16.10.2012 Views

Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8

Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8

Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

Strategische kansen voor de innovatieve politiepraktijk<br />

Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde


Colofon<br />

Afstudeerscriptie Strategische Leidinggevende Leergang 8.<br />

Tekst: Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde<br />

Ontwerp: 20-02 Vormgevers, Eindhoven<br />

Begeleider: Prof. dr. V.J.J.M. Bekkers<br />

Politieacademie, Warnsveld (oktober 2012)<br />

2 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Voorwoord<br />

Moed is de rode draad in onze thesis. Niet alleen de moed die nodig is voor het strategisch leiderschap van<br />

de politieorganisatie om te accepteren dat met de komst van de netwerksamenleving alles anders is<br />

geworden en strategische interventies nodig zijn. Maar ook de moed die nodig is om de samenwerking met<br />

burgers in deze nieuwe wereld te omarmen en vanuit gelijkwaardigheid vorm te geven. Dat betekent dat de<br />

burger meebeslist, meedenkt en <strong>co</strong>-creëert vanuit verschillende (tijdelijke) netwerken en rollen, face-to-face<br />

en steeds vaker virtueel middels sociale media.<br />

Wij moesten zelf ook de nodige moed verzamelen om vanuit de theorie <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media bij de<br />

kop te pakken en te vertalen naar een zinvolle betekenis voor de politiepraktijk. Wij weten inmiddels wat het<br />

betekent om vanuit theoretische inzichten te schrijven over een betrekkelijk nieuw onderwerp waar nog niet<br />

zoveel praktijkonderzoek naar gedaan is. Hoe je jezelf moet blijven uitdagen om dat voor elkaar te krijgen.<br />

Je moet kritiek van je scriptiebegeleider omarmen. Jezelf openstellen voor de mening van anderen. Je eigen<br />

visies durven loslaten voordat je ze weer verstevigd met de theoretische inzichten die je hebt opgedaan.<br />

Het schrijven van deze scriptie, eigenlijk onze hele studieperiode, is één groot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces geweest.<br />

Wij zien deze eindversie van onze scriptie als een tussenstap in een <strong>co</strong>ntinu proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Wij<br />

nodigen iedere lezer uit de inhoud van deze scriptie te verrijken, te verbeteren, aan te vullen en onze<br />

<strong>co</strong>nclusies en aanbevelingen te delen. Wij zien deze scriptie niet als ons eigendom. We stellen onze scriptie<br />

dan ook graag voor iedereen toegankelijk op www.criminaliteitswijzer.nl/wiki/index.php.<br />

Wij danken onze korpschefs Simone Steendijk en Henk van Essen voor deze geboden ontwikkelkans en<br />

onze <strong>co</strong>llega’s voor hun steun en begrip. Victor Bekkers danken wij voor zijn begeleiding en de manier<br />

waarop hij ons van het voetstuk haalde als wij weer trots een hoofdstuk inleverden, maar ons er ook weer<br />

op wist te krijgen. Thuis, met onze gezinnen, hebben we vaak te weinig aan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedaan. Zeker de<br />

laatste maanden waren pittig. Wij danken onze partners en kinderen voor hun geduld met ons!<br />

Tot slot dragen wij deze scriptie op aan de burgers die deel hebben genomen aan onze focusgroep sessies:<br />

Marie-José Swart, Anne Wolters, Coby Span, Hans Horsten, Ton van Eijk, Martien Aarts en Rob Bongenaar.<br />

Zij staan symbool voor wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in wezen is: samen werken aan een betere samenleving op basis van<br />

wederzijds vertrouwen en gelijkwaardigheid.<br />

Ellis Jeurissen Richard Vriesde<br />

Politie Brabant Zuid-Oost Politie Haaglanden<br />

Voorwoord 3


4 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Inhoudsopgave<br />

Samenvatting 9<br />

1 Inleiding 17<br />

1.1 Aanleiding 18<br />

1.2 Probleemstelling 20<br />

1.2.1 Doelstelling 20<br />

1.2.2 Centrale onderzoeksvraag 20<br />

1.2.3 Deelvragen 20<br />

1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie 22<br />

1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering 23<br />

1.5 Onderzoeksopzet 24<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 25<br />

2.1 Inleiding 27<br />

2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken 27<br />

2.2.1 Mogelijke verklaring dalende trend 28<br />

2.3 Aanpak woninginbraken 30<br />

2.3.1 Dader factoren 31<br />

2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid 32<br />

2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken 32<br />

2.4 De functie van het buurtonderzoek 35<br />

2.4.1 De traditionele aanpak 35<br />

2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek 36<br />

2.5 Effectiviteit van het buurtonderzoek bij woninginbraken 37<br />

2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek 38<br />

2.6 Conclusies 41<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 43<br />

3.1 Inleiding 45<br />

3.2 Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>? 45<br />

3.3 Motieven van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> 46<br />

3.4 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie 47<br />

3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie 49<br />

3.5 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie 52<br />

3.5.1 Kenmerken van <strong>co</strong>productie 52<br />

3.5.2 Factoren van <strong>co</strong>productie 53<br />

3.6 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering 56<br />

3.6.1 Motieven voor interactieve beleidsvoering 57<br />

3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering 58<br />

3.7 Sociale media 61<br />

3.7.1 Inleiding 61<br />

3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media? 62<br />

Inhoudsopgave 5


3.7.3 Verschillende vormen van sociale media 62<br />

3.7.4 Categorisering van sociale media 65<br />

3.7.5 Factoren van sociale media 68<br />

3.8 Leiderschap 72<br />

3.8.1 Kenmerken van leiderschap 72<br />

3.8.2 Strategisch politieleiderschap 72<br />

3.8.3 Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap 73<br />

3.9 Conclusies 74<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 77<br />

4.1 Inleiding 79<br />

4.2 Praktijkvoorbeelden 80<br />

4.2.1 Informeren 80<br />

4.2.2 Raadplegen 82<br />

4.2.3 Adviseren 83<br />

4.2.4 Co-produceren 84<br />

4.2.5 (Mee)beslissen 87<br />

4.3 Kansen voor de politie 88<br />

4.3.1 Crowdsourcing 89<br />

4.3.2 Strategisch belang sociale media 90<br />

4.3.3 Inzetbaarheid sociale media 91<br />

4.4 Factoren sociale media 91<br />

4.5 Leerervaringen 94<br />

4.6 Conclusies 94<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 97<br />

5.1 Inleiding 99<br />

5.2 Theoretisch kader 99<br />

5.2.1 Inleiding 99<br />

5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs 100<br />

5.2.3 Onderzoeksmodel 104<br />

5.3 Onderzoeksstrategie 105<br />

5.3.1 Inleiding 105<br />

5.3.2 Aard van het onderzoek 105<br />

5.3.3 Methode van onderzoek 108<br />

5.3.4 Technieken van onderzoek 110<br />

5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid 112<br />

5.4 Werkwijze 114<br />

5.5 Conclusie 115<br />

6 Onderzoek 117<br />

6.1 Inleiding 119<br />

6.2 Interviews interne en externe stakeholders 120<br />

6.2.1. Inleiding 120<br />

6.2.2 Bewustzijn 120<br />

6 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


6.2.3 Vermogen 124<br />

6.2.4 Proces 127<br />

6.2.5 Moed 132<br />

6.3 Deel<strong>co</strong>nclusie interviews 135<br />

6.4 Focusgroepen 138<br />

6.4.1 Inleiding 138<br />

6.4.2 Opzet focusgroepen 140<br />

6.5 Focusgroepsessie I 141<br />

6.5.1 Workshop 1 141<br />

6.5.2 Workshop 2a 142<br />

6.5.3 Workshop 2b 143<br />

6.6 Focusgroepsessie II 144<br />

6.6.1 Inleiding 144<br />

6.6.2 Workshop 3 147<br />

6.6.3 Analyse Workshop 3a 148<br />

6.6.4 Analyse Workshop 3b 150<br />

6.6.5 Workshop 4 153<br />

6.7 Deel<strong>co</strong>nclusie Focusgroepsessies 157<br />

6.8 Algehele <strong>co</strong>nclusie empirisch onderzoek 158<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 163<br />

7.1 Inleiding 165<br />

7.2 Beantwoording deelvragen 165<br />

7.2.1 Deelvraag 1 165<br />

7.2.2 Deelvraag 2 167<br />

7.2.3 Deelvraag 3 168<br />

7.2.4 Deelvraag 4 171<br />

7.2.5 Deelvraag 5 172<br />

7.2.6 Deelvraag 6 175<br />

7.2.7 Deelvraag 7 177<br />

7.3 Beantwoording centrale vraag 178<br />

7.4 Aanbevelingen 180<br />

7.5 Reflectie op het onderzoek 182<br />

Bijlagen 185<br />

Literatuurlijst 203<br />

Voetnoten 210<br />

Inhoudsopgave 7


8 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Samenvatting<br />

Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en is<br />

volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we<br />

naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde<br />

woninginbraken steeg in 2010 met 10 procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met vijf<br />

procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met 7 procent betrekkelijk<br />

klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de legitimiteit<br />

van de politie en daarmee de rechtsstaat.<br />

De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel<br />

minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden<br />

van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten wil<br />

komende jaren een verhoging van de pakkans met 25 procent realiseren door onder andere de<br />

heterdaadkracht te bevorderen. Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime aangezien<br />

de weerslag die het heeft op slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van<br />

het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. De Raad van<br />

Korpschefs heeft <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de<br />

(informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als<br />

opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing.<br />

Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van<br />

woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt<br />

ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten<br />

van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. In deze thesis onderzoeken wij aan de hand van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model welke <strong>co</strong>ndities<br />

mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale media in de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers ter ondersteuning<br />

van de opsporing van woninginbraken, waarbij aandacht wordt gevraagd voor innovatie van het<br />

buurtonderzoek als opsporingsinstrument.<br />

Vanuit deze doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:<br />

Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken,<br />

in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van<br />

strategisch politieleiderschap?<br />

Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected via allerlei<br />

vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden<br />

gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te<br />

professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen<br />

is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals<br />

een internet game voor het oplossen van <strong>co</strong>ld cases en het Twitter ac<strong>co</strong>unt @depolitiezoekt. Op het snijvlak<br />

van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling van het<br />

oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar<br />

is de passie voor dit onderzoek ontstaan.<br />

Samenvatting 9


Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale<br />

karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale<br />

samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. Dat maakt<br />

de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders<br />

en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te<br />

verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te<br />

vervullen in het creëren van deze aansluiting.<br />

Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, is een fundamentele breuk met het<br />

verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze waarop dit veranderingsproces<br />

plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de dialoog met burgers via multichanneling<br />

en dat heeft gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit is een strategisch<br />

vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief<br />

proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en landen<br />

heen. Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />

sociale media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het<br />

buurtonderzoek, waarbij de burger <strong>co</strong>producent is.<br />

Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat het <strong>co</strong>nditionele aspecten beschrijft en<br />

onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer inzicht willen verkrijgen over de <strong>co</strong>ndities<br />

waaronder een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek kan plaatsvinden. Wij hebben daarbij gebruik<br />

gemaakt van een mix van onderzoeksmethoden. In dit onderzoek wordt naast een literatuuronderzoek, een<br />

casestudy en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van<br />

focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is feitelijk een interview<br />

met meerdere respondenten tegelijkertijd. Er zijn een groot aantal interviews gehouden binnen Politie<br />

Haaglanden met interne en externe stakeholders op tactisch, strategisch en operationeel niveau met<br />

expertise op het gebied van handhaving, opsporing, <strong>co</strong>mmunicatie en intelligence. Daarnaast werden er<br />

interviews gehouden met slachtoffers van woninginbraken in het stedelijk gebied van Zoetermeer en<br />

focusgroepsessies gehouden met burgers uit Asten binnen Politie Brabant-Zuid-Oost. De focusgroepen<br />

zijn samengesteld uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level <strong>co</strong>ps, burgers,<br />

slachtoffers en experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De keuze van respondenten is<br />

gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale <strong>co</strong>ntactnetwerken waaronder<br />

stakeholders van politie Brabant-Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente Den Haag, Gemeente<br />

Zoetermeer, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.<br />

De theoretische relevantie van dit onderzoek is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische<br />

achtergronden die achter het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media schuilgaan. Co-<strong>creatie</strong> lijkt vooral een<br />

populair wetenschappelijk begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populairwetenschappelijke<br />

begrippen zoals sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en<br />

overheid te dichten. Door meer theoretische achtergrondkennis te vergaren over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en dit begrip<br />

nader uit te diepen in haar betekenis, wordt getracht een scherper beeld te <strong>co</strong>nstrueren hoe de politie hier<br />

met de inzet van sociale media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de<br />

theoretische inzichten vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de<br />

toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die<br />

een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.<br />

10 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Co-<strong>creatie</strong> betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co<strong>creatie</strong><br />

refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel<br />

(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de <strong>co</strong>mmerciële sector, in<br />

toenemende mate wordt ‘ge<strong>co</strong>creëerd’ door bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten samen.<br />

Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later<br />

ontstond en die sterk met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden<br />

en de <strong>creatie</strong>ve kansen van transparantie benadrukt (Chesbrough 2003). In de studie van Bekkers & Meijer<br />

(2010) over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector laten de onderzoekers doorklinken dat het mooie aan de term<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Wanneer we het<br />

<strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de <strong>co</strong>mmerciële producten die in<br />

wisselwerking tussen bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten tot stand komen. Bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector gaat<br />

het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van<br />

overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van<br />

burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).<br />

Vergroten van de legitimiteit van beleid<br />

Bekkers en Meijer (2011) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en<br />

zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van<br />

bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,<br />

zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen<br />

(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking<br />

van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het<br />

gebruik van web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, kan de legitimiteit op<br />

verschillende manieren versterken.<br />

Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (Bason 2010:22), zijn er vier samenhangende<br />

en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor<br />

een geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies<br />

zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende<br />

factoren. Als voornaamste kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:<br />

Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem, zijn de vier dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar<br />

afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie<br />

E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke<br />

sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of<br />

bevorderen. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden<br />

afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de<br />

noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het van belang dat partijen streven naar een<br />

gemeenschappelijke beeldvorming, wat niet impliceert dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar<br />

eens moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke factor om de wederzijdse<br />

afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen.<br />

Samenvatting 11


esef<br />

wat?<br />

moed<br />

leiderschap<br />

wie?<br />

bewustzijn <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

structuur<br />

waar?<br />

vermogen<br />

proces<br />

hoe?<br />

Het innovatie e<strong>co</strong>systeem van de publieke sector (Bason)<br />

Systematisch zijn 37 factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht die van invloed kunnen zijn op de<br />

<strong>co</strong>ndities die gesteld dienen te worden om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van sociale media te komen tot<br />

een herontwerp van het buurtonderzoek (<strong>2.0</strong>). De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven<br />

onderzoeksvelden innovatie, <strong>co</strong>productie, interactieve beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek,<br />

leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer geïnventariseerd. Vanuit deze inventarisatie zijn<br />

vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn,<br />

Vermogen en Proces van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking<br />

tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten)<br />

is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie in staat is verandering aan te kunnen en<br />

tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de dimensies.<br />

Sociale media<br />

Binnen ons onderzoeksveld hebben wij kunnen <strong>co</strong>nstateren dat er geen duidelijke overeenstemming is in<br />

de wijze van categoriseren van sociale media. De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter,<br />

YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale netwerken. De technische middelen zijn onder meer RSS<br />

feed, widget, API en social bookmarking. Deze middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen<br />

slechts een deel van alle sociale media. De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet<br />

altijd even duidelijk. Ook wordt aan de sociale media soms teveel invloed toegedicht. De effecten van sociale<br />

media zijn slecht meetbaar. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder hebben wij praktijkvoorbeelden<br />

geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad, als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers.<br />

Gaat het om de participatiegraad dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste<br />

graad om burgers mee te laten beslissen.<br />

Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />

De nodale oriëntatie strategie sluit goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als<br />

een belangrijke partner voor de politie. In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit.<br />

Om de criminaliteit aan te pakken wordt vanuit de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedachte een drietal rollen toegeschreven aan<br />

burgers. De benoemde rollen zijn de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de<br />

12 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


urger als rechercheur (aanpak high impact crime) en de burger als moreel ondernemer (aanpak<br />

ondermijning). De huidige mogelijkheden van sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen,<br />

zoals praktijkvoorbeelden ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dat biedt<br />

mogelijkheden om burgers vanuit de drie verschillende rollen hier middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> meer bij te betrekken.<br />

Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />

groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />

om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />

volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />

Sociale <strong>co</strong>hesie en probleemwijken<br />

Uit een casestudy die we hebben onderzocht bij Politie Haaglanden in het verzorgingsgebied Zoetermeer<br />

is gebleken dat het toepassen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk ge<strong>co</strong>mpliceerder ligt.<br />

Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk,<br />

waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te<br />

bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het<br />

beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moeten zijn alert en oplettend te willen zijn door<br />

goed met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte<br />

lijnen naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle<br />

respondenten niet zonder face-to-face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor<br />

echt <strong>co</strong>ntact en verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is<br />

fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor. Sociale <strong>co</strong>hesie is om die reden als<br />

38e factor toegevoegd.<br />

Van buurtonderzoek 1.0 naar <strong>2.0</strong><br />

Uit ons onderzoek blijkt dat buurtonderzoek 1.0 over het algemeen niet veel opsporingsinformatie oplevert<br />

en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. De<br />

effectiviteit van een buurtonderzoek kan naar verwachting aanzienlijk worden vergroot om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

en social media breder buurtonderzoek te doen waarbij ook buurtvrijwilligers of een interventieteam worden<br />

betrokken. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten met burgers zijn een factor van belang in<br />

het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie. Uit ons onderzoek is voorts gebleken<br />

dat van een buurtonderzoek een belangrijke preventieve werking kan uitgaan. Door het <strong>co</strong>ntact dat wordt<br />

gemaakt tussen burger en politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter<br />

het misdrijf bij de buren. In de interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere<br />

mate van bewustwording. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij buurtbewoners.<br />

Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als motiverende factor<br />

toenemen. Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek<br />

(namelijk bewijsvergaring) niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie<br />

met secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Uit ons onderzoek is tevens naar voren<br />

gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces vanuit politieleiderschap als factor<br />

belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een buurtonderzoek.<br />

Sociale strategie en leiderschap<br />

Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />

mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een<br />

Samenvatting 13


van de belangrijke factoren. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit<br />

zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van<br />

een duidelijke ‘multi-channel aanpak’ is belangrijk. Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin<br />

de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen<br />

van belang.<br />

Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces<br />

in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden<br />

beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. Dit<br />

vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> managen als een proces van<br />

institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is dan<br />

ook de mate waarin de organisatie die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak<br />

heeft, ook wel sociale strategie genoemd. Op basis van de onderzoeksresultaten is een belangrijke <strong>co</strong>nditie<br />

dat de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van<br />

sociale media wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en<br />

betrokkenheid) waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere<br />

belanghebbenden min of meer gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het<br />

e<strong>co</strong>systeem in balans te houden.<br />

De genetwerkte horizontale samenleving staat haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde<br />

politieorganisatie. Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft gevolgen voor de vraag of (en in<br />

welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap. Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere<br />

eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kent een horizontale logica,<br />

doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardiger hoogte<br />

komen te staan met de politieorganisatie.<br />

Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die kan botsen met de aspecten van interactieve<br />

beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans<br />

dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn andere vaardigheden<br />

voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele<br />

kennis.<br />

Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />

leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist meer<br />

subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht<br />

De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />

te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />

en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />

Wij <strong>co</strong>ncluderen dat bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie en burgers gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide<br />

partijen waarde creëert. Hierachter zit de idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan<br />

hij zelf meewerkt. Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn:<br />

durf, lef, visie, snel kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat<br />

nodig is om te onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee<br />

een kritische factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De<br />

mate waarin het dynamische karakter van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> onderkend wordt en de wijze waarop strategisch<br />

besluiten worden genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van<br />

14 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


doorslaggevende betekenis zijn. Het is belangrijk is om de vier elementen van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />

op elkaar af te stemmen. De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

is uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het<br />

strategisch leiderschap gebleken.<br />

Met het oog op de komst van de Nationale Politie doen wij 8 aanbevelingen:<br />

Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de <strong>co</strong>mpetentie “omgevingsbewustzijn” en faciliteer gericht<br />

de ontwikkeling van deze <strong>co</strong>mpetentie. Alle medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.<br />

Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan van<br />

externe samenwerkingsverbanden. Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op<br />

strategisch alliantie niveau.<br />

Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking bevordert<br />

waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de sociale media. Hiermee wordt ook<br />

een open leerklimaat bevorderd.<br />

Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middels sociale media (<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>) verder en<br />

creëer een kennisplatform met burgers, experts, politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps.<br />

Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verder te verkennen, door de<br />

implementatie van de pilot buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in drie wijken bij drie verschillende korpsen te gaan<br />

ontwikkelen.<br />

Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> via sociale media<br />

en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek een<br />

business case voor een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en schrijf als Nationale Politie een battle uit<br />

voor the crowd.<br />

Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel<br />

organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe samenwerking met behoud<br />

van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.<br />

Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend<br />

leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en tactisch niveau. De<br />

medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct aanstuurt, maar eerder een zichtbare<br />

leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of kan zijn.<br />

We sluiten met deze scriptie niets af. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, de burger als opsporingsambtenaar,<br />

de horizontalisering van de maatschappij... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de<br />

toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong> eindigt nu niet, maar begint pas!<br />

Samenvatting 15


16 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Inleiding


18 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en zijn<br />

volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we<br />

naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde<br />

woninginbraken steeg in 2010 met tien procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met<br />

vijf procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met zeven procent<br />

betrekkelijk klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de<br />

legitimiteit van de politie en daarmee de rechtsstaat.<br />

De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel<br />

minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden<br />

van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten is<br />

voornemens om tijdens zijn bewindsperiode een verhoging van de pakkans met 25 procent te realiseren<br />

door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden<br />

om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de<br />

opsporing.<br />

Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected via allerlei<br />

vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden<br />

gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te<br />

professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen<br />

is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals<br />

een internet game voor het oplossen van <strong>co</strong>ld cases en het Twitter ac<strong>co</strong>unt @depolitiezoekt.<br />

Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van<br />

woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt<br />

ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten<br />

van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Onderzocht wordt of -en op welke manier- dit kan leiden tot een gevalideerd re-design van<br />

het buurtonderzoek, dat we gemakshalve buurtonderzoek <strong>2.0</strong> noemen.<br />

Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van<br />

oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde<br />

waarde tussen organisaties en haar klanten plaatsvindt door het delen van kennis en ervaring die beter<br />

aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ook<br />

toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of<br />

beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet voor groeperingen<br />

mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde <strong>co</strong>mmunities. Co-<strong>creatie</strong> betreft in de<br />

1 Inleiding 19


<strong>co</strong>ntext van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk<br />

een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek.<br />

Op het snijvlak van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling<br />

van het oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar<br />

is de passie voor dit onderzoek ontstaan.<br />

1.2 Probleemstelling<br />

1.2.1 Doelstelling<br />

In deze thesis willen we onderzoeken welke <strong>co</strong>ndities mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale<br />

media in de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers ter ondersteuning van de opsporing van woninginbraken, waarbij vooral<br />

aandacht wordt gevraagd voor de rol van het buurtonderzoek als opsporingsinstrument. Wanneer er in deze<br />

thesis gesproken wordt over middels sociale media, dan wordt dit gemakshalve aangeduid als <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong>. Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en<br />

decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte<br />

horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie.<br />

Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van<br />

dienders en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en<br />

te verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te<br />

vervullen in het creëren van deze aansluiting. Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat<br />

het <strong>co</strong>nditionele aspecten beschrijft en onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer<br />

inzicht willen verkrijgen in de <strong>co</strong>ndities waaronder een mogelijk herontwerp van het traditionele<br />

buurtonderzoek kan plaatsvinden.<br />

1.2.2 Centrale onderzoeksvraag<br />

Vanuit deze inleiding en doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:<br />

Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />

bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />

1.2.3. Deelvragen<br />

Om tot een gefaseerde beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, is er een aantal deelvragen<br />

geformuleerd.<br />

1. Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de<br />

opsporing van woninginbraken?<br />

Buurtonderzoek is in alle korpsen een standaard onderdeel van de aanpak bij woninginbraken. Onderzocht<br />

wordt wat er in proto<strong>co</strong>llering is vastgelegd en welke processtappen er door de diender op straat genomen<br />

moeten worden.<br />

Indien mogelijk wordt aangetoond wat het effect van het huidige buurtonderzoek is op onder andere het<br />

oplossingspercentage en wat mogelijke kritische succes- en faalfactoren zijn.<br />

20 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


2. Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />

Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van<br />

oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde<br />

waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door het delen van kennis en ervaring die beter<br />

aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ook<br />

toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of<br />

beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet het voor groeperingen<br />

mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde <strong>co</strong>mmunities. Co-<strong>creatie</strong> betreft in de<br />

<strong>co</strong>ntext van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk<br />

een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek. Om hier aanbevelingen voor te kunnen doen is de<br />

volgende vraag relevant:<br />

3. Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Als <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk de bouwsteen is voor het herontwerp van een effectiever buurtonderzoek, dan<br />

is het van belang een inschatting te kunnen maken wat de factoren zijn bij de inzet ervan. Co-<strong>creatie</strong> stelt<br />

eisen aan een organisatie, eisen die vaak niet passen bij de traditionele, hiërarchische politiecultuur en zeker<br />

niet bij de strafrechtelijke kant van het politiewerk.<br />

Is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, waarbij de regie en beslissingsbevoegdheid worden gedeeld en soms uit handen worden<br />

gegeven, een optie voor de politie als het gaat om opsporing van daders? Om antwoord te kunnen geven<br />

op deze vraag, is de volgende deelvraag van belang:<br />

4. Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />

Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is<br />

afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. Omdat er in deze thesis specifiek gekeken wordt<br />

naar vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op het gebied van opsporing belichten we een aantal <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven in<br />

de korpsen en wordt bekeken welke ervaringen hier zijn opgedaan.<br />

5. Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak<br />

van woninginbraken worden vormgegeven door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Op basis van de verkregen theoretische inzichten wordt een onderzoeksmodel gepresenteerd dat de<br />

samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in beeld brengt. Dit model maakt duidelijk wat<br />

de theoretisch te verwachten <strong>co</strong>ndities zijn waaronder een op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gebaseerd herontwerp van<br />

buurtonderzoek kans van slagen heeft. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie<br />

worden bepaald, om te kunnen bepalen in hoeverre die theoretische verwachtingen in de praktijk ook als<br />

zodanig worden herkend.<br />

1 Inleiding 21


6. In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond<br />

waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />

De vorige deelvraag had vooral betrekking op het in kaart brengen van de <strong>co</strong>ndities waarvan we verwachten<br />

dat deze belangrijk zijn voor een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers door<br />

middel van sociale media een belangrijk rol speelt. Bovenstaande deelvraag heeft vooral betrekking op de<br />

empirische toetsing van die <strong>co</strong>ndities. Daarnaast wordt verondersteld dat de noodzakelijke <strong>co</strong>ndities dermate<br />

ingrijpen in de organisatie, dat deze van invloed zijn op leiderschap. Dat leidt tot de laatste deelvraag:<br />

7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />

Het vertalen van strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en haalbaarheid, met meer effect in<br />

de samenleving vraagt om een andere kijk op het politiewerk. De inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, leidt ook tot een<br />

andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is een<br />

fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze<br />

waarop dit veranderingsproces plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de<br />

dialoog met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de<br />

politie en dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen<br />

door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over de grenzen van<br />

afzonderlijke organisaties en landen heen. Zonder een al te grondige literatuuronderzoek (het onderwerp is<br />

een thesis op zich waard) gaan we nader in op de <strong>co</strong>nsequenties van dit <strong>co</strong>llectieve proces voor strategisch<br />

politieleiderschap.<br />

1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie<br />

Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, want de weerslag die het heeft op slachtoffers<br />

is groot. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de<br />

landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. Uit een nog vertrouwelijk rapport van het Korps Landelijke<br />

Politiediensten blijkt dat de directe schade door inbraken ruim 193 miljoen euro bedraagt op jaarbasis. Het<br />

fenomeen woninginbraken is een belangrijk landelijk politiethema geworden en staat hoog op de politieke<br />

agenda. Door breed te kijken wat er maatschappelijk gezien aan gedaan kan worden om woninginbraken<br />

terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten is de focus in deze thesis gericht op het doorbreken<br />

van de traditionele manier van denken door de inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />

De opkomst van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft voor een toename van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> projecten gezorgd. We kennen al<br />

verschillende initiatieven binnen de politie organisatie op het gebied van sociale media, maar <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

staat nog in de kinderschoenen. Het gebruik van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is nog onvoldoende onderzocht evenals de<br />

mogelijke toepassing en effecten daarvan op de opsporing.<br />

Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale<br />

media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het<br />

buurtonderzoek, waarbij de burger <strong>co</strong>producent is.<br />

De theoretische relevantie is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische achtergronden die achter<br />

het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media schuilgaan. Co-<strong>creatie</strong> lijkt vooral een populair wetenschappelijk<br />

22 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


egrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populair-wetenschappelijke begrippen zoals<br />

sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en overheid te dichten. Door meer<br />

theoretische achtergrondkennis te vergaren over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en dit begrip nader uit te diepen in haar<br />

betekenis, wordt getracht een scherper beeld te <strong>co</strong>nstrueren hoe de politie hier met de inzet van sociale<br />

media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de theoretische inzichten<br />

vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die een mogelijke bijdrage<br />

kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.<br />

1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering<br />

Deze thesis is een ex ante evaluatie. Ex ante onderzoek heeft tot doel de mogelijke <strong>co</strong>nsequenties van een<br />

ontwerp (planvorming en vormgeving) op voorhand kritisch te bediscussiëren en te evalueren. In een ex ante<br />

evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en<br />

onvoorziene effecten. Dit ex ante onderzoek is gebaseerd op een benadering die sterke verwantschap heeft<br />

met vierde generatie evaluatieonderzoek, zoals onder meer beschreven door Guba & Lin<strong>co</strong>ln (1989) en<br />

Abma (1996). Kenmerkend voor vierde generatie onderzoek is, dat partijen proberen - door middel van<br />

dialoog- een gemeenschappelijk beeld te krijgen over nut en noodzaak van bepaalde maatregelen. Het kan<br />

ook zijn dat partijen de gevonden <strong>co</strong>ndities waaronder een mogelijke aanpak succesvol zou kunnen zijn,<br />

vooraf evalueren. Het is een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wiens wensen,<br />

voorkeuren en belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in <strong>co</strong>nsensus, maar<br />

is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen. Het vierde-generatieevaluatie<br />

onderzoek kent daarmee een sociaal-<strong>co</strong>nstructivistische grondslag.<br />

In het sociaal-<strong>co</strong>nstructivistische perspectief is beleid de uitkomst van een proces, dat al redenerend door<br />

de betrokken actoren wordt gevormd. Zij creëren als het ware ieder hun eigen werkelijkheid. In het sociaal<strong>co</strong>nstructivisme<br />

wordt gekeken hoe de betrokken actoren omgaan met meervoudige en divergerende<br />

betekenis<strong>co</strong>nstructies, èn of en hoe deze verschillende betekenisgevingen elkaar al dan niet beïnvloeden.<br />

Factoren vanuit het sociaal-<strong>co</strong>nstructivistisch perspectief voor geslaagd beleid zijn onder andere dat<br />

beleidsprocessen worden gedragen door actoren en organisaties met uiteenlopende visies/perspectieven<br />

op de beleidsdoelen en op de gewenste organisatie van beleid.<br />

1.5 Onderzoeksopzet<br />

Na deze inleiding worden de deelvragen opeenvolgend uitgewerkt. Om te kunnen bepalen welke factoren<br />

van belang zijn bij een herontwerp van buurtonderzoek door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> -waarbij sociale media<br />

worden ingezet- is het belangrijk om te verkennen welke inzichten al vergaard zijn. De beantwoording van<br />

de deelvraag over de effectiviteit van de aanpak van het buurtonderzoek krijgt gestalte door de nadere<br />

bestudering van wetenschappelijke inzichten en de proto<strong>co</strong>llering van het buurtonderzoek. Vervolgens<br />

worden de theoretische inzichten op grond van literatuuronderzoek beschreven met betrekking tot de<br />

factoren die van invloed zijn op een implementatie van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Daarna worden experimenten op dit<br />

gebied die al plaatsvinden binnen de politie organisatie nader beschouwd. Vervolgens wordt er een<br />

theoretisch kader gepresenteerd dat getoetst wordt in de stad Zoetermeer en het korps Haaglanden. Daarna<br />

1 Inleiding 23


worden er op grond van de analyse aanbevelingen gedaan en <strong>co</strong>ndities geduid voor een succesvol<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol van politieleiderschap om die aanbevelingen en<br />

<strong>co</strong>ndities goed te laten landen.<br />

Hoofdstuk 1<br />

Inleiding<br />

Hoofdstuk 2<br />

Buurtonderzoek 1.0<br />

Hoofdstuk 3<br />

Co-<strong>creatie</strong> en<br />

Social Media<br />

Hoofdstuk 4<br />

Co-<strong>creatie</strong> binnen<br />

de politie<br />

Probleemstelling<br />

Hoofdstuk 5<br />

Onderzoeksmodel &<br />

Theoretisch kader<br />

Hoofdstuk 6<br />

Onderzoek<br />

Hoofdstuk 7<br />

Conclusies en<br />

aanbevelingen<br />

Illustratie 1: Onderzoeksopzet<br />

Ten behoeve van een systematische opbouw en inventarisatie en een eenduidig overzicht van relevante<br />

factoren worden deze per hoofdstuk genummerd van 1 tot 37 .<br />

24 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Buurtonderzoek 1.0


26 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


2 Buurtonderzoek 1.0<br />

2.1 Inleiding<br />

Het aantal woninginbraken1 is stijgende. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling, omdat de impact van een<br />

woninginbraak op slachtoffers groot is. Het raakt de fysieke en persoonlijke levenssfeer van mensen en kan<br />

het subjectieve gevoel van veiligheid ernstig aantasten. Het feit dat iemand in hun huis is geweest, aan hun<br />

spullen heeft gezeten en hun eigendommen heeft gestolen, maakt mensen boos en verdrietig. Zij voelen<br />

zich opeens onveilig in hun eigen woning. De grote impact van het delict in <strong>co</strong>mbinatie met de hoge aantallen,<br />

maakt een probleemgerichte aanpak noodzakelijk om zo de stijging om te buigen in een daling.<br />

Om antwoord te kunnen geven op onze centrale onderzoeksvraag is het van belang om eerst te analyseren<br />

hoe de traditionele manier van werken (1.0) bij de aanpak van woninginbraken middels buurtonderzoek eruit<br />

ziet en wat de effectiviteit daarvan is. In dit tweede hoofdstuk staat om die reden de eerste deelvraag uit<br />

onze probleemstelling centraal;<br />

Deelvraag 1: Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek<br />

bij de opsporing van woninginbraken?<br />

Om tot een antwoord op deze deelvraag te komen worden de navolgende vier stappen gezet. In de eerste<br />

stap wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur en bronnen beschreven hoe het fenomeen<br />

woninginbraken er vandaag de dag uitziet en welke trends we daarin kunnen ontdekken met betrekking tot<br />

omvang en ontwikkeling. Daarbij wordt vooral gekeken naar karakteristieken van daders, slachtoffers en<br />

situationele factoren. In de tweede stap wordt gekeken naar de aanpak van woninginbraken in het algemeen<br />

en de relevante kenmerken. In de derde stap wordt beschreven wat de rol is van buurtonderzoek bij<br />

woninginbraak, hoe dit wordt uitgevoerd, welke eventuele soorten kunnen worden onderscheiden en welke<br />

kenmerkende factoren van belang zijn. In de vierde en laatste stap wordt ingezoomd op de factoren die van<br />

belang zijn en die de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij woninginbraak bepalen, aan de hand<br />

van evaluatieonderzoek binnen de dagelijkse politiepraktijk. Vervolgens worden aan de hand van de verkregen<br />

inzichten aan het slot van dit hoofdstuk enkele <strong>co</strong>nclusies getrokken en aanbevelingen gedaan..<br />

2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken<br />

Om een beeld te geven van het fenomeen woninginbraken en de omvang en ontwikkeling daarvan wordt<br />

gebruik gemaakt van de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van het Ministerie van Veiligheid en Justitie<br />

(de Waard 2011), gebaseerd op twee bronnen. De eerste is het aantal door de politie geregistreerde<br />

woninginbraken. De andere bron is de zogenaamde slachtofferenquête. Hier wordt door geïnterviewden<br />

aangegeven of en hoe vaak men in het afgelopen jaar slachtoffer is geworden van woninginbraken.<br />

Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal geregistreerde woninginbraken vanaf 1980 dan blijkt het<br />

volgende (zie grafiek 1). Vanaf 1980 is er gedurende de periode tot 1995 sprake van een sterke stijging<br />

van het aantal woninginbraken. De piek ligt in het jaar 1994 met bijna 124.000 woninginbraken. Ten opzichte<br />

van 1980 met 53.000 woninginbraken is er in dat jaar sprake van een stijging van meer dan 230%.<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 27


Vervolgens is er sinds 1995 sprake is van een alsmaar dalende trend. Ten opzichte van 1994 is er in 2009<br />

sprake van een forse daling met 41%. In de jaren 2008 en 2009 is er echter wel sprake van lichte stijging<br />

ten opzichte van 2007. Het niveau in 2009 ligt echter onder dat van 1982. De dalende trend bij<br />

woninginbraken is ook internationaal waarneembaar (Tavares & Thomas 2010;58). Zo is het aantal<br />

woninginbraken in het Verenigd Koninkrijk met meer dan 55% gedaald in 2008 ten opzichte van 1995. In<br />

Duitsland is in deze periode sprake van een daling met 49%, in Frankrijk met 30% en in Italië met 28%.<br />

Ook gegevens uit de slachtofferenquête tonen een zelfde soort ontwikkeling aan (zie grafiek 1). Volgens<br />

deze gegevens blijkt dat slachtofferschap van woninginbraken sinds 1995 fors afneemt. Uit de beschikbare<br />

literatuur is een groot aantal mogelijke verklaringen voor de daling te destilleren. Het empirische bewijs is<br />

tot nu toe echter mager te noemen. Onlangs hebben Vollaard, Brakel en Versteegh (2009) een trendanalyse<br />

gemaakt naar woninginbraken over de periode 1980 - 2008 en die laat het volgende beeld zien.<br />

Grafiek 1: Woninginbraken 1980-2009 Grafiek 2: Woninginbraken per 100 particuliere<br />

huishoudens, 1980 - 2009<br />

Bron: Ministerie van Justitie (2011) analyse gegevens CBS (2010), WODC (2011) en IVM (2010)<br />

Uit deze analyse blijkt dat sinds 1980 de gelegenheid om in te breken bijzonder sterk is toegenomen. Zo is<br />

het aantal particuliere huishouden in de periode 1980 - 2009 met ruim 2.3 miljoen toegenomen (van 5<br />

miljoen naar 7,3 miljoen). Rekening houdend met deze groei, dan ziet de daling van het aantal woninginbraken<br />

er nog opvallender uit. Wanneer het piekjaar 1994 vergeleken wordt met 2009, dan is er sprake van een<br />

daling met 47% gerelateerd aan het aantal particuliere huishoudens (zie grafiek 2). Een belangrijke vraag is<br />

wat de mogelijke verklaringen zijn voor de hier boven beschreven daling.<br />

2.2.1 Mogelijke verklaringen dalende trend<br />

Waarom is het niveau van woninginbraken gedaald? Het antwoord op deze vraag bestaat uit een <strong>co</strong>mbinatie<br />

van vele factoren. De wetenschappelijke verklaringen die door Jaap de Waard (2011) in zijn onderzoek<br />

gebruikt worden om de groei te verklaren kunnen ook gebruikt worden om de daling te verklaren.<br />

Een aantal van die factoren heeft rechtstreeks te maken met de aanpak vanuit de politiepraktijk. Zoals meer<br />

geavanceerde toepassingen van criminaliteitsanalyse en een gerichte selectieve daderaanpak. Denk hierbij<br />

aan de minderjarige doorstromers, veelplegersaanpak en persoonsgerichte aanpak. Daarnaast zijn ook<br />

maatschappelijke factoren van belang zoals verzadiging van de <strong>co</strong>nsumptiemarkt voor luxe goederen<br />

28 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


(aftopping van de helingmarkt) en steeds goedkopere luxe <strong>co</strong>nsumptiegoederen (het Mediamarkteffect)<br />

waardoor de afzet op de (amateuristische) helingmarkt is ingestort (Wellsmith & Burrell 2005). Kijken we<br />

naar specifieke dadergroepen dan zien we in de literatuur (Bennett & Durie 1999) verwijzingen naar een<br />

verschuiving in (drug)verslaving, wat een verschuiving naar andere delicten betekent. Harddruggebruik<br />

vergroot namelijk de drang naar het verkrijgen van cash geld, dus berovingen van personen wat een afname<br />

van woninginbraken tot gevolg heeft. Bovendien is er landelijk gezien een belangrijke afname van het aantal<br />

heroïne- en <strong>co</strong>caïneverslaafden en dat betekent een afname vanuit deze dadergroepen. Studies naar de<br />

ontwikkeling van het aantal heroïneverslaafden laten zien dat deze groep al lange tijd weinig jonge instroom<br />

kent. Het is een losersdrug geworden, met weinig aantrekkingskracht op jongeren (Van Laar et al, 2007:78).<br />

Kritische vraag is waar de afname van het aantal heroïne- en <strong>co</strong>caïneverslaafden toe geleid heeft en welke<br />

veranderingen wij kunnen <strong>co</strong>nstateren op het gebied van de veiligheidszorg.<br />

In de politiestudie ‘The Best of Three Worlds’ (Versteegh, van der Plas, Nieuwstraten, 2010; 161-181) wordt<br />

vastgesteld dat vanaf de jaren zeventig zich over de hele wereld verschillende innovaties op het gebied van<br />

veiligheidszorg hebben ontrold. In de periode dat in Nederland onder het adagium ‘Kennen en gekend<br />

worden’ de rapportage ‘politie in verandering’ (1974) verscheen, is in de Angelsaksische landen ‘Community<br />

Policing’ (COP) geïntroduceerd. Een goede relatie met de burger wordt in veel landen beschouwd als de<br />

allerbelangrijkste succesfactor van effectieve veiligheidszorg. In de jaren negentig is in de Verenigde Staten<br />

en het Verenigd Koninkrijk Intelligence Led Policing ingevoerd met haar nadruk op adequate veiligheidsinformatie<br />

en veiligheidsanalyses. Daarbij speelt ook de aanspreekbaarheid van de politie op haar acties<br />

ofwel ‘ac<strong>co</strong>untability’ een rol (Walker, S. 2007). Ac<strong>co</strong>untability impliceert zowel wat de politie doet, als hoe<br />

zij presteert. Bij de Nationale Politie zijn in de afgelopen jaren meer intelligente sturings<strong>co</strong>mponenten op<br />

basis van prestatie-indicatoren toegevoegd aan het vernieuwingsreportoire. Zo is door meer informatiegestuurd<br />

te werken de aandacht voor woninginbraken verbeterd en meer gefocust op de ‘nieuwe’ veelpleger.<br />

Deze is vaker dan voorheen niet verslaafd aan harddrugs, is jonger dan voorheen en is ook vaak van<br />

allochtone (met name van Marokkaanse of Poolse) afkomst (Versteegh et al. 2010;175 en van Mantgem<br />

2010). Daarbij heeft de ‘nieuwe’ veelpleger vaak minder antecedenten dan de traditionele heroïneverslaafde<br />

‘draaideurcrimineel’. In een werkdefinitie van deze politiestudie wordt de ‘nieuwe’ veelpleger gekarakteriseerd<br />

als een relatief jonge crimineel die zich niet vanwege zijn verslavingsproblematiek, maar vanwege andere<br />

motieven zoals geldelijk gewin, prestige, kick etcetera meestal in wisselend groepsverband systematisch<br />

schuldig maakt aan (middelzware) vormen van criminaliteit. De gerichte aandacht vanuit de politie voor deze<br />

nieuwe doelgroep heeft ertoe bijdragen dat de pakkans is vergroot, waar bovendien een preventieve werking<br />

vanuit gaat in het tegengaan van misdrijven. Deze aanpak verklaart mede een verdere daling van het aantal<br />

woninginbraken.<br />

Daarnaast valt een daling te verklaren door de effecten van de criminaliteitspreventieve aanpak die<br />

langzamerhand doorwerken, waarbij de reikwijdte van maatregelen toeneemt, zoals het Bouwbesluit en<br />

Keurmerk Veilig Wonen (Vollaard, Brakel & Versteegh 2009). Bovendien neemt door de toegenomen<br />

samenwerking van overheid en bedrijfsleven en de uitvoering van een aantal gerichte programma’s op gebied<br />

van preventie en repressie de effectiviteit van de aanpak van woninginbraken toe. Ook is er een toename<br />

van de preventiebereidheid en het preventiebewustzijn van burgers als slachtoffer. Hierdoor wordt de<br />

effectiviteit van preventieve maatregelen vergroot. Kijken we naar hoe slachtoffers omgaan met preventie,<br />

dan zien we op basis van slachtofferenquêtegegevens (Huys 2010; 64-68), dat de Nederlandse bevolking<br />

sinds 1993 steeds meer bewust is van het risi<strong>co</strong> op slachtofferschap van woninginbraken. Dat heeft zich<br />

vertaald in een toegenomen preventiebereidheid zoals uit grafiek 3 blijkt.<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 29


��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

�� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

Grafiek 3: Trends in preventiebereidheid onder de Nederlandse bevolking, 1993- 2009<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

��<br />

�� �� �� �� �� �� �� �� � � � � � � � Bron: �Ministerie ���������������� van ����������������Justitie<br />

(2011) analyse preventiegegevens<br />

�� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ���������������� � ����������������<br />

���<br />

���<br />

���<br />

���<br />

���<br />

�<br />

Nu er enig inzicht is verkregen in de factoren die een dalende trend van woninginbraken kunnen verklaren<br />

wordt er nader ingegaan op een aantal factoren, die van invloed zijn op een effectieve aanpak van<br />

woninginbraken.<br />

2.3 Aanpak woninginbraken<br />

Ondanks een forse daling sinds 1995 van het totaal geregistreerde niveau van woninginbraken met ruim<br />

41% is het oplossingspercentage van woninginbraken niet spectaculair gestegen. In 2005 was er een<br />

oplossingspercentage van 12%. In 2010 en afgelopen jaar is dit rond de 7% blijven schommelen (Min.<br />

Veiligheid en Justitie, SBO/DGRR; 2011). Om de operationele slagkracht te vergroten is het bij de vorming<br />

van de Nationale Politie belangrijk aandacht te besteden aan woninginbraken. Het significant vergroten van<br />

het oplossingspercentage zegt namelijk iets over de kwaliteit van het politiewerk in relatie tot het handelend<br />

en presterend vermogen. De landelijke doelstelling van de Minister die op het gebied van de verdachtenratio<br />

bij woninginbraken (High Impact Crime) is vastgesteld, bedraagt 25%. Dit wordt een nieuwe doelstelling<br />

om de pakkans van daders te vergroten in verhouding tot het aantal inbraken dat plaatsvindt. Juist bij het<br />

delict woninginbraken is niet alleen de materiële, maar ook de immateriële schade groot, namelijk het<br />

persoonlijk leed en de emotionele gevoelens van pijn, verdriet en onveiligheid. Om die reden is het<br />

noodzakelijk om de preventie en opsporing van woninginbraken blijvend hoge prioriteit te geven. Om goed<br />

inzicht te kunnen hebben in welke factoren van invloed zijn op een effectieve aanpak om het<br />

oplossingspercentage te vergroten, worden hieronder een aantal daarvan onder de loep genomen. Op basis<br />

van een indeling naar dader, situatie en slachtoffer, kunnen de navolgende onderzoekbevindingen met<br />

betrekking tot het oplossingspercentage bij woninginbraken worden vermeld (Cromwell et al. 1991).<br />

30 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


2.3.1 Dader factoren<br />

Over het algemeen genomen schat de dader de pakkans en daarmee de strafkans zeer laag in.<br />

Dadergroepen laten zich grosso modo in twee groepen indelen: gelegenheid inbrekers en chronische<br />

inbrekers. De kans gestraft te worden speelt in de overwegingen van de inbreker nauwelijks een rol. Een<br />

afschrikwekkende werking gaat hier dus niet echt vanuit. Daar staat tegenover dat -als de pakkans toeneemt<br />

door de intensiteit van een buurtonderzoek- dit een positief effect heeft. Hierdoor kan een eventueel<br />

verschuivings- of verplaatsingseffect optreden. Omdat de inbreker weet dat de politie actief is, kan dit het<br />

gedrag van de inbreker beïnvloeden door een ander gebied op te zoeken. Een andere factor die van belang<br />

is, is hoe een inbreker ooit begonnen is. De inbraakcarrière start vaak al op zeer jeugdige leeftijd. Volgens<br />

onderzoek begint de helft van de inbrekers vóór het 14e levensjaar (Dinitz & Huff, 1988; Vaughn, et al, 2008;<br />

Plicht 2010). De meeste daders zijn opportunistische inbrekers die vooral profiteren van de gelegenheid<br />

tot het succesvol en eenvoudig plegen van het delict. Kenmerkend is een gebrek aan planning, weinig<br />

expertise en een niet calculerende, impulsieve aanpak (Rehm & Servay 1989; Schwaner, 2000; Schneider<br />

2005). Er wordt vaak met andere inbrekers gewerkt (Hochstetler, 2001). In tegenstelling tot wat veelal wordt<br />

aangenomen, bestaat er een aanzienlijke groep actieve inbrekers die nog nooit voor het delict inbraak zijn<br />

gearresteerd. Volgens Amerikaans onderzoek (Wright, et al. 1991) plegen deze nooit gepakte inbrekers<br />

bijna twee maal zo veel delicten als de inbrekers die wel ooit gearresteerd zijn. Dit betekent dat een inbreker<br />

die nog nooit gepakt is, zich kennelijk ongeremd voelt en met een hogere frequentie door blijft gaan tot deze<br />

wellicht tegen de lamp loopt. In het onderzoek van Bernas<strong>co</strong> (2008) wordt ge<strong>co</strong>ncludeerd dat ook de<br />

omgeving waar een inbreker vroeger woonde van belang is. Kooistra (2009) stelt daar een scherpere<br />

<strong>co</strong>nclusie tegenover en zegt dat daders eerder doelwitten kiezen in de huidige of voormalige omgeving, dan<br />

in gebieden waar ze nooit geleefd hebben. Als het gaat om daderfactoren zijn er mede op basis van het<br />

onderzoek door Oude Alink (2010) naar woninginbraak en daderkenmerken een aantal te noemen:<br />

• Leeftijd<br />

• Nationaliteit<br />

• Geslacht<br />

• Pakkans<br />

• Ervaring<br />

• Gelegenheid<br />

• Bekendheid omgeving<br />

• Afstand tot pleegplaats<br />

Opvallende resultaten uit laatstgenoemd onderzoek zijn de bevindingen over het inbreken in een voormalig<br />

of huidig woonadres. Nederlandse bekende verdachten reisden gemiddeld verder tot hun doelwit dan de<br />

bekende verdachten met een niet-Nederlandse nationaliteit. De woonomgeving van de inbreker, de mentale<br />

kaart, zal bij bekende verdachten een rol spelen bij het kiezen van pleeglocaties. De wijze waarop en de<br />

sterkte van deze invloed is uit de geraadpleegde literatuur moeilijk te omschrijven. Wel is hieruit naar voren<br />

gekomen dat naar daderschap bezien gelegenheidsinbrekers in de meerderheid zijn. Naar daden bezien<br />

blijken de chronische inbrekers verantwoordelijk te zijn voor een aanzienlijk deel van het totaal. Zo blijkt uit<br />

onderzoek dat 10% van de gepakte daders verantwoordelijk is voor bijna 60% van het totaal aantal<br />

woninginbraken (Dinitz & Huff, 1988). Chronische inbrekers hebben een ‘voorspelbaar’ keuzepatroon bij<br />

de selectie van woningen (Nee & Meenaghan 2006). Bovendien worden veel inbraken gepleegd in de<br />

nabijheid van huisadres van de inbreker, vaak binnen een straal van 800 meter (Bernas<strong>co</strong> 2010; Townsley<br />

& Sidebottom 2010). Naast dadergerichte zijn er ook situationele factoren die van invloed zijn op de<br />

vatbaarheid van woninginbraken.<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 31


2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid<br />

Vaak is de woning buitengewoon eenvoudig binnen te dringen. In een aanzienlijk aantal gevallen geschiedt<br />

dit in niet afgesloten panden. Woonblokken, waar bij uitstek vaak wordt ingebroken, worden gekenmerkt<br />

door een hoge woondichtheid, de aanwezigheid van cafés en bars, een- en tweepersoonshuishoudens,<br />

leegstand en de nabijheid van andere inbraakgevoelige panden. Naast deze situationele factoren spelen<br />

ook slachtoffer gerelateerde factoren een rol.<br />

De afwezigheid van de bewoner is de belangrijkste factor voor slachtoffervatbaarheid (Bennett, 1995;<br />

Bennett & Durie 1999; Tseloni, et al, 2004). Na een eerste geslaagde inbraak is er een verhoogde kans op<br />

herhaald slachtofferschap, vooral in het eerste half jaar na de inbraak. Volgens onderzoek (Chenery, Holt &<br />

Pease, 1997; Robinson 1998; Morgan 2002; Weisel et al. 2002; Bowers & Johnson, 2005; Short et al.<br />

2009) is de kans op hernieuwd slachtofferschap meer dan vier maal zo hoog als de kans op het eerste<br />

slachtofferschap. Nieuwkomers in een wijk lopen daarnaast een sterk verhoogde kans op slachtofferschap.<br />

Dit geldt vooral voor jonge, zelfstandig wonende nieuwkomers en studenten die veel uithuizig zijn. Bovendien<br />

zijn slachtoffer en dader vaak bekenden van elkaar (Catalano, 2010). Bewoners die geen relaties<br />

onderhouden met buren en bewoners in de directe omgeving lopen tevens een verhoogde kans op inbraak<br />

(Ekblom 1996; Anderson et al. 1995).<br />

Uit deze grote variëteit van factoren blijkt al dat het belangrijk voor het verkrijgen van een behoorlijk inzicht<br />

in de situatie en de selectie van effectieve maatregelen is, om te weten hoe de kans op een woninginbraak<br />

kan worden verkleind en tegelijkertijd de pakkans van daders kan worden vergroot. Daarbij is het van belang<br />

goed inzicht te hebben op de lokale situatie, want die kan sterk verschillen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake<br />

zijn van een inbraak ten gevolge van een hoge <strong>co</strong>ncentratie van bij elkaar wonende, alleenstaande, werkende<br />

jongeren die nauwelijks preventieve maatregelen hebben getroffen en waarbij de daders gelegenheidsinbrekers<br />

zijn die tot de nabije kring van bekenden horen. De vraag hierbij is, in hoeverre een burger als<br />

potentieel slachtoffer zich voldoende bewust is van zijn of haar woon- en leefomgeving om de juiste<br />

preventieve maatregelen te kunnen nemen.<br />

2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken<br />

De (preventieve) aanpak van woninginbraken staat sinds begin jaren ‘80 van de vorige eeuw volop in de<br />

belangstelling binnen de Nationale Politie. Dit is niet verwonderlijk. Juist bij dit delict blijkt dat niet alleen de<br />

materiële schade voor het slachtoffer groot is, maar ook de immateriële. Zo blijkt uit gegevens van het<br />

Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat 19% van de slachtoffers geestelijke of emotionele schade<br />

heeft ondervonden na een woninginbraak (Lamet & Wittebrood 2009). Om die reden wordt door de politie<br />

steeds meer aandacht geschonken aan de gevoelsbeleving van slachtoffers bij de aanpak van<br />

woninginbraken. De serieuze aandacht voor de rol van het slachtoffer bij het opnemen van aangiften en het<br />

doen van buurtonderzoek is een wezenlijke. Het beginpunt van de politie is meestal een melding van het<br />

publiek via de meldkamer (112) van een ge<strong>co</strong>nstateerde woninginbraak. De manier waarop de politie op<br />

dergelijke meldingen reageert en activiteiten onderneemt is bepalend voor hoe ze in <strong>co</strong>ntact komt met<br />

slachtoffers en wat ze direct te weten komt over de zaak. Door de incidentgerichte benadering en opvolging<br />

kan worden afgeleid dat de politie en daarmee ook de recherche, in hoge mate een reactieve organisatie is.<br />

Binnen de politie wordt met het oog op evaluatie in de praktijk het nodige interne onderzoek gedaan naar<br />

bepaalde opsporingsmethoden & technieken, maar ontbreekt het aan een systematisch wetenschappelijk<br />

empirisch onderzoek als het gaat om woninginbraken en buurtonderzoek. Het literaire werk<br />

32 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing van De Poot et al (2004; 138) ontrafelt de manier waarop<br />

de recherche de informatie waarmee zij in zaken wordt ge<strong>co</strong>nfronteerd zodanig probeert te <strong>co</strong>mbineren dat<br />

de dader gevonden kan worden. Dit boek is gebaseerd op intensief onderzoek bij zes verschillende<br />

politieregio’s. Ondanks dat een systematische wetenschappelijke basis ontbreekt, vormt deze studie samen<br />

met interne politie evaluaties het onderzoekskader. Vanuit dit kader wordt gekeken naar de beoordeling van<br />

een zaak als het gaat om de ernst en de traditionele aanpak van woninginbraken. Daarmee kennen de<br />

uitkomsten weliswaar een beperkte wetenschappelijke waarde, maar zijn de gevonden indicaties wel<br />

betekenisvol voor de beroepspraktijk.<br />

Ernst van de zaak<br />

Afhankelijk van de ernst van een woninginbraakzaak wordt er wel of niet verdere opvolging gegeven na een<br />

melding om nader forensisch sporenonderzoek of buurtonderzoek te doen (De Poot et al, 2004:36). Bij<br />

pogingen tot inbraak is het in de praktijk vaak lastig om op grond van het verhaal van een slachtoffer of<br />

getuige te bepalen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een misdrijf. Bij dit soort zaken is de<br />

probleemsituatie vaak niet ernstig genoeg in verhouding tot de investering die moet worden gedaan om de<br />

zaak eenduidig te kunnen interpreteren of op te lossen. Meestal worden deze zaken slechts geregistreerd.<br />

Daarmee houden de <strong>co</strong>ncrete acties op. Als echter na verloop van tijd blijkt dat de gebeurtenis niet op<br />

zichzelf stond, bijvoorbeeld omdat er meer soortgelijke pogingen of geslaagde woninginbraken met een<br />

zelfde modus operandi worden gepleegd en de dader dus vermoedelijk meerdere slachtoffers maakt, kan<br />

alsnog gerichte actie worden ondernomen waarbij alle informatie uit de verschillende zaken worden gebruikt.<br />

Overigens zijn in de praktijk de criteria aan de hand waarvan woninginbraakzaken moeten worden<br />

beoordeeld, niet altijd helder en ontbreekt er landelijk een eenduidig kader ·.<br />

Woninginbrakenteams<br />

Bij veel korpsen kan er aanleiding zijn indien er sprake is van een lange reeks van woninginbraken in bepaalde<br />

hotspot wijken om probleemgericht te werk te gaan (De Poot et al, 2004). Dit kan zich in veel gevallen<br />

vertalen naar woninginbrakenteams die door veel korpsen zijn opgericht. Voorheen werd relatief weinig<br />

capaciteit besteed aan het oplossen van woninginbraken. Door de toegenomen politiek-bestuurlijke aandacht<br />

en prestatiedruk op dit onderwerp wordt door veel korpsen extra inspanning geleverd bij het oplossen van<br />

woninginbraken. Door een informatiegestuurde aanpak wordt er vanuit het informatieproces binnen de politie<br />

strakker gestuurd op woninginbraken. Door systematisch verschillende incidenten met elkaar in verband te<br />

brengen, kan men gemakkelijker tot oplossingen komen. Dit levert belangrijke input voor woninginbrakenteams.<br />

Daarnaast wordt door woninginbrakenteams zowel kwalitatief als kwantitatief extra inspanning<br />

geleverd door de politie bij het doen van buurtonderzoek.<br />

Aanpak jeugdgroepen<br />

In een aantal korpsen, zoals Haaglanden is de opsporing van daders (een aanpak gericht op hot groups en<br />

hot shots) vaak een bovenlokale aangelegenheid die de lokale aanpak van de woninginbraken op een hot<br />

spot moet versterken. Het zijn vooral de zogenaamde hot groups die zorgen voor relatief veel criminaliteit<br />

en overlast (Versteegh, DSP groep; van Dijk, van den Handel, 2011:183). Voor wat betreft de deelname<br />

aan groepscriminaliteit geldt een algemene criminologische wetmatigheid: hoe jonger de verdachte des te<br />

groter de kans dat delicten samen met anderen worden gepleegd. Op basis van politiegegevens en<br />

onderzoek vanuit de politiepraktijk wordt het aandeel van de jeugdcriminaliteit, waarbij sprake is van meer<br />

dan één dader geschat op zo’n 40% tot zelfs ruim 90% (Hakkert et al. 1998, Weerman 2001 en Junger-<br />

Tas et al. 2008). Door in te zetten op de aanpak van leden van een criminele jeugdgroep in Schilderswijk-<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 33


West (Delftselaan) is recentelijk in Haaglanden het aantal woninginbraken in die wijk met ruim 40%<br />

verminderd in 2011 ten opzichte van 2010 (Versteegh 2011). Hoewel dit soort cijfers zoals eerder<br />

opgemerkt geen wetenschappelijke empirische basis kennen, blijkt er in de praktijk verwijzend naar deze<br />

politiegegevens aantoonbaar effect merkbaar. Om de slagkracht van de politie te vergroten bij de aanpak<br />

van jeugdgroepen wordt er steeds meer tussen verschillende disciplines samengewerkt. Zo gaan opsporing<br />

en handhaving steeds meer hand in hand bij de aanpak van daders en dadergroepen die lokaal<br />

verantwoordelijk worden gehouden voor woninginbraken in hun eigen buurt. In een groepsgericht en<br />

zogenaamd ‘interventieteam’ werken recherche, wijkagenten en surveillanten zeer nauw samen met elkaar.<br />

De groepsaanpak richt zich dan op de gehele groep jongeren. Dat is effectiever dan een aanpak die alleen<br />

gericht is op de kernleden of harde kern. Terwijl de harde kern wordt afgestraft, worden de meelopers in de<br />

richting van school, werk en zinvolle vrije tijdsbesteding geduwd (Schaafsma 2010).<br />

Buurtinterventieteams<br />

Om de alertheid van burgers te verhogen en de pakkans van daders te vergroten bij de bestrijding van<br />

woninginbraken zijn in veel korpsen initiatieven genomen om te komen tot buurtinterventieteams. Om de<br />

leefbaarheid en veiligheid te vergroten en de onrust van bewoners weg te nemen in buurten waar veel wordt<br />

ingebroken, kan een buurtinterventieteam uitkomst bieden (De Jong & De Swart, 2005). Hierbij verenigen<br />

buurtbewoners, gemeente en politie zich in een gestructureerde samenwerking (netwerk) waarbinnen<br />

uitwisseling van informatie plaatsvindt. De bewoners zijn alert binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij<br />

verdachte personen of ongewenste situaties dan maken zij hiervan melding bij de plaatselijke politie. Deze<br />

onderzoekt de zaak en laat de aangesloten buurtbewoners weten wat het resultaat van het onderzoek is<br />

geweest. Zowel positief als negatief. In steeds meer gevallen wordt hiervoor door de politie gebruik gemaakt<br />

van internet mogelijkheden, zoals Burgernet en mobiele <strong>co</strong>mmunicatietechnologie, zoals SMS-alert. Als er<br />

in de buurt is ingebroken of er is een verdachte situatie dan ontvangen Burgernetdeelnemers een<br />

ingesproken bericht op hun telefoon of een tekstbericht per sms met het verzoek uit te kijken naar een<br />

duidelijk omschreven persoon of voertuig. De actie dient ter ondersteuning van de noodhulp en loopt parallel<br />

met een reguliere noodhulpactiviteit. Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert (Opsporing<br />

belicht, 2011:347) een vorm van direct mailing om burgers per e-mail bij opsporingsonderzoeken te<br />

betrekken. Het doel is om informatie te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek.<br />

De praktijk wijst namelijk uit dat mensen hun mail niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak<br />

langer is dan bij een sms. Daarom wordt mail-alert vaak gebruikt als aanvulling op het fysieke buurtonderzoek,<br />

met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is. In woonwijken, buurten of<br />

gemeenten waar een buurtinterventieteam wordt opgestart groeit de solidariteit en het saamhorigheidsgevoel<br />

waardoor de sociale <strong>co</strong>hesie wordt versterkt.<br />

In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de rol van het buurtonderzoek en de aanpak daarbij als het<br />

gaat om de <strong>co</strong>mmunicatie en het in verbinding staan met burgers.<br />

34 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


2.4 De functie van het buurtonderzoek<br />

Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’ (Mulders & Hoogland<br />

2010). De idee daarachter is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties<br />

en/of andere informatie te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging<br />

van het oplossingspercentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van<br />

naburige bewoners. Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of<br />

poging daartoe) heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risi<strong>co</strong> lopen op een<br />

volgende inbraak. Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en<br />

‘besmettelijkheid van woninginbraken’ (Kleemans 2001, Lopez 2007, Peeters et al. 2011). Door<br />

buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd een deel van deze<br />

vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de heterdaadkracht.<br />

2.4.1 De traditionele aanpak<br />

Zoals in het boek ‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing door van De Poot et al (2004: 138)<br />

wordt beschreven, wordt bij (ernstige) misdrijven doorgaans een buurtonderzoek verricht rond de plaats<br />

van het delict. Traditioneel gezien worden bij misdrijven die in of bij woningen zijn gepleegd - en dat zijn de<br />

meeste - de bewoners van omliggende straten bezocht met de vraag of ze wat gezien hebben. Dat is in de<br />

eerste plaats van belang om te achterhalen of er mogelijk getuigen zijn: van het misdrijf, van verdachte<br />

personen, auto’s of andere verdachte situaties. Daarnaast is het buurtonderzoek zinvol om zich al vrij snel<br />

een beeld te kunnen vormen van het slachtoffer. Dat is vooral nodig als het slachtoffer niet meer leeft of als<br />

het slachtoffer niet in staat is een verklaring af te leggen.<br />

Passantenonderzoek<br />

In ‘Rechercheportret’ (de Poot et al. 2004:138 ev) wordt een passantenonderzoek beschreven als een<br />

bijzondere vorm van buurtonderzoek. Dit bestaat eruit dat men op een voor het onderzoek relevante plek<br />

voorbijgangers ondervraagt of hen iets bijzonders is opgevallen op het vermoedelijke tijdstip van het misdrijf.<br />

Een dergelijk passanten onderzoek wordt meestal gedaan op datzelfde tijdstip een dag of een week later.<br />

Op die manier probeert de recherche getuigen te vinden die bijvoorbeeld op weg naar hun werk gewoonlijk<br />

langs die plek komen. Of een passantenonderzoek al dan niet uitgevoerd wordt, is afhankelijk van de wijze<br />

en de omvang waarmee een buurtonderzoek wordt uitgevoerd.<br />

Het proces van een buurt- en passanten onderzoek geeft in grote lijnen de stappen aan die moeten worden<br />

gezet bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden daarvan en ziet er als volgt uit:<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 35


Fase Stappen<br />

Voorbereiding Beantwoorden 5 kernvragen:<br />

- Is er voldoende startinfo?<br />

- Wat is de personele inzet?<br />

- Waar wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?<br />

- Wanneer wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?<br />

- Wat is de materiële inzet?<br />

Maken werkplan uitvoering<br />

Maken werkplan afronding<br />

Maken draaiboek (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)<br />

Houden briefing (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)<br />

Uitvoering • Conform het werkplan uitvoering<br />

• Bij onvoorziene situaties:<br />

- Evalueren gegevens<br />

- Werkplan bijstellen<br />

- Vervolgen <strong>co</strong>nform bijgesteld werkplan<br />

Afronding Conform het werkplan afronding<br />

Bij onvoorziene situaties:<br />

- Evalueren gegevens<br />

- Werkplan bijstellen<br />

- Vervolgen <strong>co</strong>nform bijgesteld werkplan<br />

Tabel 1: Procesbeschrijving buurt- en passantenonderzoek Bron: Politieacademie (2011)<br />

2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek<br />

Een buurtonderzoek heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. In een buurtonderzoek is de<br />

recherche echter op zoek naar het soort informatie dat getuigen snel vergeten, zoals een vreemde auto die<br />

ten tijde van het misdrijf in de straat stond of een buurtbewoner die van zijn routine afweek (Wolters, 2002).<br />

Dus, hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd worden, hoe beter het is. Dat heeft nog een ander<br />

voordeel: hoe eerder de recherche met behulp van die getuigen een - grove - re<strong>co</strong>nstructie kan maken van<br />

wat zich heeft afgespeeld, hoe eerder het onderzoek zich kan richten op de - voor dat moment - meest<br />

belangrijke zoeklijnen (Rechercheportret; opsporingsmethoden, h2). Het tijdstip van de inbraak is bepalend<br />

voor het tijdstip van uitvoeren van het buurtonderzoek. Het buurtonderzoek vindt bij voorkeur meteen - bij<br />

het opnemen van de aangifte - plaats door de eenheid ter plaatse. Wanneer dit niet mogelijk is - door<br />

onvoldoende capaciteit of onwenselijk tijdstip - vindt overdracht plaats. Het buurtonderzoek gebeurt dan de<br />

volgende dag door de surveillancedienst op het exacte tijdstip van de woninginbraken of tussen 17.00 en<br />

21.00 uur om de meeste trefkans te hebben.<br />

Tactische aansturing<br />

Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele <strong>co</strong>ördinatie door medewerkers van de<br />

recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke informatie gemist worden, maar<br />

kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel extra onnodig werk zorgt (Tankeren<br />

& Prins 2011; politie Haaglanden) Het buurtonderzoek moet eveneens zorgvuldig gedaan worden, omdat<br />

op voorhand in veel gevallen niet duidelijk is welke informatie van belang zal blijken in het verdere onderzoek.<br />

Het buurtonderzoek levert niet vaak direct <strong>co</strong>ncrete aanwijzingen over daders en het gepleegde misdrijf op.<br />

36 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


De nuttige getuigen verklaren bijvoorbeeld over personen of auto’s die zij zagen. Dit kan mogelijk pas veel<br />

later waardevol blijken te zijn. Om die reden wordt bij een buurtonderzoek geen fijne zeef gehanteerd bij het<br />

schiften van de informatie die wel of niet belangrijk lijkt, maar wordt juist zoveel mogelijk genoteerd.<br />

De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, verschilt van onderzoek tot onderzoek. Soms<br />

krijgt het maar weinig aandacht. Een rechercheur kan zich al tevreden stellen als een persoon in een woning<br />

gehoord is. Andere huisgenoten dienen dan zelf de politie te bellen als zij ook nog wat willen verklaren.<br />

Indien mensen niet thuis zijn, wordt een woning al snel overgeslagen; slechts bij uitzondering gaat men nog<br />

een keer langs of pakt men de telefoon. Als het onderzoek vordert en zich op andere onderwerpen richt,<br />

dreigt vaak het gevaar dat het buurtonderzoek wat in het slop raakt. Adressen waar de politie geen gehoor<br />

krijgt, komen dan vaak helemaal niet meer aan bod. Uit informatie verkregen via een praktijkcasus (De Poot<br />

et al 2004;138ev) werd volgens de analist zo’n 30% van de buurtgenoten niet gehoord. Dat werd bevestigd<br />

door de mutaties in het journaal: in dat onderzoek waren er weinig processen-verbaal van het<br />

buurtonderzoek, maar wel veel korte mutaties met teksten als ‘die en die gehoord, niet ter zake doende’.<br />

Waan van de dag<br />

De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te<br />

leggen tegen tijdigheid. Uit diverse intern georiënteerde onderzoeken in de politiepraktijk (Tankeren & Prins<br />

2011; De Poot et al 2004;145ev; Versteegh, P. et al. 2010) is gebleken dat het doen van buurtonderzoek<br />

kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen kent. Zo zijn in kwalitatieve zin verantwoordelijkheden en<br />

werkwijzen bij een buurtonderzoek in veel gevallen niet vastgelegd. Mede daardoor vindt er onvoldoende<br />

sturing plaats en is er sprake van diversiteit in de uitvoering. In kwantitatieve zin kan een uitgebreid<br />

buurtonderzoek enorm veel werk opleveren. Door de ‘waan van de dag’ zijn capaciteits-problemen vaak<br />

reden om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren. Daarnaast bestaat er bij <strong>co</strong>llega’s ontevredenheid<br />

over de ZIP-map2 vanwege onjuiste, overbodige en ontbrekende formulieren. Dit samen vormt aanleiding<br />

om de huidige aanpak van het buurtonderzoek kritisch onder de loep te nemen in relatie tot de effectiviteit<br />

daarvan. Wij doen dat aan de hand van praktijkcasussen.<br />

2.5 Effectiviteit buurtonderzoek bij woninginbraken<br />

In deze paragraaf wordt ingegaan op de effectiviteit van buurtonderzoek bij woninginbraken. Om deze vraag<br />

te beantwoorden maken we zoveel mogelijk gebruik van resultaten uit evaluatieonderzoek. Er is tijdens dit<br />

onderzoek niet gebleken dat er een systematisch beleidsevaluatieonderzoek naar de aanpak van<br />

woninginbraken bestaat. Wel staat vanuit de landelijke programmasturing door de Raad van Korpschefs op<br />

dit onderwerp de evaluatie van pilotonderzoeken in de belangstelling. Om die reden hebben wij ons<br />

voornamelijk gericht op uitkomsten van een evaluatieonderzoek in Leidschendam-Voorburg (Tankeren & Prins<br />

2011) en praktijkervaringen in de korpsen Haaglanden en Brabant Zuid-Oost.<br />

Op basis van de praktijkervaring in deze twee verschillende en ver van elkaar afgelegen verzorgingsgebieden<br />

(stedelijk vs. landelijk gebied), <strong>co</strong>nstateren wij dat de uitvoering van een buurtonderzoek als het gaat om<br />

het verkrijgen van relevante opsporingsinformatie, beperkte waarde heeft. Terwijl dit een van de belangrijkste<br />

hoofddoelstellingen van het hedendaagse buurtonderzoek is. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van<br />

een buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. In die zin heeft het<br />

buurtonderzoek aldus een zeer beperkte waarde. Gelet op de inspanning in mens en middelen die daar<br />

vaak tegenover moet worden gesteld voor uitvoering, is dit niet effectief te noemen. Gelet op de<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 37


eensluidende aard van deze bevindingen in beide korpsen, gaan wij er vanuit dat dit ook geldt voor de<br />

andere regiokorpsen. Ondanks dat het buurtonderzoek in de praktijk objectief gezien ten aanzien van<br />

opsporingsindicaties niet veel oplevert vinden veel politiemensen dat het buurtonderzoek wel belangrijk is.<br />

Los van het verkrijgen van opsporingsindicaties wordt daarbij veelal verwezen naar het feit dat burgers niet<br />

snel uit zichzelf iets melden en de politie vaak informatie moet halen. Daarnaast laat de politie met een<br />

buurtonderzoek ook zien dat zij een woninginbraak serieus neemt. De preventieve kant van een<br />

buurtonderzoek of de stelling dat de burger ook moet meehelpen, blijft bij politiemensen zo blijkt in de praktijk<br />

vaak onbelicht.<br />

2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek<br />

Om tot een effectieve aanpak van woninginbraken te komen, dient allereerst gekeken te worden naar factoren<br />

die bepalend zijn voor een effectieve aanpak van een buurtonderzoek. Beiden zijn immers onlosmakelijk met<br />

elkaar verbonden, waarbij een effectieve aanpak van woninginbraken sterk afhankelijk is van wat een<br />

buurtonderzoek oplevert.<br />

Het slachtoffer en buren<br />

Het slachtoffer en buren vormen een eerste aangrijpingspunt voor gerichte inspanningen om middels<br />

buurtonderzoek woninginbraken terug te dringen. Een belangrijke nevendoelstelling van een buurtonderzoek<br />

is aangever en buren bewustmaken van de verhoogde kans op volgende woninginbraken in de buurt<br />

(besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap). Door hen te bevragen en alert te maken om de<br />

waakzaamheid in de buurt te vergroten middels buurtonderzoek kan het herhaald slachtofferschap worden<br />

voorkomen, mits het bereik groot genoeg is in de buurt en dit niet beperkt blijft tot naaste buren. Indien<br />

bekend is wanneer in een bepaalde tijdspanne en waar binnen een geografisch gebied ergens verhoogd<br />

risi<strong>co</strong> bestaat voor een woninginbraak, kan de politie daar, onmiddellijk nadat een inbraak bekend is<br />

geworden, op drie manieren op inspelen (Peeters, Elffers et al. 2011). Dat uit zich in waarschuwen op de<br />

volgende wijze:<br />

Waarschuwen<br />

2<br />

• Waarschuwen van de bevolking door huis aan huis bezoek of flyeren met waarschuwing: ‘u loopt een<br />

verhoogd risi<strong>co</strong>, let goed op’, eventueel ge<strong>co</strong>mbineerd met preventieadviezen ‘sluit ramen en deuren’<br />

• Beroep op de waakzaamheid van de bevolking (‘als u iets verdachts ziet, bel ons meteen op nummer...)’<br />

• Verhoogde politiesurveillance in het betreffende gebied (hotspot-policing)<br />

Wanneer men de bevolking wil inlichten over verhoogd risi<strong>co</strong> (1) en preventietips (2) wil geven, kan volgens<br />

de onderzoekers Peeters et al. dit goed ge<strong>co</strong>mbineerd worden met buurtonderzoek. In <strong>co</strong>mbinatie met<br />

verhoogde politiesurveillance (3) kan het effect van een buurtonderzoek worden versterkt.<br />

Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />

1<br />

3<br />

Wil besmetting worden tegengegaan, dan kan de effectiviteit naar de inzichten van Peeters et al. (2011) en<br />

Van Dijk et al. (2011), worden vergroot om breder buurtonderzoek te doen. Door onder meer veel meer te<br />

flyeren dan alleen de paar woningen die nu bezocht worden in het kader van buurtonderzoek. Gezien de<br />

beperkte capaciteit is het in de praktijk vaak ondoenlijk voor de surveillance of voor de wijkagent om een<br />

heel woonblok of een hele flat te flyeren. In sommige gevallen wordt de oplossing gezocht bij de inzet van<br />

buurtvrijwilligers of een buurtinterventieteam. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten met<br />

38 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


urgers vergroten het verkrijgen van informatie en de waakzaamheid, waardoor de effectiviteit van een<br />

buurtonderzoek wordt vergroot.<br />

Aansturing (leiderschap)<br />

Een ander aangrijpingspunt vormen afspraken over de wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek. De<br />

doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak in de operationele politiepraktijk (doelstelling, tijdstip,<br />

door wie, waar, wel/geen herbezoek). Ook over de mankracht die nodig is om een buurtonderzoek in zijn<br />

volle omvang goed te kunnen doen, zijn vaak geen harde afspraken gemaakt. Door het ontbreken van<br />

afspraken en gebrek aan motivatie wordt er niet of nauwelijks gestuurd op het doen van buurtonderzoek<br />

waardoor de uitkomsten vaak onvoldoende of zeer beperkt van waarde zijn (Tankeren & Prins 2010). Ook<br />

worden wijkagenten in veel gevallen te weinig in het proces betrokken, ondanks de wetenschap dat deze<br />

een grote bron van informatie kunnen zijn. De mate waarin vooraf afspraken zijn gemaakt door<br />

leidinggevenden over de doelstelling en wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek is een kritische factor<br />

voor de effectiviteit daarvan als het gaat om de uitkomsten. De doelgerichtheid dient zowel betrekking te<br />

hebben op het verkrijgen van opsporingsindicaties als preventie.<br />

Informatieverwerking<br />

Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek (Mulder & Hoogland<br />

2010). Na afloop van een buurtonderzoek is de registratie van meldingen en de uitkomst van eventuele<br />

herbezoeken in de politie informatiesystemen essentieel voor de effectiviteit daarvan. Informatie uit de<br />

aangifte die nuttig is bij buurtonderzoek wordt regelmatig slecht overgedragen (vluchtroute, signalement<br />

daders, tijdstip inbraak, zijde binnenkomst, enzovoort). Daarnaast wordt informatie van en voortkomend uit<br />

het buurtonderzoek vaak niet goed verwerkt en gedeeld. Vanuit de infodesk worden resultaten van<br />

buurtonderzoek weinig teruggekoppeld, wat afbreuk doet aan het inzien van het nut van buurtonderzoek.<br />

De mate waarin informatie wordt gedeeld door de verschillende disciplines (noodhulp, handhaving,<br />

opsporing, wijkzorg, informatie) is van invloed op de effectiviteit van een buurtonderzoek. Wil er sprake<br />

kunnen zijn van een succesvolle opsporing of het tegengaan van woningbraken is een gedetailleerde en<br />

zorgvuldige snelle digitale informatie-uitwisseling tussen alle belanghebbenden actoren essentieel. De<br />

infodesk vervult daarin een cruciale rol.<br />

Positionering wijkagent<br />

De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daaromheen worden betrokken is<br />

eveneens als kritische factor bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek (Tankeren & Prins 2010).<br />

Dit, vanwege hun vele <strong>co</strong>ntacten met burgers en informatiepositie in de wijk. De relevante informatie die<br />

wijkagenten hebben en verkrijgen naar aanleiding van een buurtonderzoek dient op een adequate wijze in<br />

het informatieproces te worden verwerkt om tot de gewenste effectiviteit te komen.<br />

Opsporingsindicaties<br />

5<br />

7<br />

6<br />

4<br />

De mate waarin naar aanleiding van buurtonderzoek opsporingsindicaties kunnen worden verkregen is als<br />

kritische factor essentieel (Poot, Bokhorst et al. 2004). In de praktijk blijkt veelal dat buurtonderzoeken en<br />

de herbezoeken van de wijkagent niet snel informatie opleveren die aanknopingspunten bieden voor de<br />

opsporing. De opsporingsindicaties zijn vaak te beperkt. Bovendien is in de politiepraktijk vaak onbekend of<br />

achteraf, nadat een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, als gevolg van flyers en de bezoeken meldingen<br />

met opsporingsindicatie zijn binnengekomen. Dit wordt namelijk in heel veel gevallen niet geregistreerd.<br />

Naast het feit dat veel mensen niet thuis zijn tijdens een buurtonderzoek is een veel gehoorde verklaring dat<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 39


urgers gewoonweg geen informatie hebben en er gebrek is aan voldoende sociale <strong>co</strong>ntrole in hun buurt.<br />

Het wel of niet kunnen verkrijgen van opsporingsindicaties is daarmee een belangrijke kritische factor.<br />

Neveneffecten<br />

Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten<br />

kunnen optreden. Een negatief effect kan zijn dat een buurtonderzoek het onveiligheidsgevoel kan versterken.<br />

Buurtbewoners worden immers ge<strong>co</strong>nfronteerd met een misdrijf in hun eigen omgeving. Een positief effect<br />

kan zijn dat een buurtonderzoek het vertrouwen in de politie versterkt (politieacademie; 2012).<br />

Buurtbewoners merken immers dat de politie woninginbraken aanpakt. Deze mogelijke effecten van<br />

buurtonderzoek kunnen van invloed zijn op de mate waarin de burger informatie geeft over de zaak waarnaar<br />

het buurtonderzoek wordt ingesteld of totaal andere zaken waarop het buurtonderzoek zich niet direct richt.<br />

Om die reden zijn er ook andere factoren te benoemen, die mede bepalend zijn voor de effectief van een<br />

buurtonderzoek. In een praktijkonderzoek hebben Mulder & Hoogland (2010), stilgestaan bij het nut van<br />

een buurtonderzoek als het gaat om het opleveren van informatie over andere zaken die niet eerder bij de<br />

politie bekend waren. Het feit dat geheel andere misdrijven kunnen worden opgelost door opsporingsinformatie<br />

die tijdens een buurtonderzoek ongevraagd wordt aangedragen door burgers is van meerwaarde<br />

voor de effectiviteit. Daarnaast kan ook het imago van de politie erdoor versterkt worden.<br />

Preventie<br />

9<br />

8<br />

Naast factoren die de effectiviteit van een buurtonderzoek rechtstreeks beïnvloeden, kan ook gekeken<br />

worden naar factoren die indirect van invloed zijn. Een kritische factor die indirect kan bijdragen aan een<br />

effectieve aanpak van woninginbraken middels een buurtonderzoek is gelegen in preventieve maatregelen<br />

(Peeters, Elffers et al. 2011). Door de buurt middels buurtonderzoek alerter en bewuster te maken van de<br />

kans op slachtofferschap, kan het nemen van preventieve maatregelen worden gestimuleerd. Buren kunnen<br />

hierdoor aangemoedigd worden meer preventieve maatregelen te nemen en alerter te worden wat de kans<br />

om slachtoffer te worden van woninginbraak verkleind. Omdat het verkrijgen van opsporingsindicatie voorop<br />

staat, worden veelal enkel buren die zicht hebben op de woning van het slachtoffer benaderd. De reikwijdte<br />

van een buurtonderzoek beperkt zich vaak tot enkele huizen direct gelegen rond een plaats delict waar een<br />

woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het traditionele buurtonderzoek kent daardoor een beperkte<br />

effectiviteit als het gaat om de reikwijdte van de gehele buurt waar wordt ingebroken.<br />

Preventieve maatregelen komen bij een buurtonderzoek aldus maar beperkt aan bod. Uit wetenschappelijke<br />

literatuur (Peeters et al. 2011; Van Dijk et al. 2011) zijn maatregelen af te leiden die effectief kunnen bijdragen<br />

aan de terugdringing van woninginbraken door situationele preventie. Bij situationele preventie gaat men<br />

ervan uit dat misdrijven - zoals woninginbraak - zich voordoen wanneer de volgende elementen samenkomen:<br />

(a) een gemotiveerde dader, (b) een geschikt doel en (c) een gebrek aan <strong>co</strong>ntrole of preventie. Situationele<br />

preventie op hot spots waar veel wordt ingebroken, zoals wordt aanbevolen in de literatuur wordt doorgaans<br />

niet meegenomen in de opzet van een buurtonderzoek. Hier liggen de nodige kansen om de effectiviteit van<br />

een buurtonderzoek te vergroten. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan ook worden vergroot door<br />

slim te opereren en beter aan te sluiten bij wat in de literatuur (Kop, van der Wal, Snel 2011; 346-349)<br />

bekend is over veelbelovende nieuwe, snelle <strong>co</strong>mmunicatie methoden, zoals Twitter, SMS alert en Burgernet.<br />

40 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


2.6 Conclusies<br />

In dit hoofdstuk stond de vraag centraal; ‘Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak<br />

van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken?’<br />

Uit de analyse van relevante literatuur en andere schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het<br />

algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van een<br />

buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. Desondanks is het doen<br />

van buurtonderzoek wel belangrijk. Dit komt omdat burgers niet snel uit zichzelf iets melden en de politie<br />

daardoor genoodzaakt is informatie te halen. Daarnaast verschilt de grondigheid waarmee het buurtonderzoek<br />

wordt gedaan van onderzoek tot onderzoek.<br />

Het geheel overziend kan ge<strong>co</strong>ncludeerd worden dat de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige<br />

vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Om die reden is het interessant om te kijken of er nieuwe<br />

vormen van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt<br />

gemaakt van nieuwe media. De mogelijkheden die vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> bevorderen en nieuwe media<br />

kunnen bieden wordt in het volgende hoofdstuk verkend.<br />

2 Buurtonderzoek 1.0 41


42 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Co-<strong>creatie</strong> en sociale media


44 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />

3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende deelvragen:<br />

Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />

Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Wat betekent dit voor strategisch leiderschap?<br />

Zoals we in de inleiding hebben ge<strong>co</strong>nstateerd is het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> al in 2000 geïntroduceerd<br />

door Prahalad & Ramaswamy (2000). Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren<br />

en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door<br />

het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende<br />

partijen. Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept<br />

van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie (Bekkers & Meijer 2010). In dit hoofdstuk wordt<br />

het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en zijn verschillende verschijningsvormen geduid. Daarnaast worden aan de hand van<br />

literatuuronderzoek de factoren verkend die van belang zijn bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />

Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Om de toepasbaarheid van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te kunnen duiden is het<br />

van belang eerst aan de hand van literatuurstudie het begrip sociale media te beschrijven en diverse<br />

aanverwante begrippen in te kaderen.<br />

Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale<br />

karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale<br />

samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie. Dat maakt<br />

de vraag relevant welke belemmerende en bevorderende factoren van invloed zijn op een succesvolle<br />

toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Dit heeft ook gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische<br />

interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.<br />

3.2 Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />

Co-<strong>creatie</strong> betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co<strong>creatie</strong><br />

refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel<br />

(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de <strong>co</strong>mmerciële sector, in<br />

toenemende mate wordt ‘ge<strong>co</strong>creëerd’ door bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten samen. In het bedrijfsleven werd<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> aan het einde van de vorige eeuw gebruikt om het innovatieproces bij een aantal bedrijven te<br />

beschrijven, deels tot stand gekomen door de ontwikkeling van sociale media en web <strong>2.0</strong> (interactieve<br />

internet technologieën). Deze bedrijven lieten namelijk hun klanten actief mee ontwerpen en meebeslissen<br />

over wat er aan producten op de markt zou komen. Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en<br />

Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later ontstond en die sterk met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een<br />

term die het openstaan voor de externe invloeden en de <strong>creatie</strong>ve kansen van transparantie benadrukt<br />

(Chesbrough 2003).<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 45


In de studie van Bekkers & Meijer (2010) over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector laten de onderzoekers<br />

doorklinken dat het mooie aan de term <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie<br />

‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid<br />

meedoen. Wanneer we het <strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de<br />

<strong>co</strong>mmerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten tot stand komen. Bij <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering,<br />

ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de<br />

behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford<br />

2009, Bekkers & Meijer, 2010).<br />

Ideologisch zijn er twee bronnen te onderkennen in het denken over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Enerzijds is er het neoliberale<br />

denken over het betrekken van individuele klanten bij productieprocessen (Alford 2009). Anderzijds kan het<br />

<strong>co</strong>mmunitarisme als wortel van het denken over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> worden onderkend (Bovaird 2007). Daarbij staat<br />

niet zozeer het betrekken van individuele klanten, maar eerder het betrekken van gemeenschappen van<br />

burgers bij de productie van publieke diensten centraal (Bekkers & Meijer 2010).<br />

3.3 Motieven voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

De toegevoegde waarde van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> die door Web <strong>2.0</strong> ondersteund wordt maken Bekkers en Meijer<br />

(2011) inzichtelijk door rekening te houden met de motieven van zowel de overheid als de burger. Zij<br />

onderscheiden daarbij een tweetal overheidsmotieven en een drietal burgermotieven: de overheidsmotieven<br />

zijn kwaliteitsverbetering en het vergroten van de legitimiteit van beleid.<br />

Kwaliteitsverbetering<br />

Allereerst zijn er de motieven die samen kunnen worden gebracht onder de noemer ‘kwaliteitsverbetering’.<br />

Waarbij tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er niet zoiets bestaat als een objectieve maatstaf voor<br />

(inhoudelijke) kwaliteit, maar dat het beter is om te spreken over een bandbreedte voor kwaliteit (De Bruijn<br />

& Ten Heuvelhof 2001: 201). In een aantal gevallen beschikken overheden over onvoldoende kennis en<br />

expertise om beleid te implementeren. Burgers en experts of professionals kunnen soms een voorsprong in<br />

informatie hebben en de overheid wil daar graag toegang toe krijgen (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 2001:194).<br />

Een ander motief wat met kwaliteitsverbetering verband houdt, is de mogelijkheid tot inhoudelijke verrijking<br />

(Pröpper & Steenbeek 2001:34). Teisman (1997) ziet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> dan ook als een mogelijkheid om een<br />

proces van <strong>creatie</strong>ve <strong>co</strong>ncurrentie op gang te brengen.<br />

Vergroten van de legitimiteit van beleid<br />

Bekkers en Meijer (2011) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en<br />

zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van<br />

bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,<br />

zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen<br />

(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking<br />

van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het<br />

gebruik van web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, kan de legitimiteit op<br />

verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en<br />

fora, kan worden gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’ (Meijer, Burger & Ebbers 2009). Sociale media<br />

bieden ook mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten te bereiken. Hierdoor, zo<br />

46 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


stellen Bekkers en Meijer (2010), zou de participatie kunnen worden uitgebreid van usual suspects naar<br />

een meer representatief segment van de bevolking.<br />

In de literatuur worden verschillende burgermotieven onderscheiden om (al dan niet) via het web te<br />

participeren in het publieke domein (Frissen 2008: Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).<br />

In het algemeen kunnen de motieven van burgers worden gegroepeerd in drie soorten van belangen: het<br />

publieke belang, het groepsbelang of het individueel belang.<br />

Literatuurstudie wijst uit dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> geworteld is in - voor deze thesis - drie relevante benaderingen. In<br />

de volgende paragrafen behandelen we aan de hand van een literatuuronderzoek de verschillende<br />

benaderingen en de factoren die een rol spelen bij:<br />

• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />

• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie en<br />

• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering.<br />

3.4 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />

Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie nader uit te werken is het van belang kort stil te staan bij de<br />

oorsprong van innovatie en de manier waarop het denken over innovatie zich heeft ontwikkeld.<br />

De term innovatie werd al gebruikt door Schumpeter (1934) die succesvolle innovatie omschreef als een<br />

ondernemerschap. Het gaat daarbij om de wil en het vermogen dat nieuwe <strong>co</strong>mbinaties of mogelijkheden<br />

ook daadwerkelijk worden doorgezet en volwaardig kunnen <strong>co</strong>ncurreren. Innovatie wordt vaak geassocieerd<br />

met iets nieuws, en de mate van nieuwheid is in de literatuur vaak bediscussieerd (Fagerberg 2005). Bij<br />

innovatie is er in ieder geval sprake van een dis<strong>co</strong>ntinuïteit met het bestaande (Osborn & Brown 2005).<br />

Na de oorlog tot in de jaren tachtig, werd innovatie vooral gezien als een taak van de organisatie zelf, vaak<br />

ondergebracht in een research and development-afdeling, waar vanuit het perspectief van de producent<br />

nieuwe of vernieuwde producten of diensten ontstonden. Kern van dit gesloten model was, dat bedrijven<br />

zelf ideeën genereerden, deze vervolgens uitwerkten in research & development-afdelingen en producten<br />

ontwikkelden de resultaten op eigen kracht, tot aan de marktintroductie. Zij vertrouwden daarvoor volledig<br />

op eigen kracht en middelen en hielden bijvoorbeeld hun octrooien geheim, zowel binnen als buiten de eigen<br />

organisatie (Chesbrough 2003, Baldwin & von Hippel 2010).<br />

Open Innovatie<br />

Henry Chesbrough (2003) <strong>co</strong>nstateerde in de jaren ‘80 dat bedrijven in toenemende mate andere methoden<br />

en modellen hanteerden om tot innovaties te komen. In Amerika nam hij de trend waar dat externe kennis<br />

steeds vaker gezien werd als een belangrijke bron voor innovatie en werden er verschillende trajecten buiten<br />

de onderneming geïnitieerd om innovatie te bereiken of te versnellen. Hij introduceerde de term open<br />

innovatie.<br />

Open innovatie vindt plaats in netwerken, waarin specialisatie, samenwerking en kennisdeling voorop staan,<br />

in plaats van solitair te opereren om zo kennis, creativiteit en <strong>co</strong>mpetenties van buiten de onderneming te<br />

betrekken voor het eigen innovatieproces. Bedrijven worden steeds vaker tot open innovatie gedreven door<br />

internationale <strong>co</strong>ncurrentie en kortere productencyclus (Hoekstra 2004), maar ook doordat er grotere<br />

onderlinge afhankelijkheden zijn ontstaan: gezamenlijk optrekken is noodzaak geworden. Een voorbeeld is<br />

de mobiele telefonie branche waar leveranciers van toestellen, netwerken en applicaties ge<strong>co</strong>mbineerde<br />

producten op de markt zetten. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen organisaties pleit er<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 47


voor om innovatie te bestuderen vanuit het perspectief van een e<strong>co</strong>logie (Bason 20100). Er ontstaan<br />

interdependenties tussen (publieke) organisaties, waardoor ook de interne processen van een publieke<br />

organisatie op het gebied van <strong>co</strong>ntext, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd<br />

zullen moeten worden om veerkracht te vergroten. Deze veerkracht is in een e<strong>co</strong>logisch innovatiesysteem<br />

van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in<br />

staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om<br />

het leer- en adaptievermogen van organisaties te vergroten (Bason 2010:30).<br />

Von Hippel (2005) trekt deze observaties verder door en <strong>co</strong>nstateert een toenemende inbreng van klanten<br />

(gebruikers, <strong>co</strong>nsumenten) bij innovatie. De inspiratie voor vernieuwingen komt volgens von Hippel voor<br />

70% van klanten en eindgebruikers, voor 15% van leveranciers en voor slechts 15% van R&D-afdelingen<br />

(Von Hippel 2005). Gebruikers zijn daarbij niet alleen een bron van inspiratie, maar verbeteren vaak zelf<br />

producten met ingrepen die door fabrikanten kunnen worden overgenomen en dit blijken bovendien de<br />

meest succesvolle innovaties te zijn. Von Hippel spreekt daarom over democratisering van innovatie, omdat<br />

gebruikers zelf innoveren en op deze manier <strong>co</strong>nsumeren wat ze zelf hebben bedacht. Von Hippel (2005)<br />

introduceerde daarom de term lead user. Het gaat dan om die gebruikers die voorop lopen en die producten<br />

bedenken die anderen die anderen in <strong>co</strong>mmerciële producten kunnen omzetten. Daardoor is er sprake van<br />

een paradigma shift: de <strong>co</strong>nsumer wordt prosumer: <strong>co</strong>nsument en producent tegelijkertijd (Prahalad &<br />

Ramaswamy 2004); bloggers, hackers, knutselaars, kunstenaars en participanten in (virtuele) <strong>co</strong>mmunities<br />

produceren ongevraagd in groepsverband samen iets nieuws. De <strong>co</strong>ncurrent is niet langer een innoverend<br />

bedrijf, maar kan ook een klant zijn, die zijn expertise deelt met anderen. Het gevolg is dat basisregels voor<br />

de <strong>co</strong>ncurrentiestrijd ingrijpend zijn gewijzigd.<br />

Sociale Innovatie<br />

De Nederlandse regering (kabinet-Balkenende II) voerde in 2003 het Nederlandse Innovatie Debat, omdat<br />

de Nederlandse e<strong>co</strong>nomie zwak is in het toepassen van nieuwe kennis en het creëren van technologische<br />

innovaties. Echter innovatie is niet altijd en niet uitsluitend op technologie gericht (Volberda et al, 2005).<br />

Het Nederlandse Innovatie Debat, leidde tot een Innovatie Essay waarin gepleit werd voor niettechnologische<br />

determinanten van innovatie (Volberda & van den Bosch, 2004), zoals innovatieve<br />

organisatieprincipes en dynamische managementvaardigheden. Sociale innovatie wordt gedefinieerd als:<br />

“het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden (dynamisch managen), het hanteren van innovatieve<br />

organisatieprincipes (flexibel organiseren) en het realiseren van hoogwaardige arbeidsvormen (slimmer<br />

werken en talentontplooiing) om het <strong>co</strong>ncurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren” (Volberda et<br />

al., 2005). Om dit te kunnen bereiken is het nodig dat relevante belanghebbende partijen worden betrokken;<br />

vandaar dat sociale innovatie in het verlengde ligt van open innovatie.<br />

Sociale innovaties zijn dus innovaties die een meer significante impact hebben op de relatie tussen de<br />

technologieën en de kennis<strong>co</strong>mponenten, die door andere partijen worden ingebracht dan op de technologie<br />

zelf (Henderson & Clark, 1990).<br />

De noodzaak van (sociale) innovatie in de publieke sector<br />

Wanneer we het <strong>co</strong>ncept innovatie naar de publieke sector vertalen, is het de vraag of (en zo ja in welke<br />

mate) de noodzaak van (sociale) innovatie ook in de publieke sector speelt. Bason (2010) stelt dat de<br />

noodzaak juist zeer acuut is en noemt daarbij drie belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en zeven<br />

drijvende krachten.<br />

Op de eerste plaats leven we in een eeuw van wicked problems (Bason 2010:9), waarin problemen zo<br />

48 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


<strong>co</strong>mplex zijn (verouderende samenleving, criminaliteit, chronische gezondheidsproblemen) dat het vraagt<br />

om een transformatie van bestaande organisatiestructuren, processen en <strong>co</strong>mpetenties, omdat deze niet<br />

meer aansluiten bij de participatieve netwerkmaatschappij. Ten tweede ziet hij de kansen die nieuwe<br />

technologie (zoals sociale media) biedt om burgerparticipatie te organiseren, waardoor nieuwe vormen van<br />

waarde<strong>creatie</strong> in de publieke sector kan plaats vinden. Op deze manier wordt het gemakkelijker om relevante<br />

kennis en ervaring in het innovatieproces binnen te sluizen.<br />

Als derde noemt Bason de e<strong>co</strong>nomische crisis die ook de publieke sector raakt. Enerzijds wordt de publieke<br />

sector gedwongen tot kostenbesparende maatregelen zodat de efficiency toeneemt, anderzijds verwacht<br />

de steeds mondige burger een verzorgingsstaat die echter niet langer meer betaalbaar is. Ondanks de<br />

financiële crisis moeten er voorzieningen gecreëerd worden, juist als de samenleving vergrijsd, maar op een<br />

andere manier. Daarvoor wordt er in toenemende mate een beroep gedaan op andere partijen dan de<br />

overheid. (Bason 2010:12).<br />

3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie<br />

Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (2010:22), zijn er vier samenhangende en<br />

elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een<br />

geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn<br />

Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende<br />

factoren. Als kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:<br />

De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem, zijn de vier dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar<br />

afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie<br />

E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke<br />

sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of<br />

bevorderen. De vier dimensies worden in het kort nader toegelicht. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat<br />

onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.<br />

Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het e<strong>co</strong>systeem in balans te houden (zoals we<br />

hierboven ook zagen bij de beschrijving van open systeeminnovatie van Chesborough). Concluderend<br />

kunnen we stellen dat, gegeven een bepaalde maatschappelijke uitdaging en de zoektocht om daar een<br />

antwoord op de vinden, het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die vier elementen<br />

op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘<strong>co</strong>mbinaties’ te kunnen vinden.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 49<br />

10


esef<br />

wat?<br />

moed<br />

leiderschap<br />

wie?<br />

bewustzijn <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

structuur<br />

waar?<br />

vermogen<br />

proces<br />

hoe?<br />

Illustratie 2: De wisselwerking tussen de kritische factoren<br />

in het Innovatie E<strong>co</strong>systeem volgens Bason (2010:23)<br />

Bewustzijn<br />

Het succes van innovatie in de publieke sector is volgens Bason mede afhankelijk van de mate waarin<br />

medewerkers betrokken zijn bij innovatie. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere<br />

medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de<br />

organisatie toe. Een voorbeeld hiervan is het fysieke platform LEF van het Ministerie van Verkeer en<br />

Waterstaat, waar medewerkers worden uitgedaagd innovatieve ideeën aan te dragen en uit te werken. Zo<br />

ontstaat er innovatie-bewustheid waar kennisontwikkeling, kennisoverdracht, dialoog en <strong>co</strong>mmunicatie het<br />

innovatie bewustzijn aanwakkeren (Bason 2010:39).<br />

Vermogen<br />

Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern<br />

gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke<br />

mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak <strong>co</strong>ntext gedreven. In een sterk politiek<br />

gedreven <strong>co</strong>ntext, waarbij de organisatie gebonden is aan opgelegde kaders op het gebied van wet-en<br />

regelgeving, administratieve raamwerken en/of weinig financiële ruimte heeft, zal het innovatieve vermogen<br />

lager zijn dan bij niet politiek gedreven organisaties (Bason 201; Osborne & Brown 2005). In een<br />

organisatiecultuur waar leren en fouten maken mag en waar diversiteit en processen iteratief tot stand<br />

komen, ontstaat innovatieve ruimte. Een keerzijde kan zijn dat de ontwikkelruimte niet in verhouding staat<br />

tot de resultaatverplichting van een organisatie, daarom is een strategische planning die de<br />

ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt een kritische factor voor Innovatie.<br />

Moed<br />

In een innovatieve organisatie is er op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de<br />

literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen (Kanter<br />

2006; Patterson et al,2009), omdat innovatie afkomstig kan zijn uit alle lagen van de organisatie. Bason<br />

spreekt daarom ook niet over managementfuncties, maar rollen. Vier belangrijke managementrollen die ruimte<br />

geven aan een e<strong>co</strong>systeem zijn de visionair die een visie kan neerzetten, de enabler die ruimte creëert voor<br />

vrije denkers en innovatieprocessen, de 360 graden innovator, die zowel binnen als buiten de organisatie<br />

50 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


mensen aan elkaar verbindt en de kennisingenieur die kennis en expertise ontwikkelt en cultiveert en de<br />

strategie weet te vertalen naar de werkvloer (Bason 2010:250).<br />

Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,<br />

systematisch proces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken,<br />

burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces is de publieke sector in<br />

staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Daarvoor zijn zeven<br />

processtappen van belang: Framen, Weten, Analyseren, Samenvatten, Creëren, Verspreiden en Leren.<br />

Om van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een succes te maken, stelt Bason (200 142 e.v.) dat er vier credo’s zijn die het innovatieve<br />

denken in een organisatie kunnen verbeteren: innovatieve ideeën en <strong>co</strong>ncepten als een experiment opzetten,<br />

<strong>co</strong>ntinue de status quo ter discussie stellen, de burger op zijn merites beoordelen en zeer <strong>co</strong>ncreet zijn.<br />

Critici beweren dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te arbeidsintensief is, er onrealistische verwachtingen worden gewekt en dat<br />

burger-dictators gaan ontstaan: de burger bepaalt wat er gebeurd (Bason et al, 2009).<br />

Belemmerende factoren Sleutelfactoren Bevorderende factoren<br />

voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

Geen herkenning van Ontwerp denken Opleiden in ontwerp denken<br />

ontwerpdenken<br />

Ontwerpprincipes institutionaliseren<br />

Gebrek aan ontwerp-<br />

vaardigheden Werven van ontwerp vaardigheden<br />

Geen betrokkenheid van Burgerbetrokkenheid Burgers en organisaties betrekken<br />

burgers of bedrijven<br />

Weinig ervaringen en methodes Nieuwe middelen en methoden<br />

voor betrokkenheid inzetten<br />

Geen kennis of middelen Orkestratie Methoden en middelen om innovatie<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

te bevorderen<br />

Gebrek aan een platform Innovatie labs bouwen als platform<br />

Geen overzicht op potentieel Meten & leren Ken je innovatie cijfers<br />

Gebrek aan feedback van Verbeter <strong>co</strong>ntinue het<br />

innovatie processen innovatieproces<br />

Gebrek aan leren van resultaten Drijf de organisatie performance aan<br />

Tabel 2: Factoren voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (Bason)<br />

De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansen kan bieden<br />

om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Het voordeel is dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ervoor zorgt<br />

dat de betrokken partijen meer en eerder betrokken zijn bij de zoektocht naar nieuwe ideeën en oplossingen.<br />

Niet alleen wordt hierdoor meer ruimte geboden voor de inbreng van wensen, ideeën en voorkeuren, voor<br />

de inbreng van meer en andere kennis en informatie, maar ook omdat op deze manier meer draagvlak wordt<br />

gerealiseerd. Hierdoor kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de<br />

behoeften van afnemers voldoen (Bason 2010: 34).<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 51


3.5 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie<br />

In de literatuur treffen we verschillende definities van <strong>co</strong>productie aan. Elinor Ostrom zegt hierover: “By<br />

<strong>co</strong>production, I mean the process through which inputs used to produce a good or service are <strong>co</strong>ntributed<br />

by individuals who are not “in” the same organization (..) Coproduction implies that citizens can play an<br />

active role in producing public goods and services of <strong>co</strong>nsequence to them” (1996:1073). Tops (1999)<br />

duidt <strong>co</strong>productie als verzamelterm aan: “burgers, betrokkenen, belanghebbenden laten mee-produceren<br />

in de totstandkoming van beslissingen”.<br />

Bekkers (2007) definieert <strong>co</strong>productie als volgt: “Kenmerkend voor de <strong>co</strong>productie van beleid is dat<br />

(wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op grond van een proces van wederzijdse beeldvorming<br />

(dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke<br />

definitie van het probleem en daarop voortbouwende aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk<br />

ontstaat” (Bekkers 2007:208).<br />

3.5.1. Kenmerken van <strong>co</strong>productie<br />

Wat maakt een proces tot <strong>co</strong>productie? Daarvoor dient een viertal <strong>co</strong>mponenten aanwezig te zijn:<br />

Wederzijds afhankelijkheid<br />

Wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking (Baudoin & Hendriks 1998).<br />

Organisaties streven naar verwezenlijking van eigen doelen om hun belangen daarmee te dienen, toch is<br />

men er tegelijkertijd van bewust dat men daarbij afhankelijk is van andere partijen (bijvoorbeeld voor<br />

hulpmiddelen, steun en legitimatie). Organisaties zijn vaak tot elkaar veroordeeld omdat ze afhankelijk zijn<br />

van andere organisaties (Bekkers, 1996). Als elke partij beschikt over eigen specifieke hulpbronnen die<br />

noodzakelijk kunnen zijn om tot een oplossing van het vraagstuk te komen, ontstaan er prikkels voor<br />

samenwerking. Wederzijdse afhankelijkheid is hiermee een voorwaarde voor interactie tussen betrokken<br />

actoren. Procesbegeleiding (bij voorkeur door een moderator) moet erop gericht zijn actoren bewust te<br />

maken van hun afhankelijkheden om zo de bereidheid tot samenwerking te bewerkstelligen. Het scheppen<br />

van een open klimaat van informatie-uitwisseling over probleempercepties, oplossingsrichtingen en belangen<br />

bevordert de kans op wederzijds vertrouwen. In een netwerk van <strong>co</strong>productie behoort geen van de actoren<br />

de absolute macht in handen te hebben: besluitvorming wordt gekenmerkt door een zekere relativering van<br />

hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een partij die zijn wil aan anderen oplegt of kan<br />

opleggen. Partijen behoren in de onderhandeling gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Hoewel geen van de<br />

actoren bij voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in<br />

invloed en macht (formele machtspositie). Voor een procesbegeleider is het dan zaak dat alle belangen op<br />

tafel komen, zodat elkaars standpunten duidelijk worden. “Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het<br />

vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden ook daadwerkelijk te zien en<br />

te onderkennen” (Bekkers 2007:217).<br />

Gemeenschappelijke beeldvorming<br />

Partijen kunnen problemen op een verschillende manier interpreteren en definiëren, daarom is het belangrijk<br />

om de taal, symboliek, de percepties en perspectieven van betrokkenen te verbinden (Tops, 1996). Dat<br />

<strong>co</strong>productie een gemeenschappelijke beeldvorming vereist, impliceert niet dat betrokken partijen het op alle<br />

fronten met elkaar eens moeten zijn. Vooral bij aanvang van het proces is het van belang dat alle betrokkenen<br />

hun opvattingen kenbaar kunnen maken, zonder dat er al direct sprake is van een hiërarchische ordening.<br />

Wanneer hiervoor onvoldoende ruimte ter beschikking wordt gesteld bestaat het gevaar dat partijen zich in<br />

52 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


de loop van het proces niet meer kunnen vinden in het project omdat er in hun ogen afgeweken wordt van<br />

de oorspronkelijke probleemdefiniëring. Tops (1999) wijst op het belang van gemeenschappelijke<br />

beeldvorming en dat partijen in het uiteindelijke resultaat iets van hun gading moet kunnen terugvinden.<br />

Een gezamenlijke beleidspraktijk<br />

Een derde <strong>co</strong>mponent van <strong>co</strong>productie is de ontwikkeling van een gezamenlijke beleidspraktijk. Er wordt in<br />

dit onderdeel van het proces door betrokken actoren gehandeld: zij zetten gezamenlijk initiatieven of<br />

ontwikkelingen in gang (Tops, 1999), actief zowel als passief. Passief handelen, kan zich manifesteren<br />

wanneer een actor geen gebruik maakt van hindermacht. Dit komt erop neer dat een partij het beleid niet<br />

dwarsboomt (ook niet in een later stadium). Actoren kunnen in staat zijn om een proces te blokkeren wanneer<br />

zij in het bezit zijn van een belangrijke en onvervangbare machtsbron (Klijn & Koppenjan, 2004: 47). Om te<br />

voorkomen dat processen een vrijblijvend karakter hebben is het zaak om het proces in de vorm van een<br />

gezamenlijke beleidspraktijk te institutionaliseren. De gemeenschappelijke beeldvorming wordt dan als het<br />

ware ge<strong>co</strong>ncretiseerd. Zo kunnen overheidsinstanties een belangrijke rol vervullen bij het faciliteren en<br />

inrichten van een gezamenlijke beleidspraktijk door het inrichten van besluitvormingsarrangementen- en<br />

trajecten.<br />

Wederzijds voordeel behalen<br />

Coproductie is een open proces waardoor deze randvoorwaarden veel meer aanwezig zijn dan bij een<br />

gesloten proces, dat veel meer gekenmerkt worden door zero-sum situaties waarbij het voordeel van de<br />

ene partij ten koste gaat van het voordeel van de andere partij (Bekkers, 1996). Zeker in situaties waarin er<br />

sprake is van een Nimby situatie (Not in my backyard). De gedupeerde burgers (bijv. als er een opvangtehuis<br />

voor drugsverslaafden in hun buurt komt), zullen de uiteindelijke vestiging altijd als een verlies zien (Bekkers<br />

2007:221). De Bruijn en Ten Heuvelhof (2004:65) spreken niet over een zero-sum situatie maar over een<br />

win-lose situatie en de ‘verliezers’ zullen hun verlies proberen te voorkomen.<br />

Er zijn een aantal strategieën te benoemen om zero-sum situaties om te buigen naar wederzijds voordeel:<br />

‘win-win’ situaties. Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen moeten actoren open staan voor elkaars<br />

belangen zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van<br />

partijen met elkaar te <strong>co</strong>mbineren (doelvervlechting), door package deals te sluiten zodat er op een punt<br />

wellicht verlies geleden wordt, maar dat dit op een ander vlak ge<strong>co</strong>mpenseerd wordt (<strong>co</strong>mpensatie), door<br />

de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een nieuwe dynamiek ontstaat (re-framing)<br />

of door toeval (Bekkers 2007).<br />

3.5.2 Factoren van <strong>co</strong>productie<br />

Zojuist hebben we de belangrijkste <strong>co</strong>mponenten van <strong>co</strong>productie benoemd. Maar wat maakt <strong>co</strong>productie<br />

al dan niet succesvol? We benoemen een aantal factoren:<br />

Open Klimaat<br />

11<br />

Eerder zagen we dat vertrouwen een belangrijke voorwaarde is om de wederzijdse afhankelijkheden tussen<br />

partijen te zien en te onderkennen. Het is verstandig dat overheidsorganisaties bereid zijn te investeren in<br />

een open klimaat waardoor partijen zich betrokken voelen. Maatschappelijke partijen en actoren moeten als<br />

volwaardige gesprekspartner erkend worden om het draagvlak voor het beleid te vergroten (Tops, 1999).<br />

Openheid duidt ook op de mate waarin relevante waarden in de samenleving op adequate wijze zijn<br />

gepresenteerd in besluitvorming (Teisman1997: 21).<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 53


Dit vertrouwen kan bereikt worden door het scheppen van een open klimaat van informatie-uitwisseling. In<br />

het netwerk van <strong>co</strong>productie heeft geen van de actoren de ultieme macht in handen: besluitvorming wordt<br />

gekenmerkt door een zekere relativering van hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een<br />

partij die zijn wil volledig aan anderen kan opleggen. Partijen zijn in de onderhandeling gelijkwaardig aan<br />

elkaar ondanks de aanwezigheid van een projectleider of procesregisseur. Hoewel geen van de actoren bij<br />

voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in invloed en<br />

macht (formele machtspositie).<br />

Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />

Om betrokkenheid bij het beleid te verkrijgen en te behouden is het noodzakelijk dat discussies en<br />

onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke machtsverhouding tussen<br />

actoren kan bijdragen aan het behouden van <strong>co</strong>mmitment tijdens het proces. Gelijkwaardigheid moet niet<br />

alleen doorklinken in de gemeenschappelijke beeldvorming en de totstandkoming van de gezamenlijke<br />

beleidspraktijk, maar ook in uitvoeringsprocessen om actoren te binden aan het realiseren van doelstellingen.<br />

(Tops 1999).<br />

De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />

Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die<br />

hen verbinden te zien en te onderkennen. Partijen moeten namelijk in staat zijn om te erkennen dat ze elkaar<br />

nodig hebben en in staat zijn om vanuit de inhoud een bepaald vraagstuk te definiëren waar iedereen zich<br />

in herkent. (Bekkers 2007, Tops 1999). Indien er op voorhand al ingegraven posities of denkkaders ontstaan<br />

als gevolg van percepties die men ten opzichte van elkaar hanteert, kunnen er impasses in de besluitvorming<br />

ontstaan. Vaak leidt dit tot ‘wij- zij’- gedrag. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Meestal is daar een<br />

geschiedenis aan vooraf gegaan, maar het ‘wij-zij’ denken kan ook de zaak verharden en leiden tot een<br />

loopgravenoorlog. Het is dan ook van belang dat de procesmanager deze percepties vroegtijdig herkent en<br />

tracht deze te ‘ontdooien’ zodat dit het proces niet in gevaar brengt (Bekkers 2007:217).<br />

Selectie van stakeholders<br />

14<br />

12<br />

13<br />

De selectie van stakeholders is een belangrijk onderdeel bij het vormen van het netwerk. Bekkers<br />

onderscheidt hierbij vier selectiecriteria (Bekkers, 1996). Ten eerste de representativiteit van de in het geding<br />

zijnde belangen. Ten tweede de gezaghebbendheid: achterbannen moeten overtuigd worden en partijen<br />

moeten daarom in staat zijn steun te mobiliseren. Als derde criteria wordt de diversiteit van belangen<br />

genoemd. Vertegenwoordiging van alle kritische belangen is van belang met speciale aandacht voor de<br />

relatief ‘zwakke belangen’. Het vierde en laatste criteria is de toonaangevendheid van een actor. De arena<br />

van actoren kan in de loop van het proces van samenstelling veranderen. Bekkers (1996) wijst erop dat<br />

<strong>co</strong>productie gedeeltelijk een open proces moet zijn omdat in een gesloten proces de kans bestaat dat<br />

partijen zich te veel afsluiten van de buitenwereld. Toch levert een te open proces ook gevaar op voor het<br />

bereiken van <strong>co</strong>nsensus als gevolg van een opeenstapeling van belangen.<br />

54 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Dominante eigen logica 15<br />

Bij de zoektocht naar geschikte actoren voor <strong>co</strong>productie bestaat het gevaar van de dominante eigen logica.<br />

Daarvan is sprake als een overheidsorganisatie (al dan niet bewust) op zoek gaat naar actoren die dezelfde<br />

taal spreken en daarmee in feite ‘veilige gesprekspartners’ zijn (Tops,1999:215). Op deze manier kan de<br />

eigen logica van deze overheidsorganisatie gaan domineren in de gezamenlijke beeldvorming en<br />

beleidspraktijk waardoor actoren die deze logica niet delen gaan afhaken in het proces. Teisman e.a. (2004)<br />

wijzen daarbij op de verkokerde overheid die het vanuit het oude ‘piramide’ denken nog steeds moeilijkheden<br />

ondervindt om de touwtjes uit handen te geven.<br />

Beheersing van het dynamische proces<br />

Beleidsprocessen zijn in zekere zin onvoorspelbaar en gevoelig voor invloeden van buitenaf. Processen in<br />

netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,<br />

voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van<br />

onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. “Een omstandigheid<br />

die soms in een proces van <strong>co</strong>productie voor problemen kan zorgen is het sterk uit elkaar lopen van de inzet<br />

en beleving van de betrokken professionals en bestuurders aan de ene kant en de betrokken burgers aan<br />

de andere kant” (Tops, 1999:217). Oorzaak hiervan is vaak de dynamiek van de eigen besluitvorming. In dit<br />

verband speelt de eigen dynamiek van politieke besluitvorming waarin ‘sprake is van een <strong>co</strong>mplexe<br />

<strong>co</strong>mbinatie van <strong>co</strong>ncurrentie, samenwerking, profileringsdrift en slagvaardigheid’ (Tops, 1999: 218),<br />

bijvoorbeeld ook een grote rol op de beheersing van het dynamische proces.<br />

De politiek kan in processen van <strong>co</strong>productie een bedreigende factor zijn, die de voortgang van het proces<br />

in belangrijke mate kan verstoren. Het horizontale karakter van <strong>co</strong>productie staat dan op gespannen voet<br />

met het inhoudelijke primaat van de politiek (Teisman, 2004: 29). In processen van <strong>co</strong>productie is het van<br />

belang rekening te houden met de verschillende (politieke) belangen en percepties die ten aanzien van de<br />

problematiek leven. Coproductie is in principe een vorm van onderhandeling tussen partijen, maar de politiek<br />

kan wel de uitkomst van dit onderhandelingsproces bepalen (Bekkers, 1996).<br />

Onevenredige verdeling van kosten<br />

17<br />

16<br />

Als laatste faalfactor noemen we de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen. Om wederzijds<br />

vertrouwen te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de<br />

andere partij alleen de baten. Aan de ene kant staat de discussie over “wie doet wat en wie betaalt wat”<br />

een vruchtbaar <strong>co</strong>productieproces in de weg, aan de andere kant kan het onderwerp ook niet vermeden<br />

worden. Indien er eerst <strong>co</strong>nsensus ontstaat over noodzaak en nut en er een klimaat van wederzijds<br />

vertrouwen en respect is, heeft een verdere discussie over taken rollen verantwoordelijkheden en kosten<br />

meer kans van slagen (Bekkers 2007:217).<br />

De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansen kan bieden<br />

door het organiseren van samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg<br />

en het verkennen van een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen<br />

om tot een probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de<br />

probleemdefinitie leiden tot het benoemen van het wederzijds voordeel. Als het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces gebaseerd<br />

is op basis van een open klimaat, ontstaat er vertrouwen en is er ruimte voor een gezamenlijke beleidspraktijk.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 55


3.6 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering<br />

Volgens Tops (1999) is <strong>co</strong>productie een bestuursstijl die voortkomt uit de veranderingen tussen bestuur en<br />

samenleving in de jaren negentig, waar de overheid intelligent op heeft gereageerd. Om het vertrouwen van<br />

de burger in de overheid begin jaren negentig te herstellen werden pogingen ondernomen om burgers een<br />

meer prominentere rol in lokale besluitvorming te geven. Nieuwe methoden voor burgerparticipatie werden<br />

ontwikkeld, waaronder interactieve beleidsvorming. ‘Een van de gedachten achter deze interactieve<br />

beleidsvorming is dat de overheid niet zelf de probleemdefinitie moet bepalen, maar dat zij al in dat eerste<br />

stadium naar de maatschappij moet proberen te luisteren’ (Bovens e.a., 2001). Inhoudelijk bouwt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

voort op de idee van interactieve beleidsontwikkeling en op de idee van <strong>co</strong>productie van beleid. Edelenbos<br />

(2000) omschrijft interactieve beleidsvoering als:<br />

‘Het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vormgeving van beleid, waarbij<br />

in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en<br />

oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit’(Edelenbos, 2000; 39).<br />

Tops, Depla en Manders (1996) voegen hieraan toe dat het uiteindelijke doel het creëren van een<br />

gezamenlijke beleidspraktijk is op grond van de onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid.<br />

Alvorens nader in te gaan op de motieven van interactieve beleidsvoering en de factoren, beschrijven we<br />

aan de hand van de literatuur de kenmerken van het burgerparticipatieproces.<br />

Het burgerparticipatieproces<br />

Burgerparticipatie kent verschillende gradaties en burgers kunnen diverse rollen toebedeeld krijgen. Welke<br />

rol dit is, kan afhankelijk zijn van de <strong>co</strong>ntext van het project, in het bijzonder de mate van <strong>co</strong>mplexiteit en de<br />

randvoorwaarden. Over de meest geschikte vorm, gradatie en de procesbegeleiding van burgerparticipatie<br />

wordt in de literatuur uitvoering geschreven (Edelenbos 1998,2000,2006; Pröpper en Steenbeek 1999 en<br />

Thomas 1995). Een zorgvuldig doorlopen burgerparticipatieproces op zich is een belangrijke factor voor<br />

het welslagen van interactieve beleidsvorming. Procesmatig succes laat zich afmeten in termen van<br />

bevredigende besluitvorming: is de interactie tussen betrokkenen soepel verlopen? Daarbij dient opgemerkt<br />

te worden dat procesmatig succes een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor inhoudelijk<br />

succes is (Tops, 1999).<br />

Als wordt besloten burgers te betrekken bij de interactieve beleidsvoering, hebben organisaties verschillende<br />

vormen om uit te kiezen. Van deze verschillende vormen verschilt de mate van participatie en dus de rol van<br />

burgers. Deze vormen of gradaties kunnen in een soort <strong>co</strong>ntinuüm worden gezet zodat er een zogenaamde<br />

participatieladder ontstaat. Hoe hoger op de ladder, hoe meer invloed de burger krijgt bij het<br />

besluitvormingsproces (Edelenbos, 2006). Naast deze gradaties onderscheiden Pröpper en<br />

Steenbeek(1999:51) verschillende bestuursstijlen: de gesloten autoritaire stijl, de open autoritaire stijl, de<br />

<strong>co</strong>nsultatieve stijl, de participatieve stijl, de delegerende stijl, de samenwerkende stijl en de faciliterende<br />

stijl. Tot slot kennen de uitkomsten van burgerparticipatieprocessen ook een oplopende schaal van eenzijdig<br />

genomen beslissingen tot beslissingen die de uitkomsten zijn van een gelijkwaardig en democratisch proces<br />

(Thomas 1995).<br />

56 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


autoritaire<br />

bestuursstijl<br />

faciliterende<br />

bestuursstijl<br />

geen betrokkenheid<br />

<strong>co</strong>nsulteren<br />

informeren<br />

adviseren<br />

zelfbeheer<br />

<strong>co</strong>produceren / <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

publieke<br />

beslissing<br />

autonome<br />

beslissing<br />

Illustratie 3: De elementen van burgerparticipatie: Participatievorm (Edelenbos),<br />

Bestuursstijl (Pröpper) en Uitkomsten (Thomas).<br />

3.6.1 Motieven van interactieve beleidsvoering<br />

Aan de keuze van interactieve beleidsvoering liggen in elkaars verlengde drie motieven ten grondslag<br />

(Pröpper & Steenbeek 1998; Edelenbos 2000; Bekkers 2007; Tops 1999):<br />

Het dichten van de kloof tussen burger en overheid<br />

Het bieden van nieuwe mogelijkheden van beïnvloeding, die verder gaan dan de klassieke, reeds vertrouwde<br />

manieren van politieke en juridische beïnvloeding zoals verkiezingen, (raadgevende) referenda en inspraak<br />

bieden mogelijkheden om de kloof tussen overheid en burgers te dichten.<br />

Een probleem in de <strong>co</strong>productie van beleid is dat de goed georganiseerde belangen en gevestigde<br />

organisaties doorgaans beter worden gehoord dan de ongeorganiseerde belangen, waardoor deze<br />

groepering (veelal burgers) per definitie zwakker staan (Bekkers 2007:226). Interactieve beleidsvorming<br />

wordt ingezet om de kloof tussen burger en bestuur te verkleinen en het draagvlak voor (nieuw) beleid te<br />

vergroten (Bekkers 2007).<br />

In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling<br />

van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak<br />

te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te<br />

vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek. Dit gaat veel verder dan<br />

inspraak, want er is sprake van een oplopende schaal van beïnvloeding (Bekkers 1999):<br />

1. Interactieve informatieverschaffing<br />

2. Interactief genereren van ideeën<br />

3. Coproductie van beleid<br />

4. Beleidsbepaling<br />

5. (digitale) participatie<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 57


Het vergroten van draagvlak<br />

Overheden worstelen in toenemende mate met de vraag hoe zij <strong>co</strong>ntact kunnen maken met burgers op een<br />

dusdanige manier dat sprake is van een betekenisvolle interactie en <strong>co</strong>mmunicatie tussen beiden (Bekkers<br />

& Meijer 2010). Wanneer relevante partijen in een vroeg stadium bij de beleidsvorming zijn betrokken, neemt<br />

doorgaans het draagvlak voor bepaalde beslissingen en aanpakken toe. Deze betrokkenheid vertaalt zich<br />

doorgaans in minder weerstand gedurende de uitvoering zowel bij interne als externe actoren. Maar<br />

overheidsinstanties staan dan wel voor de opgave om de voorkeuren van burgers met de eigen voorkeuren<br />

te verbinden. Hoe meer er geluisterd wordt naar de burger, hoe meer het overheidsdoel en de beleidsagenda<br />

(onbewust) daardoor worden beïnvloed.<br />

Het is echter niet altijd duidelijk onder welke voorwaarden politici en bestuurders zich gehouden voelen aan<br />

de uitkomsten van de discussie. Interactieve beleidsvoering raakt namelijk de bestaande routines, procedures<br />

en werkwijzen binnen de ambtelijke organisatie. Ze kost veel tijd en inspanning en vergt vaak grote<br />

investeringen die ten koste gaan van andere onderwerpen (Bekkers & Meijer 2010:62). Dit kan in sommige<br />

gevallen leiden tot een situatie waarin experimenten met vormen van interactieve beleidsvorming vooral<br />

eenmalig zijn, of snel een vroegtijdige dood sterven. Dit leidt dan weer opnieuw tot een sceptische houding<br />

en kan leiden tot afhaakgedrag bij zowel de beleidsmakers als de burgers (Edelenbos et al, 2001).<br />

Toename van de kwaliteit van beleid<br />

Sinds de jaren negentig is de aandacht voor publieke dienstverlening sterk toegenomen (Van Duivenboden<br />

& Lips, 2001). Deze groeiende aandacht wordt toegeschreven aan de opkomst van New Public Management<br />

als zijnde een dominante managementopvatting binnen de publieke sector (Hood 1991; Noordegraaf,<br />

2008), maar ook aan de ontevredenheid van burgers over de kwaliteit van de publieke dienstverlening, die<br />

vooral werd gestuurd door bureaucratische regels (Bekkers, Meijer 2010; 83). Andere ervaringen, andere<br />

vormen van deskundigheid kunnen worden ingebracht waardoor een verrijking van de probleemdefinitie<br />

ontstaat. Creativiteit en originaliteit wordt hierdoor gestimuleerd en versterken het probleemoplossend<br />

vermogen van het beleidsproces (Edelenbos, 2006).<br />

3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering<br />

Om interactieve beleidsvoering succesvol toe te kunnen passen worden in de literatuur een aantal factoren<br />

beschreven, die van invloed zijn op (digitale) interactieve beleidsvoering.<br />

Regie op het proces<br />

18<br />

Het managen van een succesvol burgerparticipatieproject vraagt om regie op het proces. Dat gebeurt door<br />

het ontwikkelen van een procesarchitectuur die aangeeft hoe het proces verloopt, en welke regels hierbij<br />

gehanteerd worden. Een belangrijke regel is dat duidelijk is hoe de uitkomsten van het proces van<br />

interactieve beleidsvoering wordt gekoppeld aan het beleidsproces. Om het proces in goede banen te leiden<br />

wordt vaal gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een<br />

‘procesmanager’, die het proces van interactieve beleidsvoering in goede banen leidt (De Bruijn et al. 2002).<br />

De rol van de moderator in het debat is van cruciaal belang, evenals de wijze waarop ambtenaren en politici<br />

zich in het debat willen manifesteren en hoe de mediator daar vervolgens op anticipeert (Edelenbos et al,<br />

2001; Bekkers, 2004). Moderators dienen ook over inhoudelijke kennis te beschikken. Zo ontstaat er een<br />

evenwichtige balans tussen de inbreng van kennis en worden de belangen van alle partijen behartigd<br />

(Bekkers & Meijer 2010:90-158).<br />

58 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Daarnaast is het van belang dat er een zorgvuldige selectie van actoren plaatsvindt, die representatief is.<br />

Het meenemen van representativiteit bij de selectie van participanten dient de doelen: draagvlak vergroten<br />

en democratiseren van de besluitvorming. Bij de factoren van interactieve beleidsvoering komen we op<br />

representativiteit terug. Edelenbos (2000: 105) deelt actoren in zes categorieën en pleit voor een<br />

representatie in alle zes categorieën.<br />

• Actoren met politiek-bestuurlijke functies<br />

• Actoren met ambtelijke functies<br />

• Actoren met maatschappelijke functies<br />

• Actoren met (technisch-)wetenschappelijke functies<br />

• Private partijen<br />

• Individuele burgers, wel of niet georganiseerd<br />

Als het doel is draagvlak te creëren, wordt vaak de voorkeur gegeven aan een representatieve groep, zodat<br />

de mening van de groep overeen komt met die van de politici die het besluit uiteindelijk moeten maken. Wil<br />

men vooral een inhoudelijke verrijking van het proces, dan is het meer van belang om variëteit onder de<br />

stakeholders te bewerkstelligen. (Edelenbos, 2000)<br />

Tussentijdse bijstellingen in het proces<br />

Interactieve processen sluiten niet altijd aan op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke processen<br />

(Edelenbos e.a., 2003). Dit kan <strong>co</strong>nsequenties hebben voor de uitvoering, omdat dan blijkt dat resultaten<br />

van interactieve processen onvoldoende doorwerken in de eindbeslissing of vervolgproces (Edelenbos e.a.,<br />

2003: 1). Projecten kunnen lange doorlooptijden hebben en bijzonder <strong>co</strong>mplex van aard zijn. Die <strong>co</strong>mplexiteit<br />

wordt niet alleen bepaald door de inhoud van het project maar veeleer door de participatie van vele<br />

betrokkenen, aanwezigheid van vele belangen en de gevolgen voor meerdere doelgroepen. Deze<br />

<strong>co</strong>mplexiteit is bekend, maar in de voorfase van beleid vaak nog niet helemaal te overzien. De <strong>co</strong>mplexiteit<br />

openbaart zich dan in de uitvoering wanneer er meerdere beleidsdoelen in samenhang moeten worden<br />

uitgevoerd. Daarom is het vaak onmogelijk en onwenselijk om al in de voorfase van het traject beleid tot in<br />

detail te bepalen. Zelfs tijdens de uitvoering is nog genoeg aan beleidsinvoering te doen. Het betekent vaak<br />

dat er veranderingen moeten worden aangebracht in de organisatie van betrokkenen. De projectorganisatie<br />

moet als het ware ingebed worden in de organisatie en denkwijze van betrokkenen. De fases van het<br />

beleidsproces overlappen elkaar. Zo kan al begonnen zijn aan een deel van de uitvoering, terwijl er<br />

tegelijkertijd weer andere veranderingen worden ingevoerd (Coolsma & Herweijer, 2000). Zo kunnen vooraf<br />

opgestelde doelen in de loop van de tijd bijgesteld moeten worden als gevolg van ontwikkelingen binnen of<br />

buiten het netwerk. Het is niet onvoorstelbaar dat er tijdens de uitvoering een herdefiniëring van het probleem<br />

of de doelstellingen plaatsvindt omdat er zich nieuwe kansen of tegenslagen voordoen (De Bruijn & Ten<br />

Heuvelhof, 1999: 83). Daarmee moet de beleidsuitvoering ook gezien worden als een <strong>co</strong>ntinu leerproces<br />

waarbij doeleinden en oplossingen zich geleidelijk ontwikkelen (Coolsma & Herweijer, 2000).<br />

Procesarchitectuur van digitale interactie<br />

19<br />

20<br />

Uit veel digitale discussies blijkt dat er niet altijd voldoende wordt nagedacht over de procesarchitectuur<br />

die aan een digitale discussie ten grondslag dient te liggen (Edelenbos, 2000). In een procesarchitectuur<br />

worden verwachtingen geëxpliciteerd over de rollen en posities die zowel beleidsmakers als burgers innemen<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 59


in het debat, en worden spelregels geëxpliciteerd ten aanzien van het verloop van de discussie, evenals<br />

over de wijze waarop de resultaten van de digitale discussie worden meegenomen in het beleidsproces.<br />

Als factoren voor digitale discussies noemen Bekkers & Meijer (2010:61) in het bijzonder de volgende<br />

elementen:<br />

• Status van het debat - gebrekkige of onduidelijke relatie met het beleidsvormingsproces<br />

• Selectie en representativiteit van de deelnemers - tegenvallende deelname van vrouwen, belangengroeperingen,<br />

politici en ambtenaren; versterking van de positie van de bekende ‘insprekers’<br />

• Tijdsperspectief - tijdsdruk waaronder het debat moet plaatsvinden<br />

• Mate van interactiviteit - lage mate van interactiviteit; veel inventarisatie en reproductie van meningen en<br />

standpunten; geen feitelijke discussie gericht op gemeenschappelijke beeldvorming<br />

• Kwaliteit van bijdragen - Wisselend en niet altijd bruikbaar voor het beleidsproces; er zit soms nogal wat<br />

‘ruis’ tussen.<br />

Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />

Met representativiteit binnen burgerparticipatie, gaat het erom een goede afspiegeling van de burgers mee<br />

te laten praten over het beleid. Zo kan een kleine groep participanten verwoorden wat een grotere groep<br />

burgers vindt. Pröpper en Steenbeek (1999) bespreken in hun werk een aantal selectiecriteria waarmee<br />

rekening gehouden kan worden bij de selectie van participanten. Met betrekking tot representativiteit van<br />

de participanten is het volgens hen belangrijk te letten op een spreiding van participanten wat betreft<br />

kenmerken als leeftijd, geslacht, opleiding, inkomen, bevolkingsgroep, woongebied e.d. (1999: 105). Dit<br />

blijkt echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk blijkt het moeilijk een representatieve groep<br />

burgers bij het beleidsproces te betrekken. Wanneer representativiteit slechts in geringe mate gerealiseerd<br />

wordt, kan verwacht worden dat deze doelen niet of in beperkte mate bereikt worden. In de praktijk blijkt<br />

namelijk dat het vooral hoogopgeleide en mondige burgers zijn die op projecten van burgerparticipatie<br />

afkomen. Er wordt ook wel van een ‘interactie-elite’ gesproken. Elite, omdat slechts een beperkte groep<br />

burgers (die vaak toch al politiek dan wel maatschappelijk actief was) deelneemt (Edelenbos &<br />

Monnikhof,2001:219).<br />

Hartman spreekt van een participatie paradox: ‘hoe meer mogelijkheden zich te laten horen in het publieke<br />

debat, hoe groter de kloof tussen burgers die daarvan gebruikmaken en zij die dat niet kunnen’ (Hartman in<br />

Van Stokkom, 2006:51). Bij burgerparticipatie is dus een bepaalde groep burgers sterk vertegenwoordigd.<br />

Echter, bepaalde andere groepen worden veelal in de participatie gemist. Groepen waarvan bekend is dat<br />

ze vaak sterk ondervertegenwoordigd zijn, zijn vrouwen, jongeren, etnische minderheden en lage opgeleiden<br />

(Wille, 2001:100). De selectiviteit die zich in de deelname aan projecten van burgerparticipatie voordoet,<br />

staat het bereiken van representativiteit in de weg.<br />

Van de Peppel en Prummel (2000) hebben onderzoek gedaan naar de factoren die deelnamebereidheid<br />

aan projecten van interactieve beleidsvoering beïnvloeden. Zij stellen dat de participanten altijd al interesse<br />

in de (lokale) politiek hadden en al deelnamen aan traditionele participatievormen. Een onevenredig groot<br />

aantal politiek geïnteresseerde en/ of actieve burgers komen op projecten van burgerparticipatie af, maar<br />

zij representeren niet alle burgers.<br />

Verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van de mate waarin burgers bereid en in staat zijn om<br />

daadwerkelijk te participeren, dienen realistisch te zijn (Bekkers & Meijer 2010). Zo heeft Schudson (1998)<br />

gewezen op het feit dat burgers zich gedragen als monitorial citizens. Hun actieve betrokkenheid bij politiek,<br />

beleid en bestuur is relatief laag. Ze worden gekenmerkt door een latente betrokkenheid, die kan omslaan<br />

60 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

21


in een grote mate van actieve betrokkenheid indien vitale belangen in het geding zijn. Onderzoek van Berman<br />

(1997) laat zien dat burgers in veel gevallen een cynische houding hebben ten aanzien van dit soort<br />

initiatieven, waarin wantrouwen de boventoon voert. Dit heeft onder meer te maken met de verwachtingen<br />

die burgers hebben. Verder blijkt dat burgers een afweging maken tussen de proceskosten (tijd, energie)<br />

die hiermee gemoeid zijn en de verwachtingen omtrent de benutting van de resultaten van hun participatie<br />

(Bekkers & Meijer 2010:63).<br />

Politieke druk<br />

22<br />

Politieke druk kunnen zowel positief als negatief werken (Bekkers 2007). Als de kritiek toeneemt, kan dit<br />

leiden tot twijfel, als de politieke druk ontbreekt, kan dit stimulerend werken, want er is dan veelal ruimte<br />

voor onverstoorde onderhandelingen zonder politieke interventies en media aandacht. Te veel politieke druk<br />

kan leiden tot versterking van ingenomen posities. Politieke betrokkenheid daarentegen, wordt in de theorie<br />

beschreven al een absolute succesfactor, want dat leidt vaak tot meer steun, het overtuigen van sceptici.<br />

(Bekkers 2007:219).<br />

Als er sprake is van politieke druk, dan kan deze invloed hebben op de factor tijd. Immers, als het proces<br />

(om politieke redenen) haast heeft, heeft dit gevolgen voor het proces van interactieve besluitvorming. Het<br />

is van wezenlijk belang of men politiek gezien echt rekening wil houden met de uitkomsten van het proces<br />

en er dient een zekere doorwerking te zijn van de input vanuit burgers in de uitkomsten.<br />

We hebben gezien dat een belangrijk overheidsmotief voor interactieve beleidsvorming het vergroten van<br />

de legitimiteit van beleid is en dat dit kan bijdragen aan een meer responsieve overheid. Een overheid, die<br />

zich meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde<br />

vraagstukken en ontwikkelingen. Niet altijd beschikt de overheid namelijk over voldoende kennis en expertise<br />

om beleid te implementeren en in dat geval maakt de publieke sector steeds frequenter gebruik van de<br />

voorsprong op informatie van burgers en experts of professionals. Burgers, bedrijven en maatschappelijke<br />

organisaties worden daardoor <strong>co</strong>producenten in de vorming en uitvoering van beleid via een participatieproces.<br />

Succes is echter niet altijd verzekerd. Niet alle problemen lenen zich voor interactieve beleidsvorming<br />

en de mate van participatie is niet altijd even representatief. De responsiviteit van de overheid kan onder<br />

druk komen door <strong>co</strong>nflicterende belangen, politieke druk of tijdsdruk. Maar juist een responsieve overheid<br />

wekt vertrouwen en zal mogelijk tot meer representatieve participatie leiden.<br />

Een van de mogelijkheden die overheden ter beschikking staan om vormen van interactieve beleidsvorming<br />

te faciliteren zijn sociale media.<br />

3.7 Sociale media<br />

3.7.1 Inleiding<br />

Deze paragraaf bevat een weergave van de resultaten van literatuuronderzoek naar sociale media om<br />

antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag:<br />

Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Daarvoor is het van belang eerst te verkennen hoe sociale media zijn ontstaan en wat de specifieke<br />

kenmerken van sociale media zijn. Vervolgens wordt aan de hand van een wetenschappelijke verkenning<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 61


van diverse onderzoeken gezocht naar de kritische toepassing en de effecten van gebruik van sociale media<br />

bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> aan de hand van (praktijk)evaluatieonderzoek. Er wordt tevens literatuuronderzoek gedaan<br />

vanuit een bedrijfse<strong>co</strong>nomische en politiek-bestuurlijke invalshoek naar virtual <strong>co</strong>mmunities en de effecten<br />

van beproefde <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> projecten middels sociale media. Aan het einde van het hoofdstuk worden kritische<br />

succes-en faalfactoren op een rij gezet.<br />

3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media?<br />

Aan het eind van de twintigste eeuw was er sprake van een informatierevolutie (Van Dijk et al, 2000). De<br />

<strong>co</strong>nvergentie van tele<strong>co</strong>mmunicatie en <strong>co</strong>mputers leidde tot een andere vorm van <strong>co</strong>mmunicatie, zeker toen<br />

het internet in de jaren negentig een publieksvoorziening werd en de overgang van Web 1.0 naar Web <strong>2.0</strong><br />

een feit werd. Web <strong>2.0</strong> is een metafoor voor een verzameling van toepassingen die ook wel worden<br />

aangeduid als het sociale web, sociaal omdat de inhoud van de <strong>co</strong>mmunicatie tussen mensen een<br />

gemeenschappelijk product is als gevolg van hun interactie en het over en weer delen van kennis en<br />

informatie (Bekkers et al, 2008). Uit de resultaten van ons literatuuronderzoek blijkt dat een eenduidige<br />

wetenschappelijke definitie van sociale media ontbreekt. Uit de verschillende definities komen wel een aantal<br />

gemeenschappelijke kenmerken naar voren. Volgens Van Berlo (2008) zijn dit; open, sociaal en gebruiker<br />

centraal. Voor onze onderzoeksvraagstelling gebruiken wij de definitie van Frissen. Sociale media is een<br />

verzamelnaam voor online <strong>co</strong>mmunicatievormen, online technieken en sociale netwerken, waarbij<br />

samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie door gebruikers centraal staan (Frissen<br />

2008:45). Onder sociale media wordt specifieker verstaan: platforms die gebruik maken van Web <strong>2.0</strong><br />

technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen<br />

onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Deze platforms zijn open en toegankelijk en decentraal<br />

georganiseerd, er is een actieve inbreng van gebruikers mogelijk en alles wat er op die platforms gebeurt<br />

wordt maximaal geëxploiteerd (Van Berlo 2008). Sociale media laat zich verder kenmerken door (Frissen<br />

2008):<br />

User generated <strong>co</strong>ntent de gebruiker maakt en bewerkt de inhoud<br />

Real time veel gebruikers zorgen 24/7 voor aanpassingen en toevoegingen, en er is een<br />

toenemende <strong>co</strong>nstante bereikbaarheid<br />

Persoonlijk sociale media brengen mensen met elkaar in <strong>co</strong>ntact<br />

Interactief de interactie komt van de gebruiker en de producent van <strong>co</strong>ntent en is een<br />

ontmoetingsplek waar interactief ge<strong>co</strong>mmuniceerd wordt<br />

Subjectief bronnen zijn diffuus en dus is niet alle inhoud gevalideerd<br />

3.7.3 Verschillende vormen van sociale media<br />

Binnen het onderzoeksveld is geen duidelijke overeenstemming in de wijze van categoriseren van sociale<br />

media. Om die reden is gezocht naar een voor dit onderzoek bruikbare indeling. Dit heeft geleid tot een<br />

indeling in sociale en technische middelen. De technische middelen zijn de meer fundamentele, gedeeltelijk<br />

zichtbare ICT tools die het mogelijk maken (faciliteren) om aan sociale behoeften te voldoen. De sociale<br />

middelen zijn vaak zichtbare platforms waarop interactie en het delen van diverse soorten <strong>co</strong>ntent plaatsvindt.<br />

De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter, YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale<br />

netwerken. De technische middelen zijn onder meer de RSS feed, widget, API en social bookmarking. Deze<br />

middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen slechts een deel van alle sociale media. Hieronder<br />

beperken wij ons voor het doel van ons onderzoek tot de sociale middelen en worden een aantal<br />

verschillende vormen van sociale media nader toegelicht.<br />

62 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Uit een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het betrekken van burgers bij de opsporing via<br />

sociale media in het korps Gelderland-Zuid (van den Bogaard 2010) zijn diverse sociale middelen<br />

geïnventariseerd. Daarnaast is voor een overzicht van bruikbare mogelijkheden van sociale middelen gebruik<br />

gemaakt van de visie en kennis over het gebruik van sociale media van TNO in de sector Openbare Orde<br />

en Veiligheid.<br />

Blog<br />

Een blog, een verkorting van de term weblog, is een verslag of beschrijving van iets om te delen met anderen,<br />

die daar vervolgens op kunnen reageren (Van Berlo, 2009). Feitelijk is een blog een digitale <strong>co</strong>lumn, waarbij<br />

reacties voor iedereen zichtbaar zijn. Op blogger.<strong>co</strong>m kan een blog aangemaakt worden. De berichten op<br />

een blog (blog posts) worden meestal op datum gesorteerd. Blog posts kunnen eenvoudig naar andere<br />

blogs doorverwijzen. Op die manier wordt er een netwerk of een <strong>co</strong>mmunity gecreëerd rond specifieke<br />

onderwerpen. Een blog kan ook als doel hebben om tot nieuwe ideeën en oplossingen voor specifieke<br />

onderwerpen te komen. Indien dit het doel is dan is de blog een middel om tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te komen. Een<br />

voorbeeld hiervan is de blog van de krant NRC Next. Op dit blog (nextlab) wordt burgers gevraagd om<br />

oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke knelpunten.<br />

Wiki<br />

Een Wiki is een ander voorbeeld van een online platform waar mensen tekstueel kunnen samenwerken om<br />

tot een <strong>co</strong>llectief resultaat te komen. Het grote verschil met een blog is dat bij een Wiki gebruikers elkaars<br />

ingebrachte informatie kunnen aanpassen. De lezer wordt op deze manier dus tegelijkertijd schrijver (Shirky,<br />

2008). Het inbrengen en aanpassen van informatie rondom een thema gaat verder totdat er een soort van<br />

<strong>co</strong>nsensus ontstaat. Op deze manier kan van alle expertise, kennis en creativiteit die aanwezig is op de<br />

wereld gebruik worden gemaakt. Alle wijzigingen worden opgeslagen en kunnen dus altijd achteraf bekeken<br />

worden. De gemeente Smallingerland heeft de Wiki op een innovatieve manier toegepast. Op de website<br />

www.wijbouweneenwijk.nl wordt iedereen uitgenodigd om mee te denken over het ontwerp van een nieuwe<br />

woonwijk.<br />

Twitter<br />

Twitter is een innovatieve wijze om tekst te delen met elkaar. Twitter is een dienst waarmee je berichten van<br />

maximaal 140 tekens (20 minder dan bij een Sms-bericht) naar anderen kunt sturen. Met een tweet laat je<br />

aan anderen zien wat je aan het doen bent. Twitter heeft Google Maps ingebouwd, waardoor het mogelijk<br />

is om te bekijken vanaf welke locatie een tweet werd verzonden. Twitter wordt al door veel overheidsinstanties<br />

voor meerdere doeleinden gebruikt. Onderzoek (Twirus 2010) naar de demografische kenmerken<br />

van Twitteraars toont aan dat de gemiddelde Twitteraar jonger wordt. Nederland heeft gemiddeld gezien de<br />

meeste Twitteraars in vergelijking met andere landen. Dat blijkt uit een onderzoek van Comsore in 2011<br />

(Veltman 2011). Nederland komt hierin naar voren als een land waar een sterke groei plaatsvindt als het<br />

gaat om sociale media-gebruikers. Twitter toonden in 2011 in vergelijking met 2010 een groei van<br />

respectievelijk 67 procent maandelijkse unieke gebruikers. Wat betreft de penetratie van Twitter voert<br />

Nederland de wereldlijst aan met 26,8 procent.<br />

Beeld en geluid delen<br />

Er bestaan diverse platforms voor het delen van beelden en muziek. Op Flickr en Picasa kunnen online foto’s<br />

met elkaar gedeeld worden. Op YouTube en Vimeo is het mogelijk om een eigen digitaal filmpje rechtstreeks<br />

op het internet te plaatsen. Ook opgenomen audio kan gedeeld worden. Indien aan de beschikbaar gestelde<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 63


audio tevens een RSS feed is gekoppeld, wordt ook wel gesproken over podcasting. Wordt aan beschikbaar<br />

gestelde video een RSS feed gekoppeld dan heet dit vodcasting. Op moderne mobiele telefoons is het<br />

mogelijk om digitale audio- en videobestanden te downloaden. Een voorbeeld van een (particuliere) website<br />

waarop foto’s online gedeeld kunnen worden is www.mybikelane.<strong>co</strong>m. Op deze website kunnen fietsers<br />

zelf gemaakt foto’s van op fietspaden geparkeerde voertuigen uploaden en voorzien van relevante informatie<br />

zoals tijdstip en locatie. Vervolgens komt deze informatie bij betrokken overheidsinstanties terecht. In België<br />

is dit initiatief overgenomen en omgevormd tot www.foutparkeerders.be<br />

Sociale netwerken<br />

Sociale media creëren een online netwerk van mensen, zoals netwerken van vrienden (Hyves, Facebook),<br />

<strong>co</strong>nnecties (linkedIn), of volgers (Twitter) en fans (likers in Facebook). Sociale netwerken zoals de meest<br />

jonge telg in deze familie Google Buzz, hebben een nieuwe manier gecreëerd om online te <strong>co</strong>mmuniceren<br />

en informatie te delen. Sociale netwerksites geven de mogelijkheid om een profiel aan te maken. Dit profiel<br />

bestaat meestal uit een naam, een eigen profielfoto en andere persoonlijke informatie. Dit profiel kan<br />

gekoppeld worden aan andere profielen: je vrienden. Bij de meeste sociale netwerksites moeten beide<br />

gebruikers bevestigen dat ze hun profielen aan elkaar willen linken. Op deze manier ontstaan groepen<br />

‘vrienden’. Het gemiddelde aantal vrienden ligt onder de zestig, terwijl de mediaan (meest voorkomende<br />

aantal vrienden in een groep) vijf is (Shirky, 2008). Bij de meeste sites zijn er ook privacy instellingen<br />

waarmee je kunt <strong>co</strong>ntroleren wie wat van je profiel te zien krijgt. Aangezien de nadruk op <strong>co</strong>mmunicatie ligt,<br />

bieden sociale netwerksites meerdere manieren aan waarop <strong>co</strong>ntacten kunnen worden onderhouden. Dit<br />

kan door berichtjes uit te wisselen in de stijl van e-mail, maar ook door bijvoorbeeld groepen te creëren die<br />

interesses delen, video’s te uploaden, of door middel van forumdiscussies. Veel <strong>co</strong>ntent sharing sites bieden<br />

een beperkte vorm van sociaal netwerken aan. Een nieuwe trend hier is de integratie van sociale netwerken<br />

met mobiele telefonie. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal unieke gebruikers<br />

van de vier meest populaire sociale netwerken in Nederland van de afgelopen drie jaar.<br />

Unieke bezoekers<br />

bezoekers(x1000)<br />

dec jul jan Groei % totaal NL<br />

2008 2009 2010 (2009-2010) (2010)<br />

11812 12007 12653 -0.56% 100%<br />

Hyves 5783 7110 7572 6.50% 59,84%<br />

Facebook 794 1892 3302 74,52% 26,10%<br />

Partyflock 682 1168 1075 -7,96% 8,50%<br />

Myspace 605 830 704 -15,18% 5,56%<br />

Tabel 3: De vier meest populaire sociale netwerken in Nederland (2008-2010) Bron: <strong>co</strong>mS<strong>co</strong>re.<strong>co</strong>m<br />

Social bookmarking<br />

Social bookmarking maakt het mogelijk om je eigen favorieten op een online site te zetten en te delen met<br />

anderen. Aan de favoriete sites kunnen tags en notities worden toegevoegd. Sites zoals YouTube en Hyves<br />

bieden dit expliciet aan. Door gebruikmaking van tags zijn later clusters van favorieten over hetzelfde<br />

onderwerp gemakkelijk terug te vinden. Tagging is ergens een label op plakken, waardoor trefwoorden<br />

ontstaan. Als meerdere mensen trefwoorden kunnen toekennen aan een object en deze trefwoorden<br />

64 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


ovendien onderling ook zichtbaar zijn, dan wordt dit social tagging genoemd. Door tags visueel te maken<br />

in een tagcloud is het mogelijk om in een oogopslag te zien welke onderwerpen populair zijn. Tags kunnen<br />

in de vorm van een hashtag (#) ook gebruikt worden bij het versturen van een tweet (Twitterbericht).<br />

3.7.4 Categorisering sociale media<br />

Het aantal toepassingsmogelijkheden van sociale media is enorm en laat zich niet eenvoudig opsommen. In<br />

de literatuur zijn er verschillende manieren voor te vinden om deze te categoriseren. Slot en Frissen (2007)<br />

kwamen op basis van een indeling in gebruikersrollen tot de volgende vijf rolcategorieën: <strong>co</strong>nsumeren,<br />

creëren, delen, faciliteren, <strong>co</strong>mmuniceren. Iedere rolcategorie wordt vervolgens door Slot en Frissen verder<br />

ingedeeld in subrollen (zie tabel 4).<br />

Rolcategorie Subrollen<br />

Consumeren Lezen, kijken, luisteren, downloaden, kopen, spelen (games), zoeken<br />

Creëren Verpersoonlijken, <strong>co</strong>ntent produceren, bijdragen<br />

Delen Publiceren, uploaden, zenden naar groep<br />

Faciliteren Taggen, aanbevelen, filteren, inschrijven (RSS), kanaal verstrekken<br />

Communiceren Boodschap sturen, <strong>co</strong>mmentaar geven, beoordelen, chatten<br />

Tabel 4: Gebruikersrollen sociale media<br />

Een andere indeling die beter aansluit bij onze onderzoeksvraag is de indeling van Stocker, Dösinger, Saed<br />

en Wagner (2007). Zij kwamen vanuit een bedrijfsoogpunt beredeneerd tot een indeling in sociale,<br />

technische en bedrijfsaspecten. Het sociale aspect geeft hierbij aan dat sociale media een uiting zijn van<br />

de behoefte van mensen tot sociale interactie met gelijkgezinden die op het internet nu eenmaal makkelijker<br />

te vinden zijn dan in het echte leven. Dit sociale <strong>co</strong>ntact heeft het karakter van een <strong>co</strong>nversatie. De inhoud<br />

van dit gesprek kan vele vormen aannemen: woorden, beeld, tekst, muziek en voorkeuren kunnen met elkaar<br />

uitgewisseld worden. Met andere woorden: er wordt <strong>co</strong>ntent gedeeld. Het technische aspect duidt op het<br />

ontstaan van gemakkelijk te gebruiken tools waardoor aan deze sociale behoeften tegemoet gekomen kan<br />

worden. Het bedrijfsaspect tot slot duidt op de nieuwe mogelijkheden voor bedrijven om op een meer<br />

efficiënte en meer effectieve manier bedrijfsdoelen te behalen. Dit bedrijfsaspect vertegenwoordigt de vraag<br />

wat het doel van de inzet van de toepassing is. Dit aspect geeft aan dat de andere twee categorieën als<br />

een middel gezien kunnen worden om een doel te behalen.<br />

Los van <strong>co</strong>nsumeren kunnen burgers en bedrijven ook actief worden bevraagd via sociale media. Dit creëert<br />

user generated <strong>co</strong>ntent (Frissen 2008) - informatie gegenereerd door burgers en andere belanghebbenden<br />

zoals bedrijven. Naast de mogelijkheid vragen te stellen aan de massa bieden sociale media de kans op<br />

een dialoog of multiloog. Door gericht vragen te stellen aan de massa of een zeker doel na te streven bij het<br />

voeren van een dialoog kan op deze wijze <strong>co</strong>ntent worden geproduceerd. Hierdoor ontstaat er een vorm<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. In relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> leiden sociale media tot twee verschijnselen die we gelet op onze<br />

onderzoeksvraagstelling nader onder de loep willen nemen: virtual <strong>co</strong>mmunities en wisdom of crowds.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 65


Virtual <strong>co</strong>mmunities<br />

Sociale media brengen niet alleen burgers en organisaties met elkaar in <strong>co</strong>ntact, maar ook burgers onderling<br />

waardoor virtuele gemeenschappen kunnen ontstaan. Zo leggen <strong>co</strong>nsumenten steeds vaker met elkaar<br />

<strong>co</strong>ntact via het internet (De Valck 2005). Elektronische discussieforums, nieuwsgroepen, e-maillijsten,<br />

chatrooms en weblogs bieden <strong>co</strong>nsumenten, waar dan ook ter wereld, de mogelijkheid om hun kennis,<br />

ervaringen en meningen te delen. Er zijn virtual <strong>co</strong>mmunities in vele soorten en maten: variërend in onderwerp<br />

van triviaal tot zeer serieus, variërend in toegankelijkheid van open tot zeer gesloten, variërend in redactie<br />

van streng tot helemaal niet gecensureerd, en variërend van opgericht met winstoogmerk tot het<br />

onbaatzuchtig delen van kennis. Virtual <strong>co</strong>mmunities worden bovendien geïnitieerd door bedrijven en<br />

individuen, professionals en amateurs, kenners en kwanselaars (De Valck et al. 2005). Kortom, het veld is<br />

breed en omvangrijk. Howard Rheingold, geestelijk vader van de term virtual <strong>co</strong>mmunity, heeft een van de<br />

eerste belangwekkende boeken over <strong>co</strong>mmunities geschreven (The virtual Community 1993). Een virtual<br />

<strong>co</strong>mmunity kan worden gedefinieerd als ‘een groep mensen die een algemeen iets hebben en met elkaar in<br />

<strong>co</strong>ntact zijn via het internet en die zichzelf zien als een gedefinieerde groep’.<br />

Community platform: doelen en functionaliteiten<br />

Het creëren van een eigen <strong>co</strong>mmunity kost veel tijd en energie, maar het grote voordeel is dat men de<br />

zeggenschap over inhoud en organisatie in eigen handen heeft (De Valck et al. 2005). De meeste bekende<br />

classificatie van virtual <strong>co</strong>mmunities is afkomstig van Hagel en Armstrong (1997). Zij onderscheiden<br />

<strong>co</strong>mmunities naar het doel dat ze dienen, namelijk: <strong>co</strong>mmunities of interest (informatie), <strong>co</strong>mmunities of<br />

fantasy (re<strong>creatie</strong>), <strong>co</strong>mmunities of relationships (relatie) en <strong>co</strong>mmunities of transaction (transactie). Het is<br />

van belang de gewenste doelen en de daarvoor benodigde functionaliteiten met elkaar in overeenstemming<br />

te brengen. Virtual <strong>co</strong>mmunities zijn ontstaan uit de behoefte te <strong>co</strong>mmuniceren. De meest gangbare<br />

classificatie van <strong>co</strong>mmunity-leden is die van poster versus lurker, dat wil zeggen, leden die actief bijdragen<br />

aan de inhoud van de <strong>co</strong>mmunity versus leden die alleen maar lezen wat anderen bijgedragen hebben<br />

(Rheingold 1993; Hagel & Armstrong 1997).<br />

Volgens Rheingold (1993) ontstaan virtual <strong>co</strong>mmunities als het ware vanzelf daar waar mensen de<br />

beschikking hebben over interactieve <strong>co</strong>mmunicatienetwerken. Deze technologisch-deterministische visie<br />

is naar het inzicht van De Valck (2005) een utopie gebleken in de huidige netwerksamenleving waarin er<br />

een overdaad is aan <strong>co</strong>mmunicatiemogelijkheden. Het toevoegen van een chatroom of een discussieforum<br />

aan een <strong>co</strong>rporate website heeft naar de opvatting van De Valck niet automatisch tot gevolg dat er gebruik<br />

van wordt gemaakt, laat staan dat er een <strong>co</strong>mmunity-gevoel tussen deelnemers ontstaat. Deze notie neemt<br />

in belang toe aangezien gebruikers door de toepassing van Web <strong>2.0</strong> technologie naast een ontvangende,<br />

ook een participerende rol hebben gekregen. Het passieve karakter van televisiekijken -lean backward- maakt<br />

plaats voor actiever mediagebruik -lean forward-(Huysmans en Haan, 2010). Dat maakte van <strong>co</strong>nsumenten<br />

vooral ook <strong>co</strong>producenten (Boulos & Wheelert 2007). Vraag rijst daarbij hoe hier door de burger als<br />

<strong>co</strong>nsument invulling aan wordt gegeven en wat de drijfveren zijn om dat te doen. Om daar meer inzicht in te<br />

krijgen wordt vanuit een meervoudig perspectief gekeken naar enkele voorbeelden van virtual <strong>co</strong>mmunities.<br />

Vanuit een bedrijfse<strong>co</strong>nomische en politiek-bestuurlijke invalshoek worden deze nader geanalyseerd.<br />

Een goed voorbeeld vanuit een <strong>co</strong>mmunity blik zien we op culinair gebied. SmulWeb is Nederlands grootste<br />

virtual <strong>co</strong>mmunity. Het succes van SmulWeb zit in de toewijding van leden die een passie hebben voor<br />

koken en lekker eten en dat met elkaar delen als hechte gemeenschap. Voor marketeers vormen dit soort<br />

virtual <strong>co</strong>mmunities een potentiele bron van waardevolle informatie. Immers, de bijdragen van de leden geven<br />

66 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


vaak zeer gedetailleerd inzicht in <strong>co</strong>nsumptiepatronen, wensen en behoeften en de symbolische betekenis<br />

die wordt toegekend aan de <strong>co</strong>nsumptieactiviteit en haar producten (De Valck, Van Bruggen en Wieringa<br />

2005). Anders dan met traditionele methoden zoals interviews en enquêtes stelt het de marketeer in staat<br />

om de <strong>co</strong>nversaties tussen <strong>co</strong>nsumenten in een natuurlijke, realtime setting te observeren. Bovendien kunnen<br />

zij ook actief deelnemen in <strong>co</strong>mmunities. Ook kan deze groep ge<strong>co</strong>nsulteerd worden als het gaat om nieuwe<br />

productontwikkeling en gebruikstips. Op die manier kunnen via virtual <strong>co</strong>mmunities relaties ontstaan die<br />

breder, dieper en sterker zijn dan relaties die enkel transactiegericht zijn als het gaat om een-op-een<br />

<strong>co</strong>mmunicatie.<br />

De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003) hebben onderzoek gedaan naar de determinanten en effecten<br />

van de invloed die uitgaat van virtual <strong>co</strong>mmunities op het <strong>co</strong>nsumptiebeslissingsproces van <strong>co</strong>nsumenten.<br />

Over het algemeen neemt men aan dat slechts 20% van de <strong>co</strong>mmunity-leden bijdragen levert, terwijl 80%<br />

alleen maar leest wat anderen hebben toegevoegd. Deze onderzoekers zijn de eersten die empirisch<br />

aantonen dat <strong>co</strong>mmunity-invloed aanzienlijk is, vooral in de fase van het zoeken naar informatie en afwegen<br />

van alternatieven (De Valck 2005). Hennig-Thurau et al (2004) hebben onderzocht wat <strong>co</strong>nsumenten<br />

motiveert om bijdragen te leveren aan opinieplatforms. De belangrijkste reden is de wens om anderen met<br />

hun kennis en ervaring te helpen. Hennig-Thurau <strong>co</strong>ncluderen dat, om het aantal bijdragen aan de <strong>co</strong>mmunity<br />

te verhogen <strong>co</strong>mmunity-managers (moderators) vooral moeten wijzen op het nut van bijdragen voor anderen,<br />

zijnde zowel <strong>co</strong>nsumenten als het bedrijf. Daarnaast gaat het erom het eigen voordeel van de <strong>co</strong>nsument te<br />

benadrukken, zoals een verhoogde sociale status, erkenning van expertise en wederkerigheid wanneer zij<br />

zelf op zoek zijn naar informatie of advies. Het onderzoek van De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003)<br />

brengt verder aan het licht dat de belangrijkste determinanten van <strong>co</strong>mmunity invloed gelijk zijn aan die van<br />

interpersoonlijke beïnvloeding in de traditionele <strong>co</strong>ntext. Dat wil zeggen dat naarmate leden een sterkere<br />

band hebben met de <strong>co</strong>mmunity en naarmate ze de <strong>co</strong>mmunity vaker bezoeken (ze zich vaker in haar<br />

invloedssfeer bevinden) <strong>co</strong>mmunity-invloed op het beslissingsproces toeneemt. Bedrijven en organisaties<br />

die willen participeren in online discussies tussen <strong>co</strong>mmunity leden zullen moeten openstaan voor een echte<br />

dialoog (Oostveen 2001).<br />

Daarnaast zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die samenhangen met het bestaan van virtual<br />

<strong>co</strong>mmunities, zoals actie voeren. Groepen mensen kunnen een andere (maatschappelijke) invloed en druk<br />

uitoefenen dan een individu (Shirky). Binnen een groep kan er sprake zijn van een gedeeld bewustzijn, dat<br />

houdt in dat de groep een inzicht heeft in de situatie en tevens ook weet wie binnen de groep dat beseft<br />

ook heeft. Het gedeelde bewustzijn kan zorgen voor <strong>co</strong>llectieve actie wanneer er een bepaald niveau is<br />

bereikt (iedereen weet dat iedereen weet, dat allen dat weten). De sociale media techniek heeft met zijn<br />

opkomst meer en betere mogelijkheden gegeven aan groepen om tot een gedeeld bewustzijn te komen. In<br />

de literatuur wordt verwezen naar het toenemend belang van internet voor sociale bewegingen en<br />

protestacties (Bennett 2003; van de Donk 2004; Mac Caughey and Ayers 2004; Garrett 2006). De<br />

mogelijkheden voor mensen om zich te groeperen zijn met sociale media volgens Shirky (2008) aanzienlijk<br />

verbeterd en daarmee ook hun effectiviteit om hun doelen te bereiken.<br />

Wisdom of crowds<br />

De term wisdom of the crowd is in 2004 geïntroduceerd door James Surowiecki. In dit boek beargumenteert<br />

hij dat grote groepen mensen onder de juiste omstandigheden tot betere beslissingen en inzichten kunnen<br />

komen dan de slimste individuen. Surowiecki laat zien dat onafhankelijkheid en diversiteit essentiële factoren<br />

zijn om tot wisdom te kunnen komen. Als er teveel interactie is tussen mensen raakt wijsheid verloren omdat<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 67


we elkaar dan gaan napraten en minder kritisch nadenken. De samenstelling van de groepen fluctueert<br />

(Surowiecki 2004:52). Deze gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de <strong>co</strong>ntent wordt door<br />

de gebruikers zelf gegenereerd en er is onderling sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (de Bijl, T., 2011:14). Surowiecki<br />

noemt vier voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een massa goed te laten functioneren. Om te<br />

beginnen moet de diversiteit van de leden die de massa vormen zo groot mogelijk zijn. Daarnaast dient de<br />

massa een gedecentraliseerde structuur te hebben. Niemand zou de positie moeten hebben om vanuit een<br />

centraal punt het standpunt van de massa te bepalen, maar er moet natuurlijk wel een standpunt komen.<br />

Daarom dient er een bottom-up arrangement te zijn zodat alle meningen van de massa worden<br />

samengevoegd tot één besluit. Als laatste moeten de leden van de massa onafhankelijk van elkaar zijn. In<br />

Nederland zijn een aantal organisaties actief waarbij de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>vraag kan worden uitbesteed door middel<br />

van sociale media. Tot nu toe worden deze crowdsourcing-omgevingen voornamelijk gebruikt door profit<br />

organisaties. In Nederland zijn Redesignme en BattleofConcepts beproefde platforms. Toch zijn op dit<br />

moment slechts 10% van alle gebouwde <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>platforms door Redesignme succesvol gebleken<br />

(RedesignMe, 2011). BattleofConcepts heeft meer dan 20.000 innovators vanuit verschillende disciplines<br />

aan zich weten te binden en voorziet in een behoefte om innovatie en out of the box <strong>co</strong>ncepten uit te<br />

besteden aan duizenden geregistreerde oplossers met een diverse achtergrond. Dit biedt enerzijds<br />

mogelijkheden om ook binnen de non-profit sector tot vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middels dergelijke <strong>co</strong>ncepten<br />

te komen. Anderzijds stellen wij de kritische vraag; ‘hoe komt het dat er zo relatief weinig <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> platforms<br />

succesvol zijn gebleken?’ en ‘wat kan daarin verbeterd worden?’. Nader onderzoek in die richting lijkt ons<br />

meer dan de moeite waard om kritische factoren van dit soort nieuwe innovatieve <strong>co</strong>ncepten scherp in beeld<br />

te krijgen.<br />

De Valck (2005) wijst erop dat virtual <strong>co</strong>mmunities niet zondermeer succesvol en nuttig zijn. Het vereist<br />

inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Dit<br />

betekent dat er bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> rekening gehouden moet worden met de manier waarop <strong>co</strong>mmunity-leden<br />

hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken aan de <strong>co</strong>mmunity (via databases, discussieforums,<br />

chatrooms etc.). Een gedegen monitoringsstrategie en kennis van de interactiedynamieken tussen<br />

<strong>co</strong>mmunity-leden is noodzakelijk om als bedrijf of organisatie hier gericht iets mee te willen.<br />

3.7.5 Factoren van sociale media<br />

Overheden en burgers hebben allerlei motieven om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vorm te geven (Bekkers 2010). In de<br />

praktijk lopen ze echter tegen verschillende barrières aan. In deze paragraaf worden aan de hand van<br />

verschillende deelstudies de factoren in beeld gebracht die bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media een rol spelen.<br />

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar bestuurlijk-organisatorische, juridische en technische factoren.<br />

Digitale kloof<br />

23<br />

Door gebruik te maken van nieuwe <strong>co</strong>mmunicatiemiddelen kunnen burgers meer invloed uitoefenen op de<br />

publieke opinie en op de overheid (Keymolen et al. 2010:35-36). Naast het participeren in toepassingen<br />

opgezet door burgers, is het ook mogelijk om als overheid zelf met <strong>co</strong>ntent te komen. Het is daarom<br />

belangrijk inzicht te hebben in de relaties tussen overheid en burgers. Als die door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verandert kan<br />

dat <strong>co</strong>nsequenties hebben met betrekking tot de rollen die beide hebben in een sociale media omgeving.<br />

Echter, niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />

68 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop de technologische ontwikkelingen<br />

gevolgd en geadopteerd worden door de maatschappij zijn beiden zowel aan de kant van de overheid als<br />

die van het individu van belang.<br />

Multi-channeling<br />

Door de sociale netwerken wordt de groep van insiders steeds hechter, de groep van outsiders vindt dankzij<br />

internet eveneens gelijkgestemden en keert zich daarmee af van de politiek en de overheid (Aalberts &<br />

Kreijveld, 2011:13). De idee dat het insluiten van mensen verwezenlijkt kan worden door een beleid dat zich<br />

focust op het verschaffen en verhogen van de materiële toegang tot ICT is naar de mening van Van Dijk<br />

(2005) volledig achterhaald. Er zijn, wat Van Dijk noemt, afwisselende gebruikers. Dit zijn gebruikers die de<br />

ene keer wel en dan weer niet online zijn en zich op verschillende momenten, op verschillende plaatsen en<br />

via verschillende media toegang verschaffen tot het internet. Er is niet langer sprake van een tweespalt wat<br />

betreft toegang. Toegang kan variëren tussen een volledig gebrek aan toegang tot 24/7 toegang. Verschillen<br />

in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting (van Dijk, 2005; Selwyn, 2004).<br />

Een artikel kan gelezen worden in papieren vorm of in digitale versie. In dat geval is er geen sprake van<br />

uitsluiting. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit zowel online als<br />

offline participatiemogelijkheden bestaat.<br />

De <strong>co</strong>mbinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,<br />

onderhouden en verzekeren van een duidelijke “multi-channel-human-<strong>co</strong>mputer <strong>co</strong>mmunication as well as<br />

<strong>co</strong>mputer mediated human-to-human <strong>co</strong>mmunication, leading to enhanced eParticipation of citizens in the<br />

advancing democratic process” is belangrijk (Hauptman, 2008:5).<br />

Adaptievermogen<br />

24<br />

25<br />

Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische<br />

toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu<br />

als de organisatie. In de literatuur vinden we vele adaptie modellen waarbij naast de rol van de gebruiker<br />

ook de mate van intentie een rol speelt. Een veel gebruikt en toegepast model is het UTAUT model (Unified<br />

Theory of Acceptance and Use of Technology) van Venkantesh e.a. De intentie om een technologie toe te<br />

passen hangt af van de verwachte prestaties, verwachte inspanning, sociale invloed en faciliterende<br />

<strong>co</strong>ndities. Wanneer de verwachte voordelen van gebruik groter zijn dan zal de intentie om de sociale media<br />

te gebruiken ook groter zijn. De ‘verwachte inspanning’ geeft aan hoe moeilijk, dan wel makkelijk, het is voor<br />

de gebruiker om te leren hoe de nieuwe technologie werkt. Buiten deze twee eigenschappen van de<br />

technologie is ‘sociale invloed’ belangrijk. ‘Sociale invloed’ staat voor de invloed die <strong>co</strong>llega’s en andere<br />

belangrijke personen hebben op de gebruiker van de technologie. De faciliterende <strong>co</strong>ndities representeren<br />

de invloed van de organisatie. Het gaat hierbij om zaken als steun van het management. Geslacht, leeftijd,<br />

ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen daarmee<br />

een kritische factor.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 69


Moderatie 26<br />

Zoals we in dit hoofdstuk hebben kunnen vaststellen zorgt het verbindend vermogen van het internet ervoor<br />

dat nieuwe organisatie- en samenwerkingsvormen ontstaan, maar dat virtuele <strong>co</strong>mmunities niet zondermeer<br />

succesvol en nuttig zijn. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er<br />

informatie aan te onttrekken. Dit betekent dat er bij <strong>co</strong>productie middels sociale media rekening gehouden<br />

moet worden met de manier waarop <strong>co</strong>ntent gebruikers hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken<br />

aan de <strong>co</strong>mmunity. In veel literatuur wordt benadrukt dat het gebruik van sociale media door overheden<br />

lastig verloopt, maar wanneer het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> liggen er ook belangrijke barrières aan de kant van<br />

burgers. Daar bij lijkt het niet zozeer om technische beperkingen te gaan, als wel om gebrek aan interesse<br />

(Bekkers & Meijer; 2010). De sleutel tot succes van initiatieven ligt dan ook vooral bij moderatie om interesse<br />

van burgers te behouden en te kanaliseren. Bekkers en Meijer stellen dat de moderator moet worden<br />

beschouwd als een ‘procesmanager’, die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. De<br />

procesmanager moet erop letten dat partijen betrokken worden bij het proces, de inhoud van het proces<br />

bewaken, regels bewaken en zorgen dat er resultaten worden geboekt (vergelijk De Bruijn et al, 2000). Dit<br />

vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Bovaird (2007:858) geeft aan dat er een<br />

nieuw ethos nodig is voor de publieke dienstverlening, waarin de rol van professionals is om <strong>co</strong>productie<br />

aan te moedigen en te ondersteunen. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te managen als een proces van institutionele innovatie<br />

(Bekkers & Meijer 2010) is daarmee een belangrijke factor.<br />

Sociale strategie<br />

27<br />

Optimisme over de politieke en ambtelijke toepassing van sociale media wordt breder gedeeld (Shirky,<br />

2008; Surowiecki, 2004). Zo spreekt van Berlo (2009) over een Overheid <strong>2.0</strong>, stelt Simons (2010) dat<br />

crowdsourcing een belangrijke rol kan spelen in het werk van ambtenaren, voorspellen Leadbeater en<br />

Cottam (2007) een user generated state, ziet Noveck (2009) een <strong>co</strong>llaborative democracy ontstaan en<br />

stellen Winograd en Hais (2008) dat sociale media een politieke omwenteling in de Verenigde Staten zullen<br />

veroorzaken die de politiek fundamenteel zal veranderen (Aalberts & Kreijveld 2011:14). Een van de meest<br />

cruciale factoren is de mate waarin de organisatie die sociale media wenst in te zetten een strategisch plan<br />

van aanpak heeft, ook wel Sociale strategie genoemd (Kerkhofs et.al 2011).<br />

Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />

28<br />

De veranderingen in de verbindingen tussen overheid en samenleving - van <strong>co</strong>ntacten met traditionele<br />

groepen naar <strong>co</strong>ntacten met open, dynamische netwerken - leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties<br />

(Bekkers & Meijer 2010). De samenleving kan worden getypeerd als een anarchistisch bolwerk,<br />

waarin al dan niet georganiseerde vormen van gemeenschapsbinding samenkomen. Een willekeurige<br />

overheidsorganisatie kan veelal worden getypeerd als een bureaucratie. De bureaucratische structuur van<br />

overheidsorganisaties past bij een omgeving die stabiel en eenvoudig is, maar voldoet minder wanneer de<br />

omgeving gefragmenteerd en dynamisch is (Mintzberg 1983). Dit betekent dat verwacht kan worden dat<br />

de veranderingen in de externe oriëntatie op sociale media gebied vragen om aanpassingen binnen<br />

overheidsorganisaties.<br />

70 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Technische factoren 29<br />

Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische faalfactoren. De<br />

technologische mogelijkheden die bij de toepassing van sociale media kunnen worden gecreëerd, zijn enorm.<br />

De grootste uitdaging voor overheden is om zinvol gebruik te maken van deze ruime mogelijkheden. In<br />

technologisch opzicht dient een organisatie te kunnen beschikken over een adequate technische internet<br />

infrastructuur. Voor openbare orde en veiligheidsdiensten betekent dit in technologisch opzicht goed<br />

beveiligde voorzieningen om vanuit de eigen bedrijfsomgeving in verbinding te staan met de virtuele<br />

buitenwereld via internet. Ook blijkt uit de visie van TNO over sociale media dat de hoeveelheid data die<br />

sociale media genereert en alsmaar toeneemt goed gemonitord dient te worden. Daarvoor zijn softwaretools<br />

nodig waarin algoritmen zijn ontwikkeld die zijn afgestemd op de taal en ‘slang ‘ die in sociale media worden<br />

gebruikt, en grote hoeveelheden data automatisch kunnen omzetten in geanalyseerde brokken bruikbare<br />

informatie. Tools voor datamining om sociale media goed te kunnen analyseren is een essentiële factor,<br />

evenals voldoende digitale opslagcapaciteit en bandbreedte om interactief effectief te kunnen monitoren<br />

en interacteren.<br />

Juridische factoren<br />

30<br />

De lastigste barrières in de onderzochte vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met Web <strong>2.0</strong> door Bekkers & Meijer<br />

(2010:158) liggen op juridisch terrein. Opvallend in hun deelonderzoeken was dat vooral de politie relatief<br />

gemakkelijk over deze barrières heen stapte. Het grotere belang van het reduceren van criminaliteit werd<br />

beschouwd als een voldoende legitimatie voor het schenden van de privacy van nog niet veroordeelde<br />

burgers. Vooral in het geval van www.overvallersgezocht.nl worden daarbij de grenzen van de wet opgezocht.<br />

Een belemmerende factor is tevens dat de invloed van sociale media binnen de samenleving groot is en<br />

juridische effecten kent. Sociale media heeft de potentie om de privacy van gebruikers ervan danig te<br />

ondermijnen (bangalijst, niet gevalideerde persoonsgegevens). Wet- en regelgeving zijn niet altijd<br />

toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars. Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar<br />

zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.<br />

Overschatting invloed<br />

31<br />

De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet altijd even duidelijk. Ook wordt aan de<br />

sociale media soms teveel invloed toegedicht: Een opstand tegen de regering van Moldavië in 2009 is wel<br />

de Twitterrevolutie genoemd omdat een website gebruikt werd voor het plannen van protestacties. Daar is<br />

kritiek op gekomen. Men vond dat het toeschrijven van revoluties aan sociale media een brug te ver was,<br />

omdat er ten tijde van de opstand in Moldavië zeer weinig Twitter ac<strong>co</strong>unts in dat land actief waren. De<br />

effecten van sociale media zijn slecht meetbaar, burgers zullen door nieuwe technologische mogelijkheden<br />

niet plotseling ander gedrag vertonen en de rol van sociale media lijkt sterk <strong>co</strong>ntextafhankelijk (Aalberts &<br />

Kreijveld 2011: 29).<br />

Ook bij het effect en het gebruik van sociale media geldt de 90-9-1 regel van Nielsen (2006): In bijna alle<br />

online <strong>co</strong>mmunities is 90% van de gebruikers een passieve volger, 9 procent van de gebruikers draagt een<br />

beetje bij en slechts 1 procent van alle gebruikers is verantwoordelijk voor bijna alle activiteiten in de<br />

<strong>co</strong>mmunity. Dat betekent dat de mate van participatie van grote invloed is op het uiteindelijke effect en<br />

daarmee de meest belangrijke factor is.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 71


3.8 Leiderschap<br />

3.8.1 Kenmerken van leiderschap<br />

Met betrekking tot het begrip leiderschap wordt een groot aantal definities gehanteerd. Stoker en Kolk<br />

(2003) definiëren leiderschap als: “het beïnvloeden van het gedrag van (een groep) medewerkers, door een<br />

persoon die ten opzichte van die medewerkers een formele positie inneemt. Dit beïnvloeden van gedrag<br />

gebeurt door gebruik te maken van bepaalde leiderschapsstijlen, eigenschappen en motieven en door het<br />

uitvoeren van verschillende activiteiten”(Stoker & Kolk, 2003). Volgens Robbins betreft leiderschap het<br />

proces om anderen (binnen en buiten de organisatie) te beïnvloeden tot samenwerking om doelstellingen<br />

te verwezenlijken (2003:314).<br />

Van Loon (2006) vult deze twee definities verder aan met de <strong>co</strong>ntext waarin een leider opereert. Zijn definitie<br />

luidt: “het vanuit een visie van de leider dingen gedaan krijgen voor, door en met mensen binnen de <strong>co</strong>ntext<br />

van de organisatie in het maatschappelijk krachtenveld” (van Loon, 2006).<br />

3.8.2. Strategisch politieleiderschap<br />

Boin (et al. 2003) omschrijft strategisch politieleiderschap als het optreden en handelen van hooggeplaatste<br />

politiefunctionarissen voor zover dat is gericht op structurele en duurzame (verbetering van de<br />

organisatorische) kwaliteit in het politiekorps. Deze kwaliteit van het korps hangt mede af van de relatie die<br />

de politie heeft met haar omgeving, de burgers. Hiermee ontstaan twee dimensies in het strategisch<br />

politieleiderschap: het richting geven aan het korps en het inbedden van het korps in de maatschappelijke<br />

politieke <strong>co</strong>ntext.<br />

Om hier op een verantwoorde manier invulling aan te geven worden drie kernfuncties voor strategisch<br />

leidinggevenden gegeven die de basis vormen voor effectief leiderschap:<br />

• De beleidsmatige functie: het formuleren en uitdragen van een visie op de realiseerbare doelen van de<br />

organisatie;<br />

• De organisatorische functie: het ontwerpen van een organisatiepatroon waarin medewerkers hun werk<br />

effectief en efficiënt kunnen verrichten;<br />

• De diplomatieke functie: Het bewaken van relaties met belanghebbende partijen die van essentieel<br />

belang zijn voor de legitimiteit van een publieke organisatie.<br />

Vooral de diplomatieke functie, die uitgaat van het bewaken van relaties, geeft aan dat interactie met de<br />

omgeving of samenleving ter beïnvloeding van de beeldvorming cruciaal is voor een strategische politie<br />

leidinggevende. De belangrijkste symbolische waarde en daarmee ook de belangrijkste taak van de politie<br />

is “er simpelweg zijn” (Frissen, 2007). Hierin ligt ook de verwachting van de burger verscholen.<br />

Immers, de burger is een belanghebbende partij die van essentieel belang is voor het gezag van de politie.<br />

Om op de hoogte te zijn van de feitelijke omstandigheden, gevoelens en opvattingen van burgers en daar<br />

scherp op te kunnen sturen, is de interactie tussen politie en samenleving van groot belang.<br />

Aan de ene kant heeft de strategische politieleider te maken met een organisatie waar de interne <strong>co</strong>hesie<br />

gewaarborgd moet zijn om te voorkomen dat ze ten prooi valt aan allerlei grillen vanuit de samenleving waar<br />

op geacteerd moet worden. Maar het gevaar daarbij is dat de politieorganisatie te veel op zichzelf is gericht<br />

en als instituut wegdrijft van haar omgeving.<br />

Aan de andere kant trekt de omgeving aan de organisatie omdat die allerlei eisen aan de politie stelt en<br />

invloed wil hebben op de koers van de politie (Boverman et al 2011).<br />

72 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


De politie heeft juist in deze tijd te maken met nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in<br />

verschillende onderdelen manifesteren. De Ruijter (2011)) noemt in dit verband met name het toenemend<br />

wickedness karakter van de samenleving, de groeiende nadruk op doelmatigheid en doeltreffendheid van<br />

de kant van verschillende politiek-maatschappelijke groeperingen en de centralisatie. Onder deze druk dreigt<br />

risi<strong>co</strong>-mijding en een terugkeer naar of behoud van een hiërarchische structuur en cultuur van de politieorganisatie.<br />

De wereld van nu vraagt om politieleiders die bereid en in staat zijn om risi<strong>co</strong>’s te nemen. Ze moeten kunnen<br />

accepteren dat ze niet in <strong>co</strong>ntrol zijn en ze moeten kunnen loslaten terwijl ze wel worden afgerekend op<br />

prestaties van hun ondergeschikten (de Ruijter 2011).<br />

Het vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden en impliceert de volgende eisen aan strategisch<br />

politieleiderschap om de relatie met de omgeving vorm te geven (Boin e.a.,2003):<br />

• Zorg dat de geïnteresseerde buitenwacht een adequaat beeld van de organisatie heeft;<br />

• Leg uit wat de visie inhoudt en laat zo veel zien als mogelijk over het feitelijk functioneren van de organisatie;<br />

• Onderhoud structureel <strong>co</strong>ntacten met betrokkenen en geïnteresseerden in het politieke, maatschappelijke,<br />

bestuurlijke, wetenschappelijke en mediakringen;<br />

• Geef fouten toe, leg uit hoe en waarom deze zijn ontstaan en welke lessen de organisatie eruit zal trekken.<br />

3.8.3 Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap<br />

Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap. Co-<strong>creatie</strong> kent<br />

namelijk een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op<br />

een meer gelijkwaardige hoogte staan met de overheid.<br />

Leiderschap echter, heeft een meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van<br />

interactieve beleidsvorming. De spanning hiertussen vormt een uitdaging voor bestuurders van nu (Hendriks<br />

en Tops, 2000). Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans<br />

dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere<br />

vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische<br />

en procedurele kennis.<br />

Daardoor is er volgens Hendriks en Tops een nieuwe opvatting over leiderschap nodig. In deze <strong>co</strong>ntext<br />

onderscheiden zij twee vormen van leiderschap: doorslaggevend leiderschap en faciliterend leiderschap,<br />

die elk hun eigen kenmerken kennen.<br />

Deze balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap zien wij als een belangrijke factor voor een<br />

succesvolle implementatie van <strong>co</strong><strong>creatie</strong> door middel van sociale media. 37<br />

Doorslaggevend leiderschap Faciliterend leiderschap<br />

Waarden daadkracht, durf en duidelijkheid <strong>co</strong>nsensus, <strong>co</strong>mpromis en <strong>co</strong>nsultatie<br />

(de drie d’s) (de drie c’s)<br />

Handelingsmodellen wikken en beschikken schikken en plooien<br />

Benadering van beleid instrumenteel, productgericht interactionistisch, <strong>co</strong>productief<br />

en bestuur<br />

Tabel 5: Co-<strong>creatie</strong> en kernwaarden leiderschap (Hendriks en Tops)<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 73


Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />

leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom<br />

meer subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht (Hendriks en<br />

Tops, 2000).<br />

De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />

te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />

en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />

Dit type leiderschap is wellicht minder aansprekend voor politieleiders dan doorslaggevend leiderschap,<br />

maar veel meer in overeenstemming met de verwachtingen en waarden van de huidige <strong>co</strong>nsensusdemocratie.<br />

3.9 Conclusie<br />

De wederzijdse afhankelijkheid van organisaties heeft door de afgelopen decennia heen een toenemende<br />

noodzaak tot praktische samenwerking gecreëerd, zowel in de profit als in de non-profit sector. Organisaties<br />

streefden vroeger naar de verwezenlijking van eigen doelen, maar zijn steeds vaker tot elkaar veroordeeld.<br />

Ook wicked problems, waarin problemen zo <strong>co</strong>mplex zijn dat het vraagt om een transformatie van bestaande<br />

organisatiestructuren, processen en <strong>co</strong>mpetenties (aangezien deze niet meer aansluiten bij de participatieve<br />

netwerkmaatschappij) hebben samenwerkingsverbanden versterkt.<br />

Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen, is het wenselijk dat actoren open staan voor elkaars belangen<br />

zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van partijen<br />

met elkaar te <strong>co</strong>mbineren of door de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een<br />

nieuwe dynamiek ontstaat, zolang er maar sprake blijft van wederzijds voordeel voor alle partijen.<br />

In dit theoretisch hoofdstuk hebben we verschillende vormen van wederzijdse samenwerking verkend aan<br />

de hand van de begrippen innovatie, <strong>co</strong>productie en interactieve beleidsvorming.<br />

Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept van<br />

interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media<br />

een extra boost gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Co<strong>creatie</strong> maakt<br />

inmiddels een onlosmakelijk onderdeel uit van de moderne maatschappij.<br />

Wat kan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> betekenen voor de politieorganisatie? De politie heeft juist in deze tijd te maken met<br />

nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in verschillende onderdelen manifesteren. Naast het<br />

eerder genoemde wickedness karakter van de samenleving dreigt risi<strong>co</strong>mijdend gedrag en terugkeer naar<br />

de hiërarchische structuur en cultuur, juist nu de samenleving vraagt om politieleiders die bereid en in staat<br />

zijn om risi<strong>co</strong>’s te nemen. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat<br />

de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere<br />

vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische<br />

en procedurele kennis. Dat vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden.<br />

Daarnaast hebben we gezien dat de lenigheid van een organisatie bepalend is voor een succesvol <strong>co</strong><strong>creatie</strong>proces.<br />

De mate waarin Moed, Vermogen en Bewustzijn aanwezig zijn in een organisatie bepalen<br />

mede het succes of falen van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces.<br />

74 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


In totaal hebben we 23 factoren benoemd die het succes van (vormen van) <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in de publieke<br />

sector positief dan wel negatief beïnvloeden. Daarnaast hebben we in hoofdstuk 2 negen factoren benoemd<br />

voor een effectieve aanpak van het buurtonderzoek bij woninginbraken.<br />

Dat leidt tot de vraag in hoeverre <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> zou kunnen passen binnen de politieorganisatie, immers<br />

deze heeft als ambitie de burger te gaan betrekken bij het opsporingsproces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. In<br />

het volgende hoofdstuk wordt bekeken in welke mate er binnen de politie organisatie al sprake is van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong>.<br />

3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 75


76 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie


78 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie<br />

4.1 Inleiding<br />

Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en<br />

mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie<br />

van burgers. Volgens de onderzoekers Kop et. al (2011) bleef de politie tot voor kort met name investeren<br />

in de meer klassieke opsporingsmiddelen en was er in eerste instantie sprake van terughoudendheid. De<br />

Poot et. al (2004) <strong>co</strong>ncludeerden dat de recherche aan het begin van deze eeuw steeds meer te maken<br />

krijgt met media die willen berichten over specifieke misdrijven. De politie ziet de media in het algemeen<br />

vooral als hinderlijk. Matt Tapp, een Brits <strong>co</strong>mmunicatiespecialist die onder andere bekend is van het<br />

onderzoek naar de moord op Holly en Jessica uit Soham in 2002, is er van overtuigd dat een goede<br />

<strong>co</strong>mmunicatiestrategie bij de opsporing meer effect heeft dan de inzet van honderden agenten (Slot, 2010).<br />

In de <strong>co</strong>mmunicatie met het publiek om aandacht te vragen voor het mee helpen oplossen van misdrijven<br />

via de media, nemen het aantal in te zetten mogelijkheden door de politie middels de komst van ‘nieuwe’<br />

media zoals mobiele telefonie en het internet sterk toe (Kop, van der Wal, Snel 2011; 337). Vanuit dit<br />

perspectief richten wij onze focus in dit hoofdstuk vooral op de nieuwe mogelijkheden met sociale media<br />

die de politie zelf heeft ontwikkeld aan de hand van onze vierde deelvraag:<br />

Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />

Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Het is dus mogelijk de ogen,<br />

oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Er wordt binnen de politie volop<br />

geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden<br />

van sociale media aan het licht. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van<br />

participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.<br />

In dit hoofdstuk kijken wij naar de aard van de participatie en nemen de feitelijke uitkomsten daarvan onder<br />

de loep. Vanuit de literatuur en op basis van het raadplegen van open bronnen via internet zijn wij op zoek<br />

gegaan naar aantoonbare voorbeelden.<br />

In paragraaf 4.2 analyseren wij enkele praktijkvoorbeelden van initiatieven die de politie of anderen zelf<br />

hebben ondernomen om tot een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te komen in samenwerking met burgers. Dit doen wij<br />

aan de hand van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001). In paragraaf 4.3 beschrijven<br />

we de kansen die er voor de politie zijn om optimaal gebruik te maken van de technologische <strong>co</strong>mmunicatie<br />

mogelijkheden in relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het begrip crowdsourcing en<br />

de mogelijkheden voor de opsporingspraktijk. In paragraaf 4.4 wordt stilgestaan bij de succes- en<br />

faalfactoren bij de inzet van sociale media in de politiesfeer. Vervolgens sluiten we dit hoofdstuk<br />

samenvattend af met een aantal <strong>co</strong>nclusies voor het welslagen.<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 79


4.2 Praktijkvoorbeelden<br />

Om systematisch en gestructureerd een overzicht te krijgen van de participatiegraad van sociale media<br />

initiatieven die de politie of anderen hebben ontwikkeld in de politiesfeer wordt dit gerangschikt naar de<br />

eParticipatieladder van TNO. Deze eParticipatieladder is gebaseerd op het werk van Edelenbos (2001),<br />

zoals wij die in hoofdstuk 3 hebben beschreven en waarin vijf niveaus van participatie worden onderscheiden.<br />

Bij elk van de vijf treden, zoals we hebben kunnen vaststellen, ligt het doel van de interactie tussen overheid<br />

en burger anders en het doel wordt telkens hoger naarmate het level of engagement stijgt. Aan de hand van<br />

de TNO eParticipatieladder hebben wij vervolgens de praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot<br />

een zeer hoge participatiegraad als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers. Gaat het om de participatiegraad<br />

dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste graad om burgers mee te laten<br />

beslissen.<br />

meebeslissen<br />

<strong>co</strong>produceren<br />

adviseren<br />

raadplegen<br />

informeren<br />

plek op eParticipatieladder<br />

Burger op stoel of schoot<br />

Burger als dienstaanbieder, waakhond, handhaver<br />

Produceren<br />

Creëren, organiseren, bijdragen, produceren, aanpassen<br />

Wederzijds delen<br />

Debatteren, discussiëren, publiceren, aanpassen<br />

Burgers raadplegen<br />

Reviewen, <strong>co</strong>mmentaar, stemmen, chat, polls<br />

Burgers informeren<br />

Bekijken, volgen, lezen, luisteren, lezen, downloaden, zoeken, kopen<br />

Illustratie 4: de eParticipatieladder Bron: TNO<br />

4.2.1 Informeren<br />

De huidige penetratiegraad van sociale media laat zien dat een groot aantal burgers via het internet te<br />

bereiken is. Volgens een rapport van het Sociaal Planbureau uit 2010 loopt Nederland op kop voor wat het<br />

gebruik van internet betreft. Sommige groepen - bijvoorbeeld jongeren of doven - zijn via de sociale media<br />

waarschijnlijker beter te bereiken dan via de traditionele <strong>co</strong>mmunicatiekanalen zoals radio en televisie. Alle<br />

korpsen hebben een eigen internetwebsite waar zij burgers informeren over het werk van de politie en<br />

belangrijke nieuwsfeiten uit de regio.<br />

www.politie.nl<br />

De belangrijkste website waar burgers voor informatie terecht kunnen is de officiële website van de Nationale<br />

Politie www.politie.nl met informatie over de organisatie, nieuws, politieberichten, tips en een veel gestelde<br />

80 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


vragenlijst (FAQ). Vanuit deze website kan men ook ‘doorklikken’ naar de eigen politieregio voor meer lokale<br />

actuele berichtgeving. Via deze website is het tevens mogelijk digitaal aangifte te doen. Op de website van<br />

Regiopolitie Haaglanden hebben burgers een link naar www.hoeveiligismijnwijk.nl. Dit is een website met<br />

actuele informatie over bijvoorbeeld het aantal woninginbraken, fietsendiefstallen en berovingen in de regio<br />

Haaglanden op buurtniveau. Het geeft de burger tevens uitleg over hoe criminaliteitscijfers tot stand komen<br />

en hoe in de aanpak criminaliteit samen voorkomen en bestreden kan worden. Hier wordt aangegeven dat<br />

preventie bijna nooit een zaak van de politie alleen is en dat veel maatregelen die criminaliteit voorkomen<br />

door burgers zelf genomen moet worden, meestal samen met gemeenten, bedrijven, woning<strong>co</strong>rporaties,<br />

horeca en scholen. Aangegeven wordt wat de politie doet en wat burgers zelf kunnen doen bij<br />

vermogensdelicten, geweldsdelicten en overlast.<br />

Overige politionele sites<br />

Mogelijk elkaar be<strong>co</strong>ncurrerende burgerinitiatieven zijn www.politie.startpagina.nl (onderdeel Sanoma Media<br />

Netherlands groep) en www.politie.eigenstart.nl, die elke burger zelf kan samenstellen met tientallen links<br />

naar binnen- en buitenlandse politiewebsites, regiokorpsen, wijkteams, criminaliteit, regiokorpsen,<br />

hulpverlening, wetgeving, forensische onderwerpen, justitie verwijzingen etc. Hyperlinks verwijzen zowel<br />

naar officiële politiewebsites zoals ‘mijn wijk’ en informele door burgers ontwikkelde websites zoals ‘tegen<br />

zinloos geweld’. Het ontsluiten en toegankelijk maken van relevante informatie in de politiesfeer wordt op<br />

deze wijze door burgers bevorderd. De keerzijde is dat bij zoeken via dergelijke sites niet op voorhand<br />

duidelijk is of je op een officiële politiewebsite terecht komt.<br />

AMBER Alert<br />

Steeds meer regiokorpsen bedienen zich als tweede voorbeeld van SMS-alerts om belangrijke<br />

boodschappen door te geven aan het grote publiek of specifieke doelgroepen. AMBER Alert is hier een<br />

goed voorbeeld van (Kop et al. 2011; 339). Dit is een landelijke waarschuwing die de politie uitstuurt bij<br />

urgent geachte kindervermissingen en - ontvoeringen. Met het AMBER Alert systeem kan de politie bij de<br />

ontvoering of vermissing van een kind snel een enorme groep mensen informeren via verschillende<br />

informatiekanalen. Zo kunnen we via de officiële AMBER Alert website en die van www.rijksoverheid.nl<br />

vaststellen dat tegenwoordig AMBER alerts verspreid worden via een e-mail of pop-up bericht via PC,<br />

iPhone of iPad, mobiel, website, beeldkrant, reclamescherm of sociale media (via Hyves, Twitter, Facebook,<br />

Live Messenger). De Verenigde Staten had als eerste land een AMBER Alert Plan (per staat uitgerold sinds<br />

1996, landelijk in 2003). De naam komt van het Amerikaanse negenjarige meisje Amber Hagerman, dat op<br />

13 januari 1996 werd ontvoerd en vermoord. Haar dood leidde tot de totstandkoming van dit systeem.<br />

AMBER Alert is een geregistreerde merknaam waarvan AMBER met hoofdletters wordt geschreven. In de<br />

VS is dit een acroniem van America’s Missing: Broadcast Emergency Response.<br />

Amber Alerts kunnen alleen worden geplaatst door het landelijk bureau vermiste personen van het Korps<br />

Landelijke politiediensten (KLPD) en is volledig geproto<strong>co</strong>lleerd. Daarmee ligt de regie en de productie in<br />

handen van de overheid. Er moet namelijk als belangrijke voorwaarde kunnen worden aangenomen dat er<br />

sprake is van direct gevaar voor het leven van het kind of dat er een directe vrees bestaat dat het kind ernstig<br />

lichamelijk of psychisch letsel oploopt. Hoewel bij iedere vermissing van een kind er een risi<strong>co</strong> voor dat kind<br />

optreedt, is dat volgens de richtlijnen onvoldoende om daarvoor een AMBER Alert in te zetten. Het gebruik<br />

van AMBER Alerts bij minder risi<strong>co</strong> opleverende vermissingen zou het speciale effect van het systeem<br />

wegnemen.<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 81


Burgers ontvangen een AMBER Alert (gratis) als er sprake is van de volgende omstandigheden:<br />

• Het vermiste kind moet jonger zijn dan 18 jaar;<br />

• Er moet direct gevaar bestaan voor het leven van het kind of een directe vrees voor ernstig letsel;<br />

• Er voldoende informatie is over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met<br />

een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden;<br />

• Het AMBER Alert moet zo snel mogelijk na de ontvoering of vermissing worden gebruikt.<br />

• Voor personen van 18 jaar en ouder wordt geen AMBER Alert verzonden, ook niet als ze in geestelijk<br />

opzicht functioneren op een leeftijdsniveau van onder de 18 jaar. Als dat nodig is, zal op andere wijze voor<br />

een dergelijke vermissing aandacht gevraagd worden.<br />

Om het publiek ook daadwerkelijk te vragen om hulp is het nodig dat voor een AMBER Alert een foto van<br />

het ontvoerde of vermiste kind beschikbaar is. Ook is het mogelijk een merk, type en (gedeeltelijk) kenteken<br />

van een auto te gebruiken. De kracht van AMBER Alert is gelegen in de onmiddellijke en alle media<br />

omvattende manier waarop het publiek gevraagd wordt om mee te helpen het ontvoerde of in ernstig gevaar<br />

verkerende kind terug te vinden. Dat betekent dat AMBER Alerts zo snel mogelijk na het moment van<br />

ontvoering of vermissing moeten worden uitgezonden.<br />

AMBER alert kan worden gezien als een minimalistische vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> waarbij de burger in eerste<br />

instantie geïnformeerd wordt, maar vooral ook geactiveerd wordt op zoek te gaan naar een vermist kind in<br />

de hoop op voldoende response als het gaat om burgertips, die kunnen bijdragen aan het oplossen van<br />

misdrijven. Of het nu gaat om kind vermissingen, gestolen voertuigen of het signalement van zakkenrollers,<br />

de mogelijkheden om publiek middels SMS-alerts en sociale media te informeren zijn legio en worden in de<br />

politiepraktijk ook voor diverse doeleinden toegepast.<br />

4.2.2 Raadplegen<br />

Rellen in Rotterdam<br />

Hoe sociale media als opsporingsstrategie kan worden ingezet om het grote publiek te raadplegen ten<br />

behoeve van de aanhouding van relschoppers, dient als voorbeeld de casus van de politie en het OM in<br />

Rotterdam. Een groep van 50 hooligans bestormde vorig jaar het Maasgebouw bij het voetbalstadion. De<br />

aanwezige politie moest de groep met getrokken pistool weren. Het OM heeft toen foto’s van twee verdachte<br />

relschoppers die op zaterdag 17 september 2011 betrokken waren bij de rellen bij het Fijenoordstadion<br />

gepubliceerd op billboards in het centrum van Rotterdam (AD 3 oktober 2011). De maatregel werd een<br />

tijdje uitgesteld omdat zich enkele relschoppers meldden bij de politie. Burgemeester Ahmed Aboutaleb<br />

van Rotterdam kondigde via de media vooraf aan dat de foto’s van relschoppers die zich nog niet gemeld<br />

hadden bij de politie op grote schermen in de stad gepubliceerd zouden worden. De twee foto’s die daarop<br />

gepubliceerd werden stonden ook al een tijdje op de website van de politie. Daar waren in totaal zes<br />

verdachten te zien. Voor zover bekend bij het Openbaar Ministerie was het de eerste keer dat in Nederland<br />

digitale billboards werden ingezet bij de opsporing van verdachten.<br />

www.dadergezocht.nl<br />

Een ander voorbeeld bij het raadplegen van publiek komt van Regiokorps Groningen. Dit korps maakte eind<br />

januari 2011 bekend dat er acht zaken zijn opgelost dankzij de inzet van YouTube. Dat is bijna de helft van<br />

de zeventien zaken die op YouTube zijn gezet. Het korps <strong>co</strong>ncludeert dat het plaatsen van de filmpjes op<br />

internet daarmee een van de sterkste middelen is om samen met burgers criminelen op te sporen. Steeds<br />

82 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


meer regio’s hebben een eigen website en vaak ook nog een bijzondere website ernaast, zoals de Friese<br />

opsporingssite www.dadergezocht.nl. Op deze site vind je uitvoerige beschrijvingen van onderzoeken en<br />

foto’s, filmpjes zijn te bekijken op het YouTube-kanaal van politie Fryslân. Groningen heeft ook een eigen<br />

YouTube-kanaal. Hier kunnen burgers participeren door de filmpjes te bekijken en eventuele<br />

opsporingsinformatie door te geven aan de politie. Op landelijk niveau bestaat de website<br />

www.nationaleopsporingslijst.nl met een digitaal tipformulier.<br />

Mail-alert<br />

Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert: dit is een middel om burgers per e-mail bij<br />

opsporingsonderzoeken te betrekken. Het is in wezen een vorm van direct mailing. Het doel is om informatie<br />

te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek. Het verschil met bijvoorbeeld SMSalert<br />

is dat Mail-alert niet wordt gebruikt voor heterdaadsituaties. De praktijk wijst namelijk uit dat mensen<br />

niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak langer is dan bij een sms. Daarom wordt Mail-alert<br />

meestal ingezet in de vervolgfasen van het opsporingsonderzoek. Het wordt vaak gebruikt als aanvulling op<br />

het fysieke buurtonderzoek, met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is.<br />

Deelname gebeurt op vrijwillige basis.<br />

4.2.3 Adviseren<br />

Twitter<br />

De korpsen ondernemen steeds meer initiatieven om te gaan Twitteren. Twitter bestaat pas sinds 2006 en<br />

is daarmee een relatief jong medium. Langs deze virtuele weg worden steeds meer adviezen gegeven. Zo<br />

wordt in Haaglanden bij grootschalige evenementen via Twitter aan het publiek advies gegeven hoe bepaalde<br />

druktes te vermijden door bijvoorbeeld alternatieve looproutes te Twitteren. Ook in steeds meer andere<br />

korpsen wordt met behulp van tweets informatie verstrekt, zoals de aankondiging van al<strong>co</strong>holacties,<br />

bekendmaken resultaten van onderzoeken, maar ook het geven van preventieadviezen en het bedanken van<br />

het publiek voor informatie of verkregen tips. Politie Haaglanden heeft verschillende websites en Twitterkanalen<br />

en heeft voorop gelopen met een speciale site voor jongeren www.therulez.nl om hen goed te<br />

informeren en met allerlei adviezen bij te staan. Omgekeerd kunnen burgers ook op deze tweets reageren<br />

en daarmee de politie informeren of (on)bedoeld advies verstrekken. De interactie die middels interactieve<br />

vormen van sociale media tot stand kan komen tussen politie en burgers, geeft burgers een mogelijkheid<br />

over verstrekte informatie wat te vinden en dit publiekelijk uit te dragen. Deze reacties kunnen als een basale<br />

vorm van advies worden gezien als het gaat om de meningsvorming en de publieke opinie rondom<br />

onderwerpen waarover in de politiesfeer wordt getwitterd.<br />

Door haar wijkagenten te laten Twitteren wordt blijkens onderzoek van de universiteit Twente (Veltman 2011)<br />

bij Regiopolitie Groningen in meerdere behoeften voorzien. Het slechts eenzijdig onttrekken van informatie<br />

uit de samenleving biedt aldus de onderzoeker geen basis voor actieve en betrokken burgers. Twitter maakt<br />

het Regiopolitie Groningen mogelijk om direct in <strong>co</strong>ntact te staan met burgers, maar ook om op transparante<br />

wijze verslag te doen van datgene wat er zich in wijken afspeelt. Hierdoor krijgt het wederzijds delen en<br />

discussiëren over bepaalde veiligheidssituaties in de wijk aandacht. Uit dit onderzoek is tevens gebleken<br />

dat volgers van twitterende wijkagenten, mede dankzij het feit dat zij een twitterende wijkagent volgen, vaker<br />

op eigen initiatief informatie verstrekken aan de politie of wijkagent. Uit interviews kwam nadrukkelijk naar<br />

voren dat men zich als burger (mede)verantwoordelijk voelt voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk,<br />

maar ook dat men bewust is dat de politie niet alle problemen alleen aan kan pakken. Hoeveel burgers<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 83


uiteindelijk door twitterende wijkagenten worden bereikt is op voorhand moeilijk te zeggen en afhankelijk<br />

van meerdere factoren. Via Twitter leren de politie en burgers elkaar in ieder geval (beter) kennen. Daarnaast<br />

blijkt uit de business case van de politie Groningen (Boer, 2009a) het streven om de veiligheidsbeleving en<br />

beeldvorming van burgers te vergroten. Communicatie en samenwerking via Twitter is daarmee tevens een<br />

middel met een verder liggend doel.<br />

www.buurtlink.nl<br />

Als het gaat om het louter adviseren van burgers via sociale media in de richting van de politie zijn wij geen<br />

pregnante voorbeelden tegengekomen waar dat aantoonbaar uit blijkt. Noemenswaardig is wel het bestaan<br />

van de website www.buurtlink.nl. Buurtlink is een burgerinitiatief van stichting Buurtlink, een onafhankelijke<br />

organisatie zonder winstoogmerk, die als doel heeft de sociale <strong>co</strong>hesie in buurten te bevorderen. De stichting<br />

wil met dit online platform het buurtgevoel in Nederland versterken. Zij menen dat hierdoor de leefbaarheid<br />

verbetert en dat mensen zich meer thuis zullen voelen in hun woonomgeving. Daar moet een preventieve<br />

werking vanuit gaan als het gaat om veiligheid. Buurtlink is er voor alle buurtbewoners in Nederland. Aan de<br />

hand van een post<strong>co</strong>de, tref je actuele nieuwsberichten, foto’s en berichten uit die wijk. Buurtlink tracht de<br />

politie ook zoveel mogelijk hieraan deel te laten nemen. Op Buurtlink kunnen wijkagenten in <strong>co</strong>ntact komen<br />

met buurtbewoners. Zo kunnen wijkagenten een eigen weblog krijgen op de website. Op deze manier<br />

kunnen wijkagenten buurtbewoners op de hoogte houden van allerlei zaken. Bewoners kunnen vervolgens<br />

reageren op de berichten en foto’s van de wijkagenten. Ook kunnen wijkagenten in de weblog links plaatsen<br />

naar websites die interessant zijn voor burgers. Daarnaast kan de politie Buurtlink gebruiken om de hulp<br />

van wijkbewoners in te roepen bij het oproepen van verdachten van strafbare feiten. Het is voorstelbaar dat<br />

de politie via deze wijze ook buurtbewoners om advies kan vragen bij de aanpak van veiligheidsproblemen.<br />

Omgekeerd is het voorstelbaar dat buurtbewoners de mogelijkheden van deze website benutten om de<br />

politie ongevraagd van advies te voorzien door het rechtstreekse <strong>co</strong>ntact met wijkagenten. Door interactief<br />

tussen burgers en wijkagenten te <strong>co</strong>mmuniceren over veiligheidsproblemen in de wijk die ertoe doen is het<br />

mogelijk dat burgers invloed uitoefenen op de totstandkoming van een veiligheidsaanpak. Wij beschikken<br />

niet over brongegevens die dit laatste kan bevestigen of aantonen. Ieder bericht dat op Buurtlink wordt<br />

geplaatst door een wijkagent gaat mee in de Buurtmail. Dit is de wekelijke nieuwsbrief van Buurtlink waarin<br />

de laatst geplaatste berichten en nieuwtjes uit de eigen buurt staan.<br />

4.2.4 Coproduceren<br />

Buurt Informatie Netwerk (BIN) 3<br />

Beduidend verder gaat het initiatief van politie Brabant-Noord in samenwerking met de gemeente Uden in<br />

2007 vanwege de verontruste stijging van het aantal woninginbraken in nieuwbouwwijk Uden-Zuid. Hier is<br />

in gezamenlijkheid gekomen tot een Buurt Informatie Netwerk (BIN) via internet. De situatie in Uden-Zuid<br />

was enigszins bijzonder aangezien het een nieuwbouwwijk betrof met veel tweeverdieners, waar overdag<br />

nauwelijks sprake was van enige sociale <strong>co</strong>ntrole. Mede daardoor ontbrak het ook aan onderlinge <strong>co</strong>hesie.<br />

Deze aspecten moesten bij een mogelijke oplossing betrokken worden. Politie Brabant-Noord heeft daarop<br />

gekeken naar hoe de Zuiderburen het in België doen. Daar sloeg men al medio 2000 de handen ineen met<br />

de ontwikkeling van een Buurt Informatie Netwerk. België telt inmiddels ruim 450 van deze netwerken. Hierbij<br />

verenigen buurtbewoners, gemeente en politie zich in een netwerk waarbinnen uitwisseling van gegevens<br />

plaatsvindt. De bewoners worden via een website en het versturen van SMS berichten alert gemaakt op<br />

verdachte omstandigheden binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij verdachte personen of ongewenste<br />

situaties, dan maken zij hiervan melding aan de plaatselijke politie. Deze onderzoekt de zaak en laat de<br />

84 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


aangesloten buurtbewoners altijd weten wat het resultaat van het onderzoek is geweest. Uit ter beschikking<br />

gestelde gegevens over de opzet en aanpak van het BIN project in Uden-Zuid en een evaluatiemeting van<br />

politie Brabant-Noord in 2007 als vervolg op een nulmeting in 2006 is gebleken dat het terugkoppelen van<br />

resultaat een belangrijk gegeven is om burgers enthousiast en betrokken te houden. Uit de rapportage blijkt<br />

tevens dat de meeste inwoners de wijkagent kennen en dat het vertrouwen in de politie is gegroeid.<br />

Burgemeester Kersten van Uden ging in 2007, vergezeld van enkele ambtenaren, medewerkers van de politie<br />

en een aantal buurtbewoners naar Lochristie nabij Gent en liet zich aldaar binnen de gemeente informeren.<br />

Betrokken buurtbewoners hebben zich samen met politie en gemeente een oordeel kunnen vellen of een<br />

dergelijk netwerk ook voor Uden-Zuid van groot nut kon zijn. Daarmee zijn burgers al in een vrij vroeg stadium<br />

betrokken geraakt bij de besluitvorming. Deze vroegtijdige participatie kan als een vorm van advisering<br />

worden gezien in de beleidscyclus om te komen tot een vernieuwde veiligheidsaanpak door de overheid.<br />

Het BIN project in Brabant-Noord is een gestructureerde samenwerking van burgers in een bepaald gebied<br />

onder aansturing van een wijkbewoner in de rol van <strong>co</strong>ördinator. In overleg en in samenspraak met de politie<br />

wordt wederzijds informatie uitgewisseld. Ook hier hebben burgers in interactie met de politie de<br />

mogelijkheid invloed te hebben op een plan van aanpak in de bestrijding van woninginbraken in hun buurt.<br />

Zowel het meedenken over een vooraf bepaald plan van aanpak als het aansturen van dit netwerk door een<br />

wijkbewoner als <strong>co</strong>ördinator is te beschouwen als een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de betekenis van<br />

<strong>co</strong>produceren. De leidende gedachte achter een buurtinformatienetwerk is dat dit de solidariteit en het<br />

saamhorigheidsgevoel moet vergroten evenals het veiligheidsgevoel. Tevens is het oogmerk vanuit de politie<br />

erop gericht om het plegen van strafbare feiten in samenwerking met buurtbewoners te voorkomen.<br />

Burgernet<br />

Een ander voorbeeld en initiatief waarbij burgers actief betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt en<br />

bijdragen aan de opsporing is Burgernet. Dit begon als een telefonisch netwerk van burgers en ondernemers<br />

met de politie om op urgente momenten effectiever te kunnen opsporen. Eind 2008 is het experiment in<br />

Nieuwegein uitgebreid naar acht gemeenten verspreid over vijf politieregio´s: Gouda in de politieregio<br />

Hollands Midden, Ede in de politieregio Gelderland-Midden, Leeuwarden en Dantumadiel in de politieregio<br />

Friesland, Delft in de politieregio Haaglanden en de gemeenten Breukelen en Maarsen (later gefuseerd tot<br />

Stichtse Vecht) en De Ronde Venen in de politieregio Utrecht. Na de geslaagde pilot in de negen gemeenten<br />

heeft de minister in eind 2009 besloten Burgernet landelijk uit te rollen. Burgernet is inmiddels actief in alle<br />

politieregio´s en in een groot aantal gemeenten. In maart 2012 is Burgernet met 800.000 deelnemers actief<br />

in meer dan 300 gemeenten.<br />

Via een (telefonisch) <strong>co</strong>mmunicatiesysteem en tegenwoordig ook Twitter kunnen burgers die zich hebben<br />

aangemeld bij net gepleegde misdrijven of andere dringende gebeurtenissen direct worden geïnformeerd.<br />

De centralist van de meldkamer van de politie start, na een melding van bijvoorbeeld een inbraak of een<br />

vermist kind, een Burgernetactie. Dit gebeurt op basis van een goede beschrijving van de gezochte persoon.<br />

De Burgernetdeelnemers krijgen een ingesproken bericht via de (mobiele) telefoon of een tekstbericht per<br />

SMS met het verzoek uit te kijken naar deze persoon of een voertuig. Dit kan vanuit de eigen woning, op<br />

straat of vanaf de werkplek. Zo kunnen burgers direct behulpzaam zijn bij de opsporing van bijvoorbeeld<br />

dader(s), een voertuig of een vermist kind. Na afloop van de Burgernetactie ontvangen alle deelnemers een<br />

bericht over de resultaten van de actie. Hoewel de telefoon de belangrijkste technologie is bij Burgernet, is<br />

er ook een website en wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van Twitter. De website dient vooral voor<br />

de aanvullende terugkoppeling van informatie naar de gebruikers en andere belangstellenden. Op de website<br />

worden de laatste acties vermeld. Er staat waar een actie heeft plaatsgevonden, wat het doel was van de<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 85


actie, wat het resultaat is, en hoeveel mensen eraan heeft deelgenomen. Bovendien kan men via de<br />

startpagina doorklikken om meer specifieke informatie te krijgen. De burger wordt via Burgernet op directe<br />

wijze betrokken bij de orde en veiligheid door als eerste ter plekke, dingen te zien en hulp te verlenen of een<br />

bijdrage te leveren aan de opsporing. Ondanks dat de site (nog) geen interactief onderdeel heeft, in die zin<br />

dat er door burgers <strong>co</strong>ntent aan de site kan worden toegevoegd, biedt Burgernet veel mogelijkheden tot<br />

participatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met de burger in de rol van wijkagent of rechercheur.<br />

Burgernet is ontstaan vanuit de wens om de overheid op een directe manier burgers in te zetten ten behoeve<br />

van hun eigen veiligheid en de veiligheid in hun leefomgeving. Het Burgernet<strong>co</strong>ncept gaat uit van<br />

samenwerking van gemeente, politie en burgers. Ze dienen zich gelijkwaardige partners te voelen die<br />

gezamenlijk een optimale bijdrage leveren aan de veiligheid. Zij hebben ieder hun eigen rol en<br />

verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid. Vander Vijver et al. (2009:4) hebben systematisch de<br />

effecten van 192 Burgernetacties in negen pilotgemeenten geëvalueerd. De bijdrage aan de opsporing -<br />

zowel van vermiste personen als van criminelen - bleek aanzienlijk. In bijna 10% van de gevallen is sprake<br />

van een harde relatie. Uit het onderzoek bleek overigens ook dat in 68% van de gevallen geen informatie<br />

wordt ontvangen. Er is dus geen sprake van een ‘wondermiddel’. De evaluatie in Nieuwegein wijst er ook<br />

op dat Burgernet een bijdrage levert aan de versterking van het vertrouwen in de overheid (Nieuwegein,<br />

document 2006-031): 25% van de deelnemers heeft meer vertrouwen in de politie, 16% heeft meer<br />

vertrouwen in de gemeente. De <strong>co</strong>nclusie dat Burgernet het vertrouwen verbetert, wordt ook bevestigd in<br />

de landelijke evaluatie van de Stuurgroep Burgernet (2009).<br />

Volgens de site van Burgernet is gemiddeld 10 procent van de burgernetacties succesvol afgesloten. Ook<br />

volgens onderzoekers Kop et.al. heeft een burgernetactie belangrijke positieve neveneffecten. Het versterkt<br />

het vertrouwen van de burger in de gemeente en politie en vergroot het veiligheidsgevoel. Vandaar ook dat<br />

de nazorg bij burgernet acties belangrijk is. De deelnemers worden voor zover mogelijk op de hoogte<br />

gebracht van de resultaten van de actie.<br />

Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten<br />

Burgers kunnen via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken.<br />

Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij<br />

te betrekken zien we in Web <strong>2.0</strong> toepassingen. Web <strong>2.0</strong> ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer<br />

interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Openheid is een basiskenmerk<br />

van Web <strong>2.0</strong> (Bekkers & Meijer 2010; 149): de inbreng van gebruikers wordt getoond, zodat iedereen van<br />

alles op de hoogte is. Het voordeel van openheid is dat dit een stimulans kan zijn voor burgers om effectief<br />

bij te dragen aan het oplossen van misdrijven. Als burgers volledige informatie krijgen van de politie kunnen<br />

zij hier adequaat op reageren. Door samenwerking op internet kan gedeelde informatie en kennis leiden tot<br />

andere c.q. betere inzichten of oplossingen. Er kunnen niet alleen gerichte vragen gesteld worden aan het<br />

publiek, ook kunnen nieuwe zienswijzen in opsporingsonderzoek ontstaan door interactief kennis te<br />

vermeerderen (wisdom of the crowds principe). Opsporing Verzocht, Burgernet en sites als<br />

www.politieonderzoeken.nl zijn voorbeelden van initiatieven waarbij de politie (in samenwerking met anderen)<br />

een netwerk van burgers en ondernemers inschakelt om effectiever te kunnen opsporen. Door een onderzoek<br />

zo volledig mogelijk op het internet te plaatsen en het publiek in te schakelen probeert de recherche tot<br />

nieuwe aanknopingspunten te komen. Op de website www.politieonderzoeken.nl wordt dit bijvoorbeeld<br />

gedaan voor lopende Teams Grootschalige Opsporing (TGO) en onopgeloste moordzaken (Coldcases).<br />

Hier komen onderzoeken aan de orde zoals de volgende.<br />

86 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


De gewelddadige dood van Johannes Bernardus Pott<br />

Zeist - Amalia van Solmslaan - zondag 19 juni 2011<br />

Aan het eind van de middag werd in een huis aan de Amalia van Solmslaan (nr. 19) in Zeist het<br />

levenloze lichaam van de 80-jarige bewoner, de heer Pott aangetroffen.<br />

Op deze site stelt de politie specifieke vragen waarop het onderzoeksteam nog geen antwoord heeft weten<br />

te vinden. Dit kan ook via @durftevragen op Twitter.<br />

Amsterdam-Amstelland lanceerde begin 2011 de site www.depolitiezoek.nl. Brabant-Noord bestrijdt woninginbraken<br />

met behulp van de site www.samentegeninbrekers.nl.<br />

Scenario-denken<br />

Ondanks deze positieve ontwikkelingen is het de vraag hoe de politie het publiek geboeid en betrokken<br />

weet te houden. Volgens een recent uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek door politie Noord- en Oost<br />

Gelderland ligt het antwoord hierop in de mogelijkheden serious internetgames te ontwikkelen voor de<br />

opsporing. De social game die politie Noord- en Oost-Gelderland wil ontwikkelen moet duurzaam zijn en<br />

eenvoudig dupliceerbaar, dus op termijn toepasbaar voor geheel politie Nederland. Essentieel uitgangspunt<br />

bij de ontwikkeling is dat in de game meerdere misdrijven tegelijkertijd verwerkt kunnen worden, zonder een<br />

heel nieuwe spelontwerp te hoeven bouwen. De interactieve bijdrage van de burger in de game moet kunnen<br />

leiden tot nieuwe zienswijzen binnen onderzoeken en tot beantwoording van onderzoeksvragen. De game<br />

is een plek waar de burger gevraagd wordt te reflecteren op aannames of veronderstellingen van de politie<br />

aangaande het misdrijf. Door gebruik te maken van visualisatie en simulatietechnieken biedt de game ook<br />

kansen voor het meedenken in hypothesen en scenario’s. Hiermee wordt het mogelijk de burger als<br />

opsporingsambtenaar mee te laten denken over strategieën in delicten waar men niet specifiek op zoek is<br />

naar een dader, maar naar alternatieve scenario’s zoals bij de aanpak van drugszaken. De burger<br />

transformeert virtueel gezien door deelname aan een dergelijke game van <strong>co</strong>nsument tot producent. Daarmee<br />

is deze ontwikkeling te kenschetsen als een van de meest vergaande vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op dit moment.<br />

4.2.5 (Mee)beslissen<br />

Het initiatief door burgers genomen om de besluitvorming te beïnvloeden in een opsporingsactiviteit komt<br />

het beste tot uitdrukking in het voorbeeld van Maurice de Hond in de Deventer moordzaak.<br />

www.mauricedehond.nl<br />

Vanaf eind 2005 maakt Maurice de Hond zich sterk voor heropening van de ‘Deventer moordzaak’ via zijn<br />

website www.mauricedehond.nl. De Deventer moordzaak is de naam die gegeven wordt aan de rechtszaak<br />

na de moord op de weduwe Wittenberg in 1999 te Deventer. De zaak nam een onverwachte wending toen<br />

het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch alsnog tot een veroordeling kwam wegens moord. In 2006 besloot<br />

het Openbaar Ministerie tot nieuw onderzoek naar het bewijsmateriaal, dat evenwel niet leidde tot andere<br />

<strong>co</strong>nclusies dan die de rechters al eerder hadden getrokken. Het bijzondere aan deze zaak is dat Maurice de<br />

Hond via zijn website oproepen deed aan het publiek mee te denken en mee te werken in deze strafzaak<br />

om tegenbewijs te verzamelen. Zo waren er burgers die zich bezig hielden met het door Justitie naar de bij<br />

de plaats van het misdrijf aangetroffen briefjes en het vergelijkend handschriftonderzoek dat in het kader<br />

van het oriënterend onderzoek is verricht. Volgens het schriftkundigenechtpaar Waiszvisz is de partner van<br />

De Jong de schrijfster van twee briefjes die de politie schijnbaar op een dwaalspoor moesten brengen<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 87


Volgens De Hond is fiscalist Ernest Louwes ten onrechte veroordeeld voor de moord op de weduwe<br />

Jacqueline Wittenberg. Hij startte via zijn website een eigen onderzoek en leverde in januari 2006 zijn<br />

bevindingen in bij het Openbaar Ministerie (OM). Niet Louwes maar de klusjesman van de weduwe, Michaël<br />

de Jong heeft volgens De Hond de moord begaan. In juni 2006 maakte het OM na vier maanden eigen<br />

onderzoek bekend de gegevens aan de kant te schuiven en geen redenen te zien de zaak te heropenen.<br />

Het onderzoeksrapport van het OM werd ondanks aandringen van De Hond niet vrijgegeven. De Jong had<br />

in november 2006 een kort geding aangespannen tegen De Hond. De uitslag was dat De Hond Michaël de<br />

Jong niet meer in het openbaar mocht aanwijzen als de dader van moord. De rechter noemde het<br />

onrechtmatig dat De Hond doorging met beschuldigen. Hij moest de zaak aan OM en rechter laten en kreeg<br />

een voorwaardelijke celstraf van twee maanden, wegens smaad. De Hond is te ver doorgeschoten, aldus<br />

de rechter. ‘De Hond heeft duidelijk grenzen overschreden om aandacht voor zijn acties te genereren’.<br />

Het bij voortduring aanwijzen van De Jong als dader heeft desondanks uiteindelijk tot gevolg gehad dat<br />

Maurice de Hond door de rechter is veroordeeld zijn smaad te staken op straffe van een dwangsom. De<br />

Jong en zijn vriendin hebben tevens een civielrechtelijke zaak lopen tegen De Hond. Hierin veroordeelde de<br />

rechtbank te Amsterdam hem op 25 april 2007 wegens smaad tot het betalen van € 120.000<br />

schadevergoeding. Het hoger beroep in deze zaak is in oktober 2008 behandeld, en in april 2009 gelastte<br />

de rechter De Hond tot een schadevergoeding van € 45.000 aan De Jong en zijn vriendin. Interessant is<br />

dat in dit eigen onderzoek van Maurice de Hond via internet ongevraagd de publieke taak wordt<br />

overgenomen door burgers door zelfstandig onderzoek te doen naar een moordzaak. Dit roept wel weer<br />

nieuwe vragen op. De veranderingen in de verbinding tussen overheid en samenleving naar <strong>co</strong>ntacten met<br />

open, dynamische netwerken kunnen leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties met de vraag hoe<br />

hiermee om te gaan.<br />

4.3 Kansen voor de politie<br />

Met deze voorbeelden uit de praktijk hebben we zicht gegeven op de mogelijkheden van sociale media voor<br />

de politie in zowel beperkte als uitgebreide vorm zodat sprake is van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De nieuwe vormen van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

die door overheden worden ontwikkeld kunnen worden beschouwd als een antwoord op patronen<br />

van fragmentatie en individualisering (Bekkers & Meijer 2010: 166). Traditionele groepen, zoals kerkelijke<br />

groepen, vakbonden en politieke partijen verliezen daardoor aan betekenis. Ontwikkelingen van<br />

individualisering en fragmentatie leiden tot de vraag hoe overheden, in casu de politie, <strong>co</strong>ntact kunnen maken<br />

met (groepen van) burgers. Dat roept nu de vraag op hoe overheden verbinding kunnen leggen met burgers<br />

die zich los hebben gemaakt van traditionele verbanden. In zijn beschouwing over de betekenis van het<br />

internet voor de samenleving spreekt Castells (2001) over networked individualism. Met deze term wil<br />

Castells aangeven dat er weliswaar sprake is van individualisering, maar dat dat dit niet betekent dan<br />

individuen zich niet organiseren. Deze nieuwe organisatievormen hebben een netwerkkarakter. Ze zijn opener<br />

en dynamischer dan de traditionele verbanden. Individuen kunnen eenvoudig in en uit de netwerken stappen<br />

en ze zijn ook verbonden met meerdere netwerken. De vraag die daarmee verbonden is, is welke kansen er<br />

zijn voor de politie hierop in te spelen in het zoeken naar verbinding met burgers.<br />

Opsporing is traditioneel de taak van de politie. De laatste jaren maakt zij daarbij steeds meer gebruik van<br />

de kennis en betrokkenheid van burgers. Burgers participeren graag in politieonderzoeken omdat het<br />

enerzijds voldoening geeft betrokken te mogen zijn bij het oplossen van ernstige misdrijven. Anderzijds<br />

88 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


spelen spanning en sensatie ook een grote rol bij de motivatie om mee te denken (Kop et al. 2011: 361).<br />

Beunders & Muller schrijven in 2005 al dat de politie de media intensiever zou moeten inschakelen bij haar<br />

werk. In een tijd waarin capaciteit bij de politie een schaars goed is en de oplossingspercentages laag zijn<br />

biedt het inzetten van nieuwe media volgens Kop et al. (2011: 350) uitkomst. Op relatief eenvoudige wijze<br />

kan de politie op grote schaal de burger benutten als bron van informatie, kennis en ideeën. Daarnaast<br />

kunnen andere media worden ingezet voor diverse andere doelen, zoals het veroorzaken van ruis en het<br />

uitlokken van reacties in bepaalde kringen. Bollen (2010) merkt op dat de nieuwe media de politie voor<br />

nieuwe uitdagingen plaatsen. Waar vroeger een buurtonderzoek veel informatie kon opleveren, moet de<br />

jongere generaties nu benaderd worden via sociale netwerken zoals Hyves en Facebook. De politie is daarop<br />

nog onvoldoende ingericht. Bollen zegt hierover ‘Het weinige dat de recherche in de nieuwe media aan<br />

onderzoek doet stijgt maar zelden boven het goed bedoelde uit’. Dat tij begint volgens Kop et al. (2011:342)<br />

te keren. Steeds vaker raadplegen rechercheteams sociale mediasites zoals in dit hoofdstuk uit de<br />

praktijkvoorbeelden is gebleken om een beeld te krijgen van slachtoffers, verdachten en hun sociale<br />

omgeving. Burgers mee laten denken in het oplossen van misdrijven is een volgende stap en groeiproces.<br />

Een toepassing daarvoor is Crowdsourcing. De eerste experimenten met crowdsourcing zijn volgens Kop<br />

et al. 2011: 350) bemoedigend. Als het gaat om potentiele kansen voor de politie gaan we hier iets dieper<br />

op in.<br />

4.3.1 Crowdsourcing<br />

Onderzoek Zuiderdiep<br />

Groningen - Rosse buurt<br />

Vastgebonden aan handen en voeten werd hij gevonden in de rosse buurt van Groningen:<br />

Niklaas ‘Ni<strong>co</strong>’ Leeuwe. Vermoord.<br />

Politie Groningen probeert de zaak op een bijzondere manier op te lossen: met scenario’s die iedereen kan<br />

insturen via het crowdsourcing -project ‘Onderzoek Zuiderdiep’. Rondom de plek waar Ni<strong>co</strong> Leeuwe werd<br />

gevonden zijn veel bordelen. politie Groningen denkt daarom niet dat getuigen staan te trappelen om <strong>co</strong>ntact<br />

op te nemen en wil met dit crowdsourcing-project ‘de drempel’ zien te verlagen. Om precies te weten wat<br />

dit betekent gaan we nader in op dit begrip.<br />

Crowdsourcing kan beschouwd worden als een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en is een Engelstalig neologisme,<br />

gebruikt om een recente ontwikkeling aan te duiden, waarin organisaties (overheid, bedrijven, instituten) of<br />

personen gebruik maken van een grote groep niet vooraf gespecificeerde individuen (professionals,<br />

vrijwilligers, geïnteresseerden) voor <strong>co</strong>nsultancy, innovatie, beleidsvorming en onderzoek. Hoewel<br />

crowdsourcing niet noodzakelijk via het internet hoeft te gebeuren, is dit wel de meest gebruikte manier. De<br />

crowdsourcing-filosofie kwam begin 21e eeuw op gang, ten tijde van het web <strong>2.0</strong>, onder meer door het<br />

boek The Wisdom of Crowds van James Surowiecki (2004). De wisdom of crowds wordt vaak gezien als<br />

het fenomeen dat een grote groep gewone burgers in staat is om een betere inschatting of beslissing te<br />

nemen dan een of enkele experts. Het is een ontwikkeling die voortvloeit uit de eerdere ontwikkeling van<br />

user-generated <strong>co</strong>ntent. De term werd het eerst gebruikt door Jeff Howe en ontstond uit een samenvoeging<br />

van de term outsourcing met crowd, het Engelse woord voor menigte. Howe, journalist van beroep<br />

publiceerde het artikel The Rise of Crowdsourcing in het populair wetenschappelijke tijdschrift Wired<br />

Magazine. Crowdsourcing is naar de definitie van Howe het uitbesteden (outsourcen) van bedrijfstaken aan<br />

het publiek (crowd). Irma Borst die in 2010 promoveerde op haar proefschrift Understanding crowdsourcing<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 89


aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam gebruikt de definitie van crowdsourcing zoals Jeff Howe deze<br />

ooit als eerste formuleerde ‘Crowdsourcing is het uitbesteden van bedrijfsactiviteiten aan vrijwilligers die<br />

via het internet daartoe worden opgeroepen’.<br />

Crowdsourcing projecten lijken sterk op opensource-projecten zoals Linux en Mozilla. Het publiek wordt<br />

direct bij de processen van organisaties betrokken. Crowdsourcing gaat uit van organisaties die uiteindelijk<br />

baat hebben bij de verbeteringen, ideeën of het werk van de <strong>co</strong>mmunity. De bijdragen kunnen beloond<br />

worden maar dit hoeft niet per sé met geld te zijn. Microblogging diensten zoals Twitter worden ook als<br />

hulpmiddel gezien voor het oplossen van korte vragen middels crowdsourcing. In Nederland gebruikt men<br />

de hashtag #dtv (durf te vragen) om vragen te stellen aan de Twittergemeenschap. De totstandkoming van<br />

Wikipedia wordt eveneens als een crowdsourcing project gezien. Crowdsourcing kan een effectieve<br />

recherchestrategie zijn, maar dat gaat niet vanzelf. Communicatieadviseur Romkes geeft een aantal<br />

voorwaarden voor succesvolle crowdsourcing-acties, die veel in literatuur over dit onderwerp terugkomen.<br />

Volgens Romkes is crowdsourcing meer dan alleen ideeën genereren. Het is bouwen aan een <strong>co</strong>mmunity.<br />

Vertaald naar de politie zou dit wel eens <strong>co</strong>mmunity policing <strong>2.0</strong> kunnen zijn.<br />

“Zou het kunnen zijn dat hij eens een meisje heeft geholpen die gedwongen werd in de prostitutie en dat<br />

de vrouwenhandelaar wraak heeft genomen? Heb het zelf eens meegemaakt met een Thais meisje dat later<br />

is neergeschoten in Thailand door haar vrouwelijke pooier.”<br />

In de onderhavige casus vraagt politie Groningen burgers om hulp bij het oplossen van dit misdrijf via een<br />

politiewebsite en daagt hen uit een hypothese (veronderstelling) over de toedracht van het misdrijf scenario<br />

in te leveren. Na goedkeuring door rechercheurs plaatst de politie de aangeleverde scenario’s terug op de<br />

site en betrekt ze zoveel mogelijk in hun onderzoek. Daarnaast is de politie gebaat met alle informatie van<br />

burgers die mogelijk van belang kan zijn in dit moordonderzoek. Op basis van dit laatste voorbeeld en het<br />

onderzoek naar de andere voorbeelden die in dit hoofdstuk de revue hebben gepasseerd kan worden<br />

vastgesteld dat de kansen en mogelijkheden voor de politie om sociale media in te zetten legio zijn om het<br />

handelend en oplossend vermogen van de politie te kunnen vergroten. Dat stelt ons de vraag in hoeverre<br />

sociale media strategisch van belang is voor de politie.<br />

4.3.2 Strategisch belang sociale media<br />

Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />

De visie van de Nationale Politie is beschreven in het rapport dat in 2005 door de Raad van<br />

Hoofd<strong>co</strong>mmissarissen werd uitgebracht onder de hoofdtitel ‘Politie in Ontwikkeling’ en ondertitel ‘Visie op<br />

de politiefunctie’. In dit rapport (Welten et al. 2005) kunnen we lezen dat de naam is afgeleid van een<br />

zoektocht van de Nationale Politie naar het ‘eigen beginsel van beweging’ dat een proces is van permanente<br />

interactie tussen de politie en haar omgeving. Een van de nieuwe noties is dat de alerte aanwezigheid van<br />

de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan<br />

leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen van criminaliteit. Deze nodale oriëntatie strategie sluit<br />

goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als een belangrijke partner voor de politie.<br />

Dat biedt mogelijkheden de rol van burgers hier middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> meer bij te betrekken. Bekkers & Meijer<br />

(2010;24) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer<br />

bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde<br />

vraagstukken en ontwikkelingen. Ideologisch kan bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de politiesfeer enerzijds gekeken worden<br />

naar individuele burgers (Alford 2009) en anderzijds het betrekken van gemeenschappen van burgers<br />

(Bovaird 2007), zoals een wijk bij het vergroten van de sociale veiligheid.<br />

90 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bovendien kunnen Web <strong>2.0</strong> toepassingen de legitimiteit van de politie op verschillende manieren versterken.<br />

De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan door de politie worden<br />

gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’. Het is om die reden van belang een goede relatie met burgers te<br />

onderhouden en hen serieus te nemen. Het betrekken van de burger bij opsporingstaken via sociale media<br />

is hiertoe een mogelijkheid. Wanneer de sociale media gebruikt worden om burgers te betrekken bij<br />

opsporingstaken, is er sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (Kop et. al. 2011). Burgers worden dan immers betrokken bij<br />

een uitvoeringstaak van de politie. Verwacht kan worden dat een juiste inzet van sociale media op deze<br />

manier een bijdrage levert aan de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van veiligheid doordat de informatiepositie van de politie wordt<br />

versterkt. Een opsporingsstrategie waarin sociale media ingebed zijn, kan leiden tot een toename in het<br />

aantal ogen, oren en versterking van denkkracht.<br />

4.3.3 Inzetbaarheid sociale media<br />

In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit. Om de criminaliteit aan te pakken<br />

wordt vanuit de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedachte een drietal rollen toegeschreven aan burgers. De benoemde rollen zijn<br />

de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de burger als rechercheur (aanpak High<br />

Impact Crime) de burger als moreel ondernemer (aanpak ondermijning). De huidige mogelijkheden van<br />

sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen, zoals de eerder genoemde praktijkvoorbeelden<br />

ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dit palet aan sociale media kan voor<br />

meerdere opsporingsdoeleinden worden gebruikt, kan met elkaar worden geïntegreerd en elkaar versterken.<br />

Geadviseerd wordt te kiezen voor een select aantal sociale media zodat het voor de burger eenduidig is en<br />

dus overzichtelijker (Van der Vijver 2009). In een studie die door Kop, van der Wal & Snel (2011) is gedaan<br />

naar strategieën in de opsporingspraktijk, waarbij zij zich tevens hebben gericht op sociale media als<br />

<strong>co</strong>mmunicatie- en opsporingsmiddel komen een viertal opsporingsdoeleinden aan de orde.<br />

Opsporingsdoeleinden waar ook onze praktijkvoorbeelden aantonen dat sociale media voor ingezet kunnen<br />

worden zijn:<br />

• Getuigenoproepen bij heterdaad<br />

• Getuigenoproepen buiten heterdaad<br />

• Oproepen voor beeldmateriaal<br />

• Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten<br />

Twitter wordt van alle sociale media op dit moment wellicht het meest omarmd door de politie. Er zijn al<br />

meer dan 400 Twitterac<strong>co</strong>unts in gebruik (Kop et al.) Variërend van ac<strong>co</strong>unts op korpsniveau, twitterende<br />

wijkagenten, overvallen-, woninginbraken- en milieuteams en (plaatsvervangend) korpschefs. Door de<br />

snelheid en het grote bereik is Twitter wellicht het meest geschikt om te gebruiken bij heterdaadsituaties. In<br />

de situaties waarin SMS alert en/of Burgernet ingezet kan worden, kan tegelijkertijd ook een Tweet-alert<br />

worden verzonden en gebeurt dat in sterk toenemende mate door de politie.<br />

4.4 Factoren van sociale media binnen de politie<br />

Het geheel overziend levert de inzet van sociale media in de politiesfeer niet zonder meer succes op. Aan<br />

de hand van literatuuronderzoek en wetenschappelijk georiënteerde onderzoeksverslagen (Van der Vijver et<br />

al. 2009; Veltman 2011; van den Bogaard 2010; Cramer 2011) zijn een aantal kritische kanttekeningen te<br />

plaatsen. In een verkennend onderzoek naar nieuwe digitale verbindingen tussen overheid en burger door<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 91


Bekkers en Meijer (2010) worden een aantal relevante factoren benoemd. Ook in een meer uitgebreide<br />

studie over strategieën in de opsporingspraktijk (Kop et al. 2011; 353), komt de aandacht voor sociale<br />

media als <strong>co</strong>mmunicatiemiddel in de opsporing aan de orde aan de hand waarvan een aantal factoren kunnen<br />

worden afgeleid.<br />

Factoren voor het inzetten van sociale media kunnen aan de hand van het literatuuronderzoek worden<br />

onderscheiden in vijf categorieën, te weten; motiverende, organisatorische, financiële, juridische/bestuurlijke<br />

en criminogene factoren.<br />

Motiverende factoren<br />

Allereerst gaan we in op motiverende factoren. Alford (2009) geeft aan dat burgers mee kunnen werken<br />

aan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> uit overwegingen van persoonlijk belang, maar ook uit sociale of normatieve overwegingen.<br />

Deze motieven en de mogelijkheden die sociale media hiervoor kan bieden werken we hieronder uit.<br />

• Burgers worden vooral gedreven door een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009)<br />

• Burgers zullen meer geneigd zijn om te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen<br />

raakt of dicht bij hen staat (van den Bogaard 2010).<br />

• Sociale media zullen dus zoveel mogelijk wijkgericht ingezet moeten worden en betrekking hebben op<br />

problemen die leven onder de plaatselijke bevolking, zoals bij woninginbraken het geval is (Kop et al.<br />

2011).<br />

• De wijkagent kan hierin als tussenschakel fungeren en burgers op de hoogte houden van initiatieven op<br />

het gebied van burgerparticipatie en van de wijze waarop de samenwerking verloopt (Kop et al. 2011).<br />

• Het soort initiatief dat in gebruik genomen wordt, moet afgestemd zijn op de (online) <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte<br />

van de burger (Kop et al. 2011).<br />

• Door meer feitelijkheden over de wijk en voor onderzoeken beschikbaar te stellen raken burgers meer<br />

betrokken (van den Bogaard 2010).<br />

• Het ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) om onderdeel te kunnen uitmaken van de<br />

opsporing (Bekkers & Meijer 2010; 136).<br />

Criminogene factoren<br />

32<br />

33<br />

Net als een groot deel van de bevolking nemen criminelen ook deel aan sociale netwerken op het internet<br />

(van den Boogerd; 2011). Dit betekent dat zij ook mee kunnen kijken naar de <strong>co</strong>mmunicatie die tussen<br />

burgers en de politie plaatsvindt. Een ander nadeel is dat de politie ook bewust op het verkeerde been kan<br />

worden gezet door kwaadwillenden.<br />

92 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Organisatorische factoren 34<br />

Organisatorisch gezien, kan het feit dat burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de<br />

politie willen <strong>co</strong>mmuniceren voor de politie kostbaar zijn (Kop et. al 2011:360), in termen van:<br />

• Reageren op deze berichten kost veel tijd en capaciteit;<br />

• Veel van deze berichten zijn ‘ruis’: ze bevatten weinig relevante informatie;<br />

• Veel van deze berichten zouden eigenlijk op een andere wijze moeten worden gemeld aan de politie<br />

(Veltman 2011).<br />

Om succes te kunnen hebben met een initiatief lijkt een multi-channel benadering eveneens belangrijk<br />

(Bekkers & Meijer 2010). Handhavers en toezichthouders kunnen er niet van uitgaan dat een internetsite uit<br />

zichzelf aandacht genereert. Belangrijke vraag die hier bij ons rijst is in hoeverre de politie gericht keuzes<br />

dient te maken ten aanzien van de kanaalsturing, gericht op het stimuleren van het gebruik van bepaalde<br />

<strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers.<br />

Kop et al. (2011: 351) wijst er op dat de markt niet overvoerd dient te raken door allerlei sites, alerts en<br />

andere initiatieven. Coördinatie is dus gewenst. Daarnaast moet er voldoende capaciteit in mens en middelen<br />

zijn om iets met de informatiestromen te doen anders drogen ze op. Het inzetten van sociale media vraagt<br />

dus om personele capaciteit, die vaak schaars is en daarmee een afbreukrisi<strong>co</strong> kan vormen.<br />

Financiële en technologische factoren<br />

De kosten gemoeid met sociale media kunnen eveneens een faalfactor vormen (Kop et. al. 2011). De kosten<br />

van sociale media kunnen bij inkrimpende budgetten vroeg of laat een doorslaggevende rol spelen via welk<br />

kanaal te <strong>co</strong>mmuniceren. Dit stelt de vraag in hoeverre kosten zijn te beïnvloeden. Kostenbesparing door<br />

gebruik te maken van Twitter (gratis) lijkt een groot voordeel ten opzichte van de relatief dure SMS- en<br />

gesproken berichten. Een andere manier om de kosten van deze berichten te verlagen is door gebruik te<br />

maken van gratis berichtendiensten zoals Whatsapp. De aangekondigde bezuinigingen voor de komende<br />

jaren, met name in de richting van de politie is een wezenlijke factor om betaalde sociale media diensten te<br />

kunnen blijven faciliteren en vooral uit te breiden.<br />

Juridische en Bestuurlijke factoren<br />

36<br />

35<br />

Verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden voor bijvoorbeeld Burgernetacties kunnen een verschil<br />

maken en een afbreukrisi<strong>co</strong> vormen als het gaat om draagvlak en reikwijdte. Speelt bijvoorbeeld de gemeente<br />

een grotere of een kleinere rol? Deze verschillen in uitgangssituatie maken dat korpsen niet simpelweg<br />

oplossingen van elkaar over kunnen nemen. De verschillende oplossingen hebben verschillende voor- en<br />

nadelen en sluiten verschillend aan bij startsituatie. Korpsen dienen te onderzoeken welke wijze van inzet<br />

van sociale media, zoals Twitter en SMS-alert het beste aansluit bij de lokale (bestuurlijke) situatie.<br />

Het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy is een klassiek<br />

spanningsveld binnen de rechtswetenschap. Publiceren van gegevens van verdachten kan al snel discussie<br />

of vragen oproepen (Bekkers & Meijer 2010:128). Om juridische problemen te voorkomen dienen<br />

proto<strong>co</strong>llen te worden opgesteld. Daarnaast is modereren van sociale media sites een belangrijke factor<br />

om juridische problemen te voorkomen.<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 93


4.5 Leerervaringen<br />

De in dit hoofdstuk benoemde praktijkvoorbeelden laten het nut inzien van het toepassen van sociale media<br />

als opsporings<strong>co</strong>mmunicatiemiddel. Het geheel aan kritische succes- en faalfactoren overziend zijn de<br />

nadelen aan dit middel beperkt en lijkt de toegevoegde waarde groot. Er is meerwaarde in termen van het<br />

bereiken van burgers, het verkrijgen van additionele informatie voor de opsporing en het vergroten van het<br />

vertrouwen van burgers in de politie. Vanuit de literatuurstudie naar de inzet van sociale media binnen de<br />

opsporing (Kop et al. 2011) zijn aanvullend enkele specifieke aandachtspunten te plaatsen binnen de<br />

politiesfeer die het lerend vermogen kunnen vergroten. Dit is vanuit het gedachtegoed van een lerende<br />

organisatie een belangrijk aspect als het gaat om ervaring kunnen opdoen met sociale media in een <strong>co</strong>mplexe<br />

omgeving waar op voorhand niet duidelijk is waar de organisatie met dit onderwerp precies naar toe wil<br />

(Swieringa & Wierdsma 1990).<br />

Onderzoek (Kop et. al. 2011: 361) wijst uit dat vooral <strong>co</strong>ncrete inbraken en vernielingen burgers lijken te<br />

mobiliseren. In Helmond en omstreken heeft het woninginbrakenteam Peelland (naast een eigen Twitter<br />

ac<strong>co</strong>unt) de beschikking over een pagina waar actuele woninginbraken geografisch worden gevisualiseerd.<br />

Bovendien wordt op deze pagina extra informatie weergegeven zoals de modus operandi en aanhoudingen<br />

die hebben plaatsgevonden. Dit laatste is een belangrijk leerpunt om aan burgers terug te koppelen om hun<br />

betrokkenheid te blijven stimuleren en het veiligheidsgevoel van burgers te verhogen.<br />

Dit zal tevens de kans vergroten dat zij de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen. Een<br />

gunstig neveneffect van deze openheid binnen opsporingsonderzoeken is volgens de onderzoekers de<br />

verwachting dat politiemedewerkers hierdoor ook meer betrokken zullen raken.<br />

Een ander belangrijk leerpunt dat vrijwel in alle onderzoeken naar het gebruik van sociale media binnen de<br />

politiesfeer naar voren komt (Bogaard 2010, Kop et al. 2010, Veltman 2011) is het evalueren van en<br />

(structureel) experimenten met sociale media. Op deze wijze kan lering worden getrokken uit opgedane<br />

ervaringen hoe sociale media het beste kan worden ingezet binnen het veiligheidsdomein. Indien de politie<br />

zichzelf als professionele en lerende organisatie wil profileren, zal ook enige landelijke sturing moeten gaan<br />

plaatsvinden met betrekking tot de sociale media (van den Boogerd 2011). Hiermee wordt voorkomen dat<br />

de huidige situatie van gedifferentieerde toepassing van sociale media tussen korpsen in stand blijft en krijgt<br />

de Nationale Politie naar buiten toe één herkenbaar gezicht (huisstijl).<br />

4.6 Conclusies<br />

Op basis van ons exploratieve onderzoek van de verschillende sociale media initiatieven in de politiesfeer<br />

kunnen we nu antwoord geven op de centrale vraag van dit hoofdstuk:<br />

Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />

Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en<br />

mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie<br />

van burgers. Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden vele verschijningsvormen en<br />

94 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.<br />

De sociale media zorgen ervoor dat fysieke afstanden geen enkel obstakel meer vormen, zij zijn makkelijk te<br />

overbruggen. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe kansen om de participatie<br />

van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen te vergroten. Burgers kunnen<br />

via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken. Voorbeelden waarbij de<br />

sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we<br />

voornamelijk in Web <strong>2.0</strong> toepassingen. Web <strong>2.0</strong> ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer<br />

interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Aan de hand van de TNO<br />

eParticipatieladder, gebaseerd op het participatiemodel van Edelenbos (2006), hebben wij verschillende<br />

praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad als het gaat om <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

met burgers. Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in<br />

de meeste vergaande vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in<br />

verschillende vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.<br />

Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;<br />

• Motiverende<br />

• Organisatorische<br />

• Financiële<br />

• Criminogene<br />

• Juridische en bestuurlijke factoren<br />

Zo zullen burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt<br />

of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief afgestemd te zijn op de <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte<br />

van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer<br />

van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie zich voldoende bewust te zijn van<br />

kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien burgers via sociale media, zoals<br />

Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen <strong>co</strong>mmuniceren, lijken een multi-channel<br />

benadering en het modereren van sociale media als factoren belangrijk. Door het gebruik van bepaalde<br />

<strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media toepassingen te <strong>co</strong>ördineren kan<br />

wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden<br />

als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met betaalde vormen van sociale media<br />

bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd, om juridische<br />

problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen<br />

van de privacy, is eveneens een essentiële factor.<br />

Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />

groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />

om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />

volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />

4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 95


De factoren van de hoofdstukken 2 tot en met 4 levert de volgende inventarisatie aan factoren op:<br />

nr D Kritische factor Begrip<br />

1 P Het slachtoffer en buren<br />

2 B Waarschuwen<br />

3 B Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />

4 M Aansturing (leiderschap)<br />

5 P Informatieverwerking<br />

6 B Positionering wijkagent<br />

7 P Opsporingsindicaties<br />

8 B Neveneffecten<br />

9 B Preventie<br />

10 B De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen<br />

en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

11 V Open Klimaat<br />

12 V Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />

13 V De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />

14 V Selectie van stakeholders<br />

15 V Dominante eigen logica<br />

16 V Beheersing van het dynamische proces<br />

17 P Onevenredige verdeling van kosten<br />

18 P Regie op het proces<br />

19 P Tussentijdse bijstellingen in het proces<br />

20 P Procesarchitectuur van digitale interactie<br />

21 V Representativiteit van de participatie en de<br />

participatie paradox<br />

22 M Politieke druk<br />

23 V Digitale kloof<br />

24 P Multi-channeling<br />

25 V Adaptievermogen<br />

26 P Moderatie<br />

27 M Sociale strategie<br />

28 M Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />

29 P Technische factoren<br />

30 P Juridische factoren<br />

31 B Overschatting invloed<br />

32 B Motiverende factoren<br />

33 P Criminogene factoren<br />

34 P Organisatorische factoren<br />

35 P Financiële en technologische factoren<br />

36 P Juridische en Bestuurlijke factoren<br />

37 M Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />

Buurtonderzoek 1.0<br />

Co-<strong>creatie</strong> als<br />

sociale innovatie<br />

Coproductie<br />

Interactieve<br />

beleidsvoering<br />

Sociale media<br />

Co-<strong>creatie</strong><br />

binnen de politie<br />

Leiderschap<br />

Tabel 6: Relevante factoren hoofdstuk 2 tot en met 4 (Referentietabel)<br />

96 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Theoretisch kader<br />

en onderzoeksstrategie


98 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie<br />

5.1. Inleiding<br />

Op basis van de in hoofdstuk 2, 3 en 4 verkregen theoretische inzichten wordt in dit hoofdstuk een<br />

onderzoeksmodel gepresenteerd dat de samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in<br />

beeld brengt. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie worden bepaald. De<br />

volgende deelvraag staat daarbij centraal:<br />

Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van<br />

woninginbraken worden vormgegeven door middel van Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Deze thesis is een ex ante evaluatieonderzoek. In paragraaf 5.2 wordt het doel van ex ante onderzoek nader<br />

toegelicht. Allereerst wordt het theoretisch kader beschreven en beredeneerd en komen we tot een<br />

<strong>co</strong>nceptueel onderzoeksmodel. Vervolgens worden de gekozen onderzoekstechnieken onderbouwd. In<br />

paragraaf 5.3 volgt de uitleg over de onderzoeksstrategie. De operationalisatie van het theoretisch kader<br />

komt tot uitdrukking in het analysekader in paragraaf 5.4. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de <strong>co</strong>nclusies<br />

in paragraaf 5.5.<br />

5.2 Theoretisch kader<br />

5.2.1 Inleiding<br />

In de voorgaande hoofdstukken zijn op basis van literatuuronderzoek een aantal theoretische inzichten over<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media nader verkend. Dit heeft geresulteerd in een systematisch opgebouwd overzicht<br />

van relevante factoren die onder bepaalde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als een kritische<br />

succes- of faalfactor (zie tabel 6). De kennis over de relevante begrippen, de factoren en theorieën zijn van<br />

belang om nader te kunnen onderzoeken hoe deze van invloed zijn op <strong>co</strong>ndities en voorwaarden voor een<br />

vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Om tot beantwoording van de centrale onderzoeksvraag te komen, is bovenal<br />

inzicht in de relatie tussen de verschillende factoren een vereiste.<br />

In hoofdstuk 2 zijn de factoren beschreven voor een effectief buurtonderzoek (1.0), waarin we hebben<br />

ge<strong>co</strong>nstateerd dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren en dat<br />

de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Vanuit<br />

dit oogpunt bezien is het interessant te onderzoeken of, en zo ja hoe, een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zou kunnen<br />

bijdragen aan de inhoudelijke doelen voor het fenomeen woninginbraken, namelijk het vergroten van het<br />

veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing van woninginbrekers, door het vergroten<br />

van het oplossend vermogen en het tegengaan van nieuwe woninginbraken.<br />

Een relevante vraag hierbij is of dit buurtonderzoek <strong>2.0</strong> mogelijk door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> tot stand zou<br />

kunnen komen, zodat er een nieuw beleidsinstrument ontstaat dat niet alleen vanuit de logica van de politie<br />

organisatie tot stand komt.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 99


Het redeneerpatroon om te komen tot een onderzoeksmodel wordt toegelicht aan de hand van een<br />

stapsgewijze uiteenzetting aan de hand van visualisaties, gerelateerd aan de onderzoeksvraag die in dit<br />

hoofdstuk centraal staat. Deze samenhang zal beredeneerd worden in sub paragraaf 5.2.2 en komt<br />

vervolgens tot uitdrukking in het <strong>co</strong>nceptueel model in sub paragraaf 5.2.3.<br />

5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs<br />

Stap 1: Inventarisatie kritische factoren<br />

Allereerst zijn systematisch de gevonden factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht. Door de factoren<br />

per onderzoeksveld te groeperen is een eerste ordening ontstaan.<br />

Vanuit deze inventarisatie zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de<br />

vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model.<br />

De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd<br />

zullen moeten worden om veerkracht te vergroten) is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie<br />

in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de<br />

dimensies. Op alle zeven deelgebieden van het theoretische deel van deze thesis zijn de factoren te clusteren<br />

naar deze vier dimensies. Dit leidt tot de eerste stap in het redeneermodel dat als volgt gevisualiseerd wordt:<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

innovatie<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

<strong>co</strong>productie<br />

interactieve<br />

beleidsvoering<br />

social media<br />

politiesfeer<br />

Moed<br />

Bewustzijn<br />

Proces<br />

Vermogen<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

Illustratie 5: Clustering kritische factoren<br />

Stap 2: Ordening factoren per onderzoeksveld<br />

De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven onderzoeksvelden innovatie, <strong>co</strong>productie, interactieve<br />

beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek, leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer<br />

geïnventariseerd, zoals onderstaande visualisatie laat zien:<br />

100 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

B<br />

M<br />

V<br />

P


Innovatie<br />

Balans tussen<br />

Moed,<br />

Bewustzijn<br />

Vermogen<br />

en Proces<br />

Interactieve<br />

beleidsvoering<br />

Tussentijdse bijstellingen<br />

Representativiteit<br />

Participatie paradox<br />

Procesarchitectuur<br />

Politieke druk<br />

Coproductie<br />

Open klimaat (kwaliteit)<br />

Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />

Selectie stakeholders<br />

Dynamiek besluitvorming<br />

Dominante eigen logica<br />

Beheersing proces<br />

Verdeling kosten<br />

Social Media<br />

Digitale kloof<br />

Infoverwerking<br />

Multi-channeling<br />

Adaptievermogen<br />

Moderatie<br />

Sociale strategie<br />

Overschatting<br />

Hierarchie vs anarchie<br />

Techniek<br />

Juridisch<br />

Politiesfeer<br />

Motivatie<br />

Criminogene factoren<br />

Financieel en<br />

technologisch<br />

Juridisch en bestuurlijk<br />

Buurtonderzoek<br />

Waarschuwen<br />

Preventie<br />

Informatieverwerking<br />

Neveneffecten<br />

Aansturing<br />

Positionering wijkagent<br />

Opsporingsindicaties<br />

Buurtvrijwilligers<br />

Buren<br />

Leiderschap<br />

Balans<br />

Doorslaggevend<br />

Faciliterend leiderschap<br />

Illustratie 6: Groepering factoren per onderzoeksveld<br />

Stap 3: Clustering factoren naar Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />

Om de relevante factoren te kunnen clusteren tot een van de vier dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />

hebben we eerst vier ambities gedefinieerd per dimensie. Vervolgens zijn deze factoren logischerwijs<br />

gekoppeld aan die definities als zijnde bouwstenen om die ambitie te kunnen verwezenlijken. Vanuit deze<br />

opbouw zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies<br />

Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces.<br />

Ambitie van Bewustzijn<br />

Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd: De politieorganisatie is zich bewust van de<br />

veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief landschap. Managers en medewerkers zijn<br />

in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen en zijn bereid <strong>co</strong>ntinue te vernieuwen en te<br />

verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de eigen organisatie. We staan in verbinding met<br />

experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke<br />

discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil leren van niet-professionals en onderkennen de waarde<br />

van wisdom of crowds.<br />

Ambitie op Vermogen<br />

Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd: De politieorganisatie heeft de vrijheid om te<br />

innoveren zolang de politieke en juridische <strong>co</strong>ntext dit toelaat en heeft een duidelijke innovatiestrategie met<br />

lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die strategie te bereiken. We hebben een strategie<br />

voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen. We hebben een innovatie portfolio<br />

dat wij actief beheren. Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem<br />

samenwerking met andere actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs.<br />

Wij verwachten een proactieve houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat<br />

om het omarmen van ideevorming als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.<br />

Ambitie op Proces<br />

Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd: De politieorganisatie beschikt over de benodigde<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 101


<strong>co</strong>mpetenties om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vorm te geven. We hebben een expliciet proces voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

op zijn plaats, en de methoden en het proces zelf wordt ge<strong>co</strong>dificeerd, zodat iedereen in onze organisatie<br />

deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn<br />

om te onderscheiden wanneer onze innovatie-inspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van<br />

leren als ze falen.<br />

Ambities van Moed<br />

Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd: Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en<br />

operationeel niveau belichamen de waarden en vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de<br />

toekomst van onze organisatie. Onze leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden<br />

van hun respectievelijke niveaus.<br />

Op basis van een nadere begripsomschrijving (zie bijlage 1; operationalisering analysekader) van de set<br />

van 37 factoren is een logische ordening aangebracht naar de indeling van de vier dimensies (Moed,<br />

Bewustzijn, Vermogen en Proces) van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model. Vanuit deze exercitie is de volgende<br />

indeling tot stand gekomen. Tussen haakjes staan de nummers die <strong>co</strong>rresponderen met de overeenkomstige<br />

factoren opgesomd in referentietabel 6.<br />

Bewustzijn<br />

• Waarschuwen (2)<br />

• Buurtvrijwilligers (3)<br />

• Positionering wijkagent (6)<br />

• Neveneffecten (8)<br />

• Preventie (9)<br />

• Wisselwerking Moed,<br />

Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />

• Overschatting invloed (31)<br />

• Motiverende factoren (32)<br />

Moed<br />

• Aansturing leiderschap (4)<br />

• Regie op het proces (18)<br />

• Politieke druk (22)<br />

• Sociale strategie (27)<br />

• Spanning tussen anarchie en<br />

(hiërarchie bureaucratie (28)<br />

• Doorslaggevend en<br />

faciliterend leiderschap (37)<br />

Vermogen<br />

• Open klimaat (11)<br />

• Gelijkwaardige<br />

machtsverhoudingen (12)<br />

• Kwaliteit onderlinge<br />

verhoudingen (13)<br />

• Dominante eigen logica (15)<br />

• Beheersing dynamisch proces (16)<br />

• Participatieparadox (21)<br />

• Digitale kloof (23)<br />

• Adaptievermogen (25)<br />

Proces<br />

• Slachtoffer en buren (1)<br />

• Informatieverwerking (5)<br />

• Opsporingsindicaties (7)<br />

• Selectie van stakeholders (14)<br />

• Onevenredige verdeling kosten (17)<br />

• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />

• Procesarchitectuur digitale interactie (20)<br />

• Multi-channeling (24)<br />

• Moderatie (26)<br />

• Technische factoren (29)<br />

• Juridische factoren (30)<br />

• Criminogene factoren (33)<br />

• Organisatorische factoren (34)<br />

• Financiële en technologische factoren (35)<br />

• Juridische en bestuurlijke factoren (36)<br />

Illustratie 7: Factoren geclusterd naar<br />

Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel<br />

Stap 4: Relatie met buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

De factoren die geclusterd zijn naar Bason’s E<strong>co</strong>systeem model zijn vanuit deze theorie beredeneerd van<br />

invloed op de <strong>co</strong>ndities om tot een herontwerp van het buurtonderzoek bij woninginbraken te komen middels<br />

het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Nu de factoren in beeld zijn gebracht is het interessant empirisch te onderzoeken<br />

in welke mate ze al dan niet herkend en erkend worden door verschillende actoren bij het proces van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

binnen de politie en specifiek het buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. De vierde stap om te komen tot het<br />

onderzoeksmodel ziet er als volgt uit:<br />

102 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Moed<br />

Bewustzijn<br />

Proces<br />

Vermogen<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

Illustratie 8: Factoren van invloed op <strong>co</strong>ndities buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

Stap 5: Doel en richting bepalen<br />

In de vijfde stap is vanuit de onderzoeksstrategie een vertaalslag gemaakt naar de doelstellingen waarop<br />

het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om te komen tot een herontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zich op richt en<br />

waar de <strong>co</strong>ndities die daarvoor nodig zijn invloed op hebben. Hierbij zijn twee clusters van doelstellingen te<br />

onderscheiden. Enerzijds is dit gericht op het behalen van inhoudelijke doelen, namelijk het vergroten van<br />

het veiligheidsgevoel door de kloof tussen burger en politie te verkleinen en de kwaliteit van het<br />

opsporingsonderzoek te vergroten. Anderzijds is dit gericht op procesmatige doelen, waaronder het<br />

vergroten en versterken van het wederzijds voordeel en de wederzijdse afhankelijkheid.<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

B<br />

M<br />

V<br />

P<br />

vergroten<br />

veiligheidsgevoel<br />

vergroten<br />

kwaliteit<br />

opsporing<br />

vergroten<br />

wederzijds<br />

voordeel<br />

vergroten<br />

wederzijdse<br />

afhankelijkheid<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

Illustratie 9: Richtinggevende doelstellingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 103


Stap 6: Relatie naar leiderschap<br />

Nadat onderzoeksdoel en richting met dit onderzoeksmodel bepaald zijn, gaat het tot slot om de vraag welke<br />

invloed een herontwerp van het buurtonderzoek <strong>2.0</strong> heeft voor politieleiderschap. Om deze samenhang<br />

inzichtelijk te maken wordt in de zesde en laatste stap daartussen een relatie gelegd.<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

Illustratie 10: Samenhang strategisch leiderschap<br />

en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

5.2.3 Onderzoeksmodel<br />

Aan de hand van het redeneerpatroon in afzonderlijke stappen uiteengezet in de vorige subparagraaf komen<br />

we hieronder visueel tot de weergave van het <strong>co</strong>mplete onderzoeksmodel<br />

B<br />

M<br />

V<br />

P<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

strategisch<br />

politieleiderschap<br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

vergroten<br />

veiligheidsgevoel<br />

vergroten<br />

kwaliteit<br />

opsporing<br />

vergroten<br />

wederzijds<br />

voordeel<br />

vergroten<br />

wederzijdse<br />

afhankelijkheid<br />

politieleiderschap<br />

Illustratie 11: Onderzoeksmodel<br />

104 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Op basis van dit onderzoeksmodel wordt empirisch onderzocht in hoeverre de factoren die vanuit de theorie<br />

zijn geïnventariseerd en geclusterd naar Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel herkenbaar aanwezig zijn en van invloed<br />

zijn op de voorwaarden en <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te komen tot een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Waarbij het tot slot de vraag is wat dat vraagt van politieleiderschap.<br />

5.3 Onderzoeksstrategie<br />

5.3.1 Inleiding<br />

In deze paragraaf staat de strategie voor het empirisch onderzoek centraal. De onderzoeksstrategie is de<br />

overkoepelende opzet of logica van het onderzoek. Binnen een gekozen onderzoeksstrategie kunnen<br />

meerdere methoden van onderzoek worden ingezet (Van Thiel,2010). Idealiter hangt de keuze voor een<br />

strategie af van het onderwerp van onderzoek, de stand van de wetenschap ten aanzien van het onderwerp<br />

en het doel van onderzoek (Van Thiel, 2010: 64). Van Thiel onderscheidt vier dominante onderzoeksstrategieën:<br />

het experiment, de enquête, de casestudy en het onderzoek van bestaand materiaal. Gezien<br />

de centrale onderzoeksvraag, het relatief jonge onderzoek domein van sociale media en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het<br />

feit dat het hier om een ex ante evaluatieonderzoek gaat, ligt de keuze voor één hoofdstrategie niet voor de<br />

hand. Ook het gebruik van statistische technieken om de informatie van een groot aantal respondenten<br />

kwantitatief te analyseren is minder vanzelfsprekend (Van Thiel,2010: 68). In dit onderzoek zal daarom<br />

gebruik worden gemaakt van een <strong>co</strong>mbinatie van methoden, ook wel mixed method design genoemd (Van<br />

Thiel, 2010). Het ontwerp van deze <strong>co</strong>mbinatie van methoden en technieken wordt verduidelijkt in de<br />

navolgende subparagrafen.<br />

5.3.2 Aard van het onderzoek<br />

In de uitvoering van beleid wordt het succes van een beleidsprogramma bepaald. Om een systematisch<br />

oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het beleid, is een proces van evaluatie noodzakelijk (Bekkers<br />

2007). De evaluatie van beleid dient doorgaans twee doelen: evalueren als voorwaarde voor leren om de<br />

kwaliteit van beleid te verbeteren met het oog op de toekomst en het evalueren om verantwoording af te<br />

leggen over de geboekte resultaten. We bespreken in het kort een drietal vormen van evaluatie, te weten ex<br />

post, ex ante en onderhandelende evaluatie.<br />

Ex post<br />

In een ex post evaluatie wordt het beleid onderzocht dat op dat moment in uitvoering is, dan wel uitgevoerd<br />

is. In het eerste geval wordt ook wel gesproken van een tussentijdse evaluatie. De term ex post evaluatie<br />

wordt veelal gebruikt als synoniem voor (beleids)effectevaluatie, omdat het evalueren van beleidseffecten<br />

de meest voorkomende vorm is. Immers, de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten worden<br />

bereikt is de uiteindelijke lakmoesproef van het beleid (Grimmius & Oostdijk 2004).<br />

Ex post evaluatieonderzoek richt zich primair op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Daarbij<br />

wordt ervan uitgegaan dat evaluatieonderzoek kan voortbouwen op informatie die al beschikbaar is over de<br />

mate waarin doelen en voorgenomen beleidsprestaties zijn gerealiseerd (ook wel de mate van doelbereiking<br />

genoemd). Als deze informatie ontbreekt, zal dit aspect ook onderdeel moeten uitmaken van de vraagstelling<br />

van het onderzoek.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 105


Kort samengevat staan bij het ex post evalueren van beleid vier vragen centraal:<br />

1 Is er sprake van doelbereiking?<br />

2 Is het beleid doeltreffend?<br />

3 Is het beleid doelmatig (kosteneffectief)?<br />

4 Is het beleid doelmatig uitgevoerd?<br />

Het is echter niet eenvoudig om de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en de beleidsuitvoering<br />

aan te tonen. De doelmatigheid van de beleidsuitvoering geeft de relatie tussen middelen en prestaties<br />

(output) weer en beoordeelt de mate waarin een dienst doelmatig met de middelen omgaat. De<br />

doelmatigheid van beleid behelst meer dan dat. Hier worden de middelen tegen de effecten afgezet.<br />

Daardoor kan de vraag gesteld worden of de effecten wel opwegen tegen de kosten. Doelmatigheidsgegevens<br />

zijn vaak al beschikbaar door de aanwezigheid van reguliere prestatiegegevens over de kosten<br />

en kwaliteit van prestaties. Evaluatieonderzoek ex post kan dus worden beschouwd als aanvulling op<br />

reguliere prestatiegegevens over de doelmatigheid (handreiking ministerie van Financiën 2003).<br />

Ex post evaluatieonderzoek richt zich dus voornamelijk op de realisatie van de doelstellingen als gevolg van<br />

het gevoerde beleid.<br />

Ex ante<br />

Ex ante betekent vooraf. Het is de tegenligger van ‘ex post’, achteraf. Ex ante onderzoek heeft tot doel de<br />

<strong>co</strong>nsequenties van de planvorming en vormgeving van een ontwerp kritisch te bediscussiëren en te evalueren<br />

en gaat normaliter vooraf aan de invoering van een beleidsinterventie.<br />

In een ex ante evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte<br />

en onvoorziene effecten (Hoogewerf & Herweijer 2003).<br />

De centrale vraag van een ex ante evaluatie is namelijk: welke resultaten zou een beleidsprogramma kunnen<br />

behalen? Een ex ante evaluatie ontrafelt de plannen, legt de veronderstelde (werkzame) mechanismen bloot,<br />

gaat na of de plannen <strong>co</strong>nsistent in elkaar zitten en toetst ze aan voorhanden wetenschappelijke kennis.<br />

Ook worden mogelijke neveneffecten gesignaleerd. Een ex ante evaluatie kan gebruikt worden bij de<br />

beslissing of de plannen het waard zijn om mee door te gaan. Als er belangrijke ‘weeffouten’ in een <strong>co</strong>ncept<br />

zitten, kan besloten worden tot bijstelling of afgelasting (van Oyen-Houben & Leeuw 2010).<br />

Bij ex ante evaluaties bestaan de empirische gegevens niet uit feitelijke <strong>co</strong>ndities en effecten, maar uit te<br />

verwachten <strong>co</strong>ndities en effecten, omdat het over toekomstig uit te voeren beleid gaat. Ten eerste kan gebruik<br />

worden gemaakt van empirisch onderbouwde ervaringen met en resultaten van eerder uitgevoerd beleid. In<br />

feite vormen op deze manier de resultaten van ex post effectiviteitsanalyses van eerder uitgevoerd beleid<br />

de input voor de ex ante effectiviteitsanalyse.<br />

Ten tweede kunnen, vóór daadwerkelijke invoering van nieuw beleid, verschillende beleidsalternatieven<br />

experimenteel ingezet worden. Door experimenten uit te voeren worden op kleine, ge<strong>co</strong>ntroleerde schaal<br />

empirische gegevens verzameld, voor gebruik in de ex ante evaluatie. Ook met gebruik van empirische<br />

gegevens uit het verleden, zoals hierboven beschreven, blijven ex ante evaluaties betrekking hebben op een<br />

toekomstige situatie. Belangrijk is dus dat de gehanteerde gegevens een betrouwbare en bruikbare<br />

inschatting zijn voor resultaten in de toekomst. Hoogerwerf (1984) benadrukt dat de wetenschappelijke<br />

literatuur over beleidsevaluaties aannemelijk heeft gemaakt dat het falen van veel beleid (lees: het niet<br />

bereiken van de beleidsdoeleinden) gedeeltelijk valt te verklaren uit het feit dat het beleid nogal eens op<br />

onjuiste veronderstellingen is gebaseerd. Dat kan ertoe bijdragen dat de doeleinden van het beleid met de<br />

gekozen instrumenten niet worden bereikt of dat onnodig hoge kosten worden gemaakt (Hoogerwerf<br />

1984:493). Door vooraf (ex-ante) de causale relaties van de beleidsalternatieven in kaart te brengen en af<br />

te wegen zal de slagingskans van het beleid toenemen.<br />

106 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Vierde generatie evaluatieonderzoek<br />

Evaluatieonderzoek tracht van oudsher op systematische wijze, de verwachte kosten en effecten van<br />

alternatieven met elkaar te vergelijken, teneinde tot een gefundeerde keuze voor één van de alternatieven te<br />

komen. Guba en Lin<strong>co</strong>ln (1989) onderscheiden in dit verband drie generaties in de historische ontwikkeling<br />

van het evaluatieonderzoek, te weten ‘meten’ (1e generatie), ‘beschrijven’ (2e generatie) en ‘beoordelen’<br />

(3e generatie). Meten was vooral gericht op het technische proces van data vergelijking. De 2e generatie<br />

‘beschrijven’ richtte zich naast de cijfermatige onderbouwing ook op de patronen en de zwakte en sterkte<br />

van bepaalde omstandigheden en zocht naar verbanden tussen omstandigheden en resultaten. In de jaren<br />

zestig werd het belangrijker gevonden om niet alleen naar de interne standaarden te kijken, maar derde<br />

partijen er meer bij te betrekken en werd de onderzoeker meer beoordelaar. Als voorbeeld noemen de<br />

schrijvers voorbeelden uit de onderwijsevaluaties door de jaren heen om die evolutie te duiden. Het meten<br />

van de prestaties van leerlingen uitgedrukt in rapportcijfers (1e generatie), vervolgens het in verband brengen<br />

van die prestaties met interne factoren zoals de manier van lesgeven (2e generatie), naar het vragen van<br />

meningen van andere partijen zoals de ouders en de leraren van de vervolgopleidingen (3e generatie).<br />

Volgens Guba en Lin<strong>co</strong>ln hebben deze drie generaties hun beste tijd gehad, omdat er <strong>co</strong>nsensus wordt<br />

verondersteld terwijl dat in een plurale samenleving vaak niet het geval is en daardoor ontstaat een eenzijdig<br />

vertekend beeld.<br />

Belanghebbenden worden slechts benaderd als informatieverstrekkers en er vindt vaak geen gesprek plaats<br />

met de belanghebbenden. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit en acceptatie van bevindingen is het echter<br />

onverstandig om voorbij te gaan aan de (ervarings)deskundigheid van belanghebbenden (Abma 1996). Op<br />

basis van deze kritiek komen de auteurs met een vierde generatie van evaluatieonderzoek: ‘onderhandelen’:<br />

een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wier belangen worden geraakt door de evaluatie.<br />

Dit proces kan uitmonden in <strong>co</strong>nsensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds<br />

begrip zijn toegenomen (Guba & Lin<strong>co</strong>ln 1989; Abma 1996). Het dialogische proces dat de auteurs voor<br />

ogen staat kan alleen functioneren als de bereidheid tot deelname, veranderen en het delen van macht<br />

aanwezig zijn bij alle actoren zodat evalueren een responsief proces wordt.<br />

De erkenning dat we leven in een onderhandelings- en netwerksamenleving waarin actoren wederzijds<br />

afhankelijk zijn en macht diffuus verspreid is, heeft geleid tot experimenten met interactieve<br />

beleidsvormingsprocessen. De rol van de overheid verschuift van centrale actor die stuurt op inhoud naar<br />

die van proces facilitator. Vierde-generatie-evaluaties geven betrokkenen ook een stem in de evaluatie en<br />

sluiten daarmee goed aan bij deze ontwikkelingen, omdat belanghebbenden niet alleen een stem krijgen in<br />

de beleidsvorming maar ook in de evaluatie daarvan.<br />

Samenvattend kunnen we stellen dat ex ante onderzoek toekomstgericht is, waarbij de te verwachten<br />

effecten van beleidsvoornemens inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld. Op basis van deze evaluatie<br />

kan het op te stellen of te actualiseren beleid aangepast worden, waardoor de kwaliteit verbetert.<br />

De <strong>co</strong>nclusies van een ex ante evaluatie zijn geen rocket-science en moeten soms omkleed worden met<br />

reserves. De interventie is immers nog niet toegepast en de toets vindt alleen plaats op basis van een<br />

voornemen. Maar met een goede beleidsevaluatie vooraf kunnen tijd en menskracht bespaard worden en<br />

kan er een reële inschatting gemaakt worden over de te verwachten factoren en voorwaardelijke <strong>co</strong>ndities.<br />

Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot één uitkomst en <strong>co</strong>nsensus. Op de technische aspecten<br />

van deze responsieve manier van evalueren komen we in de volgende paragraaf terug.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 107


5.3.3 Methode van onderzoek<br />

In deze thesis bestaat de methode van onderzoek uit een casestudy. Een casestudy is een onderzoek waarbij<br />

de onderzoeker probeert om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in een of enkele tijdruimtelijke<br />

begrensde objecten of processen (Verschuren en Doorewaard, 2007). In het geval van dit onderzoek is een<br />

casestudy geschikt omdat het een gedetailleerd inzicht kan geven in de huidige participatie-initiatieven in<br />

een wijk, de mate waarin het buurtonderzoek 1.0 wordt vormgegeven en ervaren en hoe zowel politieleiders,<br />

street level <strong>co</strong>ps en burgers factoren van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> beoordelen.<br />

In deze casestudy wordt een kwalitatieve analyse toegepast, omdat er gezocht wordt naar motieven,<br />

werkwijzen en ervaringen met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, maar ook om de haalbaarheid van een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces te<br />

toetsen bij bewoners van een wijk en de daar werkende politiemedewerkers en hun leidinggevenden.<br />

De casestudy heeft als doel om de theoretische inzichten over de inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te toetsen aan de<br />

praktijk. Het nadeel van de onderzoeksmethode casestudy is de geringe generaliseerbaarheid van de<br />

uitkomsten. In het geval van dit onderzoek bestaat er een redelijke kans dat de resultaten uit deze casestudy<br />

niet zonder meer geldig zijn voor alle casussen. Naarmate men minder gevallen bestudeert, is het moeilijker<br />

om de bevindingen van toepassing te verklaren op gelijke gevallen (Verschuren en Doorewaard, 2007). De<br />

casus wordt immers in de eigen <strong>co</strong>ntext onderzocht. Daarbij moet opgemerkt worden dat generalisatie ook<br />

niet het doel van de casestudy is. Dit onderzoek heeft een exploratief karakter, vanwege het feit dat er tot<br />

op heden nog weinig onderzoek verricht is op dit gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>.<br />

Casestudy Hotspotwijk ‘Buytenwegh’ in Zoetermeer<br />

De selectie van de casus voor deze thesis is door een strategische steekproeftrekking (in tegenstelling tot<br />

een aselecte steekproef) tot stand gekomen. Bij een strategische steekproeftrekking is niet het toeval, maar<br />

de doelstelling leidraad bij het vaststellen van de casus. Het doel van het strategisch selecteren van cases<br />

is dat niet halverwege de dataverzameling blijkt dat de case geen antwoord kan geven op de<br />

onderzoeksvragen (Yin 2003). Naar aanleiding van de theoretische verkenning zijn we bewust op zoek<br />

gegaan naar een wijk waarbij er zoveel mogelijk factoren aanwezig zijn die het mogelijk maakt een ex ante<br />

onderzoek uit te kunnen voeren, waarbij naast de te verwachten effecten, ook veel aandacht voor<br />

onverwachte en onvoorziene effecten is. We maken hierbij bewust de strategische keuze om niet op zoek<br />

te gaan naar draagvlak voor een specifieke vooraf ge<strong>co</strong>nstrueerd <strong>co</strong>ncept voor Buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, maar<br />

juist op zoek te gaan naar de voorwaarden voor de verrijking van het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />

Daardoor is het meer van belang om een wijk te kiezen met een variëteit aan stakeholders waarvan onbekend<br />

is wat de participatiegraad is, maar waar er wel sprake is van de noodzaak voor de inhoudelijke doelen<br />

(vergroten van veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing) en de procesmatige<br />

doelen (vergroten van wederzijds voordeel en wederzijdse afhankelijkheid) vanwege de hoge <strong>co</strong>ncentratie<br />

van woninginbraken.<br />

Op basis van deze strategische steekproeftrekking is gekozen voor de stad Zoetermeer en in het bijzonder<br />

de wijk Buytenwegh.<br />

Gemeente Zoetermeer<br />

Binnen Haaglanden is de gemeente Zoetermeer een representatief lokaal verzorgingsgebied, waarin zowel<br />

stedelijke problematiek als die van de buitengebieden samenkomen. Zoetermeer telt 122.370 inwoners<br />

(Onderzoek & Statistiek; Gemeente Zoetermeer 2012). Ook gelet op de sociale bevolkingsgroep<br />

samenstelling is Zoetermeer een omgevingsgebied, waarin zowel in multicultureel opzicht als in<br />

leeftijdsopbouw en sociale structuur alle zinvol te onderscheiden categorieën, zoals jong en oud, laag en<br />

108 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


hoog opgeleid, uitkeringsgerechtigd versus modaal en bovenmodaal voorkomen. Zo bestaat de bevolking<br />

uit 24% jongeren (0-19jr), 62% volwassenen (20-64jr) en 14% ouderen (65 plussers). Er zijn 3.957<br />

werklozen.<br />

De gemeente Zoetermeer wil bovendien voorop lopen op ICT-gebied. De plannen van de gemeente met<br />

ICT zijn vastgelegd in het programma Zoetermeer ICT-stad. Dit <strong>co</strong>ncentreert zich op ICT-projecten op het<br />

gebied van zorg, onderwijs, bedrijfsleven, samenleving en infrastructuur. Dit uit zich in het mogelijk maken<br />

van een betaalbare, snelle digitale infrastructuur voor het Zoetermeerse bedrijfsleven, scholen en<br />

zorginstellingen, maar bijvoorbeeld ook in projecten op het gebied van onderwijs, zoals de Academie voor<br />

ICT & Media, ICT projecten op scholen en ICT-toepassingen binnen de zorg. Zoetermeer was ook de eerste<br />

gemeente met een se<strong>co</strong>nd life website voor haar inwoners.<br />

Hotspotwijk Buytenwegh<br />

In de laatste maanden van 2010 en de eerste maanden van 2011 steeg het aantal inbraken in Zoetermeer<br />

zeer fors. Vooral de wijken Seghwaert en Buytenwegh waren het doelwit van woninginbrekers. De<br />

infrastructuur van deze wijken is zodanig, dat inbrekers redelijk onzichtbaar hun gang kunnen gaan en dat<br />

maakt deze wijken kwetsbaar voor inbraken. Daarbij blijft de kwaliteit van hang- en sluitwerk achter bij andere<br />

wijken (Project bestrijden diefstal/inbraak uit woningen Gemeente Zoetermeer 2011-2012). Om die reden<br />

is bureau Zoetermeer afgelopen jaar actief aan de slag gegaan om het aantal woninginbraken in<br />

hotspotwijken, zoals Buytenwegh terug te dringen.<br />

De selectie van de wijk Buytenwegh is tot stand gekomen op basis van kwantitatieve Basisvoorziening<br />

Handhavingssysteem (BVH) gegevens afkomstig van de afdeling Analyse en Research van politie<br />

Haaglanden. Buytenwegh bestaat uit 9.883 inwoners (O&S Gemeente Zoetermeer peiljaar 2011). De<br />

gemiddelde leeftijd in deze wijk is 39 jaar gelijk aan die van heel Zoetermeer. 21% is van niet-Westerse<br />

afkomst (allochtoon). In totaal zijn er 4.559 woningen, waaronder 37% koophuizen en 63% huurwoningen.<br />

De gemiddelde WOZ-waarde bedraagt 180.629 Euro. Met betrekking tot het opleidingsniveau (hoogst<br />

voltooide opleiding 18 jaar en ouder) is dit evenredig verdeeld en nagenoeg en gelijk aan het gemiddelde<br />

van Zoetermeer, met laag 32%, Midden 33% en hoog 32%. Het aantal werkzoekenden bedraagt 4%. Ten<br />

aanzien van het huishoudinkomen is er wel een significant verschil met het gemiddelde van Zoetermeer. Het<br />

gemiddelde netto inkomen per maand ligt met 47% aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van Zoetermeer<br />

(37%).<br />

Politieproces<br />

Daarnaast is de keuze voor deze wijk tot stand gekomen op basis van intern verkregen informatie van de<br />

portefeuillehouder woninginbraken van politie Haaglanden om tot een verbeteraanpak van het<br />

buurtonderzoek in hotspotwijken te komen. Ondanks de korpsprioriteit op woninginbraken kent het<br />

korpsbeleid in de uitvoering kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen. Verantwoordelijkheden en werkwijzen<br />

zijn niet vastgelegd, waardoor er onvoldoende richting wordt gegeven en er diversiteit is in de uitvoering.<br />

Capacitaire problemen worden eveneens genoemd om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren.<br />

Genoemde beperkingen zorgen er mogelijk voor dat er kansen blijven liggen om het oplossingspercentage<br />

te verhogen (meer daders pakken en meer zaken oplossen). Een casestudy van dit gebied kan naar<br />

verwachting een aantal belangrijke knelpunten blootleggen om vervolgens het proces van woninginbraken<br />

middels een vernieuwd ontwerp van het buurtonderzoek te kunnen verbeteren.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 109


Politie aanpak<br />

Als korps richt politie Haaglanden zich op delicten die een grote impact hebben op mensen: woninginbraak<br />

en diefstal uit woning zijn sinds 2010 door de korpsleiding als korpsprioriteit benoemd. Het betreft<br />

zogenaamde high impact delicten. Deze vormen van criminaliteit hebben een grote negatieve invloed op de<br />

eigen veiligheidsbeleving van het slachtoffer en zorgen ook voor onveiligheidgevoelens in de betreffende<br />

buurten.<br />

De samenwerking voor de uitvoering wordt gezocht met partners in de wijken zoals het wijkmanagementteam,<br />

woning<strong>co</strong>rporaties, team handhaving en wijkstewards. Het goed uitvoeren van een buurtonderzoek is<br />

een van de speerpunten en een belangrijk instrument om vanuit de omgeving opsporingsindicaties te<br />

vergaren. Daarnaast biedt buurtonderzoek in de visie van politie Haaglanden de mogelijkheid om inwonenden<br />

te informeren dat er is ingebroken, hen te alerteren en te motiveren een bijdrage te leveren aan<br />

heterdaadkracht en tips te geven om meer inbraken in de buurt (besmettelijkheid) te voorkomen. Dit vereist<br />

een goede interactie tussen burgers en politie. De vraag is of dat in voldoende mate in de praktijk gebeurt.<br />

Gelet op het belang dat de bureauleiding van Zoetermeer hecht aan een nadere analyse om tot een<br />

verbeterd <strong>co</strong>ncept van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen, passend binnen deze tijdgeest wordt alle<br />

medewerking verleend. Met dit onderzoek binnen de hotspotwijk ‘Buytenwegh’ is dan ook een lokaal<br />

strategisch veiligheidsbelang gemoeid.<br />

5.3.4 Technieken van onderzoek<br />

Het theoretisch kader en gepresenteerde onderzoeksmodel lenen zich dus voor een mix van onderzoeksmethoden.<br />

Er is getracht om voor de factoren en veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel passende<br />

methoden te selecteren. In deze subparagraaf worden de methoden achtereenvolgens geïntroduceerd en<br />

toegelicht. De voor- en nadelen van de verschillende technieken worden ook benoemd.<br />

Interviews<br />

De eerste techniek die gebruikt zal worden is het interview. De intern stakeholders die worden geïnterviewd<br />

zijn 6 functionarissen van het korps Haaglanden op drie niveaus (tactisch, strategisch en operationeel) met<br />

expertise op het gebied van handhaving, opsporing, <strong>co</strong>mmunicatie en intelligence. Daarnaast worden er zes<br />

streetlevel <strong>co</strong>ps geïnterviewd die werkzaam zijn in Zoetermeer. De dertien externe stakeholders die worden<br />

geïnterviewd in Zoetermeer zijn slachtoffers van woninginbraken, wijkbewoners, buurtvrijwilligers en<br />

gemeentelijke bestuurders. Deze selectie van doelgroepen is tot stand gekomen op basis van literatuuronderzoek<br />

waarbij deze actoren als belanghebbende partij relevant zijn te noemen.<br />

De interviews zullen een semigestructureerd karakter hebben, waarbij de interviewer het gesprek zal leiden<br />

met behulp van een interviewhandleiding. In deze handleiding zullen de onderwerpen worden opgenomen<br />

waarover vragen gesteld worden en mogelijk een aantal voorgeformuleerde vragen staan (Van Thiel, 2010:<br />

109). Aan de hand van het analysekader zal een zogenaamde topiclijst worden samengesteld. De factoren<br />

uit de theorie zullen betrokken worden in het gesprek. De veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel<br />

worden hierdoor met behulp van deze methode in samenhang beschouwd.<br />

Een groot voordeel van deze methode is de flexibele manier om informatie te verzamelen. Zo kunnen er<br />

tijdens het gesprek aanvullende (verdiepings)vragen worden gesteld om een gegeven antwoord beter te<br />

begrijpen. Een belangrijk nadeel is gelegen in de <strong>co</strong>mplexiteit. Een goed interview vereist de nodige<br />

vaardigheden en gesprekstechnieken van de interviewer. Daarnaast kost een interview veel tijd. Dit geldt<br />

ook voor de analyse van de antwoorden (Van Thiel 2010: 108).<br />

110 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Focusgroepen<br />

Als tweede techniek is gekozen voor het gebruik van twee focusgroep sessies. Dit is feitelijk een interview<br />

met meerdere respondenten tegelijkertijd. Een focusgroep heeft het karakter van een open discussie over<br />

een re-design van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> onder leiding van een gespreksmoderator (Van Thiel, 2010). De<br />

focusgroep zal samengesteld worden uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level<br />

<strong>co</strong>ps, burgers en experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. Aan de hand van de resultaten uit<br />

de interviews zal er een eerste <strong>co</strong>ncept worden gepresenteerd van hoe een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zou kunnen<br />

worden vormgegeven. Dit <strong>co</strong>ncept wordt gepresenteerd aan de leden van de focusgroep. De verbanden<br />

uitgedrukt in het onderzoeksmodel worden bediscussieerd en de uitkomsten van de andere<br />

onderzoeksmethode geanalyseerd.<br />

Een belangrijk voor- of nadeel van deze techniek is dat de uitkomsten van de discussie beïnvloed worden<br />

door de groepsdynamica. Dit kan zowel een positief (<strong>co</strong>ntextualiserend) als negatief (verstorend) effect<br />

hebben en daarmee dus ongewenst invloed uitoefenen op de onderzoeksuitkomst (Van Thiel, 2010: 112).<br />

Daarom is besloten om met gemengde groepen te werken. In dit onderzoek wordt naast het literatuuronderzoek<br />

en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van<br />

focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is een speciale techniek<br />

(van Thiel 2010: 112) waarbij op gestructureerde wijze sprake is van een open discussie over een specifiek<br />

onderwerp met respondenten, onder leiding van een gespreksmoderator, meestal de onderzoeker zelf (Flick<br />

2002: 120; Robson 2002: 284).<br />

Respondenten<br />

In ons onderzoek hebben wij de keuze gemaakt om een viertal soorten respondenten in focusgroep sessies<br />

te laten deelnemen. Het gaat hierbij om:<br />

1 Experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />

2 Politieleidinggevenden en streetlevel <strong>co</strong>ps<br />

3 Ketenpartners<br />

4 Burgers en slachtoffers van woninginbraken<br />

De keuze van deze vier verschillende groepen respondenten is gebaseerd op de aard van het onderwerp<br />

woninginbraken en het doen van buurtonderzoek, waarbij de politie enerzijds een afhankelijkheidsrelatie kent<br />

met burgers en anderzijds met ketenpartners. Bij de ontwikkeling van een vernieuwd <strong>co</strong>ncept op basis van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het verkennen van innovatieve mogelijkheden middels sociale media is de politie mede<br />

afhankelijk van kennis en expertise van externe deskundigen.<br />

De keuze van respondenten ‘sec’ is gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale<br />

<strong>co</strong>ntactnetwerken waaronder stakeholders van politie Brabant Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente<br />

Den Haag, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.<br />

Responsiviteit<br />

De kracht van deze focusgroep sessies is gelegen in het erkennen van verscheidenheid en actieve<br />

betekenisgeving en inbreng van diverse groepen belanghebbenden en vraagt om een responsieve<br />

benadering. Immers, aan de hand van de erkende factoren wordt bij de focusgroep geëvalueerd of en in<br />

welke mate een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> bijdraagt aan de procesmatige en inhoudelijke doelen<br />

uit het onderzoek analyse model.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 111


De focusgroep krijgt hierdoor de status van responsive evaluation en is een 4e generatie evaluatiemethode,<br />

waarbij er geen definitief ontwerp vastgesteld hoeft te worden.<br />

Een responsieve benadering van het evalueren van beleid gaat zoals in de vorige paragraaf beschreven uit<br />

van beleid als een <strong>co</strong>mplex fenomeen dat uiteenlopende, en soms <strong>co</strong>nflicterende, betekenissen heeft voor<br />

belanghebbenden. Verschillen vormen hier het uitgangspunt. Welke issues de belanghebbenden raken,<br />

wordt pas meestal gaandeweg het onderzoek meer duidelijk en is niet op voorhand te voorspellen. Het gaat<br />

om het idee dat iedereen moet worden gehoord en hun werkelijkheid moet dienen als basis van een<br />

onderhandelingsproces met diegenen die betrokken zijn bij een bepaald beleid. Belanghebbenden worden<br />

actief als partners betrokken bij de opzet van het herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />

Selectie<br />

Er zullen twee focusgroep sessies op een dag worden gehouden, waarbij iedere focusgroep bestaat uit<br />

een evenredig aantal politieleiders, politie uitvoerders, burgers op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale<br />

media. De groep wordt voor 50% samengesteld uit mensen die eerder zijn geïnterviewd, aangevuld met<br />

mensen in vergelijkbare functie of omstandigheid die we niet hebben geïnterviewd en met wie we niet eerder<br />

over het onderwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> hebben gesproken. Vandaar dat ook leidinggevenden<br />

en medewerkers uit Brabant Zuid-Oost zijn uitgenodigd, evenals burgers uit dit verzorgingsgebied.<br />

Daarnaast wordt iedere focusgroep aangevuld met tenminste twee experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong>. Hiermee wordt er enerzijds door een gedeelte van de focusgroep onbevooroordeeld gekeken naar de<br />

factoren van buurtonderzoek en sociale media en krijgen we ook inzicht in de mogelijke <strong>co</strong>nsequenties voor<br />

een herontwerp in een meer rurale omgeving dan Zoetermeer en in een kleiner korps. Zo willen we bias en<br />

groupthink trachten te voorkomen.<br />

Moderatie<br />

De focusgroepen zullen geleid worden door een externe moderator. Bij responsieve evaluatie is de evaluator<br />

een procesmanager in plaats van een expert die demonstreert. Bij responsieve evaluatie moet de moderator<br />

beschikken over deskundigheid op verschillende gebieden zoals interpersoonlijke en onderhandelingsvaardigheden<br />

en is het van belang dat hij <strong>creatie</strong>f <strong>co</strong>nflicten kan hanteren. Daarnaast moet hij bekwaam zijn<br />

met kwalitatieve onderzoeksmethoden en beschikken over een groot inlevingsvermogen. De rol van de<br />

onderzoeker is dus niet die van een expert of rechter, maar die van een facilitator, bemiddelaar,<br />

veranderkundige en tolk. Het verlaten van de afstandelijke waarnemersrol mag echter niet worden verward<br />

met een onkritische houding; de evaluator neemt uitspraken van respondenten niet aan voor feiten, maar<br />

beschouwt ze als <strong>co</strong>nstructies en stelt kritische vragen om achterliggende waarden te traceren (Abma,<br />

1997). Een beperking van responsief evalueren is dat evaluatoren minder grip hebben op het verloop van<br />

het onderzoek; in vergelijking met een vooraf opgestelde design is er een stuk minder <strong>co</strong>ntrole. Uitkomsten<br />

zijn vooraf niet voorspelbaar.<br />

5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid<br />

Betrouwbaarheid en geldigheid zijn belangrijke criteria voor wetenschappelijk onderzoek en essentieel om<br />

steekhoudende <strong>co</strong>nclusies te kunnen verbinden aan het onderzoek (Van Thiel, 2010: 57).<br />

Betrouwbaarheid<br />

De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de elementen nauwkeurigheid en <strong>co</strong>nsistentie.<br />

Het element nauwkeurigheid stelt bovenal eisen aan de meetinstrumenten die ingezet worden. In dit<br />

onderzoek zal bij de samenstelling van de vragenlijst rekening moeten worden gehouden met dit element.<br />

112 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


De keuze voor semi-gestructureerd interviews (met half-open vragen), betekent dat er geen standaardwaarden<br />

te definiëren zijn (Van Thiel, 2010).<br />

Betrouwbaarheid wil ook zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk mogen<br />

zijn. Die toevalligheden kunnen bepaald worden door de situatie, de interviewer, de observator, de lijst of in<br />

de geïnterviewde zelf. Om factoren waarop weinig invloed op uit te oefenen is, zoals de gemoedstoestand<br />

van de geïnterviewden, te ondervangen zijn de semigestructureerde interviews afgenomen in rustige<br />

afgesloten ruimtes waarbij alleen de geïnterviewde(n) aanwezig waren. De interviews zijn opgenomen en in<br />

transcript uitgewerkt en ter goedkeuring voorgelegd aan de respondenten. De interviewer heeft zich bij alle<br />

interviews zoveel mogelijk hetzelfde opgesteld (rustig, open houding) en de stappen op gelijke wijze<br />

doorlopen. Als eerste is steeds een korte inleiding gegeven en de bedoeling van het interview uitgelegd.<br />

Daarna zijn de vragen doorlopen en tot slot werd het interview afgesloten met een korte samenvatting en<br />

het bedanken van de geïnterviewde(n). Daar waar mogelijk zijn dezelfde vragen gesteld om de homogeniteit<br />

te vergroten. Op deze manier is gepoogd een zo’n <strong>co</strong>ntroleerbaar mogelijke situatie te creëren. Dit onderzoek<br />

is volgens logische stappen opgebouwd en die stappen zijn te <strong>co</strong>ntroleren en reproduceerbaar.<br />

Geldigheid<br />

De geldigheid of validiteit van onderzoek behelst een tweetal hoofdvormen: interne en externe validiteit.<br />

Interne validiteit betreft de geldigheid van het daadwerkelijke onderzoek. De keuze om meerdere methoden<br />

en technieken van onderzoek te gebruiken komt de interne validiteit van dit onderzoek ten goede. De<br />

verschillende methoden maken het mogelijk de uitkomsten te vergelijken en met elkaar te <strong>co</strong>nfronteren. Dit<br />

gebruik van meerdere methoden wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Deze <strong>co</strong>mbinatie van meerdere<br />

technieken en verschillende bronnen voorkomt eenzijdigheid en maakt tevens de kans op bias kleiner (Van<br />

Thiel, 2010: 61).<br />

Een tekortkoming wat betreft de interne validiteit zou het fenomeen sociaal wenselijke antwoorden kunnen<br />

zijn. Om de kans hierop te verkleinen is per casus niet alleen de leidinggevende geïnterviewd, maar ook de<br />

street level <strong>co</strong>p. Dit heeft grotendeels als doel om informatie van het eerste interview van strategisch en<br />

tactisch leidinggevenden (over beleid, proces, visie, leiderschap en strategie) in zekere mate te toetsen op<br />

werking in de praktijk. In de casestudy is verder getracht om objectiviteit te behouden door structuur aan te<br />

brengen in de analyse.<br />

De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De s<strong>co</strong>pe van actoren binnen één<br />

politiegebied beperkt de mate waarin op basis van het onderzoek algemeen geldende uitspraken over de<br />

probleemstelling gedaan kunnen worden. De <strong>co</strong>mbinatie of mix van methoden en de samenstelling van de<br />

focusgroep (die in dit geval ook bestaat uit leden van een andere politieregio) verstevigt echter de<br />

mogelijkheid van analytische generaliseerbaarheid (Van Thiel, 2010; Bekkers e.a., 2009).<br />

In dit empirisch onderzoek maken we gebruik van een casestudy. We realiseren ons terdege dat op basis<br />

van één enkel geval geen <strong>co</strong>nclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot de geldigheid van de<br />

theorie in andere situaties, ofwel statistische generalisatie is in geval van dit empirisch onderzoek niet<br />

mogelijk. De casestudy die deel uit maakt van dit empirisch onderzoek is dan ook bedoeld als illustratie van<br />

de theorie. Hoogstens kunnen op basis van de empirische resultaten uitspraken gedaan worden met<br />

betrekking tot de theorie. Er is dan sprake van analytische generalisatie (Yin 2003).<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 113


5.4 Werkwijze<br />

Aan de hand van het theoretisch kader en met behulp van het <strong>co</strong>nceptueel model van het E<strong>co</strong>systeem kan<br />

een werkwijze worden vastgesteld. De werkwijze garandeert de uniformiteit in het onderzoek en zorgt dat<br />

de onderzoeksresultaten systematisch met elkaar in verband kunnen worden gebracht, hetgeen essentieel<br />

is gezien de <strong>co</strong>mbinatie van onderzoeksmethoden en de te onderzoeken perspectieven (politieorganisatie<br />

en burgers, intern en extern). Hieronder volgt de uitwerking van het analysekader.<br />

DEEL 1<br />

Analyse van optimale<br />

<strong>co</strong>ndities voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

door sociale media generiek<br />

en Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in<br />

het bijzonder<br />

DEEL 2<br />

Interviews met burgers en<br />

politiemedewerkers<br />

Haaglanden/Zoetermeer<br />

DEEL 3<br />

Focusgroep burgers,<br />

politiemedewerkers en<br />

experts regio<br />

Haaglanden & Brabant ZO<br />

Illustratie 12: Richtinggevende werkwijze<br />

Deel 1 Analyse van optimale <strong>co</strong>ndities<br />

Met behulp van het theoretisch kader van optimale <strong>co</strong>ndities kan worden onderzocht of en in welke mate<br />

deze <strong>co</strong>ndities aanwezig zijn. Het kader bevat <strong>co</strong>ndities op proces en inhoudsniveau, op organisatie en<br />

individueel niveau. Alle factoren zijn geoperationaliseerd. Aan de hand van deze analyse en operationalisering<br />

wordt de interview vragenlijst samengesteld voor de interviews die als bijlage is toegevoegd.<br />

Deel 2: Interviews met interne en externe stakeholders<br />

De interviews worden gesplitst in twee categorieën, te weten interne en externe stakeholders.<br />

De interne stakeholders zijn verdeeld in twee categorieën, te weten leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps.<br />

De externe stakeholders zijn verdeeld in burgers/slachtoffers enerzijds en gemeenteambtenaren anderzijds.<br />

Intern: - Street level <strong>co</strong>ps die buurtonderzoek uitvoeren<br />

- Operationeel leidinggevende die het proces aanstuurt<br />

- Tactisch leidinggevende met resultaatverantwoordelijkheid<br />

- Communicatiedeskundige<br />

- Portefeuillehouder Woninginbraken<br />

- Strategisch leidinggevenden op het gebied van intelligence en opsporing<br />

Extern: - Slachtoffers van woninginbraken<br />

- Bewoners van een hot spot wijk<br />

- Burgers die deel uitmaken van buurtinterventieteams<br />

- Ambtenaren integrale veiligheid gemeente<br />

Er zijn twee aparte vragenlijsten gemaakt (intern en extern), die als bijlage zijn toegevoegd.<br />

114 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Deel 3: Focusgroep<br />

In de focusgroep zitten inwoners van Zoetermeer en personeelsleden van het korps Haaglanden, die mogelijk<br />

ook al eerder meegewerkt hebben aan de hierboven genoemde interviews. Daarnaast worden de<br />

focusgroepen gemengd met inwoners en personeelsleden van het verzorgingsgebied/korps Brabant Zuid-<br />

Oost om vooringenomenheid en groupthink te voorkomen. Er vinden twee focusgroep sessies plaats.<br />

Burgers, politiemedewerkers, politie leidinggevenden en experts gaan onder leiding van een moderator de<br />

implicaties van een herontwerp Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> bespreken. Observanten brengen vervolgens in beeld<br />

in hoeverre de eerder vastgestelde factoren positief dan wel negatief uitvallen. Daarna worden de deelnemers<br />

gevraagd ook het eigen doorlopen proces met elkaar te evalueren. Aan de focusgroep nemen respondenten<br />

deel die geïnterviewd zijn, aangevuld met mensen in dezelfde rol of functie, die niet eerder geïnterviewd zijn<br />

en ook niet uit de regio Haaglanden komen. Ook zullen experts op het gebied van sociale media en <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

deelnemen aan de focusgroep. Het doel van de bijeenkomst is niet om tot een eenduidig eindoordeel<br />

te komen, maar de impact van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vanuit verschillende invalshoeken te belichten.<br />

Bij de samenstelling van de focusgroep wordt de volgende verdeling nagestreefd:<br />

20% streetlevel <strong>co</strong>ps<br />

20% leidinggevenden politie<br />

20% experts (<strong>co</strong>mmunicatie, sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>)<br />

30% burgers/slachtoffers/buurtinterventie teamleden<br />

10% ketenpartner gemeente<br />

5.5 Conclusie<br />

In dit hoofdstuk is het antwoord op de vraag onder welke theoretisch te verwachten <strong>co</strong>ndities de rol van het<br />

buurtonderzoek kan worden vormgegeven door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, ge<strong>co</strong>nceptualiseerd. Dit heeft geresulteerd<br />

in een theoretisch kader, dat door middel van gevisualiseerde redeneerstappen tot stand is gekomen.<br />

Aansluitend is stilgestaan bij de onderzoeksstrategie, de daaruit volgende keuze voor een <strong>co</strong>mbinatie van<br />

methoden en technieken van onderzoek en de werkwijze. De richting en inrichting van het empirisch<br />

onderzoek is hiermee gewaarborgd.<br />

5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 115


116 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Onderzoek


118 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


6 Onderzoek<br />

6.1 Inleiding<br />

In het voorgaande hoofdstuk is de onderzoeksstrategie beschreven die ten grondslag ligt aan het empirisch<br />

onderzoek. Dit hoofdstuk volgt het redeneermodel van de vier geformuleerde ambities van Moed, Vermogen,<br />

Bewustzijn en Proces en de daaraan gekoppelde 37 factoren, uitgewerkt in vier delen:<br />

A Het toetsen van de factoren bij interne actoren door middel van semigestructureerde interviews<br />

(politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps);<br />

B Het toetsen van de factoren bij externe actoren door middel van semigestructureerde interviews ((burgers,<br />

slachtoffers en ketenpartners);<br />

C Focusgroep sessie I met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van<br />

sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, <strong>co</strong>mmunicatie en de wetenschap, die aan de slag gaan met de opbrengsten<br />

uit de interviews;<br />

D Focusgroep sessie II met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van<br />

sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, <strong>co</strong>mmunicatie en de wetenschap, die voortborduren op de opbrengsten van<br />

focusgroep I.<br />

De volgende deelvragen staan bij de uitwerking centraal:<br />

6. In hoeverre zijn de <strong>co</strong>ndities die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op<br />

grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />

En:<br />

7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />

Allereerst hebben we de factoren geoperationaliseerd in het analysekader (Bijlage 1) en vervolgens twee<br />

vragenlijsten samengesteld voor de interviews. Een vragenlijst voor de interne actoren, onderverdeeld in<br />

leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps (Bijlage 2) en een vragenlijst specifiek voor de externe actoren,<br />

onderverdeeld in burgers/slachtoffers uit een hotspotwijk en stakeholders (gemeente, politie, buurtinterventieteams)<br />

in de hotspotwijk (Bijlage 3).<br />

De vragen zijn gericht gesteld aan de hand van de thema’s buurtonderzoek 1.0, innovatie, <strong>co</strong>productie,<br />

interactieve beleidsvoering, sociale media, leiderschap en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces. Het doel daarvan is te<br />

achterhalen of, en zo ja in welke mate, de respondenten de uit de theorie gevonden factoren (h)erkennen.<br />

Tijdens de interviews worden alle 37 factoren besproken en wordt getracht in kaart te brengen welke<br />

factoren door de respondenten worden aangemerkt als zijnde stimulerende, belemmerende of niet relevante<br />

factoren (enablers, blockers en non-issues).<br />

In de verwerking en de analyse van het empirisch materiaal, zijn de al dan niet aanwezige (h)erkenningen<br />

van de factoren geclusterd volgens de dimensies Bewustzijn, Vermogen, Proces en Moed.<br />

Mede op basis van de tussentijdse onderzoeksresultaten uit de interviews zijn vervolgens de focusgroepsessies<br />

inhoudelijk voorbereid ter empirische toetsing van de voorlopige deel<strong>co</strong>nclusies zoals samengevat<br />

in paragraaf 6.3.<br />

6 Onderzoek 119


6.2 Interviews interne en externe stakeholders<br />

6.2.1 Inleiding<br />

In de verwerking van de antwoorden is gekeken naar de mate waarin interne actoren (bestaande uit<br />

leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps) en externe actoren (bestaande uit stakeholders in de hotspotwijk en<br />

de burgers/slachtoffers) de factoren uit de theorie (h)erkennen en al dan niet van belang achten voor de<br />

politiepraktijk. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke verschillen die er bestaan vanuit het perspectief<br />

leidinggevenden ten opzichte van het perspectief van de street level <strong>co</strong>ps. Ook is gekeken of, en in welke<br />

mate, de respondenten de factoren wel of niet relevant achten in de realisatie van de ambities. Tenslotte<br />

hebben we ook geanalyseerd of respondenten bepaalde factoren in het geheel niet relevant vinden en of er<br />

nieuwe factoren ter sprake zijn gebracht die niet uit de theorie naar voren zijn gekomen. Alleen de gegevens<br />

die door twee of meerdere respondenten ter berde zijn gebracht zijn in de analyse verwerkt. Het is van<br />

belang te melden dat we ons tijdens de interviews zowel gericht hebben op het brede <strong>co</strong>ncept van Co<strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong> als ook op de specifieke mogelijke toepassing daarvan voor Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> teneinde<br />

woninginbraken terug te dringen. Daarbij is buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook vergeleken met de (on)mogelijkheden<br />

van buurtonderzoek 1.0. Het interne en het externe perspectief zijn per factor met elkaar vergeleken. Per<br />

dimensie wordt eerst de reactie van de respondenten op de factoren genoemd. Vervolgens wordt tijdens<br />

de focusgroep sessies verder onderzocht welke factoren het meest kritisch zijn.<br />

6.2.2 Bewustzijn<br />

2<br />

3<br />

6<br />

8<br />

BEWUSTZIJN<br />

Waarschuwen 9 Preventie<br />

Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />

Positionering wijkagent 31 Overschatting invloed<br />

De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn,<br />

Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

Neveneffecten 32 Motiverende factoren<br />

2 Waarschuwen / 9 Preventie<br />

10<br />

De interne actoren waren het unaniem eens met de <strong>co</strong>nclusie uit hoofdstuk 2 dat het buurtonderzoek 1.0<br />

geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen van woninginbraken en zijn het ook eens met het feit dat<br />

het desondanks een instrument is dat moet blijven worden ingezet, vanwege de preventie die er van uit<br />

gaat. Unaniem is men ook van mening dat preventie een gezamenlijke taak is van met name gemeenten,<br />

woningbouw<strong>co</strong>öperaties en de burger zelf, maar dat de politie zich niet aan die taak moet onttrekken. Alle<br />

respondenten zien het buurtonderzoek als een belangrijk <strong>co</strong>ntactmoment waar een preventieve werking<br />

vanuit gaat. De meerderheid van de respondenten geeft aan dat het aantal pogingen inbraak toeneemt en<br />

trekt de voorzichtige <strong>co</strong>nclusie dat er een link is tussen de preventieve werking van het buurtonderzoek en<br />

deze toename. Doorvragend echter geven de leidinggevenden aan dat het proces van buurtonderzoek 1.0<br />

slecht is geborgd en dat er onvoldoende wordt gestuurd op zingeving. De street level <strong>co</strong>ps erkennen dit.<br />

Doorvragend over de kwaliteit van het buurtonderzoek zijn vrijwel alles burgers echter erg tevreden over de<br />

wijze waarop de politie in Zoetermeer buurtonderzoeken uitvoert en naar hun gevoel alles in het vermogen<br />

stelt zaken op te lossen. Een kleine minderheid vindt dat de politie onvoldoende inspanning levert met de<br />

120 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


informatie die wordt aangedragen of op de verkeerde momenten zichtbaar aanwezig is.<br />

Verreweg het grootste deel van de externe actoren geeft aan dat van het buurtonderzoek een<br />

waarschuwende werking uit gaat waardoor de buurt alerter wordt. De signaalfunctie die daar vanuit kan<br />

gaan wordt daarmee onderkend. Opvallend is dat bij een tweetal burgers die wonen in het wat slechtere<br />

deel van de hotspotwijk Buytenwegh ernstige twijfels bestaan of hun buren en buurtgenoten hier iets mee<br />

doen. De bewoners die in een wat beter deel van diezelfde hotspotwijk wonen zijn daar een stuk positiever<br />

over. In dit verband is opgemerkt dat sociale <strong>co</strong>ntrole belangrijk is. Vrijwel alle externe actoren zijn het er op<br />

dit punt mee eens dat naarmate het onderling <strong>co</strong>ntact groter is, bewoners meer en beter op elkaar letten.<br />

De <strong>co</strong>nclusie uit hoofdstuk 2 (dat het buurtonderzoek 1.0 geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen<br />

van woninginbraken) wordt in de praktijk verschillend ervaren. Bijna de helft van de externe actoren weet<br />

niet wat het resultaat van een buurtonderzoek oplevert, maar zou dat wel graag willen weten om gemotiveerd<br />

te blijven om informatie aan te leveren. Dit zijn voornamelijk burgers. De anderen zijn de mening toegedaan<br />

dat het buurtonderzoek niet veel oplevert voor de politie. Dit zijn vooral de ketenpartners vanuit de gemeente.<br />

3<br />

Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams<br />

Door de samenwerking met buurtinterventieteams en buurtvrijwilligers ontstaat er een olievlek en hoeft de<br />

politie niet langer initiator van preventie te zijn, wat veelal nog wel het geval is. Politie Haaglanden zet haar<br />

politievrijwilligers en volontairs vaak in bij buurtonderzoek, herkenbaar in uniform. Daarmee wordt dure<br />

capaciteit bespaard en is de politie toch zichtbaar in de wijk. De burger wordt zo mede ingezet als handhaver.<br />

Zowel leidinggevenden als street level <strong>co</strong>ps hebben de volontairs genoemd al de meest ultieme vorm van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van dit moment. Twee leidinggevenden en een wijkagent (die deze volontairs veelal rechtstreeks<br />

aansturen) hebben aangegeven deze volontairs met diverse achtergronden en niveaus te zien als waardevolle<br />

aanvulling op de politiecapaciteit, omdat ze andere inzichten meebrengen en van buiten naar binnen denken.<br />

De mate waarin er gebruik gemaakt wordt van buurtinterventieteams is erg wijkafhankelijk. Daar waar de<br />

criminaliteit laag is en daar waar hij heel hoog is, zijn vaak beiden wijken waar burgerparticipatie niet of<br />

nauwelijks op gang komt. De sociale <strong>co</strong>hesie in een wijk bepaalt in grote mate de participatiegraad, is de<br />

mening van 10 van de 12 respondenten.<br />

Vier van de externe actoren ziet het uitvoeren van een buurtonderzoek niet zuiver als een politietaak. Volgens<br />

sommige burgers en vertegenwoordigers van de gemeente kun je hier ook mensen vanuit de eigen wijk<br />

voor inzetten. Opvallend is dat van alle geïnterviewde burgers en slachtoffers men wel eens van een<br />

buurtinterventieteam heeft gehoord, maar niemand daadwerkelijk iemand kende of daarmee <strong>co</strong>ntact heeft<br />

gehad. Alle burgers (op één na) hebben geantwoord dat een buurtinterventieteam nodig is in een wijk waar<br />

relatief weinig wordt ingebroken en dat vooral de buurt zelf oplettend en waakzaam moet zijn. Opmerkelijke<br />

<strong>co</strong>nstatering is dat zelfs in een hotspotwijk als Buytenwegh waar relatief veel wordt ingebroken in vergelijking<br />

met de rest van Zoetermeer weinig mensen het <strong>co</strong>ncept van WAS (Wijk en Agent Samen) kennen of daaraan<br />

meedoen. Ook wordt afhankelijk van waar men in deze wijk woont de eigen lokale situatie over het algemeen<br />

als relatief ‘veilig’ ervaren. Doorvragend wanneer men met een inbraakgolf te maken heeft ziet men wel<br />

voordelen van een buurtinterventieteam of intensievere samenwerkingsvormen van burgers in de wijk, zoals<br />

het WAS <strong>co</strong>ncept. Vanuit gemeente en politie worden buurtvrijwilligers als waardevolle aanvulling op de<br />

politiecapaciteit gezien en op het andersdenkend vermogen. Vanuit politiezijde is aangegeven dat men aan<br />

de slag wil met de inzet van speciaal daarvoor op te leiden politievolontairs voor het doen van<br />

buurtonderzoek. De intrinsieke motivatie van vrijwilligers om een buurtonderzoek goed te doen en uit te<br />

voeren speelt daarbij ook een rol van betekenis. Dit in vergelijking met politiemedewerkers die het naast al<br />

hun andere taken erbij moeten doen zo is ge<strong>co</strong>nstateerd.<br />

6 Onderzoek 121


6<br />

Positionering wijkagent<br />

Alhoewel de rol van de wijkagent door alle respondenten als cruciaal wordt gezien (de uitdrukking “de spin<br />

in het web” is door iets meer dan de helft van de respondenten genoemd), wordt die rol belangrijker geacht<br />

in de nazorg dan in de afhandeling van een woninginbraak op zich. Door zoveel verantwoordelijkheid bij de<br />

wijkbrigadier neer te leggen ontstaat er geen gezamenlijke focus op de problematiek en wordt het<br />

buurtonderzoek afgedaan als een taak van een enkel diender. De wijkagenten zelf zijn echter van mening<br />

dat zij wel degelijk verantwoordelijk zijn voor het hele proces van afhandeling, het bewaken van de kwaliteit<br />

en de terugkoppeling naar de slachtoffers en de buurt.<br />

De rol van de wijkagent wordt door alle externe actoren als belangrijk gezien. Opvallend is wel dat alle<br />

burgers die zijn geïnterviewd de wijkagent zelf niet kennen. Zijn of haar rol wordt in de praktijk wel door<br />

vrijwel alle externe actoren als essentieel gezien. Door vrijwel alle burgers wordt aangegeven dat het faceto-face<br />

<strong>co</strong>ntact met de wijkagent belangrijk is. Doorvragend heeft men daarbij het beeld dat als er gebeld<br />

wordt dat de wijkagent dan ook direct moet komen.<br />

8<br />

Neveneffecten<br />

Geen enkele respondent ziet negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek. Dat het<br />

buurtonderzoek na een hausse aan woninginbraken leidt tot onveiligheidsgevoelens wordt gezien als een<br />

achterhaalde manier van denken. Nu er zo veel bekend is over besmettingsgevaar en de kans op herhaald<br />

slachtofferschap is waarschuwen zeer belangrijk geworden. Vier van de zes leidinggevenden en drie van de<br />

vier street level <strong>co</strong>ps refereerden aan wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied. Belangrijke<br />

neveneffecten bij het buurtonderzoek zijn voor de externe actoren het nemen van preventieve maatregelen<br />

en een waardevol <strong>co</strong>ntactmoment met politiemensen. Zoals een van de burgers het noemde ‘sla je hierbij<br />

twee vliegen in een klap’. Het waakzaam maken van de buurt met een verhoogde pakkans voor daders als<br />

ze in de buurt gesignaleerd worden wordt meerdere malen als een van de voordelen benoemd. Ook het<br />

effect op andere vormen van misdrijven in de buurt zoals diefstallen uit auto’s, vernielingen en bedrijfsinbraken<br />

wordt bij het goed uitvoeren van een buurtonderzoek zowel door burgers, als stakeholders vanuit<br />

de gemeente als een belangrijk neveneffect benoemd.<br />

Negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek wordt door niemand genoemd. De externe actoren<br />

zijn het er unaniem over eens dat het buurtonderzoek misschien bij sommige buurtbewoners wel<br />

onveiligheidsgevoelens kan oproepen, maar dat de verwachting is dat iedereen eerder waakzamer wordt<br />

en veiligheidsmaatregelen neemt waardoor het onveiligheidsgevoel in de praktijk afneemt. Burgers lijken<br />

door dit unanieme antwoord een stuk weerbaarder dan op basis van de theorie in hoofdstuk 2 bij negatieve<br />

neveneffecten op dit punt wordt verondersteld.<br />

32<br />

Motiverende factoren<br />

De respondenten hebben allen aangegeven dat de meest motiverende factor voor burgers om vergaande<br />

participatie met de politie aan te gaan eigenbelang is. Hoe dichterbij de problematiek of criminaliteit is, des<br />

te eerder zal een burger (tijdelijk) participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar afneemt zal de interesse<br />

in welke vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Daarnaast kan grote verontwaardiging<br />

en vergaande media aandacht de participatie ook versterken. Het recente voorval waarbij heel Nederland<br />

meehielp via sociale media om de signalementen te verspreiden van de overvallers die een juwelier uit Den<br />

Haag hebben gedood werd door 80% van de respondenten als voorbeeld aangehaald.<br />

De burgers hebben aangegeven dat de motivatie om mee te doen vooral te maken heeft met hoe zij de<br />

122 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


veiligheidssituatie in de eigen buurt ervaren en wat zij daar zelf aan kunnen doen. Opvallend is dat niemand<br />

daar zelf kennelijk nog het initiatief toe genomen had. Doorvragend of men bereid is om mee te doen als<br />

daar naar gevraagd zou worden, antwoordde vrijwel alle respondenten bevestigend. Hoe dichter de<br />

criminaliteit of problematiek in de eigen buurt of wijk wordt ervaren, des te eerder zal een burger (tijdelijk)<br />

participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar in de directe omgeving afneemt zal de interesse in welke<br />

vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Dat burgers vooral worden gedreven door<br />

een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009) en burgers meer geneigd zijn om te participeren in<br />

opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij staat (van den Bogaard 2010), wordt<br />

daarmee in de praktijk herkend.<br />

31<br />

Overschatting invloed<br />

Over de slagingskans van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> liepen de meningen ook niet sterk uiteen. Zowel interne als<br />

externe respondenten zien voordelen in de 24/7 mogelijkheden en voorzien dat sociale media een enorme<br />

vlucht gaan nemen en dat het gebruik alleen maar zal toenemen. Waar men absoluut niet in geloofd is de<br />

inrichting van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> specifiek voor woninginbraken. Men ziet meer in een breder opgezet<br />

buurtonderzoek waar veiligheid en leefbaarheid samengebracht worden op meerdere aspecten dan alleen<br />

criminaliteit.<br />

Opvallend is dat tijdens de interviews er veel nadruk ligt op handhaving, toezicht en preventie. Zelfs na<br />

hulpvragen wordt de link naar Opsporing onvoldoende gelegd. Aangezien in het theoretisch model een van<br />

de inhoudelijke doelen ook het verhogen van de kwaliteit van de opsporing is, wordt dit nader uitgediept in<br />

de focusgroepsessies.<br />

Over de slagingskans van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> liepen de meningen niet heel ver uiteen, maar waren er wel<br />

verschillen als het gaat om de verwachtingen. Bijna de helft van de burgers twijfelt over de slagingskans<br />

met sociale media in probleemwijken waarbij de sociale <strong>co</strong>hesie laag is. Ook vanuit de gemeente wordt dit<br />

gezien als een kritisch punt. Daar waar burgers wonen in de kern van een probleembuurt zoals Buytenwegh<br />

zien zij geen directe toegevoegde waarde. Het face-to-face <strong>co</strong>ntact en het telefonisch <strong>co</strong>ntact rechtstreeks<br />

met de politie worden door alle burgers belangrijk gevonden. In het wijkgedeelte waar de situatie aanmerkelijk<br />

beter is zien burgers wel kansen voor sociale media, maar blijven zij wijzen op het belang van zowel fysiek<br />

(face-to-face) en bij voorkeur telefonisch <strong>co</strong>ntact naast sociale media. Burgers zien als het gaat om snelheid<br />

de telefoon als een beter middel dan sociale media vanwege het rechtstreekse <strong>co</strong>ntact en de wisselwerking.<br />

Daarentegen wordt vanuit de stakeholders vanuit de gemeente sociale media gezien als een belangrijke<br />

aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Het buurtonderzoek beperkt zich nu ernstig in reikwijdte als het<br />

gaat om een enkele straat met een beperkt aantal woningen.<br />

Vanuit de gemeente wordt geen enkel risi<strong>co</strong> op overschatting gezien. Daar stelt men zich op het standpunt<br />

dat je negatieve ervaringen alleen maar kan opdoen door er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan.<br />

10<br />

De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />

Deze vragen omtrent de wisselwerking bleken lastig te beantwoorden. Drie van de vier street level <strong>co</strong>ps<br />

gaven aan geen mening te hebben over de samenhang tussen de dimensies. Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong> sprak alle leidinggevenden aan, maar zij voorzagen in de helft van de gevallen grote problemen op het<br />

gebied van Vermogen. In de volgende paragraaf komen we daar op terug. Acht van de twaalf respondenten<br />

hebben aangegeven dat we onvoldoende gebruik maken van de expertise van buiten.<br />

Opvallend was dat vier van de zes leidinggevenden zich hardop af hebben gevraagd of <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> wel als<br />

6 Onderzoek 123


een proces gezien moet worden c.q. ingericht moet worden. Zij vroegen zich af of de horizontale samenleving<br />

niet eerder gebaat is bij maatwerk en een projectmatige aanpak van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />

Geen enkele burger kon deze vraag beantwoorden. Ook voor de stakeholders vanuit de gemeente bleek<br />

dit een moeilijke opgave. Vanuit de stakeholder aan de kant van de wetenschap kwam het antwoord dat dit<br />

sterk afhangt van de actor die aan zet is. Stimulerend, actief, ‘meedenkend’ leiderschap lijkt daarin belangrijk.<br />

Co-<strong>creatie</strong> wordt door hen gezien als een innovatief proces: er wordt immers iets gecreëerd. Vanuit die<br />

optiek wordt een balans tussen enerzijds <strong>creatie</strong>f (divergerend) en anderzijds structuur (<strong>co</strong>nvergerend)<br />

belangrijk gevonden. Anders blijft het ‘zweven’. Openheid, bereidheid tot het delen van ervaring, kennis en<br />

resultaten en het zorgdragen voor vertrouwen tussen partners zijn daarbij de issues die genoemd zijn. Het<br />

<strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> sprak alle respondenten wel aan. De kritische vraagstellingen bleken voor de<br />

meeste respondenten te abstract geformuleerd om daar een goed antwoord op te krijgen.<br />

6.2.3 Vermogen<br />

VERMOGEN<br />

11 Open klimaat 16 Beheersing van het dynamische proces<br />

12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen 21 Representativiteit van de participatie en de<br />

participatie paradox<br />

13 De kwaliteit van de onderlinge<br />

verhoudingen<br />

23 Digitale kloof<br />

15 Dominante eigen logica 25 Adaptievermogen<br />

11<br />

Open Klimaat<br />

Een open klimaat kenmerkt zich in de ogen van respondenten door het delen van informatie met derden en<br />

het delen van kennis met elkaar. Bij een open klimaat hoort een lerende organisatie waar je fouten mag<br />

maken en waar transparantie is. Bij de vraag of er sprake is van een open klimaat geeft de helft van de<br />

interne actoren (evenredig verdeeld tussen leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps) daar een positief antwoord<br />

op. De andere helft geeft aan dat dat open klimaat er niet is.<br />

Een open klimaat kenmerkt zich volgens een aantal externe actoren door de bereidheid tot het delen van<br />

ervaringen, kennis en resultaten. Ook het werken aan voldoende vertrouwen en het vermogen tot luisteren<br />

en ervaren zijn genoemd. Daarbij is steun vanuit de organisatie (hoog) belangrijk, evenals dat er voldoende<br />

tijd wordt vrijgemaakt voor het proces (vrij geroosterd). Daarnaast zien respondenten goede ondersteuning<br />

in (mensen en middelen) als een belangrijke voorwaarde. Zowel vanuit gemeentelijke en wetenschappelijke<br />

zijde wordt aangegeven dat expertise van buiten ook erg stimulerend kan zijn in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, b.v. als facilitator,<br />

aanjager, generatie van ideeën die typisch niet uit een politieorganisatie komen.<br />

16<br />

Beheersing van het dynamische proces<br />

Vier van de twaalf interne respondenten hadden geen mening over het dynamische proces. De overige acht<br />

zijn van mening dat er geen planmatige organisatie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces nodig is, zeker niet in een fase<br />

van leren, innoveren en ontwikkelen.<br />

124 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Zeven van de twaalf externe actoren vonden deze vraag lastig te beantwoorden en hadden hier geen mening<br />

over. Door drie externen is aangegeven dat het belangrijk is eerst voldoende draagvlak te creëren vanuit alle<br />

partijen. De manier waarop je hier het aangrijpingspunt in kan vinden verschilt van beginnen met het<br />

intakeproces, tot het beginnen met een goed geregisseerde startcasus, in een omgeving waar draagvlak<br />

vanuit alle partijen is. Na slagen van de startcasus, kan dit dan langzaam uitgerold worden naar ‘moeilijkere’<br />

omgevingen. Door zowel respondenten vanuit de gemeente als burgers wordt aangegeven dat de regie bij<br />

de politie of gemeente moet liggen. Door twee respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat de<br />

lokale politiek een bijdrage kan leveren als het gaat om druk uitoefenen dat iets in een bepaalde richting<br />

moet gebeuren. Op dit moment is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> geen issue. Vanuit de wetenschappelijke stakeholder is de<br />

mening toegedaan dat het dynamisch proces vrij onafhankelijk van politieke besluitvorming kan worden<br />

opgezet, mits draagvlak aanwezig is op hoog niveau in de politieorganisatie.<br />

12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen / 13 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />

Met name de leidinggevenden zijn van mening dat gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de<br />

mening van anderen, zeker als er meegedacht wordt door burgers over <strong>co</strong>ncepten van dienstverlening, zoals<br />

bijvoorbeeld het buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Daar waar de burger daadwerkelijk meebeslist gaat het vaak om een<br />

gezamenlijk probleem. De machtsverhoudingen staan onder druk daar waar er sprake is van een gebrek<br />

aan sociale <strong>co</strong>hesie of als er discrepantie is tussen de perceptie van een probleem.<br />

De respondenten vanuit de gemeente zijn van mening dat er sprake dient te zijn van gelijke verhoudingen<br />

bij het betrekken van burgers in het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De burgers hebben hier geen duidelijk antwoord<br />

op gegeven. Wel vonden twee burgers dat het belangrijk is dat de politie initiatief neemt samen met de<br />

gemeente. Twee andere burgers waren de mening toegedaan dat vooral de invloed vanuit de gemeente zou<br />

moeten plaatsvinden om tot gelijke inbreng te komen. Doorvragend lijken sommige burgers er minder<br />

problemen mee te hebben dat de politie of gemeente regie neemt en haar stempel drukt, zolang er maar<br />

voldoende ruimte is voor inbreng en zij het gevoel hebben serieus genomen te worden. Dit beeld bevestigd<br />

dat een bepaalde mate van gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de mening van burgers. In<br />

buurten waar de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen laag is, zal ook de bereidheid tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> laag<br />

zijn, zo is de algehele verwachting van alle respondenten, intern en extern.<br />

21<br />

Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />

Elf van de twaalf interne actoren hebben de representativiteit van de participatie aangegeven als een van<br />

de meest essentiële factoren. Zij geven aan ernstig te twijfelen of de participatie van burgers zal toenemen<br />

door het gebruik van sociale media en technologie. Met name de street level <strong>co</strong>ps geven aan dat de burgers<br />

die samenwerken met de politie het type burger is dat ook sociale media omarmt en zal toepassen, maar de<br />

burger die nu niet participeert nu, zal dat naar verwachting ook niet gaan doen als de technologische<br />

mogelijkheden toenemen.<br />

Door verschillende externe actoren worden ouderen en digibeten als meest kwetsbare groepen gezien.<br />

Paradoxaal is door een van de respondenten aangegeven dat dit juist de groepen zijn die vaak over tijd en<br />

informatie beschikken. Om hen te stimuleren zijn incentives nodig, daar zijn de meeste externe actoren het<br />

wel over eens. Een suggesties die daarbij is gedaan is het geven van een cursus of opleiding. De groep<br />

ouderen is naar de mening van politievertegenwoordigers ook vanuit een ander perspectief van belang als<br />

het gaat om het overdag kunnen waarnemen van verdachte omstandigheden. Hun deelname zou om die<br />

reden extra moeten worden gestimuleerd. Een tweetal burgers geeft daarentegen aan dat het investeren in<br />

ouderen op hoge leeftijd niet veel zin heeft. Alle twaalf externe actoren zijn het er unaniem over eens dat te<br />

allen tijde rekening dient te worden gehouden met mensen zonder internet.<br />

6 Onderzoek 125


23 Digitale kloof<br />

De digitale kloof wordt ook als cruciale factor gezien. Opvallend is dat de oudere politiemedewerkers allen<br />

denken dat de jongeren volop participeren in de sociale media, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Tijdens<br />

de interviews blijkt dat slecht drie respondenten passief gebruik maken van LinkedIn, Facebook of Twitter.<br />

De helft geeft aan het gevoel te hebben de boot te missen en overweegt aan te sluiten. Een enkeling geeft<br />

aan niets met sociale media te hebben. Twee mensen geven aan dat ze gezien hun functie bij de politie een<br />

bepaalde anonimiteit nastreven buiten hun werk en daarom niet actief zijn op sociale media.<br />

Allen verwachten echter dat interactieve toepassingen alleen maar zullen toenemen en zijn van mening dat<br />

de politie daar beter op moet aansluiten. Drie leidinggevenden geven aan dat de kloof tussen de haves en<br />

de have nots gedicht kan worden door eigen jonge <strong>co</strong>llega’s in staat te stellen hun kennis over te dragen.<br />

Alle respondenten zijn van mening dat we als politieorganisatie achterlopen bij de technologische<br />

ontwikkelingen en dat we daar veel meer in moeten investeren zowel in geld, middelen, opleiding als<br />

personeel.<br />

De digitale kloof wordt unaniem door alle externe respondenten niet als groot probleem gezien. Zowel alle<br />

burgers als stakeholders vanuit de gemeente geven aan dat internet tegenwoordig overal is, ook mobiel. En<br />

dat er een steeds groter wordende groep jongeren, maar ook ouderen hiermee om weet te gaan. Opvallend<br />

is dat de twee relatief jongere burgers (dertigers) het bestaan ervan kennen, maar zelf niet actief zijn op<br />

sociale media. Ook drie oudere bewoners (45, 67, 76) zijn bekend met het bestaan van sociale media maar<br />

zien niet direct het nut om dit zelf te gaan gebruiken. Vanuit de stakeholders van de gemeente Zoetermeer<br />

wordt de kloof vrijwel niet ervaren. Zorgen over groepen die misschien uitgesloten zouden kunnen worden<br />

zijn er naar de mening van alle respondenten altijd, want de 100% dekking is er nooit, maar dat zijn beperkte<br />

zorgen kunnen we vaststellen in de praktijk. Met de ambitie ICT stad van Nederland te willen zijn heeft de<br />

gemeente Zoetermeer de nodige ervaring met het digitaal loket en andere vormen van digitale<br />

dienstverlening die in de praktijk geen beletsel zijn voor mensen om hier gebruik van te maken. In die zin<br />

bestaat bij alle externe respondenten een vrij positief beeld over het gebruik van internet door een brede<br />

massa binnen de samenleving. Doorvragend naar specifiek het gebruik van sociale media ziet het beeld er<br />

anders uit en blijken zeven van de twaalf externe respondenten zelf geen ervaring te hebben met sociale<br />

media. Van de vijf respondenten die gebruik maken van sociale media, zoals Hyves, Facebook, LinkedIn of<br />

Twitter zijn er drie heel actief en twee vrij passief door vooral anderen te volgen. Vanuit hun functie bij de<br />

politie geven vier aan een bepaalde anonimiteit na te streven buiten hun werk en daarom niet actief te zijn<br />

op sociale media.<br />

15<br />

Dominante eigen logica<br />

Twee leidinggevenden vinden het een zwaktebod als de politie wisdom of crowds moet inschakelen. De<br />

andere leidinggevenden noemen tal van voorbeelden waarbij de expertise van andere partners al lang<br />

gebruikt wordt en vinden dat we daar nog verder in moeten gaan door partners te zoeken die buiten het<br />

eigen blikveld van ketenpartners vallen, zoals TNO, Siemens maar ook designers en filosofen worden<br />

genoemd. Vier leidinggevenden geven aan dat de uitstraling dat de politie het allemaal wel beter weet, ons<br />

geen goed heeft gedaan en dat een vragende houding past in de huidige maatschappij. De agenten op<br />

straat zijn gewend om projecten op straat te draaien met burgers: Burgers in Blauw, de vrijwillige politie,<br />

volontairs, de samenwerking met buurtinterventieteams worden allen genoemd als vormen van burgerparticipatie<br />

waarbij het niet alleen uitvoeren is, maar ook meedenken. Zowel leidinggevenden als street level<br />

<strong>co</strong>ps zien de dominante eigen logica, die wel herkend wordt, vervagen. Vier respondenten van de politie<br />

hebben de cultuur benoemd als een belemmering voor het vervangen van dominante logica’s. Zij pleiten<br />

126 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


voor cultuurinterventies, want het belang om dit te veranderen wordt door hen als belangrijk aangemerkt.<br />

Dit wordt gezien als een proces van een lange adem. Ook de persoonlijke aandacht voor de burger als<br />

slachtoffer en het zich daarin kunnen verplaatsen (om vervolgens die informatie te verkrijgen die voor het<br />

politiewerk weer belangrijk is voor de vervolgstap) blijkt een belangrijk kritiekpunt in de praktijk van alledag.<br />

Voor de vijf burgerrespondenten was deze vraag moeilijk en niet te beantwoorden. Vanuit de twee<br />

respondenten vanuit de gemeente is aangegeven dat het vaak gaat om samenspraak. Door hen wordt<br />

opgemerkt dat zij een cultuurverandering zien bij de politie. De politie wordt als minder terughoudend en<br />

ook steeds opener ervaren. Dat wordt als positief gezien, ook als het gaat om het gebruik van sociale media.<br />

25 Adaptievermogen<br />

De respondenten zien de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vooral in de gebiedsgebonden, incidentgerichte<br />

politiepraktijk. Door de snelheid, de maatschappij die 24/7 online is (zeker in de toekomst) moet de<br />

politieorganisatie de kansen benutten, zeker op het terrein van heterdaadkracht. Alle interne respondenten<br />

verwachten dat dit zowel het adaptievermogen intern als extern zal vergroten.<br />

Vrijwel alle externe respondenten zien voordelen in het gebruik van sociale media middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in<br />

<strong>co</strong>mbinatie met het doen van fysiek buurtonderzoek. Door verschillende van hen wordt aangegeven dat in<br />

wijken waar de bewoners relatief jong zijn en hoogopgeleid het adaptievermogen in voldoende mate<br />

aanwezig is. De verwachting dat sociale media belangrijke tijdwinst oplevert (24/7) en daarmee een groter<br />

bereik in de wijk of lokale buurt mogelijk is, maakt het volgens de respondenten kansrijk. Daarbij bestaat bij<br />

de respondenten een positief verwachtingsbeeld om ook de minder bekwame buurtgenoten mee te nemen<br />

in de beweging en zo nodig het gebruik van sociale media aan te leren. Opvallend is dat oudere burgers<br />

daar vrij positief over zijn en dit ook nauwelijks als hinderpaal zien, behalve als men de leeftijd van 80 heeft<br />

bereikt, aldus een van de betrokkenen.<br />

6.2.4 Proces<br />

1<br />

5<br />

7<br />

PROCES<br />

Het slachtoffer en buren 26 Moderatie<br />

Informatieverwerking 29 Technische factoren<br />

Opsporingsindicaties 30 Juridische factoren<br />

14 Selectie van stakeholders 33 Criminogene factoren<br />

17 Onevenredige verdeling van kosten 34 Organisatorische factoren<br />

19 Tussentijdse bijstellingen in het proces 35 Financiële en technologische factoren<br />

20 Procesarchitectuur van digitale interactie 36 Juridische en bestuurlijke factoren<br />

1<br />

24<br />

Multi-channeling<br />

Het slachtoffer en buren<br />

De respondenten vinden unaniem dat het bewust maken van burgers omtrent besmettingsgevaar en<br />

herhaald slachtofferschap een taak is van ketenpartners en de politie, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs<br />

6 Onderzoek 127


door de politie uitgevoerd hoeft te worden. De fysieke zichtbare politie in een wijk bij buurtonderzoek wordt<br />

wel als belangrijk gekenmerkt, omdat ook alle respondenten aangeven fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en<br />

burgers meer belangrijk te vinden dan virtueel <strong>co</strong>ntact.<br />

5<br />

Informatieverwerking<br />

Met name leidinggevenden zien de informatieverwerking als een belangrijke factor. De kwaliteit van de<br />

informatie die na het buurtonderzoek 1.0 verwerkt wordt is vaak inhoudelijk onvoldoende, er wordt<br />

onvoldoende doorgevraagd bij de burger en te vaak treffen de dienders burgers niet thuis. Wil een burger<br />

later (na het moment van buurtonderzoek) informatie kwijt aan de politie, dan is dat proces niet goed<br />

geborgd. Indien het proces geautomatiseerd zou worden en burgers kunnen realtime informatie over hun<br />

buurt en verdachte omstandigheden melden bij de politie, wordt gevreesd voor de verwerkingsmogelijkheden,<br />

zowel technisch (data opslag) al fysiek. Een virtueel realtime buurtonderzoek <strong>2.0</strong> suggereert<br />

24/7 bereikbaarheid en afhandeling. Leidinggevenden vrezen voor een overload aan informatie en een te<br />

laag absorptievermogen. Dienders daarentegen zien kansen bij het werk op straat en vragen zich af of het<br />

eigenstandig raadplegen van open bronnen (naast de aansturing door het realtime intelligence center) niet<br />

gewoon mogelijk moet zijn. Maar ook zij vrezen in all gevallen voor een overload aan informatie en meer<br />

ontevredenheid bij burgers over de trage responsetijd. Binnen de politie zijn respondenten kritisch ten<br />

aanzien van het eigen proces. Alle respondenten van politiezijde zien dat er verbeteringen mogelijk zijn. Als<br />

het gaat om sociale media wordt aangegeven dat de kennis hierover bij de infodesk aanwezig is, maar<br />

beperkt is. Daarnaast wordt onderkend dat niet alle informatie die bekend is ook even goed wordt benut.<br />

Enerzijds heeft dat te maken met de hoeveelheid informatie die moet worden verwerkt, anderzijds heeft dat<br />

te maken met hoe het proces is ingericht. Het werken met informatiegerichte opdrachten heeft naar de<br />

mening van een van de respondenten tot een duidelijke verbeteringen geleid. Zowel binnen het<br />

informatieproces als binnen het opsporingsproces dienen naar de mening van meerdere respondenten<br />

vanuit de politie voldoende digitaal onderlegde medewerkers voor deze nieuwe taken te worden vrijgesteld.<br />

Vrijwel alle externe respondenten hechten veel waarde aan een goede informatieverwerking en zien dit als<br />

een kritische succesfactor. Burgers vinden het belangrijk dat de politie wat met de gegeven informatie doet<br />

en dat ook terugkoppelt aan hen. Respondenten vanuit de gemeente geven aan dat zij geen zicht hebben<br />

op de informatie bij de politie, maar wel het vertrouwen dat zij het juiste ermee doen. Met betrekking tot<br />

sociale media wordt aangegeven dat het belangrijk is dat er ten behoeve van de verwerking van die informatie<br />

voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt.<br />

7<br />

Opsporingsindicaties<br />

Alle interne respondenten beamen dat de opsporingsindicaties laag zijn bij buurtonderzoek, maar zijn<br />

unaniem van mening dat stoppen geen optie is. Door de street level <strong>co</strong>ps beter te richten en ze aan te sturen<br />

op doorvragen is men er van overtuigd dat er meer uit te halen is, aldus 5 van de 6 leidinggevenden. De<br />

street level <strong>co</strong>ps geven echter aan dat zoveel mensen aangeven niks gezien te hebben, dat dat zeer<br />

demotiverend werkt. Alle interne respondenten geven aan dat technologie en sociale media laagdrempelig<br />

kan werken en dat de actiebereidheid tot participatie toe kan nemen, als dat bij de politie ook het geval is.<br />

Het gevaar bestaat dat mensen nog minder bereid zijn elkaar aan te spreken en dat er op een anonieme<br />

snelle manier veel non-informatie richting politie gaat die vervolgens weer uitgefilterd moet worden (is door<br />

5 respondenten genoemd).<br />

Burgers hebben onvoldoende zicht op wat een buurtonderzoek oplevert. Dat geven ook de stakeholders<br />

van de gemeente aan. Via het <strong>co</strong>ncept Wijk-en-Agent-Samen (WAS) wordt hen dat wel bekend. De waarde<br />

128 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


van een buurtonderzoek wordt in de praktijk ook afgemeten aan de ernst van het feit. Al naar gelang de<br />

ernst en de impact van het feit (een woning- of reeks van inbraken) wordt het buurtonderzoek kleinschalig<br />

of grootschalig aangepakt. Volgens een aantal respondenten liggen er door gebruik te maken van sociale<br />

media mogelijkheden om de effectiviteit van het buurtonderzoek 1.0 op dit punt aanzienlijk te verbeteren.<br />

14 Selectie van stakeholders<br />

Streetlevel <strong>co</strong>ps met uitzondering van de wijkagenten hebben geen zicht op de stakeholders in het proces.<br />

De wijkagenten noemen veelal de bekende partners in het veiligheidsdomein zoals gemeente,<br />

buurtinterventie teams, de eigen vrijwillige politiemedewerkers, woningbouw<strong>co</strong>rporaties en het Openbaar<br />

Ministerie. De leidinggevenden vinden dat wij stakeholders in de publieke sector zouden moeten zoeken en<br />

noemen organisaties zoals Shell, TNO en Siemens. Ook vinden zij dat politiemensen veel vaker zouden<br />

moeten werken vanuit andere bedrijven en dat we de politiekennis ook veel vaker aan zouden moeten bieden<br />

aan andere sectoren, zodat er reciprociteit ontstaat waar meerdere partijen baat bij hebben (drie van de zes<br />

leidinggevenden vinden dit).<br />

17<br />

Onevenredige verdeling van kosten<br />

Over de kosten zijn geen uitspraken gedaan, behalve dan dat men geen zicht op out of pocket kosten. Wel<br />

is door vijf van de twaalf interne respondenten gezegd dat investeren in de wijk en burgers door de inzet<br />

van capaciteit, in welke vorm dan ook, uiteindelijk winst oplevert, omdat het bijdraagt aan de toename van<br />

het vertrouwen van de burger in de politie.<br />

Drie van de vijf burgers geven aan zelf mee te willen betalen aan een verbeterde dienstverlening bij een<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden zou behoren. Voorwaarde die een van de<br />

respondenten daarbij stelt is dat het dan niet om slechts een paar inbraken in de buurt moet gaan, maar om<br />

een substantiële bijdrage om de gehele veiligheid in de buurt te vergroten. In <strong>co</strong>mbinatie met cameratoezicht<br />

blijkt een andere respondent eerder bereid te betalen. Opvallend is daarmee de <strong>co</strong>nstatering dat ondanks<br />

het betalen van belasting sommige burgers kennelijk bereid zijn om in het kader van het vergroten van hun<br />

eigen veiligheid in de wijk mee te betalen aan innovatieve ontwikkelingen die leiden tot een betere kwaliteit<br />

van dienstverlening door de politie of toezichthouders. Een onevenredige verdeling van kosten belemmert<br />

kennelijk de burger niet om mee te doen. Hoe actoren als de gemeente en politie dit zien, is niet uit de<br />

analyse van deze vraagstelling op te maken.<br />

19 Tussentijdse bijstellingen in het proces / 20 Procesarchitectuur van digitale interactie /<br />

29 Technische factoren<br />

Slechts drie interne respondenten hadden een mening over deze factoren. Twee respondenten wijzen op<br />

de zorg voor de infrastructuur van de politie die een massaal gebruik van sociale media niet aan zou kunnen<br />

en daar ook niet voor geschikt is momenteel. Een andere respondent wijst op een tekort aan kennis binnen<br />

de politieorganisatie om met dergelijke nieuwe ICT vraagstukken om te gaan. Wat door de respondenten<br />

nodig wordt geacht zijn gebruiksvriendelijke systemen die goed aansluitend bij de status van het proces en<br />

van hoge kwaliteit zijn. Daarnaast wordt het van belang geacht de bijdragen van eenieder te bewaken om<br />

de vertrouwensband niet te schaden. Dit betekent 24/7 online, 24/7 ondersteuning aanwezig als dit nodig<br />

is en resultaten direct delen. Ter verbetering van het proces is door een respondent aangegeven eventueel<br />

ranking-systemen toe te voegen die het mogelijk maken kwalitatief goede bijdragen ‘bovenaan’ te plaatsen.<br />

Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de tijdelijkheid (vluchtigheid) van informatie en relevantie<br />

daarvan die in de loop van de tijd kan afnemen (‘aging’ mechanisme voor informatie).<br />

Slechts vier van de twaalf externe respondenten hebben op deze vraag geantwoord. Vanuit<br />

6 Onderzoek 129


wetenschappelijke hoek is aangegeven dat als partijen elkaar niet kennen de vertrouwensrelatie die niet<br />

bestaat bij aanvang, maar wel nodig is in het proces, moeilijk wordt opgebouwd. Een beperkt aantal<br />

bijeenkomsten kan veel bijdragen aan het opbouwen van die vertrouwensrelatie. Met digitale middelen wordt<br />

door een van de respondenten verondersteld dat dit ook kan, maar dat daar wel veel aandacht en effort dan<br />

voor nodig is. Als het gaat om de techniek wordt dit door alle externe respondenten als een belangrijke<br />

kritische succesfactor gezien met de nodige risi<strong>co</strong>'s.<br />

24<br />

Multi-channeling<br />

Unaniem gaven de respondenten aan dat het gebruik van sociale media overschat wordt en dat andere<br />

vormen van <strong>co</strong>mmunicatie (folders, media, radio tv) net zo belangrijk zijn, zeker voor de ouderen. Daarnaast<br />

geven alle respondenten aan dat face to face <strong>co</strong>ntact de beste manier is voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Ook komt bij deze<br />

kritische factor de sociale <strong>co</strong>hesie weer ter sprake. In wijken waar de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, zo<br />

veronderstellen negen van de twaalf respondenten, zullen <strong>co</strong>mmunicatie en participatie altijd laag ontwikkeld<br />

zijn en zal multi-channeling daar niet aan bijdragen.<br />

26<br />

Moderatie<br />

De street level <strong>co</strong>ps vonden het moeilijk hun mening te geven over moderatie. De leidinggevenden echter,<br />

gaven aan dat moderatie een wezenlijke factor is. Zij geven aan dat er sprake moet zijn van een ambassadeur<br />

op hoog niveau, die vervolgens wel het proces zoveel mogelijk faciliteert. Moderatie, zo geeft ruim de helft<br />

van de respondenten aan, is eerder begeleiden dan sturen.<br />

Daarnaast wordt vanuit politiezijde door leidinggevenden aangegeven dat het belangrijk is het proces<br />

levendig te houden door mensen te blijven motiveren, activeren en het nieuw te ontwikkelen product <strong>co</strong>nstant<br />

te optimaliseren. Dat vereist naar de mening van een aantal respondenten goed leiderschap, waarbij de<br />

juiste koers wordt vastgehouden en verantwoordelijkheden bij betrokken partijen wordt neergelegd, daar<br />

waar die thuis hoort.<br />

Drie van de vijf burgers zien vooral een rol voor de burgemeester weggelegd voor regie op het proces<br />

verwijzend naar de taak van de gemeente op het gebied van Veiligheid. Daarbij onderkennen een tweetal<br />

externe respondenten ook de rol van de buurtvereniging en buurtpreventieteams in het proces. Een van de<br />

vijf burgers ziet een duidelijke regierol voor de politie weggelegd. De mening waar de regie op het proces<br />

moet liggen is daarmee verdeeld. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt gekeken naar de politie als trekker<br />

of een onafhankelijke derde partij, zoals TNO. Vanuit de gemeente en de politie geven respondenten aan<br />

dat het belangrijk is dat er duidelijk regie zit op het proces en verwijst men naar elkaar. Wel zijn alle<br />

respondenten het erover eens dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt op managementniveau<br />

van de betrokken partijen. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt door een respondent aangegeven dat het<br />

belangrijk is dat op het proces een zeer ervaren procesmanager zit die de politieorganisatie goed kent.<br />

30 Juridische / 36 Bestuurlijke factoren / 33 Criminogene factoren<br />

Zowel de privacy aspecten als ook het feit dat de crimineel op sociale media actief is, worden beide als de<br />

minst relevante van de 37 factoren gezien. Ondanks de beperkingen van de Wet op de Politiegegevens<br />

(WPG) en privacywetgeving dient dit niet direct als een hinderpaal te worden gezien. Volgens de<br />

respondenten liggen er nog steeds veel openingen op dat gebied. Ook hier wordt de mediahype rondom<br />

de daders van de overval op de juwelier weer aangehaald, waarbij het OM besloot de identiteit van de<br />

daders prijs te geven en de snelle opsporing belangrijker achtte dan de privacy van de daders. Het zijn in<br />

de ogen van de respondenten dit soort momenten en incidenten, die de burger en politie en OM dichter bij<br />

130 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


elkaar brengt. Vrijwel alle respondenten noemen spontaan dit voorbeeld als een keerpunt van wat wel kan<br />

in plaats van wat niet kan. Dat de crimineel ook op sociale media actief is, wordt totaal niet relevant geacht,<br />

omdat daar ook allang plannen van aanpak voor in ontwikkeling zijn binnen de politie (zoals GOBI: Gebruik<br />

Open Bronnen internet en 23 opsporingsdingen). Bestuurlijk gezien geeft bijna de helft van de respondenten<br />

aan dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met gemeentelijke bestuurders al een ver gevorderd traject is, zowel op het gebied van<br />

leefbaarheid als veiligheid. Het lokale bestuur wordt nu al als een betrouwbare partner gezien in de <strong>creatie</strong><br />

van nieuwe beleidsinstrumenten.<br />

De afscherming van de eigen privacy speelt bij een beperkt aantal externe respondenten wel een rol als het<br />

gaat om criminelen die mee kunnen kijken via sociale media. Het eventueel anoniem kunnen melden (of het<br />

werken met inlogac<strong>co</strong>unts en wachtwoorden) wordt daarbij als oplossing voorgesteld. Unaniem worden<br />

door alle respondenten de voordelen groter geacht dan de nadelen. Ondanks dat criminelen mee kunnen<br />

kijken via sociale media en daar een zeker risi<strong>co</strong> mee is gemoeid, zijn verreweg de meeste respondenten de<br />

mening toegedaan daar niet bang voor te zijn. Zowel burgers als externe stakeholders hebben daarbij de<br />

opvatting dat het ook positief kan uitwerken als waarschuwing. Daarbij valt uit de reacties de redenering op<br />

te maken dat als ze het gevoel krijgen dat er op hen gelet wordt, ze ook wel uitkijken wat ze doen. Daarmee<br />

is de veronderstelling dat dit positief van invloed is op hun gedrag, waar een preventieve werking vanuit<br />

gaat. Alle respondenten zijn het erover eens dat het belangrijk is om jezelf bewust te zijn van wat wordt<br />

ge<strong>co</strong>mmuniceerd. Privacy en vertrouwelijkheid zijn makkelijk geschaad.<br />

34<br />

Organisatorische factoren<br />

Alle respondenten zijn van mening dat de politie organisatie zich slecht voorbereid op massale toepassing<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middel sociale media. Een respondent noemt als voorbeeld dat Twitter nu vijf jaar bestaat en<br />

dat de politie er sinds anderhalf jaar pas echt mee bezig is en dan ook nog zeer gefragmenteerd. Massaal<br />

gebruik zouden we nu nog niet aankunnen zeggen negen van de twaalf respondenten, omdat we intern nog<br />

gebrek aan kennis en technische infrastructuur hebben. Drie respondenten, allen tactisch leidinggevenden,<br />

zijn optimistischer. Zij zien om zich heen een kleine groep leidinggevenden en medewerkers die een<br />

voortrekkersrol vervullen en in staat zouden moeten worden gesteld een strategie voor de lange termijn te<br />

ontwikkelen om zowel intern als extern te kunnen door ontwikkelen. Een respondent vanuit politiezijde verwijst<br />

naar het GOBI project waarbij slechts vijf mensen zijn opgeleid, met de opmerking ‘dat is typisch politie:<br />

we leiden te weinig op’. Door drie respondenten wordt gewezen op het belang van het verder uit leren.<br />

Waarbij tevens wordt verwezen naar de tijd die er veelal binnen de politie niet voor is. Een andere respondent<br />

ziet naast tijd ook voldoende geld als een knelpunt binnen de politieorganisatie. Door vier respondenten<br />

wordt tevens verwezen naar het belang van actieve leidinggevenden op sociale media gebied. Een van de<br />

respondenten merkte daar over op “als mensen merken dat de top er niet achter staat of er helemaal niets<br />

mee heeft dan zakt het enthousiasme snel weg. Juist waar het gaat om sociale media, juist waar het gaat<br />

om het doorbreken van regels”. Deze vier respondenten zien een duidelijke rol voor het leidinggevenden<br />

weggelegd om het voortouw te nemen in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media ontwikkelingen.<br />

Zeven van de twaalf externe respondenten kunnen niet goed overzien hoe de politieorganisatie is voorbereid<br />

op het massaal gebruik van sociale media middel <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De bezorgdheid is groot of de politie het<br />

allemaal wel aankan. Vier respondenten denken niet dat de organisatie er al helemaal klaar voor is.<br />

6 Onderzoek 131


35 Financiële en technologische factoren<br />

Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces veel tijd zal kosten, maar<br />

wel uiteindelijk weer tijd zal opleveren, zeker als daar snelle technologie voor wordt gebruikt. Ondanks de<br />

nadruk op de operatie bij de vorming van de Nationale Politie, verwacht niemand dat er meer tijd zal gaan<br />

komen voor face to face <strong>co</strong>ntact met de burger. Alhoewel de wijkagenten alle vormen van sociale media<br />

zelf als onpersoonlijk ervaren, merken zij wel dat de volgers door Twitter meer dan anders beter op de hoogte<br />

zijn van het werk van een wijkagent.<br />

Bijna alle interne en alle externe respondenten hebben geen zicht op de technologische <strong>co</strong>nsequenties van<br />

een massale uitrol van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, maar geven wel aan dat de systemen van de politie verouderd zijn en<br />

dat er weinig vertrouwen is in de kennis die daarover in huis is.<br />

6.2.5 Moed<br />

4<br />

4<br />

MOED<br />

Aansturing (leiderschap) 27 Sociale strategie<br />

18 Regie op het proces 28 Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />

22 Politieke druk 37 Balans doorslaggevend en faciliterend<br />

leiderschap<br />

Aansturing (leiderschap)<br />

Opvallend is dat de leidinggevenden op alle drie de niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) aangeven<br />

dat ze zelf onvoldoende sturen op het proces woninginbraken. Ook vinden ze dat zij onvoldoende sturen op<br />

de zingeving van de diender op straat bij het afwerken van een buurtonderzoek. Slechts één operationeel<br />

leidinggevende gaf <strong>co</strong>ncreet aan dat hij persoonlijk de street level <strong>co</strong>ps en volontairs van de politie<br />

begeleidde in het uitvoeren van buurtonderzoek 1.0. De street level <strong>co</strong>ps daarentegen geven aan dat ze<br />

niet worden aangestuurd op de uitvoering en dat ze zelf bepalen of en in welke omvang het buurtonderzoek<br />

plaats vindt en vinden ook dat ze dat zelf ter plekke moeten kunnen bepalen. Drie van de vier street level<br />

<strong>co</strong>ps geven aan dat het juist een uitgelezen kans is om de burger ook over andere zaken in de wijk (aan) te<br />

spreken.<br />

Wie het proces van woninginbraken en het doen van buurtonderzoek moet aansturen is een lastige vraag<br />

gebleken voor veel externe respondenten. Burgers hebben daar geen zicht op. Vanuit de respondenten<br />

vanuit de gemeente is gewezen op het belang van de opleiding van agenten en de wijkagent om een<br />

buurtonderzoek goed uit te kunnen voeren. Ook wordt door meerdere externe respondenten verwezen naar<br />

die taak van de gemeente als het gaat om veiligheid en leefbaarheid in de wijk.<br />

18<br />

Regie op het proces<br />

De respondenten zijn verdeeld over de procesbegeleiding van sociale media en regie op het proces. De<br />

helft van de leidinggevenden vindt het nog veel te vroeg daar over na te denken en pleit voor een<br />

experimenteerfase, waarin zo min mogelijk gereguleerd wordt. De andere helft pleit voor een duidelijke<br />

managementstrategie waarbij juist wel procesmatig te werk wordt gegaan, waarbij ook een lange termijn<br />

visie nodig is om te zorgen dat we de huidige achterstand inlopen. Vanwege de verdeeldheid van de<br />

132 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


espondenten over processturing versus projectmatige aanpak wordt in de focusgroepsessie deze factor<br />

nader uitgediept. De medewerkers (street level <strong>co</strong>ps) hebben geen mening over deze factor.<br />

22<br />

Politieke druk<br />

Met name omdat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een relatief nieuw begrip is binnen de publieke sector hebben de respondenten<br />

onvoldoende zicht op de politieke houding ten aanzien van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Wel verwijzen vier leidinggevenden<br />

naar het ontwerpplan Nationale Politie waar begrippen als heterdaadkracht, de burger als opsporingsambtenaar,<br />

burgerparticipatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> genoemd zijn. Op basis daarvan achten zij het politieke klimaat<br />

rijp voor innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>co</strong>ncepten.<br />

Er bestaat bij externe respondenten een wisselend beeld over de rol van de politiek bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Vanuit<br />

de respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat dit nu geen issue is. Vanuit wetenschappelijke<br />

hoek is geopperd dat het zelfs een voordeel kan zijn als de politiek zich niet direct bemoeit met initiatieven<br />

op dit vlak en wordt de geruisloze totstandkoming van Burgernet als een goed veerbeeld daarvan genoemd.<br />

Aangezien <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een relatief nieuw begrip is voor veel respondenten hebben zij onvoldoende zicht op<br />

de politieke houding ten aanzien van dit onderwerp. Wel wordt vanuit de gemeentelijke stakeholders<br />

verwezen naar de mogelijkheid vanuit de politiek om druk uit te oefenen als daar vanuit de politieorganisatie<br />

vraag naar is.<br />

27<br />

Sociale strategie<br />

Alle street level <strong>co</strong>ps zeggen niet te weten of er een strategische visie op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />

sociale media bestaat. Twee daarvan geven aan dat dat wel een onderdeel zou moeten zijn van de<br />

<strong>co</strong>mmunicatiestrategie. Alle leidinggevenden geven aan zeker te weten dat er geen visie of strategie is op<br />

dit gebied. Zeven van de twaalf respondenten geeft aan dat een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media strategie<br />

onderdeel zou moeten zijn van een <strong>co</strong>mmunicatie strategie, terwijl de anderen juist aangeven dat die strategie<br />

verder moet gaan dan <strong>co</strong>mmunicatie alleen.<br />

Hoe de politie in de toekomst omgaat met sociale media en de horizontale netwerksamenleving moet volgens<br />

hen uitgewerkt worden naar wat het betekent voor alle politieprocessen (opsporing, real time intelligence<br />

en handhaving werden met name genoemd), het personeelsbeleid en leiderschap. Een leidinggevende<br />

omschrijft <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> zelfs als “een sociologisch fenomeen waarop we als samenleving nog geen visie<br />

hebben”. Alle leidinggevenden achten de tijd nu niet rijp voor het vormgeven van deze sociale strategie<br />

vanwege de reorganisatie die in dit stadium nog erg gericht is op de verticale inrichting. Maar, zo geven ze<br />

aan, vanuit een extern perspectief is de tijd is er wel rijp voor.<br />

Burgers hebben deze vraag niet goed kunnen beantwoorden. Respondenten van de gemeente verwijzen<br />

vooral naar het belang van een goede visie achter het geheel. Wat wil je met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />

bereiken als het gaat om veiligheid in een buurt? Door twee respondenten wordt gewezen op het belang<br />

van experimenten en het faciliteren van middelen. Mensen moeten daarbij opgeroepen worden om te gaan<br />

<strong>co</strong>-creëren zowel intern als extern. Vanuit wetenschappelijke zijde wordt door een van de respondenten<br />

aangegeven dat het strategisch gezien slim is om te beginnen bij de politie omdat daar de kloof op dit<br />

onderwerp wel eens groter zou kunnen zijn dan bij burgers. Alle respondenten zijn het er unaniem over eens<br />

dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in ieder geval met elkaar moet worden gedaan vanuit de samenwerkingsgedachte.<br />

8<br />

Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />

De respondenten vanuit de politie geven aan dat zij nog geen klimaat hebben die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers op<br />

alle fronten toestaat. Hoe lang dat nog gaat duren is volgens sommigen heel afhankelijk van of je nu ook de<br />

6 Onderzoek 133


kans pakt binnen de organisatie om op sleutelposities mensen te zetten die wel daar handen en voeten aan<br />

kunnen geven.<br />

Alle respondenten op twee na zien de spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de<br />

politieorganisatie en de gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) als een kritische factor.<br />

Driekwart geeft aan de politie nog steeds te zien als een bolwerk dat niet graag informatie deelt en<br />

onvoldoende gebruik maakt van wisdom of crowds. Het toegeven dat je anderen nodig hebt, omdat je het<br />

zelf niet weet wordt door sommigen omschreven als een ‘zwaktebod’ , ‘een brevet van onvermogen’ of ‘het<br />

failliet van onze organisatie’. Het merendeel ziet de cultuur binnen de politie wel veranderen en zeggen zelf<br />

persoonlijk wel open te staan voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met derden. Twee leidinggevenden geven aan dat de<br />

bureaucratie nog te sterk aanwezig is binnen de politiecultuur en vinden dat we nog onvoldoende het<br />

potentieel van onze eigen mensen aanboren en pleiten voor een traject van interne <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Daarbij<br />

noemen ze twee voorbeelden: ontschotting tussen handhaving en opsporing en de kennisoverdracht van<br />

jonge medewerkers aan de ouderen op het gebied van webtechnologie en sociale media.<br />

De street level <strong>co</strong>ps die samen met volontairs en buurtinterventieteams samenwerken, zien al lang de<br />

voordelen van samenwerking en samen beslissen op straat. “Volontairs hebben samen zoveel kennis van<br />

andere organisaties en hebben zoveel andere ervaringen, daar doe ik dagelijks mijn voordeel mee”, licht een<br />

wijkagent toe.<br />

De spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de politieorganisatie en de<br />

gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) wordt heel wisselend ervaren door de twaalf externe<br />

respondenten. De vijf burgers hebben hier geen mening over. Twee respondenten vanuit de gemeente geven<br />

aan dat het vooral ligt aan het soort organisatie waar je werkt en hebben geen zicht op de politieorganisatie.<br />

De respondent vanuit wetenschappelijke hoek ziet wel een enorme belemmering. Volgens zijn mening gaat<br />

dit dwars overal doorheen en creëert <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, vooral bij succes, automatisch weerstand. Om die<br />

reden is er vanuit de politie en overheid draagvlak nodig, hoog opgehangen in de organisatie. Om weerstand<br />

te voorkomen geven twee respondenten aan dat het belangrijk is om zoveel mogelijk mensen op vrijwillige<br />

basis en degenen die het echt kunnen en het voor het werk moeten doen, daarmee te laten werken. Dat<br />

kan een spanning opleveren, maar hoeft niet volgens meerdere respondenten zolang mensen maar goed<br />

opgeleid en begeleid worden. Daarbij wordt als praktijkvoorbeeld door een respondent verwezen naar<br />

wijkmanagers, de voorposten van het stadhuis die nu ook zelf twitteren met hun wijkpost en daar een cursus<br />

in hebben gehad, waarna het gebruik in de praktijk vrij automatisch tot stand is gekomen.<br />

37<br />

Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />

We hebben alle leidinggevenden gevraagd naar hun persoonlijke voorkeursstijl. Iedereen geeft aan een<br />

faciliterende leider te zijn. Daarbij zeggen vier van de zes dat hun eigen stijl ook resultaatgericht is en dat de<br />

<strong>co</strong>mbinatie van beide stijlen bij voorkeur in een leidinggevende verenigd moet zijn. Deze mensen zijn echter<br />

schaars erkent men en daarom is het van belang om teams te vormen waarin zowel doorslaggevende als<br />

faciliterende leidinggevenden deelnemen. De street level <strong>co</strong>ps geven aan dat de meeste leidinggevenden<br />

een doorslaggevende stijl hebben en dat er onvoldoende faciliterende leidinggevenden zijn binnen de politie.<br />

Die mening zijn ook de leidinggevenden toegedaan.<br />

Vanuit politie respondenten wordt een zorgpunt gezien bij de plannen voor de Nationale Politie waarin vooral<br />

een hiërarchische organisatie ontstaat. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat een participatieve of een<br />

directieve stijl ook heel sterk afhankelijk is van de taakvolwassenheid van een medewerker. Het goed in<br />

positie brengen van senior medewerkers en aanspreken op hun rol en verantwoordelijkheid in het werkproces<br />

134 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


ondom <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media en het doen van buurtonderzoek wordt door meerdere van de<br />

respondenten vanuit de politie als belangrijk gezien. Naast een open stijl, waarbij politiemedewerkers de<br />

ruimte krijgen om volop te experimenteren hoort volgens sommigen ook af en toe een directieve stijl in de<br />

trant van: “je gaat nu dit buurtonderzoek virtueel doen.”<br />

Opvallend is dat burgers niet direct een antwoord hebben op de vraag wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt van<br />

politieleiderschap. Doorvragend vertrouwen de vijf burgers op de politie als professionele organisatie met<br />

voldoende vertrouwen in het leiderschap. Twee respondenten zien voordelen bij de totstandkoming van een<br />

Nationale Politie, waarbij vooral het maximaal delen van kennis en informatie als belangrijke kritische<br />

succesfactor wordt gezien. Ook de strakke sturing, waarbij geen sprake meer is van koninkrijkjes wordt door<br />

meerdere burgers als belangrijk gezien. Nagenoeg alle burgers hebben aangegeven het belangrijk te vinden<br />

dat de politie initiatieven blijft nemen burgers attent te maken op onveiligheidssituaties en te stimuleren dat<br />

burgers zelf ook alert worden. Vanuit de gemeente geven respondenten het belang aan van verschillende<br />

leiderschapsstijlen en dat er verschillen zijn tussen mensen. Zoals een van de respondenten stelt: “We zijn<br />

niet allemaal gelijk. De ene kan mensen beter enthousiasmeren, kan een grotere schare achter zich krijgen,<br />

kan met mooiere ideeën komen dan een ander.”<br />

Aan het eind van elk interview is gevraagd de drie meest dominante factoren te benoemen die cruciaal zijn<br />

in een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces middels sociale media met het <strong>co</strong>ncept van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> als voorbeeld. Uit<br />

deze samenvatting komen de volgende vijf factoren als meest relevant naar voren:<br />

1 De digitale kloof<br />

2 Overschatting van invloed sociale media<br />

3 Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />

4 Informatieverwerking (technologisch en mentaal)<br />

5 Leiderschap<br />

Uit de interviews is verder naar voren gekomen dat er een 38e factor aan de set van 37 toegevoegd zou<br />

moeten worden, namelijk de sociale <strong>co</strong>hesie van een wijk. Deze omgevingsfactor werd bij alle actoren telkens<br />

genoemd en bepaalt in de ogen van zowel leidinggevenden als street level <strong>co</strong>ps in grote mate de<br />

slagingskans van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in het bijzonder. De omgevingsfactor<br />

sociale <strong>co</strong>hesie wordt in de focusgroepsessies nader verkend.<br />

6.3 Deel<strong>co</strong>nclusies interviews<br />

Na de analyse van de interviews blijkt, dat zowel de interne als de externe factoren sociale <strong>co</strong>hesie<br />

aanmerken als een kritische succesfactor voor de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het slagen van<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Het onderwerp is bij vrijwel alle respondenten spontaan aan de orde gekomen en heeft<br />

ons doen besluiten hier in de focusgroepsessies extra aandacht aan te besteden. We hebben deze 38e factor echter in dit stadium niet gekoppeld aan de vier dimensies van het e<strong>co</strong>logisch model van Bason,<br />

omdat het hier gaat om een omgevingsfactor die van invloed zou kunnen zijn op meerdere dimensies. Wel<br />

wordt deze 38e factor ter empirische toetsing meegenomen in de focusgroepsessies.<br />

Omdat we in de focusgroepsessies niet alle 37 factoren aan de orde kunnen laten komen heeft de analyse<br />

van de interviews geleid tot een clustering van 15 factoren die prominent in de interviews naar voren zijn<br />

gekomen. Deze hebben weer geleid tot een top vijf van bevorderende factoren (enablers), een top vijf van<br />

6 Onderzoek 135


elemmerende factoren (blockers) en een vijftal factoren die door de respondenten als niet of minder relevant<br />

werden beschouwd (non-issues).<br />

Enablers<br />

De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces (P) en Vermogen (V). De<br />

respondenten zijn van mening dat het Vermogen word bevorderd doordat de kwaliteit van de onderlinge<br />

verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Ze zijn van mening dat dit mogelijk is doordat er zowel binnen als<br />

buiten de politie steeds meer begrip ontstaat voor elkaars logica en dat de bereidheid om open te staan<br />

voor de mening van anderen toeneemt. Ook neemt de politie steeds vaker een lerende houding aan. Binnen<br />

de dimensie Proces zien de actoren de meeste kansen vanwege de technische mogelijkheden om 24/7<br />

informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en de heterdaadkracht<br />

bevorderen. Het gebruik van sociale media samen met andere <strong>co</strong>mmunicatievormen zien de actoren als een<br />

grote kans om door multi-channeling meer mensen te bereiken. Daarbij wordt prominent aangegeven dat<br />

persoonlijk <strong>co</strong>ntact nog steeds de meet belangrijke is. Tot slot wordt moderatie genoemd als enabler. Het<br />

proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />

De top 5 van enablers ziet er alsvolgt uit:<br />

1 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (V, 13)<br />

2 Opsporingsindicaties (heterdaadkracht bevorderen) (P, 7)<br />

3 Er is steeds meer draagvlak om de logica van derden te omarmen (V, 12)<br />

4 Sociale media geven de mogelijkheid om nog meer multi-channeling toe te passen (P, 24)<br />

5 Goede moderatie is belangrijk. Aanjager die leidt vanuit strategie en visie (P, 26)<br />

Blockers<br />

De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Moed (M), Proces en Vermogen. De<br />

respondenten zien twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed. Het ontbreken van een sociale<br />

strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd ervaren zij als een gemis om er vorm en<br />

inhoud aan te geven. Daarnaast herkennen zij de bevindingen uit de literatuur dat er sprake is van spanning<br />

tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die<br />

met name door sociale media sterk aan het veranderen is.<br />

Binnen de dimensie Proces zien de respondenten vooral belemmeringen ten aanzien van het technologisch<br />

absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om<br />

alle informatie die tot ons komt te verwerken.<br />

Als het gaat om de dimensie Vermogen dan worden de digitale kloof en de participatie paradox beiden als<br />

blockers aangemerkt. Met name het feit dat mensen van veertig jaar en ouder in de ogen van de<br />

respondenten nog onvoldoende aanhaken bij webtechnologische mogelijkheden belemmert de massale<br />

uitrol van sociale media, zowel intern als extern. Daarnaast zijn alle respondenten er van overtuigd dat<br />

participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet actiever<br />

gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging.<br />

De top 5 van blockers ziet er alsvolgt uit:<br />

1 Geen visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> (ontbreken van Sociale Strategie) (M, 27)<br />

2 Digitale kloof (V, 23)<br />

3 Hiërarchie/Anarchie (M, 28)<br />

4 Technologisch absorptievermogen (V, 23)<br />

5 Participatie paradox (V, 21)<br />

136 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Non-issues<br />

De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn (B). Binnen<br />

de dimensie Moed wordt politieke druk weliswaar herkend, maar men is van mening dat dat er nou eenmaal<br />

bij hoort en dat het geen reden zou moeten zijn om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> niet toe te passen. Binnen de dimensie Proces<br />

zijn de financiële <strong>co</strong>nsequenties in de categorie van non-issues terecht gekomen omdat 98% van de<br />

respondenten aangegeven heeft geen zicht te hebben op de kosten voor de technische infrastructuur binnen<br />

de politieorganisatie, dan wel dat webtechnologie gratis is en dus niet meer dan een internetverbinding kost.<br />

Daarbij werden de criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) ook als niet relevant beschouwd,<br />

omdat dat nu eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en webtechnologie juist extra kansen<br />

biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant<br />

aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er sprake<br />

van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. De media hype rondom de doodgeschoten juwelier in Den<br />

Haag ten tijde van de interviews en het feit dat alle respondenten uit dit verzorgingsgebied komen, kan<br />

mogelijk deze uitkomst beïnvloed hebben.<br />

Binnen de dimensie Bewustzijn kwam de factor neveneffecten naar voren, vooral vanwege het neveneffect<br />

van onveiligheid creëren. Juist door de aantoonbare wetenschappelijke onderzoeken naar besmettingsgevaar,<br />

achten politiemensen het juist van groot belang de burger te waarschuwen, omdat alertheid en extra<br />

preventie leidt tot minder inbraken en meer pogingen. De burgers verwachten juist alle openheid van politie<br />

en willen weten wat er speelt en gespeeld heeft in hun eigen woonomgeving.<br />

1 Politieke druk (M, 22)<br />

2 Financiële <strong>co</strong>nsequenties (P, 35)<br />

3 De crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong> -criminogene factoren- (P, 33)<br />

4 Privacy issues (P, 36)<br />

5 Creëren van onveiligheid - als neveneffect (B, 8)<br />

Daarnaast hebben de uitwerking en eerste analyse van de interviews de volgende vragen opgeleverd, die<br />

uitgediept dienen te worden tijdens de focusgroepsessies:<br />

• In hoeverre worden de enablers, blockers en non-issues herkend door de respondenten uit de focusgroep<br />

en kan dit leiden tot een top 5 van meest kritische factoren?<br />

• In hoeverre hebben de politie leidinggevenden een goed beeld van het <strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de impact<br />

die het heeft op de politieorganisatie? Zou men anders gaan denken over projectmatige aanpak versus<br />

processturing, na <strong>co</strong>nsultatie van wetenschappers en experts? *)<br />

• In hoeverre staat de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in de weg en is de focusgroep<br />

in staat de haalbaarheid in te schatten en blockers om te zetten in enablers?<br />

• In hoeverre ziet de focusgroep kansen voor kwaliteitsverbetering in de opsporing? Zou dit beeld<br />

veranderen indien de expertise vanuit opsporing, sociale media, wetenschap en burgers, en handhaving<br />

gedeeld wordt?<br />

• Welk beeld hebben externen over leiderschap en leiderschapsontwikkelingen binnen de politie en welke<br />

adviezen formuleren interne en externe actoren met elkaar?<br />

6 Onderzoek 137


6.4 Focusgroepen<br />

6.4.1 Inleiding<br />

Bij de opzet is gekozen voor twee focusgroepsessies uit wisselende samenstelling waarin burgers,<br />

slachtoffers, politiemedewerkers, politieleidinggevenden en externe partners vanuit gemeente, bedrijfsleven<br />

en wetenschap participeren.<br />

Bij de uitwerking van de opdrachten voor de focusgroepsessies wordt belangrijke aandacht besteedt aan<br />

de beantwoording van de zes kernvragen, die vanuit de analyse van de interviews zoals genoemd in<br />

hoofdstuk 6.3 naar voren zijn gekomen. Hierbij is de focus vooral gericht op de vraag in hoeverre relevante<br />

factoren die zich laten vertalen naar enablers, blockers en non-issues herkend worden door de respondenten<br />

in de praktijk.<br />

Daarnaast zijn wij op basis van de interviews tot de ontdekking gekomen dat er nog een vijftal<br />

onduidelijkheden zijn die nader onderzoek vergen en die we mee willen nemen naar de focusgroepsessies<br />

I en II. Deze laten zich samenvatten in onderstaande illustratie:<br />

B<br />

M<br />

V<br />

P<br />

1<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

2<br />

3<br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

vergroten<br />

veiligheidsgevoel<br />

vergroten<br />

kwaliteit<br />

opsporing<br />

vergroten<br />

wederzijds<br />

voordeel<br />

vergroten<br />

wederzijdse<br />

afhankelijkheid<br />

politieleiderschap<br />

Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel<br />

138 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

4<br />

5


We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven<br />

als bliksemflitsen. In Focusgroepsessie I zijn de bliksemflitsen 1, 2, 4 en 5 behandeld.<br />

1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar<br />

vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag is nu welke van deze factoren als meest kritisch<br />

kunnen worden aangemerkt, of er verschillen van inzichten bestaan tussen de vier groeperingen (experts,<br />

politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) en of het mogelijk is in de focusgroep tot <strong>co</strong>nsensus te<br />

komen over de top 5 van meest kritische factoren. Daarnaast vonden we de dominant genoemde nadruk<br />

op sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk reden genoeg deze nader te onderzoeken in de focusgroepen, omdat alle<br />

respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben aangemerkt. In de tweede workshop van de<br />

ochtendsessie hebben we de helft van de focusgroep na laten denken over (on)mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een wijk met een geringe mate van sociale <strong>co</strong>hesie door middel van een<br />

presentatie aan de groep.<br />

2 De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de procesmatige doelen. Het<br />

wederzijds voordeel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd wel gezien door de burgers, maar de politieleidinggevenden<br />

vroegen zich af of dit wederzijds voordeel wel op een procesmatige manier gehaald kon worden. Daarom<br />

is een aantal leden van de focusgroep aan de slag gegaan met de discrepantie tussen processturing en<br />

projectmatige aansturing, omdat er aanzienlijke verschillen werden ge<strong>co</strong>nstateerd tussen de theorie en<br />

de politiepraktijk. Het dilemma dat na de interviews op tafel kwam, was dat volgens de theorie van Bason<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om een organisatie vraagt dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft en dus in balans is en daar hoort<br />

processturing bij.<br />

De politie leidinggevenden echter, gaven in de interviews aan dat de processtappen juist haaks staan op<br />

de horizontalisering en processturing een verticale antwoord is op een horizontale vraag. Zij pleitten eerder<br />

voor een projectmatige manier van organiseren. De vraag aan de groep was om met 5 adviezen te komen<br />

voor de nationale politie hoe hier mee om te gaan. (Focusgroepsessie I, workshop 2b)<br />

4. De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de<br />

interviews bleek ook dat de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vooral gekoppeld werden<br />

aan preventie, signaleren en adviseren en dat er nog onvoldoende aandacht is geweest voor de kwaliteit<br />

van de opsporing. Deze verdieping is gedaan door beide focusgroepen expliciet te vragen naar de kansen<br />

en belemmeringen met betrekking tot het verhogen van pakkans/vergroten heterdaadkracht en niet alleen<br />

te focussen op handhaving. Om dat te bereiken zijn de deelnemers met expertise in de opsporing in beide<br />

focusgroepsessies evenredig verdeeld over de groepen.<br />

5 De uitkomsten van de interviews leverde nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte<br />

samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.<br />

Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen<br />

hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste<br />

focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling<br />

bij de Nationale Politie.<br />

6 Onderzoek 139


6.4.2 Opzet focusgroepen<br />

De opzet van de focusgroepen bestaat uit twee afzonderlijke deelsessies met ieder een eigen<br />

onderzoeksdoelstelling en uitkomst. De eerste focusgroepsessie (I) heeft vooral een divergerend en<br />

explorerend karakter om zo breed mogelijk naar relevante <strong>co</strong>ndities in de praktijk te kijken om een zo<br />

<strong>co</strong>mpleet mogelijk beeld te kunnen krijgen. De tweede focusgroepsessie (II) heeft vooral een <strong>co</strong>nvergerend<br />

karakter om vanuit een brede startpositie tot een beperkt aantal focusonderwerpen te komen die als<br />

belangrijke <strong>co</strong>nditie ertoe doen. Om die reden staan de focusgroepsessies in relatie tot elkaar, waarbij de<br />

output van de eerste focusgroepsessie als input dient voor de tweede focusgroepsessie.<br />

Hieronder volgt een kort overzicht van de focusgroepsessies, de doelstellingen van de workshop en de<br />

specifieke aandachtspunten.<br />

Focusgroepsessie I<br />

• Workshop 1 Toetsen en divergeren van de uitkomsten kritische factoren uit theorie<br />

• Workshop 2a Toetsen en exploreren van de uitkomsten interviews en relevante factoren die niet uit de<br />

theorie zijn gekomen<br />

• Workshop 2b Processturing versus projectsturing en Leiderschap, waarbij aandacht voor:<br />

1 Het belang van sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk<br />

2 De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing<br />

3 Wat dit vraagt van politieleiderschap<br />

Focusgroepsessie II<br />

• Workshop 3a Het <strong>co</strong>nvergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en interviews naar<br />

een <strong>co</strong>ncrete en realistische praktijkcasus.<br />

• Workshop 3b Aan de hand van casuïstiek ‘Hotspot probleemwijk’ kritische factoren herontwerp<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> toetsen en eventuele blokkades opheffen<br />

• Workshop 4 Uitdiepen wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt van strategisch leiderschap in een horizontale<br />

genetwerkte <strong>2.0</strong> samenleving, waarbij aandacht voor:<br />

1 Het belang van faciliterend versus doorslaggevend leiderschap (visie en strategie)<br />

2 De rol van leiderschap gebaseerd op de 4 dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel (procesmatig)<br />

3 Externe oriëntatie en ontwikkeling leiderschaps<strong>co</strong>mpetenties met oog op de toekomst (<strong>co</strong>mpetentie)<br />

De antwoorden van de afzonderlijke respondenten en experts worden in workshopsessies samengevat en<br />

geanonimiseerd en daarna teruggekoppeld aan alle deelnemers. Deze terugkoppeling leidt tot nieuwe acties<br />

waarna minimaal een tweede en eventueel nog een derde ronde kan plaatsvinden. Zowel de eerste als de<br />

tweede focusgroepsessie wordt afgesloten met een plenaire groepsdiscussie om zoveel mogelijk tot<br />

overeenstemming te komen van de onderzoeksbevindingen. Er wordt ingezoomd op de meest relevante<br />

<strong>co</strong>ndities in de praktijk op basis van de vijf meest kritische factoren die wij in ons theoretisch onderzoek<br />

hebben kunnen vaststellen. Doel aan het eind van de eerste focusgroep sessie is dat de respondenten<br />

uiteindelijk tot overeenstemming komen over de (vijf) meest en (vijf) minst belangrijke <strong>co</strong>ndities om tot een<br />

vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen.<br />

140 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Beoogde doelstellingen focusgroepen<br />

• Toetsen bij stakeholders, experts, politievertegenwoordigers, burgers en slachtoffers aanwezigheid<br />

relevante factoren vanuit theorie in de praktijk die wezenlijk van invloed zijn op <strong>co</strong>ndities bij herontwerp<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

• Verdiepingsslag maken op nieuwe of andere inzichten ten aanzien van factoren die uit de interviews zijn<br />

gekomen en die om opheldering vragen<br />

• Gedetailleerde reacties en input verkrijgen van relevante <strong>co</strong>ndities op een vernieuwd <strong>co</strong>ncept<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

• Gericht informatie verzamelen over de behoeften van stakeholders en burgers en slachtoffers aan de hand<br />

van praktijk casuïstiek gerelateerd aan een <strong>co</strong>ncreet vernieuwd <strong>co</strong>ncept buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

• Nagaan welke wijziging of bijstelling in relevante <strong>co</strong>ndities nodig is om een vernieuwd <strong>co</strong>ncept voor een<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> verder te ontwikkelen.<br />

6.5 Focusgroepsessie I<br />

6.5.1 Workshop 1<br />

Workshop 1 had tot doel: Het verkennen en exploreren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en<br />

de interviews.<br />

Allereerst hebben we de respondenten gevraagd afzonderlijk, zonder onderlinge discussie uit de vijftien<br />

factoren van paragraaf 6.4 hun eigen top 5 van kritische factoren samen te stellen. De vijf punten konden<br />

gegeven worden aan slechts vijf van de vijftien factoren, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,<br />

blockers en non-issues. Een factor die bijvoorbeeld als non-issue uit de interviews is gekomen, kon door de<br />

individuele respondent uit de focusgroepsessie juist als enabler of blocker worden gezien. Tijdens het invullen<br />

van de lijst mochten de deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan<br />

de procesbegeleider. Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies<br />

geclusterd zijn.<br />

Politie individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werden door de individuele medewerkers van de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie<br />

Bewustzijn. Als enablers noemden zij Opsporingsindicaties (P, 7) en multi-channeling (P, 24). Als blockers<br />

technologisch absorptievermogen (P, 29) de digitale kloof (V, 23) en hiërarchie/anarchie (M, 28).<br />

Burgers individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werden bij de respondenten van de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed.<br />

Zij kozen vier enablers te weten opsporingsindicaties (P, 7), de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />

(B,13), draagvlak voor logica derden (V, 15) en multi-channeling (P, 24). Daarnaast noemden zij als blocker<br />

de digitale kloof (V, 23).<br />

Externen individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

De groep externen bestond uit experts op het gebied van sociale media, <strong>co</strong>mmunicatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />

wetenschappers. Ze s<strong>co</strong>orden op alle vier de dimensies. Zij kozen drie enablers te weten draagvlak voor<br />

logica derden (V, 15), moderatie (P, 26) en de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (B, 13).<br />

Daarnaast noemden zij als blockers hiërarchie/anarchie (M,28) en technologisch absorptievermogen (P, 29).<br />

6 Onderzoek 141


Ketenpartners individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Ook hier werd op alle vier de dimensies ges<strong>co</strong>ord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de s<strong>co</strong>re<br />

gebaseerd is op één respondent. Deze koos drie enablers, te weten Kwaliteit van de onderlinge<br />

verhoudingen (B, 13), Opsporingsindicaties (P, 7) en Moderatie (P, 26) en twee blockers namelijk Hiërarchie/<br />

anarchie (M,28) en de Participatie paradox (V,21).<br />

Collectief, na overleg<br />

Vervolgens werden de resultaten plenair besproken en kwam er na discussie <strong>co</strong>nsensus over de top 5 van<br />

de focusgroep. Er werd vanuit het <strong>co</strong>llectief niet ges<strong>co</strong>ord op de dimensie Bewustzijn. Het s<strong>co</strong>ren op alle<br />

vier de dimensies maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Dit leidde uiteindelijk tot de volgende<br />

gezamenlijke top 5:<br />

• Opsporingsindicaties (P, 7) enabler<br />

• Hiërarchie/anarchie (M, 28) blocker<br />

• Technologisch absorptievermogen (P, 29) blocker<br />

• Draagvlak voor logica derden (V, 15) enabler<br />

• Moderatie (P, 26) blocker<br />

6.5.2 Workshop 2a<br />

Workshop 2a had als doel: het verkennen en exploreren van de uitkomsten interviews die niet uit de theorie<br />

zijn gekomen. Zoals in de inleiding aangegeven ging het hier om de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie in een<br />

wijk. Wij vroegen de helft van de focusgroep, na te denken over dit onderwerp. Er werd bewust gekozen<br />

voor een groepssamenstelling van burgers, street level <strong>co</strong>ps en operationeel leidinggevenden met<br />

gebiedsgebonden politiezorg taken, <strong>co</strong>mmunicatie experts en leidinggevenden in het domein Opsporing.<br />

Zij gingen een uur met elkaar in discussie en kregen de volgende hulpvragen mee:<br />

1 Wat bepaalt de sociale <strong>co</strong>hesie in een wijk?<br />

2 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />

3 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor buurtonderzoek <strong>2.0</strong>?<br />

4 Hoe kun je in een wijk participatie beïnvloeden?<br />

5 Welke <strong>co</strong>mmunicatievormen werken wel en niet?<br />

6 Wat moet de politie anders doen?<br />

7 Welke tips geeft u de politie mee?<br />

Resultaten<br />

De groep presenteerde na afloop de volgende resultaten.<br />

Voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in een wijk, waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, begint de samenwerking tussen burgers en<br />

politie met het winnen van vertrouwen. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt en dat<br />

dat via korte lijnen plaatsvindt. Alhoewel de techniek vaak korte termijnen bevorderd (een email of tweet is<br />

gauw verstuurd), gaat het juist bij het winnen van vertrouwen via face to face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan<br />

werken, maar niet als daardoor er geen persoonlijk <strong>co</strong>ntact meer is tussen politie en burgers. De aandacht<br />

voor de burger is belangrijk om vertrouwen te winnen. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen<br />

de belangen van de politie en die van de burger en daarvoor is regelmatig, liefst persoonlijk, <strong>co</strong>ntact nodig.<br />

Het beste is om per thema te bekijken of het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie wel een issue is in de wijk. De<br />

sociale <strong>co</strong>hesie kan ook opeens toenemen als iets de wijk echt raakt, bijvoorbeeld bij een ernstig misdrijf of<br />

een hausse aan inbraken.<br />

142 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


De tips die de groep meegeeft aan de politie:<br />

• Organiseer capaciteit; het is belangrijk dat er opvolging komt en dat politiemensen zichtbaar aanwezig<br />

zijn in de wijk. (P, 34)<br />

• Geef kaders aan voor de dienders op straat, maar in beperkte mate, geeft vrijheid en ruimte om relaties<br />

met burgers op te bouwen. Verplaats mensen niet te snel. Kennen en gekend worden is belangrijk en<br />

bevordert vertrouwen. (P, 34)<br />

• Stimuleer faciliterend leiderschap, zodat die professionele handelingsruimte gewaarborgd is. (M, 37)<br />

6.5.3 Workshop 2b Processturing versus Projectsturing en Leiderschap<br />

Processturing versus Projectsturing<br />

Workshop 2b had als doel het verkennen en exploreren van de uitkomsten uit de interviews die afwijken van<br />

de theorie zijn gekomen.<br />

De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing, was een afwijking.<br />

De leidinggevenden gingen in gesprek met experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, sociale media, Burgernet<br />

en wetenschappers.<br />

Zij kregen de volgende opdracht mee: Bediscussieer de volgende (tegen)stellingen en kom met maximaal<br />

vijf adviezen voor de Nationale Politie.<br />

Stelling 1 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om een organisatie dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft en dus in<br />

balans is en daar hoort processturing bij volgens het e<strong>co</strong>logisch model van Bason.<br />

Stelling 2 “Welnee”, kwam uit de interviews met leidinggevenden, “je moet het daar toepassen<br />

waar het werkt en dus projectmatig inzetten. Het is een kwestie van doen!”<br />

De groep presenteerde na afloop de volgende adviezen aan de Nationale Politie:<br />

Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om een procesaansturing. Door de vele factoren die van invloed zijn is het wel degelijk<br />

van belang aan een organisatie te werken die e<strong>co</strong>logisch in balans is. Dat neemt echter niet weg dat je niet<br />

hoeft te wachten tot die balans er is. Maar afwijking op alle vier de dimensies maakt innovatieve<br />

ontwikkelingen wel moeilijk. Daarvan is echter geen sprake.<br />

De groep is er van overtuigd dat er genoeg Vermogen in de politie organisatie zit en dat er veel meer gekeken<br />

moet worden naar wat er wèl aanwezig is binnen de vier dimensies. Dat moet dan vervolgens veel beter<br />

uitgenut worden dan nu het geval is. Maar aangezien de politie organisatie al achter loopt en de<br />

ontwikkelingen enorm hard gaan, zullen er op alle vier de dimensies strategische interventies nodig zijn,<br />

waarbij zowel korte termijn successen als lange termijn doelstellingen nodig zijn om de innovatie energie<br />

vast te houden. De groep gaf adviezen per dimensie:<br />

Proces 1 Check meer en vaker de verwachtingen van de burger. Werk aan binding. (P, 34)<br />

2 Deel meer en vaker successen en resultaten. Niet in cijfers, maar geef er <strong>co</strong>ntext aan<br />

en maak duidelijk wat de bijdrage van anderen is geweest. (P, 34)<br />

Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Begin niet opnieuw, maar deel intern!<br />

Co-<strong>creatie</strong> moet binnen beginnen. (B, 10)<br />

Moed 4 Maak waar wat je beloofd. Procesopvolging van hoog tot laag!<br />

(Leading by example) (M, 37)<br />

Vermogen 5 Creëer een lerende <strong>co</strong>ntext, niet alleen intern maar leer samen met burgers,<br />

organisaties etc. (V, 11)<br />

6 Onderzoek 143


Leiderschap<br />

De tweede opdracht die deze groep kreeg, betrof de leiderschapsontwikkeling. Na een korte uitleg over de<br />

verschillen tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap werd even stilgestaan bij de ontwikkeling van<br />

de Nationale Politie en de horizontale genetwerkte samenleving. De groep werd gevraagd met maximaal<br />

drie adviezen voor leiderschapsontwikkeling binnen de Nationale Politie te komen.<br />

De groep kwam tot de <strong>co</strong>nclusie dat er op sommige gebieden niets mis is met doorslaggevend leiderschap.<br />

Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de<br />

openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed<br />

in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn.<br />

Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken<br />

<strong>co</strong>mplex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. Je kwetsbaarheid tonen, andere experts<br />

om advies vragen, openstaan voor andere denkramen gebeurt nog onvoldoende, alhoewel de groep wel<br />

van mening is dat het toeneemt, die openheid. De groep formuleert de volgende adviezen:<br />

1 Stimuleer verbindend leiderschap op alle niveaus (strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral<br />

op tactisch en operationeel niveau. Maak dat <strong>co</strong>ncreet op alle niveaus, met meetbare doelstellingen en<br />

faciliteer ontwikkelruimte. (M, 37)<br />

2 Binnen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is iedereen expert, dus organiseer horizontale participatie, weer met meetbare<br />

doelstellingen, daar is niets mis mee en kan makkelijk samen gaan met resultaatsturing. Onderzoek<br />

waarom dingen wel goed gaan en buit dat uit. Vergeet daarbij de externe partners en je burgers niet, durf<br />

los te laten. De buurt bestuurt, niet de politie. (M, 37)<br />

3 De <strong>co</strong>mpetentie Omgevingsgerichtheid dient meer verdieping te krijgen in ontwikkeling van<br />

medewerkers en leidinggevenden. Een leidinggevende behoort een netwerker pur sang te zijn en een<br />

open mind te hebben. In selectie dient het vermogen tot omgevingsgerichtheid een kritische <strong>co</strong>mpetentie<br />

te zijn voor bevordering- en aanname beleid. (M, 37)<br />

6.6 Focusgroep II<br />

6.6.1 Inleiding<br />

Op basis van de opbrengsten uit focusgroep I heeft de aandacht in focusgroep II zich voornamelijk<br />

ge<strong>co</strong>ncentreerd op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5 uit het onderzoeksanalysemodel.<br />

Hieruit komt samengevat het volgende beeld naar voren:<br />

1 Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische karakter van<br />

online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers.<br />

2 Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde<br />

politie organisatie.<br />

3 Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie<br />

van dienders en leidinggevenden.<br />

4 Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen deze zullen<br />

beschreven worden in een herontwerp van het buurtonderzoek (<strong>2.0</strong>) middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />

144 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


B<br />

M<br />

V<br />

P<br />

1<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

2<br />

3<br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

vergroten<br />

veiligheidsgevoel<br />

vergroten<br />

kwaliteit<br />

opsporing<br />

vergroten<br />

wederzijds<br />

voordeel<br />

vergroten<br />

wederzijdse<br />

afhankelijkheid<br />

politieleiderschap<br />

Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel<br />

We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven<br />

als bliksemflitsen. In de focusgroep II sessie heeft de nadruk gelegen op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5.<br />

1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar<br />

vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag welke van deze factoren als meest kritisch kan<br />

worden aangemerkt in een samen te stellen top 5 werd uitgewerkt in Focusgroep 1. Hieruit zijn twee<br />

belemmerende factoren gekomen, waarbij in later workshop 3 de vraag is gesteld wat er voor nodig is<br />

om deze belemmeringen op te heffen om tot een haalbaar <strong>co</strong>ncept van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen.<br />

Op basis van verschillen in inzicht tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners<br />

en burgers) is vervolgens gekeken of het mogelijk is om tot een gedeelde opvatting te komen over de<br />

vraag; hoe met de vijf kritische factoren uit focusgroep I om te gaan als het gaat om een probleemwijk<br />

met een hotspot van woninginbraken en wat daarvoor nodig is gebaseerd op het theoriemodel van Bason.<br />

3 Vanwege de sterk prominente rol van de factor sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk, hebben wij deze nader<br />

onderzocht in de focusgroepen, aangezien alle respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben<br />

aangemerkt. De uitkomsten van de interviews in de casestudy ‘Zoetermeer’ leverde een vraag op ten<br />

aanzien van de inhoudelijke doelen in een probleemwijk als het gaat om vergroten van de kwaliteit van de<br />

opsporing en heterdaadkracht, vanwege een vermeend gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk. We hebben<br />

drie verschillende deelgroepen na laten denken over de belemmerende en stimulerende factoren in een<br />

wijk met een geringe mate van sociale <strong>co</strong>hesie aan de hand van een op de werkelijkheid gebaseerde<br />

casestudy ‘Astmeer’ casus.<br />

6 Onderzoek 145<br />

4<br />

5


4 De uitkomsten van de interviews leverde een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de<br />

interviews bleek dat de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vooral gekoppeld werden aan<br />

preventie, signaleren en adviseren. Daarnaast is uit de interviews gebleken dat het aantal<br />

opsporingsindicaties naar verhouding laag is, gelet op de inspanning die daar middels een buurtonderzoek<br />

voor moet worden geleverd. Daar staat tegenover dat elke opsporingsindicatie die (in)direct leidt tot een<br />

dader als hoog wordt gekwalificeerd. Deze uitkomst leverde een vraag op hoe het ideale buurtonderzoek<br />

er in een <strong>2.0</strong> variant uit zou moeten komen te zien rekening houdend met een realistisch en haalbaar<br />

scenario voor de toekomst. De vraag aan de groep was om een droombeeld te schetsen voor de Nationale<br />

Politie.<br />

5 De uitkomsten van de interviews leverden nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte<br />

samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.<br />

Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen<br />

hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste<br />

focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling<br />

bij de Nationale Politie. In de tweede focusgroepsessie is de focus gericht geweest op een drietal<br />

dimensies die voor het strategisch leiderschap op basis van de uitkomsten van de interviews van belang<br />

zijn. Het gaat hier om: strategische visie, processturing en <strong>co</strong>mpetentie-ontwikkeling. Verdeeld over drie<br />

verschillende groepen zijn deze onderwerpen afzonderlijk aan de orde geweest.<br />

Hoger liggende doelstelling van focusgroepsessie I en II, die in elkaars verlengde liggen is om op basis van<br />

de uitkomsten van dit empirisch onderzoek te komen tot een daadwerkelijk herontwerp van een<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />

Focusgroepsessie II<br />

Stakeholders - Dynamisch groepsproces - Toetsen analysemodel<br />

Ketenpartners<br />

Burgers en slachtoffers<br />

van woninginbraken<br />

vernieuwd<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

Experts<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />

sociale media<br />

Leidinggevenden Politie<br />

en street level <strong>co</strong>ps<br />

Illustratie 14: Toetsen analysemodel focusgroepsessie II<br />

146 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Van de 37 factoren zijn als uitkomst in de focusgroep I sessie als het gaat om blockers binnen de top 5<br />

prioritering twee meest belemmerende factoren aangemerkt. Het gaat hier om:<br />

Factor M, 28 - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie en de dynamische<br />

sociale media omgeving.<br />

Factor V, 25 - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische infrastructuur niet klaar<br />

voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet meer verwerkt.<br />

In focusgroepsessie II wordt nader op deze twee belemmerende factoren ingegaan met de vraag wat nodig<br />

is deze blockers op te heffen. We komen hieronder aan de hand van een casus op het antwoord van deze<br />

vraag terug.<br />

6.6.2 Uitkomsten workshop 3 - Casus ‘Astmeer’<br />

In deze workshop kregen de deelnemers de individuele opdracht zich aan de hand van een op de<br />

werkelijkheid gebaseerde praktijk casus ‘Astmeer’ uit te spreken over de haalbaarheid en slagingskans van<br />

een vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk (zie bijlage).<br />

De casus Astmeer is gebaseerd op de casestudy Zoetermeer, waarbij fictief slechts een beperkt aantal<br />

elementen aan de realiteit zijn toegevoegd. Het gaat hier om de toevoeging van het bestaan van drie<br />

(criminele) jeugdgroepen en een multiculturele bevolkingssamenstelling met een groter aandeel allochtone<br />

bevolkingsgroepen dan in de werkelijke situatie. Dit is gedaan om het <strong>co</strong>ntrast met een gemiddelde woonwijk<br />

nog wat te vergroten en ook in perspectief te kunnen plaatsen van grootstedelijke problematiek. Deze<br />

opdracht had tot doel om op basis van de intuïtie van deelnemers en de verschillende inzichten die bestaan<br />

tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) significante verschillen<br />

te ontdekken als het gaat om de perceptie van factoren die positief dan wel negatief van invloed kunnen<br />

zijn. Om die reden werd de deelnemers naast het inschattingspercentage tevens gevraagd een meest<br />

motiverende factor (enabler) en belemmerende factor te benoemen (blocker).<br />

De drie groepen werden gemengd verdeeld, met eerst een individuele opdracht.<br />

Individuele opdracht:<br />

1 Hoe schat u de slagingskans in dat een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

en sociale media in deze probleemwijk gaat werken? (10, 20, 30... 100%)<br />

2 Noem een meest motiverende (stimulerende) factor (enabler)<br />

3 Noem een meest belemmerende factor (blocker)<br />

Groepsopdracht:<br />

1 Hoe kunnen de twee blockers uit de focusgroepsessie I worden opgeheven en wat is daarvoor nodig?<br />

2 Beschrijf het beeld dat u heeft van een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en deel dat plenair met<br />

de hele groep.<br />

Hulpvragen:<br />

3 Waar liggen de aangrijpingspunten (enablers) ? En waar liggen de knelpunten (blockers)?<br />

(maximaal vijf aangrijpingspunten en maximaal vijf knelpunten benoemen)<br />

4 Welke factoren uit de lijst van vijftien (in de ochtend) vormen een directe bedreiging of blokkade?<br />

5 Hoe kunnen de blokkades worden opgeheven en wat is daarvoor nodig? (maximaal vijf blockers uitwerken)<br />

6 Gegeven de vijf <strong>co</strong>ndities van de ochtendsessie die als ‘cruciaal’ zijn benoemd, aan welke voorwaarden<br />

dient een goed herontwerp Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te voldoen? En wat mist u dan nog? (maximaal vijf<br />

belangrijke factoren benoemen)<br />

6 Onderzoek 147


6.6.3 Analyse uitkomsten Workshop 3a<br />

Workshop 3 had tot doel: het <strong>co</strong>nvergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en de interviews<br />

naar een <strong>co</strong>ncrete en realistische praktijkcasus ‘Astmeer’.<br />

Allereerst hebben we de respondenten gevraagd in een individuele opdracht hun slagingskans in te schatten<br />

als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> binnen een probleemwijk, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,<br />

blockers en non-issues die hij of haar zich voor kon stellen. Tijdens het invullen van de lijst mochten de<br />

deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan de procesbegeleider.<br />

Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies geclusterd zijn.<br />

De hieronder genoemde percentages zijn individueel benoemde inschattingpercentages. Vanwege het<br />

relatief lage aantal respondenten kunnen hier geen kwantitatief betrouwbare onderzoeksgegevens aan<br />

worden ontleend. Wel geven de individuele s<strong>co</strong>res en het gezamenlijke beeld daarover per categorie (burger,<br />

politie, externen, ketenpartners) in kwalitatieve zin een zekere indicatie hoe de opvatting is over de<br />

slagingskans. De daaraan verbonden waarde ‘gemiddeld’ wijst op een gezamenlijke uitkomst met een<br />

slagingskans van boven de 50%. De waarde ‘hoog’ wijst op een hoge slagingskans, uitgaande van een<br />

rekenkundig gemiddelde van 60% of hoger. De waarde ‘laag’ die overigens niet voorkomt wijst op een lage<br />

slagingskans, uitgaande van een rekenkundig gemiddelde van 40% of lager. De waarde ‘sterk verdeeld’<br />

wijst op een gezamenlijk beeld waarin de uitkomsten sterk uiteen lopen van een individueel ges<strong>co</strong>orde zeer<br />

lage tot zeer hoge slagingskans. Alleen onder de respondenten van de politie blijkt deze grote verdeeldheid<br />

in het beeld te bestaan. Interessant was daarbij voor ons de vraag hoe het met deze verdeeldheid zit en<br />

waar kenmerkende verschillen zijn gerelateerd aan de vier dimensies van het e<strong>co</strong>systeemmodel van Bason.<br />

De verdere analyse van de uitkomsten komt hieronder aan de orde.<br />

Top 10 politie, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werden bij de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie Bewustzijn. Zij kozen voor zes blockers,<br />

namelijk de aansturing (M, 4), gelijkwaardige machtsverhoudingen (V, 12), technische succesfactoren<br />

(P, 29), criminogene factoren (P, 33) leiderschap (M, 37) en sociale <strong>co</strong>hesie (V, 38). Als enablers werd<br />

gekozen voor informatieverwerking (P, 5), opsporingsindicaties (P, 7), open klimaat (V, 11) en adaptievermogen<br />

(V, 25). De gemiddelde slagingskans kwam rekenkundig neer op 54%. Het laagst genoemde<br />

percentage was 20% en de hoogste 80%.<br />

Top 5 Burgers, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werden bij de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en Bewustzijn. Zij kozen voor<br />

vijf blockers, namelijk open klimaat (V, 11), de digitale kloof (V, 23), organisatorische factoren (P, 34) en<br />

sociale <strong>co</strong>hesie (V,38). Als enabler werd gekozen voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13).<br />

De gemiddelde slagingskans werd geschat op 50%. De laagste was 40% en de hoogste 60%.<br />

Top 6 Externen, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werd bij de respondenten van de externen geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en<br />

Bewustzijn. Zij kozen voor twee blockers, namelijk sociale <strong>co</strong>hesie (V, 38) en criminogene factoren (P, 33).<br />

Als enablers werd gekozen voor de selectie van stakeholders (V, 14), het Adaptievermogen (V, 25) de<br />

Procesarchitectuur (V, 20) en technische succesfactoren (P,29). De gemiddelde slagingskans werd geschat<br />

op 54%. De laagste was 35% en de hoogste 82%.<br />

148 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Top 3 ketenpartners, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />

Er werd bij de ketenpartners alleen op de dimensie Vermogen ges<strong>co</strong>ord. Zij kozen voor drie enablers, te<br />

weten de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V,13), de dominante eigen logica (V,15) en de<br />

participatie paradox (V,21). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 70%. De laagste was 65% en<br />

de hoogste 75%.<br />

Kijken we naar alle stimulerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de<br />

slotsom dat er om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> binnen een probleemwijk aan te pakken tien aangrijpingspunten (enablers)<br />

te benoemen zijn die vooral liggen binnen de dimensies Proces en Vermogen van Bason’s e<strong>co</strong>systeem<br />

model.<br />

1 Informatieverwerking (P, 5)<br />

2 Opsporingsindicaties (P, 7)<br />

3 Open Klimaat (V, 11)<br />

4 Kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13)<br />

5 Selectie van stakeholders (V, 14)<br />

6 Dominante eigen logica (V, 15)<br />

7 Procesarchitectuur (V, 20)<br />

8 Participatie paradox (V, 21)<br />

9 Adaptievermogen (V, 25)<br />

10 Technische succesfactoren (P, 29)<br />

Kijken we naar alle belemmerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de<br />

slotsom dat er negen kritieke factoren (blockers) zijn te benoemen waarmee bij de ontwikkeling van een<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk rekening gehouden dient te worden in het ontwerp.<br />

1 Aansturing (M,4)<br />

2 Open klimaat (V,11)<br />

3 Gelijkwaardige machtsverhoudingen (V,12)<br />

4 Digitale Kloof (V,23)<br />

5 Organisatorische factoren (P,34)<br />

6 Technische succesfactoren (P,29)<br />

7 Criminogene factoren (P,33)<br />

8 Leiderschap (M,37)<br />

9 Sociale <strong>co</strong>hesie (V,38)<br />

Kijken we naar het totaal van stimulerende en belemmerende factoren dan is het opvallend dat beide<br />

opsommingen elkaar vrijwel uitsluiten, op de factor ‘open klimaat’ na. Deze factor wordt door respondenten<br />

zowel als een positief aangrijpingspunt (enabler) gezien als een blocker en daarmee belemmerende factor.<br />

Dat deze factor in beide opsommingen voorkomt kan duiden op beide kanten van een medaille waarbij<br />

enerzijds positief en anderzijds negatief tegen het belang van een dergelijke factor kan worden aangekeken.<br />

Feit blijft dat het hier kennelijk om een kritieke factor gaat, waarbij het van belang is om er ruim aandacht<br />

aan te schenken wil <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> bij de ontwikkeling van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk enig<br />

kans van slagen hebben.<br />

6 Onderzoek 149


6.6.4 Analyse uitkomsten Workshop 3b<br />

Over de vraag ‘Wat is nodig om de blockers uit Focussessie I om te buigen naar enablers?’ binnen de<br />

<strong>co</strong>ntext van een probleemwijk zoals ‘Astmeer’ zijn onderstaande twee belemmerende factoren nader onder<br />

de loep genomen door drie afzonderlijke deelgroepen.<br />

Belemmerende factor [1] (M,28) - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie<br />

en de dynamische sociale media omgeving.<br />

Deze blocker kan enabler worden door:<br />

• Problematiek buitenwereld centraal stellen; kijk naar waar de behoeften liggen op probleemthema’s die<br />

burgers en de maatschappij belangrijk vinden<br />

• Bewustwording intern/extern bevorderen; werk aan bewustwording door van hoog tot laag door de gehele<br />

organisatie, betrek daarbij ook de strategische en ketenpartners met aandacht voor burgers op de eerste<br />

plaats<br />

• Belemmerende regelgeving aanpassen; draag zorg voor de invloed op het aanpassen van regelvorming<br />

die nu vaak te belemmerend wordt ervaren zoals de Privacywetgeving<br />

• Bewustwording en leiderschap bij politie, politiek en OM te bevorderen; laat strategische leiders inzien<br />

hoe belangrijk het is een strategische koers op dit onderwerp uit te zetten<br />

• Afrekencultuur stopzetten; kom tot een andere vorm van resultaatsturing waarbij ook initiatieven op gebied<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> worden beloond ongeacht de opbrengst in harde resultaatdoel-stellingen gebaseerd<br />

op ‘oud’ denken (streepjescultuur).<br />

• Hiërarchie geen rol van betekenis te laten spelen binnen 24 uurs acties; laat zoveel mogelijk beslissingsinvloed<br />

over aan een brede laag in de uitvoeringsorganisatie (24/7) als het gaat om beslissingen die binnen<br />

een termijn van 24u moeten worden genomen, vertrouw daarbij op de rol van operationeel leidinggevenden<br />

in de aansturing en de discretionaire bevoegdheid van street level <strong>co</strong>ps.<br />

• 24/7 informatieoverdracht mogelijk maken om direct te kunnen reageren; richt de geautomatiseerde<br />

werkprocessen zodanig in dat informatie verkregen via social media 24/7 aangenomen en doorgezet kan<br />

worden ten behoeve van opvolging, ook bij iemands afwezigheid.<br />

• Hiërarchie gebruiken om verandering in cultuur op elk niveau te laten landen; gebruik bewust het dwingend<br />

karakter van de hiërarchische aansturing om soms tegen de interne weerstand in te gaan of mogelijkheden<br />

te creëren die vragen om gezaghebbende invloed bij strategische ketenpartners of het bestuur om mee<br />

te gaan in de beweging.<br />

Belemmerende factor [2] (V,25) - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische<br />

infrastructuur niet klaar voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet<br />

meer verwerkt.<br />

Deze blocker kan enabler worden door:<br />

• Aangaan relatiemanagement met burger; stem betrokkenheid af op doelgroepen in de wijk, ontdek hoe<br />

relatienetwerken in elkaar zitten en sluit aan bij <strong>co</strong>mmunities die al bestaan<br />

• Excellente <strong>co</strong>mmunicatie organiseren; afgestemd op doelgroepen op inhoud en betrekkingsniveau, spreek<br />

dezelfde taal en zoek aansluiting bij themaonderwerpen die leven in de wijk bij buurtbewoners<br />

• Iedereen een taak te geven; benut vooral jongere en enthousiaste mensen binnen de eigen organisatie<br />

en daarbuiten om van daaruit voldoende trekkracht en beweging te organiseren.<br />

150 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


• Virtueel en fysiek toegang bieden tot publieke diensten; zorg voor een hybride dienstverlening, waarbij<br />

zowel virtueel als fysiek <strong>co</strong>ntact kan bestaan in het relatiebeheer.<br />

• Durf nieuwe technologie te gebruiken; schroom niet om social media technologie die vandaag al werkt en<br />

direct ingezet kan worden daarvoor te benutten, wees niet te afwachtend en leer vanuit de opgedane<br />

ervaring.<br />

• Meerdere <strong>co</strong>mmunicatie kanalen beschikbaar stellen; besef dat meerdere <strong>co</strong>mmunicatiekanalen gebruikt<br />

moeten worden om alle denkbare doelgroepen te kunnen bereiken.<br />

• Per kanaal diverse deskundigen aan bod laten; afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte kanaal de<br />

juiste deskundigen een rol geven in de <strong>co</strong>mmunicatie<br />

• Maatwerk (lokaal/juiste schaalniveau) bieden voor specifieke doelgroepen zoals burgers, wijkagenten,<br />

opsporingsambtenaren etc.; differentieer naar functionele doelgroepen (intern/extern) en toepassingsmogelijkheden<br />

op landelijke, regionale of juist lokale schaal. Gaat het om het thema woninginbraken, dan<br />

is de impact vooral op een relatief klein lokaal gebied voelbaar en is het van belang op het juiste lokale<br />

niveau aansluiting te zoeken met de gewenste doelgroep(en).<br />

Synthese<br />

Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk,<br />

waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te<br />

bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het<br />

beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moet zijn alert en oplettend te willen zijn door goed<br />

met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte lijnen<br />

naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle respondenten<br />

niet zonder face-to-face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor echt <strong>co</strong>ntact en<br />

verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is fysiek <strong>co</strong>ntact<br />

tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor.<br />

Gebleken is ook dat in een probleemwijk een meerderheid van de respondenten van mening is dat de<br />

gemeenschappelijke problematiek kan zorgen voor een bindende factor. Een woninginbrakengolf in de wijk<br />

of een groot aantal vernielingen of diefstallen uit auto’s kan de sociale binding in de wijk versterken doordat<br />

dit belang vrijwel iedere burger in de wijk raakt. Daarnaast is de vraag aan de orde gekomen of er wel echt<br />

sprake is van een lage sociale <strong>co</strong>hesie in een probleemwijk. De sociale binding tussen verschillende etnische<br />

groepen in de wijk kan er wel zijn, maar op een andere manier vorm en inhoud krijgen en hoeft zich niet te<br />

beperken tot de lokale buurt. Het voorbeeld van een Antilliaanse groep die een sterke onderlinge sociale<br />

band kent, maar waarbij de <strong>co</strong>ntacten zich niet beperken tot het lokale en eerder regionaal van aard zijn<br />

werd daarbij illustratief genoemd. Er zal om die reden kritisch naar problematische themaonderwerpen in<br />

de wijk moeten worden gekeken. Ook zal afzonderlijk per wijkverzorgingsgebied beoordeeld moeten worden<br />

of het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie wel aan de orde is in de wijk. Het kan namelijk zijn dat er wel sociale<br />

<strong>co</strong>hesie bestaat, alleen binnen bijvoorbeeld etnische groepen in leefgemeenschappen anders vorm krijgt<br />

dan de traditionele burenhulp.<br />

In een advies aan de strategische leiders van de Nationale Politie zijn de navolgende 10 aandachtspunten<br />

genoemd om de slagingskans van een vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk middels <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

en sociale media te vergroten. Deze aandachtspunten zijn te herleiden naar de set van 37 factoren<br />

waarin de respondenten zich klaarblijkelijk herkennen.<br />

6 Onderzoek 151


Sociale <strong>co</strong>hesie<br />

Kijken we naar het belang dat respondenten hebben toegekend aan de factor ‘Sociale <strong>co</strong>hesie’ zoals dat<br />

uit de interviews en focusgroepsessies naar voren is gekomen, dan kunnen we dit als een belangrijke<br />

maatschappelijke <strong>co</strong>ntextvariabele beschouwen. Durkheim (1858-1917) ontleende het begrip aan de<br />

natuurkunde om nieuwe vormen van sociale integratie en samenhang in de samenleving te duiden. Sociale<br />

relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever<br />

geworden.<br />

De set van 37 factoren wordt om die reden door ons uitgebreid met een 38e factor. Sociale <strong>co</strong>hesie valt<br />

naar de omschrijving van de begrippen die gebruikt worden in het e<strong>co</strong>systeem van Bason het beste onder<br />

te brengen onder de dimensie Vermogen; dit speelt zich namelijk af op vier niveaus: Context, Strategie,<br />

Organisatie en Mensen & Cultuur met elk hun kansen en belemmeringen. Hier gaat het vooral om het besef<br />

wat de betekenis is om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> toe te passen binnen de <strong>co</strong>ntext van een probleemwijk waarin de<br />

sociale <strong>co</strong>hesie aantoonbaar, gelet op de uitkomsten van de interviews en focussessies, een kritieke factor<br />

van belang is.<br />

Sociale <strong>co</strong>hesie (38e factor)<br />

1 Vertrouwen burgers vergroten (V,11); het gaat hier om een algemene sfeer van openheid te creëren<br />

waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen bestuur, politie partners, burgers en andere<br />

belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />

2 Terugkoppeling korte lijnen (V, 13) ; er dient geen kostbare tijd verloren te gaan in de uitwisseling van<br />

informatie tussen burgers en politie. Daarbij is het van belang te onderkennen dat er sprake is van een<br />

wederzijdse afhankelijkheid waarbij partijen op elkaar aangewezen zijn en die elkaar verbindt.<br />

3 Sociale <strong>co</strong>hesie per thema (V, 38) ; zoek aansluiting bij probleem thema’s die er in de wijk in de ogen<br />

van buurtbewoners toe doen. Houd daarbij rekening met de sociale structuur en opbouw van de wijk<br />

die voor elk gebied anders kan zijn. Zoek aansluiting bij zowel de fysieke als virtuele leefgemeenschappen<br />

die er bestaan en probeer die als het even kan met elkaar te verbinden.<br />

4 Aandacht - burger is belangrijk (P, 1) ; neem de burger serieus en besteedt voldoende tijd en aandacht<br />

aan het fysieke <strong>co</strong>ntact. Hier ligt een belangrijk aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen<br />

door hen bewust te maken van besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap.<br />

5 Balans prioriteiten politie - burger (V, 15) ; draag er zorg voor dat de burger invloed heeft op de<br />

prioriteitskeuzen van de politie en dat er sprake is van eenzelfde probleemperceptie bij de aanpak van<br />

belangrijke onderwerpen, zoals woninginbraken die er volgens buurtbewoners toedoen.<br />

6 Sociale media kan niet zonder fysiek <strong>co</strong>ntact (P, 24) ; alle respondenten geven unaniem aan dat er naast<br />

social media mogelijkheden voor de burger altijd behoefte zal zijn aan fysiek <strong>co</strong>ntact in het bijzonder na<br />

ingrijpende gebeurtenissen, waaronder bijvoorbeeld een woninginbraak met grof geweld.<br />

7 Lage drempel voor burgers (V, 12) ; zorg ervoor dat burgers ondanks verschillen in formele machtspositie<br />

zich gelijkwaardig voelen en bereidheid tonen mee te doen door de drempel zo laag mogelijk te houden<br />

8 Capaciteit organiseren (P, 34) ; herken tijdig organisatorische factoren die van belang zijn, zoals de<br />

capaciteitssterkte die nodig is om opvolging te kunnen geven aan zaken die (massaal) via sociale media<br />

worden gemeld, maar waar de organisatie nog niet op berekend is.<br />

9 Kaders waarbinnen vrijheid (P, 36) ; wees helder en duidelijk over wat medewerkers wel en niet mogen<br />

<strong>co</strong>mmuniceren via sociale media. Geef op hoofdlijnen kaders aan, waarbinnen voldoende vrijheid bestaat<br />

en creativiteit de ruimte kan krijgen op basis van vertrouwen. Durf er vooral iets van te vinden, uitgaande<br />

van een lerende organisatie.<br />

152 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


10 Faciliterend leiderschap (M,3 7) ; ondersteun genomen initiatieven en faciliteer dit waar het noodzakelijk<br />

en gewenst is. Draag vanuit het faciliterend leiderschap zorg voor voldoende verbinding tussen burgers,<br />

politie en externe partners bij het totstandkomen van initiatiefvoorstellen om met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> van de<br />

kant te gaan.<br />

Uit de discussies vanuit deze focusgroepsessie is naar voren gekomen dat bewoners zich in probleemwijken<br />

ondanks het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie doorgaans wel emotioneel betrokken voelen bij hun woonomgeving,<br />

maar dit slechts omzetten in <strong>co</strong>ncrete actie wanneer ze er zelf baat bij hebben en geen angst hebben voor<br />

represailles uit de buurt. Een gezamenlijke vijand, dreiging of doel kunnen de buurtbinding bevorderen, al is<br />

het maar tijdelijk. Kortom, mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft.<br />

Opvallend is dat de drie aandachtspunten die gemeenschappelijk door alle respondenten als meest cruciaal<br />

zijn benoemd (1, 2 en 4) ook hier gaat om factoren binnen de dimensies Vermogen en Proces van het<br />

E<strong>co</strong>systeem model van Bason. Het handelen vanuit faciliterend leiderschap binnen de dimensie Moed hoort<br />

daar als beste optie voor het strategisch leiderschap bij.<br />

6.6.5 Uitkomsten workshop 4<br />

De uitkomsten van de interviews leverde zoals eerder ge<strong>co</strong>nstateerd nog geen beeld op van eisen die de<br />

horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen<br />

de dimensie Moed. Om die reden heeft de vraag centraal gestaan wat de netwerksamenleving vraagt van<br />

het strategisch politieleiderschap, mede met het oog op de vorming van een Nationale Politieorganisatie<br />

die zich kenmerkt door een sterk hiërarchische opbouw en aansturing.<br />

Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap - Groep 1 (Visie en strategie)<br />

Op basis van de uitkomsten uit de ochtendsessie en de opbrengsten van de interviews is in deze sessie de<br />

dialoog aangegaan met de respondenten over de vraag welk advies meegeven moet worden aan de top<br />

van de Nationale Politie om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk te maken. De navolgende vijf adviezen zijn daarbij tot<br />

stand gekomen:<br />

Adviezen aan de Nationale Politie<br />

1 Draag zorg om dit ‘geel’ proces ‘blauw’ te laten landen (M, 18); bij geeldruk denken weet je niet wat er<br />

van te voren uitkomt (De Caluwe 2006: 69-76), want dat is bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> deel van het onderhandelingsspel<br />

tussen burgers, politie en ketenpartners. Rekening dient gehouden te worden met het <strong>co</strong>nglomeraat van<br />

belangen, partijen en actoren en (verborgen) macht. Vervolgens dient de uitkomst toepasbaar gemaakt<br />

te worden voor een politieorganisatie waarin het blauwdruk denken domineert en een <strong>co</strong>mbinatie van het<br />

denken in ‘beste oplossingen’ en ‘geplande aanpakken’ zich bij voorkeur dient te vertalen naar best<br />

practices.<br />

2 Focus op buitenwereld (V, 11); draag zorg voor de focus naar buiten en een sfeer van openheid en<br />

vertrouwen waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen politie, burgers en ketenpartners en andere<br />

belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />

3 Bevorderingsbeleid (mix) (M, 28); kijk goed naar het bevorderingsbeleid en geef jonge ambitieuze<br />

leidinggevenden en medewerkers een kans zich volop te ontplooien middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />

los van hiërarchische structuren waar bevordering op basis van leeftijd en anciënniteit veelal dominanter<br />

aanwezig zijn dan op basis van talent en netwerkend werken kwaliteiten.<br />

6 Onderzoek 153


4 a. Leider (strategisch/tactisch) is onderdeel van team (faciliteren) (M,37); besef dat de strategisch leider<br />

onderdeel is van een team. Niemand kan het alleen en er is ook binnen het leiderschap sprake van<br />

wederzijdse afhankelijkheid tussen alle niveaus (strategisch/tactisch/operationeel). Het goed onderhouden<br />

van deze verbinding is een belangrijke taak voor het strategisch leiderschap. Dat geldt ook voor het<br />

onderhouden van externe netwerkrelaties op strategisch niveau met partners en belanghebbende actoren.<br />

b. Wijkagent op zijn niveau (street level <strong>co</strong>p) (B,6) ; draag zorg voor een duidelijke positionering van de<br />

wijkagent in het onderhouden van netwerkrelaties om de eigen strategische en operationele<br />

informatiepositie te versterken.<br />

5 Wees Strategisch Hitteschild (B,10); draag zorg voor een goede afstemming in het besluitvormingsproces<br />

om te komen tot afstemming en ontwikkeling van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces. Voorkom dat struikelblokken<br />

binnen dit dynamisch proces leiden tot knelpunten in de operationele aansturing en uitvoering. Sta voor<br />

de medewerkers en hun goedbedoelde initiatieven ook als dit onverhoopt onvoorziene negatieve gevolgen<br />

kan hebben.<br />

Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap (Procesmatig)<br />

De uitkomsten van focusgroepsessie I en de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de<br />

procesmatige doelen. Opvallend is het beeld dat onder de politieleidinggevenden in tegenstelling tot externe<br />

partners en ketenpartners betrekkelijk weinig tot geen aandacht is voor de procesmatige aansturing. Eerder<br />

prevaleert de neiging om te komen tot een projectmatige aansturing binnen de politie op dit onderwerp.<br />

Volgens de theorie van Bason gaat het bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om een organisatie dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft<br />

en in balans is en daar hoort processturing bij. In deze workshopsessie is om die reden kritisch gekeken<br />

naar de manier van organiseren en inrichten van het proces en wat dat vraagt van strategisch leiderschap.<br />

De vraag aan de groep was om met vijf adviezen te komen voor de Nationale Politie met het oog op de<br />

procesmatige inrichting en wat dat van strategisch leiderschap vergt.<br />

Adviezen Nationale Politie<br />

1 Stel in voldoende mate faciliteiten beschikbaar (P, 34); draag zorg voor voldoende geld, middelen en<br />

menskracht om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk te maken wetende dat de organisatie daar nog niet op berekend<br />

of ingericht is.<br />

2 Besef en werk ernaar toe dat de buurt zelf bestuurt 24/7 (M, 18); onderken het vermogen van een eigen<br />

buurt of wijk om aandacht te geven aan onderwerpen die er voor bewoners toedoen. Werk ernaar toe<br />

dat dit vermogen wordt aangesproken en de buurt in beweging komt via sociale media. Een rol weggelegd<br />

voor een procesmanager (moderator) is daarbij onmisbaar om partijen met elkaar te verbinden en op<br />

gelijke vlieghoogte te brengen. Denk er goed over na wie deze rol het beste kan vervullen, dat kan iemand<br />

vanuit de politie zijn maar ook een burger of ketenpartner.<br />

3 Risi<strong>co</strong>management (P, 14); kijk goed naar wat stakeholders waaronder ketenpartners, maar ook buurtorganisaties<br />

en buurtverenigingen nodig hebben. Draag zorg voor een lerende organisatie waarin fouten<br />

maken mag in het opdoen van nieuwe ervaringen middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. Besef dat er altijd<br />

enig risi<strong>co</strong> is verbonden aan het ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Probeer deze risi<strong>co</strong>’s te beperken<br />

door te weten wat er zich afspeelt in de ontwikkeling op dit terrein en het proces zonodig vroegtijdig bij<br />

te stellen.<br />

4 Cultuurverandering (M, 28); het ontdekken van de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om creativiteit<br />

en professionele ruimte van medewerkers. Hier past geen afrekencultuur veelal gebaseerd op<br />

kwantitatieve normstellingen, zoals de bonnenquota als exponent van de hiërarchisch en bureaucratische<br />

structuur van de politieorganisatie. De horizontaal georiënteerde netwerksamenleving vraagt om een<br />

154 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


ander kwalitatief sturings<strong>co</strong>ncept, waarbij het meer gaat om het bereiken van bepaalde effecten binnen<br />

de samenleving die de veiligheid moeten vergroten of bevorderen op korte dan wel langere termijn in<br />

nauwe samenwerking met partners en belanghebbende actoren (burgers). Dit denken brengt een<br />

cultuurverandering met zich mee door alle strategische en tactische lagen van de organisatie.<br />

5 Heldere taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden (P, 36); ondanks dat er bij de ontwikkeling van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> veel behoefte is aan handelingsvrijheid, is er ook behoefte aan duidelijkheid over wat wel<br />

en niet mag of gewenst is op bestuurlijk of juridisch terrein. Tijdig duidelijkheid verschaffen over taken,<br />

verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de samenwerking met partners is om die reden belangrijk.<br />

Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap (Competentie)<br />

Op basis van de theoretische inzichten en uitkomsten van de interviews is gebleken dat er een zeker belang<br />

gemoeid is met de vorming en opleiding van mensen om te kunnen omgaan met nieuwe technologische<br />

mogelijkheden. Naast het feit dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale <strong>2.0</strong><br />

toepassingen, speelt ook de vraag in hoeverre de mens al die informatie en prikkels kan verwerken. Het<br />

adaptievermogen (V, 25) ofwel de mate waarin het individu en de organisatie op basis van verwachte<br />

voordelen en inspanning die daarvoor nodig is (positief of negatief) gebruikt maakt van nieuwe technologie<br />

is daarbij aan de orde. De vraag is wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vraagt van het strategisch leiderschap om <strong>co</strong>mpetentieontwikkeling<br />

van mensen binnen, maar heel nadrukkelijk ook buiten de organisatie als we denken aan burgers<br />

mogelijk te maken. De vraag ook hier was aan de groep om met minimaal vijf adviezen te komen voor de<br />

Nationale Politie.<br />

Adviezen aan de Nationale Politie<br />

1 Sturend vermogen bevorderen (M, 4); maak heldere afspraken over de wijze van uitvoering en doelgerichtheid<br />

van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media activiteiten waarbij een beroep wordt gedaan op de<br />

taakvolwassenheid van iedere medewerker.<br />

2 Snel kunnen schakelen (P, 19) ; onder alle omstandigheden van hoog tot laag snel kunnen schakelen is<br />

belangrijk. Strategische keuzen op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media moeten op relatief korte termijn<br />

worden bepaald en kunnen geen maanden of jaren duren. Dit vraagt om een hele korte termijn cyclus in<br />

de strategische planningshorizon op dit onderwerp.<br />

3 Visie hebben (M, 27); sociale media in het politiewerk wordt steeds belangrijker en heeft een nieuwe<br />

dimensie aan het politievak toegevoegd die vanuit een strategische visie niet genegeerd kan en mag<br />

worden. Het is van belang doel en richting op dit onderwerp te bepalen op basis van een strategisch<br />

plan waarbij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in relatie wordt gebracht met nieuwe ontwikkelingen in het vergroten van de<br />

veiligheid.<br />

4 Klantgericht denken (V,13); er valt nog een wereld te winnen om zich bij ieder incident te kunnen<br />

verplaatsen in de rol van de burger als slachtoffer. Vanuit het klantgericht denken is het van belang burgers<br />

als meest belanghebbende partij te onderkennen en met hun behoeften en individuele belangen rekening<br />

te houden in het aanbod van sociale media mogelijkheden en het eventueel maken van prioriteitskeuzen<br />

daarin.<br />

5 Wees innovatief (V,23) ; de samenleving is divers, zowel intern als extern heb je daarmee te maken. Draag<br />

er zorg voor dat de digitale kloof kleiner wordt door de early adopters een rol te geven in het uitleren van<br />

kennis naar de minder digitaal begaafden. Stimuleer innovatieve ontwikkelingen op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

en sociale media om vandaaruit belangrijke kennis en ervaring op te doen en dat binnen de organisatie<br />

verder uit te leren.<br />

6 Onderzoek 155


6 Marketing (V, 15); speel in op de behoefte die leeft onder de mensen en pas de eigen dienstverlening via<br />

sociale media daarop aan. Kom in nauwe samenwerking met burgers en ketenpartners tot een<br />

gemeenschappelijke beeldvorming over wat nodig is ten aanzien van een bepaalde problematiek die<br />

speelt lokaal in de wijk. Staat het onderwerp te veraf van mensen dan gaat dit hen niet raken, weten ze<br />

hun eigen belang eraan te verbinden dan is de kans op succes het grootst zo is de verwachting van<br />

vrijwel alle respondenten.<br />

7 Ambassadeurs (M, 18); draag er zorg voor dat er voldoende politievertegenwoordigers zijn die in hun rol<br />

als procesaanjager <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> een push kunnen geven. Investeer in mensen die deze rol aan kunnen<br />

evenals in mensen die de rol van procesmanager (moderator) op zich kunnen nemen met voldoende<br />

inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke en vertrouwenwekkende positie in het samenspel met<br />

burgers en partners.<br />

Uit de variëteit van adviezen die zijn gegeven valt op te maken dat er per strategisch onderwerp (visie &<br />

strategie, procesinrichting, <strong>co</strong>mpetentieontwikkeling) geen eenduidig antwoord valt te geven op de vraag<br />

welke factoren van belang zijn voor het strategisch leiderschap. Elke factor lijkt er, afhankelijk van de situatie<br />

en wat men wil bereiken, toe te doen. Dit betekent dat er veel meer naar het onderwerp en de <strong>co</strong>ntext<br />

gekeken zal moeten worden om te kunnen bepalen welke factor van belang is en in hoeverre deze als ‘kritiek’<br />

valt te bestempelen. De aangereikte adviezen op de verschillende onderwerpen maken in ieder geval wel<br />

duidelijk waar de aandacht naar uit dient te gaan en welke factoren daarbij een cruciale rol van betekenis<br />

spelen.<br />

Het geheel overziend komen de adviezen voor het strategisch leiderschap van de Nationale Politie<br />

gerelateerd aan Bason’s E<strong>co</strong>systeem model in de kern neer op:<br />

Moed 1 Handel vanuit een visie (M, 27) en bevorder het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

initiatieven, werk ernaar naartoe dat burgers zelf besturen (M, 18). Laat vanuit de<br />

dialoog en interactie tussen politie, burgers en partners een cultuurverandering tot<br />

stand brengen (M, 28). Besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de<br />

horizontale relatie naar een team en daarmee het proces.<br />

Proces 2 Stel voldoende faciliteiten beschikbaar (P, 34), heb oog voor afbreukrisi<strong>co</strong>’s (P, 14),<br />

draag zorg voor heldere taken en bevoegdheden en schakel snel! (P, 19).<br />

Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Breng de wijkagent goed in positie<br />

(B,6) en wees hitteschild naar de uitvoering (B, 10)<br />

Vermogen 4 Focus op de buitenwereld (V, 11), bevorder het klantgericht denken (V, 13). Creëer<br />

een lerende <strong>co</strong>ntext, waarin meer vanuit een marketing strategie sociale media<br />

diensten worden aangeboden samen met burgers (V, 15).<br />

Vertalen wij deze adviezen naar de door de respondenten herkenbare factoren overeenkomstig de clustering<br />

binnen Bason’s E<strong>co</strong>systeem model, dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap zich vooral te<br />

richten op de hieronder staande clustering van factoren, weergegeven in de volgende illustratie.<br />

156 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bewustzijn<br />

• Positionering wijkagent (6)<br />

• Wisselwerking Moed,<br />

Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />

Moed<br />

• Aansturing leiderschap (4)<br />

• Regie op het proces (18)<br />

• Politieke druk (22)<br />

• Sociale strategie (27)<br />

• Spanning tussen anarchie en<br />

(hiërarchie bureaucratie (28)<br />

• Doorslaggevend en<br />

faciliterend leiderschap (37)<br />

6.7 Deel<strong>co</strong>nclusie Focusgroepsessies<br />

Vermogen<br />

• Open klimaat (11)<br />

• Kwaliteit onderlinge<br />

verhoudingen (13)<br />

• Dominante eigen logica (15)<br />

• Digitale kloof (23)<br />

Proces<br />

• Selectie van stakeholders (14)<br />

• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />

• Organisatorische factoren (34)<br />

• Juridische en bestuurlijke<br />

factoren (36)<br />

Illustratie 15: Het belang van de dimensies<br />

vanuit strategisch leiderschap bezien.<br />

Naar aanleiding van ons onderzoek en de analyse van de gegevens kunnen we stellen dat alle 37 factoren<br />

de haalbaarheid van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> beïnvloeden en dat ze onderling van<br />

elkaar afhankelijk zijn. Alle 37 factoren zoals die in de theorie naar voren zijn gekomen worden door de<br />

interne en externe respondenten in de praktijk in meer of mindere mate herkend. Daarmee is nog niet gezegd<br />

dat deze factoren allemaal even relevant of kritisch zijn. Dit hangt sterk af van de omgeving en het doel en<br />

de richting die met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> wordt nagestreefd. In die zin kan worden ge<strong>co</strong>ncludeerd dat de 37 factoren<br />

afhankelijk van de omstandigheid al dan niet als kritiek kunnen worden aangemerkt.<br />

Naast deze 37 factoren, wordt de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie als kritische factor beschouwd.<br />

In het algemeen kan gesteld worden dat ons onderzoek heeft uitgewezen dat er meer in kansen dan in<br />

bedreigingen wordt gedacht (verhouding 60%-40%) als het gaat om de mogelijkheden die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met<br />

behulp van sociale media biedt. De externe actoren zijn daarover iets positiever dan de interne, maar dat<br />

kan verklaard worden doordat de externe respondenten minder zicht hebben op de interne organisatie van<br />

de politie.<br />

Opvallend is dat de externe stakeholders gelijkmatiger s<strong>co</strong>ren over de vier dimensies dan de interne. De<br />

interne respondenten hebben dominanter ges<strong>co</strong>ord op de dimensies Moed, Proces en Vermogen. De<br />

externe respondenten waren eerder gericht op de dimensies Proces en Vermogen. Dat kan verklaard<br />

worden, doordat externe stakeholders weinig zicht hebben op politieleiderschap, althans ze hebben<br />

regelmatig aangegeven daar geen zicht op te hebben.<br />

In het algemeen is er erg laag ges<strong>co</strong>ord op de dimensie Bewustzijn. Een directe verklaring is daar niet voor<br />

te vinden. Wat indirect mee kan spelen is dat de meeste factoren van de dimensie Bewustzijn te maken<br />

hadden met de factoren die het buurtonderzoek 1.0 al dan niet succesvol maken. Zowel de interne als de<br />

externe stakeholders (h)erkenden de voor-en nadelen van buurtonderzoek 1.0 tijdens de interviews. Daardoor<br />

6 Onderzoek 157


was de dimensie Bewustzijn in de rest van het onderzoek ook minder prominent aanwezig dan de andere<br />

drie. Dat heeft de uitkomsten zeker beïnvloed.<br />

Voor wat betreft buurtonderzoek <strong>2.0</strong> acht men de slagingskans in een wijk met meerdere problematieken<br />

op dit moment gemiddeld 57%. De kansen en mogelijkheden worden in de ogen van de stakeholders voor<br />

70% bepaald door de dimensie Vermogen en voor 30% door de dimensie Proces. Als de belemmerende<br />

factoren opgeheven moeten worden dan vraagt dit voor 23% interventies binnen de dimensie Moed, voor<br />

44% interventies op het gebied van Vermogen en zullen er voor 33% interventies op het Proces gedaan<br />

moeten worden.<br />

De genoemde percentages geven slechts een indicatie van de stemverhoudingen en hieraan kunnen geen<br />

statistisch betrouwbare uitspraken over gedaan worden. Wel kan in kwalitatieve zin worden opgemerkt dat<br />

zelfs onder de meest moeilijke omstandigheden een ruime meerderheid kansen ziet om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

en sociale media tot een geslaagd herontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen. Kritische factoren die<br />

van belang zijn om aandacht te geven en bepalend zijn voor de <strong>co</strong>ndities van een goed herontwerp liggen<br />

daarbij vooral op het gebied van Vermogen en Proces.<br />

6.8 Algehele <strong>co</strong>nclusie empirisch onderzoek<br />

Uit ons onderzoek is gebleken dat alle 37 factoren die in de theorie worden genoemd in de praktijk van<br />

invloed kunnen zijn op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om een tot een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te<br />

komen middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de inzet van sociale media. Uit het empirisch onderzoek is bovendien een<br />

nieuwe factor ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ naar voren gekomen die als omgevingsfactor van grote invloed kan zijn op<br />

de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om tot een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te kunnen komen.<br />

Wij beschouwen deze als 38e factor. Deze factor speelt vooral een rol zodra de sociale omgeving te<br />

kenmerken valt als een probleemwijk of probleembuurt.<br />

Na toetsing van alle 38 factoren vanuit de 4 dimensies (Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van<br />

Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel is gebleken dat niet aan alle factoren evenveel gewicht kan worden toegekend<br />

en dat er een kenmerkend verschil bestaat tussen de factoren die als belemmerend (blocker) worden ervaren<br />

en de factoren waarin een zekere stimulans van uit gaat (enablers). Daarmee zijn deze factoren respectievelijk<br />

negatief en positief van invloed op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te komen tot een geslaagd herontwerp<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />

Over factoren die nauwelijks verschil uit maken (non-issues) kan op basis van onze onderzoeksbevindingen<br />

niet veel gezegd worden aangezien is gebleken dat afhankelijk van de omstandigheden een factor zowel<br />

belemmerend als stimulerend kan werken. Daarmee heeft elke factor in potentie zowel een positieve als<br />

negatieve werking afhankelijk van de situationele <strong>co</strong>ntext en het speelveld van de actoren die aan zet zijn.<br />

Een factor die er ogenschijnlijk bij een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> nu niet toe doet<br />

(non-issue), kan onder andere situationele omstandigheden er mogelijk wel toe doen. Dit maakt alle 37<br />

factoren uit de theorie voor de praktijk in beginsel relevant als het gaat om invloed op <strong>co</strong>ndities die nodig<br />

zijn om te komen tot een herontwerp.<br />

158 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Enablers<br />

De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de<br />

onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de<br />

onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen<br />

gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de<br />

opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie veelvuldig<br />

genoemd als enabler. Het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie en<br />

strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />

Blockers<br />

De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er<br />

worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het<br />

ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd wordt in de<br />

praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast worden de bevindingen uit de<br />

literatuur herkend dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie<br />

en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen<br />

de dimensie Proces worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch<br />

absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om<br />

alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale<br />

kloof en de participatie paradox beiden als blockers worden aangemerkt. Daarnaast kunnen we vaststellen<br />

dat de participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet<br />

actiever gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging van alle respondenten.<br />

Non-issues<br />

De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen<br />

de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit<br />

erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële<br />

<strong>co</strong>nsequenties. Hier kunnen geen harde <strong>co</strong>nclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over<br />

het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.<br />

Bovendien is veel web technologie vrij toegankelijk en blijven de kosten daarin volgens velen beperkt. Ook<br />

criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu<br />

eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en web technologie juist extra kansen biedt de<br />

crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant<br />

aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er<br />

duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de factor<br />

neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De burger<br />

blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan door de<br />

politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens.<br />

Bezien we het vraagstuk wat een herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vraagt van strategisch politieleiderschap,<br />

dan hebben wij kunnen vaststellen dat er ook andere kritische factoren in beeld komen vanuit de vier<br />

dimensies Bewustzijn, Proces, Vermogen, Moed die bepalend zijn voor het kunnen scheppen van de juiste<br />

<strong>co</strong>ndities.<br />

Gaat het zuiver om het leiderschap dan zijn er 5 kritieke factoren te benoemen vanuit de dimensie Moed die<br />

6 Onderzoek 159


ertoe doen. Het gaat hier om aansturing van het leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met<br />

politieke druk, handelen vanuit een sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds<br />

de anarchistische netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe<br />

vervolgens persoonlijk invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />

speelt daarin een cruciale rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven<br />

te worden bevorderd, waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de<br />

dialoog tussen politie, burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit<br />

het besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.<br />

Kijken we naar de overige drie dimensies dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap vooral<br />

vanuit Bewustzijn gericht te zijn op de factoren die van invloed zijn op een juiste positionering van de<br />

wijkagent en wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces. Vanuit de<br />

dimensie Vermogen gaat het om het scheppen van een open klimaat met aandacht voor de kwaliteit van<br />

onderlinge verhoudingen waarbij ieder een gelijkwaardige inbreng heeft. Daarbij dient zoveel mogelijk afstand<br />

te worden genomen van de dominant aanwezige eigen logica door meer de focus te hebben op de<br />

buitenwereld en logica van burgers en partners toe te laten. Door een lerende <strong>co</strong>ntext te creëren, waarin<br />

meer vanuit een marketing strategie sociale mediadiensten worden aangeboden samen met burgers kan<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> worden bevorderd. Vanuit het Proces bezien zijn het vooral de organisatorische, juridische en<br />

bestuurlijke factoren die een rol spelen. Naast een juiste selectie van stakeholders en tussentijdse<br />

bijstellingen in het proces als de omstandigheden daar om vragen, betekent het in de praktijk ook het<br />

beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten, oog hebben voor heldere taken en bevoegdheden en vooral<br />

snel kunnen schakelen.<br />

Het geheel aan onderzoeksresultaten overziend kunnen wij vaststellen dat het geloof in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> er is.<br />

Het geloof in buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we gevonden in de dimensie<br />

Vermogen. De stakeholders zien en ervaren dat de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen toeneemt, dat<br />

de machtsverhoudingen veranderen en dat men steeds meer open staat voor de logica van de ander. Dit<br />

wordt verklaard doordat bijna driekwart van de actoren heeft aangegeven zowel in de interviews als bij het<br />

s<strong>co</strong>ren in de focusgroepsessies dat er een kentering is waar te nemen in de samenleving en dat er steeds<br />

meer wederzijds begrip ontstaat voor elkaars denkramen. Daarvan is de samenwerking in de focussessies<br />

exemplarisch te noemen.<br />

Samenvattend kan gesteld worden dat het e<strong>co</strong>logisch model voor het welslagen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> nog onderhoud nodig heeft. Onderstaande illustratie geeft visueel weer welke dimensies<br />

dominant zijn genoemd in ons empirisch onderzoek en in welke mate ze zich tot elkaar verhouden. Het zegt<br />

nog niets over de kwaliteit van de vier dimensies en de mate waarin ze “op orde” zijn. Het geeft wel een<br />

beeld over waar voor het grootste deel de belangen liggen als het gaat om de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn.<br />

160 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Moed<br />

Bewustzijn Proces<br />

Vermogen<br />

Illustratie 16: Visuele weergave e<strong>co</strong>logisch model na empirisch onderzoek<br />

6 Onderzoek 161


162 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Conclusies en aanbevelingen


164 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


7 Conclusies & aanbevelingen<br />

7.1 Inleiding<br />

In hoofdstuk 1 is geschetst dat de geregistreerde criminaliteit voor een belangrijk deel gebaseerd is op<br />

informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek<br />

dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding<br />

van burgers. In de plannen voor de Nationale Politie worden ambities uitgesproken over de verhoging van<br />

de pakkans door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. Zo is de pakkans na een woninginbraak<br />

(7%) betrekkelijk klein. De effectieve opsporing van daders door middel van een betere samenwerking met<br />

de burgers past in de huidige ambitie van de Nationale Politie. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie<br />

mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te<br />

betrekken bij de opsporing.<br />

In de (informatie)technologie ziet men mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken, want<br />

mensen lijken tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected te zijn, waardoor de kennis en ervaring<br />

van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld. De vraag die we in dit licht hebben gesteld is hoe de<br />

politie <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, en meer specifiek, buurtonderzoek <strong>2.0</strong> kan gebruiken om die heterdaadkracht te vergroten.<br />

Vervolgens is onderzocht wat de toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> impliceert voor strategisch<br />

politieleiderschap.<br />

In dit laatste, afsluitende hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de uit de probleemstelling herleide<br />

centrale onderzoeksvraag:<br />

Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />

bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />

Om deze vraag te beantwoorden worden de opgedane inzichten en bevindingen kort weergegeven en<br />

<strong>co</strong>nclusies verbonden aan de onderzoeksresultaten. In paragraaf 7.2 worden de antwoorden op de<br />

deelvragen beschreven en in paragraaf 7.3 wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag.<br />

Tenslotte worden in de laatste paragraaf 7.4 aanbevelingen gedaan, die volgen uit de <strong>co</strong>nclusies.<br />

7.2 Beantwoording deelvragen<br />

7.2.1 Deelvraag 1<br />

Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing<br />

van woninginbraken?<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 165


Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />

zijn gedeeld in hoofdstuk 2.<br />

Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’. De idee daarachter<br />

is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties en/of andere informatie<br />

te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging van het oplossingspercentage.<br />

Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van naburige bewoners.<br />

Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of poging daartoe)<br />

heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risi<strong>co</strong> lopen op een volgende inbraak.<br />

Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en ‘besmettelijkheid van<br />

woninginbraken’. Door buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd<br />

een deel van deze vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de<br />

heterdaadkracht. De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daarom heen worden<br />

betrokken is een kritische factor en mede bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek. De<br />

effectiviteit van een buurtonderzoek kan worden vergroot door een breder buurtonderzoek waarbij ook<br />

buurtvrijwilligers of een interventieteam aan deelnemen. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten<br />

met burgers zijn een factor van belang in het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie.<br />

Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek. Een buurtonderzoek<br />

heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. Hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd<br />

worden, des te beter het is. Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele <strong>co</strong>ördinatie<br />

door medewerkers van de recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke<br />

informatie gemist worden, maar kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel<br />

extra onnodig werk zorgt. Het buurtonderzoek levert niet vaak direct <strong>co</strong>ncrete aanwijzingen over daders en<br />

het gepleegde misdrijf op. De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, is per onderzoek<br />

verschillend. Soms krijgt het maar weinig aandacht. De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe<br />

bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te leggen tegen tijdigheid. De mate waarin opsporingsindicaties<br />

worden verkregen is als factor essentieel. Uit de analyse van relevante literatuur en andere<br />

schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren<br />

en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is.<br />

Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten<br />

kunnen optreden. In negatieve zin kan het gaan om het versterken van onveiligheidsgevoelens door het doen<br />

van buurtonderzoek. In positieve zin kan het gaan om het opleveren van informatie over zaken die niet eerder<br />

bekend waren bij de politie en waar andere misdrijven mee kunnen worden opgelost.<br />

Uit het literatuuronderzoek is voorts gebleken dat van een buurtonderzoek ook een preventieve werking kan<br />

uitgaan en is dit eveneens een factor van belang. Door het <strong>co</strong>ntact dat wordt gemaakt tussen burger en<br />

politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter het misdrijf bij de buren. In de<br />

interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere mate van bewustwording hoe<br />

men zich tegen bijvoorbeeld woninginbraken beter kan beveiligen en waar men in de buurt op kan letten om<br />

slachtofferschap te voorkomen. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij<br />

buurtbewoners, waarbij ook het eigen belang in het geding is als het gaat om woninginbraken in de directe<br />

omgeving. Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als<br />

motiverende factor toenemen.<br />

166 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek namelijk<br />

bewijsvergaring niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie met<br />

secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Om die reden is gekeken of er nieuwe vormen<br />

van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt gemaakt<br />

van nieuwe media. Uit de interviewgesprekken en focusgroepsessies is gebleken dat er bij vrijwel alle<br />

respondenten een groot geloof bestaat in de ontwikkeling van een vernieuwd <strong>co</strong>ncept buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />

middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />

Uit de literatuur is tevens naar voren gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces<br />

vanuit het politieleiderschap als factor belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een<br />

buurtonderzoek. De doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak. Vooral de vragen hoe een<br />

buurtonderzoek goed kan worden uitgevoerd, wat er met de ingewonnen informatie gedaan wordt en hoe<br />

deze veredeld wordt ten behoeve van het opsporingsproces zijn daarbij van belang. Dit vraagt het nodige<br />

van leiderschap.<br />

7.2.2 Deelvraag 2<br />

Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />

Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />

zijn gedeeld in hoofdstuk 3.<br />

Co-<strong>creatie</strong> tussen een overheidsinstantie en burgers, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept van interactieve<br />

beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Open innovatie is een term die later ontstond en die sterk met<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de <strong>creatie</strong>ve kansen van<br />

transparantie benadrukt. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is er juist sprake van<br />

gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector gaat het om<br />

de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid<br />

waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers,<br />

bedrijven of maatschappelijke organisaties.<br />

Co-<strong>creatie</strong> kan ertoe bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de<br />

wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en<br />

ontwikkelingen. Co-<strong>creatie</strong> is geworteld in drie relevante benaderingen.<br />

1 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />

Co-<strong>creatie</strong> kan kansen bieden om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Hierdoor<br />

kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de behoeften van burgers<br />

voldoen.<br />

2 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie<br />

Kenmerkend voor de <strong>co</strong>productie van beleid is dat (wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op<br />

grond van een proces van wederzijdse beeldvorming (dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en<br />

onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke definitie van het probleem en daarop voortbouwende<br />

aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk ontstaat.<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 167


3 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering.<br />

In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling<br />

van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak<br />

te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te<br />

vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek.<br />

Sociale media<br />

Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Sociale media is een verzamelnaam voor online <strong>co</strong>mmunicatievormen<br />

en - technieken en sociale netwerken, waarbij samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie<br />

door gebruikers centraal staan. Het gaat in de praktijk om platforms die gebruik maken van Web <strong>2.0</strong><br />

technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen<br />

onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Door het toenemende gebruik van social media zorgen<br />

openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende<br />

emancipatie van burgers. Het gebruik van Web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>,<br />

kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die<br />

wordt geuit op blogs en fora, kan worden gebruikt als maatschappelijke antenne. Sociale media bieden ook<br />

mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten 24/7 te bereiken en brengt de politie<br />

in <strong>co</strong>ntact met een meer representatief segment van de bevolking. Hierdoor ontstaat er een vorm van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

in de vorm van virtual <strong>co</strong>mmunities en wisdom of crowds. Virtuele <strong>co</strong>mmunities zijn echter niet<br />

zondermeer succesvol en nuttig. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren<br />

en om er informatie aan te onttrekken. Met de term wisdom of crowds wordt bedoeld dat grote groepen<br />

mensen, onder de juiste omstandigheden, tot betere beslissingen en inzichten kunnen komen dan de slimste<br />

individuen. Onafhankelijkheid en diversiteit zijn essentiële factoren om tot wisdom te kunnen komen. Deze<br />

gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de <strong>co</strong>ntent wordt door de gebruikers zelf gegenereerd<br />

en er is onderling sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />

7.2.3 Deelvraag 3<br />

Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />

zijn gedeeld in hoofdstuk 3.<br />

Vanuit de literatuurstudie hebben wij in totaal 23 factoren (factor 10 t/m 22 in relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en factor<br />

23 t/m 31 in relatie tot sociale media en factor 37 in relatie tot strategisch leiderschap) geïndiceerd die het<br />

succes van (vormen van) <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in de publieke sector positief dan wel negatief beïnvloeden (zie<br />

referentietabel 6). Om zicht te krijgen op de factoren die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> succesvol maken door middel van sociale<br />

media hebben we aansluiting gezocht bij de e<strong>co</strong>logische innovatie theorie van Christian Bason, die als basis<br />

heeft gediend voor het e<strong>co</strong>logisch model van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van deze thesis.<br />

De dynamiek die ontstaat door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft ervoor gepleit om dit proces te bestuderen vanuit het<br />

perspectief van een e<strong>co</strong>logie (Bason 2010). Er ontstaan interdependenties tussen organisaties, burgers,<br />

ondernemingen, ketenpartners e.a., waardoor ook de interne processen van een publieke organisatie op<br />

168 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


het gebied van <strong>co</strong>ntext, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten<br />

worden om veerkracht te vergroten.<br />

Deze veerkracht is in een e<strong>co</strong>logisch innovatiesysteem van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in<br />

staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt<br />

ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om het leer- en adaptievermogen van organisaties te<br />

vergroten.<br />

Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector te leiden zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies<br />

te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de<br />

implementatie van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn:<br />

Moed<br />

Bewustzijn Proces<br />

Vermogen<br />

Illustratie 17: 4 dimensies Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />

Bewustzijn heeft betrekking op medewerkersparticipatie. Als nieuwe ideeën aangedragen<br />

kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het<br />

management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe.<br />

Vermogen speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie, Organisatie en Mensen & Cultuur<br />

met elk hun kansen en belemmeringen. Een strategische planning die de<br />

ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt is van belang.<br />

Moed is in een organisatie, waar <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansrijk wil zijn, op alle managementniveaus<br />

nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve<br />

organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen.<br />

Co-<strong>creatie</strong> als Proces door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en<br />

leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces is de publieke sector in staat betere<br />

oplossingen te creëren die meerwaarde kennen hebben voor de gemeenschap.<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 169


Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> succesvol te kunnen laten zijn is van belang dat er een wisselwerking is tussen Moed,<br />

Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces. Net als in een e<strong>co</strong>systeem zijn de vier dimensies onderling<br />

van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere.<br />

De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het<br />

van belang dat partijen streven naar een gemeenschappelijke beeldvorming, dat niet impliceert dat betrokken<br />

partijen het op alle fronten met elkaar een moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke<br />

factor om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen. Daarnaast is het<br />

noodzakelijk dat discussies en onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke<br />

machtsverhouding tussen actoren kan bijdragen aan het behouden van <strong>co</strong>mmitment tijdens het proces. De<br />

kwaliteit van de onderlinge verhoudingen is daarmee een kritische succesfactor. Ook de selectie van de<br />

juiste stakeholders is een belangrijke factor bij het vormen van het netwerk. Bij de zoektocht naar geschikte<br />

actoren bestaat het gevaar van de dominante eigen logica die moet worden vermeden. Processen in<br />

netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,<br />

voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van<br />

onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. In processen van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

met de inzet van sociale media is het van belang rekening te houden met de verschillende (politieke)<br />

belangen en percepties die ten aanzien van een bepaalde problematiek leven.<br />

Een faalfactor kan de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen zijn. Om wederzijds vertrouwen<br />

te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de andere partij<br />

alleen de baten. Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische<br />

faalfactoren. De lastigste barrières in de onderzochte vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met social media liggen op<br />

juridisch terrein. Wet- en regelgeving zijn niet altijd toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars.<br />

Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.<br />

Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />

mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een<br />

van de belangrijke factoren. De participatiekloof vormt een probleem als blijkt dat de belangen van de burgers<br />

die niet participeren op geen enkele manier behartigd worden of indien gereageerd wordt uit onvrede.<br />

Verschillen in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting. Er dient bij voorkeur<br />

een evenwichtige mediamix opgesteld worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden<br />

bestaat. De <strong>co</strong>mbinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,<br />

onderhouden en verzekeren van een duidelijke multi-channel-aanpak is belangrijk. Naast de vaardigheden<br />

van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media<br />

omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu als de organisatie. Geslacht,<br />

leeftijd, ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen<br />

daarmee een kritische factor.<br />

Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces<br />

in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden<br />

beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. Dit<br />

vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te managen als een proces<br />

van institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is<br />

170 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


dan ook de mate waarin de organisatie die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak<br />

heeft, ook wel sociale strategie genoemd.<br />

De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> succesvol kan zijn door het organiseren van een<br />

goed samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg en het verkennen van<br />

een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen om tot een<br />

probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de probleemdefinitie leiden<br />

tot het benoemen van het wederzijds voordeel en daarmee het succes als het gaat om toepassingsmogelijkheden.<br />

7.2.4 Deelvraag 4<br />

Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />

Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn open bronnen geraadpleegd en <strong>co</strong>llega’s binnen de<br />

verschillende korpsen benaderd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 4.<br />

Opsporings<strong>co</strong>mmunicatie kent binnen de politie vele verschijningsvormen. Naast de televisie en schrijvende<br />

pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS Alert<br />

steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Sociale media bieden<br />

rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Er wordt binnen de politie inmiddels volop<br />

geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden<br />

van sociale media aan het licht. Aan de hand van de participatieladder hebben we gekeken naar de<br />

verschillende participatie initiatieven op het gebied van sociale media en geïnventariseerd in welke mate er<br />

sprake is van participatie. Via de kwalificaties informeren, raadplegen, adviseren, <strong>co</strong>produceren en<br />

(mee)beslissen zijn de verschillende initiatieven in kaart gebracht. Voorbeelden van de meest uitgebreide<br />

vorm (meebeslissen), zijn echter nog niet aangetroffen binnen de politieorganisatie. Voorbeelden waarbij de<br />

sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we<br />

voornamelijk in Web <strong>2.0</strong> toepassingen zoals www.politieonderzoeken.nl en www.samentegeninbrekers.nl.<br />

Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in de meeste vergaande<br />

vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in verschillende vormen van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.<br />

Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;<br />

• Motiverende<br />

• Organisatorische<br />

• Financiële<br />

• Criminogene<br />

• Juridische en bestuurlijke factoren<br />

Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken<br />

als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief<br />

afgestemd te zijn op de <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning<br />

en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie<br />

zich voldoende bewust te zijn van kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 171


urgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen<br />

<strong>co</strong>mmuniceren, is een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factor belangrijk.<br />

Door het gebruik van bepaalde <strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media<br />

toepassingen te <strong>co</strong>ördineren kan wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen<br />

in bestuurlijke verantwoordelijkheden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met<br />

betaalde vormen van sociale media bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden<br />

gemodereerd, om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van<br />

misdrijven en het beschermen van de privacy, is eveneens een essentiële factor.<br />

Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />

Een van de noties is dat de alerte aanwezigheid van de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de<br />

fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen<br />

van criminaliteit. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden<br />

vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de<br />

toepassing en het beoogde resultaat. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe<br />

kansen om de participatie van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen<br />

te vergroten.<br />

De bestaande voorbeelden hebben ook inzicht gegeven in de motieven van burgers. Zo zijn burgers meer<br />

geneigd te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Het<br />

kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger<br />

om mee te doen. Aangezien burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen<br />

en mogelijk willen <strong>co</strong>mmuniceren, lijkt een multi-channel benadering en het modereren van sociale media<br />

als factor belangrijk.<br />

De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd (om juridische problemen te voorkomen gelet<br />

op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy) is eveneens<br />

een essentiële factor gebleken.<br />

Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />

groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />

om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />

volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />

7.2.5 Deelvraag 5<br />

Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van<br />

woninginbraken worden vormgegeven door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />

In hoofdstuk 5 is het antwoord op deze vraag ge<strong>co</strong>nceptualiseerd in het onderzoeksanalysemodel.<br />

172 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


B<br />

M<br />

V<br />

P<br />

kritische<br />

succesfactoren<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

buurtonderzoek<br />

<strong>2.0</strong><br />

inhoudelijke<br />

doelen<br />

procesmatige<br />

doelen<br />

vergroten<br />

veiligheidsgevoel<br />

vergroten<br />

kwaliteit<br />

opsporing<br />

vergroten<br />

wederzijds<br />

voordeel<br />

vergroten<br />

wederzijdse<br />

afhankelijkheid<br />

politieleiderschap<br />

Illustratie 11: Onderzoeksanalysmodel<br />

Op basis van dit onderzoeksmodel kan worden afgeleid dat alle 37 factoren die vanuit de theorie zijn<br />

geinventariseerd op enigerlei wijze van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die noodzakelijk zijn om te komen tot<br />

een herontwerp voor buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. in de aanpak van woninginbraken.<br />

Door deze 37 factoren vervolgens te ordenen en linken aan de vier dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeem<br />

model kunnen er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies worden onderscheiden. De<br />

<strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

met behulp van sociale media in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn,<br />

Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als Proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren.<br />

Bewustzijn<br />

• Waarschuwen (2)<br />

• Buurtvrijwilligers (3)<br />

• Positionering wijkagent (6)<br />

• Neveneffecten (8)<br />

• Preventie (9)<br />

• Wisselwerking Moed,<br />

Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />

• Overschatting invloed (31)<br />

• Motiverende factoren (32)<br />

Moed<br />

• Aansturing leiderschap (4)<br />

• Regie op het proces (18)<br />

• Politieke druk (22)<br />

• Sociale strategie (27)<br />

• Spanning tussen anarchie en<br />

(hiërarchie bureaucratie (28)<br />

• Doorslaggevend en<br />

faciliterend leiderschap (37)<br />

Vermogen<br />

• Open klimaat (11)<br />

• Gelijkwaardige<br />

machtsverhoudingen (12)<br />

• Kwaliteit onderlinge<br />

verhoudingen (13)<br />

• Dominante eigen logica (15)<br />

• Beheersing dynamisch proces (16)<br />

• Participatieparadox (21)<br />

• Digitale kloof (23)<br />

• Adaptievermogen (25)<br />

Proces<br />

• Slachtoffer en buren (1)<br />

• Informatieverwerking (5)<br />

• Opsporingsindicaties (7)<br />

• Selectie van stakeholders (14)<br />

• Onevenredige verdeling kosten (17)<br />

• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />

• Procesarchitectuur digitale interactie (20)<br />

• Multi-channeling (24)<br />

• Moderatie (26)<br />

• Technische factoren (29)<br />

• Juridische factoren (30)<br />

• Criminogene factoren (33)<br />

• Organisatorische factoren (34)<br />

• Financiële en technologische factoren (35)<br />

• Juridische en bestuurlijke factoren (36)<br />

Illustratie 7: Factoren geclusterd naar<br />

Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 173


Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem hebben we vanuit de literatuur kunnen <strong>co</strong>ncluderen dat de vier<br />

dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar afhankelijk zijn en de ene dimensie niet tot<br />

wasdom kan komen zonder de andere. Het Innovatie E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken<br />

naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties<br />

die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat<br />

onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.<br />

Op basis van deze inzichten is een belangrijke theoretisch te verwachten <strong>co</strong>nditie dat de rol van<br />

buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van social media<br />

wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid)<br />

waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere belanghebbende min of meer<br />

gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het e<strong>co</strong>systeem in balans te houden.<br />

Daarbij speelt ook het gegeven dat het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die<br />

vier elementen op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘<strong>co</strong>mbinaties’ te kunnen vinden.<br />

Vanuit de dimensie Bewustzijn zijn het vooral de factoren die van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die de<br />

de mate waarin burgers en medewerkers gemotiveerd zijn en betrokken worden bij innovatie stimuleren. Als<br />

nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het<br />

management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe. Deze <strong>co</strong>nditie is vanuit de theorie<br />

beredeneerd noodzakelijk om vorm en inhoud te kunnen geven aan een vernieuwde rol van het<br />

buurtonderzoek.<br />

Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern<br />

gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke<br />

mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak <strong>co</strong>ntext gedreven. Vanuit de dimensie<br />

Vermogen zijn op basis van de theorie vooral <strong>co</strong>ndities van belang die van invloed zijn op de beheersing<br />

van het dynamisch proces en het adaptievermogen van de organisatie. Daarnaast is vanuit deze invalshoek<br />

aandacht nodig voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen om vanuit burgers, stakeholders, partners<br />

wederzijdse afhankelijkheden te onderkennen en oog te hebben voor het bereiken van hun eigen doelen en<br />

belangen. Daarbij is het van belang dat intern bij de veranderende rol van het buurtonderzoek aandacht<br />

wordt besteed aan het bereiken van inhoudelijke doelen, zoals het vergroten van het veiligheidsgevoel en<br />

het vergroten van de kwaliteit van de opsporing. In de externe samenwerking met burgers en partners is<br />

vooral aandacht nodig voor het bereiken van procesmatige doelen, zoals het vergroten van het wederzijds<br />

voordeel en het vergroten van de wederzijdse afhankelijkheid. Dit zijn theoretisch te verwachten noodzakelijke<br />

<strong>co</strong>ndities om de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken vorm te kunnen gegeven door<br />

middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van social media.<br />

Er is op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap<br />

binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen, omdat innovatie afkomstig kan<br />

zijn uit alle lagen van de organisatie. Vanuit de dimensie Moed is vooral de aansturing vanuit het leiderschap,<br />

vanuit een zekere strategie waarbij regie wordt gehouden op het proces als te verwachten <strong>co</strong>nditie bepalend<br />

om doel en richting te kunnen geven aan de veranderende rol van het buurtonderzoek. Hoe vanuit het<br />

leiderschap om kan worden gegaan met de spanning tussen enerzijds de bureaucratische structuur<br />

(hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie en anderzijds gefragmenteerde (anarchie) en dynamische<br />

sociale media omgeving is daarbij als <strong>co</strong>nditie evenzeer van belang op basis van de theoretische inzichten.<br />

174 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,<br />

systematisch proces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken,<br />

burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces is de publieke sector in<br />

staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Om de rol van<br />

buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken op een andere manier vorm te geven door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met<br />

behulp van social media en daarvan een succes te kunnen maken is op basis van de theorie een belangrijke<br />

<strong>co</strong>nditie vanuit de dimensie Proces gelegen in het goed kunnen ‘moderaten’ van dit proces. De aanwezigheid<br />

van een procesmanager (moderator) om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> bij een herontwerp van het<br />

buurtonderzoek in goede banen te leiden vanuit een managementstrategie is daarbij een te verwachten<br />

noodzakelijke <strong>co</strong>nditie. Door de vele factoren die van invloed zijn is het van belang aan een organisatie te<br />

werken die e<strong>co</strong>logisch in balans is.<br />

7.2.6 Deelvraag 6<br />

In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond<br />

waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />

Naar aanleiding van ons literatuuronderzoek en de analyse van de gegevens uit de interviewgesprekken en<br />

focussessies kunnen we stellen dat er een verschil zit in de potentie waarin factoren de haalbaarheid van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> kunnen beïnvloeden en dat ze onderling van elkaar<br />

afhankelijk zijn. Uit een nadere analyse van de onderzoeksresultaten uit de interviews en focussessies blijken<br />

aantoonbare verschillen te bestaan tussen factoren die als belemmerend, bevorderend of als niet relevant<br />

worden beschouwd (non-issues).<br />

Uit de resultaten van de interviews kunnen wij opmaken dat door respondenten alle 37 factoren die in de<br />

theorie worden genoemd in meer of mindere mate door respondenten worden herkend in de praktijk. Naast<br />

deze factoren, wordt ook de omgevingsfactor ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ als kritische factor beschouwd evenals de<br />

relationele factor ‘Vertrouwen’. Deze factoren spelen vooral een rol zodra de sociale omgeving te kenmerken<br />

valt als een probleemwijk of probleembuurt. In het empirisch gedeelte van ons onderzoek bij de focusgroepen<br />

hebben wij deze factoren meegenomen ter toetsing, waaruit blijkt dat deze in de praktijk feitelijk aanwezig<br />

zijn. Het onderzoeksanalysemodel zou om die reden uitgebreid moeten worden met deze twee<br />

laatstgenoemde factoren. Waarbij ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ in Bason’s E<strong>co</strong>systeem model ondergebracht kan<br />

worden binnen de dimensie Vermogen gelet op de (maatschappelijke) <strong>co</strong>ntext die van belang is en<br />

‘Vertrouwen’ binnen de dimensie Bewustzijn gelet op de mate waarin burgers zich betrokken en serieus<br />

genomen voelen.<br />

Het belang dat aan de factoren in de praktijk wordt toegekend als het gaat om hun betekenis op grond<br />

waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden verschilt sterk per factor. Uit de<br />

resultaten van de interviews hebben wij een clustering kunnen maken van vijftien factoren die prominent in<br />

de interviews naar voren zijn gekomen. Deze hebben geleid tot een top (vijf) bevorderende factoren<br />

(enablers), een top vijf van belemmerende factoren (blockers) een een vijftal factoren die door respondenten<br />

als niet of minder relevant werden beschouwd (non-issues).<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 175


Enablers<br />

De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de<br />

onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de<br />

onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen<br />

gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de<br />

opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie als een<br />

belangrijke <strong>co</strong>nditie gezien. Het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie<br />

en strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />

Blockers<br />

De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er<br />

worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het<br />

ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd wordt in de<br />

praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast wordt herkend dat er sprake is van<br />

spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte<br />

samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces<br />

worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het<br />

terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te<br />

verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale kloof en de participatie paradox<br />

beiden als blockers worden aangemerkt.<br />

Non-issues<br />

De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen<br />

de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit<br />

erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële<br />

<strong>co</strong>nsequenties. Hier kunnen geen harde <strong>co</strong>nclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over<br />

het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.<br />

Ook criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu<br />

eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en de algemene opvatting is dat web technologie juist<br />

extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues<br />

als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het<br />

gedrang is, is er duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de<br />

factor neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De<br />

burger blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan<br />

door de politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens.<br />

Na toetsing van deze ingeperkte set van kritische factoren in de focusgroepen vanuit de vier dimensies<br />

(Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel is gebleken dat niet aan alle<br />

factoren evenveel gewicht kan worden toegekend en dat er afhankelijk van de situationele <strong>co</strong>ntext verschillen<br />

bestaan waarin deze factoren positief danwel negatief van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te<br />

komen tot een geslaagd herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />

Kijken we naar de meest <strong>co</strong>mplexe situatie om een herontwerp van buurtonderzoek binnen een probleemwijk<br />

middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de inzet van social media mogelijk te maken dan kan op basis van de uitkomsten van<br />

de focusgroepen worden vastgesteld dat er drie belangrijke belemmerende factoren zijn. Vanuit de dimensie<br />

176 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Moed is deze gelegen binnen de factor hiërarchie/anarchie waarbij de spanning tussen enerzijds de<br />

hiërarchie van de politieorganisatie en anderzijds de dynamische sociale media omgeving centraal staat.<br />

Vanuit de dimensie Vermogen is deze gelegen in het technologisch absorptievermogen, waarbij kan worden<br />

vastgesteld dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen.<br />

Daarnaast speelt ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ als <strong>co</strong>nditionele factor een belangrijke rol, omdat in probleemwijken waar<br />

de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, het zaak is dat eerst de samenwerking tussen politie en burger dient te worden<br />

bevorderd om het vertrouwen te kunnen winnen van die burger. Fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en burger is<br />

daar ook bij van belang als kritieke factor van vertrouwen.<br />

Gaat het om factoren die van invloed zijn op de aansturing van het geheel dan zijn er vijf kritieke factoren<br />

vanuit de focusgroepsessies te benoemen vanuit de dimensie Moed die ertoe doen. Het gaat hier om<br />

aansturing vanuit leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met politieke druk, handelen vanuit een<br />

sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds de anarchistische<br />

netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe persoonlijk<br />

invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap speelt daarin een cruciale<br />

rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven te worden bevorderd,<br />

waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de dialoog tussen politie,<br />

burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit het besef dat<br />

strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.<br />

Welke eisen dat stelt aan strategisch leiderschap beantwoorden we in de volgende deelvraag.<br />

7.2.7 Deelvraag 7<br />

Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />

De theoretische beantwoording van deze deelvraag is beschreven in hoofdstuk 3, de empirische<br />

beantwoording staat beschreven in hoofdstuk 5.<br />

Zoals in hoofdstuk 1 beschreven hebben we de stelling ingenomen dat de genetwerkte horizontale<br />

samenleving haaks staat op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie staat. Een<br />

succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische<br />

interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.<br />

Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kent<br />

een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer<br />

gelijkwaardiger hoogte komen te staan met de politieorganisatie.<br />

Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van<br />

interactieve beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken,<br />

bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk<br />

andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals<br />

technische en procedurele kennis.<br />

In hoofdstuk 3 zijn de noties doorslaggevend en faciliterend leiderschap verkend.<br />

Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />

leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom<br />

meer subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht.<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 177


De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />

te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />

en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />

Uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek is gebleken dat met doorslaggevend leiderschap niets mis is.<br />

Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de<br />

openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed<br />

in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn. Ook bij het aansturen van nieuwe ontwikkelingen<br />

en bevorderen van nieuwe initiatieve op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media kan doorslaggevend<br />

leiderschap een positieve rol van betekenis spelen om zaken op gang te brengen.<br />

Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken<br />

<strong>co</strong>mplex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. En veel meer gebruik kan maken van de<br />

logica van een ander.<br />

In het empirisch onderzoek is meerdere malen de term verbindend leiderschap genoemd op alle niveaus<br />

(strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral op tactisch en operationeel niveau. Daarmee wordt<br />

verbindend vermogen zowel intern als extern bedoeld. De <strong>co</strong>mpetentie omgevingsbewustzijn is aantoonbaar<br />

en meer dan gemiddeld ontwikkeld in een ideaal e<strong>co</strong>systeem van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>: iedereen is expert en de leider<br />

doet een stap terug.<br />

De leiders van de toekomst schakelen moeiteloos tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap en<br />

staan in verbinding met binnen-en buitenwereld. Want intern, zo is ons duidelijk geworden, valt er ook nog<br />

veel te <strong>co</strong>-creëren.<br />

7.3 Beantwoording centrale vraag<br />

De hoofdvraag kan beantwoord worden door de deelvragen in samenhang te zien.<br />

Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />

bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />

De politie is voor de opsporing van daders van misdrijven vaak afhankelijk van de burger. Dat is eigenlijk<br />

nooit anders geweest, burgerparticipatie bij het politiewerk is van alle tijden. Binnen de politie wordt<br />

voortdurend geexperimenteerd met innovatieve manieren om de burger bij het oplossen van misdrijven te<br />

betrekken zo is gebleken uit de vele praktijkvoorbeelden die er zijn. Co-<strong>creatie</strong> is zo’n specifieke vorm van<br />

burgerparticipatie die in haar meest ultieme vorm veel verder gaat en het roer uit handen neemt van de<br />

politieleider zelf. Het vertalen van dit soort strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en<br />

haalbaarheid, met meer effect in de samenleving vraagt een andere kijk op het politiewerk. De inzet van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong>, vraagt zoals wij uit de beantwoording van de deelvragen 3 en 4 hebben kunnen opmaken een<br />

andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is een<br />

fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan het<br />

strategisch leiderschap over de wijze waarop dit veranderingsproces dient plaats te vinden. Dat vraagt zoals<br />

we in de beantwoording van de vragen 5, 6 en 7 hebben kunnen zien om een strategie-aanpak die voortkomt<br />

uit een visie waar de organisatie op dit onderwerp naar toe wil groeien. Uit ons empirisch onderzoek is<br />

gebleken dat die visie op dit momenteel ontbreekt binnen de Nationale Politie.<br />

178 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, aangezien de weerslag die het heeft op<br />

slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is<br />

een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie en staat hoog op de politieke agenda. Uit de<br />

beantwoording van deelvraag 1 en op basis van de uitkomsten van het empirisch gedeelte van ons<br />

onderzoek hebben wij kunnen vaststellen dat van het doen van buurtonderzoek een belangrijke preventieve<br />

werking uit kan gaan. Het levert in de praktijk dus meer op dan waar het voor bedoeld is als het gaat om het<br />

verkrijgen van opsporingsindicaties, wat vaak ook achteraf gezien tegenvalt. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kan het<br />

buurtonderzoek opwaarderen tot een interactief veiligheidsinstrument dat tot veel meer in staat, zoals het<br />

voorkomen en tegengaan van misdrijven waarbij tevens de pakkans op daders wordt vergroot. Het geloof<br />

in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is er. Het geloof in buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we<br />

gevonden in de dimensie Vermogen.<br />

Deze strategische notie moet beredeneerd vanuit de dimensie Bewustzijn van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />

eerst worden onderkend om er vervolgens naar te kunnen handelen. Wil je de opzet van een buurtonderzoek<br />

middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media veranderen, dan gaat dit niet vanzelf en vereist dit van het strategisch<br />

leiderschap een heldere visie, waarbij vooral veel aandacht uit dient te gaan naar het inhoud en vormgeven<br />

van dit proces vanuit de dimensie Vermogen en het ‘moderaten’ daarvan vanuit de dimensie Proces.<br />

Bovendien zoekt een nieuwe Web <strong>2.0</strong> vorm van buurtonderzoek bij woninginbraken nadrukkelijk de dialoog<br />

met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit<br />

is een strategisch vraagstuk dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel<br />

wordt vervangen door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over<br />

de grenzen van afzonderlijke organisaties en politieregio’s heen. De opkomst van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kan leiden<br />

tot een toename van het aantal initiatieven, waarbij het de vraag is hoe die processen komende jaren worden<br />

aangestuurd. Daarmee is dit eveneens een strategisch vraagstuk.<br />

Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn: Durf, lef, visie, snel<br />

kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat nodig is om te<br />

onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee een kritische<br />

factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De mate waarin<br />

het dynamische karakter van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> onderkend wordt en de wijze waarop strategisch besluiten worden<br />

genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van doorslaggevende betekenis<br />

zijn. Het is belangrijk om de vier elementen van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model op elkaar af te stemmen. De<br />

wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces is uit het empirisch gedeelte<br />

van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het strategisch leiderschap gebleken.<br />

Samenvattend, kunnen wij <strong>co</strong>ncluderen dat bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie en burgers gezamenlijk werken aan een<br />

oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Hierachter zit het idee dat de burger de veiligheid krijgt<br />

die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Co-<strong>creatie</strong> kenmerkt zich door een vergaande vorm van<br />

samenwerking waarbij burgers steeds meer invloed hebben op de aanpak van criminaliteit. In onze thesis<br />

hebben wij ons gericht op het traditionele buurtonderzoek en welke <strong>co</strong>ndities van belang zijn om te komen<br />

een <strong>2.0</strong> variant middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en gebruik van sociale media. Het <strong>co</strong>ntact van de politie met burgers<br />

tijdens een buurtonderzoek is traditioneel informerend en zendend, dus veelal eenrichtingsverkeer. Dit is<br />

anno 2012 achterhaald, de politie heeft nu nieuwe kansen en mogelijkheden haar effectiviteit te vergroten<br />

om op een andere manier zowel fysiek als virtueel in <strong>co</strong>ntact te treden met burgers.<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 179


Co-<strong>creatie</strong><br />

Uit de interviews en focussessies is naar voren gekomen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de praktijk een manier van<br />

samenwerken met burgers is, waarin je accepteert dat je wederzijds afhankelijk bent, elkaar nodig hebt, en<br />

dat er verschillen zijn die je wederzijds respecteert. Het gaat erom de traditionele hiërarchische manier van<br />

denken te doorbreken. Om dit te kunnen doen is het van belang om vanuit een horizontaal gedachtegoed<br />

te weten hoe de ander denkt en welke belangen in het geding zijn om met elkaar tot een zekere oplossing<br />

te komen. Daarbij is de dialoog essentieel voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Tijdens de interactie vindt het proces plaats. Bij<br />

een overleg heeft ieder een ander beeld. Het is van belang bestaande verschillen te herkennen en erkennen.<br />

Daarnaast is uit het empirisch onderzoek naar voren gekomen dat in het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces mensen het<br />

gevoel moeten hebben serieus genomen te worden. Het creëren van een veilige omgeving voor burgers,<br />

politiemedewerkers en externe partijen om vrijelijk te kunnen <strong>co</strong>mmuniceren met elkaar is belangrijk voor<br />

het wederzijds vertrouwen. Het dient op een machtsvrije basis te gebeuren. Mensen hoeven het ook niet<br />

met elkaar eens te worden. Veel belangrijker is dat mensen met verschillen kunnen omgaan en met elkaar<br />

gaan handelen om het over de uitvoering eens te worden. Er moet een pragmatische instelling zijn.<br />

7.4 Aanbevelingen<br />

De aanbevelingen zijn gekoppeld aan de eerder geformuleerde ambities van de dimensies Bewustzijn,<br />

Vermogen, Vermogen en Moed uit hoofdstuk 5.<br />

Bewustzijn<br />

Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd:<br />

De politieorganisatie is zich bewust van de veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief<br />

landschap. Managers en medewerkers zijn in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen<br />

en zijn bereid <strong>co</strong>ntinue te vernieuwen en te verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de<br />

eigen organisatie. We staan in verbinding met experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van<br />

al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil<br />

leren van niet-professionals en onderkennen de waarde van wisdom of crowds.<br />

Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de <strong>co</strong>mpetentie ‘omgevingsbewustzijn’ en faciliteer<br />

gericht de ontwikkeling van deze <strong>co</strong>mpetentie. Maak het een cruciaal onderdeel van de<br />

selectie procedure, opbouw van portfolio’s en leiderschapsontwikkeling. Alle<br />

medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.<br />

Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan<br />

van externe samenwerkingsverbanden. Definieer een aantal relevante thema’s waarop<br />

kennis, mensen en mogelijkheden ges<strong>co</strong>ut worden in de “buitenwereld” en ontwikkel<br />

een visie op de afwisseling, uitwisseling en samenwerking met eigen experts in<br />

<strong>co</strong>mbinatie met het betrekken van andere kennisinstellingen en virtual <strong>co</strong>mmunities.<br />

Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op strategisch alliantie<br />

niveau.<br />

180 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Vermogen<br />

Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd:<br />

De politieorganisatie heeft de vrijheid om te innoveren zolang de politieke en juridische <strong>co</strong>ntext dit toelaat<br />

en heeft een duidelijke innovatiestrategie met lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die<br />

strategie te bereiken. We hebben een strategie voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

processen. We hebben een innovatie portfolio dat wij actief beheren.<br />

Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem samenwerking met andere<br />

actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij verwachten een proactieve<br />

houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat om het omarmen van ideevorming<br />

als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.<br />

Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking<br />

bevordert waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de<br />

sociale media. Zo kunnen medewerkers bestaande samenwerkingsverbanden<br />

eenvoudiger onderhouden en zijn ze in staat om interactieve burgerparticipatie en <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

vanuit het virtuele netwerk zelf te initiëren en er in te participeren. Hiermee wordt<br />

ook een open leerklimaat bevorderd.<br />

Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> verder en creëer een kennisplatform met<br />

burgers, experts, politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps en houdt zicht op nieuwe<br />

ontwikkelingen, niet alleen ingegeven vanuit techniek maar vanuit verscheidene<br />

denkramen en met het oog op de factoren uit dit onderzoek.<br />

Proces<br />

Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd:<br />

De politieorganisatie beschikt over de benodigde <strong>co</strong>mpetenties om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vorm te geven.<br />

We hebben een expliciet proces voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op zijn plaats en de methoden en het proces zelf worden<br />

ge<strong>co</strong>dificeerd, zodat iedereen in onze organisatie deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de<br />

juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn om te onderscheiden wanneer onze innovatieinspanningen<br />

slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van leren als ze falen.<br />

Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verder te verkennen, door de<br />

implementatie van de pilot buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in drie wijken bij drie verschillende<br />

korpsen te gaan ontwikkelen. De korpsen en de wijken kennen een verschillend<br />

e<strong>co</strong>logisch innovatieklimaat, waar tenminste één van de dimensies op orde is. Als<br />

voorbeeld: één korps waar de leiding <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> faciliteert en aanmoedigt, één korps<br />

met een hoog bewustzijn, één korps met vernieuwingsdrang.<br />

Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> via sociale<br />

media en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten<br />

van dit onderzoek een business case voor een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en<br />

schrijf als Nationale Politie een battle uit voor the crowd. Analyseer vervolgens de<br />

kwaliteit van de kennis en veredel die met eigen expertise om tot een valide eindproduct<br />

te komen.<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 181


Moed<br />

Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd:<br />

Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en operationeel niveau belichamen de waarden en<br />

vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de toekomst van onze organisatie. Onze<br />

leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden van hun respectievelijke niveaus.<br />

Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel<br />

organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe<br />

samenwerking met behoud van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.<br />

Medewerkers (met een verscheidenheid aan disciplines, subculturen, afkomst, sekse<br />

en leeftijds-categorieën) wordt niet langer opgedragen wat gedaan moet worden, maar<br />

hebben invloed. Zo kunnen zij uitdrukking geven aan hun eigenheid, omdat ze de kans<br />

hebben de toekomst mede vorm te geven.<br />

Naast diversiteit in kenniswerkers zijn vooral <strong>co</strong>mpetenties nodig voor samenwerking<br />

over interne schotten en externe grenzen heen. Externe <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> begint met interne<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />

Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend<br />

leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en<br />

tactisch niveau. De medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct<br />

aanstuurt, maar eerder een zichtbare leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of<br />

kan zijn.<br />

Leiderschap (zeer zeker ook operationeel leiderschap) is verschoven van ‘ik vertel je wat<br />

je moet doen’ naar ‘ik vertel je wat je moet opleveren’ (resultaatsturing), naar ‘ik vertel je<br />

wat belangrijk is’ (sturen op waarden). Mits <strong>co</strong>nsistent vertaald zijn waarden een sterk<br />

sturingsmechanisme ook voor het winnen van vertrouwen bij de externe omgeving.<br />

7.5 Reflectie op het onderzoek<br />

Er is met veel passie en volharding aan dit onderzoek gewerkt. Terugkijkend op het proces willen wij een<br />

aantal kanttekeningen plaatsen.<br />

Allereerst zijn de begrippen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media relatief jonge begrippen waarover nog maar weinig<br />

wetenschappelijk materiaal voor handen is. Onze zoektocht naar empirisch materiaal heeft veel tijd gekost.<br />

Door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> uit te diepen langs de lijnen van <strong>co</strong>productie, interactieve beleidsvorming en innovatie<br />

ontstond er een ander probleem: de selectie van literatuur, de verdieping in zoveel verschillende thema’s en<br />

dit vervolgens terugbrengen tot hoofdstuk drie heeft enorm veel tijd gekost.<br />

Deze vertraging heeft ons doen besluiten geen virtuele onderzoekstechniek toe te passen (zoals bijvoorbeeld<br />

een online battle), omdat we het empirisch belang van twee focusgroepsessie waarin feitelijk werd<br />

ge<strong>co</strong>creëerd van groter belang vonden. We staan achter de gemaakte keuze, maar sluiten niet uit alsnog<br />

een battle uit te gaan schrijven, omdat we nog steeds professioneel nieuwsgierig zijn naar een herontwerp<br />

buurtonderzoek <strong>2.0</strong> gemaakt door de wisdom of crowds.<br />

182 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Voor wat betreft de interviews hebben we er onvoldoende bij stil gestaan dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> en de<br />

(on)mogelijkheden van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> lastige onderwerpen zijn voor veel mensen. Door het lage gebruik<br />

van sociale media en de beperkte technologische kennis van de meeste respondenten was het afnemen<br />

van de interviews hard werken, ondanks de operationalisering van alle begrippen en factoren. Achteraf<br />

gezien hadden we beter de 37 factoren terug kunnen brengen naar een kleiner aantal en ze afzonderlijk<br />

kunnen wegstrepen tegen elkaar of clusteren.<br />

Wij zijn aangenaam verrast door de rijkheid van het empirisch materiaal dat uit de focusgroep sessie is<br />

gekomen. De opkomst was 100% en de diversiteit van de respondenten leverde verschillende denkramen<br />

en dus veel diversiteit op. Onze ambities lagen dermate hoog dat er een behoorlijke tijdsdruk op de<br />

uitkomsten van de workshops heeft gelegen. De vraag is of dat de antwoorden heeft beïnvloed. Wij denken<br />

zelf van niet, de respondenten gaven wel aan het heel interessante onderwerpen te vinden en hadden graag<br />

langer door willen praten. We hebben juist voor korte ophaalsessies gekozen en voor een frisse nieuwe<br />

groep ‘s-middags, omdat langer praten niet noodzakelijkerwijs andere inzichten oplevert. De vraag blijft of<br />

dit een goede keuze is geweest.<br />

We sluiten met deze scriptie niets af. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, de burger als opsporingsambtenaar,<br />

de horizontalisering van de maatschappij.... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de<br />

toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />

<strong>2.0</strong> eindigt nu niet, maar begint pas!<br />

7 Conclusies en aanbevelingen 183


184 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bijlagen


186 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bijlage 1: Operationalisering analysekader<br />

BUURTONDERZOEK 1.0<br />

1 P Het slachtoffer en buren Slachtoffer en buren eerste aangrijpingspunt om<br />

woninginbraken terug te dringen is door hen bewust te<br />

maken (besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap).<br />

2 B Waarschuwen Inlichten over verhoogd risi<strong>co</strong> en verstrekken preventietips<br />

met beroep doen op waakzaamheid (als u iets verdachts<br />

ziet, bel meteen...).<br />

3 B Buurtvrijwilligers of Inzet buurtvrijwilligers al dan niet in georganiseerd<br />

buurtinterventieteam (team)verband om zichtbare aanwezigheid in wijk en<br />

informatief <strong>co</strong>ntact burgers te vergroten.<br />

4 M Aansturing (leiderschap) Afspraken maken over wijze van uitvoering en<br />

doelgerichtheid buurtonderzoek en beschikbare mankracht.<br />

5 P Informatieverwerking Mate van juiste registratie meldingen, aangiften en<br />

verwerking uitkomsten buurtonderzoek in politiesystemen<br />

met modus operandi en daderindicaties.<br />

6 B Positionering wijkagent Mate waarin wijkagenten in buurtonderzoek of het proces<br />

daaromheen worden betrokken en hun informatiepositie<br />

wordt benut.<br />

7 P Opsporingsindicaties Mate waarin naar aanleiding van een buurtonderzoek<br />

opsporingsindicaties kunnen worden verkregen.<br />

8 B Neveneffecten Mate waarin neveneffecten kunnen optreden<br />

vertrouwen in politie, onveiligheidsgevoel, informatie of<br />

oplossen andere zaken, imago politie).<br />

9 B Preventie Mate waarin burgers worden gestimuleerd preventieve<br />

maatregelen te nemen en alerter te worden.<br />

CO-CREATIE/SOCIALE INNOVATIE<br />

10 B De wisselwerking tussen Planmatige organisatie van het besluitvormingsproces<br />

Moed, Bewustzijn, Vermogen om te komen tot afstemming en ontwikkeling van <strong>co</strong>en<br />

Co-<strong>creatie</strong> als proces <strong>creatie</strong> als proces. Mate waarin het dynamisch karakter van<br />

<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> erkend wordt.<br />

CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />

11 V Open Klimaat Aanwezigheid van een algemene sfeer van openheid<br />

(vertrouwen en betrokkenheid) waarin <strong>co</strong>ntact en informatie<br />

uitwisseling tussen, bestuur, politie, partners, burgers en<br />

andere belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />

12 V Gelijkwaardige machts- Ondanks verschillen in formele machtspositie voelen<br />

verhoudingen burgers en partners zich gelijkwaardig ten opzichte van<br />

elkaar tijdens onderhandelingen en discussies.<br />

13 V De kwaliteit van de Vermogen van partijen om wederzijdse afhankelijkheden<br />

onderlinge verhoudingen die hen verbinden te zien en onderkennen vanwege het feit<br />

dat actoren op elkaar aangewezen zijn, omdat partijen zelf<br />

bepaalde hulpmiddelen (geld, macht, expertise, steun) niet<br />

bezitten en andere partijen wel voor het bereiken van<br />

(eigen) doelen en belangen.<br />

Bijlagen 187


14 P Selectie van stakeholders Sleutelfiguren (meest relevante organisaties en<br />

belanghebbenden) zijn van doorslaggevend belang om<br />

aandacht te besteden aan hub belangen en percepties.<br />

15 V Dominante eigen logica Het netwerk van actoren wordt gevormd door personen die<br />

min of meer dezelfde percepties ten aanzien van het<br />

probleem hanteren en dezelfde taal spreken, waardoor de<br />

eigen logica van de overheidsorganisatie domineert in de<br />

gemeenschappelijke beeldvorming en actoren die deze<br />

logica niet delen afhaken in het proces.<br />

16 V Beheersing van het Mate van planmatige organisatie en besluitvorming<br />

dynamische proces rondom <strong>co</strong>productie als netwerkproces waarbij bij voorbaat<br />

rekening gehouden met onzekerheden en de verschillende<br />

(politieke) belangen.<br />

17 P Onevenredige verdeling Aanwezigheid van voldoende financiële middelen<br />

van kosten tussen de ene en andere partij om doeleinden te realiseren.<br />

CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />

18 M Regie op het proces Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) met<br />

voldoende inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke<br />

en vertrouwenwekkende positie met als taak ervoor te<br />

zorgen dat alle partners zich in het proces blijven herkennen<br />

en die een belangrijke rol speelt in geval van impasses of<br />

<strong>co</strong>nflicten om het proces weer in goede banen te leiden.<br />

19 P Tussentijdse bijstellingen Tijdige herkenning om te komen tot tussentijdse<br />

in het proces bijstellingen in het interactieve proces als de<br />

omstandigheden daar om vragen (uitkomsten onvoldoende<br />

aansluiting op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke<br />

processen).<br />

20 P Procesarchitectuur van Aanwezigheid procesarchitectuur die aansluit bij<br />

digitale <strong>co</strong>mmunicatie verwachtingen van rollen en posities deelnemers, waarbij<br />

over en weer rekening gehouden wordt met status van het debat,<br />

representativiteit deelnemers, tijdsperspectief, mate van<br />

interactiviteit en kwaliteit van bijdragen.<br />

21 V Representativiteit van de Mate waarin deelnemers een goede afspiegeling<br />

participatie en de participatie vormen en gerepresenteerd worden als<br />

paradox belanghebbende partij met vooral aandacht voor<br />

‘ongehoorde’ groepen (vs. interactie-elite).<br />

22 M Politieke druk Mate waarin politieke druk een positieve of negatieve<br />

uitwerking kan hebben op de beoogde doelstellingen<br />

SOCIALE MEDIA<br />

23 V Digitale kloof Mate waarin tussen overheid en burgers digitaal<br />

ge<strong>co</strong>mmuniceerd kan worden om iedereen te bereiken.<br />

24 P Multi-channeling Mate waarin digitale dan wel ‘offline’ media-kanalen moeten<br />

worden gebruikt om tot een representatieve participatie van<br />

belanghebbende partijen te komen.<br />

25 V Adaptievermogen Mate waarin het individu en de organisatie op basis van<br />

verwachte voordelen en inspanning die daarvoor is (positief<br />

of negatief) gebruik maakt van nieuwe technologie.<br />

26 P Moderatie Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) om<br />

proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen te leiden vanuit<br />

een managementstrategie.<br />

188 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


27 M Sociale strategie Mate waarin het toepassingsgebruik van sociale media<br />

voortkomt uit een strategisch plan van aanpak.<br />

28 M Spanning tussen anarchie In hoeverre past de bureaucratische structuur<br />

en bureaucratie (hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie bij een<br />

gefragmenteerde (anarchie) en dynamische sociale media<br />

omgeving.<br />

29 P Technische factoren Aanwezigheid adequate technische infrastructuur<br />

(goed beveiligde ‘open’ en massieve internetverbinding)<br />

met voldoende opslagcapaciteit en datamining- en<br />

analysetools.<br />

30 P Juridische factoren Aanwezigheid privacy kader met waarborgen tegen<br />

schending daarvan.<br />

31 B Overschatting invloed Mate waarin sprake is van een kritisch<br />

beoordelingsvermogen ten aanzien van de participatiegraad<br />

en het gebruik van diverse sociale media functionaliteiten<br />

(Twitter, Facebook, Hyves, Blogs etc.) alsmede de<br />

toegevoegde waarde daarvan.<br />

CO-CREATIE EN SOCIALE MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />

32 B Motiverende factoren Mate waarin burgers worden gedreven door een gevoel van<br />

burgerplicht, hun wijkproblematiek herkennen en/of een<br />

zekere spanning en opwinding ervaren de opsporing<br />

behulpzaam te zijn.<br />

33 P Criminogene factoren Aanwezigheid van criminelen die deelnemen aan sociale<br />

media netwerken en bewust kwaad handelen in de<br />

interactie.<br />

34 P Organisatorische factoren Tijdige herkenning en omgang met zaken die (massaal) via<br />

sociale media worden gemeld, maar waar de organisatie<br />

niet op berekend is of anders op is ingericht.<br />

35 P Financiële en technologische Aanwezigheid van adequate technische infrastructuur en<br />

factoren voldoende financiële middelen om doeleinden te realiseren.<br />

36 P Juridische en bestuurlijke Tijdig duidelijkheid over verschillen in bestuurlijke<br />

factoren verantwoordelijkheden (gemeente, politie, OM, partners<br />

etc.) bij startsituatie en proto<strong>co</strong>llen om juridische (privacy)<br />

problemen te voorkomen.<br />

LEIDERSCHAP<br />

37 M Balans doorslaggevend en Partners komen gezamenlijk overeen wat de aard van<br />

faciliterend leiderschap het probleem is dat moet worden opgelost<br />

(gemeenschappelijke beeldvorming), welke oplossingen er<br />

zijn en welke afhankelijkheden er bestaan. Vanuit<br />

faciliterend leiderschap bewerkstelligen om taal, symboliek,<br />

percepties en perspectieven van betrokken burgers en<br />

partners met elkaar te verbinden via <strong>co</strong>nsensus, <strong>co</strong>mpromis<br />

en <strong>co</strong>nsultatie (de drie c’s).<br />

Bijlagen 189


Bijlage 2: Vragenlijst deel A<br />

Interviewvragenlijst Interne Actoren<br />

NR D POLITIE LEIDINGGEVENDEN POLITIE STREETLEVEL COPS<br />

Interviewvragen Interviewvragen<br />

BUURTONDERZOEK 1.0<br />

1 P P1.1 Op welke wijze wordt het C1.1 Wat zijn uw ervaringen bij het doen van<br />

buurtonderzoek gebruikt om de slachtoffers buurtonderzoek<br />

en omwonenden te wijzen op besmettings- C1.2 Welke informatie geef je ter plekke aan<br />

gevaar en herhaald slachtofferschap? burgers over preventie, slachtofferhulp en<br />

P1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpingspunt verloop van het onderzoek?<br />

om woninginbraken terug te dringen?<br />

2 B P2.1 Welke voordelen ziet u in het C2.1 Welke voordelen ziet u in het<br />

buurtonderzoek? buurtonderzoek?<br />

P2.2 Welke nadelen? C2.2 Welke nadelen?<br />

P2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie C2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie<br />

vanuit gaan? van uit?<br />

C2.4 Hoe reageren de burgers in het<br />

algemeen?<br />

3 B P3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers of C3.1 In hoeverre bent u bekend met<br />

buurtinterventieteams in de wijk en welk buurtvrijwilligers of heeft u <strong>co</strong>ntact met leden<br />

belang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam?<br />

P3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ C3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van<br />

gebied/korps heeft de politie samenwerkings- woninginbraken zich tot de taak van burgers<br />

verbanden op het gebied van zelf?<br />

woninginbraken?<br />

4 M P4.1 Hoe beoordeelt u de operationele C4.1 Weet u hoe er door uw leidinggevenden<br />

aansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welke<br />

buurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken?<br />

Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?<br />

fenomeen woninginbraken zich op moeten<br />

richten in uw ogen?<br />

P4.2 Hoe verhoudt zich deze taak tot het C4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke<br />

ketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet?<br />

P4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan het proces? C4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn<br />

naar uw mening noodzakelijk?<br />

5 P P5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de C5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de<br />

informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking van<br />

of andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen?<br />

P5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan C5.2 Waar ziet u knelpunten?<br />

verbeterd worden?<br />

C5.3 Wat kan verbeterd worden?<br />

6 B P6.1 Welke rol speelt de wijkagent in het C6.1 Kennen de burgers in uw wijk de<br />

proces woninginbraken bij het doen van wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt<br />

buurtonderzoek? deze?<br />

S6.2 Welke randvoorwaarde(n) is (zijn) nodig C6.2 Hoe wordt het <strong>co</strong>ntact onderhouden?<br />

voor een optimale informatie uitwisseling<br />

tussen politiemedewerkers en de wijkagent?<br />

Tussen de wijkagent en ketenpartners?<br />

Hoe belangrijk acht u de functie van buurtbrigadier<br />

m.b.t. het buurtonderzoek?<br />

190 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


C6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?<br />

C6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen<br />

wijkagent en andere politiemedewerkers<br />

onderling?<br />

7 P P7.1 In hoeverre bent u het eens met onze C7.1 In hoeverre is het doen van<br />

bevinding dat een buurtonderzoek nauwelijks buurtonderzoek in de huidige vorm nuttig<br />

bijdraagt aan de opsporing? en noodzakelijk?<br />

P7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van C7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van<br />

opsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?<br />

In hoeverre bent u van mening dat we<br />

met het buuronderzoek 1.0 beter kunnen<br />

stoppen?<br />

C7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale<br />

media ge<strong>co</strong>mmuniceerd worden?<br />

C7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als<br />

het gaat om opsporingsinformatie?<br />

8 B P8.1 In welke mate versterkt het C8.1 Welke positieve of negatieve<br />

buurtonderzoek onveiligheidsgevoelens neveneffecten ziet u bij het doen van<br />

bij mensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?<br />

In hoeverre weegt dit op tegen het voordeel<br />

dat het vertrouwen wekt in de politie als de<br />

politie zichtbaar in de wijk is?<br />

P8.2 Hoe zou u door vernieuwde vormen van C8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen<br />

buurtonderzoek het vergroten van het effectueren?<br />

vertrouwen en het verkleinen van onveiligheidsgevoelens<br />

beter kunnen beïnvloeden?<br />

9 B P9.1 In hoeverre hoort het geven van C9. 1 In hoeverre speelt preventie een rol bij<br />

preventietips een onderdeel van het doen van buurtonderzoek?<br />

buurtonderzoek te zijn?<br />

P9.2 Wat is daarvoor nodig? C9.2 Hoe uit zich dit?<br />

C9.3 Wat is daarvoor nodig?<br />

CO-CREATIE.SOCIALE INNOVATIE<br />

10 B P10.1 Welke leiderschapsaspecten acht C10.1 Bent u bekend met het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

u van belang? en welke <strong>co</strong>ndities daaraan worden gesteld?<br />

P10.2 In hoeverre acht u het van belang dat C10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />

er een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en<br />

buurtpartners binnen de <strong>co</strong>ntext waarin u<br />

werkzaam bent?<br />

P10.3 Wat verstaat u daar onder? C10.3 Op welk niveau moet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,<br />

lokaal) en waarom?<br />

P10.4 Welke strategie hanteert de politieorganisatie<br />

op het gebied van vergaande<br />

vormen van participatie?<br />

P10.5 In hoeverre staat de ontwikkelruimte<br />

in verhouding tot resultaatsturing?<br />

CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />

11 V P11.1 Wat verstaat u onder een open klimaat? C11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?<br />

P11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor C11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />

(open) samenwerking? (open) samenwerking?<br />

P11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren C11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in<br />

in de buurt / gemeente of stadsdeel / politie / de buurt / gemeente of stadsdeel / politie /<br />

externe partners externe partners?<br />

P11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng C11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet<br />

van niet politiemensen? politiemensen?<br />

P11.5 In welke mate staat de politieorganisatie<br />

open voor de inbreng van<br />

derden denkt u?<br />

Bijlagen 191


12 V P12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid C12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />

tussen burgers en de politie indien met tussen burgers en de politie indien met<br />

partners wordt samengewerkt? partners wordt samengewerkt?<br />

13 V P13.1 Hoe beoordeelt u de C13.1 Hoe beoordeelt u de<br />

gelijkwaardigheid tussen burgers en de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie<br />

politie indien met partners wordt indien met partners wordt<br />

samengewerkt? samengewerkt?<br />

P13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk C13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk<br />

proces geslaagd? proces geslaagd?<br />

Mogelijke hulpvraag Mogelijke hulpvraag<br />

S13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde<br />

tegengestelde belangen? belangen?<br />

14 P P14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke C14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke<br />

stakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?<br />

S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou u<br />

erbij betrekken?<br />

zou u erbij betrekken? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />

S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />

15 V P15.1 In welke mate kennen actoren/ C15.1 In welke mate kennen actoren/<br />

burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica?<br />

P15.2 In welke mate is er draagvlak om C15.2 In welke mate is er draagvlak om<br />

problemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?<br />

P15.3 Op welke fronten zou de politie de<br />

touwtjes wat meer uit handen moeten geven?<br />

16 V P16.1 Wat is er naar uw mening nodig om B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />

grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />

burgers en de politie en partners te komen? burgers en de politie met partners te komen?<br />

S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij<br />

onderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u die<br />

weggelegd? weggelegd?<br />

S16.3 In hoeverre doorkruist politieke<br />

besluitvorming de kansen voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />

17 P P17.1 In hoeverre speelt de beschikbaarheid C17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor <strong>co</strong>over<br />

budgetten een rol om gemeenschap- <strong>creatie</strong> door middel van sociale media voor de<br />

pelijke doeleinden middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie?<br />

te realiseren?<br />

CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />

18 M P18.1 Wat is er naar uw mening nodig om C18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />

grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />

burgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgen<br />

S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen C18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen<br />

burgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied van<br />

woninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?<br />

P18.3 Wat betekent dat voor de C18.3 Wat betekent dat voor de<br />

organisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?<br />

19 P P19.1 Welk beeld heeft u bij interactie C19.1 In welke mate moeten er voorzieningen<br />

die digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)<br />

stellen?<br />

P 19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten C19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?<br />

opzichte van face to face interactie?<br />

C19.3 Ziet u een rol voor de politiek<br />

weggelegd?<br />

192 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


20 P P20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening C20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening<br />

gehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van een<br />

systemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te<br />

<strong>co</strong>mmuniceren?<br />

C20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft u<br />

voor interactie met burgers middels sociale<br />

media?<br />

21 V P21.1 In hoeverre worden bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> C21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,<br />

burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord<br />

worden?<br />

P21.2 Wat is ervoor nodig dit risi<strong>co</strong> uit C21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te<br />

te sluiten? kunnen bereiken?<br />

P21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen<br />

om tot participatie over te gaan?<br />

22 M P22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed C22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op<br />

op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt dit<br />

dit beoordeeld? beoordeeld?<br />

P.22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte<br />

voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen tussen burgers<br />

en politie?<br />

SOCIALE MEDIA<br />

23 V P23.1 Hoe is het gesteld met de toepassing C23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker van<br />

van sociale media (werk gerelateerd) sociale media?<br />

van uw medewerkers?<br />

P23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik C23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van<br />

van sociale media? sociale media?<br />

24 P P24.1 Wat is uw mening over sociale media C24.1 Wat is uw mening over sociale media in<br />

in relatie tot andere (traditionele) manieren relatie tot andere (traditionele) manieren<br />

van <strong>co</strong>mmunicatie)? van <strong>co</strong>mmunicatie)?<br />

P24.2 En van uw ketenpartners en C24.2 En van <strong>co</strong>llega’s op de werkvloer?<br />

buurtvrijwilligers?<br />

P24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. C24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.<br />

Welke impact heeft dit op uw werk? Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?<br />

25 V P25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het C25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het<br />

omgaan met sociale media? omgaan met sociale media?<br />

P25.2 Hoe gaan sociale media zich in de C25.2 Hoe gaan sociale media zich in de<br />

toekomst ontwikkelen en P25.3 Wat betekent toekomst ontwikkelen en wat betekent dit voor<br />

dit voor u en uw organisatie? u en uw <strong>co</strong>llega’s?<br />

26 P P26.1 Wat acht u noodzakelijk om het C26.1 Wat acht u noodzakelijk om het<br />

proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede<br />

banen te leiden? banen te leiden?<br />

27 M P27.1 Wat is strategisch gezien nodig om C27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps<br />

het toepassingsgebruik van sociale media het toepassingsgebruik van sociale media te<br />

te bevorderen? bevorderen?<br />

28 M P28.1 In hoeverre speelt de eigen C28.1 In hoeverre speelt de organisatieorganisatiestructuur<br />

een (belemmerende) rol structuur een (belemmerende) rol bij<br />

bij het optimaal gebruik van sociale media het optimaal gebruik van sociale media dat zich<br />

dat zich kenmerkt door fragmentatie? kenmerkt door fragmentatie?<br />

29 P P29.1 In hoeverre is de technische C29.1 Welke technische factoren spelen een<br />

infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?<br />

voor grootschalig sociale media beleid?<br />

P29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot<br />

de informatieverwerking/absorptie vermogen?<br />

Bijlagen 193


30 P P30.1 Welke privacy issues acht u relevant? C30.1 Welke juridische factoren acht u<br />

relevant?<br />

31 B P31.1 In welke mate schat u de kans in dat C31.1 In welke mate schat u de kans in dat<br />

Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media kans<br />

kans van slagen heeft? van slagen heeft?<br />

P31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? C31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?<br />

31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale<br />

media gebruik van burgers in op dit moment<br />

en gaat dat veranderen in de nabije toekomst<br />

denkt u?<br />

CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />

32 B P32.1 Welke motiverende factoren ziet u C32.1 Wat motiveert u of uw <strong>co</strong>llega’s om mee<br />

voor burgers om met sociale media te doen met sociale media?<br />

mee te doen?<br />

P.32.2 Wat zal mensen bewegen om actief<br />

mee et doen met interactieve burgerparticipatie<br />

projecten? P32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?<br />

33 P P33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee C33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om<br />

op internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?<br />

Welke nadelen ziet u daarin?<br />

P33.2 Welke voordelen?<br />

34 P P34.1 In hoeverre denkt u dat de politie is C34.1 In hoeverre denkt u dat de politie<br />

voorbereid op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> organisatie erop is voorbereid?<br />

P34.2 Wat is nodig om massaal C34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te<br />

gebruik aan te kunnen? kunnen?<br />

35 P P35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> door C35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> door<br />

middel van Social Media bij de politiecultuur middel van Social Media bij de cultuur van de<br />

cultuur? politie organisatie?<br />

P35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? C35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u?<br />

(organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch,<br />

financieel) financieel)<br />

36 P P36.1 Welke juridische en bestuurlijke C36.1 Welke juridische en bestuurlijke<br />

factoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoering<br />

over te kunnen gaan? over te kunnen gaan?<br />

LEIDERSCHAP<br />

37 M P37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? C37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van<br />

uw direct leidinggevende?<br />

P37.2 Acht u een andere stijl ook van belang? C37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van<br />

belang als het gaat om Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> met<br />

burgers en partners in de veiligheidsketen?<br />

P37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de C37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de<br />

horizontale netwerksamenleving en de horizontale netwerksamenleving en de verticale<br />

verticale Politieorganisatie in uw leiderschap? Politieorganisatie in uw dagelijks leven?<br />

P37.4 Wat vergt dit van de toekomstige C37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige<br />

ontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?<br />

194 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bijlage 3: Vragenlijst deel B<br />

Interviewvragenlijst Externe Actoren<br />

NR D STAKEHOLDERS HOTSPOTWIJK BURGERS EN SLACHTOFFERS<br />

(GEMEENTE, POLITIE, HOTSPOTWIJK<br />

BUURTINTERVENTIETEAM)<br />

Interviewvragen Interviewvragen<br />

BUURTONDERZOEK 1.0<br />

1 P S1.1 Op welke wijze wordt het buurt- B1.1 Wat zijn uw persoonlijke ervaringen bij het<br />

onderzoek gebruikt om de slachtoffers en doen van buurtonderzoek door de politie?<br />

omwonenden te wijzen op besmettingsgevaar<br />

en herhaald slachtofferschap?<br />

S1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpings- B1.2 Welke informatie krijgt u over preventie,<br />

punt om woninginbraken terug te dringen? slachtofferhulp en verloop van het onderzoek?<br />

2 B S2.1 Welke voordelen ziet u in het B2.1 Welke voordelen ziet u in het<br />

buurtonderzoek? buurtonderzoek?<br />

S2.2 Welke nadelen? B2.2 Welke nadelen?<br />

S2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie B2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie van<br />

vanuit gaan? uit?<br />

B2.4 Hoe reageren uw buren in het algemeen?<br />

3 B S3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers B3.1 In hoeverre bent u bekend met<br />

of buurtinterventieteams in de wijk en buurtvrijwilligers of heeft u <strong>co</strong>ntact met leden<br />

welk belang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam?<br />

S3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ B3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van<br />

gebied/korps? Heeft uw organisatie woninginbraken zich tot de taak van uzelf,<br />

samenwerkingsverbanden op het gebied omwonenden en buurtgenoten?<br />

van woninginbraken?<br />

4 M S4.1 Hoe beoordeelt u de operationele B4.1 Weet u hoe er door de politie of gemeente<br />

aansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welke<br />

buurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken?<br />

Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?<br />

Waar zou de strategische sturing rondom<br />

het fenomeen woninginbraken zich op<br />

moeten richten in uw ogen?<br />

S4.2 Hoe verhoudt zich deze taak B4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke<br />

tot het ketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet?<br />

S4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan B4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn<br />

het proces? naar uw mening noodzakelijk?<br />

5 P S5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van B5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de<br />

de informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking van<br />

of andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen?<br />

S5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan B5.2 Waar ziet u knelpunten?<br />

verbeterd worden?<br />

B5.3 Wat kan verbeterd worden?<br />

Bijlagen 195


6 B S6.1 Welke rol speelt de wijkagent in B6.1 Kent u en de bewoners in uw wijk de<br />

het proces woninginbraken bij het doen wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt<br />

van buurtonderzoek? deze?<br />

S6.2 Welke randvoorwaarde is nodig B6.2 Hoe wordt het <strong>co</strong>ntact onderhouden?<br />

voor een optimale informatie uitwisseling<br />

tussen uw organisatie, politiemedewerkers<br />

en de wijkagent?<br />

S6.3 Tussen de wijkagent en ketenpartners? B6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?<br />

S6.4 Hoe belangrijk acht u de functie van B6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen<br />

buurtbrigadier m.b.t. het buurtonderzoek? wijkagent en bewoners onderling?<br />

7 P S7.1 In hoeverre In hoeverre bent u het B7.1 In hoeverre is het doen van buurtonderzoek<br />

eens met onze bevinding dat een buurt- in de huidige vorm nuttig en noodzakelijk?<br />

onderzoek nauwelijks bijdraagt aan<br />

de opsporing?<br />

S7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van B7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van<br />

opsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?<br />

S7.3 In hoeverre bent u van mening dat B7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale<br />

we met het buuronderzoek 1.0 beter media ge<strong>co</strong>mmuniceerd worden?<br />

kunnen stoppen?<br />

B7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als<br />

het gaat om opsporingsinformatie?<br />

8 B S8.1 In welke mate versterkt het buurt- B8.1 Welke positieve of negatieve<br />

onderzoek onveiligheidsgevoelens bij neveneffecten ziet u bij het doen van<br />

mensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?<br />

S8.2 In hoeverre weegt dit op tegen het B8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen<br />

voordeel dat het vertrouwen wekt in de effectueren?<br />

politie als de politie zichtbaar in de wijk is?<br />

S8.3 Hoe zou u in door vernieuwde vorm<br />

van buurtonderzoek het vergroten van het<br />

vertrouwen en het verkleinen van<br />

onveiligheidsgevoelens beter kunnen<br />

beïnvloeden?<br />

9 B S9.1 In hoeverre hoort het geven van B9. 1 In hoeverre speelt preventie naar uw<br />

preventietips een onderdeel van buurt- mening een rol bij het doen van<br />

onderzoek te zijn? buurtonderzoek?<br />

S9.2 Wat is daarvoor nodig? B9.2 Hoe uit zich dit?<br />

B9.3 Wat is daarvoor nodig?<br />

CO-CREATIE /SOCIALE INNOVATIE<br />

10 B Voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces is een<br />

geïntegreerde aanpak nodig. In hoeverre<br />

acht u de volgende factoren van belang?<br />

S10.1 Welke leiderschapsaspecten acht u B10.1 Bent u bekend met het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

van belang? en welke <strong>co</strong>ndities daaraan worden gesteld?<br />

S10.2 In hoeverre acht u het van belang B10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />

dat er een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en<br />

buurtpartners binnen de <strong>co</strong>ntext waarin u<br />

woont?<br />

S10.3 wat verstaat u daar onder? B10.3 Op welk niveau moet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />

S10.3 Welke strategie hanteert de plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,<br />

politieorganisatie op het gebied van lokaal) en waarom?<br />

vergaande vormen van participatie?<br />

196 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


S10.4 In hoeverre staat de<br />

ontwikkelruimte in verhouding tot<br />

resultaatsturing?<br />

CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />

11 V S11.1 Wat verstaat u onder een open B11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?<br />

klimaat?<br />

S11.2 Wat zijn voor u voorwaarden B11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open)<br />

voor (open) samenwerking? samenwerking?<br />

S11.3 Wie zijn dan voor u relevante B11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in<br />

actoren in de buurt gemeente of de buurt gemeente of stadsdeel/politie/externe<br />

stadsdeel/politie/externe partners? partners?<br />

S11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng B11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet<br />

van niet politiemensen? politiemensen?<br />

S11.5 In welke mate staat de politieorganisatie<br />

open voor de inbreng van<br />

derden denkt u?<br />

12 V S12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />

heid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partners<br />

met partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?<br />

13 V S13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />

heid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partners<br />

met partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?<br />

S13.2 Wanneer is volgens u een B13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk<br />

dergelijk proces geslaagd? proces geslaagd?<br />

Mogelijke hulpvraag: Mogelijke hulpvraag:<br />

S13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan met<br />

tegengestelde belangen? tegengestelde belangen?<br />

14 P S14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke B14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke<br />

stakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?<br />

S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou u<br />

zou u erbij betrekken? erbij betrekken?<br />

S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />

15 V S15.1 In welke mate kennen actoren/ B15.1 In welke mate kennen actoren/<br />

burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica?<br />

S15.2 In welke mate is er draagvlak om B15.2 In welke mate is er draagvlak om<br />

problemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?<br />

S15.3 Op welke fronten zou de politie de<br />

touwtjes wat meer uit handen moeten<br />

geven?<br />

16 V S16.1 Wat is er naar uw mening nodig B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />

om grip op het proces van samenwerking op het proces van samenwerking tussen<br />

tussen burgers en de politie met partners burgers en de politie met partners te komen?<br />

te komen?<br />

S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij<br />

onderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u die<br />

weggelegd? weggelegd?<br />

S16.3 In hoeverre doorkruist politieke<br />

besluitvorming de kansen voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />

Bijlagen 197


17 P S17.1 In hoeverre speelt de beschikbaar- B17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor <strong>co</strong>heid<br />

over budgetten een rol om gemeen- <strong>creatie</strong> door middel van sociale media voor de<br />

schappelijke doeleinden middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie?<br />

te realiseren?<br />

B17.2 Zou u voor een verbeterde<br />

dienstverlening via sociale media zelf kosten<br />

over hebben?<br />

CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />

18 M S18.1 Wat is er naar uw mening nodig om B18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />

grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />

burgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgen?<br />

S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen B18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen<br />

burgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied van<br />

woninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?<br />

S18.3 Wat betekent dat voor de B18.3 Wat betekent dat voor de<br />

organisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?<br />

19 P S19.1 Welk beeld heeft u bij interactie B19.1 In welke mate moeten er voorzieningen<br />

die digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)<br />

stellen?<br />

S19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten B19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?<br />

opzichte van face to face interactie?<br />

B19.3 Ziet u een rol voor de politiek<br />

weggelegd?<br />

20 P S20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening B20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening<br />

gehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van een<br />

systemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te<br />

<strong>co</strong>mmuniceren?<br />

B20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft uw<br />

voor interactie met burgers middels sociale<br />

media?<br />

21 V S21.1 In hoeverre worden bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> B21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,<br />

burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord<br />

worden.<br />

S21.2 Wat is ervoor nodig dit risi<strong>co</strong> uit B21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te<br />

te sluiten? kunnen bereiken?<br />

S21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen<br />

om tot participatie over te gaan?<br />

22 M S22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed B22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op<br />

op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt dit<br />

dit beoordeeld? beoordeeld?<br />

S22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte<br />

voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen tussen burgers<br />

en politie?<br />

198 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


SOCIALE MEDIA<br />

23 V S23.1 Hoe is het gesteld met de B23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker<br />

toepassing van sociale media (werk van sociale media?<br />

gerelateerd) van uw medewerkers?<br />

S23.2 Welke kansen ziet u voor B23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik<br />

het gebruik van sociale media? van sociale media?<br />

24 P S24.1 Wat is uw mening over sociale B24.1Wat is uw mening over sociale media in<br />

media in relatie tot andere (traditionele) relatie tot andere (traditionele) manieren van<br />

manieren van <strong>co</strong>mmunicatie)? <strong>co</strong>mmunicatie).<br />

S24.2 En van uw ketenpartners en B24.2 En van <strong>co</strong>llega’s op de werkvloer?<br />

buurtvrijwilligers?<br />

S24.3 Iedereen altijd online. Ook de B24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.<br />

crimineel. Welke impact heeft dit op uw Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?<br />

werk?<br />

25 V S25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in B25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het<br />

het omgaan met sociale media? omgaan met sociale media?<br />

S25.2 Hoe gaan sociale media zich in de B25.2 Hoe gaan sociale media zich in de<br />

toekomst ontwikkelen en toekomst ontwikkelen en wat betekent dit<br />

P25.3 Wat betekent dit voor u en uw voor u en uw <strong>co</strong>llega’s?<br />

organisatie?<br />

26 P S26.1 Wat acht u noodzakelijk om het B26.1 Wat acht u noodzakelijk om het<br />

proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede<br />

in goede banen te leiden? banen te leiden?<br />

27 M S27.1 Wat is strategisch gezien nodig B27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps<br />

om het toepassingsgebruik van sociale het toepassingsgebruik van sociale media te<br />

media te bevorderen? bevorderen?<br />

28 M S28.1 In hoeverre speelt de eigen B28.1 In hoeverre speelt de<br />

organisatiestructuur een (belemmerende) organisatiestructuur een (belemmerende)<br />

rol bij het optimaal gebruik van sociale rol bij het optimaal gebruik van sociale<br />

media dat zich kenmerkt door fragmentatie? media dat zich kenmerkt door fragmentatie?<br />

29 P S29.1 In hoeverre is de technische B29.1 Welke technische factoren spelen een<br />

infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?<br />

voor grootschalig sociale media beleid?<br />

S29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot<br />

de informatieverwerking/absorptie vermogen?<br />

30 P S30.1 Welke privacy issues acht u relevant? B30.1 Welke privacy factoren acht u relevant?<br />

31 B S31.1 In welke mate schat u de kans in dat B31.1 In welke mate schat u de kans in dat<br />

Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media<br />

kans van slagen heeft? kans van slagen heeft?<br />

S31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? B31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?<br />

S31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale<br />

media gebruik van burgers in op dit moment<br />

en gaat dat veranderen in de nabije<br />

toekomst denkt u?<br />

Bijlagen 199


CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />

32 B S32.1 Welke motiverende factoren ziet u B32.1 Wat motiveert u of uw <strong>co</strong>llega’s om mee<br />

voor burgers om met sociale media mee te te doen met sociale media?<br />

doen?<br />

S32.2 Wat zal mensen bewegen om actief<br />

mee te doen met interactieve burgerparticipatie<br />

projecten?<br />

S32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?<br />

33 P S33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee B33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om<br />

op internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?<br />

Welke nadelen ziet u daarin?<br />

S33.2 Welke voordelen?<br />

34 P S34.1 In hoeverre denkt u dat de politie B34.1 In hoeverre denkt u dat de politie<br />

is voorbereid op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>? organisatie erop is voorbereid?<br />

S34.2 Wat is nodig om massaal gebruik B34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan<br />

aan te kunnen? te kunnen?<br />

35 S35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> B35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong><br />

door middel van Social Media bij de door middel van Social Media bij de<br />

cultuur van de politie organisatie?? cultuur van de politie organisatie?<br />

S35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? B35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u?<br />

(organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch,<br />

financieel) financieel)<br />

36 S36.1 Welke juridische en bestuurlijke B36.1 Welke juridische en bestuurlijke<br />

factoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoering<br />

over te kunnen gaan? over te kunnen gaan?<br />

LEIDERSCHAP<br />

37 M S37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? B37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van<br />

de politie?<br />

S37.2 Acht u een andere stijl ook B37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van<br />

van belang? belang als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />

met burgers en partners in de<br />

veiligheidsketen?<br />

S37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen B37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de<br />

de horizontale netwerksamenleving en horizontale netwerksamenleving en de verticale<br />

de verticale Politieorganisatie in uw Politieorganisatie in uw dagelijks leven?<br />

leiderschap?<br />

S37.4 Wat vergt dit van de toekomstige B37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige<br />

ontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?<br />

200 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Bijlage 4: Lijst van respondenten<br />

Interviews<br />

Nr Naam Functie/rol<br />

1 Gerard Anker Leidinggevende Tactisch Niveau<br />

2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder woninginbraken<br />

3 Johan Bodrij Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Burgerparticipatie<br />

4 Randy Charite Street Level Cop/Agent Noodhulp<br />

5 Priscilla Van Delft Street Level Cop/Wijkagent<br />

6 Martin Donga Street Level Cop/Wijkagent<br />

7 Paul Entken Leidinggevende Strategisch Niveau<br />

8 Luit Kuipers Leidinggevende Tactisch Niveau Informatieorganisatie<br />

9 Frans Van Der Meer Leidinggevende Operationeel Niveau<br />

10 Petra Thomissen Leidinggevende Tactisch Niveau Communicatie<br />

11 Maaike Wagemakers Street Level Cop/Agent Noodhulp<br />

12 Rob Versloot Street Level Cop / Wijkagent<br />

13 Patrick Van Domburg Wethouder Veiligheid<br />

14 Peter Colignon Wijkmanager<br />

15 Alexander Verbraeck Hoogleraar Systeemkunde<br />

16 Robin Rotteveel Ondernemer / Slachtoffer<br />

17 Bianca Eckhardt Administratief Medewerker<br />

18 Jannegie Fortuin Street Level Cop / Wijkagent<br />

19 Ton Harmsen Leidinggevende Operationeel Opsporing<br />

20 Bas Van Nugteren Street Level Cop / Opsporing<br />

21 Riet Woudenberg Buurtbewoner / Slachtoffer<br />

22 Willem Remmerswaal Buurtbewoner / Slachtoffer<br />

23 Ria Oosschot Bestuurslid Buurthuis / Slachtoffer<br />

24 John Van Der Zalm Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Preventie<br />

25 Serpil Ibraimovic Buurtbewoner / Slachtoffer<br />

Focusgroepsessies<br />

1<br />

Ochtendsessie<br />

Enrique Alonso Gemeente Den Haag<br />

2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder Woninginbraken<br />

3 Ab Boes SGBO High Impact Delicten<br />

4 Ellen Boverman Strategisch Leidinggevende<br />

5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media<br />

6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche<br />

7 Jim De Koning Operationeel Leidinggevende<br />

8 Arnout De Vries TNO Social Media<br />

9 Gertie Driedonks Projectleider Burgernet<br />

10 Ruud Elderhorst Chef Digitale Opsporing<br />

11 Terry Houben Tactisch Leidinggevende Territoriaal<br />

12 Dries Klessens Tactisch Leidinggevende Territoriaal<br />

Bijlagen 201


13 Luit Kuipers Bureauchef Regionale Informatie<br />

14 Martijn Manders Hoofdagent<br />

15 Aniek Prins Vertrouwenspersoon Haaglanden<br />

16 Jan Leenen Communicatie / Sociale media politie<br />

17 Guus Schouten Gemeente Den Haag<br />

18 Mieke Van Tankeren Adviseur Kwaliteit en Innovatie<br />

19 Arnold Van Binsbergen Social Media Expert<br />

20 Hans Van Den Broek Wetenschappelijk Onderzoeker Behavioural and Societal Sciences<br />

21 Frans Van Der Meer Chef Handhaving Zoetermeer<br />

22 Ton Van Eijk Burger en Slachtoffer Wi Ton van Eijk<br />

23 Gerrit Van Zanten Buurtbrigadier<br />

24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer<br />

25 Peter Versteegh Onderzoeker/Leidinggevende Staf Kd<br />

26 Jetze Visser Tactisch Leidinggevende Opsporing<br />

27 Jan Vlijm Bureauchef<br />

28 Ben Vollaard Onderzoeker / Misdaade<strong>co</strong>noom Universiteit Tilburg<br />

29 Anne Wolters Inwoner Eindhoven<br />

30 Hans Horsten Inwoner Utrecht<br />

1<br />

Middagsessie<br />

Martien Aarts Burger Asten<br />

2 Geert Annevelink IVB Ambtenaar Deurne<br />

3 Ab Bachofner Teamchef Burgerparticipatie<br />

4 Rob Bongenaar Inwoner Asten<br />

5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media<br />

6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche<br />

7 Arnout De Vries TNO Social Media<br />

8 Marielle Den Hengst Lectoraat Politieacademie<br />

9 Leon Engbersen Student Master Policing/Teamleiding Bureau Informatie<br />

10 Jannegie Fortuin Wijkagent Zoetermeer<br />

11 Ton Harmsen Opsporing Zoetermeer<br />

12 Karin Kistemaker Analist Veiligheidsinformatie Politie Zeeland<br />

13 Henry Koper Projectleider Gobi<br />

14 Jan Leenen Communicatie politie<br />

15 Adwin Mols Netwerkinspecteur<br />

16 Diny Schrijver Politie Rotterdam-Rijnmond<br />

17 Hans Smit Projectleider Woninginbraken<br />

18 Coby Span Burger Asten<br />

19 Annemarie Strooper Operationeel Leidinggevende<br />

20 Marie-José Swart Burger Asten<br />

21 John Van Der Zalm Adviseur Adviespunt Veiligheid<br />

22 Dory Van Houts IVB Ambtenaar Asten<br />

23 Paul Van Min Projectleider Keurmerk Veilig Ondernemen Gemeente Den Haag<br />

24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer<br />

202 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Literatuurlijst<br />

A<br />

Aalberts, C. en Kreijveld, M. (2011) Veel gekwetter, weinig wol. De inzet van sociale media door overheid, politiek en burgers.<br />

SdU, Den Haag.<br />

Abma, T A., (1996) Responsief evalueren, Delft<br />

Abma, T.A., R.J. in ‘t Veld (deel I), (2001) Handboek Beleidswetenschap, Boom, Amsterdam<br />

Agre, P. (2002) Real-time politics: The internet and the political process. The Information Society 18(5):311-31.<br />

Alford, J. (2002). Defining the client in the public sector: a social-exchange perspective. Public Administration Review 62(3),<br />

334-337.<br />

Alford, J. (2009), Engaging Public Sector Clients, From Service Delivery to CoProduction,<br />

Houndmills/Basingstoke Palgrave McMillan<br />

Arnstein, S. (1969), A Ladder of Citizen Participation, Journal of the American Planning Association, Vol. 35, No. 4, July<br />

1969, p.216-224<br />

B<br />

Baarda, D.B. & Goede, M.P.M., de (2001). Basisboek methoden en technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoeren<br />

van onderzoek, Groningen: Stenfert Kroese.<br />

Baldwin, C., von Hippel, E. (2010). Modeling a Paradigm Shift:From Producer Innovation to User and Open Collaborative<br />

Innovation. MIT Sloan School of Management Working Paper # 4764-09. Harvard Business School Finance Working Paper<br />

No. 10-038.<br />

Bason, C. (2010) Leading Public Sector Innovation, Co-Creating For A Better Society. Policy Press<br />

Baudoin, T. & Hendriks, F. (1998). Succesvolle <strong>co</strong>productie van beleid. De metamorfose van De Witte Dame. In:<br />

Bestuurskunde, 6, pp 250-260.<br />

Bekkers, V.J.J.M., Beunders, H. , Edwards, A. Moody, R. (2011) New Media, Micromobilization, and Political Agenda Setting:<br />

Crossover Effects in Political Mobilization and Media Usage, The Information Society, 27:4, 209-219<br />

Bekkers, V.J.J.M. (1996). Coproductie in het milieubeleid: op zoek naar een nieuwe sturings<strong>co</strong>nceptie. In:<br />

Bestuurswetenschappen, 3, pp. 177-194.<br />

Bekkers, V.J.J.M. & Homburg, V. (2007). The Myths of E-Government: Looking Beyond the Assumptions of a New and Better<br />

Government. The Information Society 23(5), 373-382.<br />

Bekkers, V.J.J.M. & Meijer, A. (2010). Co-<strong>creatie</strong> in de publieke sector. Een verkennend onderzoek naar nieuwe, digitale<br />

verbindingen tussen overheid en burger. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />

Beijers, W.M.E.H., Elffers H, Kemp van der J.J., Peeters M.P., (2011). Evidence based aanpak van Woninginbraken. Politie<br />

Amsterdam Amstelland.<br />

Bennett, T., Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing<br />

and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.<br />

Berlo, D., van (2009) Ambtenaar <strong>2.0</strong> beta, Actiepunten om te werken aan een overheid <strong>2.0</strong>. Den Haag Media Groep.<br />

Bijl, de T. (2011). Handboek Sociale media voor Branche- & Beroepsverenigingen. S2B Services BV.<br />

Blom, E. (2009). Handboek <strong>co</strong>mmunities. De kracht van sociale netwerken. Utrecht: A.W. Bruna uitgevers.<br />

Bernas<strong>co</strong>, W. (2007), Is woninginbraak besmettelijk? Tijdschrift voor Criminologie, nummer 49, 137-52.<br />

Bernas<strong>co</strong>, W. (2008). Them Again? Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries. European Journal of<br />

Criminology, 5(4), 411-431.<br />

Bernas<strong>co</strong>, W. (2010). A Sentimental Journey to Crime; Effects of Residential History on Crime Location Choice. Criminology,<br />

48, 389-416<br />

Bennett, T. Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing<br />

and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.<br />

Bennett, W. L. (2003). Communicating global activism: Strengths and vulnerabilities of networked politics. Information,<br />

Communication & Society 6(2):143-68.<br />

Bogaard, N. van den (2010). Sociale media in de opsporing. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het<br />

betrekken van burgers bij de opsporing via sociale media in het korps Gelderland-Zuid. Recherchekundige thesis,<br />

Politieacademie.<br />

Boin, R.A., Torre, E.J. van der & Hart P. ‘t. (2003). Blauwe Bazen. Apeldoorn: politie en Wetenschap<br />

Bovaird, T. (2007). Perspectives on Performance and Ac<strong>co</strong>untability. Beyond Engagement and Participation: User and<br />

Community Coproduction of Public Services. In Public Administration Review sept/oct.<br />

Boverman, E., Duijn van L., de Graaf, P., Ritzema J. (2011). Politie, Twitter en Gezag. Afstudeerscriptie Strategisch<br />

Leidinggevende Leergang 7. Politieacademie.<br />

Bijlagen 203


Bowers, K. , Johnson, S. (2005). Using Publicity for Preventing purposes, in Nick Tilley (Ed.) Handbook of Crime Prevention:<br />

Theory, policy and Practice. London.<br />

Bruijn, H. de & E. ten Heuvelhof (19910. Sturingsinstrumenten voor de overheid. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese.<br />

BZK ministerie (2007). 100%, een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie. Ministerie van Binnenlandse<br />

Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.<br />

C<br />

Catalano, S. (2010). Victamization during household burglary. Washington DC: US bureau of statistics<br />

Castells, M. (1996). The Information Age: E<strong>co</strong>nomy, Society and Culture. Cambridge: Blackwell.<br />

Chadwick, A. (2006). internet politics. States, citizens and new <strong>co</strong>mmunication technologies. New York: Oxford University<br />

Press.<br />

Chesbrough, H. (2003). Open innovation: The new imperative for creating and profitng from Technology. Harvard Business<br />

School Press, Cambridge, MA.<br />

Chesbrough, H. (2006a). Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technlogy. Boston: Harvard<br />

Business School Press.<br />

Chesbrough, H. (2006b). Open Business Models: How to Thrive in the New Innovation Landscape. Boston: Harvard<br />

Business School Press.<br />

Chenery, S., Holt S.J., Pease, K. (1997); Biting Back II: Reducing Repeat Victimisation in Huddersfield. Crime Detection and<br />

Prevention Series, Paper 82.<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Integrale Veiligheidsmonitor 2010, Den Haag: Grafimedia.<br />

Centrum Versterking Opsporing (2010). Nieuw <strong>co</strong>ncept voor de opsporing, De Bilt<br />

Cobb, R., and C. Elder. (1972) Participation in American politics: The dynamics of agenda-building. Baltimore, MD: Johns<br />

Hopkins University Press.<br />

Coolsma, C. & Herweijer, M. (2002). Het ontwerpen van de uitvoering. In: Edwards, A. & Schaap, L. Vaardigheden voor de<br />

publieke sector, pp. 111-145, Bussum. Coutinho.<br />

Cromwell, P. et al., (1991); Breaking and entering: An ethnographic analysis of burglary. Thousand Oaks: Sage.<br />

D<br />

Danish Ministry of Finance (2005) Better Innovation in the in the Public Sector, Copenhagen: Ministry of Finance.<br />

Dinitz, S. en Huff C.R. (1988). The Figgie Report. Part VI The resources of Crime. The Criminal report. Richmond VA.<br />

Dijkstra, J & PP Feld (2011) Gedeeld Leiderschap in eigen beheer uitgegeven<br />

Duivenboden, van H., Lips M. (2002) CRM in de publieke sector: naar een klantgerichte elektronische overheid. Artikel<br />

geraadpleegd op 10 mei 2012.<br />

E<br />

Edelenbos, J. (1998). Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming. In: Bestuurskunde, Interactief bestuur, jaargang 7,<br />

nr 7 p.309-316.<br />

Edelenbos, J. (2000) Proces in vorm, procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale ruimtelijke projecten.<br />

Utrecht: Lemma.<br />

Edelenbos, J., A. Domingo, P. Klok & J. van Tatenhove (2006). Burgers als beleidsadviseurs, een vergelijkend onderzoek naar<br />

acht projecten van interactieve beleidsvorming bij drie departementen. Amsterdam: Instituut voor publiek en politiek.<br />

Edelenbos, J., E.H. Klijn, M. Kort en M. van Twist (2007) Project- versus procesmanagement in PPS- projecten: welke stijl<br />

levert het meest op?, in: Bestuurskunde, jrg. 16, 2007, nr. 1, pp.66-80.<br />

Edwards, A. (2001). Interactieve beleidsvorming en de instituties van het lokale bestuur. In: Edelenbos, J & R. Monnikhof<br />

(red). Lokale interactieve beleidsvorming. Utrecht: Lemma<br />

Eggers, W.D & Singh S.K (2009). The Public Innovator’s Playbook, Winnipeg: Deloitte Research and Harvars Ash Center for<br />

Democratic Governance and Innovation.<br />

Ekblom, P., Law, H., Sutton, M. (1996a). Safer Cities and domestic burglary. HORS 164. London: Home Office.<br />

Eklom, P (1996b) ‘Towards a Discipline of Crime Prevention: A Systematic Approach to its Nature, Range and Concepts’ in<br />

Bennett T (ed) Prevention Crime and Disorder: Targeting Strategies and Responsibilities, Cambridge: Institute of Criminology.<br />

Engbersen, L.J.A. (2009). Operationele strategie, Woninginbraak district 5. politie Amsterdam.<br />

F<br />

Fagerberg, J., Mowerey, D. & Nelson R. (2005). The Oxford Handbook of Innovation. Oxford: Oxford University Press.<br />

Frissen, P. (2009) Gevaar verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek. Van Gennip. Amsterdam.<br />

Frissen, V., Staden, M., van, Huijboom, N., Kotterink, B., Huveneers, S., Kuipers, M. & Bodea, G. (2008). Naar een ‘user<br />

generated state’? De impact van nieuwe media voor overheid en openbaar bestuur. TNO rapport. Delft: TNO ICT.<br />

Fu, P. P. en Yukl, G. (2000) Perceived effectiveness of influence tactics. In: Leadership Quarterly, 11.<br />

204 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


G<br />

Garrett, R. K. (2006). Protest in an information society: A review of literature on social movements and new ICTs. Information,<br />

Communication & Society 9(2):202-24.<br />

Graham, S. (2005). Strategies for networked cities. In: Albrechts, L., Mandelbaum, S.J. (eds.), The network society: a new<br />

<strong>co</strong>ntext for planning, pp. 95-109. Routledge Oxon.<br />

Greene, J.V & Abma. T.A, (2002) Responsive Evaluation, John Wiley & Sons Inc.<br />

Gross, T. (2002). E-Democracy and Community Networks. Berlin,German National Research Center for Information<br />

Technology.<br />

Guba, E.G & Lin<strong>co</strong>ln, Y.S (1989) Fourth Generation Evaluation, SAGE Publications Inc.<br />

H<br />

Haan, de, J. (2003). Sociale ongelijkheid en ICT. In: J. de Haan en J. Steyaert (red.), Jaarboek ICT en samenleving 2003. De<br />

sociale dimensie van technologie, pp. 21- 46. Amsterdam: Boom.<br />

Hagel, J. III, A. Armstrong, (1995), Real profits from virtual <strong>co</strong>mmunities, The McKinsey Quarterly, No 3.<br />

Hakkert, A., Wijk, A.Ph. van, Ferwerda, H.B. Eijken A.W.M. (1998). Groepscriminaliteit, Stafbureau Informatie, Directie<br />

Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid, Den Haag, Ministerie van Justitie.<br />

Handel, C. van den, Nauta, O., Soomeren, P. van, & Amersfoort, P. van (2009). Hoe doen ze het toch? Modus Operandi<br />

Woninginbraak. Eindrapportage. Amsterdam: DSP-groep.<br />

Heijden, H. van der & S. Bochhah (2011) De Werkelijkheid van morgen Uitgeverij Kidsgids.<br />

Henderson, R.M. en K.B. Clark, (1990), Architectural Innovation: the Re<strong>co</strong>nfiguration of Existing Product Technologies and<br />

the Failure of Estabished Firms. Administrative Science Quarterly, 35, 9-3.<br />

Hendriks, F & P.W. Tops (2000). Leiderschap in een <strong>co</strong>nsensusdemocratie. Tussen meeslepen en motiveren. In:<br />

Bestuurskunde, jaargang 9, nr 6 p 254-265.<br />

Hippel, E. von, The Sources of Innovation, Oxford University Press (1988)<br />

Hippel, E. von, Democratizing Innovation, Cambridge (2005)<br />

Hoogerwerf., A. (1984). Beleid beurst op veronderstellingen. (p. 493). In: Acta Politica.<br />

Huys, H.W.J.M. (2010), Criminaliteit en slachtofferschap, hoofdstuk 3. (red.) Kalidien, S.N., Heer-de<br />

Hochstetler, A. (2001) Opportunities and Decisions: internactional dynamics in robbery and burglary groups, Volume 39,<br />

Issue 3, p737-764<br />

Hood, C. (1991). A public management for all seasons? In: Public Administration, I:3-19.<br />

J<br />

Jenkins, H. (2008). Confronting the challenges of participatory culture: Media education for the 21st century. MacArthur<br />

Foundation.<br />

Jong, de S., de Swart, S. (2005). Binding met de buurt, buurtinterventieteams, Gouda, Expertisecentrum voor jeugd,<br />

samenleving en ontwikkeling.<br />

Junger-Tas et al. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht, Verwey-Jonker Instituuut.<br />

K<br />

Kanter, R Moss (2006) Innovation: The Classis Traps. Harvard Business Reviwe, November, 73-83.<br />

Kaplan, A.M. & Heanlein, M. (2009). Users of the world, unite. The challenges and opportunities of sociale media. Business<br />

Horizons, 53, 59-68.<br />

Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010) Uitdagingen en kansen rond social media. Management Executive, 8(3), 18-19.<br />

Kerkhofs, S., Beerthuyzen, M., Planken, M. & Adriaanse, J. (2010). Social Marketing Strategie.<br />

Tilburg, The Netherlands: Pondres BV.<br />

Keymolen, E., Van Den Berg, B., Prins, C. & Frissen, V. (2010). Vertrouwen in Hybride Ketens. Alliantie Vitaal Bestuur, TNO &<br />

TILT.<br />

Kooistra, T. (2009). East, west, former homes are se<strong>co</strong>nd best: a study on the effect of residential history on <strong>co</strong>mmercial<br />

robbers’ crime location choices. Utrecht: politie academie.<br />

Koppenjan, J. & Klijn, E.H. (2004). Managing uncertainties in networks. London: Routledge.<br />

Kleemans, E.R. (2001). Repeat Burglary Victimization. Results of Empirical Research in The Netherlands. In: G. Farrell & K.<br />

Pease (eds.) Repeat Victimization. Crime Prevention Studies 12, 53-68. Mensey: Criminal Justice Press.<br />

Klerks, P. (2009). Visie op opsporing. Politieacademie: Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde.<br />

Korthals Altes, H.J., & Soomeren, P. van (1989). Modus operandi woninginbraken. Den Haag: Bureau Landelijke Coördinator<br />

Voorkoming Misdrijven.<br />

Koning de, N. en Van den Broek, T. (2011). Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid: experimenteer met beleid. TNO rapport.<br />

Kop, N., Klerks, P. (2009). Intelligence gestuurd politiewerk. Apeldoorn: Politieacademie.<br />

Kop, N., Wal, van der R., Snel G. (2011), Opsporing belicht, Over strategieën in de opsporingspraktijk, Apeldoorn, Lectoraat<br />

Criminaliteits beheersing & Recherchekunde, Politieacademie.<br />

Bijlagen 205


Kuijvenhoven (2005) Van strohalm tot strategie. Een onderzoek naar ervaringen met opsporingsberichtgeving via<br />

elektronische media. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap. Bureau Kuijvenhoven, Vlaardingen.<br />

Kuijvenhoven, van Laere, E. (2003) Wijk@agent.nl. Een onderzoek naar ervaringen van wijkagenten met een website en met<br />

e-mail. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap, Programma politie & Wetenschap, Apeldoorn.<br />

L<br />

Lamet, W., Wittebrood, K. (2009). Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: Sociaal<br />

Cultureel Planbureau.<br />

Lange, N.E, , Rosmalen, M.M.(red. 2010) , Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen. Den<br />

Haag, WODC , CBS, Raad voor de rechtspraak.<br />

Leadbeater,C. & Cottam,H. (2007). The user-generated state: public services <strong>2.0</strong>. Online op www.charlesleadbeater.net<br />

Geraadpleegd op 6 mei 2012.<br />

Loon, E.J.P. van (2006). Het geheim van de leider. Zoektocht naar de essentie. Assen: Koninklijke van Gorcum.<br />

López, M.J.J. (2007). Besmettelijke woninginbraken. RCM advies. Programmabureau politie en Wetenschap.<br />

Loyens, K. & Van de Walle, S. (2006). Participatie voor iedereen? Wenselijkheid en haalbaarheid van gelijke participatie in de<br />

<strong>co</strong>nsultatie over het federaal plan duurzame ontwikkeling. Onderzoeksrapport voor het Instituut van de Overheid aan de<br />

Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.<br />

M<br />

Malone, T.W (2004). The Future of Work: How the New Order of Business Will Shape Your Organization, Your Management<br />

Style, and Your Life. Harvard Business Scholl Press, Boston, USA.<br />

Morgan, F. (2002), Resource distrubution in a repeat burglary intervention. Crime Prevention and Community Safety: An<br />

intrenational Journal, vol. 4, no 3, pp 23-36<br />

Macintosh, A. (2006). eParticipation in Policy-making: the Research and the Challenges. In Cunningham, P. & Cunningham,<br />

M. (Eds.), Exploiting the Knowledge E<strong>co</strong>nomy: Issues, Applications, Case Studies. Amsterdam: IOS Press.<br />

Macintosh, A. & Whyte, A. (2006, september). Evaluating how eParticipation changes local democracy. Paper gepresenteerd<br />

voor eGovernment Workshop, London.<br />

McCaughey, M., and M. Ayers. (2003). Cyberactivism: Online activism in theory and practice. New York: Routledge.<br />

Meijer, A. , Thaens, M., Brans, M. (2009) Barrières overwinnen voor Overheid <strong>2.0</strong> [To Over<strong>co</strong>me Obstacles for Government<br />

<strong>2.0</strong>], in: Automatiseringsgids 47/2009, pp. 28-29<br />

Meijer, A., Thaens, M. Grimmelikhuijsen, S., Siep, P., Fictorie D., (2011) Social Media and Police performance, Research<br />

project. Samenwerkingsverband Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit en Center for Public Innovation.<br />

Ministerie van Financiën (2003). Directie begrotingszaken. Handreiking evaluatieonderzoek ex ante. Een praktisch handvat<br />

voor de opzet en uitvoering van evaluatieonderzoek ex ante.<br />

Mulder, E. & Hoogland, S. (2010). Proces Diefstal uit woning. Versie <strong>2.0</strong> (intern document politie Haaglanden).<br />

N<br />

NAO, National Audit Office (2009). Achieving innovation i central government organisations. London.<br />

Nauta, O. (2005). Liever geen inbrekers? Het politiekeurmerk werkt. Se<strong>co</strong>ndant, 19(1), 30-34.<br />

Nationale Ombudsman de (2009). We gooien het de inspraak in, Rapportnummer 2009/180.<br />

Noordegraaf, M. (2008). Management in het Publieke Domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho.<br />

Nee, C. & Meenaghan, A. (2006). Expert decision making in burglars. British Journal of Crminology, 46, 935-949.<br />

Nielsen, J. (2006). Participation Inequality: En<strong>co</strong>uraging more users to Contribute. Ja<strong>co</strong>b Nielsens’s Alertbox,<br />

www.useit.<strong>co</strong>m/alertbox/participation_inequality.html (geraadpleegd op 12-2-2012.<br />

O<br />

Oppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den<br />

Haag: Sociaal en Cultureel planbureau.<br />

O’Reilly, T. (2005). What is Web <strong>2.0</strong>? http://oreilly.<strong>co</strong>m/web2/<br />

Osborne, D. & Gaebler T. (1992), Reinventing government. Reading: Addison Wesley.<br />

Osborne, S.P. & Brown, K. (2005). Managing change and innovation in public service organizations. Routledge.<br />

Ostrom. E. (1978). Citizen Participation and Policing: What do we know? In: Non Profit and Voluntary Sector Quarterly. San<br />

Fransis<strong>co</strong> Jossey-Bass<br />

Ostrom, E. (1996). Crossing the Great Divide: Coproduction, Synergy, and Development. In: World development, Vol. 24.<br />

No6, pp 1073-1087.<br />

Oude Alink, A. (2010), Woninginbraak en daderkenmerken, Een onderzoek naar woninginbraken in Enschede en de<br />

persoonskenmerken van bekende verdachten van woninginbraak. Universiteit Twente, Faculteit Bestuurskunde.<br />

206 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


P<br />

Pankowska, M. (2009). Virtual Communities and eMunicipalities as Innovations. In Barry, C. et al. (Eds.), Information Systems<br />

Development: Challenges in Practice, Theory, and Education, Vol. 1 pp. 369-378). Berlin: Springer-Verlag.<br />

Patterson, F., Kerrin, M., Gatto-Rissard, G., Coan P, (2009). Hard Facts, Dangerous Half Truths and Total Nonsense: Profiting<br />

from Evidence-based Management. Boston: Harvard Business School Press.<br />

Peeters, M.P., Elffers, van der Kemp, J.J. & Beijers, W.M.E.H. (2011). Evidence-based aanpak van woninginbraak. afdeling<br />

Strafrecht & Criminologie, Vrije Universiteit van Amsterdam.<br />

Poot, de C.J., Bokhorst, R.J. van Koppen, P.J., Muller, E.R. (2004) Rechercheportret, over dilemma’s in de opsporing,<br />

opsporen en bewijs. Alphen aan den Rijn, COT, WODC.<br />

Pink, Daniel H. (2009) Een <strong>co</strong>mpleet nieuw brein. waarom de rechterhelft van ons brein ons succesvoller maakt. Business<br />

Contact.<br />

Plicht van der, D. (2010) Dat móet een Oost-Europeaan geweest zijn. Een kwantitatieve analyse naar verbanden tussen<br />

inbraak- en daderkenmerken. <strong>Scriptie</strong> Master of Criminology aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.<br />

Prahalad, C.K en Ramaswamy V (2002) The Co-Creation Connection Companies spent the 20th century managing<br />

efficiencies. They must spend the 21st century managing experiences.<br />

Geraadpleegd 12-02-2012 http://www.strategybusiness.<strong>co</strong>m/article/18458?gko=f472b<br />

Prahalad, C.K. & Ramaswamy, V. (2004). Co-Creating Unique Value With Customers. Harvard Business School Publishing<br />

Pröpper, I., & D. Steenbeek (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders. Bussum: Coutinho<br />

R<br />

Raad van Korpschefs (2011) Strategie aanpak Criminaliteit 2011-2015.<br />

Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie.<br />

Robbins, S. (2003). Organizational Behavior. Upper Saddle River, (New Jersey), PearsonPrentice Hall.<br />

Robinson, M. B. (1998) Burglary revictimization, the time period of heigthened risk. British journal of Criminology, vol. 38, no.<br />

1 p 78-87<br />

Ruijter, de A. (2010) (2011) Politieleiderschap, Gewoon bijzonder of bijzonder gewoon? Lectorale rede politie academie<br />

Apeldoorn.<br />

Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie.<br />

Reeves, B. Malone Th.W, T. O’Dris<strong>co</strong>l (2008) Leadership’s Online Labs. (2008)Harvard Business Review, Volume 86 Issue<br />

5.<br />

Rehm, Jurgen & Servay (1989) Wohnungseinbruch aus der Sicht der Täter, Wiesbaden, Bundeskriminalamt.<br />

S<br />

Safko, L. (2010). The social media Bible. Tactics, tools and strategies for business success. Innovative Thinking, John Wiley &<br />

Sons, Hoboken New Yersey.<br />

Schaafsma, H. (2010). De buurt is bang. Knelpunten in de opsporing van criminele jeugdgroepen, Amsterdam, SWP.<br />

S<strong>co</strong>tt,J. (1998) Seeing like a state. New Haven.: Yale University Press.<br />

Schalks, J.M.A. (2011). Burgerparticipatie en Vertrouwen. In: Openbaar Bestuur. Geraadpleegd op 6 mei 2011 via<br />

http://www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl<br />

Shirky, C.(2008). Iedereen. Hoe digitale netwerken onze <strong>co</strong>ntacten, samenwerking en organisaties veranderen. Amsterdam:<br />

Business Contact.<br />

Simons, R. (2010). Crowdsourcen voor ambtenaren: uitgangspunten voor de inzet van crpwdsourcen bij de overheid. Den<br />

Haag: Ministerie van LNV. Geraadpleegd via www.ambtenaar20.nl op 10 mei 2012.<br />

Slot, M. and Frissen, V.A.J. (2007). Users in the ‘golden’ age of the information society’. Observatorio Journal, 3, 201-224.<br />

Spaan, A., (2012). Woninginbraken, de aanpak van balansverstoringen, verbeteren van politie Processen. VTS politie<br />

Nederland.<br />

Steen van der M, van der Spek, J en van Twist M, Figureren in het verhaal van de ander. Over gezagsdragers in beeld. 2010<br />

NSOB.<br />

Steen, M. van der & M. van Twist (2008) Op weg naar de Doe het Zelf Democratie, van burgerparticipatie naar<br />

overheidsparticipatie? iov Commissie Lenstra.<br />

Steen, M. van der & M. van Twist. (2010) Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur NSOB.<br />

Steyaert,J. (2003). Digitale kansen voor lokaal sociaal beleid. In: Veldheer, V., Nieuwenhuizen, van den, P., Schoorl, A.,<br />

Sprinkhuizen, A., Stevens, P. (red.), Lokaal sociaal beleid. Den Haag: Elsevier.<br />

Stocker, A., Dösinger, G., Saed, A. & Wagner, C. (2007). The Three Pillars of Corporate Web <strong>2.0</strong>. A Model for Definition.<br />

Proceedings of I-Media, 85-92.<br />

Stoker, J.J. & Kolk N.J. (2003) Grip op leiderschap. Toegankelijke modellen en praktische inzichten. Deventer: Kluwer.<br />

Stokkom van, B. en van den Brink, G. (2010) De heerlijke nieuwe wereld van lokale veiligheid. Scenario’s politie en<br />

burgerschap 2020. Apeldoorn, Politieacademie.<br />

Bijlagen 207


Surowiecki, J. (2004). The Wisdom of Crowds. Abacus: London.<br />

Swieringa, J & Wierdsma A.F.M. (1990), Op weg naar een lerende organisatie, Wolters Noordhoff Management.<br />

T<br />

Tankeren, M. , Prins, A. (2011) Evaluatie pilot buurtonderzoek, Voorburg-Leidschendam. politie Haaglanden.<br />

Taps<strong>co</strong>tt, D. & Williams, A.D. (2008). Wikinomics. Hoe samenwerking door iedereen met iedereen alles verandert.<br />

Amsterdam: Business Contact.<br />

Tavares, C., Thomas, G. (2010) Statistics in focus, Population and social <strong>co</strong>nditions, Crime and Criminal Justice. European<br />

Union (Vol. 58).<br />

Teisman, G.R. e.a. (2004). State of the art <strong>co</strong>productie. stip studie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Centrum voor Publiek<br />

Management.<br />

Termeer, C.J.A.M. Van Sturing naar Configuratiemanagement. Uitgeverij Lemma Utrecht<br />

Thomas, J.C. (1995). Public Participation in Public Decisions. New skills and strategies for Public Managers. San Fransis<strong>co</strong>:<br />

Jossey-Bass Publishers.<br />

Tops, P.W. (1999). Coproductie als bestuursstijl. Ervaringen en vuistregels. In: Bestuurswetenschappen, 3, pp 201-225.<br />

Tops, P.W. (1996). Verhalen over <strong>co</strong>productie: de praktijk van politieke en bestuurlijke vernieuwing in Noord-Brabantse<br />

gemeenten. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant.<br />

Townsley, M., Sidebottom, A, (2010). All offenders are equal, but some ar more equal. Criminology, Vol 48 issue 3, 897-917.<br />

Tseloni, A. Wittebrood, K., Farrell G., Pease K. (2004), Burglary victimisation in England and Wales, the United States and<br />

The Netherlands: A cross national <strong>co</strong>mparative test of Routine Activities and Lifestyle Theories. British Journal of Criminology,<br />

44, 66-91.<br />

V<br />

Valck, K. de (2005). Virtual Communities of Consumption: Networks of Consumer Knowledge and Companionship. Doctoral<br />

Thesis Erasmus Research Institute of Management (ERIM)<br />

Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. 2003. User Acceptance of<br />

Information Technology: Toward a Unified View. MIS Quarterly, 27(3), 425-478.<br />

Versteegh, P. van der Plas, Th., Nieuwstraten, H, (2010), Best of Three Worlds. politie Haaglanden, Apeldoorn (p. 161-181).<br />

Versteegh, P., Dijk, B. van, Handel, van den C. DSP groep (2011). Hot spot aanpak in vier stappen. politie Haaglanden, pag<br />

183-186.<br />

Versteegh, P. (2011) Analyse & Researchgegevens. politie Haaglanden<br />

Volberda, H.W. en Van Den Bosch, F. A. J. (2004) Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organization<br />

Matter Most. Innovation Essay 2004, www.minez.nl.<br />

Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005a) Ruim baan voor de Nederlandse Innovatie Agenda: Naar nieuwe<br />

managementvaardigheden en innovatieve organisatieprincipes. M&O, Tijdschrift voor Management en Organisatie, 59(1): 41-<br />

63.<br />

Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005b) Why management matters most. European Business Forum, 22: 36-41.<br />

Volberda, H & Bosma M (2011). Innovatie 3.0 Slimmer Managen, Organiseren En Werken. Mediawerf.<br />

Vollaard, B., Brakel, J. van den & Versteegh, P. (2009). Veelbelovende verklaringen voor de daling van de veel voorkomende<br />

criminaliteit na 2002. Apeldoorn: politie en Wetenschap.<br />

W<br />

Waard, de J., Berghuis B. (2010), Wat werkt? Een systematisch overzicht van recent verschenen evaluaties / synthesestudies<br />

binnen de kennisdomeinen situationele criminaliteitspreventie, politiezorg en strafrechtelijke interventies. Den Haag, Ministerie<br />

van Justitie, DGRR, afdeling Strategische Beleidsontwikkeling.<br />

Walgrave, S., van Aelst, P. (2006) The <strong>co</strong>ntingency of the mass media’s political agenda setting power: Towards a preliminary<br />

theory. Journal of Communication 56:88-109.<br />

Walker, Stephen P. (2007), Ac<strong>co</strong>unting, auditing & Ac<strong>co</strong>untability Journal. Vol. 20 No. 2 pp. 210-236<br />

Weerman, F.M. (2001) Samenplegen, Over criminele samenwerking en groepsvorming. Nijmegen: Ars Aequi Libri.<br />

Weisel, D. L. et al. (2002) Hot dots in Hot Spots: Examining Repeat Victimization for Residential Burglary in Three Cities,<br />

Final Report. https://www.ncjrs.gov/pdffiles1/nij/grants/193808.pdf<br />

Wellsmith, M. , Burrell, A. (2005) The influence of Purchase Price and Ownership Left on Theft Targets: The example of<br />

Domestic Burglar. British Journal of Criminology, 45:741-764.<br />

Wierdsma, A.F.M. (2000). Leidinggeven aan <strong>co</strong>-creërend veranderen; balanceren tussen broosheid en maakbaarheid.<br />

Nyenrode University Press, The Netherlands Business School.<br />

Wierdsma, A.F.M. (2000) Co-<strong>creatie</strong> van samenwerking : handelen met behoud van verscheidenheid. In: Vraagsturing &<br />

zorgketens Amstelveen: Stichting Sympoz. 2000.<br />

208 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>


Wierdsma, A. & Wierdsma A.F.M. (2005). Co-<strong>creatie</strong> in verandering. Eburon uitgeverij.<br />

Wierdsma, A.F.M. (2006) Methodiek voor <strong>co</strong>llectieve <strong>co</strong>mpetentieverhoging : een <strong>co</strong>ntext voor <strong>co</strong>creërend veranderen. In: M<br />

& O: Tijdschrift voor Management en Organisatie 251-269.<br />

Wilsem, J. van, K. Wittebrood en N.D. de Graaf (2003). Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit: een studie naar<br />

de effecten van sociaal-e<strong>co</strong>nomische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten. Mens & Maatschappij.<br />

Winograd,M. & Hais, M.B. (2008): Millenial makeover: MySpace, YouTube and the future of American politics. New<br />

Brunswick,NJ.: Rutgers University Press.<br />

Wright, S. & Street, J. (2007). Democracy, deliberation and design: the case of online discussion forums. New Media &<br />

Society 8(5), 849-869.<br />

Y<br />

Yukl, G (2006) Leadership in organizations. Sixth edition. New Jersey, Pearson Education.<br />

Geraadpleegde sites<br />

www.battleof<strong>co</strong>ncepts.nl<br />

www.buurtlink.nl<br />

www.dadergezocht.nl<br />

www.depolitiezoekt.nl<br />

www.foutparkeerders.be<br />

www.foutparkeerders.be<br />

www.hoeveiligismijnwijk.nl.<br />

www.keesromkes.nl/featured/crowdsourcing<br />

www.mauricedehond.nl<br />

www.mybikelane.<strong>co</strong>m<br />

www.mybikelane.<strong>co</strong>m<br />

www.nationaleopsporingslijst.nl<br />

www.onderzoekzuiderdiep.nl<br />

www.politie.nl<br />

www.politieonderzoeken.nl<br />

www.redesignme.nl<br />

www.rijksoverheid.nl<br />

www.samentegeninbrekers.nl<br />

www.therulez.nl<br />

www.wijbouweneenwijk.nl<br />

www.wired.<strong>co</strong>m/wired/archive/14.06/crowds.html<br />

Bijlagen 209


Voetnoten<br />

1 Woninginbraak vertaalt zich in statistieken naar ‘Diefstal uit woning’ (CBS categorie R213) en bestaat uit<br />

meerdere delict typen: eenvoudige diefstal, diefstal d.m.v. braak, overige diefstal d.m.v. braak, overige<br />

gekwalificeerde diefstallen, diefstal met geweld, inclusief de poging daartoe. Het voorval moet zijn gepleegd<br />

in een als woning in gebruik zijnde besloten ruimte en de direct daarmee in verbinding staande overige<br />

besloten ruimten. Volgens de Standaardclassificatie misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek<br />

(2005).<br />

2 ZIP staat voor ‘Zaak Incident Procedure’ behelst een uitgebreide vragenlijst ten behoeve van het horen<br />

van slachtoffers van woninginbraken, waarbij gerichte vragen worden gesteld over opsporingsindicaties,<br />

slachtoffergegevens, woonomstandigheden, ontvreemde goederen etc.<br />

3 Het buurtinformatienetwerk is medio 2000 in België ontwikkeld als reactie op series inbraken en de<br />

behoefte aan burgerinitiatief. Inmiddels bestaan er in België al 400 actieve BIN’s. politie Brabant-Noord<br />

(Uden-Zuid) is sinds 2007 het eerste netwerk in Nederland, waarbij het <strong>co</strong>ncept, oa door toepassing van<br />

SMS alert verder is ontwikkeld.<br />

210 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!