25.07.2013 Views

Uitwerkingsplan Laagveld, fase III t/m VI - Gemeente Roosendaal

Uitwerkingsplan Laagveld, fase III t/m VI - Gemeente Roosendaal

Uitwerkingsplan Laagveld, fase III t/m VI - Gemeente Roosendaal

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Uitwerkingsplan</strong> <strong>Laagveld</strong>, <strong>fase</strong> <strong>III</strong> t/m <strong>VI</strong>


Toelichting


1. INLEIDING<br />

1.1. Aanleiding<br />

Aan de rand van <strong>Roosendaal</strong> wordt het gebied <strong>Laagveld</strong> ontwikkeld. Doelstelling is om in<br />

dit voormalige agrarische gebied een hoogwaardig woonklimaat te creëren. De ligging<br />

vlak bij de Ruchpense bossen en aan de aan te leggen groene ecologische parkzone,<br />

vormen uitstekende aangrijpingspunten voor de ontwikkeling van kwalitatief<br />

hoogwaardige woningbouw.<br />

In het kader van de geplande ontwikkeling van het gebied <strong>Laagveld</strong> aan de oostzijde van<br />

<strong>Roosendaal</strong> heeft de gemeente <strong>Roosendaal</strong> het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ opgesteld.<br />

Dit plan is destijds - gelet op de gewenste flexibiliteit en globaliteit van<br />

bestemmingsplannen voor nieuwe woongebieden - opgezet als een globaal, nader uit te<br />

werken bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke<br />

Ordening. Aangezien de gemeente <strong>Roosendaal</strong> op dit moment het tweede deel van het<br />

gebied <strong>Laagveld</strong> wil laten ontwikkelen (<strong>fase</strong> <strong>III</strong> t/m <strong>VI</strong>), dient het vigerende<br />

bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ te worden uitgewerkt.<br />

Het gebied en het bestemmingsplan hebben de naam <strong>Laagveld</strong>. De nieuwe woonwijk<br />

wordt echter ‘De Landerije’ genoemd. In dit uitwerkingsplan wordt <strong>Laagveld</strong> gehanteerd<br />

als naam.<br />

1.2. Doel<br />

Voorliggend uitwerkingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>, <strong>fase</strong> <strong>III</strong> t/m <strong>VI</strong>’ voorziet in een adequate juridischplanologische<br />

regeling voor de realisatie van het tweede deel van het gebied <strong>Laagveld</strong>.<br />

Deze toelichting biedt de planologische onderbouwing voor de uitwerking. Het<br />

stedenbouwkundig plan vormt de basis voor het uitwerkingsplan.<br />

1.3. Ligging plangebied<br />

Het gebied <strong>Laagveld</strong> ligt aan de oostzijde van <strong>Roosendaal</strong>. Het gebied wordt aan de<br />

noordzijde begrensd door de Rucphensevaart. De Dijkrand/Krampenloop vormt de<br />

westelijke begrenzing. De oostelijke begrenzing wordt bepaald door huidige<br />

kavelgrenzen, de bufferafstand tot de Rucphense bossen en de aanwezige leidingstrook.<br />

De begrenzing aan de zuidoostzijde, tenslotte, wordt gevormd door de hindercirkel van<br />

de pluimveehouderij aan de <strong>Laagveld</strong>sestraat 20.<br />

De ontwikkeling van het gebied <strong>Laagveld</strong> zal in een aantal <strong>fase</strong>n tot stand komen. De<br />

<strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en met <strong>VI</strong> van het gebied <strong>Laagveld</strong> hebben betrekking op het gebied ten<br />

noorden van de geplande ecologische parkzone en het driehoekige gebied ten<br />

zuidwesten ervan. Beide plandelen worden van elkaar gescheiden door het eerdere<br />

uitwerkingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>, <strong>fase</strong> I en II’. Op het overzichtskaartje zijn de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en<br />

met <strong>VI</strong> binnen het totale plangebied aangegeven. Het gebied dat in deze <strong>fase</strong>n<br />

ontwikkeld zal gaan worden, is primair bedoeld voor woningbouw.


1.4. Geldende bestemmingsregeling<br />

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’. Het bestemmingsplan is<br />

vastgesteld door de gemeenteraad van <strong>Roosendaal</strong> op 28 juni 2001 en goedgekeurd<br />

door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 29 januari 2002 (NV.771520).<br />

Vervolgens heeft de Raad van State zich op 19 februari 2003 (NV.200201758/1) zich<br />

over het bestemmingsplan uitgesproken. Het bestemmingsplan betreft een globaal, nader<br />

uit te werken bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke<br />

Ordening (WRO).<br />

Zoals gesteld is in het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ voor de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en met <strong>VI</strong> een<br />

uitwerkingsplicht opgenomen. Dit houdt in dat het College van Burgemeester en<br />

wethouders met inachtneming van een aantal regels de, op de plankaarten van dit<br />

bestemmingsplan als woondoeleinden aangeduide gebieden nader moeten uitwerken.<br />

Het komt er op neer dat er in een later stadium specifieke, definitieve eisen via een<br />

uitwerkingsplan gesteld moeten worden aan onder andere het type bebouwing,<br />

bouwhoogten, -diepten en -breedtes. Ook de plaatsing van de woningen op de kavels is<br />

daarbij van belang. Daarnaast wordt het openbare gebied, bestaande uit wegen, paden,<br />

groenstroken en groengebieden, verder gedetailleerd. Dit uitwerkingsplan - getiteld<br />

‘<strong>Laagveld</strong>, <strong>fase</strong> <strong>III</strong> t/m <strong>VI</strong>’ - vormt de tweede uitwerking van het bestemmingsplan<br />

‘<strong>Laagveld</strong>’.<br />

1.5. Leeswijzer<br />

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het kader waarbinnen het uitwerkingsplan opgesteld<br />

dient te worden. Hierbij wordt een korte beschrijving gegeven van de inhoud van het<br />

bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’. In hoofdstuk 3 komt het stedenbouwkundige plan aan de<br />

orde. Hoofdstuk 4 bevat de toelichting op de juridische regeling. In hoofdstuk 5 wordt<br />

ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6<br />

aandacht besteed aan de verdere procedure conform artikel 11 van de Wet op de<br />

Ruimtelijke Ordening.


2. KADER: BESTEMMINGSPLAN ‘LAAGVELD’<br />

2.1. Inleiding<br />

In de toelichting van bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ zijn de resultaten van het planologisch<br />

onderzoek beschreven die van invloed zijn op de gewenste woonontwikkeling. Zo is het<br />

overheidsbeleid geanalyseerd en zijn er uitgangspunten en randvoorwaarden bepaald. Er<br />

is onder meer aandacht besteed aan de aspecten woningbouw, verkeer, natuur en<br />

landschap, cultuurhistorie en archeologie, water en milieuhygiëne. Op basis van het<br />

genoemde vooronderzoek is een stedenbouwkundig concept ontwikkeld dat in het kader<br />

van het voorliggende uitwerkingsplan verder is verfijnd en gedetailleerd.<br />

2.2. Stedenbouwkundig concept<br />

Aan de hand van de bebouwings-, verkeers- en groenstructuur en het<br />

waterhuishoudingsplan wordt hierna het basisconcept voor het ontwikkelingsgebied<br />

<strong>Laagveld</strong> kort omschreven. Het toelichtende kaartmateriaal is afkomstig uit de toelichting<br />

op het oorspronkelijke bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’.<br />

Het stedenbouwkundig concept, opgesteld door de gemeente <strong>Roosendaal</strong> zelf, heeft als<br />

ontwikkelingskader gefungeerd waarbinnen particuliere partijen (Bouwfonds MAB<br />

Ontwikkeling B.V., AM Wonen B.V. Zuid en Dura Vermeer Bouw Rosmalen B.V.) tot<br />

verdere uitwerking en detaillering zijn gekomen.<br />

Bebouwingsstructuur<br />

Het stedenbouwkundig concept gaat uit van een strookvormige verkavelingsopzet,<br />

waarbij woonstroken als ‘pieren’ het plangebied insteken. Door de tussengelegen<br />

groenstroken, waarlangs zichtlijnen in oost-westrichting zijn aangebracht, ontstaat een<br />

visuele relatie tussen de stadsrand en het landelijk gebied.<br />

Elke ‘pier’ heeft een aparte uitstraling door onder meer verkavelingspatroon en -richting,<br />

bebouwingsdichtheid, breedte, diepte en beëindiging. Per ‘pier’ kunnen gedifferentieerde<br />

en flexibele verkavelingen worden uitgewerkt, waarbij ook in woningdichtheid gevarieerd<br />

kan worden.<br />

Binnen de ‘pieren’ ligt een laddervormige verkavelingsstructuur voor de hand met<br />

overwegend noord-zuidlopende woonstraten. De woningen worden in verband met de<br />

gewenste benutting van zonne-energie zoveel mogelijk op het zuiden georiënteerd.<br />

Gezien het overwegend vrijstaande karakter van de woningen kunnen zij binnen deze<br />

verkaveling op het zuiden en de zijtuin worden georiënteerd.<br />

Binnen deze hoofdopzet dient een eenvoudige landelijke woonsfeer te worden uitgewerkt<br />

met middelgrote (tot 600 m 2 ) en grote (vanaf 600 m 2 ) kavels. Woonstraten met<br />

kleinschalige bestrating, hagen in erfgrenzen en boombeplanting in ruime voortuinen<br />

bepalen het beeld.<br />

Verkeersstructuur<br />

Het woongebied <strong>Laagveld</strong> wordt ontsloten via twee ontsluitingswegen die ter hoogte van<br />

de Egeraandijk en de Flintdijk aansluiten op de Dijkrand. Deze wegen liggen aan de<br />

randen van de ‘pieren’ en vormen de beeldbepalende lanen in het woongebied. Om te<br />

hoge rijsnelheden te voorkomen, zullen snelheidsremmende maatregelen worden<br />

genomen. De woonstraten kunnen als lusvormige systemen onderling worden gekoppeld.


Het gebied <strong>Laagveld</strong> kan in dit concept als één 30 km-zone worden uitgewerkt. De<br />

noordelijke route wordt uitgerust met fietspaden om de recreatieve betekenis van de<br />

groene ecologische parkzone te versterken. Daarnaast is er een aantal kortsluitende<br />

verbindingen tussen de verschillende wijkonderdelen, routes en doelen daarbuiten<br />

(buitengebied, Rucphense bossen, De Meeten 2, winkelcentrum Het Dijkcentrum,<br />

scholen en bushaltes). Langs de Krampenloop is in noord-zuidrichting een aparte<br />

langzaamverkeerverzamelroute ontwikkeld, waarop alle routes uit <strong>Laagveld</strong><br />

samenkomen. Daar waar routes aansluiten op de Dijkrand worden overzichtelijke<br />

oversteekpunten geprojecteerd.<br />

Het patroon van routes opent tevens de mogelijkheid om de doorgaande fietsas tussen<br />

<strong>Roosendaal</strong> en Rucphen minder via de Rucphensebaan en Majoppeveld te leiden, maar<br />

meer via de Dijkrand en door <strong>Laagveld</strong>.<br />

Groenstructuur<br />

Het concept ‘pieren’ biedt ruime mogelijkheden voor een interessante, beeldbepalende<br />

groenstructuur waarbij de visuele relaties tussen de Dijkrand en het <strong>Laagveld</strong> bewaard<br />

blijven via de tussen de ‘pieren’ gelegen groenzones.<br />

Deze zones hebben een functie als openbaar, ecologisch ingericht groengebied. Hierbij<br />

behoudt het gebied zijn kenmerkende openheid waarbinnen<br />

natuurontwikkelingsgebieden, passend binnen een woongebied, kunnen worden<br />

uitgewerkt, aangevuld met opgaande beplanting en boselementen. De openbare<br />

groengebieden kunnen ingericht worden als recreatieve zones met een extensieve<br />

speelfunctie en een retentie- en infiltratiefunctie in het kader van het waterbeheer.<br />

De Rucphensevaart blijft in zijn huidige opzet behouden als een ruimtelijk en ecologisch<br />

belangrijke zone en begrenzing van het plangebied. Aan de zijde van het woongebied<br />

wordt de vaart begeleid door een groenzone die als speelgebied zal worden ingericht.<br />

Waterhuishouding<br />

Binnen het concept ‘pieren’ is de waterhuishouding langs de volgende lijnen uitgewerkt:<br />

- De componenten grondwater, oppervlaktewater en vuilwatersysteem zijn zoveel<br />

mogelijk in samenhang met elkaar ontworpen, waarbij een goede ruimtelijke<br />

inpassing en afstemming op wonen, natuur, ecologie en landschap een meerwaarde<br />

oplevert.<br />

- In <strong>Laagveld</strong> wordt uitgegaan van een volledige scheiding van schone en vuile<br />

waterstromen en het zo lang mogelijk vasthouden en zo mogelijk infiltreren van<br />

regenwater binnen het plangebied.<br />

- Het schone regenwater, zoals dat afstroomt van daken en oppervlakteverhardingen,<br />

wordt opgevangen binnen de woonverkaveling in zogenaamde infiltratiezones die<br />

deels op particulier gebied en langs de wegen liggen.<br />

2.3. Voorschriften<br />

In de voorschriften van bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ zijn bij de bestemming<br />

woondoeleinden de volgende uitwerkingsregels opgenomen:<br />

a de woonbebouwing zal uitsluitend bestaan uit grondgebonden vrijstaande en tweeonder-één-kapwoningen;<br />

b de goothoogte van de woningen mag maximaal 6 meter bedragen en de nokhoogte<br />

maximaal 10 meter;<br />

c er mogen maximaal 350 woningen worden gebouwd;<br />

d er wordt geen doorgaand gemotoriseerd verkeer toegelaten;


e er worden verkeersontsluitingen op de Dijkrand gerealiseerd op of nabij de op de<br />

plankaart aangegeven ‘suggestie ontsluiting’;<br />

f maximaal 35% van de gronden mag worden aangewend voor groen-, water- en<br />

verkeersvoorzieningen;<br />

g per woning is minimaal 2,5 parkeerplaats aanwezig waarvan maximaal 0,5<br />

parkeerplaats in het openbaar gebied;<br />

h bij de uitwerking door burgemeester en wethouders wordt een aparte procedure<br />

(artikel 16 lid 2) in acht genomen.<br />

Verder is in de voorschriften van het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ aangegeven dat tot het<br />

tijdstip waarop het uitgewerkte plan rechtskracht heeft verkregen, er niet mag worden<br />

gebouwd. In afwijking hiervan mag wel worden gebouwd, indien het bouwplan in<br />

overeenstemming is met het voor dit gebied nog vast te stellen, maar wel reeds ter<br />

inzage gelegde uitwerkingsplan, en mits van gedeputeerde staten een verklaring van<br />

geen bezwaar is ontvangen.<br />

2.4. Plankaarten<br />

Het oorspronkelijke moederplan, het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’, kent twee plankaarten:<br />

- Plankaart A, waarop de bestemmingen staan aangegeven. De bestemming van de<br />

woondoeleinden (geel) vormen de uit te werken bestemmingen. De overige<br />

bestemmingen zoals de parkzone zijn directe bestemmingen.<br />

- Plankaart B geeft de ruimtelijke en functionele karakteristiek weer die wordt<br />

nagestreefd. In de planvoorschriften zijn deze karakteristieken nader onderschreven.<br />

Zij hebben betrekking op de verkeersontsluitingsstructuur, de groenstructuur en de<br />

differentiatie van de verschillende woonmilieus.


3. PLANBESCHRIJ<strong>VI</strong>NG<br />

3.1. Inleiding<br />

Het stedenbouwkundige concept, zoals dat in het ‘moederplan’ <strong>Laagveld</strong> is vastgelegd, is<br />

voor de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en met <strong>VI</strong> verder uitgewerkt in een verkavelingsplan. Het<br />

verkavelingsplan is opgesteld door KOW Stedenbouw Architectuur B.V. Aansluitend<br />

daarop is een visie geformuleerd voor de architectuur van de woningbouw in het<br />

plangebied. Deze visie zal mogelijk verder vertaald worden in de welstandsnota.<br />

Hierna zal per thema worden ingegaan op de kenmerken van de uitgewerkte plandelen.<br />

In het rapport ‘Visie op landschappelijke en architectonische uitgangspunten, ‘‘De<br />

Landerije’, <strong>Roosendaal</strong>’, concept d.d. januari 2005, is een aanzet gegeven voor deze<br />

uitwerking. Dit rapport betreft tevens de leidraad voor de verdere beeldkwaliteit voor de<br />

<strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en met <strong>VI</strong> van De Landerije.<br />

3.2 Landschapsplan<br />

Een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerpen van het uitbreidingsgebied De Landerije is<br />

het versterken van de oorspronkelijke landschappelijke elementen, zodat het gebied<br />

daaraan haar unieke karakter kan ontlenen. Voor het gebied is dan ook een<br />

landschapsplan opgesteld.<br />

Middels het landschapsplan zijn landschappelijk beeldende elementen ontwikkeld, die de<br />

verschillende wijkonderdelen hun karakteristieke vorm en sfeer geven. Met de te bouwen<br />

woningen en hun architectonische verschijningsvorm wordt vervolgens gereageerd op<br />

deze unieke landschappelijke setting. Uitgangspunt is dat de toe te passen boomsoorten<br />

per wijkdeel middels hun karakteristieken zoals kleurenschema, mate van transparantie<br />

etc. de architecten inspiratie bieden bij de materialisatie van de woningen.<br />

Als onderdeel van het landschapsplan is een natuurontwikkelingsvisie opgesteld. Deze<br />

visie voorziet in een duurzame landschappelijke en ecologische inrichting, opbouw en<br />

soortensamenstelling van de groengebieden en ecologische parkzone van <strong>Laagveld</strong>.<br />

Rekening houdend met de plaatselijke overgangen tussen hoog/droog en laag/nat en de<br />

specifieke bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie zijn zogenaamde<br />

ecologische streefbeelden per deelgebied bepaald. Voor de bermen en infiltratiezones<br />

zijn aparte inrichtingsvisies gemaakt.<br />

3.3. Voortuin-/infiltratiezone<br />

Eén van de belangrijkste ruimtelijke dragers voor het plan <strong>Laagveld</strong> wordt gevormd door<br />

de ‘voortuin-‘ of ‘infiltratiezone’. Deze zone bestaat uit een groenstrook tussen de<br />

openbare weg en de woonbebouwing in. Deze groenzone maakt deel uit van het<br />

particuliere kavel en wordt per straatdeel, als landschapselement vormgegeven en<br />

ingericht. Onderdeel van deze zone vormt een infiltratie-/retentievoorziening, waarin het<br />

schone regenwater van daken, tuinen en privé-verhardingen wordt opgevangen.<br />

Wanneer deze voorziening vol is, loopt het water via een overstortvoorziening over in een<br />

schoonwaterriool onder de weg. Het schoonwaterstelsel loost uiteindelijk in de<br />

retentiesloten op diverse plaatsen in het plangebied.<br />

De infiltratievoorziening zelf bestaat uit een lineaire verlaging ten opzichte van het peil<br />

van de weg. De plaats en uitvoering van deze voorzieningen verschillen per deelgebied,<br />

waardoor zij bijdragen aan de differentiatie van groenzones en woonsferen.<br />

Ook de groeninrichting van de voortuinen zelf zal het aparte herkenbare karakter van de<br />

deelgebieden ondersteunen. Voor de voorliggende uitwerking betekent dit, dat er een<br />

verschil in karakter ontstaat tussen de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> tot en met V en de <strong>fase</strong> <strong>VI</strong>.


Fasen <strong>III</strong> tot en met V<br />

In deze woongebieden worden de voortuinzones uitgewerkt als ‘open’ groenstroken. Dit<br />

betekent dat opvallende solitaire bomen, zowel wat betreft habitus als bloeiwijze worden<br />

toegepast op een grasdek van een laag van bodembedekkers eventueel met hagen.<br />

Fase <strong>VI</strong><br />

In dit woongebied worden voortuinzones uitgewerkt tot meer open en waterrijke<br />

groenstroken. Er worden boomtypen toegepast die met name in vochtige tot natte<br />

omstandigheden goed gedijen. De onderbeplanting heeft hier een meer gras- en<br />

kruidachtig karakter.<br />

Om de achtergelegen bouwkavels te bereiken, worden door de voortuinzone slechts<br />

toegangspaden met een beperkte breedte toegepast, die het karakter van de zone niet<br />

aantasten. De (half)verharding dient te passen bij het ecologisch/bosachtige karakter van<br />

de voortuinzone. Er worden geen hekwerken langs het toegangspad toegepast. Achter<br />

de zone worden erfafscheidingen toegestaan als overgang naar de bouwkavel.<br />

3.4 Wegen<br />

In het stedenbouwkundig basisconcept voor <strong>Laagveld</strong> is een duidelijk onderscheid<br />

gemaakt in drie wegcategorieën: de hoofdontsluitingsweg, de woonstraat en het<br />

woonpad. In het uitwerkingsplan zijn deze wegtypes als volgt uitgewerkt:<br />

Hoofdontsluitingsweg<br />

De rijbaan wordt gevormd door een 4,7 meter brede verhardingsstrook met 0,4 meter<br />

brede molgoten aan weerszijden voor de opvang en het transport van regenwater. Aan<br />

weerszijden is vervolgens een groenstrook van 2,25 meter ontworpen, waarin de<br />

beeldbepalende laanbeplanting zijn plek krijgt. Naast de groenstroken liggen de<br />

voetpaden (1,80 meter breed) in de overgangen naar de groengebieden en de voortuin-/<br />

infiltratiezones.<br />

Woonstraat<br />

De woonstraat krijgt een eenvoudige, landelijke profilering als ondersteuning van de<br />

gewenste woonsfeer. De rijbaan bestaat uit een open bestratingsstrook (klinkers) van<br />

4,30 meter breed. Aan één zijde wordt een verharde rabatstrook ontwikkeld als loop-/<br />

parkeerstrook en aan de andere zijde een grasstrook van 1,20 meter breed. De<br />

woonstraat sluit vervolgens aan weerszijden aan op de voortuin-/-infiltratiezone.<br />

Woonpad<br />

Er komt geen woonpad. Tussen de lussen is een ruimte aanwezig (een groenstrook),<br />

mede toegankelijk voor het onderhoud/beheer door waterschap en/of gemeente van een<br />

openbare kwelsloot ten zuiden van de Ruchpensevaart.


3.5 Groenzones<br />

Naast de beeldbepalende voortuin-/infiltratiezones wordt het groene karakter van het plan<br />

ondersteund door een aantal openbare groen- en watervoorzieningen.<br />

Hoofdontsluitingsweg en entree<br />

Bij de entree van het plangebied aan de zijde van de Dijkrand wordt de bestaande<br />

groenzone aan weerszijden van de Krampenloop uitgewerkt tot een beeldbepalend<br />

landschappelijk element van formaat. De groen-/waterzone ten zuiden van de<br />

hoofdontsluitingsweg komt hier samen met de Krampenloop in een parkachtige setting,<br />

die het visitekaartje vormt van dit gedeelte van <strong>Laagveld</strong>.<br />

De fietsroute langs de Krampenloop wordt hier op een veilige manier het plangebied<br />

ingeleid en direct langs de oostzijde van de loop verder naar het noorden geleid. Het<br />

fietsverkeer uit zowel het plangebied als de bestaande woongebieden sluit hierop aan. In<br />

de directe nabijheid van de hoofdontsluitingsweg wordt voorzien in een milieuperron.<br />

Diagonale fietsroute<br />

Langs de diagonale fietsroute, die dwars door het gebied <strong>Laagveld</strong> wordt gerealiseerd,<br />

wordt een slootzone ontworpen, die een koppeling vormt tussen de verschillende<br />

infiltratie- en watervoorzieningen in en buiten het plangebied. Langs deze fietsroute wordt<br />

aan weerszijden een karakteristieke groene berm ontwikkeld, zodat deze route een<br />

herkenbaar element in het woongebied gaat vormen dat een verbinding vormt tussen de<br />

verschillende plandelen van <strong>Laagveld</strong>.<br />

Oostelijke en noordelijke overgangszone<br />

Aan de oost- en noordzijde van het plan zal als overgang naar het buitengebied een<br />

schermzone ontwikkeld worden. De buiten het plangebied gelegen sloot aan de oostzijde<br />

van het <strong>Laagveld</strong> krijgt een berm-/onderhoudszone van 4 meter met grassige beplanting.<br />

In de noordelijke en oostelijke groenzone zal een aantal speelplekken worden<br />

gerealiseerd.<br />

Groengebied <strong>fase</strong> IV<br />

Fase IV wijkt qua structuur enigszins af van de overige <strong>fase</strong>n in het woongebied<br />

<strong>Laagveld</strong>. Midden in dit deelgebied wordt een groenplek gerealiseerd. Deze krijgt een<br />

functie als gezamenlijke tuin en ontmoetingsplaats.<br />

3.6 Verkavelingsplan<br />

Het stedenbouwkundig basisconcept uit het ‘moederplan’ is op basis van een aantal<br />

hoofdlijnen verder uitgewerkt:<br />

- In de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> en V zijn de woningen vergelijkbaar verkaveld. De woningen zijn<br />

georiënteerd op de woonstraten die haaks op de centrale groenzone liggen. De<br />

verkavelingsopzet beoogt een informeel en dynamisch beeld van de woonwijk te<br />

bereiken.


- Uitgangspunt van <strong>fase</strong> IV is het maken van een stedenbouwkundige structuur die op<br />

een groter schaalniveau een karaktervolle eenheid vormt en waarbij op woningniveau<br />

sprake is van eenheden met sterke individuele karakteristieken. Er zal een soort<br />

bouwblok gerealiseerd worden met een binnen- en een buitenschil. Hierdoor zijn er<br />

verschillende verkavelingsrichtingen.<br />

- Fase <strong>VI</strong> bestaat uit verschillende verkavelingen. In de zuidwesthoek liggen de kavels<br />

in één lijn. In het noordelijk deel zijn de kavels gericht op de crescent. In de rest van<br />

dit deelgebied is sprake van verschillende verkavelingsrichtingen. De hoofdvolumes<br />

zijn steeds georiënteerd op de doorgaande weg.<br />

3.7 Architectuur en woonsferen<br />

Aansluitend op de differentiatie in het stedenbouwkundig plan en de verkaveling zijn voor<br />

de verschillende deelgebieden verschillende woonsferen ontwikkeld. De specifieke<br />

kenmerken van de verschillende woonsferen zijn afgeleid van de landschappelijke en<br />

stedenbouwkundige kwaliteiten van de deelgebieden. Toe te passen boomsoorten en<br />

aanvullende beplanting leveren de inspiratie voor kleur, vorm en materiaalgebruik van de<br />

woningen. In het rapport ‘Visie op landschappelijke en architectonische uitgangspunten,<br />

‘De Landerije’, <strong>Roosendaal</strong>’ zijn de verschillende woonsferen gedetailleerd benoemd in<br />

zowel de architectonische als de landschappelijke uitwerking. Hierna zijn de hoofdlijnen<br />

per <strong>fase</strong> weergegeven.<br />

- Fasen <strong>III</strong> en V<br />

Omgeven door de ecologische parkzone en aan twee zijden door het landschap<br />

kenmerkt <strong>fase</strong> <strong>III</strong> zich door een ontspannen landelijke sfeer. Fase V vormt de<br />

noordelijke landschappelijke entree. Ook hier is de verkaveling ontspannen en<br />

informeel. Door voor variatie te kiezen in de bebouwingskarakteristiek (vrijstaand en<br />

geschakeld) en de situering van de voorgevel wordt het informele karakter van de<br />

woonstraten in de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> en V versterkt.<br />

De bebouwing op de kavels aan de woonstraten kunnen twee-aan-twee geschakeld<br />

of vrijstaand worden uitgevoerd. De voorgevels van de vrijstaande of geschakelde<br />

bebouwing hoeven niet in één lijn te worden geplaatst. Het verspringen kan versterkt<br />

worden door de toepassing van erkers, veranda’s, etc.<br />

De zuidelijke hoekkavels van de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> en V vormen de schakel tussen de<br />

hoofdontsluiting en de woonstraten. De bebouwing op deze kavels is vrijstaand en<br />

dient zowel op de hoofdontsluiting als op de woonstraten georiënteerd te worden.<br />

De noordelijke hoekkavels van de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> en V beëindigen de woonstraten aan de<br />

noordzijde en markeren de overgang naar het open gebied ten noorden van<br />

<strong>Laagveld</strong>. Zij vormen, samen met de meest westelijke kavels van <strong>fase</strong> V, het gezicht<br />

van <strong>Laagveld</strong> vanuit het noorden. De bebouwing is vrijstaand of geschakeld en is<br />

zowel op het noorden als op de woonstraten georiënteerd.<br />

De bebouwing in de <strong>fase</strong>n <strong>III</strong> en V dient qua materialisering aan te sluiten bij het<br />

sfeerbeeld van de woonstraat. Dit is een afgeleide van de daar aanwezige<br />

boomsoort. Boomsoorten die worden toegepast zijn de Sierpeer (langs<br />

hoofdontsluitingsweg en westelijke woonstraat van <strong>fase</strong> V), Sierappel (twee<br />

woonstraten in <strong>fase</strong> <strong>III</strong> en twee woonstraten in <strong>fase</strong> V) en Sierkers (twee woonstraten<br />

in <strong>fase</strong> <strong>III</strong> en één woonstraat in <strong>fase</strong> V). Verspringingen in rooilijnen en gevels<br />

versterken het informele karakter van de woonstraten. De architectuur kenmerkt zich<br />

door lichte kleuren.


- Fase IV<br />

In <strong>fase</strong> IV wordt bebouwing gerealiseerd die afwijkt van de omliggende bebouwing,<br />

qua oriëntatie, grootte, verkaveling en woningtype. Uitgangspunt is het maken van<br />

een stedenbouwkundige structuur die op een groter schaalniveau een karaktervolle<br />

eenheid vormt en waarbij op woningniveau sprake is van eenheden met sterke<br />

individuele karakteristieken. De bebouwing wordt uitgevoerd als een soort bouwblok<br />

met een binnen- en een buitenschil en daardoor verschillende verkavelingsrichtingen.<br />

De woningen kenmerken zich door een bijzondere en afwijkende karakteristiek van<br />

de woningtypologieën die voorkomen in de overige <strong>fase</strong>n. De bebouwing is vrijstaand<br />

of aaneengesloten. Het belangrijkste is dat de eenheid tussen de individuele<br />

woningen zoveel mogelijk wordt benadrukt. De woningen krijgen platte of hellende<br />

daken. Ten westen, ten zuiden en ten oosten van <strong>fase</strong> IV wordt de Magnolia<br />

toegepast in de groene tuinzone.<br />

- Fase <strong>VI</strong><br />

Doordat de woningen zijn gelegen aan wegen met verschillende richtingen is hier<br />

sprake van meerzijdige oriëntatie. De bebouwing is van meer kanten zichtbaar.<br />

De woningen aan de wijkontsluitingsweg staan aan de zuidelijke zijde van de<br />

watergang die de wijkontsluitingsweg begeleidt. Aan beide zijden van de<br />

watergang/wijkontsluitingsweg worden Essen geplant. De woningen staan aan een<br />

crescent met een kinderspeelplaats. De oriëntatie aan de crescent leidt tot een<br />

formele behandeling van de woningen. De woningen zijn vrijstaand en zijn<br />

georiënteerd op de straatzijde. De richtlijn qua architectuur is klassiek, duurzaam en<br />

harmonieus. Het wordt aanbevolen veranda’s, serres en/of mooie slank<br />

gedetailleerde dakranden toe te passen.<br />

In het overige deel van <strong>fase</strong> <strong>VI</strong> worden vrijstaande woningen toegepast. Ook hier<br />

wordt gestreefd naar een klassieke, duurzame en harmonieuze architectuur. De<br />

toegepaste boomsoort is de Berk. De lichte tint van de Berk vormt aanleiding om een<br />

lichte steen toe te passen.<br />

De kavels aan de westzijde van <strong>fase</strong> <strong>VI</strong> liggen in één lijn. De woningen liggen in de<br />

noordoostelijke hoek van de kavel.<br />

De overige kavels zijn niet rechthoekig van vorm, maar hebben een trapeziumachtig<br />

grondvlak. De zijerfgrenzen liggen meestal niet haaks op de weg. Door de woningen<br />

met de noordelijke zijgevel steeds evenwijdig aan en op de noordelijke erfgrens te<br />

plaatsen ontstaat een overhoekse oriëntatie. De woningen worden niet geschakeld.<br />

Zo ontstaat binnen de verschillende verkavelingsrichtingen eenheid in de<br />

kavelopbouw. De zo ontstane ‘overhoekse’ situatie is een ontwerpthema voor de<br />

architectonische uitwerking. Voor de twee noordelijke kavels geldt dat zij zowel op de<br />

hoofdontsluitingsweg als op de doorgaande weg georiënteerd dienen te worden.


4. PLANOLOGISCHE ASPECTEN<br />

In het kader van het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ zijn diverse planologische aspecten<br />

onderzocht. Het gaat om de volgende aspecten:<br />

- geluidhinder wegverkeer;<br />

- luchtkwaliteit;<br />

- bodemkwaliteit;<br />

- hinder agrarische bedrijven;<br />

- hinder bedrijventerrein;<br />

- waterhuishoudkundige aspecten;<br />

- natuurlijke en ecologische aspecten.<br />

Voor een beschrijving van de verschillende onderzoeken wordt verwezen naar de<br />

toelichting van het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’.<br />

Enkele planologische aspecten zijn nog niet onderzocht of er heeft een<br />

aanvulling/actualisatie van het onderzoek plaatsgevonden. Deze aspecten worden hierna<br />

beschreven.<br />

4.1. Archeologie<br />

In het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ is aangegeven dat een deel van het plangebied deels<br />

een hoge en deels een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. In het<br />

kader van de verdere planontwikkeling is een archeologisch onderzoek dan ook<br />

noodzakelijk.<br />

In opdracht van Bouwfonds MAB Woningbouw B.V. heeft RAAP Archeologisch<br />

Adviesbureau in oktober 2001 een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1)<br />

uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’. De AAI-1 in plangebied<br />

<strong>Laagveld</strong> heeft duidelijkheid verschaft over de bodemkundige eigenschappen en het al<br />

dan niet voorkomen van archeologische waarden. Op basis van bodemkundige en<br />

geomorfologische kenmerken gold bij aanvang van het onderzoek voor het zuidwestelijke<br />

deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting. Voor het centrale en<br />

oostelijke deel van het plangebied gold een middelhoge archeologische verwachting. Op<br />

basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied vindplaatsen uit de Steentijd<br />

verwacht. Deze verwachting was gebaseerd op de bijzondere landschappelijke ligging<br />

van het plangebied: in de periferie van een grote, natte depressie. Voor dergelijke<br />

overgangen in het dekzandlandschap (van nat naar droog) geldt een hoge kans op het<br />

voorkomen van kampementen van jagers-verzamelaars. Tijdens het booronderzoek zijn<br />

geen vondsten uit de Steentijd gedaan. De oppervlaktekartering leverde enkele vondsten<br />

uit de Steentijd op. Er zijn geen concentraties waargenomen. Mogelijk wijzen enkele<br />

vondsten op een in tijd en ruimte zeer beperkte menselijke aanwezigheid in het<br />

plangebied.<br />

Het plangebied werd pas interessant voor landbouwers vanaf de Late Middeleeuwen. Het<br />

gebied is lange tijd overdekt geweest met veen. Dat in het plangebied veen aanwezig is<br />

geweest, is bevestigd tijdens het karterend booronderzoek. Veenresten zijn zowel in de<br />

laag- als hooggelegen delen van het plangebied aangetroffen. Het ontbreken van<br />

vondsten uit de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen lijkt de<br />

langdurige aanwezigheid van veen in het gebied te onderschrijven.


Uit het bureauonderzoek blijkt dat de ontginning van het veen in het gebied is begonnen<br />

in de loop van de 14 de eeuw. Dit lijkt bevestigd te worden door de resultaten van het<br />

veldonderzoek. Tijdens de oppervlaktekartering is behalve materiaal uit de Steentijd ook<br />

laat-middeleeuws en subrecent materiaal verzameld. Tijdens het booronderzoek is laatmiddeleeuws<br />

materiaal uitsluitend gevonden in het humeuze bovendek. Er zijn geen<br />

aanwijzingen gevonden voor de (eventuele) aanwezigheid van middeleeuwse of<br />

subrecente nederzettingssporen. De vondsten kunnen beschouwd worden als materiaal<br />

dat met huisafval en mest op de akkers is gebracht. Op basis van dit materiaal kan<br />

verondersteld worden dat het plangebied in de loop van de 14 de of 15 de eeuw na Chr. als<br />

landbouwgebied is ontgonnen.<br />

Bij het onderzoek in het plangebied <strong>Laagveld</strong> zijn geen aanwijzingen gevonden die<br />

duiden op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen binnen het te ontwikkelen<br />

gebied. Op grond van deze resultaten wordt aanvullend archeologisch onderzoek in het<br />

plangebied dan ook niet noodzakelijk geacht en kan het gebied vrijgegeven worden voor<br />

de geplande woningbouw.<br />

De kans is klein dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden archeologische<br />

vondsten zullen worden gedaan in het onderzochte gebied. Wel dient men zich er van<br />

bewust te zijn dat de resultaten van de AAI-1 indicatief zijn. Het kan nooit uitgesloten<br />

worden dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden toch archeologische resten<br />

gevonden worden. Indien dit voorvalt, dient onmiddellijk contact opgenomen te worden<br />

met de bevoegde provinciaal archeoloog.<br />

4.2. Luchtkwaliteit<br />

Het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’, dat in werking is getreden op 5 augustus 2005, bevat<br />

luchtkwaliteitseisen voor diverse verontreinigende stoffen, o.a. stikstofdioxide (NO2) en<br />

fijn stof (PM10), die in acht moeten worden genomen bij de uitoefening van<br />

bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. Bij de totstandkoming<br />

van bestemmingsplannen moeten de grenswaarden in acht worden genomen. Deze<br />

normen zijn bindend en niet afweegbaar.<br />

Voor toetsing aan de grenswaarden per 2010 is een berekening nodig, waarin ook een<br />

referentiescenario invoer is. Het referentiescenario is inmiddels ook aangepast voor de<br />

jaren na 2010. Bij een horizonjaar ná 2010 moeten prognoses voor het horizonjaar<br />

worden gebruikt bij de berekening.<br />

Alle in de prognosetermijn relevante ontwikkelingen die de luchtkwaliteit kunnen<br />

beïnvloeden moeten in beeld worden gebracht. Met name de emissies van het<br />

wegverkeer zijn daarbij van belang.<br />

De berekeningen voor stikstofdioxide (NO2) en voor zwevende deeltjes (PM10) zijn<br />

verricht met behulp van het rekenprogramma CAR II (versie 4.0.0). Daarbij gaat het om<br />

jaargemiddelde etmaalconcentraties en om het aantal keren per jaar dat een<br />

maatgevende concentratie (‘piekwaarde’) wordt overschreden.<br />

Voor de berekening is de volgende werkwijze gekozen. De wegen Segersdreef,<br />

Bronkhorstdreef, Dijkrand, Flintdijk en Elementweg zijn als bronnen meegenomen. Deze<br />

wegen hebben in 2015 intensiteiten variërend van circa 1.400 op de Segersdreef tot circa<br />

8.700 mvt/etm op de Dijkrand.<br />

Daarnaast heeft een berekening plaatsgehad waarbij geen intensiteit (I=1) is ingevoerd,<br />

waarmee dus het achtergrondniveau wordt bepaald.<br />

Opgemerkt moet worden dat voor enkele wegen als afstand tot de wegas 30 m (dat is het<br />

maximum) is ingevoerd, terwijl de feitelijke afstand groter is.<br />

De bijlage geeft de invoergegevens en de berekeningsresultaten weer.<br />

Voor het jaar 2010 zijn de volgende resultaten berekend. Voor stikstofdioxide (NO2)<br />

resulteert een waarde van maximaal 24 μg/m 3 , die ruim onder de grenswaarde van 40<br />

μg/m 3 voor het jaargemiddelde blijft. Er zijn geen overschrijdingen van de ‘piekwaarde’<br />

berekend.<br />

Voor fijn stof moet opgemerkt worden dat in de ‘Meetregeling luchtkwaliteit 2005’<br />

correcties worden aangegeven op de resultaten.


Het betreft op de eerste plaats een correctie met een reductie van 6 dagen met<br />

betrekking tot het aantal dagen per jaar met overschrijding, die voor heel Nederland<br />

geldt. Daarnaast is er sprake van een variabele correctie van de jaargemiddeldeconcentratie.<br />

Voor de gemeente <strong>Roosendaal</strong> gaat het om een vermindering met 4 μ/m 3 .<br />

Ook voor fijn stof (PM10) wordt, na correctie, met een waarde van 27 à 28 μ/m 3 de<br />

grenswaarde (40 μg/m 3 ) voor het jaargemiddelde niet overschreden.<br />

Het aantal dagen per kalenderjaar waarop de piekwaarde (50 μg/m 3 per etmaal) wordt<br />

overschreden, bedraagt, na correctie, 30 à 31 dagen. Deze waarden liggen onder het<br />

maximum van 35 dagen per jaar.<br />

Voor het jaar 2015 nemen de waarden voor NO2 (met 1 μg/m 3 ) en voor PM10 (met max. 1<br />

μg/m 3 ) enigszins af, en er zijn ook 1 à 2 dagen minder met overschrijding.<br />

De volgende conclusies worden uit het onderzoek getrokken.<br />

Binnen het plan wordt voldaan aan de grenswaarden.<br />

Het effect van het plan op de hoogte van de luchtkwaliteitswaarden in de omgeving van<br />

het plan is te verwaarlozen, met zekerheid kan gesteld worden dat aan de grenswaarden<br />

zal worden voldaan.<br />

4.3. Bodemkwaliteit<br />

In het kader van voorliggend uitwerkingsplan is door de Regionale Milieudienst een<br />

verkennend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het<br />

bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ te <strong>Roosendaal</strong>. Aangezien ter plaatse in het verleden reeds<br />

een aantal bodemonderzoeken is uitgevoerd heeft het onderzoek een actualiserend<br />

karakter; alle deellocaties in het gebied zijn in het verleden reeds onderzocht. De huidige<br />

bodeminformatie is echter dermate gedateerd dat een actualiserend bodemonderzoek<br />

noodzakelijk is.<br />

Uit het chemisch bodemonderzoek blijkt dat de grond plaatselijk licht verontreinigd is met<br />

polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), zware metalen, minerale olie en<br />

EOX. Aan de Segersdreef 2 zijn plaatselijk matig verhoogde gehaltes aan PAK’s<br />

aangetroffen. Het grondwater is veelal licht verontreinigd met zware metalen. Plaatselijk<br />

komen matig verhoogde gehalten aan arseen en nikkel voor. In de aanwezige<br />

watergangen komt slob voor dat deels als klasse 0 en deels als klasse 2 kan worden<br />

geclassificeerd. De resultaten van onderhavig onderzoek wijken niet significant af van de<br />

resultaten uit voorgaande onderzoeken.<br />

Conclusies<br />

De licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen belemmering voor de beoogde<br />

bestemming, woondoeleinden. De matig verhoogde gehalten aan arseen en nikkel in het<br />

grondwater geven formeel gezien aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.<br />

De verontreinigingen hebben vermoedelijk een relatie met de eerder aangetoonde<br />

verhoogde gehalten ter plaatse van aangrenzende percelen. Een mogelijke bron is niet<br />

aan te wijzen, waardoor deze verontreinigingen als regionale achtergrondgehalten<br />

kunnen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek ter plaatse wordt daarom niet zinvol<br />

geacht. Met betrekking tot de matig verhoogde gehalten aan zware metalen in het<br />

grondwater wordt geadviseerd het grondwater niet te gebruiken voor consumptieve<br />

doeleinden.<br />

De milieuhygiënische kwaliteit van puinverhardingen en funderingslagen (geen bodem) is<br />

gedurende het bodemonderzoek niet bepaald. Deze voldoet echter vermoedelijk niet voor<br />

het realiseren van woningbouw.<br />

Er wordt geadviseerd om bij het bouwrijp maken van de locatie verhardings- en<br />

funderingslagen te verwijderen en de milieuhygiënische kwaliteit van de onderliggende<br />

bodem te controleren. Bij afvoer van grond van de locatie af wordt geadviseerd zintuiglijk<br />

verontreinigd materiaal separaat in depot te zetten en te keuren overeenkomstig de<br />

regels van het Bouwstoffenbesluit.


4.4. Flora en fauna<br />

In het kader van de Flora- en faunawet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te<br />

worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren.<br />

De natuurwaarden in het plangebied zijn onderzocht in het kader van het<br />

bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’, het rapport natuurwaarden Landerije-<strong>Laagveld</strong> en de<br />

natuurontwikkelingsvisie <strong>Laagveld</strong>. Conclusie van deze onderzoeken is dat vooral<br />

algemene natuurwaarden in het plangebied te verwachten zijn.<br />

Op basis van de aanwezige beschermde soorten, met name enkele amfibieën en kleine<br />

zoogdieren, is in 2003 een ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd voor<br />

werkzaamheden in het kader van de aanleg van de woonwijk <strong>Laagveld</strong> en de realisatie<br />

van een ecologische parkzone. Het betreft werkzaamheden zoals het dempen van sloten,<br />

het afgraven en egaliseren van gronden en de aanleg van riolering. Op 9 oktober 2003 is<br />

de aangevraagde ontheffing door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit<br />

verleend.<br />

In het voorjaar van 2005 is het ontheffingenregime van de Flora- en faunawet gewijzigd.<br />

Voor een groot aantal algemene soorten, waaronder alle in het plangebied aangetroffen<br />

soorten amfibieën en zoogdieren, is voor ruimtelijke ontwikkelingen een algemene<br />

vrijstelling gaan gelden waardoor de ontheffingsplicht is komen te vervallen. Voor de<br />

uitvoering van het bestemmingsplan is derhalve geen ontheffing meer nodig en zijn dus<br />

ook geen nadere voorwaarden meer aan de orde. De aanleg van de ecologische<br />

ontwikkelingszone die eerder als voorwaarde was opgenomen bij de ontheffing is<br />

daarmee geen wettelijke verplichting meer, maar blijft vanuit ecologisch opzicht wenselijk.<br />

Voor het bestemmingsplan is van belang of de uitvoerbaarheid wordt belemmerd door de<br />

Flora- en faunawet. In voorliggend geval is de ontheffing voor noodzakelijke<br />

werkzaamheden in het verleden reeds verleend. Op dit moment is geen sprake meer van<br />

een ontheffingsplicht. Er kan dus van worden uitgegaan dat de uitvoerbaarheid van het<br />

bestemmingsplan niet in het geding is door de aanwezigheid van beschermde flora en<br />

fauna in het plangebied.


5. JURIDISCHE ASPECTEN<br />

5.1. Beschrijving bestaande bestemmingsregelingen<br />

De bestaande bestemmingsregeling vormt de uit te werken bestemming<br />

‘Woondoeleinden’ in het moederplan ‘<strong>Laagveld</strong>’. In deze bestemming worden de regels<br />

gegeven op basis waarvan de bestemming kan worden uitgewerkt. In dit uitwerkingsplan<br />

is toepassing gegeven aan de uit te werken bestemming.<br />

5.2. Opzet nieuwe bestemmingsregeling<br />

De regeling voor dit uitwerkingsplan sluit enerzijds aan bij het moederplan en anderzijds<br />

bij het eerder opgestelde uitwerkingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>, <strong>fase</strong> I en II’. Om voor het gehele<br />

plangebied een uniforme regeling te krijgen is aangesloten bij de regelingen uit deze<br />

plannen. In artikel 1.1 van de voorschriften wordt ook verwezen naar het moederplan. De<br />

opzet en plangrens sluiten aan bij de opzet en plangrens van het eerste uitwerkingsplan.<br />

De voorschriften bestaan uit drie hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende<br />

bepalingen opgenomen. Deze betreffen de hiervoor genoemde algemene bepaling met<br />

verwijzing naar het moederplan, de begripsbepaling en de wijze van meten. Hoofdstuk 2<br />

bevat de bestemmingsbepalingen. De bestemmingen zijn opgebouwd uit een<br />

doeleindenomschrijving en bouwvoorschriften, en, indien nodig uit<br />

inrichtingsvoorschriften. Verder is een nadere eisen regeling opgenomen. Op een enkel<br />

onderdeel is afgeweken van de eerder opgestelde regeling.<br />

Op de plankaart en in de voorschriften is de oriëntatierichting van de hoofdbouwmassa<br />

voorgeschreven. De hoofdbouwmassa betreft het complex van aaneengebouwde<br />

bouwwerken dat op een bouwperceel als belangrijkste bouwmassa valt aan te merken.<br />

Een hoofdbouwmassa bestaat dus bijvoorbeeld uit een woning met aanbouwen en<br />

uitbouwen. Voor een vrijstaande hoofdbouwmassa geldt dat deze aan één zijde op een<br />

afstand van minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens moet worden gebouwd. Er<br />

geldt met betrekking tot dit aspect een nadere aanvulling voor het op de plankaart<br />

aangeduide ‘gebied met afwijkende bouwvoorschriften’. In deze gebieden geldt voor een<br />

vrijstaande hoofdbouwmassa, dat deze aan een specifieke zijde op een afstand van<br />

minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens moet worden gebouwd.<br />

Met de in het plan opgenomen regeling ontstaat meer flexibiliteit. Tenslotte bevat<br />

hoofdstuk 3 de slotbepaling van dit bestemmingsplan.


6. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID<br />

De realisering van onderhavige bouwlocatie is een particulier initiatief. De aanleg en de<br />

exploitatie ervan, zullen voor de gemeente <strong>Roosendaal</strong> geen negatieve financiële<br />

gevolgen hebben. De kosten van de plannen, gericht op de realisering van woningen,<br />

komen geheel voor rekening van de particulier.<br />

Er is sprake van een sluitende grondexploitatie. Een en ander zoals weergegeven in<br />

hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’.<br />

.


7. PROCEDURES<br />

In het vigerende (globale) bestemmingsplan ‘<strong>Laagveld</strong>’ zijn voor het onderhavige<br />

uitwerkingsplan de volgende procedureregels gegeven:<br />

- het ontwerpplan ligt gedurende twee weken bij de klantenservice van het<br />

stadskantoor voor belanghebbenden ter inzage;<br />

- Burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van tevoren in één of<br />

meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en verder op gebruikelijke wijze bekend;<br />

- belanghebbenden hebben gedurende de twee genoemde weken de bevoegdheid tot<br />

het schriftelijk indienen van bedenkingen tegen het ontwerpplan;<br />

- de ingediende bedenkingen worden bij het ter goedkeuring aanbieden van het<br />

ontwerpplan aan gedeputeerde staten meegezonden, samen met de<br />

overlegresultaten met de belanghebbenden;<br />

- tegen het besluit van gedeputeerde staten inzake goedkeuring, kan een<br />

belanghebbende beroep instellen bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad<br />

van State.<br />

Voorafgaand aan deze procedure wordt het uitwerkingsplan ter inzage gelegd en wordt<br />

een ieder de gelegenheid gegeven tot het indienen van inspraakreacties.<br />

Inspraak voorontwerpbestemmingsplan<br />

Het voorontwerpuitwerkingsplan heeft met ingang van 27 juni 2005 voor een periode van<br />

2 weken in het kader van de inspraak ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties<br />

ingekomen.<br />

Ontwerpbestemmingsplan<br />

Met ingang van 22 augustus 2005 heeft het uitwerkingsplans voor een periode van<br />

2 weken in ontwerp ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpuitwerkingsplan<br />

ingekomen.<br />

HOORT BIJ BESLUIT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN<br />

WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROOSENDAAL VAN 4 OKTOBER 2005.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!