02.08.2013 Views

Hoofdstuk 3. Het plotten van functies - SmartData

Hoofdstuk 3. Het plotten van functies - SmartData

Hoofdstuk 3. Het plotten van functies - SmartData

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong><br />

<strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

3<br />

Kennismaking: het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> ................................................46<br />

Overzicht <strong>van</strong> stappen bij het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong>..............................47<br />

De modus Graph instellen.......................................................................48<br />

Functies definiëren om te <strong>plotten</strong> ..........................................................49<br />

Functies selecteren om te <strong>plotten</strong>..........................................................51<br />

De weergavestijl voor een functie instellen..........................................52<br />

<strong>Het</strong> weergavevenster definiëren.............................................................53<br />

<strong>Het</strong> grafische formaat veranderen..........................................................54<br />

De geselecteerde <strong>functies</strong> <strong>plotten</strong>..........................................................55<br />

Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare cursor.....................56<br />

Een functie volgen....................................................................................57<br />

Zooms gebruiken om een grafiek te onderzoeken...............................59<br />

Math werktuigen gebruiken om <strong>functies</strong> te analyseren ......................62<br />

In dit hoofdstuk worden de stappen beschreven die worden<br />

gebruikt voor het weergeven en onderzoeken <strong>van</strong> een grafiek.<br />

Voordat u aan dit hoofdstuk begint, dient u hoofdstuk 2: ”Werken<br />

met TI-92” goed te hebben doorgelezen.<br />

<strong>Het</strong> scherm<br />

Graph geeft een<br />

grafische<br />

weergave<br />

Y= Editor geeft<br />

een algebraïsche<br />

weergave.<br />

Hoewel er in dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de grafieken<br />

<strong>van</strong> y(x) <strong>functies</strong> uitzet, zijn de basisstappen geldig in alle modi. In<br />

de volgende hoofdstukken vindt u specifieke informatie over de<br />

andere grafische modi.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 45


Kennismaking: het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Teken een cirkel met een straal <strong>van</strong> 5 en het middelpunt in de oorsprong <strong>van</strong> het<br />

coördinatenstelsel. Geef de cirkel weer in het standaard weergavevenster (ZoomStd).<br />

Pas het weergavevenster vervolgens aan met ZoomSqr.<br />

Stappen Toetsaanslagen Display<br />

1. Open het dialoogvenster MODE.<br />

Kies FUNCTION voor de modus<br />

Graph.<br />

2. Geef het basisscherm weer. Sla<br />

vervolgens de straal, 5, op in de<br />

variabele r.<br />

<strong>3.</strong> Open en wis de Y= Editor.<br />

Definieer vervolgens y1(x) = rñ - xñ,<br />

de bovenste helft <strong>van</strong> een cirkel.<br />

In deze modus moet u afzonderlijke <strong>functies</strong><br />

definiëren voor de bovenste en onderste<br />

helft <strong>van</strong> een cirkel.<br />

4. Definieer y2(x) = ë rñ - xñ, de functie<br />

voor de onderste helft <strong>van</strong> de cirkel.<br />

De onderste helft is het tegengestelde <strong>van</strong><br />

de bovenste helft , dus definieer y2(x) =<br />

ëy1(x).<br />

5. Selecteer het weergavevenster<br />

ZoomStd, dat de <strong>functies</strong> automatisch<br />

tekent.<br />

In het standaard weergavevenster hebben<br />

de x- en y-as een bereik <strong>van</strong> ë10 tot 10.<br />

Dit bereik is echter over een grotere afstand<br />

verdeeld langs de x-as dan langs de y-as.<br />

Daarom lijkt de cirkel op een ellips.<br />

6. Selecteer ZoomSqr.<br />

ZoomSqr vergroot het bereik langs de x as,<br />

zodat cirkels en rechthoeken in de juiste<br />

proportie worden weergegeven.<br />

46 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

3<br />

B 1<br />

¸<br />

¥"<br />

5§R¸<br />

¥#<br />

ƒ8¸<br />

¸<br />

2]RZ2|X<br />

Z2d¸<br />

¸<br />

· Y1cXd<br />

¸<br />

„ 6<br />

„ 5<br />

5!r 5<br />

U ziet een kleine opening<br />

tussen de bovenste en de<br />

onderste helft.<br />

Gebruik de volledige<br />

functienaam y1(x) en niet<br />

alleen y1.<br />

Opmerking: er is een opening tussen de bovenste en onderste helft <strong>van</strong> de cirkel, omdat de helften<br />

worden gevormd via aparte <strong>functies</strong>. De rekenkundige eindpunten <strong>van</strong> de helften zijn (-5,0) en (5,0).<br />

Afhankelijk <strong>van</strong> het weergavevenster kunnen de geplotte eindpunten voor elke helft iets afwijken <strong>van</strong><br />

de rekenkundige eindpunten.


Overzicht <strong>van</strong> stappen bij het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Functies <strong>plotten</strong><br />

Tip: om statistische of<br />

gegevensplots (hoofdstuk 9)<br />

uit te schakelen, drukt u op<br />

‡ 5 of gebruikt u † om ze<br />

te deactiveren.<br />

Tip: dit is optioneel. Bij<br />

meerdere <strong>functies</strong> helpt dit<br />

om ze visueel <strong>van</strong> elkaar te<br />

onderscheiden<br />

Tip: „ Zoom verandert ook<br />

het weergavevenster<br />

De grafiek onderzoeken<br />

Om één of meer y(x) <strong>functies</strong> uit te zetten, dient u de<br />

hieronder beschreven algemene stappen te volgen. Een<br />

gedetailleerde beschrijving <strong>van</strong> iedere stap vindt u op de<br />

volgende pagina’s. <strong>Het</strong> kan zijn dat u niet alle stappen hoeft<br />

uit te voeren wanneer u een functie plot.<br />

Stel de modus Graph<br />

(3) in op FUNCTION.<br />

Stel indien noodzakelijk<br />

ook de modus Angle in.<br />

Definieer de <strong>functies</strong> in<br />

Y= Editor (¥ #).<br />

Selecteer met † welke<br />

<strong>van</strong> de gedefinieerde<br />

<strong>functies</strong> moeten worden<br />

afgebeeld<br />

Stel de weergavestijl<br />

(ˆ) in voor een functie.<br />

Definieer het<br />

weergavevenster (¥<br />

$).<br />

Verander het grafische<br />

formaat (¥ F of ƒ 9),<br />

indien dit nodig is<br />

Plot de geselecteerde<br />

<strong>functies</strong> (¥ %).<br />

Vanaf het scherm Graph kunt u:<br />

¦ de coördinaten <strong>van</strong> elke pixel weergeven met de vrij beweegbare<br />

cursor, of een geplot punt weergeven door een functie te volgen.<br />

¦ het werkbalkmenu Zoom „ gebruiken om in of uit te zoomen op<br />

een gedeelte <strong>van</strong> de grafiek.<br />

¦ het werkbalkmenu Math ‡ gebruiken om een nulpunt, minimum,<br />

maximum etc. te vinden.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 47


De modus Graph instellen<br />

Modus Graph<br />

Opmerking: voor grafieken<br />

die geen complexe getallen<br />

gebruiken, stelt u Complex<br />

Format = REAL in. Anders<br />

kan dit grafieken, die<br />

machten als x 1/3 gebruiken,<br />

beïnvloeden<br />

Opmerking: andere Graph<br />

modusinstellingen worden<br />

beschreven in de volgende<br />

hoofdstukken.<br />

Modus Angle<br />

De statusregel<br />

controleren<br />

48 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Voordat u grafieken tekent <strong>van</strong> y(x) <strong>functies</strong>, moet u in de modus<br />

Graph FUNCTION kiezen. <strong>Het</strong> kan ook noodzakelijk zijn om de<br />

modus Angle in te stellen, die invloed heeft op de manier waarop<br />

de TI-92 grafieken <strong>van</strong> goniometrische <strong>functies</strong> tekent.<br />

1. Druk op 3 om het dialoogvenster MODE weer te geven, dat de<br />

actieve modusinstellingen toont.<br />

2. Stel de modus Graph in op FUNCTION. Zie “Modi instellen” in<br />

hoofdstuk 2.<br />

In dit hoofdstuk wordt een specifieke beschrijving gegeven <strong>van</strong><br />

grafieken <strong>van</strong> y(x) <strong>functies</strong>, maar de TI-92 biedt de keuze uit vijf Graph<br />

modusinstellingen.<br />

Modusinstelling Graph Omschrijving<br />

FUNCTION y(x) <strong>functies</strong><br />

PARAMETRIC x(t) en y(t) parametervergelijkingen<br />

POLAR r(q) vergelijkingen in poolcoördinaten<br />

SEQUENCE u(n) rijen<br />

3D z(x,y) 3D-vergelijkingen<br />

Wanneer u met goniometrische <strong>functies</strong> werkt, moet u met de modus<br />

Angle de eenheid (RADIAAL of DEGREE) instellen waarin u de<br />

hoekwaarden wilt invoeren en weergeven.<br />

Om de actieve instelling <strong>van</strong> de modus Graph en <strong>van</strong> de modus Angle<br />

te zien, moet u de statusregel onderin het scherm controleren.<br />

Modus<br />

Angle<br />

Modus<br />

Graph


Functies definiëren om te <strong>plotten</strong><br />

Een nieuwe functie<br />

definiëren<br />

Opmerking: de functielijst<br />

toont afgekorte functienamen<br />

zoals y1, maar op de<br />

invoerregel wordt de volledige<br />

naam y1(x) weergegeven.<br />

Tip: voor een nietgedefinieerde<br />

functie is het<br />

niet nodig om op ¸ of …<br />

te drukken. Wanneer u<br />

begint te typen verspringt de<br />

cursor naar de invoerregel.<br />

Tip: als u de cursor per<br />

ongeluk naar de invoerregel<br />

verplaatst, drukt u op N<br />

om hem weer op de<br />

functielijst te zetten.<br />

Een functie bewerken<br />

Tip: om bij het bewerken<br />

aangebrachte wijzigingen te<br />

wissen, drukt u op N<br />

inplaats <strong>van</strong> op ¸.<br />

In de grafische modus FUNCTION, kunt u <strong>functies</strong> <strong>plotten</strong> met<br />

de naam y1(x) tot y99(x). U kunt deze <strong>functies</strong> definiëren en<br />

bewerken met behulp <strong>van</strong> de Y= Editor. (De Y= Editor geeft<br />

een lijst <strong>van</strong> functienamen voor de actieve grafische modus. In<br />

de grafische modus POLAR zijn de functienamen bijvoorbeeld<br />

r1(q), r2(q), etc.)<br />

1. Druk op ¥ # of O 2 om de Y= Editor te openen.<br />

Plots — Blader tot boven y1=<br />

voor een lijst <strong>van</strong> statistische<br />

plots. Zie hoofdstuk 9.<br />

Functielijst — U kunt<br />

door de lijst met <strong>functies</strong><br />

en definities bladeren<br />

Invoerregel — Hier kunt u<br />

de in de lijst gemarkeerde<br />

functie definiëren of<br />

bewerken<br />

2. Druk op D en op C om de cursor naar een willekeurige nietgedefinieerde<br />

functie te verplaatsen. (Met 2 D en 2 C kunt<br />

u één pagina tegelijk verder bladeren.)<br />

<strong>3.</strong> Druk op ¸ of op … om de cursor op de invoerregel te zetten.<br />

4. Typ de uitdrukking om de functie te definiëren.<br />

¦ De onafhankelijke variabele is in deze modus x.<br />

¦ De uitdrukking kan verwijzen naar andere variabelen, inclusief<br />

matrices, lijsten en andere <strong>functies</strong>.<br />

5. Wanneer u klaar bent met het typen <strong>van</strong> de uitdrukking, drukt u<br />

op ¸.<br />

De functielijst toont nu de nieuwe functie, die automatisch<br />

geselecteerd wordt voor het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> een grafiek.<br />

Vanuit de Y= Editor gaat u als volgt te werk.<br />

1. Druk op D en op C om de functie te markeren.<br />

2. Druk op ¸ of op … om de cursor op de invoerregel te zetten.<br />

<strong>3.</strong> Voer één <strong>van</strong> de volgende handelingen uit.<br />

¦ Verplaats de cursor binnen de uitdrukking met B en A om<br />

deze te bewerken. Zie “Een uitdrukking in de invoerregel<br />

bewerken” in hoofdstuk 2.<br />

— of —<br />

¦ Druk één of twee maal op M om de oude uitdrukking te<br />

wissen en typ vervolgens de nieuwe uitdrukking.<br />

4. Druk op ¸.<br />

De functielijst toont nu de bewerkte functie, die automatisch<br />

geselecteerd wordt voor het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> een grafiek.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 49


Functies definiëren om te <strong>plotten</strong> (Vervolg)<br />

Een functie wissen<br />

Opmerking: met ƒ 8 kunt<br />

u geen statistische plots<br />

wissen (hoofdstuk 9).<br />

In het basisscherm of in<br />

een programma<br />

Tip: door de gebruiker<br />

gedefinieerde <strong>functies</strong><br />

kunnen vrijwel iedere naam<br />

hebben. Als u echter wil dat<br />

ze in de Y= Editor worden<br />

opgenomen, moet u<br />

functienamen y1(x), y2(x),<br />

etc. gebruiken.<br />

Vanuit de Y= Editor:<br />

Wat wilt u wissen Handeling<br />

Een functie <strong>van</strong><br />

de functielijst<br />

Een functie <strong>van</strong><br />

de invoerregel<br />

50 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Markeer de functie en druk op 0 of op M.<br />

Druk één of twee maal op M (afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de cursor) en druk<br />

vervolgens op ¸.<br />

Alle <strong>functies</strong> Druk op ƒ en kies 8:Clear Functions. Druk op<br />

¸ om te bevestigen.<br />

<strong>Het</strong> is niet nodig om een functie te wissen om te voorkomen dat er<br />

een grafiek <strong>van</strong> wordt geplot. U kunt de <strong>functies</strong>, waar<strong>van</strong> u een<br />

grafiek wilt <strong>plotten</strong>, selecteren, zoals beschreven wordt op pagina 51.<br />

U kunt een functie ook definiëren of berekenen in het basisscherm of<br />

in een programma.<br />

¦ Gebruik de opdrachten Define en Graph. Zie:<br />

− “Een grafiek uitzetten <strong>van</strong> een op het basisscherm<br />

gedefinieerde functie” en “Een functie met meervoudig<br />

voorschrift <strong>plotten</strong>” in hoofdstuk 15.<br />

− “Overzicht <strong>van</strong> het invoeren <strong>van</strong> <strong>functies</strong>” in hoofdstuk 17.<br />

¦ Een uitdrukking direct opslaan onder een functievariabele. Zie:<br />

− “Variabele waarden opslaan en opvragen” in hoofdstuk 2.<br />

− “Door de gebruiker gedefinieerde <strong>functies</strong> creëren en<br />

uitwerken” in hoofdstuk 10.


Functies selecteren om te <strong>plotten</strong><br />

Functies selecteren of<br />

deselecteren<br />

Geselecteerd<br />

Gedeselecteerd<br />

Tip: u hoeft een functie niet<br />

te selecteren wanneer u<br />

deze invoert of bewerkt; de<br />

functie wordt automatisch<br />

geselecteerd.<br />

Tip: voor het uitschakelen<br />

<strong>van</strong> statistische plots, drukt<br />

u op ‡ 5 of gebruikt u †<br />

om ze te deselecteren.<br />

In het basisscherm of in<br />

een programma<br />

U kunt de <strong>functies</strong> waar<strong>van</strong> u een grafiek wilt <strong>plotten</strong> selecteren,<br />

onafhankelijk <strong>van</strong> hoeveel <strong>functies</strong> er gedefinieerd zijn in de<br />

Y= Editor<br />

Druk op ¥ # of op O 2 om de Y= Editor te openen.<br />

Een “Ÿ“ geeft aan <strong>van</strong> welke <strong>functies</strong> de grafiek zal worden geplot de<br />

volgende keer dat u het scherm Graph opent.<br />

Selecteren of<br />

deselecteren <strong>van</strong> Handeling<br />

Een gespecificeerde<br />

functie<br />

Als er nummers naast<br />

PLOTS staan, zijn dat de<br />

nummers <strong>van</strong> de<br />

geselecteerde statistische<br />

plots<br />

In dit voorbeeld zijn de<br />

Plots 1 en 2 geselecteerd.<br />

Om deze te bekijken tot<br />

boven y1= bladeren.<br />

1. Verplaats de cursor om de functie te<br />

markeren.<br />

2. Druk op †.<br />

Met deze procedure selecteert u een<br />

deselecteerde functie of deselecteert u een<br />

geselecteerde functie.<br />

Alle <strong>functies</strong> 1. Druk op ‡ om het werkbalkmenu All<br />

weer te geven.<br />

2. Kies de gewenste optie.<br />

U kunt <strong>functies</strong> ook selecteren of deselecteren in het basisscherm of<br />

in een programma.<br />

¦ Gebruik de opdrachten FnOn en FnOff (beschikbaar in het<br />

werkbalkmenu † Other op het basisscherm) voor <strong>functies</strong>. Zie<br />

bijlage A.<br />

¦ Gebruik de opdrachten PlotsOn en PlotsOff voor statistische<br />

plots. Zie bijlage A.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 51


De weergavestijl voor een functie instellen<br />

De stijl <strong>van</strong> een functie<br />

weergeven of wijzigen<br />

Tip: om Line in te stellen als<br />

de stijl voor alle <strong>functies</strong>,<br />

drukt u op ‡ en kiest u<br />

4:Reset Styles.<br />

Als u het gebied boven<br />

of onder de grafiek<br />

arceert<br />

In het basisscherm of in<br />

een programma<br />

52 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Voor iedere gedefinieerde functie kunt u een stijl instellen die<br />

specificeert hoe die functie getekend zal worden. Dit is handig<br />

bij het tekenen <strong>van</strong> meerdere <strong>functies</strong>. U kunt bijvoorbeeld<br />

één functie als een ononderbroken lijn uitzetten, een andere<br />

als een stippellijn etc.<br />

In de Y= Editor:<br />

1. Verplaats de cursor om de gewenste functie te markeren.<br />

2. Druk op ˆ.<br />

¦ Hoewel de optie Line gemarkeerd is, wordt<br />

de actuele stijl <strong>van</strong> de functie aangegeven<br />

met het teken Ÿ.<br />

¦ U kunt het menu verlaten zonder een<br />

verandering aan te brengen door op N<br />

te drukken.<br />

<strong>3.</strong> Om een verandering aan te brengen, kiest u de gewenste stijl.<br />

Stijl Omschrijving<br />

Line Verbindt geplotte punten met een lijn. Dit is de<br />

standaardinstelling.<br />

Dot Geeft een stip weer op elk geplot punt.<br />

Square Geeft een vierkantje weer op elk geplot punt.<br />

Thick Verbindt geplotte punten met een dikke lijn.<br />

Animate Een ronde cursor beweegt zich <strong>van</strong> een punt <strong>van</strong> de grafiek<br />

naar een volgend punt, maar laat geen spoor achter.<br />

Path Een ronde cursor beweegt zich <strong>van</strong> een punt <strong>van</strong> de grafiek<br />

naar een volgend punt en laat wel een spoor achter.<br />

Above Arceert het gebied boven de grafiek.<br />

Below Arceert het gebied onder de grafiek.<br />

De TI-92 beschikt over vier arceerpatronen, die gebruikt worden op<br />

rotatiebasis. Als u arcering instelt voor één functie, wordt het eerste<br />

patroon gebruikt. Voor de volgende gearceerde functie wordt het<br />

tweede patroon gebruikt, etc. Voor de vijfde gearceerde functie<br />

wordt opnieuw het eerste patroon gebruikt.<br />

Wanneer gearceerde gebieden<br />

elkaar snijden, overlappen de<br />

arceerpatronen elkaar.<br />

U kunt de stijl <strong>van</strong> een functie ook instellen in het basisscherm of in<br />

een programma. Zie de opdracht Style in bijlage A.


<strong>Het</strong> weergavevenster definiëren<br />

Venstervariabelen<br />

weergeven in de Window<br />

Editor<br />

Tip: om schaalaanduidingen<br />

uit te schakelen xscl=0 en/of<br />

yscl=0 instellen.<br />

Tip: kleine waarden voor<br />

xres verbeteren de grafische<br />

resolutie maar kunnen de<br />

plotsnelheid verminderen.<br />

De waarden veranderen<br />

Opmerking: als u een<br />

uitdrukking typt, wordt deze<br />

geëvalueerd wanneer u de<br />

cursor naar een ander<br />

venster verplaatst, of<br />

wanneer u de Window<br />

Editor verlaat.<br />

In het basisscherm of in<br />

een programma<br />

<strong>Het</strong> weergavevenster toont het gedeelte <strong>van</strong> het<br />

coördinatenstelsel dat is weergegeven op het scherm Graph.<br />

Door de venstervariabelen in te stellen, kunt u de<br />

begrenzingen en andere attributen <strong>van</strong> het weergavevenster<br />

definiëren. De verschillende modi voor het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>functies</strong>, zoals FUNCTION, PARAMETRIC, POLAR etc.,<br />

beschikken over hun eigen set <strong>van</strong> venstervariabelen.<br />

Druk op ¥ $ of op O 3 om de Window Editor te openen.<br />

Venstervariabelen<br />

(getoond in de Window Editor)<br />

xmin<br />

Overeenkomstig weergavevenster<br />

(getoond voor het scherm Graph)<br />

Variabele Omschrijving<br />

xmin, xmax, Begrenzingen <strong>van</strong> het weergavevenster.<br />

ymin, ymax<br />

xscl, yscl Afstand tussen de schaalaanduidingen op de x-en y as.<br />

xres Instelling <strong>van</strong> de pixelresolutie (1 tot 10) voor grafieken<br />

<strong>van</strong> <strong>functies</strong>. De standaardinstelling is 2.<br />

¦ Bij de instelling 1 worden de <strong>functies</strong> uitgewerkt en<br />

getekend op iedere pixel langs de x-as.<br />

¦ Bij de instelling 10 worden de <strong>functies</strong> uitgewerkt<br />

en getekend op iedere tiende pixel langs de x-as.<br />

In de Window Editor gaat u als volgt te werk.<br />

1. Verplaats de cursor om de waarde te markeren die u wilt veranderen.<br />

2. Voer één <strong>van</strong> de volgende handelingen uit:<br />

¦ typ een waarde of uitdrukking. De oude waarde wordt gewist<br />

wanneer u begint te typen.<br />

— of —<br />

¦ druk op M om de oude waarde te wissen en typ<br />

vervolgens de nieuwe waarde.<br />

— of —<br />

¦ druk op A of op B om de markering te verwijderen en<br />

bewerk de waarde.<br />

Waarden worden meteen opgeslagen wanneer u ze typt, u hoeft niet<br />

op ¸ te drukken. Wanneer u op ¸ drukt, verspringt de cursor<br />

naar de volgende venstervariabele.<br />

ymin<br />

ymax<br />

yscl<br />

xmax<br />

<strong>Het</strong> is ook mogelijk waarden direct onder venstervariabelen op te<br />

slaan in het basisscherm of in een programma. Zie “Variabele<br />

waarden opslaan en opvragen” in hoofdstuk 2.<br />

xscl<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 53


<strong>Het</strong> grafische formaat veranderen<br />

Grafische formaatinstellingen<br />

weergeven<br />

Tip: het is ook mogelijk om<br />

in de Y= Editor, de Window<br />

Editor, of het scherm Graph<br />

op ¥ F te drukken .<br />

Tip: om de<br />

schaalaanduidingen uit te<br />

schakelen moet u het<br />

weergavevenster zo<br />

definiëren dat xscl en/of<br />

yscl = 0.<br />

Instellingen veranderen<br />

Tip: om een menu te sluiten<br />

of het dialoogvenster te<br />

verlaten zonder wijzigingen<br />

op te slaan, drukt u op N<br />

in plaats <strong>van</strong> op ¸.<br />

54 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

U kunt het grafische formaat instellen voor het weergeven of<br />

verbergen <strong>van</strong> referentie-elementen zoals de assen, een<br />

rooster, en de coördinaten <strong>van</strong> de cursor. De verschillende<br />

modi voor het <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong>, zoals FUNCTION,<br />

PARAMETRIC, POLAR, etc., beschikken over hun eigen,<br />

onafhankelijke set <strong>van</strong> grafische formaten.<br />

In de Y= Editor, de Window Editor, of het scherm Graph , drukt u op<br />

ƒ en kiest u 9:Format.<br />

Formaat Omschrijving<br />

¦ <strong>Het</strong> dialoogvenster GRAPH<br />

FORMATS toont de actieve<br />

instellingen.<br />

¦ Om het venster te verlaten<br />

zonder een verandering aan<br />

te brengen, drukt u op N.<br />

Coordinates Toont de cursorcoördinaten in het rechthoekige<br />

assenstelsel (RECT) als poolcoördinaten (POLAR)<br />

of verbergt (OFF) de coördinaten.<br />

Graph Order Plot <strong>functies</strong> één voor één (SEQ) of tegelijk (SIMUL).<br />

Grid Toont (ON) of verbergt (OFF) roosterpunten die<br />

corresponderen met de schaalaanduidingen op de<br />

assen.<br />

Axes Toont (ON) of verbergt (OFF) de x- en y-as.<br />

Leading Cursor Toont (ON) of verbergt (OFF) een referentiecursor<br />

die de <strong>functies</strong> volgt terwijl ze worden geplot.<br />

Labels Toont (ON) of verbergt (OFF) labels <strong>van</strong> de x- en<br />

y-as.<br />

In het dialoogvenster GRAPH FORMATS.<br />

1. Verplaats de cursor om de formaatinstelling te markeren.<br />

2. Druk op B om een menu met geldige instellingen voor het<br />

betreffende formaat weer te geven.<br />

<strong>3.</strong> Kies een instelling door:<br />

¦ de cursor te verplaatsen om zo de instelling te markeren en op<br />

¸ te drukken.<br />

— of —<br />

¦ op het nummer voor die instelling te drukken.<br />

4. Nadat u alle gewenste formaatinstellingen hebt veranderd, drukt<br />

u op ¸ om de veranderingen op te slaan en het dialoogvenster<br />

GRAPH FORMATS te sluiten.


De geselecteerde <strong>functies</strong> <strong>plotten</strong><br />

<strong>Het</strong> scherm Graph<br />

weergeven<br />

Opmerking: indien u een<br />

„ Zoom operatie heeft<br />

gekozen in de Y= Editor of<br />

de Window Editor, zal de<br />

TI-92 automatisch het<br />

scherm Graph weergeven.<br />

<strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> onderbreken<br />

Als u het<br />

weergavevenster moet<br />

veranderen<br />

Smart Graph<br />

Wanneer u klaar bent om de geselecteerde <strong>functies</strong> te <strong>plotten</strong>,<br />

opent u het scherm Graph. Dit scherm gebruikt de weergavestijl<br />

en het weergavevenster die u eerder gedefinieerd heeft.<br />

Druk op ¥ % of op O 4. De TI-92 plot automatisch de<br />

geselecteerde <strong>functies</strong> .<br />

De aanduiding BUSY geeft aan<br />

dat de grafiek wordt geplot<br />

Terwijl de grafiek geplot wordt:<br />

¦ het <strong>plotten</strong> tijdelijk onderbreken door op ¸ te drukken. (De<br />

aanduiding PAUSE komt op de plaats <strong>van</strong> BUSY.) Om weer door<br />

te gaan, drukt u opnieuw op ¸.<br />

¦ het tekenen afbreken door op ´ te drukken. Om weer <strong>van</strong>af het<br />

begin met <strong>plotten</strong> te beginnen, drukt u op † (ReGraph).<br />

Afhankelijk <strong>van</strong> de verschillende instellingen kan het zijn dat een<br />

functie zo geplot wordt dat hij te klein of te groot is of te veel aan<br />

één kant <strong>van</strong> het scherm terecht komt. Om dit te corrigeren kunt u<br />

het volgende doen.<br />

¦ Definieer het weergavevenster opnieuw met andere begrenzingen<br />

(pagina 53).<br />

¦ Gebruik een Zoom instructie (pagina 59).<br />

Wanneer u het scherm Graph weergeeft, toont de functie Smart Graph<br />

onmiddellijk de inhoud <strong>van</strong> het vorige scherm, mits er niets is<br />

veranderd dat het opnieuw tekenen <strong>van</strong> de grafiek nodig maakt.<br />

Smart Graph actualiseert het venster en tekent de grafiek alleen<br />

opnieuw in de volgende gevallen.<br />

¦ Als u een modusinstelling, die invloed heeft op de grafische<br />

weergave, een grafisch attribuut <strong>van</strong> een functie, een<br />

venstervariabele of een grafisch formaat heeft veranderd.<br />

¦ Als u een functie of statistisch plot heeft geselecteerd of<br />

gedeselecteerd. (Als u alleen een nieuwe functie selecteert, voegt<br />

Smart Graph die functie aan het scherm Graph toe.)<br />

¦ Als u de definitie <strong>van</strong> een geselecteerde functie of de waarde <strong>van</strong><br />

een variabele in een geselecteerde functie heeft veranderd.<br />

¦ Als u een getekend object heeft gewist (hoofdstuk 15).<br />

¦ Als u een definitie <strong>van</strong> een statistisch plot heeft gewijzigd<br />

(hoofdstuk 9).<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 55


Coördinaten weergeven met de vrij beweegbare cursor<br />

Vrij beweegbare cursor<br />

Tip: indien er op uw scherm<br />

geen coördinaten worden<br />

weergegeven, moet u het<br />

grafische formaat (¥ F) zo<br />

instellen dat Coordinates =<br />

RECT of POLAR.<br />

Tip: om de cursor en zijn<br />

coördinaten tijdelijk te<br />

verbergen, drukt u op<br />

M, N, of ¸. De<br />

volgende keer dat u de<br />

cursor verplaatst, beweegt<br />

hij zich <strong>van</strong>uit de positie<br />

waar hij het laatst stond.<br />

56 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Om de coördinaten <strong>van</strong> een willekeurige positie op het scherm<br />

Graph weer te geven, gebruikt u de vrij beweegbare cursor. U<br />

kunt de cursor naar elke pixel op het scherm verplaatsen; de<br />

cursor is niet beperkt tot een geplotte functie.<br />

Wanneer u het scherm Graph de eerste keer opent, ziet u geen<br />

cursor. Om de cursor weer te geven drukt u op de cursorknop. De<br />

cursor beweegt <strong>van</strong>uit het midden <strong>van</strong> het scherm en zijn<br />

coördinaten worden weergegeven.<br />

U wilt de vrij beweegbare<br />

cursor verplaatsen Druk op<br />

naar de volgende pixel De cursorknop voor één <strong>van</strong> de<br />

richtingen.<br />

in stappen <strong>van</strong> 10 pixels tegelijk 2 en vervolgens op de<br />

cursorknop.<br />

Wanneer u de cursor verplaatst naar een pixel die “op” de functie<br />

lijkt te liggen, kan deze dicht bij de functie liggen, maar niet<br />

noodzakelijk erop.<br />

De coördinaten <strong>van</strong> de<br />

cursor zijn <strong>van</strong> het midden<br />

<strong>van</strong> de pixel, niet <strong>van</strong> een<br />

punt <strong>van</strong> de functie.<br />

y1(x)=xñ<br />

De “c” geeft aan dat dit de coördinaten<br />

<strong>van</strong> de cursor zijn. De waarden worden<br />

opgeslagen in de systeemvariabelen<br />

xc en yc.<br />

Rechthoekige coördinaten gebruiken<br />

xc en yc. Poolcoördinaten rc en qc.<br />

Voor een grotere nauwkeurigheid:<br />

¦ gebruik het werktuig Trace, dat op de volgende pagina wordt<br />

beschreven, om de coördinaten <strong>van</strong> punten <strong>van</strong> de functie weer te<br />

geven.<br />

¦ Gebruik een Zoom instructie om in te zoomen op een gedeelte <strong>van</strong><br />

de grafiek.


Een functie volgen<br />

Beginnen met volgen<br />

Opmerking: als er<br />

statistische plots zijn<br />

getekend (hoofdstuk 9),<br />

verschijnt de volgcursor op<br />

de voorstelling met het<br />

laagste nummer.<br />

De cursor verplaatsen<br />

langs een functie<br />

Opmerking: als u een xwaarde<br />

invoert, moet deze<br />

tussen xmin en xmax liggen.<br />

Tip: als uw scherm geen<br />

coördinaten toont, moet u<br />

het grafische formaat (¥ F)<br />

zo instellen dat Coordinates<br />

= RECT of POLAR.<br />

Tip: gebruik QuickCenter,<br />

beschreven op de volgende<br />

pagina, om een functie te<br />

volgen die boven of onder<br />

het venster uit gaat.<br />

Om de exacte coördinaten <strong>van</strong> een geplot punt <strong>van</strong> een functie<br />

weer te geven, kunt u … Trace gebruiken. In tegenstelling tot de<br />

vrij beweegbare cursor, beweegt de volgcursor zich alleen langs<br />

de geplotte punten <strong>van</strong> een functie.<br />

Druk op … op het scherm Graph.<br />

De volgcursor verschijnt op de functie, op de middelste x-waarde op<br />

het scherm. De coördinaten <strong>van</strong> de cursor worden onderin het<br />

scherm weergegeven.<br />

Indien er meerdere <strong>functies</strong> zijn afgebeeld, verschijnt de volgcursor<br />

op de functie met het laagste nummer die in de Y= Editor<br />

geselecteerd is. <strong>Het</strong> functienummer wordt rechts bovenin het scherm<br />

getoond.<br />

Om de volgcursor te verplaatsen Handeling<br />

naar het vorige of naar het volgende<br />

geplotte punt<br />

Druk op A of op B.<br />

ongeveer 5 geplotte punten<br />

Druk op 2 A of op 2<br />

(het kunnen er meer of minder dan 5 zijn, B.<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de venstervariabele xres)<br />

naar een specifieke x-waarde op de<br />

functie<br />

Typ de x-waarde en druk<br />

op ¸.<br />

De volgcursor beweegt alleen <strong>van</strong> het ene geplotte punt naar het<br />

andere langs de functie, niet <strong>van</strong> pixel naar pixel.<br />

Nummer <strong>van</strong> de functie die<br />

gevolgd wordt. Bijvoorbeeld: y1(x).<br />

Volgcoördinaten zijn die <strong>van</strong><br />

de functie, niet de pixel.<br />

Elke weergegeven y-waarde wordt berekend, uitgaande <strong>van</strong> de xwaarde;<br />

dat wil zeggen y=yn(x). Indien de functie op een bepaalde xwaarde<br />

niet gedefinieerd is, wordt de y-waarde blanco gelaten.<br />

U kunt doorgaan met het volgen <strong>van</strong> een functie die boven of onder<br />

het venster uit gaat. U kunt de cursor niet zien wanneer deze in een<br />

gebied “buiten het scherm” beweegt, maar de weergegeven<br />

coördinatenwaarden zijn wel de correcte waarden.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 57


Een functie volgen (Vervolg)<br />

Van functie naar functie<br />

verspringen<br />

Automatische panning<br />

Opmerking: automatische<br />

panning werkt niet als er<br />

statistische plots worden<br />

weergegeven of als er voor<br />

een functie een<br />

weergavestijl met arcering<br />

wordt gebruikt.<br />

<strong>Het</strong> gebruik <strong>van</strong><br />

QuickCenter<br />

Tip: wanneer u aan het<br />

volgen bent, kunt u op elk<br />

moment gebruik maken <strong>van</strong><br />

QuickCenter, zelfs wanneer<br />

de cursor nog steeds op het<br />

scherm staat.<br />

Stoppen met volgen<br />

58 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Druk op C of op D om te verspringen naar de vorige of de volgende<br />

geselecteerde functie voor dezelfde x-waarde. <strong>Het</strong> nieuwe<br />

functienummer wordt op het scherm getoond.<br />

De aanduiding “vorige of volgende” functie is gebaseerd op de<br />

volgorde <strong>van</strong> de geselecteerde <strong>functies</strong> in de Y= Editor, niet op de<br />

manier waarop de <strong>functies</strong> zijn geplot.<br />

Indien u een functie tot buiten de rechter of linker rand <strong>van</strong> het<br />

scherm volgt, verschuift het weergavevenster automatisch naar<br />

rechts of links. <strong>Het</strong> duurt even voordat het nieuwe deel <strong>van</strong> de<br />

grafiek is getekend. Dit procédé noemt men “pannen”.<br />

Voor automatische panning Na automatische panning<br />

Na een automatische panning, gaat de cursor door met het volgen<br />

<strong>van</strong> de kromme.<br />

Indien u een functie tot buiten de onderkant of bovenkant <strong>van</strong> het<br />

weergavevenster volgt, kunt u op ¸ drukken om het centrum <strong>van</strong><br />

het weergavevenster te verplaatsen naar de positie <strong>van</strong> de cursor.<br />

Voor gebruik <strong>van</strong> QuickCenter Na gebruik <strong>van</strong> QuickCenter<br />

Na QuickCenter, stopt de cursor met volgen. Als u door wilt gaan met<br />

volgen, moet u op … drukken.<br />

Als u wilt stoppen met het volgen <strong>van</strong> de kromme, drukt u op N.<br />

De volgfunctie wordt ook afgebroken wanneer u een ander<br />

toepassingsscherm opent, zoals bijvoorbeeld Y= Editor. Wanneer u<br />

teruggaat naar het scherm Graph en op … drukt om de kromme te<br />

volgen:<br />

¦ verschijnt de cursor op de middelste x-waarde als het scherm<br />

opnieuw getekend is door Smart Graph.<br />

¦ verschijnt de cursor op zijn vorige positie (waar hij stond voordat<br />

u de andere toepassing opende) indien Smart Graph het scherm<br />

niet opnieuw heeft getekend.


Zooms gebruiken om een grafiek te onderzoeken<br />

Overzicht <strong>van</strong> het menu<br />

Zoom<br />

Opmerking: als u een<br />

Zoom werktuig kiest in<br />

Y=Editor of Window Editor,<br />

geeft de TI-92 automatisch<br />

het scherm Graph weer.<br />

Opmerking: Δx en Δy zijn<br />

de afstanden <strong>van</strong> het<br />

middelpunt <strong>van</strong> een pixel<br />

tot het middelpunt <strong>van</strong> de<br />

volgende pixel.<br />

<strong>Het</strong> werkbalkmenu „ Zoom beschikt over verschillende<br />

werktuigen waarmee u het weergavevenster kunt veranderen. U<br />

kunt een weergavevenster ook opslaan om het later te gebruiken.<br />

Druk op „ in de Y= Editor, Window Editor, of het scherm Graph.<br />

De procedures voor het gebruik <strong>van</strong><br />

ZoomBox, ZoomIn, ZoomOut, ZoomStd,<br />

Memory, en SetFactors worden<br />

verderop in dit deel beschreven.<br />

Zie voor meer informatie over de<br />

andere opties bijlage A.<br />

Zoom<br />

werktuig Omschrijving<br />

ZoomBox Hiermee kunt u een box tekenen en op deze box inzoomen.<br />

ZoomIn,<br />

ZoomOut<br />

Hiermee kunt u een punt kiezen en in- en uitzoomen<br />

met de factor die is vastgelegd in SetFactors.<br />

ZoomDec Stelt Δx en Δy in op .1, en centreert de oorsprong.<br />

ZoomSqr Past de venstervariabelen aan, zodat een vierkant of<br />

een cirkel met de juiste verhoudingen wordt getoond<br />

(en niet als een rechthoek of ellips).<br />

ZoomStd Stelt de venstervariabelen in op de standaardinstellingen.<br />

xmin = ë10 ymin = ë10 xres = 2<br />

xmax = 10 ymax = 10<br />

xscl = 1 yscl = 1<br />

ZoomTrig Stelt de venstervariabelen in op voorgeprogrammeerde<br />

waarden die vaak geschikt zijn voor het afbeelden <strong>van</strong><br />

goniometrische <strong>functies</strong>. Centreert de oorsprong en<br />

voert de volgende instelling uit:<br />

Δx = p/24 (,130899... radialen ymin = ë4<br />

of 7,5 graden) ymax = 4<br />

xscl = p/2 (1,570796... radialen<br />

of 90 graden)<br />

yscl = 0.5<br />

ZoomInt Hiermee kunt een u een nieuw middelpunt instellen.<br />

Vervolgens worden Δx en Δy ingesteld op 1 en xscl en<br />

yscl op 10.<br />

ZoomData Past de venstervariabelen aan zodat alle geselecteerde<br />

statistische plots weergegeven kunnen worden. Zie<br />

hoofdstuk 9.<br />

ZoomFit Past het weergavevenster aan voor weergave <strong>van</strong> het<br />

volledige bereik <strong>van</strong> afhankelijke variabele waarden<br />

voor de geselecteerde <strong>functies</strong>. In de functie modus<br />

worden hierdoor de actieve xmin en xmax behouden en<br />

worden ymin en ymax aangepast.<br />

Memory Hiermee kunt u instellingen <strong>van</strong> venstervariabelen opslaan<br />

voor een persoonlijk aangepast weergavevenster.<br />

SetFactors Hier kunt u Zoom factoren voor ZoomIn en ZoomOut<br />

instellen.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 59


Zooms gebruiken om een grafiek te onderzoeken (Vervolg)<br />

Inzoomen met een<br />

Zoom-box<br />

Tip: om de cursor over<br />

grotere afstanden te<br />

verplaatsen gebruikt u<br />

2 B, 2 D, etc.<br />

Tip: u kunt ZoomBox sluiten<br />

door op N te drukken<br />

voordat u op ¸ drukt.<br />

In- en uitzoomen op een<br />

punt<br />

60 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

1. In het menu „ Zoom kiest u 1:ZoomBox.<br />

Op het scherm verschijnt de vraag 1st Corner?<br />

2. Verplaats de cursor naar één <strong>van</strong> de hoeken <strong>van</strong> de box die u wilt<br />

definiëren, en druk op ¸.<br />

y1(x)=2øsin(x)<br />

De cursor verandert in een<br />

klein vierkantje, en op het<br />

scherm verschijnt de vraag<br />

2nd Corner?<br />

<strong>3.</strong> Verplaats de cursor naar de<br />

tegenoverliggende hoek <strong>van</strong><br />

de zoom-box.<br />

Wanneer u de cursor<br />

verplaatst, rekt de box mee.<br />

4. Wanneer u het gebied, waarop<br />

u wilt inzoomen, heeft<br />

afgebakend, drukt u op ¸.<br />

<strong>Het</strong> scherm Graph toont het<br />

ingezoomde gebied.<br />

1. In het „ Zoom menu, kiest u<br />

2:ZoomIn of 3:ZoomOut.<br />

Er verschijnt een cursor, en<br />

op het scherm verschijnt de<br />

vraag New Center?<br />

2. Verplaats de cursor naar het<br />

punt waarop u wilt in- of<br />

uitzoomen en druk op ¸.<br />

De TI-92 past de<br />

venstervariabelen aan<br />

overeenkomstig de zoomfactoren<br />

die zijn ingesteld in<br />

SetFactors.<br />

¦ Voor ZoomIn, worden de x-variabelen gedeeld door xFact, en<br />

worden de y variabelen gedeeld door yFact.<br />

nieuwe xmin = xmin<br />

, etc.<br />

xFact<br />

¦ Voor ZoomOut, worden de x-variabelen vermenigvuldigd met<br />

xFact, en de y -variabelen met yFact.<br />

nieuwe xmin = xmin ù xFact , etc.


Zoom-factoren<br />

veranderen<br />

Tip: om het menu te sluiten<br />

zonder veranderingen op te<br />

slaan, drukt u op N.<br />

Een weergavevenster<br />

opslaan of opvragen<br />

Opmerking: u kunt slechts<br />

één set venstervariabelen<br />

tegelijk opslaan. Wanneer u<br />

een nieuwe set opslaat,<br />

wordt de oude set<br />

overschreven.<br />

<strong>Het</strong> standaard<br />

weergavevenster<br />

herstellen<br />

De zoom-factoren bepalen de vergroting en de verkleining die<br />

worden toegepast in ZoomIn en ZoomOut.<br />

1. In het „ Zoom menu kiest u C:SetFactors om het dialoogvenster<br />

ZOOM FACTORS weer te geven.<br />

De zoom-factoren moeten ‚ 1<br />

zijn, maar het hoeven geen<br />

gehele getallen te zijn. De<br />

standaardinstelling is 4.<br />

2. Markeer de waarde die u wilt veranderen met D en C. Ga dan<br />

als volgt te werk.<br />

¦ Typ de nieuwe waarde. De oude waarde wordt automatisch<br />

gewist wanneer u begint te typen.<br />

— of —<br />

¦ Druk op A of op B om de markering te verwijderen en<br />

bewerk daarna de oude waarde.<br />

<strong>3.</strong> Druk op ¸ (nadat u in een invoervenster heeft getypt moet u<br />

twee maal op ¸ drukken) om veranderingen op te slaan en<br />

het dialoogvenster te sluiten.<br />

Nadat u verschillende Zoom-werktuigen heeft gebruikt kan het<br />

voorkomen dat u terug wilt keren naar een vorig weergavevenster, of<br />

dat u het actieve weergavevenster wilt opslaan.<br />

1. In het menu „ Zoom kiest u<br />

B:Memory om zijn submenu weer<br />

te geven.<br />

2. Kies de gewenste optie.<br />

Selectie Doel<br />

1:ZoomPrev Terugkeren naar het weergavevenster dat werd<br />

weergegeven voor de vorige zoom.<br />

2:ZoomSto <strong>Het</strong> actieve weergavevenster opslaan. (De actieve<br />

venstervariabele-waarden worden toegekend aan<br />

de systeemvariabelen zxmin, zxmax, etc.)<br />

3:ZoomRcl <strong>Het</strong> weergavevenster opvragen dat als laatste<br />

werd opgeslagen met ZoomSto.<br />

<strong>Het</strong> is altijd mogelijk de venstervariabelen weer in te stellen met hun<br />

standaardwaarden.<br />

In het „ Zoom menu kiest u 6:ZoomStd<br />

.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 61


Math werktuigen gebruiken om <strong>functies</strong> te analyseren<br />

Overzicht <strong>van</strong> het menu<br />

Math<br />

Opmerking: voor resultaten<br />

in het menu Math, worden<br />

de cursorcoördinaten<br />

opgeslagen in de systeemvariabelen<br />

xc en yc (rc en qc<br />

als u poolcoördinaten<br />

gebruikt). Afgeleiden,<br />

integralen, afstanden etc.,<br />

worden toegekend aan de<br />

systeemvariabele sysMath.<br />

62 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

Op het scherm Graph beschikt het werkbalkmenu ‡ Math<br />

over verschillende werktuigen die u helpen bij het analyseren<br />

<strong>van</strong> geplotte <strong>functies</strong>.<br />

Druk op ‡ <strong>van</strong> het scherm Graph.<br />

Math werktuig Omschrijving<br />

Value Berekent een geselecteerde y(x) functie voor een<br />

gespecificeerde x-waarde.<br />

Zero,<br />

Minimum,<br />

Maximum<br />

In het submenu Derivatives is<br />

alleen dy/dx beschikbaar in de<br />

functie modus. De andere<br />

afgeleiden zijn beschikbaar voor<br />

andere grafische modi (met<br />

parameters, met<br />

poolcoördinaten, etc.).<br />

Zoekt een nulpunt (snijpunt met de x-as, minimumof<br />

maximumpunt binnen een interval.<br />

Intersection Zoekt het snijpunt <strong>van</strong> twee <strong>functies</strong>.<br />

Derivatives Zoekt de afgeleide (richtingscoëfficiënt in een punt).<br />

‰f(x)dx Zoekt de benaderende numerieke integraal over een<br />

interval.<br />

Inflection Zoekt het buigpunt <strong>van</strong> een kromme, waar zijn<br />

tweede afgeleide <strong>van</strong> teken wisselt (waar de kromme<br />

<strong>van</strong> concaviteit wisselt).<br />

Distance Tekent en meet een lijnstuk tussen twee punten op<br />

dezelfde functie of op twee verschillende <strong>functies</strong>.<br />

Tangent Tekent een raaklijn in een punt en geeft zijn<br />

vergelijking weer.<br />

Arc Zoekt de booglengte tussen twee punten langs een<br />

kromme.<br />

Shade Is afhankelijk <strong>van</strong> het aantal geplotte <strong>functies</strong>.<br />

¦ Indien er slechts één functie is geplot, wordt het<br />

gebied <strong>van</strong> de functie boven of onder de x-as<br />

gearceerd.<br />

¦ Indien er twee of meer <strong>functies</strong> zijn geplot, wordt<br />

het gebied tussen twee <strong>functies</strong> binnen een<br />

interval gearceerd.


y(x) vinden voor een<br />

specifiek punt<br />

Tip: u kunt ook<br />

functiecoördinaten<br />

weergeven door de functie<br />

te volgen (…), door een xwaarde<br />

te typen en op<br />

¸ te drukken.<br />

Een nulpunt, minimum of<br />

maximum zoeken binnen<br />

een interval<br />

Tip: het typen <strong>van</strong> xwaarden<br />

is een snelle<br />

manier om grenzen in te<br />

stellen.<br />

<strong>Het</strong> snijpunt <strong>van</strong> twee<br />

<strong>functies</strong> binnen een<br />

interval zoeken<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 1:Value.<br />

2. Typ de x-waarde, dit moet een reële waarde zijn tussen xmin en<br />

xmax. De waarde mag een uitdrukking zijn.<br />

y1(x)=1.25xùcos(x)<br />

<strong>3.</strong> Druk op ¸.<br />

De cursor verspringt naar die<br />

x-waarde <strong>van</strong> de eerste functie<br />

die is geselecteerd in<br />

Y= Editor, en de coördinaten<br />

er<strong>van</strong> worden weergegeven.<br />

4. Druk op D of op C om de cursor te laten verspringen tussen<br />

<strong>functies</strong> op de ingevoerde x-waarde. De bijbehorende y-waarde<br />

wordt weergegeven.<br />

Opmerking: Als u op A of op B drukt, verschijnt de vrij<br />

beweegbare cursor. <strong>Het</strong> kan zijn dat u er niet in slaagt hem terug<br />

naar de ingevoerde x-waarde te brengen.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u ‡ en kiest u 2:Zero, 3:Minimum, of<br />

4:Maximum.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal de ondergrens voor x. Gebruik A en B om de cursor te<br />

verplaatsen naar de ondergrens of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm.<br />

5. Bepaal de bovengrens en druk<br />

op ¸.<br />

De cursor verspringt naar de<br />

oplossing en de coördinaten<br />

hier<strong>van</strong> worden weergegeven.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 5:Intersection.<br />

2. Selecteer de eerste functie. Gebruik hiervoor zo nodig D of C en<br />

druk op ¸. De cursor verspringt naar de volgende afgebeelde<br />

functie.<br />

<strong>3.</strong> Selecteer de tweede functie en druk op ¸.<br />

4. Bepaal de ondergrens voor x. Gebruik A en B om de cursor naar<br />

de ondergrens te verplaatsen of typ de gewenste x-waarde.<br />

5. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm.<br />

6. Bepaal de bovengrens en druk<br />

y2(x)=2xì7<br />

op ¸.<br />

De cursor verspringt naar het<br />

snijpunt en de coördinaten<br />

hier<strong>van</strong> worden weergegeven.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 63


Math werktuigen gebruiken om <strong>functies</strong> te analyseren (Vervolg)<br />

De afgeleide (richtingscoëfficiënt<br />

<strong>van</strong> de<br />

raaklijn) in een punt<br />

zoeken<br />

De numerieke integraal<br />

over een interval zoeken<br />

Tip: het typen <strong>van</strong> x-waarde<br />

is een snelle manier om de<br />

grenzen te bepalen.<br />

Tip: om het gearceerde<br />

gebied te wissen drukt u op<br />

† (ReGraph).<br />

Een buigpunt zoeken<br />

binnen een interval<br />

64 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 6:Derivatives. Kies<br />

vervolgens 1:dy/dx in het submenu.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal het punt waar de<br />

afgeleide moet worden<br />

berekend. Verplaats de<br />

cursor naar het punt of typ<br />

de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸.<br />

De waarde <strong>van</strong> de afgeleide<br />

in het betreffende punt wordt<br />

getoond.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 7:‰f(x)dx.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de<br />

ondergrens met A en Bof typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm .<br />

5. Bepaal de bovengrens en druk<br />

op ¸.<br />

<strong>Het</strong> interval wordt gearceerd<br />

en de benaderende numerieke<br />

integraal wordt getoond.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u 8:Inflection.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te kiezen.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de<br />

ondergrens met A en B of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm.<br />

5. Bepaal de bovengrens en druk<br />

op ¸.<br />

De cursor verspringt naar het<br />

buigpunt (als dat er is) binnen<br />

het interval en de coördinaten<br />

<strong>van</strong> het buigpunt worden<br />

getoond.


De afstand tussen twee<br />

punten zoeken<br />

Een raaklijn trekken<br />

Tip: om een getekende<br />

raaklijn te wissen, drukt u op<br />

† (ReGraph).<br />

Een booglengte<br />

berekenen<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡en kiest u 9:Distance.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de functie voor het eerste punt te<br />

selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal het eerste punt. Verplaats de cursor naar het punt met A<br />

of B of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. <strong>Het</strong> punt wordt aangegeven met een + .<br />

5. Indien het tweede punt zich op een andere functie bevindt,<br />

gebruikt u D en C om de functie te selecteren.<br />

6. Bepaal het tweede punt. (Indien u de cursor gebruikt om het punt<br />

te bepalen, wordt een lijn getrokken terwijl u de cursor beweegt.)<br />

7. Druk op ¸.<br />

De afstand tussen de twee<br />

punten wordt getoond, samen<br />

met de verbindingslijn.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u A:Tangent.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal het raakpunt.<br />

Verplaats de cursor naar het<br />

punt of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸.<br />

De raaklijn wordt getekend<br />

en zijn vergelijking wordt<br />

getoond.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u B:Arc.<br />

2. Gebruik zo nodig D en C om de gewenste functie te selecteren.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal het eerste punt <strong>van</strong> de boog. Verplaats de cursor met A of<br />

met B of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. <strong>Het</strong> eerste punt wordt aangegeven met een +.<br />

5. Bepaal het tweede punt en<br />

druk op ¸.<br />

Een + geeft het tweede punt<br />

aan en de booglengte wordt<br />

getoond.<br />

<strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong> 65


Math werktuigen gebruiken om <strong>functies</strong> te analyseren (Vervolg)<br />

<strong>Het</strong> gebied tussen een<br />

functie en de x-as<br />

arceren<br />

Opmerking: indien u niet op<br />

A of B drukt of een xwaarde<br />

typt wanneer u de<br />

onder- en bovengrens<br />

bepaalt, zullen xmin en<br />

xmax gebruikt worden als<br />

respectievelijk de onder- en<br />

bovengrens.<br />

Tip: om het gearceerde<br />

gebied te wissen drukt u op<br />

† (ReGraph).<br />

<strong>Het</strong> gebied tussen twee<br />

<strong>functies</strong> binnen een<br />

interval arceren<br />

Opmerking: indien u niet op<br />

A of B drukt of een xwaarde<br />

typt wanneer u de<br />

onder- en bovengrens<br />

bepaalt, zullen xmin en<br />

xmax gebruikt worden als<br />

respectievelijk de onder- en<br />

bovengrens.<br />

Tip: om het gearceerde<br />

gebied te wissen, drukt u op<br />

† (ReGraph).<br />

66 <strong>Hoofdstuk</strong> <strong>3.</strong> <strong>Het</strong> <strong>plotten</strong> <strong>van</strong> <strong>functies</strong><br />

U moet slechts één geplotte functie hebben. Indien u twee of meer<br />

<strong>functies</strong> plot, arceert u met Shade het gebied tussen de twee <strong>functies</strong>.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u C:Shade. Op het<br />

scherm verschijnt de vraag Above X axis?<br />

2. Kies één <strong>van</strong> de volgende mogelijkheden. Om het functiegebied te<br />

arceren drukt u op:<br />

¦ ¸ voor arcering boven de x-as.<br />

¦ N voor arcering onder de x-as.<br />

<strong>3.</strong> Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de<br />

ondergrens met A en B of typ de x-waarde.<br />

4. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm.<br />

5. Bepaal de bovengrens en<br />

druk op ¸.<br />

<strong>Het</strong> begrensde gebied wordt<br />

gearceerd.<br />

U moet tenminste twee grafieken hebben geplot. Als u slechts één<br />

functie hebt geplot, arceert u met Shade het gebied tussen de functie<br />

en de x-as.<br />

1. Op het scherm Graph drukt u op ‡ en kiest u C:Shade. Op het<br />

scherm verschijnt de vraag Above?<br />

2. Gebruik zo nodig D of C om een functie te selecteren. (Arcering<br />

vindt plaats boven deze functie.)<br />

<strong>3.</strong> Druk op ¸. De cursor springt naar de volgende geplotte<br />

functie, en op het scherm verschijnt de vraag Below?<br />

4. Gebruik zo nodig D of C om een andere functie te selecteren.<br />

(Arcering vindt plaats onder deze functie.)<br />

5. Druk op ¸.<br />

6. Bepaal de ondergrens voor x. Verplaats de cursor naar de<br />

ondergrens met A en B of typ de x-waarde.<br />

7. Druk op ¸. De ondergrens wordt aangegeven met een 4<br />

bovenin het scherm.<br />

8. Bepaal de bovengrens en druk<br />

op ¸.<br />

<strong>Het</strong> begrensde gebied wordt<br />

gearceerd.<br />

Onder de<br />

functie<br />

Boven de<br />

functie

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!