Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8
Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8
Scriptie co-creatie 2.0 jeurissen%26vriesde sll8
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
Strategische kansen voor de innovatieve politiepraktijk<br />
Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde
Colofon<br />
Afstudeerscriptie Strategische Leidinggevende Leergang 8.<br />
Tekst: Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde<br />
Ontwerp: 20-02 Vormgevers, Eindhoven<br />
Begeleider: Prof. dr. V.J.J.M. Bekkers<br />
Politieacademie, Warnsveld (oktober 2012)<br />
2 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Voorwoord<br />
Moed is de rode draad in onze thesis. Niet alleen de moed die nodig is voor het strategisch leiderschap van<br />
de politieorganisatie om te accepteren dat met de komst van de netwerksamenleving alles anders is<br />
geworden en strategische interventies nodig zijn. Maar ook de moed die nodig is om de samenwerking met<br />
burgers in deze nieuwe wereld te omarmen en vanuit gelijkwaardigheid vorm te geven. Dat betekent dat de<br />
burger meebeslist, meedenkt en <strong>co</strong>-creëert vanuit verschillende (tijdelijke) netwerken en rollen, face-to-face<br />
en steeds vaker virtueel middels sociale media.<br />
Wij moesten zelf ook de nodige moed verzamelen om vanuit de theorie <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media bij de<br />
kop te pakken en te vertalen naar een zinvolle betekenis voor de politiepraktijk. Wij weten inmiddels wat het<br />
betekent om vanuit theoretische inzichten te schrijven over een betrekkelijk nieuw onderwerp waar nog niet<br />
zoveel praktijkonderzoek naar gedaan is. Hoe je jezelf moet blijven uitdagen om dat voor elkaar te krijgen.<br />
Je moet kritiek van je scriptiebegeleider omarmen. Jezelf openstellen voor de mening van anderen. Je eigen<br />
visies durven loslaten voordat je ze weer verstevigd met de theoretische inzichten die je hebt opgedaan.<br />
Het schrijven van deze scriptie, eigenlijk onze hele studieperiode, is één groot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces geweest.<br />
Wij zien deze eindversie van onze scriptie als een tussenstap in een <strong>co</strong>ntinu proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Wij<br />
nodigen iedere lezer uit de inhoud van deze scriptie te verrijken, te verbeteren, aan te vullen en onze<br />
<strong>co</strong>nclusies en aanbevelingen te delen. Wij zien deze scriptie niet als ons eigendom. We stellen onze scriptie<br />
dan ook graag voor iedereen toegankelijk op www.criminaliteitswijzer.nl/wiki/index.php.<br />
Wij danken onze korpschefs Simone Steendijk en Henk van Essen voor deze geboden ontwikkelkans en<br />
onze <strong>co</strong>llega’s voor hun steun en begrip. Victor Bekkers danken wij voor zijn begeleiding en de manier<br />
waarop hij ons van het voetstuk haalde als wij weer trots een hoofdstuk inleverden, maar ons er ook weer<br />
op wist te krijgen. Thuis, met onze gezinnen, hebben we vaak te weinig aan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedaan. Zeker de<br />
laatste maanden waren pittig. Wij danken onze partners en kinderen voor hun geduld met ons!<br />
Tot slot dragen wij deze scriptie op aan de burgers die deel hebben genomen aan onze focusgroep sessies:<br />
Marie-José Swart, Anne Wolters, Coby Span, Hans Horsten, Ton van Eijk, Martien Aarts en Rob Bongenaar.<br />
Zij staan symbool voor wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in wezen is: samen werken aan een betere samenleving op basis van<br />
wederzijds vertrouwen en gelijkwaardigheid.<br />
Ellis Jeurissen Richard Vriesde<br />
Politie Brabant Zuid-Oost Politie Haaglanden<br />
Voorwoord 3
4 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Inhoudsopgave<br />
Samenvatting 9<br />
1 Inleiding 17<br />
1.1 Aanleiding 18<br />
1.2 Probleemstelling 20<br />
1.2.1 Doelstelling 20<br />
1.2.2 Centrale onderzoeksvraag 20<br />
1.2.3 Deelvragen 20<br />
1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie 22<br />
1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering 23<br />
1.5 Onderzoeksopzet 24<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 25<br />
2.1 Inleiding 27<br />
2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken 27<br />
2.2.1 Mogelijke verklaring dalende trend 28<br />
2.3 Aanpak woninginbraken 30<br />
2.3.1 Dader factoren 31<br />
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid 32<br />
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken 32<br />
2.4 De functie van het buurtonderzoek 35<br />
2.4.1 De traditionele aanpak 35<br />
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek 36<br />
2.5 Effectiviteit van het buurtonderzoek bij woninginbraken 37<br />
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek 38<br />
2.6 Conclusies 41<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 43<br />
3.1 Inleiding 45<br />
3.2 Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>? 45<br />
3.3 Motieven van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> 46<br />
3.4 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie 47<br />
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie 49<br />
3.5 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie 52<br />
3.5.1 Kenmerken van <strong>co</strong>productie 52<br />
3.5.2 Factoren van <strong>co</strong>productie 53<br />
3.6 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering 56<br />
3.6.1 Motieven voor interactieve beleidsvoering 57<br />
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering 58<br />
3.7 Sociale media 61<br />
3.7.1 Inleiding 61<br />
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media? 62<br />
Inhoudsopgave 5
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media 62<br />
3.7.4 Categorisering van sociale media 65<br />
3.7.5 Factoren van sociale media 68<br />
3.8 Leiderschap 72<br />
3.8.1 Kenmerken van leiderschap 72<br />
3.8.2 Strategisch politieleiderschap 72<br />
3.8.3 Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap 73<br />
3.9 Conclusies 74<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 77<br />
4.1 Inleiding 79<br />
4.2 Praktijkvoorbeelden 80<br />
4.2.1 Informeren 80<br />
4.2.2 Raadplegen 82<br />
4.2.3 Adviseren 83<br />
4.2.4 Co-produceren 84<br />
4.2.5 (Mee)beslissen 87<br />
4.3 Kansen voor de politie 88<br />
4.3.1 Crowdsourcing 89<br />
4.3.2 Strategisch belang sociale media 90<br />
4.3.3 Inzetbaarheid sociale media 91<br />
4.4 Factoren sociale media 91<br />
4.5 Leerervaringen 94<br />
4.6 Conclusies 94<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 97<br />
5.1 Inleiding 99<br />
5.2 Theoretisch kader 99<br />
5.2.1 Inleiding 99<br />
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs 100<br />
5.2.3 Onderzoeksmodel 104<br />
5.3 Onderzoeksstrategie 105<br />
5.3.1 Inleiding 105<br />
5.3.2 Aard van het onderzoek 105<br />
5.3.3 Methode van onderzoek 108<br />
5.3.4 Technieken van onderzoek 110<br />
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid 112<br />
5.4 Werkwijze 114<br />
5.5 Conclusie 115<br />
6 Onderzoek 117<br />
6.1 Inleiding 119<br />
6.2 Interviews interne en externe stakeholders 120<br />
6.2.1. Inleiding 120<br />
6.2.2 Bewustzijn 120<br />
6 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
6.2.3 Vermogen 124<br />
6.2.4 Proces 127<br />
6.2.5 Moed 132<br />
6.3 Deel<strong>co</strong>nclusie interviews 135<br />
6.4 Focusgroepen 138<br />
6.4.1 Inleiding 138<br />
6.4.2 Opzet focusgroepen 140<br />
6.5 Focusgroepsessie I 141<br />
6.5.1 Workshop 1 141<br />
6.5.2 Workshop 2a 142<br />
6.5.3 Workshop 2b 143<br />
6.6 Focusgroepsessie II 144<br />
6.6.1 Inleiding 144<br />
6.6.2 Workshop 3 147<br />
6.6.3 Analyse Workshop 3a 148<br />
6.6.4 Analyse Workshop 3b 150<br />
6.6.5 Workshop 4 153<br />
6.7 Deel<strong>co</strong>nclusie Focusgroepsessies 157<br />
6.8 Algehele <strong>co</strong>nclusie empirisch onderzoek 158<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 163<br />
7.1 Inleiding 165<br />
7.2 Beantwoording deelvragen 165<br />
7.2.1 Deelvraag 1 165<br />
7.2.2 Deelvraag 2 167<br />
7.2.3 Deelvraag 3 168<br />
7.2.4 Deelvraag 4 171<br />
7.2.5 Deelvraag 5 172<br />
7.2.6 Deelvraag 6 175<br />
7.2.7 Deelvraag 7 177<br />
7.3 Beantwoording centrale vraag 178<br />
7.4 Aanbevelingen 180<br />
7.5 Reflectie op het onderzoek 182<br />
Bijlagen 185<br />
Literatuurlijst 203<br />
Voetnoten 210<br />
Inhoudsopgave 7
8 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Samenvatting<br />
Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en is<br />
volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we<br />
naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde<br />
woninginbraken steeg in 2010 met 10 procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met vijf<br />
procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met 7 procent betrekkelijk<br />
klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de legitimiteit<br />
van de politie en daarmee de rechtsstaat.<br />
De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel<br />
minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden<br />
van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten wil<br />
komende jaren een verhoging van de pakkans met 25 procent realiseren door onder andere de<br />
heterdaadkracht te bevorderen. Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime aangezien<br />
de weerslag die het heeft op slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van<br />
het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. De Raad van<br />
Korpschefs heeft <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de<br />
(informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als<br />
opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing.<br />
Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van<br />
woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt<br />
ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten<br />
van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. In deze thesis onderzoeken wij aan de hand van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model welke <strong>co</strong>ndities<br />
mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale media in de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers ter ondersteuning<br />
van de opsporing van woninginbraken, waarbij aandacht wordt gevraagd voor innovatie van het<br />
buurtonderzoek als opsporingsinstrument.<br />
Vanuit deze doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:<br />
Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken,<br />
in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van<br />
strategisch politieleiderschap?<br />
Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected via allerlei<br />
vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden<br />
gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te<br />
professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen<br />
is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals<br />
een internet game voor het oplossen van <strong>co</strong>ld cases en het Twitter ac<strong>co</strong>unt @depolitiezoekt. Op het snijvlak<br />
van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling van het<br />
oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar<br />
is de passie voor dit onderzoek ontstaan.<br />
Samenvatting 9
Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale<br />
karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale<br />
samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. Dat maakt<br />
de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders<br />
en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te<br />
verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te<br />
vervullen in het creëren van deze aansluiting.<br />
Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, is een fundamentele breuk met het<br />
verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze waarop dit veranderingsproces<br />
plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de dialoog met burgers via multichanneling<br />
en dat heeft gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit is een strategisch<br />
vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief<br />
proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en landen<br />
heen. Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />
sociale media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het<br />
buurtonderzoek, waarbij de burger <strong>co</strong>producent is.<br />
Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat het <strong>co</strong>nditionele aspecten beschrijft en<br />
onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer inzicht willen verkrijgen over de <strong>co</strong>ndities<br />
waaronder een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek kan plaatsvinden. Wij hebben daarbij gebruik<br />
gemaakt van een mix van onderzoeksmethoden. In dit onderzoek wordt naast een literatuuronderzoek, een<br />
casestudy en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van<br />
focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is feitelijk een interview<br />
met meerdere respondenten tegelijkertijd. Er zijn een groot aantal interviews gehouden binnen Politie<br />
Haaglanden met interne en externe stakeholders op tactisch, strategisch en operationeel niveau met<br />
expertise op het gebied van handhaving, opsporing, <strong>co</strong>mmunicatie en intelligence. Daarnaast werden er<br />
interviews gehouden met slachtoffers van woninginbraken in het stedelijk gebied van Zoetermeer en<br />
focusgroepsessies gehouden met burgers uit Asten binnen Politie Brabant-Zuid-Oost. De focusgroepen<br />
zijn samengesteld uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level <strong>co</strong>ps, burgers,<br />
slachtoffers en experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De keuze van respondenten is<br />
gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale <strong>co</strong>ntactnetwerken waaronder<br />
stakeholders van politie Brabant-Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente Den Haag, Gemeente<br />
Zoetermeer, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.<br />
De theoretische relevantie van dit onderzoek is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische<br />
achtergronden die achter het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media schuilgaan. Co-<strong>creatie</strong> lijkt vooral een<br />
populair wetenschappelijk begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populairwetenschappelijke<br />
begrippen zoals sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en<br />
overheid te dichten. Door meer theoretische achtergrondkennis te vergaren over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en dit begrip<br />
nader uit te diepen in haar betekenis, wordt getracht een scherper beeld te <strong>co</strong>nstrueren hoe de politie hier<br />
met de inzet van sociale media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de<br />
theoretische inzichten vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de<br />
toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die<br />
een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.<br />
10 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Co-<strong>creatie</strong> betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co<strong>creatie</strong><br />
refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel<br />
(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de <strong>co</strong>mmerciële sector, in<br />
toenemende mate wordt ‘ge<strong>co</strong>creëerd’ door bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten samen.<br />
Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later<br />
ontstond en die sterk met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden<br />
en de <strong>creatie</strong>ve kansen van transparantie benadrukt (Chesbrough 2003). In de studie van Bekkers & Meijer<br />
(2010) over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector laten de onderzoekers doorklinken dat het mooie aan de term<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Wanneer we het<br />
<strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de <strong>co</strong>mmerciële producten die in<br />
wisselwerking tussen bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten tot stand komen. Bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector gaat<br />
het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van<br />
overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van<br />
burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).<br />
Vergroten van de legitimiteit van beleid<br />
Bekkers en Meijer (2011) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en<br />
zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van<br />
bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,<br />
zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen<br />
(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking<br />
van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het<br />
gebruik van web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, kan de legitimiteit op<br />
verschillende manieren versterken.<br />
Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (Bason 2010:22), zijn er vier samenhangende<br />
en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor<br />
een geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies<br />
zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende<br />
factoren. Als voornaamste kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:<br />
Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem, zijn de vier dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar<br />
afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie<br />
E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke<br />
sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of<br />
bevorderen. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden<br />
afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de<br />
noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het van belang dat partijen streven naar een<br />
gemeenschappelijke beeldvorming, wat niet impliceert dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar<br />
eens moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke factor om de wederzijdse<br />
afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen.<br />
Samenvatting 11
esef<br />
wat?<br />
moed<br />
leiderschap<br />
wie?<br />
bewustzijn <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
structuur<br />
waar?<br />
vermogen<br />
proces<br />
hoe?<br />
Het innovatie e<strong>co</strong>systeem van de publieke sector (Bason)<br />
Systematisch zijn 37 factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht die van invloed kunnen zijn op de<br />
<strong>co</strong>ndities die gesteld dienen te worden om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van sociale media te komen tot<br />
een herontwerp van het buurtonderzoek (<strong>2.0</strong>). De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven<br />
onderzoeksvelden innovatie, <strong>co</strong>productie, interactieve beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek,<br />
leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer geïnventariseerd. Vanuit deze inventarisatie zijn<br />
vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn,<br />
Vermogen en Proces van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking<br />
tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten)<br />
is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie in staat is verandering aan te kunnen en<br />
tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de dimensies.<br />
Sociale media<br />
Binnen ons onderzoeksveld hebben wij kunnen <strong>co</strong>nstateren dat er geen duidelijke overeenstemming is in<br />
de wijze van categoriseren van sociale media. De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter,<br />
YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale netwerken. De technische middelen zijn onder meer RSS<br />
feed, widget, API en social bookmarking. Deze middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen<br />
slechts een deel van alle sociale media. De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet<br />
altijd even duidelijk. Ook wordt aan de sociale media soms teveel invloed toegedicht. De effecten van sociale<br />
media zijn slecht meetbaar. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder hebben wij praktijkvoorbeelden<br />
geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad, als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers.<br />
Gaat het om de participatiegraad dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste<br />
graad om burgers mee te laten beslissen.<br />
Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />
De nodale oriëntatie strategie sluit goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als<br />
een belangrijke partner voor de politie. In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit.<br />
Om de criminaliteit aan te pakken wordt vanuit de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedachte een drietal rollen toegeschreven aan<br />
burgers. De benoemde rollen zijn de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de<br />
12 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
urger als rechercheur (aanpak high impact crime) en de burger als moreel ondernemer (aanpak<br />
ondermijning). De huidige mogelijkheden van sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen,<br />
zoals praktijkvoorbeelden ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dat biedt<br />
mogelijkheden om burgers vanuit de drie verschillende rollen hier middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> meer bij te betrekken.<br />
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />
Sociale <strong>co</strong>hesie en probleemwijken<br />
Uit een casestudy die we hebben onderzocht bij Politie Haaglanden in het verzorgingsgebied Zoetermeer<br />
is gebleken dat het toepassen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk ge<strong>co</strong>mpliceerder ligt.<br />
Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk,<br />
waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te<br />
bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het<br />
beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moeten zijn alert en oplettend te willen zijn door<br />
goed met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte<br />
lijnen naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle<br />
respondenten niet zonder face-to-face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor<br />
echt <strong>co</strong>ntact en verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is<br />
fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor. Sociale <strong>co</strong>hesie is om die reden als<br />
38e factor toegevoegd.<br />
Van buurtonderzoek 1.0 naar <strong>2.0</strong><br />
Uit ons onderzoek blijkt dat buurtonderzoek 1.0 over het algemeen niet veel opsporingsinformatie oplevert<br />
en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. De<br />
effectiviteit van een buurtonderzoek kan naar verwachting aanzienlijk worden vergroot om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
en social media breder buurtonderzoek te doen waarbij ook buurtvrijwilligers of een interventieteam worden<br />
betrokken. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten met burgers zijn een factor van belang in<br />
het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie. Uit ons onderzoek is voorts gebleken<br />
dat van een buurtonderzoek een belangrijke preventieve werking kan uitgaan. Door het <strong>co</strong>ntact dat wordt<br />
gemaakt tussen burger en politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter<br />
het misdrijf bij de buren. In de interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere<br />
mate van bewustwording. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij buurtbewoners.<br />
Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als motiverende factor<br />
toenemen. Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek<br />
(namelijk bewijsvergaring) niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie<br />
met secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Uit ons onderzoek is tevens naar voren<br />
gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces vanuit politieleiderschap als factor<br />
belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een buurtonderzoek.<br />
Sociale strategie en leiderschap<br />
Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een<br />
Samenvatting 13
van de belangrijke factoren. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit<br />
zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van<br />
een duidelijke ‘multi-channel aanpak’ is belangrijk. Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin<br />
de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen<br />
van belang.<br />
Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces<br />
in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden<br />
beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. Dit<br />
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> managen als een proces van<br />
institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is dan<br />
ook de mate waarin de organisatie die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak<br />
heeft, ook wel sociale strategie genoemd. Op basis van de onderzoeksresultaten is een belangrijke <strong>co</strong>nditie<br />
dat de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van<br />
sociale media wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en<br />
betrokkenheid) waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere<br />
belanghebbenden min of meer gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het<br />
e<strong>co</strong>systeem in balans te houden.<br />
De genetwerkte horizontale samenleving staat haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde<br />
politieorganisatie. Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft gevolgen voor de vraag of (en in<br />
welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap. Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere<br />
eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kent een horizontale logica,<br />
doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardiger hoogte<br />
komen te staan met de politieorganisatie.<br />
Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die kan botsen met de aspecten van interactieve<br />
beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans<br />
dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn andere vaardigheden<br />
voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele<br />
kennis.<br />
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />
leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist meer<br />
subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht<br />
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />
Wij <strong>co</strong>ncluderen dat bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie en burgers gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide<br />
partijen waarde creëert. Hierachter zit de idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan<br />
hij zelf meewerkt. Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn:<br />
durf, lef, visie, snel kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat<br />
nodig is om te onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee<br />
een kritische factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De<br />
mate waarin het dynamische karakter van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> onderkend wordt en de wijze waarop strategisch<br />
besluiten worden genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van<br />
14 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
doorslaggevende betekenis zijn. Het is belangrijk is om de vier elementen van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />
op elkaar af te stemmen. De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
is uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het<br />
strategisch leiderschap gebleken.<br />
Met het oog op de komst van de Nationale Politie doen wij 8 aanbevelingen:<br />
Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de <strong>co</strong>mpetentie “omgevingsbewustzijn” en faciliteer gericht<br />
de ontwikkeling van deze <strong>co</strong>mpetentie. Alle medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.<br />
Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan van<br />
externe samenwerkingsverbanden. Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op<br />
strategisch alliantie niveau.<br />
Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking bevordert<br />
waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de sociale media. Hiermee wordt ook<br />
een open leerklimaat bevorderd.<br />
Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middels sociale media (<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>) verder en<br />
creëer een kennisplatform met burgers, experts, politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps.<br />
Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verder te verkennen, door de<br />
implementatie van de pilot buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in drie wijken bij drie verschillende korpsen te gaan<br />
ontwikkelen.<br />
Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> via sociale media<br />
en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek een<br />
business case voor een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en schrijf als Nationale Politie een battle uit<br />
voor the crowd.<br />
Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel<br />
organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe samenwerking met behoud<br />
van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.<br />
Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend<br />
leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en tactisch niveau. De<br />
medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct aanstuurt, maar eerder een zichtbare<br />
leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of kan zijn.<br />
We sluiten met deze scriptie niets af. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, de burger als opsporingsambtenaar,<br />
de horizontalisering van de maatschappij... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de<br />
toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong> eindigt nu niet, maar begint pas!<br />
Samenvatting 15
16 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Inleiding
18 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en zijn<br />
volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we<br />
naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde<br />
woninginbraken steeg in 2010 met tien procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met<br />
vijf procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met zeven procent<br />
betrekkelijk klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de<br />
legitimiteit van de politie en daarmee de rechtsstaat.<br />
De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel<br />
minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden<br />
van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten is<br />
voornemens om tijdens zijn bewindsperiode een verhoging van de pakkans met 25 procent te realiseren<br />
door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden<br />
om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de<br />
opsporing.<br />
Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected via allerlei<br />
vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden<br />
gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te<br />
professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen<br />
is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals<br />
een internet game voor het oplossen van <strong>co</strong>ld cases en het Twitter ac<strong>co</strong>unt @depolitiezoekt.<br />
Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van<br />
woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt<br />
ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten<br />
van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Onderzocht wordt of -en op welke manier- dit kan leiden tot een gevalideerd re-design van<br />
het buurtonderzoek, dat we gemakshalve buurtonderzoek <strong>2.0</strong> noemen.<br />
Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van<br />
oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde<br />
waarde tussen organisaties en haar klanten plaatsvindt door het delen van kennis en ervaring die beter<br />
aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ook<br />
toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of<br />
beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet voor groeperingen<br />
mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde <strong>co</strong>mmunities. Co-<strong>creatie</strong> betreft in de<br />
1 Inleiding 19
<strong>co</strong>ntext van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk<br />
een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek.<br />
Op het snijvlak van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling<br />
van het oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar<br />
is de passie voor dit onderzoek ontstaan.<br />
1.2 Probleemstelling<br />
1.2.1 Doelstelling<br />
In deze thesis willen we onderzoeken welke <strong>co</strong>ndities mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale<br />
media in de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers ter ondersteuning van de opsporing van woninginbraken, waarbij vooral<br />
aandacht wordt gevraagd voor de rol van het buurtonderzoek als opsporingsinstrument. Wanneer er in deze<br />
thesis gesproken wordt over middels sociale media, dan wordt dit gemakshalve aangeduid als <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong>. Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en<br />
decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte<br />
horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie.<br />
Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van<br />
dienders en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en<br />
te verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te<br />
vervullen in het creëren van deze aansluiting. Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat<br />
het <strong>co</strong>nditionele aspecten beschrijft en onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer<br />
inzicht willen verkrijgen in de <strong>co</strong>ndities waaronder een mogelijk herontwerp van het traditionele<br />
buurtonderzoek kan plaatsvinden.<br />
1.2.2 Centrale onderzoeksvraag<br />
Vanuit deze inleiding en doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:<br />
Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />
1.2.3. Deelvragen<br />
Om tot een gefaseerde beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, is er een aantal deelvragen<br />
geformuleerd.<br />
1. Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de<br />
opsporing van woninginbraken?<br />
Buurtonderzoek is in alle korpsen een standaard onderdeel van de aanpak bij woninginbraken. Onderzocht<br />
wordt wat er in proto<strong>co</strong>llering is vastgelegd en welke processtappen er door de diender op straat genomen<br />
moeten worden.<br />
Indien mogelijk wordt aangetoond wat het effect van het huidige buurtonderzoek is op onder andere het<br />
oplossingspercentage en wat mogelijke kritische succes- en faalfactoren zijn.<br />
20 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
2. Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />
Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van<br />
oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde<br />
waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door het delen van kennis en ervaring die beter<br />
aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ook<br />
toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of<br />
beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet het voor groeperingen<br />
mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde <strong>co</strong>mmunities. Co-<strong>creatie</strong> betreft in de<br />
<strong>co</strong>ntext van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk<br />
een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek. Om hier aanbevelingen voor te kunnen doen is de<br />
volgende vraag relevant:<br />
3. Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Als <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk de bouwsteen is voor het herontwerp van een effectiever buurtonderzoek, dan<br />
is het van belang een inschatting te kunnen maken wat de factoren zijn bij de inzet ervan. Co-<strong>creatie</strong> stelt<br />
eisen aan een organisatie, eisen die vaak niet passen bij de traditionele, hiërarchische politiecultuur en zeker<br />
niet bij de strafrechtelijke kant van het politiewerk.<br />
Is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, waarbij de regie en beslissingsbevoegdheid worden gedeeld en soms uit handen worden<br />
gegeven, een optie voor de politie als het gaat om opsporing van daders? Om antwoord te kunnen geven<br />
op deze vraag, is de volgende deelvraag van belang:<br />
4. Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />
Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is<br />
afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. Omdat er in deze thesis specifiek gekeken wordt<br />
naar vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op het gebied van opsporing belichten we een aantal <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven in<br />
de korpsen en wordt bekeken welke ervaringen hier zijn opgedaan.<br />
5. Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak<br />
van woninginbraken worden vormgegeven door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Op basis van de verkregen theoretische inzichten wordt een onderzoeksmodel gepresenteerd dat de<br />
samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in beeld brengt. Dit model maakt duidelijk wat<br />
de theoretisch te verwachten <strong>co</strong>ndities zijn waaronder een op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gebaseerd herontwerp van<br />
buurtonderzoek kans van slagen heeft. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie<br />
worden bepaald, om te kunnen bepalen in hoeverre die theoretische verwachtingen in de praktijk ook als<br />
zodanig worden herkend.<br />
1 Inleiding 21
6. In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond<br />
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />
De vorige deelvraag had vooral betrekking op het in kaart brengen van de <strong>co</strong>ndities waarvan we verwachten<br />
dat deze belangrijk zijn voor een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers door<br />
middel van sociale media een belangrijk rol speelt. Bovenstaande deelvraag heeft vooral betrekking op de<br />
empirische toetsing van die <strong>co</strong>ndities. Daarnaast wordt verondersteld dat de noodzakelijke <strong>co</strong>ndities dermate<br />
ingrijpen in de organisatie, dat deze van invloed zijn op leiderschap. Dat leidt tot de laatste deelvraag:<br />
7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />
Het vertalen van strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en haalbaarheid, met meer effect in<br />
de samenleving vraagt om een andere kijk op het politiewerk. De inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, leidt ook tot een<br />
andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is een<br />
fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze<br />
waarop dit veranderingsproces plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de<br />
dialoog met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de<br />
politie en dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen<br />
door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over de grenzen van<br />
afzonderlijke organisaties en landen heen. Zonder een al te grondige literatuuronderzoek (het onderwerp is<br />
een thesis op zich waard) gaan we nader in op de <strong>co</strong>nsequenties van dit <strong>co</strong>llectieve proces voor strategisch<br />
politieleiderschap.<br />
1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie<br />
Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, want de weerslag die het heeft op slachtoffers<br />
is groot. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de<br />
landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. Uit een nog vertrouwelijk rapport van het Korps Landelijke<br />
Politiediensten blijkt dat de directe schade door inbraken ruim 193 miljoen euro bedraagt op jaarbasis. Het<br />
fenomeen woninginbraken is een belangrijk landelijk politiethema geworden en staat hoog op de politieke<br />
agenda. Door breed te kijken wat er maatschappelijk gezien aan gedaan kan worden om woninginbraken<br />
terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten is de focus in deze thesis gericht op het doorbreken<br />
van de traditionele manier van denken door de inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />
De opkomst van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft voor een toename van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> projecten gezorgd. We kennen al<br />
verschillende initiatieven binnen de politie organisatie op het gebied van sociale media, maar <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
staat nog in de kinderschoenen. Het gebruik van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is nog onvoldoende onderzocht evenals de<br />
mogelijke toepassing en effecten daarvan op de opsporing.<br />
Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale<br />
media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het<br />
buurtonderzoek, waarbij de burger <strong>co</strong>producent is.<br />
De theoretische relevantie is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische achtergronden die achter<br />
het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media schuilgaan. Co-<strong>creatie</strong> lijkt vooral een populair wetenschappelijk<br />
22 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
egrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populair-wetenschappelijke begrippen zoals<br />
sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en overheid te dichten. Door meer<br />
theoretische achtergrondkennis te vergaren over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en dit begrip nader uit te diepen in haar<br />
betekenis, wordt getracht een scherper beeld te <strong>co</strong>nstrueren hoe de politie hier met de inzet van sociale<br />
media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de theoretische inzichten<br />
vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die een mogelijke bijdrage<br />
kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.<br />
1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering<br />
Deze thesis is een ex ante evaluatie. Ex ante onderzoek heeft tot doel de mogelijke <strong>co</strong>nsequenties van een<br />
ontwerp (planvorming en vormgeving) op voorhand kritisch te bediscussiëren en te evalueren. In een ex ante<br />
evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en<br />
onvoorziene effecten. Dit ex ante onderzoek is gebaseerd op een benadering die sterke verwantschap heeft<br />
met vierde generatie evaluatieonderzoek, zoals onder meer beschreven door Guba & Lin<strong>co</strong>ln (1989) en<br />
Abma (1996). Kenmerkend voor vierde generatie onderzoek is, dat partijen proberen - door middel van<br />
dialoog- een gemeenschappelijk beeld te krijgen over nut en noodzaak van bepaalde maatregelen. Het kan<br />
ook zijn dat partijen de gevonden <strong>co</strong>ndities waaronder een mogelijke aanpak succesvol zou kunnen zijn,<br />
vooraf evalueren. Het is een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wiens wensen,<br />
voorkeuren en belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in <strong>co</strong>nsensus, maar<br />
is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen. Het vierde-generatieevaluatie<br />
onderzoek kent daarmee een sociaal-<strong>co</strong>nstructivistische grondslag.<br />
In het sociaal-<strong>co</strong>nstructivistische perspectief is beleid de uitkomst van een proces, dat al redenerend door<br />
de betrokken actoren wordt gevormd. Zij creëren als het ware ieder hun eigen werkelijkheid. In het sociaal<strong>co</strong>nstructivisme<br />
wordt gekeken hoe de betrokken actoren omgaan met meervoudige en divergerende<br />
betekenis<strong>co</strong>nstructies, èn of en hoe deze verschillende betekenisgevingen elkaar al dan niet beïnvloeden.<br />
Factoren vanuit het sociaal-<strong>co</strong>nstructivistisch perspectief voor geslaagd beleid zijn onder andere dat<br />
beleidsprocessen worden gedragen door actoren en organisaties met uiteenlopende visies/perspectieven<br />
op de beleidsdoelen en op de gewenste organisatie van beleid.<br />
1.5 Onderzoeksopzet<br />
Na deze inleiding worden de deelvragen opeenvolgend uitgewerkt. Om te kunnen bepalen welke factoren<br />
van belang zijn bij een herontwerp van buurtonderzoek door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> -waarbij sociale media<br />
worden ingezet- is het belangrijk om te verkennen welke inzichten al vergaard zijn. De beantwoording van<br />
de deelvraag over de effectiviteit van de aanpak van het buurtonderzoek krijgt gestalte door de nadere<br />
bestudering van wetenschappelijke inzichten en de proto<strong>co</strong>llering van het buurtonderzoek. Vervolgens<br />
worden de theoretische inzichten op grond van literatuuronderzoek beschreven met betrekking tot de<br />
factoren die van invloed zijn op een implementatie van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Daarna worden experimenten op dit<br />
gebied die al plaatsvinden binnen de politie organisatie nader beschouwd. Vervolgens wordt er een<br />
theoretisch kader gepresenteerd dat getoetst wordt in de stad Zoetermeer en het korps Haaglanden. Daarna<br />
1 Inleiding 23
worden er op grond van de analyse aanbevelingen gedaan en <strong>co</strong>ndities geduid voor een succesvol<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol van politieleiderschap om die aanbevelingen en<br />
<strong>co</strong>ndities goed te laten landen.<br />
Hoofdstuk 1<br />
Inleiding<br />
Hoofdstuk 2<br />
Buurtonderzoek 1.0<br />
Hoofdstuk 3<br />
Co-<strong>creatie</strong> en<br />
Social Media<br />
Hoofdstuk 4<br />
Co-<strong>creatie</strong> binnen<br />
de politie<br />
Probleemstelling<br />
Hoofdstuk 5<br />
Onderzoeksmodel &<br />
Theoretisch kader<br />
Hoofdstuk 6<br />
Onderzoek<br />
Hoofdstuk 7<br />
Conclusies en<br />
aanbevelingen<br />
Illustratie 1: Onderzoeksopzet<br />
Ten behoeve van een systematische opbouw en inventarisatie en een eenduidig overzicht van relevante<br />
factoren worden deze per hoofdstuk genummerd van 1 tot 37 .<br />
24 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Buurtonderzoek 1.0
26 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
2 Buurtonderzoek 1.0<br />
2.1 Inleiding<br />
Het aantal woninginbraken1 is stijgende. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling, omdat de impact van een<br />
woninginbraak op slachtoffers groot is. Het raakt de fysieke en persoonlijke levenssfeer van mensen en kan<br />
het subjectieve gevoel van veiligheid ernstig aantasten. Het feit dat iemand in hun huis is geweest, aan hun<br />
spullen heeft gezeten en hun eigendommen heeft gestolen, maakt mensen boos en verdrietig. Zij voelen<br />
zich opeens onveilig in hun eigen woning. De grote impact van het delict in <strong>co</strong>mbinatie met de hoge aantallen,<br />
maakt een probleemgerichte aanpak noodzakelijk om zo de stijging om te buigen in een daling.<br />
Om antwoord te kunnen geven op onze centrale onderzoeksvraag is het van belang om eerst te analyseren<br />
hoe de traditionele manier van werken (1.0) bij de aanpak van woninginbraken middels buurtonderzoek eruit<br />
ziet en wat de effectiviteit daarvan is. In dit tweede hoofdstuk staat om die reden de eerste deelvraag uit<br />
onze probleemstelling centraal;<br />
Deelvraag 1: Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek<br />
bij de opsporing van woninginbraken?<br />
Om tot een antwoord op deze deelvraag te komen worden de navolgende vier stappen gezet. In de eerste<br />
stap wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur en bronnen beschreven hoe het fenomeen<br />
woninginbraken er vandaag de dag uitziet en welke trends we daarin kunnen ontdekken met betrekking tot<br />
omvang en ontwikkeling. Daarbij wordt vooral gekeken naar karakteristieken van daders, slachtoffers en<br />
situationele factoren. In de tweede stap wordt gekeken naar de aanpak van woninginbraken in het algemeen<br />
en de relevante kenmerken. In de derde stap wordt beschreven wat de rol is van buurtonderzoek bij<br />
woninginbraak, hoe dit wordt uitgevoerd, welke eventuele soorten kunnen worden onderscheiden en welke<br />
kenmerkende factoren van belang zijn. In de vierde en laatste stap wordt ingezoomd op de factoren die van<br />
belang zijn en die de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij woninginbraak bepalen, aan de hand<br />
van evaluatieonderzoek binnen de dagelijkse politiepraktijk. Vervolgens worden aan de hand van de verkregen<br />
inzichten aan het slot van dit hoofdstuk enkele <strong>co</strong>nclusies getrokken en aanbevelingen gedaan..<br />
2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken<br />
Om een beeld te geven van het fenomeen woninginbraken en de omvang en ontwikkeling daarvan wordt<br />
gebruik gemaakt van de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van het Ministerie van Veiligheid en Justitie<br />
(de Waard 2011), gebaseerd op twee bronnen. De eerste is het aantal door de politie geregistreerde<br />
woninginbraken. De andere bron is de zogenaamde slachtofferenquête. Hier wordt door geïnterviewden<br />
aangegeven of en hoe vaak men in het afgelopen jaar slachtoffer is geworden van woninginbraken.<br />
Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal geregistreerde woninginbraken vanaf 1980 dan blijkt het<br />
volgende (zie grafiek 1). Vanaf 1980 is er gedurende de periode tot 1995 sprake van een sterke stijging<br />
van het aantal woninginbraken. De piek ligt in het jaar 1994 met bijna 124.000 woninginbraken. Ten opzichte<br />
van 1980 met 53.000 woninginbraken is er in dat jaar sprake van een stijging van meer dan 230%.<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 27
Vervolgens is er sinds 1995 sprake is van een alsmaar dalende trend. Ten opzichte van 1994 is er in 2009<br />
sprake van een forse daling met 41%. In de jaren 2008 en 2009 is er echter wel sprake van lichte stijging<br />
ten opzichte van 2007. Het niveau in 2009 ligt echter onder dat van 1982. De dalende trend bij<br />
woninginbraken is ook internationaal waarneembaar (Tavares & Thomas 2010;58). Zo is het aantal<br />
woninginbraken in het Verenigd Koninkrijk met meer dan 55% gedaald in 2008 ten opzichte van 1995. In<br />
Duitsland is in deze periode sprake van een daling met 49%, in Frankrijk met 30% en in Italië met 28%.<br />
Ook gegevens uit de slachtofferenquête tonen een zelfde soort ontwikkeling aan (zie grafiek 1). Volgens<br />
deze gegevens blijkt dat slachtofferschap van woninginbraken sinds 1995 fors afneemt. Uit de beschikbare<br />
literatuur is een groot aantal mogelijke verklaringen voor de daling te destilleren. Het empirische bewijs is<br />
tot nu toe echter mager te noemen. Onlangs hebben Vollaard, Brakel en Versteegh (2009) een trendanalyse<br />
gemaakt naar woninginbraken over de periode 1980 - 2008 en die laat het volgende beeld zien.<br />
Grafiek 1: Woninginbraken 1980-2009 Grafiek 2: Woninginbraken per 100 particuliere<br />
huishoudens, 1980 - 2009<br />
Bron: Ministerie van Justitie (2011) analyse gegevens CBS (2010), WODC (2011) en IVM (2010)<br />
Uit deze analyse blijkt dat sinds 1980 de gelegenheid om in te breken bijzonder sterk is toegenomen. Zo is<br />
het aantal particuliere huishouden in de periode 1980 - 2009 met ruim 2.3 miljoen toegenomen (van 5<br />
miljoen naar 7,3 miljoen). Rekening houdend met deze groei, dan ziet de daling van het aantal woninginbraken<br />
er nog opvallender uit. Wanneer het piekjaar 1994 vergeleken wordt met 2009, dan is er sprake van een<br />
daling met 47% gerelateerd aan het aantal particuliere huishoudens (zie grafiek 2). Een belangrijke vraag is<br />
wat de mogelijke verklaringen zijn voor de hier boven beschreven daling.<br />
2.2.1 Mogelijke verklaringen dalende trend<br />
Waarom is het niveau van woninginbraken gedaald? Het antwoord op deze vraag bestaat uit een <strong>co</strong>mbinatie<br />
van vele factoren. De wetenschappelijke verklaringen die door Jaap de Waard (2011) in zijn onderzoek<br />
gebruikt worden om de groei te verklaren kunnen ook gebruikt worden om de daling te verklaren.<br />
Een aantal van die factoren heeft rechtstreeks te maken met de aanpak vanuit de politiepraktijk. Zoals meer<br />
geavanceerde toepassingen van criminaliteitsanalyse en een gerichte selectieve daderaanpak. Denk hierbij<br />
aan de minderjarige doorstromers, veelplegersaanpak en persoonsgerichte aanpak. Daarnaast zijn ook<br />
maatschappelijke factoren van belang zoals verzadiging van de <strong>co</strong>nsumptiemarkt voor luxe goederen<br />
28 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
(aftopping van de helingmarkt) en steeds goedkopere luxe <strong>co</strong>nsumptiegoederen (het Mediamarkteffect)<br />
waardoor de afzet op de (amateuristische) helingmarkt is ingestort (Wellsmith & Burrell 2005). Kijken we<br />
naar specifieke dadergroepen dan zien we in de literatuur (Bennett & Durie 1999) verwijzingen naar een<br />
verschuiving in (drug)verslaving, wat een verschuiving naar andere delicten betekent. Harddruggebruik<br />
vergroot namelijk de drang naar het verkrijgen van cash geld, dus berovingen van personen wat een afname<br />
van woninginbraken tot gevolg heeft. Bovendien is er landelijk gezien een belangrijke afname van het aantal<br />
heroïne- en <strong>co</strong>caïneverslaafden en dat betekent een afname vanuit deze dadergroepen. Studies naar de<br />
ontwikkeling van het aantal heroïneverslaafden laten zien dat deze groep al lange tijd weinig jonge instroom<br />
kent. Het is een losersdrug geworden, met weinig aantrekkingskracht op jongeren (Van Laar et al, 2007:78).<br />
Kritische vraag is waar de afname van het aantal heroïne- en <strong>co</strong>caïneverslaafden toe geleid heeft en welke<br />
veranderingen wij kunnen <strong>co</strong>nstateren op het gebied van de veiligheidszorg.<br />
In de politiestudie ‘The Best of Three Worlds’ (Versteegh, van der Plas, Nieuwstraten, 2010; 161-181) wordt<br />
vastgesteld dat vanaf de jaren zeventig zich over de hele wereld verschillende innovaties op het gebied van<br />
veiligheidszorg hebben ontrold. In de periode dat in Nederland onder het adagium ‘Kennen en gekend<br />
worden’ de rapportage ‘politie in verandering’ (1974) verscheen, is in de Angelsaksische landen ‘Community<br />
Policing’ (COP) geïntroduceerd. Een goede relatie met de burger wordt in veel landen beschouwd als de<br />
allerbelangrijkste succesfactor van effectieve veiligheidszorg. In de jaren negentig is in de Verenigde Staten<br />
en het Verenigd Koninkrijk Intelligence Led Policing ingevoerd met haar nadruk op adequate veiligheidsinformatie<br />
en veiligheidsanalyses. Daarbij speelt ook de aanspreekbaarheid van de politie op haar acties<br />
ofwel ‘ac<strong>co</strong>untability’ een rol (Walker, S. 2007). Ac<strong>co</strong>untability impliceert zowel wat de politie doet, als hoe<br />
zij presteert. Bij de Nationale Politie zijn in de afgelopen jaren meer intelligente sturings<strong>co</strong>mponenten op<br />
basis van prestatie-indicatoren toegevoegd aan het vernieuwingsreportoire. Zo is door meer informatiegestuurd<br />
te werken de aandacht voor woninginbraken verbeterd en meer gefocust op de ‘nieuwe’ veelpleger.<br />
Deze is vaker dan voorheen niet verslaafd aan harddrugs, is jonger dan voorheen en is ook vaak van<br />
allochtone (met name van Marokkaanse of Poolse) afkomst (Versteegh et al. 2010;175 en van Mantgem<br />
2010). Daarbij heeft de ‘nieuwe’ veelpleger vaak minder antecedenten dan de traditionele heroïneverslaafde<br />
‘draaideurcrimineel’. In een werkdefinitie van deze politiestudie wordt de ‘nieuwe’ veelpleger gekarakteriseerd<br />
als een relatief jonge crimineel die zich niet vanwege zijn verslavingsproblematiek, maar vanwege andere<br />
motieven zoals geldelijk gewin, prestige, kick etcetera meestal in wisselend groepsverband systematisch<br />
schuldig maakt aan (middelzware) vormen van criminaliteit. De gerichte aandacht vanuit de politie voor deze<br />
nieuwe doelgroep heeft ertoe bijdragen dat de pakkans is vergroot, waar bovendien een preventieve werking<br />
vanuit gaat in het tegengaan van misdrijven. Deze aanpak verklaart mede een verdere daling van het aantal<br />
woninginbraken.<br />
Daarnaast valt een daling te verklaren door de effecten van de criminaliteitspreventieve aanpak die<br />
langzamerhand doorwerken, waarbij de reikwijdte van maatregelen toeneemt, zoals het Bouwbesluit en<br />
Keurmerk Veilig Wonen (Vollaard, Brakel & Versteegh 2009). Bovendien neemt door de toegenomen<br />
samenwerking van overheid en bedrijfsleven en de uitvoering van een aantal gerichte programma’s op gebied<br />
van preventie en repressie de effectiviteit van de aanpak van woninginbraken toe. Ook is er een toename<br />
van de preventiebereidheid en het preventiebewustzijn van burgers als slachtoffer. Hierdoor wordt de<br />
effectiviteit van preventieve maatregelen vergroot. Kijken we naar hoe slachtoffers omgaan met preventie,<br />
dan zien we op basis van slachtofferenquêtegegevens (Huys 2010; 64-68), dat de Nederlandse bevolking<br />
sinds 1993 steeds meer bewust is van het risi<strong>co</strong> op slachtofferschap van woninginbraken. Dat heeft zich<br />
vertaald in een toegenomen preventiebereidheid zoals uit grafiek 3 blijkt.<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 29
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
�� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
Grafiek 3: Trends in preventiebereidheid onder de Nederlandse bevolking, 1993- 2009<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
��<br />
�� �� �� �� �� �� �� �� � � � � � � � Bron: �Ministerie ���������������� van ����������������Justitie<br />
(2011) analyse preventiegegevens<br />
�� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ���������������� � ����������������<br />
���<br />
���<br />
���<br />
���<br />
���<br />
�<br />
Nu er enig inzicht is verkregen in de factoren die een dalende trend van woninginbraken kunnen verklaren<br />
wordt er nader ingegaan op een aantal factoren, die van invloed zijn op een effectieve aanpak van<br />
woninginbraken.<br />
2.3 Aanpak woninginbraken<br />
Ondanks een forse daling sinds 1995 van het totaal geregistreerde niveau van woninginbraken met ruim<br />
41% is het oplossingspercentage van woninginbraken niet spectaculair gestegen. In 2005 was er een<br />
oplossingspercentage van 12%. In 2010 en afgelopen jaar is dit rond de 7% blijven schommelen (Min.<br />
Veiligheid en Justitie, SBO/DGRR; 2011). Om de operationele slagkracht te vergroten is het bij de vorming<br />
van de Nationale Politie belangrijk aandacht te besteden aan woninginbraken. Het significant vergroten van<br />
het oplossingspercentage zegt namelijk iets over de kwaliteit van het politiewerk in relatie tot het handelend<br />
en presterend vermogen. De landelijke doelstelling van de Minister die op het gebied van de verdachtenratio<br />
bij woninginbraken (High Impact Crime) is vastgesteld, bedraagt 25%. Dit wordt een nieuwe doelstelling<br />
om de pakkans van daders te vergroten in verhouding tot het aantal inbraken dat plaatsvindt. Juist bij het<br />
delict woninginbraken is niet alleen de materiële, maar ook de immateriële schade groot, namelijk het<br />
persoonlijk leed en de emotionele gevoelens van pijn, verdriet en onveiligheid. Om die reden is het<br />
noodzakelijk om de preventie en opsporing van woninginbraken blijvend hoge prioriteit te geven. Om goed<br />
inzicht te kunnen hebben in welke factoren van invloed zijn op een effectieve aanpak om het<br />
oplossingspercentage te vergroten, worden hieronder een aantal daarvan onder de loep genomen. Op basis<br />
van een indeling naar dader, situatie en slachtoffer, kunnen de navolgende onderzoekbevindingen met<br />
betrekking tot het oplossingspercentage bij woninginbraken worden vermeld (Cromwell et al. 1991).<br />
30 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
2.3.1 Dader factoren<br />
Over het algemeen genomen schat de dader de pakkans en daarmee de strafkans zeer laag in.<br />
Dadergroepen laten zich grosso modo in twee groepen indelen: gelegenheid inbrekers en chronische<br />
inbrekers. De kans gestraft te worden speelt in de overwegingen van de inbreker nauwelijks een rol. Een<br />
afschrikwekkende werking gaat hier dus niet echt vanuit. Daar staat tegenover dat -als de pakkans toeneemt<br />
door de intensiteit van een buurtonderzoek- dit een positief effect heeft. Hierdoor kan een eventueel<br />
verschuivings- of verplaatsingseffect optreden. Omdat de inbreker weet dat de politie actief is, kan dit het<br />
gedrag van de inbreker beïnvloeden door een ander gebied op te zoeken. Een andere factor die van belang<br />
is, is hoe een inbreker ooit begonnen is. De inbraakcarrière start vaak al op zeer jeugdige leeftijd. Volgens<br />
onderzoek begint de helft van de inbrekers vóór het 14e levensjaar (Dinitz & Huff, 1988; Vaughn, et al, 2008;<br />
Plicht 2010). De meeste daders zijn opportunistische inbrekers die vooral profiteren van de gelegenheid<br />
tot het succesvol en eenvoudig plegen van het delict. Kenmerkend is een gebrek aan planning, weinig<br />
expertise en een niet calculerende, impulsieve aanpak (Rehm & Servay 1989; Schwaner, 2000; Schneider<br />
2005). Er wordt vaak met andere inbrekers gewerkt (Hochstetler, 2001). In tegenstelling tot wat veelal wordt<br />
aangenomen, bestaat er een aanzienlijke groep actieve inbrekers die nog nooit voor het delict inbraak zijn<br />
gearresteerd. Volgens Amerikaans onderzoek (Wright, et al. 1991) plegen deze nooit gepakte inbrekers<br />
bijna twee maal zo veel delicten als de inbrekers die wel ooit gearresteerd zijn. Dit betekent dat een inbreker<br />
die nog nooit gepakt is, zich kennelijk ongeremd voelt en met een hogere frequentie door blijft gaan tot deze<br />
wellicht tegen de lamp loopt. In het onderzoek van Bernas<strong>co</strong> (2008) wordt ge<strong>co</strong>ncludeerd dat ook de<br />
omgeving waar een inbreker vroeger woonde van belang is. Kooistra (2009) stelt daar een scherpere<br />
<strong>co</strong>nclusie tegenover en zegt dat daders eerder doelwitten kiezen in de huidige of voormalige omgeving, dan<br />
in gebieden waar ze nooit geleefd hebben. Als het gaat om daderfactoren zijn er mede op basis van het<br />
onderzoek door Oude Alink (2010) naar woninginbraak en daderkenmerken een aantal te noemen:<br />
• Leeftijd<br />
• Nationaliteit<br />
• Geslacht<br />
• Pakkans<br />
• Ervaring<br />
• Gelegenheid<br />
• Bekendheid omgeving<br />
• Afstand tot pleegplaats<br />
Opvallende resultaten uit laatstgenoemd onderzoek zijn de bevindingen over het inbreken in een voormalig<br />
of huidig woonadres. Nederlandse bekende verdachten reisden gemiddeld verder tot hun doelwit dan de<br />
bekende verdachten met een niet-Nederlandse nationaliteit. De woonomgeving van de inbreker, de mentale<br />
kaart, zal bij bekende verdachten een rol spelen bij het kiezen van pleeglocaties. De wijze waarop en de<br />
sterkte van deze invloed is uit de geraadpleegde literatuur moeilijk te omschrijven. Wel is hieruit naar voren<br />
gekomen dat naar daderschap bezien gelegenheidsinbrekers in de meerderheid zijn. Naar daden bezien<br />
blijken de chronische inbrekers verantwoordelijk te zijn voor een aanzienlijk deel van het totaal. Zo blijkt uit<br />
onderzoek dat 10% van de gepakte daders verantwoordelijk is voor bijna 60% van het totaal aantal<br />
woninginbraken (Dinitz & Huff, 1988). Chronische inbrekers hebben een ‘voorspelbaar’ keuzepatroon bij<br />
de selectie van woningen (Nee & Meenaghan 2006). Bovendien worden veel inbraken gepleegd in de<br />
nabijheid van huisadres van de inbreker, vaak binnen een straal van 800 meter (Bernas<strong>co</strong> 2010; Townsley<br />
& Sidebottom 2010). Naast dadergerichte zijn er ook situationele factoren die van invloed zijn op de<br />
vatbaarheid van woninginbraken.<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 31
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid<br />
Vaak is de woning buitengewoon eenvoudig binnen te dringen. In een aanzienlijk aantal gevallen geschiedt<br />
dit in niet afgesloten panden. Woonblokken, waar bij uitstek vaak wordt ingebroken, worden gekenmerkt<br />
door een hoge woondichtheid, de aanwezigheid van cafés en bars, een- en tweepersoonshuishoudens,<br />
leegstand en de nabijheid van andere inbraakgevoelige panden. Naast deze situationele factoren spelen<br />
ook slachtoffer gerelateerde factoren een rol.<br />
De afwezigheid van de bewoner is de belangrijkste factor voor slachtoffervatbaarheid (Bennett, 1995;<br />
Bennett & Durie 1999; Tseloni, et al, 2004). Na een eerste geslaagde inbraak is er een verhoogde kans op<br />
herhaald slachtofferschap, vooral in het eerste half jaar na de inbraak. Volgens onderzoek (Chenery, Holt &<br />
Pease, 1997; Robinson 1998; Morgan 2002; Weisel et al. 2002; Bowers & Johnson, 2005; Short et al.<br />
2009) is de kans op hernieuwd slachtofferschap meer dan vier maal zo hoog als de kans op het eerste<br />
slachtofferschap. Nieuwkomers in een wijk lopen daarnaast een sterk verhoogde kans op slachtofferschap.<br />
Dit geldt vooral voor jonge, zelfstandig wonende nieuwkomers en studenten die veel uithuizig zijn. Bovendien<br />
zijn slachtoffer en dader vaak bekenden van elkaar (Catalano, 2010). Bewoners die geen relaties<br />
onderhouden met buren en bewoners in de directe omgeving lopen tevens een verhoogde kans op inbraak<br />
(Ekblom 1996; Anderson et al. 1995).<br />
Uit deze grote variëteit van factoren blijkt al dat het belangrijk voor het verkrijgen van een behoorlijk inzicht<br />
in de situatie en de selectie van effectieve maatregelen is, om te weten hoe de kans op een woninginbraak<br />
kan worden verkleind en tegelijkertijd de pakkans van daders kan worden vergroot. Daarbij is het van belang<br />
goed inzicht te hebben op de lokale situatie, want die kan sterk verschillen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake<br />
zijn van een inbraak ten gevolge van een hoge <strong>co</strong>ncentratie van bij elkaar wonende, alleenstaande, werkende<br />
jongeren die nauwelijks preventieve maatregelen hebben getroffen en waarbij de daders gelegenheidsinbrekers<br />
zijn die tot de nabije kring van bekenden horen. De vraag hierbij is, in hoeverre een burger als<br />
potentieel slachtoffer zich voldoende bewust is van zijn of haar woon- en leefomgeving om de juiste<br />
preventieve maatregelen te kunnen nemen.<br />
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken<br />
De (preventieve) aanpak van woninginbraken staat sinds begin jaren ‘80 van de vorige eeuw volop in de<br />
belangstelling binnen de Nationale Politie. Dit is niet verwonderlijk. Juist bij dit delict blijkt dat niet alleen de<br />
materiële schade voor het slachtoffer groot is, maar ook de immateriële. Zo blijkt uit gegevens van het<br />
Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat 19% van de slachtoffers geestelijke of emotionele schade<br />
heeft ondervonden na een woninginbraak (Lamet & Wittebrood 2009). Om die reden wordt door de politie<br />
steeds meer aandacht geschonken aan de gevoelsbeleving van slachtoffers bij de aanpak van<br />
woninginbraken. De serieuze aandacht voor de rol van het slachtoffer bij het opnemen van aangiften en het<br />
doen van buurtonderzoek is een wezenlijke. Het beginpunt van de politie is meestal een melding van het<br />
publiek via de meldkamer (112) van een ge<strong>co</strong>nstateerde woninginbraak. De manier waarop de politie op<br />
dergelijke meldingen reageert en activiteiten onderneemt is bepalend voor hoe ze in <strong>co</strong>ntact komt met<br />
slachtoffers en wat ze direct te weten komt over de zaak. Door de incidentgerichte benadering en opvolging<br />
kan worden afgeleid dat de politie en daarmee ook de recherche, in hoge mate een reactieve organisatie is.<br />
Binnen de politie wordt met het oog op evaluatie in de praktijk het nodige interne onderzoek gedaan naar<br />
bepaalde opsporingsmethoden & technieken, maar ontbreekt het aan een systematisch wetenschappelijk<br />
empirisch onderzoek als het gaat om woninginbraken en buurtonderzoek. Het literaire werk<br />
32 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing van De Poot et al (2004; 138) ontrafelt de manier waarop<br />
de recherche de informatie waarmee zij in zaken wordt ge<strong>co</strong>nfronteerd zodanig probeert te <strong>co</strong>mbineren dat<br />
de dader gevonden kan worden. Dit boek is gebaseerd op intensief onderzoek bij zes verschillende<br />
politieregio’s. Ondanks dat een systematische wetenschappelijke basis ontbreekt, vormt deze studie samen<br />
met interne politie evaluaties het onderzoekskader. Vanuit dit kader wordt gekeken naar de beoordeling van<br />
een zaak als het gaat om de ernst en de traditionele aanpak van woninginbraken. Daarmee kennen de<br />
uitkomsten weliswaar een beperkte wetenschappelijke waarde, maar zijn de gevonden indicaties wel<br />
betekenisvol voor de beroepspraktijk.<br />
Ernst van de zaak<br />
Afhankelijk van de ernst van een woninginbraakzaak wordt er wel of niet verdere opvolging gegeven na een<br />
melding om nader forensisch sporenonderzoek of buurtonderzoek te doen (De Poot et al, 2004:36). Bij<br />
pogingen tot inbraak is het in de praktijk vaak lastig om op grond van het verhaal van een slachtoffer of<br />
getuige te bepalen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een misdrijf. Bij dit soort zaken is de<br />
probleemsituatie vaak niet ernstig genoeg in verhouding tot de investering die moet worden gedaan om de<br />
zaak eenduidig te kunnen interpreteren of op te lossen. Meestal worden deze zaken slechts geregistreerd.<br />
Daarmee houden de <strong>co</strong>ncrete acties op. Als echter na verloop van tijd blijkt dat de gebeurtenis niet op<br />
zichzelf stond, bijvoorbeeld omdat er meer soortgelijke pogingen of geslaagde woninginbraken met een<br />
zelfde modus operandi worden gepleegd en de dader dus vermoedelijk meerdere slachtoffers maakt, kan<br />
alsnog gerichte actie worden ondernomen waarbij alle informatie uit de verschillende zaken worden gebruikt.<br />
Overigens zijn in de praktijk de criteria aan de hand waarvan woninginbraakzaken moeten worden<br />
beoordeeld, niet altijd helder en ontbreekt er landelijk een eenduidig kader ·.<br />
Woninginbrakenteams<br />
Bij veel korpsen kan er aanleiding zijn indien er sprake is van een lange reeks van woninginbraken in bepaalde<br />
hotspot wijken om probleemgericht te werk te gaan (De Poot et al, 2004). Dit kan zich in veel gevallen<br />
vertalen naar woninginbrakenteams die door veel korpsen zijn opgericht. Voorheen werd relatief weinig<br />
capaciteit besteed aan het oplossen van woninginbraken. Door de toegenomen politiek-bestuurlijke aandacht<br />
en prestatiedruk op dit onderwerp wordt door veel korpsen extra inspanning geleverd bij het oplossen van<br />
woninginbraken. Door een informatiegestuurde aanpak wordt er vanuit het informatieproces binnen de politie<br />
strakker gestuurd op woninginbraken. Door systematisch verschillende incidenten met elkaar in verband te<br />
brengen, kan men gemakkelijker tot oplossingen komen. Dit levert belangrijke input voor woninginbrakenteams.<br />
Daarnaast wordt door woninginbrakenteams zowel kwalitatief als kwantitatief extra inspanning<br />
geleverd door de politie bij het doen van buurtonderzoek.<br />
Aanpak jeugdgroepen<br />
In een aantal korpsen, zoals Haaglanden is de opsporing van daders (een aanpak gericht op hot groups en<br />
hot shots) vaak een bovenlokale aangelegenheid die de lokale aanpak van de woninginbraken op een hot<br />
spot moet versterken. Het zijn vooral de zogenaamde hot groups die zorgen voor relatief veel criminaliteit<br />
en overlast (Versteegh, DSP groep; van Dijk, van den Handel, 2011:183). Voor wat betreft de deelname<br />
aan groepscriminaliteit geldt een algemene criminologische wetmatigheid: hoe jonger de verdachte des te<br />
groter de kans dat delicten samen met anderen worden gepleegd. Op basis van politiegegevens en<br />
onderzoek vanuit de politiepraktijk wordt het aandeel van de jeugdcriminaliteit, waarbij sprake is van meer<br />
dan één dader geschat op zo’n 40% tot zelfs ruim 90% (Hakkert et al. 1998, Weerman 2001 en Junger-<br />
Tas et al. 2008). Door in te zetten op de aanpak van leden van een criminele jeugdgroep in Schilderswijk-<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 33
West (Delftselaan) is recentelijk in Haaglanden het aantal woninginbraken in die wijk met ruim 40%<br />
verminderd in 2011 ten opzichte van 2010 (Versteegh 2011). Hoewel dit soort cijfers zoals eerder<br />
opgemerkt geen wetenschappelijke empirische basis kennen, blijkt er in de praktijk verwijzend naar deze<br />
politiegegevens aantoonbaar effect merkbaar. Om de slagkracht van de politie te vergroten bij de aanpak<br />
van jeugdgroepen wordt er steeds meer tussen verschillende disciplines samengewerkt. Zo gaan opsporing<br />
en handhaving steeds meer hand in hand bij de aanpak van daders en dadergroepen die lokaal<br />
verantwoordelijk worden gehouden voor woninginbraken in hun eigen buurt. In een groepsgericht en<br />
zogenaamd ‘interventieteam’ werken recherche, wijkagenten en surveillanten zeer nauw samen met elkaar.<br />
De groepsaanpak richt zich dan op de gehele groep jongeren. Dat is effectiever dan een aanpak die alleen<br />
gericht is op de kernleden of harde kern. Terwijl de harde kern wordt afgestraft, worden de meelopers in de<br />
richting van school, werk en zinvolle vrije tijdsbesteding geduwd (Schaafsma 2010).<br />
Buurtinterventieteams<br />
Om de alertheid van burgers te verhogen en de pakkans van daders te vergroten bij de bestrijding van<br />
woninginbraken zijn in veel korpsen initiatieven genomen om te komen tot buurtinterventieteams. Om de<br />
leefbaarheid en veiligheid te vergroten en de onrust van bewoners weg te nemen in buurten waar veel wordt<br />
ingebroken, kan een buurtinterventieteam uitkomst bieden (De Jong & De Swart, 2005). Hierbij verenigen<br />
buurtbewoners, gemeente en politie zich in een gestructureerde samenwerking (netwerk) waarbinnen<br />
uitwisseling van informatie plaatsvindt. De bewoners zijn alert binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij<br />
verdachte personen of ongewenste situaties dan maken zij hiervan melding bij de plaatselijke politie. Deze<br />
onderzoekt de zaak en laat de aangesloten buurtbewoners weten wat het resultaat van het onderzoek is<br />
geweest. Zowel positief als negatief. In steeds meer gevallen wordt hiervoor door de politie gebruik gemaakt<br />
van internet mogelijkheden, zoals Burgernet en mobiele <strong>co</strong>mmunicatietechnologie, zoals SMS-alert. Als er<br />
in de buurt is ingebroken of er is een verdachte situatie dan ontvangen Burgernetdeelnemers een<br />
ingesproken bericht op hun telefoon of een tekstbericht per sms met het verzoek uit te kijken naar een<br />
duidelijk omschreven persoon of voertuig. De actie dient ter ondersteuning van de noodhulp en loopt parallel<br />
met een reguliere noodhulpactiviteit. Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert (Opsporing<br />
belicht, 2011:347) een vorm van direct mailing om burgers per e-mail bij opsporingsonderzoeken te<br />
betrekken. Het doel is om informatie te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek.<br />
De praktijk wijst namelijk uit dat mensen hun mail niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak<br />
langer is dan bij een sms. Daarom wordt mail-alert vaak gebruikt als aanvulling op het fysieke buurtonderzoek,<br />
met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is. In woonwijken, buurten of<br />
gemeenten waar een buurtinterventieteam wordt opgestart groeit de solidariteit en het saamhorigheidsgevoel<br />
waardoor de sociale <strong>co</strong>hesie wordt versterkt.<br />
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de rol van het buurtonderzoek en de aanpak daarbij als het<br />
gaat om de <strong>co</strong>mmunicatie en het in verbinding staan met burgers.<br />
34 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
2.4 De functie van het buurtonderzoek<br />
Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’ (Mulders & Hoogland<br />
2010). De idee daarachter is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties<br />
en/of andere informatie te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging<br />
van het oplossingspercentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van<br />
naburige bewoners. Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of<br />
poging daartoe) heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risi<strong>co</strong> lopen op een<br />
volgende inbraak. Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en<br />
‘besmettelijkheid van woninginbraken’ (Kleemans 2001, Lopez 2007, Peeters et al. 2011). Door<br />
buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd een deel van deze<br />
vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de heterdaadkracht.<br />
2.4.1 De traditionele aanpak<br />
Zoals in het boek ‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing door van De Poot et al (2004: 138)<br />
wordt beschreven, wordt bij (ernstige) misdrijven doorgaans een buurtonderzoek verricht rond de plaats<br />
van het delict. Traditioneel gezien worden bij misdrijven die in of bij woningen zijn gepleegd - en dat zijn de<br />
meeste - de bewoners van omliggende straten bezocht met de vraag of ze wat gezien hebben. Dat is in de<br />
eerste plaats van belang om te achterhalen of er mogelijk getuigen zijn: van het misdrijf, van verdachte<br />
personen, auto’s of andere verdachte situaties. Daarnaast is het buurtonderzoek zinvol om zich al vrij snel<br />
een beeld te kunnen vormen van het slachtoffer. Dat is vooral nodig als het slachtoffer niet meer leeft of als<br />
het slachtoffer niet in staat is een verklaring af te leggen.<br />
Passantenonderzoek<br />
In ‘Rechercheportret’ (de Poot et al. 2004:138 ev) wordt een passantenonderzoek beschreven als een<br />
bijzondere vorm van buurtonderzoek. Dit bestaat eruit dat men op een voor het onderzoek relevante plek<br />
voorbijgangers ondervraagt of hen iets bijzonders is opgevallen op het vermoedelijke tijdstip van het misdrijf.<br />
Een dergelijk passanten onderzoek wordt meestal gedaan op datzelfde tijdstip een dag of een week later.<br />
Op die manier probeert de recherche getuigen te vinden die bijvoorbeeld op weg naar hun werk gewoonlijk<br />
langs die plek komen. Of een passantenonderzoek al dan niet uitgevoerd wordt, is afhankelijk van de wijze<br />
en de omvang waarmee een buurtonderzoek wordt uitgevoerd.<br />
Het proces van een buurt- en passanten onderzoek geeft in grote lijnen de stappen aan die moeten worden<br />
gezet bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden daarvan en ziet er als volgt uit:<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 35
Fase Stappen<br />
Voorbereiding Beantwoorden 5 kernvragen:<br />
- Is er voldoende startinfo?<br />
- Wat is de personele inzet?<br />
- Waar wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?<br />
- Wanneer wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?<br />
- Wat is de materiële inzet?<br />
Maken werkplan uitvoering<br />
Maken werkplan afronding<br />
Maken draaiboek (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)<br />
Houden briefing (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)<br />
Uitvoering • Conform het werkplan uitvoering<br />
• Bij onvoorziene situaties:<br />
- Evalueren gegevens<br />
- Werkplan bijstellen<br />
- Vervolgen <strong>co</strong>nform bijgesteld werkplan<br />
Afronding Conform het werkplan afronding<br />
Bij onvoorziene situaties:<br />
- Evalueren gegevens<br />
- Werkplan bijstellen<br />
- Vervolgen <strong>co</strong>nform bijgesteld werkplan<br />
Tabel 1: Procesbeschrijving buurt- en passantenonderzoek Bron: Politieacademie (2011)<br />
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek<br />
Een buurtonderzoek heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. In een buurtonderzoek is de<br />
recherche echter op zoek naar het soort informatie dat getuigen snel vergeten, zoals een vreemde auto die<br />
ten tijde van het misdrijf in de straat stond of een buurtbewoner die van zijn routine afweek (Wolters, 2002).<br />
Dus, hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd worden, hoe beter het is. Dat heeft nog een ander<br />
voordeel: hoe eerder de recherche met behulp van die getuigen een - grove - re<strong>co</strong>nstructie kan maken van<br />
wat zich heeft afgespeeld, hoe eerder het onderzoek zich kan richten op de - voor dat moment - meest<br />
belangrijke zoeklijnen (Rechercheportret; opsporingsmethoden, h2). Het tijdstip van de inbraak is bepalend<br />
voor het tijdstip van uitvoeren van het buurtonderzoek. Het buurtonderzoek vindt bij voorkeur meteen - bij<br />
het opnemen van de aangifte - plaats door de eenheid ter plaatse. Wanneer dit niet mogelijk is - door<br />
onvoldoende capaciteit of onwenselijk tijdstip - vindt overdracht plaats. Het buurtonderzoek gebeurt dan de<br />
volgende dag door de surveillancedienst op het exacte tijdstip van de woninginbraken of tussen 17.00 en<br />
21.00 uur om de meeste trefkans te hebben.<br />
Tactische aansturing<br />
Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele <strong>co</strong>ördinatie door medewerkers van de<br />
recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke informatie gemist worden, maar<br />
kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel extra onnodig werk zorgt (Tankeren<br />
& Prins 2011; politie Haaglanden) Het buurtonderzoek moet eveneens zorgvuldig gedaan worden, omdat<br />
op voorhand in veel gevallen niet duidelijk is welke informatie van belang zal blijken in het verdere onderzoek.<br />
Het buurtonderzoek levert niet vaak direct <strong>co</strong>ncrete aanwijzingen over daders en het gepleegde misdrijf op.<br />
36 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
De nuttige getuigen verklaren bijvoorbeeld over personen of auto’s die zij zagen. Dit kan mogelijk pas veel<br />
later waardevol blijken te zijn. Om die reden wordt bij een buurtonderzoek geen fijne zeef gehanteerd bij het<br />
schiften van de informatie die wel of niet belangrijk lijkt, maar wordt juist zoveel mogelijk genoteerd.<br />
De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, verschilt van onderzoek tot onderzoek. Soms<br />
krijgt het maar weinig aandacht. Een rechercheur kan zich al tevreden stellen als een persoon in een woning<br />
gehoord is. Andere huisgenoten dienen dan zelf de politie te bellen als zij ook nog wat willen verklaren.<br />
Indien mensen niet thuis zijn, wordt een woning al snel overgeslagen; slechts bij uitzondering gaat men nog<br />
een keer langs of pakt men de telefoon. Als het onderzoek vordert en zich op andere onderwerpen richt,<br />
dreigt vaak het gevaar dat het buurtonderzoek wat in het slop raakt. Adressen waar de politie geen gehoor<br />
krijgt, komen dan vaak helemaal niet meer aan bod. Uit informatie verkregen via een praktijkcasus (De Poot<br />
et al 2004;138ev) werd volgens de analist zo’n 30% van de buurtgenoten niet gehoord. Dat werd bevestigd<br />
door de mutaties in het journaal: in dat onderzoek waren er weinig processen-verbaal van het<br />
buurtonderzoek, maar wel veel korte mutaties met teksten als ‘die en die gehoord, niet ter zake doende’.<br />
Waan van de dag<br />
De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te<br />
leggen tegen tijdigheid. Uit diverse intern georiënteerde onderzoeken in de politiepraktijk (Tankeren & Prins<br />
2011; De Poot et al 2004;145ev; Versteegh, P. et al. 2010) is gebleken dat het doen van buurtonderzoek<br />
kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen kent. Zo zijn in kwalitatieve zin verantwoordelijkheden en<br />
werkwijzen bij een buurtonderzoek in veel gevallen niet vastgelegd. Mede daardoor vindt er onvoldoende<br />
sturing plaats en is er sprake van diversiteit in de uitvoering. In kwantitatieve zin kan een uitgebreid<br />
buurtonderzoek enorm veel werk opleveren. Door de ‘waan van de dag’ zijn capaciteits-problemen vaak<br />
reden om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren. Daarnaast bestaat er bij <strong>co</strong>llega’s ontevredenheid<br />
over de ZIP-map2 vanwege onjuiste, overbodige en ontbrekende formulieren. Dit samen vormt aanleiding<br />
om de huidige aanpak van het buurtonderzoek kritisch onder de loep te nemen in relatie tot de effectiviteit<br />
daarvan. Wij doen dat aan de hand van praktijkcasussen.<br />
2.5 Effectiviteit buurtonderzoek bij woninginbraken<br />
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effectiviteit van buurtonderzoek bij woninginbraken. Om deze vraag<br />
te beantwoorden maken we zoveel mogelijk gebruik van resultaten uit evaluatieonderzoek. Er is tijdens dit<br />
onderzoek niet gebleken dat er een systematisch beleidsevaluatieonderzoek naar de aanpak van<br />
woninginbraken bestaat. Wel staat vanuit de landelijke programmasturing door de Raad van Korpschefs op<br />
dit onderwerp de evaluatie van pilotonderzoeken in de belangstelling. Om die reden hebben wij ons<br />
voornamelijk gericht op uitkomsten van een evaluatieonderzoek in Leidschendam-Voorburg (Tankeren & Prins<br />
2011) en praktijkervaringen in de korpsen Haaglanden en Brabant Zuid-Oost.<br />
Op basis van de praktijkervaring in deze twee verschillende en ver van elkaar afgelegen verzorgingsgebieden<br />
(stedelijk vs. landelijk gebied), <strong>co</strong>nstateren wij dat de uitvoering van een buurtonderzoek als het gaat om<br />
het verkrijgen van relevante opsporingsinformatie, beperkte waarde heeft. Terwijl dit een van de belangrijkste<br />
hoofddoelstellingen van het hedendaagse buurtonderzoek is. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van<br />
een buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. In die zin heeft het<br />
buurtonderzoek aldus een zeer beperkte waarde. Gelet op de inspanning in mens en middelen die daar<br />
vaak tegenover moet worden gesteld voor uitvoering, is dit niet effectief te noemen. Gelet op de<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 37
eensluidende aard van deze bevindingen in beide korpsen, gaan wij er vanuit dat dit ook geldt voor de<br />
andere regiokorpsen. Ondanks dat het buurtonderzoek in de praktijk objectief gezien ten aanzien van<br />
opsporingsindicaties niet veel oplevert vinden veel politiemensen dat het buurtonderzoek wel belangrijk is.<br />
Los van het verkrijgen van opsporingsindicaties wordt daarbij veelal verwezen naar het feit dat burgers niet<br />
snel uit zichzelf iets melden en de politie vaak informatie moet halen. Daarnaast laat de politie met een<br />
buurtonderzoek ook zien dat zij een woninginbraak serieus neemt. De preventieve kant van een<br />
buurtonderzoek of de stelling dat de burger ook moet meehelpen, blijft bij politiemensen zo blijkt in de praktijk<br />
vaak onbelicht.<br />
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek<br />
Om tot een effectieve aanpak van woninginbraken te komen, dient allereerst gekeken te worden naar factoren<br />
die bepalend zijn voor een effectieve aanpak van een buurtonderzoek. Beiden zijn immers onlosmakelijk met<br />
elkaar verbonden, waarbij een effectieve aanpak van woninginbraken sterk afhankelijk is van wat een<br />
buurtonderzoek oplevert.<br />
Het slachtoffer en buren<br />
Het slachtoffer en buren vormen een eerste aangrijpingspunt voor gerichte inspanningen om middels<br />
buurtonderzoek woninginbraken terug te dringen. Een belangrijke nevendoelstelling van een buurtonderzoek<br />
is aangever en buren bewustmaken van de verhoogde kans op volgende woninginbraken in de buurt<br />
(besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap). Door hen te bevragen en alert te maken om de<br />
waakzaamheid in de buurt te vergroten middels buurtonderzoek kan het herhaald slachtofferschap worden<br />
voorkomen, mits het bereik groot genoeg is in de buurt en dit niet beperkt blijft tot naaste buren. Indien<br />
bekend is wanneer in een bepaalde tijdspanne en waar binnen een geografisch gebied ergens verhoogd<br />
risi<strong>co</strong> bestaat voor een woninginbraak, kan de politie daar, onmiddellijk nadat een inbraak bekend is<br />
geworden, op drie manieren op inspelen (Peeters, Elffers et al. 2011). Dat uit zich in waarschuwen op de<br />
volgende wijze:<br />
Waarschuwen<br />
2<br />
• Waarschuwen van de bevolking door huis aan huis bezoek of flyeren met waarschuwing: ‘u loopt een<br />
verhoogd risi<strong>co</strong>, let goed op’, eventueel ge<strong>co</strong>mbineerd met preventieadviezen ‘sluit ramen en deuren’<br />
• Beroep op de waakzaamheid van de bevolking (‘als u iets verdachts ziet, bel ons meteen op nummer...)’<br />
• Verhoogde politiesurveillance in het betreffende gebied (hotspot-policing)<br />
Wanneer men de bevolking wil inlichten over verhoogd risi<strong>co</strong> (1) en preventietips (2) wil geven, kan volgens<br />
de onderzoekers Peeters et al. dit goed ge<strong>co</strong>mbineerd worden met buurtonderzoek. In <strong>co</strong>mbinatie met<br />
verhoogde politiesurveillance (3) kan het effect van een buurtonderzoek worden versterkt.<br />
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />
1<br />
3<br />
Wil besmetting worden tegengegaan, dan kan de effectiviteit naar de inzichten van Peeters et al. (2011) en<br />
Van Dijk et al. (2011), worden vergroot om breder buurtonderzoek te doen. Door onder meer veel meer te<br />
flyeren dan alleen de paar woningen die nu bezocht worden in het kader van buurtonderzoek. Gezien de<br />
beperkte capaciteit is het in de praktijk vaak ondoenlijk voor de surveillance of voor de wijkagent om een<br />
heel woonblok of een hele flat te flyeren. In sommige gevallen wordt de oplossing gezocht bij de inzet van<br />
buurtvrijwilligers of een buurtinterventieteam. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten met<br />
38 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
urgers vergroten het verkrijgen van informatie en de waakzaamheid, waardoor de effectiviteit van een<br />
buurtonderzoek wordt vergroot.<br />
Aansturing (leiderschap)<br />
Een ander aangrijpingspunt vormen afspraken over de wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek. De<br />
doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak in de operationele politiepraktijk (doelstelling, tijdstip,<br />
door wie, waar, wel/geen herbezoek). Ook over de mankracht die nodig is om een buurtonderzoek in zijn<br />
volle omvang goed te kunnen doen, zijn vaak geen harde afspraken gemaakt. Door het ontbreken van<br />
afspraken en gebrek aan motivatie wordt er niet of nauwelijks gestuurd op het doen van buurtonderzoek<br />
waardoor de uitkomsten vaak onvoldoende of zeer beperkt van waarde zijn (Tankeren & Prins 2010). Ook<br />
worden wijkagenten in veel gevallen te weinig in het proces betrokken, ondanks de wetenschap dat deze<br />
een grote bron van informatie kunnen zijn. De mate waarin vooraf afspraken zijn gemaakt door<br />
leidinggevenden over de doelstelling en wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek is een kritische factor<br />
voor de effectiviteit daarvan als het gaat om de uitkomsten. De doelgerichtheid dient zowel betrekking te<br />
hebben op het verkrijgen van opsporingsindicaties als preventie.<br />
Informatieverwerking<br />
Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek (Mulder & Hoogland<br />
2010). Na afloop van een buurtonderzoek is de registratie van meldingen en de uitkomst van eventuele<br />
herbezoeken in de politie informatiesystemen essentieel voor de effectiviteit daarvan. Informatie uit de<br />
aangifte die nuttig is bij buurtonderzoek wordt regelmatig slecht overgedragen (vluchtroute, signalement<br />
daders, tijdstip inbraak, zijde binnenkomst, enzovoort). Daarnaast wordt informatie van en voortkomend uit<br />
het buurtonderzoek vaak niet goed verwerkt en gedeeld. Vanuit de infodesk worden resultaten van<br />
buurtonderzoek weinig teruggekoppeld, wat afbreuk doet aan het inzien van het nut van buurtonderzoek.<br />
De mate waarin informatie wordt gedeeld door de verschillende disciplines (noodhulp, handhaving,<br />
opsporing, wijkzorg, informatie) is van invloed op de effectiviteit van een buurtonderzoek. Wil er sprake<br />
kunnen zijn van een succesvolle opsporing of het tegengaan van woningbraken is een gedetailleerde en<br />
zorgvuldige snelle digitale informatie-uitwisseling tussen alle belanghebbenden actoren essentieel. De<br />
infodesk vervult daarin een cruciale rol.<br />
Positionering wijkagent<br />
De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daaromheen worden betrokken is<br />
eveneens als kritische factor bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek (Tankeren & Prins 2010).<br />
Dit, vanwege hun vele <strong>co</strong>ntacten met burgers en informatiepositie in de wijk. De relevante informatie die<br />
wijkagenten hebben en verkrijgen naar aanleiding van een buurtonderzoek dient op een adequate wijze in<br />
het informatieproces te worden verwerkt om tot de gewenste effectiviteit te komen.<br />
Opsporingsindicaties<br />
5<br />
7<br />
6<br />
4<br />
De mate waarin naar aanleiding van buurtonderzoek opsporingsindicaties kunnen worden verkregen is als<br />
kritische factor essentieel (Poot, Bokhorst et al. 2004). In de praktijk blijkt veelal dat buurtonderzoeken en<br />
de herbezoeken van de wijkagent niet snel informatie opleveren die aanknopingspunten bieden voor de<br />
opsporing. De opsporingsindicaties zijn vaak te beperkt. Bovendien is in de politiepraktijk vaak onbekend of<br />
achteraf, nadat een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, als gevolg van flyers en de bezoeken meldingen<br />
met opsporingsindicatie zijn binnengekomen. Dit wordt namelijk in heel veel gevallen niet geregistreerd.<br />
Naast het feit dat veel mensen niet thuis zijn tijdens een buurtonderzoek is een veel gehoorde verklaring dat<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 39
urgers gewoonweg geen informatie hebben en er gebrek is aan voldoende sociale <strong>co</strong>ntrole in hun buurt.<br />
Het wel of niet kunnen verkrijgen van opsporingsindicaties is daarmee een belangrijke kritische factor.<br />
Neveneffecten<br />
Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten<br />
kunnen optreden. Een negatief effect kan zijn dat een buurtonderzoek het onveiligheidsgevoel kan versterken.<br />
Buurtbewoners worden immers ge<strong>co</strong>nfronteerd met een misdrijf in hun eigen omgeving. Een positief effect<br />
kan zijn dat een buurtonderzoek het vertrouwen in de politie versterkt (politieacademie; 2012).<br />
Buurtbewoners merken immers dat de politie woninginbraken aanpakt. Deze mogelijke effecten van<br />
buurtonderzoek kunnen van invloed zijn op de mate waarin de burger informatie geeft over de zaak waarnaar<br />
het buurtonderzoek wordt ingesteld of totaal andere zaken waarop het buurtonderzoek zich niet direct richt.<br />
Om die reden zijn er ook andere factoren te benoemen, die mede bepalend zijn voor de effectief van een<br />
buurtonderzoek. In een praktijkonderzoek hebben Mulder & Hoogland (2010), stilgestaan bij het nut van<br />
een buurtonderzoek als het gaat om het opleveren van informatie over andere zaken die niet eerder bij de<br />
politie bekend waren. Het feit dat geheel andere misdrijven kunnen worden opgelost door opsporingsinformatie<br />
die tijdens een buurtonderzoek ongevraagd wordt aangedragen door burgers is van meerwaarde<br />
voor de effectiviteit. Daarnaast kan ook het imago van de politie erdoor versterkt worden.<br />
Preventie<br />
9<br />
8<br />
Naast factoren die de effectiviteit van een buurtonderzoek rechtstreeks beïnvloeden, kan ook gekeken<br />
worden naar factoren die indirect van invloed zijn. Een kritische factor die indirect kan bijdragen aan een<br />
effectieve aanpak van woninginbraken middels een buurtonderzoek is gelegen in preventieve maatregelen<br />
(Peeters, Elffers et al. 2011). Door de buurt middels buurtonderzoek alerter en bewuster te maken van de<br />
kans op slachtofferschap, kan het nemen van preventieve maatregelen worden gestimuleerd. Buren kunnen<br />
hierdoor aangemoedigd worden meer preventieve maatregelen te nemen en alerter te worden wat de kans<br />
om slachtoffer te worden van woninginbraak verkleind. Omdat het verkrijgen van opsporingsindicatie voorop<br />
staat, worden veelal enkel buren die zicht hebben op de woning van het slachtoffer benaderd. De reikwijdte<br />
van een buurtonderzoek beperkt zich vaak tot enkele huizen direct gelegen rond een plaats delict waar een<br />
woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het traditionele buurtonderzoek kent daardoor een beperkte<br />
effectiviteit als het gaat om de reikwijdte van de gehele buurt waar wordt ingebroken.<br />
Preventieve maatregelen komen bij een buurtonderzoek aldus maar beperkt aan bod. Uit wetenschappelijke<br />
literatuur (Peeters et al. 2011; Van Dijk et al. 2011) zijn maatregelen af te leiden die effectief kunnen bijdragen<br />
aan de terugdringing van woninginbraken door situationele preventie. Bij situationele preventie gaat men<br />
ervan uit dat misdrijven - zoals woninginbraak - zich voordoen wanneer de volgende elementen samenkomen:<br />
(a) een gemotiveerde dader, (b) een geschikt doel en (c) een gebrek aan <strong>co</strong>ntrole of preventie. Situationele<br />
preventie op hot spots waar veel wordt ingebroken, zoals wordt aanbevolen in de literatuur wordt doorgaans<br />
niet meegenomen in de opzet van een buurtonderzoek. Hier liggen de nodige kansen om de effectiviteit van<br />
een buurtonderzoek te vergroten. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan ook worden vergroot door<br />
slim te opereren en beter aan te sluiten bij wat in de literatuur (Kop, van der Wal, Snel 2011; 346-349)<br />
bekend is over veelbelovende nieuwe, snelle <strong>co</strong>mmunicatie methoden, zoals Twitter, SMS alert en Burgernet.<br />
40 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
2.6 Conclusies<br />
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal; ‘Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak<br />
van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken?’<br />
Uit de analyse van relevante literatuur en andere schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het<br />
algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van een<br />
buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. Desondanks is het doen<br />
van buurtonderzoek wel belangrijk. Dit komt omdat burgers niet snel uit zichzelf iets melden en de politie<br />
daardoor genoodzaakt is informatie te halen. Daarnaast verschilt de grondigheid waarmee het buurtonderzoek<br />
wordt gedaan van onderzoek tot onderzoek.<br />
Het geheel overziend kan ge<strong>co</strong>ncludeerd worden dat de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige<br />
vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Om die reden is het interessant om te kijken of er nieuwe<br />
vormen van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt<br />
gemaakt van nieuwe media. De mogelijkheden die vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> bevorderen en nieuwe media<br />
kunnen bieden wordt in het volgende hoofdstuk verkend.<br />
2 Buurtonderzoek 1.0 41
42 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Co-<strong>creatie</strong> en sociale media
44 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />
3.1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende deelvragen:<br />
Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Wat betekent dit voor strategisch leiderschap?<br />
Zoals we in de inleiding hebben ge<strong>co</strong>nstateerd is het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> al in 2000 geïntroduceerd<br />
door Prahalad & Ramaswamy (2000). Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren<br />
en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door<br />
het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende<br />
partijen. Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept<br />
van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie (Bekkers & Meijer 2010). In dit hoofdstuk wordt<br />
het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en zijn verschillende verschijningsvormen geduid. Daarnaast worden aan de hand van<br />
literatuuronderzoek de factoren verkend die van belang zijn bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />
Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Om de toepasbaarheid van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te kunnen duiden is het<br />
van belang eerst aan de hand van literatuurstudie het begrip sociale media te beschrijven en diverse<br />
aanverwante begrippen in te kaderen.<br />
Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale<br />
karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale<br />
samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie. Dat maakt<br />
de vraag relevant welke belemmerende en bevorderende factoren van invloed zijn op een succesvolle<br />
toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Dit heeft ook gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische<br />
interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.<br />
3.2 Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />
Co-<strong>creatie</strong> betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co<strong>creatie</strong><br />
refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel<br />
(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de <strong>co</strong>mmerciële sector, in<br />
toenemende mate wordt ‘ge<strong>co</strong>creëerd’ door bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten samen. In het bedrijfsleven werd<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> aan het einde van de vorige eeuw gebruikt om het innovatieproces bij een aantal bedrijven te<br />
beschrijven, deels tot stand gekomen door de ontwikkeling van sociale media en web <strong>2.0</strong> (interactieve<br />
internet technologieën). Deze bedrijven lieten namelijk hun klanten actief mee ontwerpen en meebeslissen<br />
over wat er aan producten op de markt zou komen. Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en<br />
Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later ontstond en die sterk met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een<br />
term die het openstaan voor de externe invloeden en de <strong>creatie</strong>ve kansen van transparantie benadrukt<br />
(Chesbrough 2003).<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 45
In de studie van Bekkers & Meijer (2010) over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector laten de onderzoekers<br />
doorklinken dat het mooie aan de term <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie<br />
‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid<br />
meedoen. Wanneer we het <strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de<br />
<strong>co</strong>mmerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en <strong>co</strong>nsumenten tot stand komen. Bij <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering,<br />
ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de<br />
behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford<br />
2009, Bekkers & Meijer, 2010).<br />
Ideologisch zijn er twee bronnen te onderkennen in het denken over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Enerzijds is er het neoliberale<br />
denken over het betrekken van individuele klanten bij productieprocessen (Alford 2009). Anderzijds kan het<br />
<strong>co</strong>mmunitarisme als wortel van het denken over <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> worden onderkend (Bovaird 2007). Daarbij staat<br />
niet zozeer het betrekken van individuele klanten, maar eerder het betrekken van gemeenschappen van<br />
burgers bij de productie van publieke diensten centraal (Bekkers & Meijer 2010).<br />
3.3 Motieven voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
De toegevoegde waarde van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> die door Web <strong>2.0</strong> ondersteund wordt maken Bekkers en Meijer<br />
(2011) inzichtelijk door rekening te houden met de motieven van zowel de overheid als de burger. Zij<br />
onderscheiden daarbij een tweetal overheidsmotieven en een drietal burgermotieven: de overheidsmotieven<br />
zijn kwaliteitsverbetering en het vergroten van de legitimiteit van beleid.<br />
Kwaliteitsverbetering<br />
Allereerst zijn er de motieven die samen kunnen worden gebracht onder de noemer ‘kwaliteitsverbetering’.<br />
Waarbij tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er niet zoiets bestaat als een objectieve maatstaf voor<br />
(inhoudelijke) kwaliteit, maar dat het beter is om te spreken over een bandbreedte voor kwaliteit (De Bruijn<br />
& Ten Heuvelhof 2001: 201). In een aantal gevallen beschikken overheden over onvoldoende kennis en<br />
expertise om beleid te implementeren. Burgers en experts of professionals kunnen soms een voorsprong in<br />
informatie hebben en de overheid wil daar graag toegang toe krijgen (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 2001:194).<br />
Een ander motief wat met kwaliteitsverbetering verband houdt, is de mogelijkheid tot inhoudelijke verrijking<br />
(Pröpper & Steenbeek 2001:34). Teisman (1997) ziet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> dan ook als een mogelijkheid om een<br />
proces van <strong>creatie</strong>ve <strong>co</strong>ncurrentie op gang te brengen.<br />
Vergroten van de legitimiteit van beleid<br />
Bekkers en Meijer (2011) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en<br />
zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van<br />
bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,<br />
zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen<br />
(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking<br />
van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het<br />
gebruik van web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, kan de legitimiteit op<br />
verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en<br />
fora, kan worden gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’ (Meijer, Burger & Ebbers 2009). Sociale media<br />
bieden ook mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten te bereiken. Hierdoor, zo<br />
46 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
stellen Bekkers en Meijer (2010), zou de participatie kunnen worden uitgebreid van usual suspects naar<br />
een meer representatief segment van de bevolking.<br />
In de literatuur worden verschillende burgermotieven onderscheiden om (al dan niet) via het web te<br />
participeren in het publieke domein (Frissen 2008: Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).<br />
In het algemeen kunnen de motieven van burgers worden gegroepeerd in drie soorten van belangen: het<br />
publieke belang, het groepsbelang of het individueel belang.<br />
Literatuurstudie wijst uit dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> geworteld is in - voor deze thesis - drie relevante benaderingen. In<br />
de volgende paragrafen behandelen we aan de hand van een literatuuronderzoek de verschillende<br />
benaderingen en de factoren die een rol spelen bij:<br />
• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />
• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie en<br />
• Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering.<br />
3.4 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />
Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie nader uit te werken is het van belang kort stil te staan bij de<br />
oorsprong van innovatie en de manier waarop het denken over innovatie zich heeft ontwikkeld.<br />
De term innovatie werd al gebruikt door Schumpeter (1934) die succesvolle innovatie omschreef als een<br />
ondernemerschap. Het gaat daarbij om de wil en het vermogen dat nieuwe <strong>co</strong>mbinaties of mogelijkheden<br />
ook daadwerkelijk worden doorgezet en volwaardig kunnen <strong>co</strong>ncurreren. Innovatie wordt vaak geassocieerd<br />
met iets nieuws, en de mate van nieuwheid is in de literatuur vaak bediscussieerd (Fagerberg 2005). Bij<br />
innovatie is er in ieder geval sprake van een dis<strong>co</strong>ntinuïteit met het bestaande (Osborn & Brown 2005).<br />
Na de oorlog tot in de jaren tachtig, werd innovatie vooral gezien als een taak van de organisatie zelf, vaak<br />
ondergebracht in een research and development-afdeling, waar vanuit het perspectief van de producent<br />
nieuwe of vernieuwde producten of diensten ontstonden. Kern van dit gesloten model was, dat bedrijven<br />
zelf ideeën genereerden, deze vervolgens uitwerkten in research & development-afdelingen en producten<br />
ontwikkelden de resultaten op eigen kracht, tot aan de marktintroductie. Zij vertrouwden daarvoor volledig<br />
op eigen kracht en middelen en hielden bijvoorbeeld hun octrooien geheim, zowel binnen als buiten de eigen<br />
organisatie (Chesbrough 2003, Baldwin & von Hippel 2010).<br />
Open Innovatie<br />
Henry Chesbrough (2003) <strong>co</strong>nstateerde in de jaren ‘80 dat bedrijven in toenemende mate andere methoden<br />
en modellen hanteerden om tot innovaties te komen. In Amerika nam hij de trend waar dat externe kennis<br />
steeds vaker gezien werd als een belangrijke bron voor innovatie en werden er verschillende trajecten buiten<br />
de onderneming geïnitieerd om innovatie te bereiken of te versnellen. Hij introduceerde de term open<br />
innovatie.<br />
Open innovatie vindt plaats in netwerken, waarin specialisatie, samenwerking en kennisdeling voorop staan,<br />
in plaats van solitair te opereren om zo kennis, creativiteit en <strong>co</strong>mpetenties van buiten de onderneming te<br />
betrekken voor het eigen innovatieproces. Bedrijven worden steeds vaker tot open innovatie gedreven door<br />
internationale <strong>co</strong>ncurrentie en kortere productencyclus (Hoekstra 2004), maar ook doordat er grotere<br />
onderlinge afhankelijkheden zijn ontstaan: gezamenlijk optrekken is noodzaak geworden. Een voorbeeld is<br />
de mobiele telefonie branche waar leveranciers van toestellen, netwerken en applicaties ge<strong>co</strong>mbineerde<br />
producten op de markt zetten. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen organisaties pleit er<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 47
voor om innovatie te bestuderen vanuit het perspectief van een e<strong>co</strong>logie (Bason 20100). Er ontstaan<br />
interdependenties tussen (publieke) organisaties, waardoor ook de interne processen van een publieke<br />
organisatie op het gebied van <strong>co</strong>ntext, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd<br />
zullen moeten worden om veerkracht te vergroten. Deze veerkracht is in een e<strong>co</strong>logisch innovatiesysteem<br />
van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in<br />
staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om<br />
het leer- en adaptievermogen van organisaties te vergroten (Bason 2010:30).<br />
Von Hippel (2005) trekt deze observaties verder door en <strong>co</strong>nstateert een toenemende inbreng van klanten<br />
(gebruikers, <strong>co</strong>nsumenten) bij innovatie. De inspiratie voor vernieuwingen komt volgens von Hippel voor<br />
70% van klanten en eindgebruikers, voor 15% van leveranciers en voor slechts 15% van R&D-afdelingen<br />
(Von Hippel 2005). Gebruikers zijn daarbij niet alleen een bron van inspiratie, maar verbeteren vaak zelf<br />
producten met ingrepen die door fabrikanten kunnen worden overgenomen en dit blijken bovendien de<br />
meest succesvolle innovaties te zijn. Von Hippel spreekt daarom over democratisering van innovatie, omdat<br />
gebruikers zelf innoveren en op deze manier <strong>co</strong>nsumeren wat ze zelf hebben bedacht. Von Hippel (2005)<br />
introduceerde daarom de term lead user. Het gaat dan om die gebruikers die voorop lopen en die producten<br />
bedenken die anderen die anderen in <strong>co</strong>mmerciële producten kunnen omzetten. Daardoor is er sprake van<br />
een paradigma shift: de <strong>co</strong>nsumer wordt prosumer: <strong>co</strong>nsument en producent tegelijkertijd (Prahalad &<br />
Ramaswamy 2004); bloggers, hackers, knutselaars, kunstenaars en participanten in (virtuele) <strong>co</strong>mmunities<br />
produceren ongevraagd in groepsverband samen iets nieuws. De <strong>co</strong>ncurrent is niet langer een innoverend<br />
bedrijf, maar kan ook een klant zijn, die zijn expertise deelt met anderen. Het gevolg is dat basisregels voor<br />
de <strong>co</strong>ncurrentiestrijd ingrijpend zijn gewijzigd.<br />
Sociale Innovatie<br />
De Nederlandse regering (kabinet-Balkenende II) voerde in 2003 het Nederlandse Innovatie Debat, omdat<br />
de Nederlandse e<strong>co</strong>nomie zwak is in het toepassen van nieuwe kennis en het creëren van technologische<br />
innovaties. Echter innovatie is niet altijd en niet uitsluitend op technologie gericht (Volberda et al, 2005).<br />
Het Nederlandse Innovatie Debat, leidde tot een Innovatie Essay waarin gepleit werd voor niettechnologische<br />
determinanten van innovatie (Volberda & van den Bosch, 2004), zoals innovatieve<br />
organisatieprincipes en dynamische managementvaardigheden. Sociale innovatie wordt gedefinieerd als:<br />
“het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden (dynamisch managen), het hanteren van innovatieve<br />
organisatieprincipes (flexibel organiseren) en het realiseren van hoogwaardige arbeidsvormen (slimmer<br />
werken en talentontplooiing) om het <strong>co</strong>ncurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren” (Volberda et<br />
al., 2005). Om dit te kunnen bereiken is het nodig dat relevante belanghebbende partijen worden betrokken;<br />
vandaar dat sociale innovatie in het verlengde ligt van open innovatie.<br />
Sociale innovaties zijn dus innovaties die een meer significante impact hebben op de relatie tussen de<br />
technologieën en de kennis<strong>co</strong>mponenten, die door andere partijen worden ingebracht dan op de technologie<br />
zelf (Henderson & Clark, 1990).<br />
De noodzaak van (sociale) innovatie in de publieke sector<br />
Wanneer we het <strong>co</strong>ncept innovatie naar de publieke sector vertalen, is het de vraag of (en zo ja in welke<br />
mate) de noodzaak van (sociale) innovatie ook in de publieke sector speelt. Bason (2010) stelt dat de<br />
noodzaak juist zeer acuut is en noemt daarbij drie belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en zeven<br />
drijvende krachten.<br />
Op de eerste plaats leven we in een eeuw van wicked problems (Bason 2010:9), waarin problemen zo<br />
48 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
<strong>co</strong>mplex zijn (verouderende samenleving, criminaliteit, chronische gezondheidsproblemen) dat het vraagt<br />
om een transformatie van bestaande organisatiestructuren, processen en <strong>co</strong>mpetenties, omdat deze niet<br />
meer aansluiten bij de participatieve netwerkmaatschappij. Ten tweede ziet hij de kansen die nieuwe<br />
technologie (zoals sociale media) biedt om burgerparticipatie te organiseren, waardoor nieuwe vormen van<br />
waarde<strong>creatie</strong> in de publieke sector kan plaats vinden. Op deze manier wordt het gemakkelijker om relevante<br />
kennis en ervaring in het innovatieproces binnen te sluizen.<br />
Als derde noemt Bason de e<strong>co</strong>nomische crisis die ook de publieke sector raakt. Enerzijds wordt de publieke<br />
sector gedwongen tot kostenbesparende maatregelen zodat de efficiency toeneemt, anderzijds verwacht<br />
de steeds mondige burger een verzorgingsstaat die echter niet langer meer betaalbaar is. Ondanks de<br />
financiële crisis moeten er voorzieningen gecreëerd worden, juist als de samenleving vergrijsd, maar op een<br />
andere manier. Daarvoor wordt er in toenemende mate een beroep gedaan op andere partijen dan de<br />
overheid. (Bason 2010:12).<br />
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie<br />
Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (2010:22), zijn er vier samenhangende en<br />
elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een<br />
geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn<br />
Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende<br />
factoren. Als kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:<br />
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem, zijn de vier dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar<br />
afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie<br />
E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke<br />
sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of<br />
bevorderen. De vier dimensies worden in het kort nader toegelicht. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat<br />
onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.<br />
Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het e<strong>co</strong>systeem in balans te houden (zoals we<br />
hierboven ook zagen bij de beschrijving van open systeeminnovatie van Chesborough). Concluderend<br />
kunnen we stellen dat, gegeven een bepaalde maatschappelijke uitdaging en de zoektocht om daar een<br />
antwoord op de vinden, het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die vier elementen<br />
op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘<strong>co</strong>mbinaties’ te kunnen vinden.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 49<br />
10
esef<br />
wat?<br />
moed<br />
leiderschap<br />
wie?<br />
bewustzijn <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
structuur<br />
waar?<br />
vermogen<br />
proces<br />
hoe?<br />
Illustratie 2: De wisselwerking tussen de kritische factoren<br />
in het Innovatie E<strong>co</strong>systeem volgens Bason (2010:23)<br />
Bewustzijn<br />
Het succes van innovatie in de publieke sector is volgens Bason mede afhankelijk van de mate waarin<br />
medewerkers betrokken zijn bij innovatie. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere<br />
medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de<br />
organisatie toe. Een voorbeeld hiervan is het fysieke platform LEF van het Ministerie van Verkeer en<br />
Waterstaat, waar medewerkers worden uitgedaagd innovatieve ideeën aan te dragen en uit te werken. Zo<br />
ontstaat er innovatie-bewustheid waar kennisontwikkeling, kennisoverdracht, dialoog en <strong>co</strong>mmunicatie het<br />
innovatie bewustzijn aanwakkeren (Bason 2010:39).<br />
Vermogen<br />
Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern<br />
gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke<br />
mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak <strong>co</strong>ntext gedreven. In een sterk politiek<br />
gedreven <strong>co</strong>ntext, waarbij de organisatie gebonden is aan opgelegde kaders op het gebied van wet-en<br />
regelgeving, administratieve raamwerken en/of weinig financiële ruimte heeft, zal het innovatieve vermogen<br />
lager zijn dan bij niet politiek gedreven organisaties (Bason 201; Osborne & Brown 2005). In een<br />
organisatiecultuur waar leren en fouten maken mag en waar diversiteit en processen iteratief tot stand<br />
komen, ontstaat innovatieve ruimte. Een keerzijde kan zijn dat de ontwikkelruimte niet in verhouding staat<br />
tot de resultaatverplichting van een organisatie, daarom is een strategische planning die de<br />
ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt een kritische factor voor Innovatie.<br />
Moed<br />
In een innovatieve organisatie is er op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de<br />
literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen (Kanter<br />
2006; Patterson et al,2009), omdat innovatie afkomstig kan zijn uit alle lagen van de organisatie. Bason<br />
spreekt daarom ook niet over managementfuncties, maar rollen. Vier belangrijke managementrollen die ruimte<br />
geven aan een e<strong>co</strong>systeem zijn de visionair die een visie kan neerzetten, de enabler die ruimte creëert voor<br />
vrije denkers en innovatieprocessen, de 360 graden innovator, die zowel binnen als buiten de organisatie<br />
50 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
mensen aan elkaar verbindt en de kennisingenieur die kennis en expertise ontwikkelt en cultiveert en de<br />
strategie weet te vertalen naar de werkvloer (Bason 2010:250).<br />
Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,<br />
systematisch proces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken,<br />
burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces is de publieke sector in<br />
staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Daarvoor zijn zeven<br />
processtappen van belang: Framen, Weten, Analyseren, Samenvatten, Creëren, Verspreiden en Leren.<br />
Om van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een succes te maken, stelt Bason (200 142 e.v.) dat er vier credo’s zijn die het innovatieve<br />
denken in een organisatie kunnen verbeteren: innovatieve ideeën en <strong>co</strong>ncepten als een experiment opzetten,<br />
<strong>co</strong>ntinue de status quo ter discussie stellen, de burger op zijn merites beoordelen en zeer <strong>co</strong>ncreet zijn.<br />
Critici beweren dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te arbeidsintensief is, er onrealistische verwachtingen worden gewekt en dat<br />
burger-dictators gaan ontstaan: de burger bepaalt wat er gebeurd (Bason et al, 2009).<br />
Belemmerende factoren Sleutelfactoren Bevorderende factoren<br />
voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
Geen herkenning van Ontwerp denken Opleiden in ontwerp denken<br />
ontwerpdenken<br />
Ontwerpprincipes institutionaliseren<br />
Gebrek aan ontwerp-<br />
vaardigheden Werven van ontwerp vaardigheden<br />
Geen betrokkenheid van Burgerbetrokkenheid Burgers en organisaties betrekken<br />
burgers of bedrijven<br />
Weinig ervaringen en methodes Nieuwe middelen en methoden<br />
voor betrokkenheid inzetten<br />
Geen kennis of middelen Orkestratie Methoden en middelen om innovatie<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
te bevorderen<br />
Gebrek aan een platform Innovatie labs bouwen als platform<br />
Geen overzicht op potentieel Meten & leren Ken je innovatie cijfers<br />
Gebrek aan feedback van Verbeter <strong>co</strong>ntinue het<br />
innovatie processen innovatieproces<br />
Gebrek aan leren van resultaten Drijf de organisatie performance aan<br />
Tabel 2: Factoren voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (Bason)<br />
De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansen kan bieden<br />
om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Het voordeel is dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ervoor zorgt<br />
dat de betrokken partijen meer en eerder betrokken zijn bij de zoektocht naar nieuwe ideeën en oplossingen.<br />
Niet alleen wordt hierdoor meer ruimte geboden voor de inbreng van wensen, ideeën en voorkeuren, voor<br />
de inbreng van meer en andere kennis en informatie, maar ook omdat op deze manier meer draagvlak wordt<br />
gerealiseerd. Hierdoor kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de<br />
behoeften van afnemers voldoen (Bason 2010: 34).<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 51
3.5 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie<br />
In de literatuur treffen we verschillende definities van <strong>co</strong>productie aan. Elinor Ostrom zegt hierover: “By<br />
<strong>co</strong>production, I mean the process through which inputs used to produce a good or service are <strong>co</strong>ntributed<br />
by individuals who are not “in” the same organization (..) Coproduction implies that citizens can play an<br />
active role in producing public goods and services of <strong>co</strong>nsequence to them” (1996:1073). Tops (1999)<br />
duidt <strong>co</strong>productie als verzamelterm aan: “burgers, betrokkenen, belanghebbenden laten mee-produceren<br />
in de totstandkoming van beslissingen”.<br />
Bekkers (2007) definieert <strong>co</strong>productie als volgt: “Kenmerkend voor de <strong>co</strong>productie van beleid is dat<br />
(wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op grond van een proces van wederzijdse beeldvorming<br />
(dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke<br />
definitie van het probleem en daarop voortbouwende aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk<br />
ontstaat” (Bekkers 2007:208).<br />
3.5.1. Kenmerken van <strong>co</strong>productie<br />
Wat maakt een proces tot <strong>co</strong>productie? Daarvoor dient een viertal <strong>co</strong>mponenten aanwezig te zijn:<br />
Wederzijds afhankelijkheid<br />
Wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking (Baudoin & Hendriks 1998).<br />
Organisaties streven naar verwezenlijking van eigen doelen om hun belangen daarmee te dienen, toch is<br />
men er tegelijkertijd van bewust dat men daarbij afhankelijk is van andere partijen (bijvoorbeeld voor<br />
hulpmiddelen, steun en legitimatie). Organisaties zijn vaak tot elkaar veroordeeld omdat ze afhankelijk zijn<br />
van andere organisaties (Bekkers, 1996). Als elke partij beschikt over eigen specifieke hulpbronnen die<br />
noodzakelijk kunnen zijn om tot een oplossing van het vraagstuk te komen, ontstaan er prikkels voor<br />
samenwerking. Wederzijdse afhankelijkheid is hiermee een voorwaarde voor interactie tussen betrokken<br />
actoren. Procesbegeleiding (bij voorkeur door een moderator) moet erop gericht zijn actoren bewust te<br />
maken van hun afhankelijkheden om zo de bereidheid tot samenwerking te bewerkstelligen. Het scheppen<br />
van een open klimaat van informatie-uitwisseling over probleempercepties, oplossingsrichtingen en belangen<br />
bevordert de kans op wederzijds vertrouwen. In een netwerk van <strong>co</strong>productie behoort geen van de actoren<br />
de absolute macht in handen te hebben: besluitvorming wordt gekenmerkt door een zekere relativering van<br />
hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een partij die zijn wil aan anderen oplegt of kan<br />
opleggen. Partijen behoren in de onderhandeling gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Hoewel geen van de<br />
actoren bij voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in<br />
invloed en macht (formele machtspositie). Voor een procesbegeleider is het dan zaak dat alle belangen op<br />
tafel komen, zodat elkaars standpunten duidelijk worden. “Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het<br />
vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden ook daadwerkelijk te zien en<br />
te onderkennen” (Bekkers 2007:217).<br />
Gemeenschappelijke beeldvorming<br />
Partijen kunnen problemen op een verschillende manier interpreteren en definiëren, daarom is het belangrijk<br />
om de taal, symboliek, de percepties en perspectieven van betrokkenen te verbinden (Tops, 1996). Dat<br />
<strong>co</strong>productie een gemeenschappelijke beeldvorming vereist, impliceert niet dat betrokken partijen het op alle<br />
fronten met elkaar eens moeten zijn. Vooral bij aanvang van het proces is het van belang dat alle betrokkenen<br />
hun opvattingen kenbaar kunnen maken, zonder dat er al direct sprake is van een hiërarchische ordening.<br />
Wanneer hiervoor onvoldoende ruimte ter beschikking wordt gesteld bestaat het gevaar dat partijen zich in<br />
52 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
de loop van het proces niet meer kunnen vinden in het project omdat er in hun ogen afgeweken wordt van<br />
de oorspronkelijke probleemdefiniëring. Tops (1999) wijst op het belang van gemeenschappelijke<br />
beeldvorming en dat partijen in het uiteindelijke resultaat iets van hun gading moet kunnen terugvinden.<br />
Een gezamenlijke beleidspraktijk<br />
Een derde <strong>co</strong>mponent van <strong>co</strong>productie is de ontwikkeling van een gezamenlijke beleidspraktijk. Er wordt in<br />
dit onderdeel van het proces door betrokken actoren gehandeld: zij zetten gezamenlijk initiatieven of<br />
ontwikkelingen in gang (Tops, 1999), actief zowel als passief. Passief handelen, kan zich manifesteren<br />
wanneer een actor geen gebruik maakt van hindermacht. Dit komt erop neer dat een partij het beleid niet<br />
dwarsboomt (ook niet in een later stadium). Actoren kunnen in staat zijn om een proces te blokkeren wanneer<br />
zij in het bezit zijn van een belangrijke en onvervangbare machtsbron (Klijn & Koppenjan, 2004: 47). Om te<br />
voorkomen dat processen een vrijblijvend karakter hebben is het zaak om het proces in de vorm van een<br />
gezamenlijke beleidspraktijk te institutionaliseren. De gemeenschappelijke beeldvorming wordt dan als het<br />
ware ge<strong>co</strong>ncretiseerd. Zo kunnen overheidsinstanties een belangrijke rol vervullen bij het faciliteren en<br />
inrichten van een gezamenlijke beleidspraktijk door het inrichten van besluitvormingsarrangementen- en<br />
trajecten.<br />
Wederzijds voordeel behalen<br />
Coproductie is een open proces waardoor deze randvoorwaarden veel meer aanwezig zijn dan bij een<br />
gesloten proces, dat veel meer gekenmerkt worden door zero-sum situaties waarbij het voordeel van de<br />
ene partij ten koste gaat van het voordeel van de andere partij (Bekkers, 1996). Zeker in situaties waarin er<br />
sprake is van een Nimby situatie (Not in my backyard). De gedupeerde burgers (bijv. als er een opvangtehuis<br />
voor drugsverslaafden in hun buurt komt), zullen de uiteindelijke vestiging altijd als een verlies zien (Bekkers<br />
2007:221). De Bruijn en Ten Heuvelhof (2004:65) spreken niet over een zero-sum situatie maar over een<br />
win-lose situatie en de ‘verliezers’ zullen hun verlies proberen te voorkomen.<br />
Er zijn een aantal strategieën te benoemen om zero-sum situaties om te buigen naar wederzijds voordeel:<br />
‘win-win’ situaties. Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen moeten actoren open staan voor elkaars<br />
belangen zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van<br />
partijen met elkaar te <strong>co</strong>mbineren (doelvervlechting), door package deals te sluiten zodat er op een punt<br />
wellicht verlies geleden wordt, maar dat dit op een ander vlak ge<strong>co</strong>mpenseerd wordt (<strong>co</strong>mpensatie), door<br />
de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een nieuwe dynamiek ontstaat (re-framing)<br />
of door toeval (Bekkers 2007).<br />
3.5.2 Factoren van <strong>co</strong>productie<br />
Zojuist hebben we de belangrijkste <strong>co</strong>mponenten van <strong>co</strong>productie benoemd. Maar wat maakt <strong>co</strong>productie<br />
al dan niet succesvol? We benoemen een aantal factoren:<br />
Open Klimaat<br />
11<br />
Eerder zagen we dat vertrouwen een belangrijke voorwaarde is om de wederzijdse afhankelijkheden tussen<br />
partijen te zien en te onderkennen. Het is verstandig dat overheidsorganisaties bereid zijn te investeren in<br />
een open klimaat waardoor partijen zich betrokken voelen. Maatschappelijke partijen en actoren moeten als<br />
volwaardige gesprekspartner erkend worden om het draagvlak voor het beleid te vergroten (Tops, 1999).<br />
Openheid duidt ook op de mate waarin relevante waarden in de samenleving op adequate wijze zijn<br />
gepresenteerd in besluitvorming (Teisman1997: 21).<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 53
Dit vertrouwen kan bereikt worden door het scheppen van een open klimaat van informatie-uitwisseling. In<br />
het netwerk van <strong>co</strong>productie heeft geen van de actoren de ultieme macht in handen: besluitvorming wordt<br />
gekenmerkt door een zekere relativering van hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een<br />
partij die zijn wil volledig aan anderen kan opleggen. Partijen zijn in de onderhandeling gelijkwaardig aan<br />
elkaar ondanks de aanwezigheid van een projectleider of procesregisseur. Hoewel geen van de actoren bij<br />
voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in invloed en<br />
macht (formele machtspositie).<br />
Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />
Om betrokkenheid bij het beleid te verkrijgen en te behouden is het noodzakelijk dat discussies en<br />
onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke machtsverhouding tussen<br />
actoren kan bijdragen aan het behouden van <strong>co</strong>mmitment tijdens het proces. Gelijkwaardigheid moet niet<br />
alleen doorklinken in de gemeenschappelijke beeldvorming en de totstandkoming van de gezamenlijke<br />
beleidspraktijk, maar ook in uitvoeringsprocessen om actoren te binden aan het realiseren van doelstellingen.<br />
(Tops 1999).<br />
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />
Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die<br />
hen verbinden te zien en te onderkennen. Partijen moeten namelijk in staat zijn om te erkennen dat ze elkaar<br />
nodig hebben en in staat zijn om vanuit de inhoud een bepaald vraagstuk te definiëren waar iedereen zich<br />
in herkent. (Bekkers 2007, Tops 1999). Indien er op voorhand al ingegraven posities of denkkaders ontstaan<br />
als gevolg van percepties die men ten opzichte van elkaar hanteert, kunnen er impasses in de besluitvorming<br />
ontstaan. Vaak leidt dit tot ‘wij- zij’- gedrag. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Meestal is daar een<br />
geschiedenis aan vooraf gegaan, maar het ‘wij-zij’ denken kan ook de zaak verharden en leiden tot een<br />
loopgravenoorlog. Het is dan ook van belang dat de procesmanager deze percepties vroegtijdig herkent en<br />
tracht deze te ‘ontdooien’ zodat dit het proces niet in gevaar brengt (Bekkers 2007:217).<br />
Selectie van stakeholders<br />
14<br />
12<br />
13<br />
De selectie van stakeholders is een belangrijk onderdeel bij het vormen van het netwerk. Bekkers<br />
onderscheidt hierbij vier selectiecriteria (Bekkers, 1996). Ten eerste de representativiteit van de in het geding<br />
zijnde belangen. Ten tweede de gezaghebbendheid: achterbannen moeten overtuigd worden en partijen<br />
moeten daarom in staat zijn steun te mobiliseren. Als derde criteria wordt de diversiteit van belangen<br />
genoemd. Vertegenwoordiging van alle kritische belangen is van belang met speciale aandacht voor de<br />
relatief ‘zwakke belangen’. Het vierde en laatste criteria is de toonaangevendheid van een actor. De arena<br />
van actoren kan in de loop van het proces van samenstelling veranderen. Bekkers (1996) wijst erop dat<br />
<strong>co</strong>productie gedeeltelijk een open proces moet zijn omdat in een gesloten proces de kans bestaat dat<br />
partijen zich te veel afsluiten van de buitenwereld. Toch levert een te open proces ook gevaar op voor het<br />
bereiken van <strong>co</strong>nsensus als gevolg van een opeenstapeling van belangen.<br />
54 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Dominante eigen logica 15<br />
Bij de zoektocht naar geschikte actoren voor <strong>co</strong>productie bestaat het gevaar van de dominante eigen logica.<br />
Daarvan is sprake als een overheidsorganisatie (al dan niet bewust) op zoek gaat naar actoren die dezelfde<br />
taal spreken en daarmee in feite ‘veilige gesprekspartners’ zijn (Tops,1999:215). Op deze manier kan de<br />
eigen logica van deze overheidsorganisatie gaan domineren in de gezamenlijke beeldvorming en<br />
beleidspraktijk waardoor actoren die deze logica niet delen gaan afhaken in het proces. Teisman e.a. (2004)<br />
wijzen daarbij op de verkokerde overheid die het vanuit het oude ‘piramide’ denken nog steeds moeilijkheden<br />
ondervindt om de touwtjes uit handen te geven.<br />
Beheersing van het dynamische proces<br />
Beleidsprocessen zijn in zekere zin onvoorspelbaar en gevoelig voor invloeden van buitenaf. Processen in<br />
netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,<br />
voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van<br />
onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. “Een omstandigheid<br />
die soms in een proces van <strong>co</strong>productie voor problemen kan zorgen is het sterk uit elkaar lopen van de inzet<br />
en beleving van de betrokken professionals en bestuurders aan de ene kant en de betrokken burgers aan<br />
de andere kant” (Tops, 1999:217). Oorzaak hiervan is vaak de dynamiek van de eigen besluitvorming. In dit<br />
verband speelt de eigen dynamiek van politieke besluitvorming waarin ‘sprake is van een <strong>co</strong>mplexe<br />
<strong>co</strong>mbinatie van <strong>co</strong>ncurrentie, samenwerking, profileringsdrift en slagvaardigheid’ (Tops, 1999: 218),<br />
bijvoorbeeld ook een grote rol op de beheersing van het dynamische proces.<br />
De politiek kan in processen van <strong>co</strong>productie een bedreigende factor zijn, die de voortgang van het proces<br />
in belangrijke mate kan verstoren. Het horizontale karakter van <strong>co</strong>productie staat dan op gespannen voet<br />
met het inhoudelijke primaat van de politiek (Teisman, 2004: 29). In processen van <strong>co</strong>productie is het van<br />
belang rekening te houden met de verschillende (politieke) belangen en percepties die ten aanzien van de<br />
problematiek leven. Coproductie is in principe een vorm van onderhandeling tussen partijen, maar de politiek<br />
kan wel de uitkomst van dit onderhandelingsproces bepalen (Bekkers, 1996).<br />
Onevenredige verdeling van kosten<br />
17<br />
16<br />
Als laatste faalfactor noemen we de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen. Om wederzijds<br />
vertrouwen te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de<br />
andere partij alleen de baten. Aan de ene kant staat de discussie over “wie doet wat en wie betaalt wat”<br />
een vruchtbaar <strong>co</strong>productieproces in de weg, aan de andere kant kan het onderwerp ook niet vermeden<br />
worden. Indien er eerst <strong>co</strong>nsensus ontstaat over noodzaak en nut en er een klimaat van wederzijds<br />
vertrouwen en respect is, heeft een verdere discussie over taken rollen verantwoordelijkheden en kosten<br />
meer kans van slagen (Bekkers 2007:217).<br />
De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansen kan bieden<br />
door het organiseren van samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg<br />
en het verkennen van een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen<br />
om tot een probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de<br />
probleemdefinitie leiden tot het benoemen van het wederzijds voordeel. Als het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces gebaseerd<br />
is op basis van een open klimaat, ontstaat er vertrouwen en is er ruimte voor een gezamenlijke beleidspraktijk.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 55
3.6 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering<br />
Volgens Tops (1999) is <strong>co</strong>productie een bestuursstijl die voortkomt uit de veranderingen tussen bestuur en<br />
samenleving in de jaren negentig, waar de overheid intelligent op heeft gereageerd. Om het vertrouwen van<br />
de burger in de overheid begin jaren negentig te herstellen werden pogingen ondernomen om burgers een<br />
meer prominentere rol in lokale besluitvorming te geven. Nieuwe methoden voor burgerparticipatie werden<br />
ontwikkeld, waaronder interactieve beleidsvorming. ‘Een van de gedachten achter deze interactieve<br />
beleidsvorming is dat de overheid niet zelf de probleemdefinitie moet bepalen, maar dat zij al in dat eerste<br />
stadium naar de maatschappij moet proberen te luisteren’ (Bovens e.a., 2001). Inhoudelijk bouwt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
voort op de idee van interactieve beleidsontwikkeling en op de idee van <strong>co</strong>productie van beleid. Edelenbos<br />
(2000) omschrijft interactieve beleidsvoering als:<br />
‘Het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vormgeving van beleid, waarbij<br />
in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en<br />
oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit’(Edelenbos, 2000; 39).<br />
Tops, Depla en Manders (1996) voegen hieraan toe dat het uiteindelijke doel het creëren van een<br />
gezamenlijke beleidspraktijk is op grond van de onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid.<br />
Alvorens nader in te gaan op de motieven van interactieve beleidsvoering en de factoren, beschrijven we<br />
aan de hand van de literatuur de kenmerken van het burgerparticipatieproces.<br />
Het burgerparticipatieproces<br />
Burgerparticipatie kent verschillende gradaties en burgers kunnen diverse rollen toebedeeld krijgen. Welke<br />
rol dit is, kan afhankelijk zijn van de <strong>co</strong>ntext van het project, in het bijzonder de mate van <strong>co</strong>mplexiteit en de<br />
randvoorwaarden. Over de meest geschikte vorm, gradatie en de procesbegeleiding van burgerparticipatie<br />
wordt in de literatuur uitvoering geschreven (Edelenbos 1998,2000,2006; Pröpper en Steenbeek 1999 en<br />
Thomas 1995). Een zorgvuldig doorlopen burgerparticipatieproces op zich is een belangrijke factor voor<br />
het welslagen van interactieve beleidsvorming. Procesmatig succes laat zich afmeten in termen van<br />
bevredigende besluitvorming: is de interactie tussen betrokkenen soepel verlopen? Daarbij dient opgemerkt<br />
te worden dat procesmatig succes een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor inhoudelijk<br />
succes is (Tops, 1999).<br />
Als wordt besloten burgers te betrekken bij de interactieve beleidsvoering, hebben organisaties verschillende<br />
vormen om uit te kiezen. Van deze verschillende vormen verschilt de mate van participatie en dus de rol van<br />
burgers. Deze vormen of gradaties kunnen in een soort <strong>co</strong>ntinuüm worden gezet zodat er een zogenaamde<br />
participatieladder ontstaat. Hoe hoger op de ladder, hoe meer invloed de burger krijgt bij het<br />
besluitvormingsproces (Edelenbos, 2006). Naast deze gradaties onderscheiden Pröpper en<br />
Steenbeek(1999:51) verschillende bestuursstijlen: de gesloten autoritaire stijl, de open autoritaire stijl, de<br />
<strong>co</strong>nsultatieve stijl, de participatieve stijl, de delegerende stijl, de samenwerkende stijl en de faciliterende<br />
stijl. Tot slot kennen de uitkomsten van burgerparticipatieprocessen ook een oplopende schaal van eenzijdig<br />
genomen beslissingen tot beslissingen die de uitkomsten zijn van een gelijkwaardig en democratisch proces<br />
(Thomas 1995).<br />
56 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
autoritaire<br />
bestuursstijl<br />
faciliterende<br />
bestuursstijl<br />
geen betrokkenheid<br />
<strong>co</strong>nsulteren<br />
informeren<br />
adviseren<br />
zelfbeheer<br />
<strong>co</strong>produceren / <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
publieke<br />
beslissing<br />
autonome<br />
beslissing<br />
Illustratie 3: De elementen van burgerparticipatie: Participatievorm (Edelenbos),<br />
Bestuursstijl (Pröpper) en Uitkomsten (Thomas).<br />
3.6.1 Motieven van interactieve beleidsvoering<br />
Aan de keuze van interactieve beleidsvoering liggen in elkaars verlengde drie motieven ten grondslag<br />
(Pröpper & Steenbeek 1998; Edelenbos 2000; Bekkers 2007; Tops 1999):<br />
Het dichten van de kloof tussen burger en overheid<br />
Het bieden van nieuwe mogelijkheden van beïnvloeding, die verder gaan dan de klassieke, reeds vertrouwde<br />
manieren van politieke en juridische beïnvloeding zoals verkiezingen, (raadgevende) referenda en inspraak<br />
bieden mogelijkheden om de kloof tussen overheid en burgers te dichten.<br />
Een probleem in de <strong>co</strong>productie van beleid is dat de goed georganiseerde belangen en gevestigde<br />
organisaties doorgaans beter worden gehoord dan de ongeorganiseerde belangen, waardoor deze<br />
groepering (veelal burgers) per definitie zwakker staan (Bekkers 2007:226). Interactieve beleidsvorming<br />
wordt ingezet om de kloof tussen burger en bestuur te verkleinen en het draagvlak voor (nieuw) beleid te<br />
vergroten (Bekkers 2007).<br />
In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling<br />
van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak<br />
te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te<br />
vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek. Dit gaat veel verder dan<br />
inspraak, want er is sprake van een oplopende schaal van beïnvloeding (Bekkers 1999):<br />
1. Interactieve informatieverschaffing<br />
2. Interactief genereren van ideeën<br />
3. Coproductie van beleid<br />
4. Beleidsbepaling<br />
5. (digitale) participatie<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 57
Het vergroten van draagvlak<br />
Overheden worstelen in toenemende mate met de vraag hoe zij <strong>co</strong>ntact kunnen maken met burgers op een<br />
dusdanige manier dat sprake is van een betekenisvolle interactie en <strong>co</strong>mmunicatie tussen beiden (Bekkers<br />
& Meijer 2010). Wanneer relevante partijen in een vroeg stadium bij de beleidsvorming zijn betrokken, neemt<br />
doorgaans het draagvlak voor bepaalde beslissingen en aanpakken toe. Deze betrokkenheid vertaalt zich<br />
doorgaans in minder weerstand gedurende de uitvoering zowel bij interne als externe actoren. Maar<br />
overheidsinstanties staan dan wel voor de opgave om de voorkeuren van burgers met de eigen voorkeuren<br />
te verbinden. Hoe meer er geluisterd wordt naar de burger, hoe meer het overheidsdoel en de beleidsagenda<br />
(onbewust) daardoor worden beïnvloed.<br />
Het is echter niet altijd duidelijk onder welke voorwaarden politici en bestuurders zich gehouden voelen aan<br />
de uitkomsten van de discussie. Interactieve beleidsvoering raakt namelijk de bestaande routines, procedures<br />
en werkwijzen binnen de ambtelijke organisatie. Ze kost veel tijd en inspanning en vergt vaak grote<br />
investeringen die ten koste gaan van andere onderwerpen (Bekkers & Meijer 2010:62). Dit kan in sommige<br />
gevallen leiden tot een situatie waarin experimenten met vormen van interactieve beleidsvorming vooral<br />
eenmalig zijn, of snel een vroegtijdige dood sterven. Dit leidt dan weer opnieuw tot een sceptische houding<br />
en kan leiden tot afhaakgedrag bij zowel de beleidsmakers als de burgers (Edelenbos et al, 2001).<br />
Toename van de kwaliteit van beleid<br />
Sinds de jaren negentig is de aandacht voor publieke dienstverlening sterk toegenomen (Van Duivenboden<br />
& Lips, 2001). Deze groeiende aandacht wordt toegeschreven aan de opkomst van New Public Management<br />
als zijnde een dominante managementopvatting binnen de publieke sector (Hood 1991; Noordegraaf,<br />
2008), maar ook aan de ontevredenheid van burgers over de kwaliteit van de publieke dienstverlening, die<br />
vooral werd gestuurd door bureaucratische regels (Bekkers, Meijer 2010; 83). Andere ervaringen, andere<br />
vormen van deskundigheid kunnen worden ingebracht waardoor een verrijking van de probleemdefinitie<br />
ontstaat. Creativiteit en originaliteit wordt hierdoor gestimuleerd en versterken het probleemoplossend<br />
vermogen van het beleidsproces (Edelenbos, 2006).<br />
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering<br />
Om interactieve beleidsvoering succesvol toe te kunnen passen worden in de literatuur een aantal factoren<br />
beschreven, die van invloed zijn op (digitale) interactieve beleidsvoering.<br />
Regie op het proces<br />
18<br />
Het managen van een succesvol burgerparticipatieproject vraagt om regie op het proces. Dat gebeurt door<br />
het ontwikkelen van een procesarchitectuur die aangeeft hoe het proces verloopt, en welke regels hierbij<br />
gehanteerd worden. Een belangrijke regel is dat duidelijk is hoe de uitkomsten van het proces van<br />
interactieve beleidsvoering wordt gekoppeld aan het beleidsproces. Om het proces in goede banen te leiden<br />
wordt vaal gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een<br />
‘procesmanager’, die het proces van interactieve beleidsvoering in goede banen leidt (De Bruijn et al. 2002).<br />
De rol van de moderator in het debat is van cruciaal belang, evenals de wijze waarop ambtenaren en politici<br />
zich in het debat willen manifesteren en hoe de mediator daar vervolgens op anticipeert (Edelenbos et al,<br />
2001; Bekkers, 2004). Moderators dienen ook over inhoudelijke kennis te beschikken. Zo ontstaat er een<br />
evenwichtige balans tussen de inbreng van kennis en worden de belangen van alle partijen behartigd<br />
(Bekkers & Meijer 2010:90-158).<br />
58 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Daarnaast is het van belang dat er een zorgvuldige selectie van actoren plaatsvindt, die representatief is.<br />
Het meenemen van representativiteit bij de selectie van participanten dient de doelen: draagvlak vergroten<br />
en democratiseren van de besluitvorming. Bij de factoren van interactieve beleidsvoering komen we op<br />
representativiteit terug. Edelenbos (2000: 105) deelt actoren in zes categorieën en pleit voor een<br />
representatie in alle zes categorieën.<br />
• Actoren met politiek-bestuurlijke functies<br />
• Actoren met ambtelijke functies<br />
• Actoren met maatschappelijke functies<br />
• Actoren met (technisch-)wetenschappelijke functies<br />
• Private partijen<br />
• Individuele burgers, wel of niet georganiseerd<br />
Als het doel is draagvlak te creëren, wordt vaak de voorkeur gegeven aan een representatieve groep, zodat<br />
de mening van de groep overeen komt met die van de politici die het besluit uiteindelijk moeten maken. Wil<br />
men vooral een inhoudelijke verrijking van het proces, dan is het meer van belang om variëteit onder de<br />
stakeholders te bewerkstelligen. (Edelenbos, 2000)<br />
Tussentijdse bijstellingen in het proces<br />
Interactieve processen sluiten niet altijd aan op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke processen<br />
(Edelenbos e.a., 2003). Dit kan <strong>co</strong>nsequenties hebben voor de uitvoering, omdat dan blijkt dat resultaten<br />
van interactieve processen onvoldoende doorwerken in de eindbeslissing of vervolgproces (Edelenbos e.a.,<br />
2003: 1). Projecten kunnen lange doorlooptijden hebben en bijzonder <strong>co</strong>mplex van aard zijn. Die <strong>co</strong>mplexiteit<br />
wordt niet alleen bepaald door de inhoud van het project maar veeleer door de participatie van vele<br />
betrokkenen, aanwezigheid van vele belangen en de gevolgen voor meerdere doelgroepen. Deze<br />
<strong>co</strong>mplexiteit is bekend, maar in de voorfase van beleid vaak nog niet helemaal te overzien. De <strong>co</strong>mplexiteit<br />
openbaart zich dan in de uitvoering wanneer er meerdere beleidsdoelen in samenhang moeten worden<br />
uitgevoerd. Daarom is het vaak onmogelijk en onwenselijk om al in de voorfase van het traject beleid tot in<br />
detail te bepalen. Zelfs tijdens de uitvoering is nog genoeg aan beleidsinvoering te doen. Het betekent vaak<br />
dat er veranderingen moeten worden aangebracht in de organisatie van betrokkenen. De projectorganisatie<br />
moet als het ware ingebed worden in de organisatie en denkwijze van betrokkenen. De fases van het<br />
beleidsproces overlappen elkaar. Zo kan al begonnen zijn aan een deel van de uitvoering, terwijl er<br />
tegelijkertijd weer andere veranderingen worden ingevoerd (Coolsma & Herweijer, 2000). Zo kunnen vooraf<br />
opgestelde doelen in de loop van de tijd bijgesteld moeten worden als gevolg van ontwikkelingen binnen of<br />
buiten het netwerk. Het is niet onvoorstelbaar dat er tijdens de uitvoering een herdefiniëring van het probleem<br />
of de doelstellingen plaatsvindt omdat er zich nieuwe kansen of tegenslagen voordoen (De Bruijn & Ten<br />
Heuvelhof, 1999: 83). Daarmee moet de beleidsuitvoering ook gezien worden als een <strong>co</strong>ntinu leerproces<br />
waarbij doeleinden en oplossingen zich geleidelijk ontwikkelen (Coolsma & Herweijer, 2000).<br />
Procesarchitectuur van digitale interactie<br />
19<br />
20<br />
Uit veel digitale discussies blijkt dat er niet altijd voldoende wordt nagedacht over de procesarchitectuur<br />
die aan een digitale discussie ten grondslag dient te liggen (Edelenbos, 2000). In een procesarchitectuur<br />
worden verwachtingen geëxpliciteerd over de rollen en posities die zowel beleidsmakers als burgers innemen<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 59
in het debat, en worden spelregels geëxpliciteerd ten aanzien van het verloop van de discussie, evenals<br />
over de wijze waarop de resultaten van de digitale discussie worden meegenomen in het beleidsproces.<br />
Als factoren voor digitale discussies noemen Bekkers & Meijer (2010:61) in het bijzonder de volgende<br />
elementen:<br />
• Status van het debat - gebrekkige of onduidelijke relatie met het beleidsvormingsproces<br />
• Selectie en representativiteit van de deelnemers - tegenvallende deelname van vrouwen, belangengroeperingen,<br />
politici en ambtenaren; versterking van de positie van de bekende ‘insprekers’<br />
• Tijdsperspectief - tijdsdruk waaronder het debat moet plaatsvinden<br />
• Mate van interactiviteit - lage mate van interactiviteit; veel inventarisatie en reproductie van meningen en<br />
standpunten; geen feitelijke discussie gericht op gemeenschappelijke beeldvorming<br />
• Kwaliteit van bijdragen - Wisselend en niet altijd bruikbaar voor het beleidsproces; er zit soms nogal wat<br />
‘ruis’ tussen.<br />
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />
Met representativiteit binnen burgerparticipatie, gaat het erom een goede afspiegeling van de burgers mee<br />
te laten praten over het beleid. Zo kan een kleine groep participanten verwoorden wat een grotere groep<br />
burgers vindt. Pröpper en Steenbeek (1999) bespreken in hun werk een aantal selectiecriteria waarmee<br />
rekening gehouden kan worden bij de selectie van participanten. Met betrekking tot representativiteit van<br />
de participanten is het volgens hen belangrijk te letten op een spreiding van participanten wat betreft<br />
kenmerken als leeftijd, geslacht, opleiding, inkomen, bevolkingsgroep, woongebied e.d. (1999: 105). Dit<br />
blijkt echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk blijkt het moeilijk een representatieve groep<br />
burgers bij het beleidsproces te betrekken. Wanneer representativiteit slechts in geringe mate gerealiseerd<br />
wordt, kan verwacht worden dat deze doelen niet of in beperkte mate bereikt worden. In de praktijk blijkt<br />
namelijk dat het vooral hoogopgeleide en mondige burgers zijn die op projecten van burgerparticipatie<br />
afkomen. Er wordt ook wel van een ‘interactie-elite’ gesproken. Elite, omdat slechts een beperkte groep<br />
burgers (die vaak toch al politiek dan wel maatschappelijk actief was) deelneemt (Edelenbos &<br />
Monnikhof,2001:219).<br />
Hartman spreekt van een participatie paradox: ‘hoe meer mogelijkheden zich te laten horen in het publieke<br />
debat, hoe groter de kloof tussen burgers die daarvan gebruikmaken en zij die dat niet kunnen’ (Hartman in<br />
Van Stokkom, 2006:51). Bij burgerparticipatie is dus een bepaalde groep burgers sterk vertegenwoordigd.<br />
Echter, bepaalde andere groepen worden veelal in de participatie gemist. Groepen waarvan bekend is dat<br />
ze vaak sterk ondervertegenwoordigd zijn, zijn vrouwen, jongeren, etnische minderheden en lage opgeleiden<br />
(Wille, 2001:100). De selectiviteit die zich in de deelname aan projecten van burgerparticipatie voordoet,<br />
staat het bereiken van representativiteit in de weg.<br />
Van de Peppel en Prummel (2000) hebben onderzoek gedaan naar de factoren die deelnamebereidheid<br />
aan projecten van interactieve beleidsvoering beïnvloeden. Zij stellen dat de participanten altijd al interesse<br />
in de (lokale) politiek hadden en al deelnamen aan traditionele participatievormen. Een onevenredig groot<br />
aantal politiek geïnteresseerde en/ of actieve burgers komen op projecten van burgerparticipatie af, maar<br />
zij representeren niet alle burgers.<br />
Verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van de mate waarin burgers bereid en in staat zijn om<br />
daadwerkelijk te participeren, dienen realistisch te zijn (Bekkers & Meijer 2010). Zo heeft Schudson (1998)<br />
gewezen op het feit dat burgers zich gedragen als monitorial citizens. Hun actieve betrokkenheid bij politiek,<br />
beleid en bestuur is relatief laag. Ze worden gekenmerkt door een latente betrokkenheid, die kan omslaan<br />
60 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
21
in een grote mate van actieve betrokkenheid indien vitale belangen in het geding zijn. Onderzoek van Berman<br />
(1997) laat zien dat burgers in veel gevallen een cynische houding hebben ten aanzien van dit soort<br />
initiatieven, waarin wantrouwen de boventoon voert. Dit heeft onder meer te maken met de verwachtingen<br />
die burgers hebben. Verder blijkt dat burgers een afweging maken tussen de proceskosten (tijd, energie)<br />
die hiermee gemoeid zijn en de verwachtingen omtrent de benutting van de resultaten van hun participatie<br />
(Bekkers & Meijer 2010:63).<br />
Politieke druk<br />
22<br />
Politieke druk kunnen zowel positief als negatief werken (Bekkers 2007). Als de kritiek toeneemt, kan dit<br />
leiden tot twijfel, als de politieke druk ontbreekt, kan dit stimulerend werken, want er is dan veelal ruimte<br />
voor onverstoorde onderhandelingen zonder politieke interventies en media aandacht. Te veel politieke druk<br />
kan leiden tot versterking van ingenomen posities. Politieke betrokkenheid daarentegen, wordt in de theorie<br />
beschreven al een absolute succesfactor, want dat leidt vaak tot meer steun, het overtuigen van sceptici.<br />
(Bekkers 2007:219).<br />
Als er sprake is van politieke druk, dan kan deze invloed hebben op de factor tijd. Immers, als het proces<br />
(om politieke redenen) haast heeft, heeft dit gevolgen voor het proces van interactieve besluitvorming. Het<br />
is van wezenlijk belang of men politiek gezien echt rekening wil houden met de uitkomsten van het proces<br />
en er dient een zekere doorwerking te zijn van de input vanuit burgers in de uitkomsten.<br />
We hebben gezien dat een belangrijk overheidsmotief voor interactieve beleidsvorming het vergroten van<br />
de legitimiteit van beleid is en dat dit kan bijdragen aan een meer responsieve overheid. Een overheid, die<br />
zich meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde<br />
vraagstukken en ontwikkelingen. Niet altijd beschikt de overheid namelijk over voldoende kennis en expertise<br />
om beleid te implementeren en in dat geval maakt de publieke sector steeds frequenter gebruik van de<br />
voorsprong op informatie van burgers en experts of professionals. Burgers, bedrijven en maatschappelijke<br />
organisaties worden daardoor <strong>co</strong>producenten in de vorming en uitvoering van beleid via een participatieproces.<br />
Succes is echter niet altijd verzekerd. Niet alle problemen lenen zich voor interactieve beleidsvorming<br />
en de mate van participatie is niet altijd even representatief. De responsiviteit van de overheid kan onder<br />
druk komen door <strong>co</strong>nflicterende belangen, politieke druk of tijdsdruk. Maar juist een responsieve overheid<br />
wekt vertrouwen en zal mogelijk tot meer representatieve participatie leiden.<br />
Een van de mogelijkheden die overheden ter beschikking staan om vormen van interactieve beleidsvorming<br />
te faciliteren zijn sociale media.<br />
3.7 Sociale media<br />
3.7.1 Inleiding<br />
Deze paragraaf bevat een weergave van de resultaten van literatuuronderzoek naar sociale media om<br />
antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag:<br />
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Daarvoor is het van belang eerst te verkennen hoe sociale media zijn ontstaan en wat de specifieke<br />
kenmerken van sociale media zijn. Vervolgens wordt aan de hand van een wetenschappelijke verkenning<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 61
van diverse onderzoeken gezocht naar de kritische toepassing en de effecten van gebruik van sociale media<br />
bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> aan de hand van (praktijk)evaluatieonderzoek. Er wordt tevens literatuuronderzoek gedaan<br />
vanuit een bedrijfse<strong>co</strong>nomische en politiek-bestuurlijke invalshoek naar virtual <strong>co</strong>mmunities en de effecten<br />
van beproefde <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> projecten middels sociale media. Aan het einde van het hoofdstuk worden kritische<br />
succes-en faalfactoren op een rij gezet.<br />
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media?<br />
Aan het eind van de twintigste eeuw was er sprake van een informatierevolutie (Van Dijk et al, 2000). De<br />
<strong>co</strong>nvergentie van tele<strong>co</strong>mmunicatie en <strong>co</strong>mputers leidde tot een andere vorm van <strong>co</strong>mmunicatie, zeker toen<br />
het internet in de jaren negentig een publieksvoorziening werd en de overgang van Web 1.0 naar Web <strong>2.0</strong><br />
een feit werd. Web <strong>2.0</strong> is een metafoor voor een verzameling van toepassingen die ook wel worden<br />
aangeduid als het sociale web, sociaal omdat de inhoud van de <strong>co</strong>mmunicatie tussen mensen een<br />
gemeenschappelijk product is als gevolg van hun interactie en het over en weer delen van kennis en<br />
informatie (Bekkers et al, 2008). Uit de resultaten van ons literatuuronderzoek blijkt dat een eenduidige<br />
wetenschappelijke definitie van sociale media ontbreekt. Uit de verschillende definities komen wel een aantal<br />
gemeenschappelijke kenmerken naar voren. Volgens Van Berlo (2008) zijn dit; open, sociaal en gebruiker<br />
centraal. Voor onze onderzoeksvraagstelling gebruiken wij de definitie van Frissen. Sociale media is een<br />
verzamelnaam voor online <strong>co</strong>mmunicatievormen, online technieken en sociale netwerken, waarbij<br />
samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie door gebruikers centraal staan (Frissen<br />
2008:45). Onder sociale media wordt specifieker verstaan: platforms die gebruik maken van Web <strong>2.0</strong><br />
technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen<br />
onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Deze platforms zijn open en toegankelijk en decentraal<br />
georganiseerd, er is een actieve inbreng van gebruikers mogelijk en alles wat er op die platforms gebeurt<br />
wordt maximaal geëxploiteerd (Van Berlo 2008). Sociale media laat zich verder kenmerken door (Frissen<br />
2008):<br />
User generated <strong>co</strong>ntent de gebruiker maakt en bewerkt de inhoud<br />
Real time veel gebruikers zorgen 24/7 voor aanpassingen en toevoegingen, en er is een<br />
toenemende <strong>co</strong>nstante bereikbaarheid<br />
Persoonlijk sociale media brengen mensen met elkaar in <strong>co</strong>ntact<br />
Interactief de interactie komt van de gebruiker en de producent van <strong>co</strong>ntent en is een<br />
ontmoetingsplek waar interactief ge<strong>co</strong>mmuniceerd wordt<br />
Subjectief bronnen zijn diffuus en dus is niet alle inhoud gevalideerd<br />
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media<br />
Binnen het onderzoeksveld is geen duidelijke overeenstemming in de wijze van categoriseren van sociale<br />
media. Om die reden is gezocht naar een voor dit onderzoek bruikbare indeling. Dit heeft geleid tot een<br />
indeling in sociale en technische middelen. De technische middelen zijn de meer fundamentele, gedeeltelijk<br />
zichtbare ICT tools die het mogelijk maken (faciliteren) om aan sociale behoeften te voldoen. De sociale<br />
middelen zijn vaak zichtbare platforms waarop interactie en het delen van diverse soorten <strong>co</strong>ntent plaatsvindt.<br />
De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter, YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale<br />
netwerken. De technische middelen zijn onder meer de RSS feed, widget, API en social bookmarking. Deze<br />
middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen slechts een deel van alle sociale media. Hieronder<br />
beperken wij ons voor het doel van ons onderzoek tot de sociale middelen en worden een aantal<br />
verschillende vormen van sociale media nader toegelicht.<br />
62 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Uit een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het betrekken van burgers bij de opsporing via<br />
sociale media in het korps Gelderland-Zuid (van den Bogaard 2010) zijn diverse sociale middelen<br />
geïnventariseerd. Daarnaast is voor een overzicht van bruikbare mogelijkheden van sociale middelen gebruik<br />
gemaakt van de visie en kennis over het gebruik van sociale media van TNO in de sector Openbare Orde<br />
en Veiligheid.<br />
Blog<br />
Een blog, een verkorting van de term weblog, is een verslag of beschrijving van iets om te delen met anderen,<br />
die daar vervolgens op kunnen reageren (Van Berlo, 2009). Feitelijk is een blog een digitale <strong>co</strong>lumn, waarbij<br />
reacties voor iedereen zichtbaar zijn. Op blogger.<strong>co</strong>m kan een blog aangemaakt worden. De berichten op<br />
een blog (blog posts) worden meestal op datum gesorteerd. Blog posts kunnen eenvoudig naar andere<br />
blogs doorverwijzen. Op die manier wordt er een netwerk of een <strong>co</strong>mmunity gecreëerd rond specifieke<br />
onderwerpen. Een blog kan ook als doel hebben om tot nieuwe ideeën en oplossingen voor specifieke<br />
onderwerpen te komen. Indien dit het doel is dan is de blog een middel om tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te komen. Een<br />
voorbeeld hiervan is de blog van de krant NRC Next. Op dit blog (nextlab) wordt burgers gevraagd om<br />
oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke knelpunten.<br />
Wiki<br />
Een Wiki is een ander voorbeeld van een online platform waar mensen tekstueel kunnen samenwerken om<br />
tot een <strong>co</strong>llectief resultaat te komen. Het grote verschil met een blog is dat bij een Wiki gebruikers elkaars<br />
ingebrachte informatie kunnen aanpassen. De lezer wordt op deze manier dus tegelijkertijd schrijver (Shirky,<br />
2008). Het inbrengen en aanpassen van informatie rondom een thema gaat verder totdat er een soort van<br />
<strong>co</strong>nsensus ontstaat. Op deze manier kan van alle expertise, kennis en creativiteit die aanwezig is op de<br />
wereld gebruik worden gemaakt. Alle wijzigingen worden opgeslagen en kunnen dus altijd achteraf bekeken<br />
worden. De gemeente Smallingerland heeft de Wiki op een innovatieve manier toegepast. Op de website<br />
www.wijbouweneenwijk.nl wordt iedereen uitgenodigd om mee te denken over het ontwerp van een nieuwe<br />
woonwijk.<br />
Twitter<br />
Twitter is een innovatieve wijze om tekst te delen met elkaar. Twitter is een dienst waarmee je berichten van<br />
maximaal 140 tekens (20 minder dan bij een Sms-bericht) naar anderen kunt sturen. Met een tweet laat je<br />
aan anderen zien wat je aan het doen bent. Twitter heeft Google Maps ingebouwd, waardoor het mogelijk<br />
is om te bekijken vanaf welke locatie een tweet werd verzonden. Twitter wordt al door veel overheidsinstanties<br />
voor meerdere doeleinden gebruikt. Onderzoek (Twirus 2010) naar de demografische kenmerken<br />
van Twitteraars toont aan dat de gemiddelde Twitteraar jonger wordt. Nederland heeft gemiddeld gezien de<br />
meeste Twitteraars in vergelijking met andere landen. Dat blijkt uit een onderzoek van Comsore in 2011<br />
(Veltman 2011). Nederland komt hierin naar voren als een land waar een sterke groei plaatsvindt als het<br />
gaat om sociale media-gebruikers. Twitter toonden in 2011 in vergelijking met 2010 een groei van<br />
respectievelijk 67 procent maandelijkse unieke gebruikers. Wat betreft de penetratie van Twitter voert<br />
Nederland de wereldlijst aan met 26,8 procent.<br />
Beeld en geluid delen<br />
Er bestaan diverse platforms voor het delen van beelden en muziek. Op Flickr en Picasa kunnen online foto’s<br />
met elkaar gedeeld worden. Op YouTube en Vimeo is het mogelijk om een eigen digitaal filmpje rechtstreeks<br />
op het internet te plaatsen. Ook opgenomen audio kan gedeeld worden. Indien aan de beschikbaar gestelde<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 63
audio tevens een RSS feed is gekoppeld, wordt ook wel gesproken over podcasting. Wordt aan beschikbaar<br />
gestelde video een RSS feed gekoppeld dan heet dit vodcasting. Op moderne mobiele telefoons is het<br />
mogelijk om digitale audio- en videobestanden te downloaden. Een voorbeeld van een (particuliere) website<br />
waarop foto’s online gedeeld kunnen worden is www.mybikelane.<strong>co</strong>m. Op deze website kunnen fietsers<br />
zelf gemaakt foto’s van op fietspaden geparkeerde voertuigen uploaden en voorzien van relevante informatie<br />
zoals tijdstip en locatie. Vervolgens komt deze informatie bij betrokken overheidsinstanties terecht. In België<br />
is dit initiatief overgenomen en omgevormd tot www.foutparkeerders.be<br />
Sociale netwerken<br />
Sociale media creëren een online netwerk van mensen, zoals netwerken van vrienden (Hyves, Facebook),<br />
<strong>co</strong>nnecties (linkedIn), of volgers (Twitter) en fans (likers in Facebook). Sociale netwerken zoals de meest<br />
jonge telg in deze familie Google Buzz, hebben een nieuwe manier gecreëerd om online te <strong>co</strong>mmuniceren<br />
en informatie te delen. Sociale netwerksites geven de mogelijkheid om een profiel aan te maken. Dit profiel<br />
bestaat meestal uit een naam, een eigen profielfoto en andere persoonlijke informatie. Dit profiel kan<br />
gekoppeld worden aan andere profielen: je vrienden. Bij de meeste sociale netwerksites moeten beide<br />
gebruikers bevestigen dat ze hun profielen aan elkaar willen linken. Op deze manier ontstaan groepen<br />
‘vrienden’. Het gemiddelde aantal vrienden ligt onder de zestig, terwijl de mediaan (meest voorkomende<br />
aantal vrienden in een groep) vijf is (Shirky, 2008). Bij de meeste sites zijn er ook privacy instellingen<br />
waarmee je kunt <strong>co</strong>ntroleren wie wat van je profiel te zien krijgt. Aangezien de nadruk op <strong>co</strong>mmunicatie ligt,<br />
bieden sociale netwerksites meerdere manieren aan waarop <strong>co</strong>ntacten kunnen worden onderhouden. Dit<br />
kan door berichtjes uit te wisselen in de stijl van e-mail, maar ook door bijvoorbeeld groepen te creëren die<br />
interesses delen, video’s te uploaden, of door middel van forumdiscussies. Veel <strong>co</strong>ntent sharing sites bieden<br />
een beperkte vorm van sociaal netwerken aan. Een nieuwe trend hier is de integratie van sociale netwerken<br />
met mobiele telefonie. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal unieke gebruikers<br />
van de vier meest populaire sociale netwerken in Nederland van de afgelopen drie jaar.<br />
Unieke bezoekers<br />
bezoekers(x1000)<br />
dec jul jan Groei % totaal NL<br />
2008 2009 2010 (2009-2010) (2010)<br />
11812 12007 12653 -0.56% 100%<br />
Hyves 5783 7110 7572 6.50% 59,84%<br />
Facebook 794 1892 3302 74,52% 26,10%<br />
Partyflock 682 1168 1075 -7,96% 8,50%<br />
Myspace 605 830 704 -15,18% 5,56%<br />
Tabel 3: De vier meest populaire sociale netwerken in Nederland (2008-2010) Bron: <strong>co</strong>mS<strong>co</strong>re.<strong>co</strong>m<br />
Social bookmarking<br />
Social bookmarking maakt het mogelijk om je eigen favorieten op een online site te zetten en te delen met<br />
anderen. Aan de favoriete sites kunnen tags en notities worden toegevoegd. Sites zoals YouTube en Hyves<br />
bieden dit expliciet aan. Door gebruikmaking van tags zijn later clusters van favorieten over hetzelfde<br />
onderwerp gemakkelijk terug te vinden. Tagging is ergens een label op plakken, waardoor trefwoorden<br />
ontstaan. Als meerdere mensen trefwoorden kunnen toekennen aan een object en deze trefwoorden<br />
64 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
ovendien onderling ook zichtbaar zijn, dan wordt dit social tagging genoemd. Door tags visueel te maken<br />
in een tagcloud is het mogelijk om in een oogopslag te zien welke onderwerpen populair zijn. Tags kunnen<br />
in de vorm van een hashtag (#) ook gebruikt worden bij het versturen van een tweet (Twitterbericht).<br />
3.7.4 Categorisering sociale media<br />
Het aantal toepassingsmogelijkheden van sociale media is enorm en laat zich niet eenvoudig opsommen. In<br />
de literatuur zijn er verschillende manieren voor te vinden om deze te categoriseren. Slot en Frissen (2007)<br />
kwamen op basis van een indeling in gebruikersrollen tot de volgende vijf rolcategorieën: <strong>co</strong>nsumeren,<br />
creëren, delen, faciliteren, <strong>co</strong>mmuniceren. Iedere rolcategorie wordt vervolgens door Slot en Frissen verder<br />
ingedeeld in subrollen (zie tabel 4).<br />
Rolcategorie Subrollen<br />
Consumeren Lezen, kijken, luisteren, downloaden, kopen, spelen (games), zoeken<br />
Creëren Verpersoonlijken, <strong>co</strong>ntent produceren, bijdragen<br />
Delen Publiceren, uploaden, zenden naar groep<br />
Faciliteren Taggen, aanbevelen, filteren, inschrijven (RSS), kanaal verstrekken<br />
Communiceren Boodschap sturen, <strong>co</strong>mmentaar geven, beoordelen, chatten<br />
Tabel 4: Gebruikersrollen sociale media<br />
Een andere indeling die beter aansluit bij onze onderzoeksvraag is de indeling van Stocker, Dösinger, Saed<br />
en Wagner (2007). Zij kwamen vanuit een bedrijfsoogpunt beredeneerd tot een indeling in sociale,<br />
technische en bedrijfsaspecten. Het sociale aspect geeft hierbij aan dat sociale media een uiting zijn van<br />
de behoefte van mensen tot sociale interactie met gelijkgezinden die op het internet nu eenmaal makkelijker<br />
te vinden zijn dan in het echte leven. Dit sociale <strong>co</strong>ntact heeft het karakter van een <strong>co</strong>nversatie. De inhoud<br />
van dit gesprek kan vele vormen aannemen: woorden, beeld, tekst, muziek en voorkeuren kunnen met elkaar<br />
uitgewisseld worden. Met andere woorden: er wordt <strong>co</strong>ntent gedeeld. Het technische aspect duidt op het<br />
ontstaan van gemakkelijk te gebruiken tools waardoor aan deze sociale behoeften tegemoet gekomen kan<br />
worden. Het bedrijfsaspect tot slot duidt op de nieuwe mogelijkheden voor bedrijven om op een meer<br />
efficiënte en meer effectieve manier bedrijfsdoelen te behalen. Dit bedrijfsaspect vertegenwoordigt de vraag<br />
wat het doel van de inzet van de toepassing is. Dit aspect geeft aan dat de andere twee categorieën als<br />
een middel gezien kunnen worden om een doel te behalen.<br />
Los van <strong>co</strong>nsumeren kunnen burgers en bedrijven ook actief worden bevraagd via sociale media. Dit creëert<br />
user generated <strong>co</strong>ntent (Frissen 2008) - informatie gegenereerd door burgers en andere belanghebbenden<br />
zoals bedrijven. Naast de mogelijkheid vragen te stellen aan de massa bieden sociale media de kans op<br />
een dialoog of multiloog. Door gericht vragen te stellen aan de massa of een zeker doel na te streven bij het<br />
voeren van een dialoog kan op deze wijze <strong>co</strong>ntent worden geproduceerd. Hierdoor ontstaat er een vorm<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. In relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> leiden sociale media tot twee verschijnselen die we gelet op onze<br />
onderzoeksvraagstelling nader onder de loep willen nemen: virtual <strong>co</strong>mmunities en wisdom of crowds.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 65
Virtual <strong>co</strong>mmunities<br />
Sociale media brengen niet alleen burgers en organisaties met elkaar in <strong>co</strong>ntact, maar ook burgers onderling<br />
waardoor virtuele gemeenschappen kunnen ontstaan. Zo leggen <strong>co</strong>nsumenten steeds vaker met elkaar<br />
<strong>co</strong>ntact via het internet (De Valck 2005). Elektronische discussieforums, nieuwsgroepen, e-maillijsten,<br />
chatrooms en weblogs bieden <strong>co</strong>nsumenten, waar dan ook ter wereld, de mogelijkheid om hun kennis,<br />
ervaringen en meningen te delen. Er zijn virtual <strong>co</strong>mmunities in vele soorten en maten: variërend in onderwerp<br />
van triviaal tot zeer serieus, variërend in toegankelijkheid van open tot zeer gesloten, variërend in redactie<br />
van streng tot helemaal niet gecensureerd, en variërend van opgericht met winstoogmerk tot het<br />
onbaatzuchtig delen van kennis. Virtual <strong>co</strong>mmunities worden bovendien geïnitieerd door bedrijven en<br />
individuen, professionals en amateurs, kenners en kwanselaars (De Valck et al. 2005). Kortom, het veld is<br />
breed en omvangrijk. Howard Rheingold, geestelijk vader van de term virtual <strong>co</strong>mmunity, heeft een van de<br />
eerste belangwekkende boeken over <strong>co</strong>mmunities geschreven (The virtual Community 1993). Een virtual<br />
<strong>co</strong>mmunity kan worden gedefinieerd als ‘een groep mensen die een algemeen iets hebben en met elkaar in<br />
<strong>co</strong>ntact zijn via het internet en die zichzelf zien als een gedefinieerde groep’.<br />
Community platform: doelen en functionaliteiten<br />
Het creëren van een eigen <strong>co</strong>mmunity kost veel tijd en energie, maar het grote voordeel is dat men de<br />
zeggenschap over inhoud en organisatie in eigen handen heeft (De Valck et al. 2005). De meeste bekende<br />
classificatie van virtual <strong>co</strong>mmunities is afkomstig van Hagel en Armstrong (1997). Zij onderscheiden<br />
<strong>co</strong>mmunities naar het doel dat ze dienen, namelijk: <strong>co</strong>mmunities of interest (informatie), <strong>co</strong>mmunities of<br />
fantasy (re<strong>creatie</strong>), <strong>co</strong>mmunities of relationships (relatie) en <strong>co</strong>mmunities of transaction (transactie). Het is<br />
van belang de gewenste doelen en de daarvoor benodigde functionaliteiten met elkaar in overeenstemming<br />
te brengen. Virtual <strong>co</strong>mmunities zijn ontstaan uit de behoefte te <strong>co</strong>mmuniceren. De meest gangbare<br />
classificatie van <strong>co</strong>mmunity-leden is die van poster versus lurker, dat wil zeggen, leden die actief bijdragen<br />
aan de inhoud van de <strong>co</strong>mmunity versus leden die alleen maar lezen wat anderen bijgedragen hebben<br />
(Rheingold 1993; Hagel & Armstrong 1997).<br />
Volgens Rheingold (1993) ontstaan virtual <strong>co</strong>mmunities als het ware vanzelf daar waar mensen de<br />
beschikking hebben over interactieve <strong>co</strong>mmunicatienetwerken. Deze technologisch-deterministische visie<br />
is naar het inzicht van De Valck (2005) een utopie gebleken in de huidige netwerksamenleving waarin er<br />
een overdaad is aan <strong>co</strong>mmunicatiemogelijkheden. Het toevoegen van een chatroom of een discussieforum<br />
aan een <strong>co</strong>rporate website heeft naar de opvatting van De Valck niet automatisch tot gevolg dat er gebruik<br />
van wordt gemaakt, laat staan dat er een <strong>co</strong>mmunity-gevoel tussen deelnemers ontstaat. Deze notie neemt<br />
in belang toe aangezien gebruikers door de toepassing van Web <strong>2.0</strong> technologie naast een ontvangende,<br />
ook een participerende rol hebben gekregen. Het passieve karakter van televisiekijken -lean backward- maakt<br />
plaats voor actiever mediagebruik -lean forward-(Huysmans en Haan, 2010). Dat maakte van <strong>co</strong>nsumenten<br />
vooral ook <strong>co</strong>producenten (Boulos & Wheelert 2007). Vraag rijst daarbij hoe hier door de burger als<br />
<strong>co</strong>nsument invulling aan wordt gegeven en wat de drijfveren zijn om dat te doen. Om daar meer inzicht in te<br />
krijgen wordt vanuit een meervoudig perspectief gekeken naar enkele voorbeelden van virtual <strong>co</strong>mmunities.<br />
Vanuit een bedrijfse<strong>co</strong>nomische en politiek-bestuurlijke invalshoek worden deze nader geanalyseerd.<br />
Een goed voorbeeld vanuit een <strong>co</strong>mmunity blik zien we op culinair gebied. SmulWeb is Nederlands grootste<br />
virtual <strong>co</strong>mmunity. Het succes van SmulWeb zit in de toewijding van leden die een passie hebben voor<br />
koken en lekker eten en dat met elkaar delen als hechte gemeenschap. Voor marketeers vormen dit soort<br />
virtual <strong>co</strong>mmunities een potentiele bron van waardevolle informatie. Immers, de bijdragen van de leden geven<br />
66 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
vaak zeer gedetailleerd inzicht in <strong>co</strong>nsumptiepatronen, wensen en behoeften en de symbolische betekenis<br />
die wordt toegekend aan de <strong>co</strong>nsumptieactiviteit en haar producten (De Valck, Van Bruggen en Wieringa<br />
2005). Anders dan met traditionele methoden zoals interviews en enquêtes stelt het de marketeer in staat<br />
om de <strong>co</strong>nversaties tussen <strong>co</strong>nsumenten in een natuurlijke, realtime setting te observeren. Bovendien kunnen<br />
zij ook actief deelnemen in <strong>co</strong>mmunities. Ook kan deze groep ge<strong>co</strong>nsulteerd worden als het gaat om nieuwe<br />
productontwikkeling en gebruikstips. Op die manier kunnen via virtual <strong>co</strong>mmunities relaties ontstaan die<br />
breder, dieper en sterker zijn dan relaties die enkel transactiegericht zijn als het gaat om een-op-een<br />
<strong>co</strong>mmunicatie.<br />
De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003) hebben onderzoek gedaan naar de determinanten en effecten<br />
van de invloed die uitgaat van virtual <strong>co</strong>mmunities op het <strong>co</strong>nsumptiebeslissingsproces van <strong>co</strong>nsumenten.<br />
Over het algemeen neemt men aan dat slechts 20% van de <strong>co</strong>mmunity-leden bijdragen levert, terwijl 80%<br />
alleen maar leest wat anderen hebben toegevoegd. Deze onderzoekers zijn de eersten die empirisch<br />
aantonen dat <strong>co</strong>mmunity-invloed aanzienlijk is, vooral in de fase van het zoeken naar informatie en afwegen<br />
van alternatieven (De Valck 2005). Hennig-Thurau et al (2004) hebben onderzocht wat <strong>co</strong>nsumenten<br />
motiveert om bijdragen te leveren aan opinieplatforms. De belangrijkste reden is de wens om anderen met<br />
hun kennis en ervaring te helpen. Hennig-Thurau <strong>co</strong>ncluderen dat, om het aantal bijdragen aan de <strong>co</strong>mmunity<br />
te verhogen <strong>co</strong>mmunity-managers (moderators) vooral moeten wijzen op het nut van bijdragen voor anderen,<br />
zijnde zowel <strong>co</strong>nsumenten als het bedrijf. Daarnaast gaat het erom het eigen voordeel van de <strong>co</strong>nsument te<br />
benadrukken, zoals een verhoogde sociale status, erkenning van expertise en wederkerigheid wanneer zij<br />
zelf op zoek zijn naar informatie of advies. Het onderzoek van De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003)<br />
brengt verder aan het licht dat de belangrijkste determinanten van <strong>co</strong>mmunity invloed gelijk zijn aan die van<br />
interpersoonlijke beïnvloeding in de traditionele <strong>co</strong>ntext. Dat wil zeggen dat naarmate leden een sterkere<br />
band hebben met de <strong>co</strong>mmunity en naarmate ze de <strong>co</strong>mmunity vaker bezoeken (ze zich vaker in haar<br />
invloedssfeer bevinden) <strong>co</strong>mmunity-invloed op het beslissingsproces toeneemt. Bedrijven en organisaties<br />
die willen participeren in online discussies tussen <strong>co</strong>mmunity leden zullen moeten openstaan voor een echte<br />
dialoog (Oostveen 2001).<br />
Daarnaast zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die samenhangen met het bestaan van virtual<br />
<strong>co</strong>mmunities, zoals actie voeren. Groepen mensen kunnen een andere (maatschappelijke) invloed en druk<br />
uitoefenen dan een individu (Shirky). Binnen een groep kan er sprake zijn van een gedeeld bewustzijn, dat<br />
houdt in dat de groep een inzicht heeft in de situatie en tevens ook weet wie binnen de groep dat beseft<br />
ook heeft. Het gedeelde bewustzijn kan zorgen voor <strong>co</strong>llectieve actie wanneer er een bepaald niveau is<br />
bereikt (iedereen weet dat iedereen weet, dat allen dat weten). De sociale media techniek heeft met zijn<br />
opkomst meer en betere mogelijkheden gegeven aan groepen om tot een gedeeld bewustzijn te komen. In<br />
de literatuur wordt verwezen naar het toenemend belang van internet voor sociale bewegingen en<br />
protestacties (Bennett 2003; van de Donk 2004; Mac Caughey and Ayers 2004; Garrett 2006). De<br />
mogelijkheden voor mensen om zich te groeperen zijn met sociale media volgens Shirky (2008) aanzienlijk<br />
verbeterd en daarmee ook hun effectiviteit om hun doelen te bereiken.<br />
Wisdom of crowds<br />
De term wisdom of the crowd is in 2004 geïntroduceerd door James Surowiecki. In dit boek beargumenteert<br />
hij dat grote groepen mensen onder de juiste omstandigheden tot betere beslissingen en inzichten kunnen<br />
komen dan de slimste individuen. Surowiecki laat zien dat onafhankelijkheid en diversiteit essentiële factoren<br />
zijn om tot wisdom te kunnen komen. Als er teveel interactie is tussen mensen raakt wijsheid verloren omdat<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 67
we elkaar dan gaan napraten en minder kritisch nadenken. De samenstelling van de groepen fluctueert<br />
(Surowiecki 2004:52). Deze gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de <strong>co</strong>ntent wordt door<br />
de gebruikers zelf gegenereerd en er is onderling sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (de Bijl, T., 2011:14). Surowiecki<br />
noemt vier voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een massa goed te laten functioneren. Om te<br />
beginnen moet de diversiteit van de leden die de massa vormen zo groot mogelijk zijn. Daarnaast dient de<br />
massa een gedecentraliseerde structuur te hebben. Niemand zou de positie moeten hebben om vanuit een<br />
centraal punt het standpunt van de massa te bepalen, maar er moet natuurlijk wel een standpunt komen.<br />
Daarom dient er een bottom-up arrangement te zijn zodat alle meningen van de massa worden<br />
samengevoegd tot één besluit. Als laatste moeten de leden van de massa onafhankelijk van elkaar zijn. In<br />
Nederland zijn een aantal organisaties actief waarbij de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>vraag kan worden uitbesteed door middel<br />
van sociale media. Tot nu toe worden deze crowdsourcing-omgevingen voornamelijk gebruikt door profit<br />
organisaties. In Nederland zijn Redesignme en BattleofConcepts beproefde platforms. Toch zijn op dit<br />
moment slechts 10% van alle gebouwde <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>platforms door Redesignme succesvol gebleken<br />
(RedesignMe, 2011). BattleofConcepts heeft meer dan 20.000 innovators vanuit verschillende disciplines<br />
aan zich weten te binden en voorziet in een behoefte om innovatie en out of the box <strong>co</strong>ncepten uit te<br />
besteden aan duizenden geregistreerde oplossers met een diverse achtergrond. Dit biedt enerzijds<br />
mogelijkheden om ook binnen de non-profit sector tot vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middels dergelijke <strong>co</strong>ncepten<br />
te komen. Anderzijds stellen wij de kritische vraag; ‘hoe komt het dat er zo relatief weinig <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> platforms<br />
succesvol zijn gebleken?’ en ‘wat kan daarin verbeterd worden?’. Nader onderzoek in die richting lijkt ons<br />
meer dan de moeite waard om kritische factoren van dit soort nieuwe innovatieve <strong>co</strong>ncepten scherp in beeld<br />
te krijgen.<br />
De Valck (2005) wijst erop dat virtual <strong>co</strong>mmunities niet zondermeer succesvol en nuttig zijn. Het vereist<br />
inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Dit<br />
betekent dat er bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> rekening gehouden moet worden met de manier waarop <strong>co</strong>mmunity-leden<br />
hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken aan de <strong>co</strong>mmunity (via databases, discussieforums,<br />
chatrooms etc.). Een gedegen monitoringsstrategie en kennis van de interactiedynamieken tussen<br />
<strong>co</strong>mmunity-leden is noodzakelijk om als bedrijf of organisatie hier gericht iets mee te willen.<br />
3.7.5 Factoren van sociale media<br />
Overheden en burgers hebben allerlei motieven om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vorm te geven (Bekkers 2010). In de<br />
praktijk lopen ze echter tegen verschillende barrières aan. In deze paragraaf worden aan de hand van<br />
verschillende deelstudies de factoren in beeld gebracht die bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media een rol spelen.<br />
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar bestuurlijk-organisatorische, juridische en technische factoren.<br />
Digitale kloof<br />
23<br />
Door gebruik te maken van nieuwe <strong>co</strong>mmunicatiemiddelen kunnen burgers meer invloed uitoefenen op de<br />
publieke opinie en op de overheid (Keymolen et al. 2010:35-36). Naast het participeren in toepassingen<br />
opgezet door burgers, is het ook mogelijk om als overheid zelf met <strong>co</strong>ntent te komen. Het is daarom<br />
belangrijk inzicht te hebben in de relaties tussen overheid en burgers. Als die door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verandert kan<br />
dat <strong>co</strong>nsequenties hebben met betrekking tot de rollen die beide hebben in een sociale media omgeving.<br />
Echter, niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />
68 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop de technologische ontwikkelingen<br />
gevolgd en geadopteerd worden door de maatschappij zijn beiden zowel aan de kant van de overheid als<br />
die van het individu van belang.<br />
Multi-channeling<br />
Door de sociale netwerken wordt de groep van insiders steeds hechter, de groep van outsiders vindt dankzij<br />
internet eveneens gelijkgestemden en keert zich daarmee af van de politiek en de overheid (Aalberts &<br />
Kreijveld, 2011:13). De idee dat het insluiten van mensen verwezenlijkt kan worden door een beleid dat zich<br />
focust op het verschaffen en verhogen van de materiële toegang tot ICT is naar de mening van Van Dijk<br />
(2005) volledig achterhaald. Er zijn, wat Van Dijk noemt, afwisselende gebruikers. Dit zijn gebruikers die de<br />
ene keer wel en dan weer niet online zijn en zich op verschillende momenten, op verschillende plaatsen en<br />
via verschillende media toegang verschaffen tot het internet. Er is niet langer sprake van een tweespalt wat<br />
betreft toegang. Toegang kan variëren tussen een volledig gebrek aan toegang tot 24/7 toegang. Verschillen<br />
in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting (van Dijk, 2005; Selwyn, 2004).<br />
Een artikel kan gelezen worden in papieren vorm of in digitale versie. In dat geval is er geen sprake van<br />
uitsluiting. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit zowel online als<br />
offline participatiemogelijkheden bestaat.<br />
De <strong>co</strong>mbinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,<br />
onderhouden en verzekeren van een duidelijke “multi-channel-human-<strong>co</strong>mputer <strong>co</strong>mmunication as well as<br />
<strong>co</strong>mputer mediated human-to-human <strong>co</strong>mmunication, leading to enhanced eParticipation of citizens in the<br />
advancing democratic process” is belangrijk (Hauptman, 2008:5).<br />
Adaptievermogen<br />
24<br />
25<br />
Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische<br />
toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu<br />
als de organisatie. In de literatuur vinden we vele adaptie modellen waarbij naast de rol van de gebruiker<br />
ook de mate van intentie een rol speelt. Een veel gebruikt en toegepast model is het UTAUT model (Unified<br />
Theory of Acceptance and Use of Technology) van Venkantesh e.a. De intentie om een technologie toe te<br />
passen hangt af van de verwachte prestaties, verwachte inspanning, sociale invloed en faciliterende<br />
<strong>co</strong>ndities. Wanneer de verwachte voordelen van gebruik groter zijn dan zal de intentie om de sociale media<br />
te gebruiken ook groter zijn. De ‘verwachte inspanning’ geeft aan hoe moeilijk, dan wel makkelijk, het is voor<br />
de gebruiker om te leren hoe de nieuwe technologie werkt. Buiten deze twee eigenschappen van de<br />
technologie is ‘sociale invloed’ belangrijk. ‘Sociale invloed’ staat voor de invloed die <strong>co</strong>llega’s en andere<br />
belangrijke personen hebben op de gebruiker van de technologie. De faciliterende <strong>co</strong>ndities representeren<br />
de invloed van de organisatie. Het gaat hierbij om zaken als steun van het management. Geslacht, leeftijd,<br />
ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen daarmee<br />
een kritische factor.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 69
Moderatie 26<br />
Zoals we in dit hoofdstuk hebben kunnen vaststellen zorgt het verbindend vermogen van het internet ervoor<br />
dat nieuwe organisatie- en samenwerkingsvormen ontstaan, maar dat virtuele <strong>co</strong>mmunities niet zondermeer<br />
succesvol en nuttig zijn. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er<br />
informatie aan te onttrekken. Dit betekent dat er bij <strong>co</strong>productie middels sociale media rekening gehouden<br />
moet worden met de manier waarop <strong>co</strong>ntent gebruikers hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken<br />
aan de <strong>co</strong>mmunity. In veel literatuur wordt benadrukt dat het gebruik van sociale media door overheden<br />
lastig verloopt, maar wanneer het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> liggen er ook belangrijke barrières aan de kant van<br />
burgers. Daar bij lijkt het niet zozeer om technische beperkingen te gaan, als wel om gebrek aan interesse<br />
(Bekkers & Meijer; 2010). De sleutel tot succes van initiatieven ligt dan ook vooral bij moderatie om interesse<br />
van burgers te behouden en te kanaliseren. Bekkers en Meijer stellen dat de moderator moet worden<br />
beschouwd als een ‘procesmanager’, die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. De<br />
procesmanager moet erop letten dat partijen betrokken worden bij het proces, de inhoud van het proces<br />
bewaken, regels bewaken en zorgen dat er resultaten worden geboekt (vergelijk De Bruijn et al, 2000). Dit<br />
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Bovaird (2007:858) geeft aan dat er een<br />
nieuw ethos nodig is voor de publieke dienstverlening, waarin de rol van professionals is om <strong>co</strong>productie<br />
aan te moedigen en te ondersteunen. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te managen als een proces van institutionele innovatie<br />
(Bekkers & Meijer 2010) is daarmee een belangrijke factor.<br />
Sociale strategie<br />
27<br />
Optimisme over de politieke en ambtelijke toepassing van sociale media wordt breder gedeeld (Shirky,<br />
2008; Surowiecki, 2004). Zo spreekt van Berlo (2009) over een Overheid <strong>2.0</strong>, stelt Simons (2010) dat<br />
crowdsourcing een belangrijke rol kan spelen in het werk van ambtenaren, voorspellen Leadbeater en<br />
Cottam (2007) een user generated state, ziet Noveck (2009) een <strong>co</strong>llaborative democracy ontstaan en<br />
stellen Winograd en Hais (2008) dat sociale media een politieke omwenteling in de Verenigde Staten zullen<br />
veroorzaken die de politiek fundamenteel zal veranderen (Aalberts & Kreijveld 2011:14). Een van de meest<br />
cruciale factoren is de mate waarin de organisatie die sociale media wenst in te zetten een strategisch plan<br />
van aanpak heeft, ook wel Sociale strategie genoemd (Kerkhofs et.al 2011).<br />
Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />
28<br />
De veranderingen in de verbindingen tussen overheid en samenleving - van <strong>co</strong>ntacten met traditionele<br />
groepen naar <strong>co</strong>ntacten met open, dynamische netwerken - leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties<br />
(Bekkers & Meijer 2010). De samenleving kan worden getypeerd als een anarchistisch bolwerk,<br />
waarin al dan niet georganiseerde vormen van gemeenschapsbinding samenkomen. Een willekeurige<br />
overheidsorganisatie kan veelal worden getypeerd als een bureaucratie. De bureaucratische structuur van<br />
overheidsorganisaties past bij een omgeving die stabiel en eenvoudig is, maar voldoet minder wanneer de<br />
omgeving gefragmenteerd en dynamisch is (Mintzberg 1983). Dit betekent dat verwacht kan worden dat<br />
de veranderingen in de externe oriëntatie op sociale media gebied vragen om aanpassingen binnen<br />
overheidsorganisaties.<br />
70 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Technische factoren 29<br />
Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische faalfactoren. De<br />
technologische mogelijkheden die bij de toepassing van sociale media kunnen worden gecreëerd, zijn enorm.<br />
De grootste uitdaging voor overheden is om zinvol gebruik te maken van deze ruime mogelijkheden. In<br />
technologisch opzicht dient een organisatie te kunnen beschikken over een adequate technische internet<br />
infrastructuur. Voor openbare orde en veiligheidsdiensten betekent dit in technologisch opzicht goed<br />
beveiligde voorzieningen om vanuit de eigen bedrijfsomgeving in verbinding te staan met de virtuele<br />
buitenwereld via internet. Ook blijkt uit de visie van TNO over sociale media dat de hoeveelheid data die<br />
sociale media genereert en alsmaar toeneemt goed gemonitord dient te worden. Daarvoor zijn softwaretools<br />
nodig waarin algoritmen zijn ontwikkeld die zijn afgestemd op de taal en ‘slang ‘ die in sociale media worden<br />
gebruikt, en grote hoeveelheden data automatisch kunnen omzetten in geanalyseerde brokken bruikbare<br />
informatie. Tools voor datamining om sociale media goed te kunnen analyseren is een essentiële factor,<br />
evenals voldoende digitale opslagcapaciteit en bandbreedte om interactief effectief te kunnen monitoren<br />
en interacteren.<br />
Juridische factoren<br />
30<br />
De lastigste barrières in de onderzochte vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met Web <strong>2.0</strong> door Bekkers & Meijer<br />
(2010:158) liggen op juridisch terrein. Opvallend in hun deelonderzoeken was dat vooral de politie relatief<br />
gemakkelijk over deze barrières heen stapte. Het grotere belang van het reduceren van criminaliteit werd<br />
beschouwd als een voldoende legitimatie voor het schenden van de privacy van nog niet veroordeelde<br />
burgers. Vooral in het geval van www.overvallersgezocht.nl worden daarbij de grenzen van de wet opgezocht.<br />
Een belemmerende factor is tevens dat de invloed van sociale media binnen de samenleving groot is en<br />
juridische effecten kent. Sociale media heeft de potentie om de privacy van gebruikers ervan danig te<br />
ondermijnen (bangalijst, niet gevalideerde persoonsgegevens). Wet- en regelgeving zijn niet altijd<br />
toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars. Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar<br />
zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.<br />
Overschatting invloed<br />
31<br />
De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet altijd even duidelijk. Ook wordt aan de<br />
sociale media soms teveel invloed toegedicht: Een opstand tegen de regering van Moldavië in 2009 is wel<br />
de Twitterrevolutie genoemd omdat een website gebruikt werd voor het plannen van protestacties. Daar is<br />
kritiek op gekomen. Men vond dat het toeschrijven van revoluties aan sociale media een brug te ver was,<br />
omdat er ten tijde van de opstand in Moldavië zeer weinig Twitter ac<strong>co</strong>unts in dat land actief waren. De<br />
effecten van sociale media zijn slecht meetbaar, burgers zullen door nieuwe technologische mogelijkheden<br />
niet plotseling ander gedrag vertonen en de rol van sociale media lijkt sterk <strong>co</strong>ntextafhankelijk (Aalberts &<br />
Kreijveld 2011: 29).<br />
Ook bij het effect en het gebruik van sociale media geldt de 90-9-1 regel van Nielsen (2006): In bijna alle<br />
online <strong>co</strong>mmunities is 90% van de gebruikers een passieve volger, 9 procent van de gebruikers draagt een<br />
beetje bij en slechts 1 procent van alle gebruikers is verantwoordelijk voor bijna alle activiteiten in de<br />
<strong>co</strong>mmunity. Dat betekent dat de mate van participatie van grote invloed is op het uiteindelijke effect en<br />
daarmee de meest belangrijke factor is.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 71
3.8 Leiderschap<br />
3.8.1 Kenmerken van leiderschap<br />
Met betrekking tot het begrip leiderschap wordt een groot aantal definities gehanteerd. Stoker en Kolk<br />
(2003) definiëren leiderschap als: “het beïnvloeden van het gedrag van (een groep) medewerkers, door een<br />
persoon die ten opzichte van die medewerkers een formele positie inneemt. Dit beïnvloeden van gedrag<br />
gebeurt door gebruik te maken van bepaalde leiderschapsstijlen, eigenschappen en motieven en door het<br />
uitvoeren van verschillende activiteiten”(Stoker & Kolk, 2003). Volgens Robbins betreft leiderschap het<br />
proces om anderen (binnen en buiten de organisatie) te beïnvloeden tot samenwerking om doelstellingen<br />
te verwezenlijken (2003:314).<br />
Van Loon (2006) vult deze twee definities verder aan met de <strong>co</strong>ntext waarin een leider opereert. Zijn definitie<br />
luidt: “het vanuit een visie van de leider dingen gedaan krijgen voor, door en met mensen binnen de <strong>co</strong>ntext<br />
van de organisatie in het maatschappelijk krachtenveld” (van Loon, 2006).<br />
3.8.2. Strategisch politieleiderschap<br />
Boin (et al. 2003) omschrijft strategisch politieleiderschap als het optreden en handelen van hooggeplaatste<br />
politiefunctionarissen voor zover dat is gericht op structurele en duurzame (verbetering van de<br />
organisatorische) kwaliteit in het politiekorps. Deze kwaliteit van het korps hangt mede af van de relatie die<br />
de politie heeft met haar omgeving, de burgers. Hiermee ontstaan twee dimensies in het strategisch<br />
politieleiderschap: het richting geven aan het korps en het inbedden van het korps in de maatschappelijke<br />
politieke <strong>co</strong>ntext.<br />
Om hier op een verantwoorde manier invulling aan te geven worden drie kernfuncties voor strategisch<br />
leidinggevenden gegeven die de basis vormen voor effectief leiderschap:<br />
• De beleidsmatige functie: het formuleren en uitdragen van een visie op de realiseerbare doelen van de<br />
organisatie;<br />
• De organisatorische functie: het ontwerpen van een organisatiepatroon waarin medewerkers hun werk<br />
effectief en efficiënt kunnen verrichten;<br />
• De diplomatieke functie: Het bewaken van relaties met belanghebbende partijen die van essentieel<br />
belang zijn voor de legitimiteit van een publieke organisatie.<br />
Vooral de diplomatieke functie, die uitgaat van het bewaken van relaties, geeft aan dat interactie met de<br />
omgeving of samenleving ter beïnvloeding van de beeldvorming cruciaal is voor een strategische politie<br />
leidinggevende. De belangrijkste symbolische waarde en daarmee ook de belangrijkste taak van de politie<br />
is “er simpelweg zijn” (Frissen, 2007). Hierin ligt ook de verwachting van de burger verscholen.<br />
Immers, de burger is een belanghebbende partij die van essentieel belang is voor het gezag van de politie.<br />
Om op de hoogte te zijn van de feitelijke omstandigheden, gevoelens en opvattingen van burgers en daar<br />
scherp op te kunnen sturen, is de interactie tussen politie en samenleving van groot belang.<br />
Aan de ene kant heeft de strategische politieleider te maken met een organisatie waar de interne <strong>co</strong>hesie<br />
gewaarborgd moet zijn om te voorkomen dat ze ten prooi valt aan allerlei grillen vanuit de samenleving waar<br />
op geacteerd moet worden. Maar het gevaar daarbij is dat de politieorganisatie te veel op zichzelf is gericht<br />
en als instituut wegdrijft van haar omgeving.<br />
Aan de andere kant trekt de omgeving aan de organisatie omdat die allerlei eisen aan de politie stelt en<br />
invloed wil hebben op de koers van de politie (Boverman et al 2011).<br />
72 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
De politie heeft juist in deze tijd te maken met nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in<br />
verschillende onderdelen manifesteren. De Ruijter (2011)) noemt in dit verband met name het toenemend<br />
wickedness karakter van de samenleving, de groeiende nadruk op doelmatigheid en doeltreffendheid van<br />
de kant van verschillende politiek-maatschappelijke groeperingen en de centralisatie. Onder deze druk dreigt<br />
risi<strong>co</strong>-mijding en een terugkeer naar of behoud van een hiërarchische structuur en cultuur van de politieorganisatie.<br />
De wereld van nu vraagt om politieleiders die bereid en in staat zijn om risi<strong>co</strong>’s te nemen. Ze moeten kunnen<br />
accepteren dat ze niet in <strong>co</strong>ntrol zijn en ze moeten kunnen loslaten terwijl ze wel worden afgerekend op<br />
prestaties van hun ondergeschikten (de Ruijter 2011).<br />
Het vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden en impliceert de volgende eisen aan strategisch<br />
politieleiderschap om de relatie met de omgeving vorm te geven (Boin e.a.,2003):<br />
• Zorg dat de geïnteresseerde buitenwacht een adequaat beeld van de organisatie heeft;<br />
• Leg uit wat de visie inhoudt en laat zo veel zien als mogelijk over het feitelijk functioneren van de organisatie;<br />
• Onderhoud structureel <strong>co</strong>ntacten met betrokkenen en geïnteresseerden in het politieke, maatschappelijke,<br />
bestuurlijke, wetenschappelijke en mediakringen;<br />
• Geef fouten toe, leg uit hoe en waarom deze zijn ontstaan en welke lessen de organisatie eruit zal trekken.<br />
3.8.3 Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap<br />
Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap. Co-<strong>creatie</strong> kent<br />
namelijk een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op<br />
een meer gelijkwaardige hoogte staan met de overheid.<br />
Leiderschap echter, heeft een meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van<br />
interactieve beleidsvorming. De spanning hiertussen vormt een uitdaging voor bestuurders van nu (Hendriks<br />
en Tops, 2000). Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans<br />
dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere<br />
vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische<br />
en procedurele kennis.<br />
Daardoor is er volgens Hendriks en Tops een nieuwe opvatting over leiderschap nodig. In deze <strong>co</strong>ntext<br />
onderscheiden zij twee vormen van leiderschap: doorslaggevend leiderschap en faciliterend leiderschap,<br />
die elk hun eigen kenmerken kennen.<br />
Deze balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap zien wij als een belangrijke factor voor een<br />
succesvolle implementatie van <strong>co</strong><strong>creatie</strong> door middel van sociale media. 37<br />
Doorslaggevend leiderschap Faciliterend leiderschap<br />
Waarden daadkracht, durf en duidelijkheid <strong>co</strong>nsensus, <strong>co</strong>mpromis en <strong>co</strong>nsultatie<br />
(de drie d’s) (de drie c’s)<br />
Handelingsmodellen wikken en beschikken schikken en plooien<br />
Benadering van beleid instrumenteel, productgericht interactionistisch, <strong>co</strong>productief<br />
en bestuur<br />
Tabel 5: Co-<strong>creatie</strong> en kernwaarden leiderschap (Hendriks en Tops)<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 73
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />
leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom<br />
meer subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht (Hendriks en<br />
Tops, 2000).<br />
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />
Dit type leiderschap is wellicht minder aansprekend voor politieleiders dan doorslaggevend leiderschap,<br />
maar veel meer in overeenstemming met de verwachtingen en waarden van de huidige <strong>co</strong>nsensusdemocratie.<br />
3.9 Conclusie<br />
De wederzijdse afhankelijkheid van organisaties heeft door de afgelopen decennia heen een toenemende<br />
noodzaak tot praktische samenwerking gecreëerd, zowel in de profit als in de non-profit sector. Organisaties<br />
streefden vroeger naar de verwezenlijking van eigen doelen, maar zijn steeds vaker tot elkaar veroordeeld.<br />
Ook wicked problems, waarin problemen zo <strong>co</strong>mplex zijn dat het vraagt om een transformatie van bestaande<br />
organisatiestructuren, processen en <strong>co</strong>mpetenties (aangezien deze niet meer aansluiten bij de participatieve<br />
netwerkmaatschappij) hebben samenwerkingsverbanden versterkt.<br />
Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen, is het wenselijk dat actoren open staan voor elkaars belangen<br />
zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van partijen<br />
met elkaar te <strong>co</strong>mbineren of door de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een<br />
nieuwe dynamiek ontstaat, zolang er maar sprake blijft van wederzijds voordeel voor alle partijen.<br />
In dit theoretisch hoofdstuk hebben we verschillende vormen van wederzijdse samenwerking verkend aan<br />
de hand van de begrippen innovatie, <strong>co</strong>productie en interactieve beleidsvorming.<br />
Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept van<br />
interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media<br />
een extra boost gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Co<strong>creatie</strong> maakt<br />
inmiddels een onlosmakelijk onderdeel uit van de moderne maatschappij.<br />
Wat kan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> betekenen voor de politieorganisatie? De politie heeft juist in deze tijd te maken met<br />
nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in verschillende onderdelen manifesteren. Naast het<br />
eerder genoemde wickedness karakter van de samenleving dreigt risi<strong>co</strong>mijdend gedrag en terugkeer naar<br />
de hiërarchische structuur en cultuur, juist nu de samenleving vraagt om politieleiders die bereid en in staat<br />
zijn om risi<strong>co</strong>’s te nemen. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat<br />
de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere<br />
vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische<br />
en procedurele kennis. Dat vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden.<br />
Daarnaast hebben we gezien dat de lenigheid van een organisatie bepalend is voor een succesvol <strong>co</strong><strong>creatie</strong>proces.<br />
De mate waarin Moed, Vermogen en Bewustzijn aanwezig zijn in een organisatie bepalen<br />
mede het succes of falen van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces.<br />
74 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
In totaal hebben we 23 factoren benoemd die het succes van (vormen van) <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in de publieke<br />
sector positief dan wel negatief beïnvloeden. Daarnaast hebben we in hoofdstuk 2 negen factoren benoemd<br />
voor een effectieve aanpak van het buurtonderzoek bij woninginbraken.<br />
Dat leidt tot de vraag in hoeverre <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> zou kunnen passen binnen de politieorganisatie, immers<br />
deze heeft als ambitie de burger te gaan betrekken bij het opsporingsproces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. In<br />
het volgende hoofdstuk wordt bekeken in welke mate er binnen de politie organisatie al sprake is van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong>.<br />
3 Co-<strong>creatie</strong> en sociale media 75
76 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie
78 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie<br />
4.1 Inleiding<br />
Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en<br />
mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie<br />
van burgers. Volgens de onderzoekers Kop et. al (2011) bleef de politie tot voor kort met name investeren<br />
in de meer klassieke opsporingsmiddelen en was er in eerste instantie sprake van terughoudendheid. De<br />
Poot et. al (2004) <strong>co</strong>ncludeerden dat de recherche aan het begin van deze eeuw steeds meer te maken<br />
krijgt met media die willen berichten over specifieke misdrijven. De politie ziet de media in het algemeen<br />
vooral als hinderlijk. Matt Tapp, een Brits <strong>co</strong>mmunicatiespecialist die onder andere bekend is van het<br />
onderzoek naar de moord op Holly en Jessica uit Soham in 2002, is er van overtuigd dat een goede<br />
<strong>co</strong>mmunicatiestrategie bij de opsporing meer effect heeft dan de inzet van honderden agenten (Slot, 2010).<br />
In de <strong>co</strong>mmunicatie met het publiek om aandacht te vragen voor het mee helpen oplossen van misdrijven<br />
via de media, nemen het aantal in te zetten mogelijkheden door de politie middels de komst van ‘nieuwe’<br />
media zoals mobiele telefonie en het internet sterk toe (Kop, van der Wal, Snel 2011; 337). Vanuit dit<br />
perspectief richten wij onze focus in dit hoofdstuk vooral op de nieuwe mogelijkheden met sociale media<br />
die de politie zelf heeft ontwikkeld aan de hand van onze vierde deelvraag:<br />
Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />
Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Het is dus mogelijk de ogen,<br />
oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Er wordt binnen de politie volop<br />
geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden<br />
van sociale media aan het licht. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van<br />
participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.<br />
In dit hoofdstuk kijken wij naar de aard van de participatie en nemen de feitelijke uitkomsten daarvan onder<br />
de loep. Vanuit de literatuur en op basis van het raadplegen van open bronnen via internet zijn wij op zoek<br />
gegaan naar aantoonbare voorbeelden.<br />
In paragraaf 4.2 analyseren wij enkele praktijkvoorbeelden van initiatieven die de politie of anderen zelf<br />
hebben ondernomen om tot een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> te komen in samenwerking met burgers. Dit doen wij<br />
aan de hand van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001). In paragraaf 4.3 beschrijven<br />
we de kansen die er voor de politie zijn om optimaal gebruik te maken van de technologische <strong>co</strong>mmunicatie<br />
mogelijkheden in relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het begrip crowdsourcing en<br />
de mogelijkheden voor de opsporingspraktijk. In paragraaf 4.4 wordt stilgestaan bij de succes- en<br />
faalfactoren bij de inzet van sociale media in de politiesfeer. Vervolgens sluiten we dit hoofdstuk<br />
samenvattend af met een aantal <strong>co</strong>nclusies voor het welslagen.<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 79
4.2 Praktijkvoorbeelden<br />
Om systematisch en gestructureerd een overzicht te krijgen van de participatiegraad van sociale media<br />
initiatieven die de politie of anderen hebben ontwikkeld in de politiesfeer wordt dit gerangschikt naar de<br />
eParticipatieladder van TNO. Deze eParticipatieladder is gebaseerd op het werk van Edelenbos (2001),<br />
zoals wij die in hoofdstuk 3 hebben beschreven en waarin vijf niveaus van participatie worden onderscheiden.<br />
Bij elk van de vijf treden, zoals we hebben kunnen vaststellen, ligt het doel van de interactie tussen overheid<br />
en burger anders en het doel wordt telkens hoger naarmate het level of engagement stijgt. Aan de hand van<br />
de TNO eParticipatieladder hebben wij vervolgens de praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot<br />
een zeer hoge participatiegraad als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers. Gaat het om de participatiegraad<br />
dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste graad om burgers mee te laten<br />
beslissen.<br />
meebeslissen<br />
<strong>co</strong>produceren<br />
adviseren<br />
raadplegen<br />
informeren<br />
plek op eParticipatieladder<br />
Burger op stoel of schoot<br />
Burger als dienstaanbieder, waakhond, handhaver<br />
Produceren<br />
Creëren, organiseren, bijdragen, produceren, aanpassen<br />
Wederzijds delen<br />
Debatteren, discussiëren, publiceren, aanpassen<br />
Burgers raadplegen<br />
Reviewen, <strong>co</strong>mmentaar, stemmen, chat, polls<br />
Burgers informeren<br />
Bekijken, volgen, lezen, luisteren, lezen, downloaden, zoeken, kopen<br />
Illustratie 4: de eParticipatieladder Bron: TNO<br />
4.2.1 Informeren<br />
De huidige penetratiegraad van sociale media laat zien dat een groot aantal burgers via het internet te<br />
bereiken is. Volgens een rapport van het Sociaal Planbureau uit 2010 loopt Nederland op kop voor wat het<br />
gebruik van internet betreft. Sommige groepen - bijvoorbeeld jongeren of doven - zijn via de sociale media<br />
waarschijnlijker beter te bereiken dan via de traditionele <strong>co</strong>mmunicatiekanalen zoals radio en televisie. Alle<br />
korpsen hebben een eigen internetwebsite waar zij burgers informeren over het werk van de politie en<br />
belangrijke nieuwsfeiten uit de regio.<br />
www.politie.nl<br />
De belangrijkste website waar burgers voor informatie terecht kunnen is de officiële website van de Nationale<br />
Politie www.politie.nl met informatie over de organisatie, nieuws, politieberichten, tips en een veel gestelde<br />
80 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
vragenlijst (FAQ). Vanuit deze website kan men ook ‘doorklikken’ naar de eigen politieregio voor meer lokale<br />
actuele berichtgeving. Via deze website is het tevens mogelijk digitaal aangifte te doen. Op de website van<br />
Regiopolitie Haaglanden hebben burgers een link naar www.hoeveiligismijnwijk.nl. Dit is een website met<br />
actuele informatie over bijvoorbeeld het aantal woninginbraken, fietsendiefstallen en berovingen in de regio<br />
Haaglanden op buurtniveau. Het geeft de burger tevens uitleg over hoe criminaliteitscijfers tot stand komen<br />
en hoe in de aanpak criminaliteit samen voorkomen en bestreden kan worden. Hier wordt aangegeven dat<br />
preventie bijna nooit een zaak van de politie alleen is en dat veel maatregelen die criminaliteit voorkomen<br />
door burgers zelf genomen moet worden, meestal samen met gemeenten, bedrijven, woning<strong>co</strong>rporaties,<br />
horeca en scholen. Aangegeven wordt wat de politie doet en wat burgers zelf kunnen doen bij<br />
vermogensdelicten, geweldsdelicten en overlast.<br />
Overige politionele sites<br />
Mogelijk elkaar be<strong>co</strong>ncurrerende burgerinitiatieven zijn www.politie.startpagina.nl (onderdeel Sanoma Media<br />
Netherlands groep) en www.politie.eigenstart.nl, die elke burger zelf kan samenstellen met tientallen links<br />
naar binnen- en buitenlandse politiewebsites, regiokorpsen, wijkteams, criminaliteit, regiokorpsen,<br />
hulpverlening, wetgeving, forensische onderwerpen, justitie verwijzingen etc. Hyperlinks verwijzen zowel<br />
naar officiële politiewebsites zoals ‘mijn wijk’ en informele door burgers ontwikkelde websites zoals ‘tegen<br />
zinloos geweld’. Het ontsluiten en toegankelijk maken van relevante informatie in de politiesfeer wordt op<br />
deze wijze door burgers bevorderd. De keerzijde is dat bij zoeken via dergelijke sites niet op voorhand<br />
duidelijk is of je op een officiële politiewebsite terecht komt.<br />
AMBER Alert<br />
Steeds meer regiokorpsen bedienen zich als tweede voorbeeld van SMS-alerts om belangrijke<br />
boodschappen door te geven aan het grote publiek of specifieke doelgroepen. AMBER Alert is hier een<br />
goed voorbeeld van (Kop et al. 2011; 339). Dit is een landelijke waarschuwing die de politie uitstuurt bij<br />
urgent geachte kindervermissingen en - ontvoeringen. Met het AMBER Alert systeem kan de politie bij de<br />
ontvoering of vermissing van een kind snel een enorme groep mensen informeren via verschillende<br />
informatiekanalen. Zo kunnen we via de officiële AMBER Alert website en die van www.rijksoverheid.nl<br />
vaststellen dat tegenwoordig AMBER alerts verspreid worden via een e-mail of pop-up bericht via PC,<br />
iPhone of iPad, mobiel, website, beeldkrant, reclamescherm of sociale media (via Hyves, Twitter, Facebook,<br />
Live Messenger). De Verenigde Staten had als eerste land een AMBER Alert Plan (per staat uitgerold sinds<br />
1996, landelijk in 2003). De naam komt van het Amerikaanse negenjarige meisje Amber Hagerman, dat op<br />
13 januari 1996 werd ontvoerd en vermoord. Haar dood leidde tot de totstandkoming van dit systeem.<br />
AMBER Alert is een geregistreerde merknaam waarvan AMBER met hoofdletters wordt geschreven. In de<br />
VS is dit een acroniem van America’s Missing: Broadcast Emergency Response.<br />
Amber Alerts kunnen alleen worden geplaatst door het landelijk bureau vermiste personen van het Korps<br />
Landelijke politiediensten (KLPD) en is volledig geproto<strong>co</strong>lleerd. Daarmee ligt de regie en de productie in<br />
handen van de overheid. Er moet namelijk als belangrijke voorwaarde kunnen worden aangenomen dat er<br />
sprake is van direct gevaar voor het leven van het kind of dat er een directe vrees bestaat dat het kind ernstig<br />
lichamelijk of psychisch letsel oploopt. Hoewel bij iedere vermissing van een kind er een risi<strong>co</strong> voor dat kind<br />
optreedt, is dat volgens de richtlijnen onvoldoende om daarvoor een AMBER Alert in te zetten. Het gebruik<br />
van AMBER Alerts bij minder risi<strong>co</strong> opleverende vermissingen zou het speciale effect van het systeem<br />
wegnemen.<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 81
Burgers ontvangen een AMBER Alert (gratis) als er sprake is van de volgende omstandigheden:<br />
• Het vermiste kind moet jonger zijn dan 18 jaar;<br />
• Er moet direct gevaar bestaan voor het leven van het kind of een directe vrees voor ernstig letsel;<br />
• Er voldoende informatie is over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met<br />
een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden;<br />
• Het AMBER Alert moet zo snel mogelijk na de ontvoering of vermissing worden gebruikt.<br />
• Voor personen van 18 jaar en ouder wordt geen AMBER Alert verzonden, ook niet als ze in geestelijk<br />
opzicht functioneren op een leeftijdsniveau van onder de 18 jaar. Als dat nodig is, zal op andere wijze voor<br />
een dergelijke vermissing aandacht gevraagd worden.<br />
Om het publiek ook daadwerkelijk te vragen om hulp is het nodig dat voor een AMBER Alert een foto van<br />
het ontvoerde of vermiste kind beschikbaar is. Ook is het mogelijk een merk, type en (gedeeltelijk) kenteken<br />
van een auto te gebruiken. De kracht van AMBER Alert is gelegen in de onmiddellijke en alle media<br />
omvattende manier waarop het publiek gevraagd wordt om mee te helpen het ontvoerde of in ernstig gevaar<br />
verkerende kind terug te vinden. Dat betekent dat AMBER Alerts zo snel mogelijk na het moment van<br />
ontvoering of vermissing moeten worden uitgezonden.<br />
AMBER alert kan worden gezien als een minimalistische vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> waarbij de burger in eerste<br />
instantie geïnformeerd wordt, maar vooral ook geactiveerd wordt op zoek te gaan naar een vermist kind in<br />
de hoop op voldoende response als het gaat om burgertips, die kunnen bijdragen aan het oplossen van<br />
misdrijven. Of het nu gaat om kind vermissingen, gestolen voertuigen of het signalement van zakkenrollers,<br />
de mogelijkheden om publiek middels SMS-alerts en sociale media te informeren zijn legio en worden in de<br />
politiepraktijk ook voor diverse doeleinden toegepast.<br />
4.2.2 Raadplegen<br />
Rellen in Rotterdam<br />
Hoe sociale media als opsporingsstrategie kan worden ingezet om het grote publiek te raadplegen ten<br />
behoeve van de aanhouding van relschoppers, dient als voorbeeld de casus van de politie en het OM in<br />
Rotterdam. Een groep van 50 hooligans bestormde vorig jaar het Maasgebouw bij het voetbalstadion. De<br />
aanwezige politie moest de groep met getrokken pistool weren. Het OM heeft toen foto’s van twee verdachte<br />
relschoppers die op zaterdag 17 september 2011 betrokken waren bij de rellen bij het Fijenoordstadion<br />
gepubliceerd op billboards in het centrum van Rotterdam (AD 3 oktober 2011). De maatregel werd een<br />
tijdje uitgesteld omdat zich enkele relschoppers meldden bij de politie. Burgemeester Ahmed Aboutaleb<br />
van Rotterdam kondigde via de media vooraf aan dat de foto’s van relschoppers die zich nog niet gemeld<br />
hadden bij de politie op grote schermen in de stad gepubliceerd zouden worden. De twee foto’s die daarop<br />
gepubliceerd werden stonden ook al een tijdje op de website van de politie. Daar waren in totaal zes<br />
verdachten te zien. Voor zover bekend bij het Openbaar Ministerie was het de eerste keer dat in Nederland<br />
digitale billboards werden ingezet bij de opsporing van verdachten.<br />
www.dadergezocht.nl<br />
Een ander voorbeeld bij het raadplegen van publiek komt van Regiokorps Groningen. Dit korps maakte eind<br />
januari 2011 bekend dat er acht zaken zijn opgelost dankzij de inzet van YouTube. Dat is bijna de helft van<br />
de zeventien zaken die op YouTube zijn gezet. Het korps <strong>co</strong>ncludeert dat het plaatsen van de filmpjes op<br />
internet daarmee een van de sterkste middelen is om samen met burgers criminelen op te sporen. Steeds<br />
82 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
meer regio’s hebben een eigen website en vaak ook nog een bijzondere website ernaast, zoals de Friese<br />
opsporingssite www.dadergezocht.nl. Op deze site vind je uitvoerige beschrijvingen van onderzoeken en<br />
foto’s, filmpjes zijn te bekijken op het YouTube-kanaal van politie Fryslân. Groningen heeft ook een eigen<br />
YouTube-kanaal. Hier kunnen burgers participeren door de filmpjes te bekijken en eventuele<br />
opsporingsinformatie door te geven aan de politie. Op landelijk niveau bestaat de website<br />
www.nationaleopsporingslijst.nl met een digitaal tipformulier.<br />
Mail-alert<br />
Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert: dit is een middel om burgers per e-mail bij<br />
opsporingsonderzoeken te betrekken. Het is in wezen een vorm van direct mailing. Het doel is om informatie<br />
te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek. Het verschil met bijvoorbeeld SMSalert<br />
is dat Mail-alert niet wordt gebruikt voor heterdaadsituaties. De praktijk wijst namelijk uit dat mensen<br />
niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak langer is dan bij een sms. Daarom wordt Mail-alert<br />
meestal ingezet in de vervolgfasen van het opsporingsonderzoek. Het wordt vaak gebruikt als aanvulling op<br />
het fysieke buurtonderzoek, met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is.<br />
Deelname gebeurt op vrijwillige basis.<br />
4.2.3 Adviseren<br />
Twitter<br />
De korpsen ondernemen steeds meer initiatieven om te gaan Twitteren. Twitter bestaat pas sinds 2006 en<br />
is daarmee een relatief jong medium. Langs deze virtuele weg worden steeds meer adviezen gegeven. Zo<br />
wordt in Haaglanden bij grootschalige evenementen via Twitter aan het publiek advies gegeven hoe bepaalde<br />
druktes te vermijden door bijvoorbeeld alternatieve looproutes te Twitteren. Ook in steeds meer andere<br />
korpsen wordt met behulp van tweets informatie verstrekt, zoals de aankondiging van al<strong>co</strong>holacties,<br />
bekendmaken resultaten van onderzoeken, maar ook het geven van preventieadviezen en het bedanken van<br />
het publiek voor informatie of verkregen tips. Politie Haaglanden heeft verschillende websites en Twitterkanalen<br />
en heeft voorop gelopen met een speciale site voor jongeren www.therulez.nl om hen goed te<br />
informeren en met allerlei adviezen bij te staan. Omgekeerd kunnen burgers ook op deze tweets reageren<br />
en daarmee de politie informeren of (on)bedoeld advies verstrekken. De interactie die middels interactieve<br />
vormen van sociale media tot stand kan komen tussen politie en burgers, geeft burgers een mogelijkheid<br />
over verstrekte informatie wat te vinden en dit publiekelijk uit te dragen. Deze reacties kunnen als een basale<br />
vorm van advies worden gezien als het gaat om de meningsvorming en de publieke opinie rondom<br />
onderwerpen waarover in de politiesfeer wordt getwitterd.<br />
Door haar wijkagenten te laten Twitteren wordt blijkens onderzoek van de universiteit Twente (Veltman 2011)<br />
bij Regiopolitie Groningen in meerdere behoeften voorzien. Het slechts eenzijdig onttrekken van informatie<br />
uit de samenleving biedt aldus de onderzoeker geen basis voor actieve en betrokken burgers. Twitter maakt<br />
het Regiopolitie Groningen mogelijk om direct in <strong>co</strong>ntact te staan met burgers, maar ook om op transparante<br />
wijze verslag te doen van datgene wat er zich in wijken afspeelt. Hierdoor krijgt het wederzijds delen en<br />
discussiëren over bepaalde veiligheidssituaties in de wijk aandacht. Uit dit onderzoek is tevens gebleken<br />
dat volgers van twitterende wijkagenten, mede dankzij het feit dat zij een twitterende wijkagent volgen, vaker<br />
op eigen initiatief informatie verstrekken aan de politie of wijkagent. Uit interviews kwam nadrukkelijk naar<br />
voren dat men zich als burger (mede)verantwoordelijk voelt voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk,<br />
maar ook dat men bewust is dat de politie niet alle problemen alleen aan kan pakken. Hoeveel burgers<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 83
uiteindelijk door twitterende wijkagenten worden bereikt is op voorhand moeilijk te zeggen en afhankelijk<br />
van meerdere factoren. Via Twitter leren de politie en burgers elkaar in ieder geval (beter) kennen. Daarnaast<br />
blijkt uit de business case van de politie Groningen (Boer, 2009a) het streven om de veiligheidsbeleving en<br />
beeldvorming van burgers te vergroten. Communicatie en samenwerking via Twitter is daarmee tevens een<br />
middel met een verder liggend doel.<br />
www.buurtlink.nl<br />
Als het gaat om het louter adviseren van burgers via sociale media in de richting van de politie zijn wij geen<br />
pregnante voorbeelden tegengekomen waar dat aantoonbaar uit blijkt. Noemenswaardig is wel het bestaan<br />
van de website www.buurtlink.nl. Buurtlink is een burgerinitiatief van stichting Buurtlink, een onafhankelijke<br />
organisatie zonder winstoogmerk, die als doel heeft de sociale <strong>co</strong>hesie in buurten te bevorderen. De stichting<br />
wil met dit online platform het buurtgevoel in Nederland versterken. Zij menen dat hierdoor de leefbaarheid<br />
verbetert en dat mensen zich meer thuis zullen voelen in hun woonomgeving. Daar moet een preventieve<br />
werking vanuit gaan als het gaat om veiligheid. Buurtlink is er voor alle buurtbewoners in Nederland. Aan de<br />
hand van een post<strong>co</strong>de, tref je actuele nieuwsberichten, foto’s en berichten uit die wijk. Buurtlink tracht de<br />
politie ook zoveel mogelijk hieraan deel te laten nemen. Op Buurtlink kunnen wijkagenten in <strong>co</strong>ntact komen<br />
met buurtbewoners. Zo kunnen wijkagenten een eigen weblog krijgen op de website. Op deze manier<br />
kunnen wijkagenten buurtbewoners op de hoogte houden van allerlei zaken. Bewoners kunnen vervolgens<br />
reageren op de berichten en foto’s van de wijkagenten. Ook kunnen wijkagenten in de weblog links plaatsen<br />
naar websites die interessant zijn voor burgers. Daarnaast kan de politie Buurtlink gebruiken om de hulp<br />
van wijkbewoners in te roepen bij het oproepen van verdachten van strafbare feiten. Het is voorstelbaar dat<br />
de politie via deze wijze ook buurtbewoners om advies kan vragen bij de aanpak van veiligheidsproblemen.<br />
Omgekeerd is het voorstelbaar dat buurtbewoners de mogelijkheden van deze website benutten om de<br />
politie ongevraagd van advies te voorzien door het rechtstreekse <strong>co</strong>ntact met wijkagenten. Door interactief<br />
tussen burgers en wijkagenten te <strong>co</strong>mmuniceren over veiligheidsproblemen in de wijk die ertoe doen is het<br />
mogelijk dat burgers invloed uitoefenen op de totstandkoming van een veiligheidsaanpak. Wij beschikken<br />
niet over brongegevens die dit laatste kan bevestigen of aantonen. Ieder bericht dat op Buurtlink wordt<br />
geplaatst door een wijkagent gaat mee in de Buurtmail. Dit is de wekelijke nieuwsbrief van Buurtlink waarin<br />
de laatst geplaatste berichten en nieuwtjes uit de eigen buurt staan.<br />
4.2.4 Coproduceren<br />
Buurt Informatie Netwerk (BIN) 3<br />
Beduidend verder gaat het initiatief van politie Brabant-Noord in samenwerking met de gemeente Uden in<br />
2007 vanwege de verontruste stijging van het aantal woninginbraken in nieuwbouwwijk Uden-Zuid. Hier is<br />
in gezamenlijkheid gekomen tot een Buurt Informatie Netwerk (BIN) via internet. De situatie in Uden-Zuid<br />
was enigszins bijzonder aangezien het een nieuwbouwwijk betrof met veel tweeverdieners, waar overdag<br />
nauwelijks sprake was van enige sociale <strong>co</strong>ntrole. Mede daardoor ontbrak het ook aan onderlinge <strong>co</strong>hesie.<br />
Deze aspecten moesten bij een mogelijke oplossing betrokken worden. Politie Brabant-Noord heeft daarop<br />
gekeken naar hoe de Zuiderburen het in België doen. Daar sloeg men al medio 2000 de handen ineen met<br />
de ontwikkeling van een Buurt Informatie Netwerk. België telt inmiddels ruim 450 van deze netwerken. Hierbij<br />
verenigen buurtbewoners, gemeente en politie zich in een netwerk waarbinnen uitwisseling van gegevens<br />
plaatsvindt. De bewoners worden via een website en het versturen van SMS berichten alert gemaakt op<br />
verdachte omstandigheden binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij verdachte personen of ongewenste<br />
situaties, dan maken zij hiervan melding aan de plaatselijke politie. Deze onderzoekt de zaak en laat de<br />
84 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
aangesloten buurtbewoners altijd weten wat het resultaat van het onderzoek is geweest. Uit ter beschikking<br />
gestelde gegevens over de opzet en aanpak van het BIN project in Uden-Zuid en een evaluatiemeting van<br />
politie Brabant-Noord in 2007 als vervolg op een nulmeting in 2006 is gebleken dat het terugkoppelen van<br />
resultaat een belangrijk gegeven is om burgers enthousiast en betrokken te houden. Uit de rapportage blijkt<br />
tevens dat de meeste inwoners de wijkagent kennen en dat het vertrouwen in de politie is gegroeid.<br />
Burgemeester Kersten van Uden ging in 2007, vergezeld van enkele ambtenaren, medewerkers van de politie<br />
en een aantal buurtbewoners naar Lochristie nabij Gent en liet zich aldaar binnen de gemeente informeren.<br />
Betrokken buurtbewoners hebben zich samen met politie en gemeente een oordeel kunnen vellen of een<br />
dergelijk netwerk ook voor Uden-Zuid van groot nut kon zijn. Daarmee zijn burgers al in een vrij vroeg stadium<br />
betrokken geraakt bij de besluitvorming. Deze vroegtijdige participatie kan als een vorm van advisering<br />
worden gezien in de beleidscyclus om te komen tot een vernieuwde veiligheidsaanpak door de overheid.<br />
Het BIN project in Brabant-Noord is een gestructureerde samenwerking van burgers in een bepaald gebied<br />
onder aansturing van een wijkbewoner in de rol van <strong>co</strong>ördinator. In overleg en in samenspraak met de politie<br />
wordt wederzijds informatie uitgewisseld. Ook hier hebben burgers in interactie met de politie de<br />
mogelijkheid invloed te hebben op een plan van aanpak in de bestrijding van woninginbraken in hun buurt.<br />
Zowel het meedenken over een vooraf bepaald plan van aanpak als het aansturen van dit netwerk door een<br />
wijkbewoner als <strong>co</strong>ördinator is te beschouwen als een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de betekenis van<br />
<strong>co</strong>produceren. De leidende gedachte achter een buurtinformatienetwerk is dat dit de solidariteit en het<br />
saamhorigheidsgevoel moet vergroten evenals het veiligheidsgevoel. Tevens is het oogmerk vanuit de politie<br />
erop gericht om het plegen van strafbare feiten in samenwerking met buurtbewoners te voorkomen.<br />
Burgernet<br />
Een ander voorbeeld en initiatief waarbij burgers actief betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt en<br />
bijdragen aan de opsporing is Burgernet. Dit begon als een telefonisch netwerk van burgers en ondernemers<br />
met de politie om op urgente momenten effectiever te kunnen opsporen. Eind 2008 is het experiment in<br />
Nieuwegein uitgebreid naar acht gemeenten verspreid over vijf politieregio´s: Gouda in de politieregio<br />
Hollands Midden, Ede in de politieregio Gelderland-Midden, Leeuwarden en Dantumadiel in de politieregio<br />
Friesland, Delft in de politieregio Haaglanden en de gemeenten Breukelen en Maarsen (later gefuseerd tot<br />
Stichtse Vecht) en De Ronde Venen in de politieregio Utrecht. Na de geslaagde pilot in de negen gemeenten<br />
heeft de minister in eind 2009 besloten Burgernet landelijk uit te rollen. Burgernet is inmiddels actief in alle<br />
politieregio´s en in een groot aantal gemeenten. In maart 2012 is Burgernet met 800.000 deelnemers actief<br />
in meer dan 300 gemeenten.<br />
Via een (telefonisch) <strong>co</strong>mmunicatiesysteem en tegenwoordig ook Twitter kunnen burgers die zich hebben<br />
aangemeld bij net gepleegde misdrijven of andere dringende gebeurtenissen direct worden geïnformeerd.<br />
De centralist van de meldkamer van de politie start, na een melding van bijvoorbeeld een inbraak of een<br />
vermist kind, een Burgernetactie. Dit gebeurt op basis van een goede beschrijving van de gezochte persoon.<br />
De Burgernetdeelnemers krijgen een ingesproken bericht via de (mobiele) telefoon of een tekstbericht per<br />
SMS met het verzoek uit te kijken naar deze persoon of een voertuig. Dit kan vanuit de eigen woning, op<br />
straat of vanaf de werkplek. Zo kunnen burgers direct behulpzaam zijn bij de opsporing van bijvoorbeeld<br />
dader(s), een voertuig of een vermist kind. Na afloop van de Burgernetactie ontvangen alle deelnemers een<br />
bericht over de resultaten van de actie. Hoewel de telefoon de belangrijkste technologie is bij Burgernet, is<br />
er ook een website en wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van Twitter. De website dient vooral voor<br />
de aanvullende terugkoppeling van informatie naar de gebruikers en andere belangstellenden. Op de website<br />
worden de laatste acties vermeld. Er staat waar een actie heeft plaatsgevonden, wat het doel was van de<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 85
actie, wat het resultaat is, en hoeveel mensen eraan heeft deelgenomen. Bovendien kan men via de<br />
startpagina doorklikken om meer specifieke informatie te krijgen. De burger wordt via Burgernet op directe<br />
wijze betrokken bij de orde en veiligheid door als eerste ter plekke, dingen te zien en hulp te verlenen of een<br />
bijdrage te leveren aan de opsporing. Ondanks dat de site (nog) geen interactief onderdeel heeft, in die zin<br />
dat er door burgers <strong>co</strong>ntent aan de site kan worden toegevoegd, biedt Burgernet veel mogelijkheden tot<br />
participatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met de burger in de rol van wijkagent of rechercheur.<br />
Burgernet is ontstaan vanuit de wens om de overheid op een directe manier burgers in te zetten ten behoeve<br />
van hun eigen veiligheid en de veiligheid in hun leefomgeving. Het Burgernet<strong>co</strong>ncept gaat uit van<br />
samenwerking van gemeente, politie en burgers. Ze dienen zich gelijkwaardige partners te voelen die<br />
gezamenlijk een optimale bijdrage leveren aan de veiligheid. Zij hebben ieder hun eigen rol en<br />
verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid. Vander Vijver et al. (2009:4) hebben systematisch de<br />
effecten van 192 Burgernetacties in negen pilotgemeenten geëvalueerd. De bijdrage aan de opsporing -<br />
zowel van vermiste personen als van criminelen - bleek aanzienlijk. In bijna 10% van de gevallen is sprake<br />
van een harde relatie. Uit het onderzoek bleek overigens ook dat in 68% van de gevallen geen informatie<br />
wordt ontvangen. Er is dus geen sprake van een ‘wondermiddel’. De evaluatie in Nieuwegein wijst er ook<br />
op dat Burgernet een bijdrage levert aan de versterking van het vertrouwen in de overheid (Nieuwegein,<br />
document 2006-031): 25% van de deelnemers heeft meer vertrouwen in de politie, 16% heeft meer<br />
vertrouwen in de gemeente. De <strong>co</strong>nclusie dat Burgernet het vertrouwen verbetert, wordt ook bevestigd in<br />
de landelijke evaluatie van de Stuurgroep Burgernet (2009).<br />
Volgens de site van Burgernet is gemiddeld 10 procent van de burgernetacties succesvol afgesloten. Ook<br />
volgens onderzoekers Kop et.al. heeft een burgernetactie belangrijke positieve neveneffecten. Het versterkt<br />
het vertrouwen van de burger in de gemeente en politie en vergroot het veiligheidsgevoel. Vandaar ook dat<br />
de nazorg bij burgernet acties belangrijk is. De deelnemers worden voor zover mogelijk op de hoogte<br />
gebracht van de resultaten van de actie.<br />
Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten<br />
Burgers kunnen via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken.<br />
Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij<br />
te betrekken zien we in Web <strong>2.0</strong> toepassingen. Web <strong>2.0</strong> ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer<br />
interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Openheid is een basiskenmerk<br />
van Web <strong>2.0</strong> (Bekkers & Meijer 2010; 149): de inbreng van gebruikers wordt getoond, zodat iedereen van<br />
alles op de hoogte is. Het voordeel van openheid is dat dit een stimulans kan zijn voor burgers om effectief<br />
bij te dragen aan het oplossen van misdrijven. Als burgers volledige informatie krijgen van de politie kunnen<br />
zij hier adequaat op reageren. Door samenwerking op internet kan gedeelde informatie en kennis leiden tot<br />
andere c.q. betere inzichten of oplossingen. Er kunnen niet alleen gerichte vragen gesteld worden aan het<br />
publiek, ook kunnen nieuwe zienswijzen in opsporingsonderzoek ontstaan door interactief kennis te<br />
vermeerderen (wisdom of the crowds principe). Opsporing Verzocht, Burgernet en sites als<br />
www.politieonderzoeken.nl zijn voorbeelden van initiatieven waarbij de politie (in samenwerking met anderen)<br />
een netwerk van burgers en ondernemers inschakelt om effectiever te kunnen opsporen. Door een onderzoek<br />
zo volledig mogelijk op het internet te plaatsen en het publiek in te schakelen probeert de recherche tot<br />
nieuwe aanknopingspunten te komen. Op de website www.politieonderzoeken.nl wordt dit bijvoorbeeld<br />
gedaan voor lopende Teams Grootschalige Opsporing (TGO) en onopgeloste moordzaken (Coldcases).<br />
Hier komen onderzoeken aan de orde zoals de volgende.<br />
86 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
De gewelddadige dood van Johannes Bernardus Pott<br />
Zeist - Amalia van Solmslaan - zondag 19 juni 2011<br />
Aan het eind van de middag werd in een huis aan de Amalia van Solmslaan (nr. 19) in Zeist het<br />
levenloze lichaam van de 80-jarige bewoner, de heer Pott aangetroffen.<br />
Op deze site stelt de politie specifieke vragen waarop het onderzoeksteam nog geen antwoord heeft weten<br />
te vinden. Dit kan ook via @durftevragen op Twitter.<br />
Amsterdam-Amstelland lanceerde begin 2011 de site www.depolitiezoek.nl. Brabant-Noord bestrijdt woninginbraken<br />
met behulp van de site www.samentegeninbrekers.nl.<br />
Scenario-denken<br />
Ondanks deze positieve ontwikkelingen is het de vraag hoe de politie het publiek geboeid en betrokken<br />
weet te houden. Volgens een recent uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek door politie Noord- en Oost<br />
Gelderland ligt het antwoord hierop in de mogelijkheden serious internetgames te ontwikkelen voor de<br />
opsporing. De social game die politie Noord- en Oost-Gelderland wil ontwikkelen moet duurzaam zijn en<br />
eenvoudig dupliceerbaar, dus op termijn toepasbaar voor geheel politie Nederland. Essentieel uitgangspunt<br />
bij de ontwikkeling is dat in de game meerdere misdrijven tegelijkertijd verwerkt kunnen worden, zonder een<br />
heel nieuwe spelontwerp te hoeven bouwen. De interactieve bijdrage van de burger in de game moet kunnen<br />
leiden tot nieuwe zienswijzen binnen onderzoeken en tot beantwoording van onderzoeksvragen. De game<br />
is een plek waar de burger gevraagd wordt te reflecteren op aannames of veronderstellingen van de politie<br />
aangaande het misdrijf. Door gebruik te maken van visualisatie en simulatietechnieken biedt de game ook<br />
kansen voor het meedenken in hypothesen en scenario’s. Hiermee wordt het mogelijk de burger als<br />
opsporingsambtenaar mee te laten denken over strategieën in delicten waar men niet specifiek op zoek is<br />
naar een dader, maar naar alternatieve scenario’s zoals bij de aanpak van drugszaken. De burger<br />
transformeert virtueel gezien door deelname aan een dergelijke game van <strong>co</strong>nsument tot producent. Daarmee<br />
is deze ontwikkeling te kenschetsen als een van de meest vergaande vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op dit moment.<br />
4.2.5 (Mee)beslissen<br />
Het initiatief door burgers genomen om de besluitvorming te beïnvloeden in een opsporingsactiviteit komt<br />
het beste tot uitdrukking in het voorbeeld van Maurice de Hond in de Deventer moordzaak.<br />
www.mauricedehond.nl<br />
Vanaf eind 2005 maakt Maurice de Hond zich sterk voor heropening van de ‘Deventer moordzaak’ via zijn<br />
website www.mauricedehond.nl. De Deventer moordzaak is de naam die gegeven wordt aan de rechtszaak<br />
na de moord op de weduwe Wittenberg in 1999 te Deventer. De zaak nam een onverwachte wending toen<br />
het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch alsnog tot een veroordeling kwam wegens moord. In 2006 besloot<br />
het Openbaar Ministerie tot nieuw onderzoek naar het bewijsmateriaal, dat evenwel niet leidde tot andere<br />
<strong>co</strong>nclusies dan die de rechters al eerder hadden getrokken. Het bijzondere aan deze zaak is dat Maurice de<br />
Hond via zijn website oproepen deed aan het publiek mee te denken en mee te werken in deze strafzaak<br />
om tegenbewijs te verzamelen. Zo waren er burgers die zich bezig hielden met het door Justitie naar de bij<br />
de plaats van het misdrijf aangetroffen briefjes en het vergelijkend handschriftonderzoek dat in het kader<br />
van het oriënterend onderzoek is verricht. Volgens het schriftkundigenechtpaar Waiszvisz is de partner van<br />
De Jong de schrijfster van twee briefjes die de politie schijnbaar op een dwaalspoor moesten brengen<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 87
Volgens De Hond is fiscalist Ernest Louwes ten onrechte veroordeeld voor de moord op de weduwe<br />
Jacqueline Wittenberg. Hij startte via zijn website een eigen onderzoek en leverde in januari 2006 zijn<br />
bevindingen in bij het Openbaar Ministerie (OM). Niet Louwes maar de klusjesman van de weduwe, Michaël<br />
de Jong heeft volgens De Hond de moord begaan. In juni 2006 maakte het OM na vier maanden eigen<br />
onderzoek bekend de gegevens aan de kant te schuiven en geen redenen te zien de zaak te heropenen.<br />
Het onderzoeksrapport van het OM werd ondanks aandringen van De Hond niet vrijgegeven. De Jong had<br />
in november 2006 een kort geding aangespannen tegen De Hond. De uitslag was dat De Hond Michaël de<br />
Jong niet meer in het openbaar mocht aanwijzen als de dader van moord. De rechter noemde het<br />
onrechtmatig dat De Hond doorging met beschuldigen. Hij moest de zaak aan OM en rechter laten en kreeg<br />
een voorwaardelijke celstraf van twee maanden, wegens smaad. De Hond is te ver doorgeschoten, aldus<br />
de rechter. ‘De Hond heeft duidelijk grenzen overschreden om aandacht voor zijn acties te genereren’.<br />
Het bij voortduring aanwijzen van De Jong als dader heeft desondanks uiteindelijk tot gevolg gehad dat<br />
Maurice de Hond door de rechter is veroordeeld zijn smaad te staken op straffe van een dwangsom. De<br />
Jong en zijn vriendin hebben tevens een civielrechtelijke zaak lopen tegen De Hond. Hierin veroordeelde de<br />
rechtbank te Amsterdam hem op 25 april 2007 wegens smaad tot het betalen van € 120.000<br />
schadevergoeding. Het hoger beroep in deze zaak is in oktober 2008 behandeld, en in april 2009 gelastte<br />
de rechter De Hond tot een schadevergoeding van € 45.000 aan De Jong en zijn vriendin. Interessant is<br />
dat in dit eigen onderzoek van Maurice de Hond via internet ongevraagd de publieke taak wordt<br />
overgenomen door burgers door zelfstandig onderzoek te doen naar een moordzaak. Dit roept wel weer<br />
nieuwe vragen op. De veranderingen in de verbinding tussen overheid en samenleving naar <strong>co</strong>ntacten met<br />
open, dynamische netwerken kunnen leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties met de vraag hoe<br />
hiermee om te gaan.<br />
4.3 Kansen voor de politie<br />
Met deze voorbeelden uit de praktijk hebben we zicht gegeven op de mogelijkheden van sociale media voor<br />
de politie in zowel beperkte als uitgebreide vorm zodat sprake is van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De nieuwe vormen van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
die door overheden worden ontwikkeld kunnen worden beschouwd als een antwoord op patronen<br />
van fragmentatie en individualisering (Bekkers & Meijer 2010: 166). Traditionele groepen, zoals kerkelijke<br />
groepen, vakbonden en politieke partijen verliezen daardoor aan betekenis. Ontwikkelingen van<br />
individualisering en fragmentatie leiden tot de vraag hoe overheden, in casu de politie, <strong>co</strong>ntact kunnen maken<br />
met (groepen van) burgers. Dat roept nu de vraag op hoe overheden verbinding kunnen leggen met burgers<br />
die zich los hebben gemaakt van traditionele verbanden. In zijn beschouwing over de betekenis van het<br />
internet voor de samenleving spreekt Castells (2001) over networked individualism. Met deze term wil<br />
Castells aangeven dat er weliswaar sprake is van individualisering, maar dat dat dit niet betekent dan<br />
individuen zich niet organiseren. Deze nieuwe organisatievormen hebben een netwerkkarakter. Ze zijn opener<br />
en dynamischer dan de traditionele verbanden. Individuen kunnen eenvoudig in en uit de netwerken stappen<br />
en ze zijn ook verbonden met meerdere netwerken. De vraag die daarmee verbonden is, is welke kansen er<br />
zijn voor de politie hierop in te spelen in het zoeken naar verbinding met burgers.<br />
Opsporing is traditioneel de taak van de politie. De laatste jaren maakt zij daarbij steeds meer gebruik van<br />
de kennis en betrokkenheid van burgers. Burgers participeren graag in politieonderzoeken omdat het<br />
enerzijds voldoening geeft betrokken te mogen zijn bij het oplossen van ernstige misdrijven. Anderzijds<br />
88 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
spelen spanning en sensatie ook een grote rol bij de motivatie om mee te denken (Kop et al. 2011: 361).<br />
Beunders & Muller schrijven in 2005 al dat de politie de media intensiever zou moeten inschakelen bij haar<br />
werk. In een tijd waarin capaciteit bij de politie een schaars goed is en de oplossingspercentages laag zijn<br />
biedt het inzetten van nieuwe media volgens Kop et al. (2011: 350) uitkomst. Op relatief eenvoudige wijze<br />
kan de politie op grote schaal de burger benutten als bron van informatie, kennis en ideeën. Daarnaast<br />
kunnen andere media worden ingezet voor diverse andere doelen, zoals het veroorzaken van ruis en het<br />
uitlokken van reacties in bepaalde kringen. Bollen (2010) merkt op dat de nieuwe media de politie voor<br />
nieuwe uitdagingen plaatsen. Waar vroeger een buurtonderzoek veel informatie kon opleveren, moet de<br />
jongere generaties nu benaderd worden via sociale netwerken zoals Hyves en Facebook. De politie is daarop<br />
nog onvoldoende ingericht. Bollen zegt hierover ‘Het weinige dat de recherche in de nieuwe media aan<br />
onderzoek doet stijgt maar zelden boven het goed bedoelde uit’. Dat tij begint volgens Kop et al. (2011:342)<br />
te keren. Steeds vaker raadplegen rechercheteams sociale mediasites zoals in dit hoofdstuk uit de<br />
praktijkvoorbeelden is gebleken om een beeld te krijgen van slachtoffers, verdachten en hun sociale<br />
omgeving. Burgers mee laten denken in het oplossen van misdrijven is een volgende stap en groeiproces.<br />
Een toepassing daarvoor is Crowdsourcing. De eerste experimenten met crowdsourcing zijn volgens Kop<br />
et al. 2011: 350) bemoedigend. Als het gaat om potentiele kansen voor de politie gaan we hier iets dieper<br />
op in.<br />
4.3.1 Crowdsourcing<br />
Onderzoek Zuiderdiep<br />
Groningen - Rosse buurt<br />
Vastgebonden aan handen en voeten werd hij gevonden in de rosse buurt van Groningen:<br />
Niklaas ‘Ni<strong>co</strong>’ Leeuwe. Vermoord.<br />
Politie Groningen probeert de zaak op een bijzondere manier op te lossen: met scenario’s die iedereen kan<br />
insturen via het crowdsourcing -project ‘Onderzoek Zuiderdiep’. Rondom de plek waar Ni<strong>co</strong> Leeuwe werd<br />
gevonden zijn veel bordelen. politie Groningen denkt daarom niet dat getuigen staan te trappelen om <strong>co</strong>ntact<br />
op te nemen en wil met dit crowdsourcing-project ‘de drempel’ zien te verlagen. Om precies te weten wat<br />
dit betekent gaan we nader in op dit begrip.<br />
Crowdsourcing kan beschouwd worden als een vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en is een Engelstalig neologisme,<br />
gebruikt om een recente ontwikkeling aan te duiden, waarin organisaties (overheid, bedrijven, instituten) of<br />
personen gebruik maken van een grote groep niet vooraf gespecificeerde individuen (professionals,<br />
vrijwilligers, geïnteresseerden) voor <strong>co</strong>nsultancy, innovatie, beleidsvorming en onderzoek. Hoewel<br />
crowdsourcing niet noodzakelijk via het internet hoeft te gebeuren, is dit wel de meest gebruikte manier. De<br />
crowdsourcing-filosofie kwam begin 21e eeuw op gang, ten tijde van het web <strong>2.0</strong>, onder meer door het<br />
boek The Wisdom of Crowds van James Surowiecki (2004). De wisdom of crowds wordt vaak gezien als<br />
het fenomeen dat een grote groep gewone burgers in staat is om een betere inschatting of beslissing te<br />
nemen dan een of enkele experts. Het is een ontwikkeling die voortvloeit uit de eerdere ontwikkeling van<br />
user-generated <strong>co</strong>ntent. De term werd het eerst gebruikt door Jeff Howe en ontstond uit een samenvoeging<br />
van de term outsourcing met crowd, het Engelse woord voor menigte. Howe, journalist van beroep<br />
publiceerde het artikel The Rise of Crowdsourcing in het populair wetenschappelijke tijdschrift Wired<br />
Magazine. Crowdsourcing is naar de definitie van Howe het uitbesteden (outsourcen) van bedrijfstaken aan<br />
het publiek (crowd). Irma Borst die in 2010 promoveerde op haar proefschrift Understanding crowdsourcing<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 89
aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam gebruikt de definitie van crowdsourcing zoals Jeff Howe deze<br />
ooit als eerste formuleerde ‘Crowdsourcing is het uitbesteden van bedrijfsactiviteiten aan vrijwilligers die<br />
via het internet daartoe worden opgeroepen’.<br />
Crowdsourcing projecten lijken sterk op opensource-projecten zoals Linux en Mozilla. Het publiek wordt<br />
direct bij de processen van organisaties betrokken. Crowdsourcing gaat uit van organisaties die uiteindelijk<br />
baat hebben bij de verbeteringen, ideeën of het werk van de <strong>co</strong>mmunity. De bijdragen kunnen beloond<br />
worden maar dit hoeft niet per sé met geld te zijn. Microblogging diensten zoals Twitter worden ook als<br />
hulpmiddel gezien voor het oplossen van korte vragen middels crowdsourcing. In Nederland gebruikt men<br />
de hashtag #dtv (durf te vragen) om vragen te stellen aan de Twittergemeenschap. De totstandkoming van<br />
Wikipedia wordt eveneens als een crowdsourcing project gezien. Crowdsourcing kan een effectieve<br />
recherchestrategie zijn, maar dat gaat niet vanzelf. Communicatieadviseur Romkes geeft een aantal<br />
voorwaarden voor succesvolle crowdsourcing-acties, die veel in literatuur over dit onderwerp terugkomen.<br />
Volgens Romkes is crowdsourcing meer dan alleen ideeën genereren. Het is bouwen aan een <strong>co</strong>mmunity.<br />
Vertaald naar de politie zou dit wel eens <strong>co</strong>mmunity policing <strong>2.0</strong> kunnen zijn.<br />
“Zou het kunnen zijn dat hij eens een meisje heeft geholpen die gedwongen werd in de prostitutie en dat<br />
de vrouwenhandelaar wraak heeft genomen? Heb het zelf eens meegemaakt met een Thais meisje dat later<br />
is neergeschoten in Thailand door haar vrouwelijke pooier.”<br />
In de onderhavige casus vraagt politie Groningen burgers om hulp bij het oplossen van dit misdrijf via een<br />
politiewebsite en daagt hen uit een hypothese (veronderstelling) over de toedracht van het misdrijf scenario<br />
in te leveren. Na goedkeuring door rechercheurs plaatst de politie de aangeleverde scenario’s terug op de<br />
site en betrekt ze zoveel mogelijk in hun onderzoek. Daarnaast is de politie gebaat met alle informatie van<br />
burgers die mogelijk van belang kan zijn in dit moordonderzoek. Op basis van dit laatste voorbeeld en het<br />
onderzoek naar de andere voorbeelden die in dit hoofdstuk de revue hebben gepasseerd kan worden<br />
vastgesteld dat de kansen en mogelijkheden voor de politie om sociale media in te zetten legio zijn om het<br />
handelend en oplossend vermogen van de politie te kunnen vergroten. Dat stelt ons de vraag in hoeverre<br />
sociale media strategisch van belang is voor de politie.<br />
4.3.2 Strategisch belang sociale media<br />
Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />
De visie van de Nationale Politie is beschreven in het rapport dat in 2005 door de Raad van<br />
Hoofd<strong>co</strong>mmissarissen werd uitgebracht onder de hoofdtitel ‘Politie in Ontwikkeling’ en ondertitel ‘Visie op<br />
de politiefunctie’. In dit rapport (Welten et al. 2005) kunnen we lezen dat de naam is afgeleid van een<br />
zoektocht van de Nationale Politie naar het ‘eigen beginsel van beweging’ dat een proces is van permanente<br />
interactie tussen de politie en haar omgeving. Een van de nieuwe noties is dat de alerte aanwezigheid van<br />
de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan<br />
leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen van criminaliteit. Deze nodale oriëntatie strategie sluit<br />
goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als een belangrijke partner voor de politie.<br />
Dat biedt mogelijkheden de rol van burgers hier middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> meer bij te betrekken. Bekkers & Meijer<br />
(2010;24) stellen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer<br />
bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde<br />
vraagstukken en ontwikkelingen. Ideologisch kan bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de politiesfeer enerzijds gekeken worden<br />
naar individuele burgers (Alford 2009) en anderzijds het betrekken van gemeenschappen van burgers<br />
(Bovaird 2007), zoals een wijk bij het vergroten van de sociale veiligheid.<br />
90 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bovendien kunnen Web <strong>2.0</strong> toepassingen de legitimiteit van de politie op verschillende manieren versterken.<br />
De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan door de politie worden<br />
gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’. Het is om die reden van belang een goede relatie met burgers te<br />
onderhouden en hen serieus te nemen. Het betrekken van de burger bij opsporingstaken via sociale media<br />
is hiertoe een mogelijkheid. Wanneer de sociale media gebruikt worden om burgers te betrekken bij<br />
opsporingstaken, is er sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (Kop et. al. 2011). Burgers worden dan immers betrokken bij<br />
een uitvoeringstaak van de politie. Verwacht kan worden dat een juiste inzet van sociale media op deze<br />
manier een bijdrage levert aan de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van veiligheid doordat de informatiepositie van de politie wordt<br />
versterkt. Een opsporingsstrategie waarin sociale media ingebed zijn, kan leiden tot een toename in het<br />
aantal ogen, oren en versterking van denkkracht.<br />
4.3.3 Inzetbaarheid sociale media<br />
In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit. Om de criminaliteit aan te pakken<br />
wordt vanuit de <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> gedachte een drietal rollen toegeschreven aan burgers. De benoemde rollen zijn<br />
de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de burger als rechercheur (aanpak High<br />
Impact Crime) de burger als moreel ondernemer (aanpak ondermijning). De huidige mogelijkheden van<br />
sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen, zoals de eerder genoemde praktijkvoorbeelden<br />
ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dit palet aan sociale media kan voor<br />
meerdere opsporingsdoeleinden worden gebruikt, kan met elkaar worden geïntegreerd en elkaar versterken.<br />
Geadviseerd wordt te kiezen voor een select aantal sociale media zodat het voor de burger eenduidig is en<br />
dus overzichtelijker (Van der Vijver 2009). In een studie die door Kop, van der Wal & Snel (2011) is gedaan<br />
naar strategieën in de opsporingspraktijk, waarbij zij zich tevens hebben gericht op sociale media als<br />
<strong>co</strong>mmunicatie- en opsporingsmiddel komen een viertal opsporingsdoeleinden aan de orde.<br />
Opsporingsdoeleinden waar ook onze praktijkvoorbeelden aantonen dat sociale media voor ingezet kunnen<br />
worden zijn:<br />
• Getuigenoproepen bij heterdaad<br />
• Getuigenoproepen buiten heterdaad<br />
• Oproepen voor beeldmateriaal<br />
• Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten<br />
Twitter wordt van alle sociale media op dit moment wellicht het meest omarmd door de politie. Er zijn al<br />
meer dan 400 Twitterac<strong>co</strong>unts in gebruik (Kop et al.) Variërend van ac<strong>co</strong>unts op korpsniveau, twitterende<br />
wijkagenten, overvallen-, woninginbraken- en milieuteams en (plaatsvervangend) korpschefs. Door de<br />
snelheid en het grote bereik is Twitter wellicht het meest geschikt om te gebruiken bij heterdaadsituaties. In<br />
de situaties waarin SMS alert en/of Burgernet ingezet kan worden, kan tegelijkertijd ook een Tweet-alert<br />
worden verzonden en gebeurt dat in sterk toenemende mate door de politie.<br />
4.4 Factoren van sociale media binnen de politie<br />
Het geheel overziend levert de inzet van sociale media in de politiesfeer niet zonder meer succes op. Aan<br />
de hand van literatuuronderzoek en wetenschappelijk georiënteerde onderzoeksverslagen (Van der Vijver et<br />
al. 2009; Veltman 2011; van den Bogaard 2010; Cramer 2011) zijn een aantal kritische kanttekeningen te<br />
plaatsen. In een verkennend onderzoek naar nieuwe digitale verbindingen tussen overheid en burger door<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 91
Bekkers en Meijer (2010) worden een aantal relevante factoren benoemd. Ook in een meer uitgebreide<br />
studie over strategieën in de opsporingspraktijk (Kop et al. 2011; 353), komt de aandacht voor sociale<br />
media als <strong>co</strong>mmunicatiemiddel in de opsporing aan de orde aan de hand waarvan een aantal factoren kunnen<br />
worden afgeleid.<br />
Factoren voor het inzetten van sociale media kunnen aan de hand van het literatuuronderzoek worden<br />
onderscheiden in vijf categorieën, te weten; motiverende, organisatorische, financiële, juridische/bestuurlijke<br />
en criminogene factoren.<br />
Motiverende factoren<br />
Allereerst gaan we in op motiverende factoren. Alford (2009) geeft aan dat burgers mee kunnen werken<br />
aan <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> uit overwegingen van persoonlijk belang, maar ook uit sociale of normatieve overwegingen.<br />
Deze motieven en de mogelijkheden die sociale media hiervoor kan bieden werken we hieronder uit.<br />
• Burgers worden vooral gedreven door een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009)<br />
• Burgers zullen meer geneigd zijn om te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen<br />
raakt of dicht bij hen staat (van den Bogaard 2010).<br />
• Sociale media zullen dus zoveel mogelijk wijkgericht ingezet moeten worden en betrekking hebben op<br />
problemen die leven onder de plaatselijke bevolking, zoals bij woninginbraken het geval is (Kop et al.<br />
2011).<br />
• De wijkagent kan hierin als tussenschakel fungeren en burgers op de hoogte houden van initiatieven op<br />
het gebied van burgerparticipatie en van de wijze waarop de samenwerking verloopt (Kop et al. 2011).<br />
• Het soort initiatief dat in gebruik genomen wordt, moet afgestemd zijn op de (online) <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte<br />
van de burger (Kop et al. 2011).<br />
• Door meer feitelijkheden over de wijk en voor onderzoeken beschikbaar te stellen raken burgers meer<br />
betrokken (van den Bogaard 2010).<br />
• Het ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) om onderdeel te kunnen uitmaken van de<br />
opsporing (Bekkers & Meijer 2010; 136).<br />
Criminogene factoren<br />
32<br />
33<br />
Net als een groot deel van de bevolking nemen criminelen ook deel aan sociale netwerken op het internet<br />
(van den Boogerd; 2011). Dit betekent dat zij ook mee kunnen kijken naar de <strong>co</strong>mmunicatie die tussen<br />
burgers en de politie plaatsvindt. Een ander nadeel is dat de politie ook bewust op het verkeerde been kan<br />
worden gezet door kwaadwillenden.<br />
92 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Organisatorische factoren 34<br />
Organisatorisch gezien, kan het feit dat burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de<br />
politie willen <strong>co</strong>mmuniceren voor de politie kostbaar zijn (Kop et. al 2011:360), in termen van:<br />
• Reageren op deze berichten kost veel tijd en capaciteit;<br />
• Veel van deze berichten zijn ‘ruis’: ze bevatten weinig relevante informatie;<br />
• Veel van deze berichten zouden eigenlijk op een andere wijze moeten worden gemeld aan de politie<br />
(Veltman 2011).<br />
Om succes te kunnen hebben met een initiatief lijkt een multi-channel benadering eveneens belangrijk<br />
(Bekkers & Meijer 2010). Handhavers en toezichthouders kunnen er niet van uitgaan dat een internetsite uit<br />
zichzelf aandacht genereert. Belangrijke vraag die hier bij ons rijst is in hoeverre de politie gericht keuzes<br />
dient te maken ten aanzien van de kanaalsturing, gericht op het stimuleren van het gebruik van bepaalde<br />
<strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers.<br />
Kop et al. (2011: 351) wijst er op dat de markt niet overvoerd dient te raken door allerlei sites, alerts en<br />
andere initiatieven. Coördinatie is dus gewenst. Daarnaast moet er voldoende capaciteit in mens en middelen<br />
zijn om iets met de informatiestromen te doen anders drogen ze op. Het inzetten van sociale media vraagt<br />
dus om personele capaciteit, die vaak schaars is en daarmee een afbreukrisi<strong>co</strong> kan vormen.<br />
Financiële en technologische factoren<br />
De kosten gemoeid met sociale media kunnen eveneens een faalfactor vormen (Kop et. al. 2011). De kosten<br />
van sociale media kunnen bij inkrimpende budgetten vroeg of laat een doorslaggevende rol spelen via welk<br />
kanaal te <strong>co</strong>mmuniceren. Dit stelt de vraag in hoeverre kosten zijn te beïnvloeden. Kostenbesparing door<br />
gebruik te maken van Twitter (gratis) lijkt een groot voordeel ten opzichte van de relatief dure SMS- en<br />
gesproken berichten. Een andere manier om de kosten van deze berichten te verlagen is door gebruik te<br />
maken van gratis berichtendiensten zoals Whatsapp. De aangekondigde bezuinigingen voor de komende<br />
jaren, met name in de richting van de politie is een wezenlijke factor om betaalde sociale media diensten te<br />
kunnen blijven faciliteren en vooral uit te breiden.<br />
Juridische en Bestuurlijke factoren<br />
36<br />
35<br />
Verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden voor bijvoorbeeld Burgernetacties kunnen een verschil<br />
maken en een afbreukrisi<strong>co</strong> vormen als het gaat om draagvlak en reikwijdte. Speelt bijvoorbeeld de gemeente<br />
een grotere of een kleinere rol? Deze verschillen in uitgangssituatie maken dat korpsen niet simpelweg<br />
oplossingen van elkaar over kunnen nemen. De verschillende oplossingen hebben verschillende voor- en<br />
nadelen en sluiten verschillend aan bij startsituatie. Korpsen dienen te onderzoeken welke wijze van inzet<br />
van sociale media, zoals Twitter en SMS-alert het beste aansluit bij de lokale (bestuurlijke) situatie.<br />
Het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy is een klassiek<br />
spanningsveld binnen de rechtswetenschap. Publiceren van gegevens van verdachten kan al snel discussie<br />
of vragen oproepen (Bekkers & Meijer 2010:128). Om juridische problemen te voorkomen dienen<br />
proto<strong>co</strong>llen te worden opgesteld. Daarnaast is modereren van sociale media sites een belangrijke factor<br />
om juridische problemen te voorkomen.<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 93
4.5 Leerervaringen<br />
De in dit hoofdstuk benoemde praktijkvoorbeelden laten het nut inzien van het toepassen van sociale media<br />
als opsporings<strong>co</strong>mmunicatiemiddel. Het geheel aan kritische succes- en faalfactoren overziend zijn de<br />
nadelen aan dit middel beperkt en lijkt de toegevoegde waarde groot. Er is meerwaarde in termen van het<br />
bereiken van burgers, het verkrijgen van additionele informatie voor de opsporing en het vergroten van het<br />
vertrouwen van burgers in de politie. Vanuit de literatuurstudie naar de inzet van sociale media binnen de<br />
opsporing (Kop et al. 2011) zijn aanvullend enkele specifieke aandachtspunten te plaatsen binnen de<br />
politiesfeer die het lerend vermogen kunnen vergroten. Dit is vanuit het gedachtegoed van een lerende<br />
organisatie een belangrijk aspect als het gaat om ervaring kunnen opdoen met sociale media in een <strong>co</strong>mplexe<br />
omgeving waar op voorhand niet duidelijk is waar de organisatie met dit onderwerp precies naar toe wil<br />
(Swieringa & Wierdsma 1990).<br />
Onderzoek (Kop et. al. 2011: 361) wijst uit dat vooral <strong>co</strong>ncrete inbraken en vernielingen burgers lijken te<br />
mobiliseren. In Helmond en omstreken heeft het woninginbrakenteam Peelland (naast een eigen Twitter<br />
ac<strong>co</strong>unt) de beschikking over een pagina waar actuele woninginbraken geografisch worden gevisualiseerd.<br />
Bovendien wordt op deze pagina extra informatie weergegeven zoals de modus operandi en aanhoudingen<br />
die hebben plaatsgevonden. Dit laatste is een belangrijk leerpunt om aan burgers terug te koppelen om hun<br />
betrokkenheid te blijven stimuleren en het veiligheidsgevoel van burgers te verhogen.<br />
Dit zal tevens de kans vergroten dat zij de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen. Een<br />
gunstig neveneffect van deze openheid binnen opsporingsonderzoeken is volgens de onderzoekers de<br />
verwachting dat politiemedewerkers hierdoor ook meer betrokken zullen raken.<br />
Een ander belangrijk leerpunt dat vrijwel in alle onderzoeken naar het gebruik van sociale media binnen de<br />
politiesfeer naar voren komt (Bogaard 2010, Kop et al. 2010, Veltman 2011) is het evalueren van en<br />
(structureel) experimenten met sociale media. Op deze wijze kan lering worden getrokken uit opgedane<br />
ervaringen hoe sociale media het beste kan worden ingezet binnen het veiligheidsdomein. Indien de politie<br />
zichzelf als professionele en lerende organisatie wil profileren, zal ook enige landelijke sturing moeten gaan<br />
plaatsvinden met betrekking tot de sociale media (van den Boogerd 2011). Hiermee wordt voorkomen dat<br />
de huidige situatie van gedifferentieerde toepassing van sociale media tussen korpsen in stand blijft en krijgt<br />
de Nationale Politie naar buiten toe één herkenbaar gezicht (huisstijl).<br />
4.6 Conclusies<br />
Op basis van ons exploratieve onderzoek van de verschillende sociale media initiatieven in de politiesfeer<br />
kunnen we nu antwoord geven op de centrale vraag van dit hoofdstuk:<br />
Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />
Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en<br />
mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie<br />
van burgers. Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden vele verschijningsvormen en<br />
94 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.<br />
De sociale media zorgen ervoor dat fysieke afstanden geen enkel obstakel meer vormen, zij zijn makkelijk te<br />
overbruggen. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe kansen om de participatie<br />
van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen te vergroten. Burgers kunnen<br />
via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken. Voorbeelden waarbij de<br />
sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we<br />
voornamelijk in Web <strong>2.0</strong> toepassingen. Web <strong>2.0</strong> ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer<br />
interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Aan de hand van de TNO<br />
eParticipatieladder, gebaseerd op het participatiemodel van Edelenbos (2006), hebben wij verschillende<br />
praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad als het gaat om <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
met burgers. Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in<br />
de meeste vergaande vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in<br />
verschillende vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.<br />
Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;<br />
• Motiverende<br />
• Organisatorische<br />
• Financiële<br />
• Criminogene<br />
• Juridische en bestuurlijke factoren<br />
Zo zullen burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt<br />
of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief afgestemd te zijn op de <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte<br />
van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer<br />
van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie zich voldoende bewust te zijn van<br />
kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien burgers via sociale media, zoals<br />
Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen <strong>co</strong>mmuniceren, lijken een multi-channel<br />
benadering en het modereren van sociale media als factoren belangrijk. Door het gebruik van bepaalde<br />
<strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media toepassingen te <strong>co</strong>ördineren kan<br />
wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden<br />
als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met betaalde vormen van sociale media<br />
bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd, om juridische<br />
problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen<br />
van de privacy, is eveneens een essentiële factor.<br />
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />
4 Co-<strong>creatie</strong> binnen de politie 95
De factoren van de hoofdstukken 2 tot en met 4 levert de volgende inventarisatie aan factoren op:<br />
nr D Kritische factor Begrip<br />
1 P Het slachtoffer en buren<br />
2 B Waarschuwen<br />
3 B Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />
4 M Aansturing (leiderschap)<br />
5 P Informatieverwerking<br />
6 B Positionering wijkagent<br />
7 P Opsporingsindicaties<br />
8 B Neveneffecten<br />
9 B Preventie<br />
10 B De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen<br />
en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
11 V Open Klimaat<br />
12 V Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />
13 V De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />
14 V Selectie van stakeholders<br />
15 V Dominante eigen logica<br />
16 V Beheersing van het dynamische proces<br />
17 P Onevenredige verdeling van kosten<br />
18 P Regie op het proces<br />
19 P Tussentijdse bijstellingen in het proces<br />
20 P Procesarchitectuur van digitale interactie<br />
21 V Representativiteit van de participatie en de<br />
participatie paradox<br />
22 M Politieke druk<br />
23 V Digitale kloof<br />
24 P Multi-channeling<br />
25 V Adaptievermogen<br />
26 P Moderatie<br />
27 M Sociale strategie<br />
28 M Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />
29 P Technische factoren<br />
30 P Juridische factoren<br />
31 B Overschatting invloed<br />
32 B Motiverende factoren<br />
33 P Criminogene factoren<br />
34 P Organisatorische factoren<br />
35 P Financiële en technologische factoren<br />
36 P Juridische en Bestuurlijke factoren<br />
37 M Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />
Buurtonderzoek 1.0<br />
Co-<strong>creatie</strong> als<br />
sociale innovatie<br />
Coproductie<br />
Interactieve<br />
beleidsvoering<br />
Sociale media<br />
Co-<strong>creatie</strong><br />
binnen de politie<br />
Leiderschap<br />
Tabel 6: Relevante factoren hoofdstuk 2 tot en met 4 (Referentietabel)<br />
96 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Theoretisch kader<br />
en onderzoeksstrategie
98 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie<br />
5.1. Inleiding<br />
Op basis van de in hoofdstuk 2, 3 en 4 verkregen theoretische inzichten wordt in dit hoofdstuk een<br />
onderzoeksmodel gepresenteerd dat de samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in<br />
beeld brengt. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie worden bepaald. De<br />
volgende deelvraag staat daarbij centraal:<br />
Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van<br />
woninginbraken worden vormgegeven door middel van Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Deze thesis is een ex ante evaluatieonderzoek. In paragraaf 5.2 wordt het doel van ex ante onderzoek nader<br />
toegelicht. Allereerst wordt het theoretisch kader beschreven en beredeneerd en komen we tot een<br />
<strong>co</strong>nceptueel onderzoeksmodel. Vervolgens worden de gekozen onderzoekstechnieken onderbouwd. In<br />
paragraaf 5.3 volgt de uitleg over de onderzoeksstrategie. De operationalisatie van het theoretisch kader<br />
komt tot uitdrukking in het analysekader in paragraaf 5.4. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de <strong>co</strong>nclusies<br />
in paragraaf 5.5.<br />
5.2 Theoretisch kader<br />
5.2.1 Inleiding<br />
In de voorgaande hoofdstukken zijn op basis van literatuuronderzoek een aantal theoretische inzichten over<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media nader verkend. Dit heeft geresulteerd in een systematisch opgebouwd overzicht<br />
van relevante factoren die onder bepaalde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als een kritische<br />
succes- of faalfactor (zie tabel 6). De kennis over de relevante begrippen, de factoren en theorieën zijn van<br />
belang om nader te kunnen onderzoeken hoe deze van invloed zijn op <strong>co</strong>ndities en voorwaarden voor een<br />
vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Om tot beantwoording van de centrale onderzoeksvraag te komen, is bovenal<br />
inzicht in de relatie tussen de verschillende factoren een vereiste.<br />
In hoofdstuk 2 zijn de factoren beschreven voor een effectief buurtonderzoek (1.0), waarin we hebben<br />
ge<strong>co</strong>nstateerd dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren en dat<br />
de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Vanuit<br />
dit oogpunt bezien is het interessant te onderzoeken of, en zo ja hoe, een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zou kunnen<br />
bijdragen aan de inhoudelijke doelen voor het fenomeen woninginbraken, namelijk het vergroten van het<br />
veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing van woninginbrekers, door het vergroten<br />
van het oplossend vermogen en het tegengaan van nieuwe woninginbraken.<br />
Een relevante vraag hierbij is of dit buurtonderzoek <strong>2.0</strong> mogelijk door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> tot stand zou<br />
kunnen komen, zodat er een nieuw beleidsinstrument ontstaat dat niet alleen vanuit de logica van de politie<br />
organisatie tot stand komt.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 99
Het redeneerpatroon om te komen tot een onderzoeksmodel wordt toegelicht aan de hand van een<br />
stapsgewijze uiteenzetting aan de hand van visualisaties, gerelateerd aan de onderzoeksvraag die in dit<br />
hoofdstuk centraal staat. Deze samenhang zal beredeneerd worden in sub paragraaf 5.2.2 en komt<br />
vervolgens tot uitdrukking in het <strong>co</strong>nceptueel model in sub paragraaf 5.2.3.<br />
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs<br />
Stap 1: Inventarisatie kritische factoren<br />
Allereerst zijn systematisch de gevonden factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht. Door de factoren<br />
per onderzoeksveld te groeperen is een eerste ordening ontstaan.<br />
Vanuit deze inventarisatie zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de<br />
vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model.<br />
De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd<br />
zullen moeten worden om veerkracht te vergroten) is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie<br />
in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de<br />
dimensies. Op alle zeven deelgebieden van het theoretische deel van deze thesis zijn de factoren te clusteren<br />
naar deze vier dimensies. Dit leidt tot de eerste stap in het redeneermodel dat als volgt gevisualiseerd wordt:<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
innovatie<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
<strong>co</strong>productie<br />
interactieve<br />
beleidsvoering<br />
social media<br />
politiesfeer<br />
Moed<br />
Bewustzijn<br />
Proces<br />
Vermogen<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
Illustratie 5: Clustering kritische factoren<br />
Stap 2: Ordening factoren per onderzoeksveld<br />
De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven onderzoeksvelden innovatie, <strong>co</strong>productie, interactieve<br />
beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek, leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer<br />
geïnventariseerd, zoals onderstaande visualisatie laat zien:<br />
100 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
B<br />
M<br />
V<br />
P
Innovatie<br />
Balans tussen<br />
Moed,<br />
Bewustzijn<br />
Vermogen<br />
en Proces<br />
Interactieve<br />
beleidsvoering<br />
Tussentijdse bijstellingen<br />
Representativiteit<br />
Participatie paradox<br />
Procesarchitectuur<br />
Politieke druk<br />
Coproductie<br />
Open klimaat (kwaliteit)<br />
Gelijkwaardige machtsverhoudingen<br />
Selectie stakeholders<br />
Dynamiek besluitvorming<br />
Dominante eigen logica<br />
Beheersing proces<br />
Verdeling kosten<br />
Social Media<br />
Digitale kloof<br />
Infoverwerking<br />
Multi-channeling<br />
Adaptievermogen<br />
Moderatie<br />
Sociale strategie<br />
Overschatting<br />
Hierarchie vs anarchie<br />
Techniek<br />
Juridisch<br />
Politiesfeer<br />
Motivatie<br />
Criminogene factoren<br />
Financieel en<br />
technologisch<br />
Juridisch en bestuurlijk<br />
Buurtonderzoek<br />
Waarschuwen<br />
Preventie<br />
Informatieverwerking<br />
Neveneffecten<br />
Aansturing<br />
Positionering wijkagent<br />
Opsporingsindicaties<br />
Buurtvrijwilligers<br />
Buren<br />
Leiderschap<br />
Balans<br />
Doorslaggevend<br />
Faciliterend leiderschap<br />
Illustratie 6: Groepering factoren per onderzoeksveld<br />
Stap 3: Clustering factoren naar Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />
Om de relevante factoren te kunnen clusteren tot een van de vier dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />
hebben we eerst vier ambities gedefinieerd per dimensie. Vervolgens zijn deze factoren logischerwijs<br />
gekoppeld aan die definities als zijnde bouwstenen om die ambitie te kunnen verwezenlijken. Vanuit deze<br />
opbouw zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies<br />
Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces.<br />
Ambitie van Bewustzijn<br />
Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd: De politieorganisatie is zich bewust van de<br />
veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief landschap. Managers en medewerkers zijn<br />
in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen en zijn bereid <strong>co</strong>ntinue te vernieuwen en te<br />
verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de eigen organisatie. We staan in verbinding met<br />
experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke<br />
discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil leren van niet-professionals en onderkennen de waarde<br />
van wisdom of crowds.<br />
Ambitie op Vermogen<br />
Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd: De politieorganisatie heeft de vrijheid om te<br />
innoveren zolang de politieke en juridische <strong>co</strong>ntext dit toelaat en heeft een duidelijke innovatiestrategie met<br />
lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die strategie te bereiken. We hebben een strategie<br />
voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen. We hebben een innovatie portfolio<br />
dat wij actief beheren. Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem<br />
samenwerking met andere actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs.<br />
Wij verwachten een proactieve houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat<br />
om het omarmen van ideevorming als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.<br />
Ambitie op Proces<br />
Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd: De politieorganisatie beschikt over de benodigde<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 101
<strong>co</strong>mpetenties om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vorm te geven. We hebben een expliciet proces voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
op zijn plaats, en de methoden en het proces zelf wordt ge<strong>co</strong>dificeerd, zodat iedereen in onze organisatie<br />
deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn<br />
om te onderscheiden wanneer onze innovatie-inspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van<br />
leren als ze falen.<br />
Ambities van Moed<br />
Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd: Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en<br />
operationeel niveau belichamen de waarden en vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de<br />
toekomst van onze organisatie. Onze leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden<br />
van hun respectievelijke niveaus.<br />
Op basis van een nadere begripsomschrijving (zie bijlage 1; operationalisering analysekader) van de set<br />
van 37 factoren is een logische ordening aangebracht naar de indeling van de vier dimensies (Moed,<br />
Bewustzijn, Vermogen en Proces) van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model. Vanuit deze exercitie is de volgende<br />
indeling tot stand gekomen. Tussen haakjes staan de nummers die <strong>co</strong>rresponderen met de overeenkomstige<br />
factoren opgesomd in referentietabel 6.<br />
Bewustzijn<br />
• Waarschuwen (2)<br />
• Buurtvrijwilligers (3)<br />
• Positionering wijkagent (6)<br />
• Neveneffecten (8)<br />
• Preventie (9)<br />
• Wisselwerking Moed,<br />
Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />
• Overschatting invloed (31)<br />
• Motiverende factoren (32)<br />
Moed<br />
• Aansturing leiderschap (4)<br />
• Regie op het proces (18)<br />
• Politieke druk (22)<br />
• Sociale strategie (27)<br />
• Spanning tussen anarchie en<br />
(hiërarchie bureaucratie (28)<br />
• Doorslaggevend en<br />
faciliterend leiderschap (37)<br />
Vermogen<br />
• Open klimaat (11)<br />
• Gelijkwaardige<br />
machtsverhoudingen (12)<br />
• Kwaliteit onderlinge<br />
verhoudingen (13)<br />
• Dominante eigen logica (15)<br />
• Beheersing dynamisch proces (16)<br />
• Participatieparadox (21)<br />
• Digitale kloof (23)<br />
• Adaptievermogen (25)<br />
Proces<br />
• Slachtoffer en buren (1)<br />
• Informatieverwerking (5)<br />
• Opsporingsindicaties (7)<br />
• Selectie van stakeholders (14)<br />
• Onevenredige verdeling kosten (17)<br />
• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />
• Procesarchitectuur digitale interactie (20)<br />
• Multi-channeling (24)<br />
• Moderatie (26)<br />
• Technische factoren (29)<br />
• Juridische factoren (30)<br />
• Criminogene factoren (33)<br />
• Organisatorische factoren (34)<br />
• Financiële en technologische factoren (35)<br />
• Juridische en bestuurlijke factoren (36)<br />
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar<br />
Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel<br />
Stap 4: Relatie met buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
De factoren die geclusterd zijn naar Bason’s E<strong>co</strong>systeem model zijn vanuit deze theorie beredeneerd van<br />
invloed op de <strong>co</strong>ndities om tot een herontwerp van het buurtonderzoek bij woninginbraken te komen middels<br />
het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Nu de factoren in beeld zijn gebracht is het interessant empirisch te onderzoeken<br />
in welke mate ze al dan niet herkend en erkend worden door verschillende actoren bij het proces van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
binnen de politie en specifiek het buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. De vierde stap om te komen tot het<br />
onderzoeksmodel ziet er als volgt uit:<br />
102 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Moed<br />
Bewustzijn<br />
Proces<br />
Vermogen<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
Illustratie 8: Factoren van invloed op <strong>co</strong>ndities buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
Stap 5: Doel en richting bepalen<br />
In de vijfde stap is vanuit de onderzoeksstrategie een vertaalslag gemaakt naar de doelstellingen waarop<br />
het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om te komen tot een herontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zich op richt en<br />
waar de <strong>co</strong>ndities die daarvoor nodig zijn invloed op hebben. Hierbij zijn twee clusters van doelstellingen te<br />
onderscheiden. Enerzijds is dit gericht op het behalen van inhoudelijke doelen, namelijk het vergroten van<br />
het veiligheidsgevoel door de kloof tussen burger en politie te verkleinen en de kwaliteit van het<br />
opsporingsonderzoek te vergroten. Anderzijds is dit gericht op procesmatige doelen, waaronder het<br />
vergroten en versterken van het wederzijds voordeel en de wederzijdse afhankelijkheid.<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
B<br />
M<br />
V<br />
P<br />
vergroten<br />
veiligheidsgevoel<br />
vergroten<br />
kwaliteit<br />
opsporing<br />
vergroten<br />
wederzijds<br />
voordeel<br />
vergroten<br />
wederzijdse<br />
afhankelijkheid<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
Illustratie 9: Richtinggevende doelstellingen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 103
Stap 6: Relatie naar leiderschap<br />
Nadat onderzoeksdoel en richting met dit onderzoeksmodel bepaald zijn, gaat het tot slot om de vraag welke<br />
invloed een herontwerp van het buurtonderzoek <strong>2.0</strong> heeft voor politieleiderschap. Om deze samenhang<br />
inzichtelijk te maken wordt in de zesde en laatste stap daartussen een relatie gelegd.<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
Illustratie 10: Samenhang strategisch leiderschap<br />
en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
5.2.3 Onderzoeksmodel<br />
Aan de hand van het redeneerpatroon in afzonderlijke stappen uiteengezet in de vorige subparagraaf komen<br />
we hieronder visueel tot de weergave van het <strong>co</strong>mplete onderzoeksmodel<br />
B<br />
M<br />
V<br />
P<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
strategisch<br />
politieleiderschap<br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
vergroten<br />
veiligheidsgevoel<br />
vergroten<br />
kwaliteit<br />
opsporing<br />
vergroten<br />
wederzijds<br />
voordeel<br />
vergroten<br />
wederzijdse<br />
afhankelijkheid<br />
politieleiderschap<br />
Illustratie 11: Onderzoeksmodel<br />
104 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Op basis van dit onderzoeksmodel wordt empirisch onderzocht in hoeverre de factoren die vanuit de theorie<br />
zijn geïnventariseerd en geclusterd naar Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel herkenbaar aanwezig zijn en van invloed<br />
zijn op de voorwaarden en <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te komen tot een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Waarbij het tot slot de vraag is wat dat vraagt van politieleiderschap.<br />
5.3 Onderzoeksstrategie<br />
5.3.1 Inleiding<br />
In deze paragraaf staat de strategie voor het empirisch onderzoek centraal. De onderzoeksstrategie is de<br />
overkoepelende opzet of logica van het onderzoek. Binnen een gekozen onderzoeksstrategie kunnen<br />
meerdere methoden van onderzoek worden ingezet (Van Thiel,2010). Idealiter hangt de keuze voor een<br />
strategie af van het onderwerp van onderzoek, de stand van de wetenschap ten aanzien van het onderwerp<br />
en het doel van onderzoek (Van Thiel, 2010: 64). Van Thiel onderscheidt vier dominante onderzoeksstrategieën:<br />
het experiment, de enquête, de casestudy en het onderzoek van bestaand materiaal. Gezien<br />
de centrale onderzoeksvraag, het relatief jonge onderzoek domein van sociale media en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het<br />
feit dat het hier om een ex ante evaluatieonderzoek gaat, ligt de keuze voor één hoofdstrategie niet voor de<br />
hand. Ook het gebruik van statistische technieken om de informatie van een groot aantal respondenten<br />
kwantitatief te analyseren is minder vanzelfsprekend (Van Thiel,2010: 68). In dit onderzoek zal daarom<br />
gebruik worden gemaakt van een <strong>co</strong>mbinatie van methoden, ook wel mixed method design genoemd (Van<br />
Thiel, 2010). Het ontwerp van deze <strong>co</strong>mbinatie van methoden en technieken wordt verduidelijkt in de<br />
navolgende subparagrafen.<br />
5.3.2 Aard van het onderzoek<br />
In de uitvoering van beleid wordt het succes van een beleidsprogramma bepaald. Om een systematisch<br />
oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het beleid, is een proces van evaluatie noodzakelijk (Bekkers<br />
2007). De evaluatie van beleid dient doorgaans twee doelen: evalueren als voorwaarde voor leren om de<br />
kwaliteit van beleid te verbeteren met het oog op de toekomst en het evalueren om verantwoording af te<br />
leggen over de geboekte resultaten. We bespreken in het kort een drietal vormen van evaluatie, te weten ex<br />
post, ex ante en onderhandelende evaluatie.<br />
Ex post<br />
In een ex post evaluatie wordt het beleid onderzocht dat op dat moment in uitvoering is, dan wel uitgevoerd<br />
is. In het eerste geval wordt ook wel gesproken van een tussentijdse evaluatie. De term ex post evaluatie<br />
wordt veelal gebruikt als synoniem voor (beleids)effectevaluatie, omdat het evalueren van beleidseffecten<br />
de meest voorkomende vorm is. Immers, de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten worden<br />
bereikt is de uiteindelijke lakmoesproef van het beleid (Grimmius & Oostdijk 2004).<br />
Ex post evaluatieonderzoek richt zich primair op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Daarbij<br />
wordt ervan uitgegaan dat evaluatieonderzoek kan voortbouwen op informatie die al beschikbaar is over de<br />
mate waarin doelen en voorgenomen beleidsprestaties zijn gerealiseerd (ook wel de mate van doelbereiking<br />
genoemd). Als deze informatie ontbreekt, zal dit aspect ook onderdeel moeten uitmaken van de vraagstelling<br />
van het onderzoek.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 105
Kort samengevat staan bij het ex post evalueren van beleid vier vragen centraal:<br />
1 Is er sprake van doelbereiking?<br />
2 Is het beleid doeltreffend?<br />
3 Is het beleid doelmatig (kosteneffectief)?<br />
4 Is het beleid doelmatig uitgevoerd?<br />
Het is echter niet eenvoudig om de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en de beleidsuitvoering<br />
aan te tonen. De doelmatigheid van de beleidsuitvoering geeft de relatie tussen middelen en prestaties<br />
(output) weer en beoordeelt de mate waarin een dienst doelmatig met de middelen omgaat. De<br />
doelmatigheid van beleid behelst meer dan dat. Hier worden de middelen tegen de effecten afgezet.<br />
Daardoor kan de vraag gesteld worden of de effecten wel opwegen tegen de kosten. Doelmatigheidsgegevens<br />
zijn vaak al beschikbaar door de aanwezigheid van reguliere prestatiegegevens over de kosten<br />
en kwaliteit van prestaties. Evaluatieonderzoek ex post kan dus worden beschouwd als aanvulling op<br />
reguliere prestatiegegevens over de doelmatigheid (handreiking ministerie van Financiën 2003).<br />
Ex post evaluatieonderzoek richt zich dus voornamelijk op de realisatie van de doelstellingen als gevolg van<br />
het gevoerde beleid.<br />
Ex ante<br />
Ex ante betekent vooraf. Het is de tegenligger van ‘ex post’, achteraf. Ex ante onderzoek heeft tot doel de<br />
<strong>co</strong>nsequenties van de planvorming en vormgeving van een ontwerp kritisch te bediscussiëren en te evalueren<br />
en gaat normaliter vooraf aan de invoering van een beleidsinterventie.<br />
In een ex ante evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte<br />
en onvoorziene effecten (Hoogewerf & Herweijer 2003).<br />
De centrale vraag van een ex ante evaluatie is namelijk: welke resultaten zou een beleidsprogramma kunnen<br />
behalen? Een ex ante evaluatie ontrafelt de plannen, legt de veronderstelde (werkzame) mechanismen bloot,<br />
gaat na of de plannen <strong>co</strong>nsistent in elkaar zitten en toetst ze aan voorhanden wetenschappelijke kennis.<br />
Ook worden mogelijke neveneffecten gesignaleerd. Een ex ante evaluatie kan gebruikt worden bij de<br />
beslissing of de plannen het waard zijn om mee door te gaan. Als er belangrijke ‘weeffouten’ in een <strong>co</strong>ncept<br />
zitten, kan besloten worden tot bijstelling of afgelasting (van Oyen-Houben & Leeuw 2010).<br />
Bij ex ante evaluaties bestaan de empirische gegevens niet uit feitelijke <strong>co</strong>ndities en effecten, maar uit te<br />
verwachten <strong>co</strong>ndities en effecten, omdat het over toekomstig uit te voeren beleid gaat. Ten eerste kan gebruik<br />
worden gemaakt van empirisch onderbouwde ervaringen met en resultaten van eerder uitgevoerd beleid. In<br />
feite vormen op deze manier de resultaten van ex post effectiviteitsanalyses van eerder uitgevoerd beleid<br />
de input voor de ex ante effectiviteitsanalyse.<br />
Ten tweede kunnen, vóór daadwerkelijke invoering van nieuw beleid, verschillende beleidsalternatieven<br />
experimenteel ingezet worden. Door experimenten uit te voeren worden op kleine, ge<strong>co</strong>ntroleerde schaal<br />
empirische gegevens verzameld, voor gebruik in de ex ante evaluatie. Ook met gebruik van empirische<br />
gegevens uit het verleden, zoals hierboven beschreven, blijven ex ante evaluaties betrekking hebben op een<br />
toekomstige situatie. Belangrijk is dus dat de gehanteerde gegevens een betrouwbare en bruikbare<br />
inschatting zijn voor resultaten in de toekomst. Hoogerwerf (1984) benadrukt dat de wetenschappelijke<br />
literatuur over beleidsevaluaties aannemelijk heeft gemaakt dat het falen van veel beleid (lees: het niet<br />
bereiken van de beleidsdoeleinden) gedeeltelijk valt te verklaren uit het feit dat het beleid nogal eens op<br />
onjuiste veronderstellingen is gebaseerd. Dat kan ertoe bijdragen dat de doeleinden van het beleid met de<br />
gekozen instrumenten niet worden bereikt of dat onnodig hoge kosten worden gemaakt (Hoogerwerf<br />
1984:493). Door vooraf (ex-ante) de causale relaties van de beleidsalternatieven in kaart te brengen en af<br />
te wegen zal de slagingskans van het beleid toenemen.<br />
106 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Vierde generatie evaluatieonderzoek<br />
Evaluatieonderzoek tracht van oudsher op systematische wijze, de verwachte kosten en effecten van<br />
alternatieven met elkaar te vergelijken, teneinde tot een gefundeerde keuze voor één van de alternatieven te<br />
komen. Guba en Lin<strong>co</strong>ln (1989) onderscheiden in dit verband drie generaties in de historische ontwikkeling<br />
van het evaluatieonderzoek, te weten ‘meten’ (1e generatie), ‘beschrijven’ (2e generatie) en ‘beoordelen’<br />
(3e generatie). Meten was vooral gericht op het technische proces van data vergelijking. De 2e generatie<br />
‘beschrijven’ richtte zich naast de cijfermatige onderbouwing ook op de patronen en de zwakte en sterkte<br />
van bepaalde omstandigheden en zocht naar verbanden tussen omstandigheden en resultaten. In de jaren<br />
zestig werd het belangrijker gevonden om niet alleen naar de interne standaarden te kijken, maar derde<br />
partijen er meer bij te betrekken en werd de onderzoeker meer beoordelaar. Als voorbeeld noemen de<br />
schrijvers voorbeelden uit de onderwijsevaluaties door de jaren heen om die evolutie te duiden. Het meten<br />
van de prestaties van leerlingen uitgedrukt in rapportcijfers (1e generatie), vervolgens het in verband brengen<br />
van die prestaties met interne factoren zoals de manier van lesgeven (2e generatie), naar het vragen van<br />
meningen van andere partijen zoals de ouders en de leraren van de vervolgopleidingen (3e generatie).<br />
Volgens Guba en Lin<strong>co</strong>ln hebben deze drie generaties hun beste tijd gehad, omdat er <strong>co</strong>nsensus wordt<br />
verondersteld terwijl dat in een plurale samenleving vaak niet het geval is en daardoor ontstaat een eenzijdig<br />
vertekend beeld.<br />
Belanghebbenden worden slechts benaderd als informatieverstrekkers en er vindt vaak geen gesprek plaats<br />
met de belanghebbenden. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit en acceptatie van bevindingen is het echter<br />
onverstandig om voorbij te gaan aan de (ervarings)deskundigheid van belanghebbenden (Abma 1996). Op<br />
basis van deze kritiek komen de auteurs met een vierde generatie van evaluatieonderzoek: ‘onderhandelen’:<br />
een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wier belangen worden geraakt door de evaluatie.<br />
Dit proces kan uitmonden in <strong>co</strong>nsensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds<br />
begrip zijn toegenomen (Guba & Lin<strong>co</strong>ln 1989; Abma 1996). Het dialogische proces dat de auteurs voor<br />
ogen staat kan alleen functioneren als de bereidheid tot deelname, veranderen en het delen van macht<br />
aanwezig zijn bij alle actoren zodat evalueren een responsief proces wordt.<br />
De erkenning dat we leven in een onderhandelings- en netwerksamenleving waarin actoren wederzijds<br />
afhankelijk zijn en macht diffuus verspreid is, heeft geleid tot experimenten met interactieve<br />
beleidsvormingsprocessen. De rol van de overheid verschuift van centrale actor die stuurt op inhoud naar<br />
die van proces facilitator. Vierde-generatie-evaluaties geven betrokkenen ook een stem in de evaluatie en<br />
sluiten daarmee goed aan bij deze ontwikkelingen, omdat belanghebbenden niet alleen een stem krijgen in<br />
de beleidsvorming maar ook in de evaluatie daarvan.<br />
Samenvattend kunnen we stellen dat ex ante onderzoek toekomstgericht is, waarbij de te verwachten<br />
effecten van beleidsvoornemens inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld. Op basis van deze evaluatie<br />
kan het op te stellen of te actualiseren beleid aangepast worden, waardoor de kwaliteit verbetert.<br />
De <strong>co</strong>nclusies van een ex ante evaluatie zijn geen rocket-science en moeten soms omkleed worden met<br />
reserves. De interventie is immers nog niet toegepast en de toets vindt alleen plaats op basis van een<br />
voornemen. Maar met een goede beleidsevaluatie vooraf kunnen tijd en menskracht bespaard worden en<br />
kan er een reële inschatting gemaakt worden over de te verwachten factoren en voorwaardelijke <strong>co</strong>ndities.<br />
Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot één uitkomst en <strong>co</strong>nsensus. Op de technische aspecten<br />
van deze responsieve manier van evalueren komen we in de volgende paragraaf terug.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 107
5.3.3 Methode van onderzoek<br />
In deze thesis bestaat de methode van onderzoek uit een casestudy. Een casestudy is een onderzoek waarbij<br />
de onderzoeker probeert om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in een of enkele tijdruimtelijke<br />
begrensde objecten of processen (Verschuren en Doorewaard, 2007). In het geval van dit onderzoek is een<br />
casestudy geschikt omdat het een gedetailleerd inzicht kan geven in de huidige participatie-initiatieven in<br />
een wijk, de mate waarin het buurtonderzoek 1.0 wordt vormgegeven en ervaren en hoe zowel politieleiders,<br />
street level <strong>co</strong>ps en burgers factoren van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> beoordelen.<br />
In deze casestudy wordt een kwalitatieve analyse toegepast, omdat er gezocht wordt naar motieven,<br />
werkwijzen en ervaringen met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, maar ook om de haalbaarheid van een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces te<br />
toetsen bij bewoners van een wijk en de daar werkende politiemedewerkers en hun leidinggevenden.<br />
De casestudy heeft als doel om de theoretische inzichten over de inzet van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te toetsen aan de<br />
praktijk. Het nadeel van de onderzoeksmethode casestudy is de geringe generaliseerbaarheid van de<br />
uitkomsten. In het geval van dit onderzoek bestaat er een redelijke kans dat de resultaten uit deze casestudy<br />
niet zonder meer geldig zijn voor alle casussen. Naarmate men minder gevallen bestudeert, is het moeilijker<br />
om de bevindingen van toepassing te verklaren op gelijke gevallen (Verschuren en Doorewaard, 2007). De<br />
casus wordt immers in de eigen <strong>co</strong>ntext onderzocht. Daarbij moet opgemerkt worden dat generalisatie ook<br />
niet het doel van de casestudy is. Dit onderzoek heeft een exploratief karakter, vanwege het feit dat er tot<br />
op heden nog weinig onderzoek verricht is op dit gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>.<br />
Casestudy Hotspotwijk ‘Buytenwegh’ in Zoetermeer<br />
De selectie van de casus voor deze thesis is door een strategische steekproeftrekking (in tegenstelling tot<br />
een aselecte steekproef) tot stand gekomen. Bij een strategische steekproeftrekking is niet het toeval, maar<br />
de doelstelling leidraad bij het vaststellen van de casus. Het doel van het strategisch selecteren van cases<br />
is dat niet halverwege de dataverzameling blijkt dat de case geen antwoord kan geven op de<br />
onderzoeksvragen (Yin 2003). Naar aanleiding van de theoretische verkenning zijn we bewust op zoek<br />
gegaan naar een wijk waarbij er zoveel mogelijk factoren aanwezig zijn die het mogelijk maakt een ex ante<br />
onderzoek uit te kunnen voeren, waarbij naast de te verwachten effecten, ook veel aandacht voor<br />
onverwachte en onvoorziene effecten is. We maken hierbij bewust de strategische keuze om niet op zoek<br />
te gaan naar draagvlak voor een specifieke vooraf ge<strong>co</strong>nstrueerd <strong>co</strong>ncept voor Buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, maar<br />
juist op zoek te gaan naar de voorwaarden voor de verrijking van het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />
Daardoor is het meer van belang om een wijk te kiezen met een variëteit aan stakeholders waarvan onbekend<br />
is wat de participatiegraad is, maar waar er wel sprake is van de noodzaak voor de inhoudelijke doelen<br />
(vergroten van veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing) en de procesmatige<br />
doelen (vergroten van wederzijds voordeel en wederzijdse afhankelijkheid) vanwege de hoge <strong>co</strong>ncentratie<br />
van woninginbraken.<br />
Op basis van deze strategische steekproeftrekking is gekozen voor de stad Zoetermeer en in het bijzonder<br />
de wijk Buytenwegh.<br />
Gemeente Zoetermeer<br />
Binnen Haaglanden is de gemeente Zoetermeer een representatief lokaal verzorgingsgebied, waarin zowel<br />
stedelijke problematiek als die van de buitengebieden samenkomen. Zoetermeer telt 122.370 inwoners<br />
(Onderzoek & Statistiek; Gemeente Zoetermeer 2012). Ook gelet op de sociale bevolkingsgroep<br />
samenstelling is Zoetermeer een omgevingsgebied, waarin zowel in multicultureel opzicht als in<br />
leeftijdsopbouw en sociale structuur alle zinvol te onderscheiden categorieën, zoals jong en oud, laag en<br />
108 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
hoog opgeleid, uitkeringsgerechtigd versus modaal en bovenmodaal voorkomen. Zo bestaat de bevolking<br />
uit 24% jongeren (0-19jr), 62% volwassenen (20-64jr) en 14% ouderen (65 plussers). Er zijn 3.957<br />
werklozen.<br />
De gemeente Zoetermeer wil bovendien voorop lopen op ICT-gebied. De plannen van de gemeente met<br />
ICT zijn vastgelegd in het programma Zoetermeer ICT-stad. Dit <strong>co</strong>ncentreert zich op ICT-projecten op het<br />
gebied van zorg, onderwijs, bedrijfsleven, samenleving en infrastructuur. Dit uit zich in het mogelijk maken<br />
van een betaalbare, snelle digitale infrastructuur voor het Zoetermeerse bedrijfsleven, scholen en<br />
zorginstellingen, maar bijvoorbeeld ook in projecten op het gebied van onderwijs, zoals de Academie voor<br />
ICT & Media, ICT projecten op scholen en ICT-toepassingen binnen de zorg. Zoetermeer was ook de eerste<br />
gemeente met een se<strong>co</strong>nd life website voor haar inwoners.<br />
Hotspotwijk Buytenwegh<br />
In de laatste maanden van 2010 en de eerste maanden van 2011 steeg het aantal inbraken in Zoetermeer<br />
zeer fors. Vooral de wijken Seghwaert en Buytenwegh waren het doelwit van woninginbrekers. De<br />
infrastructuur van deze wijken is zodanig, dat inbrekers redelijk onzichtbaar hun gang kunnen gaan en dat<br />
maakt deze wijken kwetsbaar voor inbraken. Daarbij blijft de kwaliteit van hang- en sluitwerk achter bij andere<br />
wijken (Project bestrijden diefstal/inbraak uit woningen Gemeente Zoetermeer 2011-2012). Om die reden<br />
is bureau Zoetermeer afgelopen jaar actief aan de slag gegaan om het aantal woninginbraken in<br />
hotspotwijken, zoals Buytenwegh terug te dringen.<br />
De selectie van de wijk Buytenwegh is tot stand gekomen op basis van kwantitatieve Basisvoorziening<br />
Handhavingssysteem (BVH) gegevens afkomstig van de afdeling Analyse en Research van politie<br />
Haaglanden. Buytenwegh bestaat uit 9.883 inwoners (O&S Gemeente Zoetermeer peiljaar 2011). De<br />
gemiddelde leeftijd in deze wijk is 39 jaar gelijk aan die van heel Zoetermeer. 21% is van niet-Westerse<br />
afkomst (allochtoon). In totaal zijn er 4.559 woningen, waaronder 37% koophuizen en 63% huurwoningen.<br />
De gemiddelde WOZ-waarde bedraagt 180.629 Euro. Met betrekking tot het opleidingsniveau (hoogst<br />
voltooide opleiding 18 jaar en ouder) is dit evenredig verdeeld en nagenoeg en gelijk aan het gemiddelde<br />
van Zoetermeer, met laag 32%, Midden 33% en hoog 32%. Het aantal werkzoekenden bedraagt 4%. Ten<br />
aanzien van het huishoudinkomen is er wel een significant verschil met het gemiddelde van Zoetermeer. Het<br />
gemiddelde netto inkomen per maand ligt met 47% aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van Zoetermeer<br />
(37%).<br />
Politieproces<br />
Daarnaast is de keuze voor deze wijk tot stand gekomen op basis van intern verkregen informatie van de<br />
portefeuillehouder woninginbraken van politie Haaglanden om tot een verbeteraanpak van het<br />
buurtonderzoek in hotspotwijken te komen. Ondanks de korpsprioriteit op woninginbraken kent het<br />
korpsbeleid in de uitvoering kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen. Verantwoordelijkheden en werkwijzen<br />
zijn niet vastgelegd, waardoor er onvoldoende richting wordt gegeven en er diversiteit is in de uitvoering.<br />
Capacitaire problemen worden eveneens genoemd om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren.<br />
Genoemde beperkingen zorgen er mogelijk voor dat er kansen blijven liggen om het oplossingspercentage<br />
te verhogen (meer daders pakken en meer zaken oplossen). Een casestudy van dit gebied kan naar<br />
verwachting een aantal belangrijke knelpunten blootleggen om vervolgens het proces van woninginbraken<br />
middels een vernieuwd ontwerp van het buurtonderzoek te kunnen verbeteren.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 109
Politie aanpak<br />
Als korps richt politie Haaglanden zich op delicten die een grote impact hebben op mensen: woninginbraak<br />
en diefstal uit woning zijn sinds 2010 door de korpsleiding als korpsprioriteit benoemd. Het betreft<br />
zogenaamde high impact delicten. Deze vormen van criminaliteit hebben een grote negatieve invloed op de<br />
eigen veiligheidsbeleving van het slachtoffer en zorgen ook voor onveiligheidgevoelens in de betreffende<br />
buurten.<br />
De samenwerking voor de uitvoering wordt gezocht met partners in de wijken zoals het wijkmanagementteam,<br />
woning<strong>co</strong>rporaties, team handhaving en wijkstewards. Het goed uitvoeren van een buurtonderzoek is<br />
een van de speerpunten en een belangrijk instrument om vanuit de omgeving opsporingsindicaties te<br />
vergaren. Daarnaast biedt buurtonderzoek in de visie van politie Haaglanden de mogelijkheid om inwonenden<br />
te informeren dat er is ingebroken, hen te alerteren en te motiveren een bijdrage te leveren aan<br />
heterdaadkracht en tips te geven om meer inbraken in de buurt (besmettelijkheid) te voorkomen. Dit vereist<br />
een goede interactie tussen burgers en politie. De vraag is of dat in voldoende mate in de praktijk gebeurt.<br />
Gelet op het belang dat de bureauleiding van Zoetermeer hecht aan een nadere analyse om tot een<br />
verbeterd <strong>co</strong>ncept van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen, passend binnen deze tijdgeest wordt alle<br />
medewerking verleend. Met dit onderzoek binnen de hotspotwijk ‘Buytenwegh’ is dan ook een lokaal<br />
strategisch veiligheidsbelang gemoeid.<br />
5.3.4 Technieken van onderzoek<br />
Het theoretisch kader en gepresenteerde onderzoeksmodel lenen zich dus voor een mix van onderzoeksmethoden.<br />
Er is getracht om voor de factoren en veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel passende<br />
methoden te selecteren. In deze subparagraaf worden de methoden achtereenvolgens geïntroduceerd en<br />
toegelicht. De voor- en nadelen van de verschillende technieken worden ook benoemd.<br />
Interviews<br />
De eerste techniek die gebruikt zal worden is het interview. De intern stakeholders die worden geïnterviewd<br />
zijn 6 functionarissen van het korps Haaglanden op drie niveaus (tactisch, strategisch en operationeel) met<br />
expertise op het gebied van handhaving, opsporing, <strong>co</strong>mmunicatie en intelligence. Daarnaast worden er zes<br />
streetlevel <strong>co</strong>ps geïnterviewd die werkzaam zijn in Zoetermeer. De dertien externe stakeholders die worden<br />
geïnterviewd in Zoetermeer zijn slachtoffers van woninginbraken, wijkbewoners, buurtvrijwilligers en<br />
gemeentelijke bestuurders. Deze selectie van doelgroepen is tot stand gekomen op basis van literatuuronderzoek<br />
waarbij deze actoren als belanghebbende partij relevant zijn te noemen.<br />
De interviews zullen een semigestructureerd karakter hebben, waarbij de interviewer het gesprek zal leiden<br />
met behulp van een interviewhandleiding. In deze handleiding zullen de onderwerpen worden opgenomen<br />
waarover vragen gesteld worden en mogelijk een aantal voorgeformuleerde vragen staan (Van Thiel, 2010:<br />
109). Aan de hand van het analysekader zal een zogenaamde topiclijst worden samengesteld. De factoren<br />
uit de theorie zullen betrokken worden in het gesprek. De veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel<br />
worden hierdoor met behulp van deze methode in samenhang beschouwd.<br />
Een groot voordeel van deze methode is de flexibele manier om informatie te verzamelen. Zo kunnen er<br />
tijdens het gesprek aanvullende (verdiepings)vragen worden gesteld om een gegeven antwoord beter te<br />
begrijpen. Een belangrijk nadeel is gelegen in de <strong>co</strong>mplexiteit. Een goed interview vereist de nodige<br />
vaardigheden en gesprekstechnieken van de interviewer. Daarnaast kost een interview veel tijd. Dit geldt<br />
ook voor de analyse van de antwoorden (Van Thiel 2010: 108).<br />
110 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Focusgroepen<br />
Als tweede techniek is gekozen voor het gebruik van twee focusgroep sessies. Dit is feitelijk een interview<br />
met meerdere respondenten tegelijkertijd. Een focusgroep heeft het karakter van een open discussie over<br />
een re-design van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> onder leiding van een gespreksmoderator (Van Thiel, 2010). De<br />
focusgroep zal samengesteld worden uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level<br />
<strong>co</strong>ps, burgers en experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. Aan de hand van de resultaten uit<br />
de interviews zal er een eerste <strong>co</strong>ncept worden gepresenteerd van hoe een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> zou kunnen<br />
worden vormgegeven. Dit <strong>co</strong>ncept wordt gepresenteerd aan de leden van de focusgroep. De verbanden<br />
uitgedrukt in het onderzoeksmodel worden bediscussieerd en de uitkomsten van de andere<br />
onderzoeksmethode geanalyseerd.<br />
Een belangrijk voor- of nadeel van deze techniek is dat de uitkomsten van de discussie beïnvloed worden<br />
door de groepsdynamica. Dit kan zowel een positief (<strong>co</strong>ntextualiserend) als negatief (verstorend) effect<br />
hebben en daarmee dus ongewenst invloed uitoefenen op de onderzoeksuitkomst (Van Thiel, 2010: 112).<br />
Daarom is besloten om met gemengde groepen te werken. In dit onderzoek wordt naast het literatuuronderzoek<br />
en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van<br />
focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is een speciale techniek<br />
(van Thiel 2010: 112) waarbij op gestructureerde wijze sprake is van een open discussie over een specifiek<br />
onderwerp met respondenten, onder leiding van een gespreksmoderator, meestal de onderzoeker zelf (Flick<br />
2002: 120; Robson 2002: 284).<br />
Respondenten<br />
In ons onderzoek hebben wij de keuze gemaakt om een viertal soorten respondenten in focusgroep sessies<br />
te laten deelnemen. Het gaat hierbij om:<br />
1 Experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />
2 Politieleidinggevenden en streetlevel <strong>co</strong>ps<br />
3 Ketenpartners<br />
4 Burgers en slachtoffers van woninginbraken<br />
De keuze van deze vier verschillende groepen respondenten is gebaseerd op de aard van het onderwerp<br />
woninginbraken en het doen van buurtonderzoek, waarbij de politie enerzijds een afhankelijkheidsrelatie kent<br />
met burgers en anderzijds met ketenpartners. Bij de ontwikkeling van een vernieuwd <strong>co</strong>ncept op basis van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het verkennen van innovatieve mogelijkheden middels sociale media is de politie mede<br />
afhankelijk van kennis en expertise van externe deskundigen.<br />
De keuze van respondenten ‘sec’ is gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale<br />
<strong>co</strong>ntactnetwerken waaronder stakeholders van politie Brabant Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente<br />
Den Haag, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.<br />
Responsiviteit<br />
De kracht van deze focusgroep sessies is gelegen in het erkennen van verscheidenheid en actieve<br />
betekenisgeving en inbreng van diverse groepen belanghebbenden en vraagt om een responsieve<br />
benadering. Immers, aan de hand van de erkende factoren wordt bij de focusgroep geëvalueerd of en in<br />
welke mate een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> bijdraagt aan de procesmatige en inhoudelijke doelen<br />
uit het onderzoek analyse model.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 111
De focusgroep krijgt hierdoor de status van responsive evaluation en is een 4e generatie evaluatiemethode,<br />
waarbij er geen definitief ontwerp vastgesteld hoeft te worden.<br />
Een responsieve benadering van het evalueren van beleid gaat zoals in de vorige paragraaf beschreven uit<br />
van beleid als een <strong>co</strong>mplex fenomeen dat uiteenlopende, en soms <strong>co</strong>nflicterende, betekenissen heeft voor<br />
belanghebbenden. Verschillen vormen hier het uitgangspunt. Welke issues de belanghebbenden raken,<br />
wordt pas meestal gaandeweg het onderzoek meer duidelijk en is niet op voorhand te voorspellen. Het gaat<br />
om het idee dat iedereen moet worden gehoord en hun werkelijkheid moet dienen als basis van een<br />
onderhandelingsproces met diegenen die betrokken zijn bij een bepaald beleid. Belanghebbenden worden<br />
actief als partners betrokken bij de opzet van het herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />
Selectie<br />
Er zullen twee focusgroep sessies op een dag worden gehouden, waarbij iedere focusgroep bestaat uit<br />
een evenredig aantal politieleiders, politie uitvoerders, burgers op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale<br />
media. De groep wordt voor 50% samengesteld uit mensen die eerder zijn geïnterviewd, aangevuld met<br />
mensen in vergelijkbare functie of omstandigheid die we niet hebben geïnterviewd en met wie we niet eerder<br />
over het onderwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> hebben gesproken. Vandaar dat ook leidinggevenden<br />
en medewerkers uit Brabant Zuid-Oost zijn uitgenodigd, evenals burgers uit dit verzorgingsgebied.<br />
Daarnaast wordt iedere focusgroep aangevuld met tenminste twee experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong>. Hiermee wordt er enerzijds door een gedeelte van de focusgroep onbevooroordeeld gekeken naar de<br />
factoren van buurtonderzoek en sociale media en krijgen we ook inzicht in de mogelijke <strong>co</strong>nsequenties voor<br />
een herontwerp in een meer rurale omgeving dan Zoetermeer en in een kleiner korps. Zo willen we bias en<br />
groupthink trachten te voorkomen.<br />
Moderatie<br />
De focusgroepen zullen geleid worden door een externe moderator. Bij responsieve evaluatie is de evaluator<br />
een procesmanager in plaats van een expert die demonstreert. Bij responsieve evaluatie moet de moderator<br />
beschikken over deskundigheid op verschillende gebieden zoals interpersoonlijke en onderhandelingsvaardigheden<br />
en is het van belang dat hij <strong>creatie</strong>f <strong>co</strong>nflicten kan hanteren. Daarnaast moet hij bekwaam zijn<br />
met kwalitatieve onderzoeksmethoden en beschikken over een groot inlevingsvermogen. De rol van de<br />
onderzoeker is dus niet die van een expert of rechter, maar die van een facilitator, bemiddelaar,<br />
veranderkundige en tolk. Het verlaten van de afstandelijke waarnemersrol mag echter niet worden verward<br />
met een onkritische houding; de evaluator neemt uitspraken van respondenten niet aan voor feiten, maar<br />
beschouwt ze als <strong>co</strong>nstructies en stelt kritische vragen om achterliggende waarden te traceren (Abma,<br />
1997). Een beperking van responsief evalueren is dat evaluatoren minder grip hebben op het verloop van<br />
het onderzoek; in vergelijking met een vooraf opgestelde design is er een stuk minder <strong>co</strong>ntrole. Uitkomsten<br />
zijn vooraf niet voorspelbaar.<br />
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid<br />
Betrouwbaarheid en geldigheid zijn belangrijke criteria voor wetenschappelijk onderzoek en essentieel om<br />
steekhoudende <strong>co</strong>nclusies te kunnen verbinden aan het onderzoek (Van Thiel, 2010: 57).<br />
Betrouwbaarheid<br />
De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de elementen nauwkeurigheid en <strong>co</strong>nsistentie.<br />
Het element nauwkeurigheid stelt bovenal eisen aan de meetinstrumenten die ingezet worden. In dit<br />
onderzoek zal bij de samenstelling van de vragenlijst rekening moeten worden gehouden met dit element.<br />
112 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
De keuze voor semi-gestructureerd interviews (met half-open vragen), betekent dat er geen standaardwaarden<br />
te definiëren zijn (Van Thiel, 2010).<br />
Betrouwbaarheid wil ook zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk mogen<br />
zijn. Die toevalligheden kunnen bepaald worden door de situatie, de interviewer, de observator, de lijst of in<br />
de geïnterviewde zelf. Om factoren waarop weinig invloed op uit te oefenen is, zoals de gemoedstoestand<br />
van de geïnterviewden, te ondervangen zijn de semigestructureerde interviews afgenomen in rustige<br />
afgesloten ruimtes waarbij alleen de geïnterviewde(n) aanwezig waren. De interviews zijn opgenomen en in<br />
transcript uitgewerkt en ter goedkeuring voorgelegd aan de respondenten. De interviewer heeft zich bij alle<br />
interviews zoveel mogelijk hetzelfde opgesteld (rustig, open houding) en de stappen op gelijke wijze<br />
doorlopen. Als eerste is steeds een korte inleiding gegeven en de bedoeling van het interview uitgelegd.<br />
Daarna zijn de vragen doorlopen en tot slot werd het interview afgesloten met een korte samenvatting en<br />
het bedanken van de geïnterviewde(n). Daar waar mogelijk zijn dezelfde vragen gesteld om de homogeniteit<br />
te vergroten. Op deze manier is gepoogd een zo’n <strong>co</strong>ntroleerbaar mogelijke situatie te creëren. Dit onderzoek<br />
is volgens logische stappen opgebouwd en die stappen zijn te <strong>co</strong>ntroleren en reproduceerbaar.<br />
Geldigheid<br />
De geldigheid of validiteit van onderzoek behelst een tweetal hoofdvormen: interne en externe validiteit.<br />
Interne validiteit betreft de geldigheid van het daadwerkelijke onderzoek. De keuze om meerdere methoden<br />
en technieken van onderzoek te gebruiken komt de interne validiteit van dit onderzoek ten goede. De<br />
verschillende methoden maken het mogelijk de uitkomsten te vergelijken en met elkaar te <strong>co</strong>nfronteren. Dit<br />
gebruik van meerdere methoden wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Deze <strong>co</strong>mbinatie van meerdere<br />
technieken en verschillende bronnen voorkomt eenzijdigheid en maakt tevens de kans op bias kleiner (Van<br />
Thiel, 2010: 61).<br />
Een tekortkoming wat betreft de interne validiteit zou het fenomeen sociaal wenselijke antwoorden kunnen<br />
zijn. Om de kans hierop te verkleinen is per casus niet alleen de leidinggevende geïnterviewd, maar ook de<br />
street level <strong>co</strong>p. Dit heeft grotendeels als doel om informatie van het eerste interview van strategisch en<br />
tactisch leidinggevenden (over beleid, proces, visie, leiderschap en strategie) in zekere mate te toetsen op<br />
werking in de praktijk. In de casestudy is verder getracht om objectiviteit te behouden door structuur aan te<br />
brengen in de analyse.<br />
De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De s<strong>co</strong>pe van actoren binnen één<br />
politiegebied beperkt de mate waarin op basis van het onderzoek algemeen geldende uitspraken over de<br />
probleemstelling gedaan kunnen worden. De <strong>co</strong>mbinatie of mix van methoden en de samenstelling van de<br />
focusgroep (die in dit geval ook bestaat uit leden van een andere politieregio) verstevigt echter de<br />
mogelijkheid van analytische generaliseerbaarheid (Van Thiel, 2010; Bekkers e.a., 2009).<br />
In dit empirisch onderzoek maken we gebruik van een casestudy. We realiseren ons terdege dat op basis<br />
van één enkel geval geen <strong>co</strong>nclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot de geldigheid van de<br />
theorie in andere situaties, ofwel statistische generalisatie is in geval van dit empirisch onderzoek niet<br />
mogelijk. De casestudy die deel uit maakt van dit empirisch onderzoek is dan ook bedoeld als illustratie van<br />
de theorie. Hoogstens kunnen op basis van de empirische resultaten uitspraken gedaan worden met<br />
betrekking tot de theorie. Er is dan sprake van analytische generalisatie (Yin 2003).<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 113
5.4 Werkwijze<br />
Aan de hand van het theoretisch kader en met behulp van het <strong>co</strong>nceptueel model van het E<strong>co</strong>systeem kan<br />
een werkwijze worden vastgesteld. De werkwijze garandeert de uniformiteit in het onderzoek en zorgt dat<br />
de onderzoeksresultaten systematisch met elkaar in verband kunnen worden gebracht, hetgeen essentieel<br />
is gezien de <strong>co</strong>mbinatie van onderzoeksmethoden en de te onderzoeken perspectieven (politieorganisatie<br />
en burgers, intern en extern). Hieronder volgt de uitwerking van het analysekader.<br />
DEEL 1<br />
Analyse van optimale<br />
<strong>co</strong>ndities voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
door sociale media generiek<br />
en Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in<br />
het bijzonder<br />
DEEL 2<br />
Interviews met burgers en<br />
politiemedewerkers<br />
Haaglanden/Zoetermeer<br />
DEEL 3<br />
Focusgroep burgers,<br />
politiemedewerkers en<br />
experts regio<br />
Haaglanden & Brabant ZO<br />
Illustratie 12: Richtinggevende werkwijze<br />
Deel 1 Analyse van optimale <strong>co</strong>ndities<br />
Met behulp van het theoretisch kader van optimale <strong>co</strong>ndities kan worden onderzocht of en in welke mate<br />
deze <strong>co</strong>ndities aanwezig zijn. Het kader bevat <strong>co</strong>ndities op proces en inhoudsniveau, op organisatie en<br />
individueel niveau. Alle factoren zijn geoperationaliseerd. Aan de hand van deze analyse en operationalisering<br />
wordt de interview vragenlijst samengesteld voor de interviews die als bijlage is toegevoegd.<br />
Deel 2: Interviews met interne en externe stakeholders<br />
De interviews worden gesplitst in twee categorieën, te weten interne en externe stakeholders.<br />
De interne stakeholders zijn verdeeld in twee categorieën, te weten leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps.<br />
De externe stakeholders zijn verdeeld in burgers/slachtoffers enerzijds en gemeenteambtenaren anderzijds.<br />
Intern: - Street level <strong>co</strong>ps die buurtonderzoek uitvoeren<br />
- Operationeel leidinggevende die het proces aanstuurt<br />
- Tactisch leidinggevende met resultaatverantwoordelijkheid<br />
- Communicatiedeskundige<br />
- Portefeuillehouder Woninginbraken<br />
- Strategisch leidinggevenden op het gebied van intelligence en opsporing<br />
Extern: - Slachtoffers van woninginbraken<br />
- Bewoners van een hot spot wijk<br />
- Burgers die deel uitmaken van buurtinterventieteams<br />
- Ambtenaren integrale veiligheid gemeente<br />
Er zijn twee aparte vragenlijsten gemaakt (intern en extern), die als bijlage zijn toegevoegd.<br />
114 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Deel 3: Focusgroep<br />
In de focusgroep zitten inwoners van Zoetermeer en personeelsleden van het korps Haaglanden, die mogelijk<br />
ook al eerder meegewerkt hebben aan de hierboven genoemde interviews. Daarnaast worden de<br />
focusgroepen gemengd met inwoners en personeelsleden van het verzorgingsgebied/korps Brabant Zuid-<br />
Oost om vooringenomenheid en groupthink te voorkomen. Er vinden twee focusgroep sessies plaats.<br />
Burgers, politiemedewerkers, politie leidinggevenden en experts gaan onder leiding van een moderator de<br />
implicaties van een herontwerp Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> bespreken. Observanten brengen vervolgens in beeld<br />
in hoeverre de eerder vastgestelde factoren positief dan wel negatief uitvallen. Daarna worden de deelnemers<br />
gevraagd ook het eigen doorlopen proces met elkaar te evalueren. Aan de focusgroep nemen respondenten<br />
deel die geïnterviewd zijn, aangevuld met mensen in dezelfde rol of functie, die niet eerder geïnterviewd zijn<br />
en ook niet uit de regio Haaglanden komen. Ook zullen experts op het gebied van sociale media en <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
deelnemen aan de focusgroep. Het doel van de bijeenkomst is niet om tot een eenduidig eindoordeel<br />
te komen, maar de impact van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vanuit verschillende invalshoeken te belichten.<br />
Bij de samenstelling van de focusgroep wordt de volgende verdeling nagestreefd:<br />
20% streetlevel <strong>co</strong>ps<br />
20% leidinggevenden politie<br />
20% experts (<strong>co</strong>mmunicatie, sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>)<br />
30% burgers/slachtoffers/buurtinterventie teamleden<br />
10% ketenpartner gemeente<br />
5.5 Conclusie<br />
In dit hoofdstuk is het antwoord op de vraag onder welke theoretisch te verwachten <strong>co</strong>ndities de rol van het<br />
buurtonderzoek kan worden vormgegeven door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, ge<strong>co</strong>nceptualiseerd. Dit heeft geresulteerd<br />
in een theoretisch kader, dat door middel van gevisualiseerde redeneerstappen tot stand is gekomen.<br />
Aansluitend is stilgestaan bij de onderzoeksstrategie, de daaruit volgende keuze voor een <strong>co</strong>mbinatie van<br />
methoden en technieken van onderzoek en de werkwijze. De richting en inrichting van het empirisch<br />
onderzoek is hiermee gewaarborgd.<br />
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 115
116 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Onderzoek
118 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
6 Onderzoek<br />
6.1 Inleiding<br />
In het voorgaande hoofdstuk is de onderzoeksstrategie beschreven die ten grondslag ligt aan het empirisch<br />
onderzoek. Dit hoofdstuk volgt het redeneermodel van de vier geformuleerde ambities van Moed, Vermogen,<br />
Bewustzijn en Proces en de daaraan gekoppelde 37 factoren, uitgewerkt in vier delen:<br />
A Het toetsen van de factoren bij interne actoren door middel van semigestructureerde interviews<br />
(politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps);<br />
B Het toetsen van de factoren bij externe actoren door middel van semigestructureerde interviews ((burgers,<br />
slachtoffers en ketenpartners);<br />
C Focusgroep sessie I met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van<br />
sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, <strong>co</strong>mmunicatie en de wetenschap, die aan de slag gaan met de opbrengsten<br />
uit de interviews;<br />
D Focusgroep sessie II met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van<br />
sociale media, <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, <strong>co</strong>mmunicatie en de wetenschap, die voortborduren op de opbrengsten van<br />
focusgroep I.<br />
De volgende deelvragen staan bij de uitwerking centraal:<br />
6. In hoeverre zijn de <strong>co</strong>ndities die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op<br />
grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />
En:<br />
7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />
Allereerst hebben we de factoren geoperationaliseerd in het analysekader (Bijlage 1) en vervolgens twee<br />
vragenlijsten samengesteld voor de interviews. Een vragenlijst voor de interne actoren, onderverdeeld in<br />
leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps (Bijlage 2) en een vragenlijst specifiek voor de externe actoren,<br />
onderverdeeld in burgers/slachtoffers uit een hotspotwijk en stakeholders (gemeente, politie, buurtinterventieteams)<br />
in de hotspotwijk (Bijlage 3).<br />
De vragen zijn gericht gesteld aan de hand van de thema’s buurtonderzoek 1.0, innovatie, <strong>co</strong>productie,<br />
interactieve beleidsvoering, sociale media, leiderschap en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces. Het doel daarvan is te<br />
achterhalen of, en zo ja in welke mate, de respondenten de uit de theorie gevonden factoren (h)erkennen.<br />
Tijdens de interviews worden alle 37 factoren besproken en wordt getracht in kaart te brengen welke<br />
factoren door de respondenten worden aangemerkt als zijnde stimulerende, belemmerende of niet relevante<br />
factoren (enablers, blockers en non-issues).<br />
In de verwerking en de analyse van het empirisch materiaal, zijn de al dan niet aanwezige (h)erkenningen<br />
van de factoren geclusterd volgens de dimensies Bewustzijn, Vermogen, Proces en Moed.<br />
Mede op basis van de tussentijdse onderzoeksresultaten uit de interviews zijn vervolgens de focusgroepsessies<br />
inhoudelijk voorbereid ter empirische toetsing van de voorlopige deel<strong>co</strong>nclusies zoals samengevat<br />
in paragraaf 6.3.<br />
6 Onderzoek 119
6.2 Interviews interne en externe stakeholders<br />
6.2.1 Inleiding<br />
In de verwerking van de antwoorden is gekeken naar de mate waarin interne actoren (bestaande uit<br />
leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps) en externe actoren (bestaande uit stakeholders in de hotspotwijk en<br />
de burgers/slachtoffers) de factoren uit de theorie (h)erkennen en al dan niet van belang achten voor de<br />
politiepraktijk. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke verschillen die er bestaan vanuit het perspectief<br />
leidinggevenden ten opzichte van het perspectief van de street level <strong>co</strong>ps. Ook is gekeken of, en in welke<br />
mate, de respondenten de factoren wel of niet relevant achten in de realisatie van de ambities. Tenslotte<br />
hebben we ook geanalyseerd of respondenten bepaalde factoren in het geheel niet relevant vinden en of er<br />
nieuwe factoren ter sprake zijn gebracht die niet uit de theorie naar voren zijn gekomen. Alleen de gegevens<br />
die door twee of meerdere respondenten ter berde zijn gebracht zijn in de analyse verwerkt. Het is van<br />
belang te melden dat we ons tijdens de interviews zowel gericht hebben op het brede <strong>co</strong>ncept van Co<strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong> als ook op de specifieke mogelijke toepassing daarvan voor Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> teneinde<br />
woninginbraken terug te dringen. Daarbij is buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook vergeleken met de (on)mogelijkheden<br />
van buurtonderzoek 1.0. Het interne en het externe perspectief zijn per factor met elkaar vergeleken. Per<br />
dimensie wordt eerst de reactie van de respondenten op de factoren genoemd. Vervolgens wordt tijdens<br />
de focusgroep sessies verder onderzocht welke factoren het meest kritisch zijn.<br />
6.2.2 Bewustzijn<br />
2<br />
3<br />
6<br />
8<br />
BEWUSTZIJN<br />
Waarschuwen 9 Preventie<br />
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam<br />
Positionering wijkagent 31 Overschatting invloed<br />
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn,<br />
Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
Neveneffecten 32 Motiverende factoren<br />
2 Waarschuwen / 9 Preventie<br />
10<br />
De interne actoren waren het unaniem eens met de <strong>co</strong>nclusie uit hoofdstuk 2 dat het buurtonderzoek 1.0<br />
geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen van woninginbraken en zijn het ook eens met het feit dat<br />
het desondanks een instrument is dat moet blijven worden ingezet, vanwege de preventie die er van uit<br />
gaat. Unaniem is men ook van mening dat preventie een gezamenlijke taak is van met name gemeenten,<br />
woningbouw<strong>co</strong>öperaties en de burger zelf, maar dat de politie zich niet aan die taak moet onttrekken. Alle<br />
respondenten zien het buurtonderzoek als een belangrijk <strong>co</strong>ntactmoment waar een preventieve werking<br />
vanuit gaat. De meerderheid van de respondenten geeft aan dat het aantal pogingen inbraak toeneemt en<br />
trekt de voorzichtige <strong>co</strong>nclusie dat er een link is tussen de preventieve werking van het buurtonderzoek en<br />
deze toename. Doorvragend echter geven de leidinggevenden aan dat het proces van buurtonderzoek 1.0<br />
slecht is geborgd en dat er onvoldoende wordt gestuurd op zingeving. De street level <strong>co</strong>ps erkennen dit.<br />
Doorvragend over de kwaliteit van het buurtonderzoek zijn vrijwel alles burgers echter erg tevreden over de<br />
wijze waarop de politie in Zoetermeer buurtonderzoeken uitvoert en naar hun gevoel alles in het vermogen<br />
stelt zaken op te lossen. Een kleine minderheid vindt dat de politie onvoldoende inspanning levert met de<br />
120 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
informatie die wordt aangedragen of op de verkeerde momenten zichtbaar aanwezig is.<br />
Verreweg het grootste deel van de externe actoren geeft aan dat van het buurtonderzoek een<br />
waarschuwende werking uit gaat waardoor de buurt alerter wordt. De signaalfunctie die daar vanuit kan<br />
gaan wordt daarmee onderkend. Opvallend is dat bij een tweetal burgers die wonen in het wat slechtere<br />
deel van de hotspotwijk Buytenwegh ernstige twijfels bestaan of hun buren en buurtgenoten hier iets mee<br />
doen. De bewoners die in een wat beter deel van diezelfde hotspotwijk wonen zijn daar een stuk positiever<br />
over. In dit verband is opgemerkt dat sociale <strong>co</strong>ntrole belangrijk is. Vrijwel alle externe actoren zijn het er op<br />
dit punt mee eens dat naarmate het onderling <strong>co</strong>ntact groter is, bewoners meer en beter op elkaar letten.<br />
De <strong>co</strong>nclusie uit hoofdstuk 2 (dat het buurtonderzoek 1.0 geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen<br />
van woninginbraken) wordt in de praktijk verschillend ervaren. Bijna de helft van de externe actoren weet<br />
niet wat het resultaat van een buurtonderzoek oplevert, maar zou dat wel graag willen weten om gemotiveerd<br />
te blijven om informatie aan te leveren. Dit zijn voornamelijk burgers. De anderen zijn de mening toegedaan<br />
dat het buurtonderzoek niet veel oplevert voor de politie. Dit zijn vooral de ketenpartners vanuit de gemeente.<br />
3<br />
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams<br />
Door de samenwerking met buurtinterventieteams en buurtvrijwilligers ontstaat er een olievlek en hoeft de<br />
politie niet langer initiator van preventie te zijn, wat veelal nog wel het geval is. Politie Haaglanden zet haar<br />
politievrijwilligers en volontairs vaak in bij buurtonderzoek, herkenbaar in uniform. Daarmee wordt dure<br />
capaciteit bespaard en is de politie toch zichtbaar in de wijk. De burger wordt zo mede ingezet als handhaver.<br />
Zowel leidinggevenden als street level <strong>co</strong>ps hebben de volontairs genoemd al de meest ultieme vorm van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van dit moment. Twee leidinggevenden en een wijkagent (die deze volontairs veelal rechtstreeks<br />
aansturen) hebben aangegeven deze volontairs met diverse achtergronden en niveaus te zien als waardevolle<br />
aanvulling op de politiecapaciteit, omdat ze andere inzichten meebrengen en van buiten naar binnen denken.<br />
De mate waarin er gebruik gemaakt wordt van buurtinterventieteams is erg wijkafhankelijk. Daar waar de<br />
criminaliteit laag is en daar waar hij heel hoog is, zijn vaak beiden wijken waar burgerparticipatie niet of<br />
nauwelijks op gang komt. De sociale <strong>co</strong>hesie in een wijk bepaalt in grote mate de participatiegraad, is de<br />
mening van 10 van de 12 respondenten.<br />
Vier van de externe actoren ziet het uitvoeren van een buurtonderzoek niet zuiver als een politietaak. Volgens<br />
sommige burgers en vertegenwoordigers van de gemeente kun je hier ook mensen vanuit de eigen wijk<br />
voor inzetten. Opvallend is dat van alle geïnterviewde burgers en slachtoffers men wel eens van een<br />
buurtinterventieteam heeft gehoord, maar niemand daadwerkelijk iemand kende of daarmee <strong>co</strong>ntact heeft<br />
gehad. Alle burgers (op één na) hebben geantwoord dat een buurtinterventieteam nodig is in een wijk waar<br />
relatief weinig wordt ingebroken en dat vooral de buurt zelf oplettend en waakzaam moet zijn. Opmerkelijke<br />
<strong>co</strong>nstatering is dat zelfs in een hotspotwijk als Buytenwegh waar relatief veel wordt ingebroken in vergelijking<br />
met de rest van Zoetermeer weinig mensen het <strong>co</strong>ncept van WAS (Wijk en Agent Samen) kennen of daaraan<br />
meedoen. Ook wordt afhankelijk van waar men in deze wijk woont de eigen lokale situatie over het algemeen<br />
als relatief ‘veilig’ ervaren. Doorvragend wanneer men met een inbraakgolf te maken heeft ziet men wel<br />
voordelen van een buurtinterventieteam of intensievere samenwerkingsvormen van burgers in de wijk, zoals<br />
het WAS <strong>co</strong>ncept. Vanuit gemeente en politie worden buurtvrijwilligers als waardevolle aanvulling op de<br />
politiecapaciteit gezien en op het andersdenkend vermogen. Vanuit politiezijde is aangegeven dat men aan<br />
de slag wil met de inzet van speciaal daarvoor op te leiden politievolontairs voor het doen van<br />
buurtonderzoek. De intrinsieke motivatie van vrijwilligers om een buurtonderzoek goed te doen en uit te<br />
voeren speelt daarbij ook een rol van betekenis. Dit in vergelijking met politiemedewerkers die het naast al<br />
hun andere taken erbij moeten doen zo is ge<strong>co</strong>nstateerd.<br />
6 Onderzoek 121
6<br />
Positionering wijkagent<br />
Alhoewel de rol van de wijkagent door alle respondenten als cruciaal wordt gezien (de uitdrukking “de spin<br />
in het web” is door iets meer dan de helft van de respondenten genoemd), wordt die rol belangrijker geacht<br />
in de nazorg dan in de afhandeling van een woninginbraak op zich. Door zoveel verantwoordelijkheid bij de<br />
wijkbrigadier neer te leggen ontstaat er geen gezamenlijke focus op de problematiek en wordt het<br />
buurtonderzoek afgedaan als een taak van een enkel diender. De wijkagenten zelf zijn echter van mening<br />
dat zij wel degelijk verantwoordelijk zijn voor het hele proces van afhandeling, het bewaken van de kwaliteit<br />
en de terugkoppeling naar de slachtoffers en de buurt.<br />
De rol van de wijkagent wordt door alle externe actoren als belangrijk gezien. Opvallend is wel dat alle<br />
burgers die zijn geïnterviewd de wijkagent zelf niet kennen. Zijn of haar rol wordt in de praktijk wel door<br />
vrijwel alle externe actoren als essentieel gezien. Door vrijwel alle burgers wordt aangegeven dat het faceto-face<br />
<strong>co</strong>ntact met de wijkagent belangrijk is. Doorvragend heeft men daarbij het beeld dat als er gebeld<br />
wordt dat de wijkagent dan ook direct moet komen.<br />
8<br />
Neveneffecten<br />
Geen enkele respondent ziet negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek. Dat het<br />
buurtonderzoek na een hausse aan woninginbraken leidt tot onveiligheidsgevoelens wordt gezien als een<br />
achterhaalde manier van denken. Nu er zo veel bekend is over besmettingsgevaar en de kans op herhaald<br />
slachtofferschap is waarschuwen zeer belangrijk geworden. Vier van de zes leidinggevenden en drie van de<br />
vier street level <strong>co</strong>ps refereerden aan wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied. Belangrijke<br />
neveneffecten bij het buurtonderzoek zijn voor de externe actoren het nemen van preventieve maatregelen<br />
en een waardevol <strong>co</strong>ntactmoment met politiemensen. Zoals een van de burgers het noemde ‘sla je hierbij<br />
twee vliegen in een klap’. Het waakzaam maken van de buurt met een verhoogde pakkans voor daders als<br />
ze in de buurt gesignaleerd worden wordt meerdere malen als een van de voordelen benoemd. Ook het<br />
effect op andere vormen van misdrijven in de buurt zoals diefstallen uit auto’s, vernielingen en bedrijfsinbraken<br />
wordt bij het goed uitvoeren van een buurtonderzoek zowel door burgers, als stakeholders vanuit<br />
de gemeente als een belangrijk neveneffect benoemd.<br />
Negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek wordt door niemand genoemd. De externe actoren<br />
zijn het er unaniem over eens dat het buurtonderzoek misschien bij sommige buurtbewoners wel<br />
onveiligheidsgevoelens kan oproepen, maar dat de verwachting is dat iedereen eerder waakzamer wordt<br />
en veiligheidsmaatregelen neemt waardoor het onveiligheidsgevoel in de praktijk afneemt. Burgers lijken<br />
door dit unanieme antwoord een stuk weerbaarder dan op basis van de theorie in hoofdstuk 2 bij negatieve<br />
neveneffecten op dit punt wordt verondersteld.<br />
32<br />
Motiverende factoren<br />
De respondenten hebben allen aangegeven dat de meest motiverende factor voor burgers om vergaande<br />
participatie met de politie aan te gaan eigenbelang is. Hoe dichterbij de problematiek of criminaliteit is, des<br />
te eerder zal een burger (tijdelijk) participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar afneemt zal de interesse<br />
in welke vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Daarnaast kan grote verontwaardiging<br />
en vergaande media aandacht de participatie ook versterken. Het recente voorval waarbij heel Nederland<br />
meehielp via sociale media om de signalementen te verspreiden van de overvallers die een juwelier uit Den<br />
Haag hebben gedood werd door 80% van de respondenten als voorbeeld aangehaald.<br />
De burgers hebben aangegeven dat de motivatie om mee te doen vooral te maken heeft met hoe zij de<br />
122 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
veiligheidssituatie in de eigen buurt ervaren en wat zij daar zelf aan kunnen doen. Opvallend is dat niemand<br />
daar zelf kennelijk nog het initiatief toe genomen had. Doorvragend of men bereid is om mee te doen als<br />
daar naar gevraagd zou worden, antwoordde vrijwel alle respondenten bevestigend. Hoe dichter de<br />
criminaliteit of problematiek in de eigen buurt of wijk wordt ervaren, des te eerder zal een burger (tijdelijk)<br />
participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar in de directe omgeving afneemt zal de interesse in welke<br />
vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Dat burgers vooral worden gedreven door<br />
een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009) en burgers meer geneigd zijn om te participeren in<br />
opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij staat (van den Bogaard 2010), wordt<br />
daarmee in de praktijk herkend.<br />
31<br />
Overschatting invloed<br />
Over de slagingskans van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> liepen de meningen ook niet sterk uiteen. Zowel interne als<br />
externe respondenten zien voordelen in de 24/7 mogelijkheden en voorzien dat sociale media een enorme<br />
vlucht gaan nemen en dat het gebruik alleen maar zal toenemen. Waar men absoluut niet in geloofd is de<br />
inrichting van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> specifiek voor woninginbraken. Men ziet meer in een breder opgezet<br />
buurtonderzoek waar veiligheid en leefbaarheid samengebracht worden op meerdere aspecten dan alleen<br />
criminaliteit.<br />
Opvallend is dat tijdens de interviews er veel nadruk ligt op handhaving, toezicht en preventie. Zelfs na<br />
hulpvragen wordt de link naar Opsporing onvoldoende gelegd. Aangezien in het theoretisch model een van<br />
de inhoudelijke doelen ook het verhogen van de kwaliteit van de opsporing is, wordt dit nader uitgediept in<br />
de focusgroepsessies.<br />
Over de slagingskans van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> liepen de meningen niet heel ver uiteen, maar waren er wel<br />
verschillen als het gaat om de verwachtingen. Bijna de helft van de burgers twijfelt over de slagingskans<br />
met sociale media in probleemwijken waarbij de sociale <strong>co</strong>hesie laag is. Ook vanuit de gemeente wordt dit<br />
gezien als een kritisch punt. Daar waar burgers wonen in de kern van een probleembuurt zoals Buytenwegh<br />
zien zij geen directe toegevoegde waarde. Het face-to-face <strong>co</strong>ntact en het telefonisch <strong>co</strong>ntact rechtstreeks<br />
met de politie worden door alle burgers belangrijk gevonden. In het wijkgedeelte waar de situatie aanmerkelijk<br />
beter is zien burgers wel kansen voor sociale media, maar blijven zij wijzen op het belang van zowel fysiek<br />
(face-to-face) en bij voorkeur telefonisch <strong>co</strong>ntact naast sociale media. Burgers zien als het gaat om snelheid<br />
de telefoon als een beter middel dan sociale media vanwege het rechtstreekse <strong>co</strong>ntact en de wisselwerking.<br />
Daarentegen wordt vanuit de stakeholders vanuit de gemeente sociale media gezien als een belangrijke<br />
aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Het buurtonderzoek beperkt zich nu ernstig in reikwijdte als het<br />
gaat om een enkele straat met een beperkt aantal woningen.<br />
Vanuit de gemeente wordt geen enkel risi<strong>co</strong> op overschatting gezien. Daar stelt men zich op het standpunt<br />
dat je negatieve ervaringen alleen maar kan opdoen door er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan.<br />
10<br />
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces<br />
Deze vragen omtrent de wisselwerking bleken lastig te beantwoorden. Drie van de vier street level <strong>co</strong>ps<br />
gaven aan geen mening te hebben over de samenhang tussen de dimensies. Het <strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong> sprak alle leidinggevenden aan, maar zij voorzagen in de helft van de gevallen grote problemen op het<br />
gebied van Vermogen. In de volgende paragraaf komen we daar op terug. Acht van de twaalf respondenten<br />
hebben aangegeven dat we onvoldoende gebruik maken van de expertise van buiten.<br />
Opvallend was dat vier van de zes leidinggevenden zich hardop af hebben gevraagd of <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> wel als<br />
6 Onderzoek 123
een proces gezien moet worden c.q. ingericht moet worden. Zij vroegen zich af of de horizontale samenleving<br />
niet eerder gebaat is bij maatwerk en een projectmatige aanpak van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />
Geen enkele burger kon deze vraag beantwoorden. Ook voor de stakeholders vanuit de gemeente bleek<br />
dit een moeilijke opgave. Vanuit de stakeholder aan de kant van de wetenschap kwam het antwoord dat dit<br />
sterk afhangt van de actor die aan zet is. Stimulerend, actief, ‘meedenkend’ leiderschap lijkt daarin belangrijk.<br />
Co-<strong>creatie</strong> wordt door hen gezien als een innovatief proces: er wordt immers iets gecreëerd. Vanuit die<br />
optiek wordt een balans tussen enerzijds <strong>creatie</strong>f (divergerend) en anderzijds structuur (<strong>co</strong>nvergerend)<br />
belangrijk gevonden. Anders blijft het ‘zweven’. Openheid, bereidheid tot het delen van ervaring, kennis en<br />
resultaten en het zorgdragen voor vertrouwen tussen partners zijn daarbij de issues die genoemd zijn. Het<br />
<strong>co</strong>ncept van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> sprak alle respondenten wel aan. De kritische vraagstellingen bleken voor de<br />
meeste respondenten te abstract geformuleerd om daar een goed antwoord op te krijgen.<br />
6.2.3 Vermogen<br />
VERMOGEN<br />
11 Open klimaat 16 Beheersing van het dynamische proces<br />
12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen 21 Representativiteit van de participatie en de<br />
participatie paradox<br />
13 De kwaliteit van de onderlinge<br />
verhoudingen<br />
23 Digitale kloof<br />
15 Dominante eigen logica 25 Adaptievermogen<br />
11<br />
Open Klimaat<br />
Een open klimaat kenmerkt zich in de ogen van respondenten door het delen van informatie met derden en<br />
het delen van kennis met elkaar. Bij een open klimaat hoort een lerende organisatie waar je fouten mag<br />
maken en waar transparantie is. Bij de vraag of er sprake is van een open klimaat geeft de helft van de<br />
interne actoren (evenredig verdeeld tussen leidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps) daar een positief antwoord<br />
op. De andere helft geeft aan dat dat open klimaat er niet is.<br />
Een open klimaat kenmerkt zich volgens een aantal externe actoren door de bereidheid tot het delen van<br />
ervaringen, kennis en resultaten. Ook het werken aan voldoende vertrouwen en het vermogen tot luisteren<br />
en ervaren zijn genoemd. Daarbij is steun vanuit de organisatie (hoog) belangrijk, evenals dat er voldoende<br />
tijd wordt vrijgemaakt voor het proces (vrij geroosterd). Daarnaast zien respondenten goede ondersteuning<br />
in (mensen en middelen) als een belangrijke voorwaarde. Zowel vanuit gemeentelijke en wetenschappelijke<br />
zijde wordt aangegeven dat expertise van buiten ook erg stimulerend kan zijn in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, b.v. als facilitator,<br />
aanjager, generatie van ideeën die typisch niet uit een politieorganisatie komen.<br />
16<br />
Beheersing van het dynamische proces<br />
Vier van de twaalf interne respondenten hadden geen mening over het dynamische proces. De overige acht<br />
zijn van mening dat er geen planmatige organisatie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces nodig is, zeker niet in een fase<br />
van leren, innoveren en ontwikkelen.<br />
124 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Zeven van de twaalf externe actoren vonden deze vraag lastig te beantwoorden en hadden hier geen mening<br />
over. Door drie externen is aangegeven dat het belangrijk is eerst voldoende draagvlak te creëren vanuit alle<br />
partijen. De manier waarop je hier het aangrijpingspunt in kan vinden verschilt van beginnen met het<br />
intakeproces, tot het beginnen met een goed geregisseerde startcasus, in een omgeving waar draagvlak<br />
vanuit alle partijen is. Na slagen van de startcasus, kan dit dan langzaam uitgerold worden naar ‘moeilijkere’<br />
omgevingen. Door zowel respondenten vanuit de gemeente als burgers wordt aangegeven dat de regie bij<br />
de politie of gemeente moet liggen. Door twee respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat de<br />
lokale politiek een bijdrage kan leveren als het gaat om druk uitoefenen dat iets in een bepaalde richting<br />
moet gebeuren. Op dit moment is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> geen issue. Vanuit de wetenschappelijke stakeholder is de<br />
mening toegedaan dat het dynamisch proces vrij onafhankelijk van politieke besluitvorming kan worden<br />
opgezet, mits draagvlak aanwezig is op hoog niveau in de politieorganisatie.<br />
12 Gelijkwaardige machtsverhoudingen / 13 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />
Met name de leidinggevenden zijn van mening dat gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de<br />
mening van anderen, zeker als er meegedacht wordt door burgers over <strong>co</strong>ncepten van dienstverlening, zoals<br />
bijvoorbeeld het buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Daar waar de burger daadwerkelijk meebeslist gaat het vaak om een<br />
gezamenlijk probleem. De machtsverhoudingen staan onder druk daar waar er sprake is van een gebrek<br />
aan sociale <strong>co</strong>hesie of als er discrepantie is tussen de perceptie van een probleem.<br />
De respondenten vanuit de gemeente zijn van mening dat er sprake dient te zijn van gelijke verhoudingen<br />
bij het betrekken van burgers in het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De burgers hebben hier geen duidelijk antwoord<br />
op gegeven. Wel vonden twee burgers dat het belangrijk is dat de politie initiatief neemt samen met de<br />
gemeente. Twee andere burgers waren de mening toegedaan dat vooral de invloed vanuit de gemeente zou<br />
moeten plaatsvinden om tot gelijke inbreng te komen. Doorvragend lijken sommige burgers er minder<br />
problemen mee te hebben dat de politie of gemeente regie neemt en haar stempel drukt, zolang er maar<br />
voldoende ruimte is voor inbreng en zij het gevoel hebben serieus genomen te worden. Dit beeld bevestigd<br />
dat een bepaalde mate van gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de mening van burgers. In<br />
buurten waar de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen laag is, zal ook de bereidheid tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> laag<br />
zijn, zo is de algehele verwachting van alle respondenten, intern en extern.<br />
21<br />
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />
Elf van de twaalf interne actoren hebben de representativiteit van de participatie aangegeven als een van<br />
de meest essentiële factoren. Zij geven aan ernstig te twijfelen of de participatie van burgers zal toenemen<br />
door het gebruik van sociale media en technologie. Met name de street level <strong>co</strong>ps geven aan dat de burgers<br />
die samenwerken met de politie het type burger is dat ook sociale media omarmt en zal toepassen, maar de<br />
burger die nu niet participeert nu, zal dat naar verwachting ook niet gaan doen als de technologische<br />
mogelijkheden toenemen.<br />
Door verschillende externe actoren worden ouderen en digibeten als meest kwetsbare groepen gezien.<br />
Paradoxaal is door een van de respondenten aangegeven dat dit juist de groepen zijn die vaak over tijd en<br />
informatie beschikken. Om hen te stimuleren zijn incentives nodig, daar zijn de meeste externe actoren het<br />
wel over eens. Een suggesties die daarbij is gedaan is het geven van een cursus of opleiding. De groep<br />
ouderen is naar de mening van politievertegenwoordigers ook vanuit een ander perspectief van belang als<br />
het gaat om het overdag kunnen waarnemen van verdachte omstandigheden. Hun deelname zou om die<br />
reden extra moeten worden gestimuleerd. Een tweetal burgers geeft daarentegen aan dat het investeren in<br />
ouderen op hoge leeftijd niet veel zin heeft. Alle twaalf externe actoren zijn het er unaniem over eens dat te<br />
allen tijde rekening dient te worden gehouden met mensen zonder internet.<br />
6 Onderzoek 125
23 Digitale kloof<br />
De digitale kloof wordt ook als cruciale factor gezien. Opvallend is dat de oudere politiemedewerkers allen<br />
denken dat de jongeren volop participeren in de sociale media, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Tijdens<br />
de interviews blijkt dat slecht drie respondenten passief gebruik maken van LinkedIn, Facebook of Twitter.<br />
De helft geeft aan het gevoel te hebben de boot te missen en overweegt aan te sluiten. Een enkeling geeft<br />
aan niets met sociale media te hebben. Twee mensen geven aan dat ze gezien hun functie bij de politie een<br />
bepaalde anonimiteit nastreven buiten hun werk en daarom niet actief zijn op sociale media.<br />
Allen verwachten echter dat interactieve toepassingen alleen maar zullen toenemen en zijn van mening dat<br />
de politie daar beter op moet aansluiten. Drie leidinggevenden geven aan dat de kloof tussen de haves en<br />
de have nots gedicht kan worden door eigen jonge <strong>co</strong>llega’s in staat te stellen hun kennis over te dragen.<br />
Alle respondenten zijn van mening dat we als politieorganisatie achterlopen bij de technologische<br />
ontwikkelingen en dat we daar veel meer in moeten investeren zowel in geld, middelen, opleiding als<br />
personeel.<br />
De digitale kloof wordt unaniem door alle externe respondenten niet als groot probleem gezien. Zowel alle<br />
burgers als stakeholders vanuit de gemeente geven aan dat internet tegenwoordig overal is, ook mobiel. En<br />
dat er een steeds groter wordende groep jongeren, maar ook ouderen hiermee om weet te gaan. Opvallend<br />
is dat de twee relatief jongere burgers (dertigers) het bestaan ervan kennen, maar zelf niet actief zijn op<br />
sociale media. Ook drie oudere bewoners (45, 67, 76) zijn bekend met het bestaan van sociale media maar<br />
zien niet direct het nut om dit zelf te gaan gebruiken. Vanuit de stakeholders van de gemeente Zoetermeer<br />
wordt de kloof vrijwel niet ervaren. Zorgen over groepen die misschien uitgesloten zouden kunnen worden<br />
zijn er naar de mening van alle respondenten altijd, want de 100% dekking is er nooit, maar dat zijn beperkte<br />
zorgen kunnen we vaststellen in de praktijk. Met de ambitie ICT stad van Nederland te willen zijn heeft de<br />
gemeente Zoetermeer de nodige ervaring met het digitaal loket en andere vormen van digitale<br />
dienstverlening die in de praktijk geen beletsel zijn voor mensen om hier gebruik van te maken. In die zin<br />
bestaat bij alle externe respondenten een vrij positief beeld over het gebruik van internet door een brede<br />
massa binnen de samenleving. Doorvragend naar specifiek het gebruik van sociale media ziet het beeld er<br />
anders uit en blijken zeven van de twaalf externe respondenten zelf geen ervaring te hebben met sociale<br />
media. Van de vijf respondenten die gebruik maken van sociale media, zoals Hyves, Facebook, LinkedIn of<br />
Twitter zijn er drie heel actief en twee vrij passief door vooral anderen te volgen. Vanuit hun functie bij de<br />
politie geven vier aan een bepaalde anonimiteit na te streven buiten hun werk en daarom niet actief te zijn<br />
op sociale media.<br />
15<br />
Dominante eigen logica<br />
Twee leidinggevenden vinden het een zwaktebod als de politie wisdom of crowds moet inschakelen. De<br />
andere leidinggevenden noemen tal van voorbeelden waarbij de expertise van andere partners al lang<br />
gebruikt wordt en vinden dat we daar nog verder in moeten gaan door partners te zoeken die buiten het<br />
eigen blikveld van ketenpartners vallen, zoals TNO, Siemens maar ook designers en filosofen worden<br />
genoemd. Vier leidinggevenden geven aan dat de uitstraling dat de politie het allemaal wel beter weet, ons<br />
geen goed heeft gedaan en dat een vragende houding past in de huidige maatschappij. De agenten op<br />
straat zijn gewend om projecten op straat te draaien met burgers: Burgers in Blauw, de vrijwillige politie,<br />
volontairs, de samenwerking met buurtinterventieteams worden allen genoemd als vormen van burgerparticipatie<br />
waarbij het niet alleen uitvoeren is, maar ook meedenken. Zowel leidinggevenden als street level<br />
<strong>co</strong>ps zien de dominante eigen logica, die wel herkend wordt, vervagen. Vier respondenten van de politie<br />
hebben de cultuur benoemd als een belemmering voor het vervangen van dominante logica’s. Zij pleiten<br />
126 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
voor cultuurinterventies, want het belang om dit te veranderen wordt door hen als belangrijk aangemerkt.<br />
Dit wordt gezien als een proces van een lange adem. Ook de persoonlijke aandacht voor de burger als<br />
slachtoffer en het zich daarin kunnen verplaatsen (om vervolgens die informatie te verkrijgen die voor het<br />
politiewerk weer belangrijk is voor de vervolgstap) blijkt een belangrijk kritiekpunt in de praktijk van alledag.<br />
Voor de vijf burgerrespondenten was deze vraag moeilijk en niet te beantwoorden. Vanuit de twee<br />
respondenten vanuit de gemeente is aangegeven dat het vaak gaat om samenspraak. Door hen wordt<br />
opgemerkt dat zij een cultuurverandering zien bij de politie. De politie wordt als minder terughoudend en<br />
ook steeds opener ervaren. Dat wordt als positief gezien, ook als het gaat om het gebruik van sociale media.<br />
25 Adaptievermogen<br />
De respondenten zien de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vooral in de gebiedsgebonden, incidentgerichte<br />
politiepraktijk. Door de snelheid, de maatschappij die 24/7 online is (zeker in de toekomst) moet de<br />
politieorganisatie de kansen benutten, zeker op het terrein van heterdaadkracht. Alle interne respondenten<br />
verwachten dat dit zowel het adaptievermogen intern als extern zal vergroten.<br />
Vrijwel alle externe respondenten zien voordelen in het gebruik van sociale media middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in<br />
<strong>co</strong>mbinatie met het doen van fysiek buurtonderzoek. Door verschillende van hen wordt aangegeven dat in<br />
wijken waar de bewoners relatief jong zijn en hoogopgeleid het adaptievermogen in voldoende mate<br />
aanwezig is. De verwachting dat sociale media belangrijke tijdwinst oplevert (24/7) en daarmee een groter<br />
bereik in de wijk of lokale buurt mogelijk is, maakt het volgens de respondenten kansrijk. Daarbij bestaat bij<br />
de respondenten een positief verwachtingsbeeld om ook de minder bekwame buurtgenoten mee te nemen<br />
in de beweging en zo nodig het gebruik van sociale media aan te leren. Opvallend is dat oudere burgers<br />
daar vrij positief over zijn en dit ook nauwelijks als hinderpaal zien, behalve als men de leeftijd van 80 heeft<br />
bereikt, aldus een van de betrokkenen.<br />
6.2.4 Proces<br />
1<br />
5<br />
7<br />
PROCES<br />
Het slachtoffer en buren 26 Moderatie<br />
Informatieverwerking 29 Technische factoren<br />
Opsporingsindicaties 30 Juridische factoren<br />
14 Selectie van stakeholders 33 Criminogene factoren<br />
17 Onevenredige verdeling van kosten 34 Organisatorische factoren<br />
19 Tussentijdse bijstellingen in het proces 35 Financiële en technologische factoren<br />
20 Procesarchitectuur van digitale interactie 36 Juridische en bestuurlijke factoren<br />
1<br />
24<br />
Multi-channeling<br />
Het slachtoffer en buren<br />
De respondenten vinden unaniem dat het bewust maken van burgers omtrent besmettingsgevaar en<br />
herhaald slachtofferschap een taak is van ketenpartners en de politie, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs<br />
6 Onderzoek 127
door de politie uitgevoerd hoeft te worden. De fysieke zichtbare politie in een wijk bij buurtonderzoek wordt<br />
wel als belangrijk gekenmerkt, omdat ook alle respondenten aangeven fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en<br />
burgers meer belangrijk te vinden dan virtueel <strong>co</strong>ntact.<br />
5<br />
Informatieverwerking<br />
Met name leidinggevenden zien de informatieverwerking als een belangrijke factor. De kwaliteit van de<br />
informatie die na het buurtonderzoek 1.0 verwerkt wordt is vaak inhoudelijk onvoldoende, er wordt<br />
onvoldoende doorgevraagd bij de burger en te vaak treffen de dienders burgers niet thuis. Wil een burger<br />
later (na het moment van buurtonderzoek) informatie kwijt aan de politie, dan is dat proces niet goed<br />
geborgd. Indien het proces geautomatiseerd zou worden en burgers kunnen realtime informatie over hun<br />
buurt en verdachte omstandigheden melden bij de politie, wordt gevreesd voor de verwerkingsmogelijkheden,<br />
zowel technisch (data opslag) al fysiek. Een virtueel realtime buurtonderzoek <strong>2.0</strong> suggereert<br />
24/7 bereikbaarheid en afhandeling. Leidinggevenden vrezen voor een overload aan informatie en een te<br />
laag absorptievermogen. Dienders daarentegen zien kansen bij het werk op straat en vragen zich af of het<br />
eigenstandig raadplegen van open bronnen (naast de aansturing door het realtime intelligence center) niet<br />
gewoon mogelijk moet zijn. Maar ook zij vrezen in all gevallen voor een overload aan informatie en meer<br />
ontevredenheid bij burgers over de trage responsetijd. Binnen de politie zijn respondenten kritisch ten<br />
aanzien van het eigen proces. Alle respondenten van politiezijde zien dat er verbeteringen mogelijk zijn. Als<br />
het gaat om sociale media wordt aangegeven dat de kennis hierover bij de infodesk aanwezig is, maar<br />
beperkt is. Daarnaast wordt onderkend dat niet alle informatie die bekend is ook even goed wordt benut.<br />
Enerzijds heeft dat te maken met de hoeveelheid informatie die moet worden verwerkt, anderzijds heeft dat<br />
te maken met hoe het proces is ingericht. Het werken met informatiegerichte opdrachten heeft naar de<br />
mening van een van de respondenten tot een duidelijke verbeteringen geleid. Zowel binnen het<br />
informatieproces als binnen het opsporingsproces dienen naar de mening van meerdere respondenten<br />
vanuit de politie voldoende digitaal onderlegde medewerkers voor deze nieuwe taken te worden vrijgesteld.<br />
Vrijwel alle externe respondenten hechten veel waarde aan een goede informatieverwerking en zien dit als<br />
een kritische succesfactor. Burgers vinden het belangrijk dat de politie wat met de gegeven informatie doet<br />
en dat ook terugkoppelt aan hen. Respondenten vanuit de gemeente geven aan dat zij geen zicht hebben<br />
op de informatie bij de politie, maar wel het vertrouwen dat zij het juiste ermee doen. Met betrekking tot<br />
sociale media wordt aangegeven dat het belangrijk is dat er ten behoeve van de verwerking van die informatie<br />
voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt.<br />
7<br />
Opsporingsindicaties<br />
Alle interne respondenten beamen dat de opsporingsindicaties laag zijn bij buurtonderzoek, maar zijn<br />
unaniem van mening dat stoppen geen optie is. Door de street level <strong>co</strong>ps beter te richten en ze aan te sturen<br />
op doorvragen is men er van overtuigd dat er meer uit te halen is, aldus 5 van de 6 leidinggevenden. De<br />
street level <strong>co</strong>ps geven echter aan dat zoveel mensen aangeven niks gezien te hebben, dat dat zeer<br />
demotiverend werkt. Alle interne respondenten geven aan dat technologie en sociale media laagdrempelig<br />
kan werken en dat de actiebereidheid tot participatie toe kan nemen, als dat bij de politie ook het geval is.<br />
Het gevaar bestaat dat mensen nog minder bereid zijn elkaar aan te spreken en dat er op een anonieme<br />
snelle manier veel non-informatie richting politie gaat die vervolgens weer uitgefilterd moet worden (is door<br />
5 respondenten genoemd).<br />
Burgers hebben onvoldoende zicht op wat een buurtonderzoek oplevert. Dat geven ook de stakeholders<br />
van de gemeente aan. Via het <strong>co</strong>ncept Wijk-en-Agent-Samen (WAS) wordt hen dat wel bekend. De waarde<br />
128 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
van een buurtonderzoek wordt in de praktijk ook afgemeten aan de ernst van het feit. Al naar gelang de<br />
ernst en de impact van het feit (een woning- of reeks van inbraken) wordt het buurtonderzoek kleinschalig<br />
of grootschalig aangepakt. Volgens een aantal respondenten liggen er door gebruik te maken van sociale<br />
media mogelijkheden om de effectiviteit van het buurtonderzoek 1.0 op dit punt aanzienlijk te verbeteren.<br />
14 Selectie van stakeholders<br />
Streetlevel <strong>co</strong>ps met uitzondering van de wijkagenten hebben geen zicht op de stakeholders in het proces.<br />
De wijkagenten noemen veelal de bekende partners in het veiligheidsdomein zoals gemeente,<br />
buurtinterventie teams, de eigen vrijwillige politiemedewerkers, woningbouw<strong>co</strong>rporaties en het Openbaar<br />
Ministerie. De leidinggevenden vinden dat wij stakeholders in de publieke sector zouden moeten zoeken en<br />
noemen organisaties zoals Shell, TNO en Siemens. Ook vinden zij dat politiemensen veel vaker zouden<br />
moeten werken vanuit andere bedrijven en dat we de politiekennis ook veel vaker aan zouden moeten bieden<br />
aan andere sectoren, zodat er reciprociteit ontstaat waar meerdere partijen baat bij hebben (drie van de zes<br />
leidinggevenden vinden dit).<br />
17<br />
Onevenredige verdeling van kosten<br />
Over de kosten zijn geen uitspraken gedaan, behalve dan dat men geen zicht op out of pocket kosten. Wel<br />
is door vijf van de twaalf interne respondenten gezegd dat investeren in de wijk en burgers door de inzet<br />
van capaciteit, in welke vorm dan ook, uiteindelijk winst oplevert, omdat het bijdraagt aan de toename van<br />
het vertrouwen van de burger in de politie.<br />
Drie van de vijf burgers geven aan zelf mee te willen betalen aan een verbeterde dienstverlening bij een<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden zou behoren. Voorwaarde die een van de<br />
respondenten daarbij stelt is dat het dan niet om slechts een paar inbraken in de buurt moet gaan, maar om<br />
een substantiële bijdrage om de gehele veiligheid in de buurt te vergroten. In <strong>co</strong>mbinatie met cameratoezicht<br />
blijkt een andere respondent eerder bereid te betalen. Opvallend is daarmee de <strong>co</strong>nstatering dat ondanks<br />
het betalen van belasting sommige burgers kennelijk bereid zijn om in het kader van het vergroten van hun<br />
eigen veiligheid in de wijk mee te betalen aan innovatieve ontwikkelingen die leiden tot een betere kwaliteit<br />
van dienstverlening door de politie of toezichthouders. Een onevenredige verdeling van kosten belemmert<br />
kennelijk de burger niet om mee te doen. Hoe actoren als de gemeente en politie dit zien, is niet uit de<br />
analyse van deze vraagstelling op te maken.<br />
19 Tussentijdse bijstellingen in het proces / 20 Procesarchitectuur van digitale interactie /<br />
29 Technische factoren<br />
Slechts drie interne respondenten hadden een mening over deze factoren. Twee respondenten wijzen op<br />
de zorg voor de infrastructuur van de politie die een massaal gebruik van sociale media niet aan zou kunnen<br />
en daar ook niet voor geschikt is momenteel. Een andere respondent wijst op een tekort aan kennis binnen<br />
de politieorganisatie om met dergelijke nieuwe ICT vraagstukken om te gaan. Wat door de respondenten<br />
nodig wordt geacht zijn gebruiksvriendelijke systemen die goed aansluitend bij de status van het proces en<br />
van hoge kwaliteit zijn. Daarnaast wordt het van belang geacht de bijdragen van eenieder te bewaken om<br />
de vertrouwensband niet te schaden. Dit betekent 24/7 online, 24/7 ondersteuning aanwezig als dit nodig<br />
is en resultaten direct delen. Ter verbetering van het proces is door een respondent aangegeven eventueel<br />
ranking-systemen toe te voegen die het mogelijk maken kwalitatief goede bijdragen ‘bovenaan’ te plaatsen.<br />
Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de tijdelijkheid (vluchtigheid) van informatie en relevantie<br />
daarvan die in de loop van de tijd kan afnemen (‘aging’ mechanisme voor informatie).<br />
Slechts vier van de twaalf externe respondenten hebben op deze vraag geantwoord. Vanuit<br />
6 Onderzoek 129
wetenschappelijke hoek is aangegeven dat als partijen elkaar niet kennen de vertrouwensrelatie die niet<br />
bestaat bij aanvang, maar wel nodig is in het proces, moeilijk wordt opgebouwd. Een beperkt aantal<br />
bijeenkomsten kan veel bijdragen aan het opbouwen van die vertrouwensrelatie. Met digitale middelen wordt<br />
door een van de respondenten verondersteld dat dit ook kan, maar dat daar wel veel aandacht en effort dan<br />
voor nodig is. Als het gaat om de techniek wordt dit door alle externe respondenten als een belangrijke<br />
kritische succesfactor gezien met de nodige risi<strong>co</strong>'s.<br />
24<br />
Multi-channeling<br />
Unaniem gaven de respondenten aan dat het gebruik van sociale media overschat wordt en dat andere<br />
vormen van <strong>co</strong>mmunicatie (folders, media, radio tv) net zo belangrijk zijn, zeker voor de ouderen. Daarnaast<br />
geven alle respondenten aan dat face to face <strong>co</strong>ntact de beste manier is voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Ook komt bij deze<br />
kritische factor de sociale <strong>co</strong>hesie weer ter sprake. In wijken waar de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, zo<br />
veronderstellen negen van de twaalf respondenten, zullen <strong>co</strong>mmunicatie en participatie altijd laag ontwikkeld<br />
zijn en zal multi-channeling daar niet aan bijdragen.<br />
26<br />
Moderatie<br />
De street level <strong>co</strong>ps vonden het moeilijk hun mening te geven over moderatie. De leidinggevenden echter,<br />
gaven aan dat moderatie een wezenlijke factor is. Zij geven aan dat er sprake moet zijn van een ambassadeur<br />
op hoog niveau, die vervolgens wel het proces zoveel mogelijk faciliteert. Moderatie, zo geeft ruim de helft<br />
van de respondenten aan, is eerder begeleiden dan sturen.<br />
Daarnaast wordt vanuit politiezijde door leidinggevenden aangegeven dat het belangrijk is het proces<br />
levendig te houden door mensen te blijven motiveren, activeren en het nieuw te ontwikkelen product <strong>co</strong>nstant<br />
te optimaliseren. Dat vereist naar de mening van een aantal respondenten goed leiderschap, waarbij de<br />
juiste koers wordt vastgehouden en verantwoordelijkheden bij betrokken partijen wordt neergelegd, daar<br />
waar die thuis hoort.<br />
Drie van de vijf burgers zien vooral een rol voor de burgemeester weggelegd voor regie op het proces<br />
verwijzend naar de taak van de gemeente op het gebied van Veiligheid. Daarbij onderkennen een tweetal<br />
externe respondenten ook de rol van de buurtvereniging en buurtpreventieteams in het proces. Een van de<br />
vijf burgers ziet een duidelijke regierol voor de politie weggelegd. De mening waar de regie op het proces<br />
moet liggen is daarmee verdeeld. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt gekeken naar de politie als trekker<br />
of een onafhankelijke derde partij, zoals TNO. Vanuit de gemeente en de politie geven respondenten aan<br />
dat het belangrijk is dat er duidelijk regie zit op het proces en verwijst men naar elkaar. Wel zijn alle<br />
respondenten het erover eens dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt op managementniveau<br />
van de betrokken partijen. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt door een respondent aangegeven dat het<br />
belangrijk is dat op het proces een zeer ervaren procesmanager zit die de politieorganisatie goed kent.<br />
30 Juridische / 36 Bestuurlijke factoren / 33 Criminogene factoren<br />
Zowel de privacy aspecten als ook het feit dat de crimineel op sociale media actief is, worden beide als de<br />
minst relevante van de 37 factoren gezien. Ondanks de beperkingen van de Wet op de Politiegegevens<br />
(WPG) en privacywetgeving dient dit niet direct als een hinderpaal te worden gezien. Volgens de<br />
respondenten liggen er nog steeds veel openingen op dat gebied. Ook hier wordt de mediahype rondom<br />
de daders van de overval op de juwelier weer aangehaald, waarbij het OM besloot de identiteit van de<br />
daders prijs te geven en de snelle opsporing belangrijker achtte dan de privacy van de daders. Het zijn in<br />
de ogen van de respondenten dit soort momenten en incidenten, die de burger en politie en OM dichter bij<br />
130 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
elkaar brengt. Vrijwel alle respondenten noemen spontaan dit voorbeeld als een keerpunt van wat wel kan<br />
in plaats van wat niet kan. Dat de crimineel ook op sociale media actief is, wordt totaal niet relevant geacht,<br />
omdat daar ook allang plannen van aanpak voor in ontwikkeling zijn binnen de politie (zoals GOBI: Gebruik<br />
Open Bronnen internet en 23 opsporingsdingen). Bestuurlijk gezien geeft bijna de helft van de respondenten<br />
aan dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met gemeentelijke bestuurders al een ver gevorderd traject is, zowel op het gebied van<br />
leefbaarheid als veiligheid. Het lokale bestuur wordt nu al als een betrouwbare partner gezien in de <strong>creatie</strong><br />
van nieuwe beleidsinstrumenten.<br />
De afscherming van de eigen privacy speelt bij een beperkt aantal externe respondenten wel een rol als het<br />
gaat om criminelen die mee kunnen kijken via sociale media. Het eventueel anoniem kunnen melden (of het<br />
werken met inlogac<strong>co</strong>unts en wachtwoorden) wordt daarbij als oplossing voorgesteld. Unaniem worden<br />
door alle respondenten de voordelen groter geacht dan de nadelen. Ondanks dat criminelen mee kunnen<br />
kijken via sociale media en daar een zeker risi<strong>co</strong> mee is gemoeid, zijn verreweg de meeste respondenten de<br />
mening toegedaan daar niet bang voor te zijn. Zowel burgers als externe stakeholders hebben daarbij de<br />
opvatting dat het ook positief kan uitwerken als waarschuwing. Daarbij valt uit de reacties de redenering op<br />
te maken dat als ze het gevoel krijgen dat er op hen gelet wordt, ze ook wel uitkijken wat ze doen. Daarmee<br />
is de veronderstelling dat dit positief van invloed is op hun gedrag, waar een preventieve werking vanuit<br />
gaat. Alle respondenten zijn het erover eens dat het belangrijk is om jezelf bewust te zijn van wat wordt<br />
ge<strong>co</strong>mmuniceerd. Privacy en vertrouwelijkheid zijn makkelijk geschaad.<br />
34<br />
Organisatorische factoren<br />
Alle respondenten zijn van mening dat de politie organisatie zich slecht voorbereid op massale toepassing<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> middel sociale media. Een respondent noemt als voorbeeld dat Twitter nu vijf jaar bestaat en<br />
dat de politie er sinds anderhalf jaar pas echt mee bezig is en dan ook nog zeer gefragmenteerd. Massaal<br />
gebruik zouden we nu nog niet aankunnen zeggen negen van de twaalf respondenten, omdat we intern nog<br />
gebrek aan kennis en technische infrastructuur hebben. Drie respondenten, allen tactisch leidinggevenden,<br />
zijn optimistischer. Zij zien om zich heen een kleine groep leidinggevenden en medewerkers die een<br />
voortrekkersrol vervullen en in staat zouden moeten worden gesteld een strategie voor de lange termijn te<br />
ontwikkelen om zowel intern als extern te kunnen door ontwikkelen. Een respondent vanuit politiezijde verwijst<br />
naar het GOBI project waarbij slechts vijf mensen zijn opgeleid, met de opmerking ‘dat is typisch politie:<br />
we leiden te weinig op’. Door drie respondenten wordt gewezen op het belang van het verder uit leren.<br />
Waarbij tevens wordt verwezen naar de tijd die er veelal binnen de politie niet voor is. Een andere respondent<br />
ziet naast tijd ook voldoende geld als een knelpunt binnen de politieorganisatie. Door vier respondenten<br />
wordt tevens verwezen naar het belang van actieve leidinggevenden op sociale media gebied. Een van de<br />
respondenten merkte daar over op “als mensen merken dat de top er niet achter staat of er helemaal niets<br />
mee heeft dan zakt het enthousiasme snel weg. Juist waar het gaat om sociale media, juist waar het gaat<br />
om het doorbreken van regels”. Deze vier respondenten zien een duidelijke rol voor het leidinggevenden<br />
weggelegd om het voortouw te nemen in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media ontwikkelingen.<br />
Zeven van de twaalf externe respondenten kunnen niet goed overzien hoe de politieorganisatie is voorbereid<br />
op het massaal gebruik van sociale media middel <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. De bezorgdheid is groot of de politie het<br />
allemaal wel aankan. Vier respondenten denken niet dat de organisatie er al helemaal klaar voor is.<br />
6 Onderzoek 131
35 Financiële en technologische factoren<br />
Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces veel tijd zal kosten, maar<br />
wel uiteindelijk weer tijd zal opleveren, zeker als daar snelle technologie voor wordt gebruikt. Ondanks de<br />
nadruk op de operatie bij de vorming van de Nationale Politie, verwacht niemand dat er meer tijd zal gaan<br />
komen voor face to face <strong>co</strong>ntact met de burger. Alhoewel de wijkagenten alle vormen van sociale media<br />
zelf als onpersoonlijk ervaren, merken zij wel dat de volgers door Twitter meer dan anders beter op de hoogte<br />
zijn van het werk van een wijkagent.<br />
Bijna alle interne en alle externe respondenten hebben geen zicht op de technologische <strong>co</strong>nsequenties van<br />
een massale uitrol van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, maar geven wel aan dat de systemen van de politie verouderd zijn en<br />
dat er weinig vertrouwen is in de kennis die daarover in huis is.<br />
6.2.5 Moed<br />
4<br />
4<br />
MOED<br />
Aansturing (leiderschap) 27 Sociale strategie<br />
18 Regie op het proces 28 Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />
22 Politieke druk 37 Balans doorslaggevend en faciliterend<br />
leiderschap<br />
Aansturing (leiderschap)<br />
Opvallend is dat de leidinggevenden op alle drie de niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) aangeven<br />
dat ze zelf onvoldoende sturen op het proces woninginbraken. Ook vinden ze dat zij onvoldoende sturen op<br />
de zingeving van de diender op straat bij het afwerken van een buurtonderzoek. Slechts één operationeel<br />
leidinggevende gaf <strong>co</strong>ncreet aan dat hij persoonlijk de street level <strong>co</strong>ps en volontairs van de politie<br />
begeleidde in het uitvoeren van buurtonderzoek 1.0. De street level <strong>co</strong>ps daarentegen geven aan dat ze<br />
niet worden aangestuurd op de uitvoering en dat ze zelf bepalen of en in welke omvang het buurtonderzoek<br />
plaats vindt en vinden ook dat ze dat zelf ter plekke moeten kunnen bepalen. Drie van de vier street level<br />
<strong>co</strong>ps geven aan dat het juist een uitgelezen kans is om de burger ook over andere zaken in de wijk (aan) te<br />
spreken.<br />
Wie het proces van woninginbraken en het doen van buurtonderzoek moet aansturen is een lastige vraag<br />
gebleken voor veel externe respondenten. Burgers hebben daar geen zicht op. Vanuit de respondenten<br />
vanuit de gemeente is gewezen op het belang van de opleiding van agenten en de wijkagent om een<br />
buurtonderzoek goed uit te kunnen voeren. Ook wordt door meerdere externe respondenten verwezen naar<br />
die taak van de gemeente als het gaat om veiligheid en leefbaarheid in de wijk.<br />
18<br />
Regie op het proces<br />
De respondenten zijn verdeeld over de procesbegeleiding van sociale media en regie op het proces. De<br />
helft van de leidinggevenden vindt het nog veel te vroeg daar over na te denken en pleit voor een<br />
experimenteerfase, waarin zo min mogelijk gereguleerd wordt. De andere helft pleit voor een duidelijke<br />
managementstrategie waarbij juist wel procesmatig te werk wordt gegaan, waarbij ook een lange termijn<br />
visie nodig is om te zorgen dat we de huidige achterstand inlopen. Vanwege de verdeeldheid van de<br />
132 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
espondenten over processturing versus projectmatige aanpak wordt in de focusgroepsessie deze factor<br />
nader uitgediept. De medewerkers (street level <strong>co</strong>ps) hebben geen mening over deze factor.<br />
22<br />
Politieke druk<br />
Met name omdat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een relatief nieuw begrip is binnen de publieke sector hebben de respondenten<br />
onvoldoende zicht op de politieke houding ten aanzien van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Wel verwijzen vier leidinggevenden<br />
naar het ontwerpplan Nationale Politie waar begrippen als heterdaadkracht, de burger als opsporingsambtenaar,<br />
burgerparticipatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> genoemd zijn. Op basis daarvan achten zij het politieke klimaat<br />
rijp voor innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>co</strong>ncepten.<br />
Er bestaat bij externe respondenten een wisselend beeld over de rol van de politiek bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>. Vanuit<br />
de respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat dit nu geen issue is. Vanuit wetenschappelijke<br />
hoek is geopperd dat het zelfs een voordeel kan zijn als de politiek zich niet direct bemoeit met initiatieven<br />
op dit vlak en wordt de geruisloze totstandkoming van Burgernet als een goed veerbeeld daarvan genoemd.<br />
Aangezien <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> een relatief nieuw begrip is voor veel respondenten hebben zij onvoldoende zicht op<br />
de politieke houding ten aanzien van dit onderwerp. Wel wordt vanuit de gemeentelijke stakeholders<br />
verwezen naar de mogelijkheid vanuit de politiek om druk uit te oefenen als daar vanuit de politieorganisatie<br />
vraag naar is.<br />
27<br />
Sociale strategie<br />
Alle street level <strong>co</strong>ps zeggen niet te weten of er een strategische visie op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />
sociale media bestaat. Twee daarvan geven aan dat dat wel een onderdeel zou moeten zijn van de<br />
<strong>co</strong>mmunicatiestrategie. Alle leidinggevenden geven aan zeker te weten dat er geen visie of strategie is op<br />
dit gebied. Zeven van de twaalf respondenten geeft aan dat een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media strategie<br />
onderdeel zou moeten zijn van een <strong>co</strong>mmunicatie strategie, terwijl de anderen juist aangeven dat die strategie<br />
verder moet gaan dan <strong>co</strong>mmunicatie alleen.<br />
Hoe de politie in de toekomst omgaat met sociale media en de horizontale netwerksamenleving moet volgens<br />
hen uitgewerkt worden naar wat het betekent voor alle politieprocessen (opsporing, real time intelligence<br />
en handhaving werden met name genoemd), het personeelsbeleid en leiderschap. Een leidinggevende<br />
omschrijft <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> zelfs als “een sociologisch fenomeen waarop we als samenleving nog geen visie<br />
hebben”. Alle leidinggevenden achten de tijd nu niet rijp voor het vormgeven van deze sociale strategie<br />
vanwege de reorganisatie die in dit stadium nog erg gericht is op de verticale inrichting. Maar, zo geven ze<br />
aan, vanuit een extern perspectief is de tijd is er wel rijp voor.<br />
Burgers hebben deze vraag niet goed kunnen beantwoorden. Respondenten van de gemeente verwijzen<br />
vooral naar het belang van een goede visie achter het geheel. Wat wil je met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />
bereiken als het gaat om veiligheid in een buurt? Door twee respondenten wordt gewezen op het belang<br />
van experimenten en het faciliteren van middelen. Mensen moeten daarbij opgeroepen worden om te gaan<br />
<strong>co</strong>-creëren zowel intern als extern. Vanuit wetenschappelijke zijde wordt door een van de respondenten<br />
aangegeven dat het strategisch gezien slim is om te beginnen bij de politie omdat daar de kloof op dit<br />
onderwerp wel eens groter zou kunnen zijn dan bij burgers. Alle respondenten zijn het er unaniem over eens<br />
dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in ieder geval met elkaar moet worden gedaan vanuit de samenwerkingsgedachte.<br />
8<br />
Spanning tussen anarchie en bureaucratie<br />
De respondenten vanuit de politie geven aan dat zij nog geen klimaat hebben die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers op<br />
alle fronten toestaat. Hoe lang dat nog gaat duren is volgens sommigen heel afhankelijk van of je nu ook de<br />
6 Onderzoek 133
kans pakt binnen de organisatie om op sleutelposities mensen te zetten die wel daar handen en voeten aan<br />
kunnen geven.<br />
Alle respondenten op twee na zien de spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de<br />
politieorganisatie en de gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) als een kritische factor.<br />
Driekwart geeft aan de politie nog steeds te zien als een bolwerk dat niet graag informatie deelt en<br />
onvoldoende gebruik maakt van wisdom of crowds. Het toegeven dat je anderen nodig hebt, omdat je het<br />
zelf niet weet wordt door sommigen omschreven als een ‘zwaktebod’ , ‘een brevet van onvermogen’ of ‘het<br />
failliet van onze organisatie’. Het merendeel ziet de cultuur binnen de politie wel veranderen en zeggen zelf<br />
persoonlijk wel open te staan voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met derden. Twee leidinggevenden geven aan dat de<br />
bureaucratie nog te sterk aanwezig is binnen de politiecultuur en vinden dat we nog onvoldoende het<br />
potentieel van onze eigen mensen aanboren en pleiten voor een traject van interne <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Daarbij<br />
noemen ze twee voorbeelden: ontschotting tussen handhaving en opsporing en de kennisoverdracht van<br />
jonge medewerkers aan de ouderen op het gebied van webtechnologie en sociale media.<br />
De street level <strong>co</strong>ps die samen met volontairs en buurtinterventieteams samenwerken, zien al lang de<br />
voordelen van samenwerking en samen beslissen op straat. “Volontairs hebben samen zoveel kennis van<br />
andere organisaties en hebben zoveel andere ervaringen, daar doe ik dagelijks mijn voordeel mee”, licht een<br />
wijkagent toe.<br />
De spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de politieorganisatie en de<br />
gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) wordt heel wisselend ervaren door de twaalf externe<br />
respondenten. De vijf burgers hebben hier geen mening over. Twee respondenten vanuit de gemeente geven<br />
aan dat het vooral ligt aan het soort organisatie waar je werkt en hebben geen zicht op de politieorganisatie.<br />
De respondent vanuit wetenschappelijke hoek ziet wel een enorme belemmering. Volgens zijn mening gaat<br />
dit dwars overal doorheen en creëert <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>, vooral bij succes, automatisch weerstand. Om die<br />
reden is er vanuit de politie en overheid draagvlak nodig, hoog opgehangen in de organisatie. Om weerstand<br />
te voorkomen geven twee respondenten aan dat het belangrijk is om zoveel mogelijk mensen op vrijwillige<br />
basis en degenen die het echt kunnen en het voor het werk moeten doen, daarmee te laten werken. Dat<br />
kan een spanning opleveren, maar hoeft niet volgens meerdere respondenten zolang mensen maar goed<br />
opgeleid en begeleid worden. Daarbij wordt als praktijkvoorbeeld door een respondent verwezen naar<br />
wijkmanagers, de voorposten van het stadhuis die nu ook zelf twitteren met hun wijkpost en daar een cursus<br />
in hebben gehad, waarna het gebruik in de praktijk vrij automatisch tot stand is gekomen.<br />
37<br />
Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />
We hebben alle leidinggevenden gevraagd naar hun persoonlijke voorkeursstijl. Iedereen geeft aan een<br />
faciliterende leider te zijn. Daarbij zeggen vier van de zes dat hun eigen stijl ook resultaatgericht is en dat de<br />
<strong>co</strong>mbinatie van beide stijlen bij voorkeur in een leidinggevende verenigd moet zijn. Deze mensen zijn echter<br />
schaars erkent men en daarom is het van belang om teams te vormen waarin zowel doorslaggevende als<br />
faciliterende leidinggevenden deelnemen. De street level <strong>co</strong>ps geven aan dat de meeste leidinggevenden<br />
een doorslaggevende stijl hebben en dat er onvoldoende faciliterende leidinggevenden zijn binnen de politie.<br />
Die mening zijn ook de leidinggevenden toegedaan.<br />
Vanuit politie respondenten wordt een zorgpunt gezien bij de plannen voor de Nationale Politie waarin vooral<br />
een hiërarchische organisatie ontstaat. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat een participatieve of een<br />
directieve stijl ook heel sterk afhankelijk is van de taakvolwassenheid van een medewerker. Het goed in<br />
positie brengen van senior medewerkers en aanspreken op hun rol en verantwoordelijkheid in het werkproces<br />
134 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
ondom <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media en het doen van buurtonderzoek wordt door meerdere van de<br />
respondenten vanuit de politie als belangrijk gezien. Naast een open stijl, waarbij politiemedewerkers de<br />
ruimte krijgen om volop te experimenteren hoort volgens sommigen ook af en toe een directieve stijl in de<br />
trant van: “je gaat nu dit buurtonderzoek virtueel doen.”<br />
Opvallend is dat burgers niet direct een antwoord hebben op de vraag wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt van<br />
politieleiderschap. Doorvragend vertrouwen de vijf burgers op de politie als professionele organisatie met<br />
voldoende vertrouwen in het leiderschap. Twee respondenten zien voordelen bij de totstandkoming van een<br />
Nationale Politie, waarbij vooral het maximaal delen van kennis en informatie als belangrijke kritische<br />
succesfactor wordt gezien. Ook de strakke sturing, waarbij geen sprake meer is van koninkrijkjes wordt door<br />
meerdere burgers als belangrijk gezien. Nagenoeg alle burgers hebben aangegeven het belangrijk te vinden<br />
dat de politie initiatieven blijft nemen burgers attent te maken op onveiligheidssituaties en te stimuleren dat<br />
burgers zelf ook alert worden. Vanuit de gemeente geven respondenten het belang aan van verschillende<br />
leiderschapsstijlen en dat er verschillen zijn tussen mensen. Zoals een van de respondenten stelt: “We zijn<br />
niet allemaal gelijk. De ene kan mensen beter enthousiasmeren, kan een grotere schare achter zich krijgen,<br />
kan met mooiere ideeën komen dan een ander.”<br />
Aan het eind van elk interview is gevraagd de drie meest dominante factoren te benoemen die cruciaal zijn<br />
in een <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces middels sociale media met het <strong>co</strong>ncept van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> als voorbeeld. Uit<br />
deze samenvatting komen de volgende vijf factoren als meest relevant naar voren:<br />
1 De digitale kloof<br />
2 Overschatting van invloed sociale media<br />
3 Representativiteit van de participatie en de participatie paradox<br />
4 Informatieverwerking (technologisch en mentaal)<br />
5 Leiderschap<br />
Uit de interviews is verder naar voren gekomen dat er een 38e factor aan de set van 37 toegevoegd zou<br />
moeten worden, namelijk de sociale <strong>co</strong>hesie van een wijk. Deze omgevingsfactor werd bij alle actoren telkens<br />
genoemd en bepaalt in de ogen van zowel leidinggevenden als street level <strong>co</strong>ps in grote mate de<br />
slagingskans van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in het bijzonder. De omgevingsfactor<br />
sociale <strong>co</strong>hesie wordt in de focusgroepsessies nader verkend.<br />
6.3 Deel<strong>co</strong>nclusies interviews<br />
Na de analyse van de interviews blijkt, dat zowel de interne als de externe factoren sociale <strong>co</strong>hesie<br />
aanmerken als een kritische succesfactor voor de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en het slagen van<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. Het onderwerp is bij vrijwel alle respondenten spontaan aan de orde gekomen en heeft<br />
ons doen besluiten hier in de focusgroepsessies extra aandacht aan te besteden. We hebben deze 38e factor echter in dit stadium niet gekoppeld aan de vier dimensies van het e<strong>co</strong>logisch model van Bason,<br />
omdat het hier gaat om een omgevingsfactor die van invloed zou kunnen zijn op meerdere dimensies. Wel<br />
wordt deze 38e factor ter empirische toetsing meegenomen in de focusgroepsessies.<br />
Omdat we in de focusgroepsessies niet alle 37 factoren aan de orde kunnen laten komen heeft de analyse<br />
van de interviews geleid tot een clustering van 15 factoren die prominent in de interviews naar voren zijn<br />
gekomen. Deze hebben weer geleid tot een top vijf van bevorderende factoren (enablers), een top vijf van<br />
6 Onderzoek 135
elemmerende factoren (blockers) en een vijftal factoren die door de respondenten als niet of minder relevant<br />
werden beschouwd (non-issues).<br />
Enablers<br />
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces (P) en Vermogen (V). De<br />
respondenten zijn van mening dat het Vermogen word bevorderd doordat de kwaliteit van de onderlinge<br />
verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Ze zijn van mening dat dit mogelijk is doordat er zowel binnen als<br />
buiten de politie steeds meer begrip ontstaat voor elkaars logica en dat de bereidheid om open te staan<br />
voor de mening van anderen toeneemt. Ook neemt de politie steeds vaker een lerende houding aan. Binnen<br />
de dimensie Proces zien de actoren de meeste kansen vanwege de technische mogelijkheden om 24/7<br />
informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en de heterdaadkracht<br />
bevorderen. Het gebruik van sociale media samen met andere <strong>co</strong>mmunicatievormen zien de actoren als een<br />
grote kans om door multi-channeling meer mensen te bereiken. Daarbij wordt prominent aangegeven dat<br />
persoonlijk <strong>co</strong>ntact nog steeds de meet belangrijke is. Tot slot wordt moderatie genoemd als enabler. Het<br />
proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />
De top 5 van enablers ziet er alsvolgt uit:<br />
1 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> (V, 13)<br />
2 Opsporingsindicaties (heterdaadkracht bevorderen) (P, 7)<br />
3 Er is steeds meer draagvlak om de logica van derden te omarmen (V, 12)<br />
4 Sociale media geven de mogelijkheid om nog meer multi-channeling toe te passen (P, 24)<br />
5 Goede moderatie is belangrijk. Aanjager die leidt vanuit strategie en visie (P, 26)<br />
Blockers<br />
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Moed (M), Proces en Vermogen. De<br />
respondenten zien twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed. Het ontbreken van een sociale<br />
strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd ervaren zij als een gemis om er vorm en<br />
inhoud aan te geven. Daarnaast herkennen zij de bevindingen uit de literatuur dat er sprake is van spanning<br />
tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die<br />
met name door sociale media sterk aan het veranderen is.<br />
Binnen de dimensie Proces zien de respondenten vooral belemmeringen ten aanzien van het technologisch<br />
absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om<br />
alle informatie die tot ons komt te verwerken.<br />
Als het gaat om de dimensie Vermogen dan worden de digitale kloof en de participatie paradox beiden als<br />
blockers aangemerkt. Met name het feit dat mensen van veertig jaar en ouder in de ogen van de<br />
respondenten nog onvoldoende aanhaken bij webtechnologische mogelijkheden belemmert de massale<br />
uitrol van sociale media, zowel intern als extern. Daarnaast zijn alle respondenten er van overtuigd dat<br />
participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet actiever<br />
gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging.<br />
De top 5 van blockers ziet er alsvolgt uit:<br />
1 Geen visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> (ontbreken van Sociale Strategie) (M, 27)<br />
2 Digitale kloof (V, 23)<br />
3 Hiërarchie/Anarchie (M, 28)<br />
4 Technologisch absorptievermogen (V, 23)<br />
5 Participatie paradox (V, 21)<br />
136 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Non-issues<br />
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn (B). Binnen<br />
de dimensie Moed wordt politieke druk weliswaar herkend, maar men is van mening dat dat er nou eenmaal<br />
bij hoort en dat het geen reden zou moeten zijn om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> niet toe te passen. Binnen de dimensie Proces<br />
zijn de financiële <strong>co</strong>nsequenties in de categorie van non-issues terecht gekomen omdat 98% van de<br />
respondenten aangegeven heeft geen zicht te hebben op de kosten voor de technische infrastructuur binnen<br />
de politieorganisatie, dan wel dat webtechnologie gratis is en dus niet meer dan een internetverbinding kost.<br />
Daarbij werden de criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) ook als niet relevant beschouwd,<br />
omdat dat nu eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en webtechnologie juist extra kansen<br />
biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant<br />
aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er sprake<br />
van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. De media hype rondom de doodgeschoten juwelier in Den<br />
Haag ten tijde van de interviews en het feit dat alle respondenten uit dit verzorgingsgebied komen, kan<br />
mogelijk deze uitkomst beïnvloed hebben.<br />
Binnen de dimensie Bewustzijn kwam de factor neveneffecten naar voren, vooral vanwege het neveneffect<br />
van onveiligheid creëren. Juist door de aantoonbare wetenschappelijke onderzoeken naar besmettingsgevaar,<br />
achten politiemensen het juist van groot belang de burger te waarschuwen, omdat alertheid en extra<br />
preventie leidt tot minder inbraken en meer pogingen. De burgers verwachten juist alle openheid van politie<br />
en willen weten wat er speelt en gespeeld heeft in hun eigen woonomgeving.<br />
1 Politieke druk (M, 22)<br />
2 Financiële <strong>co</strong>nsequenties (P, 35)<br />
3 De crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong> -criminogene factoren- (P, 33)<br />
4 Privacy issues (P, 36)<br />
5 Creëren van onveiligheid - als neveneffect (B, 8)<br />
Daarnaast hebben de uitwerking en eerste analyse van de interviews de volgende vragen opgeleverd, die<br />
uitgediept dienen te worden tijdens de focusgroepsessies:<br />
• In hoeverre worden de enablers, blockers en non-issues herkend door de respondenten uit de focusgroep<br />
en kan dit leiden tot een top 5 van meest kritische factoren?<br />
• In hoeverre hebben de politie leidinggevenden een goed beeld van het <strong>co</strong>ncept <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de impact<br />
die het heeft op de politieorganisatie? Zou men anders gaan denken over projectmatige aanpak versus<br />
processturing, na <strong>co</strong>nsultatie van wetenschappers en experts? *)<br />
• In hoeverre staat de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in de weg en is de focusgroep<br />
in staat de haalbaarheid in te schatten en blockers om te zetten in enablers?<br />
• In hoeverre ziet de focusgroep kansen voor kwaliteitsverbetering in de opsporing? Zou dit beeld<br />
veranderen indien de expertise vanuit opsporing, sociale media, wetenschap en burgers, en handhaving<br />
gedeeld wordt?<br />
• Welk beeld hebben externen over leiderschap en leiderschapsontwikkelingen binnen de politie en welke<br />
adviezen formuleren interne en externe actoren met elkaar?<br />
6 Onderzoek 137
6.4 Focusgroepen<br />
6.4.1 Inleiding<br />
Bij de opzet is gekozen voor twee focusgroepsessies uit wisselende samenstelling waarin burgers,<br />
slachtoffers, politiemedewerkers, politieleidinggevenden en externe partners vanuit gemeente, bedrijfsleven<br />
en wetenschap participeren.<br />
Bij de uitwerking van de opdrachten voor de focusgroepsessies wordt belangrijke aandacht besteedt aan<br />
de beantwoording van de zes kernvragen, die vanuit de analyse van de interviews zoals genoemd in<br />
hoofdstuk 6.3 naar voren zijn gekomen. Hierbij is de focus vooral gericht op de vraag in hoeverre relevante<br />
factoren die zich laten vertalen naar enablers, blockers en non-issues herkend worden door de respondenten<br />
in de praktijk.<br />
Daarnaast zijn wij op basis van de interviews tot de ontdekking gekomen dat er nog een vijftal<br />
onduidelijkheden zijn die nader onderzoek vergen en die we mee willen nemen naar de focusgroepsessies<br />
I en II. Deze laten zich samenvatten in onderstaande illustratie:<br />
B<br />
M<br />
V<br />
P<br />
1<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
2<br />
3<br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
vergroten<br />
veiligheidsgevoel<br />
vergroten<br />
kwaliteit<br />
opsporing<br />
vergroten<br />
wederzijds<br />
voordeel<br />
vergroten<br />
wederzijdse<br />
afhankelijkheid<br />
politieleiderschap<br />
Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel<br />
138 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
4<br />
5
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven<br />
als bliksemflitsen. In Focusgroepsessie I zijn de bliksemflitsen 1, 2, 4 en 5 behandeld.<br />
1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar<br />
vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag is nu welke van deze factoren als meest kritisch<br />
kunnen worden aangemerkt, of er verschillen van inzichten bestaan tussen de vier groeperingen (experts,<br />
politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) en of het mogelijk is in de focusgroep tot <strong>co</strong>nsensus te<br />
komen over de top 5 van meest kritische factoren. Daarnaast vonden we de dominant genoemde nadruk<br />
op sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk reden genoeg deze nader te onderzoeken in de focusgroepen, omdat alle<br />
respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben aangemerkt. In de tweede workshop van de<br />
ochtendsessie hebben we de helft van de focusgroep na laten denken over (on)mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een wijk met een geringe mate van sociale <strong>co</strong>hesie door middel van een<br />
presentatie aan de groep.<br />
2 De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de procesmatige doelen. Het<br />
wederzijds voordeel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> werd wel gezien door de burgers, maar de politieleidinggevenden<br />
vroegen zich af of dit wederzijds voordeel wel op een procesmatige manier gehaald kon worden. Daarom<br />
is een aantal leden van de focusgroep aan de slag gegaan met de discrepantie tussen processturing en<br />
projectmatige aansturing, omdat er aanzienlijke verschillen werden ge<strong>co</strong>nstateerd tussen de theorie en<br />
de politiepraktijk. Het dilemma dat na de interviews op tafel kwam, was dat volgens de theorie van Bason<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om een organisatie vraagt dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft en dus in balans is en daar hoort<br />
processturing bij.<br />
De politie leidinggevenden echter, gaven in de interviews aan dat de processtappen juist haaks staan op<br />
de horizontalisering en processturing een verticale antwoord is op een horizontale vraag. Zij pleitten eerder<br />
voor een projectmatige manier van organiseren. De vraag aan de groep was om met 5 adviezen te komen<br />
voor de nationale politie hoe hier mee om te gaan. (Focusgroepsessie I, workshop 2b)<br />
4. De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de<br />
interviews bleek ook dat de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vooral gekoppeld werden<br />
aan preventie, signaleren en adviseren en dat er nog onvoldoende aandacht is geweest voor de kwaliteit<br />
van de opsporing. Deze verdieping is gedaan door beide focusgroepen expliciet te vragen naar de kansen<br />
en belemmeringen met betrekking tot het verhogen van pakkans/vergroten heterdaadkracht en niet alleen<br />
te focussen op handhaving. Om dat te bereiken zijn de deelnemers met expertise in de opsporing in beide<br />
focusgroepsessies evenredig verdeeld over de groepen.<br />
5 De uitkomsten van de interviews leverde nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte<br />
samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.<br />
Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen<br />
hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste<br />
focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling<br />
bij de Nationale Politie.<br />
6 Onderzoek 139
6.4.2 Opzet focusgroepen<br />
De opzet van de focusgroepen bestaat uit twee afzonderlijke deelsessies met ieder een eigen<br />
onderzoeksdoelstelling en uitkomst. De eerste focusgroepsessie (I) heeft vooral een divergerend en<br />
explorerend karakter om zo breed mogelijk naar relevante <strong>co</strong>ndities in de praktijk te kijken om een zo<br />
<strong>co</strong>mpleet mogelijk beeld te kunnen krijgen. De tweede focusgroepsessie (II) heeft vooral een <strong>co</strong>nvergerend<br />
karakter om vanuit een brede startpositie tot een beperkt aantal focusonderwerpen te komen die als<br />
belangrijke <strong>co</strong>nditie ertoe doen. Om die reden staan de focusgroepsessies in relatie tot elkaar, waarbij de<br />
output van de eerste focusgroepsessie als input dient voor de tweede focusgroepsessie.<br />
Hieronder volgt een kort overzicht van de focusgroepsessies, de doelstellingen van de workshop en de<br />
specifieke aandachtspunten.<br />
Focusgroepsessie I<br />
• Workshop 1 Toetsen en divergeren van de uitkomsten kritische factoren uit theorie<br />
• Workshop 2a Toetsen en exploreren van de uitkomsten interviews en relevante factoren die niet uit de<br />
theorie zijn gekomen<br />
• Workshop 2b Processturing versus projectsturing en Leiderschap, waarbij aandacht voor:<br />
1 Het belang van sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk<br />
2 De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing<br />
3 Wat dit vraagt van politieleiderschap<br />
Focusgroepsessie II<br />
• Workshop 3a Het <strong>co</strong>nvergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en interviews naar<br />
een <strong>co</strong>ncrete en realistische praktijkcasus.<br />
• Workshop 3b Aan de hand van casuïstiek ‘Hotspot probleemwijk’ kritische factoren herontwerp<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> toetsen en eventuele blokkades opheffen<br />
• Workshop 4 Uitdiepen wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt van strategisch leiderschap in een horizontale<br />
genetwerkte <strong>2.0</strong> samenleving, waarbij aandacht voor:<br />
1 Het belang van faciliterend versus doorslaggevend leiderschap (visie en strategie)<br />
2 De rol van leiderschap gebaseerd op de 4 dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel (procesmatig)<br />
3 Externe oriëntatie en ontwikkeling leiderschaps<strong>co</strong>mpetenties met oog op de toekomst (<strong>co</strong>mpetentie)<br />
De antwoorden van de afzonderlijke respondenten en experts worden in workshopsessies samengevat en<br />
geanonimiseerd en daarna teruggekoppeld aan alle deelnemers. Deze terugkoppeling leidt tot nieuwe acties<br />
waarna minimaal een tweede en eventueel nog een derde ronde kan plaatsvinden. Zowel de eerste als de<br />
tweede focusgroepsessie wordt afgesloten met een plenaire groepsdiscussie om zoveel mogelijk tot<br />
overeenstemming te komen van de onderzoeksbevindingen. Er wordt ingezoomd op de meest relevante<br />
<strong>co</strong>ndities in de praktijk op basis van de vijf meest kritische factoren die wij in ons theoretisch onderzoek<br />
hebben kunnen vaststellen. Doel aan het eind van de eerste focusgroep sessie is dat de respondenten<br />
uiteindelijk tot overeenstemming komen over de (vijf) meest en (vijf) minst belangrijke <strong>co</strong>ndities om tot een<br />
vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen.<br />
140 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Beoogde doelstellingen focusgroepen<br />
• Toetsen bij stakeholders, experts, politievertegenwoordigers, burgers en slachtoffers aanwezigheid<br />
relevante factoren vanuit theorie in de praktijk die wezenlijk van invloed zijn op <strong>co</strong>ndities bij herontwerp<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
• Verdiepingsslag maken op nieuwe of andere inzichten ten aanzien van factoren die uit de interviews zijn<br />
gekomen en die om opheldering vragen<br />
• Gedetailleerde reacties en input verkrijgen van relevante <strong>co</strong>ndities op een vernieuwd <strong>co</strong>ncept<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
• Gericht informatie verzamelen over de behoeften van stakeholders en burgers en slachtoffers aan de hand<br />
van praktijk casuïstiek gerelateerd aan een <strong>co</strong>ncreet vernieuwd <strong>co</strong>ncept buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
• Nagaan welke wijziging of bijstelling in relevante <strong>co</strong>ndities nodig is om een vernieuwd <strong>co</strong>ncept voor een<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> verder te ontwikkelen.<br />
6.5 Focusgroepsessie I<br />
6.5.1 Workshop 1<br />
Workshop 1 had tot doel: Het verkennen en exploreren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en<br />
de interviews.<br />
Allereerst hebben we de respondenten gevraagd afzonderlijk, zonder onderlinge discussie uit de vijftien<br />
factoren van paragraaf 6.4 hun eigen top 5 van kritische factoren samen te stellen. De vijf punten konden<br />
gegeven worden aan slechts vijf van de vijftien factoren, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,<br />
blockers en non-issues. Een factor die bijvoorbeeld als non-issue uit de interviews is gekomen, kon door de<br />
individuele respondent uit de focusgroepsessie juist als enabler of blocker worden gezien. Tijdens het invullen<br />
van de lijst mochten de deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan<br />
de procesbegeleider. Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies<br />
geclusterd zijn.<br />
Politie individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werden door de individuele medewerkers van de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie<br />
Bewustzijn. Als enablers noemden zij Opsporingsindicaties (P, 7) en multi-channeling (P, 24). Als blockers<br />
technologisch absorptievermogen (P, 29) de digitale kloof (V, 23) en hiërarchie/anarchie (M, 28).<br />
Burgers individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werden bij de respondenten van de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed.<br />
Zij kozen vier enablers te weten opsporingsindicaties (P, 7), de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen<br />
(B,13), draagvlak voor logica derden (V, 15) en multi-channeling (P, 24). Daarnaast noemden zij als blocker<br />
de digitale kloof (V, 23).<br />
Externen individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
De groep externen bestond uit experts op het gebied van sociale media, <strong>co</strong>mmunicatie en <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />
wetenschappers. Ze s<strong>co</strong>orden op alle vier de dimensies. Zij kozen drie enablers te weten draagvlak voor<br />
logica derden (V, 15), moderatie (P, 26) en de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (B, 13).<br />
Daarnaast noemden zij als blockers hiërarchie/anarchie (M,28) en technologisch absorptievermogen (P, 29).<br />
6 Onderzoek 141
Ketenpartners individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Ook hier werd op alle vier de dimensies ges<strong>co</strong>ord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de s<strong>co</strong>re<br />
gebaseerd is op één respondent. Deze koos drie enablers, te weten Kwaliteit van de onderlinge<br />
verhoudingen (B, 13), Opsporingsindicaties (P, 7) en Moderatie (P, 26) en twee blockers namelijk Hiërarchie/<br />
anarchie (M,28) en de Participatie paradox (V,21).<br />
Collectief, na overleg<br />
Vervolgens werden de resultaten plenair besproken en kwam er na discussie <strong>co</strong>nsensus over de top 5 van<br />
de focusgroep. Er werd vanuit het <strong>co</strong>llectief niet ges<strong>co</strong>ord op de dimensie Bewustzijn. Het s<strong>co</strong>ren op alle<br />
vier de dimensies maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Dit leidde uiteindelijk tot de volgende<br />
gezamenlijke top 5:<br />
• Opsporingsindicaties (P, 7) enabler<br />
• Hiërarchie/anarchie (M, 28) blocker<br />
• Technologisch absorptievermogen (P, 29) blocker<br />
• Draagvlak voor logica derden (V, 15) enabler<br />
• Moderatie (P, 26) blocker<br />
6.5.2 Workshop 2a<br />
Workshop 2a had als doel: het verkennen en exploreren van de uitkomsten interviews die niet uit de theorie<br />
zijn gekomen. Zoals in de inleiding aangegeven ging het hier om de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie in een<br />
wijk. Wij vroegen de helft van de focusgroep, na te denken over dit onderwerp. Er werd bewust gekozen<br />
voor een groepssamenstelling van burgers, street level <strong>co</strong>ps en operationeel leidinggevenden met<br />
gebiedsgebonden politiezorg taken, <strong>co</strong>mmunicatie experts en leidinggevenden in het domein Opsporing.<br />
Zij gingen een uur met elkaar in discussie en kregen de volgende hulpvragen mee:<br />
1 Wat bepaalt de sociale <strong>co</strong>hesie in een wijk?<br />
2 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />
3 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor buurtonderzoek <strong>2.0</strong>?<br />
4 Hoe kun je in een wijk participatie beïnvloeden?<br />
5 Welke <strong>co</strong>mmunicatievormen werken wel en niet?<br />
6 Wat moet de politie anders doen?<br />
7 Welke tips geeft u de politie mee?<br />
Resultaten<br />
De groep presenteerde na afloop de volgende resultaten.<br />
Voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in een wijk, waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, begint de samenwerking tussen burgers en<br />
politie met het winnen van vertrouwen. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt en dat<br />
dat via korte lijnen plaatsvindt. Alhoewel de techniek vaak korte termijnen bevorderd (een email of tweet is<br />
gauw verstuurd), gaat het juist bij het winnen van vertrouwen via face to face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan<br />
werken, maar niet als daardoor er geen persoonlijk <strong>co</strong>ntact meer is tussen politie en burgers. De aandacht<br />
voor de burger is belangrijk om vertrouwen te winnen. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen<br />
de belangen van de politie en die van de burger en daarvoor is regelmatig, liefst persoonlijk, <strong>co</strong>ntact nodig.<br />
Het beste is om per thema te bekijken of het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie wel een issue is in de wijk. De<br />
sociale <strong>co</strong>hesie kan ook opeens toenemen als iets de wijk echt raakt, bijvoorbeeld bij een ernstig misdrijf of<br />
een hausse aan inbraken.<br />
142 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
De tips die de groep meegeeft aan de politie:<br />
• Organiseer capaciteit; het is belangrijk dat er opvolging komt en dat politiemensen zichtbaar aanwezig<br />
zijn in de wijk. (P, 34)<br />
• Geef kaders aan voor de dienders op straat, maar in beperkte mate, geeft vrijheid en ruimte om relaties<br />
met burgers op te bouwen. Verplaats mensen niet te snel. Kennen en gekend worden is belangrijk en<br />
bevordert vertrouwen. (P, 34)<br />
• Stimuleer faciliterend leiderschap, zodat die professionele handelingsruimte gewaarborgd is. (M, 37)<br />
6.5.3 Workshop 2b Processturing versus Projectsturing en Leiderschap<br />
Processturing versus Projectsturing<br />
Workshop 2b had als doel het verkennen en exploreren van de uitkomsten uit de interviews die afwijken van<br />
de theorie zijn gekomen.<br />
De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing, was een afwijking.<br />
De leidinggevenden gingen in gesprek met experts op het gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, sociale media, Burgernet<br />
en wetenschappers.<br />
Zij kregen de volgende opdracht mee: Bediscussieer de volgende (tegen)stellingen en kom met maximaal<br />
vijf adviezen voor de Nationale Politie.<br />
Stelling 1 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om een organisatie dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft en dus in<br />
balans is en daar hoort processturing bij volgens het e<strong>co</strong>logisch model van Bason.<br />
Stelling 2 “Welnee”, kwam uit de interviews met leidinggevenden, “je moet het daar toepassen<br />
waar het werkt en dus projectmatig inzetten. Het is een kwestie van doen!”<br />
De groep presenteerde na afloop de volgende adviezen aan de Nationale Politie:<br />
Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om een procesaansturing. Door de vele factoren die van invloed zijn is het wel degelijk<br />
van belang aan een organisatie te werken die e<strong>co</strong>logisch in balans is. Dat neemt echter niet weg dat je niet<br />
hoeft te wachten tot die balans er is. Maar afwijking op alle vier de dimensies maakt innovatieve<br />
ontwikkelingen wel moeilijk. Daarvan is echter geen sprake.<br />
De groep is er van overtuigd dat er genoeg Vermogen in de politie organisatie zit en dat er veel meer gekeken<br />
moet worden naar wat er wèl aanwezig is binnen de vier dimensies. Dat moet dan vervolgens veel beter<br />
uitgenut worden dan nu het geval is. Maar aangezien de politie organisatie al achter loopt en de<br />
ontwikkelingen enorm hard gaan, zullen er op alle vier de dimensies strategische interventies nodig zijn,<br />
waarbij zowel korte termijn successen als lange termijn doelstellingen nodig zijn om de innovatie energie<br />
vast te houden. De groep gaf adviezen per dimensie:<br />
Proces 1 Check meer en vaker de verwachtingen van de burger. Werk aan binding. (P, 34)<br />
2 Deel meer en vaker successen en resultaten. Niet in cijfers, maar geef er <strong>co</strong>ntext aan<br />
en maak duidelijk wat de bijdrage van anderen is geweest. (P, 34)<br />
Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Begin niet opnieuw, maar deel intern!<br />
Co-<strong>creatie</strong> moet binnen beginnen. (B, 10)<br />
Moed 4 Maak waar wat je beloofd. Procesopvolging van hoog tot laag!<br />
(Leading by example) (M, 37)<br />
Vermogen 5 Creëer een lerende <strong>co</strong>ntext, niet alleen intern maar leer samen met burgers,<br />
organisaties etc. (V, 11)<br />
6 Onderzoek 143
Leiderschap<br />
De tweede opdracht die deze groep kreeg, betrof de leiderschapsontwikkeling. Na een korte uitleg over de<br />
verschillen tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap werd even stilgestaan bij de ontwikkeling van<br />
de Nationale Politie en de horizontale genetwerkte samenleving. De groep werd gevraagd met maximaal<br />
drie adviezen voor leiderschapsontwikkeling binnen de Nationale Politie te komen.<br />
De groep kwam tot de <strong>co</strong>nclusie dat er op sommige gebieden niets mis is met doorslaggevend leiderschap.<br />
Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de<br />
openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed<br />
in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn.<br />
Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken<br />
<strong>co</strong>mplex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. Je kwetsbaarheid tonen, andere experts<br />
om advies vragen, openstaan voor andere denkramen gebeurt nog onvoldoende, alhoewel de groep wel<br />
van mening is dat het toeneemt, die openheid. De groep formuleert de volgende adviezen:<br />
1 Stimuleer verbindend leiderschap op alle niveaus (strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral<br />
op tactisch en operationeel niveau. Maak dat <strong>co</strong>ncreet op alle niveaus, met meetbare doelstellingen en<br />
faciliteer ontwikkelruimte. (M, 37)<br />
2 Binnen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is iedereen expert, dus organiseer horizontale participatie, weer met meetbare<br />
doelstellingen, daar is niets mis mee en kan makkelijk samen gaan met resultaatsturing. Onderzoek<br />
waarom dingen wel goed gaan en buit dat uit. Vergeet daarbij de externe partners en je burgers niet, durf<br />
los te laten. De buurt bestuurt, niet de politie. (M, 37)<br />
3 De <strong>co</strong>mpetentie Omgevingsgerichtheid dient meer verdieping te krijgen in ontwikkeling van<br />
medewerkers en leidinggevenden. Een leidinggevende behoort een netwerker pur sang te zijn en een<br />
open mind te hebben. In selectie dient het vermogen tot omgevingsgerichtheid een kritische <strong>co</strong>mpetentie<br />
te zijn voor bevordering- en aanname beleid. (M, 37)<br />
6.6 Focusgroep II<br />
6.6.1 Inleiding<br />
Op basis van de opbrengsten uit focusgroep I heeft de aandacht in focusgroep II zich voornamelijk<br />
ge<strong>co</strong>ncentreerd op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5 uit het onderzoeksanalysemodel.<br />
Hieruit komt samengevat het volgende beeld naar voren:<br />
1 Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische karakter van<br />
online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers.<br />
2 Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde<br />
politie organisatie.<br />
3 Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie<br />
van dienders en leidinggevenden.<br />
4 Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen deze zullen<br />
beschreven worden in een herontwerp van het buurtonderzoek (<strong>2.0</strong>) middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />
144 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
B<br />
M<br />
V<br />
P<br />
1<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
2<br />
3<br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
vergroten<br />
veiligheidsgevoel<br />
vergroten<br />
kwaliteit<br />
opsporing<br />
vergroten<br />
wederzijds<br />
voordeel<br />
vergroten<br />
wederzijdse<br />
afhankelijkheid<br />
politieleiderschap<br />
Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel<br />
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven<br />
als bliksemflitsen. In de focusgroep II sessie heeft de nadruk gelegen op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5.<br />
1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar<br />
vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag welke van deze factoren als meest kritisch kan<br />
worden aangemerkt in een samen te stellen top 5 werd uitgewerkt in Focusgroep 1. Hieruit zijn twee<br />
belemmerende factoren gekomen, waarbij in later workshop 3 de vraag is gesteld wat er voor nodig is<br />
om deze belemmeringen op te heffen om tot een haalbaar <strong>co</strong>ncept van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen.<br />
Op basis van verschillen in inzicht tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners<br />
en burgers) is vervolgens gekeken of het mogelijk is om tot een gedeelde opvatting te komen over de<br />
vraag; hoe met de vijf kritische factoren uit focusgroep I om te gaan als het gaat om een probleemwijk<br />
met een hotspot van woninginbraken en wat daarvoor nodig is gebaseerd op het theoriemodel van Bason.<br />
3 Vanwege de sterk prominente rol van de factor sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk, hebben wij deze nader<br />
onderzocht in de focusgroepen, aangezien alle respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben<br />
aangemerkt. De uitkomsten van de interviews in de casestudy ‘Zoetermeer’ leverde een vraag op ten<br />
aanzien van de inhoudelijke doelen in een probleemwijk als het gaat om vergroten van de kwaliteit van de<br />
opsporing en heterdaadkracht, vanwege een vermeend gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie in de wijk. We hebben<br />
drie verschillende deelgroepen na laten denken over de belemmerende en stimulerende factoren in een<br />
wijk met een geringe mate van sociale <strong>co</strong>hesie aan de hand van een op de werkelijkheid gebaseerde<br />
casestudy ‘Astmeer’ casus.<br />
6 Onderzoek 145<br />
4<br />
5
4 De uitkomsten van de interviews leverde een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de<br />
interviews bleek dat de voordelen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vooral gekoppeld werden aan<br />
preventie, signaleren en adviseren. Daarnaast is uit de interviews gebleken dat het aantal<br />
opsporingsindicaties naar verhouding laag is, gelet op de inspanning die daar middels een buurtonderzoek<br />
voor moet worden geleverd. Daar staat tegenover dat elke opsporingsindicatie die (in)direct leidt tot een<br />
dader als hoog wordt gekwalificeerd. Deze uitkomst leverde een vraag op hoe het ideale buurtonderzoek<br />
er in een <strong>2.0</strong> variant uit zou moeten komen te zien rekening houdend met een realistisch en haalbaar<br />
scenario voor de toekomst. De vraag aan de groep was om een droombeeld te schetsen voor de Nationale<br />
Politie.<br />
5 De uitkomsten van de interviews leverden nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte<br />
samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.<br />
Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen<br />
hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste<br />
focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling<br />
bij de Nationale Politie. In de tweede focusgroepsessie is de focus gericht geweest op een drietal<br />
dimensies die voor het strategisch leiderschap op basis van de uitkomsten van de interviews van belang<br />
zijn. Het gaat hier om: strategische visie, processturing en <strong>co</strong>mpetentie-ontwikkeling. Verdeeld over drie<br />
verschillende groepen zijn deze onderwerpen afzonderlijk aan de orde geweest.<br />
Hoger liggende doelstelling van focusgroepsessie I en II, die in elkaars verlengde liggen is om op basis van<br />
de uitkomsten van dit empirisch onderzoek te komen tot een daadwerkelijk herontwerp van een<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />
Focusgroepsessie II<br />
Stakeholders - Dynamisch groepsproces - Toetsen analysemodel<br />
Ketenpartners<br />
Burgers en slachtoffers<br />
van woninginbraken<br />
vernieuwd<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
Experts<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />
sociale media<br />
Leidinggevenden Politie<br />
en street level <strong>co</strong>ps<br />
Illustratie 14: Toetsen analysemodel focusgroepsessie II<br />
146 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Van de 37 factoren zijn als uitkomst in de focusgroep I sessie als het gaat om blockers binnen de top 5<br />
prioritering twee meest belemmerende factoren aangemerkt. Het gaat hier om:<br />
Factor M, 28 - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie en de dynamische<br />
sociale media omgeving.<br />
Factor V, 25 - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische infrastructuur niet klaar<br />
voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet meer verwerkt.<br />
In focusgroepsessie II wordt nader op deze twee belemmerende factoren ingegaan met de vraag wat nodig<br />
is deze blockers op te heffen. We komen hieronder aan de hand van een casus op het antwoord van deze<br />
vraag terug.<br />
6.6.2 Uitkomsten workshop 3 - Casus ‘Astmeer’<br />
In deze workshop kregen de deelnemers de individuele opdracht zich aan de hand van een op de<br />
werkelijkheid gebaseerde praktijk casus ‘Astmeer’ uit te spreken over de haalbaarheid en slagingskans van<br />
een vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk (zie bijlage).<br />
De casus Astmeer is gebaseerd op de casestudy Zoetermeer, waarbij fictief slechts een beperkt aantal<br />
elementen aan de realiteit zijn toegevoegd. Het gaat hier om de toevoeging van het bestaan van drie<br />
(criminele) jeugdgroepen en een multiculturele bevolkingssamenstelling met een groter aandeel allochtone<br />
bevolkingsgroepen dan in de werkelijke situatie. Dit is gedaan om het <strong>co</strong>ntrast met een gemiddelde woonwijk<br />
nog wat te vergroten en ook in perspectief te kunnen plaatsen van grootstedelijke problematiek. Deze<br />
opdracht had tot doel om op basis van de intuïtie van deelnemers en de verschillende inzichten die bestaan<br />
tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) significante verschillen<br />
te ontdekken als het gaat om de perceptie van factoren die positief dan wel negatief van invloed kunnen<br />
zijn. Om die reden werd de deelnemers naast het inschattingspercentage tevens gevraagd een meest<br />
motiverende factor (enabler) en belemmerende factor te benoemen (blocker).<br />
De drie groepen werden gemengd verdeeld, met eerst een individuele opdracht.<br />
Individuele opdracht:<br />
1 Hoe schat u de slagingskans in dat een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
en sociale media in deze probleemwijk gaat werken? (10, 20, 30... 100%)<br />
2 Noem een meest motiverende (stimulerende) factor (enabler)<br />
3 Noem een meest belemmerende factor (blocker)<br />
Groepsopdracht:<br />
1 Hoe kunnen de twee blockers uit de focusgroepsessie I worden opgeheven en wat is daarvoor nodig?<br />
2 Beschrijf het beeld dat u heeft van een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en deel dat plenair met<br />
de hele groep.<br />
Hulpvragen:<br />
3 Waar liggen de aangrijpingspunten (enablers) ? En waar liggen de knelpunten (blockers)?<br />
(maximaal vijf aangrijpingspunten en maximaal vijf knelpunten benoemen)<br />
4 Welke factoren uit de lijst van vijftien (in de ochtend) vormen een directe bedreiging of blokkade?<br />
5 Hoe kunnen de blokkades worden opgeheven en wat is daarvoor nodig? (maximaal vijf blockers uitwerken)<br />
6 Gegeven de vijf <strong>co</strong>ndities van de ochtendsessie die als ‘cruciaal’ zijn benoemd, aan welke voorwaarden<br />
dient een goed herontwerp Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te voldoen? En wat mist u dan nog? (maximaal vijf<br />
belangrijke factoren benoemen)<br />
6 Onderzoek 147
6.6.3 Analyse uitkomsten Workshop 3a<br />
Workshop 3 had tot doel: het <strong>co</strong>nvergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en de interviews<br />
naar een <strong>co</strong>ncrete en realistische praktijkcasus ‘Astmeer’.<br />
Allereerst hebben we de respondenten gevraagd in een individuele opdracht hun slagingskans in te schatten<br />
als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> binnen een probleemwijk, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,<br />
blockers en non-issues die hij of haar zich voor kon stellen. Tijdens het invullen van de lijst mochten de<br />
deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan de procesbegeleider.<br />
Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies geclusterd zijn.<br />
De hieronder genoemde percentages zijn individueel benoemde inschattingpercentages. Vanwege het<br />
relatief lage aantal respondenten kunnen hier geen kwantitatief betrouwbare onderzoeksgegevens aan<br />
worden ontleend. Wel geven de individuele s<strong>co</strong>res en het gezamenlijke beeld daarover per categorie (burger,<br />
politie, externen, ketenpartners) in kwalitatieve zin een zekere indicatie hoe de opvatting is over de<br />
slagingskans. De daaraan verbonden waarde ‘gemiddeld’ wijst op een gezamenlijke uitkomst met een<br />
slagingskans van boven de 50%. De waarde ‘hoog’ wijst op een hoge slagingskans, uitgaande van een<br />
rekenkundig gemiddelde van 60% of hoger. De waarde ‘laag’ die overigens niet voorkomt wijst op een lage<br />
slagingskans, uitgaande van een rekenkundig gemiddelde van 40% of lager. De waarde ‘sterk verdeeld’<br />
wijst op een gezamenlijk beeld waarin de uitkomsten sterk uiteen lopen van een individueel ges<strong>co</strong>orde zeer<br />
lage tot zeer hoge slagingskans. Alleen onder de respondenten van de politie blijkt deze grote verdeeldheid<br />
in het beeld te bestaan. Interessant was daarbij voor ons de vraag hoe het met deze verdeeldheid zit en<br />
waar kenmerkende verschillen zijn gerelateerd aan de vier dimensies van het e<strong>co</strong>systeemmodel van Bason.<br />
De verdere analyse van de uitkomsten komt hieronder aan de orde.<br />
Top 10 politie, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werden bij de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie Bewustzijn. Zij kozen voor zes blockers,<br />
namelijk de aansturing (M, 4), gelijkwaardige machtsverhoudingen (V, 12), technische succesfactoren<br />
(P, 29), criminogene factoren (P, 33) leiderschap (M, 37) en sociale <strong>co</strong>hesie (V, 38). Als enablers werd<br />
gekozen voor informatieverwerking (P, 5), opsporingsindicaties (P, 7), open klimaat (V, 11) en adaptievermogen<br />
(V, 25). De gemiddelde slagingskans kwam rekenkundig neer op 54%. Het laagst genoemde<br />
percentage was 20% en de hoogste 80%.<br />
Top 5 Burgers, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werden bij de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en Bewustzijn. Zij kozen voor<br />
vijf blockers, namelijk open klimaat (V, 11), de digitale kloof (V, 23), organisatorische factoren (P, 34) en<br />
sociale <strong>co</strong>hesie (V,38). Als enabler werd gekozen voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13).<br />
De gemiddelde slagingskans werd geschat op 50%. De laagste was 40% en de hoogste 60%.<br />
Top 6 Externen, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werd bij de respondenten van de externen geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en<br />
Bewustzijn. Zij kozen voor twee blockers, namelijk sociale <strong>co</strong>hesie (V, 38) en criminogene factoren (P, 33).<br />
Als enablers werd gekozen voor de selectie van stakeholders (V, 14), het Adaptievermogen (V, 25) de<br />
Procesarchitectuur (V, 20) en technische succesfactoren (P,29). De gemiddelde slagingskans werd geschat<br />
op 54%. De laagste was 35% en de hoogste 82%.<br />
148 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Top 3 ketenpartners, individueel ges<strong>co</strong>ord<br />
Er werd bij de ketenpartners alleen op de dimensie Vermogen ges<strong>co</strong>ord. Zij kozen voor drie enablers, te<br />
weten de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V,13), de dominante eigen logica (V,15) en de<br />
participatie paradox (V,21). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 70%. De laagste was 65% en<br />
de hoogste 75%.<br />
Kijken we naar alle stimulerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de<br />
slotsom dat er om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> binnen een probleemwijk aan te pakken tien aangrijpingspunten (enablers)<br />
te benoemen zijn die vooral liggen binnen de dimensies Proces en Vermogen van Bason’s e<strong>co</strong>systeem<br />
model.<br />
1 Informatieverwerking (P, 5)<br />
2 Opsporingsindicaties (P, 7)<br />
3 Open Klimaat (V, 11)<br />
4 Kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13)<br />
5 Selectie van stakeholders (V, 14)<br />
6 Dominante eigen logica (V, 15)<br />
7 Procesarchitectuur (V, 20)<br />
8 Participatie paradox (V, 21)<br />
9 Adaptievermogen (V, 25)<br />
10 Technische succesfactoren (P, 29)<br />
Kijken we naar alle belemmerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de<br />
slotsom dat er negen kritieke factoren (blockers) zijn te benoemen waarmee bij de ontwikkeling van een<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk rekening gehouden dient te worden in het ontwerp.<br />
1 Aansturing (M,4)<br />
2 Open klimaat (V,11)<br />
3 Gelijkwaardige machtsverhoudingen (V,12)<br />
4 Digitale Kloof (V,23)<br />
5 Organisatorische factoren (P,34)<br />
6 Technische succesfactoren (P,29)<br />
7 Criminogene factoren (P,33)<br />
8 Leiderschap (M,37)<br />
9 Sociale <strong>co</strong>hesie (V,38)<br />
Kijken we naar het totaal van stimulerende en belemmerende factoren dan is het opvallend dat beide<br />
opsommingen elkaar vrijwel uitsluiten, op de factor ‘open klimaat’ na. Deze factor wordt door respondenten<br />
zowel als een positief aangrijpingspunt (enabler) gezien als een blocker en daarmee belemmerende factor.<br />
Dat deze factor in beide opsommingen voorkomt kan duiden op beide kanten van een medaille waarbij<br />
enerzijds positief en anderzijds negatief tegen het belang van een dergelijke factor kan worden aangekeken.<br />
Feit blijft dat het hier kennelijk om een kritieke factor gaat, waarbij het van belang is om er ruim aandacht<br />
aan te schenken wil <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> bij de ontwikkeling van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk enig<br />
kans van slagen hebben.<br />
6 Onderzoek 149
6.6.4 Analyse uitkomsten Workshop 3b<br />
Over de vraag ‘Wat is nodig om de blockers uit Focussessie I om te buigen naar enablers?’ binnen de<br />
<strong>co</strong>ntext van een probleemwijk zoals ‘Astmeer’ zijn onderstaande twee belemmerende factoren nader onder<br />
de loep genomen door drie afzonderlijke deelgroepen.<br />
Belemmerende factor [1] (M,28) - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie<br />
en de dynamische sociale media omgeving.<br />
Deze blocker kan enabler worden door:<br />
• Problematiek buitenwereld centraal stellen; kijk naar waar de behoeften liggen op probleemthema’s die<br />
burgers en de maatschappij belangrijk vinden<br />
• Bewustwording intern/extern bevorderen; werk aan bewustwording door van hoog tot laag door de gehele<br />
organisatie, betrek daarbij ook de strategische en ketenpartners met aandacht voor burgers op de eerste<br />
plaats<br />
• Belemmerende regelgeving aanpassen; draag zorg voor de invloed op het aanpassen van regelvorming<br />
die nu vaak te belemmerend wordt ervaren zoals de Privacywetgeving<br />
• Bewustwording en leiderschap bij politie, politiek en OM te bevorderen; laat strategische leiders inzien<br />
hoe belangrijk het is een strategische koers op dit onderwerp uit te zetten<br />
• Afrekencultuur stopzetten; kom tot een andere vorm van resultaatsturing waarbij ook initiatieven op gebied<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> worden beloond ongeacht de opbrengst in harde resultaatdoel-stellingen gebaseerd<br />
op ‘oud’ denken (streepjescultuur).<br />
• Hiërarchie geen rol van betekenis te laten spelen binnen 24 uurs acties; laat zoveel mogelijk beslissingsinvloed<br />
over aan een brede laag in de uitvoeringsorganisatie (24/7) als het gaat om beslissingen die binnen<br />
een termijn van 24u moeten worden genomen, vertrouw daarbij op de rol van operationeel leidinggevenden<br />
in de aansturing en de discretionaire bevoegdheid van street level <strong>co</strong>ps.<br />
• 24/7 informatieoverdracht mogelijk maken om direct te kunnen reageren; richt de geautomatiseerde<br />
werkprocessen zodanig in dat informatie verkregen via social media 24/7 aangenomen en doorgezet kan<br />
worden ten behoeve van opvolging, ook bij iemands afwezigheid.<br />
• Hiërarchie gebruiken om verandering in cultuur op elk niveau te laten landen; gebruik bewust het dwingend<br />
karakter van de hiërarchische aansturing om soms tegen de interne weerstand in te gaan of mogelijkheden<br />
te creëren die vragen om gezaghebbende invloed bij strategische ketenpartners of het bestuur om mee<br />
te gaan in de beweging.<br />
Belemmerende factor [2] (V,25) - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische<br />
infrastructuur niet klaar voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet<br />
meer verwerkt.<br />
Deze blocker kan enabler worden door:<br />
• Aangaan relatiemanagement met burger; stem betrokkenheid af op doelgroepen in de wijk, ontdek hoe<br />
relatienetwerken in elkaar zitten en sluit aan bij <strong>co</strong>mmunities die al bestaan<br />
• Excellente <strong>co</strong>mmunicatie organiseren; afgestemd op doelgroepen op inhoud en betrekkingsniveau, spreek<br />
dezelfde taal en zoek aansluiting bij themaonderwerpen die leven in de wijk bij buurtbewoners<br />
• Iedereen een taak te geven; benut vooral jongere en enthousiaste mensen binnen de eigen organisatie<br />
en daarbuiten om van daaruit voldoende trekkracht en beweging te organiseren.<br />
150 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
• Virtueel en fysiek toegang bieden tot publieke diensten; zorg voor een hybride dienstverlening, waarbij<br />
zowel virtueel als fysiek <strong>co</strong>ntact kan bestaan in het relatiebeheer.<br />
• Durf nieuwe technologie te gebruiken; schroom niet om social media technologie die vandaag al werkt en<br />
direct ingezet kan worden daarvoor te benutten, wees niet te afwachtend en leer vanuit de opgedane<br />
ervaring.<br />
• Meerdere <strong>co</strong>mmunicatie kanalen beschikbaar stellen; besef dat meerdere <strong>co</strong>mmunicatiekanalen gebruikt<br />
moeten worden om alle denkbare doelgroepen te kunnen bereiken.<br />
• Per kanaal diverse deskundigen aan bod laten; afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte kanaal de<br />
juiste deskundigen een rol geven in de <strong>co</strong>mmunicatie<br />
• Maatwerk (lokaal/juiste schaalniveau) bieden voor specifieke doelgroepen zoals burgers, wijkagenten,<br />
opsporingsambtenaren etc.; differentieer naar functionele doelgroepen (intern/extern) en toepassingsmogelijkheden<br />
op landelijke, regionale of juist lokale schaal. Gaat het om het thema woninginbraken, dan<br />
is de impact vooral op een relatief klein lokaal gebied voelbaar en is het van belang op het juiste lokale<br />
niveau aansluiting te zoeken met de gewenste doelgroep(en).<br />
Synthese<br />
Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media in een probleemwijk,<br />
waarin de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te<br />
bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het<br />
beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moet zijn alert en oplettend te willen zijn door goed<br />
met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte lijnen<br />
naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle respondenten<br />
niet zonder face-to-face <strong>co</strong>ntact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor echt <strong>co</strong>ntact en<br />
verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is fysiek <strong>co</strong>ntact<br />
tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor.<br />
Gebleken is ook dat in een probleemwijk een meerderheid van de respondenten van mening is dat de<br />
gemeenschappelijke problematiek kan zorgen voor een bindende factor. Een woninginbrakengolf in de wijk<br />
of een groot aantal vernielingen of diefstallen uit auto’s kan de sociale binding in de wijk versterken doordat<br />
dit belang vrijwel iedere burger in de wijk raakt. Daarnaast is de vraag aan de orde gekomen of er wel echt<br />
sprake is van een lage sociale <strong>co</strong>hesie in een probleemwijk. De sociale binding tussen verschillende etnische<br />
groepen in de wijk kan er wel zijn, maar op een andere manier vorm en inhoud krijgen en hoeft zich niet te<br />
beperken tot de lokale buurt. Het voorbeeld van een Antilliaanse groep die een sterke onderlinge sociale<br />
band kent, maar waarbij de <strong>co</strong>ntacten zich niet beperken tot het lokale en eerder regionaal van aard zijn<br />
werd daarbij illustratief genoemd. Er zal om die reden kritisch naar problematische themaonderwerpen in<br />
de wijk moeten worden gekeken. Ook zal afzonderlijk per wijkverzorgingsgebied beoordeeld moeten worden<br />
of het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie wel aan de orde is in de wijk. Het kan namelijk zijn dat er wel sociale<br />
<strong>co</strong>hesie bestaat, alleen binnen bijvoorbeeld etnische groepen in leefgemeenschappen anders vorm krijgt<br />
dan de traditionele burenhulp.<br />
In een advies aan de strategische leiders van de Nationale Politie zijn de navolgende 10 aandachtspunten<br />
genoemd om de slagingskans van een vernieuwd buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in een probleemwijk middels <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
en sociale media te vergroten. Deze aandachtspunten zijn te herleiden naar de set van 37 factoren<br />
waarin de respondenten zich klaarblijkelijk herkennen.<br />
6 Onderzoek 151
Sociale <strong>co</strong>hesie<br />
Kijken we naar het belang dat respondenten hebben toegekend aan de factor ‘Sociale <strong>co</strong>hesie’ zoals dat<br />
uit de interviews en focusgroepsessies naar voren is gekomen, dan kunnen we dit als een belangrijke<br />
maatschappelijke <strong>co</strong>ntextvariabele beschouwen. Durkheim (1858-1917) ontleende het begrip aan de<br />
natuurkunde om nieuwe vormen van sociale integratie en samenhang in de samenleving te duiden. Sociale<br />
relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever<br />
geworden.<br />
De set van 37 factoren wordt om die reden door ons uitgebreid met een 38e factor. Sociale <strong>co</strong>hesie valt<br />
naar de omschrijving van de begrippen die gebruikt worden in het e<strong>co</strong>systeem van Bason het beste onder<br />
te brengen onder de dimensie Vermogen; dit speelt zich namelijk af op vier niveaus: Context, Strategie,<br />
Organisatie en Mensen & Cultuur met elk hun kansen en belemmeringen. Hier gaat het vooral om het besef<br />
wat de betekenis is om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> toe te passen binnen de <strong>co</strong>ntext van een probleemwijk waarin de<br />
sociale <strong>co</strong>hesie aantoonbaar, gelet op de uitkomsten van de interviews en focussessies, een kritieke factor<br />
van belang is.<br />
Sociale <strong>co</strong>hesie (38e factor)<br />
1 Vertrouwen burgers vergroten (V,11); het gaat hier om een algemene sfeer van openheid te creëren<br />
waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen bestuur, politie partners, burgers en andere<br />
belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />
2 Terugkoppeling korte lijnen (V, 13) ; er dient geen kostbare tijd verloren te gaan in de uitwisseling van<br />
informatie tussen burgers en politie. Daarbij is het van belang te onderkennen dat er sprake is van een<br />
wederzijdse afhankelijkheid waarbij partijen op elkaar aangewezen zijn en die elkaar verbindt.<br />
3 Sociale <strong>co</strong>hesie per thema (V, 38) ; zoek aansluiting bij probleem thema’s die er in de wijk in de ogen<br />
van buurtbewoners toe doen. Houd daarbij rekening met de sociale structuur en opbouw van de wijk<br />
die voor elk gebied anders kan zijn. Zoek aansluiting bij zowel de fysieke als virtuele leefgemeenschappen<br />
die er bestaan en probeer die als het even kan met elkaar te verbinden.<br />
4 Aandacht - burger is belangrijk (P, 1) ; neem de burger serieus en besteedt voldoende tijd en aandacht<br />
aan het fysieke <strong>co</strong>ntact. Hier ligt een belangrijk aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen<br />
door hen bewust te maken van besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap.<br />
5 Balans prioriteiten politie - burger (V, 15) ; draag er zorg voor dat de burger invloed heeft op de<br />
prioriteitskeuzen van de politie en dat er sprake is van eenzelfde probleemperceptie bij de aanpak van<br />
belangrijke onderwerpen, zoals woninginbraken die er volgens buurtbewoners toedoen.<br />
6 Sociale media kan niet zonder fysiek <strong>co</strong>ntact (P, 24) ; alle respondenten geven unaniem aan dat er naast<br />
social media mogelijkheden voor de burger altijd behoefte zal zijn aan fysiek <strong>co</strong>ntact in het bijzonder na<br />
ingrijpende gebeurtenissen, waaronder bijvoorbeeld een woninginbraak met grof geweld.<br />
7 Lage drempel voor burgers (V, 12) ; zorg ervoor dat burgers ondanks verschillen in formele machtspositie<br />
zich gelijkwaardig voelen en bereidheid tonen mee te doen door de drempel zo laag mogelijk te houden<br />
8 Capaciteit organiseren (P, 34) ; herken tijdig organisatorische factoren die van belang zijn, zoals de<br />
capaciteitssterkte die nodig is om opvolging te kunnen geven aan zaken die (massaal) via sociale media<br />
worden gemeld, maar waar de organisatie nog niet op berekend is.<br />
9 Kaders waarbinnen vrijheid (P, 36) ; wees helder en duidelijk over wat medewerkers wel en niet mogen<br />
<strong>co</strong>mmuniceren via sociale media. Geef op hoofdlijnen kaders aan, waarbinnen voldoende vrijheid bestaat<br />
en creativiteit de ruimte kan krijgen op basis van vertrouwen. Durf er vooral iets van te vinden, uitgaande<br />
van een lerende organisatie.<br />
152 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
10 Faciliterend leiderschap (M,3 7) ; ondersteun genomen initiatieven en faciliteer dit waar het noodzakelijk<br />
en gewenst is. Draag vanuit het faciliterend leiderschap zorg voor voldoende verbinding tussen burgers,<br />
politie en externe partners bij het totstandkomen van initiatiefvoorstellen om met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> van de<br />
kant te gaan.<br />
Uit de discussies vanuit deze focusgroepsessie is naar voren gekomen dat bewoners zich in probleemwijken<br />
ondanks het gebrek aan sociale <strong>co</strong>hesie doorgaans wel emotioneel betrokken voelen bij hun woonomgeving,<br />
maar dit slechts omzetten in <strong>co</strong>ncrete actie wanneer ze er zelf baat bij hebben en geen angst hebben voor<br />
represailles uit de buurt. Een gezamenlijke vijand, dreiging of doel kunnen de buurtbinding bevorderen, al is<br />
het maar tijdelijk. Kortom, mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft.<br />
Opvallend is dat de drie aandachtspunten die gemeenschappelijk door alle respondenten als meest cruciaal<br />
zijn benoemd (1, 2 en 4) ook hier gaat om factoren binnen de dimensies Vermogen en Proces van het<br />
E<strong>co</strong>systeem model van Bason. Het handelen vanuit faciliterend leiderschap binnen de dimensie Moed hoort<br />
daar als beste optie voor het strategisch leiderschap bij.<br />
6.6.5 Uitkomsten workshop 4<br />
De uitkomsten van de interviews leverde zoals eerder ge<strong>co</strong>nstateerd nog geen beeld op van eisen die de<br />
horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen<br />
de dimensie Moed. Om die reden heeft de vraag centraal gestaan wat de netwerksamenleving vraagt van<br />
het strategisch politieleiderschap, mede met het oog op de vorming van een Nationale Politieorganisatie<br />
die zich kenmerkt door een sterk hiërarchische opbouw en aansturing.<br />
Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap - Groep 1 (Visie en strategie)<br />
Op basis van de uitkomsten uit de ochtendsessie en de opbrengsten van de interviews is in deze sessie de<br />
dialoog aangegaan met de respondenten over de vraag welk advies meegeven moet worden aan de top<br />
van de Nationale Politie om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk te maken. De navolgende vijf adviezen zijn daarbij tot<br />
stand gekomen:<br />
Adviezen aan de Nationale Politie<br />
1 Draag zorg om dit ‘geel’ proces ‘blauw’ te laten landen (M, 18); bij geeldruk denken weet je niet wat er<br />
van te voren uitkomt (De Caluwe 2006: 69-76), want dat is bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> deel van het onderhandelingsspel<br />
tussen burgers, politie en ketenpartners. Rekening dient gehouden te worden met het <strong>co</strong>nglomeraat van<br />
belangen, partijen en actoren en (verborgen) macht. Vervolgens dient de uitkomst toepasbaar gemaakt<br />
te worden voor een politieorganisatie waarin het blauwdruk denken domineert en een <strong>co</strong>mbinatie van het<br />
denken in ‘beste oplossingen’ en ‘geplande aanpakken’ zich bij voorkeur dient te vertalen naar best<br />
practices.<br />
2 Focus op buitenwereld (V, 11); draag zorg voor de focus naar buiten en een sfeer van openheid en<br />
vertrouwen waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen politie, burgers en ketenpartners en andere<br />
belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />
3 Bevorderingsbeleid (mix) (M, 28); kijk goed naar het bevorderingsbeleid en geef jonge ambitieuze<br />
leidinggevenden en medewerkers een kans zich volop te ontplooien middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media<br />
los van hiërarchische structuren waar bevordering op basis van leeftijd en anciënniteit veelal dominanter<br />
aanwezig zijn dan op basis van talent en netwerkend werken kwaliteiten.<br />
6 Onderzoek 153
4 a. Leider (strategisch/tactisch) is onderdeel van team (faciliteren) (M,37); besef dat de strategisch leider<br />
onderdeel is van een team. Niemand kan het alleen en er is ook binnen het leiderschap sprake van<br />
wederzijdse afhankelijkheid tussen alle niveaus (strategisch/tactisch/operationeel). Het goed onderhouden<br />
van deze verbinding is een belangrijke taak voor het strategisch leiderschap. Dat geldt ook voor het<br />
onderhouden van externe netwerkrelaties op strategisch niveau met partners en belanghebbende actoren.<br />
b. Wijkagent op zijn niveau (street level <strong>co</strong>p) (B,6) ; draag zorg voor een duidelijke positionering van de<br />
wijkagent in het onderhouden van netwerkrelaties om de eigen strategische en operationele<br />
informatiepositie te versterken.<br />
5 Wees Strategisch Hitteschild (B,10); draag zorg voor een goede afstemming in het besluitvormingsproces<br />
om te komen tot afstemming en ontwikkeling van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces. Voorkom dat struikelblokken<br />
binnen dit dynamisch proces leiden tot knelpunten in de operationele aansturing en uitvoering. Sta voor<br />
de medewerkers en hun goedbedoelde initiatieven ook als dit onverhoopt onvoorziene negatieve gevolgen<br />
kan hebben.<br />
Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap (Procesmatig)<br />
De uitkomsten van focusgroepsessie I en de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de<br />
procesmatige doelen. Opvallend is het beeld dat onder de politieleidinggevenden in tegenstelling tot externe<br />
partners en ketenpartners betrekkelijk weinig tot geen aandacht is voor de procesmatige aansturing. Eerder<br />
prevaleert de neiging om te komen tot een projectmatige aansturing binnen de politie op dit onderwerp.<br />
Volgens de theorie van Bason gaat het bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> om een organisatie dat zijn e<strong>co</strong>systeem op orde heeft<br />
en in balans is en daar hoort processturing bij. In deze workshopsessie is om die reden kritisch gekeken<br />
naar de manier van organiseren en inrichten van het proces en wat dat vraagt van strategisch leiderschap.<br />
De vraag aan de groep was om met vijf adviezen te komen voor de Nationale Politie met het oog op de<br />
procesmatige inrichting en wat dat van strategisch leiderschap vergt.<br />
Adviezen Nationale Politie<br />
1 Stel in voldoende mate faciliteiten beschikbaar (P, 34); draag zorg voor voldoende geld, middelen en<br />
menskracht om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> mogelijk te maken wetende dat de organisatie daar nog niet op berekend<br />
of ingericht is.<br />
2 Besef en werk ernaar toe dat de buurt zelf bestuurt 24/7 (M, 18); onderken het vermogen van een eigen<br />
buurt of wijk om aandacht te geven aan onderwerpen die er voor bewoners toedoen. Werk ernaar toe<br />
dat dit vermogen wordt aangesproken en de buurt in beweging komt via sociale media. Een rol weggelegd<br />
voor een procesmanager (moderator) is daarbij onmisbaar om partijen met elkaar te verbinden en op<br />
gelijke vlieghoogte te brengen. Denk er goed over na wie deze rol het beste kan vervullen, dat kan iemand<br />
vanuit de politie zijn maar ook een burger of ketenpartner.<br />
3 Risi<strong>co</strong>management (P, 14); kijk goed naar wat stakeholders waaronder ketenpartners, maar ook buurtorganisaties<br />
en buurtverenigingen nodig hebben. Draag zorg voor een lerende organisatie waarin fouten<br />
maken mag in het opdoen van nieuwe ervaringen middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. Besef dat er altijd<br />
enig risi<strong>co</strong> is verbonden aan het ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Probeer deze risi<strong>co</strong>’s te beperken<br />
door te weten wat er zich afspeelt in de ontwikkeling op dit terrein en het proces zonodig vroegtijdig bij<br />
te stellen.<br />
4 Cultuurverandering (M, 28); het ontdekken van de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt om creativiteit<br />
en professionele ruimte van medewerkers. Hier past geen afrekencultuur veelal gebaseerd op<br />
kwantitatieve normstellingen, zoals de bonnenquota als exponent van de hiërarchisch en bureaucratische<br />
structuur van de politieorganisatie. De horizontaal georiënteerde netwerksamenleving vraagt om een<br />
154 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
ander kwalitatief sturings<strong>co</strong>ncept, waarbij het meer gaat om het bereiken van bepaalde effecten binnen<br />
de samenleving die de veiligheid moeten vergroten of bevorderen op korte dan wel langere termijn in<br />
nauwe samenwerking met partners en belanghebbende actoren (burgers). Dit denken brengt een<br />
cultuurverandering met zich mee door alle strategische en tactische lagen van de organisatie.<br />
5 Heldere taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden (P, 36); ondanks dat er bij de ontwikkeling van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> veel behoefte is aan handelingsvrijheid, is er ook behoefte aan duidelijkheid over wat wel<br />
en niet mag of gewenst is op bestuurlijk of juridisch terrein. Tijdig duidelijkheid verschaffen over taken,<br />
verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de samenwerking met partners is om die reden belangrijk.<br />
Co-<strong>creatie</strong> en leiderschap (Competentie)<br />
Op basis van de theoretische inzichten en uitkomsten van de interviews is gebleken dat er een zeker belang<br />
gemoeid is met de vorming en opleiding van mensen om te kunnen omgaan met nieuwe technologische<br />
mogelijkheden. Naast het feit dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale <strong>2.0</strong><br />
toepassingen, speelt ook de vraag in hoeverre de mens al die informatie en prikkels kan verwerken. Het<br />
adaptievermogen (V, 25) ofwel de mate waarin het individu en de organisatie op basis van verwachte<br />
voordelen en inspanning die daarvoor nodig is (positief of negatief) gebruikt maakt van nieuwe technologie<br />
is daarbij aan de orde. De vraag is wat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vraagt van het strategisch leiderschap om <strong>co</strong>mpetentieontwikkeling<br />
van mensen binnen, maar heel nadrukkelijk ook buiten de organisatie als we denken aan burgers<br />
mogelijk te maken. De vraag ook hier was aan de groep om met minimaal vijf adviezen te komen voor de<br />
Nationale Politie.<br />
Adviezen aan de Nationale Politie<br />
1 Sturend vermogen bevorderen (M, 4); maak heldere afspraken over de wijze van uitvoering en doelgerichtheid<br />
van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media activiteiten waarbij een beroep wordt gedaan op de<br />
taakvolwassenheid van iedere medewerker.<br />
2 Snel kunnen schakelen (P, 19) ; onder alle omstandigheden van hoog tot laag snel kunnen schakelen is<br />
belangrijk. Strategische keuzen op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media moeten op relatief korte termijn<br />
worden bepaald en kunnen geen maanden of jaren duren. Dit vraagt om een hele korte termijn cyclus in<br />
de strategische planningshorizon op dit onderwerp.<br />
3 Visie hebben (M, 27); sociale media in het politiewerk wordt steeds belangrijker en heeft een nieuwe<br />
dimensie aan het politievak toegevoegd die vanuit een strategische visie niet genegeerd kan en mag<br />
worden. Het is van belang doel en richting op dit onderwerp te bepalen op basis van een strategisch<br />
plan waarbij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in relatie wordt gebracht met nieuwe ontwikkelingen in het vergroten van de<br />
veiligheid.<br />
4 Klantgericht denken (V,13); er valt nog een wereld te winnen om zich bij ieder incident te kunnen<br />
verplaatsen in de rol van de burger als slachtoffer. Vanuit het klantgericht denken is het van belang burgers<br />
als meest belanghebbende partij te onderkennen en met hun behoeften en individuele belangen rekening<br />
te houden in het aanbod van sociale media mogelijkheden en het eventueel maken van prioriteitskeuzen<br />
daarin.<br />
5 Wees innovatief (V,23) ; de samenleving is divers, zowel intern als extern heb je daarmee te maken. Draag<br />
er zorg voor dat de digitale kloof kleiner wordt door de early adopters een rol te geven in het uitleren van<br />
kennis naar de minder digitaal begaafden. Stimuleer innovatieve ontwikkelingen op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
en sociale media om vandaaruit belangrijke kennis en ervaring op te doen en dat binnen de organisatie<br />
verder uit te leren.<br />
6 Onderzoek 155
6 Marketing (V, 15); speel in op de behoefte die leeft onder de mensen en pas de eigen dienstverlening via<br />
sociale media daarop aan. Kom in nauwe samenwerking met burgers en ketenpartners tot een<br />
gemeenschappelijke beeldvorming over wat nodig is ten aanzien van een bepaalde problematiek die<br />
speelt lokaal in de wijk. Staat het onderwerp te veraf van mensen dan gaat dit hen niet raken, weten ze<br />
hun eigen belang eraan te verbinden dan is de kans op succes het grootst zo is de verwachting van<br />
vrijwel alle respondenten.<br />
7 Ambassadeurs (M, 18); draag er zorg voor dat er voldoende politievertegenwoordigers zijn die in hun rol<br />
als procesaanjager <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> een push kunnen geven. Investeer in mensen die deze rol aan kunnen<br />
evenals in mensen die de rol van procesmanager (moderator) op zich kunnen nemen met voldoende<br />
inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke en vertrouwenwekkende positie in het samenspel met<br />
burgers en partners.<br />
Uit de variëteit van adviezen die zijn gegeven valt op te maken dat er per strategisch onderwerp (visie &<br />
strategie, procesinrichting, <strong>co</strong>mpetentieontwikkeling) geen eenduidig antwoord valt te geven op de vraag<br />
welke factoren van belang zijn voor het strategisch leiderschap. Elke factor lijkt er, afhankelijk van de situatie<br />
en wat men wil bereiken, toe te doen. Dit betekent dat er veel meer naar het onderwerp en de <strong>co</strong>ntext<br />
gekeken zal moeten worden om te kunnen bepalen welke factor van belang is en in hoeverre deze als ‘kritiek’<br />
valt te bestempelen. De aangereikte adviezen op de verschillende onderwerpen maken in ieder geval wel<br />
duidelijk waar de aandacht naar uit dient te gaan en welke factoren daarbij een cruciale rol van betekenis<br />
spelen.<br />
Het geheel overziend komen de adviezen voor het strategisch leiderschap van de Nationale Politie<br />
gerelateerd aan Bason’s E<strong>co</strong>systeem model in de kern neer op:<br />
Moed 1 Handel vanuit een visie (M, 27) en bevorder het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
initiatieven, werk ernaar naartoe dat burgers zelf besturen (M, 18). Laat vanuit de<br />
dialoog en interactie tussen politie, burgers en partners een cultuurverandering tot<br />
stand brengen (M, 28). Besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de<br />
horizontale relatie naar een team en daarmee het proces.<br />
Proces 2 Stel voldoende faciliteiten beschikbaar (P, 34), heb oog voor afbreukrisi<strong>co</strong>’s (P, 14),<br />
draag zorg voor heldere taken en bevoegdheden en schakel snel! (P, 19).<br />
Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Breng de wijkagent goed in positie<br />
(B,6) en wees hitteschild naar de uitvoering (B, 10)<br />
Vermogen 4 Focus op de buitenwereld (V, 11), bevorder het klantgericht denken (V, 13). Creëer<br />
een lerende <strong>co</strong>ntext, waarin meer vanuit een marketing strategie sociale media<br />
diensten worden aangeboden samen met burgers (V, 15).<br />
Vertalen wij deze adviezen naar de door de respondenten herkenbare factoren overeenkomstig de clustering<br />
binnen Bason’s E<strong>co</strong>systeem model, dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap zich vooral te<br />
richten op de hieronder staande clustering van factoren, weergegeven in de volgende illustratie.<br />
156 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bewustzijn<br />
• Positionering wijkagent (6)<br />
• Wisselwerking Moed,<br />
Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />
Moed<br />
• Aansturing leiderschap (4)<br />
• Regie op het proces (18)<br />
• Politieke druk (22)<br />
• Sociale strategie (27)<br />
• Spanning tussen anarchie en<br />
(hiërarchie bureaucratie (28)<br />
• Doorslaggevend en<br />
faciliterend leiderschap (37)<br />
6.7 Deel<strong>co</strong>nclusie Focusgroepsessies<br />
Vermogen<br />
• Open klimaat (11)<br />
• Kwaliteit onderlinge<br />
verhoudingen (13)<br />
• Dominante eigen logica (15)<br />
• Digitale kloof (23)<br />
Proces<br />
• Selectie van stakeholders (14)<br />
• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />
• Organisatorische factoren (34)<br />
• Juridische en bestuurlijke<br />
factoren (36)<br />
Illustratie 15: Het belang van de dimensies<br />
vanuit strategisch leiderschap bezien.<br />
Naar aanleiding van ons onderzoek en de analyse van de gegevens kunnen we stellen dat alle 37 factoren<br />
de haalbaarheid van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> beïnvloeden en dat ze onderling van<br />
elkaar afhankelijk zijn. Alle 37 factoren zoals die in de theorie naar voren zijn gekomen worden door de<br />
interne en externe respondenten in de praktijk in meer of mindere mate herkend. Daarmee is nog niet gezegd<br />
dat deze factoren allemaal even relevant of kritisch zijn. Dit hangt sterk af van de omgeving en het doel en<br />
de richting die met <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> wordt nagestreefd. In die zin kan worden ge<strong>co</strong>ncludeerd dat de 37 factoren<br />
afhankelijk van de omstandigheid al dan niet als kritiek kunnen worden aangemerkt.<br />
Naast deze 37 factoren, wordt de omgevingsfactor sociale <strong>co</strong>hesie als kritische factor beschouwd.<br />
In het algemeen kan gesteld worden dat ons onderzoek heeft uitgewezen dat er meer in kansen dan in<br />
bedreigingen wordt gedacht (verhouding 60%-40%) als het gaat om de mogelijkheden die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met<br />
behulp van sociale media biedt. De externe actoren zijn daarover iets positiever dan de interne, maar dat<br />
kan verklaard worden doordat de externe respondenten minder zicht hebben op de interne organisatie van<br />
de politie.<br />
Opvallend is dat de externe stakeholders gelijkmatiger s<strong>co</strong>ren over de vier dimensies dan de interne. De<br />
interne respondenten hebben dominanter ges<strong>co</strong>ord op de dimensies Moed, Proces en Vermogen. De<br />
externe respondenten waren eerder gericht op de dimensies Proces en Vermogen. Dat kan verklaard<br />
worden, doordat externe stakeholders weinig zicht hebben op politieleiderschap, althans ze hebben<br />
regelmatig aangegeven daar geen zicht op te hebben.<br />
In het algemeen is er erg laag ges<strong>co</strong>ord op de dimensie Bewustzijn. Een directe verklaring is daar niet voor<br />
te vinden. Wat indirect mee kan spelen is dat de meeste factoren van de dimensie Bewustzijn te maken<br />
hadden met de factoren die het buurtonderzoek 1.0 al dan niet succesvol maken. Zowel de interne als de<br />
externe stakeholders (h)erkenden de voor-en nadelen van buurtonderzoek 1.0 tijdens de interviews. Daardoor<br />
6 Onderzoek 157
was de dimensie Bewustzijn in de rest van het onderzoek ook minder prominent aanwezig dan de andere<br />
drie. Dat heeft de uitkomsten zeker beïnvloed.<br />
Voor wat betreft buurtonderzoek <strong>2.0</strong> acht men de slagingskans in een wijk met meerdere problematieken<br />
op dit moment gemiddeld 57%. De kansen en mogelijkheden worden in de ogen van de stakeholders voor<br />
70% bepaald door de dimensie Vermogen en voor 30% door de dimensie Proces. Als de belemmerende<br />
factoren opgeheven moeten worden dan vraagt dit voor 23% interventies binnen de dimensie Moed, voor<br />
44% interventies op het gebied van Vermogen en zullen er voor 33% interventies op het Proces gedaan<br />
moeten worden.<br />
De genoemde percentages geven slechts een indicatie van de stemverhoudingen en hieraan kunnen geen<br />
statistisch betrouwbare uitspraken over gedaan worden. Wel kan in kwalitatieve zin worden opgemerkt dat<br />
zelfs onder de meest moeilijke omstandigheden een ruime meerderheid kansen ziet om middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
en sociale media tot een geslaagd herontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te komen. Kritische factoren die<br />
van belang zijn om aandacht te geven en bepalend zijn voor de <strong>co</strong>ndities van een goed herontwerp liggen<br />
daarbij vooral op het gebied van Vermogen en Proces.<br />
6.8 Algehele <strong>co</strong>nclusie empirisch onderzoek<br />
Uit ons onderzoek is gebleken dat alle 37 factoren die in de theorie worden genoemd in de praktijk van<br />
invloed kunnen zijn op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om een tot een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te<br />
komen middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de inzet van sociale media. Uit het empirisch onderzoek is bovendien een<br />
nieuwe factor ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ naar voren gekomen die als omgevingsfactor van grote invloed kan zijn op<br />
de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om tot een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> te kunnen komen.<br />
Wij beschouwen deze als 38e factor. Deze factor speelt vooral een rol zodra de sociale omgeving te<br />
kenmerken valt als een probleemwijk of probleembuurt.<br />
Na toetsing van alle 38 factoren vanuit de 4 dimensies (Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van<br />
Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel is gebleken dat niet aan alle factoren evenveel gewicht kan worden toegekend<br />
en dat er een kenmerkend verschil bestaat tussen de factoren die als belemmerend (blocker) worden ervaren<br />
en de factoren waarin een zekere stimulans van uit gaat (enablers). Daarmee zijn deze factoren respectievelijk<br />
negatief en positief van invloed op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te komen tot een geslaagd herontwerp<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />
Over factoren die nauwelijks verschil uit maken (non-issues) kan op basis van onze onderzoeksbevindingen<br />
niet veel gezegd worden aangezien is gebleken dat afhankelijk van de omstandigheden een factor zowel<br />
belemmerend als stimulerend kan werken. Daarmee heeft elke factor in potentie zowel een positieve als<br />
negatieve werking afhankelijk van de situationele <strong>co</strong>ntext en het speelveld van de actoren die aan zet zijn.<br />
Een factor die er ogenschijnlijk bij een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek <strong>2.0</strong> nu niet toe doet<br />
(non-issue), kan onder andere situationele omstandigheden er mogelijk wel toe doen. Dit maakt alle 37<br />
factoren uit de theorie voor de praktijk in beginsel relevant als het gaat om invloed op <strong>co</strong>ndities die nodig<br />
zijn om te komen tot een herontwerp.<br />
158 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Enablers<br />
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de<br />
onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de<br />
onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen<br />
gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de<br />
opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie veelvuldig<br />
genoemd als enabler. Het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie en<br />
strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />
Blockers<br />
De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er<br />
worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het<br />
ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd wordt in de<br />
praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast worden de bevindingen uit de<br />
literatuur herkend dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie<br />
en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen<br />
de dimensie Proces worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch<br />
absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om<br />
alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale<br />
kloof en de participatie paradox beiden als blockers worden aangemerkt. Daarnaast kunnen we vaststellen<br />
dat de participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet<br />
actiever gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging van alle respondenten.<br />
Non-issues<br />
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen<br />
de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit<br />
erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële<br />
<strong>co</strong>nsequenties. Hier kunnen geen harde <strong>co</strong>nclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over<br />
het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.<br />
Bovendien is veel web technologie vrij toegankelijk en blijven de kosten daarin volgens velen beperkt. Ook<br />
criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu<br />
eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en web technologie juist extra kansen biedt de<br />
crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant<br />
aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er<br />
duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de factor<br />
neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De burger<br />
blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan door de<br />
politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens.<br />
Bezien we het vraagstuk wat een herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong> vraagt van strategisch politieleiderschap,<br />
dan hebben wij kunnen vaststellen dat er ook andere kritische factoren in beeld komen vanuit de vier<br />
dimensies Bewustzijn, Proces, Vermogen, Moed die bepalend zijn voor het kunnen scheppen van de juiste<br />
<strong>co</strong>ndities.<br />
Gaat het zuiver om het leiderschap dan zijn er 5 kritieke factoren te benoemen vanuit de dimensie Moed die<br />
6 Onderzoek 159
ertoe doen. Het gaat hier om aansturing van het leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met<br />
politieke druk, handelen vanuit een sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds<br />
de anarchistische netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe<br />
vervolgens persoonlijk invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap<br />
speelt daarin een cruciale rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven<br />
te worden bevorderd, waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de<br />
dialoog tussen politie, burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit<br />
het besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.<br />
Kijken we naar de overige drie dimensies dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap vooral<br />
vanuit Bewustzijn gericht te zijn op de factoren die van invloed zijn op een juiste positionering van de<br />
wijkagent en wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces. Vanuit de<br />
dimensie Vermogen gaat het om het scheppen van een open klimaat met aandacht voor de kwaliteit van<br />
onderlinge verhoudingen waarbij ieder een gelijkwaardige inbreng heeft. Daarbij dient zoveel mogelijk afstand<br />
te worden genomen van de dominant aanwezige eigen logica door meer de focus te hebben op de<br />
buitenwereld en logica van burgers en partners toe te laten. Door een lerende <strong>co</strong>ntext te creëren, waarin<br />
meer vanuit een marketing strategie sociale mediadiensten worden aangeboden samen met burgers kan<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> worden bevorderd. Vanuit het Proces bezien zijn het vooral de organisatorische, juridische en<br />
bestuurlijke factoren die een rol spelen. Naast een juiste selectie van stakeholders en tussentijdse<br />
bijstellingen in het proces als de omstandigheden daar om vragen, betekent het in de praktijk ook het<br />
beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten, oog hebben voor heldere taken en bevoegdheden en vooral<br />
snel kunnen schakelen.<br />
Het geheel aan onderzoeksresultaten overziend kunnen wij vaststellen dat het geloof in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> er is.<br />
Het geloof in buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we gevonden in de dimensie<br />
Vermogen. De stakeholders zien en ervaren dat de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen toeneemt, dat<br />
de machtsverhoudingen veranderen en dat men steeds meer open staat voor de logica van de ander. Dit<br />
wordt verklaard doordat bijna driekwart van de actoren heeft aangegeven zowel in de interviews als bij het<br />
s<strong>co</strong>ren in de focusgroepsessies dat er een kentering is waar te nemen in de samenleving en dat er steeds<br />
meer wederzijds begrip ontstaat voor elkaars denkramen. Daarvan is de samenwerking in de focussessies<br />
exemplarisch te noemen.<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat het e<strong>co</strong>logisch model voor het welslagen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> nog onderhoud nodig heeft. Onderstaande illustratie geeft visueel weer welke dimensies<br />
dominant zijn genoemd in ons empirisch onderzoek en in welke mate ze zich tot elkaar verhouden. Het zegt<br />
nog niets over de kwaliteit van de vier dimensies en de mate waarin ze “op orde” zijn. Het geeft wel een<br />
beeld over waar voor het grootste deel de belangen liggen als het gaat om de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn.<br />
160 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Moed<br />
Bewustzijn Proces<br />
Vermogen<br />
Illustratie 16: Visuele weergave e<strong>co</strong>logisch model na empirisch onderzoek<br />
6 Onderzoek 161
162 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Conclusies en aanbevelingen
164 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
7 Conclusies & aanbevelingen<br />
7.1 Inleiding<br />
In hoofdstuk 1 is geschetst dat de geregistreerde criminaliteit voor een belangrijk deel gebaseerd is op<br />
informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek<br />
dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding<br />
van burgers. In de plannen voor de Nationale Politie worden ambities uitgesproken over de verhoging van<br />
de pakkans door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. Zo is de pakkans na een woninginbraak<br />
(7%) betrekkelijk klein. De effectieve opsporing van daders door middel van een betere samenwerking met<br />
de burgers past in de huidige ambitie van de Nationale Politie. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie<br />
mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te<br />
betrekken bij de opsporing.<br />
In de (informatie)technologie ziet men mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken, want<br />
mensen lijken tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper <strong>co</strong>nnected te zijn, waardoor de kennis en ervaring<br />
van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld. De vraag die we in dit licht hebben gesteld is hoe de<br />
politie <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, en meer specifiek, buurtonderzoek <strong>2.0</strong> kan gebruiken om die heterdaadkracht te vergroten.<br />
Vervolgens is onderzocht wat de toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> impliceert voor strategisch<br />
politieleiderschap.<br />
In dit laatste, afsluitende hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de uit de probleemstelling herleide<br />
centrale onderzoeksvraag:<br />
Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />
Om deze vraag te beantwoorden worden de opgedane inzichten en bevindingen kort weergegeven en<br />
<strong>co</strong>nclusies verbonden aan de onderzoeksresultaten. In paragraaf 7.2 worden de antwoorden op de<br />
deelvragen beschreven en in paragraaf 7.3 wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag.<br />
Tenslotte worden in de laatste paragraaf 7.4 aanbevelingen gedaan, die volgen uit de <strong>co</strong>nclusies.<br />
7.2 Beantwoording deelvragen<br />
7.2.1 Deelvraag 1<br />
Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing<br />
van woninginbraken?<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 165
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />
zijn gedeeld in hoofdstuk 2.<br />
Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’. De idee daarachter<br />
is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties en/of andere informatie<br />
te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging van het oplossingspercentage.<br />
Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van naburige bewoners.<br />
Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of poging daartoe)<br />
heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risi<strong>co</strong> lopen op een volgende inbraak.<br />
Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en ‘besmettelijkheid van<br />
woninginbraken’. Door buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd<br />
een deel van deze vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de<br />
heterdaadkracht. De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daarom heen worden<br />
betrokken is een kritische factor en mede bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek. De<br />
effectiviteit van een buurtonderzoek kan worden vergroot door een breder buurtonderzoek waarbij ook<br />
buurtvrijwilligers of een interventieteam aan deelnemen. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en <strong>co</strong>ntacten<br />
met burgers zijn een factor van belang in het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie.<br />
Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek. Een buurtonderzoek<br />
heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. Hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd<br />
worden, des te beter het is. Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele <strong>co</strong>ördinatie<br />
door medewerkers van de recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke<br />
informatie gemist worden, maar kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel<br />
extra onnodig werk zorgt. Het buurtonderzoek levert niet vaak direct <strong>co</strong>ncrete aanwijzingen over daders en<br />
het gepleegde misdrijf op. De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, is per onderzoek<br />
verschillend. Soms krijgt het maar weinig aandacht. De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe<br />
bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te leggen tegen tijdigheid. De mate waarin opsporingsindicaties<br />
worden verkregen is als factor essentieel. Uit de analyse van relevante literatuur en andere<br />
schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren<br />
en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is.<br />
Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten<br />
kunnen optreden. In negatieve zin kan het gaan om het versterken van onveiligheidsgevoelens door het doen<br />
van buurtonderzoek. In positieve zin kan het gaan om het opleveren van informatie over zaken die niet eerder<br />
bekend waren bij de politie en waar andere misdrijven mee kunnen worden opgelost.<br />
Uit het literatuuronderzoek is voorts gebleken dat van een buurtonderzoek ook een preventieve werking kan<br />
uitgaan en is dit eveneens een factor van belang. Door het <strong>co</strong>ntact dat wordt gemaakt tussen burger en<br />
politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter het misdrijf bij de buren. In de<br />
interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere mate van bewustwording hoe<br />
men zich tegen bijvoorbeeld woninginbraken beter kan beveiligen en waar men in de buurt op kan letten om<br />
slachtofferschap te voorkomen. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij<br />
buurtbewoners, waarbij ook het eigen belang in het geding is als het gaat om woninginbraken in de directe<br />
omgeving. Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als<br />
motiverende factor toenemen.<br />
166 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek namelijk<br />
bewijsvergaring niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie met<br />
secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Om die reden is gekeken of er nieuwe vormen<br />
van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt gemaakt<br />
van nieuwe media. Uit de interviewgesprekken en focusgroepsessies is gebleken dat er bij vrijwel alle<br />
respondenten een groot geloof bestaat in de ontwikkeling van een vernieuwd <strong>co</strong>ncept buurtonderzoek <strong>2.0</strong><br />
middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media.<br />
Uit de literatuur is tevens naar voren gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces<br />
vanuit het politieleiderschap als factor belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een<br />
buurtonderzoek. De doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak. Vooral de vragen hoe een<br />
buurtonderzoek goed kan worden uitgevoerd, wat er met de ingewonnen informatie gedaan wordt en hoe<br />
deze veredeld wordt ten behoeve van het opsporingsproces zijn daarbij van belang. Dit vraagt het nodige<br />
van leiderschap.<br />
7.2.2 Deelvraag 2<br />
Wat is <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en welke rol spelen sociale media daarbij?<br />
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />
zijn gedeeld in hoofdstuk 3.<br />
Co-<strong>creatie</strong> tussen een overheidsinstantie en burgers, bouwt voort op het <strong>co</strong>ncept van interactieve<br />
beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Open innovatie is een term die later ontstond en die sterk met<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de <strong>creatie</strong>ve kansen van<br />
transparantie benadrukt. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> is er juist sprake van<br />
gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector gaat het om<br />
de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid<br />
waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers,<br />
bedrijven of maatschappelijke organisaties.<br />
Co-<strong>creatie</strong> kan ertoe bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de<br />
wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en<br />
ontwikkelingen. Co-<strong>creatie</strong> is geworteld in drie relevante benaderingen.<br />
1 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van innovatie<br />
Co-<strong>creatie</strong> kan kansen bieden om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Hierdoor<br />
kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de behoeften van burgers<br />
voldoen.<br />
2 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van <strong>co</strong>productie<br />
Kenmerkend voor de <strong>co</strong>productie van beleid is dat (wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op<br />
grond van een proces van wederzijdse beeldvorming (dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en<br />
onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke definitie van het probleem en daarop voortbouwende<br />
aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk ontstaat.<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 167
3 Co-<strong>creatie</strong> als een vorm van interactieve beleidsvoering.<br />
In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling<br />
van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak<br />
te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te<br />
vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek.<br />
Sociale media<br />
Co-<strong>creatie</strong> heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Sociale media is een verzamelnaam voor online <strong>co</strong>mmunicatievormen<br />
en - technieken en sociale netwerken, waarbij samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie<br />
door gebruikers centraal staan. Het gaat in de praktijk om platforms die gebruik maken van Web <strong>2.0</strong><br />
technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen<br />
onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Door het toenemende gebruik van social media zorgen<br />
openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende<br />
emancipatie van burgers. Het gebruik van Web <strong>2.0</strong>, of te wel sociale media ter ondersteuning van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>,<br />
kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die<br />
wordt geuit op blogs en fora, kan worden gebruikt als maatschappelijke antenne. Sociale media bieden ook<br />
mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten 24/7 te bereiken en brengt de politie<br />
in <strong>co</strong>ntact met een meer representatief segment van de bevolking. Hierdoor ontstaat er een vorm van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
in de vorm van virtual <strong>co</strong>mmunities en wisdom of crowds. Virtuele <strong>co</strong>mmunities zijn echter niet<br />
zondermeer succesvol en nuttig. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren<br />
en om er informatie aan te onttrekken. Met de term wisdom of crowds wordt bedoeld dat grote groepen<br />
mensen, onder de juiste omstandigheden, tot betere beslissingen en inzichten kunnen komen dan de slimste<br />
individuen. Onafhankelijkheid en diversiteit zijn essentiële factoren om tot wisdom te kunnen komen. Deze<br />
gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de <strong>co</strong>ntent wordt door de gebruikers zelf gegenereerd<br />
en er is onderling sprake van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />
7.2.3 Deelvraag 3<br />
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek<br />
zijn gedeeld in hoofdstuk 3.<br />
Vanuit de literatuurstudie hebben wij in totaal 23 factoren (factor 10 t/m 22 in relatie tot <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en factor<br />
23 t/m 31 in relatie tot sociale media en factor 37 in relatie tot strategisch leiderschap) geïndiceerd die het<br />
succes van (vormen van) <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in de publieke sector positief dan wel negatief beïnvloeden (zie<br />
referentietabel 6). Om zicht te krijgen op de factoren die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> succesvol maken door middel van sociale<br />
media hebben we aansluiting gezocht bij de e<strong>co</strong>logische innovatie theorie van Christian Bason, die als basis<br />
heeft gediend voor het e<strong>co</strong>logisch model van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> van deze thesis.<br />
De dynamiek die ontstaat door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft ervoor gepleit om dit proces te bestuderen vanuit het<br />
perspectief van een e<strong>co</strong>logie (Bason 2010). Er ontstaan interdependenties tussen organisaties, burgers,<br />
ondernemingen, ketenpartners e.a., waardoor ook de interne processen van een publieke organisatie op<br />
168 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
het gebied van <strong>co</strong>ntext, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten<br />
worden om veerkracht te vergroten.<br />
Deze veerkracht is in een e<strong>co</strong>logisch innovatiesysteem van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in<br />
staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt<br />
ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om het leer- en adaptievermogen van organisaties te<br />
vergroten.<br />
Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector te leiden zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies<br />
te onderscheiden. De <strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de<br />
implementatie van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn:<br />
Moed<br />
Bewustzijn Proces<br />
Vermogen<br />
Illustratie 17: 4 dimensies Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />
Bewustzijn heeft betrekking op medewerkersparticipatie. Als nieuwe ideeën aangedragen<br />
kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het<br />
management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe.<br />
Vermogen speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie, Organisatie en Mensen & Cultuur<br />
met elk hun kansen en belemmeringen. Een strategische planning die de<br />
ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt is van belang.<br />
Moed is in een organisatie, waar <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kansrijk wil zijn, op alle managementniveaus<br />
nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve<br />
organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen.<br />
Co-<strong>creatie</strong> als Proces door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en<br />
leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces is de publieke sector in staat betere<br />
oplossingen te creëren die meerwaarde kennen hebben voor de gemeenschap.<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 169
Om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> succesvol te kunnen laten zijn is van belang dat er een wisselwerking is tussen Moed,<br />
Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces. Net als in een e<strong>co</strong>systeem zijn de vier dimensies onderling<br />
van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere.<br />
De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het<br />
van belang dat partijen streven naar een gemeenschappelijke beeldvorming, dat niet impliceert dat betrokken<br />
partijen het op alle fronten met elkaar een moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke<br />
factor om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen. Daarnaast is het<br />
noodzakelijk dat discussies en onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke<br />
machtsverhouding tussen actoren kan bijdragen aan het behouden van <strong>co</strong>mmitment tijdens het proces. De<br />
kwaliteit van de onderlinge verhoudingen is daarmee een kritische succesfactor. Ook de selectie van de<br />
juiste stakeholders is een belangrijke factor bij het vormen van het netwerk. Bij de zoektocht naar geschikte<br />
actoren bestaat het gevaar van de dominante eigen logica die moet worden vermeden. Processen in<br />
netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,<br />
voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van<br />
onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. In processen van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
met de inzet van sociale media is het van belang rekening te houden met de verschillende (politieke)<br />
belangen en percepties die ten aanzien van een bepaalde problematiek leven.<br />
Een faalfactor kan de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen zijn. Om wederzijds vertrouwen<br />
te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de andere partij<br />
alleen de baten. Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische<br />
faalfactoren. De lastigste barrières in de onderzochte vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met social media liggen op<br />
juridisch terrein. Wet- en regelgeving zijn niet altijd toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars.<br />
Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.<br />
Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische<br />
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een<br />
van de belangrijke factoren. De participatiekloof vormt een probleem als blijkt dat de belangen van de burgers<br />
die niet participeren op geen enkele manier behartigd worden of indien gereageerd wordt uit onvrede.<br />
Verschillen in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting. Er dient bij voorkeur<br />
een evenwichtige mediamix opgesteld worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden<br />
bestaat. De <strong>co</strong>mbinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,<br />
onderhouden en verzekeren van een duidelijke multi-channel-aanpak is belangrijk. Naast de vaardigheden<br />
van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media<br />
omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu als de organisatie. Geslacht,<br />
leeftijd, ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen<br />
daarmee een kritische factor.<br />
Een succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces<br />
in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden<br />
beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen moet leiden. Dit<br />
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> te managen als een proces<br />
van institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is<br />
170 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
dan ook de mate waarin de organisatie die <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak<br />
heeft, ook wel sociale strategie genoemd.<br />
De <strong>co</strong>nclusie die we kunnen trekken is dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> succesvol kan zijn door het organiseren van een<br />
goed samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg en het verkennen van<br />
een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen om tot een<br />
probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de probleemdefinitie leiden<br />
tot het benoemen van het wederzijds voordeel en daarmee het succes als het gaat om toepassingsmogelijkheden.<br />
7.2.4 Deelvraag 4<br />
Welke vormen van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?<br />
Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn open bronnen geraadpleegd en <strong>co</strong>llega’s binnen de<br />
verschillende korpsen benaderd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 4.<br />
Opsporings<strong>co</strong>mmunicatie kent binnen de politie vele verschijningsvormen. Naast de televisie en schrijvende<br />
pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS Alert<br />
steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Sociale media bieden<br />
rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Er wordt binnen de politie inmiddels volop<br />
geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden<br />
van sociale media aan het licht. Aan de hand van de participatieladder hebben we gekeken naar de<br />
verschillende participatie initiatieven op het gebied van sociale media en geïnventariseerd in welke mate er<br />
sprake is van participatie. Via de kwalificaties informeren, raadplegen, adviseren, <strong>co</strong>produceren en<br />
(mee)beslissen zijn de verschillende initiatieven in kaart gebracht. Voorbeelden van de meest uitgebreide<br />
vorm (meebeslissen), zijn echter nog niet aangetroffen binnen de politieorganisatie. Voorbeelden waarbij de<br />
sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we<br />
voornamelijk in Web <strong>2.0</strong> toepassingen zoals www.politieonderzoeken.nl en www.samentegeninbrekers.nl.<br />
Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in de meeste vergaande<br />
vorm van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in verschillende vormen van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.<br />
Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;<br />
• Motiverende<br />
• Organisatorische<br />
• Financiële<br />
• Criminogene<br />
• Juridische en bestuurlijke factoren<br />
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken<br />
als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief<br />
afgestemd te zijn op de <strong>co</strong>mmunicatiebehoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning<br />
en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie<br />
zich voldoende bewust te zijn van kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 171
urgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen<br />
<strong>co</strong>mmuniceren, is een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factor belangrijk.<br />
Door het gebruik van bepaalde <strong>co</strong>mmunicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media<br />
toepassingen te <strong>co</strong>ördineren kan wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen<br />
in bestuurlijke verantwoordelijkheden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met<br />
betaalde vormen van sociale media bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden<br />
gemodereerd, om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van<br />
misdrijven en het beschermen van de privacy, is eveneens een essentiële factor.<br />
Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.<br />
Een van de noties is dat de alerte aanwezigheid van de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de<br />
fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen<br />
van criminaliteit. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden<br />
vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de<br />
toepassing en het beoogde resultaat. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe<br />
kansen om de participatie van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen<br />
te vergroten.<br />
De bestaande voorbeelden hebben ook inzicht gegeven in de motieven van burgers. Zo zijn burgers meer<br />
geneigd te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Het<br />
kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger<br />
om mee te doen. Aangezien burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen<br />
en mogelijk willen <strong>co</strong>mmuniceren, lijkt een multi-channel benadering en het modereren van sociale media<br />
als factor belangrijk.<br />
De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd (om juridische problemen te voorkomen gelet<br />
op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy) is eveneens<br />
een essentiële factor gebleken.<br />
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde<br />
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger<br />
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de<br />
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.<br />
7.2.5 Deelvraag 5<br />
Onder welke -theoretisch te verwachten- <strong>co</strong>ndities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van<br />
woninginbraken worden vormgegeven door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>?<br />
In hoofdstuk 5 is het antwoord op deze vraag ge<strong>co</strong>nceptualiseerd in het onderzoeksanalysemodel.<br />
172 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
B<br />
M<br />
V<br />
P<br />
kritische<br />
succesfactoren<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
buurtonderzoek<br />
<strong>2.0</strong><br />
inhoudelijke<br />
doelen<br />
procesmatige<br />
doelen<br />
vergroten<br />
veiligheidsgevoel<br />
vergroten<br />
kwaliteit<br />
opsporing<br />
vergroten<br />
wederzijds<br />
voordeel<br />
vergroten<br />
wederzijdse<br />
afhankelijkheid<br />
politieleiderschap<br />
Illustratie 11: Onderzoeksanalysmodel<br />
Op basis van dit onderzoeksmodel kan worden afgeleid dat alle 37 factoren die vanuit de theorie zijn<br />
geinventariseerd op enigerlei wijze van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die noodzakelijk zijn om te komen tot<br />
een herontwerp voor buurtonderzoek <strong>2.0</strong>. in de aanpak van woninginbraken.<br />
Door deze 37 factoren vervolgens te ordenen en linken aan de vier dimensies van Bason’s E<strong>co</strong>systeem<br />
model kunnen er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies worden onderscheiden. De<br />
<strong>co</strong>mbinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
met behulp van sociale media in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn,<br />
Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als Proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren.<br />
Bewustzijn<br />
• Waarschuwen (2)<br />
• Buurtvrijwilligers (3)<br />
• Positionering wijkagent (6)<br />
• Neveneffecten (8)<br />
• Preventie (9)<br />
• Wisselwerking Moed,<br />
Bewustzijn, Capaciteit (10)<br />
• Overschatting invloed (31)<br />
• Motiverende factoren (32)<br />
Moed<br />
• Aansturing leiderschap (4)<br />
• Regie op het proces (18)<br />
• Politieke druk (22)<br />
• Sociale strategie (27)<br />
• Spanning tussen anarchie en<br />
(hiërarchie bureaucratie (28)<br />
• Doorslaggevend en<br />
faciliterend leiderschap (37)<br />
Vermogen<br />
• Open klimaat (11)<br />
• Gelijkwaardige<br />
machtsverhoudingen (12)<br />
• Kwaliteit onderlinge<br />
verhoudingen (13)<br />
• Dominante eigen logica (15)<br />
• Beheersing dynamisch proces (16)<br />
• Participatieparadox (21)<br />
• Digitale kloof (23)<br />
• Adaptievermogen (25)<br />
Proces<br />
• Slachtoffer en buren (1)<br />
• Informatieverwerking (5)<br />
• Opsporingsindicaties (7)<br />
• Selectie van stakeholders (14)<br />
• Onevenredige verdeling kosten (17)<br />
• Tussentijdse bijstellingen (19)<br />
• Procesarchitectuur digitale interactie (20)<br />
• Multi-channeling (24)<br />
• Moderatie (26)<br />
• Technische factoren (29)<br />
• Juridische factoren (30)<br />
• Criminogene factoren (33)<br />
• Organisatorische factoren (34)<br />
• Financiële en technologische factoren (35)<br />
• Juridische en bestuurlijke factoren (36)<br />
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar<br />
Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 173
Net als in een natuurlijk e<strong>co</strong>systeem hebben we vanuit de literatuur kunnen <strong>co</strong>ncluderen dat de vier<br />
dimensies van dit innovatie e<strong>co</strong>systeem onderling van elkaar afhankelijk zijn en de ene dimensie niet tot<br />
wasdom kan komen zonder de andere. Het Innovatie E<strong>co</strong>systeem biedt een geïntegreerde manier van kijken<br />
naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties<br />
die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. Essentieel in een e<strong>co</strong>systeem is, dat<br />
onderdelen van dat e<strong>co</strong>systeem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.<br />
Op basis van deze inzichten is een belangrijke theoretisch te verwachten <strong>co</strong>nditie dat de rol van<br />
buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van social media<br />
wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid)<br />
waarin <strong>co</strong>ntact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere belanghebbende min of meer<br />
gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het e<strong>co</strong>systeem in balans te houden.<br />
Daarbij speelt ook het gegeven dat het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die<br />
vier elementen op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘<strong>co</strong>mbinaties’ te kunnen vinden.<br />
Vanuit de dimensie Bewustzijn zijn het vooral de factoren die van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die de<br />
de mate waarin burgers en medewerkers gemotiveerd zijn en betrokken worden bij innovatie stimuleren. Als<br />
nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het<br />
management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe. Deze <strong>co</strong>nditie is vanuit de theorie<br />
beredeneerd noodzakelijk om vorm en inhoud te kunnen geven aan een vernieuwde rol van het<br />
buurtonderzoek.<br />
Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern<br />
gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke<br />
mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak <strong>co</strong>ntext gedreven. Vanuit de dimensie<br />
Vermogen zijn op basis van de theorie vooral <strong>co</strong>ndities van belang die van invloed zijn op de beheersing<br />
van het dynamisch proces en het adaptievermogen van de organisatie. Daarnaast is vanuit deze invalshoek<br />
aandacht nodig voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen om vanuit burgers, stakeholders, partners<br />
wederzijdse afhankelijkheden te onderkennen en oog te hebben voor het bereiken van hun eigen doelen en<br />
belangen. Daarbij is het van belang dat intern bij de veranderende rol van het buurtonderzoek aandacht<br />
wordt besteed aan het bereiken van inhoudelijke doelen, zoals het vergroten van het veiligheidsgevoel en<br />
het vergroten van de kwaliteit van de opsporing. In de externe samenwerking met burgers en partners is<br />
vooral aandacht nodig voor het bereiken van procesmatige doelen, zoals het vergroten van het wederzijds<br />
voordeel en het vergroten van de wederzijdse afhankelijkheid. Dit zijn theoretisch te verwachten noodzakelijke<br />
<strong>co</strong>ndities om de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken vorm te kunnen gegeven door<br />
middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met behulp van social media.<br />
Er is op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap<br />
binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen, omdat innovatie afkomstig kan<br />
zijn uit alle lagen van de organisatie. Vanuit de dimensie Moed is vooral de aansturing vanuit het leiderschap,<br />
vanuit een zekere strategie waarbij regie wordt gehouden op het proces als te verwachten <strong>co</strong>nditie bepalend<br />
om doel en richting te kunnen geven aan de veranderende rol van het buurtonderzoek. Hoe vanuit het<br />
leiderschap om kan worden gegaan met de spanning tussen enerzijds de bureaucratische structuur<br />
(hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie en anderzijds gefragmenteerde (anarchie) en dynamische<br />
sociale media omgeving is daarbij als <strong>co</strong>nditie evenzeer van belang op basis van de theoretische inzichten.<br />
174 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,<br />
systematisch proces door middel van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Door een juiste <strong>co</strong>mbinatie van ontwerp denken,<br />
burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>proces is de publieke sector in<br />
staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Om de rol van<br />
buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken op een andere manier vorm te geven door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> met<br />
behulp van social media en daarvan een succes te kunnen maken is op basis van de theorie een belangrijke<br />
<strong>co</strong>nditie vanuit de dimensie Proces gelegen in het goed kunnen ‘moderaten’ van dit proces. De aanwezigheid<br />
van een procesmanager (moderator) om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> bij een herontwerp van het<br />
buurtonderzoek in goede banen te leiden vanuit een managementstrategie is daarbij een te verwachten<br />
noodzakelijke <strong>co</strong>nditie. Door de vele factoren die van invloed zijn is het van belang aan een organisatie te<br />
werken die e<strong>co</strong>logisch in balans is.<br />
7.2.6 Deelvraag 6<br />
In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond<br />
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?<br />
Naar aanleiding van ons literatuuronderzoek en de analyse van de gegevens uit de interviewgesprekken en<br />
focussessies kunnen we stellen dat er een verschil zit in de potentie waarin factoren de haalbaarheid van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in het algemeen en buurtonderzoek <strong>2.0</strong> kunnen beïnvloeden en dat ze onderling van elkaar<br />
afhankelijk zijn. Uit een nadere analyse van de onderzoeksresultaten uit de interviews en focussessies blijken<br />
aantoonbare verschillen te bestaan tussen factoren die als belemmerend, bevorderend of als niet relevant<br />
worden beschouwd (non-issues).<br />
Uit de resultaten van de interviews kunnen wij opmaken dat door respondenten alle 37 factoren die in de<br />
theorie worden genoemd in meer of mindere mate door respondenten worden herkend in de praktijk. Naast<br />
deze factoren, wordt ook de omgevingsfactor ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ als kritische factor beschouwd evenals de<br />
relationele factor ‘Vertrouwen’. Deze factoren spelen vooral een rol zodra de sociale omgeving te kenmerken<br />
valt als een probleemwijk of probleembuurt. In het empirisch gedeelte van ons onderzoek bij de focusgroepen<br />
hebben wij deze factoren meegenomen ter toetsing, waaruit blijkt dat deze in de praktijk feitelijk aanwezig<br />
zijn. Het onderzoeksanalysemodel zou om die reden uitgebreid moeten worden met deze twee<br />
laatstgenoemde factoren. Waarbij ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ in Bason’s E<strong>co</strong>systeem model ondergebracht kan<br />
worden binnen de dimensie Vermogen gelet op de (maatschappelijke) <strong>co</strong>ntext die van belang is en<br />
‘Vertrouwen’ binnen de dimensie Bewustzijn gelet op de mate waarin burgers zich betrokken en serieus<br />
genomen voelen.<br />
Het belang dat aan de factoren in de praktijk wordt toegekend als het gaat om hun betekenis op grond<br />
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden verschilt sterk per factor. Uit de<br />
resultaten van de interviews hebben wij een clustering kunnen maken van vijftien factoren die prominent in<br />
de interviews naar voren zijn gekomen. Deze hebben geleid tot een top (vijf) bevorderende factoren<br />
(enablers), een top vijf van belemmerende factoren (blockers) een een vijftal factoren die door respondenten<br />
als niet of minder relevant werden beschouwd (non-issues).<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 175
Enablers<br />
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de<br />
onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de<br />
onderlinge verhoudingen verbetert door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen<br />
gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de<br />
opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie als een<br />
belangrijke <strong>co</strong>nditie gezien. Het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie<br />
en strategie, die het proces in goede banen leidt.<br />
Blockers<br />
De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er<br />
worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het<br />
ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is geformuleerd wordt in de<br />
praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast wordt herkend dat er sprake is van<br />
spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte<br />
samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces<br />
worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het<br />
terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te<br />
verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale kloof en de participatie paradox<br />
beiden als blockers worden aangemerkt.<br />
Non-issues<br />
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen<br />
de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit<br />
erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële<br />
<strong>co</strong>nsequenties. Hier kunnen geen harde <strong>co</strong>nclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over<br />
het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.<br />
Ook criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op <strong>2.0</strong>) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu<br />
eenmaal een gegeven is bij alle <strong>co</strong>mmunicatievormen en de algemene opvatting is dat web technologie juist<br />
extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues<br />
als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het<br />
gedrang is, is er duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de<br />
factor neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De<br />
burger blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan<br />
door de politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens.<br />
Na toetsing van deze ingeperkte set van kritische factoren in de focusgroepen vanuit de vier dimensies<br />
(Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van Bason’s E<strong>co</strong>systeemmodel is gebleken dat niet aan alle<br />
factoren evenveel gewicht kan worden toegekend en dat er afhankelijk van de situationele <strong>co</strong>ntext verschillen<br />
bestaan waarin deze factoren positief danwel negatief van invloed zijn op de <strong>co</strong>ndities die nodig zijn om te<br />
komen tot een geslaagd herontwerp buurtonderzoek <strong>2.0</strong>.<br />
Kijken we naar de meest <strong>co</strong>mplexe situatie om een herontwerp van buurtonderzoek binnen een probleemwijk<br />
middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en de inzet van social media mogelijk te maken dan kan op basis van de uitkomsten van<br />
de focusgroepen worden vastgesteld dat er drie belangrijke belemmerende factoren zijn. Vanuit de dimensie<br />
176 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Moed is deze gelegen binnen de factor hiërarchie/anarchie waarbij de spanning tussen enerzijds de<br />
hiërarchie van de politieorganisatie en anderzijds de dynamische sociale media omgeving centraal staat.<br />
Vanuit de dimensie Vermogen is deze gelegen in het technologisch absorptievermogen, waarbij kan worden<br />
vastgesteld dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale <strong>2.0</strong> toepassingen.<br />
Daarnaast speelt ‘sociale <strong>co</strong>hesie’ als <strong>co</strong>nditionele factor een belangrijke rol, omdat in probleemwijken waar<br />
de sociale <strong>co</strong>hesie laag is, het zaak is dat eerst de samenwerking tussen politie en burger dient te worden<br />
bevorderd om het vertrouwen te kunnen winnen van die burger. Fysiek <strong>co</strong>ntact tussen politie en burger is<br />
daar ook bij van belang als kritieke factor van vertrouwen.<br />
Gaat het om factoren die van invloed zijn op de aansturing van het geheel dan zijn er vijf kritieke factoren<br />
vanuit de focusgroepsessies te benoemen vanuit de dimensie Moed die ertoe doen. Het gaat hier om<br />
aansturing vanuit leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met politieke druk, handelen vanuit een<br />
sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds de anarchistische<br />
netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe persoonlijk<br />
invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap speelt daarin een cruciale<br />
rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> initiatieven te worden bevorderd,<br />
waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de dialoog tussen politie,<br />
burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit het besef dat<br />
strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.<br />
Welke eisen dat stelt aan strategisch leiderschap beantwoorden we in de volgende deelvraag.<br />
7.2.7 Deelvraag 7<br />
Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?<br />
De theoretische beantwoording van deze deelvraag is beschreven in hoofdstuk 3, de empirische<br />
beantwoording staat beschreven in hoofdstuk 5.<br />
Zoals in hoofdstuk 1 beschreven hebben we de stelling ingenomen dat de genetwerkte horizontale<br />
samenleving haaks staat op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie staat. Een<br />
succesvolle toepassing van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> heeft gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische<br />
interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.<br />
Co-<strong>creatie</strong> stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> kent<br />
een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer<br />
gelijkwaardiger hoogte komen te staan met de politieorganisatie.<br />
Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van<br />
interactieve beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken,<br />
bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk<br />
andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals<br />
technische en procedurele kennis.<br />
In hoofdstuk 3 zijn de noties doorslaggevend en faciliterend leiderschap verkend.<br />
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend<br />
leiderschap zich meer op <strong>co</strong>nsensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom<br />
meer subtiliteit ge<strong>co</strong>mbineerd met <strong>co</strong>ntextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht.<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 177
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen<br />
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)<br />
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van <strong>co</strong>nsensus en het betrekken van de omgeving).<br />
Uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek is gebleken dat met doorslaggevend leiderschap niets mis is.<br />
Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de<br />
openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed<br />
in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn. Ook bij het aansturen van nieuwe ontwikkelingen<br />
en bevorderen van nieuwe initiatieve op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media kan doorslaggevend<br />
leiderschap een positieve rol van betekenis spelen om zaken op gang te brengen.<br />
Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken<br />
<strong>co</strong>mplex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. En veel meer gebruik kan maken van de<br />
logica van een ander.<br />
In het empirisch onderzoek is meerdere malen de term verbindend leiderschap genoemd op alle niveaus<br />
(strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral op tactisch en operationeel niveau. Daarmee wordt<br />
verbindend vermogen zowel intern als extern bedoeld. De <strong>co</strong>mpetentie omgevingsbewustzijn is aantoonbaar<br />
en meer dan gemiddeld ontwikkeld in een ideaal e<strong>co</strong>systeem van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>: iedereen is expert en de leider<br />
doet een stap terug.<br />
De leiders van de toekomst schakelen moeiteloos tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap en<br />
staan in verbinding met binnen-en buitenwereld. Want intern, zo is ons duidelijk geworden, valt er ook nog<br />
veel te <strong>co</strong>-creëren.<br />
7.3 Beantwoording centrale vraag<br />
De hoofdvraag kan beantwoord worden door de deelvragen in samenhang te zien.<br />
Wat is de strategische betekenis van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> voor de opsporing van woninginbraken, in het<br />
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?<br />
De politie is voor de opsporing van daders van misdrijven vaak afhankelijk van de burger. Dat is eigenlijk<br />
nooit anders geweest, burgerparticipatie bij het politiewerk is van alle tijden. Binnen de politie wordt<br />
voortdurend geexperimenteerd met innovatieve manieren om de burger bij het oplossen van misdrijven te<br />
betrekken zo is gebleken uit de vele praktijkvoorbeelden die er zijn. Co-<strong>creatie</strong> is zo’n specifieke vorm van<br />
burgerparticipatie die in haar meest ultieme vorm veel verder gaat en het roer uit handen neemt van de<br />
politieleider zelf. Het vertalen van dit soort strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en<br />
haalbaarheid, met meer effect in de samenleving vraagt een andere kijk op het politiewerk. De inzet van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong>, vraagt zoals wij uit de beantwoording van de deelvragen 3 en 4 hebben kunnen opmaken een<br />
andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is een<br />
fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan het<br />
strategisch leiderschap over de wijze waarop dit veranderingsproces dient plaats te vinden. Dat vraagt zoals<br />
we in de beantwoording van de vragen 5, 6 en 7 hebben kunnen zien om een strategie-aanpak die voortkomt<br />
uit een visie waar de organisatie op dit onderwerp naar toe wil groeien. Uit ons empirisch onderzoek is<br />
gebleken dat die visie op dit momenteel ontbreekt binnen de Nationale Politie.<br />
178 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, aangezien de weerslag die het heeft op<br />
slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is<br />
een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie en staat hoog op de politieke agenda. Uit de<br />
beantwoording van deelvraag 1 en op basis van de uitkomsten van het empirisch gedeelte van ons<br />
onderzoek hebben wij kunnen vaststellen dat van het doen van buurtonderzoek een belangrijke preventieve<br />
werking uit kan gaan. Het levert in de praktijk dus meer op dan waar het voor bedoeld is als het gaat om het<br />
verkrijgen van opsporingsindicaties, wat vaak ook achteraf gezien tegenvalt. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kan het<br />
buurtonderzoek opwaarderen tot een interactief veiligheidsinstrument dat tot veel meer in staat, zoals het<br />
voorkomen en tegengaan van misdrijven waarbij tevens de pakkans op daders wordt vergroot. Het geloof<br />
in <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> is er. Het geloof in buurtonderzoek <strong>2.0</strong> ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we<br />
gevonden in de dimensie Vermogen.<br />
Deze strategische notie moet beredeneerd vanuit de dimensie Bewustzijn van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model<br />
eerst worden onderkend om er vervolgens naar te kunnen handelen. Wil je de opzet van een buurtonderzoek<br />
middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media veranderen, dan gaat dit niet vanzelf en vereist dit van het strategisch<br />
leiderschap een heldere visie, waarbij vooral veel aandacht uit dient te gaan naar het inhoud en vormgeven<br />
van dit proces vanuit de dimensie Vermogen en het ‘moderaten’ daarvan vanuit de dimensie Proces.<br />
Bovendien zoekt een nieuwe Web <strong>2.0</strong> vorm van buurtonderzoek bij woninginbraken nadrukkelijk de dialoog<br />
met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit<br />
is een strategisch vraagstuk dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel<br />
wordt vervangen door leiderschap als een <strong>co</strong>llectief proces door mensen gezamenlijk, via <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>, over<br />
de grenzen van afzonderlijke organisaties en politieregio’s heen. De opkomst van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> kan leiden<br />
tot een toename van het aantal initiatieven, waarbij het de vraag is hoe die processen komende jaren worden<br />
aangestuurd. Daarmee is dit eveneens een strategisch vraagstuk.<br />
Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn: Durf, lef, visie, snel<br />
kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat nodig is om te<br />
onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee een kritische<br />
factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media. De mate waarin<br />
het dynamische karakter van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> onderkend wordt en de wijze waarop strategisch besluiten worden<br />
genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van doorslaggevende betekenis<br />
zijn. Het is belangrijk om de vier elementen van Bason’s E<strong>co</strong>systeem model op elkaar af te stemmen. De<br />
wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-<strong>creatie</strong> als proces is uit het empirisch gedeelte<br />
van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het strategisch leiderschap gebleken.<br />
Samenvattend, kunnen wij <strong>co</strong>ncluderen dat bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie en burgers gezamenlijk werken aan een<br />
oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Hierachter zit het idee dat de burger de veiligheid krijgt<br />
die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Co-<strong>creatie</strong> kenmerkt zich door een vergaande vorm van<br />
samenwerking waarbij burgers steeds meer invloed hebben op de aanpak van criminaliteit. In onze thesis<br />
hebben wij ons gericht op het traditionele buurtonderzoek en welke <strong>co</strong>ndities van belang zijn om te komen<br />
een <strong>2.0</strong> variant middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en gebruik van sociale media. Het <strong>co</strong>ntact van de politie met burgers<br />
tijdens een buurtonderzoek is traditioneel informerend en zendend, dus veelal eenrichtingsverkeer. Dit is<br />
anno 2012 achterhaald, de politie heeft nu nieuwe kansen en mogelijkheden haar effectiviteit te vergroten<br />
om op een andere manier zowel fysiek als virtueel in <strong>co</strong>ntact te treden met burgers.<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 179
Co-<strong>creatie</strong><br />
Uit de interviews en focussessies is naar voren gekomen dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> in de praktijk een manier van<br />
samenwerken met burgers is, waarin je accepteert dat je wederzijds afhankelijk bent, elkaar nodig hebt, en<br />
dat er verschillen zijn die je wederzijds respecteert. Het gaat erom de traditionele hiërarchische manier van<br />
denken te doorbreken. Om dit te kunnen doen is het van belang om vanuit een horizontaal gedachtegoed<br />
te weten hoe de ander denkt en welke belangen in het geding zijn om met elkaar tot een zekere oplossing<br />
te komen. Daarbij is de dialoog essentieel voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>. Tijdens de interactie vindt het proces plaats. Bij<br />
een overleg heeft ieder een ander beeld. Het is van belang bestaande verschillen te herkennen en erkennen.<br />
Daarnaast is uit het empirisch onderzoek naar voren gekomen dat in het <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> proces mensen het<br />
gevoel moeten hebben serieus genomen te worden. Het creëren van een veilige omgeving voor burgers,<br />
politiemedewerkers en externe partijen om vrijelijk te kunnen <strong>co</strong>mmuniceren met elkaar is belangrijk voor<br />
het wederzijds vertrouwen. Het dient op een machtsvrije basis te gebeuren. Mensen hoeven het ook niet<br />
met elkaar eens te worden. Veel belangrijker is dat mensen met verschillen kunnen omgaan en met elkaar<br />
gaan handelen om het over de uitvoering eens te worden. Er moet een pragmatische instelling zijn.<br />
7.4 Aanbevelingen<br />
De aanbevelingen zijn gekoppeld aan de eerder geformuleerde ambities van de dimensies Bewustzijn,<br />
Vermogen, Vermogen en Moed uit hoofdstuk 5.<br />
Bewustzijn<br />
Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd:<br />
De politieorganisatie is zich bewust van de veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief<br />
landschap. Managers en medewerkers zijn in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen<br />
en zijn bereid <strong>co</strong>ntinue te vernieuwen en te verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de<br />
eigen organisatie. We staan in verbinding met experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van<br />
al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil<br />
leren van niet-professionals en onderkennen de waarde van wisdom of crowds.<br />
Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de <strong>co</strong>mpetentie ‘omgevingsbewustzijn’ en faciliteer<br />
gericht de ontwikkeling van deze <strong>co</strong>mpetentie. Maak het een cruciaal onderdeel van de<br />
selectie procedure, opbouw van portfolio’s en leiderschapsontwikkeling. Alle<br />
medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.<br />
Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan<br />
van externe samenwerkingsverbanden. Definieer een aantal relevante thema’s waarop<br />
kennis, mensen en mogelijkheden ges<strong>co</strong>ut worden in de “buitenwereld” en ontwikkel<br />
een visie op de afwisseling, uitwisseling en samenwerking met eigen experts in<br />
<strong>co</strong>mbinatie met het betrekken van andere kennisinstellingen en virtual <strong>co</strong>mmunities.<br />
Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op strategisch alliantie<br />
niveau.<br />
180 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Vermogen<br />
Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd:<br />
De politieorganisatie heeft de vrijheid om te innoveren zolang de politieke en juridische <strong>co</strong>ntext dit toelaat<br />
en heeft een duidelijke innovatiestrategie met lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die<br />
strategie te bereiken. We hebben een strategie voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
processen. We hebben een innovatie portfolio dat wij actief beheren.<br />
Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem samenwerking met andere<br />
actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij verwachten een proactieve<br />
houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat om het omarmen van ideevorming<br />
als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.<br />
Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking<br />
bevordert waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de<br />
sociale media. Zo kunnen medewerkers bestaande samenwerkingsverbanden<br />
eenvoudiger onderhouden en zijn ze in staat om interactieve burgerparticipatie en <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
vanuit het virtuele netwerk zelf te initiëren en er in te participeren. Hiermee wordt<br />
ook een open leerklimaat bevorderd.<br />
Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> verder en creëer een kennisplatform met<br />
burgers, experts, politieleidinggevenden en street level <strong>co</strong>ps en houdt zicht op nieuwe<br />
ontwikkelingen, niet alleen ingegeven vanuit techniek maar vanuit verscheidene<br />
denkramen en met het oog op de factoren uit dit onderzoek.<br />
Proces<br />
Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd:<br />
De politieorganisatie beschikt over de benodigde <strong>co</strong>mpetenties om het proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> vorm te geven.<br />
We hebben een expliciet proces voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> op zijn plaats en de methoden en het proces zelf worden<br />
ge<strong>co</strong>dificeerd, zodat iedereen in onze organisatie deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de<br />
juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn om te onderscheiden wanneer onze innovatieinspanningen<br />
slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van leren als ze falen.<br />
Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> verder te verkennen, door de<br />
implementatie van de pilot buurtonderzoek <strong>2.0</strong> in drie wijken bij drie verschillende<br />
korpsen te gaan ontwikkelen. De korpsen en de wijken kennen een verschillend<br />
e<strong>co</strong>logisch innovatieklimaat, waar tenminste één van de dimensies op orde is. Als<br />
voorbeeld: één korps waar de leiding <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> faciliteert en aanmoedigt, één korps<br />
met een hoog bewustzijn, één korps met vernieuwingsdrang.<br />
Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> via sociale<br />
media en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten<br />
van dit onderzoek een business case voor een herontwerp van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> en<br />
schrijf als Nationale Politie een battle uit voor the crowd. Analyseer vervolgens de<br />
kwaliteit van de kennis en veredel die met eigen expertise om tot een valide eindproduct<br />
te komen.<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 181
Moed<br />
Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd:<br />
Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en operationeel niveau belichamen de waarden en<br />
vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de toekomst van onze organisatie. Onze<br />
leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden van hun respectievelijke niveaus.<br />
Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel<br />
organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe<br />
samenwerking met behoud van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.<br />
Medewerkers (met een verscheidenheid aan disciplines, subculturen, afkomst, sekse<br />
en leeftijds-categorieën) wordt niet langer opgedragen wat gedaan moet worden, maar<br />
hebben invloed. Zo kunnen zij uitdrukking geven aan hun eigenheid, omdat ze de kans<br />
hebben de toekomst mede vorm te geven.<br />
Naast diversiteit in kenniswerkers zijn vooral <strong>co</strong>mpetenties nodig voor samenwerking<br />
over interne schotten en externe grenzen heen. Externe <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> begint met interne<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>.<br />
Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend<br />
leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en<br />
tactisch niveau. De medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct<br />
aanstuurt, maar eerder een zichtbare leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of<br />
kan zijn.<br />
Leiderschap (zeer zeker ook operationeel leiderschap) is verschoven van ‘ik vertel je wat<br />
je moet doen’ naar ‘ik vertel je wat je moet opleveren’ (resultaatsturing), naar ‘ik vertel je<br />
wat belangrijk is’ (sturen op waarden). Mits <strong>co</strong>nsistent vertaald zijn waarden een sterk<br />
sturingsmechanisme ook voor het winnen van vertrouwen bij de externe omgeving.<br />
7.5 Reflectie op het onderzoek<br />
Er is met veel passie en volharding aan dit onderzoek gewerkt. Terugkijkend op het proces willen wij een<br />
aantal kanttekeningen plaatsen.<br />
Allereerst zijn de begrippen <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> en sociale media relatief jonge begrippen waarover nog maar weinig<br />
wetenschappelijk materiaal voor handen is. Onze zoektocht naar empirisch materiaal heeft veel tijd gekost.<br />
Door <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> uit te diepen langs de lijnen van <strong>co</strong>productie, interactieve beleidsvorming en innovatie<br />
ontstond er een ander probleem: de selectie van literatuur, de verdieping in zoveel verschillende thema’s en<br />
dit vervolgens terugbrengen tot hoofdstuk drie heeft enorm veel tijd gekost.<br />
Deze vertraging heeft ons doen besluiten geen virtuele onderzoekstechniek toe te passen (zoals bijvoorbeeld<br />
een online battle), omdat we het empirisch belang van twee focusgroepsessie waarin feitelijk werd<br />
ge<strong>co</strong>creëerd van groter belang vonden. We staan achter de gemaakte keuze, maar sluiten niet uit alsnog<br />
een battle uit te gaan schrijven, omdat we nog steeds professioneel nieuwsgierig zijn naar een herontwerp<br />
buurtonderzoek <strong>2.0</strong> gemaakt door de wisdom of crowds.<br />
182 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Voor wat betreft de interviews hebben we er onvoldoende bij stil gestaan dat <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> en de<br />
(on)mogelijkheden van buurtonderzoek <strong>2.0</strong> lastige onderwerpen zijn voor veel mensen. Door het lage gebruik<br />
van sociale media en de beperkte technologische kennis van de meeste respondenten was het afnemen<br />
van de interviews hard werken, ondanks de operationalisering van alle begrippen en factoren. Achteraf<br />
gezien hadden we beter de 37 factoren terug kunnen brengen naar een kleiner aantal en ze afzonderlijk<br />
kunnen wegstrepen tegen elkaar of clusteren.<br />
Wij zijn aangenaam verrast door de rijkheid van het empirisch materiaal dat uit de focusgroep sessie is<br />
gekomen. De opkomst was 100% en de diversiteit van de respondenten leverde verschillende denkramen<br />
en dus veel diversiteit op. Onze ambities lagen dermate hoog dat er een behoorlijke tijdsdruk op de<br />
uitkomsten van de workshops heeft gelegen. De vraag is of dat de antwoorden heeft beïnvloed. Wij denken<br />
zelf van niet, de respondenten gaven wel aan het heel interessante onderwerpen te vinden en hadden graag<br />
langer door willen praten. We hebben juist voor korte ophaalsessies gekozen en voor een frisse nieuwe<br />
groep ‘s-middags, omdat langer praten niet noodzakelijkerwijs andere inzichten oplevert. De vraag blijft of<br />
dit een goede keuze is geweest.<br />
We sluiten met deze scriptie niets af. Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> buurtonderzoek <strong>2.0</strong>, de burger als opsporingsambtenaar,<br />
de horizontalisering van de maatschappij.... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de<br />
toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van <strong>co</strong><strong>creatie</strong><br />
<strong>2.0</strong> eindigt nu niet, maar begint pas!<br />
7 Conclusies en aanbevelingen 183
184 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bijlagen
186 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bijlage 1: Operationalisering analysekader<br />
BUURTONDERZOEK 1.0<br />
1 P Het slachtoffer en buren Slachtoffer en buren eerste aangrijpingspunt om<br />
woninginbraken terug te dringen is door hen bewust te<br />
maken (besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap).<br />
2 B Waarschuwen Inlichten over verhoogd risi<strong>co</strong> en verstrekken preventietips<br />
met beroep doen op waakzaamheid (als u iets verdachts<br />
ziet, bel meteen...).<br />
3 B Buurtvrijwilligers of Inzet buurtvrijwilligers al dan niet in georganiseerd<br />
buurtinterventieteam (team)verband om zichtbare aanwezigheid in wijk en<br />
informatief <strong>co</strong>ntact burgers te vergroten.<br />
4 M Aansturing (leiderschap) Afspraken maken over wijze van uitvoering en<br />
doelgerichtheid buurtonderzoek en beschikbare mankracht.<br />
5 P Informatieverwerking Mate van juiste registratie meldingen, aangiften en<br />
verwerking uitkomsten buurtonderzoek in politiesystemen<br />
met modus operandi en daderindicaties.<br />
6 B Positionering wijkagent Mate waarin wijkagenten in buurtonderzoek of het proces<br />
daaromheen worden betrokken en hun informatiepositie<br />
wordt benut.<br />
7 P Opsporingsindicaties Mate waarin naar aanleiding van een buurtonderzoek<br />
opsporingsindicaties kunnen worden verkregen.<br />
8 B Neveneffecten Mate waarin neveneffecten kunnen optreden<br />
vertrouwen in politie, onveiligheidsgevoel, informatie of<br />
oplossen andere zaken, imago politie).<br />
9 B Preventie Mate waarin burgers worden gestimuleerd preventieve<br />
maatregelen te nemen en alerter te worden.<br />
CO-CREATIE/SOCIALE INNOVATIE<br />
10 B De wisselwerking tussen Planmatige organisatie van het besluitvormingsproces<br />
Moed, Bewustzijn, Vermogen om te komen tot afstemming en ontwikkeling van <strong>co</strong>en<br />
Co-<strong>creatie</strong> als proces <strong>creatie</strong> als proces. Mate waarin het dynamisch karakter van<br />
<strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> erkend wordt.<br />
CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />
11 V Open Klimaat Aanwezigheid van een algemene sfeer van openheid<br />
(vertrouwen en betrokkenheid) waarin <strong>co</strong>ntact en informatie<br />
uitwisseling tussen, bestuur, politie, partners, burgers en<br />
andere belanghebbenden min of meer gewoon is.<br />
12 V Gelijkwaardige machts- Ondanks verschillen in formele machtspositie voelen<br />
verhoudingen burgers en partners zich gelijkwaardig ten opzichte van<br />
elkaar tijdens onderhandelingen en discussies.<br />
13 V De kwaliteit van de Vermogen van partijen om wederzijdse afhankelijkheden<br />
onderlinge verhoudingen die hen verbinden te zien en onderkennen vanwege het feit<br />
dat actoren op elkaar aangewezen zijn, omdat partijen zelf<br />
bepaalde hulpmiddelen (geld, macht, expertise, steun) niet<br />
bezitten en andere partijen wel voor het bereiken van<br />
(eigen) doelen en belangen.<br />
Bijlagen 187
14 P Selectie van stakeholders Sleutelfiguren (meest relevante organisaties en<br />
belanghebbenden) zijn van doorslaggevend belang om<br />
aandacht te besteden aan hub belangen en percepties.<br />
15 V Dominante eigen logica Het netwerk van actoren wordt gevormd door personen die<br />
min of meer dezelfde percepties ten aanzien van het<br />
probleem hanteren en dezelfde taal spreken, waardoor de<br />
eigen logica van de overheidsorganisatie domineert in de<br />
gemeenschappelijke beeldvorming en actoren die deze<br />
logica niet delen afhaken in het proces.<br />
16 V Beheersing van het Mate van planmatige organisatie en besluitvorming<br />
dynamische proces rondom <strong>co</strong>productie als netwerkproces waarbij bij voorbaat<br />
rekening gehouden met onzekerheden en de verschillende<br />
(politieke) belangen.<br />
17 P Onevenredige verdeling Aanwezigheid van voldoende financiële middelen<br />
van kosten tussen de ene en andere partij om doeleinden te realiseren.<br />
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />
18 M Regie op het proces Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) met<br />
voldoende inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke<br />
en vertrouwenwekkende positie met als taak ervoor te<br />
zorgen dat alle partners zich in het proces blijven herkennen<br />
en die een belangrijke rol speelt in geval van impasses of<br />
<strong>co</strong>nflicten om het proces weer in goede banen te leiden.<br />
19 P Tussentijdse bijstellingen Tijdige herkenning om te komen tot tussentijdse<br />
in het proces bijstellingen in het interactieve proces als de<br />
omstandigheden daar om vragen (uitkomsten onvoldoende<br />
aansluiting op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke<br />
processen).<br />
20 P Procesarchitectuur van Aanwezigheid procesarchitectuur die aansluit bij<br />
digitale <strong>co</strong>mmunicatie verwachtingen van rollen en posities deelnemers, waarbij<br />
over en weer rekening gehouden wordt met status van het debat,<br />
representativiteit deelnemers, tijdsperspectief, mate van<br />
interactiviteit en kwaliteit van bijdragen.<br />
21 V Representativiteit van de Mate waarin deelnemers een goede afspiegeling<br />
participatie en de participatie vormen en gerepresenteerd worden als<br />
paradox belanghebbende partij met vooral aandacht voor<br />
‘ongehoorde’ groepen (vs. interactie-elite).<br />
22 M Politieke druk Mate waarin politieke druk een positieve of negatieve<br />
uitwerking kan hebben op de beoogde doelstellingen<br />
SOCIALE MEDIA<br />
23 V Digitale kloof Mate waarin tussen overheid en burgers digitaal<br />
ge<strong>co</strong>mmuniceerd kan worden om iedereen te bereiken.<br />
24 P Multi-channeling Mate waarin digitale dan wel ‘offline’ media-kanalen moeten<br />
worden gebruikt om tot een representatieve participatie van<br />
belanghebbende partijen te komen.<br />
25 V Adaptievermogen Mate waarin het individu en de organisatie op basis van<br />
verwachte voordelen en inspanning die daarvoor is (positief<br />
of negatief) gebruik maakt van nieuwe technologie.<br />
26 P Moderatie Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) om<br />
proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede banen te leiden vanuit<br />
een managementstrategie.<br />
188 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
27 M Sociale strategie Mate waarin het toepassingsgebruik van sociale media<br />
voortkomt uit een strategisch plan van aanpak.<br />
28 M Spanning tussen anarchie In hoeverre past de bureaucratische structuur<br />
en bureaucratie (hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie bij een<br />
gefragmenteerde (anarchie) en dynamische sociale media<br />
omgeving.<br />
29 P Technische factoren Aanwezigheid adequate technische infrastructuur<br />
(goed beveiligde ‘open’ en massieve internetverbinding)<br />
met voldoende opslagcapaciteit en datamining- en<br />
analysetools.<br />
30 P Juridische factoren Aanwezigheid privacy kader met waarborgen tegen<br />
schending daarvan.<br />
31 B Overschatting invloed Mate waarin sprake is van een kritisch<br />
beoordelingsvermogen ten aanzien van de participatiegraad<br />
en het gebruik van diverse sociale media functionaliteiten<br />
(Twitter, Facebook, Hyves, Blogs etc.) alsmede de<br />
toegevoegde waarde daarvan.<br />
CO-CREATIE EN SOCIALE MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />
32 B Motiverende factoren Mate waarin burgers worden gedreven door een gevoel van<br />
burgerplicht, hun wijkproblematiek herkennen en/of een<br />
zekere spanning en opwinding ervaren de opsporing<br />
behulpzaam te zijn.<br />
33 P Criminogene factoren Aanwezigheid van criminelen die deelnemen aan sociale<br />
media netwerken en bewust kwaad handelen in de<br />
interactie.<br />
34 P Organisatorische factoren Tijdige herkenning en omgang met zaken die (massaal) via<br />
sociale media worden gemeld, maar waar de organisatie<br />
niet op berekend is of anders op is ingericht.<br />
35 P Financiële en technologische Aanwezigheid van adequate technische infrastructuur en<br />
factoren voldoende financiële middelen om doeleinden te realiseren.<br />
36 P Juridische en bestuurlijke Tijdig duidelijkheid over verschillen in bestuurlijke<br />
factoren verantwoordelijkheden (gemeente, politie, OM, partners<br />
etc.) bij startsituatie en proto<strong>co</strong>llen om juridische (privacy)<br />
problemen te voorkomen.<br />
LEIDERSCHAP<br />
37 M Balans doorslaggevend en Partners komen gezamenlijk overeen wat de aard van<br />
faciliterend leiderschap het probleem is dat moet worden opgelost<br />
(gemeenschappelijke beeldvorming), welke oplossingen er<br />
zijn en welke afhankelijkheden er bestaan. Vanuit<br />
faciliterend leiderschap bewerkstelligen om taal, symboliek,<br />
percepties en perspectieven van betrokken burgers en<br />
partners met elkaar te verbinden via <strong>co</strong>nsensus, <strong>co</strong>mpromis<br />
en <strong>co</strong>nsultatie (de drie c’s).<br />
Bijlagen 189
Bijlage 2: Vragenlijst deel A<br />
Interviewvragenlijst Interne Actoren<br />
NR D POLITIE LEIDINGGEVENDEN POLITIE STREETLEVEL COPS<br />
Interviewvragen Interviewvragen<br />
BUURTONDERZOEK 1.0<br />
1 P P1.1 Op welke wijze wordt het C1.1 Wat zijn uw ervaringen bij het doen van<br />
buurtonderzoek gebruikt om de slachtoffers buurtonderzoek<br />
en omwonenden te wijzen op besmettings- C1.2 Welke informatie geef je ter plekke aan<br />
gevaar en herhaald slachtofferschap? burgers over preventie, slachtofferhulp en<br />
P1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpingspunt verloop van het onderzoek?<br />
om woninginbraken terug te dringen?<br />
2 B P2.1 Welke voordelen ziet u in het C2.1 Welke voordelen ziet u in het<br />
buurtonderzoek? buurtonderzoek?<br />
P2.2 Welke nadelen? C2.2 Welke nadelen?<br />
P2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie C2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie<br />
vanuit gaan? van uit?<br />
C2.4 Hoe reageren de burgers in het<br />
algemeen?<br />
3 B P3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers of C3.1 In hoeverre bent u bekend met<br />
buurtinterventieteams in de wijk en welk buurtvrijwilligers of heeft u <strong>co</strong>ntact met leden<br />
belang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam?<br />
P3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ C3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van<br />
gebied/korps heeft de politie samenwerkings- woninginbraken zich tot de taak van burgers<br />
verbanden op het gebied van zelf?<br />
woninginbraken?<br />
4 M P4.1 Hoe beoordeelt u de operationele C4.1 Weet u hoe er door uw leidinggevenden<br />
aansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welke<br />
buurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken?<br />
Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?<br />
fenomeen woninginbraken zich op moeten<br />
richten in uw ogen?<br />
P4.2 Hoe verhoudt zich deze taak tot het C4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke<br />
ketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet?<br />
P4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan het proces? C4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn<br />
naar uw mening noodzakelijk?<br />
5 P P5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de C5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de<br />
informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking van<br />
of andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen?<br />
P5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan C5.2 Waar ziet u knelpunten?<br />
verbeterd worden?<br />
C5.3 Wat kan verbeterd worden?<br />
6 B P6.1 Welke rol speelt de wijkagent in het C6.1 Kennen de burgers in uw wijk de<br />
proces woninginbraken bij het doen van wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt<br />
buurtonderzoek? deze?<br />
S6.2 Welke randvoorwaarde(n) is (zijn) nodig C6.2 Hoe wordt het <strong>co</strong>ntact onderhouden?<br />
voor een optimale informatie uitwisseling<br />
tussen politiemedewerkers en de wijkagent?<br />
Tussen de wijkagent en ketenpartners?<br />
Hoe belangrijk acht u de functie van buurtbrigadier<br />
m.b.t. het buurtonderzoek?<br />
190 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
C6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?<br />
C6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen<br />
wijkagent en andere politiemedewerkers<br />
onderling?<br />
7 P P7.1 In hoeverre bent u het eens met onze C7.1 In hoeverre is het doen van<br />
bevinding dat een buurtonderzoek nauwelijks buurtonderzoek in de huidige vorm nuttig<br />
bijdraagt aan de opsporing? en noodzakelijk?<br />
P7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van C7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van<br />
opsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?<br />
In hoeverre bent u van mening dat we<br />
met het buuronderzoek 1.0 beter kunnen<br />
stoppen?<br />
C7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale<br />
media ge<strong>co</strong>mmuniceerd worden?<br />
C7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als<br />
het gaat om opsporingsinformatie?<br />
8 B P8.1 In welke mate versterkt het C8.1 Welke positieve of negatieve<br />
buurtonderzoek onveiligheidsgevoelens neveneffecten ziet u bij het doen van<br />
bij mensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?<br />
In hoeverre weegt dit op tegen het voordeel<br />
dat het vertrouwen wekt in de politie als de<br />
politie zichtbaar in de wijk is?<br />
P8.2 Hoe zou u door vernieuwde vormen van C8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen<br />
buurtonderzoek het vergroten van het effectueren?<br />
vertrouwen en het verkleinen van onveiligheidsgevoelens<br />
beter kunnen beïnvloeden?<br />
9 B P9.1 In hoeverre hoort het geven van C9. 1 In hoeverre speelt preventie een rol bij<br />
preventietips een onderdeel van het doen van buurtonderzoek?<br />
buurtonderzoek te zijn?<br />
P9.2 Wat is daarvoor nodig? C9.2 Hoe uit zich dit?<br />
C9.3 Wat is daarvoor nodig?<br />
CO-CREATIE.SOCIALE INNOVATIE<br />
10 B P10.1 Welke leiderschapsaspecten acht C10.1 Bent u bekend met het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
u van belang? en welke <strong>co</strong>ndities daaraan worden gesteld?<br />
P10.2 In hoeverre acht u het van belang dat C10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />
er een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en<br />
buurtpartners binnen de <strong>co</strong>ntext waarin u<br />
werkzaam bent?<br />
P10.3 Wat verstaat u daar onder? C10.3 Op welk niveau moet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,<br />
lokaal) en waarom?<br />
P10.4 Welke strategie hanteert de politieorganisatie<br />
op het gebied van vergaande<br />
vormen van participatie?<br />
P10.5 In hoeverre staat de ontwikkelruimte<br />
in verhouding tot resultaatsturing?<br />
CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />
11 V P11.1 Wat verstaat u onder een open klimaat? C11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?<br />
P11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor C11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />
(open) samenwerking? (open) samenwerking?<br />
P11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren C11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in<br />
in de buurt / gemeente of stadsdeel / politie / de buurt / gemeente of stadsdeel / politie /<br />
externe partners externe partners?<br />
P11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng C11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet<br />
van niet politiemensen? politiemensen?<br />
P11.5 In welke mate staat de politieorganisatie<br />
open voor de inbreng van<br />
derden denkt u?<br />
Bijlagen 191
12 V P12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid C12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />
tussen burgers en de politie indien met tussen burgers en de politie indien met<br />
partners wordt samengewerkt? partners wordt samengewerkt?<br />
13 V P13.1 Hoe beoordeelt u de C13.1 Hoe beoordeelt u de<br />
gelijkwaardigheid tussen burgers en de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie<br />
politie indien met partners wordt indien met partners wordt<br />
samengewerkt? samengewerkt?<br />
P13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk C13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk<br />
proces geslaagd? proces geslaagd?<br />
Mogelijke hulpvraag Mogelijke hulpvraag<br />
S13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan met tegengestelde<br />
tegengestelde belangen? belangen?<br />
14 P P14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke C14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke<br />
stakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?<br />
S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou u<br />
erbij betrekken?<br />
zou u erbij betrekken? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />
S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />
15 V P15.1 In welke mate kennen actoren/ C15.1 In welke mate kennen actoren/<br />
burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica?<br />
P15.2 In welke mate is er draagvlak om C15.2 In welke mate is er draagvlak om<br />
problemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?<br />
P15.3 Op welke fronten zou de politie de<br />
touwtjes wat meer uit handen moeten geven?<br />
16 V P16.1 Wat is er naar uw mening nodig om B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />
grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />
burgers en de politie en partners te komen? burgers en de politie met partners te komen?<br />
S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij<br />
onderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u die<br />
weggelegd? weggelegd?<br />
S16.3 In hoeverre doorkruist politieke<br />
besluitvorming de kansen voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />
17 P P17.1 In hoeverre speelt de beschikbaarheid C17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor <strong>co</strong>over<br />
budgetten een rol om gemeenschap- <strong>creatie</strong> door middel van sociale media voor de<br />
pelijke doeleinden middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie?<br />
te realiseren?<br />
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />
18 M P18.1 Wat is er naar uw mening nodig om C18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />
grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />
burgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgen<br />
S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen C18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen<br />
burgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied van<br />
woninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?<br />
P18.3 Wat betekent dat voor de C18.3 Wat betekent dat voor de<br />
organisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?<br />
19 P P19.1 Welk beeld heeft u bij interactie C19.1 In welke mate moeten er voorzieningen<br />
die digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)<br />
stellen?<br />
P 19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten C19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?<br />
opzichte van face to face interactie?<br />
C19.3 Ziet u een rol voor de politiek<br />
weggelegd?<br />
192 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
20 P P20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening C20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening<br />
gehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van een<br />
systemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te<br />
<strong>co</strong>mmuniceren?<br />
C20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft u<br />
voor interactie met burgers middels sociale<br />
media?<br />
21 V P21.1 In hoeverre worden bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> C21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,<br />
burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord<br />
worden?<br />
P21.2 Wat is ervoor nodig dit risi<strong>co</strong> uit C21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te<br />
te sluiten? kunnen bereiken?<br />
P21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen<br />
om tot participatie over te gaan?<br />
22 M P22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed C22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op<br />
op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt dit<br />
dit beoordeeld? beoordeeld?<br />
P.22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte<br />
voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen tussen burgers<br />
en politie?<br />
SOCIALE MEDIA<br />
23 V P23.1 Hoe is het gesteld met de toepassing C23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker van<br />
van sociale media (werk gerelateerd) sociale media?<br />
van uw medewerkers?<br />
P23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik C23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik van<br />
van sociale media? sociale media?<br />
24 P P24.1 Wat is uw mening over sociale media C24.1 Wat is uw mening over sociale media in<br />
in relatie tot andere (traditionele) manieren relatie tot andere (traditionele) manieren<br />
van <strong>co</strong>mmunicatie)? van <strong>co</strong>mmunicatie)?<br />
P24.2 En van uw ketenpartners en C24.2 En van <strong>co</strong>llega’s op de werkvloer?<br />
buurtvrijwilligers?<br />
P24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. C24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.<br />
Welke impact heeft dit op uw werk? Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?<br />
25 V P25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het C25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het<br />
omgaan met sociale media? omgaan met sociale media?<br />
P25.2 Hoe gaan sociale media zich in de C25.2 Hoe gaan sociale media zich in de<br />
toekomst ontwikkelen en P25.3 Wat betekent toekomst ontwikkelen en wat betekent dit voor<br />
dit voor u en uw organisatie? u en uw <strong>co</strong>llega’s?<br />
26 P P26.1 Wat acht u noodzakelijk om het C26.1 Wat acht u noodzakelijk om het<br />
proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede<br />
banen te leiden? banen te leiden?<br />
27 M P27.1 Wat is strategisch gezien nodig om C27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps<br />
het toepassingsgebruik van sociale media het toepassingsgebruik van sociale media te<br />
te bevorderen? bevorderen?<br />
28 M P28.1 In hoeverre speelt de eigen C28.1 In hoeverre speelt de organisatieorganisatiestructuur<br />
een (belemmerende) rol structuur een (belemmerende) rol bij<br />
bij het optimaal gebruik van sociale media het optimaal gebruik van sociale media dat zich<br />
dat zich kenmerkt door fragmentatie? kenmerkt door fragmentatie?<br />
29 P P29.1 In hoeverre is de technische C29.1 Welke technische factoren spelen een<br />
infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?<br />
voor grootschalig sociale media beleid?<br />
P29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot<br />
de informatieverwerking/absorptie vermogen?<br />
Bijlagen 193
30 P P30.1 Welke privacy issues acht u relevant? C30.1 Welke juridische factoren acht u<br />
relevant?<br />
31 B P31.1 In welke mate schat u de kans in dat C31.1 In welke mate schat u de kans in dat<br />
Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media kans<br />
kans van slagen heeft? van slagen heeft?<br />
P31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? C31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?<br />
31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale<br />
media gebruik van burgers in op dit moment<br />
en gaat dat veranderen in de nabije toekomst<br />
denkt u?<br />
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />
32 B P32.1 Welke motiverende factoren ziet u C32.1 Wat motiveert u of uw <strong>co</strong>llega’s om mee<br />
voor burgers om met sociale media te doen met sociale media?<br />
mee te doen?<br />
P.32.2 Wat zal mensen bewegen om actief<br />
mee et doen met interactieve burgerparticipatie<br />
projecten? P32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?<br />
33 P P33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee C33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om<br />
op internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?<br />
Welke nadelen ziet u daarin?<br />
P33.2 Welke voordelen?<br />
34 P P34.1 In hoeverre denkt u dat de politie is C34.1 In hoeverre denkt u dat de politie<br />
voorbereid op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> organisatie erop is voorbereid?<br />
P34.2 Wat is nodig om massaal C34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te<br />
gebruik aan te kunnen? kunnen?<br />
35 P P35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> door C35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> door<br />
middel van Social Media bij de politiecultuur middel van Social Media bij de cultuur van de<br />
cultuur? politie organisatie?<br />
P35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? C35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u?<br />
(organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch,<br />
financieel) financieel)<br />
36 P P36.1 Welke juridische en bestuurlijke C36.1 Welke juridische en bestuurlijke<br />
factoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoering<br />
over te kunnen gaan? over te kunnen gaan?<br />
LEIDERSCHAP<br />
37 M P37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? C37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van<br />
uw direct leidinggevende?<br />
P37.2 Acht u een andere stijl ook van belang? C37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van<br />
belang als het gaat om Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> met<br />
burgers en partners in de veiligheidsketen?<br />
P37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de C37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de<br />
horizontale netwerksamenleving en de horizontale netwerksamenleving en de verticale<br />
verticale Politieorganisatie in uw leiderschap? Politieorganisatie in uw dagelijks leven?<br />
P37.4 Wat vergt dit van de toekomstige C37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige<br />
ontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?<br />
194 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bijlage 3: Vragenlijst deel B<br />
Interviewvragenlijst Externe Actoren<br />
NR D STAKEHOLDERS HOTSPOTWIJK BURGERS EN SLACHTOFFERS<br />
(GEMEENTE, POLITIE, HOTSPOTWIJK<br />
BUURTINTERVENTIETEAM)<br />
Interviewvragen Interviewvragen<br />
BUURTONDERZOEK 1.0<br />
1 P S1.1 Op welke wijze wordt het buurt- B1.1 Wat zijn uw persoonlijke ervaringen bij het<br />
onderzoek gebruikt om de slachtoffers en doen van buurtonderzoek door de politie?<br />
omwonenden te wijzen op besmettingsgevaar<br />
en herhaald slachtofferschap?<br />
S1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpings- B1.2 Welke informatie krijgt u over preventie,<br />
punt om woninginbraken terug te dringen? slachtofferhulp en verloop van het onderzoek?<br />
2 B S2.1 Welke voordelen ziet u in het B2.1 Welke voordelen ziet u in het<br />
buurtonderzoek? buurtonderzoek?<br />
S2.2 Welke nadelen? B2.2 Welke nadelen?<br />
S2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie B2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie van<br />
vanuit gaan? uit?<br />
B2.4 Hoe reageren uw buren in het algemeen?<br />
3 B S3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers B3.1 In hoeverre bent u bekend met<br />
of buurtinterventieteams in de wijk en buurtvrijwilligers of heeft u <strong>co</strong>ntact met leden<br />
welk belang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam?<br />
S3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ B3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van<br />
gebied/korps? Heeft uw organisatie woninginbraken zich tot de taak van uzelf,<br />
samenwerkingsverbanden op het gebied omwonenden en buurtgenoten?<br />
van woninginbraken?<br />
4 M S4.1 Hoe beoordeelt u de operationele B4.1 Weet u hoe er door de politie of gemeente<br />
aansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welke<br />
buurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken?<br />
Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?<br />
Waar zou de strategische sturing rondom<br />
het fenomeen woninginbraken zich op<br />
moeten richten in uw ogen?<br />
S4.2 Hoe verhoudt zich deze taak B4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieke<br />
tot het ketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet?<br />
S4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan B4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn<br />
het proces? naar uw mening noodzakelijk?<br />
5 P S5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van B5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de<br />
de informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking van<br />
of andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen?<br />
S5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan B5.2 Waar ziet u knelpunten?<br />
verbeterd worden?<br />
B5.3 Wat kan verbeterd worden?<br />
Bijlagen 195
6 B S6.1 Welke rol speelt de wijkagent in B6.1 Kent u en de bewoners in uw wijk de<br />
het proces woninginbraken bij het doen wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt<br />
van buurtonderzoek? deze?<br />
S6.2 Welke randvoorwaarde is nodig B6.2 Hoe wordt het <strong>co</strong>ntact onderhouden?<br />
voor een optimale informatie uitwisseling<br />
tussen uw organisatie, politiemedewerkers<br />
en de wijkagent?<br />
S6.3 Tussen de wijkagent en ketenpartners? B6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?<br />
S6.4 Hoe belangrijk acht u de functie van B6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen<br />
buurtbrigadier m.b.t. het buurtonderzoek? wijkagent en bewoners onderling?<br />
7 P S7.1 In hoeverre In hoeverre bent u het B7.1 In hoeverre is het doen van buurtonderzoek<br />
eens met onze bevinding dat een buurt- in de huidige vorm nuttig en noodzakelijk?<br />
onderzoek nauwelijks bijdraagt aan<br />
de opsporing?<br />
S7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van B7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van<br />
opsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?<br />
S7.3 In hoeverre bent u van mening dat B7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale<br />
we met het buuronderzoek 1.0 beter media ge<strong>co</strong>mmuniceerd worden?<br />
kunnen stoppen?<br />
B7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als<br />
het gaat om opsporingsinformatie?<br />
8 B S8.1 In welke mate versterkt het buurt- B8.1 Welke positieve of negatieve<br />
onderzoek onveiligheidsgevoelens bij neveneffecten ziet u bij het doen van<br />
mensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?<br />
S8.2 In hoeverre weegt dit op tegen het B8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willen<br />
voordeel dat het vertrouwen wekt in de effectueren?<br />
politie als de politie zichtbaar in de wijk is?<br />
S8.3 Hoe zou u in door vernieuwde vorm<br />
van buurtonderzoek het vergroten van het<br />
vertrouwen en het verkleinen van<br />
onveiligheidsgevoelens beter kunnen<br />
beïnvloeden?<br />
9 B S9.1 In hoeverre hoort het geven van B9. 1 In hoeverre speelt preventie naar uw<br />
preventietips een onderdeel van buurt- mening een rol bij het doen van<br />
onderzoek te zijn? buurtonderzoek?<br />
S9.2 Wat is daarvoor nodig? B9.2 Hoe uit zich dit?<br />
B9.3 Wat is daarvoor nodig?<br />
CO-CREATIE /SOCIALE INNOVATIE<br />
10 B Voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> als proces is een<br />
geïntegreerde aanpak nodig. In hoeverre<br />
acht u de volgende factoren van belang?<br />
S10.1 Welke leiderschapsaspecten acht u B10.1 Bent u bekend met het begrip <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
van belang? en welke <strong>co</strong>ndities daaraan worden gesteld?<br />
S10.2 In hoeverre acht u het van belang B10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor<br />
dat er een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en<br />
buurtpartners binnen de <strong>co</strong>ntext waarin u<br />
woont?<br />
S10.3 wat verstaat u daar onder? B10.3 Op welk niveau moet <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong><br />
S10.3 Welke strategie hanteert de plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,<br />
politieorganisatie op het gebied van lokaal) en waarom?<br />
vergaande vormen van participatie?<br />
196 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
S10.4 In hoeverre staat de<br />
ontwikkelruimte in verhouding tot<br />
resultaatsturing?<br />
CO-CREATIE/COPRODUCTIE<br />
11 V S11.1 Wat verstaat u onder een open B11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?<br />
klimaat?<br />
S11.2 Wat zijn voor u voorwaarden B11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open)<br />
voor (open) samenwerking? samenwerking?<br />
S11.3 Wie zijn dan voor u relevante B11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren in<br />
actoren in de buurt gemeente of de buurt gemeente of stadsdeel/politie/externe<br />
stadsdeel/politie/externe partners? partners?<br />
S11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng B11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van niet<br />
van niet politiemensen? politiemensen?<br />
S11.5 In welke mate staat de politieorganisatie<br />
open voor de inbreng van<br />
derden denkt u?<br />
12 V S12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />
heid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partners<br />
met partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?<br />
13 V S13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid<br />
heid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partners<br />
met partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?<br />
S13.2 Wanneer is volgens u een B13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk<br />
dergelijk proces geslaagd? proces geslaagd?<br />
Mogelijke hulpvraag: Mogelijke hulpvraag:<br />
S13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan met<br />
tegengestelde belangen? tegengestelde belangen?<br />
14 P S14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke B14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke<br />
stakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?<br />
S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou u<br />
zou u erbij betrekken? erbij betrekken?<br />
S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?<br />
15 V S15.1 In welke mate kennen actoren/ B15.1 In welke mate kennen actoren/<br />
burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica?<br />
S15.2 In welke mate is er draagvlak om B15.2 In welke mate is er draagvlak om<br />
problemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?<br />
S15.3 Op welke fronten zou de politie de<br />
touwtjes wat meer uit handen moeten<br />
geven?<br />
16 V S16.1 Wat is er naar uw mening nodig B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />
om grip op het proces van samenwerking op het proces van samenwerking tussen<br />
tussen burgers en de politie met partners burgers en de politie met partners te komen?<br />
te komen?<br />
S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij<br />
onderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u die<br />
weggelegd? weggelegd?<br />
S16.3 In hoeverre doorkruist politieke<br />
besluitvorming de kansen voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong>?<br />
Bijlagen 197
17 P S17.1 In hoeverre speelt de beschikbaar- B17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor <strong>co</strong>heid<br />
over budgetten een rol om gemeen- <strong>creatie</strong> door middel van sociale media voor de<br />
schappelijke doeleinden middels <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> politie?<br />
te realiseren?<br />
B17.2 Zou u voor een verbeterde<br />
dienstverlening via sociale media zelf kosten<br />
over hebben?<br />
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING<br />
18 M S18.1 Wat is er naar uw mening nodig om B18.1 Wat is er naar uw mening nodig om grip<br />
grip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussen<br />
burgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgen?<br />
S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen B18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen<br />
burgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied van<br />
woninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?<br />
S18.3 Wat betekent dat voor de B18.3 Wat betekent dat voor de<br />
organisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?<br />
19 P S19.1 Welk beeld heeft u bij interactie B19.1 In welke mate moeten er voorzieningen<br />
die digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)<br />
stellen?<br />
S19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten B19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?<br />
opzichte van face to face interactie?<br />
B19.3 Ziet u een rol voor de politiek<br />
weggelegd?<br />
20 P S20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening B20.1 Met welke <strong>co</strong>ndities dient rekening<br />
gehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van een<br />
systemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te<br />
<strong>co</strong>mmuniceren?<br />
B20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft uw<br />
voor interactie met burgers middels sociale<br />
media?<br />
21 V S21.1 In hoeverre worden bij <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> B21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,<br />
burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord<br />
worden.<br />
S21.2 Wat is ervoor nodig dit risi<strong>co</strong> uit B21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) te<br />
te sluiten? kunnen bereiken?<br />
S21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen<br />
om tot participatie over te gaan?<br />
22 M S22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed B22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed op<br />
op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> doelstellingen en hoe wordt dit<br />
dit beoordeeld? beoordeeld?<br />
S22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte<br />
voor <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> processen tussen burgers<br />
en politie?<br />
198 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
SOCIALE MEDIA<br />
23 V S23.1 Hoe is het gesteld met de B23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker<br />
toepassing van sociale media (werk van sociale media?<br />
gerelateerd) van uw medewerkers?<br />
S23.2 Welke kansen ziet u voor B23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik<br />
het gebruik van sociale media? van sociale media?<br />
24 P S24.1 Wat is uw mening over sociale B24.1Wat is uw mening over sociale media in<br />
media in relatie tot andere (traditionele) relatie tot andere (traditionele) manieren van<br />
manieren van <strong>co</strong>mmunicatie)? <strong>co</strong>mmunicatie).<br />
S24.2 En van uw ketenpartners en B24.2 En van <strong>co</strong>llega’s op de werkvloer?<br />
buurtvrijwilligers?<br />
S24.3 Iedereen altijd online. Ook de B24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.<br />
crimineel. Welke impact heeft dit op uw Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?<br />
werk?<br />
25 V S25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in B25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het<br />
het omgaan met sociale media? omgaan met sociale media?<br />
S25.2 Hoe gaan sociale media zich in de B25.2 Hoe gaan sociale media zich in de<br />
toekomst ontwikkelen en toekomst ontwikkelen en wat betekent dit<br />
P25.3 Wat betekent dit voor u en uw voor u en uw <strong>co</strong>llega’s?<br />
organisatie?<br />
26 P S26.1 Wat acht u noodzakelijk om het B26.1 Wat acht u noodzakelijk om het<br />
proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> proces van <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong> in goede<br />
in goede banen te leiden? banen te leiden?<br />
27 M S27.1 Wat is strategisch gezien nodig B27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korps<br />
om het toepassingsgebruik van sociale het toepassingsgebruik van sociale media te<br />
media te bevorderen? bevorderen?<br />
28 M S28.1 In hoeverre speelt de eigen B28.1 In hoeverre speelt de<br />
organisatiestructuur een (belemmerende) organisatiestructuur een (belemmerende)<br />
rol bij het optimaal gebruik van sociale rol bij het optimaal gebruik van sociale<br />
media dat zich kenmerkt door fragmentatie? media dat zich kenmerkt door fragmentatie?<br />
29 P S29.1 In hoeverre is de technische B29.1 Welke technische factoren spelen een<br />
infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?<br />
voor grootschalig sociale media beleid?<br />
S29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot<br />
de informatieverwerking/absorptie vermogen?<br />
30 P S30.1 Welke privacy issues acht u relevant? B30.1 Welke privacy factoren acht u relevant?<br />
31 B S31.1 In welke mate schat u de kans in dat B31.1 In welke mate schat u de kans in dat<br />
Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media Buurtonderzoek <strong>2.0</strong> middels sociale media<br />
kans van slagen heeft? kans van slagen heeft?<br />
S31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? B31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?<br />
S31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale<br />
media gebruik van burgers in op dit moment<br />
en gaat dat veranderen in de nabije<br />
toekomst denkt u?<br />
Bijlagen 199
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-<br />
32 B S32.1 Welke motiverende factoren ziet u B32.1 Wat motiveert u of uw <strong>co</strong>llega’s om mee<br />
voor burgers om met sociale media mee te te doen met sociale media?<br />
doen?<br />
S32.2 Wat zal mensen bewegen om actief<br />
mee te doen met interactieve burgerparticipatie<br />
projecten?<br />
S32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?<br />
33 P S33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee B33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat om<br />
op internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?<br />
Welke nadelen ziet u daarin?<br />
S33.2 Welke voordelen?<br />
34 P S34.1 In hoeverre denkt u dat de politie B34.1 In hoeverre denkt u dat de politie<br />
is voorbereid op <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>? organisatie erop is voorbereid?<br />
S34.2 Wat is nodig om massaal gebruik B34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan<br />
aan te kunnen? te kunnen?<br />
35 S35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong> B35.1 In welke mate past Co-<strong>creatie</strong><br />
door middel van Social Media bij de door middel van Social Media bij de<br />
cultuur van de politie organisatie?? cultuur van de politie organisatie?<br />
S35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? B35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u?<br />
(organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch,<br />
financieel) financieel)<br />
36 S36.1 Welke juridische en bestuurlijke B36.1 Welke juridische en bestuurlijke<br />
factoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoering<br />
over te kunnen gaan? over te kunnen gaan?<br />
LEIDERSCHAP<br />
37 M S37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? B37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u van<br />
de politie?<br />
S37.2 Acht u een andere stijl ook B37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook van<br />
van belang? belang als het gaat om <strong>co</strong>-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong><br />
met burgers en partners in de<br />
veiligheidsketen?<br />
S37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen B37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de<br />
de horizontale netwerksamenleving en horizontale netwerksamenleving en de verticale<br />
de verticale Politieorganisatie in uw Politieorganisatie in uw dagelijks leven?<br />
leiderschap?<br />
S37.4 Wat vergt dit van de toekomstige B37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstige<br />
ontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?<br />
200 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Bijlage 4: Lijst van respondenten<br />
Interviews<br />
Nr Naam Functie/rol<br />
1 Gerard Anker Leidinggevende Tactisch Niveau<br />
2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder woninginbraken<br />
3 Johan Bodrij Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Burgerparticipatie<br />
4 Randy Charite Street Level Cop/Agent Noodhulp<br />
5 Priscilla Van Delft Street Level Cop/Wijkagent<br />
6 Martin Donga Street Level Cop/Wijkagent<br />
7 Paul Entken Leidinggevende Strategisch Niveau<br />
8 Luit Kuipers Leidinggevende Tactisch Niveau Informatieorganisatie<br />
9 Frans Van Der Meer Leidinggevende Operationeel Niveau<br />
10 Petra Thomissen Leidinggevende Tactisch Niveau Communicatie<br />
11 Maaike Wagemakers Street Level Cop/Agent Noodhulp<br />
12 Rob Versloot Street Level Cop / Wijkagent<br />
13 Patrick Van Domburg Wethouder Veiligheid<br />
14 Peter Colignon Wijkmanager<br />
15 Alexander Verbraeck Hoogleraar Systeemkunde<br />
16 Robin Rotteveel Ondernemer / Slachtoffer<br />
17 Bianca Eckhardt Administratief Medewerker<br />
18 Jannegie Fortuin Street Level Cop / Wijkagent<br />
19 Ton Harmsen Leidinggevende Operationeel Opsporing<br />
20 Bas Van Nugteren Street Level Cop / Opsporing<br />
21 Riet Woudenberg Buurtbewoner / Slachtoffer<br />
22 Willem Remmerswaal Buurtbewoner / Slachtoffer<br />
23 Ria Oosschot Bestuurslid Buurthuis / Slachtoffer<br />
24 John Van Der Zalm Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Preventie<br />
25 Serpil Ibraimovic Buurtbewoner / Slachtoffer<br />
Focusgroepsessies<br />
1<br />
Ochtendsessie<br />
Enrique Alonso Gemeente Den Haag<br />
2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder Woninginbraken<br />
3 Ab Boes SGBO High Impact Delicten<br />
4 Ellen Boverman Strategisch Leidinggevende<br />
5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media<br />
6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche<br />
7 Jim De Koning Operationeel Leidinggevende<br />
8 Arnout De Vries TNO Social Media<br />
9 Gertie Driedonks Projectleider Burgernet<br />
10 Ruud Elderhorst Chef Digitale Opsporing<br />
11 Terry Houben Tactisch Leidinggevende Territoriaal<br />
12 Dries Klessens Tactisch Leidinggevende Territoriaal<br />
Bijlagen 201
13 Luit Kuipers Bureauchef Regionale Informatie<br />
14 Martijn Manders Hoofdagent<br />
15 Aniek Prins Vertrouwenspersoon Haaglanden<br />
16 Jan Leenen Communicatie / Sociale media politie<br />
17 Guus Schouten Gemeente Den Haag<br />
18 Mieke Van Tankeren Adviseur Kwaliteit en Innovatie<br />
19 Arnold Van Binsbergen Social Media Expert<br />
20 Hans Van Den Broek Wetenschappelijk Onderzoeker Behavioural and Societal Sciences<br />
21 Frans Van Der Meer Chef Handhaving Zoetermeer<br />
22 Ton Van Eijk Burger en Slachtoffer Wi Ton van Eijk<br />
23 Gerrit Van Zanten Buurtbrigadier<br />
24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer<br />
25 Peter Versteegh Onderzoeker/Leidinggevende Staf Kd<br />
26 Jetze Visser Tactisch Leidinggevende Opsporing<br />
27 Jan Vlijm Bureauchef<br />
28 Ben Vollaard Onderzoeker / Misdaade<strong>co</strong>noom Universiteit Tilburg<br />
29 Anne Wolters Inwoner Eindhoven<br />
30 Hans Horsten Inwoner Utrecht<br />
1<br />
Middagsessie<br />
Martien Aarts Burger Asten<br />
2 Geert Annevelink IVB Ambtenaar Deurne<br />
3 Ab Bachofner Teamchef Burgerparticipatie<br />
4 Rob Bongenaar Inwoner Asten<br />
5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media<br />
6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche<br />
7 Arnout De Vries TNO Social Media<br />
8 Marielle Den Hengst Lectoraat Politieacademie<br />
9 Leon Engbersen Student Master Policing/Teamleiding Bureau Informatie<br />
10 Jannegie Fortuin Wijkagent Zoetermeer<br />
11 Ton Harmsen Opsporing Zoetermeer<br />
12 Karin Kistemaker Analist Veiligheidsinformatie Politie Zeeland<br />
13 Henry Koper Projectleider Gobi<br />
14 Jan Leenen Communicatie politie<br />
15 Adwin Mols Netwerkinspecteur<br />
16 Diny Schrijver Politie Rotterdam-Rijnmond<br />
17 Hans Smit Projectleider Woninginbraken<br />
18 Coby Span Burger Asten<br />
19 Annemarie Strooper Operationeel Leidinggevende<br />
20 Marie-José Swart Burger Asten<br />
21 John Van Der Zalm Adviseur Adviespunt Veiligheid<br />
22 Dory Van Houts IVB Ambtenaar Asten<br />
23 Paul Van Min Projectleider Keurmerk Veilig Ondernemen Gemeente Den Haag<br />
24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer<br />
202 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Literatuurlijst<br />
A<br />
Aalberts, C. en Kreijveld, M. (2011) Veel gekwetter, weinig wol. De inzet van sociale media door overheid, politiek en burgers.<br />
SdU, Den Haag.<br />
Abma, T A., (1996) Responsief evalueren, Delft<br />
Abma, T.A., R.J. in ‘t Veld (deel I), (2001) Handboek Beleidswetenschap, Boom, Amsterdam<br />
Agre, P. (2002) Real-time politics: The internet and the political process. The Information Society 18(5):311-31.<br />
Alford, J. (2002). Defining the client in the public sector: a social-exchange perspective. Public Administration Review 62(3),<br />
334-337.<br />
Alford, J. (2009), Engaging Public Sector Clients, From Service Delivery to CoProduction,<br />
Houndmills/Basingstoke Palgrave McMillan<br />
Arnstein, S. (1969), A Ladder of Citizen Participation, Journal of the American Planning Association, Vol. 35, No. 4, July<br />
1969, p.216-224<br />
B<br />
Baarda, D.B. & Goede, M.P.M., de (2001). Basisboek methoden en technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoeren<br />
van onderzoek, Groningen: Stenfert Kroese.<br />
Baldwin, C., von Hippel, E. (2010). Modeling a Paradigm Shift:From Producer Innovation to User and Open Collaborative<br />
Innovation. MIT Sloan School of Management Working Paper # 4764-09. Harvard Business School Finance Working Paper<br />
No. 10-038.<br />
Bason, C. (2010) Leading Public Sector Innovation, Co-Creating For A Better Society. Policy Press<br />
Baudoin, T. & Hendriks, F. (1998). Succesvolle <strong>co</strong>productie van beleid. De metamorfose van De Witte Dame. In:<br />
Bestuurskunde, 6, pp 250-260.<br />
Bekkers, V.J.J.M., Beunders, H. , Edwards, A. Moody, R. (2011) New Media, Micromobilization, and Political Agenda Setting:<br />
Crossover Effects in Political Mobilization and Media Usage, The Information Society, 27:4, 209-219<br />
Bekkers, V.J.J.M. (1996). Coproductie in het milieubeleid: op zoek naar een nieuwe sturings<strong>co</strong>nceptie. In:<br />
Bestuurswetenschappen, 3, pp. 177-194.<br />
Bekkers, V.J.J.M. & Homburg, V. (2007). The Myths of E-Government: Looking Beyond the Assumptions of a New and Better<br />
Government. The Information Society 23(5), 373-382.<br />
Bekkers, V.J.J.M. & Meijer, A. (2010). Co-<strong>creatie</strong> in de publieke sector. Een verkennend onderzoek naar nieuwe, digitale<br />
verbindingen tussen overheid en burger. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.<br />
Beijers, W.M.E.H., Elffers H, Kemp van der J.J., Peeters M.P., (2011). Evidence based aanpak van Woninginbraken. Politie<br />
Amsterdam Amstelland.<br />
Bennett, T., Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing<br />
and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.<br />
Berlo, D., van (2009) Ambtenaar <strong>2.0</strong> beta, Actiepunten om te werken aan een overheid <strong>2.0</strong>. Den Haag Media Groep.<br />
Bijl, de T. (2011). Handboek Sociale media voor Branche- & Beroepsverenigingen. S2B Services BV.<br />
Blom, E. (2009). Handboek <strong>co</strong>mmunities. De kracht van sociale netwerken. Utrecht: A.W. Bruna uitgevers.<br />
Bernas<strong>co</strong>, W. (2007), Is woninginbraak besmettelijk? Tijdschrift voor Criminologie, nummer 49, 137-52.<br />
Bernas<strong>co</strong>, W. (2008). Them Again? Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries. European Journal of<br />
Criminology, 5(4), 411-431.<br />
Bernas<strong>co</strong>, W. (2010). A Sentimental Journey to Crime; Effects of Residential History on Crime Location Choice. Criminology,<br />
48, 389-416<br />
Bennett, T. Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policing<br />
and Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.<br />
Bennett, W. L. (2003). Communicating global activism: Strengths and vulnerabilities of networked politics. Information,<br />
Communication & Society 6(2):143-68.<br />
Bogaard, N. van den (2010). Sociale media in de opsporing. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het<br />
betrekken van burgers bij de opsporing via sociale media in het korps Gelderland-Zuid. Recherchekundige thesis,<br />
Politieacademie.<br />
Boin, R.A., Torre, E.J. van der & Hart P. ‘t. (2003). Blauwe Bazen. Apeldoorn: politie en Wetenschap<br />
Bovaird, T. (2007). Perspectives on Performance and Ac<strong>co</strong>untability. Beyond Engagement and Participation: User and<br />
Community Coproduction of Public Services. In Public Administration Review sept/oct.<br />
Boverman, E., Duijn van L., de Graaf, P., Ritzema J. (2011). Politie, Twitter en Gezag. Afstudeerscriptie Strategisch<br />
Leidinggevende Leergang 7. Politieacademie.<br />
Bijlagen 203
Bowers, K. , Johnson, S. (2005). Using Publicity for Preventing purposes, in Nick Tilley (Ed.) Handbook of Crime Prevention:<br />
Theory, policy and Practice. London.<br />
Bruijn, H. de & E. ten Heuvelhof (19910. Sturingsinstrumenten voor de overheid. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese.<br />
BZK ministerie (2007). 100%, een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie. Ministerie van Binnenlandse<br />
Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.<br />
C<br />
Catalano, S. (2010). Victamization during household burglary. Washington DC: US bureau of statistics<br />
Castells, M. (1996). The Information Age: E<strong>co</strong>nomy, Society and Culture. Cambridge: Blackwell.<br />
Chadwick, A. (2006). internet politics. States, citizens and new <strong>co</strong>mmunication technologies. New York: Oxford University<br />
Press.<br />
Chesbrough, H. (2003). Open innovation: The new imperative for creating and profitng from Technology. Harvard Business<br />
School Press, Cambridge, MA.<br />
Chesbrough, H. (2006a). Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technlogy. Boston: Harvard<br />
Business School Press.<br />
Chesbrough, H. (2006b). Open Business Models: How to Thrive in the New Innovation Landscape. Boston: Harvard<br />
Business School Press.<br />
Chenery, S., Holt S.J., Pease, K. (1997); Biting Back II: Reducing Repeat Victimisation in Huddersfield. Crime Detection and<br />
Prevention Series, Paper 82.<br />
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Integrale Veiligheidsmonitor 2010, Den Haag: Grafimedia.<br />
Centrum Versterking Opsporing (2010). Nieuw <strong>co</strong>ncept voor de opsporing, De Bilt<br />
Cobb, R., and C. Elder. (1972) Participation in American politics: The dynamics of agenda-building. Baltimore, MD: Johns<br />
Hopkins University Press.<br />
Coolsma, C. & Herweijer, M. (2002). Het ontwerpen van de uitvoering. In: Edwards, A. & Schaap, L. Vaardigheden voor de<br />
publieke sector, pp. 111-145, Bussum. Coutinho.<br />
Cromwell, P. et al., (1991); Breaking and entering: An ethnographic analysis of burglary. Thousand Oaks: Sage.<br />
D<br />
Danish Ministry of Finance (2005) Better Innovation in the in the Public Sector, Copenhagen: Ministry of Finance.<br />
Dinitz, S. en Huff C.R. (1988). The Figgie Report. Part VI The resources of Crime. The Criminal report. Richmond VA.<br />
Dijkstra, J & PP Feld (2011) Gedeeld Leiderschap in eigen beheer uitgegeven<br />
Duivenboden, van H., Lips M. (2002) CRM in de publieke sector: naar een klantgerichte elektronische overheid. Artikel<br />
geraadpleegd op 10 mei 2012.<br />
E<br />
Edelenbos, J. (1998). Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming. In: Bestuurskunde, Interactief bestuur, jaargang 7,<br />
nr 7 p.309-316.<br />
Edelenbos, J. (2000) Proces in vorm, procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale ruimtelijke projecten.<br />
Utrecht: Lemma.<br />
Edelenbos, J., A. Domingo, P. Klok & J. van Tatenhove (2006). Burgers als beleidsadviseurs, een vergelijkend onderzoek naar<br />
acht projecten van interactieve beleidsvorming bij drie departementen. Amsterdam: Instituut voor publiek en politiek.<br />
Edelenbos, J., E.H. Klijn, M. Kort en M. van Twist (2007) Project- versus procesmanagement in PPS- projecten: welke stijl<br />
levert het meest op?, in: Bestuurskunde, jrg. 16, 2007, nr. 1, pp.66-80.<br />
Edwards, A. (2001). Interactieve beleidsvorming en de instituties van het lokale bestuur. In: Edelenbos, J & R. Monnikhof<br />
(red). Lokale interactieve beleidsvorming. Utrecht: Lemma<br />
Eggers, W.D & Singh S.K (2009). The Public Innovator’s Playbook, Winnipeg: Deloitte Research and Harvars Ash Center for<br />
Democratic Governance and Innovation.<br />
Ekblom, P., Law, H., Sutton, M. (1996a). Safer Cities and domestic burglary. HORS 164. London: Home Office.<br />
Eklom, P (1996b) ‘Towards a Discipline of Crime Prevention: A Systematic Approach to its Nature, Range and Concepts’ in<br />
Bennett T (ed) Prevention Crime and Disorder: Targeting Strategies and Responsibilities, Cambridge: Institute of Criminology.<br />
Engbersen, L.J.A. (2009). Operationele strategie, Woninginbraak district 5. politie Amsterdam.<br />
F<br />
Fagerberg, J., Mowerey, D. & Nelson R. (2005). The Oxford Handbook of Innovation. Oxford: Oxford University Press.<br />
Frissen, P. (2009) Gevaar verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek. Van Gennip. Amsterdam.<br />
Frissen, V., Staden, M., van, Huijboom, N., Kotterink, B., Huveneers, S., Kuipers, M. & Bodea, G. (2008). Naar een ‘user<br />
generated state’? De impact van nieuwe media voor overheid en openbaar bestuur. TNO rapport. Delft: TNO ICT.<br />
Fu, P. P. en Yukl, G. (2000) Perceived effectiveness of influence tactics. In: Leadership Quarterly, 11.<br />
204 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
G<br />
Garrett, R. K. (2006). Protest in an information society: A review of literature on social movements and new ICTs. Information,<br />
Communication & Society 9(2):202-24.<br />
Graham, S. (2005). Strategies for networked cities. In: Albrechts, L., Mandelbaum, S.J. (eds.), The network society: a new<br />
<strong>co</strong>ntext for planning, pp. 95-109. Routledge Oxon.<br />
Greene, J.V & Abma. T.A, (2002) Responsive Evaluation, John Wiley & Sons Inc.<br />
Gross, T. (2002). E-Democracy and Community Networks. Berlin,German National Research Center for Information<br />
Technology.<br />
Guba, E.G & Lin<strong>co</strong>ln, Y.S (1989) Fourth Generation Evaluation, SAGE Publications Inc.<br />
H<br />
Haan, de, J. (2003). Sociale ongelijkheid en ICT. In: J. de Haan en J. Steyaert (red.), Jaarboek ICT en samenleving 2003. De<br />
sociale dimensie van technologie, pp. 21- 46. Amsterdam: Boom.<br />
Hagel, J. III, A. Armstrong, (1995), Real profits from virtual <strong>co</strong>mmunities, The McKinsey Quarterly, No 3.<br />
Hakkert, A., Wijk, A.Ph. van, Ferwerda, H.B. Eijken A.W.M. (1998). Groepscriminaliteit, Stafbureau Informatie, Directie<br />
Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid, Den Haag, Ministerie van Justitie.<br />
Handel, C. van den, Nauta, O., Soomeren, P. van, & Amersfoort, P. van (2009). Hoe doen ze het toch? Modus Operandi<br />
Woninginbraak. Eindrapportage. Amsterdam: DSP-groep.<br />
Heijden, H. van der & S. Bochhah (2011) De Werkelijkheid van morgen Uitgeverij Kidsgids.<br />
Henderson, R.M. en K.B. Clark, (1990), Architectural Innovation: the Re<strong>co</strong>nfiguration of Existing Product Technologies and<br />
the Failure of Estabished Firms. Administrative Science Quarterly, 35, 9-3.<br />
Hendriks, F & P.W. Tops (2000). Leiderschap in een <strong>co</strong>nsensusdemocratie. Tussen meeslepen en motiveren. In:<br />
Bestuurskunde, jaargang 9, nr 6 p 254-265.<br />
Hippel, E. von, The Sources of Innovation, Oxford University Press (1988)<br />
Hippel, E. von, Democratizing Innovation, Cambridge (2005)<br />
Hoogerwerf., A. (1984). Beleid beurst op veronderstellingen. (p. 493). In: Acta Politica.<br />
Huys, H.W.J.M. (2010), Criminaliteit en slachtofferschap, hoofdstuk 3. (red.) Kalidien, S.N., Heer-de<br />
Hochstetler, A. (2001) Opportunities and Decisions: internactional dynamics in robbery and burglary groups, Volume 39,<br />
Issue 3, p737-764<br />
Hood, C. (1991). A public management for all seasons? In: Public Administration, I:3-19.<br />
J<br />
Jenkins, H. (2008). Confronting the challenges of participatory culture: Media education for the 21st century. MacArthur<br />
Foundation.<br />
Jong, de S., de Swart, S. (2005). Binding met de buurt, buurtinterventieteams, Gouda, Expertisecentrum voor jeugd,<br />
samenleving en ontwikkeling.<br />
Junger-Tas et al. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht, Verwey-Jonker Instituuut.<br />
K<br />
Kanter, R Moss (2006) Innovation: The Classis Traps. Harvard Business Reviwe, November, 73-83.<br />
Kaplan, A.M. & Heanlein, M. (2009). Users of the world, unite. The challenges and opportunities of sociale media. Business<br />
Horizons, 53, 59-68.<br />
Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010) Uitdagingen en kansen rond social media. Management Executive, 8(3), 18-19.<br />
Kerkhofs, S., Beerthuyzen, M., Planken, M. & Adriaanse, J. (2010). Social Marketing Strategie.<br />
Tilburg, The Netherlands: Pondres BV.<br />
Keymolen, E., Van Den Berg, B., Prins, C. & Frissen, V. (2010). Vertrouwen in Hybride Ketens. Alliantie Vitaal Bestuur, TNO &<br />
TILT.<br />
Kooistra, T. (2009). East, west, former homes are se<strong>co</strong>nd best: a study on the effect of residential history on <strong>co</strong>mmercial<br />
robbers’ crime location choices. Utrecht: politie academie.<br />
Koppenjan, J. & Klijn, E.H. (2004). Managing uncertainties in networks. London: Routledge.<br />
Kleemans, E.R. (2001). Repeat Burglary Victimization. Results of Empirical Research in The Netherlands. In: G. Farrell & K.<br />
Pease (eds.) Repeat Victimization. Crime Prevention Studies 12, 53-68. Mensey: Criminal Justice Press.<br />
Klerks, P. (2009). Visie op opsporing. Politieacademie: Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde.<br />
Korthals Altes, H.J., & Soomeren, P. van (1989). Modus operandi woninginbraken. Den Haag: Bureau Landelijke Coördinator<br />
Voorkoming Misdrijven.<br />
Koning de, N. en Van den Broek, T. (2011). Co-<strong>creatie</strong> bij de overheid: experimenteer met beleid. TNO rapport.<br />
Kop, N., Klerks, P. (2009). Intelligence gestuurd politiewerk. Apeldoorn: Politieacademie.<br />
Kop, N., Wal, van der R., Snel G. (2011), Opsporing belicht, Over strategieën in de opsporingspraktijk, Apeldoorn, Lectoraat<br />
Criminaliteits beheersing & Recherchekunde, Politieacademie.<br />
Bijlagen 205
Kuijvenhoven (2005) Van strohalm tot strategie. Een onderzoek naar ervaringen met opsporingsberichtgeving via<br />
elektronische media. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap. Bureau Kuijvenhoven, Vlaardingen.<br />
Kuijvenhoven, van Laere, E. (2003) Wijk@agent.nl. Een onderzoek naar ervaringen van wijkagenten met een website en met<br />
e-mail. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap, Programma politie & Wetenschap, Apeldoorn.<br />
L<br />
Lamet, W., Wittebrood, K. (2009). Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: Sociaal<br />
Cultureel Planbureau.<br />
Lange, N.E, , Rosmalen, M.M.(red. 2010) , Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen. Den<br />
Haag, WODC , CBS, Raad voor de rechtspraak.<br />
Leadbeater,C. & Cottam,H. (2007). The user-generated state: public services <strong>2.0</strong>. Online op www.charlesleadbeater.net<br />
Geraadpleegd op 6 mei 2012.<br />
Loon, E.J.P. van (2006). Het geheim van de leider. Zoektocht naar de essentie. Assen: Koninklijke van Gorcum.<br />
López, M.J.J. (2007). Besmettelijke woninginbraken. RCM advies. Programmabureau politie en Wetenschap.<br />
Loyens, K. & Van de Walle, S. (2006). Participatie voor iedereen? Wenselijkheid en haalbaarheid van gelijke participatie in de<br />
<strong>co</strong>nsultatie over het federaal plan duurzame ontwikkeling. Onderzoeksrapport voor het Instituut van de Overheid aan de<br />
Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.<br />
M<br />
Malone, T.W (2004). The Future of Work: How the New Order of Business Will Shape Your Organization, Your Management<br />
Style, and Your Life. Harvard Business Scholl Press, Boston, USA.<br />
Morgan, F. (2002), Resource distrubution in a repeat burglary intervention. Crime Prevention and Community Safety: An<br />
intrenational Journal, vol. 4, no 3, pp 23-36<br />
Macintosh, A. (2006). eParticipation in Policy-making: the Research and the Challenges. In Cunningham, P. & Cunningham,<br />
M. (Eds.), Exploiting the Knowledge E<strong>co</strong>nomy: Issues, Applications, Case Studies. Amsterdam: IOS Press.<br />
Macintosh, A. & Whyte, A. (2006, september). Evaluating how eParticipation changes local democracy. Paper gepresenteerd<br />
voor eGovernment Workshop, London.<br />
McCaughey, M., and M. Ayers. (2003). Cyberactivism: Online activism in theory and practice. New York: Routledge.<br />
Meijer, A. , Thaens, M., Brans, M. (2009) Barrières overwinnen voor Overheid <strong>2.0</strong> [To Over<strong>co</strong>me Obstacles for Government<br />
<strong>2.0</strong>], in: Automatiseringsgids 47/2009, pp. 28-29<br />
Meijer, A., Thaens, M. Grimmelikhuijsen, S., Siep, P., Fictorie D., (2011) Social Media and Police performance, Research<br />
project. Samenwerkingsverband Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit en Center for Public Innovation.<br />
Ministerie van Financiën (2003). Directie begrotingszaken. Handreiking evaluatieonderzoek ex ante. Een praktisch handvat<br />
voor de opzet en uitvoering van evaluatieonderzoek ex ante.<br />
Mulder, E. & Hoogland, S. (2010). Proces Diefstal uit woning. Versie <strong>2.0</strong> (intern document politie Haaglanden).<br />
N<br />
NAO, National Audit Office (2009). Achieving innovation i central government organisations. London.<br />
Nauta, O. (2005). Liever geen inbrekers? Het politiekeurmerk werkt. Se<strong>co</strong>ndant, 19(1), 30-34.<br />
Nationale Ombudsman de (2009). We gooien het de inspraak in, Rapportnummer 2009/180.<br />
Noordegraaf, M. (2008). Management in het Publieke Domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho.<br />
Nee, C. & Meenaghan, A. (2006). Expert decision making in burglars. British Journal of Crminology, 46, 935-949.<br />
Nielsen, J. (2006). Participation Inequality: En<strong>co</strong>uraging more users to Contribute. Ja<strong>co</strong>b Nielsens’s Alertbox,<br />
www.useit.<strong>co</strong>m/alertbox/participation_inequality.html (geraadpleegd op 12-2-2012.<br />
O<br />
Oppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den<br />
Haag: Sociaal en Cultureel planbureau.<br />
O’Reilly, T. (2005). What is Web <strong>2.0</strong>? http://oreilly.<strong>co</strong>m/web2/<br />
Osborne, D. & Gaebler T. (1992), Reinventing government. Reading: Addison Wesley.<br />
Osborne, S.P. & Brown, K. (2005). Managing change and innovation in public service organizations. Routledge.<br />
Ostrom. E. (1978). Citizen Participation and Policing: What do we know? In: Non Profit and Voluntary Sector Quarterly. San<br />
Fransis<strong>co</strong> Jossey-Bass<br />
Ostrom, E. (1996). Crossing the Great Divide: Coproduction, Synergy, and Development. In: World development, Vol. 24.<br />
No6, pp 1073-1087.<br />
Oude Alink, A. (2010), Woninginbraak en daderkenmerken, Een onderzoek naar woninginbraken in Enschede en de<br />
persoonskenmerken van bekende verdachten van woninginbraak. Universiteit Twente, Faculteit Bestuurskunde.<br />
206 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
P<br />
Pankowska, M. (2009). Virtual Communities and eMunicipalities as Innovations. In Barry, C. et al. (Eds.), Information Systems<br />
Development: Challenges in Practice, Theory, and Education, Vol. 1 pp. 369-378). Berlin: Springer-Verlag.<br />
Patterson, F., Kerrin, M., Gatto-Rissard, G., Coan P, (2009). Hard Facts, Dangerous Half Truths and Total Nonsense: Profiting<br />
from Evidence-based Management. Boston: Harvard Business School Press.<br />
Peeters, M.P., Elffers, van der Kemp, J.J. & Beijers, W.M.E.H. (2011). Evidence-based aanpak van woninginbraak. afdeling<br />
Strafrecht & Criminologie, Vrije Universiteit van Amsterdam.<br />
Poot, de C.J., Bokhorst, R.J. van Koppen, P.J., Muller, E.R. (2004) Rechercheportret, over dilemma’s in de opsporing,<br />
opsporen en bewijs. Alphen aan den Rijn, COT, WODC.<br />
Pink, Daniel H. (2009) Een <strong>co</strong>mpleet nieuw brein. waarom de rechterhelft van ons brein ons succesvoller maakt. Business<br />
Contact.<br />
Plicht van der, D. (2010) Dat móet een Oost-Europeaan geweest zijn. Een kwantitatieve analyse naar verbanden tussen<br />
inbraak- en daderkenmerken. <strong>Scriptie</strong> Master of Criminology aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.<br />
Prahalad, C.K en Ramaswamy V (2002) The Co-Creation Connection Companies spent the 20th century managing<br />
efficiencies. They must spend the 21st century managing experiences.<br />
Geraadpleegd 12-02-2012 http://www.strategybusiness.<strong>co</strong>m/article/18458?gko=f472b<br />
Prahalad, C.K. & Ramaswamy, V. (2004). Co-Creating Unique Value With Customers. Harvard Business School Publishing<br />
Pröpper, I., & D. Steenbeek (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders. Bussum: Coutinho<br />
R<br />
Raad van Korpschefs (2011) Strategie aanpak Criminaliteit 2011-2015.<br />
Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie.<br />
Robbins, S. (2003). Organizational Behavior. Upper Saddle River, (New Jersey), PearsonPrentice Hall.<br />
Robinson, M. B. (1998) Burglary revictimization, the time period of heigthened risk. British journal of Criminology, vol. 38, no.<br />
1 p 78-87<br />
Ruijter, de A. (2010) (2011) Politieleiderschap, Gewoon bijzonder of bijzonder gewoon? Lectorale rede politie academie<br />
Apeldoorn.<br />
Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie.<br />
Reeves, B. Malone Th.W, T. O’Dris<strong>co</strong>l (2008) Leadership’s Online Labs. (2008)Harvard Business Review, Volume 86 Issue<br />
5.<br />
Rehm, Jurgen & Servay (1989) Wohnungseinbruch aus der Sicht der Täter, Wiesbaden, Bundeskriminalamt.<br />
S<br />
Safko, L. (2010). The social media Bible. Tactics, tools and strategies for business success. Innovative Thinking, John Wiley &<br />
Sons, Hoboken New Yersey.<br />
Schaafsma, H. (2010). De buurt is bang. Knelpunten in de opsporing van criminele jeugdgroepen, Amsterdam, SWP.<br />
S<strong>co</strong>tt,J. (1998) Seeing like a state. New Haven.: Yale University Press.<br />
Schalks, J.M.A. (2011). Burgerparticipatie en Vertrouwen. In: Openbaar Bestuur. Geraadpleegd op 6 mei 2011 via<br />
http://www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl<br />
Shirky, C.(2008). Iedereen. Hoe digitale netwerken onze <strong>co</strong>ntacten, samenwerking en organisaties veranderen. Amsterdam:<br />
Business Contact.<br />
Simons, R. (2010). Crowdsourcen voor ambtenaren: uitgangspunten voor de inzet van crpwdsourcen bij de overheid. Den<br />
Haag: Ministerie van LNV. Geraadpleegd via www.ambtenaar20.nl op 10 mei 2012.<br />
Slot, M. and Frissen, V.A.J. (2007). Users in the ‘golden’ age of the information society’. Observatorio Journal, 3, 201-224.<br />
Spaan, A., (2012). Woninginbraken, de aanpak van balansverstoringen, verbeteren van politie Processen. VTS politie<br />
Nederland.<br />
Steen van der M, van der Spek, J en van Twist M, Figureren in het verhaal van de ander. Over gezagsdragers in beeld. 2010<br />
NSOB.<br />
Steen, M. van der & M. van Twist (2008) Op weg naar de Doe het Zelf Democratie, van burgerparticipatie naar<br />
overheidsparticipatie? iov Commissie Lenstra.<br />
Steen, M. van der & M. van Twist. (2010) Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur NSOB.<br />
Steyaert,J. (2003). Digitale kansen voor lokaal sociaal beleid. In: Veldheer, V., Nieuwenhuizen, van den, P., Schoorl, A.,<br />
Sprinkhuizen, A., Stevens, P. (red.), Lokaal sociaal beleid. Den Haag: Elsevier.<br />
Stocker, A., Dösinger, G., Saed, A. & Wagner, C. (2007). The Three Pillars of Corporate Web <strong>2.0</strong>. A Model for Definition.<br />
Proceedings of I-Media, 85-92.<br />
Stoker, J.J. & Kolk N.J. (2003) Grip op leiderschap. Toegankelijke modellen en praktische inzichten. Deventer: Kluwer.<br />
Stokkom van, B. en van den Brink, G. (2010) De heerlijke nieuwe wereld van lokale veiligheid. Scenario’s politie en<br />
burgerschap 2020. Apeldoorn, Politieacademie.<br />
Bijlagen 207
Surowiecki, J. (2004). The Wisdom of Crowds. Abacus: London.<br />
Swieringa, J & Wierdsma A.F.M. (1990), Op weg naar een lerende organisatie, Wolters Noordhoff Management.<br />
T<br />
Tankeren, M. , Prins, A. (2011) Evaluatie pilot buurtonderzoek, Voorburg-Leidschendam. politie Haaglanden.<br />
Taps<strong>co</strong>tt, D. & Williams, A.D. (2008). Wikinomics. Hoe samenwerking door iedereen met iedereen alles verandert.<br />
Amsterdam: Business Contact.<br />
Tavares, C., Thomas, G. (2010) Statistics in focus, Population and social <strong>co</strong>nditions, Crime and Criminal Justice. European<br />
Union (Vol. 58).<br />
Teisman, G.R. e.a. (2004). State of the art <strong>co</strong>productie. stip studie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Centrum voor Publiek<br />
Management.<br />
Termeer, C.J.A.M. Van Sturing naar Configuratiemanagement. Uitgeverij Lemma Utrecht<br />
Thomas, J.C. (1995). Public Participation in Public Decisions. New skills and strategies for Public Managers. San Fransis<strong>co</strong>:<br />
Jossey-Bass Publishers.<br />
Tops, P.W. (1999). Coproductie als bestuursstijl. Ervaringen en vuistregels. In: Bestuurswetenschappen, 3, pp 201-225.<br />
Tops, P.W. (1996). Verhalen over <strong>co</strong>productie: de praktijk van politieke en bestuurlijke vernieuwing in Noord-Brabantse<br />
gemeenten. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant.<br />
Townsley, M., Sidebottom, A, (2010). All offenders are equal, but some ar more equal. Criminology, Vol 48 issue 3, 897-917.<br />
Tseloni, A. Wittebrood, K., Farrell G., Pease K. (2004), Burglary victimisation in England and Wales, the United States and<br />
The Netherlands: A cross national <strong>co</strong>mparative test of Routine Activities and Lifestyle Theories. British Journal of Criminology,<br />
44, 66-91.<br />
V<br />
Valck, K. de (2005). Virtual Communities of Consumption: Networks of Consumer Knowledge and Companionship. Doctoral<br />
Thesis Erasmus Research Institute of Management (ERIM)<br />
Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. 2003. User Acceptance of<br />
Information Technology: Toward a Unified View. MIS Quarterly, 27(3), 425-478.<br />
Versteegh, P. van der Plas, Th., Nieuwstraten, H, (2010), Best of Three Worlds. politie Haaglanden, Apeldoorn (p. 161-181).<br />
Versteegh, P., Dijk, B. van, Handel, van den C. DSP groep (2011). Hot spot aanpak in vier stappen. politie Haaglanden, pag<br />
183-186.<br />
Versteegh, P. (2011) Analyse & Researchgegevens. politie Haaglanden<br />
Volberda, H.W. en Van Den Bosch, F. A. J. (2004) Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and Organization<br />
Matter Most. Innovation Essay 2004, www.minez.nl.<br />
Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005a) Ruim baan voor de Nederlandse Innovatie Agenda: Naar nieuwe<br />
managementvaardigheden en innovatieve organisatieprincipes. M&O, Tijdschrift voor Management en Organisatie, 59(1): 41-<br />
63.<br />
Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005b) Why management matters most. European Business Forum, 22: 36-41.<br />
Volberda, H & Bosma M (2011). Innovatie 3.0 Slimmer Managen, Organiseren En Werken. Mediawerf.<br />
Vollaard, B., Brakel, J. van den & Versteegh, P. (2009). Veelbelovende verklaringen voor de daling van de veel voorkomende<br />
criminaliteit na 2002. Apeldoorn: politie en Wetenschap.<br />
W<br />
Waard, de J., Berghuis B. (2010), Wat werkt? Een systematisch overzicht van recent verschenen evaluaties / synthesestudies<br />
binnen de kennisdomeinen situationele criminaliteitspreventie, politiezorg en strafrechtelijke interventies. Den Haag, Ministerie<br />
van Justitie, DGRR, afdeling Strategische Beleidsontwikkeling.<br />
Walgrave, S., van Aelst, P. (2006) The <strong>co</strong>ntingency of the mass media’s political agenda setting power: Towards a preliminary<br />
theory. Journal of Communication 56:88-109.<br />
Walker, Stephen P. (2007), Ac<strong>co</strong>unting, auditing & Ac<strong>co</strong>untability Journal. Vol. 20 No. 2 pp. 210-236<br />
Weerman, F.M. (2001) Samenplegen, Over criminele samenwerking en groepsvorming. Nijmegen: Ars Aequi Libri.<br />
Weisel, D. L. et al. (2002) Hot dots in Hot Spots: Examining Repeat Victimization for Residential Burglary in Three Cities,<br />
Final Report. https://www.ncjrs.gov/pdffiles1/nij/grants/193808.pdf<br />
Wellsmith, M. , Burrell, A. (2005) The influence of Purchase Price and Ownership Left on Theft Targets: The example of<br />
Domestic Burglar. British Journal of Criminology, 45:741-764.<br />
Wierdsma, A.F.M. (2000). Leidinggeven aan <strong>co</strong>-creërend veranderen; balanceren tussen broosheid en maakbaarheid.<br />
Nyenrode University Press, The Netherlands Business School.<br />
Wierdsma, A.F.M. (2000) Co-<strong>creatie</strong> van samenwerking : handelen met behoud van verscheidenheid. In: Vraagsturing &<br />
zorgketens Amstelveen: Stichting Sympoz. 2000.<br />
208 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>
Wierdsma, A. & Wierdsma A.F.M. (2005). Co-<strong>creatie</strong> in verandering. Eburon uitgeverij.<br />
Wierdsma, A.F.M. (2006) Methodiek voor <strong>co</strong>llectieve <strong>co</strong>mpetentieverhoging : een <strong>co</strong>ntext voor <strong>co</strong>creërend veranderen. In: M<br />
& O: Tijdschrift voor Management en Organisatie 251-269.<br />
Wilsem, J. van, K. Wittebrood en N.D. de Graaf (2003). Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit: een studie naar<br />
de effecten van sociaal-e<strong>co</strong>nomische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten. Mens & Maatschappij.<br />
Winograd,M. & Hais, M.B. (2008): Millenial makeover: MySpace, YouTube and the future of American politics. New<br />
Brunswick,NJ.: Rutgers University Press.<br />
Wright, S. & Street, J. (2007). Democracy, deliberation and design: the case of online discussion forums. New Media &<br />
Society 8(5), 849-869.<br />
Y<br />
Yukl, G (2006) Leadership in organizations. Sixth edition. New Jersey, Pearson Education.<br />
Geraadpleegde sites<br />
www.battleof<strong>co</strong>ncepts.nl<br />
www.buurtlink.nl<br />
www.dadergezocht.nl<br />
www.depolitiezoekt.nl<br />
www.foutparkeerders.be<br />
www.foutparkeerders.be<br />
www.hoeveiligismijnwijk.nl.<br />
www.keesromkes.nl/featured/crowdsourcing<br />
www.mauricedehond.nl<br />
www.mybikelane.<strong>co</strong>m<br />
www.mybikelane.<strong>co</strong>m<br />
www.nationaleopsporingslijst.nl<br />
www.onderzoekzuiderdiep.nl<br />
www.politie.nl<br />
www.politieonderzoeken.nl<br />
www.redesignme.nl<br />
www.rijksoverheid.nl<br />
www.samentegeninbrekers.nl<br />
www.therulez.nl<br />
www.wijbouweneenwijk.nl<br />
www.wired.<strong>co</strong>m/wired/archive/14.06/crowds.html<br />
Bijlagen 209
Voetnoten<br />
1 Woninginbraak vertaalt zich in statistieken naar ‘Diefstal uit woning’ (CBS categorie R213) en bestaat uit<br />
meerdere delict typen: eenvoudige diefstal, diefstal d.m.v. braak, overige diefstal d.m.v. braak, overige<br />
gekwalificeerde diefstallen, diefstal met geweld, inclusief de poging daartoe. Het voorval moet zijn gepleegd<br />
in een als woning in gebruik zijnde besloten ruimte en de direct daarmee in verbinding staande overige<br />
besloten ruimten. Volgens de Standaardclassificatie misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek<br />
(2005).<br />
2 ZIP staat voor ‘Zaak Incident Procedure’ behelst een uitgebreide vragenlijst ten behoeve van het horen<br />
van slachtoffers van woninginbraken, waarbij gerichte vragen worden gesteld over opsporingsindicaties,<br />
slachtoffergegevens, woonomstandigheden, ontvreemde goederen etc.<br />
3 Het buurtinformatienetwerk is medio 2000 in België ontwikkeld als reactie op series inbraken en de<br />
behoefte aan burgerinitiatief. Inmiddels bestaan er in België al 400 actieve BIN’s. politie Brabant-Noord<br />
(Uden-Zuid) is sinds 2007 het eerste netwerk in Nederland, waarbij het <strong>co</strong>ncept, oa door toepassing van<br />
SMS alert verder is ontwikkeld.<br />
210 Co-<strong>creatie</strong> <strong>2.0</strong>