoffen en pigmenten<br />
k) tensioactieve stoffen en tensiden<br />
2° anorganisch-chemische basisproducten, zoals:<br />
a) van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden,<br />
zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride<br />
b) van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, [salpeterzuur], zoutzuur, zwavelzuur,<br />
oleum, zwaveligzuur<br />
c) van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide<br />
d) van zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat,<br />
perboraat, zilvernitraat<br />
1 G, M, X A P J<br />
e) van niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide,<br />
silicium, siliciumcarbide<br />
1 G, M, X A P J<br />
3° fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen) 1 G, M, X A P J<br />
4° farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken 1 G, M, X A P J<br />
5° explosieven 1 G, M, X A P J<br />
8. DIAMANT (BEWERKING VAN)<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 A N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N<br />
9. DIEREN<br />
362 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
9.1. Bijen: opgeheven B.S., 2 februari 1993<br />
9.2. Diergaarden e.d.:<br />
(met uitzondering van inrichtingen waar huisdieren, landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, vissen,<br />
schildpadden en elders vermelde dieren worden gehouden)<br />
1. a) Dierentuinen en -parken, safariparken 1 G B<br />
b) Opvang- en verzorgingscentra voor gekwetste, verdwaalde en verzwakte wilde dieren, andere dan<br />
vogels<br />
2. Inrichtingen waar volgende dieren worden gehouden of verhandeld:<br />
2 G<br />
a) alle uitheemse zoogdieren, met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 9.2.2.e, vanaf 1 dier 2 G<br />
b) alle gifslangen en krokodillen, vanaf 1 dier 2 G<br />
c) alle andere niet in sub a) of sub b) vermelde diersoorten die door hun agressiviteit, giftigheid of gedrag<br />
een gevaar inhouden (schorpioen, zwarte weduwe, enz.) vanaf 1 dier<br />
d) alle reptielen, andere dan deze vermeld in sub b) en sub c):<br />
2 G<br />
1° tot en met 30 dieren 3<br />
2° van meer dan 30 dieren<br />
e) alle hierna (*) genoemde uitheemse zoogdieren:<br />
2 G<br />
1° vanaf 20 tot en met 100 dieren 2 G N<br />
2° van meer dan 100 dieren<br />
(*) – Acomys spec. (Stekelmuis)<br />
– Cavia porcellus (Linnaeus, 1758) (Cavia)<br />
– Cricetulus griseus (Milne Edwards, 1867) (Chinese dwerghamster)<br />
– Funambulus palmarum (Linnaeus, 1758) (Palmeekhoorn)<br />
– Gerbillus spec. (Echte renmuizen)<br />
– Jaculus jaculus (Linnaeus, 1758) (Perzische springmuis)<br />
– Meriones spec. (Woestijnmuizen)<br />
– Mesocricetus auratus (Waterhouse, 1839) (Goudhamster)<br />
– Mus minutoides soortengroep (Afrikaanse dwergmuis)<br />
– Octodon degus (Molina, 1782) (Degoe)<br />
– Phodopus campbelli (Thomas, 1905) (Campbells dwerghamster)<br />
– Phodopus roborovski (Satunin, 1903) (Roborovski dwerghamster)<br />
– Phodopus sungorus (Pallas, 1773) (Dzjoengaarse dwerghamster)<br />
– Tamias sibiricus (Laxmann, 1769) (Aziatische gestreepte grondeekhoorn)<br />
– Tamius striatus (Linnaeus, 1758) (Oostelijke wangzakeekhoorn)<br />
f) Vogels<br />
1 G N<br />
meer dan 20 van de hierna (*) genoemde volwassen papegaaien:<br />
(*) – ara's:<br />
— Genus Anadorthynchus<br />
— Genus Ara (exclusief ara nobilis)<br />
— Genus Cyanopsitta<br />
–edelpapegaaien:<br />
— Genus Eclectus<br />
–kaketoe's:<br />
— Genus Cacatua<br />
— Genus Callocephalon<br />
— Genus Calyptorhynchus<br />
— Genus Eolophus<br />
— Genus Probosciger<br />
exclusief Nymphicus Hollandicus (valkparkiet)<br />
– papegaaien:<br />
— Genus Amazona<br />
— Genus Nestor<br />
— Genus Psittacus<br />
3<br />
9.3. Gevogelte<br />
1. Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubrieken 9.2.2. f) en 9.3.2. begrepen gevogelte,<br />
waaronder verstaan wordt één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen<br />
respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven<br />
voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende<br />
de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen) [met inbegrip<br />
van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 363<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
a) in een ander gebied dan deze vermeld onder b) of c):<br />
1° met plaatsen van 50 tot en met 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 500 tot en met 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan<br />
1week<br />
2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 1.000 tot en met 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan<br />
1week<br />
2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 20.000 kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week 1 L N<br />
d) intensieve pluimveehouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee:<br />
(Er kan overlapping zijn met een andere deelrubriek van rubriek 9.3.1.)<br />
2. Struisvogels, emoes, e.d.<br />
Inrichtingen waarin struisvogels en/of emoes worden gefokt of gehouden (gebieden bepaald<br />
volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting<br />
en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen) [met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die<br />
plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting<br />
horende gronden.]<br />
a) in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c):<br />
1 L, X N<br />
1° 5 tot en met 100 dieren ouder dan 3 weken 2 L N<br />
2° meer dan 100 dieren ouder dan 3 weken<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° 10 dieren tot en met 500 dieren ouder dan 3 weken 2 L N<br />
2° meer dan 500 dieren ouder dan 3 weken<br />
c) in een agrarisch gebied<br />
1 L N<br />
1° 20 dieren tot en met 500 dieren ouder dan 3 weken 2 L N<br />
2° meer dan 500 dieren ouder dan 3 weken 1 L N<br />
9.4. Inheemse zoogdieren, andere dan bedoeld onder de rubrieken 9.6, 9.7, 9.8 en 9.9<br />
1. Varkens<br />
Varkensstal, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin varkens gefokt of gehouden<br />
worden (gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december<br />
1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen)<br />
[met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
a) in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c):<br />
1° met plaatsen van meer dan 5 tot en met 1.000 varkens ouder dan 10 weken 2 L N<br />
2° met plaatsen van meer dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen van meer dan 10 tot en met 1.000 varkens ouder dan 10 weken 2 L N<br />
2° met plaatsen van meer dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen van meer dan 20 tot en met 1.000 varkens ouder dan 10 weken 2 L N<br />
2° met plaatsen van meer dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken<br />
d) intensieve varkenshouderij met meer dan:<br />
1 L N<br />
1° 2.000 plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg 1 L, X N<br />
2° 750 plaatsen voor zeugen<br />
(Er kan overlapping zijn met een andere deelrubriek van rubriek 9.3.2.)<br />
2. Mestkalveren<br />
Stallen voor mestkalveren, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin<br />
mestkalveren gefokt of gehouden worden<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende<br />
de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen)<br />
[met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die<br />
plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting<br />
horende gronden.]<br />
1 L, X N<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
364 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
a) in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c):<br />
1° met plaatsen voor 5 tot en met 500 dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 500 dieren<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 10 tot en met 500 dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 500 dieren<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 20 tot en met 500 dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 500 dieren<br />
3. Inheemse grote zoogdieren (paard- en runderachtigen):<br />
Stallen voor inheemse grote zoogdieren, inzonderheid paarden, koeien, runderen, waaronder verstaan<br />
één of meer gebouwen en/of installaties waarin grote zoogdieren andere dan varkens of mestkalveren<br />
gefokt of gehouden worden (gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van<br />
28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen)<br />
[met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
a) in een ander gebied dan deze vermeld onder b) en c):<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 5 tot en met 200 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 10 tot en met 200 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° met plaatsen voor 20 tot en met 200 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 200 gespeende dieren 1 L N<br />
9.5. Gemengde inrichting<br />
Stallen met plaatsen voor dieren, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin<br />
dieren zoals bedoeld in rubrieken 9.3.1. en 9.4. gezamenlijk gefokt of gehouden worden.<br />
Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder:<br />
A. het aantal stuks gevogelte (cfr. 9.3.1.);<br />
B. het aantal varkens ouder dan 10 weken (cfr. 9.4.1.);<br />
C. het aantal mestkalveren (cfr. 9.4.2.);<br />
D. het aantal inheemse grote zoogdieren (cfr. 9.4.3.);<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende<br />
de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen) [met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
a) in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden:<br />
1° inrichtingen waarbij de som ((A/50) + (B/5) + (C/5) + (D/5)) > 1 en de som ((A/20.000) +<br />
(B/1.000) + (C/500) + (D/200)) ≤ 1<br />
2 L N<br />
2° inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter<br />
1 L N<br />
1° inrichtingen waarbij de som ((A/500) + (B/10) + (C/10) + (D/10)) > 1 en de som ((A/20.000)<br />
+ (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) ≤ 1<br />
2 L N<br />
2° inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° inrichtingen waarbij de som ((A/1.000) + (B/20) + (C/20) + (D/20)) > 1 en de som<br />
((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) ≤ 1<br />
2 L N<br />
2° inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1 1 L N<br />
9.6. Kleine herkauwers:<br />
Stallen voor kleine herkauwers, inzonderheid geiten, schapen, damhert, edelhert, ree, enz. andere dan vermeld<br />
onder rubrieken 9.7, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin kleine zoogdieren<br />
gefokt of gehouden worden:<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen) [met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 365<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
a) in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden:<br />
– met plaatsen voor meer dan 10 gespeende dieren 2 L N<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
– met plaatsen voor meer dan 25 gespeende dieren 2 L N<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
– met plaatsen voor meer dan 150 gespeende dieren 2 L N<br />
9.7. Inheemse kleine zoogdieren:<br />
Stallen voor konijnen, knaagdieren, katten e.d., andere dan vermeld onder rubrieken 9.8. en 9.9., waaronder<br />
verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin deze dieren gefokt of gehouden worden:<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen) [met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden.]<br />
a) in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden:<br />
1° met plaatsen voor meer dan 50 tot en met 10.000 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren 1 L N<br />
b) in een woongebied met landelijk karakter:<br />
1° met plaatsen voor meer dan 150 tot en met 10.000 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren 1 L N<br />
c) in een agrarisch gebied:<br />
1° met plaatsen voor meer dan 300 tot en met 10.000 gespeende dieren 2 L N<br />
2° met plaatsen voor meer dan 10.000 gespeende dieren 1 L N<br />
9.8. Pelsdieren: (vossen, marterachtigen, beverachtigen, chincilla's e.d.) het houden van [met inbegrip van:<br />
– de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest, zonder bijmenging van afval;<br />
– de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde<br />
dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden]:<br />
a) 20 tot en met 300 dieren 3<br />
b) meer dan 300 tot en met 5.000 dieren 2 G, L N<br />
c) meer dan 5.000 dieren 1 G, L N<br />
9.9. Honden:<br />
Inrichtingen waarin honden worden gehouden, inrichtingen voor het africhten van honden, hondenkennels,<br />
e.d.:<br />
1° 5 tot en met 10 volwassen dieren 3<br />
2° meer dan 10 volwassen dieren 2 G N<br />
(Dierlijke afvallen, met inbegrip van dode dieren (kadavers) en slachtbijproducten: zie rubriek 2.11).<br />
9.10. Intensieve aquacultuur van vis:<br />
Intensieve aquacultuur van vis met een jaarproductie van:<br />
a) 100 tot en met 500 ton 2<br />
b) meer dan 500 ton 1 M N<br />
10. DRANKEN<br />
10.1. Mouterijen, bierbrouwerijen evenals inrichtingen voor het bereiden van spuitwaters, frisdranken, alcoholische<br />
dranken of likeuren, cider, vruchtenwijn, schuimwijn, enz. alsmede drankconditioneringsbedrijven en<br />
bottelarijen, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N E J<br />
10.2. Spiritus- en gistfabrieken, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N E J<br />
11. DRUKKERIJEN EN GRAFISCHE INDUSTRIE (drukken op papier, weefsel, metaal, kunststoffen, enz., fotografische<br />
bewerkingen, boekbinden):<br />
11.1. Inrichtingen voor het drukken in de ruimste zin, inzonderheid hoogdruk, vlakdruk, diepdruk, flexodruk,<br />
zeefdruk, uitvlokken, fotokopie, microfilm, planafdruk, aanmaken van gedrukte schakelingen, elektronische<br />
druk, dit op papier, metaal, glas (behalve de versiering van hol glas), plastiek, weefsel en alle andere materialen.<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
366 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
11.2.<br />
Een individueel in een lokaal opgesteld toestel voor fotokopie, planafdruk of elektronische druk<br />
is niet ingedeeld, ook niet wanneer de totale drijfkracht van alle dergelijk individueel opgestelde<br />
toestellen binnen een inrichting of een milieu-technische eenheid 5 kW of meer bedraagt.<br />
Zetten, voorbereidingen en afwerkingen van de grafische industrie zoals het grafisch ontwerpen, het zetten<br />
en opmaken, de fotoreprografie, de clicherie, het graveren van platen en stempels, het binden, het afwerken<br />
en de veredeling, met inbegrip van labo's voor foto-ontwikkeling:<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N<br />
11.3. Reproductie en duplicering van audiovisuele communicatie met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N<br />
12. ELEKTRICITEIT<br />
12.1. Elektriciteitsproductie:<br />
niet in rubrieken 20.1.5., 20.1.6. en 43.2 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de<br />
aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus, met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen<br />
van:<br />
1° 100 kW tot en met 10.000 kW 2 T<br />
2° meer dan 10.000 kW 1 M, T A P J<br />
12.2. Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van:<br />
1° 100 kVA tot en met 1.000 kVA 3<br />
2° meer dan 1.000 kVA 2 T<br />
12.3. Accumulatoren (gebruik van)<br />
1. Vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen uitgedrukt in Ah, met de<br />
klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000<br />
2 T<br />
2. Vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een<br />
geenstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW<br />
2 T<br />
12.4. Inrichtingen voor het vervaardigen van elektrische en elektronische toestellen, gedrukte schakelingen,<br />
chips, zonnecellen en geleiders met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW<br />
(Apparaten die PCB's bevatten: zie rubriek 17.5)<br />
(Thermische centrales: zie rubriek 20.1.4)<br />
1 B E<br />
13. FARMACEUTISCHE STOFFEN<br />
13.1. Inrichtingen voor het industrieel bereiden of het formuleren van farmaceutische stoffen 1 M A P J<br />
13.2. Inrichtingen voor het conditioneren en het verpakken van farmaceutische stoffen met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
13.3. Opslagplaatsen voor farmaceutische stoffen met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 met een<br />
capaciteit van meer dan 10 ton<br />
2 T<br />
14. FOTOGRAFISCHE PRODUCTEN (lichtgevoelige films, platen, papier, enz.)<br />
Inrichtingen voor het vervaardigen van fotografische producten met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
15. GARAGES, PARKEERPLAATSEN EN HERSTELLINGSWERKPLAATSEN VOOR MOTORVOERTUIGEN<br />
15.1. Al dan niet overdekte ruimte waarin gestald worden:<br />
1° 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens 3<br />
2° meer dan 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens 2<br />
15.2. Werkplaatsen voor het herstellen van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) andere<br />
dan bedoeld in rubriek 15.3<br />
3<br />
15.3. Werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen met gebruik van<br />
meer dan één schouwput of brug (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden).<br />
2<br />
15.4. Niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens waarin:<br />
1° minder dan 10 voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen 3<br />
2° 10 en meer voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen 2<br />
16. GASSEN<br />
16.1. Installaties voor de productie (met inbegrip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd:<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 367<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
a) gasraffinaderijen<br />
b) overige, met een productiecapaciteit van:<br />
1 X A<br />
1° 1 m3 /u. tot en met 10 m3 /u. 3<br />
2° meer dan 10 m 3 /u. tot en met 100 m 3 /u. 2<br />
3° meer dan 100 m3 /u.<br />
(Cokesfabrieken: zie rubriek 20.1.1.)<br />
1 A<br />
16.2. Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk scheiden, langs fysische weg van gassen, cokesgas uitgezonderd 1 A P J<br />
16.3. Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen – ontspannen)<br />
16.3.1. Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en air-conditioning-installaties, met<br />
een totale geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 3<br />
2° meer dan 200 kW 2 T<br />
16.3.2. Andere dan onder 16.3.1 en 16.9.c ingedeelde inrichtingen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
16.4. Inrichtingen voor het niet-huishoudelijk vullen van verplaatsbare recipiënten, met inbegrip van de LPG-stations<br />
met:<br />
1° samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden giftige, ontplofbare of ontvlambare<br />
gassen<br />
1 B J<br />
2° andere dan onder 1 vermelde gassen<br />
Opmerking: Voor de definitie van «giftig» «ontplofbaar» en «ontvlambaar»: zie deel II van de bijlage 7 bij titel<br />
I van het Vlarem.<br />
2<br />
16.5. Ontspanningsstations voor gassen, met een maximum debiet van meer dan 20.000 m 3 /u. 1 B<br />
16.6. Gasautoclaven met een inhoudsvermogen van:<br />
1° 25 tot en met 500 l 2 N<br />
2° meer dan 500 l 1 N<br />
16.7. Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in verplaatsbare<br />
recipiënten met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen<br />
van:<br />
1° 300 l tot en met 1.000 l 3<br />
2° meer dan 1.000 l tot en met 10.000 l 2 T<br />
3° meer dan 10.000 l<br />
Opmerking: De lege verplaatsbare recipiënten dienen te worden meegeteld voor de bepaling van het gezamenlijke<br />
waterinhoudsvermogen.<br />
Verplaatsbare recipiënten aangeschakeld aan verbruikstoestellen worden niet meegeteld.<br />
1 T B<br />
16.8. Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs,<br />
uitgezonderd deze van drukvaten deeluitmakend van compressoren en uitgezonderd buffervaten (reserve<br />
aan koelmiddel in een opslagtank waarvan de afnameleiding afgesloten is van het koelcircuit valt hier<br />
niet onder), met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen:<br />
1° tot en met 3.000 l 3<br />
2° van meer dan 3.000 l tot en met 10.000 l 2 T<br />
3° meer dan 10.000 l 1 T B<br />
16.9. Aardgas:<br />
a) Inrichting voor de bovengrondse opslag of overslag van aardgas met een opslagcapaciteit:<br />
1° tot en met 1.000 m3 3<br />
2° van meer dan 1.000 m 3 tot en met 10.000 m 3<br />
2 A<br />
3° van meer dan 10.000 m3 1 A E<br />
b) Ondergrondse aangelegde opslagplaatsen van aardgas 1 E A E J<br />
c) Aardgas-aflevereenheden («home compressors») voor motorvoertuigen met een maximale capaciteit<br />
van 20 m3 /uur<br />
3<br />
d) Inrichtingen voor de bevoorrading van motorvoertuigen met aardgas, andere dan deze bedoeld in<br />
rubriek 16.9.c<br />
1 B<br />
e) Commerciële winning van aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500.000 m 3 aardgas<br />
per dag bedraagt<br />
1 E A E J<br />
16.10. Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen met een opslagcapaciteit:<br />
1° tot en met 1.000 m3 3<br />
2° van meer dan 1.000 m3 tot en met 10.000 m3 2<br />
3° van meer dan 10.000 m 3<br />
1 A E<br />
17. GEVAARLIJKE PRODUCTEN<br />
(lozing van afvalwater dat één of meer van de in de lijst 2c van de bijlage 2 bij titel I van het Vlarem bedoelde<br />
gevaarlijke stoffen bevat: zie rubriek 3.5.)<br />
Opmerking: Deze rubriek betreft zowel vaste stoffen als vloeistoffen. Gassen zijn ingedeeld in rubriek 16.<br />
17.1. Opgeheven (B.S., 31 juli 1995)<br />
368 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
17.2. Industriële activiteiten en opslagplaatsen met risico's van zware ongevallen (EU-richtlijn 96/82/EG van<br />
9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken):<br />
17.2.1. Inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in bijlage 6, delen 1 en 2,<br />
kolom 2, gevoegd bij titel I van het VLAREM vermelde hoeveelheid aanwezig zijn (zie ook artikel 7 van titel I<br />
van het VLAREM)<br />
1 G A P J<br />
17.2.2. VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in bijlage 6,<br />
delen 1 en 2, kolom 3, gevoegd bij titel I van het VLAREM vermelde hoeveelheid aanwezig zijn (zie ook<br />
artikel 7 van titel I van het VLAREM)<br />
1 G A P J<br />
17.3. Niet onder 17.2 en 17.4 vallende inrichtingen of opslagplaatsen voor gevaarlijke producten.<br />
Opmerking:<br />
Voor de toepassing van de indelingscriteria van deze subrubriek moet zowel met de hoofdeigenschap als<br />
met het ontvlammingspunt rekening worden gehouden. Voor de vloeibare brandstoffen dient evenwel enkel<br />
rekening te worden gehouden met het ontvlammingspunt.<br />
Daarbij wordt onder «hoofdeigenschap» verstaan: de catalogering volgens EG-richtlijn 67/548/EEG van<br />
27 juni 1967 betreffende de indeling, verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en de EGrichtlijn<br />
88/379/EEG van 7 juni 1988 betreffende de indeling, verpakking en het kenmerken van gevaarlijke<br />
preparaten; indien een product wordt gekenmerkt met twee of meer gevaarssymbolen, moet het meest relevante<br />
risico in aanmerking worden genomen; indien dit niet wordt gepreciseerd in de EG-richtlijn hiervoor<br />
vermeld, moet de indeling worden gevolgd van de ADR-reglementering, vastgesteld door het koninklijk besluit<br />
van 16 september 1991 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg met uitzondering<br />
van ontplofbare en radioactieve stoffen zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 juni 1997.<br />
17.3.1. Inrichtingen voor de industriële productie van zeer giftige, giftige, zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare,<br />
ontplofbare of milieugevaarlijke stoffen met een jaarcapaciteit:<br />
1° tot en met 10 ton 2 P J<br />
2° van meer dan 10 ton 1 G A P J<br />
17.3.2. Inrichtingen voor de opslag voor zeer giftige, giftige en ontplofbare stoffen, met uitzondering van deze bedoeld<br />
onder rubriek 48, met een opslagcapaciteit van:<br />
1° meer dan 10 kg tot en met 100 kg 3<br />
2° meer dan 100 kg tot en met 1 ton 2<br />
3° meer dan 1 ton 1 G B P J<br />
17.3.3. Opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, met uitzondering van deze<br />
bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
1° 200 kg tot en met 1.000 kg 3<br />
2° meer dan 1.000 kg tot en met 50.000 kg 2<br />
3° meer dan 50.000 kg 1 G B P J<br />
17.3.4. Opslagplaatsen voor zeer licht ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen, met uitzondering van deze<br />
bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
1° 50 l tot en met 500 l 3<br />
2° meer dan 500 l tot en met 30.000 l 2<br />
3° meer dan 30.000 l 1 B<br />
17.3.5. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen, met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 48, met een<br />
totaal inhoudsvermogen van:<br />
1° 100 l tot en met 5.000 l 3<br />
2° meer dan 5.000 l tot en met 100.000 l 2<br />
3° meer dan 100.000 l 1 B<br />
17.3.6. Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55° C, maar dat 100° C niet overtreft,<br />
met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
1° a) 5.000 l tot en met 20.000 l indien de inrichting behoort bij de woonfunctie van een onroerend<br />
goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt<br />
3<br />
b) 100 l tot en met 20.000 l voor andere dan sub a bedoelde inrichtingen 3<br />
2° meer dan 20.000 l tot en met 500.000 l 2<br />
3° meer dan 500.000 l 1 B<br />
17.3.7. Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100° C, met uitzondering van deze<br />
bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
1° 200 l tot en met 50.000 l 3<br />
2° meer dan 50.000 l tot en met 5.000.000 l 2<br />
3° meer dan 5.000.000 l 1 B<br />
17.3.8. Opslagplaatsen voor milieugevaarlijke stoffen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met<br />
een opslagcapaciteit van:<br />
1° meer dan 100 kg tot en met 1 ton 3<br />
2° meer dan 1 ton tot en met 100 ton 2 G<br />
3° meer dan 100 ton 1 G A E J<br />
17.3.9. Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks<br />
van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde<br />
motor(en)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 369<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
1° inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.6.1° bedoelde vloeistoffen met maximaal<br />
1verdeelslang<br />
2° inrichtingen voor de verdeling van:<br />
a) de in rubriek 17.3.6.2° bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang<br />
3<br />
[en/of b) de in rubriek 17.3.4.1° en 2°] bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang 2<br />
waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad [2]<br />
3° overige inrichtingen 1 B<br />
17.4. Opslagplaatsen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, en/of verkooppunten van in bijlage 7<br />
bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal<br />
25 liter of 25 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5.000 kg of<br />
5.000 l (EG-richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen).<br />
3<br />
17.5. Apparaten die meer dan 5 dm3 PCB's bevatten alsook apparaten waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen<br />
dat de vloeistoffen daarin tussen 0,05 en 0,005 gewichtsprocenten PCB's bevatten (EG-richtlijn<br />
96/59/EG van 16 september 1996)<br />
Opmerking: voor sterkstroomcondensatoren geldt de drempel voor het totaal van de afzonderlijke onderdelen<br />
van een gecombineerd toestel.<br />
3<br />
18. GROEVEN EN GRAVERIJEN<br />
18.1. Groeven en graverijen, uitgravingen van de industriële winning van steen, zand, grind, klei, e.d., met een totale,<br />
voor winning bestemde oppervlakte:<br />
1° kleiner dan 1 ha 2 E, O<br />
2° van 1 ha en meer 1 E, M, O B J<br />
18.2. Turfwinning met een terreinoppervlakte van:<br />
1° kleiner dan 1 ha 2 E, O<br />
2° van 1 ha en meer<br />
GRONDWATER: zie rubriek 53<br />
1 E, M, O B J<br />
19. HOUT (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten)<br />
19.1. Fineer-, triplex-, houtvezel- en spaanderplaatfabrieken, van hout e.d., andere dan deze bedoeld in rubriek<br />
19.2, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
19.2. Vervaardiging van houtvezelplaten en andere platen hoofdzakelijk samengesteld van hout e.d. gefabriceerd<br />
volgens een nat procédé, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
19.3. Inrichtingen voor het mechanisch behandelen en het vervaardigen van artikelen van hout e.d. met een<br />
geenstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 T N<br />
19.4. Inrichtingen voor het chemisch behandelen van hout en soortgelijke producten 2<br />
19.5. Droogovens voor hout e.d.<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3°meer dan 200 kW 1 B<br />
19.6. Opslagplaatsen van hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een capaciteit van<br />
meer dan 20 ton of 40 m3 in een lokaal of 100 ton of 200 m3 in open lucht<br />
2 T<br />
20. INDUSTRIËLE INRICHTINGEN DIE BEHOREN TOT DE VOLGENDE CATEGORIEËN, VALLEND ONDER DE<br />
TOEPASSING VAN DE EG-RICHTLIJN 84/360/EEG VAN 28 JUNI 1984 BETREFFENDE DE BESTRIJDING<br />
VAN DOOR INDUSTRIËLE INRICHTINGEN VEROORZAAKTE LUCHTVERONTREINIGING (de in deze rubriek<br />
genoemde drempels hebben betrekking op productiecapaciteit).<br />
20.1. Energie-industrie (zie ook rubriek 6)<br />
20.1.1. Cokesfabriek 1 E, G, M, X A P J<br />
20.1.2. Raffinaderij van ruwe aardolie, met uitzondering van deze waarin uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie<br />
worden vervaardigd<br />
(Zie ook rubriek 1.1.) 1 E, M, X A P J<br />
20.1.3. Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken van steenkool of bitumineuze schisten 1 E, M, X A P J<br />
20.1.4. Industrieel briketteren van steenkool en bruinkool met een jaarcapaciteit van:<br />
1° 1.000 ton tot en met 10.000 ton 2<br />
2° meer dan 10.000 ton 1 B<br />
20.1.5. Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie met een elektrisch vermogen van:<br />
1° 300 kW tot en met 500 kW 3<br />
2° meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW 2<br />
370 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
3° meer dan 5.000 kW 1 E B<br />
20.1.6. Installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) met een elektrisch<br />
vermogen van:<br />
1° 300 kW tot en met 500 kW 3<br />
2° meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW 2<br />
3° meer dan 5.000 kW<br />
Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water: zie rubriek 43<br />
1 E B<br />
20.2. Productie en omzetting van metalen<br />
20.2.1. Installaties voor het roosten, pelletiseren of sinteren van ertsen met inbegrip van zwavelhoudend erts 1 G, M, X A P J<br />
20.2.2. Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire smelting) met inbegrip van uitrusting voor continugieten<br />
met een capaciteit van:<br />
1° 500 kg tot 2,5 ton per uur 1 G, M A P J<br />
2° meer dan 2,5 ton per uur 1 G, M, X A P J<br />
20.2.3. Installaties voor het smelten van ferrometalen met smeltinrichtingen met een totale capaciteit per dag van:<br />
1° 1 ton tot en met 5 ton 2 A<br />
2° meer dan 5 ton tot en met 20 ton 1 M A P J<br />
3° meer dan 20 ton 1 M, X A P J<br />
20.2.4. Installaties voor de productie en het smelten van non-ferrometalen met inbegrip van legeringen, inclusief<br />
terugwinningsproducten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit per dag van:<br />
a) Voor lood en cadmium:<br />
1° 20 kg tot en met 1 ton 2 A, G, M<br />
2° meer dan 1 ton tot en met 4 ton 1 G, M A P J<br />
3° meer dan 4 ton<br />
b) voor andere metalen:<br />
1 G, M, A P J<br />
1° 20 kg tot en met 0,5 ton 2 A, G, M<br />
2° meer dan 0,5 ton tot en met 20 ton 1 G, M A P J<br />
3° meer dan 20 ton 1 G, M, X A P J<br />
20.2.5. Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen<br />
met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés<br />
1 G, M, X A P J<br />
20.3. Industrieën op het gebied van niet-metaalachtige minerale producten<br />
20.3.1. Inrichtingen voor de productie van cement en kalk door middel van draaiovens met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht:<br />
1° tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW 2 M A P J<br />
20.3.2. Inrichtingen voor productie en omzetting van asbestproducten (zie ook rubriek 30.6):<br />
a) Industriële activiteiten waarbij asbest wordt gebruikt, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW 1 G, M A P J<br />
b) Fabricage van asbestcement niet begrepen in sub d) hierna 2 G<br />
c) Productie van asbestpapier of asbestkarton niet begrepen in sub d) hierna 2 G<br />
d) Installaties voor de winning van asbest, en de fabricage van asbestproducten:<br />
e) Installaties voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten:<br />
1° voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van:<br />
1 G, M, X A P J<br />
– minder dan 20.000 ton eindproducten 2 A, G<br />
– 20.000 ton eindproducten en meer<br />
2° voor remvoeringen, met een jaarproductie van:<br />
1 G, M A P J<br />
– minder dan 50 ton eindproducten 2 A, G<br />
– 50 ton eindproducten en meer<br />
3° alsmede – voor andere toepassingsmogelijkheden van<br />
1 G, M A P J<br />
– minder dan 200 ton per jaar 2 AG<br />
– 200 ton per jaar en meer 1 G, M A P J<br />
20.3.3. Inrichtingen voor de productie van rotsvezels en glaswol, met een geïnstalleerde totale drijfkracht:<br />
1° tot en met 200 kW 2<br />
2° van meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
20.3.4. Inrichtingen voor de fabricage van glas (plat, hol en speciaal glas) met inbegrip van installaties voor de fabricage<br />
van glasvezels, met een smeltcapaciteit per dag van:<br />
1° 4 ton tot en met 20 ton 2 A<br />
2° meer dan 20 ton 1 M, X A P J<br />
20.3.5. Inrichtingen voor het fabriceren van keramische producten door middel van bakken (of verhitting), met<br />
name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein met:<br />
a) een totaal geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 E, M A P J<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 371<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
b) een productiecapaciteit in gewicht van meer dan 75 ton per dag en/of een ovencapaciteit van meer<br />
dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3 1 E, M, X A P J<br />
20.3.6. Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels<br />
met een smeltcapaciteit per dag van:<br />
1° 10 ton tot en met 20 ton 2<br />
2° meer dan 20 ton 1 M, X A P J<br />
20.3.7. Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of<br />
grafitisering<br />
1 X B E<br />
20.4. Chemische industrie (zie ook rubriek 7)<br />
20.4.1. Chemische inrichtingen voor de productie van alkenen, alkeenderivaten, monomeren en polymeren, niet<br />
begrepen in rubriek 7.3:<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan 10 ton per jaar 2<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per jaar en meer 1 G, M A P J<br />
20.4.2. Chemische inrichtingen voor de fabricage van organische tussenproducten, niet begrepen in rubriek 7:<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan 10 ton per jaar 2<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per jaar of meer 1 G, M A P J<br />
20.4.3. Inrichtingen voor de fabricage van anorganische chemische basisproducten, niet begrepen in rubriek 7:<br />
1° met een productiecapaciteit van minder dan 10 ton per jaar 2<br />
2° met een productiecapaciteit van 10 ton per jaar of meer<br />
(Inrichtingen voor de verwijdering van giftige en gevaarlijke afvalstoffen door verbranding: [zie rubriek<br />
2.3.4])<br />
(Inrichtingen voor behandeling van andere vaste en vloeibare afvalstoffen door verbranding: [zie rubriek<br />
2.3.4])<br />
1 G, M A P J<br />
20.5. Diverse industrieën<br />
Inrichtingen voor de chemische fabricage van papierpap met een productiecapaciteit van:<br />
1° 1.000 ton tot en met 25.000 ton per jaar 2<br />
2° meer dan 25.000 ton per jaar 1 M A P J<br />
21. KLEURSTOFFEN EN PIGMENTEN<br />
21.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van natuurlijke kleurstoffen en pigmenten, met een totaal geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B E J<br />
21.2. Inrichtingen voor het vervaardigen van kunstmatige kleurstoffen en pigmenten, met een totaal geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
21.3. Opslagplaatsen voor kleurstoffen en pigmenten met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48<br />
met een capaciteit van meer dan 10 ton<br />
KOELINSTALLATIES: zie rubriek 16.3<br />
2 T<br />
22. COSMETISCHE STOFFEN (parfums, crèmes, poeders en analoge producten)<br />
22.1. Inrichtingen voor het bereiden of conditioneren van cosmetische stoffen met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B P<br />
22.2. Opslagplaatsen voor cosmetische stoffen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48, met<br />
een capaciteit van meer dan 10 ton<br />
2 T<br />
23. KUNSTSTOFFEN (macromoleculaire synthetische stoffen)<br />
23.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van kunststoffen en van kunstmatige vezels met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
23.2. Inrichtingen voor het behandelen van kunststoffen en het vervaardigen van voorwerpen uit kunststoffen,<br />
met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 41, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
23.3. Opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek<br />
41 en 48, met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal of 100 ton in open lucht<br />
2 T<br />
23.4. Installaties voor oppervlaktebehandeling van kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch<br />
procédé wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30.000 liter bedraagt<br />
1 X B<br />
24. LABORATORIA (al dan niet geïntegreerd in een elders ingedeelde inrichting)<br />
372 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
24.1. Laboratoria die enige biologische of scheikundige, minerale of organische bedrijvigheid uitoefenen met het<br />
oog op opzoekingen, proeven, analyses, toepassing of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole op<br />
producten, of met een didactisch doel, die door hun afvalwater een hoeveelheid gevaarlijke stoffen lozen per<br />
maand en per stof die opgenomen is in lijst I van [bijlage 2C]:<br />
1° tot en met 1 kg 3<br />
2° meer dan 1 kg 2 G<br />
24.2. Opgeheven B.S., 31 juli 1995<br />
24.3. Opgeheven B.S., 31 juli 1995<br />
24.4. Laboratoria andere dan bedoeld in rubrieken 24.1, 24.2 en 24.3 3<br />
25. LEDER (huiden, leder, pelzen, haren, veren, dons)<br />
25.1. Leer- en witlooierijen<br />
25.1.1. Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten<br />
per dag<br />
1 X B<br />
25.1.2. Overige leer- en witlooierijen 1 B<br />
25.2. Andere inrichtingen voor het behandelen van huiden, leder, pelzen, haren, veren en dons zoals pelterij- en<br />
bontwerkfabrieken (bereiden, verven en reinigen inbegrepen), vilthoed- en textielhaarfabrieken met een<br />
geenstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
25.3. Opslagplaatsen voor niet-gelooide huiden, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een<br />
capaciteit van meer dan 10 ton<br />
2 T<br />
25.4. Opslagplaatsen van niet-behandelde haren, veren of dons, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek<br />
48, met een capaciteit van meer dan 1 ton<br />
2 T<br />
25.5. Inrichtingen voor het mechanisch vervaardigen van artikelen uit leder met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N<br />
26. LIJMEN EN NIET VOOR CONSUMPTIE BESTEMDE GELATINE<br />
26.1. Inrichtingen voor het bereiden van lijmen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 A E<br />
26.2. Opslagplaatsen voor lijmen en niet voor consumptie bestemde gelatine, met uitzondering van deze bedoeld<br />
onder rubriek 48, van meer dan 10 ton<br />
2 T<br />
26.3. Inrichtingen voor de productie van gelatine en osseïne met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW<br />
(Aanbrengen van lijmen: zie rubriek 4.6)<br />
1 M A P J<br />
27. LUCIFERS, TOORTSEN EN ANALOGE PRODUCTEN<br />
27.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van lucifers, toortsen en analoge producten 1 T B E J<br />
27.2. Opslagplaatsen voor lucifers, toortsen en analoge producten, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek<br />
48, vanaf 1 ton<br />
2<br />
28. MEST OF MESTSTOFFEN<br />
(Opslag voor ammoniumnitraatmeststoffen: zie ook rubriek 17.2)<br />
28.1. Kunstmest, waaronder verstaan elke speciaal vervaardigde, één of meer mineralen bevattende stof die<br />
wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest:<br />
a) Productie van fosfaatmeststoffen, superfosfaten, fosforzuren en technische fosfaten met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW<br />
b) Productie van stikstofmeststoffen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 M A P J<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW<br />
c) Productie van samengestelde meststoffen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 M A P J<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW<br />
d) Productie verbonden aan of aanverwant met deze van de subrubrieken a), b) of c) die wegens hun<br />
speciaal of afwijkend karakter er niet mee kunnen gelijkgesteld worden met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
1 M A P J<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 373<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
e) Inrichtingen voor het behandelen en verpakken van kunstmest met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van meer dan 5 kW<br />
f) Opslagplaatsen van kunstmest, andere dan deze bedoeld in rubriek 17 en 48, met een opslagcapaciteit<br />
van:<br />
2<br />
1° meer dan 20 ton tot en met 100 ton 3<br />
2° meer dan 100 ton 2<br />
28.2. Opslagplaats van dierlijke mest, waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een<br />
mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid<br />
of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede de natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven<br />
(gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen):<br />
Uitzondering:<br />
De opslag in agrarisch gebied van vaste dierlijke mest en/of van mengmest op de akker, bedoeld om te worden<br />
uitgespreid, is niet ingedeeld onder de voorwaarde dat deze opslag gedurende maximaal 3 maanden<br />
per jaar gebeurt en de volgende minimumafstanden worden gerespecteerd:<br />
– de afstand tot de perceelsgrens en oppervlaktewater bedraagt ten minste 10 meter;<br />
– de afstand tot woningen van derden bedraagt ten minste 100 meter:<br />
a) in een gebied ander dan woongebieden met landelijk karakter en agrarische gebieden:<br />
1° van 2 m3 tot en met 10 m3 3<br />
2° van meer dan 10 m3 tot en met 100 m3 2 T, L N<br />
3° van meer dan 100 m 3<br />
b) in een woongebied met een landelijk karakter:<br />
1 L N<br />
1° van 5 m3 tot en met 100 m3 3<br />
2° van meer dan 100 m 3 tot en met 1.000 m 3<br />
2 T, L N<br />
3° van meer dan 1.000 m3 c) in een agrarisch gebied:<br />
1 L N<br />
1° van 10 m 3 tot en met 5.000 m 3<br />
3<br />
2° van meer dan 5 000 m3 2 L N<br />
28.3. [Inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de<br />
bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3 tot en met 9.8, met een bewerkings-<br />
of verwerkingscapaciteit op jaarbasis van:<br />
a) 2 ton tot en met 1.000 ton mest 2 L<br />
b) 1.000 ton tot en met 25.000 ton mest 1 L<br />
c) meer dan 25.000 ton mest 1 L B P J]<br />
29. METALEN (zie ook rubriek 20.2.).<br />
29.1. Ertsen:<br />
29.1.1. Niet in rubriek 20.2.1 begrepen inrichtingen voor het behandelen van ertsen met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
29.1.2. Inrichtingen voor de opslag of overslag van ertsen, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48,<br />
met een oppervlakte van:<br />
1° 1 tot en met 10 ha 2 T<br />
2° meer dan 10 ha 1 B<br />
29.2. Installaties voor de verwerking van ferro-metalen:<br />
(Inrichtingen voor de productie van ijzer en staal: zie rubriek 20.2.2)<br />
29.2.1. Walserijen:<br />
1° warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur 1 M, X A P J<br />
2° overige walserijen 1 M A P J<br />
29.2.2. Staaldraadtrekkerijen 1 M A P J<br />
29.3. Non-ferrometalen:<br />
(Inrichtingen voor de productie van non-ferrometalen: zie rubriek 20.2.4)<br />
29.3.1. Walserijen of trekkerijen met een totale geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 A P J<br />
29.4. Metaalgieterijen en metaalpoeders:<br />
29.4.1. Gieterijen. Met gebruik van smeltkroezen, met een totaal inhoudsvermogen van:<br />
a) 1 dm3 tot en met 1 m3 2<br />
b) meer dan 1 m 3<br />
1 M A P J<br />
29.4.2. Metaalpoeders (inrichtingen voor het vervaardigen van) 2<br />
29.4.3. Inrichtingen voor het vervaardigen van metaaloxiden 1 M A P J<br />
29.5. Metalen of voorwerpen uit metaal (bewerking of behandeling van)<br />
374 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
29.5.1. Installaties voor het smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer<br />
een thermisch vermogen van meer dan 20 mW wordt gebruikt<br />
1 X N<br />
29.5.2. Smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen<br />
van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
3° meer dan 200 kW 1 T N<br />
29.5.3. Inrichtingen voor het thermisch behandelen van metalen of voorwerpen uit metaal met een thermisch vermogen<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
29.5.4. Inrichtingen voor het fysisch behandelen van metalen of voorwerpen uit metaal of stralen met zand of andere<br />
producten (uitgezonderd het stralen van een gebouw of enige andere vaste constructie) met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
29.5.5. Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé,<br />
wanneer de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden bedraagt:<br />
1° 10 l tot en met 300 l 3<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l 2<br />
3° meer dan 5.000 l tot en met 30.000 l 1 M B P J<br />
4° meer dan 30.000 l 1 M, X B P J<br />
29.5.6. Aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal:<br />
a) met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur<br />
b) door indompeling, in baden met een vloeibaar metaal (verzinken, vertinnen, enz.) en met een gezamenlijk<br />
inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden:<br />
1 M, X B P J<br />
1° 10 l tot en met 300 l 3<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l 2<br />
3° meer dan 5.000 l<br />
Er kan overlapping zijn tussen a) en b).<br />
1<br />
29.5.7. Ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal door middel van:<br />
a) gehalogeneerde of oplosmiddelen met een ontvlammingspunt tot en met 55° C met een totaal inhoudsvermogen<br />
van de baden en de spoelbaden van:<br />
1° 10 l tot en met 300 l 3<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l 2<br />
3° meer dan 5.000 l<br />
b) andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden<br />
van:<br />
1 M B P J<br />
1° 10 l tot en met 300 l 3<br />
2° meer dan 300 l tot en met 5.000 l 2 T N<br />
3° meer dan 5.000 l 1 T B P J<br />
29.5.8. Inrichting voor het uitstampen van metalen door middel van springstoffen 1 M B P J<br />
30. MINERALE INDUSTRIE (niet-metaalachtige producten, bouwmaterialen en soortgelijke materialen) zie ook<br />
rubriek 20.3<br />
30.1. Inrichtingen voor het mechanisch behandelen van minerale producten met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
a) 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
b) meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
c) meer dan 200 kW 1 T N<br />
30.2. Installaties voor de productie van:<br />
1° voorwerpen uit klei, gips, asse, enz. of ceramiek, gebakken aarde, beton en andere dergelijke materialen,<br />
met uitzondering van deze bedoeld in rubriek 20.3.5, 30.2.2° en 30.9, met een totaal geïnstalleerde<br />
drijfkracht van:<br />
a) 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
b) meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
c) meer dan 200 kW 1 B<br />
2° cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag 1 X B<br />
3° ongebluste kalk, in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 30 ton per dag of in andere<br />
ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag<br />
1 X B<br />
30.3. Mortel en betonmortelcentrales met een totale drijfkracht van:<br />
a) 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
b) meer dan 5 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
c) meer dan 200 kW 1 T N<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 375<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
–Tekst conform B.S.; lees 10 kW tot en met 200 kW i.p.v. 5 kW tot en met 200 kW<br />
30.4. Asfaltbetoncentrales<br />
(Koud-asfaltproductie valt onder rubriek 30.1)<br />
1 M, T B E J<br />
30.5. Inrichtingen voor het verwerken van vrij asbest 1 G, M A P J<br />
30.6. Inrichtingen voor het mechanisch bewerken van voorwerpen die asbest bevatten met een totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 G<br />
3° meer dan 200 kW 1 G, M B P J<br />
30.7. Inrichtingen voor het bewerken van marmer, natuur- of kunststeen met een totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 N<br />
3° meer dan 200 kW<br />
(Glasfabrieken: zie rubriek 20.3.4)<br />
1 N<br />
30.8. Inrichtingen voor het vervaardigen en behandelen van voorwerpen uit glas met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
a) 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
b) meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T N<br />
c) meer dan 200 kW 1 N<br />
30.9. Steenbakkerijen<br />
(Zie ook rubriek 20.3.5)<br />
1 E, M B E J<br />
30.10. Inrichtingen voor de opslag of overslag van ertsen en/of andere minerale producten, met uitzondering van<br />
deze bedoeld onder rubriek 48, met een oppervlakte van:<br />
1° 1 tot en met 10 ha 2 T<br />
2° meer dan 10 ha 1 B<br />
31. MOTOREN (MACHINES) MET INWENDIGE VERBRANDING<br />
(Voor machines met elektriciteitsproductie, voor het gedeelte elektriciteitsproductie: zie rubriek 12.1)<br />
31.1. Vast opgestelde motoren met een nominaal vermogen van:<br />
1° 10 kW tot en met 500 kW 2 T N<br />
2° meer dan 500 kW 1 T N<br />
31.2. Testbanken voor motoren, turbines of reactoren met een nominaal vermogen van:<br />
1° meer dan 50 kW tot en met 20 [MW] 2<br />
2° meer dan 20 [MW] 1 B P J<br />
32. ONTSPANNINGSINRICHTINGEN EN SCHIETSTANDEN<br />
32.1. Feestzalen en lokalen, wanneer deze een dansgelegenheid omvatten en de totale oppervlakte van de voor<br />
het publiek toegankelijke lokalen van 100 m2 of meer bedraagt<br />
Vallen niet onder deze indelingsrubriek:<br />
– in tenten georganiseerde dansactiviteiten met een maximale duur van drie opeenvolgende dagen,<br />
maximaal tweemaal per jaar, op hetzelfde perceel of dezelfde percelen;<br />
– feestzalen of lokalen waarin enkel dansactiviteiten gekoppeld aan bijzondere gelegenheden worden<br />
georganiseerd.<br />
Onder «bijzondere gelegenheden» wordt hierbij verstaan: er moet een bijzondere reden zijn om deze dansactiviteit<br />
te organiseren. Voorbeelden van dergelijke bijzondere reden zijn: kermissen, carnavals, schoolfeesten,<br />
jaarfeesten van een vereniging, huwelijksfeesten, jubileumvieringen, e.d. Het betreft hier feestzalen of<br />
lokalen waarin slechts occasioneel dansactiviteiten plaatsgrijpen. Dit houdt in dat ook steeds samen aan de<br />
volgende criteria dient te worden voldaan:<br />
– maximaal 12 gelegenheden per jaar<br />
– maximaal 2 gelegenheden per maand;<br />
– de sommatie van deze gelegenheden mag zich maximaal over 24 kalenderdagen per jaar spreiden (in<br />
geval een dansgelegenheid avonduren alsook morgenuren van de daarop volgende kalenderdag omvat,<br />
dienen 2 kalenderdagen geteld).<br />
2 T<br />
32.2. Schouwspelzalen:<br />
1° Bioscopen, schouwburgen, variététheaters, zalen voor sportmanifestaties andere dan onder 2°, polyvalente<br />
zalen en feestzalen met een speelruimte<br />
3<br />
2° Zalen voor gemotoriseerde sportmanifestaties met gebruik van verbrandingsmotoren (indoor-carting<br />
e.d.)<br />
2 A, G, T<br />
32.3. Geautomatiseerde kegelbanen 3<br />
32.4. Rijscholen, inrichtingen voor ruiter-, draf-, ren- en mensport, inrichtingen voor verhuur en africhting van<br />
paarden en andere zadeldieren<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek:<br />
– particulier gebruik;<br />
– éénmaal per jaar op hetzelfde perceel of dezelfde percelen georganiseerde activiteiten met een maximale<br />
duur van drie opeenvolgende dagen;<br />
– activiteiten georganiseerd ter gelegenheid van bijzondere gelegenheden zoals kermissen, carnavals,<br />
e.d.<br />
2 T<br />
376 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
32.5. Lunaparken waar meer dan dertig speelautomaten zijn opgesteld<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek: lunaparken gekoppeld aan bijzondere gelegenheden<br />
zoals carnavals, kermissen, e.d.<br />
2 T<br />
32.6. Modelvliegtuigen: Terreinen gebruikt als opstijg- en landingsplaats en de terreinen hierbij aansluitend<br />
waarboven met ten minste:<br />
1°n modelmotorvliegtuig 2 T<br />
2° drie modelzweefvliegtuigen 3<br />
32.7. Schietstanden:<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek:<br />
– het gaaischieten met de handboog, andere dan kruisbogen;<br />
– schietstanden waarin bewakingspersoneel wordt getraind;<br />
– maximum tweemaal per jaar op hetzelfde perceel of dezelfde percelen georganiseerde schietwedstrijd,<br />
elk met een maximale duur van 4 opeenvolgende dagen<br />
1° voor wapens met veren of perslucht, paintball shooting 2 T N<br />
2° voor vuurwapens, uitgezonderd paintball shooting 1 T N<br />
32.8. Baden en waterrecreatie:<br />
32.8.1. Baden: alle hierna vermelde inrichtingen, met inbegrip van baden verbonden aan of behorende tot privéclubs,<br />
campings, hotels, appartementsgebouwen, scholen en dergelijke:<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek: inrichtingen verbonden aan privé-woningen die niet<br />
voor het publiek worden opengesteld, noch gratis, noch tegen enige directe of indirecte vergoeding.<br />
1° zwembaden, al dan niet overdekt met een oppervlakte:<br />
a) tot 50 m2 3<br />
b) van 50 tot 300 m 2<br />
2 G N<br />
c) van ten minste 300 m2 1 G N<br />
2° Hot Whirlpools, dompelbaden, plonsbaden 3<br />
3° therapiebaden 2 G N<br />
32.8.2. Zwemgelegenheden en watersportzones in vijvers, meren en waterlopen evenals inrichtingen voor watersport<br />
waar één of meerdere van volgende activiteiten op regelmatige wijze worden beoefend:<br />
a) zwemmen;<br />
b) duiken;<br />
c) waterskiën (zie ook rubriek 32.9), met uitzondering van zeebadzones 1 G N<br />
32.8.3. Watersportzones in vijvers, meren en waterlopen waar één of meerdere van volgende activiteiten op regelmatige<br />
wijze worden beoefend:<br />
a) windsurfen, met uitzondering van zeebadzones<br />
– Nummering conform B.S.; er is slechts een littera a)<br />
3<br />
32.9. Omloop voor wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen of motorvaartuigen, met inbegrip van<br />
recreatief gebruik, niet volledig gelegen op de openbare weg of op openbare waterwegen:<br />
1° omlopen waarop per jaar hoogstens één wedstrijd met bijhorende oefenritten of oefenvaarten op de<br />
dag zelf of de dag ervoor plaatsvinden of waarop met maximum één voertuig of boot gelijktijdig wordt<br />
[gereden respectievelijk gevaren]<br />
3<br />
2° omlopen waarop per jaar hoogstens drie wedstrijden met bijhorende oefenritten of oefenvaarten op<br />
de dag zelf of op de dag ervoor plaatsvinden<br />
3°[permanente omlopen voor gemotoriseerde vaar- en/of voertuigen met een geluidsemissie van<br />
maximum 98 dB en voor outdoorcartings:]<br />
2 T N<br />
a) gebruikt voor recreatie; [2] N<br />
b) race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen, met inbegrip van oefenritten [2] N<br />
c) waarop meer dan drie wedstrijden per jaar en de erbijhorende oefenritten of oefenvaarten<br />
plaatsvinden<br />
[2] N<br />
d) waarop één of meer van voormelde activiteiten plaatsvindt [2] N<br />
[4° permanente omlopen voor gemotoriseerde vaar- en/of voertuigen met een geluidsemissie van meer<br />
dan 98 dB, uitgezonderd outdoorcartings<br />
1 N]<br />
33. PAPIER (papierdeeg, papier, karton en soortgelijke materialen)<br />
33.1. Industriële installaties voor de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen 1 M, X A P J<br />
33.2. Papier- en kartonfabrieken:<br />
a) Vervaardigen van papier met minder dan 15 % as van kraft- liner en edele verpakkingen en/of van<br />
tissues met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW<br />
b) Vervaardigen van papier met 15 % en meer as, van papier met meer dan 25 % houtslijp en/of gestreken<br />
papier, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 M A P J<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 377<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
c) Vervaardigen van papier op basis van oud papier (meer dan 60 %) met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW<br />
d) Vervaardigen van speciaal papier en karton, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 M A P J<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
e) Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer<br />
dan 20 ton per dag<br />
Er kan overlapping zijn met de rubrieken a) tot en met d)<br />
1 M, X A P J<br />
33.3. Inrichtingen voor het behandelen van papier en karton voor het vervaardigen van waren uit papier of karton<br />
met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 N<br />
3° meer dan 200 kW 1 N<br />
33.4. Opslagplaatsen voor papierdeeg, papier, karton en voor waren uit papier en karton, met een capaciteit van<br />
meer dan 10 ton in een lokaal of 100 ton in open lucht, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48<br />
Uitzondering: bibliotheken en klassementen vallen niet onder deze indelingsrubriek.<br />
2 T<br />
34. REINIGINGSMIDDELEN (zepen, detergenten of soortgelijke producten) EN POETSMIDDELEN<br />
34.1. Zeepziederijen en inrichtingen die grondstoffen vervaardigen voor de producten van oppervlakte-actieve<br />
stoffen en/of verwerken voor technische doeleinden met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW [2]<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
34.2. Inrichtingen voor het bereiden en verpakken van reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
34.3. Opslagplaatsen voor reinigingsmiddelen en poetsmiddelen met een capaciteit van meer dan 10 ton, met<br />
uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48<br />
2<br />
35. ROUWKAMERS<br />
Waar regelmatig, langer dan 12 uur, overleden personen worden geplaatst in afwachting van begraving of<br />
verassing<br />
2 G<br />
36. RUBBER (RUBBER EN ANDERE ELASTOMEREN)<br />
36.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van synthetische rubber 1 M A P J<br />
36.2. Bandenfabrieken 1 M A P J<br />
36.3. Inrichtingen voor het vervaardigen of behandelen van andere producten op basis van elastomeren met een<br />
geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
36.4. Opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een<br />
lokaal of van meer dan 100 ton in open lucht, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48<br />
SLOPERIJEN: zie rubriek 2.2.2<br />
2 T<br />
37. Opgeheven B.S., 31 juli 1995<br />
38. SPRINGSTOFFEN<br />
38.1. Inrichtingen voor de bereiding, behandeling of verwerking van springstof, met inbegrip van de installaties<br />
voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen, met uitzondering van de werkplaatsen voor het<br />
laden van jachtpatronen bij wapensmeden en andere kleinhandelaars<br />
1 M A J<br />
38.2. Werkplaatsen voor het laden van jachtpatronen bij wapensmeden en andere kleinhandelaars 2<br />
38.3. Opslagplaatsen voor springstoffen waarvan de inhoud:<br />
1° beperkt is tot de hoeveelheden, die voor 24 uur arbeid worden uitgereikt, of beperkt is tot het verbruik<br />
van drie arbeidsdagen<br />
3<br />
2° meer bedraagt dan de onder 1° vermelde hoeveelheden<br />
(STOOKINSTALLATIES: zie rubriek 43).<br />
2<br />
39. STOOMTOESTELLEN EN WARM WATERTOESTELLEN (VASTGEPLAATSTE)<br />
(Begrippen overeenkomstig het K.B. van 18 oktober 1991 betreffende de stoomtoestellen)<br />
39.1. Stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren, met een waterinhoud van:<br />
1° 25 l tot en met 500 l 3<br />
2° meer dan 500 l tot en met 5.000 l 2 T N<br />
3° meer dan 5.000 l 1 N<br />
378 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
39.2. Stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd,<br />
met een waterinhoud van:<br />
1° 300 l tot en met 5.000 l 3<br />
2° meer dan 5.000 l 2 T<br />
39.3. Lagedruk stoomgeneratoren, met een waterinhoud van 300 l of meer 3<br />
39.4. Warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2 en deze voor op een stoomdistributienet<br />
aangesloten woningen, met een waterinhoud van de secundaire ruimte van:<br />
1° 25 l tot en met 5.000 l 3<br />
2° meer dan 5.000 l 2 T<br />
39.5. Overige stoomtoestellen, stoommachines (zuigermachines, turbines) met een totaal vermogen (het vermogen<br />
van de brander valt onder rubriek 43) van:<br />
1° 1tot en met 100mW 2<br />
2° meer dan 100 mW 1 B<br />
39.6. Industriële installaties voor de productie van warm water met een totaal vermogen (het vermogen van de<br />
brander valt onder rubriek 43) van:<br />
1° 1 tot en met 50 mW 2<br />
2° meer dan 50 mW 1 N<br />
39.7. Industriële installaties voor het transport van stoom of warm water (uitgezonderd de transportleidingen)<br />
met een totaal vermogen van:<br />
1° 10 tot en met 200 mW 2<br />
2° meer dan 200 mW 1 N<br />
40. TABAK<br />
40.1. Inrichtingen voor het behandelen van tabak of het vervaardigen van tabakswaren met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
40.2. Opslagplaatsen voor tabak of tabakswaren met een capaciteit van meer dan 10 ton, met uitzondering van<br />
deze bedoeld onder rubriek 48<br />
2<br />
41. TEXTIEL (vezels, garen, wol, weefsels, breiwerk, vlechtwerk, textielwaren en soortgelijke producten)<br />
41.1. Inrichtingen voor het mechanisch behandelen van textiel met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
41.2. Inrichtingen voor het vervaardigen van weefsels, breiwerk, vlechtwerk, textielwaren en soortgelijke producten<br />
met een totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
41.3. Wolontvettingsfabrieken, wolwasserijen, alsmede het kammen en/of carboniseren van wol met een totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
41.4. Inrichtingen voor het chemisch reinigen, voorbehandelen en behandelen van textiel, alsmede textielveredeling<br />
(uitgezonderd de inrichtingen bedoeld in rubriek 41.9 en 46) met een totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
41.5. Opslagplaats voor textiel en voor textielwaren met een capaciteit van meer dan 10 ton 3<br />
41.6. Inrichtingen voor het vervaardigen van tapijten met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
41.7. Inrichtingen voor het aanbrengen van een kunststofonderlaag bij tapijten met uitzondering van de precoat<br />
voor de poolverankering en de secundaire backing van textiel<br />
1 M B P J<br />
41.8. Inrichtingen voor het roten van vlas, hennep en dergelijke vezelstoffen 2<br />
41.9. Productie van viscose (cellulosenatriumxanthogenaat) voor vezels, filamentgaren, film, sponsen, kunstdarmen,<br />
enz., alsmede installaties voor het produceren en bewerken van celstof:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M A P J<br />
41.10. Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel<br />
met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag<br />
Er kan overlapping zijn met andere rubrieken van hoofdrubriek 41.<br />
1 M, X A P J<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 379<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
42.<br />
THERMISCHE CENTRALES: zie rubriek 43<br />
TRANSPORTMIDDELENFABRIEKEN<br />
42.1. Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren (transportmiddelen,<br />
zoals auto's, autobussen, tractoren, opleggers)<br />
1 M B P J<br />
42.2. Scheepswerven 1 M B P J<br />
42.3. Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen 1 B<br />
42.4. Inrichtingen voor het vervaardigen en assembleren van rijwielen en motorrijwielen met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
42.5. Spoorwegmaterieelfabrieken 1 B<br />
43. VERBRANDINGSINRICHTINGEN<br />
Verbrandingsinrichtingen waarin afvalstoffen worden verwerkt of worden verbrand zijn uitsluitend ingedeeld<br />
in rubriek 2.3.4. Indien afvalstoffen worden gebruikt als hulp- of toevoegbrandstof zijn zowel de<br />
rubrieken 2.3.4 als 43 van toepassing.<br />
43.1. Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallaties e.d.), met een warmtevermogen<br />
van:<br />
1° 300 kW tot en met 500 kW 3<br />
2° meer dan 500 kW tot en met 5.000 kW 2<br />
3° meer dan 5.000 kW 1 M B P J<br />
43.2. Verbrandingsinrichtingen met elektriciteitsproductie (thermische centrales), met inbegrip van het ombouwen<br />
ervan op een andere brandstof, met een warmtevermogen van:<br />
1° 300 kW tot en met 5.000 kW 2<br />
2° meer dan 5.000 kW 1 M B P J<br />
43.3. Stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 mW<br />
Er kan overlapping zijn met de rubrieken 43.1 en 43.2<br />
1 M, X B P J<br />
44. VETTEN, WASSEN, OLIËN, PARAFFINE, GLYCERINE, STEARINE, HARSEN EN ANDERE NIET VOOR VOE-<br />
DING BESTEMDE SOORTGELIJKE PRODUCTEN (zie ook rubriek 2.1.1)<br />
44.1. Vetsmelterijen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 200 kW 2<br />
2° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
44.2. Inrichtingen voor het vervaardigen of behandelen van plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten, wassen,<br />
of andere niet-eetbare vetstoffen, andere dan deze bedoeld in rubriek 44.1, met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
44.3. Opslagplaatsen voor vetten, wassen, oliën of andere niet-eetbare vetstoffen met een capaciteit van meer dan<br />
10 ton, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 17 en 48<br />
2 T<br />
45. VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE (opslag, bewerking of verwerking van dierlijke en plantaardige<br />
producten)<br />
45.1. Slachthuizen en private slachterijen:<br />
a) voor slachtdieren andere dan deze bedoeld in b)<br />
b) voor pluimvee en konijnen:<br />
1 G B<br />
1° vanaf 100 tot en met 1.000 dieren per dag 2 G<br />
2° meer dan 1.000 dieren per dag 1 G B<br />
c) rituele slachtingen in kader van godsdienstbeleving 3<br />
d) met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren<br />
(er kan overlapping zijn met a) en b))<br />
1 G, X B<br />
45.2. Smelterijen van voedingsvetten met een geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 G<br />
3° meer dan 200 kW 1 G, M B P J<br />
45.3. Inrichtingen voor het bereiden van voedingsvetten van plantaardige of dierlijke oorsprong: oliën, vetten,<br />
margarines, gelatine, enz. met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
45.4. Inrichtingen voor het behandelen van andere producten van dierlijke oorsprong:<br />
a) Pensziederijen, darmwasserijen, met uitzondering van deze vermeld in 45.4.b) 1 G, M B P J<br />
b) Ontzouten en calibreren van darmen<br />
c) Werkplaatsen bestemd voor leurhandel, vis- en vleeswarenfabrieken alsmede uitsnijderijen niet gehecht<br />
aan de in rubriek 45.4.d) bedoelde inrichtingen met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2 G<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
380 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 G<br />
3° meer dan 200 kW 1 G, M B P J<br />
d) Verkooppunten van producten van dierlijke oorsprong (vlees, vis en [gevogelte]) alsmede de aan<br />
deze verkooppunten verbonden uitsnijderijen<br />
e) Opslagplaatsen voor producten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van deze bedoeld onder<br />
rubriek 48, van:<br />
3<br />
1° 1 ton tot en met 50 ton 3<br />
2° meer dan 50 ton 2 G, T<br />
f) Niet in rubrieken 2.11 of 26.3 begrepen inrichtingen voor het opslaan en verwerken van andere producten<br />
van dierlijke oorsprong dan deze bestemd voor consumptie zoals beenderen en hoornen<br />
1 G, M, T B P J<br />
g) Vilderijen 1 G, M B P J<br />
45.5. Visverwerking:<br />
a) Vismijnen<br />
b) Conserveren (blik en bokalen) van vis met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
2 G<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 N<br />
3° meer dan 200 kW<br />
c) Roken, zouten, pekelen en diepvriezen van vis met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1 N<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B P<br />
45.6. Inrichtingen voor het verwerken van:<br />
a) zuivelproducten (melk, boter, eieren, kaas, enz.) met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B P<br />
b) van melk met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde<br />
op jaarbasis)<br />
(er kan overlapping zijn met a))<br />
1 X B P<br />
45.7. Zetmeel- en zetmeelderivatenfabrieken 1 B P<br />
45.8. Inrichtingen voor het bereiden van voedingsproducten op basis van plantaardige melen (brood, banket,<br />
koek, biscuit, deegwaren, enz.) of op basis van suiker of cacao, met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2 T<br />
3° meer dan 200 kW 1 T B<br />
45.9. Inrichtingen voor het vervaardigen en raffineren van suiker- en bietenrasperijen, met een geïnstalleerde totale<br />
drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B P<br />
45.10. Specerijen, inrichtingen voor het bereiden van voedingsextracten met een geïnstalleerde totale drijfkracht<br />
van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
45.11. Branderijen voor koffie of chicorei met een totale capaciteit van de trommels van:<br />
1° minder dan of gelijk aan 500 kg 2<br />
2° meer dan 500 kg 1 M B P J<br />
45.12. Inrichtingen voor het bereiden van confituren, suikerwaren, siropen, jam, gelei, enz. met een geïnstalleerde<br />
totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
45.13. Groenten en andere voedingsplanten, vruchten, granen of zaden:<br />
a) Fabrieken voor aardappelverwerking tot chips, kroketten en gelijkaardige producten 2<br />
b) Aardappelen schillen en conserveren op industriële wijze<br />
c) Vruchten- en groenteconservenfabrieken (verduurzamen door appertiseren, dehydreren, vriesdrogen<br />
of diepvriezen), met uitsluiting van deze bedoeld in rubriek 45.12, met een geïnstalleerde drijfkracht<br />
van:<br />
2<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 M B P J<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 381<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
d) Inrichtingen voor het behandelen, bewerken of verwerken (uitgezonderd transportbanden en handelingen<br />
nodig voor het stockeren en bewaren van producten waarbij het product fysisch niet gewijzigd<br />
wordt) van groenten en andere voedingsplanten, vruchten, granen, zaden of andere producten<br />
van plantaardige oorsprong met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
45.14. Opslagplaatsen met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, voor losse granen en voor groenvoeders,<br />
met uitsluitsel van graanvoeders zonder sapverliezen (bv. niet-gemalen bieten, aardappelen en andere<br />
knol- en wortelvruchten): (gebieden bepaald volgens de begrippen van het koninklijk besluit van<br />
28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen)<br />
1° in een gebied ander dan woongebied met een landelijk karakter en agrarische gebieden:<br />
– vanaf 2 m3 tot en met 10 m3 –meer dan 10 m 3<br />
2° in een woongebied met landelijk karakter:<br />
3<br />
– vanaf 25 m3 3° in een agrarisch gebied:<br />
2 T<br />
– vanaf 1.000 m3 2 T<br />
45.15. Inrichtingen voor het bereiden van azijn met een geïnstalleerde drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
45.16. Installaties voor het bewerken en verwerken voor de fabricage van levensmiddelen op basis van:<br />
1° dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag<br />
eindproducten<br />
1 X B<br />
2° plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten<br />
(gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis)<br />
1 X B<br />
46. WASSERIJEN<br />
Met een geïnstalleerde totale drijfkracht van:<br />
1° 5 kW tot en met 10 kW 3<br />
2° meer dan 10 kW tot en met 200 kW 2<br />
3° meer dan 200 kW 1 B<br />
47. WINKELS VOOR KLEIN- EN/OF GROOTHANDEL<br />
Opgeheven<br />
48. ZEEHAVENGEBIEDEN EN HAVENS<br />
48.1. Doorvoeropslagplaatsen gelegen in zeehavengebieden, met uitsluiting van de doorvoeropslagplaatsen op<br />
de voorkaaien die uitsluitend worden benut voor kortstondige opslag in afwachting van de verscheping of<br />
van de uiteindelijke bestemming na lossing:<br />
48.1.1. IMDG (International Maritime Dangerous Goods Code)-goederen<br />
1° Opslagplaatsen voor IMDG-goederen, waaronder gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 6 (delen I<br />
en II) bij titel I van het Vlarem, in minimale hoeveelheden:<br />
a) zoals vermeld in kolom 2 van deze bijlage 6 (opslagplaatsen waarop artikel 7, § 1, van titel I<br />
van het Vlarem van toepassing is)<br />
2 A<br />
b) zoals vermeld in kolom 3 van deze bijlage 6 (VR-plichtige opslagplaats overeenkomstig<br />
artikel 7, § 3 van titel I van het Vlarem)<br />
1 A P J<br />
2° Overige opslagplaatsen voor IMDG-goederen 2<br />
48.1.2. Opslagplaatsen voor andere dan IMDG-goederen 3<br />
48.2. Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering<br />
van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen<br />
1 B P J<br />
48.3. Havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens:<br />
1° voor schepen van 1.000 tot 1.350 ton 2 A N<br />
2° voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1.350 ton 1 B P J<br />
49. ZIEKENHUIZEN<br />
49.1. Rust- en verzorgingstehuizen en dagziekenhuizen 3<br />
49.2. Universitaire, algemene, categorale (bv. kinderziekenhuizen) en psychiatrische ziekenhuizen 2 G<br />
50. ZOUT (strooizout)<br />
Opslagplaatsen van strooizout, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, van meer dan 20 ton 2<br />
51. BIOTECHNOLOGIE<br />
Inrichtingen, met uitzondering van handelingen, waar micro-organismen of organismen genetisch worden<br />
gemodificeerd (GGM's of GGO's) of waar dergelijke genetische gemodificeerde of pathologene micro-organismen<br />
of organismen worden gekweekt, opgeslagen, gebruikt, vernietigd of verwijderd en waarbij fysische<br />
barrières of een combinatie van fysische met chemische en/of biologische barrières worden benut om het<br />
contact van die micro-organismen of organismen met de bevolking in het algemeen en het milieu te beperken<br />
of te voorkomen<br />
1 G A P J<br />
382 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
52. LOZINGEN IN GRONDWATER<br />
(indirecte lozing in grondwater alsmede andere niet-elders ingedeelde handelingen die het grondwater<br />
kunnen verontreinigen)<br />
Elke directe lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen bedoeld in de bijlage 2B bij titel I van het Vlarem,<br />
alsmede elke indirecte lozing van gevaarlijke stoffen bedoeld in lijst I van dezelfde bijlage, is verboden krachtens<br />
het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en zijn uitvoeringsbesluiten.<br />
Elke directe lozing in grondwater van andere dan gevaarlijke stoffen wordt beschouwd als<br />
een kunstmatige aanvulling van het grondwater.<br />
52.1. Handelingen binnen de waterwingebieden en de beschermingszone type I, II of III, voor zover ze niet verboden<br />
zijn krachtens het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer<br />
en zijn uitvoeringsbesluiten, met uitzondering van de uitspreiding van meststoffen en andere stoffen voor<br />
gebruik in land- en tuinbouw mits de opgelegde normen of toegelaten hoeveelheden worden nageleefd.<br />
52.1.1. Indirecte lozing in grondwater van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de bijlage 2B bij titel I van het Vlarem:<br />
1° indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater 2 A<br />
2° indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in grondwater 1 M A P J<br />
3° niet-elders ingedeelde handeling waarbij de voormelde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, uitgestrooid<br />
of verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing<br />
tot gevolg zou kunnen hebben<br />
1 M, O A P J<br />
52.1.2. Binnen de beschermingszones type III: niet-elders ingedeelde handelingen die krachtens artikel 3 van het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen<br />
de waterwingebieden en de beschermingszones verboden zijn binnen de beschermingszones type II<br />
2 A<br />
52.2. [Handelingen buiten] de waterwingebieden en de beschermingszones type I, II of III:<br />
Indirecte lozing in grondwater van de gevaarlijke stoffen bedoeld in de bijlage 2B bij titel I van het Vlarem,<br />
met uitzondering van de uitspreiding van meststoffen en andere stoffen voor gebruik in land- en tuinbouw<br />
mits de opgelegde normen of toegelaten hoeveelheden en/of de gebruiksaanwijzingen worden nageleefd:<br />
1° indirecte lozing van huishoudelijk afvalwater in grondwater 3<br />
2° indirecte lozing van bedrijfsafvalwater in grondwater 2 A<br />
3° niet-elders ingedeelde handeling waarbij de voormelde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, uitgestrooid<br />
of verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing<br />
tot gevolg zou kunnen hebben<br />
1 M, O A P J<br />
53. WINNING VAN GRONDWATER<br />
(De hierna vermelde debieten betreffen de totale capaciteit van alle grondwaterwinningen die samen met<br />
andere inrichtingen als een geheel moet worden beschouwd overeenkomstig de definitie van milieutechnische<br />
eenheid, bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM).<br />
Uitzondering:<br />
De hierna vermelde inrichtingen zijn niet ingedeeld:<br />
a) een grondwaterwinning waaruit het water uitsluitend met een handpomp wordt opgepompt<br />
b) een grondwaterwinning van minder dan 500 m3 per jaar waarvan het water uitsluitend voor huishoudelijke<br />
doeleinden wordt gebruikt<br />
53.1. Boren van grondwaterwinningsputten en/of grondwaterwinning voor het uitvoeren van proefpompingen<br />
gedurende minder dan een jaar<br />
3<br />
53.2. Bronbemaling die technisch noodzakelijk is voor ofwel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel<br />
de aanleg van openbare nutsvoorzieningen:<br />
1° gelegen in beschermde duingebieden, aangeduid op grond van het decreet van 14 juli 1993 houdende<br />
maatregelen tot bescherming van de kustduinen of in een groengebied, een natuurontwikkelingsgebied,<br />
een parkgebied of een bosgebied (gebieden bepaald volgens de begrippen van het<br />
koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen<br />
en gewestplannen):<br />
a) met een debiet van maximum 500 m3 per dag 3<br />
b) met een debiet van meer dan 500 m 3 per dag tot maximum 2.000 m 3 per dag 2 A N<br />
c) met een debiet van meer dan 2.000 m3 per dag 1 N<br />
2° gelegen in een ander gebied dan vermeld in 1° 3<br />
53.3. Drainering die noodzakelijk is om het gebruik en/of de exploitatie van cultuurgrond mogelijk te maken of<br />
houden<br />
3<br />
53.4. Bronbemaling die noodzakelijk is:<br />
1° voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen en/of openbaar vervoer<br />
2° voor de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden, ook wanneer dit water wordt gebruikt voor<br />
de openbare watervoorziening, wanneer de diepte waarop het water wordt gewonnen ten opzichte van<br />
het maaiveld:<br />
[3]<br />
a) minder dan 10 m bedraagt en met een opgepompt volume van minder dan 500 m3 per jaar 3<br />
b) minder dan 10 m bedraagt en met een opgepompt volume van 500 m3 per jaar tot en met<br />
30.000 m3 per jaar<br />
2 W<br />
c) 10 m of meer bedraagt, of met een opgepompt volume van meer dan 30.000 m3 per jaar 1 W N<br />
53.5. Bronbemaling die noodzakelijk is om het gebruik en/of de exploitatie van gebouwen of bedrijfsterreinen<br />
mogelijk te maken of houden<br />
3<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 383<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
53.6. Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning die gebruikt wordt voor koude-warmtepompen,<br />
met inbegrip van terugpompingen, met een opgepompt debiet van:<br />
1° minder dan 30.000 m 3 /jaar 2 W N<br />
2° tenminste 30.000 m3 /jaar 1 W N<br />
53.7. Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning voor de openbare watervoorziening, andere<br />
dan deze bedoeld in subrubriek 53.1 en 53.4<br />
1 W N<br />
53.8. Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot<br />
en met 53.7, met een opgepompt debiet:<br />
1° van minder dan 500 m3 /jaar 3<br />
2° van 500 m 3 /jaar tot 30.000 m 3 /jaar 2 W N<br />
3° van 30.000 m3 /jaar of meer 1 W N<br />
53.9. Werkzaamheden voor het onttrekken van grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken water<br />
10 miljoen m3 of meer bedraagt<br />
(Er kan overlapping zijn met vorige rubrieken van hoofdrubriek 53.)<br />
1 W B P J<br />
54. HET KUNSTMATIG AANVULLEN VAN GRONDWATER (andere dan deze bedoeld in rubrieken 53 en 53.7.)<br />
54.1. Het kunstmatig aanvullen van grondwater op directe wijze (via geboorde putten) 1 W N<br />
54.2. Het kunstmatig aanvullen van grondwater op indirecte wijze (via waterbekkens of vijvers)<br />
Uitzondering: vallen niet onder deze indelingsrubriek, de infiltratie van niet-verontreinigd hemelwater alsook<br />
de irrigatie met niet-verontreinigd water<br />
– die noodzakelijk is<br />
— om het gebruik en/of de exploitatie van bouw- of weiland mogelijk te maken of houden;<br />
— voor het behoud van een ecosysteem;<br />
— via waterbekkens voor openbare watervoorziening.<br />
1 W N<br />
54.3. Werkzaamheden voor het kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijkse volume aangevuld<br />
water 10 miljoen m 3 of meer bedraagt<br />
(Er kan overlapping zijn met de rubrieken 54.1 en 54.2)<br />
1 W B P J<br />
55. BORINGEN<br />
55.1. BORINGEN<br />
Verticale boringen ten behoeve van de aanleg van peilputten en voor andere doeleinden, andere dan deze<br />
bedoeld in de rubrieken 53, 54 en 55.2:<br />
Uitzondering: peilputten in het kader van bodem- en grondwateranalyses of ter naleving van de milieuvoorwaarden<br />
voor de exploitatie van inrichtingen vallen niet onder deze indelingsrubriek.<br />
1° tot op een diepte van 50 m ten opzichte van het maaiveld 3<br />
2° vanaf een diepte van 50 m of meer ten opzichte van het maaiveld<br />
(Er kan een overlapping zijn met de rubrieken 53 en 54.)<br />
2 W N<br />
55.2. DIEPBORINGEN, BORINGEN VOOR ONDERZOEK NAAR DE STABILITEIT VAN DE GROND UITGEZON-<br />
DERD:<br />
1° geothermische boringen<br />
2° boringen voor watervoorziening<br />
3° boringen in verband met de opslag van kernafval<br />
vanaf een diepte van meer dan 500 m ten opzichte van het maaiveld<br />
(Er kan een overlapping zijn met de rubrieken 53 en 54.)<br />
1 W N<br />
56. STUWEN EN OVERBRENGING VAN WATER<br />
56.1. Overbrenging van water, ander dan overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater:<br />
1° projecten voor de overbrenging van water tussen de stroomgebieden wanneer deze overbrenging<br />
ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt<br />
dan 100 miljoen m3 per jaar<br />
1 W B P J<br />
2° in alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer<br />
het meerjarig jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2.000<br />
miljoen m 3 en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit debiet overschrijdt<br />
1 W B P J<br />
56.2. Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent of voor lange termijn opslaan van water,<br />
wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water:<br />
1° van 1 tot 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen 2 W N<br />
2° meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen 1 W B P J<br />
57. VLIEGVELDEN<br />
57.1. Terreinen voor vliegvelden met een start- en landingsbaan van:<br />
Voor de toepassing van deze rubriek wordt onder vliegvelden verstaan de vliegvelden die beantwoorden aan<br />
de definitie van het Verdrag van Chicago van 1944 tot oprichting van de Internationale burgerluchtvaartorganisatie<br />
1° minder dan 1.900 meter 2 A<br />
2° tenminste 1.900 meter 1 B P J<br />
57.2. Terreinen voor opstijg- en/of landingsplaats voor uitsluitend ultralichte motorluchtvaartuigen (ULM's) zoals<br />
gedefinieerd in het koninklijk besluit van 21 september 1983 tot vaststelling der bijzondere voorwaarden<br />
opgelegd voor de toelating tot het luchtverkeer van ULM's<br />
2 A<br />
57.3. Terreinen voor opstijg- en/of landingsplaats voor uitsluitend luchtvaartuigen zonder motor 3 A<br />
384 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
58. CREMATORIA 1 N]<br />
[59. Activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen<br />
De in deze rubriek vermelde activiteiten omvatten de reiniging van de procesapparatuur, maar niet de reiniging<br />
van de producten tenzij andersluidende vermeldingen zijn opgenomen.<br />
59.1. Drukken<br />
een activiteit waarbij tekst en/of afbeeldingen worden gereproduceerd door met behulp van een beelddrager<br />
inkt op ongeacht welk soort oppervlak aan te brengen. Hieronder vallen ook daarmee samenhangende<br />
lak-, coating- en lamineertechnieken.<br />
59.1.1. Installaties voor heatsetrotatie-offset:<br />
een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager waarop de drukkende delen<br />
en de niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal<br />
niet als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zo behandeld<br />
dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot. Het drukkende deel wordt zo behandeld dat het<br />
inkt opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak. De verdamping vindt plaats in een oven, waar<br />
het bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd.<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.1.2. Installaties voor illustratiediepdruk: rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor tijdschriften, brochures, catalogi<br />
of soortgelijke producten met inkt op basis van tolueen wordt bedrukt<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.1.3. Installaties voor flexografie, lamineren, rotatiediepdruk, rotatiezeefdruk, lakken<br />
59.1.3.1. Installaties voor flexografie: een drukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van rubber<br />
of elastische fotopolymeren, waarop de drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen bevinden,<br />
en van vloeibare inkt die door verdamping droogt<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton<br />
59.1.3.2. Installaties voor lamineren samenhangend met een drukproces: de samenhechting van twee of meer flexibele<br />
materialen tot een laminaat<br />
1<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton<br />
59.1.3.3. Installaties voor rotatiediepdruk: een drukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische<br />
beelddrager, waarop de drukkende delen lager liggen dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die<br />
door verdamping droogt. De napjes worden met inkt gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende<br />
delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes<br />
trekt. Andere installaties dan die vermeld worden in subrubriek 59.1.2<br />
1<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton<br />
59.1.3.4. Installaties voor rotatiezeefdruk: een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door een poreuze beelddrager<br />
wordt geperst, waarbij de drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel wordt afgedekt, en zo op<br />
het te bedrukken oppervlak wordt gebracht en waarbij gebruik wordt gemaakt van vloeibare inkt die uitsluitend<br />
door verdamping droogt. Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken materiaal niet als aparte<br />
vellen maar van een rol in de machine gebracht.<br />
1<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton<br />
59.1.3.5. Installaties voor rotatiezeefdruk zoals in rubriek 59.1.3.4 met als beelddrager textiel of karton<br />
1<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 30 ton<br />
59.1.3.6. Installaties voor lakken: een proces waarbij een lak of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af te<br />
sluiten op een flexibel materiaal wordt aangebracht<br />
1<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.2. Oppervlaktereiniging<br />
Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden gebruikt<br />
om verontreiniging van het oppervlak van materialen te verwijderen, met inbegrip van ontvetting.<br />
Een uit meer dan een stap bestaande reinigingsactiviteit die niet wordt onderbroken door een andere stap,<br />
wordt als één oppervlaktereinigingsactiviteit beschouwd. Deze activiteit betreft niet het reinigen van apparatuur,<br />
maar het reinigen van het oppervlak van producten.<br />
59.2.1. Oppervlaktereiniging die gebruikmaakt van de in artikel 5.59.2.2, § 1 en § 3, van titel II van het VLAREM vermelde<br />
stoffen<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 1 ton tot en met 5 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 5 ton 1<br />
59.2.2. Oppervlaktereiniging die geen gebruikmaakt van de in artikel 5.59.2.2, § 1 en § 3, van titel II van het VLAREM<br />
vermelde stoffen<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 2 ton tot en met 10 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 10 ton 1<br />
59.3. Overspuiten van voertuigen<br />
Alle industriële of commerciële activiteiten en daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten waaronder:<br />
[3]<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 385<br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
59.4.<br />
1° het aanbrengen van een laklaag op voertuigen, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie,<br />
de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek;<br />
2° het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op voertuigen, of een deel daarvan, met voor het<br />
overspuiten gebruikelijke lakken op een andere plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn;<br />
3° het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens, (met inbegrip van opleggers), gedefinieerd als<br />
categorie O in artikel 1, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement<br />
op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren<br />
moeten voldoen, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 16 november 1984.<br />
Bandlakken<br />
Elke activiteit waarbij band van staal, roestvrij staal, bekleed staal, koperlegeringen of aluminiumband in<br />
een continu procédé wordt bekleed met een filmvormende of laminaatcoating.<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.5. Coatingwerkzaamheden<br />
Hieronder valt niet de coating van substraten met metalen met behulp van elektroforese en chemische<br />
spuittechnieken. Als de coatingactiviteit ook een stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt, ongeacht<br />
de daarbij gebruikte techniek, wordt deze stap als onderdeel van de coatingactiviteit beschouwd.<br />
Drukactiviteiten die als afzonderlijke activiteiten plaatsvinden, vallen echter niet binnen deze categorie,<br />
maar kunnen onder deze richtlijn vallen indien de drukactiviteit binnen het toepassingsgebied daarvan valt.<br />
59.5.1. Coating van voertuigen<br />
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op de volgende<br />
voertuigen:<br />
1° nieuwe auto's die in artikel 1, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen<br />
reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en<br />
hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 16 november<br />
1984, worden gedefinieerd als voertuigen van categorie M1 en, voorzover de coating plaatsvindt in dezelfde<br />
installatie als voertuigen van M1, van categorie N1 zoals gedefinieerd in artikel 1, § 1, 2°, van het<br />
koninklijk besluit van 15 maart 1968;<br />
2° vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing voor de chauffeur en de daarmee geïntegreerde<br />
behuizing voor de technische apparatuur van voertuigen die in artikel 1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit<br />
van 15 maart 1968 als voertuigen van de categorieën N2 en N3 worden gedefinieerd;<br />
3° bestelwagens en vrachtwagens, in artikel 1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd<br />
als voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering van vrachtwagencabines;<br />
4° bussen, in artikel 1, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen<br />
van de categorieën M2 en M3.<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van minder dan 15 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton 1<br />
59.5.2. Coating van andere producten<br />
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op:<br />
1° aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieën O1, O2, O3 en O4 in artikel 1, § 1, 3°, van het koninklijk<br />
besluit van 15 maart 1968;<br />
2° metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip van oppervlakken van vliegtuigen, schepen, treinen<br />
enz.;<br />
3° textiel, stoffen, film en papieroppervlakken.<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton tot en met 15 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton 1<br />
59.6. Coating van wikkeldraad<br />
Elke coatingactiviteit van metalen geleiders die worden gebruikt om spoelen voor transformatoren, motoren<br />
enz. mee te wikkelen<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 5 ton 1<br />
59.7. Coating van houten oppervlakken<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.8. Chemisch reinigen<br />
Alle industriële of commerciële activiteiten waarbij VOS worden gebruikt in een installatie voor het schoonmaken<br />
van kleren, meubelstoffen en soortgelijke consumptiegoederen, met uitzondering van het handmatig<br />
verwijderen van vlekken in de textiel- en de kledingindustrie<br />
[3]<br />
59.9. Impregneren van houten oppervlakken<br />
Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel in het hout wordt gebracht<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.10. Coating van leder<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 10 ton tot en met 25 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 25 ton 1<br />
59.11. Fabricage van schoeisel<br />
Elke activiteit met betrekking tot de fabricage van volledig schoeisel of delen daarvan<br />
1°met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 5 ton 1<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
386 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
Jaarverslag
Rubriek Omschrijving en subrubrieken Klasse Bemerkingen<br />
– Laatst vervangen bij art. 66 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Lid 4, G, gewijzigd bij art. 5, 1°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 2.2.8. ingevoegd bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 2.3.4., a), 2°, Bemerkingen, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg.<br />
15 juni 1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 15)<br />
– 2.3.6. vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 13 juli 2001, B.S.,<br />
19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001 (art. 16)<br />
– 2.3.7., na wijzigingen, vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 13 juli<br />
2001, B.S., 19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001<br />
(art. 16)<br />
– 2.3.10 opgeheven bij art. 4 B. Vl. Reg. 13 juli 2001, B.S.,<br />
19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001 (art. 16)<br />
– 4.1., inleidende zin, Klasse, gewijzigd bij art. 5, 7°, B. Vl. Reg.<br />
15 juni 1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 15)<br />
– 7.11., 1°, a), gewijzigd bij art. 5, 8°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
–7.11., 1°, g), vervangen bij art. 5, 9°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
–7.11., 2°, b), gewijzigd bij art. 5, 10°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 9.3.1., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.3.2., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.4.1., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.4.2., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.4.3., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.5., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.6., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.7., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 9.8., inleidende zin, aangevuld bij art. 2 B. Vl. Reg.<br />
19 september 2003, B.S., 10 oktober 2003<br />
– 17.3.9., 2°, b) en Klasse, gewijzigd bij art. 5, 11°, a)-b),<br />
B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 20.4.3. gewijzigd bij art. 5, 12°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 24.1. gewijzigd bij art. 5, 13°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 28.3. vervangen bij art. 3 B. Vl. Reg. 19 september 2003, B.S.,<br />
10 oktober 2003<br />
– 31.2., 1°, gewijzigd bij art. 5, 14°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 31.2., 2°, gewijzigd bij art. 5, 14°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 32.9., 1°, gewijzigd bij art. 5, 15°, a), B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
59.12. Lamineren van hout en kunststof<br />
Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten van hout en/of kunststof voor de vervaardiging van laminaten<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 5 ton 1<br />
59.13. Aanbrengen van lijmlagen<br />
Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak wordt aangebracht, met uitzondering van het aanbrengen<br />
van lijmlagen, en lamineren samenhangend met drukprocessen<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton tot en met 15 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton 1<br />
59.14. Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt en kleefstoffen<br />
De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en, wanneer dit in dezelfde installatie gebeurt, van<br />
halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere<br />
draagstoffen, waaronder dispergeren en predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de kleur en<br />
bewerkingen om de verpakking te vullen met het eindproduct<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 100 ton tot en met 1.000 ton 2<br />
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 1.000 ton 1<br />
59.15. Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber<br />
Elke activiteit met betrekking tot het mengen, malen, vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren<br />
van natuurlijk of synthetisch rubber en alle nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber te bewerken<br />
tot eindproduct<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 15 ton 1<br />
59.16. Extractie van plantaardige oliën en dierlijke vetten en raffinage van plantaardige oliën<br />
Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden en ander plantaardig materiaal wordt geëxtraheerd, droge<br />
residuen tot diervoeder worden verwerkt, of vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig materiaal<br />
en/of dierlijk materiaal worden geraffineerd.<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 10 ton 1<br />
59.17. Vervaardiging van geneesmiddelen<br />
De chemische synthese, fermentatie, extractie, formulering en afwerking van geneesmiddelen en de vervaardiging<br />
van halffabrikaten, voorzover die op dezelfde plaats gebeurt<br />
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 50 ton 1]<br />
[60 Geheel of gedeeltelijk opvullen met nietverontreinigde uitgegraven bodem van groeven, graverijen, uitgravingen<br />
en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers<br />
1° met een capaciteit van 1000 tot en met 10.000 m3 2 E, O N<br />
2° met een capaciteit van meer dan 10.000 m 3<br />
Opmerkingen:<br />
Het grondverzet en het gebruik van uitgegraven bodem in het kader van functionele ophogingen en aanvullingen,<br />
boven het maaiveld, voor het bouwrijp maken van terreinen of voor de realisatie van een grondof<br />
bouwwerk valt niet onder deze rubriek.<br />
In deze rubriek wordt onder niet-verontreinigde uitgegraven bodem verstaan: uitgegraven bodem, uitgegraven<br />
bodem die een fysische scheiding heeft ondergaan en gereinigde uitgegraven bodem die inzake fysische<br />
samenstelling voldoet aan de bepalingen van artikel 53, § 1, 6°, van het besluit van de Vlaamse regering van<br />
5 maart 1996 houdende Vlaams reglement betreffende de bodemsanering (hierna kortweg «Vlarebo») en<br />
die, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, inzake chemische samenstelling voldoet aan de normen<br />
voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem op een ontvangende grond die binnen<br />
bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is, zoals bepaald in bijlage 8 van Vlarebo, respectievelijk aan de normen<br />
voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem op een ontvangende grond die binnen<br />
bestemmingstype I gelegen is, zoals bepaald in bijlage 7 van Vlarebo.]<br />
1 E, O N<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Coördinator<br />
Audit<br />
– 32.9., 3°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 15°, b), i),<br />
B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding:<br />
1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 32.9., 3°, a), gewijzigd bij art. 5, 15°, b), ii), B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
– 32.9., 3°, b), gewijzigd bij art. 5, 15°, b), ii), B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
–32.9., 3°, c), gewijzigd bij art. 5, 15°, b), ii), B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
– 32.9., 3°, d), gewijzigd bij art. 5, 15°, b), ii), B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
– 32.9., 4°, ingevoegd bij art. 5, 15°, c), B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 34.1., 2°, Klasse, gewijzigd bij art. 5, 16°, B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
– 45.4., d), gewijzigd bij art. 5, 17°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999, B.S.,<br />
4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– 52.2., inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 18°, B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
– 53.4., 1°, Klasse, gewijzigd bij art. 5, 19°, B. Vl. Reg. 15 juni<br />
1999, B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 15)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 387<br />
Jaarverslag
– 59 toegevoegd bij art. 3 B. Vl. Reg. 20 april 2001, B.S., 10 juli<br />
2001, inwerkingtreding: 10 juli 2001 (art. 17)<br />
– 59.3. gewijzigd bij art. 1, 1°, B. Vl. Reg. 7 september 2001, B.S.,<br />
3 oktober 2001, inwerkingtreding: 10 juli 2001 (art. 3)<br />
– 59.8. gewijzigd bij art. 1, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2001, B.S.,<br />
3 oktober 2001, inwerkingtreding: 10 juli 2001 (art. 3)<br />
– 60 toegevoegd bij art. 3 B. Vl. Reg. 31 mei 2002, B.S., 19 juni<br />
2002<br />
BIJLAGE 2<br />
[Lozing van gevaarlijke stoffen]<br />
Opschrift vervangen bij art. 6, lid 1, B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S.,<br />
6 mei 1994<br />
[...]<br />
– Inleidende bepalingen opgeheven bij art. 6, lid 2, B. Vl. Reg. 27<br />
april 1994, B.S., 6 mei 1994<br />
2A Lijst van de toxische en gevaarlijke<br />
afvalstoffen (EG-richtlijn 78/319/EEG van<br />
20 maart 1978)<br />
[...]<br />
– Opgeheven bij art. 6, lid 2, B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S., 6 mei<br />
1994<br />
2B Lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in<br />
grondwater (EG-richtlijn 80/68/EEG van<br />
17 december 1979)<br />
Lijst I<br />
Families en groepen van stoffen<br />
Lijst I omvat de afzonderlijke stoffen van onderstaande<br />
families of groepen van stoffen, met uitzondering van<br />
die stoffen welke, gezien het geringe risico van toxiciteit,<br />
persistentie en bio-accumulatie, niet geschikt voor lijst I<br />
worden geacht.<br />
Dergelijke stoffen die gezien de toxiciteit, de persistentie<br />
en de bio-accumulatie geschikt zijn voor lijst II, moeten<br />
op die lijst worden opgenomen.<br />
1. Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit<br />
in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan<br />
2. Organische fosforverbindingen<br />
3. Organische tinverbindingen<br />
4. Stoffen die in of via het water een kankerverwekkende,<br />
mutagene of teratogene werking hebben<br />
5. Kwik en kwikverbindingen<br />
6. Cadmium en cadmiumverbindingen<br />
7. Minerale oliën en koolwaterstoffen<br />
8. Cyaniden<br />
Lijst II<br />
Families en groepen van stoffen<br />
Lijst II omvat afzonderlijke stoffen en categorieën van<br />
stoffen van de onderstaande families en groepen van<br />
stoffen die een schadelijke werking op het grondwater<br />
zouden kunnen hebben.<br />
1.2. Als het gaat om een rechtspersoon<br />
1. De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen<br />
daarvan:<br />
1. Zink 11. Tin<br />
2. Koper 12. Barium<br />
3. Nikkel 13. Beryllium<br />
4. Chroom 14. Borium<br />
5. Lood 15. Uranium<br />
6. Selenium 16. Vanadium<br />
7. Arsenicum 17. Kobalt<br />
8. Antimoon 18. Thallium<br />
9. Molybdeen 19. Tellurium<br />
10. Titaan 20. Zilver<br />
2. Biociden en derivaten daarvan, die niet in lijst I genoemd<br />
zijn.<br />
3. Stoffen met een schadelijke werking op de smaak<br />
en/of de geur van het grondwater alsmede verbindingen<br />
waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan<br />
en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie<br />
kunnen maken.<br />
4. Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent<br />
zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in<br />
het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die<br />
welke biologisch onschadelijk zijn of die in het water<br />
snel worden omgezet in onschadelijke stoffen.<br />
5. Anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor.<br />
6. Fluoriden<br />
7. Ammoniak en nitrieten.<br />
2C Lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in<br />
aquatisch milieu (EG-richtlijn 76/464/EEG van<br />
4 mei 1976)<br />
Lijst I van families en groepen van stoffen<br />
Lijst I omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken<br />
van de volgende families en groepen van stoffen<br />
die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van<br />
hun toxiciteit, persistentie, bio-accumulatie, met uitzondering<br />
van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn<br />
of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke<br />
stoffen:<br />
1. Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit<br />
in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan<br />
2. Organische fosforverbindingen<br />
3. Organische tinverbindingen<br />
4. Stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water<br />
een kankerverwekkende werking hebben<br />
5. Kwik en kwikverbindingen<br />
6. Cadmium en cadmiumverbindingen<br />
7. Persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente<br />
koolwaterstoffen<br />
8. Persistente kunststoffen die in water kunnen drijven,<br />
zweven of zinken en die enig gebruik van het water kunnen<br />
hinderen.<br />
Naam Voornamen<br />
Geboorteplaats en datum:<br />
Adres: Gemeente: postnummer:<br />
Straat: Nr: Busnr:<br />
Telefoonnummers: Werkzetel: Privé:<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Lijst II van families en groepen van stoffen<br />
Lijst II omvat de stoffen die deel uitmaken van de families<br />
en groepen van stoffen genoemd in lijst I alsmede<br />
sommige afzonderlijke stoffen en bepaalde categorieën<br />
stoffen die deel uitmaken van onderstaande families en<br />
groepen van stoffen die een schadelijke werking op het<br />
water hebben, welke echter beperkt kan zijn tot een bepaald<br />
gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende<br />
wateren en de plaats daarvan.<br />
1. De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen<br />
daarvan:<br />
1. Zink 11. Tin<br />
2. Koper 12. Barium<br />
3. Nikkel 13. Beryllium<br />
4. Chroom 14. Borium<br />
5. Lood 15. Uranium<br />
6. Selenium 16. Vanadium<br />
7. Arsenicum 17. Kobalt<br />
8. Antimoon 18. Thallium<br />
9. Molybdeen 19. Tellurium<br />
10. Titaan 20. Zilver<br />
2. Biociden en niet in lijst I genoemde derivaten daarvan.<br />
3. Stoffen met een schadelijke werking op de smaak<br />
en/of geur van produkten uit het water en bestemd voor<br />
de mens, alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen<br />
in het water kunnen ontstaan.<br />
4. Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent<br />
zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in<br />
het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die<br />
welke biologisch onschadelijk zijn of die in water snel<br />
worden omgezet in onschadelijke stoffen.<br />
5. Anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor.<br />
6. Niet-persistente minerale oliën en uit aardolie bereide<br />
niet-persistente koolwaterstoffen.<br />
7. Cyaniden, fluoriden.<br />
8. Stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans,<br />
met name: ammoniak, nitrieten.<br />
BIJLAGE 3<br />
[Meldingsformulier inzake de exploitatie van<br />
een klasse 3 inrichting, de verandering van<br />
een inrichting<br />
of de overname van een inrichting door een<br />
andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42<br />
Vlarem)]<br />
Opschrift vervangen bij art. 24, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
A. Identificatie van de meldingplichtige<br />
1. Exploitant<br />
1.1. Als het gaat om een natuurlijke Persoon<br />
388 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
a) De persoon die de melding ondertekent:<br />
Naam: Voornamen:<br />
Hoedanigheid in de rechtspersoon:<br />
b) Rechtspersoon<br />
Naam:<br />
Maatschappelijke zetel:<br />
Gemeente: Postnummer:<br />
Straat: Nr.: Busnr.:<br />
Tel.:<br />
Rechtsvorm:<br />
Oprichtingsakte: Datum: Publ. B.S. van Bijl....<br />
Wijzigingen: Data en publicaties: Bijl....<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
2. In geval van overname, de vroegere exploitant:<br />
2.1. Als het gaat om een natuurlijke Persoon<br />
Naam Voornamen<br />
Geboorteplaats en datum:<br />
Adres: Gemeente: postnummer:<br />
Straat: Nr: Busnr:<br />
Telefoonnummers: Werkzetel: Privé:<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
2.2. Als het gaat om een rechtspersoon<br />
a) De persoon die de melding ondertekent:<br />
Naam: Voornamen:<br />
Hoedanigheid in de rechtspersoon:;<br />
b) Rechtspersoon<br />
Naam:<br />
Maatschappelijke zetel:<br />
Gemeente: Postnummer:<br />
Straat: Nr.: Busnr.:<br />
Tel.:<br />
Rechtsvorm:<br />
Oprichtingsakte: Datum: Publ. B.S. van Bijl....<br />
Wijzigingen: Data en publicaties: Bijl....<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
3. Juridische grondslag op basis waarvan de exploitant<br />
de beschikking heeft over de bedoelde inrichting(en),<br />
alsmede het eigendomsstatuut van de percelen waarop<br />
de exploitatie gebeurt of is gepland<br />
– Is de exploitant eigenaar van de inrichting (JA/NEEN):<br />
.....<br />
Zo neen:<br />
Indien de exploitant geen eigenaar is van de inrichting<br />
dient de akte of overeenkomst gevoegd in bijlage van de<br />
Kadastrale ligging der percelen waarop de exploitatie of<br />
de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is:<br />
2. Maximum aantal te werk te stellen of tewerkgestelde<br />
werknemers:<br />
aanvraag waaruit moet blijken onder welke vorm de exploitant<br />
beschikking heeft over de inrichting.<br />
Bijl....<br />
– Is de exploitant eigenaar van de percelen waarop de<br />
exploitatie plaatsvindt (JA/NEEN): .....<br />
Zo neen:<br />
Indien de exploitant geen eigenaar is van de percelen<br />
waarop de exploitatie plaatsvindt dient de akte of overeenkomst<br />
gevoegd in bijlage van de aanvraag, waaruit<br />
Gemeente: Postnr.<br />
Straat: Nr. Busnr.<br />
3. De exploitant heeft een comité voor veiligheid, gezondheid<br />
en verfraaiing van de werkplaatsen zoals?<br />
(Ja/Neen)....<br />
Zo ja:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
moet blijken onder welke vorm de exploitant beschikking<br />
heeft over de percelen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 389<br />
Bijl.....<br />
B. Administratieve gegevens betreffende de inrichting:<br />
1. Ligging met opgave van de gemeente(n) en provincies<br />
waarin de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of<br />
de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is.<br />
Provincie Gemeente Afdeling Sectie Perceelnrs. Grootte<br />
O – Staat, de Gemeenschap, het Gewest, een Provincie of een door een van hen opgerichte instelling<br />
Naam en hoedanigheid van de Voorzitter en de secretaris<br />
van dit comité hierna vermelden.<br />
4. Het gaat om een inrichting van (aankruisen wat van<br />
toepassing is):
O – Een gemeente, een vereniging van gemeenten of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn<br />
O – Een niet hiervoren genoemde openbare instelling.<br />
C. Aard en technische kenmerken van de inrichting<br />
Gelieve het voorwerp van de exploitatie, alsmede de rubrieken<br />
uit de indelingslijst van het VLAREM te vermel-<br />
– D, O, derde streepje vervangen bij art. 67, 1°, B. Vl. Reg.<br />
12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 83)<br />
– D, O, vijfde streepje vervangen bij art. 67, 2°, B. Vl. Reg.<br />
12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 83)<br />
E. Vergunningen en meldingen<br />
1. Bouw<br />
Is voor de inrichting, de verandering van de inrichting<br />
die, of voor het gedeelte van de inrichting dat, het voorwerp<br />
van de melding uitmaakt, krachtens de wet van<br />
29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke<br />
ordening en van de stedebouw een bouwvergunning<br />
vereist?<br />
(JA/NEEN): ......<br />
In voorkomend geval een afschrift van de beslissing(en)<br />
over vergunningsaanvragen als bedoeld in voormelde<br />
wet met betrekking tot de inrichting bijvoegen respectievelijk<br />
de datum waarop alsmede de overheid bij wie<br />
dergelijke vergunning(en) werd(en) aangevraagd vermelden.<br />
Bijl.....<br />
2. Exploitatie<br />
[In geval de melding betrekking heeft op de verandering<br />
of de overname van een vergunde inrichting (artikelen 5<br />
en 42 van het Vlarem)] dient tevens een afschrift bijgevoegd<br />
van eerdere beslissingen over vergunningsaanvragen<br />
die werden ingediend voor de exploitatie, de lozing<br />
van afvalwater, de verwijdering van afvalstoffen, of<br />
ter bescherming van grondwater met betrekking tot de<br />
inrichting of in voorkomend geval de datum waarop alsmede<br />
de overheid bij wie dergelijke vergunning(en)<br />
werd(en) aangevraagd vermeld.<br />
Bijl.....<br />
– E, 2, gewijzigd bij art. 24, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
F. [Bijlagen<br />
1° Wanneer de melding betrekking heeft op het exploiteren<br />
van een nieuwe derde klasse-inrichting en/of op<br />
de verandering van een bestaande inrichting derde klasse<br />
die na verandering in de derde klasse blijft ingedeeld<br />
en die geen milieutechnische eenheid vormt met inrichtingen<br />
vergund als eerste of tweede klasse, dient steeds<br />
een plan op schaal van tenminste 1/500 gevoegd waarop<br />
de ligging van de inrichting op het betrokken kadastraal<br />
perceel is aangegeven.<br />
den die van toepassing zijn op de inrichting waarvoor de<br />
melding wordt gedaan met precisering van, naargelang<br />
de opslagcapaciteit en/of het elektrisch of calorisch vermogen.<br />
2° Wanneer de melding betrekking heeft op een inrichting<br />
die ingedeeld is in één of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst dienen<br />
daarenboven de volgende bijlagen bijgevoegd:<br />
a) een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig<br />
de diersoorten (categorieën) vermeld in<br />
artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de<br />
bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen;<br />
b) voor zover de meldingsplichtige de cultuurgronden in<br />
eigen gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten<br />
registreren, een opgave van de kadastrale percelen<br />
welke in eigen gebruik zijn en het bijhorend kaartmateriaal<br />
op schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende<br />
percelen;<br />
c) de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-,<br />
mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten.<br />
3° Wanneer de melding betrekking heeft op de winning<br />
van grondwater, dienen voor elk van de grondwaterwinningen<br />
gegroepeerd per watervoerende laag de volgende<br />
gegevens te worden aangegeven:<br />
a) de activiteit waarbinnen de grondwaterwinning zich<br />
situeert;<br />
b) de bestemming van het grondwater;<br />
c) de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;<br />
d) de beoogde maximum hoeveelheid te winnen grondwater<br />
uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;<br />
e) de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt<br />
ten opzichte van het maaiveld;<br />
e) de aard en het maximum vermogen van de pomp(en)<br />
uitgedrukt in m3 /uur en in kilowatt;<br />
f) de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting<br />
van het gewonnen grondwatervolume;<br />
g) de situering van alle (geregistreerde en niet-geregistreerde)<br />
pompen op kaartmateriaal op schaal van ten<br />
minste 1/5.000.<br />
3°: nummering conform B.S.; lees echter Franse tekst. Deze heeft<br />
echter slechts de waarde van een vertaling.<br />
«3° lorsque la déclaration concerne le captage d'eaux souterraines,<br />
pour chacun des captages d'eaux souterraines, groupé par<br />
couche aquifère:<br />
a) l'activité dont fait partie le captage d'eaux souterraines;<br />
b) la destination des eaux souterraines;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
D. Voorwerp van de melding (aankruisen wat van<br />
toepassing is):<br />
O – De melding van een nieuwe inrichting<br />
O – De melding van een inrichting die na wijziging of aanvulling van de indelingslijst meldingsplichtig wordt<br />
O – [De melding van verandering van een bestaande inrichting derde klasse die na verandering in de derde klasse blijft ingedeeld en die geen deel uitmaakt van een milieutechnische<br />
eenheid vergund als eerste of tweede klasse]<br />
O – De melding van de overname van een vergunde inrichting<br />
[O – De mededeling van een kleine verandering van een bestaande inrichting eerste of tweede klasse, omvattende:<br />
O – het exploiteren van een nieuwe derde klasse-inrichting die een milieutechnische eenheid vormt samen met vergunde inrichtingen vergund:]<br />
O – als eerste klasse;<br />
O – als tweede klasse;<br />
O – het veranderen van een bestaande derde klasse-inrichting die na de verandering in de derde klasse blijft ingedeeld en die een milieutechnische eenheid vormt samen met<br />
vergunde inrichtingen vergund:<br />
O – als eerste klasse;<br />
O – als tweede klasse;<br />
O – het veranderen van een tweede of eerste klasse-inrichting die na de verandering in dezelfde klasse blijft ingedeeld en die een milieutechnische eenheid vormt samen met<br />
vergunde inrichtingen vergund:<br />
O – als eerste klasse;<br />
O – als tweede klasse;]<br />
c) la quantité maximale d'eaux souterraines capteés, exprimeé<br />
en m3 par jour et par an;<br />
d) la profondeur à laquelle les eaux souterraines sont capteés par<br />
rapport à la surface du sol;<br />
e) la nature et le débit maximal de la ou des pompes exprimé en<br />
m 3 /heure et en kilowatts;<br />
f) l'appareillage et/ou les moyens utilisés pour mesurer le volume<br />
des eaux souterraines capteés;<br />
g) l'emplacement de toutes les pompes (enregistrées et non enregistrées)<br />
sur un matériel cartographique à l'échelle 1/5000 au<br />
moins.»<br />
4° Wanneer de melding betrekking heeft op een mededeling<br />
kleine verandering van een inrichting tweede of<br />
eerste klasse dienen bij het meldingsformulier de volgende<br />
bijlagen te worden gevoegd:<br />
a) de beschrijving van de toestand vóór de beoogde verandering<br />
door een of meer uitvoeringsplannen op<br />
schaal van ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid,<br />
per opslagplaats, per gebouw en per verdieping, de<br />
schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten<br />
(in voorkomend geval met hun bijbehorende<br />
motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen<br />
(met capaciteit) evenals de lozingspunten van<br />
de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk<br />
ingedeelde handelingen aangegeven zijn;<br />
b) de beschrijving van de toestand na de beoogde verandering<br />
door een of meer uitvoeringsplannen op schaal<br />
van ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid,<br />
per opslagplaats, per gebouw en per verdieping die bij<br />
de verandering betrokken zijn, de schikkingen van de installaties,<br />
machines, toestellen, apparaten (in voorkomend<br />
geval met hun bijbehorende motoren en opgave<br />
van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit)<br />
evenals de lozingspunten van de afvalwaters<br />
weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde<br />
handelingen aangegeven zijn;<br />
c) een afschrift van de gedane meldingen, evenals een<br />
afschrift van eerdere beslissingen over vergunningsaanvragen<br />
die werden ingediend voor de exploitatie, de lozing<br />
van afvalwaters, de verwerking van afvalstoffen, de<br />
winning van grondwater of voor de bescherming van<br />
grondwater met betrekking tot de inrichting of in voorkomend<br />
geval de datum waarop alsmede de overheid bij<br />
wie dergelijke vergunning(en) werd(en) aangevraagd.]<br />
– F vervangen bij art. 67, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
De ondergetekende verklaart hiermede dat de door hem<br />
(haar) verstrekte inlichtingen juist en volledig zijn en dat<br />
hij (zij) zich zal houden aan de verplichtingen die hem<br />
390 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
(haar) hetzij door de wetgever, hetzij door de bevoegde<br />
diensten worden opgelegd.<br />
(Melding eigenhandig te ondertekenen door de exploitant<br />
als het om een natuurlijke persoon gaat en door de<br />
verantwoordelijke afgevaardigde van de exploitant,<br />
wanneer deze laatste een rechtspersoon betreft.<br />
Dit meldingsformulier dient per ter post aangetekende<br />
zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs overgemaakt<br />
aan:<br />
– wanneer de melding een exploitatie of verandering betreft,<br />
aan het college van burgemeester en schepenen<br />
van de gemeente(n) waarin de percelen zijn gelegen<br />
(artikel 2 van het VLAREM)<br />
– wanneer de melding een overname betreft, aan de<br />
overheid die de laatste vergunning heeft verleend<br />
(artikel 42 van het VLAREM)<br />
[– wanneer de melding betrekking heeft op de overname<br />
van een vergunde inrichting dient de melding even-<br />
Dossiernummer<br />
Aanvraag ingediend bij op<br />
Datum waarop aanvraag ontvankelijk en volledig is verklaard:<br />
Uiterste datum advies milieuvergunningscommissie:<br />
UITERSTE DATUM UITSPRAAK:<br />
Bouwvergunning (1):<br />
– vereist en verleend op<br />
– niet vereist<br />
(In te vullen door de aanvrager)<br />
A. Identificatie van de aanvrager<br />
eens voor akkoord te worden mede-ondertekend door<br />
de vergunninghouder.]<br />
– Vermelding, derde streepje, toegevoegd bij art. 24, 3°, B. Vl. Ex.<br />
28 oktober 1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september<br />
1993<br />
BIJLAGE 4<br />
Milieuvergunningsaanvraagformulier voor de<br />
exploitatie of de verandering<br />
van een inrichting van klasse 1 of 2 (artikel 5<br />
van het Vlarem)<br />
[De aanvra(a)g(st)er wordt eraan herinnerd dat dit formulier<br />
samen met de vereiste bijlagen moet worden afgeleverd,<br />
conform de bepalingen van het Vlarem:<br />
1. Exploitant<br />
1.1. Als het gaat om een natuurlijke Persoon<br />
1.2. Als het gaat om een rechtspersoon a) De natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor<br />
het naleven van de milieuvergunningsvoorwaarden en<br />
die de vergunningsaanvraag ondertekent:<br />
– De vertegenwoordiger van voormelde natuurlijke persoon,<br />
zo deze afwezig is:<br />
b) Rechtspersoon<br />
Te , de<br />
Handtekening.<br />
Naam Voornamen<br />
Geboorteplaats en datum:<br />
Adres: Gemeente: postnummer:<br />
Straat: Nr: Busnr:<br />
Telefoonnummers: Werkzetel: Privé:<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
Naam: Voornamen:<br />
Hoedanigheid in de rechtspersoon:<br />
Naam: Voornamen:<br />
Hoedanigheid in de rechtspersoon:<br />
Naam:<br />
Maatschappelijke zetel:<br />
Gemeente: Postnummer:<br />
Straat: Nr.: Busnr.:<br />
Tel.:<br />
Rechtsvorm:<br />
Oprichtingsakte: Datum: Publ. B.S. dd Bijl....<br />
Wijzigingen? Data en publicaties Bijl....<br />
RSZ-nummer: BTW-nummer:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
– in tien exemplaren, als de aanvraag bij de Bestendige<br />
Deputatie van de provincieraad dient ingediend;<br />
– in negen exemplaren, als de aanvraag bij de Vlaamse<br />
minister dient ingediend;<br />
– in zeven exemplaren, als de aanvraag bij het College<br />
van Burgemeester en Schepenen dient ingediend.]<br />
– Inleidende zin gewijzigd bij art. 25 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
In zijn (haar) belang is het meer dan wenselijk de bijlagen<br />
te nummeren en een verwijzingslijst bij te voegen bij<br />
dit formulier.<br />
Vak voorbehouden aan de administratie<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 391
2. Juridische grondslag op basis waarvan de exploitant<br />
de beschikking heeft over de bedoelde inrichting(en),<br />
alsmede het eigendomsstatuut van de percelen waarop<br />
de exploitatie gebeurt of is gepland<br />
– Is de exploitant eigenaar van de inrichting<br />
(JA/NEEN):.....<br />
Zo neen:<br />
Indien de exploitant geen eigenaar is van de inrichting<br />
dient de akte of overeenkomst gevoegd in bijlage van de<br />
Gemeente: Postnr.<br />
Straat: Nr. Busnr.<br />
Kadastrale ligging der percelen waarop de exploitatie of<br />
de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is:<br />
2. Maximum aantal te werk te stellen of tewerkgestelde<br />
werknemers:<br />
3. De exploitant heeft een comité voor veiligheid, gezondheid<br />
en verfraaiing van de werkplaatsen zoals be-<br />
[5. De exploitant heeft een milieucoördinator aangesteld?<br />
(Ja/Neen)...<br />
Zo ja:<br />
– naam, voornaam, geboortedatum en adres van deze<br />
milieucoördinator;<br />
aanvraag waaruit moet blijken onder welke vorm de exploitant<br />
beschikking heeft over de inrichting.<br />
Bijl.....<br />
– Is de exploitant eigenaar van de percelen waarop de<br />
exploitatie plaatsvindt (JA/NEEN): .....<br />
Zo neen:<br />
Indien de exploitant geen eigenaar is van de percelen<br />
waarop de exploitatie plaatsvindt dient de akte of overeenkomst<br />
gevoegd in bijlage van de aanvraag, waaruit<br />
doeld in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming<br />
opgericht? (Ja/Neen)...<br />
Zo ja:<br />
Naam en hoedanigheid van de Voorzitter en de secretaris<br />
van dit comité hierna vermelden.<br />
– is hij/zij een werknemer van de exploitant?<br />
(Ja/Neen)...<br />
Zo ja:<br />
functie:...<br />
Zo neen:<br />
D. Aard en technische kenmerken van de inrichting 1. Aard en klasse van de inrichting die het voorwerp uitmaakt<br />
van deze aanvraag<br />
2. Voorwerp van de exploitatie (korte beschrijving) met<br />
tenminste de vermelding van de rubrieken uit de indelingslijst<br />
die van toepassing zijn op de inrichting waarvoor<br />
de vergunning wordt aangevraagd.<br />
3. Op welke datum beoogt de exploitant de exploitatie te<br />
kunnen starten na het verlenen van de vergunning?<br />
4. Technische gegevens betreffende de inrichting.<br />
4.1. Algemeen:<br />
Geef gedetailleerd en gestaafd door de nodige bijlagen.<br />
1° Aard en hoeveelheid van de produkten of stoffen die<br />
worden vervaardigd, verwerkt of opgeslagen; Bijl.....<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
moet blijken onder welke vorm de exploitant beschikking<br />
heeft over de percelen.<br />
Bijl.....<br />
B. Administratieve gegevens betreffende de inrichting:<br />
1. Ligging met opgave van de gemeente(n) en provincies<br />
waarin de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of<br />
de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is.<br />
Provincie Gemeente Afdeling Sectie Perceelnrs. Grootte<br />
O – Staat, de Gemeenschap, het Gewest, een Provincie of een door een van hen opgerichte instelling<br />
O – Een gemeente, een vereniging van gemeenten of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn<br />
O – Een niet hiervoren genoemde openbare instelling<br />
O – De exploitatie van een nieuwe inrichting<br />
O – Het hernieuwen van een vergunning voor een bestaande inrichting<br />
O – De exploitatie van een inrichting die na wijziging of aanvulling van de indelingslijst vergunningsplichtig wordt<br />
O – Het veranderen van een inrichting, met precisering dat het betreft:<br />
O – een wijziging door<br />
O – een uitbreiding door<br />
O – een toevoeging door<br />
O – De exploitatie van een tijdelijke inrichting<br />
O klasse 1<br />
O klasse 2<br />
Stof<br />
b) Gemiddelde produktie voor ieder vervaardigd produkt.<br />
4. Het gaat om een inrichting van (aankruisen wat van<br />
toepassing is):<br />
beroep:...]<br />
– B, 5, ingevoegd bij art. 68, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
C. Voorwerp van de aanvraag (aankruisen wat van<br />
toepassing is):<br />
a) Gemiddelde en maximum hoeveelheid van iedere gebruikte<br />
stof (voor de gebruikte stoffen waarvan de samenstelling<br />
onbekend is, de handelsnaam en leverancier<br />
vermelden):<br />
per dag per maand per jaar<br />
gem. max. gem. max. gem. max.<br />
392 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
2° een beschrijving van de aan te wenden procédé's en<br />
reagentia:<br />
Bijl....<br />
3° de aard en het vermogen van de toestellen:<br />
Bijl....<br />
4° de aard, de inhoud, de bedrijfsdruk en -temperatuur<br />
en volgnummer van de toestellen, opslagtanks, reservoirs<br />
en apparaten:<br />
Bijl....<br />
5° de aard, de maximum voorziene hoeveelheid en de<br />
fysische, chemische en toxicologische kenmerken van<br />
de opslagplaatsen en van de grondstoffen, tussenprodukten,<br />
bijprodukten, eindprodukten, afvalstoffen en afvalwaters<br />
alsmede de geplande bestemming van de afvalstoffen<br />
en de afvalwaters;<br />
6° de kenmerkende gegevens (aard en hoeveelheid) van<br />
de voorziene emissies, afvalstoffen en afvalwaters:<br />
4.2. In geval de aanvraag betrekking heeft op een [...] indirecte<br />
lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen (indelingsrubriek<br />
[nr. 52]) of op een stortplaats of opslagplaats<br />
voor afvalstoffen in of op de bodem.<br />
Geef, aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub. 4.1.<br />
gedetailleerd en gestaafd door de nodige bijlagen:<br />
Bijl.....<br />
1° de kenmerken van de bodem en de ondergrond van<br />
het terrein waarop de lozing is gepland respectievelijk<br />
de stortplaats of opslagplaats wordt ingericht, en van de<br />
omgeving in een straal van 100 m rond de perceelsgrenzen<br />
alsmede de grondwaterhuishouding van het terrein,<br />
waarop de stortplaats of opslagplaats ingericht wordt en<br />
van de omgeving:<br />
Bijl.....<br />
2° wanneer het om een stortplaats of een opslagplaats<br />
voor afvalstoffen gaat een voorstel van werkplan voor<br />
[Huishoudelijk afvalwater]<br />
[Bedrijfsafvalwater]<br />
Koelwater<br />
Regenwater<br />
Produkt<br />
– Tabel gewijzigd bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
b) Indien de hoeveelheden geloosde afvalwaters onderhevig<br />
zijn aan seizoenschommelingen, dienen de respectievelijke<br />
hoeveelheden voor elke karakteristieke periode<br />
aangegeven te worden (eventueel in een bijgevoegde<br />
nota).<br />
c) Bij eventuele uitbreiding van de produktie: welke zijn<br />
de respectievelijke hoeveelheden te lozen afvalwaters in<br />
de toekomst en voor wanneer wordt deze uitbreiding<br />
voorzien?<br />
d) De verschillende afvalwaterstromen dienen afzonderlijk<br />
afgevoerd te worden naar de respectieve controle-inrichtingen<br />
die zich moeten bevinden op het eigendom<br />
van het bedrijf en zo dicht mogelijk bij de lozing in het<br />
ontvangende water.<br />
In welke mate werden deze richtlijnen reeds toegepast<br />
of zullen in de toekomst worden toegepast.<br />
3° Waarin worden de verschillende afvalwaterstromen<br />
geloosd:<br />
het storten en opslaan overeenkomstig de algemene en<br />
sectoriële voorwaarden dat – behoudens voor wat de<br />
stort- en opslagplaatsen voor inerte afvalstoffen betreft –<br />
is opgesteld op basis van de resultaten van de bij te voegen<br />
hydrogeologische studie:<br />
Bijl.....<br />
3° een opmetingsplan voor putten, laagten en ophogingen<br />
met opgave van het maaiveld en berekening van de<br />
bergingscapaciteit:<br />
Bijl.....<br />
4° een algemene beschrijving van het terrein en de omgeving<br />
met vermelding van het huidige gebruik, de begroeiing,<br />
het bodembestand en de eventuele bebouwing:<br />
Bijl.....<br />
– 4.2., inleidende zin, gewijzigd bij art. 68, 2°, B. Vl. Reg.<br />
12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 83)<br />
4.3. In geval de aanvraag betrekking heeft op de [verwerking<br />
van afvalstoffen].<br />
Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub. 4.1),<br />
gedetailleerd en gestaafd door de nodige bijlagen:<br />
1° de maatregelen die desgevallend kunnen genomen<br />
worden, wanneer de installaties of terreinen tijdelijk buiten<br />
gebruik zijn, om welke reden ook, zodat de verwijdering<br />
van de afvalstoffen verzekerd blijft:<br />
Bijl.....<br />
2° de algemene kenmerken van de soorten van afvalstoffen<br />
die per dag of per week, per maand en per jaar kunnen<br />
[verwerkt] worden, telkens met opgave van:<br />
3° het volume en het gewicht van de afvalstoffen;<br />
4° de aard, samenstelling en herkomst van de afvalstoffen;<br />
Bijl.....<br />
– [huishoudelijk afvalwater];<br />
– [bedrijfsafvalwater] ;<br />
–koelwater (1);<br />
– regenwater;<br />
–3° gewijzigd bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli<br />
1995<br />
(1) Regenwater dient niet het voorwerp uit te maken van een lozingsvergunning<br />
tenzij het onvermijdelijk in contact komt met<br />
verontreinigende stoffen.<br />
(1) Enkel het water dat in open circuit voor afkoeling gebruikt<br />
wordt en dat niet in aanraking komt met de af te koelen stoffen.<br />
In alle andere gevallen gaat het om industrieel afvalwater.<br />
4° In verband met het [huishoudelijk afvalwater];<br />
–4° gewijzigd bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli<br />
1995<br />
a) Aantal personen:<br />
– Aantal mandagen (1):<br />
– Aantal opeenvolgende ploegen per dag en aantal<br />
werknemers per ploeg:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
per dag per maand per jaar<br />
gem. max. gem. max. gem. max.<br />
5° de kwalificatie en de taken van het personeel belast<br />
met de [afvalstoffenverwerking];<br />
6° vier recente foto's van het terrein, genomen vanuit de<br />
verschillende hoofdwindrichtingen;<br />
Bijl.....<br />
7° indien de aanvrager het vervullen van een opdracht<br />
van algemeen nut beoogt, een verbintenis van de aanvrager<br />
om, binnen de perken, het voorwerp en de voorwaarden<br />
van de milieuvergunning, afvalstoffen te aanvaarden<br />
op schriftelijke vraag van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest of in opdracht<br />
ervan.<br />
Bijl.....<br />
– 4.3., inleidende zin, gewijzigd bij art. 68, 3°, B. Vl. Reg.<br />
12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei<br />
1999 (art. 83)<br />
– 4.3., 2°, gewijzigd bij art. 68, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– 4.3., 5°, gewijzigd bij art. 68, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
4.4. In geval de aanvraag betrekking heeft op de lozing<br />
van afvalwaters:<br />
Geef, aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub. 4.1.),<br />
gedetailleerd en gestaafd door de nodige bijlagen:<br />
1° een gedetailleerde beschrijving van het produktieproces<br />
met een bijgevoegd schema van de circuits voor de<br />
afwatering.<br />
Bijl....<br />
2° Aard en hoeveelheid van de geloosde afvalwaters.<br />
a) Maximaal debiet van de verschillende afvalwaterstromen.<br />
Indien er voor een bepaald afvalwater verschillende lozingen<br />
bestaan, dienen de debieten voor elke lozing te<br />
worden aangegeven.<br />
Aard Max. m 3 /uur Max. m 3 /dag Max. m 3 /jaar<br />
– Eventueel de evolutie in de toekomst:<br />
(1) Onder «mandag» wordt verstaan de periode van één etmaal<br />
gedurende dewelke één persoon gedurende de normale arbeidstijd<br />
van circa 8 uren aanwezig is. Onder één persoon wordt hierbij<br />
verstaan elke in het bedrijf werkzame persoon, zoals de eigenaar,<br />
de exploitant, de werknemer, de uitzendkracht.<br />
b) Herkomst van het huisafvalwater, sanitaire installaties,<br />
keuken, was, enz...<br />
c) Waterbevoorradingsbronnen:<br />
– Waterleiding<br />
– Grondwaterwinning<br />
– Oppervlaktewaterwinning (rivier)<br />
– Regenwater<br />
Telkens het maximum uur- dag- en jaardebiet opgeven<br />
van het op te nemen water.<br />
d) Geef een beschrijving van de zuiveringsinstallaties.<br />
Bijl....<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 393
5° In verband met koelwaters. a) Worden de koelwaters in een gesloten circuit gehouden?<br />
Zo ja, geef het debiet van het gesloten circuit.<br />
–pH<br />
– Gehalte aan opgeloste zuurstof mg/l<br />
– Temperatuur °C<br />
– Zwevende stoffen mg/l<br />
– Chemisch zuurstofverbruik (dichromaat) mg/l<br />
–Totale hardheid °Fr<br />
–Fosfaten mg/l<br />
–Chromaten mg/l<br />
– Sillicaten mg/l<br />
– Nitrieten mg/l<br />
– Andere algiciden, schaalvoorkomende stoffen, corrosie-inhibitoren<br />
c) Waterbevoorradingsbronnen.<br />
– Waterleiding<br />
– Grondwaterwinning<br />
– Oppervlaktewaterwinning (rivier).<br />
– Regenwater<br />
Telkens het maximum uur-, dag- en jaardebiet opgeven<br />
van het op te nemen water.<br />
2° Parameters opgenomen in hoofdstuk IIIbis van de<br />
wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren<br />
tegen verontreiniging:<br />
3° Parameters opgenomen in het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 21 oktober 1987 tot vaststelling van de<br />
kwaliteitsdoelstellingen voor alle oppervlaktewateren<br />
d) Indien het water gewonnen wordt uit een oppervlaktewater<br />
(rivier):<br />
Is de temperatuur en de hardheid van het geloosde koelwater<br />
afhankelijk van de temperatuur van het onttrokken<br />
water?<br />
In welke mate?<br />
6° In verband met het [bedrijfsafvalwater].<br />
–6° gewijzigd bij art. 7.1.1.11. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli<br />
1995<br />
en het koninklijk besluit van 4 november 1987 houdende<br />
vaststelling van de basiskwaliteitsnormen voor de<br />
wateren van het openbaar hydrografisch net:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
b) Karakteristieken van het geloosde water.<br />
a) Karakteristieken van het geloosde industrieel afvalwater<br />
voor iedere lozing zonder zuivering en na eventuele<br />
zuivering.<br />
1° Gevaarlijke stoffen opgenomen in de EG-richtlijn<br />
76/464/EEG van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging<br />
veroorzaakt door gevaarlijke stoffen die in het<br />
aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd:<br />
Parameter (stof nader te preciseren) eenheid vóór zuivering (max) na zuivering (max)<br />
hierna de stoffen uit de lijst 2c van de bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering<br />
houdende vaststelling van het Vlarem vermelden, die het geloosde of te lozen<br />
afvalwater bevat)<br />
– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
Parameter eenheid vóór zuivering (max.) na zuivering (max.)<br />
Gehalte aan stoffen in suspensie (MS) mg/l<br />
Biochemische zuurstofbehoefte gedurende 5 dagen (BOD) mg/l<br />
Chemische zuurstofbehoefte (COD) mg/l<br />
Arseen (totaal) mg/l<br />
Chroom (totaal) mg/l<br />
Koper (totaal) mg/l<br />
Lood (totaal) mg/l<br />
Nikkel (totaal) mg/l<br />
Zilver (totaal) mg/l<br />
Zink (totaal) mg/l<br />
Cadmium (totaal) mg/l<br />
Kwik (totaal) mg/l<br />
Stikstof (totaal) mg/l<br />
Fosfor (totaal) mg/l<br />
Parameter eenheid zonder zuivering (max.) na zuivering (max.)<br />
Temperatuur ° C<br />
Opgeloste zuurstof mg/l<br />
Zuurtegraad pH pH<br />
Zwevende stoffen mg/l<br />
Biochemisch zuurstofverbruik BOD 20<br />
5 mg/l<br />
Ammonium mg/l (N)<br />
Kjeldahl stikstof mg/l (N)<br />
Ammoniak mg/l (N)<br />
394 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
) Waterbevoorradingsbronnen:<br />
– Waterleiding;<br />
– Grondwaterwinning;<br />
– Oppervlaktewaterwinning (rivier)<br />
– Regenwater:<br />
Telkens het maximum uur-, dag- en jaardebiet geven<br />
van het op te nemen water.<br />
c) Geef een beschrijving van de zuiveringsinstallaties.<br />
Bijl.....<br />
7° Is het mogelijk dat onder bepaalde omstandigheden<br />
de aangegeven debieten en de karakteristieken overschreden<br />
worden? Zo ja, gelieve dit nauwkeurig te omschrijven.<br />
Bijl....<br />
4.5. In geval de aanvraag betrekking heeft op opslagplaatsen<br />
en installaties voor [verwerking van gevaarlijke<br />
afvalstoffen]:<br />
Geef, aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1)<br />
volgende nota's:<br />
1° een nota betreffende de kwalificatie en de bevoegdheid<br />
van het personeel dat verantwoordelijk is voor de<br />
[verwerkingsverrichtingen];<br />
2° een nota die de te treffen maatregelen vermeldt voor<br />
de evacuatie van de residu van de [verwerking van de gevaarlijke<br />
afvalstoffen], in 't bijzonder:<br />
a) indien het gaat om vloeibare residus: dezelfde inlichtingen<br />
als deze die moeten gegeven worden bij het lozen<br />
van afvalwater (zie sub 4.4.);<br />
b) indien het gaat om gasvormige residus:<br />
1. de aard van het lozingspunt (schouw, ontluchting,<br />
toorts), de hoogte, de binnendiameter bij de monding;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Parameter eenheid zonder zuivering (max.) na zuivering (max.)<br />
Nitraat-Nitriet mg/l (N)<br />
Totaal Fosfaat mg/l (P)<br />
Orthofosfaat in stilstaand water mg/l (P)<br />
Orthofosfaat in stromend water mg/l (P)<br />
Chemisch zuurstofverbruik mg/l<br />
Geleidingsvermogen us/cm<br />
Chloride mg/l (CL2-)<br />
Sulfaat mg/l (SO4)<br />
Biologische parameters:<br />
Chlorofyl a ug/l<br />
Biotische index<br />
Zware metalen:<br />
– Cadmium (totaal) ug/l<br />
– Kwik (totaal) ug/l<br />
– Koper (totaal) ug/l<br />
– Lood (totaal) ug/l<br />
– Zink (totaal) ug/l<br />
– Chroom (totaal) ug/l<br />
– Nikkel (totaal) ug/l<br />
– Arseen (totaal) ug/l<br />
– IJzer (opgelost) ug/l<br />
– Mangaan (opgelost) ug/l<br />
– Selenium (totaal) ug/l<br />
– Barium (totaal) ug/l<br />
Organische microverontreinigingen:<br />
– Monocyclische aromatische koolwaterstoffen ug/l<br />
– Polycyclische aromatische koolwaterstoffen ng/l<br />
– Organochloorpesticiden ng/l<br />
– Gechloreerde bifenylen ng/l<br />
– Gechloreerde aromatische amines ug/l<br />
– Gechloreerde fenolen ng/l<br />
Organochloorverbindingen:<br />
– VOX ug/l<br />
– EOX ug/l<br />
– AOX ug/l<br />
Oppervlakte-aktieve stoffen<br />
– Anionische detergenten ug/l<br />
– Niet-ionische en kationische ug/l<br />
– Met waterdamp vluchtige fenolen ug/l<br />
– Totale fenolen ug/l<br />
– Cholinesterase remming ug/l<br />
– Micro-organismen en faecale colibacteriën ml<br />
– Radio-aktieve stoffen becq/l<br />
– Vrije chloor mg/l<br />
– Fluoriden mg/l<br />
– Totale cyaniden mg/l<br />
2. het debiet en de temperatuur van de gassen en de<br />
dampen;<br />
3. de samenstelling van de gassen en de dampen en, gebeurlijk,<br />
het gehalte aan vaste stoffen;<br />
4. de aangewende technieken om de vooropgezette<br />
waarden niet te overschrijden;<br />
c) indien het gaat om vaste residus:<br />
1. het maximum volume en gewicht van de per maand<br />
en per jaar te verwijderen, op te slaan of te vervoeren residus;<br />
2. de aard van de gevaarlijke stoffen die er kunnen in<br />
aanwezig zijn en voor ieder van hen, de hoeveelheid per<br />
dag en per maand;<br />
3. de nauwkeurige beschrijving van de wijze waarop de<br />
residus opgeslagen, verwijderd of vervoerd worden, alsmede<br />
hun bestemming;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 395
4. in het geval dat de residus in de grond ingegraven<br />
worden, de hydrologische en geologische inlichtingen<br />
betreffende het terrein waarin zij ingegraven zullen worden,<br />
de fauna en de flora die er zich kunnen ontwikkelen,<br />
de beschermingsmaatregelen die getroffen zullen<br />
worden om de toegang tot het terrein te beletten aan<br />
elke persoon die niet tot de onderneming behoort.<br />
Bijl....<br />
– 4.5, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, 1°, B. Vl. Reg. 27 april<br />
1994, B.S., 6 mei 1994<br />
–4.5, 1°, gewijzigd bij art. 7, 2°, B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S.,<br />
6 mei 1994<br />
–4.5, 2°, gewijzigd bij art. 7, 3°, B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S.,<br />
6 mei 1994<br />
[4.6. In geval de aanvraag betrekking heeft op de winning<br />
van grondwater:<br />
Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1)<br />
voor elk van de grondwaterwinningen, gegroepeerd per<br />
watervoerende laag:<br />
1° de activiteit waarbinnen de grondwaterwinning zich<br />
situeert;<br />
2° de bestemming van het grondwater;<br />
3° de beoogde of noodzakelijke waterkwaliteit;<br />
4° de beoogde maximum hoeveelheid te winnen grondwater<br />
uitgedrukt in m3 per dag en per jaar;<br />
5° de aard van de waterwinning;<br />
6° de technische kenmerken van de grondwaterwinning<br />
met inzonderheid de aanduiding van:<br />
– de diepte waarop het grondwater gewonnen wordt<br />
ten opzichte van het maaiveld;<br />
– de binnendiameter van de buis, de plaats, de lengte en<br />
de doorsnede van de galerij of van de draineerbuis, de<br />
plaats en de lengte van de klei- of cementafdichting;<br />
– de aard en het maximum vermogen van de pompen<br />
uitgedrukt in m3 /uur en in kilowatt;<br />
7° de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting<br />
van:<br />
– het gewonnen grondwatervolume;<br />
– het grondwaterpeil;<br />
8° de verschillende waterbevoorradingsbronnen met<br />
hun respectieve debieten per dag en per jaar;<br />
9° de situering van alle (geregistreerde en niet-geregistreerde)<br />
pompen op kaartmateriaal op schaal van ten<br />
minste 1/5.000.<br />
Bijl. ...<br />
Geef daarenboven in geval de aanvraag betrekking heeft<br />
op de winning van grondwater behorende tot een<br />
grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit,<br />
deze van de geplande grondwaterwinning inbegrepen,<br />
van meer dan 2.500 m3 /dag of meer dan<br />
500.000 m3 /jaar:<br />
1° een hydrogeologische studie als bedoeld in artikel 5,<br />
§3, 6°, van titel I van het VLAREM<br />
Bijl. ...<br />
2° een technisch rapport waarin het effect van de geplande<br />
grondwaterwinning op de openbare en private<br />
bovengrondse eigendommen is bestudeerd en omschreven.<br />
Bijl. ...]<br />
– 4.6. ingevoegd bij art. 68, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[4.7. In geval de aanvraag betrekking heeft op het kunstmatig<br />
aanvullen van het grondwater:<br />
Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1):<br />
1° de activiteit waarbinnen de kunstmatige aanvulling<br />
zich situeert;<br />
2° de omschrijving en diepte van de grondwaterlaag die<br />
kunstmatig zal worden aangevuld;<br />
3° de herkomst en de kwaliteit van het infiltratiewater;<br />
4° de maximum hoeveelheid water ingebracht als<br />
kunstmatige aanvulling uitgedrukt in m 3 per dag en per<br />
jaar;<br />
5° de apparatuur en/of middelen voorzien voor de meting<br />
van:<br />
– de hoeveelheid water ingebracht als kunstmatige aanvulling;<br />
– het grondwaterpeil.<br />
Bijl. ...<br />
6° een hydrogeologische studie als bedoeld in artikel 5,<br />
§3, 7°, van titel I van het VLAREM<br />
Bijl. ...<br />
7° een technische nota betreffende de infiltratietechniek<br />
en de maatregelen die genomen worden om verontreiniging<br />
van de watervoerende lagen te voorkomen.<br />
Bijl. ...]<br />
– 4.7. ingevoegd bij art. 68, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[4.8. In geval de aanvraag betrekking heeft op een inrichting<br />
die ingedeeld is in een of meer van de<br />
subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst:<br />
Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1):<br />
1° een lijst met de aantallen dieren gespecificeerd overeenkomstig<br />
de diersoorten (categorieën) vermeld in<br />
artikel 5 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de<br />
bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging<br />
door meststoffen;<br />
Bijl. ...<br />
2° voor zover de aanvrager de cultuurgronden in eigen<br />
gebruik nog niet digitaal bij de Mestbank heeft laten registreren,<br />
een opgave van de kadastrale percelen die in<br />
eigen gebruik zijn en het bijbehorend kaartmateriaal op<br />
schaal 1/10.000 met aanduiding van de desbetreffende<br />
percelen;<br />
Bijl. ...<br />
3° de bij de inrichting behorende mestafzet-, mestafname-,<br />
mestexport- en/of mestverwerkingsovereenkomsten;<br />
Bijl. ...<br />
4° indien het een gemengde inrichting betreft<br />
(rubriek9.5): de berekening van de formule voor de bepaling<br />
van de klasse-indeling die op het bedrijf van toepassing<br />
is.<br />
Bijl. ...]<br />
– 4.8. ingevoegd bij art. 68, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[4.9. In geval de aanvraag betrekking heeft op een inrichting<br />
van de klasse 1 of 2 die in de vierde kolom van<br />
de indelingslijst is aangeduid met de letter X:<br />
Geef aanvullend aan de gegevens bedoeld in sub 4.1):<br />
1° een bijlage inzake geïntegreerde preventie en bestrijding<br />
van verontreiniging die een beschrijving bevat van:<br />
a) de installatie en de aard en omvang van de activiteiten<br />
die daar plaatsvinden;<br />
OMilieu-effectrapport Bijl....<br />
OVeiligheidsrapport Bijl....<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
b) de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen,<br />
inzonderheid afvalstoffen en secundaire grondstoffen,<br />
en de energie die in de installatie worden gebruikt<br />
of door de installatie worden gegenereerd;<br />
c) de emissiebronnen van de installatie;<br />
d) de situatie van de plaats waar de installatie komt;<br />
e) aard en omvang van de te voorziene emissies van de<br />
installatie in elk milieucompartiment met een overzicht<br />
van de significante milieu-effecten van de emissies;<br />
f) de beoogde technologie en de andere technieken ter<br />
voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering<br />
van de emissies van de installatie;<br />
g) zo nodig de maatregelen betreffende de preventie en<br />
de nuttige toepassing van de door de installatie voortgebrachte<br />
afvalstoffen;<br />
h) de andere maatregelen die worden getroffen om te<br />
voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele<br />
verplichtingen van de exploitant, bedoeld in<br />
artikel 43ter;<br />
i) de maatregelen die worden getroffen ter controle van<br />
de emissies in het milieu.<br />
Bijl. ...<br />
2° een niet-technische samenvatting van de in de sub 1°<br />
bedoelde bijlage genoemde gegevens.<br />
Bijl. ...<br />
Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft<br />
op een MER-plichtige inrichting volstaat een verwijzing<br />
naar het bij de aanvraag gevoegde milieu-effectrapport<br />
in zoverre voormelde gegevens in dit milieu-effectrapport<br />
zijn opgenomen.]<br />
– 4.9. ingevoegd bij art. 68, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
E. [Preventieve voorzieningen<br />
Welke zijn de op basis van de [beste beschikbare technieken]<br />
voorziene maatregelen en/of installaties om:<br />
a) het verbruik van energie, water, grondstoffen en hulpstoffen<br />
te beperken;<br />
Bijl. ...<br />
b) de gasvormige effluenten, afvalstoffen en afvalwaters<br />
te voorkomen, te herbruiken en/of te beperken;<br />
Bijl. ...<br />
c) de hinder door lawaai, trillingen en stralingen te voorkomen<br />
en/of te beperken;<br />
Bijl. ...<br />
d) lucht-, bodem- en waterverontreiniging alsmede het<br />
gevaar voor de mens buiten de inrichting en het leefmilieu<br />
te voorkomen en/of te beperken;<br />
Bijl. ...<br />
e) te voldoen aan de algemene en sectorale milieuvoorwaarden<br />
die van toepassing zijn op de inrichting;<br />
Bijl. ...]<br />
– Punt E vervangen bij art. 7.1.1.7., 1°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995,<br />
B.S., 31 juli 1995<br />
– Inleidende zin gewijzigd bij art. 68, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
F. Milieu-effectrapport en Veiligheidsrapport<br />
Is een milieu-effectrapport en/of veiligheidsrapport vereist:<br />
(aankruisen wat van toepassing is):<br />
396 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
G. Vergunningen en meldingen<br />
1. Bouw<br />
Is voor de inrichting, de verandering van de inrichting<br />
die of voor het gedeelte van de inrichting dat, het voorwerp<br />
uitmaakt van de vergunningsaanvraag krachtens<br />
de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de<br />
ruimtelijke ordening en van de stedebouw- en bouwvergunning<br />
vereist? (ja of neen): ....<br />
In voorkomend geval een afschrift van de beslissingen<br />
over de vergunningsaanvragen als bedoeld in voormelde<br />
wet met betrekking tot de inrichting bijvoegen respectievelijk<br />
de datum waarop alsmede de overheid bij<br />
wie dergelijke vergunning(en) werden aangevraagd vermelden.<br />
Bijl....<br />
2. Exploitatie<br />
Wanneer deze bestaan, het voorwerp en de datum van<br />
eerder gedane meldingen aangeven, evenals een afschrift<br />
van eerder getroffen beslissingen over vergunningsaanvragen<br />
die werden ingediend voor de exploitatie,<br />
de lozing van afvalwaters, de verwijdering van afvalstoffen<br />
of ter bescherming van grondwater met betrekking<br />
tot de inrichting bijvoegen respectievelijk de datum<br />
waarop alsmede de overheid bij wie dergelijke vergunning(en)<br />
werd(en) aangevraagd, vermelden.<br />
Bijl....<br />
[3. Afwijkingen<br />
Werd voor de inrichting een afwijking aan de algemene<br />
en/of sectorale milieuvoorwaarden aangevraagd ?<br />
(ja of neen): .....<br />
In voorkomend geval, een afschrift van de beslissing<br />
over voormelde aanvraag bijvoegen als bijlage .....].<br />
– Punt G, 3, ingevoegd bij art. 7.1.1.7., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995,<br />
B.S., 31 juli 1995<br />
H. Bij de vergunningsaanvraag te voegen<br />
1° Een situeringsplan op schaal van ten minste 1/1.000,<br />
waarop de ligging van de gebouwen, de produktieafdelingen,<br />
de opslagplaatsen, de stortplaatsen en de lo-<br />
(Aanvraag te ondertekenen door de exploitant)<br />
BIJLAGE 5<br />
[Gegevens en minimuminlichtingen die aan de<br />
orde moeten komen in het<br />
veiligheidsbeheerssysteem en het<br />
veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 8 van<br />
titel I van VLAREM<br />
Deel 1<br />
Gegevens van het veiligheidsbeheerssysteem die<br />
in het veiligheidsrapport bedoeld in artikel 8<br />
opgenomen moeten worden<br />
Het veiligheidsbeheerssysteem omvat het gedeelte van<br />
het volledige beheerssysteem van de inrichting dat betrekking<br />
heeft op de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden,<br />
de praktijken, de procedures, de<br />
processen en de hulpmiddelen die het mogelijk maken<br />
om het preventiebeleid voor zware ongevallen vast te<br />
leggen en uit te voeren.<br />
De volgende punten komen aan bod in het veiligheidsbeheerssysteem:<br />
1° de organisatie en het personeel:<br />
zingspunten ten opzichte van de aanpalende percelen<br />
weergegeven zijn.<br />
Bijl....<br />
2° Een of meer uitvoeringsplannen op schaal van ten<br />
minste 1/200 waarop per produktie-eenheid, per opslagplaats,<br />
per gebouw en per verdieping, de schikkingen<br />
van de installaties, machines, toestellen, apparaten<br />
(in voorkomend geval met hun bijhorende motoren en<br />
opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen<br />
(met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters<br />
weergegeven zijn, alsmede de als hinderlijk ingedeelde<br />
handelingen aangegeven zijn.<br />
Bijl....<br />
3° Een bewijs van betaling van de dossiertaks.<br />
Bijl....<br />
4° Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting van<br />
de klasse I dient bovendien een uittreksel gevoegd uit<br />
het kadastraal plan met de gehele en gedeeltelijke percelen<br />
gelegen in een straal van 100 m rond de inrichting,<br />
alsmede de lijst van de kadastrale eigenaars van deze<br />
percelen.<br />
Bijl....<br />
5° Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
waarvoor een milieu-effectrapport is vereist, dient het<br />
voorgeschreven en conform de reglementering verklaarde<br />
milieu-effectrapport gevoegd.<br />
Bijl....<br />
6° Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting<br />
waarvoor een veiligheidsrapport is vereist, dient het<br />
voorgeschreven en conform de reglementering verklaarde<br />
veiligheidsrapport gevoegd.<br />
Bijl....<br />
7° Bij een vergunningsaanvraag voor een stortplaats of<br />
opslagplaats voor afvalstoffen in of op de bodem andere<br />
dan een stort- of opslagplaats voor inerte afvalstoffen,<br />
alsmede voor een directe of indirecte lozing in grondwater<br />
van gevaarlijke stoffen bedoeld in lijst 2B van<br />
bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende<br />
vaststelling van het Vlarem dient een hydrogeologische<br />
studie van het terrein en omgeving gevoegd uit-<br />
Te de<br />
Handtekening,<br />
a) de taken en verantwoordelijkheden van het personeel<br />
dat betrokken is bij het beheer van de gevaren van zware<br />
ongevallen op alle niveaus van de organisatie;<br />
b) het beheer van de procedures voor het identificeren<br />
van de opleidingsbehoeften van dit personeel en voor<br />
het organiseren van die opleiding;<br />
c) de betrokkenheid van het personeel;<br />
d) het beheer van de procedures voor het werken met<br />
derden;<br />
2° de identificatie en evaluatie van gevaren van zware<br />
ongevallen: het beheer van de procedures voor systematische<br />
identificatie van de gevaren van zware ongevallen<br />
die zich bij normale en abnormale werking kunnen<br />
voordoen, alsook voor de evaluatie van de daaraan verbonden<br />
risico's;<br />
3° de operationele controle: het beheer van de operationele<br />
procedures en werkinstructies voor het verzekeren<br />
van de veilige exploitatie in alle omstandigheden (zowel<br />
onder meer bij normale werking als bij opstarting, tijdelijke<br />
stilstand, onderhoud) van de installaties, processen,<br />
apparatuur en opslagplaatsen in kwestie;<br />
4° ontwerpbeheersing: het beheer van de procedures<br />
voor het ontwerpen van nieuwe installaties, processen<br />
of opslagplaatsen en voor het plannen en uitvoeren van<br />
wijzigingen aan bestaande installaties, processen of opslagplaatsen;<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
gevoerd door één of meer deskundigen die tenminste<br />
voldoende inzicht moeten verschaffen inzake:<br />
a) algemene geologische situatie:<br />
–geologische opbouw<br />
– preciese granulometrische en lithologische kenmerken<br />
van de verschillende formaties;<br />
b) algemene hydrogeologische situatie:<br />
– een uitvoerige beschrijving van alle hydrogeologische<br />
kenmerken der watervoerende lagen (o.a. hydraulische<br />
geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit,<br />
enz.)<br />
– bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheid<br />
van het grondwater;<br />
– vermelden en beschrijven der ondoorlatende lagen;<br />
– analyse van piëzometrische waarnemingen;<br />
c) fysico-chemische kenmerken van het grondwater:<br />
– aan de hand van referentiewaarnemingen moet de<br />
scheikundige samenstelling van de respectievelijke<br />
grondwatertafels ter plaatse precies gekend zijn;<br />
d) omschrijving van de waterwinningen in de omgeving<br />
(straal = 5 km):<br />
– algemene historiek;<br />
–debiet van afpomping;<br />
– piëzometrische effecten;<br />
– continuïteit der bemaling;<br />
– doelstelling van de bemalingsactiviteiten;<br />
– fysico-chemische analyseresultaten der specifieke bemalingsactiviteiten;<br />
e) algemeen besluit.<br />
De ondergetekende aanvra(a)g(st)er verklaart hiermede<br />
dat de door hem (haar) verstrekte inlichtingen juist en<br />
volledig zijn, en dat hij (zij) zich zal houden aan de verplichtingen<br />
die hem (haar) hetzij door de wetgever, hetzij<br />
door de bevoegde diensten, worden opgelegd.<br />
5° de planning van noodsituaties: het beheer van de<br />
procedures om door een systematische analyse de voorzienbare<br />
noodsituaties te onderkennen en om de noodplannen<br />
uit te werken, te testen en te herzien, zodat het<br />
hoofd kan worden geboden aan dergelijke noodsituaties;<br />
6° het toezicht: het beheer van de procedures voor het<br />
verzekeren van een permanent toezicht op de naleving<br />
van de doelstellingen die door de exploitant werden<br />
vastgelegd in zijn preventiebeleid en in zijn veiligheidsbeheerssysteem<br />
en voor het uitvoeren van de nodige<br />
correctieve acties indien tekortkomingen worden vastgesteld;<br />
7° de audit en de herzieningen:<br />
a) het beheer van de procedures voor een periodieke en<br />
systematische evaluatie van het preventiebeleid voor<br />
zware ongevallen en van de doeltreffendheid en geschiktheid<br />
van het veiligheidsbeheerssysteem;<br />
b) het beheer van de procedures voor de periodieke herziening<br />
en actualisering van het preventiebeleid en het<br />
veiligheidsbeheerssysteem door de exploitant.<br />
De procedures, bedoeld in het eerste lid, 6°, omvatten<br />
eveneens:<br />
1° het opstellen en uitvoeren van periodieke inspectieen<br />
onderhoudsprogramma's;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 397
2° het melden van zware ongevallen;<br />
3° het melden van schierongevallen, inzonderheid die<br />
waarbij de beschermingsmaatregelen hebben gefaald;<br />
4° het onderzoek van deze ongevallen of schierongevallen<br />
en het consequent rekening houden met de conclusies<br />
die daaruit kunnen worden getrokken.<br />
Deel 2<br />
Gegevens die in het veiligheidsrapport, bedoeld<br />
in artikel 8, moeten opgenomen worden<br />
I. Inlichtingen over het beheerssysteem en de organisatie<br />
van de inrichting met het oog op de preventie van<br />
zware ongevallen<br />
Deze inlichtingen dienen de in deel 1 (het veiligheidsbeheerssysteem)<br />
vervatte punten te bestrijken.<br />
II. Presentatie van de omgeving van de inrichting<br />
A. Beschrijving van de plaats en zijn omgeving, met inbegrip<br />
van de geografische ligging, de meteorologische,<br />
geologische en hydrografische gegevens en, in voorkomend<br />
geval, de voorgeschiedenis.<br />
B. Identificatie van de installaties en andere activiteiten<br />
binnen de inrichting die een gevaar van een zwaar ongeval<br />
met zich kunnen brengen.<br />
C. Beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval<br />
zouden kunnen worden getroffen.<br />
III. Beschrijving van de installatie<br />
A. Beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en<br />
producten uit de gedeelten van de inrichting die belangrijk<br />
zijn vanuit het oogpunt van de veiligheid, van de mogelijke<br />
oorzaken van risico's van zware ongevallen en<br />
van de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich<br />
zou kunnen voordoen, vergezeld van een beschrijving<br />
van de genomen preventieve maatregelen.<br />
B. Beschrijving van procédés, meer bepaald van de werkwijzen.<br />
C. Beschrijving van de gevaarlijke stoffen:<br />
1. lijst van de gevaarlijke stoffen die bestaat uit:<br />
– de beschrijving van de gevaarlijke stoffen: chemische<br />
naam, CAS-nummer, naam volgens de IUPAC-nomenclatuur;<br />
– de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen<br />
die aanwezig zijn of kunnen zijn;<br />
2. fysische, chemische en toxicologische kenmerken en<br />
gegevens zowel over de onmiddellijk als over later optredende<br />
gevaren voor mens en milieu;<br />
3. het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden<br />
of bij voorzienbare ongevallen.<br />
IV. Identificatie en analyse van de ongevallen en de preventiemiddelen<br />
A. Gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor<br />
mogelijke zware ongevallen, en de omstandigheden<br />
waarin deze zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting<br />
van de voorvallen die bij het op gang brengen<br />
van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen,<br />
ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie<br />
liggen.<br />
B. Beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen<br />
van de geïdentificeerde zware ongevallen.<br />
C. Beschrijving van de technische parameters van de uitrusting<br />
die van belang zijn voor de veiligheid van de in<br />
de installaties aangebrachte apparatuur.<br />
V. Beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen<br />
van een ongeval te beperken<br />
A. Beschrijving van de apparatuur die op de installatie is<br />
aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te<br />
beperken.<br />
B. Organisatie van het alarm en de interventie.<br />
C. Beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen.]<br />
– Laatst vervangen bij art. 13 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
BIJLAGE 6<br />
[[Inrichtingen als omschreven in artikel 8 van<br />
Titel I van Vlarem]<br />
Inleiding<br />
1. [De bijlage handelt over de aanwezigheid van gevaarlijke<br />
stoffen in een inrichting, zoals omschreven in<br />
artikel 7 van titel I van Vlarem en stelt de toepassing van<br />
artikel 8 ervan vast.]<br />
2. Mengsels en preparaten worden behandeld als zuivere<br />
stoffen, mits zij binnen de in deel 2, voetnoot 1, vermelde<br />
concentratiegrenzen blijven welke aan de hand<br />
van hun eigenschappen krachtens de desbetreffende<br />
richtlijn en/of de meest recente aanpassing daarvan aan<br />
de technische vooruitgang zijn vastgesteld, tenzij specifiek<br />
een samenstellingspercentage of een andere beschrijving<br />
wordt gegeven.<br />
3. De onderstaande drempelwaarden gelden per inrichting.<br />
4. De voor de toepassing van de artikelen in aanmerking<br />
te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden<br />
die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke<br />
stoffen die slechts in hoeveelheden van 2 % of<br />
minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting<br />
aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale<br />
aanwezige hoeveelheden [buiten beschouwing gelaten],<br />
indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting<br />
bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar<br />
ongeval elders op het bedrijfsterrein kan zijn.<br />
5. De in deel 2, voetnoot 4, vermelde regels voor het optellen<br />
van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke<br />
stoffen zijn eventueel van toepassing.<br />
DEEL 1<br />
MET NAME GENOEMDE STOFFEN<br />
Wanneer een in deel I genoemde stof of groep stoffen<br />
ook in een categorie van deel 2 valt, moeten de in deel 1<br />
vermelde drempelwaarden worden gehanteerd.<br />
[Gevaarlijke stof Drempelwaarde<br />
(in ton) voor toepassing<br />
van<br />
artikel 8<br />
Ammoniumnitraat 2.500<br />
Ammoniumnitraat-kunstmest 5.000<br />
Diarseenpentoxide, arseen (V)zuur, en/of zouten<br />
daarvan<br />
2<br />
Diarseentrioxide, arseenzuur en/of zouten<br />
daarvan<br />
0,1<br />
Broom 100<br />
Chloor 25<br />
Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen<br />
(nikkel-monoxide, nikkeldioxide, nikkelsulfide,<br />
trinikkeldisulfide, dinikkeltrioxide)<br />
1<br />
Ethyleenimine 20<br />
Fluor 20<br />
Formaldehyde (concentratie ≥ 90 %) 50<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
[Gevaarlijke stof Drempelwaarde<br />
(in ton) voor toepassing<br />
van<br />
artikel 8<br />
Waterstof 50<br />
Zoutzuur (vloeibaar gas) 250<br />
Loodalkylen 50<br />
Zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief<br />
LPG) en aardgas<br />
200<br />
Acetyleen 50<br />
Ethyleenoxide 50<br />
Propyleenoxide 50<br />
Methanol 5.000<br />
Poedervormige 4,4-methyleenbis (2-chlooraniline)<br />
en/of zouten daarvan<br />
0,01<br />
Methylisocyanaat 0,15<br />
Zuurstof 2. 000<br />
Tolueendiïsocyanaat 100<br />
Carbonylchloride (fosgeen) 0,75<br />
Arseentrihydride (arsine) 1<br />
Fosfortrihydride (fosfine) 1<br />
Zwaveldichloride 1<br />
Zwaveltrioxide 75<br />
Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen<br />
(inclusief TCDD) uitgedrukt in<br />
TCDD-equivalent<br />
De volgende carcinogenen,<br />
4-aminobifenyl en/of zouten daarvan, benzidine<br />
en/of zouten daarvan, bis(chloormethyl)<br />
ether, chloormethyl-methylether, dimethylcarbamoylchloride,<br />
dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide,<br />
2-naftylamine en/of<br />
zouten daarvan, 1,3-propaansulton en 4-nitrodifenyl<br />
0,001<br />
Benzine en andere aardoliefracties 50.000]<br />
VOETNOTEN<br />
1. Ammoniumnitraat (350/2.500)<br />
Dit geldt voor ammoniumnitraat en mengsels van ammoniumnitraat<br />
waarin het stikstofgehalte afkomstig<br />
van het ammoniumnitraat hoger is dan<br />
28 gewichtspercent (en die niet onder (2) vallen) en voor<br />
waterige ammoniumnitraat-oplossingen met een concentratie<br />
ammoniumnitraat van meer dan<br />
90 gewichtspercent.<br />
2. Ammoniumnitraat (1.250/5.000)<br />
Dit geldt voor enkelvoudige ammoniumnitraat-mest die<br />
voldoen aan Richtlijn 80/876/EEG en aan samengestelde<br />
meststoffen waarin het stikstofgehalte afkomstig van<br />
het ammoniumnitraat hoger is dan 28 gewichtspercent<br />
(de samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat<br />
met fosfaat en/of potas).<br />
3. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen<br />
De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen<br />
worden berekend aan de hand<br />
van de volgende wegingsfactoren:<br />
[International Toxic Equivalent Factors (ITEF) for the congeners of<br />
concern (NATO/CCMS)<br />
2,3,7,8-TCDD 12,3,7,8-TCDF 0,1<br />
1,2,3,7,8-PeDD 0,52,3,4,7,8-PeCDF 0,5<br />
1,2,3,7,8-PeCDF 0,05<br />
1,2,3,4,7,8-HxCDD<br />
1,2,3,6,7,8-HxCDD 0,11,2,3,4,7,8 HxCDF 0,1<br />
1,2,3,7,8,9-HxCDD 1,2,3,7,8,9 HxCDF<br />
1,2,3,6,7,8 HxCDF<br />
2,3,4,6,7,8 HxCDF<br />
1,2,3,4,6,7,8-HpCDD 0,01<br />
1,2,3,4,6,7,8-HpCDF 0,01<br />
1,2,3,4,7,8,9-HpCDF<br />
398 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
[International Toxic Equivalent Factors (ITEF) for the congeners of<br />
concern (NATO/CCMS)<br />
OCDD 0,001OCDF 0,001<br />
(T = Tetra, P = Penta, Hx = hexa, HP = hepta, O = octa)]<br />
(T = tetra, P = penta, Hx = hexa, HP = hepta, O = octa)<br />
DEEL 2<br />
CATEGORIEËN STOFFEN EN PREPARATEN<br />
DIE NIET UITDRUKKELIJK IN DEEL 1<br />
WORDEN GENOEMD:<br />
[Gevaarlijke stoffen ingedeeld als: Drempelwaarde<br />
(in ton) voor de<br />
toepassing van<br />
artikel 8<br />
1. ZEER GIFTIG 20<br />
2. GIFTIG 200<br />
3. OXIDEREND 200<br />
4. ONTPLOFBAAR (als de stof of het prepa-<br />
200<br />
raat voldoet, aan de in voetnoot 2 a) vermelde<br />
definitie)<br />
5. ONTPLOFBAAR (als de stof of het prepa-<br />
50<br />
raat voldoet aan de in voetnoot 2 b) vermelde<br />
definitie)<br />
6. ONTVLAMBAAR (als de stof of het prepa- 50.000<br />
raat voldoet aan de in voetnoot 3 a) vermelde<br />
definitie)<br />
7a. LICHT ONTVLAMBAAR (als de stof of<br />
200<br />
het preparaat voldoet aan de in voetnoot 3<br />
b) 1 vermelde definitie)<br />
7b. LICHT ONTVLAMBARE vloeistoffen (als<br />
50.000<br />
de stof of het preparaat voldoet aan de in<br />
voetnoot 3 b) 2 vermelde definitie)<br />
8. ZEER LICHT ONTVLAMBAAR (als de stof<br />
50<br />
of het preparaat voldoet aan de in voetnoot<br />
3 c) vermelde definitie)<br />
9. GEVAARLIJK VOOR HET MILIEU in combinatie<br />
met, waarschuwingszin:<br />
i) R50 (zeer giftig voor in het water levende<br />
500<br />
organismen)<br />
ii) R51 (giftig voor in het water levende or-<br />
2.000<br />
ganismen) en<br />
R53 (kan in het aquatisch milieu op lange<br />
termijn schadelijke effecten veroorzaken)<br />
10. IEDERE INDELING die niet valt onder<br />
de bovenstaande in combinatie met de volgende<br />
waarschuwingszinnen:<br />
i) R14 (reageert heftig in contact met water<br />
500<br />
(inclusief, R14/15)<br />
ii) R29 (vormt giftig gas in contact met wa-<br />
200.]<br />
ter)<br />
VOETNOTEN<br />
1. Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de<br />
volgende richtlijnen (als gewijzigd) en de meest recente<br />
aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang:<br />
– Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967<br />
betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen inzake de indeling, de verpakking<br />
en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1).<br />
– Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende<br />
de onderlinge aanpassing van de wettelijke en<br />
bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake<br />
de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke<br />
preparaten (2).<br />
– Richtlijn 78/63/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende<br />
de onderlinge aanpassing van de wettelijke be-<br />
palingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking<br />
en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen)<br />
(3).<br />
Voor stoffen en preparaten die niet volgens een van de<br />
bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld,<br />
maar die desondanks in een inrichting aanwezig zijn of<br />
kunnen zijn en die onder de omstandigheden in de inrichting<br />
equivalente eigenschappen hebben of kunnen<br />
hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval<br />
betreft, worden de procedures voor de voorlopige indeling<br />
overeenkomstig het desbetreffende artikel van de<br />
ter zake dienende richtlijn gevolgd.<br />
Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen<br />
hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden<br />
ingedeeld, is in het kader van deze richtlijn de laagste<br />
drempelwaarde van toepassing.<br />
In verband met deze richtlijn wordt volgens de procedure<br />
van artikel 22 een lijst met gegevens over de stoffen en<br />
preparaten opgesteld, bijgewerkt en goedgekeurd.<br />
2. Onder ontplofbare stof wordt verstaan:<br />
a) i) een stof of preparaat die (dat) ontploffingsgevaar<br />
oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken<br />
(waarschuwingszin R2);<br />
ii) een pyrotechnische stof is een stof (of een mengsel<br />
van stoffen) die tot doel heeft warmte, licht, geluid, gas<br />
of rook of een combinatie van dergelijke verschijnselen<br />
te produceren door middel van niet-ontploffende zichzelf<br />
onderhoudende exotherme chemische reacties; of<br />
iii) een ontplofbare of pyrotechnische stof of een ontplofbaar<br />
of pyrotechnisch preparaat die (dat) in voorwerpen<br />
is vervat;<br />
b) een stof of preparaat die (dat) ernstig ontploffingsgevaar<br />
oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken<br />
(waarschuwingszin R3).<br />
3. Onder ONTVLAMBAAR, LICHT ONTVLAMBAAR en<br />
ZEER LICHT ONTVLAMBAAR (categorieën 6, 7 en 8)<br />
wordt verstaan:<br />
a) ONTVLAMBARE vloeistoffen:<br />
stoffen en preparaten met een vlampunt van minimaal<br />
21° C en maximaal 55° C [(waarschuwingszin R10)], die<br />
blijven branden;<br />
b) LICHT ONTVLAMBARE vloeistoffen:<br />
1. – stoffen en preparaten die warm kunnen worden en<br />
tenslotte in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur<br />
zonder toevoer van energie vlam kunnen vatten<br />
(waarschuwingszin R17);<br />
– stoffen die een vlampunt hebben dat lager is dan 55° C<br />
en die onder druk vloeibaar blijven, wanneer onder bepaalde<br />
verwerkingsomstandigheden, zoals hoge druk<br />
en hoge temperatuur, gevaar voor een zwaar ongeval<br />
kan ontstaan;<br />
2. stoffen en preparaten met een vlampunt dat lager ligt<br />
dan 21° C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn<br />
(waarschuwingszin R11, tweede streepje);<br />
c) zeer LICHT ONTVLAMBARE gassen en vloeistoffen:<br />
1. vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt<br />
hebben dat lager ligt dan 0° C en een kookpunt (of in geval<br />
van een kooktraject een eerste kookpunt) dat bij normale<br />
druk maximaal 35° C is (waarschuwingszin R12,<br />
eerste streepje), en<br />
2. gasvormige stoffen en preparaten die in contact met<br />
de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar<br />
zijn (waarschuwingen R12, tweede streepje),<br />
ongeacht of zij als gas of onder druk als vloeistof worden<br />
bewaard, met uitzondering van de in deel 1 bedoelde<br />
zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief LPG)<br />
en aardgas, en<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
3. vloeibare stoffen en preparaten die op een temperatuur<br />
worden gehouden die hoger ligt dan hun kookpunt.<br />
4. Voor de berekening van de totale hoeveelheid gevaarlijke<br />
stoffen in een inrichting wordt de volgende formule<br />
gebruikt:<br />
q1/ Q+ q2/ Q+ q3/ Q+ q4/ Q+ q5/ Q+…≻1<br />
Hierbij is:<br />
q x = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x uit deel 1 of de<br />
hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit<br />
deel 2;<br />
Q = de hiervoor in deel 1 of deel 2 genoemde drempelwaarde.<br />
Indien deze som gelijk is aan of groter dan 1, valt de inrichting<br />
onder de bepalingen van de richtlijn.<br />
Deze formule wordt voor de volgende gevallen gebruikt:<br />
a) voor de optelling van stoffen en preparaten die in<br />
deel 1 voorkomen en in kleinere hoeveelheden dan de<br />
drempelwaarde aanwezig zijn, gecombineerd met de<br />
stoffen van deel 2 die tot dezelfde categorie behoren, en<br />
voor de optelling van stoffen en preparaten van deel 2<br />
die tot dezelfde categorie behoren;<br />
b) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de<br />
categorieën 1, 2 en 9 die zich in dezelfde inrichting bevinden;<br />
c) voor de optelling van de stoffen en preparaten van de<br />
categorieën 3, 4, 5, 6, 7a, 7b en 8 die zich in dezelfde inrichting<br />
bevinden.]<br />
– Opschrift vervangen bij art. 14, 1°, B. Vl. Reg. 29 september<br />
2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni<br />
1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het<br />
Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende<br />
de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke<br />
stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Vervangen bij art. 70 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– Inleiding, 1, vervangen bij art. 14, 2°, B. Vl. Reg. 29 september<br />
2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni<br />
1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het<br />
Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende<br />
de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke<br />
stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Inleiding, 4, gewijzigd bij art. 6, 1°, B. Vl. Reg. 15 juni 1999,<br />
B.S., 4 september 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 15)<br />
– Deel 1, tabel, na wijziging, vervangen bij art. 14, 3°, B. Vl. Reg.<br />
29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de<br />
dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams<br />
Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Deel 1, voetnoten, tabel, vervangen bij art. 14, 6°, B. Vl. Reg.<br />
29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de<br />
dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams<br />
Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Deel 2, tabel, na wijzigingen, vervangen bij art. 14, 7°,<br />
B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding:<br />
op de dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale<br />
Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels<br />
Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren<br />
van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken<br />
(art. 16)<br />
– Deel 2, voetnoten, 3, a), ge wijzigd bij art. 14, 8°, B. Vl. Reg.<br />
29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de<br />
dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams<br />
Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
– Deel 2, voetnoten, 4, formule, ge wijzigd bij art. 14, 9°,<br />
B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding:<br />
op de dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale<br />
Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels<br />
Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren<br />
van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken<br />
(art. 16)<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 399
BIJLAGE 7<br />
Gevaarlijke stoffen<br />
DEEL I<br />
LIJST GEVAARLIJKE STOFFEN BEDOELD IN<br />
DE EG-RICHTLIJN 82/501/EEG VAN 24 JUNI<br />
1982,<br />
ZOALS LATER GEWIJZIGD, INZAKE DE<br />
RISICO'S VAN ZWARE ONGEVALLEN BIJ<br />
BEPAALDE INDUSTRIËLE ACTIVITEITEN<br />
(ARTIKEL 7 VAN HET VLAREM)<br />
[...]<br />
– Deel 1 opgeheven bij art. 15 B. Vl. Reg. 29 september 2000,<br />
B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999<br />
gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals<br />
Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke<br />
stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
DEEL II<br />
[GEVAARLIJKE STOFFEN EN PREPARATEN<br />
BEDOELD IN DE EG-RICHTLIJN 67/548/EEG<br />
VAN 27 JUNI 1967 BETREFFENDE DE<br />
AANPASSING VAN DE WETTELIJKE EN<br />
BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN<br />
INZAKE DE INDELING, DE VERPAKKING EN<br />
HET KENMERKEN VAN GEVAARLIJKE<br />
STOFFEN<br />
A. DEFINITIES<br />
In de zin van deze bijlage wordt verstaan onder<br />
1) «stoffen»: chemische elementen en hun verbindingen,<br />
zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij de<br />
produktie ontstaan, met inbegrip van alle additieven die<br />
nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit van het produkt<br />
en alle onzuiverheden ten gevolge van het produktieprocédé,<br />
doch met uitzondering van elk oplosmiddel<br />
dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit<br />
van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan<br />
wordt gewijzigd;<br />
2) «preparaten»: mengsels of oplossingen die bestaan<br />
uit twee of meer stoffen;<br />
3) «polymeer»: een stof die bestaat uit moleculen welke<br />
worden gekenmerkt door een opeenvolging van een of<br />
meer soorten monomeereenheden, en die een gewichtsmeerderheid<br />
van moleculen bevat die bestaan uit ten<br />
minste drie monomeereenheden die op covalente wijze<br />
aan ten minste een andere monomeereenheid of andere<br />
reactieve stof zijn gebonden en bestaat uit minder dan<br />
een gewichtsmeerderheid aan moleculen van hetzelfde<br />
molecuul-gewicht. Die moleculen moeten over een<br />
reeks molecuul-gewichten verdeeld zijn, waarbij de verschillen<br />
in molecuul-gewicht op de eerste plaats het gevolg<br />
zijn van verschillen in aantal monomeereenheden.<br />
«Monomeereenheid» in de zin van deze definitie betekent<br />
de gereageerde vorm van een monomeer in een polymeer;<br />
4) «gevaarlijk»: de volgende stoffen en preparaten:<br />
a. ontplofbare: stoffen en preparaten in vaste, vloeibare,<br />
pasta- of gelatineachtige toestand, die ook zonder de inwerking<br />
van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren,<br />
hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde<br />
(proef)voorwaarden detoneren, snel explosief ver-<br />
branden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting<br />
ontploffen;<br />
b. oxyderende: stoffen en preparaten die bij aanraking<br />
met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen,<br />
sterk exotherm reageren;<br />
c. zeer licht ontvlambare stoffen: stoffen en preparaten<br />
in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en<br />
een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten<br />
die bij normale temperatuur en druk aan de<br />
lucht blootgesteld kunnen ontbranden;<br />
d. licht ontvlambare:<br />
– stoffen en preparaten die bij normale temperatuur aan<br />
de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in<br />
temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden,<br />
of<br />
– vaste stoffen en preparaten die na kortstondige inwerking<br />
van een ontstekingsbron gemakkelijk kunnen ontbranden<br />
en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven<br />
branden of gloeien, of<br />
– vloeibare stoffen en preparaten met een zeer laag<br />
vlampunt, of<br />
– stoffen en preparaten die bij aanraking met water of<br />
vochtige lucht een gevaarlijke hoeveelheid van zeer licht<br />
ontvlambare gassen ontwikkelen;<br />
e. ontvlambare: vloeibare stoffen en preparaten met een<br />
laag vlampunt;<br />
f. zeer giftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een<br />
zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via<br />
de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen<br />
en zelfs de dood kan veroorzaken;<br />
g. giftige: stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe<br />
hoeveelheid bij inademing of opneming via de<br />
mond of via de huid acute of chronische aandoeningen<br />
en zelfs de dood kan veroorzaken;<br />
h. schadelijke: stoffen en preparaten die bij inademing<br />
of opneming via de mond of via de huid acute of chronische<br />
gevaren en zelfs de dood kan veroorzaken;<br />
i. bijtende: stoffen en preparaten die bij aanraking met<br />
levende weefsels daarop een vernietigende werking<br />
kunnen uitoefenen;<br />
j. irriterende: niet-bijtende stoffen en preparaten die bij<br />
directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid<br />
of de slijmvliezen een [ontsteking] kunnen veroorzaken;<br />
k. sensibiliserende: stoffen en preparaten die bij inademing<br />
of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven<br />
tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat<br />
latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke<br />
nadelige effecten veroorzaakt;<br />
l. kankerverwekkende: stoffen en preparaten die bij inademing<br />
of bij opneming via de mond of via de huid<br />
kanker kunnen veroorzaken of de frequentie daarvan<br />
doen toenemen;<br />
m. mutagene: stoffen en preparaten die bij inademing of<br />
bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische<br />
afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie<br />
daarvan doen toenemen;<br />
n. voor de voortplanting giftige: stoffen of preparaten<br />
die bij inademing of bij opneming via de mond of via de<br />
huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht en/of<br />
aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties<br />
of -vermogens veroorzaken, dan wel de frequentie<br />
daarvan doen toenemen;<br />
o. milieugevaarlijke: stoffen en preparaten die, wanneer<br />
zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop<br />
van tijd gevaar voor één of meer milieucompartimenten<br />
opleveren of kunnen opleveren.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
B. INDELING DER GEVAARLIJKE STOFFEN<br />
EN PREPARATEN<br />
1. De algemene indeling gebeurt op elk moment volgens<br />
de meest recente bepalingen van de richtlijn<br />
67/548/EEG dd. 27 juni 1967 [zoals herhaaldelijk gewijzigd]<br />
en ook zoals deze in de toekomst nog verder zal<br />
worden aangepast;<br />
2. Voor de preparaten gelden de meest recente bepalingen<br />
van de richtlijn 88/379/EEG dd. 7 juni 1988 [zoals<br />
herhaaldelijk gewijzigd] en ook zoals deze in de toekomst<br />
nog verder zal worden aangepast;<br />
3. De bepalingen van voornoemde richtlijnen en hun later<br />
nog komende aanpassingen worden tegen kostprijs<br />
ter beschikking gesteld door de Afdeling Algemeen Milieu-<br />
en Natuurbeleid [van de Administratie Milieu-, Natuur-,<br />
Land- en Waterbeheer].<br />
Deze administratie is ermee belast elke aanpassing bij<br />
uittreksel bekend te maken in het Belgisch Staatsblad<br />
onder de volgende vorm:<br />
«VLAREM I, BIJLAGE 7, DEEL II, B, INDELING DER GE-<br />
VAARLIJKE STOFFEN EN PREPARATEN<br />
Ingevolge de wijziging van de richtlijn ......... door richtlijn<br />
.......(P.B. .........) wijzigt de bijlage 7, deel II, B van<br />
titel I van het Vlarem van rechtswege vanaf de eerste<br />
dag van de maand volgend op onderhavige publikatie.<br />
De gewijzigde tekst en/of de aanvullingen worden ter<br />
beschikking gesteld door de Afdeling Algemeen Milieuen<br />
Natuurbeleid van de Administratie Milieu, Natuur,<br />
Land- en Waterbeheer (volgt het adres en het [telefoonen<br />
telefaxnummer])».<br />
De aanpassing geldt vanaf de eerste dag van de maand<br />
volgend op deze bekendmaking.<br />
C. GEVAARSYMBOLEN EN -<br />
AANDUIDINGEN<br />
Opmerking: De letters E, O, F, F+, T, T+, C, Xn, Xi en N<br />
maken geen deel uit van het gevaarsymbool.<br />
400 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
D. AARD DER BIJZONDERE GEVAREN<br />
TOEGESCHREVEN AAN GEVAARLIJKE<br />
STOFFEN EN PREPARATEN<br />
R 1: In droge toestand ontplofbaar<br />
R 2: Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of<br />
andere ontstekingsoorzaken<br />
R 3: Ernstig ontploffingsgevaar door schok, wrijving,<br />
vuur of andere ontstekingsoorzaken<br />
R 4: Vormt met metalen zeer gemakkelijk ontplofbare<br />
verbindingen<br />
R 5: Ontploffingsgevaar door verwarming<br />
R6:Ontplofbaar met en zonder lucht<br />
R 7: Kan brand veroorzaken<br />
R 8: Bevordert de ontbranding van brandbare stoffen<br />
R 9: Ontploffingsgevaar bij menging met brandbare<br />
stoffen<br />
R 10: Ontvlambaar<br />
R11:Licht ontvlambaar<br />
R 12: Zeer licht ontvlambaar<br />
R 14: Reageert heftig met water<br />
R 15: Vormt zeer licht ontvlambaar gas in contact met<br />
water<br />
R 16: Ontploffingsgevaar bij menging met oxyderende<br />
stoffen<br />
R 17: Spontaan ontvlambaar in lucht<br />
R 18: Kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar<br />
damp-luchtmengsel vormen<br />
R 19: Kan ontplofbare peroxyden vormen<br />
R 20: Schadelijk bij inademing<br />
R 21: Schadelijk bij aanraking met de huid<br />
R 22: Schadelijk bij opname door de mond<br />
R 23: Giftig bij inademing<br />
R 24: Giftig bij aanraking met de huid<br />
R 25: Giftig bij opname door de mond<br />
R 26: Zeer giftig bij inademing<br />
R27:Zeer giftig bij aanraking met de huid<br />
R 28: Zeer giftig bij opname door de mond<br />
R 29: Vormt giftig gas in contact met water<br />
R 30: Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden<br />
R 31: Vormt giftige gassen in contact met zuren<br />
R 32: Vormt zeer giftige gassen in contact met zuren<br />
R 33: Gevaar voor cumulatieve effecten<br />
R 34: Veroorzaakt brandwonden<br />
R 35: Veroorzaakt ernstige brandwonden<br />
R 36: Irriterend voor de ogen<br />
R 37: Irriterend voor de ademhalingswegen<br />
R 38: Irriterend voor de huid<br />
R 39: Gevaar voor ernstige onherstelbare effecten<br />
R 40: Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten<br />
R 41: Gevaar voor ernstig oogletsel<br />
R 42: Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing<br />
R 43: Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met<br />
de huid<br />
R 44: Ontploffingsgevaar bij verwarming in afgesloten<br />
toestand<br />
R 45: Kan kanker veroorzaken<br />
R 46: Kan erfelijke genetische schade veroorzaken<br />
R 48: Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij<br />
langdurige blootstelling<br />
R 49: Kan kanker veroorzaken bij inademing<br />
R 50: Zeer giftig voor in het water levende organismen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
R 51: Giftig voor in het water levende organismen<br />
R 52: Schadelijk voor in het water levende organismen<br />
R 53: Kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke<br />
effecten veroorzaken<br />
R 54: Giftig voor planten<br />
R 55: Giftig voor dieren<br />
R 56: Giftig voor bodemorganismen<br />
R 57: Giftig voor bijen<br />
R 58: Kan in het milieu op lange termijn schadelijke effecten<br />
veroorzaken<br />
R 59: Gevaarlijk voor de ozonlaag<br />
R 60: Kan de vruchtbaarheid schaden<br />
R 61: Kan het ongeboren kind schaden<br />
R 62: Mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid<br />
R 63: Mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren<br />
kind<br />
R 64: Kan schadelijk zijn via de borstvoeding<br />
Combinatie van R-zinnen<br />
R 14/15: Reageert heftig met water en vormt daarbij<br />
zeer ontvlambaar gas<br />
R 15/29: Vormt giftig en zeer ontvlambaar gas in contact<br />
met water<br />
R 20/21: Schadelijk bij inademing en bij aanraking met<br />
de huid<br />
R 20/22: Schadelijk bij inademing en opname door de<br />
mond<br />
R 20/21/22: Schadelijk bij inademing, opname door de<br />
mond en aanraking met de huid<br />
R 21/22: Schadelijk bij aanraking met de huid en bij opname<br />
door de mond<br />
R 23/24: Giftig bij inademing en bij aanraking met de<br />
huid<br />
R 23/25: Giftig bij inademing en opname door de mond<br />
R 23/24/25: Giftig bij inademing, opname door de<br />
mond en aanraking met de huid<br />
R 24/25: Giftig bij aanraking met de huid en bij opname<br />
door de mond<br />
R 26/27: Zeer giftig bij inademing en bij aanraking met<br />
de huid<br />
R 26/28: Zeer giftig bij inademing en opname door de<br />
mond<br />
R 26/27/28: Zeer giftig bij inademing, opname door de<br />
mond en aanraking met de huid<br />
R 27/28: Zeer giftig bij aanraking met de huid en bij opname<br />
door de mond<br />
R 36/37: Irriterend voor de ogen en de ademhalingswegen<br />
R 36/38: Irriterend voor de ogen en de huid<br />
R 36/37/38: Irriterend voor de ogen, de ademhalingswegen<br />
en de huid<br />
R 37/38: Irriterend voor de ademhalingswegen en de<br />
huid<br />
R 39/23: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare effecten<br />
bij inademing<br />
R 39/24: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare effecten<br />
bij aanraking met de huid<br />
R 39/25: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare effecten<br />
bij opname door de mond<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 401
R 39/23/24: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing en aanraking met de huid<br />
R 39/23/25: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing en opname door de mond<br />
R 39/24/25: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij aanraking met de huid en opname door de<br />
mond<br />
R 39/23/24/25: Giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing, aanraking met de huid en<br />
opname door de mond<br />
R 39/26: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing<br />
R 39/27: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij aanraking met de huid<br />
R 39/28: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij opname door de mond<br />
R 39/26/27: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing en aanraking met de huid<br />
R 39/26/28: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing en opname door de mond<br />
R 39/27/28: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij aanraking met de huid en opname door<br />
de mond<br />
R 39/26/27/28: Zeer giftig: gevaar voor ernstige onherstelbare<br />
effecten bij inademing, aanraking met de huid<br />
en opname door de mond<br />
R 40/20: Schadelijk: bij inademing zijn onherstelbare effecten<br />
niet uitgesloten<br />
R 40/21: Schadelijk: bij aanraking met de huid zijn onherstelbare<br />
effecten niet uitgesloten<br />
R 40/22: Schadelijk: bij opname door de mond zijn onherstelbare<br />
effecten niet uitgesloten<br />
R 40/20/21: Schadelijk: bij inademing en aanraking met<br />
de huid zijn onherstelbare effecten niet uitgesloten<br />
R 40/20/22: Schadelijk: bij inademing en opname door<br />
de mond zijn onherstelbare effecten niet uitgesloten<br />
R 40/21/22: Schadelijk: bij aanraking met de huid en<br />
opname door de mond zijn onherstelbare effecten niet<br />
uitgesloten<br />
R 40/20/21/22: Schadelijk: bij inademing, aanraking<br />
met de huid en opname door de mond zijn onherstelbare<br />
effecten niet uitgesloten<br />
R 42/43: Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing<br />
of contact met de huid<br />
R 48/20: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
R 48/21: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij aanraking<br />
met de huid<br />
R 48/22: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij opname<br />
door de mond<br />
R 48/20/21: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan<br />
de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
en aanraking met de huid<br />
R 48/20/22: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan<br />
de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
en opname door de mond<br />
R 48/21/22: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade aan<br />
de gezondheid bij langdurige blootstelling bij aanraking<br />
met de huid en opname door de mond<br />
R 48/20/21/22: Schadelijk: gevaar voor ernstige schade<br />
aan de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing,<br />
aanraking met de huid en opname door de mond<br />
R 48/23: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid<br />
bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
R 48/24: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid<br />
bij langdurige blootstelling bij aanraking met<br />
de huid<br />
R 48/25: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid<br />
bij langdurige blootstelling bij opname door<br />
de mond<br />
R 48/23/24: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
en aanraking met de huid<br />
R 48/23/25: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing<br />
en opname door de mond<br />
R 48/24/25: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan de<br />
gezondheid bij langdurige blootstelling bij aanraking<br />
met de huid en opname door de mond<br />
R 48/23/24/25: Giftig: gevaar voor ernstige schade aan<br />
de gezondheid bij langdurige blootstelling bij inademing,<br />
aanraking met de huid en opname door de mond<br />
R 50/53: Zeer giftig voor in het water levende organismen;<br />
kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke<br />
effecten veroorzaken<br />
R 51/53: Giftig voor in het water levende organismen;<br />
kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke<br />
effecten veroorzaken<br />
R 52/53: Schadelijk voor in het water levende organismen;<br />
kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke<br />
effecten veroorzaken<br />
E. LIJST VAN DE INGEDEELDE<br />
GEVAARLIJKE STOFFEN<br />
Als lijst van de ingedeelde gevaarlijke stoffen geldt de<br />
meest recente lijst zoals bepaald door de richtlijn<br />
67/548/EEG van 27 juni 1967 (bijlage I), [zoals herhaaldelijk<br />
gewijzigd] en ook zoals deze in de toekomst nog<br />
verder zal worden aangepast.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Wanneer stoffen nog niet in bijlage I zijn ingedeeld volgens<br />
voormelde EG-richtlijn, gelden de algemene beginselen<br />
volgens de criteria van bijlage VI van deze richtlijn.<br />
De overeenkomstig voornoemde richtlijn vastgestelde<br />
lijst en criteria en de later nog komende aanpassingen<br />
worden tegen kostprijs ter beschikking gesteld door de<br />
Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de Administratie<br />
Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer.<br />
Deze administratie is ermee belast elke aanpassing bij<br />
uittreksel bekend te maken in het Belgisch Staatsblad<br />
onder de volgende vorm:<br />
«VLAREM I, BIJLAGE 7, DEEL II, E, LIJST VAN DE INGE-<br />
DEELDE GEVAARLIJKE STOFFEN<br />
Ingevolge de wijziging van de richtlijn 67/548/EEG dd.<br />
27 juni 1967 door richtlijn ... (PB ...), wijzigt de bijlage 7,<br />
Deel II, E van titel I van het Vlarem van rechtswege vanaf<br />
de eerste dag van de maand volgend op onderhavige publikatie.<br />
De gewijzigde lijst en/of de aanvulling worden<br />
ter beschikking gesteld door de Afdeling Algemeen Milieu-<br />
en Natuurbeleid van de Administratie Milieu, Natuur,<br />
Land- en Waterbeheer (volgt het adres en het telefoonnummer<br />
en faxnummer).»<br />
De aanpassing geldt vanaf de eerste dag van de maand<br />
volgend op deze bekendmaking.]<br />
– Deel II vervangen bij art. 7.1.1.9. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995<br />
– A, 4), j., gewijzigd bij art. 71, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– B, 1, gewijzigd bij art. 71, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– B, 2, gewijzigd bij art. 71, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– B, 3, lid 1, gewijzigd bij art. 71, 3°, a), B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– B, 3, lid 3, gewijzigd bij art. 71, 3°, b), B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
– E, lid 1, gewijzigd bij art. 71, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[DEEL III<br />
INDICATIEVE CRITERIA<br />
402 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
[...]]<br />
– Deel III toegevoegd bij art. 7.1.1.10. B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S.,<br />
31 juli 1995; na wijzigingen, opgeheven bij art. 15 B. Vl. Reg.<br />
29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de<br />
dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord<br />
van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams<br />
Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest<br />
betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen<br />
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16)<br />
BIJLAGE 8<br />
Model van formulier voor de bekendmaking,<br />
in kader van het «openbaar onderzoek»,<br />
van een milieuvergunningsaanvraag<br />
(artikel 17 van het Vlarem)<br />
GEMEENTE/STAD...........................................<br />
BEKENDMAKING VAN EEN MILIEUVERGUNNINGSAANVRAAG VOOR DE EXPLOITATIE<br />
OF VERANDERING VAN EEN INRICHTING VAN KLASSE 1/2<br />
De burgemeester brengt ter algemene kennis van het publiek dat door ...................., wonende/gevestigd te, ............................, een milieuvergunningsaanvraag is ingediend om op<br />
het/de percelen gelegen, ...................................., in de gemeente, kadastraal bekend:<br />
Afdeling ................................, Sectie .................................., perceelnr(s) ....................................<br />
een inrichting of verandering van een inrichting te exploiteren met als voorwerp:<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .<br />
(minimum opgave van alle op de inrichting van toepassing zijnde rubrieken van de indelingslijst).
BIJLAGE 9 A<br />
Model van besluit houdende een volledige of<br />
gedeeltelijke positieve beslissing in eerste<br />
aanleg<br />
over een milieuvergunningsaanvraag<br />
(artikel 30 van het Vlarem)<br />
BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER/DE BESTENDI-<br />
GE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD, HET COLLE-<br />
GE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN (1), HOU-<br />
DENDE VERGUNNING AAN ..............................................<br />
VOOR HET EXPLOITEREN VAN EEN INRICHTING/HET<br />
VERANDEREN VAN EEN INRICHTING (1) GELEGEN TE<br />
..............................................<br />
De Vlaamse minister, / De Bestendige Deputatie van de<br />
Provincieraad, / Het College van Burgemeester en Schepenen,<br />
(1)<br />
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,<br />
zoals gewijzigd bij de decreten van<br />
7 februari 1990, van 12 december 1990 en van<br />
21 december 1990;<br />
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse<br />
Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van ......<br />
tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de<br />
Vlaamse Regering;<br />
(1) Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
........ tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de<br />
leden van de Vlaamse Regering;<br />
(1) Gelet op de volgende vergunning(en) en beslissingen<br />
(1) die met betrekking tot de exploitatie van de hierna<br />
vermelde inrichting werden getroffen, en op de datum<br />
van de indiening van de hierna vermelde milieuvergunningsaanvraag<br />
van toepassing waren;<br />
Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op<br />
.......................................................,<br />
ingediend door .......................................................,<br />
wonende/gevestigd (1) te .......................................................,<br />
strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning<br />
om een inrichting / tijdelijke inrichting (1) gelegen te<br />
........ postnummer ........, straat ......, nr. ......... kadastrale<br />
percelen, afdeling .........<br />
Sectie ........... Perceelnummers .......... met als voorwerp:<br />
* (minimumopgave van alle op de inrichting van toepassing<br />
zijnde rubrieken van de indelingslijst).<br />
(1) te exploiteren;<br />
(1) verder te exploiteren;<br />
(1) te veranderen door:<br />
–wijziging met:<br />
–uitbreiding met:<br />
– toevoeging van:<br />
zodat deze voortaan zou omvatten:<br />
Gelet op het feit dat op datum van ......... de milieuvergunningsaanvraag<br />
ontvankelijk en volledig werd verklaard;<br />
(1) Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat<br />
de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit<br />
verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het verslag van de informatievergadering<br />
zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het proces-verbaal houdende de tijdens het<br />
openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge<br />
bezwaren en opmerkingen dd. .............. waaruit<br />
blijkt dat geen/volgend(e) (1) schriftelijke en mondelinge<br />
bezwaren en opmerkingen werden ingediend, die betrekking<br />
heeft/hebben op:<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies dd. ............ van<br />
het/het niet binnen de gestelde termijn uitbrengen van<br />
het advies door het (1) College van Burgemeester en<br />
Schepenen;<br />
(1) Gelet op het horen van de aanvrager door de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) Milieuvergunningscommissie;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies/het stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van de gemeentelijke dienst gelast<br />
met het onderzoek en de behandeling van milieudossiers;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. .................<br />
/stilzwijgende gunstige advies (1), van het Bestuur Milieuvergunningen<br />
van de Administratie voor Leefmilieu,<br />
Natuurbehoud en Landinrichting van het Departement<br />
van Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. ............. /stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van het Bestuur voor<br />
Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke<br />
Ordening en Huisvesting van het Departement<br />
van Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. .............. /stilzwijgende<br />
advies (1), van het Bestuur Preventieve en<br />
Ambulante Gezondheidszorg van de Administratie Gezondheidszorg<br />
van het Departement van Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. .............. /stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van het Bestuur Natuurlijke<br />
Rijkdommen en Energie van de Administratie voor<br />
Economie van het Departement van Economie, Werkgelegenheid<br />
en Binnenlandse Aangelegenheden;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. ............. /stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies, dd. ............ /stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
(1) Gelet op het (de) advies(zen), dd. ........... /stilzwijgende<br />
gunstige advies (1), van andere overheidsdiensten en<br />
overheidsinstellingen die activiteiten ontwikkelen op<br />
het vlak van het leefmilieu, het waterbeleid, de landinrichting<br />
en het natuurbehoud, met name .........<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
De vergunningsaanvraag met bijlage, ligt gedurende de periode van ........ tot ........., ter inzage van het publiek bij de ....... diensten van het gemeentebestuur.<br />
Gedurende die periode kunnen bezwaren en opmerkingen aan het College van Burgemeester en Schepenen schriftelijk worden gericht, en mondeling worden meegedeeld aan<br />
de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar.<br />
Er wordt (1) geen/een informatievergadering georganiseerd die zal doorgaan op ................... te, ..........., de ................<br />
– (1) schrappen wat niet past.<br />
De Burgemeester,<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige/verdeeld advies dd. .............<br />
/stilzwijgende gunstige advies (1) van de Gewestelijke<br />
Provinciale (1) Milieuvergunningscommissie;<br />
(1) Gelet op de beslissing dd. .............. van de Vlaamse minister/De<br />
Bestendige Deputatie van de Provincieraad/het<br />
College van Burgemeester en Schepenen (1)<br />
om de behandelingstermijn van de milieuvergunningsaanvraag<br />
te verlengen;<br />
Gelet op de ligging van de inrichting in een ........... gebied<br />
van het gewestplan ..........., waarvoor volgende voorschriften<br />
van toepassing zijn:<br />
(1) Gelet op de ligging van de inrichting in een<br />
A.P.A./B.P.A./verkaveling, waarvoor volgende voorschriften<br />
van toepassing zijn:<br />
Overwegende dat (motivering vanuit oogpunt van de<br />
stedebouwkundige en ruimtelijke aspecten) gesteld kan<br />
worden dat de exploitatie/verandering (1) van de inrichting;<br />
die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag<br />
uitmaakt, verenigbaar is met voormelde<br />
ruimtelijke en stedebouwkundige voorschriften;<br />
(1) Overwegende dat het ongunstige advies van ............<br />
luidende als volgt: «...........» niet kan in aanmerking worden<br />
genomen, en wordt weerlegd door het feit<br />
..................;<br />
(1) Overwegende, het verdeelde advies van de Gewestelijke<br />
Provinciale Milieuvergunningscommissie (1) luidend<br />
als volgt ..............; dat het gedeelte van het advies<br />
dat betrekking heeft op .............., niet kan in aanmerking<br />
worden genomen, en wordt weerlegd door het feit<br />
.............;<br />
(1) Overwegende dat de tijdens het openbaar onderzoek<br />
uitgebrachte bezwaren en opmerkingen als volgt kunnen<br />
geëvalueerd:<br />
Overwegende dat de elementen aangebracht door de<br />
aanvrager, gehoord door de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) Milieuvergunningscommissie als volgt kunnen geëvalueerd:<br />
Overwegende dat (motivering vanuit oogpunt van de<br />
milieu-aspecten) gesteld kan worden dat de risico's voor<br />
de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu,<br />
op de wateren, op de natuur en op de mens buiten<br />
de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie/verandering<br />
(1) mits naleving van de in onderhavig<br />
besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden<br />
tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt,<br />
(1) behalve voor wat betreft het gedeelte van de aanvraag<br />
dat betrekking heeft op .............;<br />
Overwegende dat (motivering vergunningstermijn,<br />
proefvergunning of evaluatie proeftermijn); dat er bijgevolg<br />
aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning<br />
volledig/gedeeltelijk (1) toe te staan op proef (1) voor<br />
een termijn van ................<br />
– (1) Schrappen wat niet past.<br />
BESLUIT:<br />
Artikel 1. § 1. (1) Aan ..............<br />
wonende, gevestigd (1) te .............<br />
......... straat, nr. ..........., wordt onder de voorwaarden bepaald<br />
in onderhavig besluit vergunning verleend, om<br />
een inrichting / tijdelijke inrichting (1) gelegen te<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 403
postnummer, straat nr.,<br />
op kadastrale percelen<br />
Afdeling, sectie,<br />
percelennrs.<br />
met als voorwerp:<br />
(1) te exploiteren<br />
(1) verder te exploiteren<br />
(1) te veranderen door<br />
–wijziging met:<br />
–uitbreiding met:<br />
– toevoeging van:<br />
zodat deze voortaan omvat:<br />
(1) § 2. – De vergunning wordt geweigerd voor wat betreft<br />
het volgende onderdeel:<br />
(1) Schrappen wat niet past.<br />
Artikel 2. § 1 – De in artikel1 bedoelde vergunde inrichting<br />
dient in gebruik genomen binnen een termijn<br />
van 200 kalenderdagen/30 kalenderdagen/ ..... (1) te rekenen<br />
vanaf de datum [bepaald in artikel 3, 1].<br />
§ 2. – In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp<br />
uitmaakt van de in artikel1 bedoelde vergunning,<br />
krachtens de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie<br />
van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw<br />
een bouwvergunning nodig is, wordt onderhavige milieuvergunning<br />
geschorst zolang de bouwvergunning<br />
niet is verleend.<br />
In afwijking van het bepaalde in § 1 wordt de aanvangsdatum<br />
van de [milieuvergunning] in dat geval verdaagd<br />
tot de dag dat deze bouwvergunning definitief is verworven.<br />
§ 3. – Wordt de in § 2 bedoelde bouwvergunning geweigerd<br />
dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning<br />
van rechtswege op de dag van de weigering van de<br />
bouwvergunning in laatste aanleg.<br />
Aandacht !<br />
Ingevolge de koppeling van de bouw – aan de milieuvergunning<br />
vervalt de krachtens de wet van 29 maart 1962<br />
houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en<br />
stedebouw verleende bouwvergunning in geval onderhavige<br />
milieuvergunning in beroep zou worden geweigerd,<br />
op de dag van de definitieve weigering van de milieuvergunning.<br />
[(2) Tegen deze beslissing kan beroep worden aangetekend<br />
bij .........<br />
Tot staving van de ontvankelijkheid dient bij het beroepsschrift<br />
het hierbijgevoegde attest van betekening<br />
evenals het bewijs van de betaling van de dossiertaks gevoegd<br />
te worden.]<br />
– Noot vervangen bij art. 26, 6°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
(1) Schrappen wat niet past.<br />
[(2) Te schrappen in de gevallen waarin tegen de beslissing geen<br />
beroep openstaat.]<br />
postnummer, straat nr.,<br />
op kadastrale percelen, afdeling ........<br />
sectie<br />
met als voorwerp:<br />
(minimumopgave van alle op de inrichting van toepassing<br />
zijnde rubrieken van de indelingslijst)<br />
(1) te exploiteren;<br />
(1) Schrappen wat niet past.<br />
– Art. 2, § 1, gewijzigd bij art. 26, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
– Art. 2, § 2, gewijzigd bij art. 26, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
Artikel 3. – De in artikel1 bedoelde vergunning wordt<br />
verleend op proef (1) voor een termijn:<br />
[1° die aanvangt op ......., behoudens wanneer:<br />
a) onderhavige milieuvergunning is geschorst omdat de<br />
bouwvergunning, vereist krachtens artikel 44 van de<br />
wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de<br />
ruimtelijke ordening en van de stedebouw, op datum<br />
van onderhavige milieuvergunning niet definitief is verleend;<br />
de exploitant dient de datum waarop de bouwvergunning<br />
werd verleend bij ter post aangetekend schrijven<br />
mee te delen aan de overheid die de milieuvergunning<br />
heeft verleend;<br />
b) onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het<br />
bepaalde in artikel 2, § 3, van rechtswege vervalt; in dat<br />
geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan;]<br />
2° die eindigt op ............ samenvallend met de einddatum<br />
van de termijn van de vergunning dd. ............. behoudens<br />
wanneer (1):<br />
(1) [...]<br />
(1) de inrichting overeenkomstig [het bepaalde in sub 1,<br />
a] later werd in gebruik genomen; in dat geval wordt de<br />
einddatum van onderhavige vergunning met een termijn<br />
overeenstemmend met deze latere in gebruikname<br />
later verschoven, behalve wanneer de einddatum samenvalt<br />
met de eerder verleende lopende vergunning(en).<br />
–Art.3, 1°, vervangen bij art. 26, 3°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–Art.3, 2°, eerste (1), opgeheven bij art. 26, 4°, B. Vl. Ex. 28 ok-<br />
– Noot (2) toegevoegd bij art. 26, 7°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
BIJLAGE 9 B<br />
Model van besluit houdende een negatieve<br />
beslissing in eerste aanleg over een<br />
milieuvergunningsaanvraag<br />
(artikel 30 van het VLAREM)<br />
BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER/, DE BESTENDI-<br />
GE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD/ HET COLLE-<br />
GE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN (1) HOU-<br />
DENDE WEIGERING VAN VERGUNNING VOOR HET<br />
EXPLOITEREN VAN EEN INRICHTING/ HET VERANDE-<br />
REN VAN EEN INRICHTING (1) GELEGEN TE ........<br />
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,<br />
zoals gewijzigd bij de decreten van<br />
7 februari 1990, van 12 december 1990 en van<br />
21 december 1990;<br />
(1) verder te exploiteren;<br />
(1) te veranderen door:<br />
–wijziging met:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
tober 1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–Art.3, 2°, tweede (1), gewijzigd bij art. 26, 4°, B. Vl. Ex. 28 oktober<br />
1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
Artikel 4. De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk<br />
van de strikte naleving van de volgende voorwaarden:<br />
§1. – Algemene: zie bijlage1 bij onderhavig besluit.<br />
§ 2. – Sectoriële: zie bijlage 2 bij onderhavig besluit.<br />
§ 3. – Bijzondere: zie bijlage 3 bij onderhavig besluit.<br />
Artikel 5. Onderhavige vergunning doet geen afbreuk<br />
aan de rechten van derden.<br />
Artikel 6. – § 1. [Voor elke verandering van de vergunde<br />
inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk IIIbis<br />
van titel I van het Vlarem.]<br />
§ 2. Elke overname van de inrichting door een andere<br />
exploitant [dient voor de datum van inwerkingtreding<br />
van de overname] gemeld aan de vergunning verlenende<br />
overheid overeenkomstig de bepalingen van<br />
artikel 42 van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning.<br />
– § 1 laatst vervangen bij art. 72, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999,<br />
B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
– § 2 gewijzigd bij art. 72, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
(1) Een hernieuwing van de vergunning moet worden<br />
aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het<br />
Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning uiterlijk<br />
tussen de 18de en de 12de maand/twee maanden<br />
(1) vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van<br />
de lopende vergunning.<br />
(1) Schrappen wat niet past<br />
, de<br />
(vergunningverlenende overheid)<br />
Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse<br />
Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
............. tot bepaling van de bevoegdheden van de leden<br />
van de Vlaamse Regering;<br />
(1) Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
.......... tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de<br />
leden van de Vlaamse Regering;<br />
Gelet op de milieuvergunningsaanvraag op ..............,<br />
ingediend door ..............,<br />
wonende/gevestigd (1) te ............,<br />
strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning<br />
om een inrichting/tijdelijke inrichting (1) gelegen te<br />
–uitbreiding met:<br />
– toevoeging van:<br />
zodat deze voortaan zou omvatten:<br />
404 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Gelet op het feit dat op datum van ..................... de milieuvergunningsaanvraag<br />
ontvankelijk en volledig werd verklaard;<br />
(1) Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat<br />
de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit<br />
verkreeg, conform artikel 17 van het Vlaams Reglement<br />
betreffende de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het verslag van de informatievergadering<br />
zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlaams Reglement<br />
voor de milieuvergunning;<br />
(1) Gelet op het proces-verbaal houdende de tijdens het<br />
openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge<br />
bezwaren en opmerkingen dd. ...........,<br />
waaruit<br />
blijkt dat geen/volgend(e) (1) schriftelijke en mondelinge<br />
bezwaren en opmerkingen werden ingediend, die betrekking<br />
heeft/hebben op:<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige (1) advies dd. ............ van<br />
het/het niet binnen de gestelde termijn uitbrengen van<br />
het advies door het (1) College van Burgemeester en<br />
Schepenen;<br />
(1) Gelet op het horen van de aanvrager door de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) milieuvergunningscommissie;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige advies/het stilzwijgende<br />
gunstige advies (1) van de gemeentelijke dienst gelast<br />
met het onderzoek en de behandeling van milieudossiers;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstig(e) advies (1), dd. ............ /het<br />
stilzwijgende gunstige advies (1) van het Bestuur Milieuvergunningen<br />
van de Administratie voor Leefmilieu, Natuurbehoud<br />
en Landinrichting van het Departement<br />
van Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstig(e) advies (1), dd. ......... /het<br />
stilzwijgende gunstige advies van het Bestuur voor<br />
Ruimtelijke Ordening van de Administratie voor Ruimtelijke<br />
Ordening en Huisvesting van het Departement<br />
van Leefmilieu en Infrastructuur;<br />
met als voorwerp:<br />
(1) te exploiteren<br />
(1) verder te exploiteren<br />
te veranderen door:<br />
–wijziging met:<br />
–uitbreiding met:<br />
– toevoeging van:<br />
Aandacht!<br />
– Ingevolge de koppeling van de bouw- aan de milieuvergunning<br />
wordt/vervalt (1) de krachtens de wet van<br />
29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke<br />
ordening en van de stedebouw verleende bouwvergunning/geschorst<br />
en vervalt zij (1) van rechtswege op de<br />
datum van onderhavige weigeringsbeslissing/ in geval<br />
beroep tegen onderhavige weigeringsbeslissing wordt<br />
aangetekend, op de dag van de weigering van de milieuvergunning<br />
in beroep.<br />
[– Tegen deze beslissing kan beroep worden aangetekend<br />
bij .......<br />
Tot staving van de ontvankelijkheid dient bij het beroepsschrift<br />
het hierbijgevoegde attest van betekening<br />
(1) Gelet op het (on)gunstig(e) advies (1), dd. ......... /het<br />
stilzwijgende gunstige advies van het Bestuur Preventieve<br />
en Ambulante Gezondheidszorg van de Administratie<br />
Gezondheidszorg van het Departement van Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstig(e) advies (1), dd. .........../het<br />
stilzwijgende gunstige advies van het Bestuur Natuurlijke<br />
Rijkdommen en Energie van de Administratie voor<br />
Economie van het Departement van Economie, Werkgelegenheid<br />
en Binnenlandse Aangelegenheden;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstig(e) advies (1), dd. ........... /het<br />
stilzwijgende gunstige advies van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij<br />
voor het Vlaamse Gewest;<br />
(1) Gelet op het (on)gunstige advies (1), dd. .........../het<br />
stilzwijgende gunstige advies van de Vlaamse Milieumaatschappij;<br />
(1) Gelet op het/de advies(zen), dd. ........./het/de stilzwijgende<br />
gunstige advies(zen) van andere overheidsdiensten,<br />
maatschappijen en overheidsinstellingen die activiteiten<br />
ontwikkelen op het vlak van het leefmilieu, het<br />
waterbeleid, de landinrichting en het natuurbehoud,<br />
met name:<br />
(1) Gelet op (on)gunstig(e) (1)/verdeeld advies, dd.<br />
....../het stilzwijgende gunstige advies, van de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) Milieuvergunningscommissie,<br />
(1) Gelet op de beslissing dd. ..... van de Vlaamse minister/de<br />
Bestendige Deputatie van de provincieraad/het<br />
College van Burgemeester en Schepenen (1) om de behandelingstermijn<br />
van de milieuvergunningsaanvraag<br />
te verlengen.<br />
Gelet op de ligging van de inrichting in een ......... gebied<br />
van het gewestplan ............. waarvoor de volgende voorschriften<br />
van toepassing zijn:<br />
(1) Gelet op de ligging van de inrichting in een A.P.A./<br />
.................. B.P.A./verkaveling ............., waarvoor volgende<br />
voorschriften van toepassing zijn:<br />
Overwegende dat (motivering vanuit oogpunt van de<br />
stedebouwkundige en ruimtelijke aspecten) gesteld kan<br />
Enig artikel – Aan ..........<br />
wonende/gevestigd (1) te .................<br />
straat, nr. ,<br />
wordt vergunning geweigerd, om een inrichting/tijdelijke inrichting (1) gelegen te ...............<br />
Postnummer , straat: ...............<br />
Afdeling, sectie, percelen<br />
nrs. ...............<br />
evenals het bewijs van de betaling van de dossiertaks gevoegd<br />
te worden (2).]<br />
– Noot gewijzigd door art. 27, 1°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
[(2) Te schrappen in de gevallen waarin tegen de beslissing<br />
geen beroep openstaat.]<br />
– Noot 2 toegevoegd bij art. 27, 2°, B. Vl. Ex. 28 oktober 1992,<br />
B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
BIJLAGE 10<br />
Model voor formulier voor de bekendmaking<br />
van een beslissing over een<br />
milieuvergunningsaanvraag<br />
(art. 31 van het Vlarem)<br />
GEMEENTE/STAD<br />
BEKENDMAKING VAN EEN BESLISSING<br />
OVER EEN MILIEUVERGUNNINGSAANVRAAG KLASSE<br />
1/2<br />
De burgemeester brengt ter algemene kennis van het<br />
publiek dat door DE VLAAMSE MINISTER/DE BESTEN-<br />
DIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD VAN<br />
.................................... /HET SCHEPENCOLLEGE VAN<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
worden dat de exploitatie/verandering (1) van de inrichting<br />
die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag<br />
uitmaakt niet (1) verenigbaar is met<br />
voormelde ruimtelijke en stedebouwkundige voorschriften);<br />
(1) Overwegende dat het gunstige advies van .......... luidende<br />
als volgt: «................» niet kan in aanmerking genomen,<br />
en wordt weerlegd door het feit.<br />
(1) Overwegende het verdeelde advies van de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) Milieuvergunningscommissie luidend<br />
als volgt: ............................ ; dat het gedeelte van het<br />
advies dat betrekking heeft op ......................; niet kan in<br />
aanmerking worden genomen en wordt weerlegd door<br />
het feit ..............<br />
(1) Overwegende dat de tijdens het openbaar onderzoek<br />
uitgebrachte bezwaren en opmerkingen als volgt kunnen<br />
geëvalueerd:<br />
(1) Overwegende dat de elementen aangebracht door de<br />
aanvrager, gehoord door de Gewestelijke/Provinciale<br />
(1) Milieuvergunningscommissie als volgt kunnen geëvalueerd:<br />
Overwegende dat (motivering vanuit oogpunt van de<br />
milieu-aspecten) gesteld kan worden dat de risico's voor<br />
de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu,<br />
op de wateren, op de natuur en op de mens buiten<br />
de inrichting) veroorzaakt door de gevraagde exploitatie/verandering<br />
(1) weliswaar/zelfs (1) mits naleving<br />
van gepaste milieuvergunningsvoorwaarden niet (1) tot<br />
een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;<br />
Overwegende de voormelde niet-verenigbaarheid van<br />
de gevraagde exploitatie/verandering (1) met de stedebouwkundige<br />
en ruimtelijke voorschriften/met het milieu<br />
(1); dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde<br />
vergunning te weigeren;<br />
– (1) Schrappen wat niet past<br />
BESLUIT :<br />
..................................................... (1), aan<br />
............................................. , wonende/gevestigd (1)<br />
................................................ , straat,<br />
................................................................ , nr. .............................. ,<br />
geen vergunning werd verleend voor een termijn van<br />
.............................. tot ........................................<br />
1) om<br />
een inrichting te exploiteren met als voorwerp:<br />
(minimum opgave van alle op de inrichting van toepassing<br />
zijnde rubrieken van de indelingslijst,)<br />
gelegen in de gemeente ...................................... , kadastraal<br />
bekend: afdeling ................................., sectie<br />
................................................ ,<br />
perceelnr(s) ....................................... !<br />
te exploiteren/verder te exploiteren/te veranderen. (1)<br />
De beslissing met bijlagen, ligt gedurende de periode<br />
van ........................................ tot ........................................ , ter<br />
inzage van het publiek bij de ........................................ diensten<br />
van het gemeentebestuur.<br />
Tegen deze beslissing is/is geen (1) beroep mogelijk bij<br />
DE BESTENDIGE DEPUTATIE van de provincieraad van<br />
........................................ /DE VLAAMSE MINISTER BE-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 405
VOEGD VOOR HET LEEFMILIEU (1), overeenkomstig de<br />
bepalingen van het Algemeen Reglement betreffende de<br />
milieuvergunning.<br />
Het beroep moet uiterlijk worden ingediend op datum<br />
van ........................................ voor degene die louter aangewezen<br />
is op de kennisname via dit bericht en de inzage<br />
bij het gemeentebestuur.<br />
Tot staving van de ontvankelijkheid dient bij het beroep<br />
gevoegd:<br />
een door het gemeentebestuur af te leveren attest waaruit<br />
de datum van de bekendmaking van de beslissing<br />
blijkt;<br />
een bewijs van de betaling van de dossiertaks.<br />
De Burgemeester,<br />
– (1) Schrappen wat niet past.<br />
BIJLAGE 11<br />
Model van het proces-verbaal van<br />
bemonstering en/of van controle van<br />
afvalwaters<br />
(artikel 62 van het Vlarem)<br />
Proces-verbaal van bemonstering en/of controle van afvalwaters<br />
Op de ........................................ van de maand<br />
........................................ van het jaar negentienhonderd<br />
........................................ te ........................................ uur heb<br />
ik, ondergetekende ........................................ (hoedanigheid)<br />
........................................ mij naar (provincie, gemeente)<br />
........................................ begeven om de lozing<br />
van afvalwater afkomstig van ........................................ te<br />
controleren<br />
De Heer ........................................<br />
(eventuele hoedanigheid) ........................................<br />
heeft de verrichtingen als getuige bijgewoond.<br />
I. Monsterneming (1)<br />
A. (1) Controle van een lozing van afvalwater in een gewoon<br />
oppervlaktewater<br />
Ik heb om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) van het geloosde water<br />
in dubbel en van ........................................ liter voor ieder<br />
exemplaar genomen. De lozing is gelegen te<br />
........................................<br />
(1) In het geval van gebruik van een gewoon oppervlaktewater<br />
Ik heb bovendien om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) in dubbel en van<br />
........................................ liter van ieder exemplaar genomen,<br />
in het gewoon oppervlaktewater<br />
........................................ genoemd, stroomopwaarts en<br />
stroomafwaarts van de lozing.<br />
(zie schets)<br />
(1) (in voorkomend geval)<br />
Ik heb bovendien om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) in dubbel en van<br />
........................................ liter van ieder exemplaar genomen,<br />
stroomopwaarts en stroomafwaarts van de lozing<br />
op volgende plaatsen ........................................<br />
(zie schets) (1)<br />
B. (1) Controle van een lozing van afvalwater in een<br />
openbare riool<br />
Ik heb om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) in dubbel en van<br />
........................................ liter voor ieder exemplaar genomen<br />
van het water geloosd in de openbare riool gelegen<br />
te ...................................... (gemeente) .....................................<br />
straat ......................................<br />
(zie schets)<br />
C. (1) Controle van een lozing van afvalwater in een<br />
kunstmatige afvoerweg voor regenwater<br />
Ik heb om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) in dubbel en van<br />
........................................ liter voor ieder exemplaar genomen<br />
van het water geloosd in de kunstmatige afvoerweg<br />
gelegen te ........................................<br />
(zie schets).<br />
D. Ik heb de volgende verrichtingen uitgevoerd:<br />
E. De flessen werden volledig gevuld en hermetisch gesloten.<br />
F. Vervolgens heb ik hierbijgevoegde bijlage ingevuld<br />
die de heer ........................................ mede ondertekend<br />
heeft.<br />
G. Ik heb de monsters op ........................................ om<br />
........................................ uur, naar het laboratorium (naam<br />
en adres)........................................ gestuurd/overhandigd<br />
(1) en heb er een afschrift bijgevoegd van de bijlage aan<br />
het proces-verbaal.<br />
H. Eventuele opmerkingen<br />
I. Ik heb onmiddellijk na de monsterneming de heer<br />
a) die de vermoedelijke verantwoordelijke is voor de lozing<br />
(1)<br />
b) vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de ........................................ lozing (1) laten weten<br />
dat het gedeelte van de monsters dat voor een eventuele<br />
contra-analyse bestemd is, vanaf<br />
........................................ tot ........................................ van<br />
........................................ uur tot ........................................ uur<br />
ter zijner beschikking zal worden gehouden op volgend<br />
adres: ........................................<br />
ofwel: ........................................<br />
II. Controle door middel van meetapparatuur van<br />
de inrichting (1)<br />
Het afvalwater wordt geloosd op volgende plaats<br />
........................................<br />
(zie schets) (1).<br />
De meetapparatuur wordt gebruikt door het bedrijf of<br />
instelling:<br />
Ik heb om ........................................ uur volgende kenmerken<br />
van het geloosde water opgenomen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
De heer<br />
– die de vermoedelijke verantwoordelijke is van de lozing<br />
(1)<br />
– vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing (1), was aanwezig bij de controle<br />
(1)<br />
Opmerkingen:<br />
III. Controle door middel van toestellen gebruikt (1)<br />
a) door toezichthoudende ambtenaren (1)<br />
b) door het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (1)<br />
c) door erkend laboratorium (1)<br />
d) door (1)<br />
Het afvalwater wordt geloosd op volgende plaats<br />
(zie schets) (1)<br />
Type van toestellen<br />
Ik heb om ........................................ uur door middel van<br />
deze toestellen de volgende kenmerken opgenomen:<br />
De heer<br />
– die de vermoedelijke verantwoordelijke is voor de lozing<br />
(1)<br />
– vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing (1), was aanwezig bij de controle<br />
en erkent de uitslagen van de hierboven aangegeven<br />
metingen (1)<br />
Handtekening van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing of zijn vertegenwoordiger<br />
Opmerkingen<br />
IV. Tot staving waarvan ik onderhavig proces-verbaal<br />
heb opgesteld recht te dienen.<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
Bijlage aan het proces-verbaal van monsterneming van<br />
water<br />
In de volgende tabel, de kolommen met betrekking tot<br />
het monster invullen met inachtnemingen van de volgende<br />
opmerkingen:<br />
Kolom nr. 1: de nummers der flessen die hetzelfde monster<br />
inhouden, moeten op elkaar volgen.<br />
Kolom nr. 2: de provincie aanduiden indien andere gemeenten<br />
dezelfde naam dragen.<br />
Kolom nr. 3: kolom uitsluitend in te vullen indien het<br />
monster betrekking heeft op een gewoon oppervlaktewater.<br />
Kolom nr. 5: de juiste plaats van de monsterneming,<br />
klaar aanduiden, bijvoorbeeld voor een inrichting die<br />
verschillende lozingen heeft, aanduiden over welke lozing<br />
het gaat, voor een waterloop vermelden op welke<br />
oever en op welke geraamde afstand van een gekozen<br />
referentiepunt.<br />
Kolom nr. 6 en 7: datum en uur van de monsterneming<br />
Nr. der flessen Gemeente Bedrijf Oppervl.water Plaats der monsterneming Datum Uur Temperatuur Opmerkingen<br />
1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
De monstering werd uitgevoerd door: De lege flessen moeten teruggezonden worden aan:<br />
Naam van de ambtenaar: Naam van de ambtenaar:<br />
406 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Hoedanigheid: Hoedanigheid:<br />
Adres: Adres:<br />
– (1) Doorhalen wat niet van toepassing is<br />
BIJLAGE 12<br />
Model van het proces-verbaal van<br />
bemonstering en/of controle van in de lucht<br />
geloosde stoffen<br />
(artikel 62 van het Vlarem)<br />
Proces-verbaal van bemonstering en/of controle van<br />
stoffen geloosd in de lucht<br />
Op de ........................................ van de maand<br />
........................................ van het jaar negentienhonderd<br />
........................................ te ........................................ uur heb<br />
ik, ondergetekende, ........................................ (hoedanigheid)<br />
........................................ mij naar (provincie, gemeente)........................................<br />
begeven om de lozing in<br />
de lucht afkomstig van ........................................ te controleren.<br />
De Heer ........................................<br />
(eventuele hoedanigheid) ........................................<br />
heeft de verrichtingen als getuige bijgewoond.<br />
I. Monsterneming (1)<br />
Ik heb om ........................................ uur<br />
........................................ monster(s) van de in de lucht geloosde<br />
stoffen in dubbel en van ........................................ liter<br />
voor ieder exemplaar genomen. De lozingsbron is gelegen<br />
te ........................................<br />
(zie schets) (1)<br />
A. Ik heb de volgende verrichtingen uitgevoerd.<br />
B. De monsters worden in de volgende fysische omstandigheden,<br />
ten einde wijzigingen in de samenstelling van<br />
het monster zoveel mogelijk te vermijden, verzameld en<br />
bewaard:<br />
C. Vervolgens heb ik hierbijgevoegde bijlage ingevuld<br />
die de heer........................................ mede ondertekend<br />
heeft.<br />
D. Ik heb de monster op ........................................ om<br />
........................................ uur, naar het laboratorium (naam<br />
en adres) ........................................ gestuurd/overhandigd<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige<br />
– (1) Doorhalen wat niet van toepassing is<br />
BIJLAGE 13<br />
Model van het proces-verbaal van uitvoering<br />
van monstername van afvalstoffen<br />
(artikel 62 van het Vlarem)<br />
Proces-verbaal van bemonstering van afvalstoffen<br />
Op de ....................................... van de maand<br />
....................................... van het jaar negentienhonderd<br />
(1) en heb er een afschrift bijgevoegd van de bijlage aan<br />
het proces-verbaal.<br />
E. Eventuele opmerkingen<br />
F. Ik heb onmiddellijk na de monsterneming de heer<br />
a) die de vermoedelijke verantwoordelijke is voor de lozing<br />
(1);<br />
b) vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing (1) laten weten dat het gedeelte<br />
van de monsters dat voor een eventuele contra-analyse<br />
bestemd is, vanaf ........................................ tot<br />
........................................ van ........................................ uur tot<br />
........................................uur ter zijner beschikking zal worden<br />
gehouden op volgend adres: ........................................<br />
ofwel: ........................................<br />
II. Controle door middel van meetapparatuur van<br />
de inrichting (1)<br />
De lozing gebeurt in de lucht op volgende plaats:<br />
.......................................<br />
De meetapparatuur wordt gebruikt door het bedrijf of<br />
instelling: .......................................<br />
Ik heb om ....................................... uur volgende kenmerken<br />
van de geloosde stoffen opgenomen<br />
.......................................<br />
De Heer<br />
– die de vermoedelijke verantwoordelijke is voor de lozing<br />
(1)<br />
– vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing (1) was aanwezig bij de controle<br />
(1)<br />
Opmerkingen: .......................................<br />
III. Controle door middel van toestellen gebruikt (1)<br />
a) door toezichthoudende ambtenaren (1);<br />
b) door het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (1)<br />
c) door erkend laboratorium (1)<br />
d) door (1)<br />
....................................... te ....................................... uur heb ik,<br />
ondergetekende ....................................... (hoedanigheid)<br />
....................................... mij naar (provincie gemeente).......................................<br />
begeven om de scheikundige<br />
samenstelling van afvalstoffen afkomstig van<br />
....................................... te controleren.<br />
De Heer .......................................<br />
(eventuele hoedanigheid) .......................................<br />
heeft de verrichtingen als getuige bijgewoond<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
De lozingsbronnen zijn gelegen op volgende plaats(en):<br />
.......................................<br />
(zie schets) (1)<br />
Type van toestellen .......................................<br />
Ik heb om ....................................... uur door middel van<br />
deze toestellen de volgende kenmerken opgenomen:<br />
De Heer<br />
– die de vermoedelijke verantwoordelijke is voor de lozing<br />
(1)<br />
– vertegenwoordiger van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing (1), was aanwezig bij de controle<br />
en erkent de uitslagen van de hierboven aangegeven<br />
metingen (1).<br />
Handtekeningen van de vermoedelijke verantwoordelijke<br />
voor de lozing of zijn vertegenwoordiger<br />
Opmerkingen<br />
IV. Tot staving waarvan ik onderhavig proces-verbaal<br />
heb opgesteld om naar recht te dienen.<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
– (1) Doorhalen wat niet van toepassing is<br />
Bijlage aan het proces-verbaal van bemonstering<br />
In de volgende tabel, de kolommen met betrekking tot<br />
het monster invullen met inachtneming van de volgende<br />
opmerkingen:<br />
Kolom nr. 1: de nummers der monsterrecipiënten die<br />
hetzelfde monster inhouden, moeten op elkaar volgen.<br />
Kolom nr. 2: de provincie aanduiden indien andere gemeenten<br />
dezelfde naam dragen.<br />
Kolom nr. 3: adres en eventueel de productieeenheid<br />
vermelden.<br />
Kolom nr. 4: de juiste plaats van monsterneming klaar<br />
aanduiden, bijvoorbeeld voor een inrichting die verschillende<br />
lozingspunten heeft aanduiden over welke lozingspunten<br />
het gaat:<br />
Nr. der recip. Gemeente Bedrijf Plaats der monsterneming Datum Uur Temperatuur Opmerkingen<br />
1 2 3 4 5 6 7 8<br />
De monsterneming werd uitgevoerd door: De lege recipënten moeten teruggezonden worden aan:<br />
Naam van de ambtenaar: Naam van de ambtenaar:<br />
Directie: Hoedanigheid:<br />
Hoedanigheid: Adres:<br />
Adres:<br />
A. Ik heb om ....................................... uur<br />
....................................... monster(s) van:<br />
– een afvalstof geïdentificeerd als (1)<br />
.......................................<br />
– een nog niet geïdentificeerde afvalstof (1).<br />
De afvalstof bevond zich in vaste/vloeibare/gasvormige<br />
(1) toestand op volgende plaats (eventueel schets):<br />
.......................................<br />
B. Ik heb de volgende verrichtingen uitgevoerd<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 407
C. De recipiënten/zakken/omslagen (1) werden ter<br />
plaatse gesloten en verzegeld.<br />
D. Vervolgens het ik hierbijgevoegde bijlage ingevuld<br />
die de Heer ....................................... mede ondertekend<br />
heeft.<br />
E. Ik heb onmiddellijk na de monsterneming aan de<br />
Heer<br />
a) die de vermoedelijke bezitter van de afvalstof is<br />
b) vertegenwoordiger van de vermoedelijke bezitter van<br />
de afvalstof (1)<br />
één exemplaar van de monsters overhandigd<br />
F. Ik heb het tweede exemplaar van de monsters op<br />
....................................... om ....................................... uur, naar<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
– (1) Doorhalen wat niet van toepassing is<br />
BIJLAGE 14<br />
Model van het proces-verbaal van<br />
monstername inzake<br />
grondwaterverontreiniging (artikel 62 van het<br />
Vlarem)<br />
Proces-verbaal van monstername inzake grondwaterverontreiniging<br />
Op de ....................................... van de maand<br />
....................................... van het jaar negentienhonderd<br />
....................................... te ....................................... uur heb ik,<br />
ondergetekende ....................................... (hoedanigheid)<br />
...................................... mij naar (provincie, gemeente)<br />
....................................... begeven voor de controle van een<br />
mogelijke grondwaterverontreiniging te<br />
.......................................<br />
De Heer .......................................<br />
(eventuele hoedanigheid) .......................................<br />
heeft de verrichtingen als getuige bijgewoond<br />
I. Monsterneming<br />
A. Van het grondwater<br />
Ik heb om ....................................... uur<br />
....................................... monster(s) van het grondwater genomen<br />
van ....................................... liter elk.<br />
Het monsternamepunt is gesitueerd te<br />
........................................................................................................<br />
....................................................<br />
........................................................................................................<br />
.................................................... (eventueel schets)<br />
het laboratorium (naam en adres) .......................................<br />
gestuurd/overhandigd (1) en heb er een afschrift bijgevoegd<br />
van de bijlage aan het proces-verbaal.<br />
G. Ik heb het derde exemplaar van de monsters op<br />
....................................... om ....................................... uur, aan<br />
het bestuur te ....................................... ter bewaring gegeven.<br />
H. Eventuele opmerkingen:<br />
I. Ik heb tevens het volgende ter plaatse vastgesteld<br />
(eventueel situatieschets):<br />
J. Tot staving waarvan ik onderhavig proces-verbaal<br />
heb opgesteld om naar recht te dienen.<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
B. Van de bodem<br />
Ik heb om ....................................... uur<br />
....................................... monster(s) genomen van de bodem.<br />
Het monsternamepunt is gesitueerd te<br />
........................................................................................................<br />
....................................................<br />
........................................................................................................<br />
.................................................... (eventueel schets)<br />
C. Van een mogelijk verontreinigende stof<br />
Ik heb om ....................................... uur<br />
....................................... monster(s) genomen van:<br />
– de stof geïdentificeerd als (1): .......................................<br />
– van een nog niet geïdentificeerde (1).<br />
De stof bevond zich in vaste/vloeibare/gasvormige (1)<br />
toestand<br />
Het monsternamepunt is gesitueerd te<br />
....................................... (eventueel schets)<br />
D. Ik heb de volgende verrichtingen ter plaatse uitgevoerd:<br />
E. De recipiënten werden ter plaatse gesloten en verzegeld.<br />
F. Vervolgens hbt ik de hierbijgaande bijlagen ingevuld<br />
die de Heer...................................... mede ondertekend<br />
heeft.<br />
G. Ik ben de monsters op ....................................... om<br />
....................................... uur, naar het laboratorium (naam<br />
en adres)....................................... gestuurd/overhandigd<br />
(1) en er een afschrift bijgevoegd van de bijlagen van het<br />
proces-verbaal.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
Bijlage aan het proces-verbaal van monstername van afvalstoffen<br />
In de volgende tabel, de kolommen met betrekking tot<br />
het monster invullen met inachtname van de volgende<br />
opmerkingen:<br />
Kolom nr. 1: de nummers van de recipiënten/zakken/omslagen<br />
die hetzelfde monster inhouden, moeten<br />
op elkaar volgen.<br />
Kolom nr. 2: de provincie aanduiden indien andere gemeenten<br />
dezelfde naam dragen.<br />
Kolom nr. 5 en 6: datum en uur van de monsterneming<br />
Nr. der recip. Gemeente Bedrijf Aard van de genomen afvalstof Datum Uur Temperatuur Opmerkingen<br />
1 2 3 4 5 6 7 8<br />
De monstering werd uitgevoerd door: De lege recipënten/zakken moeten teruggezonden worden aan:<br />
Naam van de ambtenaar: Naam van de ambtenaar:<br />
Hoedanigheid: Hoedanigheid:<br />
Adres: Adres:<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de getuige:<br />
H. Eventuele opmerkingen<br />
I. Ik heb onmiddellijk na de monsterneming de heer<br />
......................................<br />
a) die de vermoedelijke overtreder is (1),<br />
b) die de vertegenwoordiger van de vermoedelijke overtreder<br />
is, laten weten dat het gedeelte van de monsters<br />
dat voor een eventuele contra-analyse bestemd is, vanaf<br />
....................................... tot ....................................... uur ter<br />
zijner beschikking zal gehouden worden op het volgend<br />
adres:<br />
II. Ik heb tevens het volgende ter plaatse vastgesteld<br />
(eventueel situatieschets)<br />
Tot staving waarvan ik onderhavig proces-verbaal heb<br />
opgesteld om naar recht te dienen.<br />
Handtekening van de ambtenaar en van de eventuele<br />
getuige:<br />
Bijlage aan het proces-verbaal van monstername inzake<br />
grondwaterverontreiniging<br />
In de volgende tabel, de kolommen met betrekking tot<br />
het monster invullen met inachtname van de volgende<br />
opmerkingen:<br />
Kolom nr. 1: de nummers van de recipiënten die hetzelfde<br />
monster inhouden, moeten op elkaar volgen.<br />
Kolom nr. 2: de provincie aanduiden indien andere gemeenten<br />
dezelfde naam dragen.<br />
Kolom nr. 4 en 5: datum en uur van de monsterneming.<br />
Nr. der recipiënten Gemeente Plaats der monsterneming Datum Uur Temperatuur Opmerkingen<br />
1 2 3 4 5 6 7<br />
408 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
De monstering werd uitgevoerd door: De lege recipiënten/zakken moeten teruggezonden worden aan:<br />
Naam van de ambtenaar: Naam van de ambtenaar:<br />
Hoedanigheid: Hoedanigheid:<br />
Adres: Adres:<br />
– (1) Doorhalen wat niet van toepassing is<br />
Blz: 645 – Omzendbrief (Vlarem/93/01) 28 juli 1993<br />
Omzendbrief (Vlarem/93/01) 2 8 j u l i<br />
1993 betreffende het besluit van de<br />
Vlaamse Executieve van 28 oktober<br />
1992, Belgisch Staatsblad van 2 februari<br />
1993, tot wijziging van het besluit van de<br />
Vlaamse Executive van 6 februari 1991,<br />
Belgisch Staatsblad van 26 juni 1991,<br />
houdende vaststelling van het Vlaams reglement<br />
betreffende de milieuvergunning<br />
(B.S., 20 augustus 1993)<br />
Het besluit van de Vlaamse Executieve van 28 oktober<br />
1992 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Executieve<br />
van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het<br />
Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, geheten<br />
Vlarem titel I, is op 1 maart 1993 in werking getreden.<br />
Het bevat een aantal wijzigingen die vooral verband<br />
houden met het vereenvoudigen van de administratieve<br />
procedures en het vermijden van overbodige procedures<br />
opdat een meer doeltreffend gebruik zou kunnen worden<br />
gemaakt van het vergunningsstelsel voor inrichtingen<br />
die geacht worden hinderlijk te zijn voor mens en<br />
milieu.<br />
Omdat bepaalde wijzigingen de verantwoordelijkheid<br />
over de vergunningplicht bij de vergunningverlenende<br />
overheid – voorts als overheid vermeld – leggen, is het<br />
wenselijk verduidelijking te verschaffen opdat een gelijke<br />
behandeling zou ontstaan in het gehele Vlaamse Gewest.<br />
Die verduidelijking wordt daar waar nodig geacht, artikelsgewijs<br />
gegeven op het besluit van de Vlaamse Executieve<br />
van 28 oktober 1992.<br />
1. Artikel 1 (wijziging artikel 2 Vlarem I)<br />
1.1. Voor bepaalde als hinderlijk geachte inrichtingen<br />
die onlosmakelijk verbonden zijn met de woonfunctie<br />
van een onroerend goed dat hoofdzakelijk voor bewoning<br />
wordt gebruikt, vervalt de meldingsplicht.<br />
Dat zijn volgens de indelingslijst :<br />
– 3.4.: het lozen van normaal huisafvalwater in de openbare<br />
riolen.<br />
– 17.3.6.1.a: de opslag van minder dan 5.000 l stookolie.<br />
1.2. Voor de andere meldingsplichtige inrichtingen die<br />
onlosmakelijk verbonden zijn met de woonfunctie van<br />
een onroerend goed dat hoofdzakelijk voor bewoning<br />
wordt gebruikt, geldt de vereenvoudigde meldingsplicht;<br />
voor de gevraagde gegevens is geen formulier<br />
voorgeschreven.<br />
2. Artikel 2 (wijziging artikel 5 Vlarem I)<br />
2.1. Alle inrichtingen van klasse 1 en 2 zijn vergunningplichtig<br />
Volgens de definitie van het milieuvergunningsdecreet<br />
van 28 juni 1985 kan één inrichting weliswaar bestaan<br />
uit verschillende als hinderlijk geachte inrichtingen die<br />
op de indelingslijst vermeld staan onder verscheidene<br />
rubrieknummers en subrubrieknummers.<br />
Behoren die als hinderlijk geachte inrichtingen tot verschillende<br />
klassen dan wordt de totale inrichting ingedeeld<br />
bij de hoogste klasse daarvan, althans voor wat betreft<br />
het toezicht en de vergunningsprocedure.<br />
2.2. Veranderen van een vergunde inrichting<br />
Wordt voor een vergunde inrichting een verandering beoogd,<br />
dan kunnen zich verschillende situaties voordoen.<br />
2.2.1. Een vergunde inrichting van klasse 2 zal door veranderen<br />
overgaan naar een klasse 1 inrichting (artikel 5,<br />
§1, 2°, a –VlaremI).<br />
Altijd moet een vergunningsaanvraag worden ingediend<br />
bij de bevoegde overheid.<br />
2.2.2. Een vergunde inrichting van klasse 1 of 2 wil veranderen<br />
door toevoegen – wat volgens de definitie betekent<br />
uitbreiden op percelen die niet tot de vergunning<br />
behoren – van een als hinderlijk geachte inrichting, ongeacht<br />
de klasse – (artikel 5, § 1, 20, a –VlaremI).<br />
Altijd moet een vergunningsaanvraag worden ingediend<br />
bij de bevoegde overheid.<br />
2.2.3. Een vergunde inrichting van klasse 1 of 2 wil een<br />
andere als hinderlijk geachte inrichting van klasse 1 of 2<br />
dan diegene die reeds tot de vergunning behoren, voegen<br />
bij haar inrichting op de percelen die al tot de vergunning<br />
behoren – (artikel 5, § 1, 1°, Vlarem I).<br />
Altijd moet een vergunningsaanvraag worden ingediend<br />
bij de bevoegde overheid.<br />
Dergelijke bijvoeging valt niet onder de definitie veranderen<br />
van een inrichting uit het milieuvergunningsdecreet.<br />
2.2.4. Een vergunde inrichting van klasse 1 of 2 wil een<br />
andere als hinderlijk geachte inrichting van klasse 3 dan<br />
diegene die reeds tot de vergunning behoren, voegen bij<br />
haar inrichting op de percelen die al tot de vergunning<br />
behoren – (artikel 5, § 1, 2°, b, Vlarem I).<br />
Een melding bij de bevoegde overheid kan gebeuren.<br />
De bijvoeging houdt dezelfde kleine risico's en hinder in<br />
als bij vergelijkbare uitbating, los van een vergunde inrichting.<br />
Niettemin kan de historiek van het bedrijf aanleiding geven<br />
om te besluiten dat toch een vergunningsaanvraag<br />
noodzakelijk is (zie 2.2.5.2.).<br />
2.2.5. Een vergunde inrichting van klasse 1 of 2 wil een<br />
verandering doorvoeren binnen de vergunde percelen<br />
en binnen 1 of meer als hinderlijk geachte inrichtingen<br />
van klasse 1 of 2 die reeds in de vergunning zijn opgenomen<br />
– (artikel 5, § 1, 2°, b, – Vlarem I).<br />
Dat betekent dat de inrichting haar bestaande al, hinderlijk<br />
geachte inrichtingen volgens de definities wil uitbreiden<br />
of wijzigen binnen de vergunde percelen.<br />
Een vergunningsaanvraag zal nodig zijn telkens wanneer<br />
de verandering<br />
een bijkomend risico inhoudt;<br />
een aantasting van het leefmilieu kan inhouden;<br />
of de bestaande hinder kan vergroten.<br />
2.2.5.1. In de praktijk zal dat zeker steeds het geval zijn<br />
wanneer de verandering het vergroten van de als hinderlijk<br />
geachte inrichting met meer dan 50 % inhoudt.<br />
Het % slaat op de eenheid die wordt gebruikt om de<br />
drempelwaarde voor de klasse-indeling in de rubriek of<br />
subrubriek aan te duiden.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (Vlarem/93/01) 28 juli 1993<br />
In de gevallen waarbij in de indelingslijst geen eenheid<br />
wordt vastgesteld, wordt verwezen naar de toepasbare<br />
eenheid zoals ze blijkt uit de geldende vergunning.<br />
2.2.5.2. De historiek van het bedrijf zal een tweede argument<br />
zijn om al of niet een vergunningsaanvraag te eisen:<br />
o.m. veranderingen die reeds het voorwerp van een<br />
weigeringsbeslissing hebben uitgemaakt, behoren tot<br />
de veranderingen die bijkomende risico's en hinder inhouden,<br />
een vergunningsaanvraag is nodig.<br />
2.2.5.3. In de gevallen waar de verandering het vergroten<br />
van de als hinderlijk geachte inrichting met minder<br />
dan 50 % inhoudt, het verplaatsen van de als hinderlijk<br />
geachte inrichting binnen de vergunde percelen of het<br />
gebruiken van een andere fabricagemethode, kan die<br />
verandering worden gemeld bij de bevoegde overheid.<br />
De overheid zal voor ieder van die meldingen een onderzoek<br />
moeten voeren om al of niet vast te stellen of de verandering<br />
– een bijkomend risico inhoudt;<br />
– een aantasting van het leefmilieu kan inhouden;<br />
– of de bestaande hinder kan vergroten.<br />
Indien de melding daaraan niet voldoet, moet een vergunningsaanvraag<br />
worden ingediend.<br />
2.2.5.4. Indien de verandering het vergroten van de als<br />
hinderlijk geachte inrichting beoogt waardoor het geheel<br />
onderworpen wordt aan een milieueffectrapport of<br />
een veiligheidsrapport, is altijd een vergunningsaanvraag<br />
nodig.<br />
De vergunningsaanvraag moet het noodzakelijke MER<br />
of VR bevatten.<br />
2.2.6. Een vergunde inrichting van klasse 1 of 2 wil een<br />
verandering doorvoeren binnen 1 of meer als hinderlijk<br />
geachte inrichtingen van klasse 3 die reeds in de vergunning<br />
zijn opgenomen.<br />
Een melding bij de bevoegde overheid kan gebeuren indien<br />
door de verandering de als hinderlijk geachte inrichting<br />
van klasse 3 blijft – (artikel 5, § 1, 2°, b, –<br />
Vlarem I).<br />
De verandering houdt dezelfde kleine risico's en hinder<br />
in als bij vergelijkbare uitbating, los van de vergunde inrichting.<br />
Een vergunningsaanvraag bij de bevoegde overheid<br />
moet gebeuren indien door de verandering de als hinderlijk<br />
geachte inrichting van klasse verhoogt –<br />
(artikel 5, § 1, 2°, a, – Vlarem I).<br />
2.3. Veranderen van een gemelde inrichting<br />
Wordt voor een gemelde inrichting een verandering beoogd,<br />
dan kunnen zich 2 situaties voordoen.<br />
2.3.1. Een gemelde inrichting wil door veranderen overgaan<br />
naar een klasse 1 of 2 inrichting – (artikel 5, § 1, 1°,<br />
–VlaremI).<br />
Altijd moet een vergunningsaanvraag worden ingediend<br />
bij de bevoegde overheid.<br />
2.3.2. Een gemelde inrichting wil veranderen door nog<br />
een meldingsplichtige inrichting in gebruik te nemen –<br />
(artikel 2, § 1).<br />
Een melding bij het college van burgemeester en schepenen<br />
moet gebeuren.<br />
Daags na de melding kan de inrichting geëxploiteerd<br />
worden.<br />
2.4. Procedure melden verandering<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 409
2.4.1. Voor het melden van een geplande verandering<br />
wordt geen dossiertaks geheven.<br />
2.4.2. De aanvrager dient die melding te doen op het<br />
voorgeschreven meldingsformulier bedoeld in artikel 2,<br />
Vlarem I.<br />
Het meldingsformulier met de noodzakelijke bijlagen<br />
wordt bij aangetekende zending, gestuurd naar de overheid<br />
die de laatste vergunning heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden<br />
laatst heeft gewijzigd. De overgangsbepalingen<br />
van artikel 73 – Vlarem I gelden ook<br />
hier.<br />
Het bundel kan ook rechtstreeks worden afgegeven (tegen<br />
ontvangstbewijs) bij diezelfde overheid.<br />
Indien de overheid die gevat werd door een beroep, de<br />
beslissing van eerste aanleg heeft bevestigd of de aanvraag<br />
heeft geweigerd, blijft de overheid in eerste aanleg<br />
bevoegd.<br />
2.4.3. Er werd geen formele behandelingsprocedure<br />
vastgelegd.<br />
De behandelingstermijn die de overheid krijgt, bedraagt<br />
60 dagen. Die termijn is een termijn van orde. Binnen<br />
die termijn dient de volledige behandeling te gebeuren.<br />
Om tot een gemotiveerde beslissing te komen, kan de<br />
overheid beroep doen op de verschillende adviesverlenende<br />
overheidsorganen, afhankelijk van de aard van de<br />
inrichting.<br />
2.4.3.1. Beslist de overheid dat zij akte kan nemen van de<br />
gevraagde verandering, dan geldt die akte als vergunning.<br />
De akte bevat alle elementen die nodig zijn om de inrichting<br />
en de verandering te definiëren en bevat de motieven<br />
waarop zij is verleend.<br />
De akte geldt vanaf de datum van ondertekening en vervalt<br />
samen met het verstrijken van de eerdere vergunning<br />
van de inrichting.<br />
De verandering mag geëxploiteerd worden daags na de<br />
ondertekening van de akte.<br />
Op die akte zijn de bekendmakingsprocedures voor vergunningen<br />
(artikel 34, 5°, artikel 35, 5°, of artikel 36, 5°,<br />
en artikel 31 Vlarem I) van toepassing.<br />
Tegen de akte van verandering kan beroep worden ingediend<br />
zoals tegen elke beslissing in eerste aanleg.<br />
2.4.3.2. Beslist de overheid dat een vergunningsaanvraag<br />
nodig is, dan wordt die beslissing uitsluitend naar<br />
de aanvrager verzonden bij aangetekende zending. Die<br />
beslissing bevat de motieven waarop de eis van een vergunningsaanvraag<br />
is gebaseerd.<br />
Tegen de beslissing dat een vergunningsaanvraag nodig<br />
is, bestaat geen beroepsmogelijkheid.<br />
2.4.3.3. Stelt de overheid vast dat de melding van de gevraagde<br />
verandering niet naar de bevoegde overheid<br />
werd verzonden, dan stuurt de overheid zelf het bundel<br />
door naar de bevoegde overheid en brengt de aanvrager<br />
daarvan op de hoogte bij gewone brief. Deze werkwijze<br />
past in een aangepaste dienstverlening van de overheid<br />
aan de burgers.<br />
De termijn van 60 dagen waarover de bevoegde overheid<br />
beschikt, vangt dan opnieuw aan.<br />
2.4.3.4. Stelt de overheid vast dat de melding onvolledig<br />
is, dan zendt zij de melding zo snel mogelijk terug naar<br />
de afzender met de vermelding van de ontbrekende gegevens.<br />
Het initiatief voor verdere stappen ligt geheel bij<br />
de indiener van de melding.<br />
2.4.4. De overheid beslist binnen een termijn van<br />
60 dagen na ontvangst van de melding.<br />
Zolang de overheid geen beslissing heeft getroffen, hetzij<br />
bij akteneming, hetzij na een vergunningsaanvraag,<br />
kan de geplande verandering niet opgericht, noch geëxploiteerd<br />
worden.<br />
2.4.5. Opdat de vereenvoudigde procedure voor veranderingen<br />
haar doel zou bereiken, is het nodig dat zowel<br />
de exploitant nauwkeurig zijn verplichtingen nakomt,<br />
als dat de overheid snel en accuraat haar beslissingen<br />
treft.<br />
2.4.6. Veranderingen aan vergunde inrichtingen die<br />
geen verband houden met de als hinderlijk geachte inrichtingen<br />
die op de indelingslijst voorkomen, zijn geen<br />
veranderingen in de juridische zin van het milieuvergunningsdecreet.<br />
Zij zijn niet meldingsplichtig, noch vergunningplichtig.<br />
3. Artikel 4 (wijziging artikel 20 Vlarem I)<br />
Om tot een beter onderbouwde besluitvorming te komen,<br />
is het aantal adviesverlenende overheidsorganen<br />
uitgebreid met 3 parastatalen.<br />
In geval een aanvraag betrekking heeft op het beleidsdomein<br />
waarvoor een specifieke parastatale bevoegd is, is<br />
een advies vereist van die parastatale voor die beleidsaspecten.<br />
In die zin moet in artikel 20, § 1, de zinsnede: naar gelang<br />
de aard van de inrichting in combinatie gelezen<br />
worden met artikel 20, § 2, 3° tot en met 7°.<br />
Dat betekent dat, naast de specifieke aanduidingen in de<br />
indelingslijst,<br />
– OVAM om advies moet worden gevraagd voor alle<br />
aanvragen voor inrichtingen voor de verwijdering van<br />
afvalstoffen,<br />
– VMM om advies moet worden gevraagd voor alle aanvragen<br />
voor inrichtingen waarvoor een emissiejaarverslag<br />
(artikel 99 Vlarem II) is vereist en alle aanvragen<br />
voor inrichtingen voor het lozen van afvalwater of koelwater.<br />
Uit de gecombineerde lectuur van de artikelen 3, 4, 5, 6<br />
en 7 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van<br />
28 oktober 1992 kan bezwaarlijk een andere conclusie<br />
getrokken worden ten voordele van het leefmilieu.<br />
Terzake zal nog een rechtzetting worden gepubliceerd<br />
in het Belgisch Staatsblad.<br />
4. Artikel 8 (wijziging artikel 30 Vlarem I)<br />
De vergunningstermijn begint nu steeds te lopen vanaf<br />
de ondertekening van het besluit, behalve in dat ene geval<br />
waar de vergunning geschorst wordt omwille van<br />
het ontbreken van een bouwvergunning. De aanvangsdatum<br />
van de vergunningstermijn is dan de datum<br />
waarop de bouwvergunning definitief is verleend.<br />
De einddatum van de vergunningstermijn ligt maximum<br />
20 jaar na de ondertekening van het besluit behalve<br />
in dat ene geval waar hij gekoppeld is aan de latere<br />
datum van de bouwvergunning.<br />
In alle andere gevallen ligt de einddatum vroeger en<br />
blijft hij dezelfde voor alle besluiten die getroffen worden<br />
voor een inrichting.<br />
Er moet steeds naar die einddatum worden verwezen bij<br />
veranderingen.<br />
Voor nieuwe inrichtingen vangt de in gebruik name van<br />
een inrichting aan met de aanvang van de bouw- of installatiewerken.<br />
Het exploiteren bevat volgens de definitie immers ook<br />
het installeren van een inrichting.<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 20 maart 1997<br />
5. Artikel 11 (wijziging artikel 35 Vlarem II)<br />
Het college van burgemeester en schepenen krijgt<br />
50 kalenderdagen om zijn advies uit te brengen en<br />
10 kalenderdagen om het te verzenden naar de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie. Hierdoor krijgt het<br />
college van burgemeester en schepenen meer tijd om<br />
zijn advies grondiger te stofferen. Dat ontslaat de provinciale<br />
milieuvergunningscommissie niet van haar evaluatie<br />
van de opmerkingen en bezwaren die geuit werden<br />
bij het openbaar onderzoek.<br />
Besluit:<br />
De wijzigingen aangebracht in Vlarem I door het Besluit<br />
van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992 zijn een<br />
eerste stap in de vereenvoudiging van een aantal administratieve<br />
procedures. Verdere wijzigingen mogen worden<br />
verwacht.<br />
Bij omzendbrief zullen steeds verduidelijking en toelichting<br />
worden verschaft.<br />
De omzendbrief van 11 mei 1992, LH 92/1, is vervallen<br />
voor de aspecten die geregeld worden door het Besluit<br />
van de Vlaamse Executieve van 28 oktober 1992.<br />
Ik verzoek U, Mijnheer de Gouverneur, deze omzendbrief<br />
zo snel mogelijk ter kennis te willen brengen van<br />
alle gemeentebesturen van uw provincie en hem te publiceren<br />
in het bestuursmemoriaal van de provincie.<br />
Blz: 980 – Omzendbrief 20 maart 1997<br />
Omzendbrief 20 maart 1997 betreffende<br />
de toepassing van de Vlaremsubrubriek<br />
32.1 «Feestzalen en lokalen<br />
met een dansgelegenheid» (B.S., 15 april<br />
1997)<br />
De toepassing van de subrubriek 32.1 van de Vlarem-indelingslijst<br />
die de indeling als hinderlijke inrichting regelt<br />
van «feestzalen en lokalen met een dansgelegenheid»,<br />
blijkt aanleiding te geven tot uiteenlopende interpretaties.<br />
Met deze omzendbrief wordt beoogd ter zake<br />
een meer eenduidige interpretatie tot stand te brengen.<br />
Bedoelde subrubriek luidt als volgt:<br />
rubriek omschrijving klasse<br />
32.1 Feestzalen en lokalen met een dansgelegenheid<br />
met een totale oppervlakte van de lokalen van<br />
100 m2 of meer<br />
Vallen niet onder deze indelingsrubriek:<br />
– eenmalig georganiseerde dansactiviteiten in<br />
tenten;<br />
– lokalen waarin enkel dansactiviteiten gekoppeld<br />
aan bijzondere gelegenheden zoals kermissen,<br />
carnavals, e.d., worden georganiseerd.<br />
Een eerste interpretatieprobleem betreft de toepassing<br />
van voormelde subrubriek op feestzalen. Daaromtrent<br />
wordt verduidelijkt dat de omschrijving «met een dansgelegenheid<br />
met een totale oppervlakte van de lokalen<br />
van 100 m2 of meer» zowel slaat op feestzalen als op lokalen.<br />
Zowel een feestzaal zonder dansgelegenheid als<br />
een feestzaal met een dansgelegenheid maar met een<br />
totale oppervlakte van de lokalen kleiner dan 100 m2 valt aldus buiten het toepassingsgebied van voormelde<br />
subrubriek.<br />
Een ander interpretatieprobleem betreft de betekenis<br />
die aan de omschrijving «lokalen waarin enkel dansactiviteiten<br />
gekoppeld aan bijzondere gelegenheden zoals<br />
kermissen, carnavals, e.d., worden georganiseerd» dient<br />
gegeven.<br />
Vooreerst weze verduidelijkt dat deze uitzondering zowel<br />
slaat op feestzalen als op lokalen.<br />
Verder betekent deze omschrijving dat er een bijzondere<br />
reden moet zijn om de dansactiviteit te organiseren.<br />
Naast de in de subrubriek vermelde voorbeelden «kermissen<br />
en carnavals» kunnen als bijkomende voorbeelden<br />
worden vermeld: een schoolfeest, een jaarfeest van<br />
410 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong><br />
bemerkingen<br />
2 T
een vereniging, een huwelijksfeest, een 25-jarig bestaan.<br />
Het betreft hier echter steeds plaatsen waar «occasioneel»<br />
dansactiviteiten kunnen plaatsgrijpen. Dit houdt<br />
in dat ook steeds samen aan de volgende criteria dient<br />
voldaan:<br />
– maximaal 12 dansgelegenheden per jaar;<br />
– maximaal 2 dansgelegenheden per maand;<br />
– het totaal van deze dansgelegenheden mag maximaal<br />
24 dagen per jaar bestrijken; indien een dansgelegenheid<br />
over twee dagen (avonduren + vroege morgen) is<br />
verspreid, dient voor deze gelegenheid twee dagen gerekend;<br />
met dit criterium worden bijgevolg langdurige<br />
dansgelegenheden in tijd en frequentie beperkt.<br />
Ten slotte kan er nog op gewezen worden dat ook voor<br />
de niet als hinderlijk ingedeelde inrichtingen een geluidsnormering<br />
van toepassing is. Met name gelden<br />
voor de geluidshinder door elektronisch versterkte muziek<br />
in dat geval de bepalingen van het koninklijk besluit<br />
van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen<br />
voor muziek in openbare en private inrichtingen.<br />
Ik verzoek u, geachte Gouverneur, deze omzendbrief ter<br />
kennis te willen brengen aan alle gemeentebesturen van<br />
uw provincie en hem te publiceren in het bestuursmemoriaal<br />
van de provincie.<br />
Blz: 980 – Omzendbrief (RO/97/06) 31 juli 1997<br />
Omzendbrief (RO/97/06) 31 juli 1997<br />
over de advisering m.b.t. de verenigbaarheid<br />
van «omlopen voor wedstrijden,<br />
test- en oefenritten met motorvoertuigen»<br />
zoals bepaald in rubriek 32.9, 1° en<br />
2° van VLAREM I, Bijlage 1, vastgesteld<br />
bij art. 1 van het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 26 juni 1996 (B.S.,<br />
19 augustus 1997)<br />
Voorwerp van de omzendbrief<br />
1. Deze omzendbrief betreft de elementen van toetsing<br />
voor advisering van de verenigbaarheid van luidruchtige<br />
ontspanningsinrichtingen en activiteiten die als hinderlijk<br />
zijn ingedeeld in de tweede of derde klasse volgens<br />
de indelingslijst van het besluit van 6 februari 1991 houdende<br />
vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende<br />
de milieuvergunning (Titel I van het Vlarem<br />
rubrieknummer 32) en dus onverminderd de toepassing<br />
van dit reglement. Meer in het bijzonder gaat het binnen<br />
die categorie om de activiteiten of inrichtingen met betrekking<br />
tot omlopen voor wedstrijden, test- en oefenritten<br />
met motorvoertuigen (rubriek 32.9), zoals gewijzigd<br />
bij art. 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
26 juni 1996, die aan volgend profiel beantwoorden:<br />
– er is slechts sprake van een beperkt aantal activiteiten<br />
(maximaal drie per jaar)<br />
– de activiteit is van korte duur<br />
– er is geen langdurige impact op de omgeving<br />
– er gaat geen bouwvergunningplichtige activiteit mee<br />
gepaard.<br />
Aanleiding<br />
2. Naar aanleiding van de toepassing van de VLAREMmilieuwetgeving<br />
en sectoriële normen en onder meer de<br />
verplichte adviesverlening van AROHM in de beroepsprocedure<br />
van milieuvergunningen klasse 2 en de gebeurlijke<br />
adviesvraag in andere gevallen, duiken problemen<br />
op bij als tijdelijk te omschrijven activiteiten (enkele<br />
dagen per jaar) wat hun verenigbaarheid met de bestemming<br />
betreft, zoals die werd vastgelegd in de plannen<br />
van aanleg, in het bijzonder in de gewestplannen.<br />
3. Geregeld werd vastgesteld dat in deze zaken zonder<br />
meer negatief geadviseerd werd. Tot nu toe werd er van<br />
uitgegaan dat deze activiteiten of inrichtingen onverenigbaar<br />
zijn met andere bestemmingen dan die van de<br />
gebieden voor dagrecreatie. Motocross bijvoorbeeld, is<br />
geen landbouwactiviteit of industrieel of ambachtelijk<br />
bedrijf en werd tot nog toe als niet verenigbaar beschouwd<br />
met de bestemming agrarisch of industriegebied.<br />
Er werd daarbij geen onderscheid gemaakt tussen<br />
activiteiten of inrichtingen die wel aan het onder punt 1<br />
vermeld profiel beantwoorden en inrichtingen of activiteiten<br />
die dat niet doen.<br />
4. Nadere studie van het K.B. van 28 december 1972 betreffende<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen<br />
en gewestplannen en de daarbij horende<br />
toelichting, doet echter besluiten dat het in de eerste<br />
plaats de bedoeling is werken en handelingen met een<br />
langdurige bodembezettende impact te reglementeren.<br />
De in deze omzendbrief bedoelde activiteiten mogen per<br />
definitie niet het verder rationeel gebruik van de grond<br />
in de weg staan.<br />
Toepassingsgebied<br />
5. Gebruik van grond kan op twee manieren de bestemming<br />
in het gedrang brengen: doordat de frequentie van<br />
de inname van de ruimte dermate hoog is dat het gebruik<br />
waarvoor de grond bestemd is volgens de geldende<br />
plannen van aanleg, onmogelijk wordt gemaakt en<br />
anderzijds doordat het – eventueel zelfs eenmalig – gebruik<br />
een dergelijke impact heeft op het terrein dat het<br />
terrein zelf ongeschikt wordt voor het gebruik waarvoor<br />
het volgens de geldende plannen van aanleg bestemd is.<br />
Wat de tweede manier betreft, kan volgend voorbeeld<br />
gegeven worden: een natuurgebied kan dermate kwetsbaar<br />
zijn of verstoord worden dat zelfs een eenmalige<br />
motocross de natuurwaarden (fauna en flora) er voor<br />
langere tijd in belangrijke mate aantast en het herstel<br />
van de oorspronkelijke toestand er slechts mogelijk is na<br />
verloop van vele jaren of zelfs nooit volledig.<br />
6. In bepaalde bestemmingszones is het niet uitgesloten<br />
dat zelfs met in acht name van de verder vermelde voorwaarden<br />
de bedoelde inrichtingen of activiteiten de gehele<br />
of gedeeltelijke verdwijning van de natuurwaarden<br />
tot gevolg hebben. Daarom zijn deze activiteiten of inrichtingen<br />
in ieder geval strijdig met de bestemming van<br />
gebieden waarin prioriteit gegeven wordt aan natuurwaarden,<br />
zijnde natuurgebieden, natuurgebieden met<br />
wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, bosgebieden,<br />
parkgebieden, agrarische gebieden of andere<br />
gebieden met ecologisch belang en vallei- en brongebieden<br />
en landschappelijk waardevolle agrarische gebieden.<br />
7. De vermelde activiteiten of inrichtingen brengen de<br />
bestemming niet noodzakelijk in het gedrang mits naleving<br />
van de onder punt 8 vermelde specifiekere voorwaarden<br />
in de hierna vermelde gebieden:<br />
– agrarische gebieden zonder bijkomende aanduiding<br />
en/of overdruk<br />
– industriegebieden en reservegebieden voor industrie<br />
– buffergebieden langs infrastructuren<br />
– gebieden bestemd voor ander grondgebruik, zijnde:<br />
* militaire domeinen<br />
* gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen<br />
* ontginningsgebieden: voor zover de oorspronkelijke of<br />
toekomstige bestemming die door de grondkleur op het<br />
plan is aangegeven één van de hoger in dit punt vermelde<br />
gebieden is.<br />
Voorwaarden<br />
8. Hierna volgen de voorwaarden waaraan de betrokken<br />
activiteiten of inrichtingen minstens moeten voldoen<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 17 februari 1998<br />
om op zijn minst op geen van de twee onder punt 5 vermelde<br />
manieren aan de planologische bestemming afbreuk<br />
te doen.<br />
Deze voorwaarden zijn niet enkel van toepassing op de<br />
eigenlijke activiteit maar ook op de aanhorigheden zoals<br />
bijv. parkeerplaatsen, plaatsen waar het publiek circuleert,<br />
...<br />
– de voorwaarden vermeld in punt 1;<br />
– de activiteit kan slechts een beperkt aantal keren betreffen<br />
te beoordelen volgens de draagkracht van het gebied<br />
en de verenigbaarheid met de omgeving en de goede<br />
plaatselijke ruimtelijke ordening, rekening houdend<br />
met de bestemming zoals neergelegd in de geldende<br />
plannen van aanleg, ook voor de bestemmingsgebieden<br />
die palen aan de zone waarvoor de activiteit wordt aangevraagd<br />
of plaats heeft, en nader gespecificeerd verder<br />
in deze omzendbrief;<br />
– alle sporen ingevolge de activiteit worden verwijderd<br />
binnen de week na de start van de activiteit;<br />
– het terrein wordt achtergelaten in een toestand die<br />
minstens beantwoordt aan de toestand waarin de exploitant<br />
van de activiteit het heeft aangetroffen op het<br />
ogenblik dat het terrein in gebruik genomen werd;<br />
– geen permanent gebruiksrecht wordt toegestaan aan<br />
de exploitant van de inrichting of de beoefenaars van de<br />
activiteit; bijvoorbeeld het huren voor een jaar van een<br />
weide in agrarisch gebied door een motorclub;<br />
– de activiteit plaatsheeft op akkerland in agrarisch gebied<br />
slechts na de oogstperiode en slechts tot op het<br />
ogenblik dat soortgelijk akkerland, rekening houdend<br />
met de weersomstandigheden, opnieuw dient klaar gemaakt<br />
voor de teelt van gewassen;<br />
– de grondwatertafel mag niet verstoord worden en ook<br />
de bodemstructuur dient gerespecteerd en in de oorspronkelijke<br />
staat hersteld;<br />
– de activiteit kan maximaal 3 maal per jaar plaats hebben<br />
aangezien dit overeenstemt met de indeling volgens<br />
de milieuhygiënewetgeving (zie punt 1). Deze omzendbrief<br />
betreft immers enkel inrichtingen die in de tweede<br />
en derde klasse zijn ingedeeld en gaat bijgevolg om motocrossomlopen<br />
die maximum 3 maal per jaar kunnen<br />
ingericht worden.<br />
Overgangsregeling<br />
9. De richtlijnen vervat in deze omzendbrief zijn bedoeld<br />
als overgangsregeling. Ten gepasten tijde zal bij de wijziging<br />
van de gewestplannen nagegaan worden in welke<br />
gebieden recreatief medegebruik verder verankerd<br />
kan worden. Aan de gemeentebesturen wordt gevraagd<br />
om met deze problematiek ook bij de opmaak van gemeentelijke<br />
plannen van aanleg rekening te houden.<br />
Blz: 980 – Omzendbrief 17 februari 1998<br />
Omzendbrief 17 februari 1998 met betrekking<br />
tot de verklarende toelichting<br />
inzake het begrip exploiteren en exploitant<br />
zoals gedefinieerd in artikel 2, 2° en<br />
3°, van het decreet d.d. 28 juni 1985 betreffende<br />
de milieuvergunning in het kader<br />
van het organiseren van dansgelegenheden<br />
(B.S., 13 maart 1998)<br />
Aan de Provinciegouverneurs,<br />
Ter kennisgeving aan:<br />
de leden van de Bestendige Deputatie;<br />
de colleges van Burgemeester en Schepenen.<br />
Het begrip exploiteren wordt in artikel 2, 2°, van het decreet<br />
van 28 juni 1985 als volgt gedefinieerd: in werking<br />
stellen of houden, gebruiken, installeren of in stand hou-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 411
den van een inrichting, daaronder begrepen het lozen<br />
van afvalwater.<br />
Het begrip exploitant wordt in artikel 2, 3°, van het decreet<br />
van 28 juni 1985 als volgt gedefinieerd: elke natuurlijke<br />
of rechtspersoon die een inrichting exploiteert<br />
of voor wiens rekening een inrichting wordt geëxploiteerd.<br />
De vergunningsplicht in het kader van het milieuvergunningendecreet<br />
is gekoppeld aan een inrichting en<br />
niet aan een persoon.<br />
Onder exploiteren van een inrichting wordt o.a. «gebruiken»<br />
van een inrichting begrepen. Het begrip verhuren<br />
of ter beschikking stellen van een inrichting waarvoor<br />
een milieuvergunning werd bekomen valt onder de notie<br />
«gebruiken van een inrichting».<br />
In concreto betekent dit dat diegene die een dansgelegenheid<br />
organiseert in een bepaalde inrichting die daartoe<br />
een milieuvergunning heeft zelf geen vergunning<br />
nodig heeft.<br />
Het is bovendien inherent aan de exploitatie van een<br />
dergelijke inrichting dat deze regelmatig wordt verhuurd<br />
of ter beschikking wordt gesteld aan derden.<br />
De organisator dient wel toe te zien dat de festiviteit geschiedt<br />
binnen de grenzen van de milieuvergunning bekomen<br />
door de inrichting.<br />
De exploitant (verhuurder) bepaalt wel best contractueel<br />
wat de consequenties zullen zijn wanneer vastgesteld<br />
wordt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden<br />
nageleefd door de organisator.<br />
De exploitant van de inrichting blijft vanuit de Vlaremreglementering<br />
aansprakelijk!<br />
De exploitant blijft het aanspreekpunt voor administratieve<br />
sancties, veiligheidsmaatregelen of gerechtelijke<br />
procedures.<br />
De eventuele aansprakelijkheid van de organisator moet<br />
contractueel worden vastgelegd tussen de exploitant en<br />
de organisator.<br />
Het spreekt ook voor zichzelf dat de exploitant zijn inrichting<br />
niet mag verhuren of laten gebruiken voor activiteiten<br />
die niet gedekt zijn door de milieuvergunning.<br />
Ik verzoek U, geachte Gouverneur, deze omzendbrief ter<br />
kennis te willen brengen aan alle gemeentebesturen van<br />
uw provincie en hem te publiceren in het bestuursmemoriaal<br />
van de provincie.<br />
Blz: 980 – Omzendbrief (RO/99/01) 2 maart 1999<br />
Omzendbrief (RO/99/01) 2 maart 1999<br />
over de advisering m.b.t. de verenigbaarheid<br />
van «omlopen voor wedstrijden,<br />
test- en oefenritten met motorvoertuigen»<br />
zoals bepaald in rubriek 32.9, 1° en<br />
2° van VLAREM I, Bijlage 1, vastgesteld<br />
bij artikel 1 van het besluit van de Vlaamse<br />
Regering van 26 juni 1996 (B.S.,<br />
17 april 1999)<br />
VOORWERP VAN DE OMZENDBRIEF<br />
1. Deze omzendbrief betreft de elementen van toetsing<br />
voor advisering van de verenigbaarheid van luidruchtige<br />
ontspanningsinrichtingen en activiteiten die als hinderlijk<br />
zijn ingedeeld in de tweede of derde klasse volgens<br />
de indelingslijst van het besluit van 6 februari 1991 houdende<br />
vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende<br />
de milieuvergunning (Titel I van het Vlarem<br />
rubrieknummer 32) en dus onverminderd de toepassing<br />
van dit reglement. Meer in het bijzonder gaat het binnen<br />
die categorie om de activiteiten of inrichtingen met betrekking<br />
tot omlopen voor wedstrijden, test- en oefenritten<br />
met motorvoertuigen (rubriek 32.9), zoals gewijzigd<br />
bij artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
26 juni 1996, die aan volgend profiel beantwoorden:<br />
– er is slechts sprake van een beperkt aantal activiteiten<br />
(maximaal drie per jaar);<br />
– de activiteit is van korte duur;<br />
– er is geen langdurige impact op de omgeving;<br />
– er gaat geen bouwvergunningsplichtige activiteit mee<br />
gepaard.<br />
Aanleiding<br />
2. Naar aanleiding van de toepassing van de VLAREMmilieuwetgeving<br />
met de recente aanpassingen volgens<br />
het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari<br />
1999 van VLAREM II en de andere sectorale wetgeving<br />
en onder meer de verplichte adviesverlening van ARO-<br />
HM in de beroepsprocedure van milieuvergunningen<br />
klasse 2 en de gebeurlijke adviesvraag in andere gevallen,<br />
duiken problemen op bij als tijdelijk te omschrijven<br />
activiteiten (enkele dagen per jaar) wat hun verenigbaarheid<br />
met de bestemming betreft, zoals die werd<br />
vastgelegd in de plannen van aanleg, in het bijzonder in<br />
de gewestplannen.<br />
3. Geregeld werd vastgesteld dat in deze zaken zonder<br />
meer negatief geadviseerd werd. Tot nu toe werd er van<br />
uitgegaan dat deze activiteiten of inrichtingen onverenigbaar<br />
zijn met andere bestemmingen dan die van de<br />
gebieden voor dagrecreatie. Motorcross bijvoorbeeld, is<br />
geen landbouwactiviteit of industrieel of ambachtelijk<br />
bedrijf en werd tot nog toe als niet verenigbaar beschouwd<br />
met o.a. de bestemming agrarisch of industriegebied.<br />
Er werd daarbij geen onderscheid gemaakt tussen activiteiten<br />
of inrichtingen die wel aan het onder punt 1 vermeld<br />
profiel beantwoorden en inrichtingen of activiteiten<br />
die dat niet doen.<br />
4. Nadere studie van het K.B. van 28 december 1972 betreffende<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen<br />
en gewestplannen en de daarbij horende<br />
toelichting, doet echter besluiten dat het in de eerste<br />
plaats de bedoeling is werken en handelingen met een<br />
langdurige bodembezettende impact te reglementeren<br />
en niet deze met een impact van slechts enkele uren op<br />
één dag. De in deze omzendbrief bedoelde activiteiten<br />
mogen per definitie niet het verder rationeel gebruik van<br />
de grond gedurende de rest van het jaar in de weg staan.<br />
Toepassingsveld<br />
5. Gebruik van grond kan op twee manieren de bestemming<br />
in het gedrang brengen: doordat de frequentie van<br />
de inname van de ruimte dermate hoog is dat het gebruik<br />
waarvoor de grond bestemd is volgens de geldende<br />
plannen van aanleg, onmogelijk wordt gemaakt en<br />
anderzijds doordat het – eventueel zelfs eenmalig – gebruik<br />
een dergelijke impact heeft op het terrein dat het<br />
terrein zelf ongeschikt wordt voor het gebruik waarvoor<br />
het volgens de geldende plannen van aanleg bestemd is.<br />
Wat de tweede manier betreft, kan volgend voorbeeld<br />
gegeven worden: een natuurgebied kan dermate kwetsbaar<br />
zijn of verstoord worden dat zelfs een eenmalige<br />
motorcross de natuurwaarden (fauna en flora) er voor<br />
langere tijd in belangrijke mate aantast en het herstel<br />
van de oorspronkelijke toestand er slechts mogelijk is na<br />
verloop van vele jaren of zelfs nooit volledig.<br />
6. In bepaalde bestemmingszones is het niet uitgesloten<br />
dat zelfs met in acht name van de verder vermelde voorwaarden<br />
de bedoelde inrichtingen of activiteiten de gehele<br />
of gedeeltelijke verdwijning van de natuurwaarden<br />
tot gevolg hebben. Daarom zijn deze activiteiten of inrichtingen<br />
in ieder geval strijdig met de bestemming van<br />
gebieden waarin prioriteit gegeven wordt aan natuur-<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/99/01) 2 maart 1999<br />
waarden, zijnde natuurgebieden, natuurgebieden met<br />
wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, bosgebieden,<br />
parkgebieden, agrarische of andere gebieden<br />
met ecologisch belang en vallei- en brongebieden; in<br />
landschappelijk waardevolle agrarische gebieden is de<br />
activiteit (overeenkomstig VLAREM II) strijdig met deze<br />
bestemming in een zone «die geheel of gedeeltelijk gelegen<br />
zijn binnen de perimeter van:<br />
– of de speciale beschermingszones aangeduid via het<br />
besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 1988<br />
tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin<br />
van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad<br />
van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake<br />
het behoud van de vogelstand;<br />
– of de door de Vlaamse voorgestelde habitatgebieden<br />
in de zin van de Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding<br />
van de natuurlijke habitats en de wilde flora en<br />
fauna;<br />
– of de watergebieden van internationale betekenis, in<br />
het bijzonder als watervogelhabitat, volgens het verdrag<br />
van Ramsar 1971, goedgekeurd bij wet van 22 februari<br />
1979;<br />
– of de beschermde duingebieden en voor het duingebied<br />
belangrijke landbouwgebieden aangeduid krachtens<br />
het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen<br />
tot bescherming van de kustduinen;<br />
– of de beschermde landschappen.»<br />
7. De vermelde activiteiten of inrichtingen brengen de<br />
bestemming niet noodzakelijk in het gedrang mits naleving<br />
van de onder punt 8. vermelde specifiekere voorwaarden<br />
in de hierna vermelde gebieden:<br />
– agrarische gebieden;<br />
– landschappelijk waardevolle agrarische gebieden die<br />
niet gelegen zijn binnen de perimeter van vijf specifieke<br />
zones zoals opgesomd onder punt 6;<br />
– industriegebieden en reservegebieden voor industrie<br />
of gelijkaardige bestemmingen die refereren naar<br />
artikel 7 en 8 van het K.B. van 28 december 1972 betreffende<br />
de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen<br />
en gewestplannen;<br />
– buffergebieden langs infrastructuren;<br />
– gebieden bestemd voor ander grondgebruik, zijnde:<br />
* gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen;<br />
* ontginningsgebieden: voor zover de oorspronkelijke of<br />
toekomstige bestemming die door de grondkleur op het<br />
plan is aangegeven één van de hoger in dit punt vermelde<br />
gebieden is.<br />
Voorwaarden<br />
8. Hierna volgen de voorwaarden waaraan de betrokken<br />
activiteiten of inrichtingen minstens moeten voldoen<br />
om op zijn minst op geen van de twee onder punt 5. vermelde<br />
manieren aan de planologische bestemming afbreuk<br />
te doen.<br />
Deze voorwaarden zijn niet enkel van toepassing op de<br />
eigenlijke activiteit maar ook op de aanhorigheden zoals<br />
bijv. parkeerplaatsen of de plaatsen waar het publiek circuleert.<br />
– de voorwaarden vermeld in punt 1.;<br />
– de activiteit kan slechts een beperkt aantal keren betreffen,<br />
te beoordelen volgens de draagkracht van het<br />
gebied en de verenigbaarheid met de omgeving en de<br />
goede plaatselijke ruimtelijke ordening, rekening houdend<br />
met de bestemming zoals neergelegd in de geldende<br />
plannen van aanleg, ook voor de bestemmingsgebieden<br />
die palen aan de zone waarvoor de activiteit wordt<br />
412 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
aangevraagd of waar ze plaats heeft, en nader gespecificeerd<br />
verder in deze omzendbrief;<br />
– alle sporen ingevolge de activiteit worden verwijderd<br />
binnen de week na de start van de activiteit;<br />
– het terrein wordt achtergelaten in een toestand die<br />
minstens beantwoordt aan de toestand waarin de exploitant<br />
van de activiteit het heeft aangetroffen op het<br />
ogenblik dat het terrein in gebruik genomen werd;<br />
– geen permanent gebruiksrecht wordt toegestaan aan<br />
de exploitant van de inrichting of de beoefenaars van de<br />
activiteit; bijvoorbeeld het huren voor een jaar van een<br />
weide in agrarisch gebied door een motorclub;<br />
– in agrarisch gebied mag de activiteit slechts na de<br />
oogstperiode plaats hebben en slechts tot op het ogenblik<br />
dat het betreffend gebied, rekening houdend met de<br />
weersomstandigheden, opnieuw dient klaar gemaakt<br />
voor de teelt van gewassen;<br />
– de grondwatertafel mag niet verstoord worden en ook<br />
de bodemstructuur dient gerespecteerd en in de oorspronkelijke<br />
staat hersteld;<br />
– indien de gemeente oordeelt dat eventueel de landschapswaarde<br />
of natuurwaarde kan geschaad worden<br />
in de omgeving, kan facultatief een advies gevraagd<br />
worden aan de betreffende overheidsdiensten nl. respectievelijk<br />
bij AMINAL en/of de afdeling Monumenten<br />
en Landschappen van AROHM;<br />
– de activiteit kan maximaal 3 maal per jaar plaats hebben<br />
aangezien dit overeenstemt met de indeling volgens<br />
de milieuhygiënewetgeving (zie punt 1). Deze omzendbrief<br />
betreft immers enkel inrichtingen die in de tweede<br />
en derde klasse zijn ingedeeld en gaat bijgevolg om motorcrossomlopen<br />
die maximum 3 maal per jaar kunnen<br />
ingericht worden.<br />
Overgangsregeling<br />
9. De richtlijnen vervat in deze omzendbrief zijn bedoeld<br />
als overgangsregeling. Te gepasten tijde zal bij de wijziging<br />
van de gewestplannen nagegaan worden in welke<br />
gebieden recreatief medegebruik en/of luidruchtige recreatiesporten<br />
verankerd kunnen worden.<br />
Aan de gemeentebesturen wordt gevraagd om met deze<br />
problematiek zeker ook bij de opmaak van gemeentelijke<br />
plannen van aanleg rekening te houden.<br />
Deze omzendbrief vervangt de omzendbrief RO/97/06<br />
van 31 juli 1997.<br />
Blz: 980 – B. Vl. Reg. 13 oktober 2000<br />
B. Vl. Reg. 13 oktober 2000 houdende<br />
uitspraak over de op 7 december 1999<br />
door het Vlaams Economisch Verbond<br />
(V.E.V.), Brouwersvliet 5, bus 4, te 2000<br />
Antwerpen, ingediende aanvraag tot wijziging<br />
van sommige voorwaarden van<br />
titel II van het VLAREM voor bepaalde<br />
houtafvalverbrandingsinrichtingen (B.S.,<br />
7 februari 2001)<br />
Art. 1. De door het Vlaams Economisch Verbond<br />
(V.E.V.), Brouwersvliet 5, bus 4, te 2000 Antwer-<br />
pen, voor de volgende categorieën van inrichtingen:<br />
1° verbrandingsinrichtingen waarin niet-gevaarlijk<br />
behandeld houtafval wordt verbrand;<br />
2° verbrandingsinrichtingen waarin onbehandeld<br />
houtafval wordt verbrand met een nominale<br />
capaciteit van meer dan 1 ton onbehandeld<br />
houtafval per uur;<br />
op 7 december 1999 gevraagde wijziging van de<br />
voorwaarden van artikel 5.2.3.4.1, § 1, en artikel<br />
5.2.3.4.5, § 3, van titel II van het VLAREM, inzoverre<br />
deze betrekking hebben op de meetverplichting,<br />
voorzien in artikel 5.2.3.3.6, § 1, 1°, c), van<br />
titel II van het VLAREM, die luidt als volgt:<br />
Ǥ 1. Op initiatief en op kosten van de exploitant<br />
worden de volgende metingen verricht:<br />
1° ...<br />
c) ten minste één keer per jaar: de concentratie<br />
van dioxinen en furanen;»<br />
wordt geweigerd.<br />
Art. 2. De door het Vlaams Economisch Verbond<br />
(V.E.V.), Brouwersvliet 5, bus 4, te 2000 Antwerpen,<br />
voor de volgende categorieën van inrichtingen:<br />
1° verbrandingsinrichtingen waarin niet-gevaarlijk<br />
behandeld houtafval wordt verbrand;<br />
2° verbrandingsinrichtingen waarin onbehandeld<br />
houtafval wordt verbrand met een nominale<br />
capaciteit van meer dan 1 ton onbehandeld<br />
houtafval per uur;<br />
op 7 december 1999 gevraagde wijziging van de<br />
voorwaarden van artikel 5.2.3.4.1, § 1 en artikel<br />
5.2.3.4.5, § 3 van titel II van het VLAREM, inzoverre<br />
deze betrekking hebben op de meetverplichting,<br />
voorzien in artikel 5.2.3.3.6, § 1, 1°, d) van<br />
titel II van het VLAREM, die luidt als volgt:<br />
Ǥ 1. Op initiatief en op kosten van de exploitant<br />
worden de volgende metingen verricht:<br />
1° ...<br />
d) aanvullend aan c) moeten met ingang van<br />
1 januari 2000 de polychloorbenzodioxinen en<br />
polychloordibenzofuranen op continue wijze<br />
worden bemonsterd met ten minste tweewekelijkse<br />
analyses; voor de aldus bekomen meetresultaten<br />
geldt een richtwaarde van 0,1 ng TEQ/Nm 3 .»<br />
wordt toegestaan.<br />
Art. 3. In afwijking van artikel 5.2.3.4.1, § 1, en<br />
artikel 5.2.3.4.5, § 3, van titel II van het VLAREM<br />
zijn de voorwaarden van artikel 5.2.3.3.6, § 1, 1°,<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 13 oktober 2000<br />
d), van titel II van het VLAREM, die luiden als<br />
volgt:<br />
Ǥ 1. Op initiatief en op kosten van de exploitant<br />
worden de volgende metingen verricht:<br />
1° ...<br />
d) aanvullend aan c) moeten met ingang van<br />
1 januari 2000 de polychloorbenzodioxinen en<br />
polychloordibenzofuranen op continue wijze<br />
worden bemonsterd met ten minste tweewekelijkse<br />
analyses; voor de aldus bekomen meetresultaten<br />
geldt een richtwaarde van 0,1 ng TEQ/Nm3 .»<br />
niet van toepassing op de volgende categorieën<br />
van inrichtingen:<br />
1° verbrandingsinrichtingen waarin niet-gevaarlijk<br />
behandeld houtafval wordt verbrand;<br />
2° verbrandingsinrichtingen waarin onbehandeld<br />
houtafval wordt verbrand met een nominale<br />
capaciteit van meer dan 1 ton onbehandeld<br />
houtafval per uur.<br />
Art. 4. § 1. Voor verbrandingsinrichtingen waarin<br />
niet-gevaarlijk behandeld houtafval wordt verbrand<br />
moet, aanvullend aan de jaarlijkse meting<br />
bedoeld in artikel 5.2.3.3.6, § 1, 1°, c), van titel II<br />
van het VLAREM, op initiatief en op kosten van de<br />
exploitant in hetzelfde kalenderjaar ten minste<br />
een tweede meting van de concentratie van dioxinen<br />
en furanen in de rookgassen worden verricht.<br />
Voor deze tweede meting geldt eveneens de emissiegrenswaarde<br />
van 0,1 ng TEQ/Nm3 .<br />
§ 2. De termijn tussen de jaarlijkse meting, bedoeld<br />
in artikel 5.2.3.3.6, § 1, 1°, c) van titel II van<br />
het VLAREM, enerzijds en de tweede meting van<br />
concentratie van dioxinen en furanen, bedoeld in<br />
§ 1, anderzijds, moet ten minste één maand met<br />
een maximum van zes maanden bedragen.<br />
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2000.<br />
Art. 6. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 413
Blz: 1004 – B. Br. Hoofdst. Reg. 9 september 1999<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 9 september 1999<br />
tot vaststelling van de uitbatingsvoorwaarden<br />
voor stationaire batterij accumulatoren<br />
of stationaire accumulatoren<br />
en vaste inrichtingen voor de heroplading<br />
van accumulatoren (B.S., 4 februari<br />
2000)<br />
Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt<br />
verstaan onder stationaire batterij accumulator of<br />
stationaire accumulator: batterij accumulator of<br />
accumulator die vast op een bepaalde plaats<br />
wordt opgesteld en die normaal verbonden is met<br />
de oplading van de elektrische inrichting.<br />
Art. 2. De voorwaarden van dit besluit zijn van<br />
toepassing op:<br />
1° de stationaire batterij accumulatoren of stationaire<br />
accumulatoren waarvan de uitkomst van de<br />
vermenigvuldiging van het vermogen, uitgedrukt<br />
in Ampère-uur (Ah), met de spanning, uitgedrukt<br />
in volt (V), hoger ligt dan 10.000;<br />
2° de vaste inrichtingen voor de heroplading van<br />
accumulatoren met behulp van toestellen met<br />
een aangesloten vermogen van meer dan<br />
5 kilowatt (kW).<br />
Art. 3. Als een lokaal met stationaire batterij accumulatoren<br />
of stationaire accumulatoren zich in<br />
een gebouw bevindt, gelden de volgende normen<br />
inzake brandweerstand van wanden en deuren,<br />
onverminderd de toepassing van strengere normen<br />
die in bepaalde gevallen door of krachtens<br />
een ordonnantie worden opgelegd, en onverminderd<br />
de strengere voorschriften die door de Brusselse<br />
Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en<br />
Dringende Medische Hulp worden opgelegd:<br />
1° de scheidingsdeuren tussen het lokaal en de<br />
rest van het gebouw bezitten een brandweerstand<br />
van minstens een half uur volgens de norm<br />
NBN 713020. Ze openen in de vluchtzin en zijn<br />
voorzien van een automatisch sluitsysteem;<br />
2° de wanden, de vloer en het plafond in metselwerk<br />
of beton bezitten een brandweerstand van<br />
één uur volgens de norm NBN 713020;<br />
3° brandblusapparaten van 6 kg ABC-poeder met<br />
het BENOR-label of een gelijkwaardig, door een<br />
Lid-Staat van de Europese Unie of door de Europese<br />
Gemeenschap erkend label, moeten worden<br />
aangebracht nabij de toegangsdeuren aan de buitenkant<br />
van de lokalen met stationaire batterij accumulatoren<br />
of stationaire accumulatoren en nabij<br />
de werkposten; die brandblussers dienen dank-<br />
Brussel<br />
zij een jaarlijkse controle en jaarlijks onderhoud in<br />
goede staat van werking gehouden te worden.<br />
Het is verboden in de lokalen te roken. Dat verbod<br />
dient duidelijk leesbaar alsook met behulp van<br />
pictogrammen te worden aangebracht op de buitenkant<br />
van de deuren en binnen in de lokalen.<br />
Voor de verwarming van de lokalen waar de stationaire<br />
batterij accumulatoren of stationaire accumulatoren<br />
zijn geïnstalleerd, zijn enkel toestellen<br />
toegestaan waarvan de installatie en het gebruik<br />
de nodige waarborgen bieden om elk brandof<br />
ontploffingsgevaar te vermijden. In dit lokaal<br />
mag in geen geval een verwarmingstoestel met<br />
verbranding worden opgesteld.<br />
De verlichting van de lokalen gebeurt uitsluitend<br />
elektrisch.<br />
Op verscheidene zichtbare plaatsen dienen instructies<br />
te worden aangebracht over wat men in<br />
geval van een ongeval (brand, ontploffing of elektrocutie,<br />
...) moet doen.<br />
Art. 4. De stationaire batterij accumulatoren of<br />
stationaire accumulatoren dienen te worden geïnstalleerd<br />
in lokalen waar alleen inrichtingen zijn<br />
toegestaan die voor de goede werking van de stationaire<br />
batterij accumulatoren of stationaire accumulatoren<br />
noodzakelijk zijn of rechtstreeks van<br />
het gebruik ervan afhangen.<br />
De stationaire batterij accumulatoren of stationaire<br />
accumulatoren dienen vlot toegankelijk te zijn.<br />
De toegang tot de lokalen is verboden voor het publiek.<br />
Dat verbod wordt duidelijk op de toegangsdeuren<br />
aangebracht.<br />
De uitgangen zijn vrij van obstakels en worden,<br />
overeenkomstig de artikelen 1 tot 11 van het koninklijk<br />
besluit van 17 juni 1997 betreffende de<br />
veiligheids- en gezondheidssignalering op het<br />
werk, met de passende pictogrammen aangeduid.<br />
Art. 5. De vloerbedekking in het lokaal bestaat<br />
uit ondoorlatende en voor elektrolyten inerte materialen.<br />
De Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer<br />
en Dringende Medische hulp kan om veiligheidsredenen<br />
de aanwezigheid van sterfputten in<br />
lokalen met stationaire batterij accumulatoren of<br />
stationaire accumulatoren verbieden.<br />
Onder de stationaire batterij accumulator of stationaire<br />
accumulator moet zich een ondoordringbare<br />
kuip voor de opvang van alle elektrolyten be-<br />
MILIEUVERGUNNING –Brussel<br />
B. Br. Hoofdst. Reg. 9 september 1999<br />
vinden. De ondoordringbare kuip bestaat uit onbrandbaar<br />
materiaal, d.w.z. materiaal dat geen<br />
enkel waarneembaar warmteverschijnsel vertoont<br />
tijdens de genormaliseerde proef, waarbij<br />
het aan een conform de norm NBN S21-201 voorgeschreven<br />
verwarming wordt onderworpen.<br />
Bij lekken moet het elektrolytisch slib verwijderd<br />
worden door een in het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest erkende ophaler van gevaarlijk afval.<br />
De gebruikte stationaire batterij accumulatoren of<br />
stationaire accumulatoren dienen eveneens door<br />
een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkende<br />
ophaler van gevaarlijk afval verwijderd te worden.<br />
Art. 6. De lokalen met stationaire batterij accumulatoren<br />
of stationaire accumulatoren moeten<br />
voortdurend en efficiënt verlucht worden door<br />
een verluchtingssysteem met lage luchttoevoer en<br />
hoge luchtafvoer.<br />
De verluchting mag op natuurlijke wijze gebeuren<br />
indien er een rechtstreekse verbinding met de buitenlucht<br />
is.<br />
Indien er geen rechtstreekse verbinding met de<br />
buitenlucht is, moet voor een aangepaste verluchting<br />
gezorgd worden.<br />
Art. 7. Het gelijkvormigheidsattest voor elektrische<br />
inrichtingen en elk ander bewijs van naleving<br />
van Titel III, hoofdstuk 1, Afdeling 1, van het<br />
Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming<br />
en het Algemeen Reglement voor Elektrische<br />
Installaties dient, gedurende de gehele uitbatingstermijn,<br />
ter beschikking gehouden te worden<br />
van de ambtenaar die met de controle van de ingedeelde<br />
inrichtingen belast is.<br />
Art. 8. Voor de stationaire batterij accumulatoren,<br />
stationaire accumulatoren en vaste inrichtingen<br />
voor de heroplading van accumulatoren<br />
waarvoor vóór de inwerkingtreding van dit besluit<br />
een individuele uitbatingsvergunning verleend<br />
werd, gelden de artikelen 4 en 6 na een termijn<br />
van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit<br />
besluit.<br />
Art. 9. Dit besluit treedt in werking drie maanden<br />
na de bekendmaking ervan in het Belgisch<br />
Staatsblad.<br />
Art. 10. De Minister van Leefmilieu is belast met<br />
de uitvoering van dit besluit.<br />
414 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 1027 – Omzendbrief 8 juli 1997<br />
Omzendbrief 8 juli 1997 betreffende de<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen<br />
en gewestplannen<br />
(B.S., 23 augustus 1997)<br />
Toelichting bij het koninklijk besluit van 28 december<br />
1972 (Belgisch Staatsblad van 10 februari<br />
1973) betreffende de inrichting en de toepassing<br />
van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen,<br />
gewijzigd bij het koninklijk besluit van<br />
13 december 1978( Belgisch Staatsblad van 13 januari<br />
1979) en de decreten van 23 juni 1993 (Belgisch<br />
Staatsblad van 12 en 14 augustus 1993) en<br />
13 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 17 september<br />
1994).<br />
Officiële coördinatie<br />
INLEIDING<br />
Het koninklijk besluit van 28 december 1972, gewijzigd<br />
bij het koninklijk besluit van 13 december<br />
1978 voor het Vlaams Gewest en bij decreten van<br />
23 juni 1993 en 13 juli 1994, bepaalt de algemene<br />
regelen voor de inrichting en de toepassing van de<br />
ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen,<br />
met andere woorden van de verschillende zones<br />
die in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen<br />
zijn voorzien.<br />
De omschrijving van het statuut van de bodem en<br />
de ordeningsmaatregelen zijn algemeen opgesteld<br />
en kunnen aanleiding geven tot zeer uiteenlopende<br />
interpretaties.<br />
De ruimtelijke situatie kan in bepaalde gedeelten<br />
van het land geheel verschillend zijn van deze op<br />
andere plaatsen.<br />
De ervaring bij de toepassing van het koninklijk<br />
besluit gedurende meerdere jaren, heeft het mogelijk<br />
gemaakt, aan de hand van een reeks concrete<br />
gevallen, richtlijnen uit te werken, die moeten<br />
gevolgd worden bij de toepassing in de praktijk<br />
van de planologische voorschriften.<br />
De hierna opgenomen bepalingen omtrent de inhoud<br />
van de bestemmingsvoorschriften beoogt<br />
dan ook een leidraad te bieden bij de interpretatie<br />
en toepassing van de diverse planologische voorschriften.<br />
Ook in de gevallen die aldus worden behandeld,<br />
kan evenwel slechts vergunning worden verleend<br />
als ook vaststaat dat de beoogde werken en handelingen<br />
in overeenstemming zijn met de goede<br />
plaatselijke ordening van het gebied, wat tot uiting<br />
moet worden gebracht in de formele motivering<br />
van de beslissing over de vergunningsaanvragen.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vlaanderen<br />
De formele motivering bevat dus steeds een dubbel<br />
aspect, nl. de verenigbaarheid met het bestemmingsvoorschrift<br />
en de verenigbaarheid met de<br />
goede plaatselijke ordening.<br />
De voornaamste doelstelling van deze toelichting<br />
is te komen tot een gelijkaardige behandeling van<br />
gelijkaardige gevallen door alle vergunningverlenende<br />
overheden.<br />
Uiteraard is het niet mogelijk alle gevallen, die<br />
zich in de praktijk kunnen voordoen, te voorzien.<br />
Specifieke gevallen die in onderhavige uitleg niet<br />
ter sprake werden gebracht, en die vatbaar zijn<br />
voor discussie, dienen met het oog op een uniformiteit<br />
in het behandelen van gelijkaardige aanvragen,<br />
voor advies aan de afdelingen Ruimtelijke<br />
Planning, Stedenbouwkundige vergunningen<br />
en/of Bouwinspectie van AROHM (hierna «de beleidsafdelingen<br />
van AROHM» genoemd) voorgelegd<br />
te worden. Dit advies wordt in het bijzonder<br />
gevraagd om uitsluitsel te bekomen inzake de<br />
overeenstemming van de aanvraag met de stedenbouwkundige<br />
bestemming van het gebied. De<br />
beleidsafdelingen van AROHM kunnen op hun<br />
beurt de aangelegenheid voorleggen aan de minister.<br />
Bij de behandeling van bouw- en verkavelingsaanvragen<br />
en stedenbouwkundige attesten moeten<br />
meestal verschillende adviezen van andere instanties<br />
worden ingewonnen. De omzendbrief<br />
RO/96/3 betreffende de adviezen die door de gemeente<br />
bij bouw- en verkavelingsvergunningen<br />
en stedenbouwkundige attesten ingewonnen<br />
worden, geeft een overzicht van de adviezen die<br />
door de gemeente worden ingewonnen (Belgisch<br />
Staatsblad, 15 augustus 1996, erratum Belgisch<br />
Staatsblad, 24 oktober 1996).<br />
Het inwinnen van adviezen ontslaat de gemeente<br />
of de gemachtigde ambtenaar niet van de motiveringsplicht<br />
voor hun besluit. Het belang van de<br />
correcte toepassing van de formele en materiële<br />
motiveringsplicht kan niet voldoende worden benadrukt.<br />
De materiële motiveringsplicht houdt in<br />
dat de motivering begrijpelijk moet zijn d.w.z. logisch<br />
en consistent. Dit betekent ook dat het besluit<br />
moet gesteund zijn op de feiten zodat met<br />
kennis van de feiten geoordeeld wordt. De formele<br />
motiveringsplicht houdt in dat de motivering<br />
van een beslissing, bv. m.b.t. het verlenen van een<br />
bouw- of verkavelingsvergunning, de juridische<br />
en feitelijke overwegingen moet vermelden die<br />
aan de beslissing ten grondslag liggen. De motivering<br />
dient de betrokkene in kennis te stellen van<br />
de redenen op grond waarvan de beslissing genomen<br />
werd. Deze motivering dient afdoende te<br />
zijn: ze dient pertinent te zijn, d.w.z. duidelijk te<br />
maken hebben met de beslissing, en moet daarenboven<br />
draagkrachtig zijn, d.w.z. dat de aangehaalde<br />
redenen moeten volstaan om de beslissing te<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
schragen. De beslissingen die in deze toelichting<br />
worden bedoeld situeren zich in het kader van de<br />
ruimtelijke ordening en dienen dus gemotiveerd<br />
te zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt (zie kader<br />
hierboven: de verenigbaarheid met het bestemmingsvoorschrift<br />
en de verenigbaarheid met<br />
de goede plaatselijke ordening).<br />
De Raad van State vernietigt de op tegenstrijdige<br />
motieven gesteunde beslissingen, de beslissingen<br />
waarbij een tegenstrijdigheid tussen de motieven<br />
en de beslissing wordt vastgesteld of de beslissingen<br />
waarvan de motivering vaag, nietszeggend of<br />
een loutere stijlformule is.<br />
Twee illustraties:<br />
– Wanneer de gemachtigde ambtenaar adviseert<br />
tot weigering van een bouwvergunning dient hij<br />
luidens artikel 43, § 2 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober<br />
1996 dit advies met redenen te omkleden.<br />
De gemachtigde ambtenaar zal niet kunnen volstaan<br />
met een verwijzing naar het ongunstig advies<br />
van een andere administratie, maar zal minstens<br />
moeten aangeven dat dit advies het weigeren<br />
van de vergunning verantwoordt, of zal met<br />
andere woorden het advies van die administratie<br />
tot het zijne moeten maken op grond van stedenbouwkundige<br />
overwegingen.<br />
– Wanneer het college van burgemeester en schepenen<br />
gebonden is door het advies van de gemachtigde<br />
ambtenaar, kan een verwijzing naar<br />
dat advies volstaan, voor zover in de motivering<br />
van het besluit minstens de in het advies aangehaalde<br />
motieven worden bijgetreden, zodat de betrokkene<br />
kennis heeft van de aan de beslissing ten<br />
grondslag liggende overwegingen. Dit is aan de<br />
orde bij toepassing van artikel 43, § 1 van het decreet<br />
betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996, dat stelt dat de vergunning<br />
enkel kan worden verleend op eensluidend<br />
advies van de gemachtigde ambtenaar.<br />
INLEIDING<br />
ARTIKEL 5<br />
WOONGEBIEDEN<br />
Onder de term «woongebieden» worden begrepen<br />
de effectieve woongebieden, de woonuitbreidingsgebieden,<br />
de woonparken en de woongebieden<br />
met een landelijk karakter. Het zijn derhalve<br />
die gebieden waar, al dan niet onder voorwaarden<br />
qua densiteit, groenvoorzieningen, technisch-stedenbouwkundige<br />
voorzieningen, entiteit van inrichting,<br />
termijn van verwezenlijking, en dergelijke,<br />
het accent gelegd wordt op de woonfunctie,<br />
alsmede op functies die complementair zijn of in-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 415
herent verbonden zijn aan het wonen van de<br />
mens.<br />
Bij het eigenlijke wonen horen bepaalde activiteiten<br />
die sterk in relatie staan tot de woonfunctie.<br />
Meestal gaat het om inrichtingen, die veelvuldige<br />
relaties vertonen tot het wonen en hierdoor deel<br />
uitmaken van de centrumvormende elementen,<br />
die zo kenmerkend zijn voor het stadsleven.<br />
Meestal is de bodembezetting te klein opdat ze<br />
met een specifiek teken zouden aangeduid worden<br />
in de (ontwerp) gewestplannen.<br />
ARTIKEL 5.1.0.<br />
DE WOONGEBIEDEN<br />
5.1.0. De woongebieden zijn bestemd voor wonen,<br />
alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht<br />
en kleinbedrijf voor zover deze taken van<br />
bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening<br />
niet in een daartoe aangewezen gebied moeten<br />
worden afgezonderd, voor groene ruimten,<br />
voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare<br />
nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen,<br />
voor agrarische bedrijven.<br />
Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen<br />
mogen echter maar worden toegestaan voorzover<br />
ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.<br />
Deze woongebieden zijn bestemd voor de volgende<br />
activiteiten:<br />
1. Wonen: hier wordt de zuivere woonfunctie bedoeld.<br />
2. Handel: het verkopen van niet ter plaatse vervaardigde<br />
goederen.<br />
3. Dienstverlening: bedoeld worden inrichtingen<br />
en activiteiten die omwille van hun specifieke<br />
functie en hun frequente relaties tot het publiek<br />
noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de<br />
woonfunctie, zoals bv. kantoorgebouwen, horecabedrijven<br />
en dergelijke.<br />
Voor kantoorgebouwen moet bijzondere aandacht<br />
worden besteed aan hun bestaanbaarheid<br />
met de bestemming van het woongebied, en moet<br />
met name terdege worden onderzocht of zij de<br />
woonfunctie niet in het gedrang brengen. Een<br />
bankagentschap of een verzekeringsagentschap<br />
bijvoorbeeld dienen de woonfunctie. Een volledige<br />
inplanting van een verzekeringsmaatschappij,<br />
een bank of een administratief gebouw, kan de<br />
woonfunctie daarentegen zeer nadelig beïnvloeden.<br />
4. Ambacht en kleinbedrijf: de wetgeving op de<br />
ruimtelijke ordening en de stedenbouw houdt<br />
geen nauwkeurige omschrijving in van de begrippen<br />
«ambacht» en «kleinbedrijf». Er dient dan ook<br />
te worden uitgegaan van de gebruikelijke betekenis<br />
van de woorden.<br />
Ambachtelijke bedrijven zijn deze bedrijven waar<br />
handwerk primeert, wat het gebruik van machines<br />
evenwel niet uitsluit. Te denken valt bijvoor-<br />
beeld aan kleine graanmaalderijen, pottenbakkersateliers<br />
en dergelijke meer. Warme bakkerijen<br />
en beenhouwerijen kunnen over het algemeen<br />
ook worden beschouwd als ambachtelijk bedrijf<br />
of als kleinbedrijf.<br />
Met kleinbedrijf wordt bedoeld industrie op kleine<br />
schaal. Bij de beoordeling van de vraag of een inrichting<br />
al dan niet als kleinbedrijf kan worden beschouwd,<br />
kan dan ook rekening worden gehouden<br />
met de omvang van het bedrijf – dit is zowel<br />
met de oppervlaktebehoefte als met de omzet en<br />
het aantal personeelsleden dat er tewerkgesteld<br />
wordt –, alsmede met de (objectieve) aard van de<br />
ongemakken die de activiteit meebrengt voor de<br />
omgeving. Als kleinbedrijf kan bijvoorbeeld worden<br />
beschouwd een kleinschalige drukkerij.<br />
De vraag naar de aard van de onderneming stelt<br />
zich niet enkel bij zijn eerste inplanting, maar kan<br />
zich ook stellen naar aanleiding van de beoordeling<br />
van de toelaatbaarheid van de uitbreiding ervan.<br />
Een uitbreiding van een kleinbedrijf kan er<br />
toe leiden dat deze niet langer als een kleinbedrijf<br />
kan worden beschouwd, zodat de uitbreiding binnen<br />
het woongebied niet toelaatbaar is.<br />
Ambacht en kleinbedrijf kunnen worden toegelaten<br />
in het woongebied voor zover ze om redenen<br />
van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe<br />
aangewezen gebied moeten worden afgezonderd<br />
en voorzover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke<br />
omgeving (zie infra).<br />
5. Groene ruimten: een gewestplan geeft slechts<br />
algemene maatregelen van ordening. Een B.P.A.<br />
daarentegen geeft de gedetailleerde bestemming<br />
van elk perceel aan.<br />
Er wordt naar gestreefd om de bestaande groene<br />
ruimten in een voorzien woongebied, op het gewestplan<br />
aan te duiden. Gelet op de gebruikte<br />
schaal zal dit niet steeds mogelijk zijn.<br />
Het feit dat een bestaande groene ruimte in het<br />
woongebied is opgenomen, geeft de eigenaar<br />
geen (absoluut en objectief) recht om deze percelen<br />
om te vormen tot bebouwbare kavels. Dit kan<br />
eerst blijken uit het plan van aanleg dat de goede<br />
aanleg van het gebied vastlegt. Een bouw- of verkavelingsverbod<br />
onttrekt die percelen niet noodzakelijkerwijze<br />
aan hun natuurlijke bestemming.<br />
Bij het onderzoek van de dossiers zal derhalve de<br />
nodige aandacht moeten besteed worden aan het<br />
aanleggen van nieuwe groene zones en aan de bescherming<br />
van bestaande groene ruimten in de<br />
woongebieden.<br />
Bepaalde open ruimten zoals dorpspleinen, sporten<br />
speelvelden moeten op dezelfde wijze behandeld<br />
worden als de groene ruimten.<br />
6. Sociaal-culturele inrichtingen: bedoeld worden<br />
hier de sociale, culturele of sociaal-culturele inrichtingen,<br />
die omwille van hun relaties tot het<br />
publiek zo veelvuldig zijn, dat ze deel uitmaken<br />
van centrumvormende elementen. Bijvoorbeeld:<br />
schouwburgen, culturele centra, tentoonstellingsruimten,<br />
musea.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
7. Openbare nutsvoorzieningen: dit zijn inrichtingen,<br />
voorzieningen en activiteiten die gericht zijn<br />
op de bevordering van het algemeen belang, en<br />
ten dienste staan van elkeen. In de woongebieden<br />
zijn onder meer toegelaten: scholen, klinieken, gebouwen<br />
voor de eredienst, gemeentehuizen,<br />
brandweer, rijkswacht, politie, administratieve gebouwen<br />
met beperkte omvang.<br />
Voor deze inrichtingen geldt niettemin de algemene<br />
voorwaarde dat zij verenigbaar moeten zijn<br />
met de onmiddellijke omgeving (artikel 5.1.0. i.f. –<br />
infra). Het is dan ook mogelijk dat zij omwille van<br />
hun oppervlaktebehoefte of hun gebondenheid<br />
aan andere openbare nutsvoorzieningen niet<br />
meer kunnen worden toegelaten in het woongebied<br />
en afgezonderd dienen te worden in de gebieden<br />
voor gemeenschapsvoorzieningen en<br />
openbare nutsvoorzieningen, die specifiek voor<br />
dergelijke inrichtingen, voorzieningen en activiteiten<br />
zijn bestemd.<br />
Indien de bestaande toestand uitwijst dat er reeds<br />
een bepaalde concentratie van dergelijke gebouwen<br />
gegroeid is, zullen deze gebieden – indien<br />
voldoende groot in oppervlakte – op de gewestplannen<br />
worden aangeduid met hun specifieke<br />
kleur. Dit zal vooral het geval zijn voor instellingen<br />
en openbare nutsvoorzieningen van bovengemeentelijk<br />
belang.<br />
8. Toeristische voorzieningen: hiermee worden<br />
onder meer bedoeld vakantiehuizen, hotels en informatiekantoren.<br />
Wanneer toeristische accommodaties<br />
niet meer verenigbaar kunnen worden<br />
geacht met de onmiddellijke omgeving van het<br />
woongebied, bijvoorbeeld ten gevolge van hun<br />
specifieke functie of hun ruimtebehoefte, zullen<br />
zij verwezen worden naar de daartoe speciaal bestemde<br />
zones. Dit zal bv. doorgaans het geval zijn<br />
voor motels, nevenbedrijven en dergelijke meer.<br />
Kampeerterreinen en weekendverblijfparken:<br />
In principe zijn kampeerterreinen, weekendverblijfparken<br />
en andere toeristische accommodaties,<br />
die in bepaalde gevallen hinderend kunnen<br />
zijn voor het normale woonklimaat, niet op hun<br />
plaats in de woonzone. Bovendien zijn deze instellingen<br />
over het algemeen zeer «oppervlakte-behoeftig»<br />
en onttrekken teveel bouwgrond aan de<br />
voorziene bestemming.<br />
In de «algemene planologische voorschriften» is<br />
een specifieke aanduiding (gebied voor verblijfsrecreatie)<br />
opgenomen voor campings en weekendverblijfparken.<br />
Daar waar het planologisch en stedenbouwkundig<br />
verantwoord is en deze instellingen normaal<br />
deel uitmaken van het stads- of dorpsbeeld (bv. in<br />
zones met grote toeristische aantrekkingskracht)<br />
zullen deze zones als gebieden voor verblijfsrecreatie<br />
worden aangeduid in de gewestplannen of<br />
kunnen deze gebieden als dusdanig worden aangeduid<br />
in een B.P.A. dat de bestemmingen in het<br />
woongebied verder differentieert.<br />
9. Agrarische bedrijven: hier worden de agrarische<br />
bedrijven stricto sensu bedoeld, dit zijn de<br />
aan de grond gebonden agrarische bedrijven, zo-<br />
416 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
dat gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden<br />
agrarische bedrijven met industrieel karakter<br />
of voor intensieve veeteelt niet mogen worden<br />
opgericht in het woongebied.<br />
De vestiging van nieuwe agrarische bedrijven of<br />
de uitbreiding of verbouwing van bestaande bedrijven<br />
kan slechts in het woongebied worden<br />
toegelaten indien de omgeving een agrarisch karakter<br />
vertoont. In het ander geval is immers niet<br />
voldaan aan de vereiste van verenigbaarheid met<br />
de onmiddellijke omgeving.<br />
OPMERKING: Voorwaarden waaronder niet-residentiële<br />
inrichtingen, voorzieningen en activiteiten<br />
in een woongebied kunnen worden toegelaten.<br />
De toelaatbaarheid van inrichtingen, activiteiten<br />
en voorzieningen met een andere functie dan een<br />
woonfunctie, wordt door artikel 5.1.0. onderworpen<br />
aan bijkomende voorwaarden. Voor elk van<br />
deze inrichtingen, voorzieningen en activiteiten<br />
geldt dat zij slechts toelaatbaar zijn in het woongebied<br />
ingeval ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke<br />
omgeving.<br />
Inrichtingen bestemd voor handel, dienstverlening,<br />
ambacht en kleinbedrijf kunnen daarenboven<br />
slechts worden toegelaten «voor zover deze<br />
taken van bedrijf om redenen van een goede<br />
plaatselijke ruimtelijke ordening niet in een daartoe<br />
aangewezen gebied moeten worden afgezonderd»,<br />
met andere woorden voor zover ze bestaanbaar<br />
zijn met de bestemming woongebied.<br />
a. «Voor zover deze taken van bedrijf om redenen<br />
van een goede plaatselijke ruimtelijke ordening<br />
niet in een daartoe aangewezen gebied moeten<br />
worden afgezonderd»<br />
1. Deze voorwaarde houdt in dat de inrichting of<br />
activiteit bestaanbaar moet zijn met de bestemming<br />
van woongebied.<br />
Met «taken van bedrijf» (inzake handel, dienstverlening,<br />
ambacht en kleinbedrijf) wordt bedoeld de<br />
aard van de activiteit, met andere woorden wat er<br />
geproduceerd of verwerkt wordt.<br />
2. Bij het beoordelen van de bestaanbaarheid met<br />
de bestemming van woongebied dient rekening te<br />
worden gehouden met de aard en de omvang van<br />
het bedrijf, waardoor dat laatste inzonderheid om<br />
redenen van ruimtelijke ordening niet in het betrokken<br />
woongebied kan worden ingeplant, ofwel<br />
wegens het intrinsiek hinderlijk of storend karakter<br />
van het bedrijf, ofwel wegens het bijzonder karakter<br />
van het woongebied (bijvoorbeeld louter<br />
residentiële wijk of woonpark). Inrichtingen die<br />
de woonfunctie van het gebied in gevaar brengen,<br />
kunnen niet worden toegelaten. Vanuit stedenbouwkundig<br />
standpunt dient niet enkel rekening<br />
te worden gehouden met de huidige bebouwing,<br />
maar ook met de bebouwing zoals zij zich overeenkomstig<br />
de bestemming en de aanleg van het<br />
gebied zal of moet kunnen ontwikkelen.<br />
3. De hinderlijkheid van een bedrijf of ambacht is<br />
inherent verbonden aan de activiteit van het bedrijf<br />
of de ambacht. De exploitant van een inrichting<br />
of een activiteit is doorgaans ook onderwor-<br />
pen aan het milieuvergunningsdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten.<br />
In voorkomend geval zullen de<br />
milieuvergunningsvoorwaarden de hinder die<br />
een inrichting of activiteit veroorzaakt, beperken<br />
of ongedaan maken. Luidens de bepalingen van<br />
het milieuvergunningsdecreet is de bouwvergunning<br />
geschorst zolang geen milieuvergunning is<br />
bekomen en vice versa. Niettemin blijft het aangewezen<br />
ook bij de behandeling van het bouwvergunningsdossier<br />
reeds zoveel mogelijk informatie<br />
in te winnen met betrekking tot de hinderlijkheid<br />
van de gevraagde inrichting. Deze informatie is<br />
immers nodig voor de beoordeling van de vraag<br />
naar de bestaanbaarheid van de inrichting met de<br />
bestemming van het woongebied, wat in grote<br />
mate afhankelijk is van de hinder die de inrichting<br />
teweegbrengt.<br />
De vraag of een inrichting of een activiteit, bestaanbaar<br />
is met de stedenbouwkundige bestemming<br />
van het woongebied, dan wel omwille van<br />
de hinder of ongemakken die inherent zijn verbonden<br />
aan de exploitatie van dergelijke inrichting<br />
dient te worden ondergebracht in een ander<br />
bestemmingsgebied, is een feitenkwestie. Inderdaad<br />
blijkt er in de praktijk een grote verscheidenheid<br />
van situaties te zijn, niet enkel met betrekking<br />
tot de aard en de omvang van bedrijven doch<br />
ook met betrekking tot de aard van het woongebied.<br />
Het woonmilieu zal vanzelfsprekend verschillend<br />
zijn in de steden, de wijken en het platteland.<br />
Bij de beoordeling van de vraag of een inrichting<br />
of activiteit, gelet op de hinder die deze meebrengt,<br />
al dan niet geacht kan worden bestaanbaar<br />
te zijn met de bestemming van het woongebied,<br />
zal niet enkel rekening moeten worden gehouden<br />
met de objectieve hinderlijkheid van de<br />
inrichting, doch ook met het eigen karakter van<br />
het betrokken woongebied. Zo is een woonzone<br />
met een louter residentiële functie meestal gevoeliger<br />
voor hinder dan een woonzone waar bijvoorbeeld<br />
handelsinrichtingen en ambachtelijke bedrijven<br />
voorkomen naast woningen. Hiermee<br />
moet dan ook rekening worden gehouden bij de<br />
beoordeling van de bestaanbaarheid van een aangevraagde<br />
inrichting met de stedenbouwkundige<br />
bestemming van het woongebied.<br />
In de mate van het mogelijke zal de behandelende<br />
ambtenaar zoveel mogelijk informatie inwinnen<br />
omtrent de gebeurlijke hinderlijkheid van de activiteit<br />
die in het voorgestelde gebouw zal worden<br />
ondernomen. Deze informatie kan ingewonnen<br />
worden bij de technische diensten van de provincie<br />
of bij AMINAL.<br />
4. Ingeval een voorziening, inrichting of activiteit,<br />
gelet op zijn intrinsiek hinderlijk en storend karakter<br />
of gelet op de bijzondere aard van het woongebied,<br />
niet bestaanbaar blijkt te zijn met de bestemming<br />
van het woongebied, dient het verwezen te<br />
worden naar een daartoe bestemde zone, bijvoorbeeld<br />
een dienstverleningsgebied (3.0.), een gebied<br />
voor ambachtelijke bedrijven (2.1.3.) of een<br />
gebied bestemd voor de vestiging van winkelbedrijven<br />
(3.1.). De aangevraagde inrichting zal niet<br />
vergunbaar zijn in het woongebied, onder voorbe-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
houd van toepassing van het bepaalde in<br />
artikel 43, § 2, al. 6 e.v. van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op<br />
22 oktober 1996, in verband met zonevreemde inrichtingen.<br />
5. De vraag naar de bestaanbaarheid van het bedrijf<br />
met de bestemming van woongebied stelt<br />
zich niet alleen bij zijn eerste inplanting in het<br />
woongebied, maar ook naar aanleiding van de beoordeling<br />
van de toelaatbaarheid van de uitbreiding<br />
ervan. Indien de uitbreiding geen overlast<br />
meebrengt voor de woonfunctie kan de uitbreiding<br />
in overweging worden genomen.<br />
b. «Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen<br />
mogen echter maar worden toegestaan voorzover<br />
ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving»<br />
1. Voor elk van de niet-residentiële inrichtingen,<br />
voorzieningen en activiteiten, bedoeld in artikel<br />
5.1.0. geldt bovendien dat zij slechts kunnen worden<br />
toegelaten in het woongebied indien ze verenigbaar<br />
zijn met de onmiddellijke omgeving.<br />
2. Wat als de «onmiddellijke omgeving» van een<br />
inrichting moet worden beschouwd, kan niet in<br />
absolute cijfers worden vastgelegd. Als behorend<br />
tot de onmiddellijke omgeving dienen te worden<br />
beschouwd deze percelen waarop de inplanting<br />
en exploitatie van een inrichting een invloed kan<br />
hebben.<br />
3. De beoordeling van de verenigbaarheid van een<br />
inrichting met de onmiddellijke omgeving moet<br />
nauwkeurig en concreet worden gecontroleerd op<br />
basis van een omstandige analyse van de algemene<br />
aanleg van het betrokken gebied en van de<br />
weerslag van (de uitbating van) het gebouw op de<br />
levensomstandigheden van de wijk. Daarbij moet<br />
worden uitgegaan van de specifieke kenmerken<br />
van de onmiddellijke omgeving, zoals:<br />
– de aard, het gebruik en de bestemming van de<br />
gebouwen of open ruimten in de omgeving;<br />
– de bijzondere bestemming die het B.P.A. van het<br />
gebied aan die omgeving heeft gegeven.<br />
Ook de woningdichtheid van het gebied behoort<br />
tot de specifieke kenmerken van de onmiddellijke<br />
omgeving.<br />
Ter illustratie volgen hier enkele motieven die niet<br />
in aanmerking komen als beoordelingscriterium<br />
voor de verenigbaarheid van een inrichting met<br />
de onmiddellijke omgeving:<br />
– louter economische criteria, zoals bv. het feit dat<br />
een onderneming louter voor een fabrikant produceert<br />
en niet ten dienste staat van de buurtbewoners;<br />
– de opgelegde exploitatievoorwaarden die de<br />
hinder van een inrichting beogen te beperken.<br />
Deze zullen echter wel van belang zijn bij de beoordeling<br />
van de vraag of de inrichting bestaanbaar<br />
is met de bestemming van het woongebied<br />
(supra);<br />
– de loutere vermelding van de afstand van een inrichting<br />
tot de dichtstbijgelegen woning. Dit is<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 417
geen afdoend criterium, gezien het geen gegevens<br />
vermeldt met betrekking tot de specifieke kenmerken<br />
van de omgeving en voorbij gaat aan het feit<br />
dat de inrichting niet alleen verenigbaar moet zijn<br />
met de in de onmiddellijke omgeving bestaande<br />
woningen, doch ook met de in de omgeving bestaande<br />
open ruimten.<br />
Bij de beoordeling van aanvragen (bouw- en verkavelingsaanvragen,<br />
stedenbouwkundige attesten<br />
en dergelijke) en van voorstellen (gemeentelijke<br />
plannen van aanleg en dergelijke) zal erover<br />
gewaakt worden dat de woonzones een leefbaar<br />
klimaat behouden of krijgen.<br />
Hierbij mogen ook de nevenactiviteiten van het<br />
wonen niet uit het oog worden verloren.<br />
BESLUIT:<br />
In een woongebied moeten derhalve de mogelijkheden<br />
worden voorzien opdat de gezinnen hun<br />
sociaal-culturele en economische activiteiten zouden<br />
kunnen ontplooien in een gunstig woonmilieu.<br />
Dit impliceert een evenwicht tussen woonst,<br />
productie, diensten, recreatie en natuur.<br />
ARTIKEL 5.1.1.<br />
DE WOONUITBREIDINGSGEBIEDEN<br />
5.1.1. [De woonuitbreidingsgebieden zijn uitsluitend<br />
bestemd voor groepswoningbouw zolang de<br />
bevoegde overheid over de ordening van het gebied<br />
niet heeft beslist, en zolang, volgens het geval,<br />
ofwel de overheid geen besluit tot vaststelling<br />
van de uitgaven voor de voorziening heeft genomen,<br />
ofwel omtrent deze voorzieningen geen met<br />
waarborgen omklede verbintenis is aangegaan<br />
door de promotor.<br />
Ontwikkeling – toelichting<br />
De woonuitbreidingsgebieden zijn reservezones<br />
van het woongebied en een instrument tot het<br />
voeren van een woonbeleid.<br />
De essentie van het voorschrift van artikel 5.1.1. is:<br />
a) woonuitbreidingsgebieden zijn in eerste instantie<br />
bedoeld voor groepswoningbouw – tenzij<br />
de overheid over de ordening anders beslist;<br />
b) woonuitbreidingsgebieden moeten een belangrijk<br />
element zijn voor het voeren van een<br />
woonbeleid;<br />
c) de aanwending van deze reservemogelijkheden<br />
past binnen het aanbodbeleid dat in het kader van<br />
de afbakeningsprocessen van de stedelijke gebieden<br />
en de woonkernen wordt vooropgesteld.<br />
De overheid beslist over het tijdstip, de fasering<br />
van uitvoering en de uitvoeringsmodaliteiten van<br />
de ontwikkeling van de woonuitbreidingsgebieden.<br />
De ontwikkeling volgt uit de opties van de afbakeningsprocessen,<br />
werd aangetoond in een goedgekeurde<br />
gemeentelijke woonbehoeftenstudie in<br />
het kader van of voorafgaand aan de goedkeuring<br />
van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of<br />
is mogelijk zonder woonbehoeftenstudie omwille<br />
van zijn inbreidingsgerichte ligging.<br />
De richtlijnen inzake de ontwikkeling van woonuitbreidingsgebieden<br />
zowel met als zonder woonbehoeftenstudie<br />
zijn opgenomen in de<br />
omzendbrief RO/2002/03 in verband met het opmaken<br />
van een gemeentelijke woonbehoeftestudie<br />
en het ontwikkelen van woonuitbreidingsgebieden<br />
en met of zonder woonbehoeftestudie.<br />
Dit geldt dus zowel voor projecten voor groepswoningbouw<br />
in een woonuitbreidingsgebied, als<br />
voor nieuwe BPA's, gemeentelijke RUP's of verkavelingsaanvragen<br />
met het oog op de effectieve<br />
realisatie van het woonuitbreidingsgebied.<br />
De goedkeuring van een woonbehoeftestudie en<br />
het principieel akkoord voor ontwikkeling van een<br />
woonuitbreidingsgebied wordt verleend op de<br />
wijze en volgens de procedure die in de<br />
omzendbrief RO/2002/03 is bepaald.<br />
Wijze van ordening<br />
In de woonuitbreidingsgebieden ligt het accent<br />
op het wonen, alsmede op de functies die behoren<br />
tot de normale uitrusting van het woongebied. De<br />
principes van artikel 5.1.0. zijn derhalve van toepassing<br />
samen met de volgende bijkomende voorwaarden:<br />
1) Uitsluitend voor groepswoningbouw<br />
Hierdoor worden individueel op te richten woningen<br />
uitgesloten. Met dit artikel 5.1.1. wordt nochtans<br />
niet bedoeld het oprichten van woningen in<br />
gesloten bebouwing, maar wel het tegelijk en gemeenschappelijk<br />
oprichten van woningen. Dit gebeurt<br />
meestal door de overheid. Particulier initiatief<br />
met gemeenschappelijke werf is echter evenzeer<br />
mogelijk.<br />
Bovendien is niet uitgesloten dat op reeds bebouwde<br />
percelen en restpercelen van een reeds<br />
eerder aangesneden woonuitbreidingsgebied individuele<br />
aanvragen toch verantwoord kunnen<br />
zijn. In dergelijke gevallen wordt een gemotiveerde<br />
individuele afweging gemaakt van de impact<br />
van de aanvraag op het geheel van het woonuitbreidingsgebied<br />
en het al dan niet nog nuttig zijn<br />
van het restant van het woonuitbreidingsgebied<br />
in het kader van een te voeren woonbeleid.<br />
Een typisch voorbeeld van groepswoningbouw<br />
zijn de wijken van sociale woningbouw, kleine<br />
landeigendommen en de woonwijken opgericht<br />
door de gemeenten en de intercommunales.<br />
Bij de aanvraag dient een plan voorgelegd te worden<br />
waarop de wegenstructuur en de aanleg van<br />
de woonwijk met inbegrip van de gemeenschappelijke<br />
ruimten (groenvoorzieningen e.a.) is weergegeven.<br />
Een memorie van toelichting waarin het<br />
bebouwingsprogramma en de opvatting van de<br />
wijk wordt uiteengezet, dient bij de aanvraag gevoegd.<br />
2) Zolang de bevoegde overheid over de ordening<br />
van het gebied niet heeft beslist:<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
a) bevoegde overheid: betekent de gemeentelijke<br />
autoriteiten in samenwerking met de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening en de minister;<br />
b) ordening van het gebied: het geven van een verantwoorde<br />
structuur aan het gebied;<br />
c) zolang (...) niet heeft beslist: dit betekent dat<br />
eens de bevoegde overheid over de ordening van<br />
het gebied heeft beslist, overeenkomstig die beslissing<br />
bouw- en verkavelingsaanvragen voor andere<br />
projecten dan groepswoningbouw kunnen<br />
worden toegestaan. Van dat ogenblik af vervalt<br />
derhalve de eis «groepswoningbouw» en kunnen<br />
ook particuliere aanvragen worden goedgekeurd.<br />
Een formele beslissing omtrent de ordening van<br />
het gebied is evenwel steeds vereist.<br />
Naargelang de wijze waarop de overheid zich formeel<br />
over de ordening van een woonuitbreidingsgebied<br />
uitspreekt kunnen volgende gevallen zich<br />
voordoen:<br />
1. De ordening is gekend zodra een BPA is goedgekeurd<br />
bij ministerieel besluit. Van dan af vervalt<br />
de vereiste van groepswoningbouw en kunnen<br />
vergunningen worden afgeleverd overeenkomstig<br />
de bepalingen van het BPA. De ordening is ook gekend<br />
zodra een gemeentelijk RUP in uitvoering<br />
van het gemeentelijk structuurplan bij besluit van<br />
de bestendige deputatie of in voorkomend geval<br />
bij ministerieel besluit is goedgekeurd.<br />
2. De overheid kan eveneens over de ordening van<br />
het gebied beslissen in het kader van een verkavelingsplanaanvraag.<br />
Indien het woonuitbreidingsgebied<br />
niet voorkomt op de atlas van de vrij te ontwikkelen<br />
woonuitbreidingsgebieden veronderstelt<br />
de afgifte van een verkavelingsvergunning<br />
een voorafgaand principieel akkoord voor de ontwikkeling<br />
(zie omzendbrief RO/2002/03 in verband<br />
met het opmaken van een gemeentelijke<br />
woonbehoeftestudie en het ontwikkelen van<br />
woonuitbreidingsgebieden met of zonder woonbehoeftestudie).<br />
Desgevallend beperkt de verkaveling<br />
zich tot het gedeelte waarvoor het principieel<br />
akkoord voor ontwikkeling werd verleend.<br />
3. Bij uitzondering kan een bouwaanvraag of verkavelingsaanvraag<br />
die slechts betrekking heeft op<br />
enkele restpercelen worden aanvaard.]<br />
– Vervangen bij Wijziging 25 oktober 2002, B.S., 30 november<br />
2002<br />
ARTIKEL 6<br />
NADERE AANWIJZINGEN IN<br />
VERBAND MET WOONGEBIEDEN<br />
6.1.2. Aangaande de woongebieden kunnen volgende<br />
nadere aanwijzingen worden gegeven:<br />
6.1.2.1. De woondichtheid;<br />
Onder woondichtheid van een op een plan begrensd<br />
gebied wordt het aantal woningen per<br />
hectare verstaan:<br />
418 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
6.1.2.1.1. de gebieden met grote dichtheid zijn die<br />
waar de gemiddelde dichtheid ten minste<br />
25 woningen per hectare bedraagt;<br />
6.1.2.1.2. de gebieden met middelgrote dichtheid<br />
zijn die waar de gemiddelde dichtheid begrepen is<br />
tussen 15 en 25 woningen per hectare;<br />
6.1.2.1.3. de gebieden met geringe dichtheid zijn<br />
die waar de gemiddelde dichtheid 15 woningen<br />
per hectare niet overschrijdt;<br />
6.1.2.1.4. de woonparken zijn gebieden waarin de<br />
gemiddelde woningdichtheid gering is en de<br />
groene ruimten een verhoudingsgewijs grote oppervlakte<br />
beslaan;<br />
6.1.2.2. De woongebieden met landelijk karakter<br />
zijn bestemd voor woningbouw in het algemeen<br />
en tevens voor landbouwbedrijven;<br />
6.1.2.3. De gebieden en plaatsen van culturele,<br />
historische en/of esthetische waarde. In deze gebieden<br />
wordt de wijziging van de bestaande toestand<br />
onderworpen aan bijzondere voorwaarden,<br />
gegrond op de wenselijkheid van het behoud.<br />
1.2.1. DE WONINGDICHTHEID<br />
Gezien vanuit de optiek van de gewestplannen is<br />
het bij gebrek aan nadere gegevens niet altijd mogelijk<br />
in de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen<br />
criteria op te nemen, die betrekking hebben<br />
op de verdere stedenbouwkundige vormgeving<br />
van de betrokken woongebieden.<br />
Een belangrijk element bij de stedenbouwkundige<br />
beoordeling is de woningdichtheid. Het ligt voor<br />
de hand dat de woningdichtheid nader moet bepaald<br />
worden in meer gedetailleerde plannen (gemeentelijke<br />
aanlegplannen).<br />
Bedoeld wordt met woningdichtheid, de brutodichtheid,<br />
dit wil zeggen het totaal aantal woningen<br />
voorzien in de betrokken woonwijk gedeeld<br />
door de totale oppervlakte, met inbegrip van alle<br />
infrastructuur en alle voorzieningen, die behoren<br />
tot de normale uitrusting van het woongebied.<br />
1.2.1.1. Gebieden met grote dichtheid<br />
Dit zijn stedelijke gebieden, die om redenen van<br />
regionaal belang of andere motieven een dichtheid<br />
moeten bereiken van minimaal 25 wooneenheden<br />
per hectare.<br />
1.2.1.2. Gebieden met middelgrote dichtheid<br />
Dit zijn de stedelijke gebieden of kernen van het<br />
buitengebied die een dichtheid moeten hebben<br />
van minimaal 15 woningen per hectare<br />
1.2.1.3. Gebieden met geringe dichtheid<br />
Dit zijn residentiële gebieden met georganiseerde<br />
open bebouwing. Nochtans zal men er over waken<br />
geen al te lage bouwdichtheden na te streven<br />
om niet nutteloos bouwgrond te verspillen. Er zal<br />
dienen rekening gehouden te worden met plaatselijke<br />
omstandigheden.<br />
1.2.1.4. Woonparken<br />
De woonparken die op de gewestplannen zijn<br />
aangeduid, zijn overwegend een opname van bestaande<br />
toestanden. Een woonpark is bedoeld als<br />
een woongebied van louter residentiële aard en<br />
bijgevolg gericht op het rustig verblijven in een<br />
homogeen voor het wonen bestemd woongebied<br />
in het groen. De nog open gebleven ruimten mogen<br />
verder bebouwd worden mits rekening wordt<br />
gehouden met de bepalingen van artikel 6.1.2.1.4.<br />
en met de bestaande bebouwingswijze (oppervlakte<br />
van de percelen, bebouwde oppervlakte<br />
van perceel, bouwtrant, bestaand groen).<br />
Alle inrichtingen en activiteiten die verenigbaar<br />
zijn met de stedenbouwkundige bestemming van<br />
het woongebied zijn in principe toelaatbaar. Bijzondere<br />
aandacht dient niettemin te worden besteed<br />
aan de vraag naar de bestaanbaarheid van<br />
een constructie met een eigen woonfunctie van<br />
het gebied en de verenigbaarheid ervan met de<br />
onmiddellijke omgeving. Gezien het een wezenlijk<br />
kenmerk van een woonpark is dat de gemiddelde<br />
woondichtheid er gering is en de groene ruimten<br />
er verhoudingsgewijs grote oppervlakte beslaan,<br />
heeft dit tot gevolg dat de vestiging van niet-residentiële<br />
inrichtingen en activiteiten doorgaans<br />
niet zal kunnen worden aangenomen.<br />
Voor woonparken met nog belangrijke open<br />
plaatsen dienen de gemeentelijke besturen te<br />
worden aangespoord tot het opmaken van een<br />
bijzonder plan van aanleg. Zij kunnen daartoe<br />
evenwel niet worden verplicht.<br />
In afwachting dat een B.P.A. voor het gebied is opgesteld,<br />
dienen de eventuele bouw- en verkavelingsaanvragen<br />
met de meeste omzichtigheid te<br />
worden behandeld. De volgende normen moeten<br />
derhalve als richtlijn worden genomen zolang het<br />
bijzonder plan van aanleg niet is opgemaakt:<br />
1. De woningdichtheid, rekening houdend met de<br />
toekomstige bebouwing op al de mogelijke loten<br />
in het betrokken woonpark is gelegen tussen 5 à<br />
10 woningen per ha. De perceeloppervlakte voor<br />
elk perceel zal worden afgeleid uit de woningdichtheid.<br />
Als orde van grootte kunnen kaveloppervlakten<br />
van 1.000 à 2.000 m 2 worden vooropgesteld.<br />
Een en ander is afhankelijk van de dichtheid<br />
van het bestaande groen.<br />
2. De bebouwbare oppervlakte mag slechts<br />
250 m 2 bedragen met inbegrip van eventuele afzonderlijke<br />
gebouwen.<br />
3. De constructie mag maximaal uit twee bouwlagen<br />
bestaan en de inwendige verticale verdeling<br />
moet een verdere splitsing van het perceel uitsluiten.<br />
4. Het niet-bebouwbare gedeelte moet aangelegd<br />
worden met hoogstammig groen (het bestaande<br />
moet bewaard worden). Het groen moet aangebracht<br />
worden langs alle zijden van het perceel,<br />
min de nodige toegangen. Slechts 10 % van de<br />
perceeloppervlakte mag ingenomen worden voor<br />
het aanleggen van grasperken, speelruimten, tennisvelden<br />
en dergelijke.<br />
5. Het perceel moet palen aan een voldoend uitgeruste<br />
weg (zie terzake artikel 48, laatste lid van het<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996).<br />
1.2.2. WOONGEBIEDEN MET EEN<br />
LANDELIJK KARAKTER<br />
Onder «woongebied met een landelijk karakter»<br />
wordt verstaan de landelijke dorpen, de landelijke<br />
gehuchten en de bestaande en af te werken lintbebouwing.<br />
Deze laatste wordt doorgaans ook «afwerkingsgebied»<br />
genoemd.<br />
Woongebieden met landelijk karakter zijn in<br />
hoofdzaak bestemd «voor woningbouw in het algemeen<br />
en tevens voor landbouwbedrijven». Zowel<br />
bewoning als landbouw zijn bijgevolg de<br />
hoofdbestemmingen van het gebied, en beide bestemmingen<br />
staan er op gelijke voet. Daarnaast<br />
kunnen eveneens de andere inrichtingen, voorzieningen<br />
en activiteiten, bedoeld in artikel 5.1.0.<br />
worden toegelaten.<br />
Voor inrichtingen bestemd voor handel, dienstverlening,<br />
ambacht en kleinbedrijf – met inbegrip<br />
van de para-agrarische bedrijven – blijft de voorwaarde<br />
gelden dat zij slechts toelaatbaar zijn voorzover<br />
zij niet wegens de taken van bedrijf die zij<br />
uitvoeren moeten worden afgezonderd in een<br />
daartoe aangewezen gebied. Er dient dan ook<br />
steeds te worden onderzocht of zij bestaanbaar<br />
zijn met de bestemming van woongebied met landelijk<br />
karakter. Concreet betekent dit dat zij niet<br />
van aard mogen zijn de woon- of landbouwfunctie<br />
van het gebied te verstoren.<br />
Bovendien geldt voor elk van de niet-residentiële<br />
inrichtingen, activiteiten en voorzieningen, bedoeld<br />
in artikel 5.1.0. dat zij slechts toelaatbaar<br />
zijn voorzover zij verenigbaar zijn met de onmiddellijke<br />
omgeving.<br />
De concrete inhoud van deze beide voorwaarden<br />
werd hogerop reeds nader toegelicht, bij de bespreking<br />
van artikel 5.1.0.<br />
Bij de beoordeling van aanvragen in het woongebied<br />
met landelijk karakter, kan in het bijzonder<br />
rekening worden gehouden met volgende richtlijnen.<br />
Cartografisch werd in de gewestplannen geen onderscheid<br />
gemaakt tussen een landelijk dorp en<br />
een «afwerkingsgebied» (lintbebouwing).<br />
Bij de beoordeling van dagelijkse aanvragen en<br />
van voorstellen van gemeentelijke aanlegplannen<br />
zal derhalve verder dienen nagegaan te worden of<br />
het gaat om een aanvraag of voorstel dat betrekking<br />
heeft op landelijk dorp of gehucht, dan wel<br />
op een lintbebouwing.<br />
1.2.2.1. Landelijke dorpen en gehuchten<br />
De inhoud van de landelijke dorpen en gehuchten<br />
kan, al naargelang de streek en de plaats, zeer gevarieerd<br />
zijn.<br />
In bepaalde plaatsen bestaan deze gebieden uit<br />
woonkernen of woonwijken met hoofdzakelijk<br />
landelijke woningen, op andere plaatsen is de in-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 419
houd zeer heterogeen (woningen, landbouwbedrijven,<br />
ambacht en kleinbedrijf), terwijl op andere<br />
plaatsen het gaat om agrarische dorpen en gehuchten.<br />
In de landelijke dorpen en gehuchten zijn nieuwe<br />
structuren niet uitgesloten. Deze gebieden zijn bestemd<br />
voor dezelfde functies als de woongebieden<br />
(zie ook 5.1.0.), maar er moet steeds rekening gehouden<br />
worden met het (landelijk) karakter van<br />
de omgeving. Bebouwing kan worden toegelaten<br />
met dezelfde vorm en van hetzelfde type als datgene<br />
wat reeds aanwezig is. Daarentegen is bv. appartementsbouw<br />
er niet op zijn plaats.<br />
In de landelijke woongebieden met heterogeen<br />
karakter kunnen vestigingen van ambachtelijke<br />
bedrijven bv. aanvaard worden als ze naar verhouding<br />
een geringe bodembezetting hebben (bv.<br />
minder dan 0,5 ha) en niet hinderend werken<br />
voor de omgeving.<br />
In alle typen van het landelijk woongebied kunnen<br />
landbouwbedrijven aanvaard worden. Vermits<br />
landbouwbedrijven in woongebieden met<br />
landelijk karakter op gelijke voet worden gesteld<br />
met residentiële bebouwing, worden zij immers<br />
ipso facto geacht verenigbaar te zijn met deze bestemming.<br />
Uiteraard dienen aanvragen voor landbouwbedrijven<br />
wel te worden getoetst op hun verenigbaarheid<br />
met de goede plaatselijke ruimtelijke<br />
ordening (artikel 19 van dit K.B.).<br />
1.2.2.2. Lintbebouwing<br />
Een stimulering van deze gebieden is planologisch<br />
niet verantwoord.<br />
De bebouwing kan slechts toegestaan worden in<br />
functie van de voorliggende weg.<br />
In dit type van landelijke woongebieden moeten<br />
alle constructies ingeplant worden binnen de afgebakende<br />
bouwstrook. Om reden van goede<br />
ruimtelijke ordening dient de bouwdiepte die in<br />
functie van de weg werd voorzien zoveel mogelijk<br />
beperkt te blijven. Een bouwdiepte van 50 meter<br />
vanaf de rooilijn is een absoluut maximum.<br />
De bouwvergunning kan slechts worden toegestaan<br />
indien ze de eisen inzake verkeersveiligheid<br />
en verkeersafwikkeling niet in het gedrang<br />
brengt.<br />
Een in dergelijke gebieden toelaatbaar ambachtelijk<br />
bedrijf, op te richten bij een al dan niet bestaande<br />
woning, maar die geheel of gedeeltelijk<br />
een op het gewestplan als landelijk woongebied<br />
aangeduide zone overschrijdt, kan niet aanvaard<br />
worden. Aangezien voor de lintbebouwing, de bebouwing<br />
slechts kan worden toegestaan in functie<br />
van de voorliggende weg, is bebouwing op<br />
achtergelegen kavels in principe uitgesloten. Dergelijke<br />
bebouwing zal immers niet verenigbaar<br />
zijn met de goede plaatselijke ordening van het<br />
gebied.<br />
Uiteraard moet steeds worden nagegaan of de<br />
aanvraag verenigbaar is met de functie en bestemming<br />
van het gebied: een ambachtelijk of kleinbedrijf<br />
kan moeilijk aanvaard worden in een afwerkingsgebied,<br />
bestaande uit bv. 5 alleenstaande<br />
woonhuizen. Evenmin kunnen bedrijven aanvaard<br />
worden in een landelijk woongebied waar<br />
uitsluitend residentiële functie (bv. villa's, landhuizen)<br />
aanwezig is. Alhoewel bebouwing binnen<br />
de op het gewestplan als landelijk woongebied<br />
aangeduide zone in principe, uit planologisch<br />
standpunt, in overweging kan worden genomen,<br />
zal het verder stedenbouwkundig onderzoek moeten<br />
uitwijzen wat in de praktijk kan aanvaard worden.<br />
Hoekpercelen bij een strook landelijk woongebied<br />
afgebakend in functie van de voorliggende weg.<br />
Percelen of perceelsgedeelten gelegen in een<br />
woongebied met landelijk karakter kunnen beschouwd<br />
worden niet alleen in functie van de<br />
voorliggende weg, waarlangs het landelijk woongebied<br />
is voorzien, maar evenzeer in functie van<br />
de straat, die hierop uitmondt (zie figuur 1).<br />
Deze bebouwingsmogelijkheid bestaat echter<br />
maar voor zover het betrokken perceel of perceelsgedeelte<br />
en de voorgestelde bebouwing beantwoordt<br />
aan de stedenbouwkundige criteria die<br />
normaliter gehanteerd worden in de betrokken<br />
zone. Dit betekent dat het perceel voldoende<br />
groot moet zijn, en een inplanting moet mogelijk<br />
laten die stedenbouwkundig verantwoord is, zoals<br />
voldoende diepte, voldoende achteruitbouw en<br />
bouwvrije zijdelingse stroken. De bebouwingsdichtheid<br />
moet in overeenstemming zijn met het<br />
karakter van de omgeving (figuur 2).<br />
De weg waarlangs gebouwd moet worden moet,<br />
gelet op de plaatselijke toestand voldoende zijn<br />
uitgerust. Geenszins kunnen gebouwen in tweede<br />
bouwzone aanvaard worden (figuur artikel 6 figuur<br />
3).<br />
1.2.3. GEBIEDEN EN PLAATSEN VAN<br />
CULTURELE, HISTORISCHE EN/OF<br />
ESTHETISCHE WAARDE<br />
In de (ontwerp)gewestplannen werden deze gebieden<br />
aangeduid met het daarvoor voorziene teken<br />
(1.2.3. van de legende) voor zover de betrokken<br />
plaats of gebied voldoende groot was, om materieel<br />
nog te kunnen aangeduid worden.<br />
De ordeningsmaatregelen moeten worden bepaald,<br />
rekening houdend met de culturele, historische<br />
en/of esthetische waarde van het gebied.<br />
De beoordeling van aanvragen in dit gebied is, gelet<br />
op de zeer gevarieerde situaties, een feitenkwestie.<br />
Indien het aangevraagde project een invloed kan<br />
hebben op de culturele, historische en/of esthetische<br />
waarde is het aangewezen de Afdeling Monumenten<br />
en Landschappen te raadplegen (bv.<br />
bij nieuwe gebouwen, uitbreiding van bestaande<br />
gebouwen, verbouwingen aan gevels en daken,<br />
ontbossingen, aanmerkelijke reliëfwijzigingen).<br />
Wanneer voor deze gebieden een bij koninklijk<br />
besluit goedgekeurd B.P.A. bestaat, dient te wor-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
den nagegaan of de bepalingen van dit B.P.A. nog<br />
wel stroken met de huidige opvattingen van waardering<br />
van de sites met cultureel, historisch en esthetisch<br />
belang.<br />
Is dit niet het geval dan dient de betrokken gemeente<br />
verzocht te worden dit B.P.A. in herziening<br />
te stellen. In elk geval dient de gemachtigde<br />
ambtenaar toezicht uit te oefenen op de door de<br />
gemeente af te leveren bouwvergunningen in uitvoering<br />
van artikel 44 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening gecoördineerd op<br />
22 oktober 1996.<br />
De gemachtigde ambtenaar dient de bouwvergunning<br />
te schorsen niet alleen wanneer de vergunning<br />
in strijd is met de bepalingen van het<br />
B.P.A. maar evenzeer wanneer het voorgestelde<br />
project ernstig zou schaden aan het cultureel, historisch<br />
of esthetisch belang van de site.<br />
ARTIKEL 7<br />
DE INDUSTRIEGEBIEDEN<br />
7.2. De industriegebieden<br />
7.2.0. Deze zijn bestemd voor de vestiging van industriële<br />
of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten<br />
een bufferzone. Voor zover zulks in verband met<br />
de veiligheid en de goede werking van het bedrijf<br />
noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting<br />
van het bewakingspersoneel omvatten.<br />
Tevens worden in deze gebieden complementaire<br />
dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de<br />
andere industriële bedrijven toegelaten, namelijk:<br />
bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven,<br />
collectieve restaurants, opslagplaatsen<br />
van goederen bestemd voor nationale of internationale<br />
verkoop.<br />
1. De industriegebieden zijn bestemd voor industrieën<br />
en ambachtelijke bedrijven in het algemeen<br />
In het bijzonder moeten die industrieën en ambachtelijke<br />
bedrijven in het industriegebied worden<br />
ondergebracht, die moeten worden afgezonderd<br />
van de andere bestemmingen wegens hun<br />
aard of wegens economische en sociale redenen,<br />
of omdat deze bedrijven niet behoren tot de normale<br />
uitrusting van andere gebieden.<br />
Wat onder het begrip «industriële bedrijven» dient<br />
te worden verstaan, wordt stedenbouwkundig<br />
niet nader bepaald, zodat het begrip in zijn<br />
spraakgebruikelijke betekenis dient te worden begrepen,<br />
met name bedrijven waar grondstoffen<br />
worden verwerkt, of nog, productief-technische<br />
bedrijven. Ook het begrip «ambachtelijk bedrijf»<br />
wordt niet nader gedefinieerd. De overheid die<br />
uitspraak moet doen over de vergunningsaanvraag<br />
dient derhalve te oordelen naar recht en redelijkheid<br />
of de betrokken inrichting al dan niet<br />
een ambachtelijk bedrijf is en zulks overeenkomstig<br />
de gebruikelijke betekenis van het woord, met<br />
name een bedrijf waarin het handwerk primeert,<br />
wat het gebruik van machines evenwel niet uitsluit.<br />
420 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
De louter commerciële activiteiten, zoals winkels<br />
en handelszaken, horen niet thuis in industriegebied.<br />
2. De industriële gebieden omvatten een bufferzone<br />
a) De hier bedoelde bufferzone is onafhankelijk<br />
van de bufferzone die op het ontwerp-gewestplan<br />
is aangeduid in toepassing van artikel 14.4.5. In<br />
het huidig geval gaat het niet om een zelfstandig<br />
bestemmingsgebied maar betreft het een strook<br />
binnen het industriegebied met een hoofdzakelijk<br />
esthetische en stedenbouwkundige functie. Om<br />
die reden moet ze aangebracht worden op het industriegebied<br />
zelf.<br />
b) De breedte en de aanleg van de bufferzone is afhankelijk<br />
van de oppervlakte en de vorm van het<br />
industriegebied zelf, van de aard van de industrëeen,<br />
van de eigenlijke hinderlijkheid ervan en<br />
van de bestemming van de aanpalende gebieden.<br />
De bufferzones dienen te worden bepaald in de<br />
bouwvergunning, verleend voor de randpercelen<br />
van het gebied, of in het indelingsplan dat opgesteld<br />
wordt naar aanleiding van een onteigeningsplan,<br />
of in een bijzonder plan van aanleg van het<br />
gebied. Bouwvergunningen voor de oprichting<br />
van een industrieel of ambachtelijk bedrijf zijn onwettig<br />
indien zij niet voorzien in de aanleg van<br />
een bufferzone, of indien de bufferzone waarin zij<br />
voorzien ontoereikend is.<br />
Rondom de industriezones en ambachtelijke zones<br />
dient (op de aldus aangeduide zone) een bufferstrook<br />
aangelegd te worden waarvoor als<br />
breedte volgende cijfers als richtinggevend kunnen<br />
worden vooropgesteld:<br />
15 m voor ambachtelijke bedrijven;<br />
25 m voor milieubelastende bedrijven;<br />
50 m voor vervuilende industrie.<br />
Wanneer zij palen aan woongebieden moeten<br />
deze breedten vergroot en zelfs verdubbeld worden.<br />
De breedte en de aanleg van de bufferstroken tussen<br />
de bedrijven zelf betreffen een technisch stedenbouwkundige<br />
aangelegenheid. Zij worden bepaald<br />
bij de vaststelling van een plan van aanleg<br />
van de industriezone, bij een indelingsplan naar<br />
aanleiding van een onteigeningsplan, of bij de<br />
goedkeuring van een bouwvergunning.<br />
3. Huisvesting van het bewakingspersoneel<br />
a) Noodzakelijkheid (van huisvesting) voor de<br />
goede werking en de veiligheid<br />
De mogelijkheid voor huisvesting op een industrie<br />
of een ambachtelijk terrein kan maar overwogen<br />
worden voor zover deze huisvesting noodzakelijk<br />
is voor de veiligheid en de goede werking.<br />
Aan de hand van bestaande industriezones, kan<br />
worden afgeleid dat deze noodzakelijkheid aan<br />
huisvesting zeer relatief is.<br />
Er is immers praktisch geen functioneel ruimtelijk<br />
verband tussen de activiteit van het onderhouden,<br />
het verzekeren van de goede werking en het be-<br />
waken enerzijds en het gehuisvest zijn anderzijds.<br />
Uit het feit op een bedrijf te werken, zelfs in min of<br />
meer permanent verband, kan nog niet de noodzakelijkheid<br />
worden afgeleid om op dit bedrijf te<br />
wonen.<br />
De noodzakelijkheid van bewaking met betrekking<br />
tot de veiligheid en de goede werking bestaat<br />
meestal wel, deze van huisvesting meestal niet.<br />
b) Huisvesting<br />
Zo deze noodzakelijkheid aan huisvesting bewezen<br />
is, is het aanvaardbaar dat een ruimte wordt<br />
voorzien voor de huisvesting (van het bewakingspersoneel).<br />
Artikel 7 spreekt van «huisvesting» en niet van<br />
«woningen». Dit wijst erop dat de ruimte voor<br />
huisvesting een geïntegreerd geheel moet uitmaken<br />
met het industriële of ambachtelijk bedrijf.<br />
Het feit dat het artikel de nadruk legt op de veiligheid,<br />
de bewaking en de goede werking van het<br />
bedrijf wijst erop dat de ruimte voor huisvesting<br />
moet gebonden zijn aan het bedrijf zelf.<br />
Dit betekent dat de afzonderlijke inplanting van<br />
een bedrijfswoning (niet constructief gekoppeld<br />
aan het eigenlijke bedrijfsgebouw) niet kan worden<br />
toegestaan.<br />
Verkavelingen (in een ambachtelijke zone) voor<br />
vestiging van kleine en familiale bedrijven, en<br />
waarbij naast de oprichting van de eigenlijke bedrijfsgebouwen,<br />
tevens een strook is voorzien (bv.<br />
aan de straat) voor de oprichting van vrijstaande<br />
bedrijfswoningen dienen grondig onderzocht te<br />
worden op het stuk van de werkelijke intenties.<br />
Hierbij zullen voornamelijk de grootte van de kavels,<br />
de aangeduide bestemmingen en andere stedenbouwkundige<br />
elementen een basis vormen<br />
voor de beoordeling.<br />
Bouwaanvragen die enige twijfel doen rijzen door<br />
het feit dat het zou gaan om een residentiële woning<br />
met een bedrijfje erbij eerder dan om een bedrijf<br />
(met een bedrijfswoning) dienen in elk geval<br />
voorgelegd te worden aan de beleidsafdelingen<br />
van AROHM, die het op zijn beurt aan de minister<br />
kan voorleggen.<br />
Indien de aanvraag in dergelijke gevallen niet voldoende<br />
gestaafd is door bewijsmateriaal (dat het<br />
gaat om een bedrijf) zal de aanvraag dienen geweigerd<br />
te worden.<br />
c) Bewakingspersoneel<br />
Onder bewakingspersoneel kan worden verstaan:<br />
– de concierge of bewaking voor grote bedrijven;<br />
– voor familiale en kleinere bedrijven kan het ook<br />
een lid van het kaderpersoneel, de eigenaar of de<br />
uitbater zelf zijn.<br />
4. Complementaire dienstverlenende bedrijven<br />
Het gaat om dienstverlenende bedrijven, die nuttig<br />
of noodzakelijk zijn voor de goede werking van<br />
de eigenlijke industriële of ambachtelijke bedrijven.<br />
Het gaat dus om bedrijven die complemen-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
tair zijn aan of die dienst verlenen aan de eigenlijke<br />
industriële of ambachtelijke bedrijven.<br />
Aangezien dergelijke dienstverlenende bedrijven<br />
«complementair» zijn en «ten behoeve van de andere<br />
(namelijk de bestaande of voorziene) industriële<br />
bedrijven» worden opgericht, kan vergunning<br />
slechts worden afgegeven indien reeds industrieën<br />
of ambachtelijke bedrijven bestaan of<br />
concrete plannen tot realisatie ervan bekend zijn.<br />
Artikel 7 vermeldt limitatief de aard van deze complementaire<br />
bedrijven die kunnen worden toegelaten:<br />
bankagentschappen, transportbedrijven,<br />
collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen<br />
(bestemd voor nationale of internationale verkoop).<br />
Met dit laatste worden onder meer postorderbedrijven<br />
bedoeld.<br />
ARTIKEL 8<br />
NADERE AANWIJZINGEN IN<br />
VERBAND MET INDUSTRIEGEBIEDEN<br />
8.2.1. Voor de industriegebieden kunnen volgende<br />
nadere aanwijzingen worden gegeven:<br />
8.2.1.1. de gebieden voor vervuilende industrieën.<br />
Deze zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven<br />
die ter bescherming van het leefmilieu moeten<br />
worden afgezonderd;<br />
8.2.1.2. de gebieden voor milieubelastende industrieën.<br />
Deze zijn bestemd voor bedrijven die om<br />
economische of sociale redenen moeten worden<br />
afgezonderd;<br />
8.2.1.3. de gebieden voor ambachtelijke bedrijven<br />
en de gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen.<br />
Deze gebieden zijn mede bestemd<br />
voor kleine opslagplaatsen van goederen, gebruikte<br />
voertuigen en schroot, met uitzondering<br />
van afvalproducten van schadelijke aard.<br />
Er is niet verder bepaald op grond van welke criteria<br />
onderscheid moet worden gemaakt tussen de<br />
verschillende industrieën om ze te kunnen catalogeren<br />
als vervuilend, of milieubelastend, dan wel<br />
of ze van ambachtelijke aard zijn dan wel of het<br />
gaat om kleine of middelgrote ondernemingen.<br />
Bij de beoordeling zal men van feitelijkheden dienen<br />
uit te gaan. Talrijke beoordelingscriteria spelen<br />
hierbij een rol zoals de hinderlijkheid, de<br />
grootte van de onderneming, de relatie tot de omgeving,<br />
de bestaande wegeninfrastructuur, de tewerkstelling,<br />
de aard van de productie of de bewerking,<br />
de weerslag op het leefmilieu en dergelijke.<br />
In verband met de hinderlijkheid kan men steunen<br />
op de gegevens met betrekking tot de milieuvergunning.<br />
Nochtans zijn deze bij de beoordeling<br />
van de hinderlijkheid niet noodzakelijkerwijze de<br />
enige criteria. Zo dient de hinderlijkheid van het<br />
bedrijf ten opzichte van zijn omgeving in stedenbouwkundig<br />
oogpunt nagegaan te worden. Deze<br />
hinderlijkheid kan van allerlei aard zijn en zowel<br />
betrekking hebben op de vormgeving als op het<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 421
gebruik van de materialen, of de hinderlijkheid uit<br />
verkeerstechnisch oogpunt (verkeersverwekker).<br />
Wat de «gebieden voor ambachtelijke bedrijven<br />
en de gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen»<br />
betreft, wordt bij de beoordeling van<br />
de vraag of een bedrijf al dan niet als een ambachtelijk<br />
bedrijf of een kleine of middelgrote onderneming<br />
kan worden beschouwd, rekening gehouden<br />
met de omvang van het bedrijf en de aard van<br />
de activiteiten. Evenwel kunnen bepaalde onderdelen<br />
van een bedrijf zoals de parkeerplaats, de<br />
burelen, het sociaal gebouw, de werkplaats en het<br />
benzine- en dieselpompstation evengoed deel uitmaken<br />
van een grootschalig industrieel bedrijf als<br />
van een ambachtelijk bedrijf of een middelgrote<br />
onderneming. Zij kunnen dus in een zone voor<br />
zulke bedrijven en ondernemingen worden toegelaten<br />
indien ze onderdeel uitmaken van het bedrijf.<br />
ARTIKEL 9<br />
DE DIENSTVERLENINGSGEBIEDEN<br />
9.3. De dienstverleningsgebieden<br />
9.3.0. Deze zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven<br />
of inrichtingen waarvan de functie verder<br />
reikt dan de verzorging van de buurt. Voor zover<br />
de veiligheid en de goede werking van het bedrijf<br />
of de inrichting het vereist, kunnen ze woongelegenheid<br />
voor de exploitant, de bewakers of het onderhoudspersoneel<br />
omvatten.<br />
9.3.1. Gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de<br />
vestiging van grootwinkelbedrijven. In deze gebieden<br />
kunnen tevens een of meer kleine of middelgrote<br />
ondernemingen worden gevestigd.<br />
De dienstverleningsbedrijven zijn een onmisbaar<br />
element in de woonzone, omwille van de relatie<br />
met het publiek. De lokalisatie van dienstverleningsbedrijven<br />
buiten de woonzones is in se niet<br />
wenselijk, tenzij het gaat om bedrijven die omwille<br />
van hun grote omvang of hinderlijkheid voor de<br />
buurt niet bestaanbaar en verenigbaar zijn met de<br />
bestemming woongebied.<br />
ARTIKEL 10<br />
HET LANDELIJK GEBIED<br />
10.4. Het landelijk gebied:<br />
10.4.0. Zo de agrarische gebieden, de bosgebieden<br />
of de groene ruimten niet op het plan zijn afgelijnd,<br />
of onder voorbehoud van de hierna onder<br />
nrs. 4.1., 4.2. en 4.3. volgende bijzondere bepalingen<br />
betreffende deze zones, worden enkel die<br />
handelingen en werken toegestaan welke noodzakelijk<br />
zijn voor het behoud van de huidige bestemming.<br />
Het landelijk gebied omvat de functies vervat in de<br />
artikelen 11 tot en met 15.<br />
Wanneer het landelijk gebied geen precieze affectatie<br />
heeft gekregen als agrarisch, bos- of groengebied<br />
geldt het bepaalde in artikel 10.4.0. luidens<br />
hetwelk enkel die werken zijn toegelaten die<br />
noodzakelijk zijn voor het behoud van de «huidige»<br />
bestemming van het gebied, en dit «onder<br />
voorbehoud van de hierna onder nrs. 4.1., 4.2. en<br />
4.3. volgens bijzondere bepalingen betreffende<br />
deze zones».<br />
Concreet houdt deze bepaling in dat aan de hand<br />
van de beplanting van het gebied en van de eigen<br />
ordening of aanleg ervan moet worden nagegaan<br />
of het gebied als agrarisch gebied, bosgebied of<br />
groengebied moet worden beschouwd. Naargelang<br />
het gebied volgens de aldus vastgestelde bestaande<br />
toestand een feitelijke bestemming heeft<br />
als agrarisch, bos- of groengebied, zal deze feitelijke<br />
bestemming moeten worden behouden. De<br />
vergunningsaanvragen dienen dan beoordeeld te<br />
worden op hun overeenstemming met het bepaalde<br />
in artikel 11, 12 of 13, al naargelang de feitelijke<br />
bestemming van het gebied.<br />
In de gewestplannen voor het Vlaamse Gewest<br />
wordt het landelijk gebied in principe steeds cartografisch<br />
verder gedifferentieerd volgens specifieke<br />
bestemming van elke zone.<br />
ARTIKEL 11<br />
DE AGRARISCHE GEBIEDEN<br />
11.4.1. De agrarische gebieden zijn bestemd voor<br />
de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere<br />
bepalingen mogen de agrarische gebieden<br />
enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke<br />
gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens<br />
verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend<br />
deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt,<br />
en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen<br />
bestemd voor niet aan de grond gebonden<br />
agrarische bedrijven met industrieel karakter of<br />
voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht<br />
worden op ten minste 300 m. van een woongebied<br />
of op ten minste 100 m. van een woonuitbreidingsgebied,<br />
tenzij het een woongebied met landelijk<br />
karakter betreft. De afstand van 300 m. en<br />
100 m. geldt evenwel niet in geval van uitbreiding<br />
van bestaande bedrijven. De overschakeling naar<br />
bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende<br />
de afbakening van landbouw- en bosgebieden.<br />
Dit artikel bepaalt dat: «agrarische gebieden bestemd<br />
zijn voor landbouw in de ruime zin». Het<br />
gebruik van de term landbouw in de «ruime zin»<br />
betekent dat het begrip «landbouw» niet restrictief,<br />
doch ruim dient te worden opgevat. In die zin<br />
worden met landbouw dan ook niet enkel deze activiteiten<br />
bedoeld die bestaan in het bewerken van<br />
het land om er de veldvruchten van te plukken,<br />
doch eveneens tuinbouw, veeteelt en visteelt. Zelfs<br />
gebouwen die zijn bestemd voor tuinbouw onder<br />
glas met hydrocultuur, kunnen onder het toepassingsgebied<br />
van artikel 11.4.1. vallen.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
Bij de beoordeling van de bouwaanvragen komen<br />
verschillende aspecten aan de orde. Het inhoudelijke-landbouwkundige<br />
aspect is vaak buiten de<br />
appreciatiemogelijkheden van de gemachtigde<br />
ambtenaar gelegen. Het advies van de administratie<br />
bevoegd voor landbouw is richtinggevend voor<br />
de beoordeling van dit inhoudelijke-landbouwkundige<br />
aspect. Zoals voor elke formele motivering<br />
van een besluit over een vergunningsaanvraag<br />
geldt, volstaat het niet om de motivering te<br />
beperken tot een loutere verwijzing naar het advies<br />
van deze administratie. Naast de gegevens<br />
van landbouwkundige aard dient immers ook rekening<br />
gehouden met planologische beschouwingen<br />
en stedenbouwkundige bepalingen.<br />
Overwegingen met betrekking tot de inplanting<br />
van de inrichting, zijn overwegingen die de beoordeling<br />
betreffen van de overeenstemming van de<br />
inrichting met de goede plaatselijke ordening van<br />
het gebied. Hetzelfde geldt ook voor overwegingen<br />
in de zin dat een inrichting het homogeen karakter<br />
van het landbouwgebied zou schenden of<br />
zou leiden tot versnippering van de open ruimte.<br />
Twijfelgevallen kunnen altijd voorgelegd worden<br />
aan de beleidsafdelingen van AROHM, die desgevallend<br />
het standpunt kunnen inwinnen van de<br />
minister.<br />
Omwille van het familiaal karakter van de bedrijven<br />
in de agrarische productiesector zal de verspreide<br />
inplanting van deze ondernemingen in de<br />
landbouwzone de algemene regel blijven.<br />
De ver doorgedreven mechanisering en de noodzaak<br />
van ruilverkaveling en landherinrichting<br />
voor de grondgebonden landbouw (die verreweg<br />
de belangrijkste grondgebruiker blijft) sluit nochtans<br />
in dat het ontstaan van nieuwe bouwkavels<br />
in het landbouwgebied strikt beperkt zou blijven<br />
tot de noodwendigheden van de landbouwontwikkeling<br />
zelf.<br />
Vandaar de algemene regel dat slechts bouwvergunning<br />
zal worden verleend voor bedrijfsgebouwen<br />
vereist voor de landbouwexploitatie van het<br />
gebied. De afgifte van een bouwvergunning voor<br />
het oprichten van een nieuwe woning wordt ondergeschikt<br />
aan de dubbele vereiste dat het een<br />
exploitantenwoning betreft en dat de woning bovendien<br />
fysisch geïntegreerd is in het geëxploiteerde<br />
bedrijf.<br />
Alleen toeristische verblijfsgelegenheid en de vestiging<br />
van para-agrarische bedrijven vormen op<br />
deze algemene regel een uitzondering, benevens<br />
de algemene uitzonderingen voorzien in<br />
artikel 20 (voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen),<br />
en behoudens in acht neming<br />
van bijzondere bepalingen in de voorschriften<br />
van ieder gewestplan omtrent de verdere uitwerking<br />
van deze algemene beginselen.<br />
1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />
a) De voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen<br />
Met de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen<br />
worden agrarische bedrijfsgebouwen bedoeld,<br />
met andere woorden gebouwen die behoren tot<br />
de inrichting van agrarische bedrijven.<br />
422 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Wanneer een bouwaanvraag wordt ingediend<br />
voor de oprichting van een bedrijfsgebouw, dient<br />
te worden onderzocht of dit gebouw inderdaad<br />
wordt ingeschakeld in een werkelijk agrarisch bedrijf,<br />
wat onder meer zal blijken uit het plan opgemaakt<br />
door de architect, de aard en de gebruikte<br />
materialen. De vergunningverlenende overheid<br />
dient dan ook bijzondere voorzorgen te nemen<br />
om zich te verzekeren dat de agrarische bestemming<br />
die de aanvrager beweert aan de gronden te<br />
geven, voldoende is aangetoond.<br />
Dit zal in het bijzonder het geval zijn wanneer de<br />
gebouwen door hun structuur en hun omvang<br />
meerdere functies kunnen vervullen. In dat geval<br />
zal bijzondere zorg moeten worden besteed aan<br />
het onderzoeken van de werkelijke intenties van<br />
de aanvrager.<br />
Dit zal eveneens het geval zijn wanneer de vergunningsaanvraag<br />
een totaal nieuwe inplanting betreft,<br />
dit wil zeggen een inplanting op een tot nog<br />
toe onbebouwde kavel, op een perceel dat niet<br />
paalt aan een reeds bebouwd perceel of, ingeval<br />
het aanpalende perceel wel is bebouwd, een inplanting<br />
van een gebouw dat geen deel uitmaakt<br />
van de gebouwengroep op het aanpalende perceel.<br />
Er dient immers te worden vermeden dat onder<br />
het voorwendsel van een agrarisch bedrijfsgebouw,<br />
gebouwen met een andere feitelijke bestemming<br />
worden vergund binnen het agrarisch<br />
gebied, welke de realisatie van de landbouwbestemming<br />
van het agrarisch gebied in het gedrang<br />
brengen.<br />
De leefbaarheid (economische rentabiliteit) van<br />
een bedrijf is geen determinerend criterium bij de<br />
beoordeling van de toelaatbaarheid van een agrarisch<br />
bedrijfsgebouw in het agrarisch gebied,<br />
maar niettemin zal de leefbaarheid van het agrarisch<br />
bedrijf een belangrijk gegeven vormen bij de<br />
beoordeling van de werkelijke bedoeling van de<br />
aanvrager. Een vergunningsaanvraag voor een<br />
bedrijfsgebouw voor een niet-leefbaar bedrijf zal<br />
immers vaak een verdoken aanvraag zijn voor gebouwen<br />
met een louter residentiële functie in het<br />
agrarisch gebied. Ingeval zou blijken dat het bedrijf<br />
waarop de aanvraag betrekking heeft, niet<br />
leefbaar is, kan de bouwvergunningsaanvraag<br />
dan ook enkel worden ingewilligd indien onomstotelijk<br />
vaststaat dat de inrichting waarop de aanvraag<br />
betrekking heeft, werkelijk een agrarisch bedrijf<br />
betreft.<br />
Bij de beoordeling van de leefbaarheid van de inrichting<br />
worden de normen, opgesteld door de administratie<br />
bevoegd voor landbouw als richtinggevend<br />
vooropgesteld.<br />
b) De woning voor de exploitanten<br />
b.1. Het is duidelijk dat de bedrijfsuitbater (eigenaar,<br />
pachter of bedrijfsleider) op het bedrijf moet<br />
kunnen wonen. De nodige woongelegenheid<br />
daartoe kan dan ook worden opgericht. Vermits<br />
binnen het agrarisch gebied woongelegenheid<br />
echter enkel kan worden toegelaten ingeval het<br />
de woning van een exploitant van een landbouwbedrijf<br />
betreft, kan een woning enkel worden ver-<br />
gund indien deze een integrerend deel uitmaakt<br />
van het bedrijf. Dit is het geval indien de woning<br />
fysisch geïntegreerd is in het bedrijf, of een integrerend<br />
deel uitmaakt van het gebouwencomplex<br />
van het bedrijf.<br />
Ingeval de aanvraag een nieuwe woning betreft<br />
naast of ter vervanging van een bestaande woning,<br />
dient met bijzondere aandacht te worden<br />
onderzocht of deze woning daadwerkelijk een exploitantenwoning<br />
is. Tevens dient te worden toegezien<br />
op (de aard van) de bestemming die aan<br />
het oude gebouw zal worden gegeven.<br />
De oude woning dient ofwel te worden afgebroken,<br />
ofwel een bestemming te behouden als bedoeld<br />
in artikel 11.4.1.<br />
b.2. De generatiewisseling op een agrarisch beroepsbedrijf<br />
kan voor de nieuwbouw of verbouwing<br />
van exploitantenwoningen problemen stellen<br />
b.2.1. De splitsing van het bedrijf<br />
Voor zover er naast het bedrijf, dat uitgebaat<br />
wordt door de ouders, een volledig nieuw agrarisch<br />
bedrijf, (meestal dan in een niet grondgebonden<br />
sector) door een der kinderen wordt gesticht,<br />
kan een bouwvergunning voor de bij dit<br />
nieuw beroepsbedrijf horende exploitantenwoning<br />
worden afgeleverd.<br />
b.2.2. Overname van het bedrijf<br />
Wordt een bedrijf met bijhorende bedrijfsgebouwen<br />
en landerijen overgenomen, dan kan een<br />
bouwvergunning voor een nieuwe, afzonderlijke<br />
woning slechts worden verleend indien vaststaat<br />
dat deze woning effectief een exploitantenwoning<br />
zal uitmaken. De woning zal dan ook een integrerend<br />
onderdeel moeten uitmaken van het bedrijf,<br />
wat zal blijken uit de «fysische inlijving» ervan in<br />
de gehele bebouwde hoevekavel, waarmee wordt<br />
bedoeld dat de woning deel uitmaakt van het gebouwencomplex.<br />
Dit zal blijken uit het feit dat de<br />
woning in de onmiddellijke omgeving van de andere<br />
bedrijfsgebouwen wordt opgericht en hiermee<br />
een stedenbouwkundig en functioneel geheel<br />
vormt.<br />
De bestaande woning moet een bestemming behouden<br />
als bedoeld in artikel 11.4.1. Aan deze woning<br />
kan onder geen beding een zuiver residentiële<br />
bestemming worden gegeven, los van elke<br />
exploitatie van een landbouwbedrijf.<br />
b.3. Een blijvende tweede woning kan slechts uitzonderlijk<br />
aanvaard worden bij een bedrijf als tegelijkertijd<br />
voldaan wordt aan de volgende drie<br />
voorwaarden:<br />
1) beide woningen moeten effectief bestemd zijn<br />
voor exploitanten van de onderneming. Concreet<br />
dient te worden onderzocht of zowel de bewoner<br />
van de bestaande als deze van de nieuwe woning<br />
in de werking van het bedrijf zijn ingeschakeld.<br />
Niet vereist is dat beide exploitanten full-time tewerkgesteld<br />
zijn op het bedrijf. Niettemin moet de<br />
exploitatie van het bedrijf een substantieel gedeelte<br />
uitmaken van de beroepsbezigheden van de be-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
trokkenen. Zoniet kunnen zij niet langer als de exploitanten<br />
van het bedrijf worden beschouwd.<br />
2) het bedrijf moet voldoende omvangrijk zijn om<br />
tewerkstelling van minstens twee arbeidskrachten<br />
te verzekeren.<br />
3) de bouw van de tweede woning moet gebeuren<br />
binnen het gebouwencomplex van het bedrijf of<br />
er duidelijk toe behoren zodat geen afgescheiden<br />
residentiële woongelegenheid zou ontstaan (cfr.<br />
b.2 hierboven).<br />
Aanvragen voor meer woningen dan hierboven<br />
uiteengezet (de oude bestaande en de nieuwe woning)<br />
dienen voorgelegd te worden aan de beleidsafdelingen<br />
van AROHM, die desgevallend het<br />
standpunt inwinnen van de minister. Dit geldt<br />
ook voor een louter residentiële bestemming van<br />
de woning, die slechts in uitzonderlijke gevallen<br />
kan worden toegestaan mits daartoe voorafgaandelijk<br />
de nodige vergunningen werden bekomen<br />
(vergunning voor gebruikswijziging). In voorkomend<br />
geval dient te worden opgetreden met toepassing<br />
van de artikelen 70 en 71 van het decreet<br />
betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996.<br />
c) Verblijfsgelegenheid voor zover ook deze een integrerend<br />
deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt<br />
In het agrarisch gebied is eveneens toegelaten verblijfsgelegenheid<br />
voor zover deze een integrerend<br />
deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt.<br />
Hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht<br />
aan toeristische verblijfsgelegenheid zoals de mogelijkheid<br />
van overnachting op een landbouwbedrijf<br />
of kampeermogelijkheid op een landbouwbedrijf<br />
(kampeerboerderij). Aldus kunnen in toeristische<br />
streken leefbare landbouwbedrijven worden<br />
ingeschakeld in de toeristische bedrijvigheid<br />
(hoevetoerisme).<br />
Eveneens kan worden gedacht aan verblijfsgelegenheid<br />
voor seizoenarbeiders.<br />
Geen vaste verblijven (weekendhuizen) of afzonderlijke<br />
woningen kunnen worden toegestaan en<br />
de landbouwactiviteit dient de hoofdactiviteit te<br />
blijven.<br />
De verblijfsgelegenheid die hier wordt bedoeld is<br />
inderdaad essentieel gericht op tijdelijk verblijf.<br />
Permanente verblijfsgelegenheid voor andere personen<br />
dan de exploitanten van het bedrijf en hun<br />
gezin kan niet worden toegelaten, ook al zou het<br />
personen, andere dan de exploitanten, betreffen<br />
die tewerkgesteld zijn op het bedrijf.<br />
Het begrip «leefbaar bedrijf» dient hierbij te worden<br />
begrepen in de zin van een werkelijke, volwaardige<br />
landbouwexploitatie. Het is niet de bedoeling<br />
om bij de beoordeling van een bouwvergunningsaanvraag<br />
de economische rentabiliteit<br />
van het agrarisch bedrijf door te lichten, maar wel<br />
dient nagegaan te worden of het werkelijk en ondubbelzinnig<br />
om een agrarisch bedrijf gaat. Aan<br />
de hand van de bouwplannen moet worden nagegaan<br />
of het in de ontworpen bouwwerken onder<br />
te brengen bedrijf geen voorwendsel is om een gebouw<br />
op te trekken dat niet beantwoordt aan de<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 423
estemming agrarisch gebied en bijgevolg in dergelijk<br />
gebied niet thuishoort, zoals bijvoorbeeld<br />
een hotel of een gewone camping.<br />
2. SCHUILHOKKEN VOOR DIEREN<br />
1) In de agrarische gebieden kunnen in graasweiden<br />
schuilhokken voor grazende dieren opgericht<br />
worden. Een schuilhok is een eenvoudige constructie,<br />
waarin één of meer weidedieren tijdelijk<br />
kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins<br />
uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn voor het<br />
permanent huisvesten van dieren.<br />
Uit het bouwplan moet duidelijk blijken dat het<br />
gaat om een schuilplaats voor dieren tegen de<br />
weersomstandigheden en dat het geenszins mag<br />
gaan om een constructie die kan gebruikt worden<br />
voor verblijf van mensen of permanente stalling<br />
van dieren.<br />
Volgende voorwaarden moeten gezamenlijk vervuld<br />
zijn:<br />
1. De te bouwen schuilhokken dienen opgericht<br />
te worden in graasweiden, welke ruimtelijk geïsoleerd<br />
zijn van het bedrijf of de woonplaats van de<br />
aanvrager.<br />
2. De aanvrager moet effectief dieren houden, dan<br />
wel zijn grond ter beschikking stellen van iemand<br />
die effectief dieren houdt.<br />
Hierbij is het zonder belang of de aanvrager al dan<br />
niet een volwaardig landbouwbedrijf uitbaat.<br />
3. De op te richten constructie dient ondubbelzinnig<br />
alle eigenschappen te vertonen van een<br />
schuilhok. Meer in het bijzonder moet dat blijken<br />
uit de beperkte afmetingen, de eenvoud van de<br />
constructie (met één zijde grotendeels of volledig<br />
open en ten allen tijde met eenvoudige middelen<br />
volledig verwijderbaar) en de gebruikte materialen<br />
(bij voorkeur hout).<br />
De omvang van het schuilhok moet ook in verhouding<br />
zijn tot de begraasbare oppervlakte en de<br />
aard en het aantal dieren waarvoor het bestemd<br />
is, zodat a priori geen eenduidige afmetingen kunnen<br />
vooropgesteld worden.<br />
Bij ieder individueel onderzoek dient in het bijzonder<br />
de derde voorwaarde nagegaan worden: in<br />
het verleden is vaak gebleken dat gepoogd wordt<br />
tuinhuisjes, chalets en weekendverblijven op te<br />
richten in daartoe niet bestemde gebieden en welke<br />
op het plan voorgesteld worden als schuilhokken.<br />
Daarenboven moet grondig onderzocht worden<br />
of het niet gaat om volwaardige stallen. Met andere<br />
woorden het schuilhok moet steeds gezien worden<br />
als een tijdelijke verblijfsruimte.<br />
Tenslotte moet ook het landschappelijk aspect<br />
grondig bekeken worden. Het bewijs zal geleverd<br />
worden van een zo goed mogelijke landschappelijke<br />
integratie en het gebruik van storende bouwmaterialen<br />
is verboden.<br />
Bij de aanvraag kan een beplantingsplan gevraagd<br />
worden of kunnen beplantingen opgelegd<br />
worden als voorwaarde bij de bouwvergunning,<br />
in het bijzonder in de landschappelijk en ecolo-<br />
gisch waardevolle agrarische gebieden en de valleigebieden.<br />
Schuilhokken, bestemd voor dieren die op de weide<br />
worden gemolken, mogen voorzien zijn van<br />
een minimale infrastructuur voor een melkinstallatie,<br />
en een zeer beperkte gedeeltelijke bergruimte<br />
voor seizoengebonden bijvoedering, stro of<br />
hooi.<br />
Het advies van de voor landbouw bevoegde administratie<br />
dient ingewonnen om de aanvraag volgens<br />
voormelde criteria te beoordelen.<br />
2) In de graasweiden gelegen in groengebieden<br />
en in parkgebieden zijn eveneens schuilhokken<br />
toegestaan voor zover de begrazing past in het beheer<br />
dat voor de bestemming van het betreffende<br />
gebied noodzakelijk is.<br />
Het advies van de voor natuur en/of groenbeheer<br />
bevoegde administratie moet o.m. de inpasbaarheid<br />
in het beheer beoordelen.<br />
3) In de graasweiden gelegen in woongebieden<br />
kunnen schuilhokken gedoogd worden. Naast hoger<br />
vermelde voorwaarden dienen echter ook de<br />
inpasbaarheid van de constructie in de residentiële<br />
woonomgeving (zowel naar inplanting, afstand<br />
t.o.v. bewoning en materiaalgebruik als<br />
naar eventuele hinder) in overweging worden genomen<br />
bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag.<br />
Hoger vermelde algemene voorwaarden blijven<br />
van toepassing.<br />
3. PARA-AGRARISCHE BEDRIJVEN<br />
Voorafgaandelijk dient gepreciseerd te worden<br />
dat het onderscheid tussen para-agrarische en<br />
agrarische bedrijven niet steeds even duidelijk is.<br />
Dit onderscheid schept evenwel geen bijzondere<br />
problemen, aangezien beide soorten bedrijven in<br />
dezelfde zone kunnen toegelaten worden.<br />
Het onderscheid tussen para-agrarische bedrijven<br />
enerzijds en zuiver commerciële, dienstverlenende<br />
en industriële bedrijven anderzijds is eveneens<br />
soms moeilijk te maken. De para-agrarische bedrijven<br />
enerzijds en de commerciële, ambachtelijke<br />
en industriële bedrijven zijn immers elkaar<br />
overlappende categorieën. Ook para-agrarische<br />
ondernemingen kunnen een industrieel, commercieel<br />
of ambachtelijk karakter hebben. Het komt<br />
er bijgevolg op aan binnen de industriële, ambachtelijke<br />
en commerciële inrichtingen deze inrichtingen<br />
te onderscheiden die als para-agrarisch<br />
kunnen worden beschouwd en bijgevolg principieel<br />
kunnen worden toegelaten in het agrarisch<br />
gebied, van deze inrichtingen die zuiver commercieel,<br />
ambachtelijk of industrieel zijn en geen<br />
band meer vertonen met de landbouw. De hierna<br />
volgende toelichting heeft tot doel het begrip<br />
para-agrarisch bedrijf in die richting nader te omschrijven.<br />
Naargelang de aard van het bedrijf er zich toe<br />
leent en indien in de nabije omgeving een industriezone<br />
of ambachtelijke zone bestaat, zullen<br />
deze bedrijven bij voorkeur daarnaar verwezen<br />
worden.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
Het hoofdcriterium om te beoordelen of de aanvraag<br />
al dan niet een para-agrarisch bedrijf betreft<br />
is het volgende:<br />
Para-agrarische ondernemingen zijn die ondernemingen<br />
waarvan de activiteit onmiddellijk bij de<br />
landbouw aansluit en erop afgestemd is.<br />
Bij de beoordeling kunnen volgende criteria een<br />
rol spelen:<br />
1. Het grondgebonden karakter van het bedrijf, in<br />
aansluiting op of vergelijkbaar met agrarisch<br />
grondgebruik (bv. Schoolhoeve).<br />
2. De nauwe relatie met het landbouwproductieproces<br />
(bv. landbouwloonwerkers).<br />
3. De strikte relatie met de voortgebrachte landbouwproducten<br />
(met uitsluiting van loutere handel).<br />
Het betreft dus de onmiddellijke behandeling<br />
van de landbouwproducten, welke onontbeerlijk<br />
is vooraleer deze producten aan de commercialisatiesector<br />
toevertrouwd worden.<br />
Er kunnen geen absolute regels worden opgesteld<br />
die klaar en duidelijk voor elk geval, dat in de praktijk<br />
kan voorkomen, toelaten een planologisch gemotiveerd<br />
standpunt in te nemen. Het gaat hier<br />
andermaal om een feitenkwestie.<br />
Indien een onderneming wegens haar activiteit<br />
en gelet op de concrete omstandigheden van het<br />
geval als para-agrarisch kan worden beschouwd,<br />
betekent dit niet dat zij ipso facto kan worden vergund<br />
in het agrarisch gebied. Ook de toelaatbaarheid<br />
van para-agrarische bedrijven is immers onderworpen<br />
aan de algemene voorwaarde dat de<br />
aanvraag in overeenstemming moet zijn met de<br />
goede plaatselijke ordening. Het onderzoek naar<br />
de overeenstemming van de aangevraagde inrichting<br />
met de goede ruimtelijke ordening is bij de<br />
beoordeling van vergunningsaanvragen voor<br />
para-agrarische ondernemingen bovendien van<br />
groot belang, vermits het begrip «para-agrarische<br />
onderneming» zeer ruim is. Dergelijke vergunningsaanvragen<br />
zullen dan ook vaak vanuit louter<br />
oogpunt van de verenigbaarheid met de stedenbouwkundige<br />
bestemming weliswaar toelaatbaar<br />
zijn, doch kunnen of moeten worden afgewezen<br />
omdat zij, gelet op hun inplanting, omvang, aard,<br />
hinderlijkheid, e.d.m. niet meer verenigbaar kunnen<br />
worden geacht met de goede plaatselijke ordening.<br />
Ten titel van informatie worden hierna enkele beschouwingen<br />
uiteengezet die de algemene gedachtengang<br />
illustreren, waarmede dergelijke<br />
aanvragen vanuit stedenbouwkundig oogpunt<br />
benaderd worden.<br />
Daarbij worden enkele voorbeelden gegeven van<br />
inrichtingen die als para-agrarisch kunnen worden<br />
beschouwd.<br />
I. PARA-AGRARISCHE BEDRIJVEN<br />
Principe<br />
Het is duidelijk dat aan de para-agrarische bedrijven<br />
dezelfde minimum eisen dienen gesteld te<br />
worden als aan de agrarische bedrijven, namelijk:<br />
424 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
a) de aanvrager is de exploitant, of minstens dient<br />
de exploitatie van het bedrijf een substantieel onderdeel<br />
uit te maken van de beroepsbezigheden<br />
van de aanvrager;<br />
b) het moet gaan om een werkelijke en volwaardige<br />
bedrijfsexploitatie. De omvang, het aantal arbeidsplaatsen<br />
e.d.m. kunnen belangrijke aanwijzingen<br />
zijn omtrent de werkelijke bedoeling van<br />
de aanvrager, zeker wanneer de bouwvergunning<br />
niet (enkel) een bedrijfsgebouw voor een paraagrarische<br />
onderneming betreft maar wel een exploitantenwoning.<br />
In het bijzonder moet dan worden<br />
onderzocht of de aanvraag voor een paraagrarische<br />
onderneming geen voorwendsel is om<br />
een gebouw met een residentiële of andere zonevreemde<br />
bestemming vergund te krijgen in het<br />
agrarisch gebied;<br />
c) het gebouwencomplex dient één geheel te vormen,<br />
zo dienen onder meer alle gebouwen aan<br />
dezelfde kant van de openbare weg ingeplant te<br />
worden.<br />
Voorbeelden van bedrijven die overwogen kunnen<br />
worden:<br />
1. Landbouwloonwerkondernemingen<br />
Het betreft bedrijven welke een landbouwmachinepark<br />
ten dienste stellen van de landbouwers.<br />
2. Inpak-, conditionerings- en opslagbedrijven<br />
van verse landbouwproducten<br />
Het betreft bedrijven die de verse en streekeigen<br />
landbouwproducten, zoals ze van «het veld» komen,<br />
rechtstreeks betrekken van de producenten<br />
en deze producten inpakken, conditioneren en<br />
opslaan, in afwachting dat ze verder verhandeld<br />
worden.<br />
In deze zin moeten bijvoorbeeld groentendiepvriesbedrijven<br />
als para-agrarische bedrijven aanzien<br />
worden, in de mate dat zij de producten van<br />
te velde en afkomstig van de streek vers schoonmaken,<br />
voor bewaring bewerken, inpakken en<br />
stockeren. Enkel wanneer van elders aangevoerde<br />
en aan de streek oneigen producten op deze wijze<br />
behandeld worden of wanneer streekeigen producten<br />
een tweede behandeling ondergaan, bijvoorbeeld<br />
wanneer deze groenten tot een andere<br />
en totaal gewijzigde vorm verwerkt worden, dienen<br />
dergelijke bedrijven als industriële bedrijven<br />
aanzien te worden die niet in het agrarische gebied<br />
kunnen worden toegelaten. Type-voorbeelden<br />
van deze laatste soort zijn bedrijven waar bijvoorbeeld<br />
aardappelen en andere producten worden<br />
versneden en gefritureerd en bewerkt tot gebruiksklare<br />
consumptiegoederen en daarna<br />
worden diepgevroren, en waar de verwerking van<br />
landbouwproducten gebeurt op een grote schaal<br />
en los van de productie. Dergelijke agro-industriële<br />
activiteiten dienen te worden verwezen naar<br />
geëigende bestemmingszones.<br />
3. Koelplaatsen, silo's en drooginstallaties voor<br />
land- en tuinbouwproducten<br />
Deze activiteiten zullen doorgaans deel uitmaken<br />
van een land- of tuinbouwbedrijf. In dat geval<br />
dient erop te worden toegezien dat zij ruimtelijk in<br />
het gebouwencomplex van de onderneming worden<br />
geïntegreerd, teneinde de goede plaatselijke<br />
ordening niet in het gedrang te brengen.<br />
Dergelijke koelplaatsen, silo's en drooginstallaties<br />
kunnen eveneens als zelfstandig bedrijf bestaan.<br />
In dat geval moet met bijzondere aandacht worden<br />
onderzocht of de inrichting nog onmiddellijk<br />
aansluit bij de landbouw en er op afgestemd is om<br />
als para-agrarisch te kunnen worden beschouwd,<br />
en of deze om redenen van goede plaatselijke ordening<br />
niet in een daartoe geëigend gebied moet<br />
worden afgezonderd.<br />
4. Vlasroterijen, die over weiden dienen te beschikken<br />
voor het veldroten<br />
II. ANDERE PARA-AGRARISCHE BEDRIJVEN, DIE<br />
MINDER AFGESTEMD ZIJN OP DE GRONDGE-<br />
BONDEN LANDBOUW<br />
Het betreft in hoofdzaak ondernemingen die onder<br />
omstandigheden nog kunnen worden beschouwd<br />
als para-agrarische ondernemingen,<br />
doch waarvan het para-agrarisch karakter al heel<br />
wat minder evident is.<br />
Het toelaten van dergelijke bedrijven op iedere<br />
willekeurige plaats in het agrarisch gebied zal in<br />
vele gevallen schadelijk zijn voor de structuur en<br />
de bedrijfsvoering van de ter plaatse aanwezige<br />
agrarische bedrijven. Daarom moet ernaar worden<br />
gestreefd om deze bijzondere para-agrarische<br />
bedrijven slechts toe te laten in de delen van het<br />
agrarisch gebied, welke vanuit landbouwkundig<br />
oogpunt reeds structureel zijn aangetast, zodat<br />
hun inplanting niet schaadt aan de bestaande bedrijven.<br />
Bij de beoordeling van aanvragen met betrekking<br />
ervan moet evenwel uiterst zorgvuldig worden<br />
onderzocht of zij nog voldoende aansluiten bij en<br />
afgestemd zijn op de landbouw om nog als paraagrarisch<br />
te worden beschouwd. Het zijn immers<br />
inrichtingen die zich op de grens bevinden van<br />
wat nog als een para-agrarische inrichting en wat<br />
reeds als een zuiver commerciële of industriële inrichting<br />
moet worden beschouwd.<br />
De beoordeling van de aard van de inrichting in<br />
het licht van artikel 11.4.1. is een zuivere feitenkwestie.<br />
Enkele voorbeelden van dergelijke bedrijven ter<br />
verduidelijking:<br />
1. [Stallen voor paardenhouderijen met minstens<br />
10 paarden, waarbij de hoofdactiviteit is gericht<br />
op het fokken en/of houden van paarden en eventueel<br />
bijkomend op het africhten, opleiden en/of<br />
verhandelen ervan, en, afhankelijk van de omvang<br />
van de paardenhouderij als activiteit, inclusief<br />
de aanhorigheden, zoals bergingen voor voeder,<br />
materieel en onderhoud, de gebeurlijke<br />
manège, binnen- of buitenpiste, een tredmolen,<br />
een groom, verhardingen en afsluitingen, enz.<br />
Stallen en andere constructies zijn maar toegelaten<br />
voor zover de paardenhouderij over een in verhouding<br />
tot het aantal paarden staande voldoen-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
de oppervlakte aan loopweiden in eigendom of in<br />
pacht heeft.<br />
Als ondergeschikte nevenactiviteit zijn toegelaten<br />
het recreatief medegebruik door particulieren,<br />
een eenvoudige cafetaria van beperkte omvang<br />
enkel ten behoeve van de gebruikers van de paardenhouderij<br />
en/of een inpandige woonst voor de<br />
effectieve beheerder of toezichter van de paardenhouderij.<br />
Puur recreatieve activiteiten zoals restaurants, logies,<br />
verblijfsaccommodatie, feestzalen, speeltuinen,<br />
enz., zijn uitgesloten.]<br />
2. Kennels met uitgeruste hokken van minstens<br />
100 dieren.<br />
3. Veeartsenijkundige klinieken met stallen: Deze<br />
aanvragen dienen bijzonder omzichtig beoordeeld<br />
te worden. Aan volgende twee voorwaarden<br />
dient voldaan te worden:<br />
– de praktijk dient uitsluitend gericht te zijn op de<br />
verzorging van de veestapel (paarden, rundvee en<br />
varkens);<br />
– de klinieklokalen en de bijhorende stallen moeten<br />
voldoende omvangrijk zijn opdat de aanvragende<br />
veearts meer dan 50 % van zijn beroepsarbeid<br />
zou kunnen uitoefenen binnen de kliniek.<br />
4. Inrichtingen met een functie ten behoeve van<br />
het algemeen nut, zoals:<br />
– schoolhoeves met uitsluiting van onderwijs- en<br />
bestuursgebouwen;<br />
– proefstations en proefbedrijven voor de landbouw,<br />
gericht op praktijkonderzoek en voorlichting;<br />
– centra voor kunstmatige inseminatie;<br />
– door het departement Welzijn, Volksgezondheid<br />
en Cultuur erkende kinderboerderijen.<br />
III. Ten titel van voorbeeld kunnen enkele bedrijven<br />
worden vermeld welke volgens de bovenstaande<br />
criteria en op grond van de rechtspraak<br />
van de Raad van State niet meer kunnen worden<br />
beschouwd als para-agrarische ondernemingen:<br />
1. vervoerondernemingen (zelfs van dieren en<br />
landbouwproducten);<br />
2. intellectuele beroepen (tuinarchitecten, veeartsen,<br />
...);<br />
3. manèges;<br />
4. zandgroeven; Deze horen thuis in ontginningsgebieden;<br />
5. grondbewerkingsbedrijven;<br />
6. vleesverwerkende industrieën zoals vleeswarenfabrieken<br />
en werkplaatsen voor het uitbenen<br />
van vlees en slachthuizen;<br />
7. industriële melkerijen, mouterijen, suikerfabrieken<br />
e.d.m.<br />
– 3, II, 1, vervangen bij Wijziging 25 januari 2002, B.S., 14 maart<br />
2002<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 425
DE AFSTANDSREGEL IN HET<br />
AGRARISCH GEBIED<br />
Artikel 11.4.1. onderwerpt gebouwen bestemd<br />
voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven<br />
met industrieel karakter of voor intensieve<br />
veeteelt aan een afstandsvereiste, teneinde de hinder<br />
(visuele en stedenbouwkundige hinder, evenals<br />
geurhinder, lawaaihinder, ...) voor de aanpalende<br />
gebieden tot een minimum te beperken.<br />
Deze afstandsregels gelden niet voor de aan de<br />
grond gebonden landbouwbedrijven, d.w.z. de<br />
agrarische bedrijven waarvan de grond de belangrijkste<br />
productiefactor is.<br />
a) Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden<br />
agrarische bedrijven met industrieel karakter.<br />
Dit zijn bedrijven waarvan de landbouwproductie<br />
werkelijk industriële afmetingen aanneemt en er<br />
de kenmerken van vertoont. Hiermede zijn hoofdzakelijk<br />
grote glastuinbouwbedrijven bedoeld.<br />
b) «... of voor intensieve veeteelt».<br />
Bepaalde bedrijfsinrichtingen zoals kippenhouderijen,<br />
varkenshouderijen en kalvermesterijen (zgn.<br />
«veredelingssector») zijn praktisch volledig losgekomen<br />
van eigen voederwinning, en worden<br />
meer en meer op (klein) industriële schaal uitgebaat.<br />
Dit zijn de bedrijven die worden bedoeld met<br />
«niet aan de grond gebonden intensieve veeteelt».<br />
Wegens een voorlopig onvoldoende oplosbaar<br />
reukhinderprobleem dat door deze veredelingsbedrijven<br />
wordt gesteld op de rand waar het landbouwgebied<br />
aan het woongebied (of zijn uitbreidingszone)<br />
paalt, dienen afstandsregels in acht<br />
genomen bij de afgifte van bouwvergunning voor<br />
bedrijfsgebouwen als nieuwe vestiging.<br />
De afstandsregel bepaalt dat deze bedrijven mogen<br />
worden opgericht op ten minste 300 m van<br />
een woongebied of ten minste 100 m van een<br />
woonuitbreidingsgebied.<br />
Deze stedenbouwkundige beperking geldt niet<br />
wanneer het aanpalend woongebied een woongebied<br />
met landelijk karakter is. In deze gebieden<br />
staat de woon- en de landbouwfunctie immers op<br />
gelijke voet en maken beide bestemmingen de<br />
hoofdbestemming van het gebied uit.<br />
Ook voor de uitbreiding van bestaande bedrijven,<br />
die gelegen zijn binnen deze strook van 300 m of<br />
100 m, geldt de afstandsregel niet.<br />
Er wordt inderdaad vanuit gegaan dat, buiten het<br />
(stedelijk) woongebied, elke bestaande inplanting<br />
van een gezinsbedrijf de noodzakelijke ontwikkelingskansen<br />
moet kunnen krijgen.<br />
Onder bestaande bedrijven dient te worden begrepen<br />
bedrijven die bestonden op het ogenblik<br />
waarop in het ontwerp-gewestplan of in het gewestplan<br />
een woongebied of woonuitbreidingsgebied<br />
wordt aangeduid naast het agrarisch gebied.<br />
De afstandregel geldt ook niet op de grenzen van<br />
industrie- of dienstenzones, groengebieden enz.<br />
De afstand respectievelijk van 300 en 100 m dient<br />
gemeten vanaf het geplande bedrijfsgebouw tot<br />
de grens van het woongebied of woonuitbreidingsgebied<br />
zoals ingetekend op het ontwerp-gewestplan<br />
of gewestplan.<br />
OVERSCHAKELING VAN AGRARISCH<br />
GEBIED NAAR BOSGEBIED<br />
Ingevolge het bepaalde artikel 35bis, § 4 van het<br />
Veldwetboek treedt een plan van aanleg dat bindende<br />
kracht heeft verkregen volledig in de plaats<br />
van de eventueel bestaande besluiten tot afbakening<br />
van gemeentelijke landbouw- en bosbouwzones,<br />
voor zover althans in het betrokken plan<br />
van aanleg landbouw- en bosbouwzones worden<br />
voorzien en voor zover het plan van aanleg betrekking<br />
heeft op het gehele grondgebied van de betrokken<br />
gemeente(n).<br />
Dit betekent dat bij de vaststelling van een ontwerp-gewestplan<br />
of van een gewestplan bij besluit<br />
van de Vlaamse Regering alle voor het betrokken<br />
gewest eventueel bestaande gemeentelijke<br />
afbakeningsplannen zonder meer ophouden te<br />
bestaan en vervangen worden door het ontwerpgewestplan<br />
of het gewestplan, voor zover althans<br />
in het betrokken plan landbouw- en bosbouwzones<br />
worden voorzien.<br />
Eenmaal een dergelijk plan vastgesteld bij besluit<br />
van de Vlaamse Regering, gelden voor dit gewest<br />
dus nog enkel de planologische voorschriften van<br />
het betrokken plan en is het zonder enig belang<br />
geworden of voor dit gewest al dan niet gemeentelijke<br />
afbakeningsplannen bestonden.<br />
Wat de agrarische gebieden betreft, bepaalt<br />
artikel 1 in fine, van het koninklijk besluit van<br />
28 december 1972 dat de overschakeling naar<br />
bosgebieden toegestaan is overeenkomstig de bepalingen<br />
van artikel 35 (lees artikel 35bis) van het<br />
Veldwetboek.<br />
ARTIKEL 12<br />
DE BOSGEBIEDEN<br />
12.4.2. De bosgebieden zijn de beboste of de te bebossen<br />
gebieden, bestemd voor het bosbedrijf.<br />
Daarin zijn gebouwen toegelaten, noodzakelijk<br />
voor de exploitatie van en het toezicht op de bossen,<br />
evenals jagers- en vissershutten, op voorwaarde<br />
dat deze niet kunnen gebruikt worden als<br />
woonverblijf, al ware het maar tijdelijk.<br />
De overschakeling naar agrarisch gebied is toegestaan<br />
overeenkomstig de bepalingen van<br />
artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening<br />
van de landbouw- en bosgebieden.<br />
Omwille van de veelzijdige functie (multiple use)<br />
en de klemtoon, die al naargelang het geval wordt<br />
gelegd op deelfuncties (houtproductie, bescherming<br />
van het milieu, landschapselement, sociaal<br />
en recreatieve rol, enz...) kunnen bossen voorkomen<br />
in gebieden met andere bestemmingen (re-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
creatiegebieden, agrarische gebieden, natuurgebieden<br />
en dergelijke) die in de gewestplannen<br />
worden afgebakend.<br />
Wanneer de productiefunctie primeert of verenigbaar<br />
is met de overige functies worden de bossen<br />
opgenomen in het bosgebied. Niet alleen bestaande<br />
bossen kunnen opgenomen worden in de bosgebieden,<br />
maar ook gebieden die dienen voorbehouden<br />
om bebost te worden.<br />
1. «De bosgebieden zijn ... bestemd voor het bosbedrijf»<br />
Onder bosbedrijf wordt verstaan de instandhouding<br />
en economische exploitatie van bossen.<br />
2. «In de bosgebieden zijn gebouwen toegelaten,<br />
noodzakelijk voor de exploitatie en het toezicht op<br />
de bossen»<br />
Het is duidelijk dat niet in alle bosgebieden gebouwen<br />
kunnen opgericht worden, maar dat de<br />
noodzaak ervan dient aangetoond te worden. Het<br />
is evident dat onder de geciteerde gebouwen geen<br />
woningen worden verstaan, maar constructies,<br />
die nodig zijn voor het bosbedrijf (schuilplaats, administratie,<br />
werkopzichter, bergplaats materieel).<br />
Een oppervlakte-norm vooropstellen voor dergelijke<br />
constructies is niet mogelijk. Niettemin is het<br />
duidelijk dat het hier gaat om constructies met beperkte<br />
afmetingen.<br />
Slechts voor bosbestanden met een vrij aanzienlijke<br />
oppervlakte kunnen dergelijke constructies<br />
aanvaard worden. Het is wenselijk dat omwille<br />
van de uniforme behandeling eventuele aanvragen<br />
doorgestuurd worden naar de beleidsafdelingen<br />
van AROHM, welke gebeurlijk het standpunt<br />
kunnen inwinnen van de minister.<br />
3. «Evenals jagers- en vissershutten, op voorwaarde<br />
dat deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf,<br />
al ware het maar tijdelijk»<br />
Bij de behandeling van aanvragen voor inplanting<br />
van dergelijke constructies dient grote voorzichtigheid<br />
in acht genomen te worden, gezien onder<br />
deze dekmantel vaak een tweede verblijf schuilt.<br />
3.1. Jagershutten<br />
Een jagershut is een constructie, die gebruikt<br />
wordt voor het opstapelen van materiaal (voeder,<br />
onderhoudsmateriaal) soms ook als ontmoetingsplaats<br />
en als schuilplaats, uitzonderlijk ook als<br />
overnachtingsplaats.<br />
Een dergelijke constructie is in Vlaanderen minder<br />
noodzakelijk, gezien de meestal beperkte oppervlakte<br />
van de jachtgebieden en de relatief korte<br />
afstand tot de «bewoonde» gebieden. Het dient<br />
dan ook te worden vermeden dat in dit landsgedeelte<br />
waar de jachtgebieden vaak voor 4/5 uit akker-<br />
en weilanden bestaan, precies in de doorgaans<br />
meest kwetsbare gebieden, jachthutten<br />
waarvan de noodzaak niet duidelijk tot uiting<br />
komt, worden vergund. Er dient bijzonder streng<br />
te worden toegezien op de verenigbaarheid van<br />
de constructie met de plaatselijke ordening.<br />
Jacht is hoofdzakelijk een vorm van vrijetijdsbesteding,<br />
die uiteraard al naargelang de interesse<br />
426 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
van de beoefenaar een eerder tijdelijk karakter<br />
heeft. Jagershutten mogen dan ook maar tijdelijk<br />
opgericht worden.<br />
Wanneer de voorwaarden niet meer gerespecteerd<br />
zijn, omdat bijvoorbeeld de gestelde normen<br />
van het jachtgebied onder de drempelwaarde zijn<br />
gedaald of bij beëindiging van de vrijetijdsbesteding,<br />
moet de constructie verdwijnen, teneinde tegen<br />
te gaan dat de constructie voor andere doeleinden<br />
zou gebruikt worden (tweede verblijf).<br />
Als richtnormen voor de oprichting van jagershutten<br />
kunnen volgende criteria vooropgesteld worden:<br />
a) oppervlakte jachtterrein: 200 ha. bejaagbaar<br />
gebied, dat in één blok gelegen is;<br />
b) de aanvrager moet kunnen bewijzen (huurcontracten)<br />
dat hij werkelijk het jachtrecht heeft met<br />
de vermelding van de respectievelijke termijnen<br />
(minimum 3 jaar);<br />
c) grootte constructie: Uit onderzoekingen is gebleken<br />
dat het weinig zinvol is de grootte van de<br />
constructies te koppelen aan het aantal jagers, die<br />
normaal gebruik maken van het jachtgebied. Als<br />
maximum vloeroppervlakte voor een jachthut kan<br />
10 m 2 gesteld worden. De constructie mag niet zo<br />
opgevat zijn dat ze voor bewoning, zelfs tijdelijk,<br />
zou kunnen gebruikt worden;<br />
d) Het is belangrijk dat aan de architectuur en de<br />
gebruikte materialen bijzondere aandacht wordt<br />
besteed. Als te gebruiken materiaal kan vooropgesteld<br />
worden: hout. Het dak kan gemaakt worden<br />
van hout, pannen of riet.<br />
Omwille van de uniforme afwerking van de dossiers,<br />
dienen aanvragen betreffende het oprichten<br />
van jagershutten doorgestuurd te worden naar de<br />
beleidsafdelingen van AROHM, die desgevallend<br />
het standpunt van de minister kunnen inwinnen.<br />
3.2. Vissershutten<br />
De vissershutten worden ook onder de bosgebieden<br />
vernoemd, omdat in bepaalde bossen visvijvers<br />
kunnen bestaan.<br />
Voor de vissershutten kunnen volgende richtnormen<br />
gehanteerd worden:<br />
– oppervlakte bestaand viswater: minimum 1 ha.<br />
– de aanvraag dient te gebeuren door een vereniging<br />
(van ten minste 15 leden) die het visrecht<br />
kan bewijzen door een geschreven pachtovereenkomst<br />
met een voldoende lange looptijd (ten minste<br />
5 jaar).<br />
– oppervlakte constructie: maximum 10 m 2 .<br />
– aantal constructies: één hut vanaf 1 ha., één bijkomende<br />
hut per 5 ha. Er kunnen nooit meer hutten<br />
toegelaten worden dan er leden van de vereniging<br />
zijn.<br />
– materiaal (zie jachthutten).<br />
4. Werken en handelingen<br />
In de bosgebieden mogen werken en handelingen<br />
worden uitgevoerd, vereist voor het bosbedrijf.<br />
Volgens het decreet betreffende de ruimtelijke or-<br />
dening gecoördineerd op 22 oktober 1996 is<br />
krachtens artikel 42 een bouwvergunning vereist<br />
voor onder meer:<br />
– het ontbossen en het reliëf van de bodem aanmerkelijk<br />
wijzigen;<br />
– het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen<br />
binnen de groene ruimten van goedgekeurde<br />
plannen van aanleg en in verkavelingen;<br />
– ontginnen of de vegetatie wijzigen van heiden<br />
of venen, alsmede van enig ander gebied waarvan<br />
de bescherming noodzakelijk geacht wordt door<br />
de Vlaamse Regering.<br />
Volgens paragraaf 2 van hogervermeld artikel gelden<br />
de bepalingen van dit decreet mede voor niet<br />
in dit artikel opgesomde handelingen en werken,<br />
wanneer een gemeentelijke bouwverordening de<br />
uitvoering ervan aan vergunning onderwerpt.<br />
Behalve andersluidende bepalingen van een gemeentelijke<br />
bouwverordening worden werken die<br />
voortvloeien uit bosexploitatie, zoals bv. onderhouds-<br />
en exploitatiekappingen of zelfs kaalkapping,<br />
krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke<br />
ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996<br />
niet aan een vergunning onderworpen.<br />
Cumulatief met de bepalingen inzake de bouwvergunning,<br />
zullen de bepalingen van het Bosdecreet<br />
van 13 juni 1990 moeten worden toegepast,<br />
dat eveneens bepaalde werken en handelingen<br />
verbiedt of aan een vergunning of machtiging onderwerpt.<br />
Kaalkap. Onder kaalkap wordt verstaan: het kappen<br />
van bospercelen met de bedoeling nadien een<br />
nieuw bosbestand te bekomen. Kaalkap is dus<br />
geen synoniem van ontbossing. Slechts in het geval<br />
van ontbossing (kaalkap zonder heraanplanting)<br />
is een bouwvergunning noodzakelijk. In dit<br />
laatste geval is er sprake van een bestemmingswijziging.<br />
Het is bovendien evident dat in de bosgebieden<br />
geen vergunning kan afgeleverd worden om te<br />
ontbossen (artikel 42, § 1, 2E van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996) gezien dit een bestemmingswijziging<br />
inhoudt, en aldus afwijkt van het beoogde<br />
doel.<br />
Volgens het tweede lid van artikel 2.4.2. is overschakeling<br />
naar agrarisch gebied toegestaan overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 35 van het<br />
Veldwetboek, betreffende de afbakening van de<br />
landbouw- en bosgebieden. In de tekst werd verkeerdelijk<br />
melding gemaakt van artikel 35 van het<br />
Veldwetboek. In principe gaat het om<br />
artikel 35bis dat een procedure voorziet voor de<br />
omschakeling van bosgebied naar agrarisch gebied<br />
(§ 1-§ 4).<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
ARTIKEL 13<br />
DE GROENGEBIEDEN<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
13.4.3. De groengebieden zijn bestemd voor het<br />
behoud, de bescherming en het herstel van het<br />
natuurlijk milieu.<br />
13.4.3.1. De natuurgebieden omvatten de bossen,<br />
wouden, venen, heiden, moerassen, duinen, rotsen,<br />
aanslibbingen, stranden en andere dergelijke<br />
gebieden.<br />
In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten<br />
worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt<br />
worden als woonverblijf, al ware het maar<br />
tijdelijk.<br />
13.4.3.2. De natuurgebieden met wetenschappelijke<br />
waarde of natuurreservaten, zijn de gebieden<br />
die in hun staat bewaard moeten worden wegens<br />
hun wetenschappelijke of pedagogische waarde.<br />
In deze gebieden zijn enkel de handelingen en<br />
werken toegestaan, welke nodig zijn voor de actieve<br />
of passieve bescherming van het gebied.<br />
Groengebieden zijn bestemd voor het behoud, de<br />
bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu.<br />
Binnen deze wordt een onderscheid gemaakt<br />
tussen enerzijds de natuurgebieden en anderzijds<br />
de natuurgebieden met wetenschappelijke waarde<br />
of de natuurreservaten.<br />
De groengebieden, natuurgebieden en natuurgebieden<br />
met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten,<br />
vormen drie onderscheiden categorëeen<br />
van bestemmingsgebieden, zelfs al hebben<br />
ze gemeenschappelijke kenmerken.<br />
De overheid is niet gebonden aan de feitelijk bestaande<br />
toestand (meer bepaald de actuele natuurwaarde<br />
van het gebied) op het moment dat ze<br />
beslist om een perceel als groengebied aan te duiden,<br />
aangezien de groengebieden niet alleen voor<br />
het behoud van het natuurlijk milieu bestemd<br />
zijn, maar ook voor het herstel ervan. Dit betekent<br />
dat ook terreinen die in aanmerking komen voor<br />
natuurherstel, zoals braakliggende landbouwgronden,<br />
als groengebieden kunnen worden aangeduid.<br />
In de groengebieden geldt een principieel bouwverbod.<br />
In principe worden enkel de werken toegelaten<br />
die gericht zijn op of verenigbaar zijn met<br />
het behoud, de bescherming en het herstel van<br />
het natuurlijk milieu.<br />
SOORTEN LANDSCHAPPEN BINNEN DE<br />
GROENGEBIEDEN<br />
1. De geheel natuurlijke landschappen<br />
Het zijn die landschappen, waar antropogene<br />
(menselijke) beïnvloeding aanwezig is noch in de<br />
vegetatiestructuur, noch in het voorkomen van<br />
fauna en flora.<br />
De fauna en flora zijn spontaan tot stand gekomen<br />
en gebleven zonder menselijke beïnvloeding.<br />
Dergelijke gebieden komen in Vlaanderen niet<br />
voor.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 427
2. De nagenoeg natuurlijke landschappen<br />
Het zijn die landschappen waar de vegetatiestructuur,<br />
ondanks de antropogene invloed, weinig gestoord<br />
is en de flora en de fauna grotendeels spontaan.<br />
Zie bepaalde loofbossen die op stuifduinen<br />
gegroeid zijn, droge heide op stuifduinen, slikken<br />
en schoren, de kustduinen, de vennen en dergelijke.<br />
3. De half-natuurlijke landschappen<br />
Het zijn die landschappen waar de vegetatiestructuur<br />
grotendeels antropogeen bepaald is, maar<br />
waar niettemin een spontane fauna en flora aanwezig<br />
is. Vennen, continu door de mens beïnvloed,<br />
heide, kruidenrijke hooilanden, bepaalde<br />
loofbossen.<br />
Tot de groengebieden kunnen ook bepaalde landschappen<br />
met specifieke ecologische waarden gerekend<br />
worden. Dit impliceert de mogelijkheid<br />
om deze landschappen om te vormen tot biologisch<br />
hooggewaardeerde half-natuurlijke landschappen.<br />
Bijvoorbeeld beekbegeleidende vegetatie,<br />
moerassen, bossen, graslanden, vennen, heiden.<br />
De groengebieden omvatten de natuurgebieden<br />
(4.3.1.) en de natuurgebieden met wetenschappelijke<br />
waarde of natuurreservaten (4.3.2.).<br />
4.3.1. De natuurgebieden<br />
In de natuurgebieden worden onder meer gerangschikt<br />
bossen, heide, aanslibbingen, vennen,<br />
venen, moerassen, duinen, rotsen, stranden ...<br />
Het zijn gebieden die een functie vervullen als<br />
merkwaardige biotoop met typisch flora en/of<br />
fauna waarin minder algemeen verspreide elementen<br />
voorkomen. Ze kunnen eventueel een belangrijke<br />
waarde bezitten als landschapselement.<br />
Daarom worden als natuurgebieden hoofdzakelijk<br />
gerangschikt:<br />
– bossen met voldoende grote oppervlakte en met<br />
vrij gering menselijke beïnvloeding, vooral wat de<br />
samenstelling van bestanden betreft, die de natuurlijke<br />
vegetatie benaderen;<br />
– gerijpte, oude, niet of weinig verontreinigde, natuurlijk<br />
kronkelende beken en rivieren en de omgevende<br />
natte tot zeer natte gronden waarop nog<br />
restanten van het vroeger halfnatuurlijke landschap<br />
te vinden zijn;<br />
– niet te zeer gestoorde duin- en heidegebieden,<br />
kruidenrijke hooilanden;<br />
– door de mens aangelegde terreinen of elementen<br />
waar echter duidelijk grote ecologische rijping<br />
en gaafheid opvalt als onder andere oude forten,<br />
gerijpte oude klei- en zandgroeven.<br />
Sommige akker- en weilanden die functioneel en<br />
morfologisch met de natuurgebieden verbonden<br />
zijn en beperkt zijn in oppervlakte kunnen ook in<br />
de natuurgebieden worden opgenomen. De<br />
voortzetting van de landbouwactiviteit in die gebieden<br />
kan wenselijk zijn voor het behoud van het<br />
natuurlijk milieu.<br />
In de natuurgebieden kunnen enkel volgende zaken<br />
toegestaan worden:<br />
– jagers- en vissershutten die echter alleen als<br />
schuilplaats kunnen dienen. Als woonverblijf, zij<br />
het maar tijdelijk, mogen zij niet dienstig zijn. Ze<br />
mogen niet storend zijn in het landschap. De voorwaarden<br />
waaraan deze constructies moeten beantwoorden<br />
zijn dezelfde als voor de bosgebieden.<br />
– alle werken en handelingen vereist voor het behoud,<br />
de bescherming en het herstel van het natuurlijk<br />
milieu.<br />
Schuilhokken voor dieren kunnen enkel in overweging<br />
worden genomen indien het voor het gebied<br />
noodzakelijke natuurbeheer wordt uitgevoerd<br />
door begrazing met vee en onder de voorwaarden<br />
vermeld onder artikel 11, 2: Schuilhokken<br />
voor dieren, punt 2.<br />
Zijn verboden:<br />
– het oprichten van gebouwen, behalve jagers- en<br />
vissershutten;<br />
– het overschakelen naar agrarisch bodemgebruik<br />
door ontginning;<br />
– het ontginnen van heiden of vennen of het wijzigen<br />
van de vegetatie ervan.<br />
Anderzijds zijn bepaalde werken zoals:<br />
– cultuurtechnische verbeteringen<br />
– aanleg van wegen en infrastructuurwerken<br />
– het ontbossen<br />
in principe schadelijk voor het natuurgebied.<br />
4.3.2. De natuurreservaten of natuurgebieden met<br />
wetenschappelijke waarde<br />
De terreinen in R ingedeeld zijn de reeds bestaande<br />
of potentiële natuurreservaten (natuurreservaten<br />
en erkende private reservaten waarvan het statuut<br />
bepaald wordt door de wet van 12 juli 1973<br />
op het natuurbehoud, of bosreservaten overeenkomstig<br />
het Bosdecreet).<br />
Uiteraard betreft het hier de levensgemeenschappen<br />
met hoge natuurwetenschappelijke (biologische)<br />
waarde en de gebieden met een uitgesproken<br />
of unieke ecologische betekenis.<br />
In de R-gebieden zijn enkel toegelaten:<br />
– de werken en handelingen die nodig zijn voor<br />
de actieve of passieve bescherming van het gebied.<br />
Daaronder moeten worden verstaan de beheerswerken<br />
nodig voor het behoud, de bescherming<br />
en het herstel van de natuurreservaten.<br />
NOTA: Wanneer gebieden in een natuurreservaat<br />
of een natuurpark worden opgenomen, zoals<br />
voorzien in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud<br />
kunnen strengere bijzondere voorschriften<br />
worden uitgevaardigd, in het kader van bedoelde<br />
wetgeving.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
ARTIKEL 14<br />
DE PARKGEBIEDEN EN DE<br />
BUFFERZONES<br />
14.4.4. De parkgebieden moeten in hun staat bewaard<br />
worden of zijn bestemd om zodanig ingericht<br />
te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte<br />
gebieden, hun sociale functie vervullen.<br />
14.4.5. De bufferzones dienen in hun staat bewaard<br />
te worden of als groene ruimte ingericht te<br />
worden, om te dienen als overgangsgebied tussen<br />
gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar<br />
te verenigen zijn of die ten behoeve van de<br />
goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden<br />
worden.<br />
PARKGEBIEDEN<br />
Parkgebieden zoals bedoeld in artikel 14.4.4 zijn<br />
groene zones, die evenwel niet tot de groengebieden<br />
worden gerekend. Zij moeten luidens<br />
artikel 14.4.4. in hun staat worden bewaard of zijn<br />
bestemd om te worden ingericht dat ze, in de al<br />
dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie<br />
kunnen vervullen.<br />
Uit het voorschrift blijkt dat de ligging van deze<br />
gebieden bij de aanduiding slechts een beperkte<br />
rol speelt. Ze kunnen zowel gelegen zijn in of aan<br />
de rand van het verstedelijkt gebied, als in het landelijk<br />
gebied.<br />
Bij de aanduiding werd geen rekening gehouden<br />
met het eigendomsstatuut: zowel de privé parken<br />
(meestal kasteelparken), als openbare parken<br />
werden opgenomen in deze gebieden.<br />
Niet alleen gebieden met een specifieke parkstructuur<br />
komen hiervoor in aanmerking, ook worden<br />
zones aangeduid, die in de toekomst moeten aangelegd<br />
worden als parkgebied.<br />
Deze gebieden worden vooral aangeduid bij of in<br />
woonkernen, waar actueel weinig groen voorhanden<br />
is. Bij de omschrijving van het voorschrift<br />
wordt het accent gelegd op de sociale functie, die<br />
dergelijke parken dienen te vervullen bij de ruimtelijke<br />
opbouw van het betrokken grondgebied.<br />
Openbare parken en opengestelde privé-domeinen<br />
vervullen tevens een belangrijke recreatieve<br />
functie (wandel- en rustoord).<br />
Het is duidelijk dat slechts die werken en handelingen<br />
kunnen toegelaten worden, die strikt noodzakelijk<br />
zijn voor de openstelling, het behoud, verfraaiing<br />
en/of aanleg van het park.<br />
Aldus houdt artikel 14.4.4. geen absoluut bouwverbod<br />
in, maar beperkt het de bouwmogelijkheden<br />
niettemin aanzienlijk. Enkel deze handelingen<br />
en werken die behoren of bijdragen tot de inrichting<br />
van het parkgebied, zijn er toegelaten,<br />
met uitsluiting van alle werken en handelingen<br />
met een andere bestemming, weze het een residentiële,<br />
industriële, agrarische, commerciële en<br />
zelfs culturele bestemming. Het is geenszins de<br />
bedoeling parkgebieden te transformeren in gebieden<br />
voor actieve recreatie. Inplantingen van<br />
428 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
horecabedrijven binnen deze gebieden kunnen<br />
slechts aanvaard worden, wanneer dit gebeurt, in<br />
functie van de openstelling van het park, binnen<br />
de bestaande gebouwen. Bij de inplanting van de<br />
tot de normale uitrusting van een park behorende<br />
accommodaties (waartoe ook toiletten en dergelijke<br />
kunnen behoren) wordt rekening gehouden<br />
met o.m. de nood aan dergelijke accomodaties in<br />
functie van het gebruik door het publiek van het<br />
parkgebied, de visuele inpassing en de plaats van<br />
inplanting.<br />
Parkgebieden zijn al evenmin gebieden waar gemeenschapsvoorzieningen<br />
of openbare nutsvoorzieningen<br />
moeten ingeplant worden (scholen,<br />
medische instellingen en dergelijke), ten ware de<br />
bestaande gebouwen hiertoe geschikt zouden zijn<br />
en de openstelling voor het publiek op langere termijn<br />
niet in het gedrang wordt gebracht.<br />
DE BUFFERZONES<br />
Met deze gebieden worden de effectieve bufferstroken<br />
bedoeld die voorzien worden om gebieden<br />
met bestemmingen, die moeilijk met elkaar te<br />
verzoenen zijn, van elkaar te scheiden. Met de bufferzones<br />
wordt dus niet het «schermgroen» bedoeld<br />
dat overeenkomstig artikel 7.2.0 vereist is<br />
rond industriële of ambachtelijke zones.<br />
De aanduiding van een bufferzone gebeurt in de<br />
gevallen waar, ofwel de aanpalende bestemmingen<br />
niet verenigbaar zijn (bv. woongebied en industriegebied),<br />
ofwel beide bestemmingsgebieden<br />
moeten worden gescheiden ten behoeve van<br />
de goede plaatselijke ruimtelijke ordening (dit kan<br />
bv. aan de orde zijn bij woongebied en dienstverleningsgebied).<br />
De bufferzones dienen in hun staat te worden bewaard<br />
of als groene ruimten te worden ingericht,<br />
zodat ze hun functie kunnen vervullen als overgangsgebied<br />
tussen gebieden waarvan de bestemmingen<br />
niet met elkaar te verenigen zijn of die ten<br />
behoeve van de goede plaatselijke ruimtelijke ordening<br />
van elkaar moeten worden gescheiden.<br />
Binnen deze gebieden geldt bijgevolg een principieel<br />
bouwverbod. Bestaande inrichtingen en gebouwen<br />
kunnen behouden blijven, voorzover aldus<br />
de eigen functie van de bufferzone niet in het<br />
gedrang wordt gebracht. Verbouwing en uitbreiding<br />
ervan is evenwel slechts mogelijk binnen de<br />
grenzen van artikel 43 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening gecoördineerd op<br />
22 oktober 1996.<br />
Vervolgens kan eveneens in bepaalde gevallen<br />
toepassing worden gemaakt van artikel 20 van dit<br />
K.B. Zo kunnen bijvoorbeeld in bufferzones beperkte<br />
sportaccommodaties worden aanvaard, op<br />
voorwaarde dat de bufferzone voldoende breed is<br />
(bijvoorbeeld meer dan 250 m), en slechts in zover<br />
de bufferzone niet werd voorzien om milieuhygiënische<br />
redenen.<br />
ARTIKEL 15<br />
NADERE AANWIJZINGEN VOOR DE<br />
LANDELIJKE GEBIEDEN<br />
15.4.6. Voor landelijke gebieden kunnen volgende<br />
nadere aanwijzingen worden gegeven:<br />
15.4.6.1. De landschappelijke waardevolle gebieden<br />
zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen<br />
gelden met het doel het landschap te beschermen<br />
of aan landschapsontwikkeling te doen.<br />
In deze gebieden mogen alle handelingen en werken<br />
worden uitgevoerd die overeenstemmen met<br />
de in grondkleur aangegeven bestemming, voor<br />
zover zij de schoonheidswaarde van het landschap<br />
niet in gevaar brengen.<br />
15.4.6.2. De landelijke gebieden met toeristische<br />
waarde zijn gebieden waarin, met behoud van de<br />
landelijke bestemming, recreatieve en toeristische<br />
accommodatie toegestaan is, bij uitsluiting van<br />
alle verblijfsaccommodatie.<br />
DE LANDSCHAPPELIJK WAARDEVOLLE<br />
GEBIEDEN<br />
De aanduiding «landschappelijk waardevol gebied»<br />
is een overdruk van het landelijk gebied.<br />
Deze aanduiding overkoepelt zowel de agrarische<br />
gebieden als de bos- en natuurgebieden, natuurgebieden<br />
met wetenschappelijke waarde, parkgebieden<br />
en bufferzones.<br />
In principe zijn dus dezelfde bestemmingen en<br />
handelingen toegelaten als bepaald voor de<br />
grondkleur.<br />
De bedoeling van de overdruk is in de eerste plaats<br />
het bestaande landschapskarakter zoveel mogelijk<br />
te bewaren en bijzondere aandacht te besteden<br />
aan de esthetische aspecten van nieuwe inplantingen<br />
of verbouwingen. Deze komen tot uiting<br />
in de architectuur, aard van de gebruikte materialen,<br />
beplantingen enz... De aard of<br />
bestemming zelf van de constructie houdt dus<br />
geen rechtstreeks verband met de landschappelijke<br />
bescherming.<br />
Naast dit «beschermend» doel kan de aanduiding<br />
van landschappelijk waardevol gebied ook de<br />
landschapsontwikkeling of -opbouw tot doel hebben.<br />
In principe dient het specifiek landschapskarakter<br />
nader omschreven per gewest. Naarmate<br />
de studies vorderen kan de specifieke schoonheidswaarde<br />
per deelgebied nader bepaald worden.<br />
De toelaatbaarheid van bouwwerken in landschappelijk<br />
waardevolle gebieden zal dus steeds<br />
aan een dubbel criterium moeten worden getoetst.<br />
Vooreerst moet elke aanvraag worden getoetst<br />
aan een planologisch criterium. Met name moet<br />
de vergunningverlenende overheid onderzoeken<br />
of de aanvraag in overeenstemming is met in de<br />
grondkleur aangegeven bestemming van het gebied.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
Bovendien moet de aanvraag eveneens worden<br />
getoetst aan een esthetisch criterium, hetwelk inhoudt<br />
dat de beoogde handelingen en werken<br />
moeten kunnen worden overeengebracht met de<br />
eisen van vrijwaring van het landschap.<br />
Daarbij kan het bestaan van een beperkte bebouwing<br />
niet met goed gevolg worden aangevoerd<br />
om een verdere aantasting van een waardevol<br />
landschap te verrechtvaardigen.<br />
Daar de overdruk «landschappelijk waardevol»<br />
hoofdzakelijk in de agrarische gebieden voorkomt,<br />
wordt hier enkel het deelgebied «landschappelijk<br />
waardevol agrarisch gebied» verder<br />
besproken.<br />
In de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden<br />
zijn in principe dezelfde ordeningsmaatregelen<br />
van toepassing als in de gewone agrarische<br />
gebieden (artikel 11).<br />
Bij elke vergunningplichtige handeling of werk<br />
dient evenwel te worden nagegaan of de betrokken<br />
handeling of werk al dan niet dient onderworpen<br />
te worden aan bijkomende voorwaarden om<br />
verenigbaar te kunnen worden geacht met de specifieke<br />
schoonheidswaarden van het betrokken<br />
gebied.<br />
Deze eventueel op te leggen voorwaarden kunnen<br />
betrekking hebben op de landschapsinkleding, de<br />
gebruikte materialen, de bouwhoogte, het bouwvolume<br />
en de plaats van inplanting, maar zij mogen<br />
niet van die aard zijn dat handelingen of werken<br />
die overeenstemmen met de agrarische bestemming<br />
rechtstreeks of onrechtstreeks zouden<br />
verboden worden.<br />
Wegaanleg en cultuurtechnische werken zoals<br />
ruilverkavelings- en andere landinrichtingswerken<br />
zijn in principe toegelaten in landschappelijk<br />
waardevolle gebieden. Deze werken dienen te geschieden<br />
aan de hand van een landschapsplan<br />
waarbij in voldoende mate het karakter van het<br />
oorspronkelijk landschap bewaard en/of hersteld<br />
wordt. Onder landschapsplan wordt verstaan een<br />
plan waarin bepaalde delen van het landschap<br />
ontworpen worden met het doel een maximale integratie<br />
in het landschap te kunnen bekomen,<br />
met andere woorden wordt er hoofdzakelijk rekening<br />
gehouden met enerzijds het reliëf en anderzijds<br />
de beplanting.<br />
Ter aanvulling of verduidelijking van deze bepalingen<br />
volgen hier enkele aanwijzingen:<br />
– Landschapsbepalende elementen (zoals hoogstammige<br />
bomen, hagen, houtwallen en dergelijke)<br />
dienen zoveel mogelijk gespaard bij het inplanten<br />
van nieuwe constructies.<br />
– Bij bouwaanvragen voor volledig nieuwe bedrijven,<br />
die in overeenstemming zijn met het esthetisch<br />
criterium, is het meestal aangewezen dat de<br />
bouwaanvraag vergezeld is van een beplantingsplan.<br />
Onder beplantingsplan wordt verstaan een<br />
plan dat de aan te brengen beplantingen aanduidt<br />
(soort, aantal en plaats). Er dient ook aangetoond<br />
te worden dat de aanleg van het opgelegde<br />
groenscherm de te vrijwaren schoonheid van het<br />
landschap naar behoren ongeschonden bewaart.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 429
Het is aangewezen bij aanleg van een groenscherm<br />
enkel streekeigenbeplanting te gebruiken.<br />
Bij open gebieden (bv. Haspengouw) is het wenselijk<br />
de verspreide inplanting van nieuwe constructies<br />
tegen te gaan. Voor zover de aanvrager daartoe<br />
de mogelijkheid heeft, zal hem worden gevraagd,<br />
deze constructies in te planten aan de<br />
rand van het beschermd gebied zo mogelijk buiten<br />
het landschappelijk waardevol gebied of daarbinnen<br />
op een plaats waar de inplanting minder<br />
storend is.<br />
– Bijgebouwen dienen zoveel mogelijk met het<br />
hoofdgebouw een eenheid te vormen: de gebouwen<br />
zijn te groeperen voor zover dit bedrijfseconomisch<br />
mogelijk is en op te richten in materialen<br />
welke harmoniëren met elkaar en passen in de<br />
omgeving, zonder dat de opgelegde eisen bedrijfseconomisch<br />
prohibitief zouden zijn.<br />
– Serres zullen zoveel mogelijk in de onmiddellijke<br />
nabijheid van de andere gebouwen opgericht<br />
worden.<br />
– Bij verbouwingswerken dient eveneens bijzondere<br />
aandacht geschonken aan het uitzicht.<br />
– Wanneer het gaat om typische boerderijen of<br />
aanhorigheden dient met zorg gewaakt over het<br />
behoud van de karakteristieken van het gebouw.<br />
In dit geval zal de provinciale afdeling ROHM contact<br />
nemen met de administratie bevoegd voor<br />
landbouw.<br />
– Silo's voor granen, voeders en dergelijke kunnen<br />
aanvaard worden mits de hoogte beperkt blijft, rekening<br />
houdend met het reliëf en de beplanting.<br />
Wat de te gebruiken materialen betreft, zijn bepaalde<br />
materialen courant gebruikt in de industriële<br />
bouw, zoals prefab-elementen op basis van<br />
beton, grote elementen voor dakbedekking en<br />
dergelijke, in principe niet uitgesloten. Hieruit<br />
mag niet worden afgeleid dat gebouwen, zij het<br />
voor agrarische doeleinden met een industrieel<br />
uitzicht, overal mogen opgericht worden in het<br />
landschap.<br />
Bij aanvragen in het landschappelijk waardevol<br />
agrarisch gebied zal de provinciale afdeling<br />
ROHM vooreerst het advies vragen van de administratie<br />
bevoegd voor landbouw, hetwelk de aanvraag<br />
zal onderzoeken vanuit landbouwkundig<br />
standpunt.<br />
Ingeval van gunstig advies zal de provinciale afdeling<br />
ROHM het onderzoek uit stedenbouwkundig<br />
oogpunt verder zetten: inplanting, gabariet,<br />
bouwvolume, materialen en dergelijke. Indien de<br />
provinciale afdeling ROHM meent het ontwerp<br />
niet te kunnen aanvaarden omwille van strijdigheid<br />
met de bepaling «landschappelijk waardevol»,<br />
zal advies worden ingewonnen van de afdeling<br />
Monumenten en Landschappen.<br />
Het gaat hier andermaal om feitelijke kwesties, zodat<br />
maar een omstandig oordeel kan geveld worden<br />
op basis van zoveel mogelijk gegevens.<br />
Hier zal hoofdzakelijk het probleem gesteld worden<br />
te oordelen in hoeverre stedenbouwkundige<br />
voorwaarden (zoals gebruikte materialen, gaba-<br />
riet en dergelijke) kunnen opgelegd worden zonder<br />
prohibitief te worden voor bedrijfseconomische<br />
uitbating.<br />
ARTIKEL 17.6.<br />
GEBIEDEN BESTEMD VOOR ANDER<br />
GRONDGEBRUIK<br />
17.6. De gebieden bestemd voor ander grondgebruik:<br />
6.0. In deze gebieden is woongelegenheid toegestaan<br />
voor zover die noodzakelijk is voor de goede<br />
werking van de inrichtingen.<br />
6.1. De militaire domeinen<br />
6.2. De gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen<br />
6.3. De ontginningsgebieden<br />
In deze gebieden dient rondom een afzonderingsgordel<br />
te worden aangelegd, waarvan de breedte<br />
vastgesteld wordt door bijzondere voorschriften.<br />
Na de stopzetting van de ontginningen dient de<br />
oorspronkelijke of toekomstige bestemming, die<br />
door de grondkleur op het plan is aangegeven, te<br />
worden geëerbiedigd. Voorwaarden voor de sanering<br />
van de plaats moeten worden opgelegd opdat<br />
de aangegeven bestemming kan worden gerealiseerd.<br />
6.4. Eigen gebieden van sommige gewestplannen.<br />
ARTIKEL 17.6.2.<br />
GEBIEDEN VOOR<br />
GEMEENSCHAPSVOORZIENINGEN EN<br />
OPENBARE NUTSVOORZIENINGEN<br />
1. Begripsomschrijving en algemeenheden<br />
Onder «gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen» dient te worden begrepen<br />
voorzieningen die gericht zijn op de bevordering<br />
van het algemeen belang en die ten dienste van de<br />
gemeenschap worden gesteld. De idee van dienstverlening<br />
(verzorgende sector) aan de gemeenschap<br />
is derhalve rechtstreeks aanwezig.<br />
Daarbij is het irrelevant of deze voorzieningen<br />
worden opgericht en uitgebaat door een overheid<br />
dan wel door een privé-instelling of -persoon, in<br />
zoverre althans de exploitant van de inrichting<br />
geen winstbejag nastreeft en de voorzieningen<br />
werkelijk ten dienste staan van de gemeenschap.<br />
Zo oordeelde de Raad van State reeds meermaals<br />
dat sportinfrastructuur een gemeenschapsvoorziening<br />
kan zijn als bedoeld in artikel 17.6.2. zelfs<br />
indien zij door een particulier wordt uitgebaat. In<br />
dat geval mag de exploitant wel geen winstbejag<br />
nastreven. Ook constructies bestemd voor een<br />
manège en ruitersclub kunnen worden beschouwd<br />
als gemeenschaps- en openbare nuts-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
voorzieningen, onder dezelfde voorwaarde dat de<br />
exploitant ervan geen winstbejag nastreeft.<br />
Als gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen kunnen eveneens worden beschouwd<br />
een school, een voor het publiek toegankelijke<br />
toegangsweg tot een vergund gebouwencomplex<br />
in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen en neveninrichtingen<br />
naast een autosnelweg.<br />
Alhoewel in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen in principe<br />
geen gebouwen met een woonfunctie zijn<br />
toegelaten, heeft de Raad van State bovendien<br />
niettemin geoordeeld dat service-flats voor bejaarden<br />
kunnen worden vergund in dergelijk gebied.<br />
Ook een nomadenkamp werd door de Raad van<br />
State beschouwd als een «gemeenschapsvoorziening<br />
en openbare nutsvoorziening».<br />
Binnen de bestemmingen gegeven in de gewestplannen<br />
kunnen de gemeenschapsvoorzieningen<br />
en voorzieningen van openbaar nut ondergebracht<br />
worden onder verschillende aanduidingen:<br />
a) De woongebieden<br />
De meeste van de gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen en, in het algemeen,<br />
van de verzorgingselementen horen thuis<br />
in het woongebied omwille van de grote relatiefrequentie<br />
tot het publiek.<br />
b) Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en<br />
openbare nutsvoorzieningen (artikel 17 punt<br />
6.2.).<br />
Deze gebieden zijn specifiek bestemd voor de inplanting<br />
van hogervermelde voorzieningen.<br />
Voor zover het om bestaande toestanden gaat<br />
werden deze voorzieningen aangeduid als gebied<br />
voor gemeenschapsvoorziening ook wanneer het<br />
om instellingen gaat die niet van de overheid zijn<br />
en normalerwijze tot de uitrusting van het woongebied<br />
behoren (bv. privé-instellingen voor gehandicapten).<br />
Hetzelfde geldt voor geplande instellingen<br />
voor zover deze gekend waren op het<br />
ogenblik dat de ontwerp gewestplan en/of gewestplan<br />
werd vastgesteld.<br />
c) Andere gebieden<br />
Bepaalde gemeenschapsvoorzieningen en voorzieningen<br />
van openbaar nut behoren tot de normale<br />
uitrusting van andere gebieden of worden<br />
bij voorkeur ingeplant buiten het woongebied<br />
omwille van hun specifieke functie of een bepaalde<br />
graad van hinderlijkheid hetzij door de uitgeoefende<br />
activiteit hetzij door de omvang.<br />
Daar evenwel niet alles kon voorzien worden en<br />
nog wel op de juiste plaats, werd in het koninklijk<br />
besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting<br />
en de toepassing van ontwerp gewestplannen<br />
en de gewestplannen een artikel voorzien<br />
(artikel 20) dat de mogelijkheid biedt, niettegenstaande<br />
andersluidende bestemmingen op<br />
het gewestplan, toch vergunningen af te geven<br />
voor bouwwerken voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen<br />
voor zover deze vere-<br />
430 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
nigbaar zijn met de algemene bestemming en met<br />
het architectonisch karakter van het betrokken gebied.<br />
Deze mogelijkheid wordt verder uiteengezet<br />
onder artikel 20.<br />
2. Bespreking<br />
a) Woongebieden en woonuitbreidingsgebieden<br />
De meeste gemeenschapsvoorzieningen en openbare<br />
nutsvoorzieningen behoren in principe tot<br />
de normale uitrusting van het woongebied.<br />
Een verdere differentiëring van het woongebied is<br />
in de meeste gevallen op gewestplanniveau niet<br />
mogelijk wegens de kleine oppervlakte die deze<br />
instellingen innemen.<br />
Er moet derhalve naar gestreefd worden om de gemeenschapsvoorzieningen<br />
en de openbare nutsvoorzieningen<br />
welke in directe relatie staan met<br />
de woonfunctie, in te planten in het woongebied.<br />
Hierdoor kunnen deze inrichtingen hun specifieke<br />
taak naar behoren vervullen.<br />
Dit is overigens perfect mogelijk door toepassing<br />
van artikel 5.1.0. Deze bepaling bestemt woongebieden<br />
immers ook voor openbare nutsvoorzieningen,<br />
en dit onder de enkele voorwaarde dat ze<br />
verenigbaar moeten zijn met de onmiddellijke<br />
omgeving.<br />
b) Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en<br />
openbare nutsvoorzieningen<br />
In de gewestplannen worden deze gebieden aangeduid<br />
met een eigen kleur (effen blauw). Deze<br />
zones werden aldus aangeduid, welke een voldoend<br />
grote oppervlakte beslaan (bv. meer dan<br />
0,5 ha is hierbij een richtcijfer), opdat de cartografische<br />
aanduiding nog mogelijk zou zijn.<br />
Deze gebieden zijn principieel bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen<br />
(met inbegrip van gebouwen voor<br />
openbare diensten).<br />
Wat de aard betreft van de instellingen die in dergelijke<br />
zone kunnen aanvaard worden dient opgemerkt<br />
dat, voortgaande op de inrichtingen die in<br />
de gewestplannen als zone voor openbaar nut en<br />
gemeenschapsuitrusting werden aangeduid, deze<br />
zones betrekking hebben op inrichtingen van zeer<br />
uiteenlopende aard. Het is deze zeer uiteenlopende<br />
aard die er trouwens toe geleid heeft de zones<br />
niet nader te omschrijven. In het algemeen kan<br />
gesteld worden dat volgende inrichtingen in de<br />
zones voor openbaar nut en gemeenschapsuitrusting<br />
kunnen aanvaard worden:<br />
– openbare instellingen voor medische verzorging;<br />
– gemeentehuis en gebouwen voor gemeentelijke<br />
diensten;<br />
– cultureel centrum, openbare culturele voorzieningen:<br />
zoals bibliotheek, theater, enz...;<br />
– rijkswachtpost- en rijkswachtkazerne;<br />
– politie;<br />
– brandweer;<br />
– gebouwen voor overheidsdiensten (rijk, provincie,<br />
gemeente);<br />
– openbare sport- en spelinfrastructuur (die evenwel<br />
normaal moeten aangeduid worden als recreatiegebied);<br />
– onderwijsinstellingen;<br />
– sociale voorzieningen zoals kinderkribben, instellingen<br />
voor bejaarden, rusthuizen, dienstencentra,<br />
enz...;<br />
– openbare instellingen voor mentaal en fysische<br />
gehandicapten;<br />
– gevangenis, wederopvoedingsgesticht;<br />
– gebouwen voor het openbaar vervoer, openbare<br />
parkings, vlieghavens;<br />
– post, telegraaf, telefoon;<br />
– gerechtelijke instellingen;<br />
– religieuze instellingen en gebouwen voor de<br />
eredienst.<br />
Met uitzondering van de vlieghavens en belangrijke<br />
infrastructuurwerken horen deze instellingen<br />
echter in principe ook thuis in het woongebied,<br />
zodat deze ook in bepaalde gedeelten van het<br />
woongebied kunnen aanvaard worden.<br />
Indien deze inrichtingen in het woongebied (of<br />
een zone voor openbaar nut gesitueerd in het<br />
woongebied) worden gepland, zullen daarbij o.m.<br />
het karakter van het betrokken woongebied, het<br />
verzorgingsbereik van de betrokken instelling en<br />
de ruimtelijke implicaties op de directe omgeving<br />
alsmede de gebruikelijke stedenbouwkundige criteria<br />
in overweging dienen genomen.<br />
In dit verband kan de aandacht gevestigd worden<br />
op een aantal inrichtingen die als gemeenschapsvoorziening<br />
of instelling van openbaar nut kunnen<br />
beschouwd worden, maar waarvan de lokalisatie<br />
in een woongebied of een zone voor openbaar<br />
nut, gelegen in de woonzone, niet aangewezen<br />
is zoals:<br />
– drukstations, pompstations;<br />
– transformatieposten;<br />
– ontvangst- en zendmasten voor radio en T.V.;<br />
– radarinstallaties;<br />
– stortterreinen, afvalverwerkingsinstallaties;<br />
– containerparken;<br />
– waterwinningen;<br />
– waterspaarbekken, wachtkommen;<br />
– waterzuiveringsinstallaties;<br />
– meteo-stations;<br />
– begraafplaatsen, strooiweide en crematorium.<br />
Dergelijke inrichtingen horen thuis in een gebied<br />
voor gemeenschapsvoorziening en openbare<br />
nutsvoorziening dat gelokaliseerd is bij voorkeur<br />
buiten de woongebieden of daarvan gescheiden<br />
door een bufferzone.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief 8 juli 1997<br />
Omdat het vaak niet mogelijk was deze gebieden<br />
aan te duiden op de gewestplannen, doordat bij<br />
het opstellen van het plan niet voldoende gegevens<br />
beschikbaar waren, kan voor deze inrichtingen<br />
beroep worden gedaan op art. 20 (zie verder).<br />
c) Andere gebieden<br />
Verschillende instellingen, openbare diensten<br />
enz... behoren tot de normale uitrusting van gebieden<br />
met andere bestemmingen bv. een<br />
proefstation voor tuinbouw hoort thuis in het<br />
landbouwgebied, een openbare dienst voor onderhoud<br />
van de wegen hoort thuis langs grote verkeerswegen,<br />
enz...<br />
Dergelijke bouwwerken kunnen derhalve worden<br />
toegelaten in andere gebieden, onder toepassing<br />
van art. 20 (zie verder) voor zover ze in overeenstemming<br />
zijn met de op het (ontwerp)gewestplan<br />
voorziene hoofdbestemming en de goede<br />
aanleg van dit gebied niet in het gedrang brengen.<br />
Uiteraard dienen naast de planologische vereisten<br />
ook de normale technisch-stedenbouwkundige eisen<br />
te worden nageleefd (volume, plaatsing, materialen,<br />
enz.).<br />
ARTIKEL 20<br />
Bouwwerken voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen<br />
kunnen ook buiten de daartoe<br />
speciaal bestemde gebieden worden toegestaan<br />
voor zover ze verenigbaar zijn met de algemene<br />
bestemming en met het architectonisch karakter<br />
van het betrokken gebied.<br />
De uitgangspunten voor het te voeren beleid inzake<br />
de toepassing van deze uitzonderingsbepaling zijn<br />
de volgende:<br />
A. Ten aanzien van de functies<br />
1. Vermits het hier gaat om een uitzonderingsbepaling<br />
en aangezien de openbare nutsvoorzieningen<br />
uitdrukkelijk voorzien zijn in twee zones<br />
(woongebieden: art. 5.1.1. en gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen<br />
en openbare nutsvoorzieningen:<br />
art. 17.6.2.) van de gewestplannen,<br />
kan dit artikel slechts toegepast worden voor<br />
uitzonderlijke toestanden.<br />
2. Artikel 20 kan niet los gezien worden van de<br />
voorgaande artikels die onder meer aangeven wat<br />
de verplichte inhoud is van de gewestplannen. Zo<br />
bepalen art. 4.8.0. tot 4.13.2. welke bestaande en<br />
geplande hoofdverkeersvoorzieningen het gewestplan<br />
moet aangeven. Dergelijke nieuwe infrastructuur<br />
zal dan ook via de geëigende legende<br />
en procedure moeten voorzien en aangeduid worden<br />
in de gewestplannen, dus via een wijziging<br />
van het gewestplan.<br />
Analoog hiermede behoren nieuwe gemeenschapsvoorzieningen<br />
van gewestelijk of regionaal<br />
belang, (bv. universiteit, kliniek, e.a.) tot de verplichte<br />
inhoud van een gewestplan en kan hiervoor<br />
geen gebruik worden gemaakt van art. 20.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 431
3. Een voorwaarde voor de toepassing van<br />
artikel 20 is dat er een dringende en absolute<br />
noodzaak bestaat en dat er niet kan gewacht worden<br />
op de procedure van inherzieningstelling van<br />
het gewestplan of van het opstellen van een gemeentelijk<br />
plan. Het kan dus niet dat na maanden-,<br />
(eventuele jarenlange) voorstudies, eventueel<br />
met MER-rapporten e.a., plots dringend de<br />
toepassing van artikel 20 wordt ingeroepen.<br />
Mits de afdelingen ROHM in een beginfase te betrekken<br />
bij de problematiek kan ook reeds vroeg<br />
op de ruimtelijke dimensie ingespeeld worden.<br />
In dit kader is het aangewezen dat de afdelingen<br />
ROHM contact opnemen met de instanties die regelmatig<br />
toepassing vragen van artikel 20 voor inplantingen<br />
van bovengemeentelijk belang en<br />
deze besturen of instellingen wijzen op de vastgelegde<br />
beleidslijn.<br />
4. Gemeenschapsvoorzieningen zijn vaak gericht<br />
op de directe dienstverlening aan de bevolking<br />
(onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, sport, e.a.).<br />
Dergelijke voorzieningen horen dus thuis in de<br />
woonzones en zones voor gemeenschapsvoorziening<br />
en principieel niet in de open ruimte.<br />
Aanvragen buiten de woonzones kunnen dan ook<br />
slechts onderzocht worden op basis van een gemeentelijk<br />
onderzoek waarin alternatieve inplantingen<br />
in het woongebied mede als uitgangspunt<br />
moeten opgenomen worden.<br />
Gezien het hier voorzieningen op gemeentelijk niveau<br />
betreft moet – indien bij uitzondering toch<br />
een alternatief buiten de woonzone gerechtvaardigd<br />
is – een oplossing komen via de geëigende<br />
middelen van de gemeentelijke planning. Een<br />
B.P.A. moet hier het resultaat zijn van een gemeentelijk<br />
onderzoek. Het moet verder slaan op<br />
specifieke functies waarover een akkoord bestaat<br />
dat zij op basis van een B.P.A. kunnen onderzocht<br />
worden.<br />
B. Ten aanzien van de bestemmingen dient beklemtoond<br />
dat werken via artikel 20 slechts kunnen<br />
toegestaan worden «voor zover ze verenigbaar<br />
zijn met de algemene bestemming en met<br />
het architectonisch karakter van het betrokken gebied»<br />
– Indien we dus te maken hebben met tegenstrijdige<br />
functies bv. woningbouw in open ruimte is<br />
artikel 20 niet toe te passen.<br />
– Uiteraard heeft deze verenigbaarheid (bij niet tegenstrijdige<br />
functies) ook te maken met schaalniveaus<br />
waarbij zowel de omvang als de functie<br />
van het beoogde bouwwerk in rekening dient gebracht.<br />
Op basis van deze uitgangspunten dienen volgende<br />
richtlijnen gevolgd te worden:<br />
1. Voor al de elementen van gewestelijk en regionaal<br />
niveau (bv. wegen, H.S.-lijn, leidingstraten,<br />
universiteit, ziekenhuizen, e.a.) die in tegenstrijd<br />
zijn met het gewestplan dient dit gewestplan gewijzigd<br />
temeer daar deze functies tot de verplichte<br />
inhoud van het gewestplan behoren.<br />
Werken en inrichtingen met deze reikwijdte en<br />
ruimtelijk verantwoord moeten zo spoedig mogelijk<br />
ter beslissing in het kader van een gewestplanwijziging<br />
worden voorgelegd.<br />
2. Gemeenschapsvoorzieningen van gemeentelijk<br />
belang die tot de normale uitrusting van het<br />
woongebied behoren dienen in het woongebied<br />
voorzien. Indien toch een andere inplanting moet<br />
voorgesteld worden dient een motiveringsnota<br />
bijgevoegd waarin de alternatieven in de woonzone<br />
worden besproken, en de gedane keuze onder<br />
al zijn facetten verantwoord. Deze studie zal een<br />
onderdeel zijn van de gemeentelijke planning. De<br />
administratie believe het een lijst te laten geworden<br />
van voorzieningen waarvoor dit gemeentelijk<br />
instrumentarium noodzakelijk is.<br />
3. Artikel 20 kan toegepast worden:<br />
– voor elementen die niet op het niveau van het<br />
gewestplan aangeduid worden bv. straatverlichting,<br />
wegen en nutsleidingen van subgewestelijk<br />
belang en aansluiting hierop;<br />
– voor beperkte afwijkingen van aangeduide leidingen,<br />
wegen, kanalen en spoorwegen;<br />
– voor gemeentelijke gemeenschapsvoorzieningen<br />
waar de functies niet tegenstrijdig zijn.<br />
[...]<br />
[...]<br />
[...]<br />
[...]<br />
ARTIKEL 21<br />
VERBOUWINGSWERKEN EN<br />
UITBREIDINGSWERKEN<br />
ARTIKEL 22<br />
ARTIKEL 23 § 1<br />
OPVULLING<br />
ARTIKEL 23 § 2<br />
FUNCTIEVERANDERING<br />
***<br />
ALGEMEEN BESLUIT<br />
Onderhavige richtlijnen zijn van strikte toepassing.<br />
Indien de gemachtigde ambtenaar meent dat,<br />
voor concrete gevallen de plaatselijke omstandig-<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />
heden, een afwijking van deze richtlijn zouden<br />
rechtvaardigen, kan hij het betrokken geval met<br />
een omstandige beschrijving van de particuliere<br />
omstandigheden voorleggen aan de beleidsafdelingen<br />
van AROHM die op hun beurt het standpunt<br />
van de minister zullen inwinnen.<br />
Blz: 1027 – Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />
Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />
met betrekking tot de toepassing van<br />
artikel 68, § 1, c van het decreet houdende<br />
bekrachtiging van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 22 oktober 1996<br />
tot wijziging van het besluit van de<br />
Vlaamse Regering van 24 september<br />
1996 tot coördinatie van de wet van<br />
29 maart 1962 houdende de organisatie<br />
van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw<br />
(B.S., 23 augustus 1997)<br />
1. Bij de beoordeling van een bouwmisdrijf dient men<br />
steeds uit te gaan van het feit dat het herstel van de<br />
plaats in de oorspronkelijke staat (art. 68, § 1, a, Gecoördineerde<br />
Stedenbouwwet) de principieel te vorderen<br />
herstelmaatregel is.<br />
Elke andere herstelmaatregel dient omstandig en uitdrukkelijk<br />
gemotiveerd te worden. Een loutere verwijzing<br />
naar het standpunt van het college van burgemeester<br />
en schepenen of het gebruik van stijlformules zal niet<br />
volstaan en is dus alleszins ontoereikend.<br />
In ieder geval zal minstens een antwoord moeten gegeven<br />
worden op de volgende overwegingen:<br />
– Waarom het herstel van de plaats in de oorspronkelijke<br />
staat, gelet op alle elementen in het voorliggende dossier,<br />
niet opportuun is?<br />
– Waarom, zo een vordering tot het herstel van de plaats<br />
in de oorspronkelijke staat niet opportuun wordt geacht,<br />
het niet mogelijk is om het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken<br />
te vorderen?<br />
– Of de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat tot<br />
de ernst van de overtreding, zonder dat de geloofwaardigheid<br />
van het te voeren handhavingsbeleid in het gedrang<br />
gebracht wordt?<br />
2. De vordering krachtens artikel 68, § 1, c tot het betalen<br />
van een bedrag, gelijk aan de meerwaarde die het<br />
goed heeft verkregen door het misdrijf, dient in alle omstandigheden<br />
en op de geijkte manier aan het bevoegde<br />
parket te worden overgemaakt en dit met het oog op het<br />
vaststellen door de rechter van de definitieve omvang<br />
van de door de veroordeelde te betalen meerwaardesom.<br />
Het bewuste bedrag kan derhalve geenszins voorafgaand<br />
aan de definitieve veroordeling van de overtreder<br />
in der minne of op enige andere wijze door de gemachtigde<br />
ambtenaar of diens aangestelde geïnd worden.<br />
3. Zoals bouwmisdrijven gepleegd in de door de Prioriteitennota<br />
d.d. 13 maart 1995 aangeduide gebieden of<br />
gevallen, is de meerwaarde als herstelmaatregel eveneens<br />
uitgesloten in de volgende aangelegenheden:<br />
a) met betrekking tot inbreuken op alle geldende bodembestemmingsvoorschriften<br />
van een plan van aanleg;<br />
b) met betrekking tot bouwmisdrijven die een duidelijk<br />
nefaste weerslag hebben op hun omgeving;<br />
c) met betrekking tot bouwmisdrijven die een onaanvaardbare<br />
stedenbouwkundige hinder voor de omwonenden<br />
vormen. Het hinderlijk karakter van de inbreuk<br />
voor de omwonenden kan onder meer afgeleid worden<br />
uit :<br />
432 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
– de verstoring van het evenwicht tussen naburige erven;<br />
– de gefundeerde klachten geuit door diezelfde omwonenden;<br />
– de discrepantie tussen het voordeel dat de overtreder<br />
haalt uit het middels het betalen van een meerwaarde<br />
gedogen van het bouwmisdrijf en de blijvende hinder<br />
die de omwonenden ondervinden;<br />
d) wanneer blijkt dat de betrokkene wetens en willens<br />
de regelgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw<br />
heeft overtreden. Dit bewust negeren van de vigerende<br />
regelgeving kan onder andere afgeleid worden uit<br />
het negeren van het bevel tot staking der werken of uit<br />
het recidivisme van de betrokkene.<br />
4. De in punt 3 aangehaalde gevallen vormen geenszins<br />
een exhaustieve lijst en sluiten het vorderen van het herstel<br />
van de plaats in de oorspronkelijke staat of van aanpassingswerken,<br />
in andere gevallen dan zoals voorzien<br />
in deze omzendbrief of in de Prioriteitennota geenszins<br />
uit.<br />
5. Afwijkingen op de in punt 3 vermelde bepalingen zijn<br />
mogelijk. Deze afwijkingen dienen uitdrukkelijk en omstandig<br />
gemotiveerd te worden en mogen geenszins het<br />
algemene principe van deze omzendbrief in het gedrang<br />
brengen.<br />
6. Indien er getwijfeld wordt aan de interpretatie van<br />
deze omzendbrief, dient de gemachtigde ambtenaar of<br />
diens aangestelde, via de directeur-generaal van ARO-<br />
HM, onverwijld contact op te nemen met de afdeling<br />
Bouwinspectie teneinde een eenvormige toepassing van<br />
deze omzendbrief te garanderen.<br />
7. Het door de rechter bepaalde meerwaardebedrag<br />
dient door de veroordeelde te worden gestort op de rekening<br />
van de rekenplichtige van de provinciale afdeling<br />
ROHM, bevoegd voor het grondgebied waar het goed,<br />
waarvoor het betreffende meerwaardebedrag dient betaald<br />
te worden, gelegen is.<br />
8. Deze omzendbrief heft de omzendbrieven nr. 18-1<br />
d.d. 1 oktober 1975 omtrent de toepassing van art. 65,<br />
§1, c, van de wet van 29 maart 1962, gewijzigd bij de<br />
wet van 22 december 1970 en IDG 57 d.d. 24 februari<br />
1988 betreffende de procedure voor de inning in der<br />
minne van de gevorderde bedragen op.<br />
BIJLAGE<br />
Stedenbouwmisdrijven handhavingsbeleid. –<br />
Prioriteitennota<br />
Het is de bedoeling te komen tot complementaire werkafspraken<br />
tussen de administratie en het gerecht om een<br />
consequent Vlaams beleid inzake Ruimtelijke Ordening<br />
te kunnen voeren.<br />
In de prioriteitennota wordt geopteerd voor herstelmaatregelen<br />
in verhouding tot de aard van het misdrijf.<br />
Tevens worden prioritaire gebieden aangeduid waar<br />
men bij voorrang zal optreden.<br />
De filosofie van deze uitgangspunten is toe te schrijven<br />
aan het belang van de schade die door een bouwmisdrijf<br />
aan de ruimtelijke ordening wordt toegebracht en aan<br />
het feit dat de parketten ook hun prioriteiten hebben op<br />
het vlak van de criminaliteit en als dusdanig ook keuzes<br />
dienen te maken.<br />
Onafhankelijk van de voorgestelde maatregelen in deze<br />
nota blijft elke overheid (gemachtigde ambtenaar, gemeente,<br />
politie, enz.) soeverein bevoegd om op te treden<br />
in alle stedenbouwmisdrijven.<br />
De voorgestelde prioriteiten vormen geen vrijgeleide<br />
voor andere misdrijven, die evenzeer in aanmerking komen<br />
voor de herstelmaatregelen, afbraak met dwangsom<br />
incluis.<br />
Voor de goede orde dient nog opgemerkt dat de infra<br />
vastgelegde handelwijze uiteraard steeds met gezond<br />
verstand dient toegepast te worden, daar het in zeer uitzonderlijke<br />
specifieke gevallen niet verantwoord zou<br />
kunnen zijn de hier vastgelegde principes strikt te volgen.<br />
Er wordt o.a. gedacht aan zeer sterk aangetaste gebieden<br />
waarbij op planologisch vlak op het ogenblik van<br />
de vaststelling van de overtreding reeds veranderingsprocessen<br />
aan de gang zijn.<br />
1. Doelgebieden<br />
1. Prioritaire gebieden<br />
1.1. Een opsomming van deze prioritaire zones wordt<br />
hierna gegeven. Vooral deze gebieden zijn weerhouden<br />
die worden beteugeld als de zogenaamde zwakke sectoren<br />
en derhalve een extra bescherming nodig hebben.<br />
1) De groengebieden:<br />
a) natuurgebieden<br />
b) natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of<br />
een natuurreservaat<br />
2) De overstromingsgebieden<br />
3) De bosgebieden<br />
a) bosgebieden met beheersplan<br />
b) bosgebieden met ecologische waarde indien geen beheersplan<br />
aanwezig is<br />
4) De parkgebieden<br />
5) De valleigebieden of brongebieden<br />
6) De stroken met erfdienstbaarheden langs de bevaarbare<br />
en onbevaarbare waterlopen en langs de lijninfrastructuren.<br />
1.2. Naast de prioritaire zones kan men ook geconfronteerd<br />
worden met flagrante gevallen zoals:<br />
– de wederrechtelijke (= in strijd met een vergunning of<br />
zonder vergunning of strijdig met een plan van aanleg)<br />
opgerichte weekendverblijven met gebruikswijziging<br />
naar permanent wonen;<br />
– recidivisme.<br />
2. Herstelmaatregelen<br />
2.1. Indien regularisatie mogelijk is: de transactiesom<br />
wordt bepaald door de bouwinspectie AROHM in overleg<br />
met de gemachtigde ambtenaar van de buitenafdeling<br />
ROHM. De transactiesom moet eerst betaald worden<br />
alvorens de regularisatievergunning kan worden afgegeven.<br />
2.2. Indien het misdrijf begaan wordt in een prioritaire<br />
zone of als flagrant geval wordt aangeduid: herstel in<br />
oorspronkelijke staat (= afbraak) + dwangsom. Deze regel<br />
geldt voor het (her)bouwen en uitbreiden, maar inzake<br />
verbouwing (zonder uitbreiding) van een bestaande<br />
vergunde constructie, kan eventueel een andere herstelmaatregel<br />
(namelijk een meerwaardevordering)<br />
voorgesteld worden.<br />
2.3. In de andere gevallen (bv. om sociale, economische<br />
en praktische redenen) (een 20 jaar oude vijver laten<br />
verdwijnen brengt soms meer schade toe):<br />
a) aanpassingswerken + dwangsom<br />
of<br />
b) meerwaarde<br />
a) en b) kunnen alleen in gezamenlijk akkoord tussen de<br />
gemachtigde ambtenaar en het College van Burgemeester<br />
en Schepenen voorgesteld worden aan de rechtbank.<br />
Indien het initiatiefrecht door de gemachtigde ambtenaar<br />
wordt genomen, doet hij het voorstel inzake het<br />
principe en het bedrag aan het College van Burgemeester<br />
en Schepenen. Het initiatiefrecht van het College van<br />
Burgemeester en Schepenen blijft ook hier onverminderd<br />
bestaan. De rechtbank dient zich uit te spreken<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />
over het voorgestelde meerwaardebedrag. Een minnelijke<br />
overeenkomst tussen de gemachtigde ambtenaar is<br />
niet mogelijk.<br />
III. Procedure<br />
1. Vordering tot herstel van de plaats in vorige staat (afbraak)<br />
+ dwangsom<br />
1.1. In prioritaire gebieden, of in de aangeduide flagrante<br />
gevallen, zullen de toezichthoudende ambtenaren<br />
van ROHM preventief optreden en dus de zaak niet<br />
doorschuiven naar de gemeente toe; zij zullen controle<br />
uitoefenen op werken in uitvoering en uitgevoerde werken.<br />
1.2. Zij maken bij overtreding (zelf vastgesteld, op klacht<br />
van derde of op klacht van andere toezichthoudende<br />
ambtenaren) een proces-verbaal (PV) op.<br />
1.3. Het PV wordt door de gemachtigde ambtenaren onverwijld<br />
overgemaakt aan de Procureur des Konings,<br />
met de mededeling dat een begeleidend schrijven zal<br />
volgen, waarbij op gemotiveerde wijze (met verwijzing<br />
naar «prioritaire gebieden» of «flagrante gevallen») de<br />
afbraak gevorderd wordt, steeds gepaard met het vorderen<br />
van een dwangsom. Een burgerlijke partijstelling is<br />
derhalve niet nodig om de rechten van het Gewest te<br />
vrijwaren.<br />
1.4. Conform art. 68 van de Stedenbouwwet zal het proces-verbaal<br />
per aangetekend schrijven ter kennis worden<br />
gebracht van de overtreder(s) met het verzoek de<br />
wederrechtelijke constructie af te breken.<br />
1.5. De gemachtigde ambtenaar maakt in geval van een<br />
overtreding in een prioritaire zone of een flagrant geval<br />
een afschrift van dit PV over aan de afdeling Bouwinspectie<br />
AROHM, en aan het College van Burgemeester<br />
en Schepenen.<br />
1.6. Indien een regularisatiedossier aanhangig wordt<br />
gemaakt, wordt dit zo snel mogelijk medegedeeld aan<br />
het Parket. De behandeling van het dossier kan dan<br />
eventueel geschorst worden tot er een definitieve uitspraak<br />
is over de regularisatieaanvraag. Deze schorsing<br />
kan evenwel niet voor bouwwerken, gelegen in de prioritaire<br />
gebieden of in flagrante gevallen, omdat daar regularisatie<br />
principieel uitgesloten is. Van de beslissing<br />
nopens de regularisatieaanvraag wordt het Parket dadelijk<br />
in kennis gesteld zodat in voorkomend geval de gerechtelijke<br />
procedure kan worden voortgezet.<br />
2. Vorderen van aanpassingswerken + dwangsom of<br />
van een meerwaardesom<br />
2.1. De vordering van aanpassingswerken of van een<br />
meerwaardesom kan niet in de prioritaire zones en in de<br />
flagrante gevallen, tenzij bij loutere verbouwingswerken<br />
(zonder uitbreiding) van bestaande vergunde gebouwen.<br />
– De vordering tot het betalen van een meerwaarde is<br />
slechts gerechtvaardigd in de gevallen waarin een aantasting<br />
van de goede ruimtelijke ordening gering is en<br />
bovendien het voordeel voor de ruimtelijke ordening,<br />
dat ontstaat door het herstel in de vorige staat, niet opweegt<br />
tegen de last die daaruit voor de overtreder voortvloeit.<br />
Zoniet worden de aanpassingswerken (steeds met<br />
dwangsom) gevorderd. De vordering tot het betalen van<br />
een dwangsom moet gepaard gaan met een uitvoerige<br />
motivering (zowel inzake de opportuniteit van de<br />
dwangsom op zich als inzake het gevorderde bedrag).<br />
2.2. Het vorderen van een meerwaarde kan maar in gezamenlijk<br />
akkoord met het College van Burgemeester en<br />
Schepenen. De vraag van de gemachtigde ambtenaar<br />
(over het principe en de voorgestelde berekeningswijze)<br />
aan het college dient binnen een termijn van twee weken<br />
beantwoord te worden waarna de zaak kan gerappelleerd<br />
worden aan het college, dat nog twee weken de<br />
tijd krijgt om te reageren.<br />
Hiertoe zal een omzendbrief aan de colleges verstuurd<br />
worden. Het akkoord van het college moet enkel betrekking<br />
hebben op het principe de meerwaarde te vorderen<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 433
en moet niet noodzakelijk slaan op het bedrag van de te<br />
vorderen meerwaardesom.<br />
Bij gebreke aan een antwoord van het college binnen de<br />
voorgestelde termijn, zal de gemachtigde ambtenaar<br />
zich genoodzaakt zien het herstel in de vorige staat te<br />
vorderen. Daaraan zal herinnerd worden in de rappelbrief<br />
aan het college. In de brief aan de Procureur des<br />
Konings wordt het akkoord van het college met betrekking<br />
tot het principe de meerwaarde te vorderen, medegedeeld<br />
alsook de exacte berekeningswijze van de gemachtigde<br />
ambtenaar betreffende het gevorderd bedrag<br />
van de meerwaarde (en eventueel de afwijkende<br />
berekeningswijze van het College van Burgemeester en<br />
Schepenen). Vermits de te betalen meerwaarde door de<br />
rechtbank vastgesteld wordt, zijn de door de gemachtigde<br />
ambtenaar voorgestelde bedragen uiteraard slechts<br />
te beschouwen als ramingen.<br />
2.3. De rechtbank spreekt zich uit over de meerwaardesom.<br />
De meerwaardesom wordt begrotingstechnisch<br />
een vastgesteld recht indien er een uitvoerbare titel is.<br />
Dit geldt ook voor de dwangsom.<br />
3. Seponering<br />
In geval van seponering (d.w.z. dat het parket besloten<br />
heeft om de inbreuk niet te vervolgen) zal het Parket dit<br />
meedelen aan de provinciale afdeling ROHM, met motivering.<br />
In principe zou niet meer geseponeerd worden<br />
om opportuniteitsredenen (enkel nog om technische redenen).<br />
Indien toch nog zou geseponeerd worden om<br />
opportuniteitsredenen, dringt de gemachtigde ambtenaar<br />
aan om het sepot ongedaan te maken. Indien ook<br />
hieraan geen gevolg verleend wordt, kan de gemachtigde<br />
ambtenaar in de prioritaire zones en flagrante gevallen<br />
zelf rechtstreeks laten dagvaarden. Dit belet evenwel<br />
niet dat in andere gevallen geen rechtstreekse dagvaarding<br />
kan gebeuren, afhankelijk van de zwaarwichtigheid<br />
van de overtreding. Bij twijfel hieromtrent wordt<br />
door de gemachtigde ambtenaar overleg gepleegd met<br />
de afdeling Bouwinspectie en de Afdeling Juridische<br />
Dienstverlening.<br />
4. Vonnissen en arresten<br />
– Wanneer geen advocaat is opgetreden voor het<br />
Vlaamse Gewest wordt er op vertrouwd dat de griffies<br />
systematisch een afschrift van de vonnissen en arresten<br />
bezorgen aan de gemachtigde ambtenaar.<br />
– Alle ontvangen vonnissen en arresten worden overgemaakt<br />
aan de afdeling Juridische dienstverlening<br />
(A.J.D.). Deze stelt de afdeling Bouwinspectie hiervan in<br />
kennis.<br />
– Nadat de termijn, waarover de veroordeelde beschikt,<br />
om de plaats in de vorige toestand te herstellen of de<br />
aanpassingswerken uit te voeren, is verstreken, moet de<br />
gemachtigde ambtenaar zo spoedig mogelijk, uiterlijk<br />
binnen de maand, een proces-verbaal van niet-herstel<br />
laten opstellen. Dit proces-verbaal wordt overgemaakt<br />
aan de afdeling Juridische dienstverlening.<br />
– In de gevallen waarin een advocaat werd aangesteld<br />
door het Vlaamse Gewest, zal deze zorg dragen voor de<br />
tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest, dit moet uitdrukkelijk<br />
gemeld worden bij zijn aanstelling.<br />
– Bij gebreke aan vrijwillige uitvoering in de gevallen<br />
waarin geen advocaat werd aangesteld door het Vlaams<br />
Gewest, zal de afdeling Juridische dienstverlening<br />
(A.J.D.) het vonnis of het arrest laten betekenen en uitvoeren<br />
via een gerechtsdeurwaarder. (Deze wordt geprovisioneerd<br />
door de A.J.D.).<br />
Hiertoe geeft de afdeling Juridische dienstverlening aan<br />
de gerechtsdeurwaarder opdracht om, in naam van de<br />
gemachtigde ambtenaar, aan de griffie de expeditie van<br />
de betrokken gerechtelijke beslissing te vragen.<br />
III. Het proces-verbaal<br />
– Het proces-verbaal moet duidelijk de hoofdbestanddelen<br />
van het stedenbouwmisdrijf weergeven met een dui-<br />
delijke beschrijving ervan en een precieze tenlastelegging.<br />
– Dit proces-verbaal moet vergezeld gaan van een schrijven<br />
waarin de zwaarwichtigheid (met verwijzing naar<br />
«prioritaire gebieden» of «flagrante gevallen») van het<br />
misdrijf worden aangetoond (eventueel fotomateriaal).<br />
– Het proces-verbaal dient ook de vormvoorschriften te<br />
eerbiedigen.<br />
– Als bijlage vindt men een model van een proces-verbaal<br />
+ een voorbeeld inzake afbraak.<br />
– De toezichthoudende ambtenaren zullen geïnstrueerd<br />
worden over de opmaak van een proces-verbaal, in samenspraak<br />
met de parketten.<br />
XV. Overleg met de procureurs-generaal<br />
– De procureurs-generaal verbinden er zich toe het voorgestelde<br />
handhavingsbeleid te steunen. Zij zullen hiertoe<br />
ook de nodige instructies geven aan de parketten.<br />
– Op het niveau van de provincies zal er ook een concreet<br />
overleg georganiseerd worden tussen de procureurs<br />
des Konings en de gemachtigde ambtenaren.<br />
Blz: 1034 – Omzendbrief (RO/98/06) 31 juli 1998<br />
Omzendbrief (RO/98/06) 31 juli 1998 –<br />
Actuele juridische draagwijdte van verkavelingen<br />
in uitvoering op de dag van<br />
het van kracht worden van de wet van<br />
29 maart 1962 houdende organisatie van<br />
de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw<br />
(artikel 74, § 1, van die wet) (B.S.,<br />
1 september 1998)<br />
Deze omzendbrief is bestemd voor:<br />
– de colleges van burgemeester en schepenen;<br />
– de gouverneurs en de leden van de bestendige deputatie<br />
van de provincieraden;<br />
– de ambtenaren van de cellen Ruimtelijke Ordening<br />
van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting<br />
en Monumenten en Landschappen (AROHM).<br />
De niet-gepubliceerde instructie VO-3/WO-1 van<br />
22 juni 1977 over hetzelfde onderwerp verliest haar gelding<br />
met deze omzendbrief.<br />
0. SITUERING<br />
Artikel 74 van de wet van 29 maart 1962, die op 22 april<br />
1962 in werking trad, luidde aanvankelijk als volgt:<br />
«De verkavelingen die op de dag van de inwerkingtreding<br />
van deze wet in uitvoering zijn, mogen zonder vergunning<br />
worden voortgezet wanneer de verkavelaars van een<br />
voorafgaande instemming van het Bestuur van de Stedenbouw<br />
doen blijken.»<br />
Artikel 74, § 1, van de wet van 29 maart 1962 werd gewijzigd<br />
bij artikel 27 van de wet van 22 december 1970<br />
(nu bijlage 2, punt 12, § 1, van de niet in de coördinatie<br />
van die wet opgenomen bepalingen) en bepaalt tot op<br />
vandaag het volgende:<br />
«De verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren,<br />
mogen zonder vergunning worden voortgezet indien<br />
de verkavelaars van een voorafgaand akkoord van<br />
het bestuur van de stedenbouw doen blijken.<br />
Het akkoord vervalt evenwel, behoudens overmacht, indien<br />
op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat<br />
die in bedoeld akkoord zijn voorzien in verband met de<br />
geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe<br />
verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande<br />
verkeerswegen.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/98/06) 31 juli 1998<br />
Zijn werken aangevangen, dan komt de vergunning te<br />
vervallen indien deze werken niet voltooid zijn vóór<br />
31 december 1972.<br />
Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende<br />
uitgeruste weg moesten worden uitgevoerd, vervalt<br />
het akkoord eveneens indien de verkoop van minstens<br />
een derde van de percelen niet vóór 1 oktober<br />
1970 is geregistreerd.»<br />
De eerste paragraaf van artikel 74 van de wet van<br />
29 maart 1962 maakt deel uit van een reeks van overgangsbepalingen<br />
met betrekking tot de akkoorden in<br />
verband met verkavelingen en verval van verkavelingsvergunningen.<br />
Zo bevat artikel 74, dat zijn huidige vorm kreeg door de<br />
wetswijziging van 22 december 1970, specifieke regelingen<br />
voor:<br />
– verkavelingsakkoorden van vóór de inwerkingtreding<br />
van de wet van 29 maart 1962 (§ 1);<br />
– verkavelingen met wegenbouwwerken, vergund in<br />
toepassing van de wet van 29 maart 1962, in de periode<br />
tussen de inwerkingtreding van die wet en 1 januari<br />
1965 (§ 2, 1.);<br />
– verkavelingen met wegenbouwwerken, vergund in<br />
toepassing van de wet van 29 maart 1962, in de periode<br />
tussen 1 januari 1965 en de inwerkingtreding van de<br />
wetswijziging van 22 december 1970 (§ 2, 2);<br />
– verkavelingen uit te voeren langs bestaande wegen,<br />
vergund in toepassing van de wet van 29 maart 1962, in<br />
de periode tussen de inwerkingtreding van die wet en<br />
1 januari 1966 (§ 3, 1);<br />
– verkavelingen uit te voeren langs bestaande wegen,<br />
vergund in toepassing van de wet van 29 maart 1962,<br />
vanaf 1 januari 1966 en tot de inwerkingtreding van de<br />
wetswijziging van 22 december 1970 (§ 3, 2.).<br />
Met de bij de wet van 22 december 1970 doorgevoerde<br />
wijziging, had de wetgever de bedoeling speculatieve<br />
verkavelingen tegen te gaan (zie Memorie van Toelichting,<br />
Gedr. St., Senaat, zitting 1968-69, nr. 559, 5-8, 14-<br />
16 en 42).<br />
Onder «speculatieve verkavelingen» verstond de wetgever<br />
destijds:<br />
– verkavelingen, waarbij door de verkavelaar niet werd<br />
overgegaan tot aanleg van wegen;<br />
– verkavelingen gelegen langs een bestaande, maar onvoldoende<br />
uitgeruste weg waarbij niet voorzien werd in<br />
de uitrusting van de weg;<br />
– verkavelingen die werden aangevraagd om de grond<br />
een meerwaarde te geven zonder de wil om daadwerkelijk<br />
te verkopen.<br />
De regeling daaromtrent vindt men thans terug in de<br />
artikelen55, §4, en 56, §4, van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober<br />
1996.<br />
Hierbij moet nog benadrukt dat met «verkoop van percelen»,<br />
zoals vermeld in het laatste lid van artikel 74, § 1,<br />
van de wet van 22 maart 1962, enkel de overdracht ten<br />
bezwarende titel bedoeld wordt in de periode tussen de<br />
datum van het schriftelijk verkavelingsakkoord en<br />
1 oktober 1970, van de afzonderlijke in dat verkavelingsakkoord<br />
opgenomen percelen.<br />
Wanneer bij de wijziging door de wet van 22 december<br />
1970 een gelijke behandeling beoogd werd van zowel<br />
behoorlijk als niet behoorlijk vergunde verkavelingen,<br />
was het de bedoeling voor de beide categorieën een vervalregeling<br />
in te stellen waardoor de vóór de wet ontworpen<br />
verkavelingen geen eeuwigdurend karakter bekwamen.<br />
Voor de behoorlijk vergunde verkavelingen<br />
van vóór de inwerkingtreding van de wet van 22 december<br />
1970 werd dan ook artikel 74, paragraaf 2 en 3, ingevoerd.<br />
De wetgever wilde evenwel dat ook de verkavelingen<br />
die op 22 april 1962 al in uitvoering waren en die<br />
434 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
mochten voortgezet worden indien er «een voorafgaand<br />
akkoord van het bestuur van de stedenbouw» was, na<br />
verloop van tijd evenzeer van rechtswege dienden te vervallen.<br />
Deze omzendbrief behandelt enkel de eerste paragraaf<br />
van artikel 74 van de wet van 29 maart 1962, dus enkel<br />
de verkavelingsakkoorden van vóór de inwerkingtreding<br />
van de wet van 29 maart 1962. Hier wordt<br />
dus geenszins enige uitspraak gedaan over de in de andere<br />
paragrafen geregelde modaliteiten van verval.<br />
1. INLEIDING<br />
Op 28 april 1998 zond de administratie Ruimtelijke Ordening,<br />
Huisvesting en Monumenten en Landschappen<br />
een nota betreffende verkavelingen van vóór de Stedenbouwwet<br />
aan de colleges van burgemeester en schepenen.<br />
Deze nota zorgde voor enige verwarring. Deze omzendbrief<br />
geeft een meer genuanceerde benadering van<br />
de problematiek. De nota van 28 april 1998 wordt dan<br />
ook uitdrukkelijk vervangen door deze omzendbrief.<br />
Ook het coördinatiedecreet zelf heeft aanleiding tot de<br />
verwarring gegeven. Dit zou althans kunnen afgeleid<br />
worden uit recente schriftelijke vragen gesteld door leden<br />
van het Vlaams Parlement.<br />
Het feit dat artikel 74, § 1, van de wet van 29 maart 1962<br />
niet meer werd opgenomen in het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, maar slechts in bijlage 2 van<br />
het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober<br />
1996, betekent niet dat deze bepalingen worden gewijzigd,<br />
opgeheven of ingetrokken.<br />
Een coördinatie beoogt de samenvoeging van wetten<br />
die eenzelfde materie regelen, met name van wetten die<br />
de oorspronkelijke wet hebben aangevuld of gewijzigd.<br />
De coördinatie van wetten is dus louter een verbetering<br />
van de vorm, zonder dat aan de inhoud wordt geraakt.<br />
Met een coördinatie van wetsvoorschriften wordt een<br />
verhoging van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van<br />
de geldende voorschriften nagestreefd. Daarom worden<br />
overgangsmaatregelen die hun volle uitwerking al hebben<br />
gehad, niet meer in de coördinatie opgenomen: ze<br />
kregen een plaats in een van de coördinatie onderscheiden<br />
bijlage 2 (de coördinatie zelf is bijlage 1 bij het besluit<br />
van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996).<br />
Bijlage 2 werd samen met de coördinatie, bij het decreet<br />
van 4 maart 1997 bekrachtigd en bekendgemaakt in het<br />
Belgisch Staatsblad van 15 maart 1997.<br />
Hieruit blijkt dus dat het besluit van de Vlaamse Regering<br />
van 22 oktober 1996 waarbij de gecoördineerde<br />
tekst werd vastgesteld van het decreet betreffende de<br />
ruimtelijke ordening en waarbij afzonderlijk de niet in<br />
de coördinatie opgenomen bepalingen werden vermeld,<br />
alsmede de bekrachtiging ervan bij decreet van 4 maart<br />
1997, geen enkele wijziging heeft gebracht in de<br />
rechtstoestand van de in artikel 74, § 1, van de wet van<br />
29 maart 1962 bedoelde voorafgaande akkoorden met<br />
verkavelingen die op 22 april 1962 in uitvoering waren.<br />
2. EEN «VERKAVELINGSAKKOORD» IS NIET<br />
GELIJK TE STELLEN MET EEN BEHOORLIJK<br />
VERGUNDE VERKAVELING<br />
Uit een recent arrest van de Raad van State (nr. 66.919<br />
van 24 juni 1997 inzake de gemeente Schoten) blijkt<br />
nogmaals dat het voorafgaand akkoord van het bestuur<br />
van de stedenbouw niet meer is dan een louter technisch<br />
advies over de geschiktheid en de waarde van het verkavelingsontwerp<br />
en over het gevolg dat aan de aanvragen<br />
om bouwtoelating kon worden gegeven als de verkaveling<br />
werd uitgevoerd zoals voorzien. Een dergelijk akkoord<br />
had geen rechtskracht: het beslissingsrecht van de<br />
inzake bouwvergunningen bevoegde overheid, maar<br />
ook het recht van de eigenaar om zijn eigendom naar<br />
goeddunken te verdelen bleven onverkort gelden.<br />
Dat een verkavelingsakkoord, zoals voorzien in<br />
artikel 74, § 1, van de wet van 29 maart 1962, helemaal<br />
niet is gelijk te stellen met een behoorlijk vergunde verkaveling<br />
blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad van State.<br />
Eén van de meest duidelijke arresten terzake is het arrest<br />
Beuckelaers (nr. 15.969 van 10 juli 1973). De essentie<br />
van het arrest en het verslag van toenmalig eerste auditeur<br />
Gh. Tacq, dat aanleiding gaf tot dit arrest, is in de<br />
hiernavolgende paragrafen weergegeven:<br />
«...<br />
Naar zijn bewoordingen zelf stelt dat artikel (artikel 74,<br />
§ 1, van de wet van 29 maart 1962; nu: bijlage I punt 12<br />
bij het decreet betreffende de ruimtelijke ordening) enkel<br />
regelen met betrekking tot de voortzetting van een verkaveling<br />
die de dag waarop de nieuwe wet op de stedenbouw<br />
in werking is getreden, al in uitvoering was, d.w.z.<br />
met betrekking tot het verder te koop stellen, de verdere<br />
verkoop, enz. van percelen die behoren tot een verkaveling<br />
voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of<br />
verplaatsbare inrichtingen die voor bewoning gebruikt<br />
kunnen worden en waarvoor uiteraard de bij artikel 56<br />
van de wet van 29 maart 1962 (nu artikel 54 van het decreet<br />
betreffende de ruimtelijke ordening) bepaalde<br />
voorafgaande schriftelijke en uitdrukkelijke vergunning<br />
van het college van burgemeester en schepenen niet is<br />
verleend geworden overeenkomstig de regelen bepaald<br />
in de artikelen 57 en volgende (nu artikelen 55 en volgende<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening).<br />
Artikel 74 (§ 1 van de wet van 29 maart 1962) bepaalt<br />
dienaangaande enkel dat de verkavelaars, mits bepaalde<br />
voorwaarden zijn vervuld, de verkaveling mogen<br />
voortzetten, zonder hiervoor vergunning te hebben bekomen.<br />
De vergunning die hier door de wetgever is bedoeld, kan<br />
niet anders zijn dan die waarvan sprake is in artikel 56<br />
(nu artikel 54 van het decreet betreffende de ruimtelijke<br />
ordening). Artikel 74 is derhalve duidelijk bedoeld<br />
als een afwijking van artikel 56 (nu artikel 54 van het<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening).<br />
Mag uit artikel 74 (§ 1 van de wet van 29 maart 1962)<br />
worden afgeleid dat de wetgever dat «voorafgaand akkoord<br />
van het bestuur van de stedenbouw» heeft willen<br />
gelijkstellen met de in artikel 56 (nu artikel 54 van het decreet<br />
betreffende de ruimtelijke ordening) bedoelde vergunning<br />
en derhalve de bedoeling heeft gehad aan dat<br />
akkoord in alle opzichten dezelfde uitwerking te verlenen<br />
als aan die vergunning?<br />
Vóór de instelling van de verkavelingsvergunning bij de<br />
wet van 29 maart 1962, bestond er geen wetsbepaling<br />
die de verkaveling van gronden aan enig toezicht onderwierp.<br />
Iedere particulier mocht derhalve zijn onroerende eigendom<br />
verdelen en de aldus gevormde percelen verkopen<br />
zonder daarvoor vooraf van welke overheid ook toelating<br />
te hebben bekomen.<br />
Aan die manier van handelen was evenwel een ernstig<br />
nadeel verbonden: het kon gebeuren dat de kopers van<br />
die percelen geen toelating bekwamen om te bouwen,<br />
indien de verkaveling niet overeenstemde met de vooruitzichten<br />
of de inzichten van de bevoegde overheid, bijvoorbeeld,<br />
omdat de percelen te klein waren, gelet op de<br />
aard van de gebouwen die op die plaats waren toegelaten,<br />
met name omdat zij enkel geschikt waren voor het<br />
bouwen van woningen in een aaneengesloten rij op een<br />
plaats bestemd voor alleenstaande woningen.<br />
Om dat zoveel mogelijk te voorkomen hebben de verkavelaars<br />
de gewoonte aangenomen hun ontwerpen van<br />
verkaveling vrijwillig aan het bestuur van de stedenbouw<br />
voor te leggen opdat deze zijn eventuele bezwaren<br />
of opmerkingen kon bekendmaken.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/98/06) 31 juli 1998<br />
Dat was evenwel maar een voorzorgsmaatregel, die op<br />
geen manier was opgelegd, en die overigens nooit algemeen<br />
toegepast is geworden.<br />
De door het bestuur van de stedenbouw in die voorwaarden<br />
gemaakte opmerkingen hadden vanzelfsprekend<br />
geen rechtskracht: de Staat, noch de betrokken particulieren<br />
waren erdoor gebonden; zij stelden perk noch<br />
paal aan het beslissingsrecht van de inzake bouwvergunning<br />
bevoegde overheid noch aan het recht van de eigenaar<br />
om zijn eigendom naar goeddunken te verdelen.<br />
Het door het bestuur van de stedenbouw in die voorwaarden<br />
betuigd akkoord had enkel de waarde en de<br />
draagwijdte van een louter technisch advies over de<br />
geschiktheid en de waarde van het verkavelingsontwerp<br />
en over het gevolg dat aan de aanvragen om bouwtoelating<br />
kon worden gegeven zo de verkaveling werd uitgevoerd<br />
zoals voorzien (cfr. BURE, Urbanisme, nrs. 510 en<br />
511, Novelles, Lois politiques et administratives, T. IV.).<br />
De verkavelingsvergunning die artikel 56 van de wet<br />
van 29 maart 1962 (nu artikel 54 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening) instelt is duidelijk van een<br />
heel andere aard: zij is een officiële akte, verleend door<br />
een openbare overheid die door de wet is aangeduid geworden<br />
en daarvoor bevoegdheid heeft ontvangen.<br />
Artikel 46 (nu artikel 44 van het decreet betreffende de<br />
ruimtelijke ordening) verleent aan die akte een nauwkeurig<br />
bepaalde draagwijdte, met name die van een document<br />
tot vaststelling van de ruimtelijke ordening op<br />
grond waarvan de bouwvergunningen zullen worden<br />
verleend: op dat punt heeft de verkavelingsvergunning<br />
dezelfde uitwerking als een goedgekeurd bijzonder plan<br />
van aanleg.<br />
De toekenning van een verkavelingsvergunning bindt<br />
derhalve zowel de openbare overheden als de betrokken<br />
particulieren, evenals de kopers van binnen de omtrek<br />
van de verkaveling gelegen gronden; dat document<br />
heeft rechtskracht met betrekking zowel tot de ruimtelijke<br />
ordening en de plaatselijke aanleg als tot de aard van<br />
de betrokken grond.<br />
De «verkavelingsvergunning» en «het voorafgaand akkoord<br />
van het bestuur van de stedenbouw» zijn derhalve<br />
verschillend én wat hun juridische aard én wat hun<br />
rechtskracht betreft.<br />
Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bepaling in die<br />
zin, in de wet, kan niet worden aangenomen dat de wetgever<br />
aan het door het bestuur van de stedenbouw verleend<br />
voorafgaand akkoord de waarde of de draagwijdte<br />
van een «verkavelingsvergunning» heeft gegeven. Wel<br />
integendeel, zoals reeds gezegd, bepaalt artikel 74 (§ 1<br />
van de wet van 29 maart 1962) enkel dat de verkavelingen<br />
waarvoor zulkdanig «voorafgaand akkoord» is gegeven<br />
geworden, zonder vergunning zullen mogen worden<br />
voortgezet, hetgeen duidelijk de tegenstelling<br />
tussen de twee begrippen onderstreept.<br />
Luidens artikel 46 (nu artikel 44 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening) is de bouwvergunning<br />
een uitvoeringsmaatregel van de verkavelingsvergunning,<br />
een aanvullende handeling die tot voorwerp heeft<br />
de bepalingen van een verkavelingsvergunning op een<br />
bepaald bouwwerk toe te passen. Dat juridisch verband<br />
tussen de verkavelingsvergunning en de bouwvergunning<br />
kan enkel ontstaan omdat de verkavelingsvergunning<br />
zelf een officiële handeling is, die rechten en verplichtingen<br />
doet ontstaan.<br />
Hieruit volgt dat er zelfs principieel bezwaar bestond tegen<br />
het stellen van regelen die als gevolg zouden hebben<br />
dat de rechten en verplichtingen die uit de bouwvergunning<br />
ontstaan, bindend zouden worden bepaald<br />
door een advies dat geen enkele rechtskracht bezit.<br />
Aldus blijkt dat enkel de verkaveling waarvoor vergunning<br />
is verleend geworden overeenkomstig de<br />
artikelen 56 en volgende (nu de artikelen 54 en volgende<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening),<br />
«een behoorlijk vergunde verkaveling» in de zin als bedoeld<br />
in artikel 46 (nu artikel 44 van het decreet betref-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 435
fende de ruimtelijke ordening) is, niet de na de inwerkingtreding<br />
van de wet voortgezette verkaveling die alleen<br />
steunt op een «officieus voorafgaand advies van het<br />
bestuur van de stedenbouw».<br />
...<br />
Artikel 46 (nu artikel 44 van het decreet betreffende de<br />
ruimtelijke ordening) vindt bijgevolg geen toepassing ingeval<br />
vergunning wordt gevraagd op een stuk grond dat<br />
behoort tot een verkaveling die na 22 april 1962, op<br />
grond van artikel 74 (§ 1 van de wet van 29 maart 1962),<br />
zonder vergunning is voortgezet geworden; zulkdanige<br />
bouwaanvraag dient te worden behandeld volgens de regelen<br />
van artikel 45 (nu artikel 43 van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening), en de bevoegde administratieve<br />
overheid kan de vergunning weigeren indien zij<br />
oordeelt dat dit moet om een goede plaatselijke ordening<br />
veilig te stellen, m.a.w. wanneer zij oordeelt dat het ingediende<br />
bouwplan onverenigbaar is met de eisen gesteld<br />
ter waarborging van een goede aanleg van de plaats.<br />
...»<br />
(eigen onderlijningen)<br />
3. ARTIKEL 74, § 1, VAN DE WET VAN 29<br />
MAART 1962 IN RELATIE TOT DE<br />
GEWESTPLANVOORSCHRIFTEN<br />
Artikel 74, 1, was in de wet van 29 maart 1962 ondergebracht<br />
bij de «wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen»,<br />
en gelet op het hogervermelde, duidelijk bedoeld<br />
als een uitzonderingsregeling die afwijkt van de<br />
gewone regeling betreffende de verkavelingen, in afwachting<br />
dat de gewestplannen bestemmingen voor<br />
alle gronden vastleggen.<br />
Een dergelijke uitzonderingsregeling moet uiteraard beperkend<br />
worden geïnterpreteerd. De regeling verliest<br />
haar uitwerking op de op dat ogenblik nog niet bebouwde<br />
percelen door het van kracht worden van de plannen<br />
van aanleg.<br />
Omdat voor bouwaanvragen binnen dergelijke verkavelingsakkoorden<br />
wordt geoordeeld op basis van<br />
artikel 45 van de wet van 29 maart 1962 (nu artikel 43<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening) is<br />
het sedert de vaststelling van de gewestplannen steeds<br />
noodzakelijk dat de aanvraag wordt getoetst aan de geldende<br />
bestemmingsvoorschriften. De overheid moet<br />
zich immers een oordeel vormen over het feit of de aanvraag<br />
al dan niet verenigbaar is met de bindende voorschriften<br />
en de eisen die een goede aanleg van de plaats<br />
moeten waarborgen.<br />
Als de gewestplanbestemming de oprichting van woningbouw<br />
uitsluit, kan de toetsing aan dat voorschrift<br />
enkel leiden tot de verwerping van de aanvraag.<br />
4. WAT ALS ER NA DE VASTSTELLING<br />
VAN HET GEWESTPLAN BINNEN EEN<br />
VERKAVELINGAKKOORD TOCH<br />
BOUWVERGUNNINGEN WERDEN<br />
TOEGEKEND, IN STRIJD MET DE<br />
GEWESTPLANVOORSCHRIFTEN ?<br />
Het staat vast dat er ook na de vaststelling van het gewestplan<br />
nog bouwvergunningen werden verleend die<br />
strijdig waren met de bestemmingsvoorschriften van het<br />
gewestplan. Uit onderzoek van concrete dossiers blijkt<br />
zelfs dat de aanvraag vaak niet eens werd getoetst aan<br />
de voorschriften van het gewestplan.<br />
Die behandelingswijze lijkt voort te spruiten uit de onduidelijkheid<br />
terzake. Uit de instructie VO-3/WO-1 van<br />
22 juni 1977 zou immers ten onrechte kunnen afgeleid<br />
worden dat verkavelingsakkoorden toch op een of ande-<br />
re wijze zouden kunnen worden gelijkgesteld met behoorlijk<br />
vergunde verkavelingen, zodat de concrete<br />
bouwaanvraag niet moet getoetst worden aan de gewestplanvoorschriften.<br />
De instructie geeft immers de indruk<br />
dat de bouwaanvraag enkel moet worden getoetst<br />
aan de eisen die de esthetiek en het goede nabuurschap<br />
moeten waarborgen. In de instructie wordt geenszins<br />
vermeld dat, bijvoorbeeld bij onbebouwd gebleven delen<br />
van het verkavelingsakkoord, de toetsing aan het gewestplanvoorschrift<br />
enkel tot de weigering van de vergunning<br />
leidt, als de bouwaanvraag strijdig is met de bestemmingsvoorschriften.<br />
In de praktijk zijn de gronden begrepen in een aantal<br />
van de verkavelingsakkoorden geheel of nagenoeg geheel<br />
bebouwd. Daarentegen hebben meerdere verkavelingsakkoorden<br />
helemaal geen of slechts gedeeltelijk<br />
aanleiding gegeven tot bebouwing, omdat bij de beoordeling<br />
van de bouwaanvragen rechtmatig werd gesteund<br />
op gewestplanvoorschriften die bebouwing uitsloten.<br />
Hier dient benadrukt dat bij de opmaak van de gewestplannen<br />
de verkavelingsakkoorden niet zijn opgenomen<br />
op de plannen met de bestaande juridische toestand,<br />
precies omwille van hun gebrek aan rechtskracht.<br />
Waar het gewestplan nu een bestemming voorziet die<br />
woningbouw toelaat (bijvoorbeeld woongebied), geeft<br />
de beoordeling van de concrete bouwaanvraag vaak<br />
weinig problemen.<br />
Waar de gewestplanvoorschriften echter woningbouw<br />
uitsluiten is, gelet op het bovenstaande, de afgifte van<br />
een bouwvergunning in principe niet mogelijk.<br />
Momenteel kan de vergunningverlenende overheid,<br />
weliswaar in eerder uitzonderlijke gevallen, nog worden<br />
geconfronteerd met bouwaanvragen binnen verkavelingsakkoorden.<br />
Uit het beperkt aantal recente praktijkgevallen blijkt dat<br />
de aanvrager voor zijn aanspraken op een bouwvergunning<br />
vooral steun zoekt in het feit dat na de vaststelling<br />
van het gewestplan nog tal van bouwvergunningen werden<br />
verleend, dat het om het enige of één der enige nog<br />
onbebouwde loten binnen het verkavelingsakkoord<br />
gaat en dat het perceel binnen een feitelijke huizengroep<br />
ligt.<br />
Als de overheid binnen éénzelfde verkavelingsakkoord<br />
meerdere bouwvergunningen heeft verleend, die in<br />
strijd zijn met de bepalingen van het gewestplan, kan de<br />
burger geneigd zijn aan te voeren dat er door de overheid<br />
concrete verwachtingen ten aanzien van hem werden<br />
gecreëerd. Het optreden van de overheid, dat berust<br />
op het ten onrechte gelijkstellen van een verkavelingsakkoord<br />
met een behoorlijk vergunde verkaveling (met als<br />
gevolg dat er geen rekening werd gehouden met de gewestplannen<br />
bij het afleveren van deze bouwvergunningen),<br />
kan de burger aanzetten tot het inroepen van het<br />
«vertrouwensbeginsel».<br />
Uit het rondschrijven van 28 april 1998 van de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten<br />
en Landschappen aan de colleges van burgemeester<br />
en schepenen, zou kunnen afgeleid worden dat iedere<br />
bouwaanvraag met betrekking tot een perceel gelegen<br />
binnen een verkavelingsakkoord en in een zone die geen<br />
woningbouw toelaat, zonder meer moet worden geweigerd.<br />
Dit dient door middel van deze omzendbrief evenwel<br />
enigszins genuanceerd te worden.<br />
In zeer uitzonderlijke gevallen kan de bouwaanvraag beoordeeld<br />
worden conform de betwistbare, maar tot nu<br />
toe gevolgde beleidslijn, waarbij abstractie werd gemaakt<br />
van de gewestplanvoorschriften, precies gelet op<br />
het verkavelingsakkoord. Dit kan echter slechts als vooreerst<br />
reeds is voldaan aan elk van de hieronder vermelde<br />
(drie) criteria. Bovendien moet uit het onderzoek van het<br />
individuele dossier blijken dat het nadeel van de burger,<br />
als gevolg van het doorvoeren van de toepassing van de<br />
gewestplanvoorschriften voor de bouwaanvraag, geenszins<br />
in verhouding staat tot het belang dat de overheid<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/98/06) 31 juli 1998<br />
heeft bij de strikte toepassing van de bepalingen van het<br />
gewestplan in dat individueel dossier. Enkel in dat geval<br />
kan de bouwaanvraag beoordeeld worden conform de<br />
tot nu toe gevolgde beleidslijn. Die beoordeling kan echter<br />
slechts gebeuren op grond van het geheel der concrete<br />
gegevens van een dossier.<br />
Om hieraangaande tot een eenvormige beoordeling te<br />
komen, moet de gemachtigde ambtenaar het advies van<br />
de directeur-generaal van de administratie Ruimtelijke<br />
Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen<br />
inwinnen, en dit voor elke bouwaanvraag binnen<br />
een verkavelingsakkoord die voldoet aan ELK van de volgende<br />
drie criteria:<br />
– de bouwaanvraag heeft betrekking op een perceel, gelegen<br />
binnen een verkaveling waarvoor het bestuur van<br />
de stedenbouw vooraf haar akkoord heeft gegeven. Enkel<br />
een schriftelijk bewijs kan het bestaan van dit akkoord<br />
aantonen;<br />
– na de vaststelling van het gewestplan zijn binnen éénzelfde<br />
verkaveling op grond van een verkavelingsakkoord<br />
nog bouwvergunningen gegeven en/of recente<br />
gunstige stedenbouwkundige attesten verleend die hebben<br />
geleid tot de aankoop van het perceel;<br />
– de grond waarop de bouwaanvraag betrekking heeft<br />
ligt tussen bebouwde percelen of maakt deel uit van een<br />
huizengroep.<br />
Aanvragen die niet voldoen aan ELK van de hierboven<br />
gestelde criteria worden zonder meer beoordeeld op basis<br />
van de gewestplanvoorschriften. Indien er echter een<br />
bijzonder plan van aanleg bestaat, gebeurt de beoordeling<br />
van de bouwaanvraag uitsluitend door toetsing aan<br />
het bijzonder plan van aanleg conform art. 46 van de<br />
wet van 29 maart 1962 (nu artikel 44 van decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening).<br />
De directeur-generaal van de administratie Ruimtelijke<br />
Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen<br />
beoordeelt de aan hem voorgelegde aanvragen op<br />
basis van onder meer:<br />
– de gewestplanbestemming;<br />
– het onderzoek of door de overheid al dan niet concrete<br />
verwachtingen werden gecreëerd bij de vergunningaanvrager<br />
door bijvoorbeeld de afgifte van meerdere bouwvergunningen<br />
binnen éénzelfde verkaveling op grond<br />
van een verkavelingsakkoord na de vaststelling van het<br />
gewestplan en/of recente gunstige stedenbouwkundige<br />
attesten die hebben geleid tot de aankoop van de grond;<br />
– de goede ruimtelijke ordening, waarbij rekening<br />
wordt gehouden met onder meer het feit of de aanvraag<br />
ligt binnen een bebouwde kern, de ligging langs een voldoende<br />
uitgeruste weg, de inpasbaarheid van het ontwerp<br />
binnen de bebouwde omgeving, enz.<br />
5. WELKE GEGEVENS ZIJN NODIG VOOR DE<br />
BEOORDELING VAN DE AANVRAAG<br />
Opdat de aanvraag met voldoende kennis van zaken kan<br />
worden onderzocht, moeten een aantal documenten en<br />
gegevens aan het dossier worden toegevoegd:<br />
De aanvrager voegt aan het dossier een kopie toe van<br />
het akkoord van het bestuur van de stedenbouw. Dat er<br />
een akkoord bestond, kan enkel worden aangetoond<br />
met een schriftelijk bewijs ervan.<br />
De aanvrager voegt aan zijn aanvraag ook de gegevens<br />
toe, die vereist zijn om de ruimtelijke beoordeling van de<br />
aanvraag terdege te kunnen doen. Hij doet dit bij voorkeur<br />
door middel van een fotoreportage (met weergave<br />
van de opnamepunten op een omgevingsplan) van de in<br />
de betrokken omgeving, en in het verkavelingsakkoord<br />
in het bijzonder, gerealiseerde gebouwen en bebouwingsvormen.<br />
436 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
De gemeentelijke overheid bezorgt de gemachtigde<br />
ambtenaar, samen met haar adviesvraag, minstens de<br />
volgende documenten:<br />
– wat de vergunningen betreft, afgeleverd vóór de vaststelling<br />
van het gewestplan: een inplantingsplan en afschrift<br />
van elke bouwvergunning van de in de onmiddellijke<br />
omgeving binnen het verkavelingsakkoord opgerichte<br />
woningen;<br />
– voor de vergunningen daterende van ná het gewestplan:<br />
een weergave op een verzamelplan en afschrift van<br />
elke bouwvergunning en/of gunstig stedenbouwkundig<br />
attest, gegeven binnen het verkavelingsakkoord.<br />
De gemachtigde ambtenaar stelt bij zijn adviesvraag de<br />
hierboven bedoelde documenten en gegevens ter beschikking<br />
van de directeur-generaal van de administratie<br />
Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten<br />
en Landschappen. Tevens geeft de gemachtigde ambtenaar<br />
al een eigen oordeel over de hem/haar voorgelegde<br />
documenten en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de<br />
aanvraag.<br />
Blz: 1034 – Omzendbrief (RO/98/04) 31 juli 1998<br />
Omzendbrief (RO/98/04) 31 juli 1998<br />
betreffende de beoordeling van bouw- of<br />
verkavelingsaanvragen voor een perceel<br />
gelegen binnen de begrenzing van een gemeentelijk<br />
plan van aanleg waarvan de<br />
bestemmingsvoorschriften strijdig zijn<br />
met die van een later vastgesteld gewestplan<br />
(B.S., 1 september 1998)<br />
Deze omzendbrief is bestemd voor:<br />
– de colleges van burgemeester en schepenen;<br />
– de gouverneurs en de leden van de bestendige deputatie<br />
van de provincieraden;<br />
– de ambtenaren van de cellen Ruimtelijke Ordening<br />
van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting<br />
en Monumenten en Landschappen (AROHM).<br />
Een aantal recente ontwikkelingen dwingt tot een bijsturing<br />
of verduidelijking van de beoordelingswijze van<br />
de in de titel vermelde aanvragen. In deze omzendbrief<br />
worden twee toepassingsvelden nader toegelicht: Hoe<br />
dient te worden geoordeeld binnen de begrenzing van<br />
een bijzonder plan van aanleg dat strijdig is met het later<br />
vastgestelde gewestplan? Welke afwijkingsmogelijkheden<br />
gelden binnen een gemeentelijk plan van aanleg<br />
(algemeen of bijzonder plan van aanleg) dat strijdig is<br />
met het later vastgestelde gewestplan?<br />
1. Een bijzonder plan van aanleg waarvan de<br />
bestemmingsvoorschriften strijdig zijn met die<br />
van een later vastgesteld gewestplan<br />
Als een bouw- of verkavelingsaanvraag betrekking heeft<br />
op een perceel gelegen binnen de begrenzing van een<br />
bijzonder plan van aanleg, dan kan de gemeentelijke<br />
overheid de vergunning afgeven zonder dat zij vooraf<br />
het advies van de gemachtigde ambtenaar moet inwinnen.<br />
Dit advies van de gemachtigde ambtenaar is bindend:<br />
als het ongunstig is, kan de vergunning niet worden<br />
verleend. De gemeentelijke overheid moet verder,<br />
volgens artikel 44 van het decreet betreffende de ruimtelijke<br />
ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, de<br />
vergunningsbeslissing voorleggen aan de gemachtigde<br />
ambtenaar. De gemachtigde ambtenaar gaat na of de<br />
vergunning overeenstemt met het bijzonder plan van<br />
aanleg. Zo dat niet zo is, schorst hij de beslissing van het<br />
college van burgemeester en schepenen.<br />
Uit een recent arrest van de Raad van State blijkt dat die<br />
werkwijze echter niet geldt wanneer de voorschriften<br />
van het bijzonder plan van aanleg voor de bewuste<br />
grond strijdig zijn met de bestemmingsvoorschriften<br />
van het later vastgestelde gewestplan. Het betreft arrest<br />
nr. 65.146 van 11 maart 1997 inzake E. Van Nijverseel.<br />
Dit arrest houdt een verdere uitwerking in van een onderdeel<br />
van het welbekende arrest van de Raad van State<br />
inzake Steeno (nr. 23.832 van 20 december 1983).<br />
Het arrest-Steeno stelt in essentie dat alle bepalingen en<br />
grafische voorstellingen van een gemeentelijk plan van<br />
aanleg die strijdig zijn met een later vastgesteld gewestplan,<br />
van rechtswege worden opgeheven bij de inwerkingtreding<br />
van het gewestplan.<br />
Dat een gemeentelijk plan van rechtswege wordt opgeheven,<br />
neemt volgens de Raad van State echter niet weg<br />
dat ook nadien de herziening van het betreffende gemeentelijk<br />
plan niet alleen zinvol maar zelfs noodzakelijk<br />
blijft.<br />
Naar het oordeel van de Raad van State in het arrest Van<br />
Nijverseel, mag ingeval het bijzonder plan van aanleg<br />
van rechtswege is opgeheven, de vergunning niet meer<br />
worden onderzocht en verleend in toepassing van<br />
artikel 44 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening.<br />
Hier moet artikel 43 van dat decreet worden toegepast,<br />
hetgeen betekent dat de gemachtigde ambtenaar<br />
een voorafgaand advies dient uit te brengen. Immers,<br />
artikel 44 kan enkel worden toegepast bij een bijzonder<br />
plan van aanleg waarvan de stedenbouwkundige voorschriften<br />
ook effectief rechtskracht bezitten, en niet bij<br />
een louter nog formeel bestaand bijzonder plan van aanleg<br />
waarvan de voorschriften van rechtswege door de inwerkingtreding<br />
van een hiermede strijdig gewestplan<br />
zijn opgeheven; een dergelijk plan bevat geen voorschriften<br />
meer waaraan de gemachtigde ambtenaar de<br />
afgegeven vergunning kan toetsen.<br />
Om het decreet betreffende de ruimtelijke ordening na<br />
te leven in de door de Raad van State aangegeven zin,<br />
moet voortaan de procedure van artikel 43 van dat decreet<br />
worden gevolgd voor alle aanvragen die betrekking<br />
hebben op een zone of een gebied waarvoor het bijzonder<br />
plan van aanleg geldt dat strijdig is met een later<br />
vastgesteld gewestplan. Zo niet bestaat het risico dat de<br />
afgegeven vergunning door de Raad van State zal worden<br />
vernietigd, wegens het ontbreken van een gunstig<br />
advies van de gemachtigde ambtenaar voorafgaand aan<br />
de toekenning ervan.<br />
Als de gemachtigde ambtenaar vaststelt dat de gemeentelijke<br />
overheid in een dergelijk geval toch een vergunning<br />
heeft afgeleverd, zonder vooraf zijn advies in te<br />
winnen, dient de vergunningsbeslissing te worden geschorst.<br />
Dergelijke schorsing kan als volgt worden gemotiveerd:<br />
«Dit is een schending van de artikelen 43 en 44 van het<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996. De vergunning werd afgegeven<br />
zonder dat het advies van de gemachtigde ambtenaar<br />
werd verleend.<br />
Het perceel heeft een andere bestemming gekregen: het<br />
bijzonder plan van aanleg... (naam) werd van rechtswege<br />
opgeheven door het gewestplan... (naam), vastgesteld<br />
bij koninklijk besluit van ...(datum). De strijdigheid<br />
bestaat uit het feit dat volgens het bijzonder plan van<br />
aanleg het goed gelegen is in een ... (bestemming), terwijl<br />
het gewestplan hier een... (bestemming) voorziet<br />
(kort aanduiden waarom bestemmingen niet overeenstemmen).<br />
Hieruit volgt dat, in toepassing van artikel 43<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, een<br />
bouwvergunning slechts kan worden verleend mits<br />
eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar omdat<br />
er voor de zone of het gebied waarin het goed zich<br />
bevindt geen goedgekeurd bijzonder plan van aanleg<br />
meer bestaat.»<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/98/04) 31 juli 1998<br />
2. Een algemeen of bijzonder plan van aanleg<br />
waarvan de bestemmingsvoorschriften strijdig zijn<br />
met die van een later vastgesteld gewestplan –<br />
Toepassing van de bepalingen van het artikel 43,<br />
§ 2, zesde tot en met laatste lid, van het decreet<br />
betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996 (artikel 79 van de wet van<br />
29 maart 1962 houdende organisatie van de<br />
ruimtelijke ordening en van de stedenbouw)<br />
De vraag kan worden gesteld of de aan het gewestplan<br />
verbonden afwijkingsmogelijkheden, vervat in<br />
artikel 43, § 2, kunnen worden toegepast op de gebieden<br />
waarvoor, conform het arrest-Steeno, het gemeentelijk<br />
plan van aanleg werd opgeheven door het later vastgestelde<br />
gewestplan.<br />
Op die vraag kan bevestigend worden geantwoord. De<br />
bepalingen van artikel 43, § 2, zesde tot en met laatste<br />
lid, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening<br />
zijn inderdaad toepasbaar op de gebieden waarvoor het<br />
gemeentelijk plan van aanleg niet langer van kracht is,<br />
omdat het strijdig is met een later vastgesteld gewestplan.<br />
Die toepasbaarheid geldt evenwel onder enig voorbehoud,<br />
ingegeven door het feit dat de lacune in het gemeentelijk<br />
plan van aanleg een uitzonderingssituatie is,<br />
die, met het oog op de rechtszekerheid, zo vlug mogelijk<br />
dient te worden rechtgezet. Deze rechtzetting dient te<br />
gebeuren door een herziening van het gemeentelijk<br />
plan van aanleg, waardoor de strijdigheid met het gewestplan<br />
wordt opgeheven. In afwachting van de aanpassing<br />
van het gemeentelijk plan aan het gewestplan,<br />
zal men bij de beoordeling van een aanvraag, zolang de<br />
verordenende voorschriften van een gemeentelijk plan<br />
de ordening van het gebied niet definitief hebben vastgesteld,<br />
trachten te voorkomen dat voorbarige werken<br />
de herziening van het plan in het gedrang zouden brengen.<br />
In deze situatie een afwijking op het gewestplan<br />
toestaan, zou een miskenning zijn van dit, door de wetgever<br />
uitermate belangrijk geachte, beginsel.<br />
Gelet op het voorgaande zal de gemachtigde ambtenaar<br />
dus uiterst terughoudend zijn bij het toestaan van een<br />
afwijking op het gewestplan. Deze afwijking zal enkel<br />
worden toegestaan voor werken die geen negatieve invloed<br />
hebben op de toekomstige ruimtelijke ordening<br />
en die geen wezenlijke afbreuk doen aan het overeenkomstig<br />
het gewestplan te herziene plan van aanleg.<br />
Meer concreet zien de beperkingen waarbinnen deze afwijking<br />
kan worden toegestaan er als volgt uit:<br />
Vooreerst is er het besluit van de Vlaamse Regering van<br />
20 juli 1994 tot uitvoering van het decreet van 13 juli<br />
1994 houdende wijziging van artikel 79 van de wet van<br />
29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke<br />
ordening en van de stedenbouw. Dit besluit bepaalt dat<br />
afwijkingen van de voorschriften van de ontwerp-gewestplannen<br />
en gewestplannen, zoals hoger bedoeld,<br />
niet, of slechts onder beperkende voorwaarden, kunnen<br />
worden toegestaan in een volgens het ontwerp-gewestplan<br />
of gewestplan als volgt vastgesteld gebied:<br />
– een groengebied, waaronder kan worden onderscheiden:<br />
— een natuurgebied;<br />
— een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of<br />
een natuurreservaat;<br />
– een overstromingsgebied;<br />
– een bosgebied met ecologische waarde;<br />
– een bufferzone, tenzij onder welbepaalde voorwaarden;<br />
– een valleigebied, tenzij mits het voorgeschreven gunstige<br />
advies;<br />
– een agrarisch gebied met ecologisch belang, tenzij<br />
mits het voorgeschreven gunstig advies.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 437
De in artikel 43, § 2, zesde tot en met laatste lid, van het<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd<br />
op 22 oktober 1996, bedoelde afwijkingen kunnen<br />
in de bovenstaande gebieden geenszins worden toegestaan,<br />
tenzij in die gevallen waar de vermelde voorwaarde<br />
is vervuld.<br />
Verder kan als principe gehanteerd worden dat dergelijke<br />
afwijkingen weinig verantwoord zijn in een volgens<br />
het ontwerp-gewestplan of gewestplan als volgt vastgesteld<br />
gebied:<br />
–een natuurontwikkelingsgebied;<br />
– een parkgebied;<br />
– een bosgebied;<br />
– een brongebied;<br />
– een landschappelijk waardevol gebied;<br />
– een gebied met ecologische of bijzondere waarde of<br />
belang,<br />
tenzij in die gevallen waar:<br />
– de voor dat gebied bevoegde administratie een gunstig<br />
advies geeft;<br />
– de plaatselijke toestand een afwijking uit ruimtelijk<br />
oogpunt aanvaardbaar maakt.<br />
In elk geval, en dit geldt ook voor de hierboven niet opgesomde<br />
gebieden, zal de gemachtigde ambtenaar de<br />
afwijking enkel toestaan voor werken of handelingen<br />
die zonder invloed zijn op de toekomst, die met andere<br />
woorden geen afbreuk kunnen doen op het overeenkomstig<br />
het gewestplan te herziene gemeentelijke aanlegplan.<br />
3. Samengevat<br />
– Op plaatsen waar strijdigheid bestaat tussen de bestemmingsvoorschriften<br />
van een bijzonder plan van<br />
aanleg en deze van een later vastgesteld gewestplan,<br />
kunnen bouw- of verkavelingsvergunningen slechts<br />
worden verleend na eensluidend advies van de gemachtigde<br />
ambtenaar. Dergelijke aanvragen moeten dus de<br />
procedure ondergaan, die werd voorzien in artikel 43<br />
van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening.<br />
– Op plaatsen waar strijdigheid bestaat tussen de bestemmingsvoorschriften<br />
van een gemeentelijk plan van<br />
aanleg (zij het een algemeen plan van aanleg, zij het een<br />
bijzonder plan van aanleg) en deze van een later vastgesteld<br />
gewestplan, kan de toepassing van het artikel 43,<br />
§ 2, zesde tot en met laatste lid, van het decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op<br />
22 oktober 1996 (artikel 79 van de wet van 29 maart<br />
1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening<br />
en van de stedenbouw) onder een zeker voorbehoud<br />
worden overwogen. Dit voorbehoud houdt in dat de gemachtigde<br />
ambtenaar bij de beoordeling van een aanvraag<br />
ten zeerste terughoudend zal zijn bij het toestaan<br />
van een afwijking op het gewestplan. Deze afwijking zal<br />
enkel worden toegestaan voor werken of handelingen<br />
die zonder invloed zijn op de toekomst, die met andere<br />
woorden geen afbreuk kunnen doen aan het overeenkomstig<br />
het gewestplan te herziene gemeentelijke aanlegplan.<br />
– De gemeenten dienen de nodige initiatieven te nemen<br />
om via een herziening de gemeentelijke plannen van<br />
aanleg die strijdige bepalingen bevatten met de later<br />
vastgestelde gewestplannen, dringend aan te passen.<br />
Blz: 1034 – Omzendbrief (RO/98/07) 31 juli 1998<br />
Omzendbrief (RO/98/07) 31 juli 1998<br />
over de afgifte van het ontvangstbewijs<br />
bij het indienen van een bouw- of verkavelingsaanvraag<br />
(B.S., 1 september 1998)<br />
Deze omzendbrief is bestemd voor:<br />
– De gouverneurs en leden van de bestendige deputatie;<br />
– De colleges van burgemeester en schepenen;<br />
– De ambtenaren van de administratie Ruimtelijke Ordening,<br />
Huisvesting en Monumenten en Landschappen.<br />
Deze omzendbrief handelt over de afgifte van het ontvangstbewijs<br />
bij het indienen van bouw- of verkavelingsaanvragen<br />
op het gemeentehuis.<br />
De wettelijke bepalingen daarover zijn terug te vinden in<br />
artikel 51 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening<br />
gecoördineerd op 22 oktober 1996 en luiden als<br />
volgt:<br />
«Behoudens in het bij artikel 46 bedoelde geval wordt de<br />
aanvraag op het gemeentehuis ingediend; indien het<br />
dossier volledig is, wordt dadelijk een ontvangstbewijs<br />
afgegeven.<br />
De aanvraag kan ook bij ter post aangetekende brief<br />
worden gedaan; binnen vijf dagen na ontvangst ervan<br />
zendt de gemeente aan de aanvrager bij ter post aangetekende<br />
brief een ontvangstbewijs of deelt hem op dezelfde<br />
wijze mede, dat zijn dossier niet volledig is.<br />
De Vlaamse Regering bepaalt aan welke voorwaarden<br />
een dossier moet voldoen om als volledig te worden beschouwd.»<br />
In het verleden is gebleken dat deze bepalingen niet<br />
steeds correct worden toegepast.<br />
Gevolg hiervan is dat de aanvangstermijn voor de procedure<br />
van de bouwaanvraag niet vastligt wat onoverkomelijke<br />
problemen kan stellen binnen het verder procedureverloop.<br />
Deze omzendbrief wil de nadruk leggen op het feit dat<br />
de afgifte niet afhangt van de goede wil van de gemeente<br />
maar een decretale verplichting is.<br />
Art. 51, 1e alinea, bepaalt: De aanvraag wordt op het gemeentehuis<br />
ingediend; indien het dossier volledig is,<br />
wordt dadelijk een ontvangstbewijs afgeleverd.<br />
Gezien de gemeente een volledigheidsonderzoek dient<br />
te doen bij de indiening van de bouwaanvraag, is het<br />
ontvangstbewijs gekoppeld aan de volledigheid.<br />
Anders gezegd: indien de gemeente oordeelt dat het<br />
dossier volledig is (loket-functie), wordt het ontvangstbewijs<br />
onmiddellijk afgegeven.<br />
De samenstelling van het dossier ligt duidelijk vast in de<br />
desbetreffende uitvoeringsbesluiten. Wat de bouwaanvragen<br />
betreft, worden in de omzendbrief RO 98/01 van<br />
13 februari 1998 de aanstiplijsten aangereikt als praktisch<br />
hulpmiddel voor de controle van de volledigheid;<br />
dit hulpmiddel is overigens zowel bestemd voor de aanvrager<br />
als voor de overheid.<br />
Bij het volledigheidsnazicht dient enkel nagegaan te<br />
worden of de nodige stukken in het dossier aanwezig<br />
zijn. Zijn deze stukken aanwezig, maar bevatten zij onvoldoende<br />
en/of verkeerde informatie, dan kan dit voor<br />
gevolg hebben dat het dossier in ongunstige zin dient afgehandeld<br />
te worden, omdat in de stukken de nodige<br />
elementen ter beoordeling ontbreken.<br />
RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />
Omzendbrief (RO/98/07) 31 juli 1998<br />
Stukken met onvoldoende en/of verkeerde informatie<br />
mogen echter op zich geen aanleiding geven tot een<br />
weigering van de afgifte van het ontvangstbewijs. Een<br />
gemeente die het ernstig meent met haar eerstelijns loketfunctie<br />
zal de aanvrager uiteraard wel zo spoedig mogelijk<br />
wijzen op dergelijke tekortkomingen.<br />
Een paar voorbeelden.<br />
Voorbeeld 1:<br />
Vereist aantal foto's zijn aanwezig, doch geven niet de<br />
nodige gegevens weer.<br />
Het dossier is volledig doch zal eventueel ten gronde niet<br />
degelijk kunnen beoordeeld worden.<br />
Voorbeeld 2:<br />
Een openbaar onderzoek is vereist.<br />
Het dossier is volledig wanneer geconstateerd kan worden<br />
dat het onderzoek dient door te gaan en dat, wanneer<br />
vereist, de door de aanvrager te verrichten kennisgevingen<br />
zijn gebeurd.<br />
Het is bij het volledigheidsnazicht niet nodig dat de procedure<br />
beëindigd is, na te gaan of de procedure correct<br />
werd gevoerd, het onderzoek is afgehandeld, de bezwaren<br />
werden weerlegd, enz. ...<br />
De gemeente dient zelf het openbaar onderzoek te voeren.<br />
Doet zij dit niet en zendt zij het dossier door naar de<br />
behandelende administratie, dan kan deze laatste de<br />
aanvraag eventueel onvolledig verklaren of ongunstig<br />
adviseren bij de beoordeling ten gronde.<br />
Dit heeft echter niets te zien met de al dan niet afgifte<br />
van het ontvangstbewijs daar het voeren van de procedure<br />
van het openbaar onderzoek de loket-functie te<br />
buiten gaat.<br />
Deze voorbeelden worden enkel aangehaald om enerzijds<br />
de nadruk te leggen op het feit dat de aanvrager er<br />
alle belang bij heeft een degelijk dossier in te dienen, anderzijds<br />
om aan te tonen dat er geen enkel obstakel bestaat<br />
om, bij het indienen van een bouwaanvraag, een<br />
ontvangstbewijs af te leveren, gekoppeld aan een nazicht<br />
op volledigheid.<br />
Naast het indienen van de aanvraag aan het loket, is er<br />
nog een tweede mogelijkheid.<br />
Met name bepaalt art. 51, 2e alinea: De aanvraag kan<br />
ook bij ter post aangetekende brief worden gedaan; binnen<br />
vijf dagen na ontvangst ervan zendt de gemeente<br />
aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief een ontvangstbewijs<br />
of deelt hem op dezelfde wijze mede, dat zijn<br />
dossier volledig is.<br />
Dit wil zeggen dat ook in dit geval de gemeente hoe dan<br />
ook het ontvangstbewijs dient af te leveren, uiteraard<br />
gekoppeld aan het volledigheidsnazicht.<br />
Tot slot wens ik te benadrukken dat het niet afleveren<br />
van het ontvangstbewijs een schending inhoudt van de<br />
rechten van de aanvrager.<br />
Immers, elke volgende stap in de procedure namelijk<br />
– toepassing art. 52: aanschrijven van de Gemachtigde<br />
ambtenaar;<br />
– toepassing art. 53: beroep bij de Bestendige deputatie<br />
beroep bij de Vlaamse Regering<br />
kan pas gezet worden na afgifte van een ontvangstbewijs.<br />
438 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Blz: 1155 – Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad<br />
23 oktober 2000 tot vaststelling van een<br />
kader voor communautaire maatregelen<br />
betreffende het waterbeleid (PB. L327,<br />
22 december 2000)<br />
Art. 1. Doel<br />
Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van<br />
een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater,<br />
overgangswater, kustwateren en<br />
grondwater, waarmee:<br />
a) aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften<br />
ervan betreft, terrestrische ecosystemen<br />
en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk<br />
zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere<br />
achteruitgang worden behoed en worden beschermd<br />
en verbeterd;<br />
b) duurzaam gebruik van water wordt bevorderd,<br />
op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen<br />
op lange termijn;<br />
c) verhoogde bescherming en verbetering van het<br />
aquatische milieu worden beoogd, onder andere<br />
door specifieke maatregelen voor de progressieve<br />
vermindering van lozingen, emissies en verliezen<br />
van prioritaire stoffen en door het stopzetten of<br />
geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of<br />
verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;<br />
d) wordt gezorgd voor de progressieve vermindering<br />
van de verontreiniging van grondwater en<br />
verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen;<br />
e) wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen<br />
van overstromingen en perioden van droogte,<br />
en dat zodoende bijdraagt tot:<br />
– de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater<br />
en grondwater van goede kwaliteit voor een<br />
duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water;<br />
– een significante vermindering van de verontreiniging<br />
van het grondwater;<br />
– de bescherming van territoriale en mariene wateren;<br />
– het bereiken van de doelstellingen van de relevante<br />
internationale overeenkomsten, met inbegrip<br />
van die welke tot doel hebben de verontreiniging<br />
van het mariene milieu te voorkomen en te<br />
elimineren, door communautaire maatregelen uit<br />
hoofde van artikel 16, lid 3, tot stopzetting of geleidelijke<br />
beëindiging van lozingen, emissies en<br />
verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen, om<br />
uiteindelijk te komen tot concentraties in het mariene<br />
milieu die voor in de natuur voorkomende<br />
stoffen dichtbij de achtergrondwaarden liggen en<br />
voor door de mens vervaardigde synthetische stoffen<br />
vrijwel nul bedragen.<br />
WATER<br />
Internationaal, Europees en federaal<br />
Art. 2. Definities<br />
Voor de doeleinden van deze richtlijn gelden de<br />
volgende definities:<br />
1. «oppervlaktewater»: binnenwateren, met uitzondering<br />
van grondwater; overgangswater en<br />
kustwateren en, voorzover het de chemische toestand<br />
betreft, ook territoriale wateren;<br />
2. «grondwater»: al het water dat zich onder het<br />
bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt<br />
en dat in direct contact met de bodem of ondergrond<br />
staat;<br />
3. «binnenwateren»: al het stilstaande of stromende<br />
water op het landoppervlak en al het grondwater<br />
aan de landzijde van de basislijn vanwaar de<br />
breedte van de territoriale wateren wordt gemeten;<br />
4. «rivier»: een binnenwaterlichaam dat grotendeels<br />
bovengronds stroomt, maar dat voor een<br />
deel van zijn traject ondergronds kan stromen;<br />
5. «meer»: een massa stilstaand landoppervlaktewater;<br />
6. «overgangswater»: een oppervlaktewaterlichaam<br />
in de nabijheid van een riviermonding dat<br />
gedeeltelijk zout is door de nabijheid van kustwateren,<br />
maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromen<br />
beïnvloed wordt;<br />
7. «kustwateren»: de oppervlaktewateren, gelegen<br />
aan de landzijde van een lijn waarvan elk<br />
punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl<br />
zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn<br />
vanwaar de breedte van de territoriale wateren<br />
wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens<br />
van een overgangswater;<br />
8. «kunstmatig waterlichaam»: een door menselijke<br />
activiteiten tot stand gekomen oppervlaktewaterlichaam;<br />
9. «sterk veranderd waterlichaam»: een oppervlaktewaterlichaam<br />
dat door fysische wijzigingen<br />
ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd<br />
van aard zoals door de Lid-Staten aangeduid<br />
overeenkomstig de bepalingen van bijlage II;<br />
10. «oppervlaktewaterlichaam»: een onderscheiden<br />
oppervlaktewater van aanzienlijke omvang,<br />
zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een<br />
rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier<br />
of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater;<br />
11. «watervoerende laag»: één of meer ondergrondse<br />
rotslagen of andere geologische lagen die<br />
voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke<br />
grondwaterstroming of de onttrekking<br />
van aanzienlijke hoeveelheden grondwater;<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
12. «grondwaterlichaam»: een afzonderlijke<br />
grondwatermassa in één of meer watervoerende<br />
lagen;<br />
13. «stroomgebied»: een gebied vanwaar al het<br />
over het oppervlak lopende water via een reeks<br />
stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond,<br />
estuarium of delta in zee stroomt;<br />
14. «deelstroomgebied»: het gebied vanwaar al<br />
het over het oppervlak lopende water een reeks<br />
stromen, rivieren en eventueel meren volgt, tot<br />
een bepaald punt in een waterloop (gewoonlijk<br />
een meer of een samenvloeiing van rivieren);<br />
15. «stroomgebiedsdistrict»: het gebied van land<br />
en zee, gevormd door één of meer aan elkaar grenzende<br />
stroomgebieden met de bijbehorende gronden<br />
kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3,<br />
lid 1, als de voornaamste eenheid voor stroomgebiedsbeheer<br />
is omschreven;<br />
16. «bevoegde autoriteit»: één of meer autoriteiten,<br />
aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 2 of<br />
lid 3;<br />
17. «oppervlaktewatertoestand»: de algemene<br />
aanduiding van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam,<br />
bepaald door de ecologische of de<br />
chemische toestand ervan, en wel door de slechtste<br />
van beide toestanden;<br />
18. «goede oppervlaktewatertoestand»: de toestand<br />
van een oppervlaktewaterlichaam waarvan<br />
zowel de ecologische als de chemische toestand<br />
ten minste «goed» zijn;<br />
19. «grondwatertoestand»: de algemene aanduiding<br />
van de toestand van een grondwaterlichaam,<br />
bepaald door de kwantitatieve of de chemische<br />
toestand ervan, en wel door de slechtste van beide<br />
toestanden;<br />
20. «goede grondwatertoestand»: de toestand van<br />
een grondwaterlichaam waarvan zowel de kwantitatieve<br />
als de chemische toestand ten minste<br />
«goed» zijn;<br />
21. «ecologische toestand»: een aanduiding van<br />
de kwaliteit van de structuur en het functioneren<br />
van aquatische ecosystemen die met oppervlaktewateren<br />
zijn geassocieerd, ingedeeld overeenkomstig<br />
bijlage V;<br />
22. «goede ecologische toestand»: de toestand<br />
van een overeenkomstig bijlage V als zodanig ingedeeld<br />
oppervlaktewaterlichaam;<br />
23. «goed ecologisch potentieel»: de toestand van<br />
een sterk veranderd of kunstmatig waterlichaam,<br />
aldus ingedeeld overeenkomstig de toepasselijke<br />
bepalingen van bijlage V;<br />
24. «goede chemische toestand van oppervlaktewater»:<br />
de chemische toestand die vereist is om te<br />
voldoen aan de milieudoelstellingen voor oppervlaktewater,<br />
vastgesteld in artikel 4, lid 1, onder<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 439
a), d.w.z. de chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam<br />
waarin de concentraties van<br />
verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen<br />
liggen die zijn vastgesteld in<br />
bijlage IX, en overeenkomstig artikel 16, lid 7, of<br />
in andere relevante communautaire wetgeving<br />
waarbij op Gemeenschapsniveau milieukwaliteitsnormen<br />
zijn vastgelegd;<br />
25. «goede chemische toestand van grondwater»:<br />
de chemische toestand van een grondwaterlichaam<br />
dat aan alle in de tabel in punt 2.3.2 van<br />
bijlage V genoemde voorwaarden voldoet;<br />
26. «kwantitatieve toestand»: een aanduiding van<br />
de mate waarin een grondwaterlichaam door directe<br />
en indirecte wateronttrekking wordt beïnvloed;<br />
27. «beschikbare grondwatervoorraad»: het jaargemiddelde<br />
op lange termijn van de totale aanvulling<br />
van het grondwaterlichaam, verminderd met<br />
het jaargemiddelde op lange termijn van het debiet<br />
dat nodig is om voor bijbehorende oppervlaktewateren<br />
de doelstellingen van ecologische kwaliteit<br />
van artikel 4 te bereiken, teneinde een significante<br />
verslechtering van de ecologische toestand<br />
van die wateren alsmede significante schade aan<br />
de bijbehorende terrestrische ecosystemen te<br />
voorkomen;<br />
28. «goede kwantitatieve toestand»: de in de tabel<br />
in punt 2.1.2 van bijlage V gedefinieerde toestand;<br />
29. «gevaarlijke stoffen»: toxische, persistente en<br />
bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen,<br />
en andere stoffen of groepen van stoffen die<br />
aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;<br />
30. «prioritaire stoffen»: stoffen, bepaald overeenkomstig<br />
artikel 16, lid 2, en vermeld in bijlage X.<br />
Hiertoe behoren «prioritaire gevaarlijke stoffen»,<br />
dit wil zeggen overeenkomstig artikel 16, leden 3<br />
en 6, geïdentificeerde stoffen waarvoor maatregelen<br />
moeten worden getroffen overeenkomstig<br />
artikel 16, leden 1 en 8;<br />
31. «verontreinigende stof»: iedere stof die tot verontreiniging<br />
kan leiden, met name de in bijlage<br />
VIII genoemde stoffen;<br />
32. «directe lozing in het grondwater»: de lozing<br />
van verontreinigende stoffen in het grondwater<br />
zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond;<br />
33. «verontreiniging»: de directe of indirecte inbreng<br />
door menselijke activiteiten van stoffen of<br />
warmte in lucht, water of bodem die de gezondheid<br />
van de mens of de kwaliteit van aquatische<br />
ecosystemen of van rechtstreeks van aquatische<br />
ecosystemen afhankelijke terrestrische ecosystemen<br />
kunnen aantasten, schade berokkenen aan<br />
materiële goederen, dan wel de belevingswaarde<br />
van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik<br />
aantasten of daaraan in de weg staan;<br />
34. «milieudoelstellingen»: de in artikel 4 vervatte<br />
doelstellingen;<br />
35. «milieukwaliteitsnorm»: de concentratie van<br />
een bepaalde verontreinigende stof of groep van<br />
verontreinigende stoffen in water, in sediment of<br />
in biota die ter bescherming van de gezondheid<br />
van de mens en het milieu niet mag worden overschreden;<br />
36. «gecombineerde aanpak»: de beheersing van<br />
lozingen en emissies in oppervlaktewateren overeenkomstig<br />
de in artikel 10 beschreven aanpak;<br />
37. «voor menselijke consumptie bestemd water»:<br />
dezelfde betekenis als in Richtlijn 80/778/EEG,<br />
zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/83/EG;<br />
38. «waterdiensten»: alle diensten die ten behoeve<br />
van de huishoudens, openbare instellingen en andere<br />
economische actoren voorzien in:<br />
a) onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling<br />
en distributie van oppervlakte- of grondwater;<br />
b) installaties voor de verzameling en behandeling<br />
van afvalwater, die daarna in oppervlaktewater<br />
lozen;<br />
39. «watergebruik»: waterdiensten, alsmede elke<br />
andere overeenkomstig artikel 5 en bijlage II geïdentificeerde<br />
activiteit met significante gevolgen<br />
voor de toestand van water.<br />
Deze definitie geldt voor de doeleinden van<br />
artikel 1 en voor de economische analyse overeenkomstig<br />
artikel 5 en bijlage III, onder b);<br />
40. «emissiegrenswaarde»: de massa, uitgedrukt<br />
in bepaalde specifieke parameters, de concentratie<br />
en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende<br />
één of meer vastgestelde perioden niet<br />
mag worden overschreden. De emissiegrenswaarden<br />
kunnen ook voor bepaalde groepen, families<br />
of categorieën van stoffen, in het bijzonder die<br />
welke volgens artikel 16 worden aangewezen,<br />
worden vastgesteld.<br />
De grenswaarden voor de emissies van stoffen gelden<br />
normaliter op het punt waar de emissies de<br />
installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening<br />
te houden met een eventuele verdunning.<br />
Voor indirecte lozingen in water mag bij de bepaling<br />
van de emissiegrenswaarden van de installatie<br />
rekening worden gehouden met het effect van<br />
een zuiveringsstation, op voorwaarde dat een<br />
equivalent niveau van bescherming van het milieu<br />
in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks<br />
niet leidt tot een hoger niveau van verontreiniging<br />
van het milieu;<br />
41. «emissiebeheersingsmaatregelen»: beheersingsmaatregelen<br />
die een specifieke emissiebeperking<br />
vereisen, bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde,<br />
of anderszins grenzen of voorwaarden<br />
stellen aan de gevolgen, de aard of andere kenmerken<br />
van emissies of bedrijfsomstandigheden<br />
die de emissies beïnvloeden. Het gebruik van de<br />
term «emissiebeheersing» in deze richtlijn met betrekking<br />
tot de bepalingen van andere richtlijnen<br />
houdt geen nieuwe interpretatie van die bepalingen<br />
in.<br />
Art. 3. Coördinatie van administratieve regelingen<br />
binnen de stroomgebiedsdistricten<br />
1. De Lid-Staten bepalen de afzonderlijke stroomgebieden<br />
op hun nationale grondgebied en wijzen<br />
die voor de doeleinden van deze richtlijn aan<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
afzonderlijke stroomgebiedsdistricten toe. Kleine<br />
stroomgebieden mogen worden samengevoegd<br />
met grotere of met aangrenzende kleine stroomgebieden<br />
om, waar zulks dienstig is, één stroomgebiedsdistrict<br />
te vormen. Grondwater dat niet<br />
volledig een bepaald stroomgebied volgt, wordt<br />
bepaald en toegewezen aan het dichtstbijgelegen<br />
of het meest geschikte stroomgebiedsdistrict.<br />
Kustwateren worden bepaald en aan het dichtstbijgelegen<br />
of het (de) meest geschikte stroomgebiedsdistrict(en)<br />
toegewezen.<br />
2. De Lid-Staten zorgen voor de passende administratieve<br />
regelingen, met inbegrip van de aanwijzing<br />
van de passende bevoegde autoriteit, voor de<br />
toepassing van de bepalingen van deze richtlijn<br />
binnen ieder stroomgebiedsdistrict op hun grondgebied.<br />
3. Indien een stroomgebied het grondgebied van<br />
meer dan één Lid-Staat bestrijkt, zorgen de Lid-<br />
Staten ervoor dat het wordt toegewezen aan een<br />
internationaal stroomgebiedsdistrict. Op verzoek<br />
van de betrokken Lid-Staten treedt de Commissie<br />
op om de toewijzing aan zulk een internationaal<br />
stroomgebiedsdistrict te vergemakkelijken.<br />
Iedere Lid-Staat zorgt voor de passende administratieve<br />
regelingen, met inbegrip van de aanwijzing<br />
van de passende bevoegde autoriteit, voor de<br />
toepassing van de bepalingen van deze richtlijn<br />
binnen het deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict<br />
dat gelegen is op zijn grondgebied.<br />
4. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de voorschriften<br />
van deze richtlijn voor het bereiken van de<br />
krachtens artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen,<br />
en in het bijzonder alle maatregelenprogramma's,<br />
worden gecoördineerd voor het gehele<br />
stroomgebiedsdistrict. Voor internationale<br />
stroomgebiedsdistricten dragen de betrokken Lid-<br />
Staten samen zorg voor deze coördinatie en zij<br />
kunnen daartoe gebruikmaken van bestaande<br />
structuren die in het kader van internationale<br />
overeenkomsten gevormd zijn. Op verzoek van de<br />
betrokken Lid-Staten treedt de Commissie op om<br />
het opstellen van de maatregelenprogramma's te<br />
vergemakkelijken.<br />
5. Wanneer een stroomgebiedsdistrict zich tot<br />
buiten het grondgebied van de Gemeenschap uitstrekt,<br />
wordt door de betrokken Lid-Staat of Lid-<br />
Staten gestreefd naar passende coördinatie met<br />
de betrokken niet-Lid-Staten teneinde in het gehele<br />
stroomgebiedsdistrict de doelstellingen van<br />
deze richtlijn te bereiken. De Lid-Staten verzekeren<br />
de toepassing van de bepalingen van deze<br />
richtlijn op hun grondgebied.<br />
6. De Lid-Staten mogen voor de doeleinden van<br />
deze richtlijn een bestaande nationale of internationale<br />
organisatie als bevoegde autoriteit aanwijzen.<br />
7. De Lid-Staten wijzen de bevoegde autoriteit uiterlijk<br />
op de in artikel 24 bedoelde datum aan.<br />
8. De Lid-Staten verschaffen de Commissie uiterlijk<br />
zes maanden na de in artikel 24 bedoelde datum<br />
een lijst van hun bevoegde autoriteiten en de<br />
bevoegde autoriteiten van alle internationale or-<br />
440 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
ganisaties waaraan zij deelnemen. Voor elke bevoegde<br />
autoriteit wordt de in bijlage I aangegeven<br />
informatie verstrekt.<br />
9. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis<br />
van wijzigingen in de overeenkomstig lid 8 verstrekte<br />
informatie binnen drie maanden nadat de<br />
wijziging van toepassing wordt.<br />
Art. 4. Milieudoelstellingen<br />
1. Bij de tenuitvoerlegging van het in het stroomgebiedsbeheerplan<br />
omschreven maatregelenprogramma:<br />
a) voor oppervlaktewateren<br />
i) leggen de Lid-Staten de nodige maatregelen ten<br />
uitvoer ter voorkoming van achteruitgang van de<br />
toestand van alle oppervlaktelichamen, onder<br />
voorbehoud van de toepassing van de leden 6 en<br />
7 en onverminderd lid 8;<br />
ii) beschermen, verbeteren en herstellen de Lid-<br />
Staten alle oppervlaktewateren, onder voorbehoud<br />
van punt iii) voor kunstmatige en sterk veranderde<br />
waterlichamen, met de bedoeling uiterlijk<br />
15 jaar na de datum van inwerkingtreding van<br />
deze richtlijn een goede toestand van het oppervlaktewater<br />
overeenkomstig bijlage V te bereiken,<br />
onder voorbehoud van verlengingen in overeenstemming<br />
met lid 4 en toepassing van de leden 5,<br />
6 en 7 en onverminderd lid 8;<br />
iii) beschermen en verbeteren de Lid-Staten alle<br />
kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen,<br />
met de bedoeling uiterlijk 15 jaar na de datum van<br />
inwerkingtreding van deze richtlijn een goed ecologisch<br />
potentieel en een goede chemische toestand<br />
van het oppervlaktewater overeenkomstig<br />
bijlage V te bereiken, onder voorbehoud van verlengingen<br />
in overeenstemming met lid 4 en toepassing<br />
van de leden 5, 6 en 7 en onverminderd<br />
lid 8;<br />
iv) leggen de Lid-Staten overeenkomstig<br />
artikel 16, leden 1 en 8, de nodige maatregelen<br />
ten uitvoer, met de bedoeling de verontreiniging<br />
door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen<br />
en emissies, lozingen en verliezen van stoffen stop<br />
te zetten of geleidelijk te beëindigen,<br />
onverminderd de voor de betrokken partijen relevante<br />
internationale overeenkomsten van<br />
artikel 1;<br />
b) voor grondwater<br />
i) leggen de Lid-Staten de nodige maatregelen ten<br />
uitvoer met de bedoeling de inbreng van verontreinigende<br />
stoffen in het grondwater te voorkomen<br />
of te beperken en de achteruitgang van de<br />
toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen<br />
onder voorbehoud van de toepassing van de<br />
leden 6 en 7 en onverminderd lid 8 van dit artikel,<br />
en onder voorbehoud van de toepassing van<br />
artikel 11, lid 3, onder j);<br />
ii) beschermen, verbeteren en herstellen de Lid-<br />
Staten alle grondwaterlichamen en zorgen voor<br />
een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling<br />
van grondwater, met de bedoeling uiterlijk 15 jaar<br />
na de datum van inwerkingtreding van deze richt-<br />
lijn een goede grondwatertoestand overeenkomstig<br />
de bepalingen van bijlage V te bereiken, onder<br />
voorbehoud van verlengingen overeenkomstig<br />
lid 4 en toepassing van de leden 5, 6 en 7 en<br />
onverminderd lid 8 van dit artikel en onder voorbehoud<br />
van toepassing van artikel 11, lid 3,<br />
onder j);<br />
iii) leggen de Lid-Staten de nodige maatregelen<br />
ten uitvoer om elke significante en aanhoudende<br />
stijgende tendens van de concentratie van een<br />
verontreinigende stof ten gevolge van menselijke<br />
activiteiten om te buigen, teneinde de grondwaterverontreiniging<br />
geleidelijk te verminderen.<br />
Maatregelen gericht op de ombuiging van de stijgende<br />
tendens worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig<br />
artikel 17, leden 2, 4 en 5, waarbij rekening<br />
wordt gehouden met de van toepassing<br />
zijnde normen van de relevante communautaire<br />
wetgeving, onder voorbehoud van toepassing van<br />
de leden 6 en 7 en onverminderd lid 8 van dit artikel;<br />
c) voor beschermde gebieden<br />
uiterlijk 15 jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn voldoen de Lid-Staten aan<br />
alle normen en doelstellingen, voorzover niet anders<br />
bepaald in de communautaire wetgeving<br />
waaronder het betrokken beschermde gebied is<br />
ingesteld.<br />
2. Wanneer meer dan een van de doelstellingen<br />
van lid 1 betrekking heeft op een bepaald waterlichaam,<br />
is de strengste van toepassing.<br />
3. Lid-Staten mogen oppervlaktewaterlichamen<br />
als kunstmatig of sterk veranderd aanmerken, indien:<br />
a) de voor het bereiken van een goede ecologische<br />
toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische<br />
kenmerken van die lichamen significante<br />
negatieve effecten zouden hebben op:<br />
i) het milieu in bredere zin;<br />
ii) scheepvaart, met inbegrip van havenfaciliteiten,<br />
of recreatie;<br />
iii) activiteiten waarvoor water wordt opgeslagen,<br />
zoals drinkwatervoorziening, energieopwekking<br />
of irrigatie;<br />
iv) waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen,<br />
afwatering; of<br />
v) andere even belangrijke duurzame activiteiten<br />
voor menselijke ontwikkeling;<br />
b) het nuttige doel dat met de kunstmatige of veranderde<br />
aard van het waterlichaam gediend<br />
wordt, om redenen van technische haalbaarheid<br />
of onevenredig hoge kosten redelijkerwijs niet kan<br />
worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk<br />
gunstiger middelen.<br />
Het aanmerken van een waterlichaam als kunstmatig<br />
of sterk veranderd en de redenen daarvoor<br />
worden uitdrukkelijk vermeld in de krachtens<br />
artikel 13 verplichte stroomgebiedsbeheersplannen<br />
en worden om de zes jaar herzien.<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
4. De in lid 1 gestelde termijnen kunnen met het<br />
oog op het gefaseerde bereiken van de doelstellingen<br />
voor waterlichamen worden verlengd, mits<br />
de toestand van het aangetaste waterlichaam niet<br />
verder verslechtert, wanneer aan alle navolgende<br />
voorwaarden wordt voldaan:<br />
a) de Lid-Staten stellen vast dat alle noodzakelijke<br />
verbeteringen in de toestand van de waterlichamen<br />
redelijkerwijs niet binnen de in lid 1 bepaalde<br />
termijnen kunnen worden bereikt om ten minste<br />
één van de volgende redenen:<br />
i) de vereiste verbeteringen zijn technisch slechts<br />
haalbaar in perioden die de gestelde termijn overschrijden;<br />
ii) de verwezenlijking van de verbeteringen binnen<br />
de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;<br />
iii) de natuurlijke omstandigheden beletten een<br />
tijdige verbetering van de toestand van het waterlichaam;<br />
b) de verlenging van de termijn en de redenen<br />
daarvoor worden in het krachtens artikel 13 verplichte<br />
stroomgebiedsbeheersplan specifiek vermeld<br />
en toegelicht;<br />
c) verlengingen worden beperkt tot maximaal<br />
twee bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan,<br />
behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden<br />
van dien aard zijn dat de doelstellingen niet<br />
binnen die termijn kunnen worden bereikt;<br />
d) in het stroomgebiedsbeheersplan wordt een<br />
overzicht gegeven van de ingevolge artikel 11 vereiste<br />
maatregelen die noodzakelijk worden geacht<br />
om de waterlichamen vóór het verstrijken van de<br />
verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand<br />
te brengen, de redenen voor significante<br />
vertraging bij de operationalisering van deze<br />
maatregelen, alsmede het vermoedelijke tijdschema<br />
voor de uitvoering ervan. In de bijwerkingen<br />
van het stroomgebiedsbeheersplan wordt een<br />
evaluatie van de uitvoering van die maatregelen<br />
opgenomen, alsmede een overzicht van eventuele<br />
extra maatregelen.<br />
5. De Lid-Staten mogen voor specifieke waterlichamen<br />
minder strenge milieudoelstellingen<br />
vaststellen dan in lid 1 worden voorgeschreven,<br />
wanneer die lichamen in een zodanige mate door<br />
menselijke activiteiten zijn aangetast zoals bepaald<br />
overeenkomstig artikel 5, lid 1, of hun natuurlijke<br />
gesteldheid van dien aard is dat het bereiken<br />
van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig<br />
kostbaar zou zijn, en aan alle navolgende<br />
voorwaarden wordt voldaan:<br />
a) aan de ecologische en sociaal-economische behoeften<br />
die door zulke menselijke activiteiten<br />
worden gediend, kan niet worden voldaan met<br />
andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere<br />
middelen die geen onevenredig hoge kosten met<br />
zich brengen;<br />
b) de Lid-Staten dragen er zorg voor dat:<br />
– voor oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische<br />
en chemische toestand wordt bereikt die<br />
haalbaar is, gezien de redelijkerwijs niet te vermij-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 441
den effecten vanwege de aard van de menselijke<br />
activiteiten of verontreiniging;<br />
– voor grondwateren zo gering mogelijke veranderingen<br />
in de goede grondwatertoestand optreden,<br />
gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten<br />
vanwege de aard van de menselijke activiteiten<br />
of verontreiniging;<br />
c) er treedt geen verdere achteruitgang op in de<br />
toestand van het aangetaste waterlichaam;<br />
d) de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen<br />
en de redenen daarvoor worden in het<br />
krachtens artikel 13 verplichte stroomgebiedsbeheersplan<br />
specifiek vermeld, en die doelstellingen<br />
worden om de zes jaar getoetst.<br />
6. Een tijdelijke achteruitgang van de toestand<br />
van waterlichamen is niet strijdig met de voorschriften<br />
van deze richtlijn, indien deze het resultaat<br />
is van omstandigheden die zich door een natuurlijke<br />
oorzaak of overmacht voordoen en die<br />
uitzonderlijk zijn of niet redelijkerwijze waren te<br />
voorzien, met name extreme overstromingen of<br />
lange droogteperioden, of het gevolg zijn van omstandigheden<br />
die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs<br />
niet te voorziene ongevallen, op voorwaarde<br />
dat aan alle navolgende voorwaarden is voldaan:<br />
a) alle haalbare stappen worden ondernomen om<br />
verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen<br />
teneinde het bereiken van de doelstellingen<br />
van deze richtlijn voor andere, niet door die omstandigheden<br />
getroffen waterlichamen niet in het<br />
gedrang te brengen;<br />
b) de voorwaarden waaronder uitzonderlijke of<br />
redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden<br />
mogen worden aangevoerd, met inbegrip van de<br />
vaststelling van passende indicatoren, worden in<br />
het stroomgebiedsbeheersplan vermeld;<br />
c) de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke<br />
omstandigheden moeten worden genomen, worden<br />
opgenomen in het maatregelenprogramma<br />
en mogen het herstel van de kwaliteit van het waterlichaam<br />
niet in de weg staan wanneer die omstandigheden<br />
niet meer bestaan;<br />
d) de gevolgen van uitzonderlijke of redelijkerwijs<br />
niet te voorziene omstandigheden worden jaarlijks<br />
geëvalueerd, en onder voorbehoud van de redenen<br />
zoals uiteengezet in lid 4, onder a), worden<br />
alle haalbare maatregelen genomen om het waterlichaam<br />
zo snel als redelijkerwijs haalbaar is te<br />
herstellen in de toestand waarin het zich bevond<br />
voordat de effecten van die omstandigheden intraden;<br />
en<br />
e) in de volgende bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan<br />
wordt een overzicht gegeven<br />
van de effecten van de omstandigheden en van de<br />
maatregelen die overeenkomstig de punten a) en<br />
d) zijn of zullen worden genomen.<br />
7. De Lid-Staten maken geen inbreuk op de richtlijn,<br />
wanneer:<br />
– het niet bereiken van een goede grondwatertoestand,<br />
een goede ecologische toestand, of in voorkomend<br />
geval een goed ecologisch potentieel, of<br />
het niet voorkomen van achteruitgang van de toe-<br />
stand van een oppervlakte- of grondwaterlichaam<br />
het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische<br />
kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam<br />
of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen,<br />
of wanneer<br />
– het niet voorkomen van achteruitgang van een<br />
zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam<br />
naar een goede toestand het gevolg is van<br />
nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling,<br />
en aan alle volgende voorwaarden is voldaan:<br />
a) alle haalbare stappen worden ondernomen om<br />
de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam<br />
tegen te gaan;<br />
b) de redenen voor die veranderingen of wijzigingen<br />
worden specifiek vermeld en toegelicht in het<br />
krachtens artikel 13 verplichte stroomgebiedsbeheersplan<br />
en de doelstellingen worden om de zes<br />
jaar getoetst;<br />
c) de redenen voor die veranderingen of wijzigingen<br />
zijn van hoger openbaar belang en/of het nut<br />
van het bereiken van de in lid 1 vermelde doelstellingen<br />
voor milieu en samenleving wordt overtroffen<br />
door het nut van de nieuwe veranderingen en<br />
wijzigingen voor de gezondheid van de mens, de<br />
handhaving van de veiligheid van de mens of<br />
duurzame ontwikkeling; en<br />
d) het nuttige doel dat met die veranderingen of<br />
wijzigingen van het waterlichaam wordt gediend,<br />
kan vanwege technische haalbaarheid of onevenredig<br />
hoge kosten niet worden bereikt met andere,<br />
voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen.<br />
8. Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen<br />
de Lid-Staten er zorg voor dat zulks het bereiken<br />
van de doelstellingen van deze richtlijn in andere<br />
waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict<br />
niet blijvend verhindert of in gevaar brengt<br />
en verenigbaar is met de andere Gemeenschapsvoorschriften<br />
op milieugebied.<br />
9. Stappen moeten worden genomen om ervoor<br />
te zorgen dat de toepassing van de nieuwe bepalingen,<br />
met inbegrip van de toepassing van de<br />
leden 3, 4, 5, 6 en 7, ten minste hetzelfde beschermingsniveau<br />
waarborgt als de bestaande Gemeenschapswetgeving.<br />
Art. 5. Kenmerken van het stroomgebiedsdistrict,<br />
beoordeling van de milieueffecten van<br />
menselijke activiteiten en economische analyse<br />
van het watergebruik<br />
1. Elke Lid-Staat draagt er zorg voor dat voor elk<br />
stroomgebiedsdistrict of op zijn grondgebied gelegen<br />
deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict:<br />
– een analyse van de kenmerken ervan,<br />
– een beoordeling van de effecten van menselijke<br />
activiteiten op de toestand van het oppervlaktewater<br />
en op het grondwater, en<br />
– een economische analyse van het watergebruik,<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
worden uitgevoerd overeenkomstig de technische<br />
specificaties van de bijlagen II en III en dat zij uiterlijk<br />
vier jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn voltooid zijn.<br />
2. De in lid 1 bedoelde analyses en beoordelingen<br />
worden uiterlijk 13 jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn en vervolgens om<br />
de zes jaar getoetst en zo nodig bijgewerkt.<br />
Art. 6. Register van beschermde gebieden<br />
1. De Lid-Staten dragen zorg voor het aanleggen<br />
van één of meer registers van alle, binnen elk<br />
stroomgebiedsdistrict gelegen gebieden die zijn<br />
aangewezen als bijzondere bescherming behoevend<br />
in het kader van specifieke communautaire<br />
wetgeving om hun oppervlakte- of grondwater te<br />
beschermen of voor het behoud van habitats en<br />
rechtstreeks van water afhankelijke soorten. Zij<br />
dragen er zorg voor dat het register uiterlijk vier<br />
jaar na de datum van inwerkingtreding van deze<br />
richtlijn voltooid is.<br />
2. De registers dienen de ingevolge artikel 7, lid 1,<br />
aangewezen waterlichamen en alle in bijlage IV<br />
bedoelde beschermde gebieden te omvatten.<br />
3. De registers van beschermde gebieden worden<br />
voor elk stroomgebiedsdistrict voortdurend gevolgd<br />
en bijgewerkt.<br />
Art. 7. Voor de drinkwateronttrekking gebruikt<br />
water<br />
1. De Lid-Staten wijzen binnen elk stroomgebiedsdistrict<br />
aan:<br />
– alle waterlichamen die voor de onttrekking van<br />
voor menselijke consumptie bestemd water worden<br />
gebruikt en dagelijks gemiddeld meer dan<br />
10 m 3 per dag leveren of meer dan 50 personen<br />
bedienen, alsmede<br />
– de voor dat toekomstig gebruik bestemde waterlichamen.<br />
De Lid-Staten monitoren overeenkomstig<br />
bijlage V de waterlichamen die overeenkomstig<br />
bijlage V gemiddeld meer dan 100 m 3 per dag leveren.<br />
2. Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam<br />
dragen de Lid-Staten er zorg voor dat<br />
de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de<br />
voorschriften van deze richtlijn voor oppervlaktewaterlichamen<br />
met inbegrip van de ingevolge<br />
artikel 16 op Gemeenschapsniveau vastgestelde<br />
kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met<br />
de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen<br />
water in overeenstemming met de communautaire<br />
wetgeving voldoet aan de eisen van<br />
Richtlijn 80/778/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn<br />
98/83/EG.<br />
3. De Lid-Staten dragen zorg voor de nodige bescherming<br />
van de aangewezen waterlichamen<br />
met de bedoeling de achteruitgang van de kwaliteit<br />
daarvan te voorkomen, teneinde het niveau<br />
van zuivering dat voor de productie van drinkwater<br />
is vereist, te verlagen. De Lid-Staten kunnen<br />
voor die waterlichamen beschermingszones vaststellen.<br />
442 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Art. 8. Monitoring van de oppervlaktewatertoestand,<br />
de grondwatertoestand en beschermde<br />
gebieden<br />
1. De Lid-Staten dragen zorg voor de opstelling<br />
van programma's voor de monitoring van de watertoestand,<br />
teneinde een samenhangend totaalbeeld<br />
te krijgen van de watertoestand binnen elk<br />
stroomgebiedsdistrict:<br />
– voor oppervlaktewater houden die programma's<br />
in:<br />
i) volume en niveau of snelheid van stroming,<br />
voorzover van belang voor ecologische en chemische<br />
toestand en het ecologische potentieel, en<br />
ii) ecologische en chemische toestand en ecologisch<br />
potentieel;<br />
– voor grondwater houden die programma's monitoring<br />
van de chemische en de kwantitatieve<br />
toestand in;<br />
– voor beschermde gebieden worden de programma's<br />
aangevuld met de specificaties in de communautaire<br />
wetgeving krachtens welke de afzonderlijke<br />
beschermde gebieden zijn ingesteld.<br />
2. De programma's zijn uiterlijk zes jaar na de datum<br />
van inwerkingtreding van deze richtlijn operationeel,<br />
tenzij in de desbetreffende wetgeving<br />
anders bepaald. De monitoring geschiedt volgens<br />
de voorschriften van bijlage V.<br />
3. De technische specificaties en de gestandaardiseerde<br />
methoden voor analyse en monitoring<br />
van de watertoestand worden vastgesteld overeenkomstig<br />
de procedure van artikel 21.<br />
Art. 9. Kostenterugwinning voor waterdiensten<br />
1. De Lid-Staten houden rekening met het beginsel<br />
van terugwinning van de kosten van waterdiensten,<br />
inclusief milieukosten en kosten van de<br />
hulpbronnen, met inachtneming van de economische<br />
analyse volgens bijlage III en overeenkomstig<br />
met name het beginsel dat de vervuiler betaalt.<br />
De Lid-Staten zorgen er tegen het jaar 2010 voor:<br />
– dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat<br />
voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt<br />
te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren<br />
aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn;<br />
– dat de diverse watergebruikssectoren, ten minste<br />
onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en<br />
landbouw, een redelijke bijdrage leveren aan de<br />
terugwinning van kosten van waterdiensten, die<br />
gebaseerd is op de economische analyse uitgevoerd<br />
volgens bijlage III en rekening houdt met<br />
het beginsel dat de vervuiler betaalt.<br />
De Lid-Staten kunnen daarbij de sociale effecten,<br />
de milieueffecten en de economische effecten van<br />
de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische<br />
omstandigheden van de betrokken<br />
gebieden in acht nemen.<br />
2. De Lid-Staten rapporteren in de stroomgebiedsbeheersplannen<br />
over de voorgenomen stappen<br />
voor de uitvoering van lid 1 die ertoe bijdragen<br />
dat de milieudoelstellingen van deze richtlijn bereikt<br />
worden, en over het aandeel dat de verschillende<br />
vormen van watergebruik leveren aan de terugwinning<br />
van de kosten van waterdiensten.<br />
3. Geen enkele bepaling van dit artikel belet de financiering<br />
van bepaalde preventieve of herstelmaatregelen<br />
om de doelstellingen van deze richtlijn<br />
te bereiken.<br />
4. De Lid-Staten maken geen inbreuk op deze<br />
richtlijn wanneer zij in overeenstemming met gevestigde<br />
gebruiken beslissen de bepalingen van<br />
lid 1, tweede alinea, en ook de desbetreffende bepalingen<br />
van lid 2, voor een bepaalde vorm van<br />
watergebruik niet toe te passen, indien dit het<br />
doel van deze richtlijn en het bereiken daarvan<br />
niet in het gedrang brengt. De Lid-Staten motiveren<br />
in de stroomgebiedsbeheersplannen waarom<br />
zij lid 1, tweede alinea, niet onverkort toepassen.<br />
Art. 10. Gecombineerde aanpak voor puntbronnen<br />
en diffuse bronnen<br />
1. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat alle lozingen<br />
zoals bedoeld in lid 2, in oppervlaktewateren<br />
worden beheerst overeenkomstig de in dit artikel<br />
uiteengezette gecombineerde aanpak.<br />
2. De Lid-Staten dragen zorg voor de invoering<br />
en/of toepassing van:<br />
a) de op de beste beschikbare techniek gebaseerde<br />
emissiebeheersingsmaatregelen; of<br />
b) de toepasselijke emissiegrenswaarden; of<br />
c) in geval van diffuse effecten, de beheersingsmaatregelen,<br />
met inbegrip van de beste milieupraktijken,<br />
indien van toepassing,<br />
die zijn vervat in:<br />
– Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september<br />
1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding<br />
van verontreiniging;<br />
– Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei<br />
1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;<br />
– Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december<br />
1991 inzake de bescherming van water tegen<br />
verontreiniging door nitraten uit agrarische<br />
bronnen;<br />
– de richtlijnen, vastgesteld overeenkomstig<br />
artikel 16 van deze richtlijn;<br />
– de in bijlage IX vermelde richtlijnen;<br />
– andere relevante communautaire wetgeving,<br />
uiterlijk twaalf jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn, tenzij in de desbetreffende<br />
wetgeving anders bepaald.<br />
3. Wanneer op grond van een kwaliteitsdoelstelling<br />
of kwaliteitsnorm, vastgesteld overeenkomstig<br />
deze richtlijn, de in bijlage IX genoemde richtlijnen<br />
of overeenkomstig andere communautaire<br />
wetgeving strengere voorwaarden vereist zijn dan<br />
die welke zouden voortvloeien uit de toepassing<br />
van lid 2, worden er dienovereenkomstig strengere<br />
emissiebeheersingsmaatregelen vastgesteld.<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Art. 11. Maatregelenprogramma<br />
1. Elke Lid-Staat draagt er zorg voor dat voor elk<br />
stroomgebiedsdistrict of voor het op zijn grondgebied<br />
gelegen deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict,<br />
een maatregelenprogramma<br />
wordt opgesteld waarin rekening is gehouden<br />
met de resultaten van de krachtens artikel 5 voorgeschreven<br />
analyses, teneinde de doelstellingen<br />
van artikel 4 te verwezenlijken. Deze maatregelenprogramma's<br />
kunnen verwijzen naar maatregelen<br />
die voortvloeien uit de nationale wetgeving<br />
en op geheel het grondgebied van een Lid-Staat<br />
betrekking hebben. Een Lid-Staat kan zo nodig<br />
maatregelen nemen die op alle stroomgebiedsdistricten<br />
en/of de op zijn grondgebied gelegen delen<br />
van internationale stroomgebiedsdistricten<br />
van toepassing zijn.<br />
2. Elk maatregelenprogramma omvat de in lid 3<br />
genoemde «basismaatregelen» en, waar nodig,<br />
«aanvullende maatregelen».<br />
3. «Basismaatregelen» zijn de minimumvereisten<br />
waaraan moet worden voldaan en omvatten:<br />
a) de maatregelen die voor de toepassing van de<br />
communautaire wetgeving voor de waterbescherming<br />
nodig zijn, met inbegrip van maatregelen<br />
die krachtens de in artikel 10 en deel A van<br />
bijlage VI genoemde wetgeving vereist zijn;<br />
b) maatregelen die voor de doeleinden van<br />
artikel 9 nodig worden geacht;<br />
c) maatregelen om duurzaam en efficiënt watergebruik<br />
te bevorderen teneinde te voorkomen dat<br />
de in artikel 4 genoemde doelstellingen niet worden<br />
bereikt;<br />
d) maatregelen om aan de voorschriften van<br />
artikel 7 te voldoen, met inbegrip van maatregelen<br />
om de waterkwaliteit veilig te stellen teneinde<br />
het niveau van de zuivering dat voor de productie<br />
van drinkwater is vereist, te verlagen;<br />
e) beheersingsmaatregelen van de onttrekking<br />
van zoet oppervlaktewater en grondwater en de<br />
opstuwing van zoet oppervlaktewater, met inbegrip<br />
van een register of registers van wateronttrekkingen<br />
en het vereiste van voorafgaande toestemming<br />
voor wateronttrekking en opstuwing. Deze<br />
beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst<br />
en zo nodig bijgesteld. De Lid-Staten kunnen<br />
onttrekkingen en opstuwingen die geen significant<br />
effect hebben op de watertoestand, van<br />
deze beheersingsmaatregelen vrijstellen;<br />
f) beheersingsmaatregelen, met inbegrip van een<br />
verplichte voorafgaande toestemming voor de<br />
kunstmatige aanvulling of vergroting van grondwaterlichamen.<br />
Het gebruikte water mag afkomstig<br />
zijn van al het oppervlakte- of grondwater,<br />
mits het gebruik van de bron niet verhindert dat<br />
de milieudoelstellingen voor de bron of het aangevulde<br />
of vergrote grondwaterlichaam worden<br />
bereikt. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld<br />
getoetst en zo nodig bijgesteld;<br />
g) voor lozingen door puntbronnen die verontreiniging<br />
kunnen veroorzaken, een vereiste inzake<br />
voorafgaande regulering, zoals een verbod op het<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 443
in het water brengen van verontreinigende stoffen,<br />
of een voorafgaande toestemming, of registratie<br />
op basis van algemeen bindende regels,<br />
waarin emissiebeheersingsmaatregelen worden<br />
voorgeschreven voor de betrokken verontreinigende<br />
stoffen, met inbegrip van beheersingsmaatregelen<br />
zoals bepaald in de artikelen 10 en 16.<br />
Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld<br />
getoetst en zo nodig bijgesteld;<br />
h) voor diffuse bronnen die verontreiniging kunnen<br />
veroorzaken, maatregelen ter preventie of beheersing<br />
van de introductie van verontreinigende<br />
stoffen. Beheersingsmaatregelen mogen de vorm<br />
aannemen van een vereiste inzake voorafgaande<br />
regulering, zoals een verbod op het in het water<br />
brengen van verontreinigende stoffen, een voorafgaande<br />
toestemming, of registratie op basis van<br />
algemeen bindende regels, indien de communautaire<br />
wetgeving niet reeds in een dergelijk<br />
voorschrift voorziet. Deze beheersingsmaatregelen<br />
worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld;<br />
i) voor andere significante negatieve effecten op<br />
de watertoestand die overeenkomstig artikel 5 en<br />
bijlage II geconstateerd zijn, met name maatregelen<br />
om ervoor te zorgen dat de hydromorfologische<br />
toestand van de waterlichamen verenigbaar<br />
is met het bereiken van de vereiste ecologische<br />
toestand of een goed ecologisch potentieel in het<br />
geval van waterlichamen die aangemerkt zijn als<br />
kunstmatig of sterk veranderd. Beheersingsmaatregelen<br />
voor deze doeleinden mogen de vorm<br />
aannemen van een vereiste inzake voorafgaande<br />
toestemming, of registratie op basis van algemeen<br />
bindende regels, indien de communautaire wetgeving<br />
niet reeds in een dergelijk voorschrift voorziet.<br />
Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld<br />
getoetst en zo nodig bijgesteld;<br />
j) een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende<br />
stoffen in het grondwater onder<br />
voorbehoud van de onderstaande bepalingen.<br />
De Lid-Staten mogen toestemming verlenen voor<br />
herinjectie in dezelfde watervoerende laag van<br />
voor geothermische doeleinden gebruikt water.<br />
Voorts mogen de Lid-Staten onder vermelding<br />
van de voorwaarden toestemming verlenen voor:<br />
– injectie van water dat stoffen bevat ingevolge<br />
exploratie- en winningsactiviteiten van koolwaterstoffen<br />
of mijnbouw, en injectie van water om<br />
technische redenen, in geologische formaties<br />
waaruit koolwaterstoffen of andere stoffen zijn gewonnen<br />
of in geologische formaties die van nature<br />
blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden.<br />
Dergelijke injecties mogen geen andere stoffen<br />
bevatten dan die welke het gevolg zijn van de<br />
hierboven genoemde activiteiten;<br />
– herinjectie van uit mijnen en steengroeven gepompt<br />
grondwater of met civieltechnische bouwof<br />
onderhoudswerkzaamheden geassocieerd<br />
grondwater;<br />
– injectie van aardgas of vloeibaar petroleumgas<br />
(LPG) voor opslag in geologische formaties die<br />
van nature blijvend ongeschikt zijn voor andere<br />
doeleinden;<br />
– injectie van aardgas of vloeibaar petroleumgas<br />
(LPG) voor opslag in andere geologische formaties<br />
indien het hoger belang van het waarborgen van<br />
de gasvoorziening zulks vereist en indien de injectie<br />
van dien aard is dat ieder onmiddellijk of toekomstig<br />
gevaar van verslechtering van de kwaliteit<br />
van ieder eventueel ontvangend grondwater<br />
wordt voorkomen;<br />
– civieltechnische en bouw- en constructiewerkzaamheden<br />
en soortgelijke werkzaamheden op of<br />
in de grond die in contact komen met grondwater.<br />
Voor deze doeleinden mogen de Lid-Staten bepalen<br />
dat deze werkzaamheden worden behandeld<br />
als was toestemming verleend, mits zij worden<br />
uitgevoerd in overeenstemming met algemeen<br />
bindende regels die de Lid-Staat voor zulke werkzaamheden<br />
heeft vastgesteld;<br />
– lozingen van kleine hoeveelheden stoffen voor<br />
wetenschappelijke doeleinden, met het oog op karakterisering,<br />
bescherming of herstel van waterlichamen,<br />
welke beperkt blijven tot de hoeveelheden<br />
die strikt noodzakelijk zijn voor de nagestreefde<br />
doeleinden;<br />
op voorwaarde dat die lozingen niet verhinderen<br />
dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde<br />
milieudoelstellingen worden bereikt;<br />
k) in overeenstemming met uit hoofde van<br />
artikel 16 te ondernemen actie, maatregelen ter<br />
bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren<br />
door de stoffen die worden genoemd in<br />
de ingevolge artikel 16, lid 2, overeengekomen<br />
lijst van prioritaire stoffen en ter progressieve vermindering<br />
van verontreiniging door andere stoffen,<br />
die anders de Lid-Staten zou verhinderen de<br />
doelstellingen voor oppervlaktewaterlichamen<br />
van artikel 4 te bereiken;<br />
l) maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van<br />
aanzienlijke lekkage van verontreinigende stoffen<br />
uit technische installaties en ter voorkoming of<br />
beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging,<br />
bijvoorbeeld ten gevolge van overstromingen,<br />
ook met behulp van systemen om<br />
dergelijke gebeurtenissen op te sporen of ervoor<br />
te waarschuwen, met inbegrip, ingeval van redelijkerwijs<br />
niet te voorziene ongevallen, van alle<br />
passende maatregelen om het risico voor de aquatische<br />
ecosystemen te beperken.<br />
4. «Aanvullende maatregelen» zijn de maatregelen<br />
die worden ontworpen en uitgevoerd in aanvulling<br />
op de basismaatregelen, teneinde de<br />
krachtens artikel 4 vastgestelde doelstellingen te<br />
bereiken. Bijlage VI, deel B, bevat een niet-limitatieve<br />
lijst van dergelijke maatregelen.<br />
De Lid-Staten kunnen met het oog op extra bescherming<br />
of verbetering van de onder deze richtlijn<br />
vallende wateren nog andere aanvullende<br />
maatregelen vaststellen, met inbegrip van maatregelen<br />
ter uitvoering van de relevante internationale<br />
overeenkomsten, bedoeld in artikel 1.<br />
5. Wanneer uit monitoringsgegevens of andere<br />
gegevens blijkt dat de doelstellingen uit hoofde<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
van artikel 4 voor een waterlichaam vermoedelijk<br />
niet worden bereikt, zorgen de Lid-Staten ervoor<br />
dat:<br />
– de oorzaken van het eventuele falen worden onderzocht;<br />
– de betrokken vergunningen en toestemmingen<br />
onderzocht en zo nodig herzien worden;<br />
– de monitoringsprogramma's getoetst en zo nodig<br />
bijgesteld worden;<br />
– eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen<br />
worden getroffen teneinde die doelstellingen<br />
te bereiken, waaronder indien nodig de vaststelling<br />
van strengere milieukwaliteitsnormen, overeenkomstig<br />
de procedures van bijlage V.<br />
Indien deze oorzaken het resultaat zijn van redelijkerwijs<br />
niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden<br />
die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken<br />
of overmacht, met name omvangrijke overstromingen<br />
of lange droogteperioden, kan de Lid-<br />
Staat bepalen dat aanvullende maatregelen niet<br />
haalbaar zijn, onder voorbehoud van artikel 4,<br />
lid 6.<br />
6. Ter uitvoering van de maatregelen uit hoofde<br />
van lid 3, ondernemen de Lid-Staten alle passende<br />
stappen opdat de verontreiniging van mariene<br />
wateren niet toeneemt. Onverminderd de bestaande<br />
wetgeving mag de toepassing van maatregelen<br />
uit hoofde van lid 3 in geen geval direct of<br />
indirect tot meer verontreiniging van oppervlaktewateren<br />
leiden. Dit voorschrift is niet van toepassing<br />
indien het tot meer verontreiniging van het<br />
milieu in zijn geheel zou leiden.<br />
7. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk<br />
negen jaar na de datum van inwerkingtreding van<br />
deze richtlijn vastgesteld en alle maatregelen dienen<br />
uiterlijk twaalf jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn operationeel te zijn.<br />
8. De maatregelenprogramma's worden uiterlijk<br />
15 jaar na de datum van inwerkingtreding van<br />
deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar getoetst<br />
en zo nodig bijgesteld. Nieuwe of herziene maatregelen<br />
die in het kader van een herzien programma<br />
worden genomen, dienen binnen drie jaar na<br />
de vaststelling operationeel te zijn.<br />
Art. 12. Problemen die niet op het niveau van<br />
de Lid-Staten kunnen worden geregeld<br />
1. Indien een Lid-Staat een probleem constateert<br />
dat voor zijn waterbeheer gevolgen heeft, maar<br />
niet door die Lid-Staat kan worden opgelost, kan<br />
hij dat probleem voorleggen aan de Commissie en<br />
eventuele andere betrokken Lid-Staten en daarbij<br />
aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.<br />
2. De Commissie reageert binnen zes maanden op<br />
een verslag of aanbevelingen van de Lid-Staten.<br />
Art. 13. Stroomgebiedsbeheersplannen<br />
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat voor elk volledig<br />
op hun grondgebied liggend stroomgebiedsdistrict<br />
een stroomgebiedsbeheersplan wordt opgesteld.<br />
444 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
2. Ingeval een internationaal stroomgebiedsdistrict<br />
volledig binnen de Gemeenschap ligt, zorgen<br />
de Lid-Staten ervoor dat er coördinatie plaatsvindt<br />
om tot een enkel internationaal stroomgebiedsbeheersplan<br />
te komen. Wordt er geen internationaal<br />
stroomgebiedsbeheersplan opgesteld, dan stellen<br />
de Lid-Staten ten minste voor de op hun respectieve<br />
grondgebieden liggende delen van het internationale<br />
stroomgebiedsdistrict stroomgebiedsbeheersplannen<br />
op om de doelstellingen van deze<br />
richtlijn te bereiken.<br />
3. Reikt een internationaal stroomgebiedsdistrict<br />
tot over de grenzen van de Gemeenschap, dan<br />
streven de Lid-Staten ernaar om één enkel stroomgebiedsbeheersplan<br />
op te stellen; als dat niet mogelijk<br />
blijkt, moet het plan ten minste het op het<br />
grondgebied van de betrokken Lid-Staat liggende<br />
deel van het internationale stroomgebiedsdistrict<br />
bestrijken.<br />
4. In het stroomgebiedsbeheersplan moet de in<br />
bijlage VII bedoelde informatie worden opgenomen.<br />
5. De stroomgebiedsbeheersplannen kunnen<br />
worden aangevuld met de opstelling van meer gedetailleerde<br />
programma's en beheersplannen per<br />
deelstroomgebied, sector, aangelegenheid of watertype,<br />
waarin specifieke aspecten van het waterbeheer<br />
aan de orde komen. De uitvoering van<br />
deze maatregelen ontslaat de Lid-Staten niet van<br />
hun verplichtingen uit hoofde van de rest van<br />
deze richtlijn.<br />
6. De stroomgebiedsbeheersplannen worden uiterlijk<br />
negen jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn gepubliceerd.<br />
7. De stroomgebiedsbeheersplannen worden uiterlijk<br />
15 jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn en vervolgens om de zes jaar getoetst<br />
en bijgesteld.<br />
Art. 14. Voorlichting en raadpleging van het<br />
publiek<br />
1. De Lid-Staten moedigen de actieve participatie<br />
van alle betrokken partijen bij de uitvoering van<br />
deze richtlijn aan, met name bij de opstelling, de<br />
herziening en de aanpassing van de stroomgebiedsbeheersplannen.<br />
De Lid-Staten zorgen ervoor<br />
dat voor elk stroomgebiedsdistrict de volgende<br />
documenten worden gepubliceerd en voor opmerkingen<br />
ter beschikking worden gesteld van<br />
het publiek, met inbegrip van de gebruikers:<br />
a) een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling<br />
van het plan, met inbegrip van de vermelding<br />
van de te nemen raadplegingsmaatregelen,<br />
minstens drie jaar vóór het begin van de periode<br />
waarop het plan betrekking heeft;<br />
b) een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerskwesties<br />
die zijn vastgesteld in het<br />
stroomgebied, minstens twee jaar vóór het begin<br />
van de periode waarop het plan betrekking heeft;<br />
c) kopieën van het ontwerp-stroomgebiedsbeheersplan,<br />
minstens één jaar vóór het begin van<br />
de periode waarop het plan betrekking heeft.<br />
Op verzoek wordt inzage gegeven in de bij de opstelling<br />
van het ontwerp-stroomgebiedsbeheersplan<br />
gebruikte achtergronddocumenten en -informatie.<br />
2. De Lid-Staten voorzien in perioden van ten minste<br />
zes maanden voor het maken van schriftelijke<br />
opmerkingen over die documenten, teneinde actieve<br />
betrokkenheid en raadpleging mogelijk te<br />
maken.<br />
3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing<br />
voor bijgewerkte stroomgebiedsbeheersplannen.<br />
Art. 15. Rapportering<br />
1. De Lid-Staten zenden de Commissie en eventuele<br />
andere betrokken Lid-Staten afschriften van<br />
de stroomgebiedsbeheersplannen en alle latere<br />
bijgestelde versies binnen drie maanden na publicatie<br />
daarvan toe:<br />
a) voor volledig op het grondgebied van een Lid-<br />
Staat liggende stroomgebiedsdistricten, alle<br />
stroomgebiedsbeheersplannen die het nationale<br />
grondgebied bestrijken en overeenkomstig<br />
artikel 13 zijn gepubliceerd;<br />
b) voor internationale stroomgebiedsdistricten,<br />
ten minste het deel van het stroomgebiedsbeheersplan<br />
dat het grondgebied van de Lid-Staat bestrijkt.<br />
2. De Lid-Staten leggen beknopte verslagen voor<br />
met betrekking tot:<br />
– de krachtens artikel 5 vereiste analyses; en<br />
– de krachtens artikel 8 ontworpen monitoringsprogramma's,<br />
die ten behoeve van het eerste stroomgebiedsbeheersplan<br />
zijn uitgevoerd binnen drie maanden<br />
na de voltooiing daarvan.<br />
3. Binnen drie jaar na de publicatie van elk<br />
stroomgebiedsbeheersplan of van elke bijstelling<br />
overeenkomstig artikel 13 leggen de Lid-Staten<br />
een tussentijds verslag voor over de vooruitgang<br />
in de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma.<br />
Art. 16. Strategieën ter bestrijding van waterverontreiniging<br />
1. Het Europees Parlement en de Raad stellen specifieke<br />
maatregelen vast ter bestrijding van de waterverontreiniging<br />
door afzonderlijke verontreinigende<br />
stoffen of groepen verontreinigende stoffen<br />
die een significant risico voor of via het aquatische<br />
milieu betekenen, met inbegrip van dergelijke risico's<br />
voor water dat voor de drinkwaterwinning<br />
wordt gebruikt. Voor die verontreinigende stoffen<br />
zijn de maatregelen gericht op progressieve vermindering,<br />
en voor prioritaire gevaarlijke stoffen<br />
zoals omschreven in artikel 2, punt 30, op stopzetting<br />
of geleidelijke beëindiging van lozingen,<br />
emissies en verliezen. Deze maatregelen worden<br />
vastgesteld op basis van de voorstellen die de<br />
Commissie volgens de in het Verdrag vastgelegde<br />
procedures indient.<br />
2. De Commissie dient een voorstel in voor een<br />
lijst van prioritaire stoffen, die geselecteerd wor-<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
den uit die stoffen welke een significant risico voor<br />
of via het aquatische milieu betekenen. De prioriteit<br />
van stoffen wordt bepaald op basis van het risico<br />
voor of via het aquatische milieu dat wordt<br />
bepaald door:<br />
a) een risicobeoordeling krachtens Verordening<br />
(EEG) nr. 793/93 van de Raad, Richtlijn<br />
91/414/EEG van de Raad en Richtlijn 98/8/EG, of<br />
b) een gerichte op risico gebaseerde beoordeling<br />
(volgens de methode van Verordening (EEG)<br />
nr. 793/93) die uitsluitend op aquatische ecotoxiciteit<br />
en toxiciteit voor de mens via het aquatische<br />
milieu is gericht.<br />
Indien nodig om aan het in lid 4 bepaalde tijdschema<br />
te voldoen, geschiedt de aanwijzing van<br />
stoffen die prioriteit krijgen om actie te ondernemen,<br />
op basis van het risico voor of via het aquatische<br />
milieu, dat wordt bepaald met een vereenvoudigde,<br />
op wetenschappelijke grondslagen berustende<br />
risicobeoordelingsprocedure waarbij<br />
met name rekening wordt gehouden met:<br />
– gegevens over het intrinsieke gevaar van de betrokken<br />
stof, met name de aquatische ecotoxiciteit<br />
en de toxiciteit voor de mens door blootstelling via<br />
het aquatische milieu, en<br />
– aanwijzingen verkregen uit de monitoring van<br />
wijdverbreide milieuverontreiniging, en<br />
– andere aangetoonde factoren die op de mogelijkheid<br />
van wijdverbreide milieuverontreiniging<br />
wijzen, bijvoorbeeld de omvang van productie of<br />
gebruik van de betrokken stof en de gebruikspatronen.<br />
3. Het Commissievoorstel noemt ook de prioritaire<br />
gevaarlijke stoffen. Daarbij houdt de Commissie<br />
rekening met de selectie van stoffen die tot bezorgdheid<br />
aanleiding geven in de desbetreffende<br />
communautaire wetgeving inzake gevaarlijke<br />
stoffen of in de relevante internationale overeenkomsten.<br />
4. De Commissie toetst de vastgestelde lijst van<br />
prioritaire stoffen uiterlijk vier jaar na de datum<br />
van inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens<br />
ten minste om de vier jaar en dient zo nodig<br />
voorstellen in.<br />
5. Bij het opstellen van haar voorstel houdt de<br />
Commissie rekening met aanbevelingen van het<br />
Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de<br />
ecotoxiciteit en het milieu, de Lid-Staten, het Europees<br />
Parlement, het Europees Milieuagentschap,<br />
communautaire onderzoeksprogramma's, internationale<br />
organisaties waarbij de Gemeenschap is<br />
aangesloten, Europese bedrijfsorganisaties, waaronder<br />
organisaties die de kleine en middelgrote<br />
ondernemingen vertegenwoordigen, Europese<br />
milieuorganisaties en andere relevante informatie<br />
die onder haar aandacht komt.<br />
6. Voor de prioritaire stoffen dient de Commissie<br />
voorstellen voor beheersingsmaatregelen in met<br />
het oog op:<br />
– de progressieve vermindering van lozingen,<br />
emissies en verliezen van de betrokken stoffen; en<br />
in het bijzonder<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 445
– de stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen,<br />
emissies en verliezen van de in overeenstemming<br />
met lid 3 vastgestelde stoffen, met inbegrip<br />
van een geschikt tijdschema hiervoor. Het<br />
tijdschema gaat niet verder dan 20 jaar na de vaststelling<br />
van deze voorstellen door het Europees<br />
Parlement en de Raad in overeenstemming met<br />
dit artikel.<br />
Daarbij geeft zij voor zowel puntbronnen als diffuse<br />
bronnen aan welk niveau en welke combinatie<br />
van product- en procesbeheersingsmaatregelen<br />
uit het oogpunt van kosteneffectiviteit en evenredigheid<br />
geschikt zijn en houdt zij rekening met<br />
uniforme communautaire emissiegrenswaarden<br />
voor procesbeheersingsmaatregelen. Zo nodig<br />
kunnen procesbeheersingsmaatregelen op communautair<br />
niveau per sector worden vastgesteld.<br />
Houden productbeheersingsmaatregelen een<br />
toetsing in van de toepasselijke toestemmingen<br />
die zijn afgegeven ingevolge Richtlijn<br />
91/414/EEG en Richtlijn 98/8/EG, dan geschiedt<br />
die toetsing volgens de bepalingen van die richtlijnen.<br />
Elk voorstel voor beheersingsmaatregelen<br />
bevat regelingen voor de toetsing en de bijwerking,<br />
alsmede de beoordeling van de doelmatigheid<br />
van die maatregelen.<br />
7. De Commissie dient voorstellen in voor kwaliteitsnormen<br />
voor de concentraties van de prioritaire<br />
stoffen in oppervlaktewater, sedimenten of<br />
biota.<br />
8. Uiterlijk twee jaar na de plaatsing van de betrokken<br />
stof op de lijst van prioritaire stoffen dient<br />
de Commissie, in overeenstemming met de<br />
leden 6 en 7, voorstellen in die ten minste betrekking<br />
hebben op emissiebeheersingsmaatregelen<br />
voor puntbronnen en milieukwaliteitsnormen. Is<br />
er voor stoffen van de eerste lijst van prioritaire<br />
stoffen zes jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn op het niveau van de Gemeenschap<br />
geen akkoord bereikt, dan stellen de Lid-<br />
Staten milieukwaliteitsnormen voor die stoffen<br />
vast voor alle oppervlaktewateren die door lozingen<br />
van die stoffen worden beïnvloed, alsmede<br />
beheersingsmaatregelen voor de belangrijkste<br />
bronnen van die lozingen, onder andere op basis<br />
van een beoordeling van alle technische verminderingsopties.<br />
Voor stoffen die later op de lijst van<br />
prioritaire stoffen worden geplaatst, nemen de<br />
Lid-Staten bij gebreke van een akkoord op Gemeenschapsniveau<br />
zulke maatregelen vijf jaar na<br />
de datum van plaatsing op de lijst.<br />
9. De Commissie kan strategieën uitwerken ter bestrijding<br />
van waterverontreiniging door gelijk<br />
welke andere verontreinigende stoffen of groepen<br />
van verontreinigende stoffen, met inbegrip van<br />
verontreiniging ten gevolge van ongevallen.<br />
10. Bij het opstellen van voorstellen uit hoofde<br />
van de leden 6 en 7 toetst de Commissie ook alle<br />
in bijlage IX genoemde richtlijnen. Vóór de in lid 8<br />
bedoelde datum stelt zij een herziening voor van<br />
de in bijlage IX bedoelde beheersingsmaatregelen<br />
voor alle stoffen op de lijst van prioritaire stoffen,<br />
alsmede passende maatregelen, waaronder de<br />
eventuele intrekking van de beheersingsmaatre-<br />
gelen overeenkomstig bijlage IX voor alle andere<br />
stoffen.<br />
Alle beheersingsmaatregelen overeenkomstig<br />
bijlage IX waarvoor een herziening wordt voorgesteld,<br />
worden bij de inwerkingtreding van die herziening<br />
ingetrokken.<br />
11. De door de Commissie voorgestelde lijst van<br />
prioritaire stoffen, bedoeld in de leden 2 en 3,<br />
wordt na vaststelling door het Europees Parlement<br />
en de Raad als bijlage X aan deze richtlijn<br />
gehecht. De herziening zoals bedoeld in lid 4 geschiedt<br />
volgens dezelfde procedure.<br />
Art. 17. Strategieën ter voorkoming en beheersing<br />
van grondwaterverontreiniging<br />
1. Het Europees Parlement en de Raad stellen specifieke<br />
maatregelen vast ter voorkoming en beheersing<br />
van grondwaterverontreiniging. Die<br />
maatregelen zijn gericht op het bereiken van een<br />
goede chemische toestand van het grondwater in<br />
overeenstemming met artikel 4, lid 1, onder b), en<br />
zij worden vastgesteld op basis van door de Commissie<br />
binnen twee jaar na de inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn ingediende voorstellen, in overeenstemming<br />
met de in het Verdrag vastgelegde<br />
procedures.<br />
2. Bij het voorstellen van de maatregelen houdt de<br />
Commissie rekening met de analyse die wordt uitgevoerd<br />
overeenkomstig artikel 5 en bijlage II. Die<br />
maatregelen worden eerder voorgesteld indien<br />
gegevens beschikbaar zijn, en ze omvatten:<br />
a) criteria voor de beoordeling van de goede chemische<br />
toestand van grondwater, in overeenstemming<br />
met bijlage II, punt 2.2, en bijlage V,<br />
punten 2.3.2 en 2.4.5;<br />
b) criteria voor het vaststellen van een significante<br />
en aanhoudende stijgende tendens en voor het<br />
bepalen van de beginpunten voor omkeringen in<br />
tendensen die gebruikt moeten worden in overeenstemming<br />
met bijlage V, punt 2.4.4.<br />
3. De maatregelen die uit de toepassing van lid 1<br />
voortvloeien, worden opgenomen in de krachtens<br />
artikel 11 vereiste maatregelenprogramma's.<br />
4. Bij gebreke van krachtens lid 2 vastgestelde criteria<br />
op Gemeenschapsniveau stellen de Lid-Staten<br />
geschikte criteria vast uiterlijk vijf jaar na de<br />
datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.<br />
5. Bij gebreke van krachtens lid 4 op nationaal niveau<br />
vastgestelde criteria, geldt voor de ombuiging<br />
van de stijgende tendens als beginpunt een<br />
maximum van 75 % van het niveau van de in de<br />
bestaande communautaire wetgeving vastgestelde<br />
kwaliteitsnormen voor grondwater.<br />
Art. 18. Rapportage door de Commissie<br />
1. De Commissie publiceert uiterlijk twaalf jaar na<br />
de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn<br />
en vervolgens om de zes jaar een verslag over de<br />
uitvoering van deze richtlijn en legt dit voor aan<br />
het Europees Parlement en de Raad.<br />
2. Het verslag bevat het volgende:<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
a) een beoordeling van de bij de uitvoering van de<br />
richtlijn geboekte vooruitgang;<br />
b) een met het Europees Milieuagentschap gecoördineerde<br />
beoordeling van de oppervlaktewatertoestand<br />
en de grondwatertoestand in de Gemeenschap;<br />
c) een onderzoek van de overeenkomstig<br />
artikel 15 ingediende stroomgebiedsbeheersplannen,<br />
met inbegrip van suggesties ter verbetering<br />
van toekomstige plannen;<br />
d) een samenvatting van de reacties op de verslagen<br />
of aanbevelingen van de Lid-Staten aan de<br />
Commissie overeenkomstig artikel 12;<br />
e) een samenvatting van overeenkomstig<br />
artikel 16 ontwikkelde voorstellen, beheersingsmaatregelen<br />
en strategieën;<br />
f) een samenvatting van de antwoorden op de opmerkingen<br />
van het Europees Parlement en de<br />
Raad over vorige uitvoeringsverslagen.<br />
3. De Commissie publiceert tevens een verslag<br />
over de bij de uitvoering geboekte vooruitgang,<br />
dat gebaseerd is op de door de Lid-Staten overeenkomstig<br />
artikel 15, lid 2, ingediende beknopte verslagen,<br />
en legt dit voor aan het Europees Parlement<br />
en de Lid-Staten, zulks uiterlijk twee jaar na<br />
de in de artikelen 5 en 8 bedoelde data.<br />
4. Binnen drie jaar na de publicatie van elk verslag<br />
uit hoofde van lid 1 publiceert de Commissie een<br />
tussentijds verslag dat de bij de uitvoering geboekte<br />
vooruitgang beschrijft op basis van de in<br />
artikel 15, lid 3, bedoelde tussentijdse verslagen<br />
van de Lid-Staten. Dit verslag wordt voorgelegd<br />
aan het Europees Parlement en de Raad.<br />
5. De Commissie roept, wanneer zulks noodzakelijk<br />
is in het licht van de rapportagecyclus, een<br />
conferentie bijeen van de bij het communautaire<br />
waterbeleid betrokken partijen van alle Lid-Staten,<br />
waar deze opmerkingen kunnen maken over<br />
de uitvoeringsverslagen van de Commissie en ervaringen<br />
kunnen uitwisselen.<br />
Tot de deelnemers moeten behoren vertegenwoordigers<br />
van de bevoegde autoriteiten, het Europees<br />
Parlement, non-gouvernementele organisaties,<br />
de sociale en economische partners, consumentenorganisaties,<br />
academici en andere deskundigen.<br />
Art. 19. Plannen voor toekomstige maatregelen<br />
van de Gemeenschap<br />
1. De Commissie dient eens per jaar ter informatie<br />
bij het comité van artikel 21 een indicatief plan in<br />
van de maatregelen met gevolgen voor de waterwetgeving<br />
die zij voornemens is in de naaste toekomst<br />
in te dienen, met inbegrip van maatregelen<br />
die hun oorsprong vinden in de overeenkomstig<br />
artikel 16 ontwikkelde voorstellen, beheersingsmaatregelen<br />
en strategieën. De Commissie dient<br />
uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn voor het eerst een dergelijk<br />
verslag in.<br />
446 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
2. De Commissie toetst deze richtlijn uiterlijk<br />
19 jaar na de datum van inwerkingtreding ervan<br />
en stelt zo nodig wijzigingen voor.<br />
Art. 20. Technische aanpassingen van de<br />
richtlijn<br />
1. De bijlagen I en III, alsmede punt 1.3.6 van<br />
bijlage V, kunnen volgens de procedure van<br />
artikel 21 aan de wetenschappelijke en technische<br />
vooruitgang worden aangepast, met inachtneming<br />
van de termijnen voor toetsing en bijstelling<br />
van de stroomgebiedsbeheersplannen, zoals<br />
vermeld in artikel 13. Waar nodig kan de Commissie<br />
volgens de procedure van artikel 21 richtsnoeren<br />
vaststellen voor de toepassing van de<br />
bijlagen II en V.<br />
2. Ten behoeve van de transmissie en de verwerking<br />
van gegevens, met inbegrip van statistische<br />
en cartografische gegevens, kunnen voor de doeleinden<br />
van lid 1 technische opmaakvoorschriften<br />
worden vastgesteld volgens de procedure van<br />
artikel 21.<br />
Art. 21. Regelgevend comité<br />
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité<br />
(hierna «het comité» genoemd).<br />
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de<br />
artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing,<br />
met inachtneming van het bepaalde in<br />
artikel 8 van dat besluit.<br />
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde<br />
periode wordt vastgesteld op drie maanden.<br />
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.<br />
Art. 22. Intrekkingen en overgangsbepalingen<br />
1. De volgende communautaire wetgeving wordt<br />
zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van<br />
deze richtlijn ingetrokken:<br />
– Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni<br />
1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater<br />
dat is bestemd voor productie van<br />
drinkwater in de Lid-Staten,<br />
– Beschikking 77/795/EEG van de Raad van<br />
12 december 1977 tot instelling van een gemeenschappelijke<br />
procedure voor de uitwisseling van<br />
informatie over de kwaliteit van zoet oppervlaktewater<br />
in de Gemeenschap,<br />
– Richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober<br />
1979 betreffende de meetmethodes en de frequentie<br />
van de bemonstering en de analyse van<br />
het oppervlaktewater dat is bestemd voor de productie<br />
van drinkwater in de Lid-Staten.<br />
2. De volgende communautaire wetgeving wordt<br />
13 jaar na de datum van inwerkingtreding van<br />
deze richtlijn ingetrokken:<br />
– Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli<br />
1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat<br />
bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt<br />
te zijn voor het leven van vissen,<br />
– Richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober<br />
1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater,<br />
– Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december<br />
1979 betreffende de bescherming van het<br />
grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt<br />
door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen,<br />
– Richtlijn 76/464/EEG, met uitzondering van<br />
artikel 6, dat bij de inwerkingtreding van deze<br />
richtlijn wordt ingetrokken.<br />
3. Voor Richtlijn 76/464/EEG gelden de volgende<br />
overgangsbepalingen:<br />
a) de overeenkomstig artikel 16 van deze richtlijn<br />
vastgestelde lijst van prioritaire stoffen vervangt<br />
de lijst van de als prioritair aangemerkte stoffen in<br />
de mededeling van de Commissie aan de Raad<br />
van 22 juni 1982;<br />
b) voor de toepassing van artikel 7 van Richtlijn<br />
76/464/EEG kunnen de Lid-Staten de beginselen<br />
van deze richtlijn toepassen voor de aanwijzing<br />
van verontreinigingsproblemen en de stoffen<br />
waardoor die veroorzaakt worden, de vaststelling<br />
van kwaliteitsnormen en het vaststellen van maatregelen.<br />
4. De milieudoelstellingen van artikel 4 en de milieukwaliteitsnormen,<br />
vastgesteld in bijlage IX en<br />
overeenkomstig artikel 16, lid 7, dan wel door de<br />
Lid-Staten vastgesteld overeenkomstig bijlage V<br />
voor stoffen die niet op de lijst van prioritaire stoffen<br />
voorkomen of overeenkomstig artikel 16,<br />
lid 8, voor prioritaire stoffen waarvoor nog geen<br />
communautaire normen gelden, worden voor de<br />
toepassing van artikel 2, punt 7, en artikel 10 van<br />
Richtlijn 96/61/EG als milieukwaliteitsnormen<br />
beschouwd.<br />
5. Indien een stof op de overeenkomstig artikel 16<br />
vastgestelde lijst van prioritaire stoffen niet in<br />
bijlage VIII van deze richtlijn noch in bijlage III<br />
van Richtlijn 96/61/EG voorkomt, wordt hij daaraan<br />
toegevoegd.<br />
6. Voor oppervlaktewaterlichamen moeten de milieudoelstellingen<br />
van het eerste stroomgebiedsbeheersplan<br />
uit hoofde van deze richtlijn ten minste<br />
leiden tot kwaliteitsnormen die minstens even<br />
streng zijn als die welke vereist zijn om uitvoering<br />
te geven aan Richtlijn 76/464/EEG.<br />
Art. 23. Sancties<br />
De Lid-Staten stellen sancties op overtredingen<br />
van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde<br />
nationale bepalingen vast. De aldus vastgestelde<br />
sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend<br />
te zijn.<br />
Art. 24. Uitvoering<br />
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen in werking treden<br />
om uiterlijk op 22 december 2003 aan deze richtlijn<br />
te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan<br />
onverwijld in kennis.<br />
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen,<br />
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële<br />
bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwe-<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
zen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld<br />
door de Lid-Staten.<br />
2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van<br />
de belangrijke bepalingen van intern recht mede<br />
die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied<br />
vaststellen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten<br />
daarvan in kennis.<br />
Art. 25. Inwerkingtreding<br />
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van<br />
haar bekendmaking in het Publicatieblad van de<br />
Europese Gemeenschappen.<br />
Art. 26. Adressaten<br />
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.<br />
BIJLAGE I<br />
Verplichte informatie voor de lijst van<br />
bevoegde autoriteiten<br />
Zoals voorgeschreven in artikel 3, lid 8, verstrekken de<br />
Lid-Staten de volgende informatie over alle bevoegde<br />
autoriteiten van elk van hun stroomgebiedsdistricten en<br />
het deel van elk internationaal stroomgebiedsdistrict dat<br />
op hun grondgebied ligt.<br />
i) Naam en adres van de bevoegde autoriteit: De officiële<br />
naam en het adres van de overeenkomstig artikel 3,<br />
lid 2, aangewezen autoriteit.<br />
ii) Geografisch gebied van het stroomgebiedsdistrict: De<br />
namen van de hoofdrivieren in het stroomgebiedsdistrict,<br />
samen met een nauwkeurige beschrijving van de<br />
grenzen van dat district. Deze informatie moet zoveel<br />
mogelijk geschikt zijn voor invoering in een geografische<br />
informatiesysteem (GIS) en/of het geografisch informatiesysteem<br />
van de Commissie (GISCO).<br />
iii) Juridische status van de bevoegde autoriteit: Een beschrijving<br />
van de juridische status van de bevoegde autoriteit<br />
en, voorzover van toepassing, een samenvatting<br />
of kopie van haar statuten, oprichtingsakte of een gelijkwaardig<br />
juridisch document.<br />
iv) Verantwoordelijkheden: Een beschrijving van de juridische<br />
en administratieve verantwoordelijkheden van<br />
elke bevoegde autoriteit en haar rol in elk van de stroomgebiedsdistricten.<br />
v) Lidmaatschap: Wanneer de bevoegde autoriteit optreedt<br />
als coördinerend lichaam voor andere bevoegde<br />
autoriteiten, moet een lijst van die lichamen worden verstrekt,<br />
samen met een samenvatting van de institutionele<br />
betrekkingen die zijn aangegaan met het oog op de<br />
coördinatie.<br />
vi) Internationale betrekkingen: Wanneer een stroomgebiedsdistrict<br />
op het grondgebied van meer dan één Lid-<br />
Staat ligt, of mede grondgebied van niet-Lid-Staten omvat,<br />
moet een samenvatting worden gegeven van de institutionele<br />
betrekkingen die zijn aangegaan met het<br />
oog op de coördinatie.<br />
BIJLAGE II<br />
1. OPPERVLAKTEWATEREN<br />
1.1. Karakterisering van typen<br />
oppervlaktewaterlichamen<br />
De Lid-Staten stellen de ligging en de grenzen van de oppervlaktewaterlichamen<br />
vast en maken een eerste ka-<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 447
akterisering van alle dergelijke lichamen overeenkomstig<br />
de hiernavolgende methodiek. De Lid-Staten kunnen<br />
oppervlaktewaterlichamen ten behoeve van die eerste<br />
karakterisering groeperen:<br />
i) De oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebiedsdistrict<br />
worden ingedeeld in een van de oppervlaktewatercategorieën<br />
– rivieren, meren, overgangswateren,<br />
kustwateren – of aangemerkt als kunstmatig dan<br />
wel als sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam.<br />
ii) Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de relevante<br />
oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict<br />
onderscheiden in typen. Het gaat hierbij om de<br />
typen die worden bepaald gebruikmakend van ofwel<br />
systeem A ofwel systeem B bepaald in punt 1.2.<br />
iii) Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen<br />
binnen het stroomgebiedsdistrict<br />
eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische<br />
gebieden die in punt 1.2 zijn onderscheiden en op<br />
de desbetreffende kaart in bijlage XI zijn aangegeven.<br />
De waterlichamen in iedere ecoregio worden vervolgens<br />
onderscheiden in typen oppervlaktewaterlichamen volgens<br />
de descriptoren in de tabellen van systeem A.<br />
iv) Indien systeem B wordt gebruikt, moeten de Lid-Staten<br />
een minstens even sterke mate van differentiatie bereiken<br />
als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen<br />
in het stroomgebiedsdistrict worden<br />
onderscheiden in typen met behulp van de waarden<br />
voor de verplichte descriptoren en die facultatieve descriptoren,<br />
of combinaties van descriptoren, welke nodig<br />
zijn voor een betrouwbare afleiding van de voor dat type<br />
specifieke biologische referentieomstandigheden.<br />
v) Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen<br />
worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren<br />
voor de oppervlaktewatercategorie die het<br />
meest lijkt op het betrokken sterk veranderde of kunstmatige<br />
waterlichaam.<br />
vi) De Lid-Staten leggen de Commissie een kaart of kaarten<br />
voor (in een GIS-formaat) van de geografische ligging<br />
van de typen voor met de uit hoofde van systeem A<br />
vereiste differentiatiegraad.<br />
1.2. Ecoregio's en typen<br />
oppervlaktewaterlichamen<br />
1.2.1. Rivieren<br />
Systeem A<br />
Vaste typering Descriptoren<br />
Ecoregio Ecoregio's op kaart A in bijlage XI<br />
Type Hoogte<br />
Hoogland: > 800 m<br />
Heuvelland: 200 tot 800 m<br />
Laagland: < 200 m<br />
Grootte op basis van het stroomgebied<br />
Klein: 10-100 km2 Middelgroot: > 100 tot 1.000 km2 Groot: > 1.000 tot 10.000 km 2<br />
Zeer groot: > 10.000 km2 Geologie<br />
Kalkhoudend<br />
Kiezelhoudend<br />
Organisch<br />
Alternatieve<br />
karakterisering<br />
Systeem B<br />
Fysische en chemische factoren<br />
die bepalend zijn voor de<br />
kenmerken van de rivier of een<br />
deel ervan en dientengevolge<br />
voor structuur en samenstelling<br />
van de biologische populatie<br />
Verplichte factoren Hoogte<br />
Breedtegraad<br />
Lengtegraad<br />
Geologie<br />
Grootte<br />
Facultatieve factoren Afstand van de bron van de rivier<br />
Stromingsenergie (functie van<br />
stroming en verval)<br />
Gemiddelde waterbreedte<br />
Gemiddelde waterdiepte<br />
Gemiddeld waterverval<br />
Vorm en profiel van de hoofdrivierbedding<br />
Rivierdebiet-(stromings-) categorie<br />
Vorm van het dal<br />
Transport van vaste stoffen<br />
Zuurneutraliserend vermogen<br />
Gemiddelde samenstelling van<br />
het substraat<br />
Chloride<br />
Bereik van de luchttemperatuur<br />
Gemiddelde luchttemperatuur<br />
Neerslag<br />
1.2.2. Meren<br />
Systeem A<br />
Vaste typering Descriptoren<br />
Ecoregio Ecoregio's op kaart A in bijlage XI<br />
Type Hoogte<br />
Hoogland: > 800 m<br />
Heuvelland: 200 tot 800 m<br />
Laagland: < 200 m<br />
Diepte op basis van het stroomgebied<br />
< 3 m<br />
3 tot 15 m<br />
>15 m<br />
Grootte op basis van oppervlakte<br />
0,5 tot 1 km2 1 tot 10 km 2<br />
10 tot 100 km2 >100km2 Geologie<br />
Kalkhoudend<br />
Kiezelhoudend<br />
Organisch<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Alternatieve<br />
karakterisering<br />
Systeem B<br />
Verplichte factoren Hoogte<br />
Breedtegraad<br />
Lengtegraad<br />
Diepte<br />
Geologie<br />
Grootte<br />
Fysische en chemische factoren<br />
die bepalend zijn voor de<br />
kenmerken van het meer en<br />
dientengevolge voor structuur<br />
en samenstelling van de<br />
biologische populatie<br />
Facultatieve factoren<br />
Gemiddelde waterdiepte<br />
Vorm van het meer<br />
Verblijftijd<br />
Gemiddelde luchttemperatuur<br />
Bereik van de luchttemperatuur<br />
Mengkarakteristieken (bv. monomictisch)<br />
Zuurneutraliserend vermogen<br />
Achtergrondtoestand van de<br />
nutriënten<br />
Gemiddelde samenstelling van<br />
het substraat<br />
Fluctuatie van het waterniveau<br />
1.2.3. Overgangswateren<br />
Systeem A<br />
Vaste typering Descriptoren<br />
Ecoregio De volgende gebieden, zoals aangegeven<br />
op kaart B in bijlage XI:<br />
Oostzee<br />
Barentszzee<br />
Noorse Zee<br />
Noordzee<br />
Noord-Atlantische Oceaan<br />
Middellandse Zee<br />
Type Op basis van het jaargemiddelde van<br />
het zoutgehalte<br />
4 m: groot getijverschil<br />
448 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Alternatieve<br />
karakterisering<br />
Systeem B<br />
Fysische en chemische<br />
factoren die bepalend zijn<br />
voor de kenmerken van het<br />
overgangswater en<br />
dientengevolge voor<br />
structuur en samenstelling<br />
van de biologische populatie<br />
Verplichte factoren Breedte<br />
Lengte<br />
Getijverschil<br />
Zoutgehalte<br />
Facultatieve factoren Diepte<br />
Stroomsnelheid<br />
Golfslag<br />
Verblijftijd<br />
Gemiddelde watertemperatuur<br />
Mengkarakteristieken<br />
Turbiditeit<br />
Gemiddelde samenstelling<br />
van het substraat<br />
Vorm<br />
Bereik van de watertemperatuur<br />
1.2.4. Kustwateren<br />
Systeem A<br />
Vaste typering Descriptoren<br />
Ecoregio De volgende gebieden, zoals aangegeven<br />
op kaart B in bijlage XI:<br />
Oostzee<br />
Barentszzee<br />
Noorse Zee<br />
Noordzee<br />
Noord-Atlantische Oceaan<br />
Middellandse Zee<br />
Type Op basis van het jaargemiddelde van<br />
het zoutgehalte<br />
200 m<br />
Alternatieve<br />
karakterisering<br />
Systeem B<br />
Verplichte factoren Breedtegraad<br />
Lengtegraad<br />
Getijverschil<br />
Zoutgehalte<br />
Fysische en chemische factoren<br />
die bepalend zijn voor de<br />
kenmerken van het kustwater<br />
en dientengevolge voor<br />
structuur en samenstelling van<br />
de biologische gemeenschap<br />
Alternatieve<br />
karakterisering<br />
Fysische en chemische factoren<br />
die bepalend zijn voor de<br />
kenmerken van het kustwater<br />
en dientengevolge voor<br />
structuur en samenstelling van<br />
de biologische gemeenschap<br />
Facultatieve factoren Stroomsnelheid<br />
Golfslag<br />
Gemiddelde watertemperatuur<br />
Mengkarakteristieken<br />
Turbiditeit<br />
Verblijftijd (van omsloten inhammen)<br />
Gemiddelde samenstelling van<br />
het substraat<br />
Bereik van de watertemperatuur<br />
1.3. Vaststellen van typespecifieke<br />
referentieomstandigheden voor typen<br />
oppervlaktewaterlichamen<br />
i) Voor elk overeenkomstig punt 1.1 gekarakteriseerde<br />
type oppervlaktewaterlichaam worden typespecifieke<br />
hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden<br />
bepaald die staan voor de waarden van de in<br />
punt 1.1 van bijlage V genoemde hydromorfologische<br />
en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor<br />
dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer<br />
goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke<br />
tabel in punt 1.2 van bijlage V. Verder worden<br />
typespecifieke biologische referentieomstandigheden<br />
bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1<br />
van bijlage V genoemde biologische kwaliteitselementen<br />
voor dat type oppervlaktewaterlichaam bij een zeer<br />
goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke<br />
tabel in punt 1.2 in bijlage V.<br />
ii) Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures<br />
op sterk veranderde of kunstmatige oppervlaktewaterlichamen<br />
worden verwijzingen naar zeer goede<br />
ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het<br />
maximale ecologische potentieel zoals omschreven in<br />
de tabel in punt 1.2.5 van bijlage V. De waarden voor het<br />
maximale ecologische potentieel voor een waterlichaam<br />
worden om de zes jaar getoetst.<br />
iii) Typespecifieke omstandigheden zoals bedoeld in i)<br />
en ii), en typespecifieke biologische referentieomstandigheden<br />
kunnen ruimtelijk of op modellen gebaseerd<br />
zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden<br />
te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om<br />
die methoden te gebruiken, kunnen Lid-Staten voor het<br />
bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van<br />
deskundigen inwinnen. Voor het bepalen van een zeer<br />
goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties<br />
van specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met<br />
de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat<br />
de typespecifieke omstandigheden moeten worden bepaald.<br />
iv) Voor op ruimte gebaseerde typespecifieke biologische<br />
referentieomstandigheden vormen de Lid-Staten<br />
voor elk type oppervlaktewaterlichaam een referentienet.<br />
Het net bevat een voldoende aantal locaties met een<br />
zeer goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad<br />
van de waarden voor de referentieomstandigheden<br />
kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit<br />
van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat<br />
type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een<br />
zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt v<br />
toe te passen modelleringstechnieken.<br />
v) Op modellen gebaseerde typespecifieke biologische<br />
referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met<br />
voorspellingsmodellen of terugrekenmethoden. Bij die<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
methoden worden historische, paleologische en andere<br />
beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad<br />
van de waarden voor de referentieomstandigheden<br />
moet voldoende hoog zijn opdat de aldus afgeleide<br />
omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam<br />
zijn.<br />
vi) Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type<br />
oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbare<br />
typespecifieke referentieomstandigheden vast te<br />
stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element<br />
hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoenschommelingen,<br />
behoeft dat element niet te worden opgenomen in<br />
de beoordeling van de ecologische toestand voor dat<br />
type oppervlaktewater. In dat geval motiveren de Lid-<br />
Staten die uitsluiting in het stroomgebiedsbeheersplan.<br />
1.4. Beoordeling van de belasting van wateren<br />
De Lid-Staten verzamelen informatie over soort en omvang<br />
van de significante antropogene belastingen waaraan<br />
oppervlaktewaterlichamen in elk stroomgebiedsdistrict<br />
onderhevig kunnen zijn, en houden die informatie<br />
bij. Het betreft met name:<br />
schatting en identificatie van significante verontreiniging<br />
uit puntbronnen, met name door in bijlage VIII bedoelde<br />
stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële,<br />
agrarische en andere installaties en activiteiten, onder<br />
meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens:<br />
i) de artikelen 15 en 17 van Richtlijn 91/271/EEG,<br />
ii) de artikelen 9 en 15 van Richtlijn 96/61/EG van de<br />
Raad, en, voor de doeleinden van het eerste stroomgebiedsbeheersplan,<br />
iii) artikel 11 van Richtlijn 76/464/EEG, en<br />
iv) Richtlijn 75/440/EEG, Richtlijn 76/160/EEG van de<br />
Raad, Richtlijn 78/659/EEG en Richtlijn 79/923/EEG<br />
van de Raad;<br />
schatting en identificatie van significante verontreiniging<br />
uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VIII<br />
bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële,<br />
agrarische en andere installaties en activiteiten, onder<br />
meer gebaseerd op informatie die is vergaard krachtens:<br />
i) de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 91/676/EEG van de<br />
Raad,<br />
ii) de artikelen 7 en 17 van Richtlijn 91/414/EEG,<br />
iii) Richtlijn 98/8/EG, en, voor de doeleinden van het<br />
eerste stroomgebiedsbeheersplan,<br />
iv) de Richtlijnen 75/440/EEG, 76/160/EEG,<br />
76/464/EEG, 78/659/EEG en 79/923/EEG;<br />
schatting en identificatie van significante wateronttrekking<br />
voor stedelijk, industrieel, agrarisch en ander gebruik,<br />
met inbegrip van seizoenschommelingen en de<br />
totale vraag per jaar, en van het waterverlies in de distributiestelsels;<br />
schatting en identificatie van de effecten van significante<br />
regulering van de waterstroming, met inbegrip van<br />
overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken<br />
en waterbalansen in hun geheel;<br />
identificatie van significante morfologische veranderingen<br />
van waterlichamen;<br />
schatting en identificatie van andere significante antropogene<br />
invloeden op de toestand van oppervlaktewateren;<br />
en<br />
schattingen van bodemgebruikspatronen, waaronder<br />
de identificatie van de belangrijkste stedelijke, industriële<br />
en agrarische gebieden en, voorzover relevant, visgronden<br />
en bossen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 449
1.5. Beoordeling van effecten<br />
De Lid-Staten beoordelen in hoeverre de oppervlaktewatertoestand<br />
van lichamen gevoelig is voor de bovenvermelde<br />
vormen van belasting.<br />
De Lid-Staten gebruiken de bovenvermelde informatie<br />
die zij verzameld hebben, en alle andere relevante informatie<br />
met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens,<br />
om een beoordeling te maken van de kans dat<br />
oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict<br />
niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen<br />
die artikel 4 aan die lichamen stelt. De Lid-Staten<br />
kunnen bij die beoordeling modelleringstechnieken gebruiken.<br />
Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen<br />
niet te voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen<br />
moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering<br />
plaatsvinden om het ontwerp van de bij artikel 8 voorgeschreven<br />
monitoringsprogramma's en de bij artikel 11<br />
voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren.<br />
2. GRONDWATER<br />
2.1. Eerste karakterisering<br />
De Lid-Staten maken een eerste karakterisering van alle<br />
grondwaterlichamen om te beoordelen voor welke doeleinden<br />
zij gebruikt worden en in hoeverre zij gevaar lopen<br />
niet te voldoen aan de doelstellingen voor ieder<br />
grondwaterlichaam van artikel 4. De Lid-Staten kunnen<br />
de grondwaterlichamen ten behoeve van deze eerste karakterisering<br />
groeperen. Voor die analyse mag gebruik<br />
worden gemaakt van bestaande hydrologische, geologische<br />
en bodemkundige gegevens, gegevens over landgebruik,<br />
lozing en wateronttrekking en andere gegevens,<br />
maar het volgende moet in ieder geval geïdentificeerd<br />
worden:<br />
– locatie en grenzen van het grondwaterlichaam of de<br />
grondwaterlichamen;<br />
– mogelijke vormen van belasting van de grondwaterlichamen,<br />
zoals:<br />
— diffuse bronnen van verontreiniging,<br />
— verontreiniging uit puntbronnen,<br />
— onttrekking van water,<br />
— kunstmatige aanvulling;<br />
– algemene aard van het superstraat in het stroomgebied<br />
waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld;<br />
– grondwaterlichamen waarbij rechtstreeks afhankelijke<br />
oppervlaktewaterecosystemen of terrestrische ecosystemen<br />
bestaan.<br />
2.2. Nadere karakterisering<br />
Na deze eerste karakterisering maken de Lid-Staten van<br />
de grondwaterlichamen of groepen waterlichamen<br />
waarvan is vastgesteld dat zij gevaar lopen, een nadere<br />
karakterisering om nauwkeuriger te kunnen beoordelen<br />
hoe groot het gevaar is hiervoor en welke maatregelen<br />
er krachtens artikel 11 moeten worden genomen. Deze<br />
karakterisering moet daartoe relevante gegevens omvatten<br />
over de effecten van menselijke activiteiten en, voorzover<br />
dienstig, gegevens over:<br />
– geologische kenmerken van het grondwaterlichaam,<br />
met inbegrip van grootte en soort van de geologische<br />
eenheden;<br />
– hydrogeologische kenmerken van het grondwaterlichaam,<br />
met inbegrip van doorlaatbaarheid, porositeit<br />
en begrenzing;<br />
– kenmerken van de oppervlakteafzettingen en bodems<br />
in het stroomgebied waaruit het grondwaterlichaam<br />
wordt aangevuld, met inbegrip van dikte, porositeit,<br />
doorlaatbaarheid, en absorptie-eigenschappen van de<br />
afzettingen en bodems;<br />
– stratificatiekarakteristieken van het grondwater in het<br />
grondwaterlichaam;<br />
– een inventarisatie van de bijbehorende oppervlaktesystemen,<br />
met inbegrip van terrestrische ecosystemen<br />
en oppervlaktewaterlichamen waarmee het grondwaterlichaam<br />
dynamisch verbonden is;<br />
– schattingen van richtingen en mate van de uitwisseling<br />
van water tussen het grondwaterlichaam en bijbehorende<br />
oppervlaktesystemen;<br />
– voldoende gegevens om het jaarlijkse gemiddelde van<br />
de totale aanvulling op lange termijn te berekenen;<br />
– kenmerken van de chemische samenstelling van het<br />
grondwater, inbegrepen de beschrijving van de bijdragen<br />
uit menselijke activiteiten. De Lid-Staten kunnen bij<br />
de vastlegging van de natuurlijke achtergrondwaarden<br />
voor deze grondwaterlichamen gebruikmaken van typologieën<br />
voor de beschrijving van het grondwater.<br />
2.3. Beoordeling van de effecten van menselijke<br />
activiteiten op grondwater<br />
Voor grensoverschrijdende grondwaterlichamen tussen<br />
twee of meer Lid-Staten of grondwaterlichamen waarvan<br />
bij de eerste karakterisering overeenkomstig<br />
punt 2.1 blijkt dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de<br />
krachtens artikel 4 voor ieder lichaam vastgestelde doelstellingen,<br />
worden voor ieder grondwaterlichaam de<br />
volgende gegevens, voorzover relevant, vergaard en bijgehouden:<br />
a) de ligging van de punten in het grondwaterlichaam<br />
waar water wordt onttrokken, met uitzondering van:<br />
– punten voor de onttrekking van water die minder leveren<br />
dan gemiddeld 10 m 3 per dag, of,<br />
– punten voor de onttrekking van water voor menselijke<br />
consumptie die minder leveren dan gemiddeld 10 m 3<br />
per dag of die minder dan 50 personen bedienen;<br />
b) de gemiddelde hoeveelheden water die jaarlijks aan<br />
die punten worden onttrokken;<br />
c) de chemische samenstelling van water dat uit het<br />
grondwaterlichaam wordt onttrokken;<br />
d) de ligging van de punten waar rechtstreeks water in<br />
het grondwaterlichaam wordt geloosd;<br />
e) de mate van lozing op die punten;<br />
f) de chemische samenstelling van de lozingen in het<br />
grondwaterlichaam; en<br />
g) het bodemgebruik in het stroomgebied of de stroomgebieden<br />
waaruit het grondwaterlichaam wordt aangevuld,<br />
met inbegrip van het inbrengen van verontreiniging<br />
en door de mens veroorzaakte veranderingen in de<br />
kenmerken van de aanvulling, zoals regenwater en afleiding<br />
van afstromend water door landafdichtingen,<br />
kunstmatige aanvulling, dammen of drainage.<br />
2.4. Beoordeling van de effecten van<br />
veranderingen in de grondwaterstand<br />
De Lid-Staten bepalen voor welke grondwaterlichamen<br />
uit hoofde van artikel 4 lagere doelstellingen worden<br />
aangegeven, ook op grond van een beoordeling reke-<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
ning houdend met de effecten van de toestand van het<br />
lichaam op:<br />
i) oppervlaktewater en bijbehorende terrestrische ecosystemen;<br />
ii) waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen<br />
en drainage;<br />
iii) menselijke ontwikkeling.<br />
2.5. Beoordeling van de effecten van<br />
verontreiniging op de grondwaterkwaliteit<br />
De Lid-Staten bepalen voor welke grondwaterlichamen<br />
uit hoofde van artikel 4, lid 5, minder strenge doelstellingen<br />
worden vastgesteld, indien het grondwaterlichaam<br />
door de effecten van menselijke activiteiten, zoals bepaald<br />
in overeenstemming met artikel 5, lid 1, zo verontreinigd<br />
is dat het bereiken van een goede chemische toestand<br />
van grondwater niet haalbaar of buitensporig<br />
duur is.<br />
BIJLAGE III<br />
Economische analyse<br />
De economische analyse omvat voldoende informatie<br />
die voldoende gedetailleerd moet zijn (rekening houdend<br />
met de kosten voor het verzamelen van de relevante<br />
gegevens) voor:<br />
a) de relevante berekeningen die nodig zijn om overeenkomstig<br />
artikel 9 rekening te houden met het beginsel<br />
van de terugwinning van de kosten voor waterdiensten,<br />
gelet op langetermijnvoorspellingen van aanbod en<br />
vraag naar water in het stroomgebiedsdistrict en, waar<br />
nodig:<br />
– ramingen van volume, prijzen en kosten voor waterdiensten;<br />
en<br />
– ramingen van relevante investeringen, inclusief voorspellingen<br />
voor dergelijke investeringen;<br />
b) een oordeel over de meest kosteneffectieve combinatie<br />
van maatregelen op het gebied van watergebruik die<br />
moeten worden opgenomen in het programma van<br />
maatregelen overeenkomstig artikel 11, gebaseerd op<br />
ramingen van de potentiële kosten van dergelijke maatregelen.<br />
BIJLAGE IV<br />
Beschermde gebieden<br />
1. Het overeenkomstig artikel 6 voorgeschreven register<br />
van beschermde gebieden dient de volgende soorten beschermde<br />
gebieden te omvatten:<br />
i) gebieden die overeenkomstig artikel 7 zijn aangewezen<br />
voor de onttrekking van voor menselijke consumptie<br />
bestemd water;<br />
ii) gebieden die voor de bescherming van economisch<br />
significante in het water levende planten- en diersoorten<br />
zijn aangewezen;<br />
iii) waterlichamen die als recreatiewater zijn aangewezen,<br />
met inbegrip van de gebieden die als zwemwater<br />
overeenkomstig Richtlijn 76/160/EEG zijn aangewezen;<br />
iv) nutriëntengevoelige gebieden, met inbegrip van die<br />
welke overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG zijn aangewezen<br />
als kwetsbare zones en gebieden die overeenkomstig<br />
Richtlijn 91/271/EEG zijn aangewezen als<br />
kwetsbare gebieden; en<br />
v) gebieden die voor de bescherming van habitats of van<br />
soorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering<br />
van de watertoestand bij de bescherming een<br />
belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante,<br />
450 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
in het kader van de Richtlijnen 92/43/EEG en<br />
79/409/EEG van de Raad aangewezen Natura 2000-gebieden.<br />
2. De samenvatting van het als onderdeel van het<br />
stroomgebiedsbeheersplan vereiste register dient kaarten<br />
te omvatten waarop de ligging van elk beschermd<br />
gebied is aangegeven, alsmede een beschrijving van de<br />
communautaire, nationale of lokale wetgeving krachtens<br />
welke zij zijn aangewezen.<br />
BIJLAGE V<br />
1. OPPERVLAKTEWATERTOESTAND<br />
1.1. Kwaliteitselementen voor de klasse-indeling van de<br />
ecologische toestand<br />
1.1.1. Rivieren<br />
1.1.2. Meren<br />
1.1.3. Overgangswateren<br />
1.1.4. Kustwater<br />
1.1.5. Kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewater<br />
lichamen<br />
1.2. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen<br />
1.2.1. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische<br />
toestand in rivieren<br />
1.2.2. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische<br />
toestand in meren<br />
1.2.3. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische<br />
toestand in overgangswateren<br />
1.2.4. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische<br />
toestand in kustwateren<br />
1.2.5. Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch<br />
potentieel voor sterk veranderde of kunstmatige<br />
waterlichamen<br />
1.2.6. Procedure voor de vaststelling van chemische<br />
kwaliteitsnormen door de Lid-Staten<br />
1.3. Monitoring van de ecologische en de chemische toestand<br />
van oppervlaktewateren<br />
1.3.1. Opzet van de toestand- en trendmonitoring<br />
1.3.2. Opzet van de operationele monitoring<br />
1.3.3. Opzet van de monitoring voor nader onderzoek<br />
1.3.4. Meetfrequentie<br />
1.3.5. Aanvullende monitoringsvoorschriften voor beschermde<br />
gebieden<br />
1.3.6. Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen<br />
1.4. Indeling en presentatie van de ecologische toestand<br />
1.4.1. Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringsresultaten<br />
1.4.2. Presentatie van de monitoringsresultaten en klasse-indeling<br />
van ecologische toestand en ecologisch potentieel<br />
1.4.3. Presentatie van de monitoringsresultaten en klasse-indeling<br />
van chemische toestand<br />
2. GRONDWATER<br />
2.1. Kwantitatieve toestand van grondwater<br />
2.1.1. Parameter voor de klasse-indeling van kwantitatieve<br />
toestand<br />
2.1.2. Definitie van kwantitatieve toestand<br />
2.2. Monitoring van de kwantitatieve toestand van<br />
grondwater<br />
2.2.1. Meetnet voor de grondwaterstand<br />
2.2.2. Dichtheid van het meetnet<br />
2.2.3. Meetfrequentie<br />
2.2.4. Interpretatie en presentatie van de kwantitatieve<br />
toestand van grondwater<br />
2.3. Chemische toestand van grondwater<br />
2.3.1. Parameters voor het bepalen van de chemische<br />
toestand van grondwater<br />
2.3.2. Definitie van goede chemische toestand van<br />
grondwater<br />
2.4. Monitoring van de chemische toestand van grondwater<br />
2.4.1. Grondwatermeetnet<br />
2.4.2. Monitoring met het oog op toezicht<br />
2.4.3. Operationele monitoring<br />
2.4.4. Bepaling van trends van verontreinigende stoffen<br />
2.4.5. Interpretatie en presentatie van de chemische toestand<br />
van grondwater<br />
2.5. Presentatie van de grondwatertoestand<br />
1. OPPERVLAKTEWATERTOESTAND<br />
1.1. Kwaliteitselementen voor de klasse-indeling<br />
naar ecologische toestand<br />
1.1.1. Rivieren<br />
Biologische elementen<br />
Samenstelling en abundantie van de waterflora<br />
Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde<br />
fauna<br />
Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de<br />
visfauna<br />
Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn<br />
voor de biologische elementen<br />
Hydrologisch regime<br />
Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming<br />
Verbinding met grondwaterlichamen<br />
Riviercontinuïteit<br />
Morfologie<br />
Variaties in rivierdiepte en -breedte<br />
Structuur en substraat van de rivierbedding<br />
Structuur van de oeverzone<br />
Chemische en fysisch-chemische elementen die mede bepalend<br />
zijn voor de biologische elementen<br />
Algemeen<br />
Thermische omstandigheden<br />
Zuurstofhuishouding<br />
Zoutgehalte<br />
Verzuringstoestand<br />
Nutriënten<br />
Specifieke verontreinigende stoffen<br />
Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is<br />
vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld<br />
dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam<br />
worden geloosd<br />
1.1.2. Meren<br />
Biologische elementen<br />
Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton<br />
Samenstelling en abundantie van de overige waterflora<br />
Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde<br />
fauna<br />
Samenstelling, abundantie en leeftijdsopbouw van de<br />
visfauna<br />
Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn<br />
voor de biologische elementen<br />
Hydrologisch regime<br />
Kwantiteit en dynamiek van de waterstroming<br />
Verblijftijd<br />
Verbinding met het grondwaterlichaam<br />
Morfologie<br />
Variatie van de meerdiepte<br />
Kwantiteit, structuur en substraat van de meerbodem<br />
Structuur van de meeroever<br />
Chemische en fysisch-chemische elementen die mede bepalend<br />
zijn voor de biologische elementen<br />
Algemeen<br />
Doorzicht<br />
Thermische omstandigheden<br />
Zuurstofhuishouding<br />
Zoutgehalte<br />
Verzuringstoestand<br />
Nutriënten<br />
Specifieke verontreinigende stoffen<br />
Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is<br />
vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd<br />
Andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante<br />
hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd<br />
1.1.3. Overgangswateren<br />
Biologische elementen<br />
Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton<br />
Samenstelling en abundantie van de overige waterflora<br />
Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde<br />
fauna<br />
Samenstelling en abundantie van de visfauna<br />
Hydromorfologische elementen die mede bepalend zijn<br />
voor de biologische elementen<br />
Morfologie<br />
Dieptevariatie<br />
Kwantiteit, structuur en substraat van de bodem<br />
Structuur van de getijdenzone<br />
Getijdenregime<br />
Zoetwaterstroming<br />
Golfslag<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 451
Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning<br />
van de biologische elementen<br />
Algemeen<br />
Doorzicht<br />
Thermische omstandigheden<br />
Zuurstofhuishouding<br />
Zoutgehalte<br />
Nutriënten<br />
Specifieke verontreinigende stoffen<br />
Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is<br />
vastgesteld dat zij in het waterlichaam worden geloosd<br />
Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld<br />
dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam<br />
worden geloosd<br />
Biologische elementen<br />
1.1.4. Kustwater<br />
Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton<br />
Samenstelling en abundantie van de overige waterflora<br />
Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde<br />
fauna<br />
Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de<br />
biologische elementen<br />
Morfologische elementen<br />
Dieptevariatie<br />
Structuur en substraat van de kustbodem<br />
Structuur van de getijdenzone<br />
Getijdenregime<br />
Overheersende stroomrichtingen<br />
Golfslag<br />
Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning<br />
van de biologische elementen<br />
Algemeen<br />
Doorzicht<br />
1.2. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Thermische omstandigheden<br />
Zuurstofhuishouding<br />
Zoutgehalte<br />
Nutriënten<br />
Tabel 1.2<br />
Algemene definities voor rivieren, meren, overgangswateren en kustwateren<br />
Specifieke verontreinigende stoffen<br />
Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is<br />
vastgesteld daar zij in het waterlichaam worden geloosd<br />
Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld<br />
dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam<br />
worden geloosd.<br />
1.1.5. Kunstmatige en sterk veranderde<br />
oppervlaktewaterlichamen<br />
Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen<br />
gelden de kwaliteitselementen van één van<br />
de vier voornoemde categorieën natuurlijk oppervlaktewater,<br />
en wel die waarmee het betrokken sterk veranderde<br />
of kunstmatige waterlichaam de grootste overeenkomst<br />
vertoont.<br />
In de volgende tekst wordt een algemene definitie gegeven van ecologische kwaliteit. Ten behoeve van de klasse-indeling staan de waarden voor de kwaliteitselementen van de<br />
ecologische toestand voor elke categorie oppervlaktewater in de tabellen 1.2.1-1.2.4.<br />
Definitie Zeer goed Goed Matig<br />
Algemeen Er zijn geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen<br />
in de waarden van de fysisch-chemische en hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam<br />
ten opzichte van wat normaal is voor dat type in<br />
onverstoorde staat.<br />
De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het<br />
oppervlaktewaterlichaam zijn normaal voor dat type in onverstoorde<br />
staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen<br />
van verstoring.<br />
Dit zijn de typespecifieke omstandigheden en gemeenschappen.<br />
De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het<br />
type oppervlaktewaterlichaam vertonen een geringe mate<br />
van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten, maar<br />
wijken slechts licht af van wat normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam<br />
in onverstoorde staat.<br />
De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het<br />
type oppervlaktewaterlichaam wijken matig af van wat normaal<br />
is voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde<br />
staat. De waarden vertonen matige tekenen van<br />
verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten en zijn significant<br />
meer verstoord dan bij een goede toestand.<br />
Wateren waarvan de toestand minder dan matig is, worden als ontoereikend of slecht ingedeeld:<br />
wateren die tekenen van sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante biologische<br />
gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld;<br />
wateren die tekenen van zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen<br />
van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld.<br />
452 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
1.2.1. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in rivieren<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Biologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Fytoplankton De taxonomische samenstelling van fytoplankton komt<br />
geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
De gemiddelde abundantie van fytoplankton komt geheel<br />
overeen met de typespecifieke fysisch-chemische<br />
omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke<br />
doorzicht significant is gewijzigd.<br />
Planktonbloei treedt op met een frequentie en intensiteit<br />
die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische<br />
omstandigheden.<br />
Macrofyten en fytobenthos De taxonomische samenstelling komt geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
Er zijn geen waarneembare veranderingen in de gemiddelde<br />
abundantie van macrofyten en fytobenthos.<br />
Bentische ongewervelde fauna<br />
Hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)<br />
Taxonomische samenstelling en abundantie komen geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en<br />
ongevoelige taxa wijkt niet af van de onverstoorde niveaus.<br />
De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt niet af van de<br />
onverstoorde niveaus.<br />
Visfauna Samenstelling en abundantie van de soorten komen geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
Alle typespecifieke voor verstoring gevoelige soorten<br />
zijn aanwezig.<br />
De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont<br />
weinig tekenen van antropogene verstoring en<br />
wijst niet op een verstoring in de voortplanting of ontwikkeling<br />
van een bepaalde soort.<br />
Hydrologisch regime Stromingskwantiteit en -dynamiek en de daaruit voortvloeiende<br />
verbindingen met het grondwater weerspiegelen<br />
geheel of vrijwel geheel de onverstoorde staat.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de planktontaxa in vergelijking met de typespecifieke<br />
gemeenschappen. Die veranderingen wijzen<br />
niet op een versnelde groei van algen die leidt tot ongewenste<br />
verstoringen van het evenwicht van de in het<br />
waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische<br />
kwaliteit van het water of sediment.<br />
Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van de systeemeigen planktonbloei.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de macrofytische en fytobentische taxa in<br />
vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen.<br />
Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei<br />
van fytobenthos of hogere vormen van plantaardig leven<br />
die leiden tot ongewenste verstoringen van het<br />
evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen<br />
of de fysisch-chemische kwaliteit van het water<br />
of sediment.<br />
De fytobentische gemeenschap wordt niet negatief<br />
beïnvloed door bacterievlokken en -lagen ten gevolge<br />
van menselijke activiteiten.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van ongewervelde taxa ten opzichte van de typespecifieke<br />
gemeenschappen.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en<br />
ongevoelige taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.<br />
De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt licht af van<br />
de typespecifieke niveaus.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de soorten ten opzichte van de typespecifieke<br />
gemeenschappen ten gevolge van antropogene<br />
invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen.<br />
De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont<br />
tekenen van verstoring ten gevolge van antropogene<br />
invloeden op de fysisch-chemische of hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen en wijst in enkele<br />
gevallen op een zodanige verstoring in de voortplanting<br />
of ontwikkeling van een bepaalde soort dat sommige<br />
leeftijdsklassen kunnen ontbreken.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Riviercontinuïteit De continuïteit van de rivier wordt niet verstoord door Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
menselijke activiteiten en een onverstoorde migratie waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
van waterorganismen en sedimenttransport is mogelijk. bereikt.<br />
Morfologische omstandigheden<br />
Kanaalpatronen, breedte- en dieptevariaties, stroomsnelheden,<br />
substraatomstandigheden en zowel de<br />
structuur als de toestand van de oeverzones komen geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
De samenstelling van planktontaxa verschilt matig van<br />
de systeemeigen gemeenschap.<br />
De abundantie is matig verstoord en kan van dien aard<br />
zijn dat een significante ongewenste verstoring optreedt<br />
in de waarden van andere biologische en fysischchemische<br />
kwaliteitselementen.<br />
Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van planktonbloei. In de zomermaanden<br />
kan aanhoudende bloei voorkomen.<br />
De samenstelling van macrofytische en fytobentische<br />
taxa verschilt matig van de systeemeigen gemeenschap<br />
en is significant meer verstoord dan bij een goede toestand.<br />
Matige veranderingen in de gemiddelde abundantie<br />
van macrofyten en fytobenthos zijn aantoonbaar.<br />
De fytobentische gemeenschap kan verstoord en in<br />
sommige gebieden verdrongen worden door bacterievlokken<br />
en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.<br />
Samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa<br />
verschillen matig van de typespecifieke gemeenschappen.<br />
Belangrijke taxonomische groepen van de typespecifieke<br />
gemeenschap ontbreken.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en<br />
ongevoelige taxa en niveau van diversiteit zijn aanzienlijk<br />
lager dan het typespecifieke niveau en significant lager<br />
dan bij een goede toestand.<br />
Samenstelling en abundantie van vissoorten verschillen<br />
matig van die van typespecifieke gemeenschappen ten<br />
gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische<br />
of hydromorfologische kwaliteitselementen.<br />
De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont<br />
duidelijke tekenen van zodanige antropogene verstoringen<br />
dat een matig deel van de typespecifieke<br />
soorten ontbreekt of een zeer lage abundantie heeft.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Algemene omstandigheden De waarden van de fysisch-chemische elementen komen<br />
geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend<br />
vermogen en temperatuur vertonen geen tekenen van<br />
antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend<br />
vermogen en zoutgehalte bereiken geen niveau dat buiten<br />
de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen<br />
dat het typespecifieke ecosysteem functioneert en<br />
dat de bovenvermelde waarden voor de biologische<br />
kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het vastgestelde<br />
niveau waarbij het ecosysteem functioneert en<br />
waarbij de bovenvermelde waarden voor de biologische<br />
kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 453
Specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen<br />
Specifieke niet-synthetische<br />
verontreinigende stoffen<br />
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten<br />
van de meest geavanceerde analysetechnieken<br />
die algemeen worden gebruikt.<br />
Concentraties blijven binnen de grenzen die normaal<br />
zijn voor de onverstoorde staat (an).<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6, onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
(1) Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.<br />
(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig (mkn > an).<br />
1.2.2. Definities voor zeer goede, goed een matige ecologische toestand in meren<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6 (2) Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
, on- waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
verminderd de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG bereikt.<br />
(< mkn).<br />
Biologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Fytoplankton De taxonomische samenstelling van fytoplankton komt geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
De gemiddelde abundantie van fytoplankton komt overeen<br />
met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden<br />
en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant<br />
gewijzigd is.<br />
Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die<br />
overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden.<br />
Macrofyten en fytobenthos<br />
Bentische ongewervelde<br />
fauna<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
De taxonomische samenstelling komt geheel of vrijwel geheel<br />
overeen met de onverstoorde staat.<br />
Er zijn geen waarneembare veranderingen in de gemiddelde<br />
macrofytische en fytobentische abundantie.<br />
De taxonomische samenstelling en abundantie komt geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige<br />
taxa wijkt niet af van de onverstoorde niveaus.<br />
De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt niet af van het<br />
onverstoorde niveau.<br />
Visfauna Samenstelling en abundantie van de soorten komen geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde omstandigheden.<br />
Alle typespecifieke voor verstoring gevoelige soorten zijn<br />
aanwezig.<br />
De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont<br />
weinig tekenen van antropogene verstoring en wijst niet op<br />
een storing in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde<br />
soort.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de planktontaxa in vergelijking met de typespecifieke<br />
gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een<br />
versnelde groei van algen die leidt tot ongewenste verstoringen<br />
van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige<br />
organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van<br />
het water of sediment.<br />
Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en<br />
intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de macrofytische en fytobentische taxa in vergelijking<br />
met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen<br />
wijzen niet op een versnelde groei van fytobenthos of<br />
hogere vormen van plantaardig leven die leiden tot ongewenste<br />
verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam<br />
aanwezige organismen of de fysisch-chemische<br />
kwaliteit van het water.<br />
De fytobentische gemeenschap wordt niet negatief beïnvloed<br />
door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke<br />
activiteiten.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van ongewervelde taxa ten opzichte van de typespecifieke<br />
gemeenschappen.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige<br />
taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.<br />
De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt licht af van de typespecifieke<br />
niveaus.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de soorten ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen<br />
ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische<br />
en hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen.<br />
De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont<br />
tekenen van verstoring ten gevolge van antropogene effecten<br />
op de fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
en wijst in enkele gevallen op een zodanige<br />
storing in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde<br />
soort dat sommige leeftijdsklassen kunnen ontbreken.<br />
Samenstelling en abundantie van planktontaxa verschillen<br />
matig van de typespecifieke gemeenschappen.<br />
De biomassa is matig verstoord en kan van dien aard zijn<br />
dat een significante ongewenste verstoring optreedt in de<br />
toestand van andere biologische kwaliteitselementen en de<br />
fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.<br />
Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van planktonbloei. In de zomermaanden kan<br />
persistente bloei voorkomen.<br />
De samenstelling van macrofytische en fytobentische taxa<br />
verschilt matig van de typespecifieke gemeenschappen en<br />
is significant meer verstoord dan bij een goede kwaliteit.<br />
Matige veranderingen in de gemiddelde abundantie van<br />
macrofyten en fytobenthos zijn aantoonbaar.<br />
De fytobentische gemeenschap kan gehinderd en in sommige<br />
gebieden verdrongen worden door bacterievlokken<br />
en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.<br />
Samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa verschillen<br />
matig van de typespecifieke toestanden.<br />
Belangrijke taxonomische groepen van de typespecifieke<br />
gemeenschap ontbreken.<br />
De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige<br />
taxa en de mate van diversiteit zijn aanzienlijk lager<br />
dan het typespecifieke niveau en significant lager dan<br />
bij een goede toestand.<br />
Samenstelling en abundantie van vissoorten verschillen<br />
matig van die van de typespecifieke gemeenschappen ten<br />
gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische<br />
of hydromorfologische kwaliteitselementen.<br />
De leeftijdsstructuur van de visgemeenschappen vertoont<br />
op fysisch-chemische of hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
duidelijke tekenen van zodanige antropogene verstoringen<br />
dat een matig deel van de typespecifieke soorten<br />
ontbreekt of een zeer lage abundantie heeft.<br />
Hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Hydrologisch regime Stromingskwantiteit en -dynamiek, niveau, verblijftijd<br />
en de daaruit voortvloeiende verbinding met het grondwater<br />
weerspiegelen geheel of vrijwel geheel de onverstoorde<br />
staat.<br />
Morfologische omstandigheden<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Variatie van de meerdiepte, kwantiteit en structuur van Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
het substraat en zowel de structuur als de toestand van waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
de meeroeverzone komen geheel of vrijwel geheel over- bereikt.<br />
een met de onverstoorde staat.<br />
Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen.<br />
Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen.<br />
454 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Algemene omstandigheden De waarden van de fysisch-chemische elementen komen<br />
geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Zoutgehalte, pH, zuurstofbalans, zuurneutraliserend<br />
vermogen, doorzicht en temperatuur vertonen geen tekenen<br />
van antropogene verstoring en blijven binnen de<br />
grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen<br />
Specifieke niet-synthetische<br />
verontreinigende stoffen<br />
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten<br />
van de meest geavanceerde analysetechnieken<br />
die algemeen worden gebruikt.<br />
De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal<br />
zijn voor de onverstoorde staat (an).<br />
Temperatuur, zuurstofbalans, pH, zuurneutraliserend<br />
vermogen, doorzicht en zoutgehalte bereiken geen niveau<br />
dat buiten de vastgestelde grenzen ligt waarbij het<br />
ecosysteem functioneert en waarbij de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden<br />
bereikt.<br />
De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau<br />
dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem<br />
functioneert en dat de bovenvermelde waarden<br />
voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
(1) Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.<br />
(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.<br />
1.2.3. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in overgangswateren<br />
Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6, onver- waarden voor de biologische kwaliteitselementen.<br />
minderd de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn)<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6 (2) Omstandigheden die kloppen met de bovenvermelde<br />
, on- waarden voor de biologische kwaliteitselementen.<br />
verminderd de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn)<br />
Biologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Fytoplankton Samenstelling en abundantie van de fytoplanktontaxa<br />
komen overeen met de onverstoorde staat.<br />
De gemiddelde biomassa van fytoplankton komt overeen<br />
met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden<br />
en is niet zodanig dat het typespecifieke<br />
doorzicht significant is gewijzigd.<br />
Planktonbloei geschiedt met een frequentie en intensiteit<br />
die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische<br />
omstandigheden.<br />
Macroalgen De samenstelling van macroalgentaxa komt overeen<br />
met de onverstoorde staat.<br />
Er zijn geen waarneembare veranderingen in de macroalgenbezetting<br />
ten gevolge van menselijke activiteiten.<br />
Angiospermen De taxonomische samenstelling komt geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
Er zijn geen waarneembare veranderingen in de abundantie<br />
van angiospermen ten gevolge van menselijke<br />
activiteiten.<br />
Bentische ongewervelde fauna<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa<br />
blijft binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat.<br />
Alle voor verstoring gevoelige taxa die normaal zijn voor<br />
de onverstoorde staat zijn aanwezig.<br />
Visfauna Samenstelling en abundantie van de soorten komen<br />
overeen met de onverstoorde staat.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de fytoplanktontaxa.<br />
Er zijn lichte veranderingen in de biomassa ten opzichte<br />
van de typespecifieke omstandigheden. Die veranderingen<br />
wijzen niet op een versnelde groei van algen die<br />
leidt tot een ongewenste verstoring van het evenwicht<br />
van de in het waterlichaam aanwezige organismen of<br />
de fysisch-chemische kwaliteit van het water.<br />
Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.<br />
Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie<br />
van de macroalgentaxa ten opzichte van de typespecifieke<br />
gemeenschappen. Die veranderingen wijzen<br />
niet op een versnelde groei van fytobenthos of hogere<br />
vormen van plantaardig leven die leiden tot ongewenste<br />
verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam<br />
aanwezige organismen of de fysisch-chemische<br />
kwaliteit van het water.<br />
Er zijn lichte veranderingen in de samenstelling van de<br />
angiospermentaxa ten opzichte van de typespecifieke<br />
gemeenschappen.<br />
De abundantie van angiospermen vertoont lichte tekenen<br />
van verstoring.<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa ligt<br />
enigszins buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke<br />
omstandigheden.<br />
De meeste gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen<br />
zijn aanwezig.<br />
De abundantie van de voor verstoring gevoelige soorten<br />
vertoont lichte tekenen van verstoring ten opzichte van<br />
de typespecifieke omstandigheden ten gevolge van antropogene<br />
effecten op de fysisch-chemische of hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen.<br />
Samenstelling en abundantie van de fytoplanktontaxa<br />
verschillen matig van de typespecifieke omstandigheden.<br />
De biomassa wordt matig verstoord en kan van dien<br />
aard zijn dat een significante ongewenste verstoring in<br />
de conditie van andere biologische kwaliteitselementen<br />
optreedt.<br />
Er kan zich een matige stijging in frequentie en intensiteit<br />
van planktonbloei voordoen. In de zomermaanden<br />
kan aanhoudende bloei voorkomen.<br />
De samenstelling van de macroalgentaxa verschilt matig<br />
van de typespecifieke omstandigheden en is significant<br />
meer verstoord dan bij goede kwaliteit.<br />
Matige veranderingen in de gemiddelde abundantie<br />
van macroalgen zijn aantoonbaar, die van dien aard<br />
kunnen zijn dat zij leiden tot een ongewenste verstoring<br />
van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige<br />
organismen.<br />
De samenstelling van de angiospermentaxa verschilt<br />
matig van de typespecifieke gemeenschappen en is significant<br />
meer verstoord dan bij goede kwaliteit. Er zijn<br />
matige storingen in de abundantie van de angiospermentaxa.<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa ligt<br />
matig buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke<br />
omstandigheden.<br />
Taxa die wijzen op verontreiniging zijn aanwezig.<br />
Vele gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen<br />
ontbreken.<br />
Een matig deel van de typespecifieke voor verstoring gevoelige<br />
soorten ontbreekt ten gevolge van antropogene<br />
effecten op fysisch-chemische of hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen.<br />
Hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Getijdenregime Het zoetwaterstromingsregime komt geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
Morfologische omstandigheden<br />
Dieptevariaties, substraatomstandigheden en zowel de<br />
structuur als de conditie van de getijdenzones komen<br />
geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 455
Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Algemene omstandigheden De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen<br />
geen tekenen van antropogene verstoring en blijven<br />
binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat.<br />
Specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen<br />
Specifieke niet-synthetische<br />
verontreinigende stoffen<br />
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten<br />
van de meest geavanceerde analytische<br />
technieken die algemeen worden gebruikt.<br />
De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal<br />
zijn voor de onverstoorde staat (an).<br />
Temperatuur, zuurstofregime en doorzicht bereiken<br />
geen niveaus die buiten de grenzen liggen die zijn vastgesteld<br />
om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert<br />
en dat de bovenvermelde waarden voor de<br />
biologische kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau<br />
dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem<br />
functioneert en dat de bovenvermelde waarden<br />
voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6, onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
(1) Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.<br />
(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.<br />
1.2.4. Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in kustwateren<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6 (2) Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
, on- waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
verminderd de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG (< bereikt.<br />
mkn).<br />
Biologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Fytoplankton Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa komen<br />
overeen met de onverstoorde staat.<br />
De gemiddelde fytoplanktonbiomassa komt overeen<br />
met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden<br />
en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht<br />
significant is gewijzigd.<br />
Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die<br />
overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische<br />
omstandigheden.<br />
Macroalgen en angiospermen Alle voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat<br />
zijn aanwezig.<br />
De macroalgenbezetting en de abundantie van angiospermen<br />
komen overeen met de onverstoorde staat.<br />
Bentische ongewervelde fauna<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa<br />
blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat.<br />
Alle voor verstoring gevoelige taxa die normaal zijn voor<br />
de onverstoorde staat zijn aanwezig.<br />
Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa vertonen<br />
lichte tekenen van verstoring.<br />
Er zijn lichte veranderingen in de biomassa ten opzichte<br />
van de typespecifieke omstandigheden.<br />
Die veranderingen wijzen niet op een versnelde algengroei<br />
die leidt tot een ongewenste verstoring van het<br />
evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen<br />
of de waterkwaliteit.<br />
Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.<br />
De meeste voor verstoring gevoelige macroalgen- en<br />
angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat zijn aanwezig.<br />
De macroalgenbezetting en de abundantie van angiospermen<br />
vertonen lichte tekenen van verstoring.<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen<br />
enigszins buiten de grenzen die normaal zijn voor<br />
de typespecifieke omstandigheden.<br />
De meeste gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen<br />
zijn aanwezig.<br />
Samenstelling en abundantie van de planktontaxa vertonen<br />
tekenen van matige verstoring.<br />
De algenbiomassa ligt aanzienlijk buiten wat normaal is<br />
voor de typespecifieke omstandigheden, zodat zij effecten<br />
heeft op de overige biologische kwaliteitselementen.<br />
Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie<br />
en intensiteit van de planktonbloei. In de zomermaanden<br />
kan een persistente bloei voorkomen.<br />
Een matig aantal voor verstoring gevoelige macroalgen<br />
en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat, ontbreken.<br />
De macroalgenbezetting en de abundantie van angiospermen<br />
zijn matig verstoord en kunnen van dien aard<br />
zijn dat zij een ongewenste verstoring van het evenwicht<br />
van de in het waterlichaam aanwezige organismen<br />
ten gevolge hebben.<br />
De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen<br />
matig buiten de grenzen die normaal zijn voor de<br />
typespecifieke omstandigheden.<br />
Er zijn taxa aanwezig die wijzen op verontreiniging.<br />
Vele gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen<br />
ontbreken.<br />
Hydromorfologische kwaliteitselementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Getijdenregime Het zoetwaterstromingsregime en de stroomrichting en<br />
snelheid van de overheersende stromingen komen geheel<br />
of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde<br />
staat.<br />
Morfologische omstandigheden<br />
Dieptevariatie, structuur en substraat van de kustbodem<br />
en zowel de structuur als de conditie van de getijdenzones<br />
komen geheel of vrijwel geheel overeen met<br />
de onverstoorde staat.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
456 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
Algemene omstandigheden De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat.<br />
De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen<br />
geen tekenen van antropogene verstoring en blijven<br />
binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde<br />
staat.<br />
Specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen<br />
Specifieke niet-synthetische<br />
verontreinigende stoffen<br />
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten<br />
van de meest geavanceerde analysetechnieken<br />
die algemeen worden gebruikt.<br />
De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal<br />
zijn voor de onverstoorde staat (an).<br />
(1) Afkortingen: an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.<br />
(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.<br />
1.2.5. Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen<br />
Fysisch-chemische elementen<br />
Element Zeer goed Goed Matig<br />
(1) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.<br />
1.2.6. Procedures voor de vaststelling van<br />
chemische kwaliteitsnormen door de Lid-Staten<br />
Bij de afleiding van milieukwaliteitsnormen voor de in<br />
de punten 1-9 van bijlage VIII bedoelde verontreinigende<br />
stoffen ten behoeve van de bescherming van aquatische<br />
biota handelen de Lid-Staten overeenkomstig de<br />
Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht<br />
bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn<br />
vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert<br />
en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische<br />
kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau<br />
dat is vastgesteld om ervoor te zorgen dat het ecosysteem<br />
functioneert en dat de bovenvermelde waarden<br />
voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6, onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6 (2), onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EEG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
volgende bepalingen. Er kunnen normen worden vastgesteld<br />
voor water, sedimenten of biota.<br />
Waar mogelijk moeten zowel acute als chronische gegevens<br />
worden verzameld voor de onderstaande taxa die<br />
relevant zijn voor het betrokken type waterlichaam, en<br />
voor elk ander watertaxon waarvoor gegevens beschikbaar<br />
zijn. De «standaardreeks» van taxa zijn:<br />
– algen en/of macrofyten;<br />
– daphnia of voor zout water representatieve organismen;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 457<br />
–vis.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Element Maximaal ecologisch potentieel Goed ecologisch potentieel Matig ecologisch potentieel<br />
Biologische kwaliteitselementen<br />
Hydromorfologische elementen<br />
De waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen<br />
zijn zoveel mogelijk normaal voor het meest<br />
vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam, gegeven<br />
de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de<br />
kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het<br />
waterlichaam.<br />
Er zijn lichte veranderingen in de waarden van de relevante<br />
biologische kwaliteitselementen ten opzichte van<br />
de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.<br />
De hydromorfologische omstandigheden zijn zodanig Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
als verwacht mag worden wanneer het oppervlaktewa- waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
terlichaam alleen de effecten ondergaat die voort- bereikt.<br />
vloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde<br />
kenmerken van het waterlichaam, nadat alle uitvoerbare<br />
kwaliteitsverbeteringsmaatregelen zijn genomen om<br />
te zorgen voor het beste ecologische continuum, met<br />
name voor wat betreft de migratie van fauna en geschikte<br />
paaigronden en kraamkamers.<br />
Algemene omstandigheden De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel<br />
geheel overeen met de onverstoorde staat die normaal<br />
is voor het type oppervlaktewaterlichaam dat het<br />
meest vergelijkbaar is met het betrokken kunstmatige of<br />
sterk veranderde waterlichaam.<br />
De nutriëntenconcentraties blijven binnen de grenzen<br />
die normaal zijn voor de onverstoorde staat.<br />
Temperatuur, zuurstofbalans en pH komen overeen<br />
met die welke worden aangetroffen in de meest vergelijkbare<br />
typen oppervlaktewaterlichamen in onverstoorde<br />
staat.<br />
Specifieke synthetische verontreinigende<br />
stoffen<br />
Specifieke niet-synthetische<br />
verontreinigende stoffen<br />
Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten<br />
van de meest geavanceerde analysetechnieken<br />
die algemeen worden gebruikt.<br />
De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal<br />
zijn voor de onverstoorde staat in het type oppervlaktelichaam<br />
dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken<br />
kunstmatige of sterk veranderde waterlichaam (an).<br />
De waarden voor de fysisch-chemische elementen blijven<br />
binnen de grenzen die zijn vastgesteld om te waarborgen<br />
dat het ecosysteem functioneert en dat de<br />
bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen<br />
worden bereikt.<br />
Temperatuur en PH bereiken geen niveau dat buiten de<br />
grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat<br />
het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden<br />
bereikt.<br />
De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau<br />
dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem<br />
functioneert en dat de bovenvermelde waarden<br />
voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6, onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
De concentraties liggen niet boven de normen die zijn<br />
vastgesteld volgens de procedure van punt 1.2.6 (1) , onverminderd<br />
de Richtlijnen 91/414/EG en 98/8/EG<br />
(< mkn).<br />
Er zijn matige veranderingen in de waarden van de relevante<br />
biologische kwaliteitselementen ten opzichte van<br />
de waarden bij maximaal ecologisch potentieel. Deze<br />
waarden zijn aanzienlijk meer verstoord dan bij goede<br />
kwaliteit.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde<br />
waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn<br />
bereikt.<br />
Vaststelling van de milieukwaliteitsnorm
Voor de vaststelling van een maximum voor het jaargemiddelde<br />
van de concentratie geldt de volgende procedure.<br />
i) De Lid-Staten bepalen geschikte veiligheidsfactoren<br />
die steeds moeten stroken met de aard en kwaliteit van<br />
de beschikbare gegevens en de richtsnoeren in punt<br />
3.3.1 van deel II van de «Technische handleiding bij<br />
Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie inzake de beoordeling<br />
van de risico's van nieuw aangemelde stoffen en<br />
Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie inzake<br />
de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen» en<br />
de veiligheidsfactoren in de onderstaande tabel.<br />
Veiligheidsfactor<br />
Ten minste een acute L(E)C50 van elk van<br />
de drie trofische niveaus van de standaardreeks<br />
Een chronische NOEC (vis of daphnia of<br />
een voor zout water representatief organisme)<br />
Twee chronische NOEC's van soorten die<br />
twee trofische niveaus vertegenwoordigen<br />
(vis en/of daphnia of voor zout water<br />
een representatief organisme en/of algen)<br />
Chronische NOEC's van ten minste drie<br />
soorten (gewoonlijk vis, daphnia of een<br />
voor zout water representatief organisme<br />
en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen<br />
Andere gevallen, inclusief veldgegevens<br />
of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger<br />
veiligheidsfactoren berekend en<br />
toegepast kunnen worden<br />
1.000<br />
100<br />
ii) Indien er gegevens over persistentie en bioaccumulatie<br />
beschikbaar zijn, worden die in aanmerking genomen<br />
bij de afleiding van de eindwaarde van de milieukwaliteitsnorm.<br />
iii) De aldus afgeleide norm wordt vergeleken met gegevens<br />
uit veldstudies. Bij abnormale resultaten wordt de<br />
afleiding getoetst met het oog op de berekening van een<br />
nauwkeuriger veiligheidsfactor.<br />
iv) De afgeleide norm wordt onderworpen aan een toetsing<br />
door vakgenoten en publieke inspraak, onder meer<br />
om de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor<br />
mogelijk te maken.<br />
1.3. Monitoring van de ecologische en de<br />
chemische toestand van oppervlaktewateren<br />
Het meetnet voor oppervlaktewater wordt gevormd volgens<br />
de voorschriften van artikel 8. Het meetnet wordt<br />
zo opgezet dat een samenhangend, breed overzicht van<br />
de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied<br />
wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden<br />
ingedeeld in vijf klassen overeenkomstig de normatieve<br />
definities in punt 1.2. De Lid-Staten verstrekken in<br />
het stroomgebiedsbeheersplan een kaart of kaarten van<br />
het meetnet voor oppervlaktewater.<br />
Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling<br />
overeenkomstig artikel 5 en bijlage II stellen de Lid-Staten<br />
voor elke periode waarop een stroomgebiedsbeheersplan<br />
betrekking heeft, een programma voor toestanden<br />
trendmonitoring en een programma voor operationele<br />
monitoring op. In sommige gevallen moeten<br />
de Lid-Staten wellicht ook programma's voor monitoring<br />
voor nader onderzoek opstellen.<br />
De Lid-Staten monitoren de parameters die een aanwijzing<br />
geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement.<br />
Bij de keuze van de parameters voor de biologische<br />
kwaliteitselementen bepalen de Lid-Staten het geschikte<br />
taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid<br />
en precisie bij de indeling van de<br />
kwaliteitselementen te bereiken. In het plan worden<br />
schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie<br />
van de gegevens die met de monitoringsprogramma's<br />
worden verkregen.<br />
50<br />
10<br />
evaluatie<br />
per geval<br />
1.3.1. Opzet van de toestand- en trendmonitoring<br />
Doelstelling<br />
De Lid-Staten stellen programma's voor monitoring met<br />
het oog op toezicht op teneinde informatie te verschaffen<br />
met het oog op:<br />
– aanvulling en bekrachtiging van de in bijlage II beschreven<br />
effectbeoordelingsprocedure;<br />
– een doelmatige en efficiënte opzet van toekomstige<br />
monitoringsprogramma's;<br />
– de beoordeling van veranderingen in de natuurlijke<br />
omstandigheden op lange termijn;<br />
– de beoordeling van veranderingen op lange termijn<br />
ten gevolge van algemeen voorkomende menselijke activiteiten.<br />
De resultaten van deze monitoring worden<br />
geëvalueerd en samen met de in bijlage II beschreven effectbeoordelingsprocedure<br />
gebruikt om te bepalen welke<br />
behoeften er zijn voor monitoringsprogramma's in de<br />
lopende en de latere stroomgebiedsbeheersplannen.<br />
Keuze van de meetpunten<br />
De monitoring met het oog op toezicht wordt verricht<br />
op voldoende oppervlaktewaterlichamen om de algemene<br />
toestand van het oppervlaktewater in elk stroomgebied<br />
of deelstroomgebied binnen het stroomgebiedsdistrict<br />
te kunnen beoordelen. Bij de keuze van de waterlichamen<br />
dragen de Lid-Staten er zorg voor dat zo nodig<br />
monitoring wordt verricht op punten:<br />
– waar het waterdebiet significant is binnen het stroomgebiedsdistrict<br />
in zijn geheel, met inbegrip van locaties<br />
in grote rivieren met een stroomgebied van meer dan<br />
2.500 km 2 ;<br />
– waar het aanwezige watervolume significant is binnen<br />
het stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van grote meren<br />
en reservoirs;<br />
– waar significante waterlichamen de grens van een Lid-<br />
Staat overschrijden;<br />
– die zijn aangewezen uit hoofde van Beschikking<br />
77/795/EEG betreffende informatie-uitwisseling; en<br />
op andere punten die nodig zijn om de verontreinigingsvracht<br />
te schatten die de grenzen van Lid-Staten passeert<br />
en welke in het mariene milieu terechtkomt.<br />
Keuze van kwaliteitselementen<br />
Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende<br />
één jaar in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken<br />
periode voor elke monitoringslocatie verricht<br />
voor:<br />
– de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;<br />
– de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;<br />
– de parameters voor alle algemene fysisch-chemische<br />
kwaliteitselementen;<br />
– verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen<br />
die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd<br />
worden;<br />
– andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied<br />
of deelstroomgebied geloosde verontreinigende<br />
stoffen;<br />
tenzij bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is<br />
aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede<br />
toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten<br />
van menselijke activiteiten overeenkomstig<br />
bijlage II niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam<br />
zijn veranderd. In deze gevallen wordt monitoring<br />
met het oog op toezicht eenmaal per drie stroomgebiedsbeheersplannen<br />
uitgevoerd.<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
1.3.2. Opzet van de operationele monitoring<br />
Operationele monitoring wordt verricht om:<br />
– de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan<br />
gebleken is dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen<br />
niet te bereiken;<br />
– uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen<br />
in de toestand van die lichamen te beoordelen.<br />
Het programma kan in de door het stroomgebiedsbeheersplan<br />
bestreken periode worden gewijzigd in het<br />
licht van de informatie die uit hoofde van de voorschriften<br />
van bijlage II of volgens deze bijlage is verkregen,<br />
met name voor een verlaging van de frequentie wanneer<br />
een effect niet significant wordt geacht of de betrokken<br />
belasting is weggenomen.<br />
Keuze van de monitoringslocaties<br />
Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen<br />
die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig<br />
bijlage II, dan wel volgens de monitoring met het<br />
oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4<br />
bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede<br />
voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire<br />
stoffen voorkomende stoffen worden geloosd. Voor stoffen<br />
op de lijst van prioritaire stoffen worden de meetpunten<br />
gekozen overeenkomstig de wetgeving waarbij<br />
de toepasselijke milieukwaliteitsnorm is vastgesteld. In<br />
alle andere gevallen, ook voor stoffen op de lijst van prioritaire<br />
stoffen waarvoor geen specifieke voorschriften<br />
bestaan, worden de meetpunten als volgt gekozen:<br />
– voor lichamen die aan significante belasting uit puntbronnen<br />
onderhevig zijn, voldoende meetpunten in elk<br />
waterlichaam om de omvang en het effect van de puntbronbelasting<br />
te beoordelen. Is een waterlichaam aan<br />
meer dan één belasting uit puntbronnen onderhevig,<br />
dan mogen meetpunten worden gekozen om de omvang<br />
en het effect van die belasting in haar geheel te beoordelen;<br />
– voor lichamen die aan significante belasting uit diffuse<br />
bronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen<br />
een selectie van de waterlichamen om de omvang<br />
en het effect van de belasting uit diffuse bronnen te beoordelen.<br />
De gekozen waterlichamen moeten representatief<br />
zijn voor de relatieve risico's van het bestaan van<br />
belasting uit diffuse bronnen, en de relatieve risico's van<br />
het niet bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand;<br />
– voor lichamen die aan significante hydromorfologische<br />
belasting onderhevig zijn, voldoende meetpunten<br />
binnen een selectie van de lichamen om de omvang en<br />
het effect van de hydromorfologische belasting te beoordelen.<br />
De gekozen lichamen moeten een aanwijzing geven<br />
omtrent het algehele effect van de hydromorfologische<br />
belasting waaraan alle lichamen onderhevig zijn.<br />
Keuze van de kwaliteitselementen<br />
Om de omvang van de belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen<br />
onderhevig zijn te beoordelen, verrichten<br />
de Lid-Staten monitoring voor de kwaliteitselementen<br />
die een aanwijzing geven van de belasting op het<br />
lichaam of de lichamen. Om het effect van die belasting<br />
te beoordelen, monitoren de Lid-Staten voorzover nodig:<br />
– parameters voor één of meer biologische kwaliteitselementen<br />
die het meest gevoelig zijn voor de belasting<br />
waaraan de waterlichamen onderhevig zijn;<br />
– alle geloosde prioritaire stoffen, alsmede andere in significante<br />
hoeveelheden geloosde verontreinigende stoffen;<br />
– parameters voor het hydromorfologische kwaliteitselement<br />
dat het meest gevoelig is voor de geconstateerde<br />
belasting.<br />
458 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
1.3.3. Opzet van de monitoring voor nader<br />
onderzoek<br />
Doelstelling<br />
Monitoring voor nader onderzoek wordt verricht:<br />
– wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend<br />
is,<br />
– wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht<br />
de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde<br />
doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er<br />
nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te<br />
achterhalen waarom één of meer waterlichamen de milieudoelstellingen<br />
niet bereiken, of<br />
– om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging<br />
vast te stellen,<br />
en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van<br />
een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen<br />
te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig<br />
1.3.5. Aanvullende monitoringsvoorschriften<br />
voor beschermde gebieden<br />
De voorgaande voorgeschreven monitoringsprogramma's<br />
worden aangevuld om aan de volgende voorschriften<br />
te voldoen.<br />
Drinkwateronttrekkingspunten<br />
Ingevolge artikel 7 aangewezen oppervlaktewaterlichamen<br />
die gemiddeld meer dan 100 m 3 per dag leveren,<br />
worden als monitoringslocaties aangewezen en zo nodig<br />
aan aanvullende monitoring onderworpen om aan<br />
de voorschriften van dat artikel te voldoen. Die lichamen<br />
worden gemonitored op alle geloosde prioritaire stoffen<br />
en op alle andere in significante hoeveelheden geloosde<br />
stoffen die de toestand van het waterlichaam kunnen<br />
beïnvloeden en die uit hoofde van de drinkwaterrichtlijn<br />
beheersd worden. De monitoring wordt verricht met de<br />
volgende frequenties:<br />
Bevolking Frequentie<br />
Beschermingsgebieden voor habitats en soorten<br />
Indien waterlichamen zulke gebieden vormen, worden<br />
zij opgenomen in het bovengenoemde programma voor<br />
operationele monitoring indien volgens de effectbeoordeling<br />
en de monitoring met het oog op toezicht de kans<br />
bestaat dat de in artikel 4 gestipuleerde milieudoelstel-<br />
zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te<br />
verhelpen.<br />
1.3.4. Meetfrequentie<br />
Voor de periode van toestand- en trendmonitoring gelden<br />
de hieronder vermelde meetfrequenties voor parameters<br />
die een indicatie geven voor fysisch-chemische<br />
kwaliteitselementen, tenzij langere tussenpozen op<br />
grond van technische kennis en deskundige beoordeling<br />
gerechtvaardigd zijn. Voor biologische of hydromorfologische<br />
kwaliteitselementen wordt tijdens de toestanden<br />
trendmonitoringsperiode ten minste één keer monitoring<br />
verricht.<br />
Voor operationele monitoring wordt door de Lid-Staten<br />
voor elke parameter de vereiste meetfrequentie vastgesteld<br />
met het oog op voldoende gegevens voor een betrouwbare<br />
beoordeling van de toestand van het betrokken<br />
kwaliteitselement. In de regel dient de monitoring te<br />
geschieden met tussenpozen die niet langer zijn dan<br />
lingen niet worden bereikt. De monitoring wordt verricht<br />
om de omvang en het effect van elke relevante significante<br />
belasting van die lichamen en, zo nodig, de uit<br />
de maatregelenprogramma's resulterende veranderingen<br />
in de toestand van die lichamen te beoordelen. De<br />
monitoring wordt voortgezet totdat de gebieden voldoen<br />
aan de voorschriften met betrekking tot water van<br />
de regeling waarbij zij zijn aangewezen en de doelstellingen<br />
van artikel 4 zijn bereikt.<br />
1.3.6. Normen voor de monitoring van<br />
kwaliteitselementen<br />
De voor de monitoring van systeemparameters gebruikte<br />
methoden moeten in overeenstemming zijn met de<br />
hieronder vermelde internationale normen of met andere<br />
nationale of internationale normen die waarborgen<br />
dat wetenschappelijk gelijkwaardige en even vergelijkbare<br />
gegevens worden verkregen.<br />
Monstername voor macro-invertebrata<br />
ISO 5667-3:1995 Water quality – Sampling – Part 3: Guidance<br />
on the preservation and handling<br />
of samples<br />
EN 27828:1994 Water quality – Methods for biological<br />
sampling – Guidance on hand net sampling<br />
of benthic macroinvertebrates<br />
EN 28265:1994 Water quality – Methods of biological<br />
sampling – Guidance on the design and<br />
use of quantitative samplers for benthic<br />
macroinvertebrates on stony substrata in<br />
shallow waters.<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
aangegeven in de navolgende tabel, tenzij langere tussenpozen<br />
op grond van technische kennis en deskundige<br />
beoordeling gerechtvaardigd zijn.<br />
De frequenties worden gekozen met het oog op een aanvaardbare<br />
betrouwbaarheidsgraad en precisie. Het<br />
stroomgebiedsbeheersplan bevat schattingen van de<br />
met het gebruikte monitoringssysteem verkregen betrouwbaarheid<br />
en precisie.<br />
Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden<br />
met de variabiliteit van parameters ten gevolge<br />
van natuurlijke en antropogene factoren. De monitoringstijdstippen<br />
worden zo gekozen dat de invloed van<br />
seizoenvariaties op de resultaten zo klein mogelijk is om<br />
ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van<br />
veranderingen in het waterlichaam ten gevolge van veranderingen<br />
door antropogene belasting. Indien nodig<br />
vindt tijdens verschillende seizoenen van hetzelfde jaar<br />
extra monitoring plaats om deze doelstelling te bereiken.<br />
Kwaliteitselement Rivieren Meren Overgangswater Kustwateren<br />
Biologisch<br />
Fytoplankton Zes maanden Zes maanden Zes maanden Zes maanden<br />
Andere waterflora Drie jaar Drie jaar Drie jaar Drie jaar<br />
Macro-invertebrata Drie jaar Drie jaar Drie jaar Drie jaar<br />
Vis Drie jaar Drie jaar Drie jaar<br />
Hydromorfologisch<br />
Continuïteit Zes jaar<br />
Hydrologie Continu Eén maand<br />
Morfologie Zes jaar Zes jaar Zes jaar Zes jaar<br />
Fysisch-chemisch<br />
Thermische omstandigheden Drie maanden Drie maanden Drie maanden Drie maanden<br />
Zuurstofvoorziening Drie maanden Drie maanden Drie maanden Drie maanden<br />
Zoutgehalte Drie maanden Drie maanden Drie maanden<br />
Nutriënten Drie maanden Drie maanden Drie maanden Drie maanden<br />
Verzuringstoestand Drie maanden Drie maanden<br />
Andere verontreinigende stoffen Drie maanden Drie maanden Drie maanden Drie maanden<br />
Prioritaire stoffen Eén maand Eén maand Eén maand Eén maand<br />
< 10.000 Vier keer per jaar<br />
10.000 tot 30.000 Acht keer per jaar<br />
> 30.000 Twaalf keer per jaar<br />
EN ISO 9391:1995 Water quality – Sampling in deep waters<br />
for macroinvertebrates – Guidance on<br />
the use of colonization, qualitative and<br />
quantitative samplers<br />
EN ISO 8689-1:1999 Biological classification of rivers, Part I:<br />
Guidance on the interpretation of biological<br />
quality data from surveys of benthic<br />
macroinvertebrates in running waters<br />
EN ISO 8689-2:1999 Biological classification of rivers, Part II:<br />
Guidance on the presentation of biological<br />
quality data from surveys of benthic<br />
macroinvertebrates in running waters<br />
Monstername voor macrofyten<br />
Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.<br />
Monstername voor vissen<br />
Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.<br />
Monsterneming voor diatomeeën<br />
Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.<br />
Normen voor fysisch-chemische parameters<br />
Alle relevante CEN/ISO-normen.<br />
Normen voor hydromorfologische parameters<br />
Alle relevante CEN/ISO-normen.<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 459
1.4. Indeling en presentatie van de ecologische<br />
toestand<br />
1.4.1. Vergelijkbaarheid van de biologische<br />
monitoringsresultaten<br />
i) De Lid-Staten stellen monitoringssystemen in om de<br />
waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of<br />
voor sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen<br />
gespecifieerde biologische kwaliteitselementen<br />
te schatten. Bij toepassing van de navolgende<br />
procedure op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen<br />
gelden verwijzingen naar de ecologische toestand<br />
als verwijzingen naar het ecologische potentieel.<br />
Deze systemen mogen gebruikmaken van specifieke<br />
soorten of groepen van soorten die representatief zijn<br />
voor het kwaliteitselement in zijn geheel.<br />
ii) Om de vergelijkbaarheid van de monitoringssystemen<br />
te waarborgen, worden de resultaten van de door<br />
de afzonderlijke Lid-Staten gebruikte systemen uitgedrukt<br />
in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog<br />
op de indeling naar ecologische toestand. Die coëfficiënten<br />
geven de verhouding aan tussen de waarden van de<br />
voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde<br />
biologische parameters en de waarden van die parameters<br />
onder de voor dat lichaam geldende referentieomstandigheden.<br />
De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde<br />
tussen nul en één, waarbij waarden in de<br />
buurt van één op een zeer goede ecologische toestand<br />
wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte<br />
ecologische toestand.<br />
iii) Elke Lid-Staat verdeelt de schaal van de ecologische<br />
kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringssysteem voor<br />
elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande<br />
van een zeer goede tot een slechte ecologische toestand,<br />
zoals gedefinieerd in punt 1.2, door aan de grenzen tussen<br />
de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde<br />
voor de grens tussen de klassen «zeer goede<br />
toestand» en «goede toestand» en de getalswaarde voor<br />
de grens tussen de klassen «goede toestand» en «matige<br />
toestand» worden vastgesteld volgens de hierna beschreven<br />
intercalibratie.<br />
iv) De Commissie faciliteert deze intercalibratie om ervoor<br />
te zorgen dat deze klassengrenzen worden vastgesteld<br />
overeenkomstig de normatieve bepalingen van<br />
punt 1.2 en zij tussen de Lid-Staten vergelijkbaar zijn.<br />
v) Als onderdeel van de intercalibratie faciliteert de<br />
Commissie de informatie-uitwisseling tussen de Lid-Staten<br />
met het oog op de aanwijzing van een reeks locaties<br />
in elke ecoregio in de Gemeenschap. Die locaties gaan<br />
een intercalibratienet vormen. Het net zal bestaan uit locaties<br />
gekozen uit een reeks in elke ecoregio voorkomende<br />
typen van oppervlaktewaterlichamen. Voor elk geselecteerd<br />
type oppervlaktewaterlichaam telt het net ten<br />
minste twee locaties die overeenkomen met de grens<br />
tussen de normatieve bepalingen van «zeer goede toestand»<br />
en «goede toestand», en ten minste twee locaties<br />
die overeenkomen met de grens tussen de normatieve<br />
bepalingen van «goede toestand» en «matige toestand».<br />
De locaties worden door deskundigen gekozen op basis<br />
van gezamenlijke inspecties en alle andere beschikbare<br />
informatie.<br />
vi) Het monitoringssysteem van elke Lid-Staat wordt<br />
toegepast op de locaties in het intercalibratienet die in<br />
de ecoregio liggen en tot een type oppervlaktewaterlichaam<br />
behoren waarop het systeem uit hoofde van de<br />
voorschriften van deze richtlijn zal worden toegepast.<br />
De resultaten van deze toepassing worden gebruikt om<br />
de getalswaarden voor de betrokken klassengrenzen in<br />
het monitoringssysteem van elke Lid-Staat te bepalen.<br />
vii) Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn stelt de Commissie een ontwerp-register<br />
op van de locaties die het intercalibratienet zullen<br />
vormen, dat volgens de procedures van artikel 21 kan<br />
worden gewijzigd. Het definitieve locatieregister wordt<br />
vastgesteld binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding<br />
van deze richtlijn en wordt door de Commissie<br />
bekendgemaakt.<br />
viii) De Commissie en de Lid-Staten voltooien het intercalibratiewerk<br />
binnen 18 maanden vanaf de datum van<br />
publicatie van het voltooide register.<br />
ix) De resultaten van de intercalibratie en de voor de<br />
klassen van het monitoringssysteem van elke Lid-Staat<br />
vastgestelde waarden worden door de Commissie binnen<br />
zes maanden na de voltooiing van de intercalibratie<br />
bekendgemaakt.<br />
1.4.2. Presentatie van de monitoringsresultaten<br />
en klassenindeling van ecologische toestand en<br />
ecologisch potentieel<br />
i) Voor oppervlaktewatercategorieën wordt de indeling<br />
van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven<br />
met de laagste waarde van de resultaten van de<br />
biologische en fysisch-chemische monitoring van de<br />
toepasselijke kwaliteitselementen, overeenkomstig de<br />
eerste kolom van de navolgende tabel. De Lid-Staten verstrekken<br />
voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart met de<br />
indeling van elk waterlichaam naar ecologische toestand,<br />
met gebruikmaking van de kleurcodering in de<br />
tweede kolom van de tabel, om de indeling naar ecologische<br />
toestand van het waterlichaam aan te geven.<br />
Indeling naar ecologische<br />
toestand Kleurcode<br />
Zeer goed Blauw<br />
Goed Groen<br />
Matig Geel<br />
Ontoereikend Oranje<br />
Slecht Rood<br />
ii) Voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen<br />
wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologisch<br />
potentieel weergegeven met de laagste waarde<br />
van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische<br />
monitoring van de relevante kwaliteitselementen<br />
overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel.<br />
De Lid-Staten verstrekken voor elk stroomgebiedsdistrict<br />
een kaart met de indeling van elk waterlichaam<br />
naar ecologisch potentieel waarbij voor kunstmatige<br />
2.1.2. Definitie van kwantitatieve toestand<br />
Element Goede toestand<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
waterlichamen gebruik wordt gemaakt van de kleurcodering<br />
in de tweede kolom van de tabel hieronder, en<br />
voor sterk veranderde waterlichamen van de kleurcodering<br />
in de derde kolom van die tabel.<br />
Indeling naar<br />
Kleurcode<br />
ecologisch potentieel<br />
Kunstmatige waterli- Sterk veranderde waterchamenlichamen<br />
Goed en hoger Gelijke groene en<br />
lichtgrijze strepen<br />
Matig Gelijke gele en lichtgrijze<br />
strepen<br />
Ontoereikend Gelijke oranje en<br />
lichtgrijze strepen<br />
iii) Tevens geven de Lid-Staten met een zwarte stip op de<br />
kaart de waterlichamen aan die geen goede toestand of<br />
geen goed ecologisch potentieel bereiken omdat zij niet<br />
voldoen aan één of meer van de milieukwaliteitsnormen<br />
die voor dat waterlichaam zijn vastgesteld voor synthetische<br />
en niet-synthetische verontreinigende stoffen (in<br />
overeenstemming met de door de Lid-Staat vastgestelde<br />
regeling).<br />
1.4.3. Presentatie van de monitoringsresultaten<br />
en klassenindeling van chemische toestand<br />
Indien een waterlichaam voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen<br />
van bijlage IX en artikel 16 en de uit hoofde<br />
van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen,<br />
wordt voor dat waterlichaam een<br />
goede chemische toestand geregistreerd. Zo niet, dan<br />
wordt geregistreerd dat de chemische toestand van het<br />
water niet goed is.<br />
De Lid-Staten verstrekken voor elk stroomgebiedsdistrict<br />
een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar<br />
chemische toestand met gebruikmaking van de kleurcodering<br />
in de tweede kolom van de navolgende tabel om<br />
de indeling naar chemische toestand van het waterlichaam<br />
aan te geven.<br />
Indeling naar chemische<br />
toestand Kleurcode<br />
2. GRONDWATER<br />
2.1. Kwantitatieve toestand van grondwater<br />
2.1.1. Parameter voor de indeling naar<br />
kwantitatieve toestand<br />
Regeling voor de grondwaterstand<br />
Gelijke groene en donkergrijze<br />
strepen<br />
Gelijke gele en donkergrijze<br />
strepen<br />
Gelijke oranje en donkergrijze<br />
strepen<br />
Slecht Gelijke rode en licht- Gelijke rode en donkergrijze<br />
strepen grijze strepen<br />
Goed Blauw<br />
Niet goed Rood<br />
Grondwaterstand De grondwaterstand in het grondwaterlichaam is van dien aard dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad<br />
niet overschrijdt.<br />
Dienovereenkomstig ondergaat de grondwaterstand geen zodanige antropogene veranderingen dat:<br />
– de milieudoelstellingen volgens artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt,<br />
– de toestand van die wateren significant achteruitgaat,<br />
460 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
Element Goede toestand<br />
2.2. Monitoring van de kwantitatieve toestand<br />
van grondwater<br />
2.2.1. Meetnet voor grondwaterstand<br />
Het grondwatermeetnet wordt ingesteld volgens de<br />
voorschriften van de artikelen 7 en 8. Het meetnet wordt<br />
zodanig opgezet dat het een betrouwbaar beeld geeft<br />
van de kwantitatieve toestand van alle grondwaterlichamen<br />
of groepen grondwaterlichamen, met inbegrip van<br />
een beoordeling van de beschikbare grondwatervoorraad.<br />
De Lid-Staten verstrekken één of meer kaarten van<br />
het grondwatermeetnet in het stroomgebiedsbeheersplan.<br />
2.2.2. Dichtheid van het monitoringsnetwerk<br />
Dit monitoringsnetwerk moet voldoende representatieve<br />
meetpunten omvatten om de grondwaterstand in elk<br />
grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen<br />
te kunnen inschatten, waarbij rekening wordt gehouden<br />
met variaties in de aanvulling op korte en op lange<br />
termijn, en moet met name:<br />
– voor grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat<br />
zij niet voldoen aan de milieudoelstellingen van<br />
artikel 4, een voldoende dicht meetpuntennet hebben<br />
2.4. Monitoring van de chemische toestand van<br />
grondwater<br />
2.4.1. Meetnet voor grondwater<br />
Het grondwatermeetnet wordt gevormd volgens de<br />
voorschriften van de artikelen 7 en 8. Het meetnet wordt<br />
zo opgezet dat een samenhangend totaalbeeld van de<br />
chemische toestand van het grondwater in elk stroomgebied<br />
wordt gegeven en door de mens veroorzaakte<br />
stijgende tendensen op lange termijn bij verontreinigende<br />
stoffen aan het licht treden.<br />
Op basis van de in overeenstemming met artikel 5 en<br />
bijlage II verrichte karakterisering en effectbeoordeling<br />
stellen de Lid-Staten voor elke periode waarop een<br />
stroomgebiedsbeheersplan betrekking heeft, een programma<br />
voor toestanden trendmonitoring op. De resultaten<br />
van dat programma worden gebruikt om een programma<br />
voor operationele monitoring op te stellen dat<br />
voor de resterende periode van het plan wordt gebruikt.<br />
In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid<br />
en nauwkeurigheid van de gegevens die<br />
met de monitoringsprogramma's worden verkregen.<br />
om de gevolgen van onttrekkingen en lozingen voor de<br />
grondwaterstand te kunnen beoordelen;<br />
– voor grondwaterlichamen waarin grondwater over de<br />
grens van een Lid-Staat stroomt, voldoende meetpunten<br />
hebben om de richting en snelheid van de grondwaterstroming<br />
over de grens van die Lid-Staat te schatten.<br />
2.2.3. Meetfrequentie<br />
De frequentie van de waarnemingen moet toereikend<br />
zijn voor een beoordeling van de kwantitatieve toestand<br />
van elk grondwaterlichaam of elke groep grondwaterlichamen,<br />
waarbij rekening wordt gehouden met variaties<br />
in de aanvulling op korte en op lange termijn. Met<br />
name moet:<br />
– voor grondwaterlichamen waarbij de kans bestaat dat<br />
zij niet voldoen aan de milieudoelstellingen van<br />
artikel 4, de meetfrequentie voldoende hoog zijn voor<br />
een beoordeling van de gevolgen van onttrekkingen en<br />
lozingen voor de grondwaterstand;<br />
– voor grondwaterlichamen waarin grondwater over de<br />
grens van een Lid-Staat stroomt, de meetfrequentie voldoende<br />
hoog zijn voor een schatting van de richting en<br />
snelheid van de grondwaterstroming over de grens van<br />
die Lid-Staat.<br />
2.3.2. Definitie van goede chemische toestand van grondwater<br />
2.4.2. Toestand- en trendmonitoring<br />
Doelstelling<br />
De toestanden trendmonitoring heeft ten doel:<br />
– de effectbeoordelingsprocedure aan te vullen en te bekrachtigen;<br />
– informatie te verstrekken voor de beoordeling van langetermijntendensen<br />
die het gevolg zijn van zowel veranderde<br />
natuurlijke omstandigheden als menselijke activiteiten.<br />
Keuze van de monitoringslocaties<br />
Er moeten voldoende monitoringslocaties worden gekozen<br />
voor:<br />
– lichamen waarvoor volgens de karakterisering overeenkomstig<br />
bijlage II het risico bestaat;<br />
– lichamen die de grens van een Lid-Staat overschrijden.<br />
Keuze van de parameters<br />
Voor alle geselecteerde grondwaterlichamen wordt de<br />
volgende reeks kernparameters gemonitored:<br />
–zuurstofgehalte;<br />
– pH-waarde;<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
– significante schade wordt toegebracht aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn,<br />
en er kunnen zich tijdelijk, of in een ruimtelijk beperkt gebied voortdurend, veranderingen voordoen in de stroomrichting ten gevolge van veranderingen<br />
in de grondwaterstand, maar zulke omkeringen veroorzaken geen intrusies van zout water of stoffen van andere aard en wijzen niet op een aanhoudende,<br />
duidelijk te constateren antropogene tendens in de stroomrichting die vermoedelijk tot zulke intrusies zal leiden.<br />
Element Goede toestand<br />
2.2.4. Interpretatie en presentatie van de<br />
kwantitatieve toestand van grondwater<br />
De met het monitoringsnetwerk voor een grondwaterlichaam<br />
of een groep grondwaterlichamen verkregen resultaten<br />
worden gebruikt om de kwantitatieve toestand<br />
van dat lichaam respectievelijk die lichamen te beoordelen.<br />
Onverminderd het bepaalde in punt 2.5 verstrekken<br />
de Lid-Staten een kaart van de aldus gemaakte beoordeling<br />
van de kwantitatieve toestand van het grondwater,<br />
waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende kleurcodering:<br />
goed: groen;<br />
ontoereikend: rood.<br />
2.3. Chemische toestand van grondwater<br />
2.3.1. Parameters voor het bepalen van de<br />
chemische toestand van grondwater<br />
Geleidbaarheid<br />
Concentraties van verontreinigende stoffen.<br />
Algemeen De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam is zodanig dat de concentraties van verontreinigende stoffen:<br />
– als hierna vermeld geen effecten van zout of andere intrusies vertonen;<br />
– de uit hoofde van andere communautaire wetgeving toepasselijke kwaliteitsnormen niet overschrijden, in overeenstemming met artikel 17;<br />
– niet zodanig zijn dat de ingevolge artikel 4 voor bijbehorende oppervlaktewateren aangegeven milieudoelstellingen niet worden bereikt, een significante<br />
vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die waterlichamen optreedt of significante schade wordt toegebracht aan terristrische ecosystemen<br />
die rechtstreeks afhankelijk zijn van het grondwaterlichaam.<br />
Geleidbaarheid Veranderingen in de geleidbaarheid wijzen niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam.<br />
– geleidbaarheid;<br />
– nitraat;<br />
– ammonium.<br />
Lichamen waarvan in overeenstemming met bijlage II is<br />
vastgesteld dat er een significante kans is dat zij de goede<br />
toestand niet bereiken, worden eveneens gemonitored<br />
op de parameters die het effect van de betreffende<br />
belastingen aangeven.<br />
Grensoverschrijdende waterlichamen worden eveneens<br />
gemonitored op de parameters die relevant zijn voor de<br />
bescherming van al het door de grondwaterstroming<br />
ondersteunde gebruik.<br />
2.4.3. Operationele monitoring<br />
Doelstelling<br />
In de perioden tussen programma's voor toestand- en<br />
trendmonitoring wordt operationele monitoring verricht<br />
met de bedoeling:<br />
– de chemische toestand vast te stellen van alle grondwaterlichamen<br />
of groepen grondwaterlichamen waarbij<br />
de kans bestaat dat zij niet aan de normen voldoen;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 461
– de aanwezigheid vast te stellen van enige langdurige<br />
door de mens veroorzaakte stijgende tendens van de<br />
concentratie van een verontreinigende stof.<br />
Keuze van de monitoringslocaties<br />
Operationele monitoring wordt verricht voor alle grondwaterlichamen<br />
of groepen grondwaterlichamen die volgens<br />
zowel de in overeenstemming met bijlage II verrichte<br />
effectbeoordeling als de toestand- en trendmonitoring<br />
het risico lopen de doelstellingen van artikel 4<br />
niet te bereiken. De keuze van de monitoringslocaties<br />
moet tevens een aanwijzing geven van de mate waarin<br />
de monitoringsgegevens van die locatie representatief<br />
zijn voor de kwaliteit van het betreffende grondwaterlichaam<br />
of de betreffende grondwaterlichamen.<br />
Meetfrequentie<br />
Operationele monitoring wordt verricht in de perioden<br />
tussen programma's voor toestand- en trendmonitoring,<br />
met een voldoende hoge frequentie om de gevolgen<br />
van relevante belastingen op te sporen, maar ten<br />
minste één keer per jaar.<br />
2.4.4. Bepaling van tendensen bij<br />
verontreinigende stoffen<br />
De Lid-Staten gebruiken gegevens van zowel toestanden<br />
trendmonitoring als monitoring om door de mens veroorzaakte<br />
stijgende tendensen op lange termijn in de<br />
concentraties van verontreinigende stoffen en omgekeerde<br />
tendensen vast te stellen. Het basisjaar of de basisperiode<br />
ten opzichte waarvan de tendensen worden<br />
berekend, moet worden aangegeven. De tendensen<br />
worden berekend voor een grondwaterlichaam of, in<br />
voorkomend geval, een groep grondwaterlichamen. Een<br />
omkering in een tendens moet statistisch worden aangetoond<br />
en de betrouwbaarheidsgraad van die waarneming<br />
moet worden aangegeven.<br />
2.4.5. Interpretatie en presentatie van de<br />
chemische toestand van grondweter<br />
Voor de beoordeling van de toestand worden de resultaten<br />
van de verschillende meetpunten in een grondwaterlichaam<br />
samengevoegd tot een eindresultaat voor het<br />
waterlichaam in zijn geheel. Onverminderd de betrokken<br />
richtlijnen om voor het grondwaterlichaam de goede<br />
toestand te bereiken voor de chemische parameters<br />
waarvoor in communautaire wetgeving milieukwaliteitsnormen<br />
zijn vastgesteld, dient:<br />
– de gemiddelde waarde van de monitoringsresultaten<br />
voor elk punt in het grondwaterlichaam of de groep<br />
grondwaterlichamen berekend te worden, en dienen<br />
– die gemiddelde waarden in overeenstemming met<br />
artikel 17 gebruikt te worden om aan te tonen dat voldaan<br />
is aan de eis van een goede chemische toestand<br />
van het grondwater.<br />
Onverminderd het bepaalde in punt 2.5 verstrekken de<br />
Lid-Staten een kaart van de chemische toestand van het<br />
grondwater met onderstaande kleurcodering:<br />
goed: groen;<br />
ontoereikend: rood.<br />
Voorts duiden de Lid-Staten met een zwarte stip op de<br />
kaart de grondwaterlichamen aan die onderhevig zijn<br />
aan een significante en aanhoudende stijgende tendens<br />
van de concentratie van een verontreinigende stof ten<br />
gevolge van menselijke activiteiten. Een omkering van<br />
een tendens wordt aangeduid met een blauwe stip op de<br />
kaart.<br />
Deze kaarten worden in het stroomgebiedsbeheersplan<br />
opgenomen.<br />
2.5. Presentatie van de toestand van grondwater<br />
In het stroomgebiedsbeheersplan nemen de Lid-Staten<br />
ook een kaart op die voor elk grondwaterlichaam of elke<br />
groep grondwaterlichamen zowel de kwantitatieve toestand<br />
als de chemische toestand van dat lichaam of die<br />
groep lichamen aangeeft volgens de kleurcode van de<br />
punten 2.2.4 en 2.4.5. Het staat de Lid-Staten vrij om<br />
geen afzonderlijke kaarten te verstrekken uit hoofde van<br />
de punten 2.2.4 en 2.4.5, maar dan moeten zij in overeenstemming<br />
met de voorschriften van punt 2.4.5 op de<br />
ingevolge dit punt voorgeschreven kaart de lichamen<br />
aangeven die onderhevig zijn aan een significante en<br />
aanhoudende stijgende tendens in de concentratie van<br />
een verontreinigende stof, alsmede omkeringen in zulk<br />
een tendens.<br />
BIJLAGE VI<br />
Lijst van in de maatregelenprogramma's op te<br />
nemen maatregelen<br />
DEEL A<br />
Maatregelen vereist op grond van de onderstaande<br />
richtlijnen van de Raad:<br />
i) de zwemwaterrichtlijn (76/160/EEG);<br />
ii) de vogelstandrichtlijn (79/409/EEG);<br />
iii) de drinkwaterrichtlijn (80/778/EEG), zoals gewijzigd<br />
bij Richtlijn 98/83/EG;<br />
iv) de richtlijn zware ongevallen (Seveso-richtlijn)<br />
(96/82/EG);<br />
v) de milieu-effectrapportagerichtlijn (85/337/EEG);<br />
vi) de zuiveringsslibrichtlijn (86/278/EEG);<br />
vii) de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater<br />
(91/271/EEG);<br />
viii) de richtlijn gewasbeschermingsmiddelen<br />
(91/414/EEG);<br />
ix) de nitratenrichtlijn (91/676/EEG);<br />
x) de habitatsrichtlijn (92/43/EEG);<br />
xi) de richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding<br />
van verontreiniging (96/61/EG).<br />
DEEL B<br />
Het volgende is een niet-limitatieve lijst van aanvullende<br />
maatregelen die de Lid-Staten binnen elk stroomgebiedsdistrict<br />
mogen vaststellen als onderdeel van het<br />
overeenkomstig artikel 11, lid 4, voorgeschreven maatregelenprogramma:<br />
i) wetgevingsinstrumenten;<br />
ii) administratieve instrumenten;<br />
iii) economische of fiscale instrumenten;<br />
iv) in onderhandeling tot stand gekomen milieuovereenkomsten;<br />
v) emissiebeheersingsmaatregelen;<br />
vi) gedragscodes;<br />
vii) scheppen van nieuwe en herstellen van bestaande<br />
waterrijke gebieden;<br />
viii) onttrekkingsbeheersingsmaatregelen;<br />
ix) vraagregulerende maatregelen, onder andere bevordering<br />
van aangepaste landbouwproductie, zoals het telen<br />
van weinig water behoevende gewassen in aan<br />
droogte onderhevige gebieden;<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
x) efficiency- en hergebruiksmaatregelen, onder andere<br />
de bevordering van waterefficiënte technologieën in de<br />
industrie en waterbesparende irrigatietechnieken;<br />
xi) constructieprojecten;<br />
xii) ontziltingsinstallaties;<br />
xiii) rehabilitatieprojecten;<br />
xiv) kunstmatige aanvulling van watervoerende lagen;<br />
xv) educatieve projecten;<br />
xvi) projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling<br />
en demonstratie;<br />
xvii) overige relevante maatregelen.<br />
BIJLAGE VII<br />
Stroomgebiedsbeheersplannen<br />
A. Stroomgebiedsbeheersplannen dienen de volgende<br />
elementen te omvatten:<br />
1. Een algemene beschrijving van de kenmerken van het<br />
stroomgebiedsdistrict zoals voorgeschreven in artikel 5<br />
en bijlage II. Deze moet bevatten:<br />
1.1. voor oppervlaktewateren:<br />
– kaarten met de ligging en de grenzen van de waterlichamen,<br />
– kaarten van de ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen<br />
in het stroomgebied,<br />
– bepaling van de referentieomstandigheden voor de typen<br />
oppervlaktewaterlichamen;<br />
1.2. voor grondwater:<br />
– kaarten met de ligging en de grenzen van de grondwaterlichamen;<br />
2. Een overzicht van de significante belastingen en effecten<br />
van menselijke activiteiten op de toestand van oppervlakte-<br />
en grondwater, met inbegrip van:<br />
– een raming van de verontreiniging door puntbronnen;<br />
– een raming van de verontreiniging door diffuse bronnen,<br />
met inbegrip van een overzicht van het bodemgebruik;<br />
– een raming van de druk op de kwantitatieve toestand<br />
van het water, met inbegrip van onttrekkingen;<br />
– een analyse van de andere gevolgen van menselijke<br />
activiteiten op de watertoestand;<br />
3. Vermelding en kaarten van beschermde gebieden zoals<br />
voorgeschreven in artikel 6 en bijlage IV;<br />
4. Een kaart van de voor de doeleinden van artikel 8 en<br />
bijlage V gevormde monitoringsnetwerken en een presentatie<br />
in kaartvorm van de resultaten van de monitoringsprogramma's<br />
die uit hoofde van die bepalingen<br />
zijn uitgevoerd voor de toestand van:<br />
4.1. oppervlaktewater (ecologisch en chemisch);<br />
4.2. grondwater (chemisch en kwantitatief);<br />
4.3. beschermde gebieden;<br />
5. Een lijst van de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde<br />
milieudoelstellingen voor oppervlaktewateren, grondwater<br />
en beschermde gebieden, met inbegrip van in het<br />
bijzonder aanduiding van de gevallen waarin gebruik is<br />
gemaakt van artikel 4, leden 4, 5, 6 en 7, en de overeenkomstig<br />
dat artikel voorgeschreven, daarmee verband<br />
houdende informatie;<br />
6. Een samenvatting van de economische analyse van<br />
het watergebruik zoals voorgeschreven in artikel 5 en<br />
bijlage III;<br />
462 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
7. Een samenvatting van het overeenkomstig artikel 11<br />
vastgestelde maatregelenprogramma, met inbegrip van<br />
de wijze waarop de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde<br />
doelstellingen daardoor moeten worden bereikt;<br />
7.1. een samenvatting van de maatregelen die vereist<br />
zijn om de communautaire waterbeschermingswetgeving<br />
toe te passen;<br />
7.2. een verslag over de praktische stappen en maatregelen<br />
die zijn genomen om het beginsel van de terugwinning<br />
van de kosten van watergebruik in overeenstemming<br />
met artikel 9 toe te passen;<br />
7.3. een samenvatting van de maatregelen die zijn genomen<br />
om aan de voorschriften van artikel 7 te voldoen;<br />
7.4. een samenvatting van de beheersingsmaatregelen<br />
voor wateronttrekking en -opstuwing, met inbegrip van<br />
een verwijzing naar de registers en vermelding van de<br />
gevallen waarin vrijstelling is verleend overeenkomstig<br />
artikel 11, lid 3, onder e);<br />
7.5. een samenvatting van de beheersingsmaatregelen<br />
welke zijn vastgesteld voor puntbronlozingen en andere<br />
activiteiten die de watertoestand beïnvloeden, in overeenstemming<br />
met artikel 11, lid 3, onder g) en i);<br />
7.6. aanduiding van de gevallen waarin toestemming is<br />
verleend voor directe lozing in grondwater, in overeenstemming<br />
met artikel 11, lid 3, onder j);<br />
7.7. een samenvatting van de in overeenstemming met<br />
artikel 16 in verband met prioritaire stoffen genomen<br />
maatregelen;<br />
7.8. een samenvatting van de ter voorkoming of beperking<br />
van de gevolgen van accidentele verontreiniging<br />
genomen maatregelen;<br />
7.9. een samenvatting van de maatregelen volgens<br />
artikel 11, lid 5, voor waterlichamen die waarschijnlijk<br />
de doelstellingen van artikel 4 niet kunnen bereiken;<br />
7.10. nadere gegevens over de bijkomende maatregelen<br />
die noodzakelijk worden geacht om de vastgestelde milieudoelstellingen<br />
te bereiken;<br />
7.11. nadere gegevens over de maatregelen in overeenstemming<br />
met artikel 11, lid 6, om toename van de verontreiniging<br />
van mariene wateren te voorkomen;<br />
8. Een register van alle meer gedetailleerde programma's<br />
en beheersplannen voor het stroomgebiedsdistrict,<br />
die betrekking hebben op specifieke deelstroomgebieden,<br />
sectoren, aangelegenheden of watertypen, alsmede<br />
een samenvatting daarvan;<br />
9. Een samenvatting van de maatregelen inzake voorlichting<br />
en raadpleging van het publiek, de resultaten<br />
daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg<br />
zijn;<br />
10. Een lijst van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming<br />
met bijlage I; 11. de contactpunten en procedures<br />
om de achtergronddocumentatie en de in<br />
artikel 14, lid 1, bedoelde informatie te verkrijgen, met<br />
name nadere gegevens over de in overeenstemming met<br />
artikel 11, lid 3, onder g) en i), vastgestelde beheersingsmaatsregelen<br />
en de in overeenstemming met artikel 8<br />
en bijlage V verzamelde concrete monitoringsgegevens.<br />
B. De eerste bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan<br />
en alle volgende bijwerkingen dienen daarenboven<br />
in te houden:<br />
1. Een samenvatting van alle veranderingen of actualiseringen<br />
sinds de publicatie van de vorige versie van het<br />
stroomgebiedsbeheersplan, met een samenvatting van<br />
de herzieningen die overeenkomstig artikel 4, leden 4, 5,<br />
6 en 7, dienen te gebeuren;<br />
2. Een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij<br />
het bereiken van de milieudoelstellingen, met een presentatie<br />
in kaartvorm van de monitoringsresultaten voor<br />
de door het vorige plan bestreken periode, en een verklaring<br />
voor de milieudoelstellingen die niet zijn bereikt;<br />
3. Een samenvatting en verklaring van eventuele maatregelen<br />
die waren opgenomen in de vroegere versie van<br />
het stroomgebiedsbeheersplan en die niet zijn uitgevoerd;<br />
4. Een samenvatting van alle aanvullende tussentijdse<br />
maatregelen die overeenkomstig artikel 11, lid 5, zijn<br />
vastgesteld sedert de publicatie van de vorige versie van<br />
het stroomgebiedsbeheersplan.<br />
BIJLAGE VIII<br />
Indicatieve lijst van de belangrijkste<br />
verontreinigende stoffen<br />
1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in<br />
water dergelijke verbindingen kunnen vormen.<br />
2. Organische fosforverbindingen.<br />
3. Organische tinverbindingen.<br />
4. Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan,<br />
waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene<br />
eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of<br />
via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor<br />
steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting<br />
of andere hormonale functies.<br />
5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare<br />
organische toxische stoffen.<br />
6. Cyaniden.<br />
7. Metalen en metaalverbindingen.<br />
8. Arseen en arseenverbindingen.<br />
9. Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.<br />
10. Stoffen in suspensie.<br />
11. Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name<br />
nitraten en fosfaten).<br />
WATER – Internationaal, Europees en federaal<br />
Richtl. 2000/60/EG E.P. en de Raad 23 oktober 2000<br />
12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de<br />
zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp<br />
van parameters zoals BZV, CZV, enz.).<br />
BIJLAGE IX<br />
Emissiegrenswaarden en<br />
milieukwaliteitsnormen<br />
De in het kader van de dochterrichtlijnen van<br />
Richtlijn 76/464/EEG ingestelde «grenswaarden» en<br />
«kwaliteitsdoelstellingen» worden voor de doeleinden<br />
van deze richtlijn als respectievelijk emissiegrenswaarden<br />
en milieukwaliteitsnormen beschouwd. Zij zijn vastgesteld<br />
bij de volgende richtlijnen van de Raad:<br />
i) de richtlijn kwiklozingen (82/176/EEG);<br />
ii) de richtlijn cadmiumlozingen (83/513/EEG);<br />
iii) de kwikrichtlijn (84/156/EEG);<br />
iv) de richtlijn hexachloorcyclohexaanlozingen<br />
(84/491/EEG); en<br />
v) de richtlijn lozing van gevaarlijke stoffen<br />
(86/280/EEG).<br />
(...)<br />
– Niet opgenomen<br />
BIJLAGE X<br />
Prioritaire stoffen<br />
BIJLAGE XI<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 463<br />
(...)<br />
– Niet opgenomen<br />
(...)<br />
– Niet opgenomen<br />
(...)<br />
– Niet opgenomen<br />
Kaart A<br />
Kaart B<br />
Verklaring van de Commissie
Blz: 1199 – B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002 tot uitvoering<br />
van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van<br />
26 maart 1971 op de bescherming van de<br />
oppervlaktewateren tegen verontreiniging<br />
en Hoofdstuk IVbis van het decreet<br />
van 24 januari 1984 houdende maatregelen<br />
inzake het grondwaterbeheer (B.S.,<br />
1 augustus 2002)<br />
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder de wet:<br />
de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van<br />
de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals<br />
tot op heden gewijzigd.<br />
Art. 2. § 1. Voor de berekeningsmethode die<br />
aangegeven wordt in artikel 35quinquies, § 1, van<br />
de wet, moeten de gegevens met betrekking tot<br />
het geloosde afvalwater als volgt worden bepaald:<br />
1° het in liter uitgedrukte volume van het afvalwater<br />
Qd, geloosd in een etmaal tijdens de maand<br />
met grootste bedrijvigheid van het jaar dat voorafgaat<br />
aan het heffingsjaar, wordt als volgt bepaald:<br />
a) op basis van meting met behulp van een meetschot,<br />
meetgoot of andere debietmeetapparatuur,<br />
geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform<br />
de lozings- of milieuvergunning;<br />
b) ingeval geen meting zoals bedoeld in a) heeft<br />
plaatsgevonden in het jaar dat voorafgaat aan het<br />
beschouwde heffingsjaar, op basis van het jaarvolume<br />
geloosd afvalwater dat bedoeld wordt in<br />
artikel 35quinquies, § 1, van de wet, en dat door<br />
de heffingsplichtige aangegeven moeten worden:<br />
Qd Qj 1000<br />
= ×<br />
W<br />
waarin:<br />
– Qj: volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke<br />
meter, geloosd in het jaar dat voorafgaat aan het<br />
heffingsjaar;<br />
– W: 225 of het aantal dagen waarop in het jaar<br />
dat voorafgaat aan het beschouwde belastingjaar<br />
afvalwater werd geloosd waarvan het bewijs<br />
wordt geleverd;<br />
2° het jaarvolume geloosd afvalwater Qj is de hoeveelheid<br />
afvalwater Qj, uitgedrukt in kubieke meter,<br />
die geloosd is gedurende het jaar dat voorafgaat<br />
aan het heffingsjaar;<br />
3° de parameters ZS, BZV en CZV worden als volgt<br />
bepaald:<br />
a) op basis van debietgebonden monsterneming,<br />
uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot<br />
of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd<br />
door de heffingsplichtige conform de lozings-<br />
of milieuvergunning, van het geloosde afvalwater<br />
gedurende een aantal etmalen zoals bepaald<br />
in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de<br />
grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat<br />
aan het beschouwde heffingsjaar;<br />
b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar<br />
de heffingsplichtige niet beschikte over een<br />
meetgoot, meetschot of debietmeetapparatuur,<br />
op basis van tijdgebonden monsterneming van<br />
Vlaanderen<br />
het afvalwater gedurende een aantal etmalen zoals<br />
bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met<br />
de grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat<br />
aan het beschouwde heffingsjaar, voorzover<br />
die door de adjunct-leidend ambtenaar van de<br />
Vlaamse Milieumaatschappij als deskundig wordt<br />
aanvaard;<br />
4° de gehaltes aan arseen, cadmium, chroom, koper,<br />
kwik, lood, nikkel, zilver, zink, totale stikstof<br />
en totale fosfor worden als volgt bepaald:<br />
a) op basis van debietgebonden monsterneming,<br />
van het geloosde afvalwater, uitgevoerd met behulp<br />
van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur,<br />
geïnstalleerd door de heffingsplichtige<br />
conform de lozings- of milieuvergunning;<br />
b) als in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar<br />
de heffingsplichtige niet beschikte over een<br />
meetgoot of debietmeetapparatuur, op basis van<br />
tijdgebonden monsterneming voorzover die door<br />
de adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
als deskundig wordt aanvaard;<br />
c) het gehalte aan zware metalen wordt bepaald<br />
na ontsluiting van het watermonster;<br />
d) wanneer in eenzelfde jaar meerdere monsternemingen<br />
werden uitgevoerd, moet voor elk van<br />
de in deze paragraaf beschouwde parameters het<br />
rekenkundig gemiddelde van de verschillende bemonsteringsresultaten<br />
in aanmerking genomen<br />
worden.<br />
§ 2. Overeenkomstig artikel 35quinquies, § 4, van<br />
de wet, moet elke heffingsplichtige die de toepassing<br />
vraagt van de berekeningsmethode bedoeld<br />
in artikel 35quinquies, § 1, van de wet zelf zorgen<br />
voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten.<br />
Art. 3. § 1. Volgende procedure voor de monsterneming<br />
moet worden gevolgd:<br />
1° Indien de heffingsplichtige een monsterneming<br />
in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar<br />
laat uitvoeren, moet hij de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
hiervan schriftelijk in kennis stellen<br />
tien werkdagen voor het begin van de maand<br />
waarin de monsterneming zal gebeuren.<br />
De volgende gegevens moeten worden meegedeeld:<br />
1) naam en adres van de heffingsplichtige;<br />
2) identificatie van het monsternemingspunt;<br />
3) de data waarop bemonsterd zal worden;<br />
4) aard van de monsterneming (tijd- of debietgebonden);<br />
5) naam en adres van het erkende laboratorium<br />
dat de debietmeting, de monsterneming en de<br />
analyses zal uitvoeren;<br />
2° Het erkende laboratorium stelt zonder kosten,<br />
per etmaal van de bemonsteringen een monster<br />
van minimaal drie liter voor contra-analyse ter beschikking<br />
van de Vlaamse Milieumaatschappij.<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
Het apparaat waarmee het monster wordt verzameld<br />
moet voorzien zijn van een koelruimte waarvan<br />
de temperatuur lager ligt dan 4 °C.<br />
Het monster en het monster voor contra-analyse<br />
worden door het erkende laboratorium per monster<br />
verdeeld over drie recipiënten. De<br />
deelmonsters I, van minimaal twee liter, dienen<br />
voor de analyse van stoffen, bedoeld in artikel 2,<br />
3°, en van de nutriënten. De deelmonsters II dienen<br />
voor de bepaling van de metalen, bedoeld in<br />
artikel 2, 4°, met uitzondering van kwik. De<br />
deelmonsters III dienen voor de analyse van kwik.<br />
De deelmonsters I worden door het erkende laboratorium<br />
dat de monsterneming heeft uitgevoerd,<br />
bewaard in het erkende laboratorium bij een temperatuur<br />
van 4 °C. De deelmonsters II en III worden<br />
door het erkende laboratorium voorzien van<br />
de gepaste conserveringsmiddelen;<br />
3° Alle deelmonsters worden door het erkende laboratorium<br />
dat de monsterneming heeft uitgevoerd,<br />
verzegeld en voorzien van de volgende<br />
identificatiegegevens:<br />
1) naam en adres van het bedrijf;<br />
2) datum van het etmaal waarop de monsterneming<br />
voor het desbetreffende monster gestart is;<br />
3) identificatie van het monsternemingspunt;<br />
4) het nummer van het deelmonster;<br />
5) soort monster (analyse of contra-analyse);<br />
4° De monsters en de monsters voor contra-analyse<br />
moeten elke werkdag door het erkende laboratorium<br />
afgehaald worden;<br />
5° De monsters voor contra-analyse moeten op<br />
het exploitatieadres van het laboratorium dat de<br />
monsterneming uitvoert gedurende vijf werkdagen<br />
bewaard worden na het etmaal waarin bemonsterd<br />
werd;<br />
6° Alle bij de debietmeting en bij de bemonstering<br />
gebruikte apparatuur moet door het erkende laboratorium<br />
verzegeld worden.<br />
§ 2. De ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
mogen, mits voorlegging van hun legitimatiebewijs,<br />
te allen tijde op de plaats van de<br />
monsterneming komen. Indien zij zaken vaststellen<br />
bij de debietmeting en/of bij de monsterneming<br />
die in strijd zijn met de bepalingen van de<br />
wet of met de bepalingen van dit besluit, kunnen<br />
zij dit opnemen in een vaststellingsverslag.<br />
De ambtenaar kan bij zijn onderzoek, in aanwezigheid<br />
van de heffingsplichtige of zijn afgevaardigde,<br />
de verzegeling van de meet- en bemonsteringsapparatuur<br />
verbreken.<br />
Het vaststellingsverslag wordt bezorgd aan de adjunct-leidend<br />
ambtenaar. De adjunct-leidend<br />
ambtenaar stuurt zijn beslissing over de regelmatigheid<br />
van de debietmeting en/of de monsterneming<br />
binnen twee maanden na de feiten naar de<br />
heffingsplichtige.<br />
464 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
§ 3. Indien de Vlaamse Milieumaatschappij bemonsteringen<br />
uitvoert in het kader van de heffing<br />
is zij onderworpen aan de verplichtingen van § 1<br />
van dit artikel met uitzondering van § 1, 1° en 5°.<br />
De monsters worden gedurende vijf werkdagen<br />
na het etmaal waarin bemonsterd werd bewaard<br />
door de Maatschappij tenzij de heffingsplichtige<br />
de monsters voor contra-analyse onmiddellijk wil<br />
ontvangen. In dit geval stelt de ambtenaar van de<br />
Vlaamse Milieumaatschappij, die de monsterneming<br />
heeft uitgevoerd, tegen ontvangstbewijs de<br />
monsters voor contra-analyse ter beschikking van<br />
de heffingsplichtige.<br />
§ 4. De meet- en bemonsteringsresultaten van de<br />
monsternemingen tijdens de maand met de<br />
grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat<br />
aan het beschouwde heffingsjaar moeten per etmaal<br />
volledig zijn voor de componenten N 1 , N 2 en<br />
N 3 , respectievelijk N 1,O , N 2,O en N 3,O , met inbegrip<br />
van het dagdebiet zoals bepaald in artikel 2,<br />
§1, 1°, a).<br />
§ 5. Het minimumaantal etmalen waarover de<br />
monsternemingen tijdens de maand met de<br />
grootste bedrijvigheid in het jaar dat voorafgaat<br />
aan het beschouwde heffingsjaar moeten worden<br />
uitgevoerd, wordt bepaald op vijf dagen voor de<br />
heffingsplichtigen waarvan de laatst vastgestelde<br />
heffing meer dan 12.500 EUR bedroeg en op drie<br />
dagen in de andere gevallen. Deze monsternemingen<br />
moeten worden uitgevoerd over een periode<br />
van op elkaar volgende etmalen met volledige<br />
productieactiviteit tijdens de maand met de grootste<br />
bedrijvigheid.<br />
§ 6. Alle bepalingen inzake de te volgen procedure<br />
die in dit artikel zijn opgenomen, zijn op straffe<br />
van nietigheid voorgeschreven. Bij het niet-naleven<br />
ervan worden de meet- en bemonsteringsresultaten<br />
voor de berekening van de heffing uitgesloten.<br />
Art. 4. Alle werkzaamheden die noodzakelijk<br />
zijn ter uitvoering van artikel 2, § 1, 1°, 3° en 4° en<br />
van artikel 3 moeten volgens de internationaal<br />
aanvaarde laboratoriumpraktijken uitgevoerd<br />
worden.<br />
Art. 5. § 1. Behoudens de andersluidende bepalingen<br />
in het laatste lid van deze paragraaf is de<br />
heffingsplichtige voor de toepassing van<br />
artikel 35sexies, § 1 van de wet onderworpen aan<br />
dezelfde verplichtingen als voorzien in artikel 2 en<br />
artikel 3 van dit besluit voor de bemonstering en<br />
analyse van het geloosde afvalwater.<br />
De gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater<br />
moeten per etmaal volledig zijn<br />
voor de componenten N 1,O, N 2,O en N 3,O, moeten<br />
slaan op de monstername tijdens de maand van<br />
de grootste bedrijvigheid en moeten gelijktijdig<br />
met de meet- en bemonsteringscampagne van het<br />
geloosde afvalwater genomen worden. In afwijking<br />
van artikel 2 en artikel 3, § 5, van dit besluit<br />
kunnen de gegevens met betrekking tot het gebruikte<br />
oppervlaktewater worden bepaald gedurende<br />
één etmaal of door middel van een schepmonster<br />
tijdens de periode zoals bepaald in het<br />
vorig lid.<br />
§ 2. Elke heffingsplichtige die de toepassing<br />
vraagt van artikel 35sexies, § 1, van de wet moet<br />
zelf zorgen voor de nodige meet- en bemonsteringsresultaten<br />
afkomstig van een op eigen initiatief<br />
uitgevoerde meetcampagne door een door<br />
de regering erkend laboratorium.<br />
Art. 6. Als de heffingsplichtige of de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
monsternemingen heeft laten<br />
uitvoeren, respectievelijk uitgevoerd overeenkomstig<br />
de bepalingen van dit besluit, dan stellen zij<br />
de meet- en monsternemingsresultaten per aangetekende<br />
brief en binnen dertig werkdagen na<br />
de eerste monsternamedag ter beschikking van de<br />
tegenpartij.<br />
De meet- en bemonsteringsresultaten, uitgevoerd<br />
op de contra-analyses, moeten per aangetekende<br />
brief binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag<br />
aan de tegenpartij medegedeeld<br />
worden voorzover de heffingsplichtige en/of de<br />
Vlaamse Milieumaatschappij die wenst te gebruiken<br />
bij de berekening van de heffing.<br />
De debietmeting, de monsterneming en de analyses<br />
die in opdracht van de heffingsplichtige gebeuren<br />
moeten worden verricht door een en hetzelfde<br />
door de regering erkend laboratorium.<br />
Art. 7. § 1. Voorzover de lozings- of milieuvergunning<br />
geen beperking vermeldt voor de maximumhoeveelheid<br />
koelwater in aantal kubieke meter<br />
per jaar, wordt de hoeveelheid koelwater, bedoeld<br />
in artikel 35quinquies, § 1, en in<br />
artikel 35septies van de wet als volgt berekend:<br />
k= Qk× W<br />
waarin:<br />
k: de hoeveelheid koelwater in kubieke meter per<br />
jaar;<br />
Qk: de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater<br />
in kubieke meter per dag of als deze waarde niet is<br />
bepaald in de lozings- respectievelijk milieuvergunning,<br />
de maximaal vergunde hoeveelheid<br />
koelwater in kubieke meter per uur, vermenigvuldigd<br />
met 24;<br />
W: 225 of het aantal dagen waarop in het jaar dat<br />
voorafgaat aan het heffingsjaar koelwater werd<br />
geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd.<br />
§ 2. Van de in § 1 bedoelde berekeningswijze kan<br />
worden afgeweken voorzover de heffingsplichtige<br />
het bewijs levert van de reëel geloosde hoeveelheid<br />
koelwater op basis van dagelijkse debietmetingen<br />
in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar.<br />
Deze debieten moeten gemeten zijn met behulp<br />
van meetapparatuur die geïnstalleerd werd conform<br />
de lozings- respectievelijk milieuvergunning.<br />
Art. 8. § 1. De in artikel 35octies, § 1, van de wet<br />
bedoelde aangifte moet gebeuren door middel<br />
van het formulier, waarvan het model is vastgesteld<br />
in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit, dat naar<br />
de Vlaamse Milieumaatschappij moet worden gestuurd.<br />
Bij dit formulier moet de overzichtstabel Meet- en<br />
Analyseresultaten de nodige gegevens vermelden<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
over de samenstelling van het afvalwater dat geloosd<br />
is in het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar,<br />
op straffe van verval van het recht een beroep<br />
te kunnen doen op de berekeningsmethode bedoeld<br />
in artikel 35quinquies van de wet.<br />
Voor de land- en tuinbouwbedrijven als bedoeld<br />
in de rubrieken 28a tot 28e van bijlage 1 bij de<br />
wet, dient de bedoelde aangifte te gebeuren door<br />
middel van het formulier waarvan het model is<br />
vastgesteld in bijlage 3 gevoegd bij dit besluit, dat<br />
naar de Mestbank moet worden gestuurd.<br />
§2.De in artikel35octies, § 2, van de wet bedoelde<br />
melding moet gebeuren door middel van een<br />
formulier, waarvan het model is vastgesteld in<br />
bijlage 2, gevoegd bij dit besluit.<br />
§ 3. De in artikel 35sexies, § 3, van de wet bedoelde<br />
eis tot het in mindering brengen van de vuilvracht<br />
van het gebruikte oppervlaktewater N 0<br />
moet gebeuren samen met de aangifte door middel<br />
van het formulier, waarvan het model is vastgesteld<br />
in bijlage 1 gevoegd bij dit besluit, dat naar<br />
de Vlaamse Milieumaatschappij gestuurd moet<br />
worden.<br />
Bij dit formulier moet de overzichtstabel Meet- en<br />
Analyseresultaten de nodige gegevens vermelden<br />
van het afvalwater dat geloosd is in het jaar dat<br />
voorafgaat aan het beschouwde heffingsjaar, alsmede<br />
van het gebruikte oppervlaktewater, op<br />
straffe van verval van het recht om de vuilvracht<br />
van het gebruikte oppervlaktewater in mindering<br />
te brengen.<br />
§ 4. De aangifte van de opgepompte en gewonnen<br />
hoeveelheid grondwater, niet bestemd voor<br />
de openbare drinkwatervoorziening, waarop<br />
overeenkomstig artikel 28ter van het decreet van<br />
24 januari 1984 houdende maatregelen inzake<br />
het grondwaterbeheer een heffing verschuldigd<br />
is, gebeurt op een formulier waarvan het model is<br />
vastgesteld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit, dat<br />
naar de Vlaamse Milieumaatschappij moet worden<br />
gestuurd.<br />
Art. 9. § 1. Onverminderd de in de wet en de in<br />
§§ 2 en 3 van dit artikel voorbehouden bevoegdheden,<br />
wijst het afdelingshoofd Heffingen van de<br />
Vlaamse Milieumaatschappij de ambtenaren aan<br />
die voor rekening van het fonds voor preventie en<br />
sanering inzake leefmilieu en natuur belast zijn<br />
met de vestiging, de inning en de invordering van<br />
de heffing op de waterverontreiniging bedoeld in<br />
artikel 35bis, § 1, van de wet. Deze ambtenaren<br />
zijn tevens bevoegd voor controle en onderzoek in<br />
verband met de toepassing van de heffing bedoeld<br />
in artikel 35novies, § 1, van de wet.<br />
Als erom verzocht wordt, maken de in deze paragraaf<br />
bedoelde ambtenaren zich bij de uitoefening<br />
van hun ambt tegenover derden bekend<br />
door een legitimatiebewijs, ondertekend door de<br />
leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij.<br />
§ 2. De adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse<br />
Milieumaatschappij is bevoegd om een gedeeltelijke<br />
of gehele vrijstelling van nalatigheidsintresten<br />
te verlenen conform artikel 35sexiesdecies van<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 465
de wet. Hij kan deze bevoegdheden delegeren aan<br />
een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij.<br />
§ 3. De leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij<br />
is gemachtigd om:<br />
1° de kohieren, bedoeld in artikel 35terdecies, § 5,<br />
van de wet, uitvoerbaar te verklaren;<br />
2° de hypothecaire inschrijving te vragen, bedoeld<br />
in artikel 35septiesdecies, § 3, van de wet.<br />
Bij afwezigheid wordt de leidend ambtenaar voor<br />
de in deze paragraaf genoemde taken vervangen<br />
door een door hem aangewezen ambtenaar van<br />
niveau A van de Vlaamse Milieumaatschappij.<br />
Art. 10. De volgende besluiten worden opgeheven:<br />
1° (...)<br />
– Wijzigt B. Vl. Ex. 16 februari 1993 Bescherming oppervlaktewateren,<br />
uitvoering Hoofdst. IIIbis wet 26 maart 1971<br />
2° (...)<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
– Wijzigt B. Vl. Reg. 3 maart 1998 Grondwater, Vlaamse Gewest,<br />
heffing, modaliteiten voor aangifte<br />
Art. 11. Bij wijze van overgangsregeling blijven<br />
de in artikel 10 opgeheven besluiten van toepassing<br />
op de lopende innings- en invorderingsprocedure.<br />
Art. 12. Dit besluit heeft uitwerking met ingang<br />
van 1 januari 2003.<br />
Art. 13. De Vlaamse Minister, bevoegd voor het<br />
Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.<br />
466 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
BIJLAGE 1<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 467
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
468 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 469
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
470 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 471
Nota's<br />
1 Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren<br />
tegen verontreiniging.<br />
2 Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen<br />
inzake het grondwaterbeheer.<br />
3 Aanduiden wat van toepassing is.<br />
4 Informatie over wie vrijgesteld is van heffing vindt u in<br />
de toelichtingsnota.<br />
5 Aanduiden wat van toepassing is.<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
6 Eén lijn per grondwaterwinning. Indien er meerdere<br />
debietmeters per grondwaterwinning zijn, gelieve per<br />
debietmeter één lijn in te vullen.<br />
7 Informatie over de wijze waarop het grondwaterverbruik<br />
vastgesteld wordt indien de grondwaterwinning<br />
472 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>
niet voorzien is van een debietmeter is terug te vinden in<br />
de toelichtingsnota.<br />
8 Eén lijn per grondwaterwinning. Indien er meerdere<br />
debietmeters per grondwaterwinning zijn, gelieve per<br />
debietmeter één lijn in te vullen.<br />
Nota<br />
9 Om de toepassing van de uitgebreide berekeningsmethode<br />
te kunnen eisen, moeten alle gegevens ingevuld<br />
worden en moeten de nodige stavingsstukken als bijlage<br />
bij de aangifte gevoegd worden.<br />
10 Om de toepassing van de vermindering van de opgenomen<br />
vuilvracht te kunnen eisen, moeten alle gege-<br />
1 Aanduiden wat van toepassing is.<br />
WATER – Vlaanderen<br />
B. Vl. Reg. 28 juni 2002<br />
vens ingevuld worden en moeten de nodige stavingsstukken<br />
als bijlage bij de aangifte gevoegd worden.<br />
BIJLAGE 2<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 473