03.09.2013 Views

uitwerkingen - Pearson Education

uitwerkingen - Pearson Education

uitwerkingen - Pearson Education

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk 1<br />

Het menselijk lichaam: een inleiding<br />

1.1 Een overzicht van de anatomie en fysiologie<br />

1. 1. D of fysiologie<br />

2. A of anatomie<br />

3. B of homeostase<br />

4. C of stofwisseling<br />

2. Fysiologisch onderzoek: C, D, E, F, G, H, J, K<br />

Anatomisch onderzoek: A, B, I, K, L, M<br />

1.2 Organisatieniveaus<br />

3. Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels.<br />

4. 1. Elektron<br />

2. Dekweefsel<br />

3. Hart<br />

4. Spijsverteringsstelsel<br />

5. 1. K of urinair stelsel<br />

2. C of hormoonstelsel<br />

3. J of beenderstelsel<br />

4. A of cardiovasculaire stelsel<br />

5. D of huidlaag<br />

6. E of lymfestelsel/immuniteit<br />

7. B of spijsverteringsstelsel<br />

8. I of ademhalingsstelsel<br />

9. A of cardiovasculaire stelsel<br />

10. F of spierstelsel<br />

11. K of urinair stelsel<br />

12. H of voortplantingsstelsel<br />

13. C of hormoonstelsel<br />

14. D of huidlaag<br />

6. 1. A of cardiovasculaire stelsel<br />

2. C of hormoonstelsel<br />

3. K of urinair stelsel<br />

4. H of voortplantingsstelsel<br />

5. B of spijsverteringsstelsel<br />

6. J of beenderstelsel<br />

7. G of zenuwstelsel<br />

Hoofdstuk 1<br />

7.<br />

Figuur 1.1: Cardiovasculaire stelsel<br />

Figuur 1.2: Ademhalingsstelsel<br />

Hart<br />

Bloedvaten<br />

Neusholte<br />

Luchtpijp<br />

Longen<br />

1


Figuur 1.3: Zenuwstelsel<br />

Figuur 1.4: Urinair stelsel<br />

Figuur 1.5: Spijsverteringsstelsel<br />

Hersenen<br />

Ruggenmerg<br />

Zenuwen<br />

Nier<br />

Urineleider<br />

Blaas<br />

Mondholte<br />

Slokdarm<br />

Maag<br />

Darmen<br />

Figuur 1.6: Voortplantingsstelsel<br />

1.3 Instandhouding van de levensfuncties<br />

8. 1. D. of handhaven van barrières<br />

2. H of voortplanting<br />

3. C of groei<br />

4. A of vertering<br />

5. B of uitscheiding<br />

6. G of reactievermogen<br />

7. F of beweging<br />

8. E of stofwisseling<br />

9. D of handhaven van barrières<br />

9. 1. C of voedingsstoffen<br />

2. B of atmosferische druk<br />

3. E of water<br />

4. D of zuurstof<br />

5. E of water<br />

6. A of juiste lichaamstemperatuur<br />

1.4 Homeostase<br />

10. 1. Receptor<br />

2. Regelcentrum<br />

3. Afferente<br />

4. Regelcentrum<br />

5. Effector<br />

6. Efferente<br />

7. Negatieve<br />

8. Positieve<br />

9. Negatieve<br />

Ovarium<br />

Baarmoeder<br />

2 Werkboek anatomie en fysiologie


1.5 De taal van de anatomie<br />

11. 1. Ventrale<br />

2. Dorsale<br />

3. Dorsale<br />

12. 1. Distaal<br />

2. Antecubitaal<br />

3. Brachiaal<br />

4. Linker bovenste kwadrant<br />

5. Ventrale holte<br />

13.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

Figuur 1.7<br />

Craniale<br />

holte<br />

Spinale<br />

holte<br />

Thoracale<br />

holte<br />

Buik- en<br />

bekkenholte<br />

14. 1. C of axillair<br />

2. G of femoraal<br />

3. H of gluteaal<br />

4. F of cervicaal<br />

5. P of umbilicaal<br />

6. M of pubisch<br />

7. B of antecubitaal<br />

8. K of occipitaal<br />

Dorsale<br />

holte<br />

Ventrale<br />

holte<br />

Het menselijk lichaam: een inleiding<br />

1. Epigastrisch gebied<br />

2. Rechts in de regio hypochondriaca<br />

3. Navelgebied<br />

4. Rechter lumbaal gebied<br />

5. Hypogastrisch gebied<br />

6. Rechter liesgebied<br />

15.<br />

9. I of inguïnaal<br />

10. J of lumbaal<br />

11. E of buccaal<br />

A<br />

A<br />

Scapulair<br />

Lumbaal<br />

Popliteaal<br />

Kuit<br />

Buccaal<br />

Brachiaal<br />

Antecubitaal<br />

Abdominaal<br />

Umbilicaal<br />

Inguïnaal<br />

Femoraal<br />

B B<br />

Figuur 1.8: Doorsnede A: midsagittaal.<br />

Doorsnede B: transversaal<br />

3


16. 1. G of ventraal, D of pelvis<br />

2. G of ventraal, F of thoracaal<br />

3. C of dorsaal, B of craniaal<br />

4. G of ventraal, D of pelvis<br />

5. G of ventraal, A of abdominaal<br />

17. 1. A of ventrale<br />

2. G of dorsale<br />

3. J of superieure<br />

4. L of superior<br />

5. E of lateraal<br />

6. M of ventraal<br />

7. F of mediaal<br />

8. H of proximaal<br />

9. B of distaal<br />

10. N of posterieure<br />

11. J of superieure<br />

12. I of sagittale<br />

13. C of frontale<br />

14. C of frontale<br />

15. K of transversale<br />

18. 1.- 5. A of buik- en bekkenholte<br />

6. C of spinale holte<br />

7. A of buik- en bekkenholte<br />

8. en 9. D of thoracale holte<br />

10. B of craniale holte<br />

11. en 12. A of buik- en bekkenholte<br />

19. A. 2<br />

B. 3<br />

C. 1<br />

D. 4<br />

In het ziekenhuis<br />

20. Beenderstelsel, spierstelsel, cardiovasculaire<br />

stelsel, huidlaag, zenuwstelsel.<br />

21. De behoefte aan voedingsstoffen en water.<br />

22. De ventrale en laterale aspecten van de buik<br />

worden niet door het beenderstelsel (skelet)<br />

beschermd.<br />

23. John heeft een hernia in het inguïnale<br />

gebied, pijn in de lumbale regio door zijn<br />

geïnfecteerde nier en kneuzingen en zwellingen<br />

in het hypogastrische gebied.<br />

24. Door negatieve terugkoppeling neemt de<br />

aanvankelijke prikkel, TSH in dit geval, af.<br />

25. Door de hoge bloeddruk wordt het hart<br />

zwaarder belast. Er wordt minder bloed<br />

rond gepompt en de bloedtoevoer naar het<br />

hart zelf wordt onvoldoende. Naarmate het<br />

hart zwakker wordt, hoopt zich meer bloed<br />

in de aderen op en stijgt de bloeddruk nog<br />

meer. Zonder behandeling wordt de circulatie<br />

zo traag dat orgaanfalen ontstaat.<br />

Door een geneesmiddel dat het hart sterker<br />

maakt, wordt de kracht van de hartslag<br />

verhoogd, zodat bij elke hartslag meer bloed<br />

wordt weggestuwd. Daardoor kan meer<br />

bloed het hart instromen, waardoor minder<br />

bloed terugstroomt en de bloeddruk daalt.<br />

Het hart kan daardoor meer bloed wegpompen,<br />

waardoor de ophoping verder afneemt<br />

en de circulatie toeneemt. De bloedtoevoer<br />

naar de hartspier wordt beter en het hart<br />

wordt sterker.<br />

26. Bij CT wordt gebruikgemaakt van röntgenstralen.<br />

Bij MRI wordt gebruik gemaakt<br />

van radiogolven en magnetische velden.<br />

Bij PET-scans wordt gebruik gemaakt van<br />

radio-isotopen. Bij CT, MRI en PET-scans<br />

kunnen lichaamsdelen op doorsnede worden<br />

weergegeven.<br />

27. Rechterzijde, vlak onder de ribbenkast.<br />

28. Hij zal de spalk op zijn rechterpols aanbrengen.<br />

4 Werkboek anatomie en fysiologie


Het slot: meerkeuzevragen<br />

29. 1. B<br />

2. C<br />

3. A, B, C, D<br />

4. B<br />

5. B<br />

6. A, B, D<br />

7. A, B, D<br />

Hoofdstuk 2<br />

Elementaire chemie<br />

2.1 Materie en energie<br />

1. 1. B, D<br />

2. A, B, C, D<br />

3. A, B<br />

2. 1. C of mechanische energie<br />

2. B, D of elektrische energie, stralingsenergie<br />

3. C of mechanische energie<br />

4. A of chemische energie<br />

5. D of stralingsenergie<br />

2.2 Samenstelling van de materie<br />

3.<br />

Deeltje Plaats Elektrische<br />

lading<br />

Hoofdstuk 2<br />

Massa<br />

Proton Kern +1 1 atoommassa-eenheid<br />

Neutron Kern 0 1 atoommassa-eenheid<br />

Elektron Schillen -1 0 atoommassa-eenheid<br />

4. 1. O<br />

2. C<br />

3. K<br />

4. I<br />

5. H<br />

6. N<br />

7. Ca<br />

8. Na<br />

9. P<br />

8. C<br />

9. C, E<br />

10. D<br />

11. A, C, E<br />

12. A, B, C, D, E<br />

13. A<br />

14. B<br />

15. B<br />

10. Mg<br />

11. Cl<br />

12. Fe<br />

5. 1. E of ion<br />

2. F of materie<br />

3. C of element<br />

4. B of elektronen<br />

5. B of elektronen<br />

6. D of energie<br />

7. A of atoom<br />

8. G of molecuul<br />

9. I of protonen<br />

10. J of valentieschil<br />

11. en 12. H en I of neutronen en protonen<br />

6. 1. J<br />

2. Protonen<br />

3. Meer<br />

4. J<br />

5. Radioactief<br />

6. J<br />

7. Chloor<br />

8. Jodium<br />

9. J<br />

5


2.3 Moleculen, chemische bindingen en chemische<br />

reacties<br />

7. 1. C of synthese<br />

2. B of uitwisseling<br />

3. A of afbraak<br />

8. Figuur 2.1: De kern is de binnenste cirkel<br />

die zes protonen en zes neutronen bevat; de<br />

elektronen zijn aangegeven door de kleine<br />

cirkels in de schillen.<br />

1. Atoomgetal is 6<br />

2. Atoomgewicht is 12 amu<br />

3. Koolstof<br />

4. Isotoop<br />

5. Chemisch reactief<br />

6. Vier elektronen<br />

7. Covalent, doordat het erg moeilijk zou<br />

zijn om vier elektronen op te nemen of<br />

af te staan<br />

9. H 2 O 2 is één molecuul waterstofperoxide<br />

(een verbinding). 2OH - symboliseert twee<br />

hydroxide-ionen.<br />

10. Figuur 2.2: A stelt een ionenbinding voor; B<br />

is een afbeelding van een covalente binding.<br />

Overgedragen<br />

elektron<br />

11. Figuur 2.3:<br />

Zuurstof<br />

Waterstof<br />

A<br />

9 p +<br />

3 p +<br />

Negatieve<br />

pool<br />

H<br />

O<br />

H H<br />

O<br />

H<br />

H<br />

H<br />

O<br />

H<br />

O<br />

H<br />

Positieve<br />

pool<br />

B<br />

O<br />

H<br />

H<br />

p +<br />

9 p +<br />

Waterstofbruggen<br />

Gedeelde<br />

elektronen<br />

12. Omcirkel B, C en E.<br />

13. 1. H CO 2 3<br />

2. H + - en HCO3 3. De ionen moeten worden omcirkeld.<br />

4. Een aanvullende pijl naar links moet<br />

worden toegevoegd tussen H CO en H 2 3 +<br />

2.4 Biochemie: de samenstelling van levende<br />

materie<br />

14. 1-3. A of zuur (zuren), B of base(n) en D of<br />

zout(en)<br />

4. B of base(n)<br />

5. A of zuur (zuren)<br />

6. D of zout(en)<br />

7. D of zout(en)<br />

8. A of zuur (zuren)<br />

9. C of buffer<br />

15. 1. Warmtecapaciteit<br />

2. Water<br />

3. 70% (60-80%)<br />

4. Waterstof<br />

5. en 6. Hydrolyse en afsplitsing van water<br />

7. Polariteit<br />

8. Slijm<br />

16. X koolstofdioxide, zuurstof, KCl en H 2 O.<br />

17. Zwak zuur: B, C en E;<br />

sterk zuur: A, D, E, F en G.<br />

18. 1. G of monosachariden<br />

2. D of vetzuren en E of glycerol<br />

3. A of aminozuren<br />

4. F of nucleotiden<br />

5. H of eiwitten<br />

6. G of monosachariden<br />

(B of koolhydraten)<br />

7. C of vetten (lipiden)<br />

8. G of monosachariden<br />

(B of koolhydraten)<br />

9. C of vetten (lipiden)<br />

10. en 11. F of nucleotiden en A of<br />

aminozuren<br />

6 Werkboek anatomie en fysiologie


12. F of nucleotiden<br />

13. C of vetten (lipiden)<br />

14. H of eiwitten<br />

15. B of koolhydraten<br />

16. C of vetten (lipiden)<br />

17. H of eiwitten<br />

18. C of vetten (lipiden)<br />

19. H of eiwitten<br />

19. 1. B of collageen, H of keratine<br />

2. D of enzym, F of hemoglobine, een deel<br />

van G of hormonen<br />

3. D of enzym<br />

4. L of zetmeel<br />

5. E of glycogeen<br />

6. C of DNA<br />

7. A of cholesterol (een deel van G of<br />

hormonen zijn steroïden)<br />

8. I of lactose, J of maltose<br />

20. Figuur 2.4<br />

A. Monosacharide<br />

B. Globulair eiwit<br />

C. Nucleotide<br />

D. Vet<br />

E. Polysacharide<br />

21. 1. Glucose<br />

2. Ribose<br />

3. Glycogeen<br />

4. Glycerol<br />

5. Glucose<br />

22. 1. J<br />

2. Neutrale vetten<br />

3. J<br />

4. Polaire<br />

5. J<br />

6. ATP<br />

7. J<br />

8. O<br />

Elementaire chemie<br />

23. Niet-benoemde stikstofbasen: thymine (T)<br />

en guanine (G)<br />

1. Waterstofbruggen<br />

2. Dubbele helix<br />

3. 12<br />

Figuur 2.5<br />

C G<br />

Je ziet dat de gestippelde delen van het<br />

skelet fosfaatgroepen (P) voorstellen, terwijl<br />

de witte delen van het skelet, die met de<br />

basen zijn verbonden, desoxyribose (d-R)groepen<br />

zijn.<br />

24. Het polymeer bevindt zich links van de pijl;<br />

de monomeren (5) rechts.<br />

1. C of glucose<br />

2. C of naar de plaatsen tussen de monomeren<br />

begeven, etc.<br />

3. B of hydrolyse<br />

4. A of R-groep<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

25. 1. Negatief<br />

2. Positieve<br />

3. Waterstofbruggen<br />

4. Rode bloedcellen<br />

5. Eiwit<br />

6. Aminozuren<br />

7. Peptide<br />

8. H + en OH -<br />

A<br />

T<br />

C G<br />

A T<br />

T A<br />

G C<br />

A<br />

G C<br />

G C<br />

DNA<br />

T A<br />

A<br />

d-R<br />

P<br />

7


9. Hydrolysereactie<br />

10. Enzym<br />

11. Glucose<br />

12. Glycogeen<br />

13. Synthese onder afsplitsing van water<br />

14. H 2 O<br />

15. Toe<br />

In het ziekenhuis<br />

26. Acidose betekent dat de pH van het bloed<br />

lager is dan normaal. De patiënt moet worden<br />

behandeld met een middel dat de pH<br />

verhoogt.<br />

27. Elk van de 20 aminozuren heeft een andere<br />

chemische groep, de zogenoemde R-groep.<br />

De R-groep van elk van de aminozuren bepaalt<br />

hoe het aminozuur past in de opgevouwen,<br />

driedimensionale, tertiaire structuur<br />

van het eiwit en welke bindingen het zuur<br />

kan vormen. Als het verkeerde aminozuur<br />

wordt opgenomen, past de R-groep van dit<br />

aminozuur mogelijk niet goed in de tertiaire<br />

structuur of kunnen benodigde bindingen<br />

misschien niet worden gevormd; vandaar<br />

dat het mogelijk is dat de hele structuur van<br />

het eiwit verandert. Omdat de functie door<br />

de structuur wordt bepaald, betekent dit dat<br />

het eiwit niet goed functioneert.<br />

28. Warmte verhoogt de bewegingsenergie van<br />

de moleculen. Belangrijke biologische moleculen<br />

zoals eiwitten en nucleïnezuren worden<br />

gedenatureerd (verliezen hun functie)<br />

door overmatige verhitting, doordat intramoleculaire<br />

bindingen die noodzakelijk zijn<br />

voor hun functionele structuur, verbroken<br />

raken. Doordat alle enzymen eiwitten zijn,<br />

is het dodelijk als ze hun structuur verliezen.<br />

29. Een MRI-scan, omdat hiermee beeldvorming<br />

mogelijk is van weke delen die door<br />

bot worden omgeven (de schedel bijvoorbeeld).<br />

30. Maagstoornissen worden vaak veroorzaakt<br />

door een te zuur milieu in de maag (‘zure<br />

indigestie’). Een antacidum (zuurremmer)<br />

bevat een zwakke base die het overmatige<br />

zuur (H + ) neutraliseert.<br />

31. Bij afbraak van ATP tot ADP en P i komt de<br />

energie vrij die in de bindingen was opgeslagen.<br />

Slechts een deel van die potentiële<br />

energie wordt door de cel verbruikt. De rest<br />

gaat verloren in de vorm van warmte. Toch<br />

moet de totale hoeveelheid vrijkomende<br />

energie (plus de activeringsenergie) worden<br />

opgenomen om de bindingen van het ATP<br />

te herstellen.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

32. 1. A, C, D<br />

2. E<br />

3. A, B, C, D, E<br />

4. D<br />

5. A<br />

6. C, E<br />

7. C, D<br />

8. C<br />

9. A<br />

10. A, D<br />

11. B, C<br />

12. B, C<br />

13. D<br />

14. B<br />

15. B, D<br />

8 Werkboek anatomie en fysiologie


Hoofdstuk 3<br />

Cellen en weefsels<br />

3.1 Cellen<br />

1. 1.-4. (in willekeurige volgorde): koolstof,<br />

zuurstof, stikstof, waterstof<br />

5. Water<br />

6. Calcium<br />

7. IJzer<br />

8.- 12. (vijf van de volgende termen, in willekeurige<br />

volgorde): stofwisseling, voortplanting,<br />

reactievermogen, vermogen tot<br />

beweging, vermogen tot groei, vermogen<br />

voedingsstoffen te verteren, vermogen afvalstoffen<br />

uit te scheiden<br />

13.- 15. (drie van de volgende termen, in willekeurige<br />

volgorde): kubusvormig, tegelvormig,<br />

schijfvormig, rond bolvormig, vertakt,<br />

cilindervormig<br />

16. Interstitiële vloeistof (weefselvloeistof)<br />

17. Plaveiselepitheel<br />

2.<br />

Figuur 3.1<br />

3.<br />

Glad ER<br />

Cytosol<br />

Vacuole<br />

Centriole(n)<br />

Microvilli<br />

Eiwitmoleculen<br />

Figuur 3.2<br />

Hoofdstuk 3<br />

Koolhydraatmoleculen<br />

A<br />

D<br />

Fosfolipidenmoleculen<br />

E<br />

Buitenzijde cel<br />

Mitochondrium<br />

Kernmembraan<br />

Golgi-complex<br />

Nucleolus<br />

Chromatinedraad<br />

Ruw ER<br />

Celmembraan<br />

B<br />

C<br />

Cholesterolmoleculen<br />

Binnenzijde cel<br />

1. Glycocalyx<br />

2. C<br />

3. Hydrofoob<br />

4. Enzymen, receptoren, herkenningsplaatsen<br />

enzovoort<br />

4. 1. Microvilli zijn te vinden op cellen die<br />

betrokken zijn bij afgifte en/of opname.<br />

2. Tight junction<br />

3. Desmosoom<br />

4. Desmosoom<br />

5. Dankzij gap junctions kunnen cellen<br />

communiceren, doordat ionen en andere<br />

chemische stoffen zich op deze plaatsen<br />

via eiwitkanalen van de ene naar de<br />

andere cel kunnen bewegen.<br />

6. Gap junctions en desmosomen<br />

Figuur 3.3<br />

5. 1. Centriolen<br />

2. Trilharen<br />

3. Glad ER<br />

4. Opslag vitamine A<br />

5. Mitochondriën<br />

6. Ribosomen<br />

7. Lysosomen<br />

6. 1. Microtubuli<br />

2. Intermediaire fi lamenten<br />

3. Microtubuli<br />

4. Microfi lamenten<br />

A.<br />

B.<br />

Microvilli<br />

Tight junctions<br />

C. Desmosoom<br />

9


Buitenzijde<br />

cel<br />

Binnenzijde<br />

cel<br />

5. Intermediaire fi lamenten<br />

6. Microtubuli<br />

7. 1. B<br />

2. F<br />

3. D<br />

4. E<br />

5. C, H<br />

6. G<br />

7. A<br />

8. 1. A<br />

2. B<br />

3. C<br />

4. A<br />

9. Figuur 3.5:<br />

1. A; crenatie<br />

2. B; dezelfde concentratie opgeloste stoffen<br />

binnen en buiten de cel<br />

3. C; ze scheuren (lysis); water verplaatst<br />

zich via osmose vanaf een plaats waar<br />

de concentratie water hoger is (buitenkant<br />

cel) de cel in, waar de concentratie<br />

water lager is; daardoor zwellen de cellen<br />

op.<br />

10.<br />

Aminozuur<br />

Steroïde H20 Cl –<br />

O2 K<br />

CO2 Glucose<br />

+<br />

Natriumkanaal<br />

Dragereiwit voor passief transport<br />

Figuur 3.6<br />

Na + K +<br />

Vet<br />

O2 Glucose<br />

CO2 Aminozuur<br />

Ionenpomp<br />

Fosfolipiden<br />

De pijl voor Na + moet rood zijn en naar<br />

buiten de cel wijzen; de pijlen voor glucose,<br />

Cl - , O 2 , vetten (behalve cholesterol - dat<br />

komt via receptor-gemedieerde endocytose<br />

binnen) en steroïden moeten blauw zijn en<br />

de naar de binnenzijde van de cel wijzen.<br />

De pijl van CO 2 moet blauw zijn en naar de<br />

extracellulaire vloeistof wijzen. Aminozuren<br />

en K + (rode pijlen) gaan de cel in. Water<br />

(H 2 O) verplaatst zich passief (blauwe pijlen)<br />

door de membraan (naar binnen of buiten),<br />

afhankelijk van de osmotische omstandigheden<br />

ter plaatse.<br />

1. Vet, steroïde, O 2 , CO 2<br />

2. Glucose<br />

3. H 2 O, (waarschijnlijk) Cl -<br />

4. Na + , K + , aminozuur<br />

11. 1. D of exocytose; G of fagocytose; H, of<br />

pinocytose; I of receptor-gemedieerde<br />

endocytose<br />

2. B of diffusie in strikte zin; C of diffusie,<br />

osmose; E of gefaciliteerde diffusie<br />

3. F of fi ltratie<br />

4. B of diffusie in strikte zin; C of diffusie,<br />

osmose; E of gefaciliteerde diffusie<br />

5. A of actief transport<br />

6. B of diffusie in strikte zin<br />

7. A of actief transport<br />

8. D of exocytose; G of fagocytose, H of<br />

pinocytose, I of receptor-gemedieerde<br />

endocytose<br />

9. G of fagocytose<br />

10. D of exocytose<br />

11. E of gefaciliteerde diffusie<br />

12. 1. P of eiwitten<br />

2. K of helix<br />

3. O of fosfaat<br />

4. T of suiker<br />

5. C of basen<br />

6. B of aminozuren<br />

7. E of complementair<br />

8. F of cytosine<br />

9. V of thymine<br />

10. S of ribosoom<br />

11. Q of replicatie<br />

12. M of nucleotiden<br />

13. U of sjabloon of model<br />

14. L of nieuw<br />

15. N of oud<br />

10 Werkboek anatomie en fysiologie


16. H of genen<br />

17. I of groei<br />

18. R of herstel<br />

13. A. Profase<br />

B. Anafase<br />

C. Telofase<br />

D. Metafase<br />

Figuur 3.7<br />

Kernmembraan<br />

14. 1. C of profase<br />

2. A of anafase<br />

3. D of telofase<br />

4. D of telofase<br />

5. B of metafase<br />

6. C of profase<br />

7. C of profase<br />

8. E of geen van de bovengenoemde fasen<br />

9. C of profase<br />

10. C of profase<br />

11. D of telofase<br />

12. A of anafase, B of metafase<br />

13. E of geen van de bovengenoemde fasen<br />

15. 1. Celkern<br />

2. Cytoplasma<br />

3. Opgerold<br />

4. Centromeren<br />

5. Spoelfi guur<br />

6. Int erfase<br />

16. 1. Transcriptie<br />

2. Translatie<br />

3. Anticodon; triplet<br />

Cellen en weefsels<br />

Kernmembraan<br />

Centriolen<br />

Chromosomen<br />

Nucleoli<br />

Chromosomen<br />

Spoeldraden<br />

Centriolen<br />

Spoeldraden<br />

Skelet van<br />

DNA-helix<br />

1<br />

Figuur 3.8<br />

G<br />

A<br />

C<br />

2<br />

G<br />

A<br />

A<br />

C<br />

T<br />

T<br />

A<br />

T<br />

A<br />

Celkern Kernmembraan<br />

Skelet van mRNA<br />

3.2 Lichaamsweefsels<br />

17. Figuur 3.9<br />

A. Eenlagig plaveiselepitheel<br />

B. Eenlagig kubisch epitheel<br />

C. Hartspierweefsel<br />

D. Dicht, vezelig bindweefsel<br />

E. Beenweefsel<br />

F. Dwarsgestreept spierweefsel<br />

G. Zenuwweefsel<br />

H. Hyalien kraakbeen<br />

I. Glad spierweefsel<br />

J. Vetweefsel<br />

K. Gelaagd plaveiselepitheel<br />

L. Los bindweefsel. De delen van D, E, H, J<br />

en L die niet uit cellen bestaan, vormen<br />

de matrix<br />

18. Het neuron heeft lange uitlopers met cytoplasma,<br />

waardoor de cel beter in staat is impulsen<br />

over lange afstanden in het lichaam<br />

te geleiden.<br />

19. 1. B of dekweefsel<br />

2. C of spierweefsel<br />

3. D of zenuwweefsel<br />

4. A of bindweefsel<br />

5. B of dekweefsel<br />

6. D of zenuwweefsel<br />

7. C of spierweefsel<br />

8. B of dekweefsel<br />

9. A of bindweefsel<br />

10. A of bindweefsel<br />

Ribosoom<br />

Aminozuurmoleculen<br />

C U U G A A<br />

G A C G A A C U U A U A<br />

tRNAmoleculen<br />

11


11. C of spierweefsel<br />

12. A of bindweefsel<br />

13. D of zenuwweefsel<br />

20. 1. E of gelaagd plaveiselepitheel<br />

2. B of eenlagig kubisch epitheel<br />

3. E of gelaagd cilinderepitheel<br />

4. A of pseudo-gelaagd cilinderepitheel<br />

(met trilharen)<br />

5. A of pseudo-gelaagd cilinderepitheel<br />

(met trilharen)<br />

6. F of overgangsepitheel<br />

7. D of eenlagig plaveiselepitheel<br />

21. 1. Skeletspierweefsel<br />

2. Hartspierweefsel, glad spierweefsel<br />

3. Skeletspierweefsel, hartspierweefsel<br />

4. Glad spierweefsel (meeste hartspierweefsel)<br />

5.-7. Skeletspierweefsel<br />

8. en 9. Glad spierweefsel<br />

10. Hartspierweefsel<br />

11. Skeletspierweefsel<br />

12. Hartspierweefsel<br />

13. Skeletspierweefsel<br />

14. Glad spierweefsel, hartspierweefsel<br />

15. Hartspierweefsel<br />

22. 1. Cel<br />

2. Elastische vezels<br />

3. Beenderen<br />

4. Zenuwweefsel<br />

5. Bloed<br />

23. 1. C of dicht bindweefsel<br />

2. A of vetweefsel<br />

3. C of dicht bindweefsel<br />

4. D of beenweefsel<br />

5. B of los bindweefsel<br />

6. F of hyalien kraakbeen<br />

7. A of vetweefsel<br />

8. F of hyalien kraakbeen<br />

9. D of beenweefsel<br />

10. E of reticulair bindweefsel<br />

24. 1. Ontsteking<br />

2. Stollingseiwitten<br />

3. Granulatie<br />

4. Regeneratie<br />

5. J<br />

6. Collageen<br />

7. J<br />

3.3 Ontwikkelingsaspecten van cellen en weefsels<br />

25. 1. Weefsels<br />

2. Groei<br />

3. Zenuwweefsel<br />

4. Spierweefsel<br />

5. Bindweefsel (littekenweefsel)<br />

6. Chemisch<br />

7. Fysische<br />

8. Genen (DNA)<br />

9.-11. Veranderingen in het bindweefsel;<br />

afgenomen activiteit van het hormoonstelsel;<br />

uitdroging van lichaamsweefsels<br />

12. Deling<br />

13. en 14. Goedaardig, kwaadaardig<br />

15. Goedaardige<br />

16. Kwaadaardige<br />

17. Biopsie<br />

18. Chirurgische verwijdering<br />

19. Hyperplasie<br />

20. Atrofi e<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

26. 1. Cytoplasma (cytosol)<br />

2. Celkern<br />

3. Mitochondrium<br />

4. ATP<br />

5. Ribosomen<br />

6. Ruw endoplasmatisch reticulum<br />

7. Poriën<br />

8. Chromatine<br />

9. DNA<br />

10. Kernlichaampjes<br />

11. Golgi-complex<br />

12. Lysosoom<br />

12 Werkboek anatomie en fysiologie


In het ziekenhuis<br />

27. De oxidasen van de gescheurde peroxisomen<br />

zetten het waterstofperoxide om in<br />

water en (vrij) zuurstofgas (waardoor het<br />

bruisen wordt veroorzaakt).<br />

28. Op plaatsen waar slijtage een probleem is, is<br />

gelaagd epitheel, dat uit verschillende cellagen<br />

bestaat, in het algemeen effectiever dan<br />

eenlagig epitheel (dat uit één enkele cellaag<br />

bestaat).<br />

29. Streptomycine remt de bacteriële eiwitsynthese.<br />

Als de bacteriën niet in staat zijn<br />

nieuwe eiwitten te vormen (veel van deze<br />

eiwitten zijn noodzakelijke enzymen), zullen<br />

ze afsterven.<br />

30. Als je bedenkt dat bindweefsel het vaakst<br />

voorkomende weefsel in het lichaam is en<br />

deel uitmaakt van of verbonden is met alle<br />

organen in het lichaam, zal de arts haar<br />

waarschijnlijk vertellen dat ze kan verwachten<br />

dat de effecten van lupus zich in het<br />

hele lichaam zullen voordoen.<br />

31. Granulatieweefsel geeft stoffen af die bacteriën<br />

doden.<br />

32. In mitochondriën wordt de grootste hoeveelheid<br />

ATP gevormd en bij contractie verbruiken<br />

spiercellen enorme hoeveelheden ATP.<br />

Na het opnemen van bacteriën of andere<br />

celresten, moeten deze door fagocyten worden<br />

verteerd; dit verklaart het grote aantal<br />

lysosomen.<br />

33. Het herstel zal lang en pijnlijk zijn, doordat<br />

pezen, evenals andere structuren die uit<br />

dicht bindweefsel bestaan, weinig bloedvaten<br />

bevatten.<br />

Cellen en weefsels<br />

34. Als gevolg van de fi ltratiedruk van het bloed<br />

zullen eiwitten in de interstitiële ruimte<br />

worden geperst. Doordat water zijn eigen<br />

concentratiegradiënt volgt, zal oedeem ontstaan.<br />

35. Fagocyten omgeven en verwijderen celresten<br />

uit lichaamsweefsels. In een rokerslong<br />

bevinden zich waarschijnlijk koolstofdeeltjes.<br />

36. Het lendenstuk bestaat uit dwarsgestreept<br />

spierweefsel. Pens bestaat uit glad spierweefsel.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

37. 1. B<br />

2. A.<br />

3. B<br />

4. C<br />

5. A, B, C, D, E<br />

6. C<br />

7. E<br />

8. A<br />

9. D<br />

10. C<br />

11. D<br />

12. C<br />

13. E<br />

14. C<br />

15. B<br />

16. C<br />

17. A, C, D<br />

18. A, B, C, D, E<br />

19. B<br />

13


Hoofdstuk 4<br />

De huid en membranen in het lichaam<br />

4.1 Indeling van de membranen in het lichaam<br />

1. Zowel slijmvliezen, sereuze membranen als<br />

huidlagen zijn samengestelde membranen<br />

die zijn opgebouwd uit een epitheellaag met<br />

daaronder een laag bindweefsel.<br />

• Slijmvliezen bestaan uit een laag epitheel<br />

met daaronder een bindweefsellaag,<br />

de zogenoemde lamina propria.<br />

Slijmvliezen bekleden de luchtwegen,<br />

het spijsverteringskanaal, de urinewegen<br />

en de afvoergangen van de voortplantingsorganen;<br />

functies zijn onder<br />

meer bescherming, bevochtiging,<br />

afgifte van klierproducten en opname.<br />

• Sereuze membranen bestaan uit een<br />

laag enkelvoudig plaveiselepitheel die<br />

op een dunne laag fi jn bindweefsel<br />

rust. Sereuze membranen bekleden de<br />

inwendige ventrale lichaamsholten en<br />

bedekken de organen in deze holten.<br />

Hun functie is een smerende vloeistof te<br />

produceren, waardoor de wrijving wordt<br />

verminderd.<br />

• De huidlaag of huid bestaat uit het epitheel<br />

van de opperhuid en het bindweefsel<br />

van de lederhuid. Hij bedekt de buitenkant<br />

van het lichaam en beschermt<br />

dieper gelegen lichaamsweefsels tegen<br />

beschadigingen van buitenaf.<br />

De synoviaalvliezen ofwel de gewrichtsvliezen,<br />

die de gewrichtsholten van synoviale<br />

gewrichten bekleden, bestaan helemaal uit<br />

bindweefsel. Zij hebben de functie een smerende<br />

vloeistof te produceren om de wrijving<br />

in de gewrichtsholte te verminderen.<br />

2. In al deze gevallen bedekt de viscerale laag<br />

van de serosa het uitwendig oppervlak van<br />

het orgaan en de pariëtale laag bekleedt de<br />

wanden van de lichaamsholten.<br />

Viscerale<br />

pericardium<br />

(binnenste laag)<br />

Huidlaag<br />

(huid)<br />

Figuur 4.1<br />

Pariëtale<br />

pericardium<br />

(buitenste laag)<br />

4.2 Huidlaag<br />

3. 1. B<br />

2. M<br />

3. C<br />

4. C, M<br />

5. C<br />

6. C<br />

Slijmvlies<br />

van<br />

luchtwegen<br />

Huidlaag<br />

(huid)<br />

Pariëtale<br />

longvlies<br />

(buitenste laag)<br />

Viscerale<br />

longvlies<br />

(binnenste laag)<br />

Slijmvlies<br />

van<br />

spijsverteringskanaal<br />

Synoviaalvlies dat<br />

de gewrichtsholte<br />

bekleedt<br />

14 Werkboek anatomie en fysiologie


4. Verbranding door de zon heeft een negatief<br />

effect op de immuunreactie, doordat de activiteit<br />

van macrofagen onder deze omstandigheden<br />

is afgenomen.<br />

5. Als de lichaamstemperatuur boven de<br />

normaalwaarde begint te stijgen, worden<br />

de zweetklieren geactiveerd door zenuwvezels<br />

van het (sympathisch) zenuwstelsel.<br />

Als zweet van het huidoppervlak verdampt,<br />

wordt daarmee lichaamswarmte afgevoerd.<br />

6. 1. Zenuw-<br />

2. Temperatuur (warmte en koude)<br />

3. Pijn<br />

4. Lichte druk<br />

5. Druk op diep gelegen structuren<br />

6. Cholesterol<br />

7. UV-licht<br />

8. Calcium<br />

7.<br />

Epidermis<br />

(opperhuid)<br />

Dermis<br />

(lederhuid)<br />

Onderhuidse laag<br />

Figuur 4.2<br />

Zweetklier<br />

8. 1. Doordat de cellen van de basale laag<br />

zich blijven delen, komen de meer oppervlakkig<br />

gelegen cellen steeds verder<br />

van de voedselbron, de lederhuid, te<br />

liggen; voedingsstoffen diffunderen<br />

namelijk vanuit de lederhuid.<br />

2. Keratine en andere stoffen die door keratinocyten<br />

worden gemaakt die bijdragen<br />

De huid en membranen in het lichaam<br />

Haarschacht<br />

Stratum corneum (hoornlaag)<br />

Stratum basale (basale laag)<br />

Talgklier<br />

Haarspier<br />

Zenuwvezels<br />

Haarfollikel<br />

Haarpapil<br />

Vet of vetweefsel<br />

aan waterafstoting zorgen ervoor dat<br />

er minder voedingsstoffen in de cellen<br />

kunnen komen.<br />

9. 1. D of stratum lucidum<br />

2. B of stratum corneum, D of stratum<br />

lucidum<br />

3. F of papillaire laag<br />

4. I of lederhuid als geheel<br />

5. A of stratum basale<br />

6. B of stratum corneum<br />

7. I of lederhuid als geheel<br />

8. A of stratum basale<br />

9. H of opperhuid als geheel<br />

10. B of stratum corneum<br />

11. I of lederhuid als geheel<br />

10. 1. Keratine<br />

2. Wrat<br />

3. Kiemlaag<br />

4. Haarspier<br />

11. 1. C of melanine<br />

2. A of caroteen<br />

3. C of melanine<br />

4. B of hemoglobine<br />

5. C of melanine<br />

6. A of caroteen<br />

7. B of hemoglobine<br />

12. 1. Warmte<br />

2. Onderhuidse<br />

3. Vitamine D<br />

4. Elasticiteit<br />

5. Zuurstof (doorbloeding)<br />

6. Cyanose<br />

13. 1. Zweet<br />

2. Keratine<br />

3. J<br />

4. Haarschacht<br />

5. Lederhuid<br />

15


14.<br />

Figuur 4.3<br />

Haar<br />

15. 1. Slechte voedingstoestand<br />

2. Keratine<br />

3. Hoornlaag<br />

4. Merocriene zweetklieren<br />

16. Alopecia<br />

Schublaag<br />

Cortex<br />

Haarmerg<br />

17. 1. E of talgklieren<br />

2. A of m. errector pili<br />

3. G of merocriene zweetklieren<br />

4. D of haarfollikel(s)<br />

5. F of apocriene zweetklier<br />

6. C of haar<br />

7. B of huidzintuigen<br />

8. E of talgklieren en F of apocriene zweetklier<br />

9. G of merocriene zweetklieren<br />

10. E of talgklier<br />

18. 1. Haarspier<br />

2. Epitheelomhulsel<br />

3. Merocriene zweetklieren<br />

4. Rimpels<br />

Follikelwand<br />

Epitheliale wand<br />

van de haarfollikel<br />

Bindweefselschede<br />

19. 1. Het schubje<br />

2. De basale laag is hier dikker, waardoor<br />

de rozige tint van het bloed niet door de<br />

huid kan schijnen<br />

20. Verlies van water, eiwitten, zouten, circulatoire<br />

collaps, nierfalen<br />

21. 1. C of derdegraadsbrandwond<br />

2. B of tweedegraadsbrandwond<br />

3. A of eerstegraadsbrandwond<br />

4. B of tweedegraadsbrandwond<br />

5. C of derdegraadsbrandwond<br />

6. C of derdegraadsbrandwond<br />

22. Hiermee kan de ernst van de verbranding<br />

worden geschat, zodat kan worden berekend<br />

hoeveel vloeistof moet worden toegediend.<br />

23. 1. Plaveiselcelcarcinoom<br />

2. Basocellulaircarcinoom<br />

3. Melanoom<br />

24. Gepigmenteerde gebieden die asymmetrisch<br />

zijn, onregelmatige begrenzingen<br />

hebben, een verschillend van kleur zijn en<br />

een diameter groter dan 6 mm hebben, zijn<br />

verdacht voor een carcinoom.<br />

4.3 Ontwikkelingsaspecten van de huid en de<br />

membranen in het lichaam<br />

25. 1. C of dermatitis<br />

2. D of verminderde pigmentproductie<br />

3. F of milia<br />

4. B of koude-intolerantie<br />

5. A of acne<br />

6. G of vernix caseosa<br />

7. E of lanugo<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

26. 1. Collageen<br />

2. Elastine (of elastische)<br />

3. Lederhuid (dermis)<br />

4. Fagocyt (macrofaag)<br />

5. Haarfollikel, bindweefsel<br />

6. Epidermis<br />

7. Stratum basale<br />

8. Melanine<br />

9. Keratine<br />

10. Verhoornde dekweefselcellen<br />

In het ziekenhuis<br />

27. Geneesmiddelen voor chemotherapie die<br />

bij de behandeling van kanker worden<br />

16 Werkboek anatomie en fysiologie


gebruikt, doden de cellen in het lichaam<br />

die het snelst delen, met inbegrip van veel<br />

matrixcellen in de haarfollikels, waardoor<br />

het haar uitvalt.<br />

28. De baby heeft seborrhoïsch eczeem, een<br />

aandoening waarbij de talgklieren overmatig<br />

actief zijn. Het is niet ernstig, de vettige<br />

afzetting kan gemakkelijk worden weggewassen<br />

en de productie stopt al snel.<br />

29. Bedlegerige patiënten worden met regelmatige<br />

tussenpozen gekeerd, opdat geen enkel<br />

deel van het lichaam zo lang tegen het bed<br />

wordt gedrukt dat de bloedtoevoer naar dat<br />

gedeelte van de huid wordt gestagneerd;<br />

daardoor wordt voorkomen dat doorligwonden<br />

ontstaan.<br />

30. Bij de geboorte was de baby cyanotisch<br />

(blauwe verkleuring van de huid) als gevolg<br />

van een tekort aan zuurstof, een probleem<br />

dat wordt opgelost door adem te halen.<br />

Vernix caseosa, een kaasachtige substantie<br />

die door de talgklieren was geproduceerd,<br />

bedekte haar huid. Deze stof speelt eveneens<br />

een rol bij de bescherming van de huid<br />

van de foetus in de baarmoeder.<br />

31. Noren in de Verenigde Staten. Zij zijn<br />

afkomstig uit een gebied waar de intensiteit<br />

van het zonlicht altijd gering is. Hun huid<br />

bevat erg weinig pigment, waardoor deze<br />

bevolkingsgroep weinig beschermend melanine<br />

heeft.<br />

32. Behalve dat in de hypodermis vet als reservevoedsel<br />

is opgeslagen, is de huid door<br />

deze laag aan daaronder gelegen structuren<br />

(zoals spieren) verankerd en werkt hij als<br />

isolatie tegen warmteverlies.<br />

33. Het lichaam van de nagel is het zichtbare,<br />

vastgehechte deel (niet de vrij gelegen, witte<br />

rand). De wortel is het proximale gedeelte<br />

De huid en membranen in het lichaam<br />

dat in de huid ligt ingebed. Het bed is het<br />

deel van de epidermis waarop de nagel ligt.<br />

De matrix is het proximale gedeelte van het<br />

nagelbed en dit gedeelte is verantwoordelijk<br />

voor de groei van de nagel. Het nagelriempje<br />

is de huidplooi rond de omtrek van het<br />

nagellichaam. Doordat de matrix is verdwenen,<br />

zal op deze plaats geen nieuwe nagel<br />

ontstaan.<br />

34. Het peritoneum (ofwel het buikvlies) zal<br />

ontstoken en geïnfecteerd raken. Omdat het<br />

peritoneum zo veel rijk doorbloede organen<br />

omgeeft, kan een buikvliesontsteking die<br />

zich verspreidt, levensbedreigend zijn.<br />

35. Hij heeft haar waarschijnlijk verteld dat herstel<br />

zou optreden en dat een transplantatie<br />

alleen nodig zou zijn als er een infectie zou<br />

ontstaan.<br />

36. Het aanvullen van vloeistof en zouten die<br />

verloren zijn gegaan en het voorkomen van<br />

infecties.<br />

37. Vetweefsel is een goede isolator tegen<br />

warmteverlies, dus als vetweefsel verloren<br />

raakt, wordt iemand gevoeliger voor koude.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

38. 1. B, D<br />

2. D<br />

3. B<br />

4. C<br />

5. D<br />

6. C<br />

7. B<br />

8. C, D<br />

9. C<br />

10. C<br />

11. A, B, D<br />

12. D<br />

13. A, B<br />

17


Hoofdstuk 5<br />

Het beenderstelsel<br />

5.1 Beenderen – een overzicht<br />

1. 1. U<br />

2. U<br />

3. O<br />

4. O<br />

5. U<br />

6. O<br />

7. U<br />

8. U<br />

9. U<br />

2. 1. K<br />

2. P<br />

3. L<br />

4. L<br />

5. P<br />

6. L<br />

7. L<br />

8. P<br />

9. O<br />

3. 1. C of epifyse<br />

2. A of diafyse<br />

3. C of epifyse, D of rood beenmerg<br />

4. A of diafyse<br />

5. E of mergholte voor geel beenmerg<br />

6. B of epifysairschijf<br />

4. 1. G of parathormoon<br />

2. F of osteocyten<br />

3. A of atrofi e<br />

4. H of belasting/spanning<br />

5. D of osteoblasten<br />

6. B of calcitonine<br />

7. E of osteoclasten<br />

8. C of zwaartekracht<br />

5. 1. B of concentrische lamellen<br />

2. C of lacunen<br />

3. A of centraal kanaal (kanaal van Havers)<br />

4. E of botmatrix<br />

5. D of canaliculi<br />

Figuur 5.1<br />

6. 1. Geel beenmerg<br />

2. Osteoblasten<br />

3. Mergholte<br />

4. Periost<br />

7. De epifysairschijf is de witte band in het<br />

centrale gedeelte van de kop; het gewrichtskraakbeen<br />

is de witte band op het uiteinde<br />

van de kop. Rood beenmerg bevindt zich in<br />

de holten in het spongieuze beenweefsel;<br />

geel beenmerg is te vinden in de holte in de<br />

diafyse.<br />

Figuur 5.2<br />

Botmatrix<br />

Centraal kanaal (kanaal van Havers)<br />

Osteocyten<br />

A Een<br />

B<br />

Canaliculi<br />

lamel<br />

18 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

Holte<br />

n<br />

B<br />

Botmatrix<br />

Lacune<br />

Spongieus<br />

beenweefsel<br />

Compact<br />

beenweefsel<br />

Periost<br />

Compact beenweefsel<br />

Endost<br />

Osteocyten<br />

A B<br />

Botm<br />

La<br />

Canaliculi<br />

(met cytoplasma-uitlopers<br />

van de osteocyten)<br />

Diafyse<br />

Gewrichtskraakbeen<br />

Epifysairschijf


8. 1. 4<br />

2. 3<br />

3. 2<br />

4. 1<br />

5. 5<br />

6. 6<br />

LET OP: de gebeurtenissen 2 en 3 kunnen<br />

tegelijkertijd plaatsvinden.<br />

5.2 Axiaal skelet<br />

9. 1. B of os frontale (voorhoofdsbeen)<br />

2. N of os zygomaticum (jukbeen)<br />

3. E of mandibula (onderkaak)<br />

4. G of ossa nasalia (neusbeenderen)<br />

5. I of ossa palatinum (gehemeltebeenderen)<br />

6. J of os parietale (wandbeenderen)<br />

7. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />

8. K of os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

9. D of ossa lacrimalia (traanbeen)<br />

10. F of maxillae (bovenkaakbotten)<br />

11. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />

12. L of os temporale (slaapbeen)<br />

13. K of os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

14. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />

15. E of mandibula (onderkaak)<br />

16. L of os temporale (slaapbeen)<br />

17.-20. A of os ethmoidale (zeefbeen),<br />

B of os frontale (voorhoofdsbeen),<br />

F of maxillae (bovenkaak), en K of<br />

os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

21. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />

22. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />

23. L of os temporale (slaapbeen)<br />

24. M of os vomer (ploegschaarbeen)<br />

25. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />

26. L of os temporale (slaapbeen)<br />

10. 1. J.<br />

2. Osteoblasten<br />

3. Secundaire<br />

4. Hyalien kraakbeen<br />

5. Endost<br />

6. J<br />

Het beenderstelsel<br />

11.<br />

Os frontale<br />

(voorhoofdsbeen)<br />

Sutura coronalis<br />

(kroonnaad)<br />

Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

Os zygomaticum (jukbeen)<br />

Os nasale (neusbeenderen)<br />

Os lacrimalis (traanbeen)<br />

Arcus zygomaticus<br />

(jukboog)<br />

Figuur 5.3<br />

Processus<br />

condylaris<br />

Bovenkaak<br />

Onderkaak<br />

B<br />

Os frontale<br />

(voorhoofdsbeen)<br />

Os ethmoidale<br />

(zeefbeen)<br />

Os lacrimale<br />

(traanbeen)<br />

Os zygomaticum<br />

(jukbeen)<br />

Os nasale<br />

(neusbeen)<br />

A Sutura squamosa<br />

Processus styloideus<br />

Processus palatinus<br />

van de maxilla<br />

(bovenkaak)<br />

Maxilla (bovenkaak)<br />

Os occipitale<br />

(achterhoofdsbeen) Condylus occipitalis<br />

Foramen magnum<br />

C<br />

Processus alveolaris<br />

Sutura coronalis<br />

(kroonnaad)<br />

Os parietale (wandbeen)<br />

Os temporale (slaapbeen)<br />

Sutura lambdoidea<br />

Uitwendige<br />

gehooropening<br />

Processus mastoideus<br />

Os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />

Os zygomaticum<br />

(jukbeen)<br />

Palatinum (gehemeltebeen)<br />

Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

Os vomer (ploegschaarbeen)<br />

Os temporale (slaapbeen)<br />

Canalis caroticus<br />

Foramen jugulare<br />

Os parietale (wandbeen)<br />

Os parietale<br />

(wandbeen)<br />

Os temporale<br />

(slaapbeen)<br />

Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />

Os vomer (ploegschaarbeen)<br />

Maxilla (bovenkaak)<br />

Mandibula<br />

(onderkaak)<br />

12. 1. Met slijmvlies beklede holten in het<br />

beenweefsel die met lucht zijn gevuld.<br />

2. Ze maken de schedel lichter en dienen<br />

als resonantieruimten voor de spraak.<br />

3. Het slijmvlies in de sinussen loopt door<br />

in dat van de neusschelpen, waaraan ze<br />

klierproducten afgeven.<br />

19


Figuur 5.4<br />

Voorhoofdssinus<br />

Ethmoidale sinus<br />

Sfenoidale sinus<br />

Sinus bovenkaak<br />

13. 1. F of arcus vertebrae (wervelboog)<br />

2. A of corpus vertebrae<br />

3. C of processus spinosus (doornvormig<br />

uitsteeksel), E of processus transversus<br />

(dwarsuitsteeksel)<br />

4. A of corpus vertebrae, E of processus<br />

transversus<br />

5. B of foramina intervertebrale<br />

14. 1. A of atlas, B of axis (draaier), C of<br />

cervicale wervels - typerend<br />

2. B of axis (draaier)<br />

3. G of thoracale wervels<br />

4. F of os sacrum (heiligbeen)<br />

5. E of lumbale wervels<br />

A B<br />

C<br />

Atlas, C1<br />

Thoracaal<br />

Figuur 5.5<br />

Wervellichaam<br />

Processus<br />

transversus<br />

(dwarsuitsteeksel)<br />

Foramina<br />

vertebrale<br />

(wervelgaten)<br />

Foramen vertebrale<br />

(wervelgaten)<br />

Gewrichtsvlak<br />

van processus<br />

articularis superior<br />

Processus transversus<br />

(dwarsuitsteeksel)<br />

Processus spinosus (doornuitsteeksel)<br />

D<br />

Cervicaal, typerend<br />

Lumbaal<br />

6. D of os coccygis (staartbeen)<br />

7. A of atlas<br />

8. A of atlas, B of axis (draaier) en C of<br />

cervicale wervels - typerend<br />

9. G of thoracale wervels<br />

15. 1. Kyfose<br />

2. Scoliose<br />

3. Vezelig kraakbeen<br />

4. Veerkracht of buigzaamheid<br />

16. A. Cervicale wervel, atlas<br />

B. Cervicale wervel<br />

C. Thoracale wervel<br />

D. Lumbale wervel<br />

17. Figuur 5.6<br />

1. Cervicale wervels (halswervels), C 1 -C 7<br />

2. Thoracale wervels (borstwervels), T 1 -T 12<br />

3. Lumbale wervels (lendenwervels), L 1 -L 5<br />

4. Sacrum (heiligbeen), vergroeid<br />

5. Os coccygis (st aartbeen), vergroeid<br />

6. Atlas, C 1<br />

7. Axis (draaier), C 2<br />

Wervellichaam<br />

Processus transversus<br />

(dwarsuitsteeksel)<br />

Gewrichtsvlak van<br />

processus articularis<br />

superior<br />

Processus spinosus<br />

(doornuitsteeksel)<br />

Processus transversus<br />

(dwarsuitsteeksel)<br />

Gewrichtsvlak van<br />

processus<br />

articularis superior<br />

Processus spinosus<br />

(doornuitsteeksel)<br />

20 Werkboek anatomie en fysiologie


18. 1. Longen<br />

2. Hart<br />

3. Ware<br />

4. Valse<br />

5. Zwevende<br />

6. Thoracale wervels<br />

7. Sternum (borstbeen)<br />

8. Een omgekeerde kegelvorm<br />

19. Ribben 1 - 7 aan beide zijden zijn ware ribben;<br />

ribben 8 - 12 aan beide zijden zijn valse<br />

ribben.<br />

Sternum<br />

(borstbeen)<br />

Figuur 5.7<br />

5.3 Appendiculair skelet<br />

20. Scapula (schouderblad)<br />

Bovenste<br />

hoek<br />

Mediale<br />

rand<br />

Figuur 5.8<br />

Manubrium<br />

Lichaam van<br />

het sternum<br />

Processus<br />

xiphoideus<br />

Bovenste rand<br />

21. A. Humerus (opperarmbeen)<br />

B. Ulna (ellepijp)<br />

C. Radius (spaakbeen)<br />

Het beenderstelsel<br />

Processus coracoideus<br />

Ribkraakbeen<br />

Acromion<br />

Cavitas glenoidalis (schouderkom)<br />

Laterale hoek<br />

Spina<br />

scapulae<br />

Laterale<br />

rand<br />

Onderste<br />

hoek<br />

Figuur 5.9<br />

22.<br />

Tuberculum minus humeri<br />

Tuberculum majus humeri<br />

Kop<br />

A Humerus<br />

Figuur 5.10<br />

Trochlea<br />

Olecranon<br />

Incisura trochlearis<br />

Processus<br />

coronoideus<br />

Tuberositas radii<br />

Radius<br />

Ulna<br />

Kop van radius<br />

Tuberositas deltoidea<br />

Humeruskopje (capitulum)<br />

B Ulna Radius C<br />

23. Schoudergordel: A, C, D.<br />

Bekkengordel: B, E, F.<br />

Kop van ulna<br />

Phalanges<br />

(vingerkootjes)<br />

Processus<br />

styloideus radii<br />

Metacarpalia<br />

(middenhandsbeentjes)<br />

Carpalia<br />

(handwortelbeentjes)<br />

21


24. 1. G of tuberositas deltoidea<br />

2. I of humerus (opperarmbeen)<br />

3. en 4. D of clavicula (sleutelbeen), P of<br />

scapula (schouderblad)<br />

5. en 6. O of radius (spaakbeen), T of ulna<br />

(ellepijp)<br />

7. A of acromion<br />

8. P of scapula (schouderblad)<br />

9. D of clavicula (sleutelbeen)<br />

10. H of cavitas glenoidalis (schouderkom)<br />

11. E of processus coracoideus<br />

12. D of clavicula (sleutelbeen)<br />

13. S of trochlea<br />

14. T of ulna (ellepijp)<br />

15. B of capitulum (humeruskopje)<br />

16. F of fossa coronoidea<br />

17. T of ulna (ellepijp)<br />

18. en 19. P of scapula (schouderblad), Q of<br />

sternum (borstbeen)<br />

20. C of carpalia (handwortelbeentjes)<br />

21. M of phalanges (kootjes)<br />

22. J of metacarpalia (middenhandsbeentjes)<br />

25. 1. Vrouw: inham is groter en ronder<br />

2. Vrouw: sacrum (heiligbeen) is minder<br />

gebogen; arcus pubis is ronder<br />

3. Vrouw: uitsteeksels ischium (uitsteeksels<br />

darmbeenkam) zijn korter; bekken<br />

is minder diep, lichter<br />

Crista iliaca<br />

(darmbeenkam)<br />

Grote bekken<br />

(pelvis major)<br />

Spina iliaca<br />

anterior superior<br />

Onderste bekkenopening<br />

(pelvis minor)<br />

Acetabulum (heupkom)<br />

Symphysis pubica<br />

Figuur 5.11<br />

26. 1. Ulna<br />

2. Bekken<br />

3. Scapula<br />

4. Mandibula<br />

5. Carpalia<br />

27. 1. I of ilium (darmbeen), K of ischium<br />

(zitbeen), S of os pubis (schaambeen)<br />

2. J of tuber ischiadicum<br />

3. R of symphysis pubica<br />

4. H of crista iliaca (darmbeenkam)<br />

5. A of acetabulum (heupkom)<br />

6. T of sacro-iliacaal gewricht<br />

7. C of femur (dijbeen)<br />

8. D of fi bula (kuitbeen)<br />

9. W of tibia (scheenbeen)<br />

10. C of femur (dijbeen), Q of patella (knieschijf),<br />

W of tibia (scheenbeen)<br />

11. X of tuberositas tibiae<br />

12. Q of patella (knieschijf)<br />

13. W of tibia (scheenbeen)<br />

14. N of mediale malleolus<br />

15. L of laterale malleolus<br />

16. B of os calcaneus (hielbeen)<br />

17. V of tarsalia (voetwortelbeentjes)<br />

18. O of metatarsalia (middenvoetsbeentjes)<br />

19. P of foramen obturatum<br />

20. G of trochanter major en minor, E of tuberositas<br />

glutea<br />

21. U of talus (sprongbeen)<br />

28. 1. Bekkengordel<br />

2. Phalanges<br />

3. J<br />

4. Acetabulum<br />

(heupkom)<br />

Os coxae<br />

(heupbeen)<br />

Os sacrum (heiligbeen)<br />

Bekkenrand<br />

Spina iliaca anterior superior<br />

Ramus pubica<br />

Foramen obturatum<br />

5. Nervus<br />

ischiadicus<br />

6. J<br />

7. Os coxae<br />

(heupbeen)<br />

8. J<br />

9. Femur<br />

(dijbeen)<br />

10. J<br />

11. Kyfose<br />

22 Werkboek anatomie en fysiologie


29.<br />

Trochanter<br />

major<br />

Epicondylus<br />

lateralis<br />

Figuur 5.12<br />

30. De beenderen van de schedel, de wervelkolom<br />

en de beenderen in de borstholte<br />

maken deel uit van het axiale skelet. Alle<br />

andere beenderen behoren tot het appendiculaire<br />

skelet.<br />

Figuur 5.13<br />

5.4 Botfracturen<br />

31. 1. G of eenvoudige fractuur<br />

2. A of gesloten reductie<br />

3. E of Greenstick fractuur (twijgbreuk)<br />

4. B of compressiefractuur<br />

5. C of open fractuur<br />

Het beenderstelsel<br />

A<br />

Femur<br />

Clavicula (sleutelbeen)<br />

Scapula (schouderblad)<br />

Humerus<br />

(opperarmbeen)<br />

Vertebra (wervel)<br />

Os coxae (heupbeen)<br />

Femur (dijbeen)<br />

Patella (knieschijf)<br />

Talus (sprongbeen)<br />

Metatarsalia<br />

(middenvoetsbeentjes)<br />

Hals<br />

Epicondylus<br />

lateralis<br />

Kop van<br />

femur<br />

Kop<br />

van fibula<br />

Trochanter<br />

minor<br />

B Fibula<br />

C<br />

Tibia<br />

Eminentia intercondylaris<br />

Epicondylus medialis<br />

Tuberositas<br />

tibiae<br />

Voorste kam<br />

van tibia<br />

Mediale<br />

malleolus<br />

Laterale malleolus<br />

6. F of open reductie<br />

7. H of spiraalvormige fractuur<br />

Figuur 5.14<br />

Os parietale (wandbeen) Os frontale (voorhoofdsbeen)<br />

Os occipitale<br />

(achterhoofdsbeen)<br />

Maxilla (bovenkaak)<br />

Mandibula (onderkaak)<br />

Sternum (borstbeen)<br />

Costa (rib)<br />

32. 1. J<br />

2. J<br />

3. Fagocyten (macrofagen)<br />

4. J<br />

5. Periost<br />

6. J<br />

7. Spongieus<br />

Radius (spaakbeen)<br />

Os sacrum (heiligbeen)<br />

Ulna (ellepijp)<br />

Carpalia (handwortelbeentjes)<br />

Metacarpalia (middenhandsbeentjes)<br />

Phalanges (vingerkootjes)<br />

Tibia (scheenbeen)<br />

Fibula (kuitbeen)<br />

E. Greenstick<br />

fractuur (twijgbreuk)<br />

G. Eenvoudige<br />

fractuur<br />

Tarsalia (voetwortelbeentjes)<br />

Phalanges (vingerkootjes)<br />

5.5 Gewrichten<br />

33. 1. Synoviaalvocht<br />

2. Gewrichtskraakbeen<br />

3. Ligamenten<br />

C. Open fractuur<br />

D. Impressiefractuur<br />

23


Synoviaalvlies<br />

Gewrichtsholte<br />

Figuur 5.15<br />

Gewrichtskraakbeen<br />

aan de botuiteinden<br />

Gewrichtskapsel<br />

34. 1. A of kraakbenig<br />

2. C of synoviaal<br />

3. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />

4. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />

5. C of synoviaal<br />

6. C of synoviaal<br />

7. C of synoviaal<br />

8. A of kraakbenig en 3 of symphysis<br />

9. C of synoviaal<br />

10. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />

11. C of synoviaal<br />

12. A of kraakbenig en 1 of epifysairschijf<br />

13. C of synoviaal<br />

14. C of synoviaal<br />

15. C of synoviaal<br />

35. Synoviale gewrichten of diarthroses of vrij<br />

beweeglijke gewrichten. Het axiale skelet<br />

geeft stevigheid en beschermt inwendige<br />

organen; daarom is stevigheid bij beenverbindingen<br />

van het axiale skelet belangrijker<br />

dan beweeglijkheid.<br />

36. 1. J<br />

2. Artrose<br />

3. Acute<br />

4. Zijn gevasculariseerd (van bloedvaten<br />

voorzien)<br />

5. J<br />

6. Jicht of pseudojicht<br />

7. Rachitis<br />

8. J.<br />

5.6 Ontwikkelingsaspecten van het skelet<br />

37. 1. D of zenuwstelsel<br />

2. F of urinaire stelsel<br />

3. A of hormoonstelsel<br />

4. C of spierstelsel<br />

5. A of hormoonstelsel<br />

6. B of huidlaag<br />

38. 1. Fontanellen<br />

2. Samengedrukt<br />

3. Groei<br />

4. Naden<br />

5. Thoracale<br />

6. Sacrale<br />

7. Primaire krommingen<br />

8. Cervicale<br />

9. Lumbale<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

39. 1. Femur (dijbeen)<br />

2. Spongieus<br />

3. Belasting (of spanning)<br />

4. Rode bloedcellen<br />

5. Rood beenmerg<br />

6. Zenuw<br />

7. Centraal kanaal of kanaal van Havers<br />

8. Compact<br />

9. Canaliculi<br />

10. Lacunen (osteocyten)<br />

11. Matrix<br />

12. Osteoclast<br />

In het ziekenhuis<br />

40. Zeven beenderen maken deel uit van de<br />

oogkas: os frontale (voorhoofdsbeen), os<br />

sphenoidale (wiggenbeen), os zygomaticum<br />

(jukbeen), maxilla (bovenkaak), os palatinum<br />

(gehemeltebeen), os lacrimalis (traanbeen)<br />

en os ethmoidale (zeefbeen).<br />

41. Mw. Bruso heeft ernstige osteoporose,<br />

waardoor haar beenderen steeds brozer<br />

worden. Door een gebrek aan oestrogeen na<br />

de menopauze lopen haar beenderen gevaar.<br />

Waarschijnlijk worden oefeningen waarbij<br />

haar beenderen worden belast en calciumsupplementen<br />

voorgeschreven.<br />

24 Werkboek anatomie en fysiologie


42. De lamina cribrosa (zeefplaat) van het os<br />

ethmoidale (zeefbeen), die de reukzenuwen<br />

omgeven. Deze platen zijn heel broos en<br />

worden vaak gebroken bij een klap op de<br />

voorzijde van de schedel. Hierbij raken de<br />

vezels van de reukzenuw doorgesneden;<br />

deze kunnen niet terug groeien.<br />

43. Reumatoïde artritis, een aandoening die vrij<br />

veel voorkomt bij vrouwen van middelbare<br />

leeftijd, is de oorzaak van dit type misvorming.<br />

44. James heeft alle klassieke symptomen van<br />

artrose.<br />

45. Janet zal worden geobserveerd voor symptomen<br />

van scoliose, als gevolg van beschadiging<br />

van de thoracale wervels (en waarschijnlijk<br />

ook van spieren die daaraan zijn<br />

aangehecht) aan één kant van het lichaam.<br />

46. De serveerarm staat bloot aan een veel<br />

grotere fysieke (mechanische) belasting,<br />

doordat de arm telkens de bal wegslaat.<br />

Daardoor worden de beenderen, in reactie<br />

op de grotere belasting, dikker.<br />

47. Tijdens cardiopulmonale reanimatie wordt<br />

het sternum (borstbeen) samengedrukt.<br />

Hoofdstuk 6<br />

Spierstelsel<br />

6.1 Overzicht van spierweefsels<br />

1. 1. A of hartspierweefsel, B of glad spierweefsel<br />

2. A of hartspierweefsel, C of skeletspierweefsel<br />

3. B of glad spierweefsel<br />

4. C of skeletspierweefsel<br />

5. A of hartspierweefsel<br />

6. A of hartspierweefsel<br />

Hoofdstuk 6<br />

48. Osteoporose is de degeneratie en afbraak<br />

van botmatrix. Osteoclasten zijn de cellen<br />

die deze afbraak veroorzaken.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

49. 1. A, B, C<br />

2. D<br />

3. D<br />

4. B<br />

5. A, C<br />

6. D<br />

7. A, C, D<br />

8. B<br />

9. B, D, E<br />

10. C<br />

11. B, D, E<br />

12. A, C, D<br />

13. B, D<br />

14. B, D<br />

15. A, B<br />

16. A, B, C, D<br />

17. D<br />

18. B<br />

19. B<br />

20. D<br />

21. C, D<br />

7. C of skeletspierweefsel<br />

8. C of skeletspierweefsel<br />

9. C of skeletspierweefsel<br />

2. A. Glad spierweefsel<br />

B. Hartspierweefsel<br />

25


3. 1. Beenderen<br />

2. Bevordert de uitdrijving tijdens de geboorte<br />

3. Contractiliteit<br />

4. Rekbaarheid<br />

5. Bevordert groei<br />

6.2 Microscopische anatomie van skeletspierweefsel<br />

4. 1. G of perimysium<br />

2. B of epimysium<br />

3. I of sarcomeer<br />

4. D of vezel<br />

5. A of endomysium<br />

6. H of sarcolemma<br />

7. F of myofi bril<br />

8. E of myofi lament<br />

9. K of pees<br />

10. C of fasciculus<br />

Pees<br />

Figuur 6.2<br />

Epimysium<br />

Endomysium<br />

Vezel<br />

Perimysium<br />

Myofibril<br />

Het endomysium is het bindweefsel dat elke<br />

afzonderlijke spiercel (vezel) omgeeft.<br />

5. In de tekening van een samengetrokken sarcomeer<br />

zouden de myosinefi lamenten bijna<br />

tegen de Z-lijnen aan liggen en de tegenover<br />

elkaar gelegen actinefi lamenten moeten<br />

bijna aan elkaar raken. De gedeelten van<br />

de myosinefi lamenten moeten als donkere<br />

band worden benoemd en het verkorte gebied<br />

moet als lichte band worden benoemd.<br />

Alleen de lichte band wordt korter tijdens<br />

contractie.<br />

Figuur 6.3<br />

6.3 Skeletspieractiviteit<br />

6. 1. Motorische eenheid<br />

2. Motorische eindplaatjes<br />

3. Synapsspleet<br />

4. Acetylcholine<br />

5. Zenuwimpuls (of actiepotentiaal)<br />

6. Depolariseert<br />

26 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

7.<br />

AChreceptoren<br />

T-tubulus<br />

Figuur 6.4<br />

8. 1. 1<br />

2. 4<br />

3. 7<br />

4. 2<br />

5. 5<br />

6. 3<br />

7. 6<br />

9. 1. F<br />

2. E<br />

3. C<br />

4. B<br />

I band<br />

Synapsblaasjes<br />

A-band<br />

Sarcomeer<br />

Sarcomeer<br />

Z-lijn<br />

Myosine<br />

Actine<br />

Mitochondrium<br />

Synapsspleet<br />

Plooien in<br />

sarcolemma


5. H<br />

6. G<br />

7. I<br />

10. 1. G of volledige tetanus<br />

2. B of isotonische contractie<br />

3. I of veel motorische eenheden<br />

4. H of weinig motorische eenheden<br />

5. A of vermoeidheid<br />

6. E of isometrische contractie<br />

11. 1. B<br />

2. C<br />

3. A<br />

4. A, B<br />

5. - 7. C<br />

8. B<br />

9. A<br />

12. Je ademhalingssnelheid neemt sterk toe en<br />

je ademt dieper.<br />

13. Plaats een vinkje bij 1, 3, 4 en 7.<br />

6.4 Spierbewegingen, -typen en namen<br />

14.<br />

Bot dat niet<br />

beweegt<br />

Origo<br />

Spier in<br />

rust<br />

Figuur 6.5<br />

15. 1. Plantaire fl exie<br />

2. Dorsifl exie<br />

3. Circumductie<br />

4. Adductie<br />

5. Flexie<br />

6. Extensie<br />

7. Extensie<br />

Spierstelsel<br />

Pees<br />

Insertie<br />

Spier die zich<br />

samentrekt<br />

Bot dat beweegt<br />

8. Gebogen<br />

9. Flexie<br />

10. Geroteerd<br />

11. Circumductie<br />

12. Rotatie<br />

13. Pronatie<br />

14. Abductie<br />

16. 1. C of spier die primaire beweging in<br />

gang zet<br />

2. B of fi xator (stabilisatiespier)<br />

3. D of synergist<br />

4. D of synergist<br />

5. A of agonist<br />

6. B of fi xator (stabilisatiespier)<br />

17. 1. E, G<br />

2. A, G<br />

3. D, E<br />

4. E, F<br />

5. A, E<br />

6. B<br />

7. E, F<br />

8. E, F<br />

6.5 Macroscopische anatomie van de<br />

skeletspieren<br />

18.<br />

m. occipitofrontalis<br />

m. temporalis<br />

m. orbicularis<br />

oculi<br />

Figuur 6.6<br />

1. I<br />

2. A<br />

3. D<br />

4. B<br />

m. zygomaticus<br />

m. buccinator<br />

m. orbicularis<br />

oris<br />

m. masseter<br />

m. sternocleidomastoideus<br />

os zygomaticus (jukbeen)<br />

5. E<br />

6. C<br />

7. G<br />

8. F<br />

27


19. 1. D<br />

2. B<br />

3. G<br />

4. E<br />

5. F<br />

6. C<br />

20.<br />

Aponeurose<br />

die normaal<br />

over deze<br />

spier heen ligt,<br />

is verwijderd<br />

Figuur 6.7<br />

1. I<br />

2. H<br />

3. A<br />

4. D<br />

5. J<br />

6. F<br />

7. K<br />

8. C<br />

9. B<br />

21.<br />

Figuur 6.8<br />

m. sternocleidomastoideus<br />

Clavicula (sleutelbeen)<br />

Sternum (borstbeen)<br />

m. deltoideus<br />

m. pectoralis<br />

major<br />

m. rectus<br />

abdominis<br />

m. obliquus externus<br />

abdominis<br />

m. trapezius<br />

m. deltoideus<br />

m. latissimus<br />

dorsi<br />

m. quadratus<br />

lumborum<br />

1. G<br />

2. E<br />

3. A<br />

4. B<br />

5. E<br />

6. F<br />

28 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

22.<br />

Figuur 6.9<br />

1. H<br />

2. E<br />

3. D<br />

4. O<br />

5. A<br />

6. I<br />

7. G<br />

8. F<br />

9. C<br />

10. K<br />

11. N<br />

23. De kuitspier werkt tegen de zwaartekracht<br />

in, terwijl de ventrale beenspieren met de<br />

zwaartekracht mee werken.<br />

24. 1. E<br />

2. D<br />

3. F<br />

4. A<br />

5. G<br />

6. B<br />

m. gluteus<br />

medius<br />

m. gluteus<br />

maximus<br />

m. semitendinosus<br />

m. biceps femoris<br />

m.<br />

semimembranosus<br />

m. gastrocnemius<br />

m. soleus<br />

adductoren<br />

spieren van<br />

de hamstring<br />

m. sartorius<br />

m. rectus femoris<br />

m. vastus<br />

medialis<br />

m. vastus<br />

lateralis<br />

m. fibularis<br />

m. tibialis anterior<br />

Quadricepsgroep


m. deltoideus<br />

m. biceps<br />

brachii<br />

Figuur 6.10<br />

25. 1.-3. m. deltoideus, m. gluteus maximus,<br />

m. gluteus medius<br />

4. Quadriceps<br />

5. Achillespees (tendo calcaneus)<br />

6. Proximaal<br />

7. Onderarm<br />

8. Ventrale<br />

9. Dorsale<br />

10. Knie<br />

11. Gebogen<br />

26. 1. m. biceps femoris<br />

2. Antagonisten<br />

3. m. frontalis<br />

4. m. vastus medialis<br />

27. De m. iliopsoas en de m. rectus femoris<br />

buigen de heup. De quadriceps strekken de<br />

knie. De m. tibialis anterior is de belangrijkste<br />

spier voor dorsifl exie van de voet.<br />

28. 1. 4<br />

2. 5<br />

3. 17<br />

4. 16<br />

5. 7<br />

6. 6<br />

7. 19<br />

8. 14<br />

9. 18<br />

10. 12<br />

Spierstelsel<br />

m. triceps brachii<br />

m. extensor<br />

digitorum<br />

m. flexor<br />

carpi ulnaris<br />

11. 11<br />

12. 10<br />

13. 21<br />

14. 1<br />

15. 2<br />

16. 3<br />

17. 15<br />

18. 20<br />

19. 13<br />

20. 9<br />

21. 8<br />

29. 1. 2<br />

2. 1<br />

3. 5<br />

4. 9<br />

5. 7<br />

6. 4<br />

7. 12<br />

8. 3<br />

9. 8<br />

10. 10<br />

11. 11<br />

12. 6<br />

6.6 Ontwikkelingsaspecten van het spierstelsel<br />

30. 1. ‘Leven’<br />

2. Spierdystrofi e (van Duchenne)<br />

3.-4. van proximaal naar distaal en van<br />

craniaal naar caudaal<br />

5. Grove<br />

6. Fijne<br />

7. Gebruikt<br />

8. Atrofi ëren<br />

9. Myasthenia gravis<br />

10. Omvang<br />

11. Massa<br />

12. Bindweefsel (littekenweefsel)<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

31. 1. Endomysium<br />

2. Motorische eenheid<br />

3. Neuromusculaire<br />

4. Acetylcholine<br />

29


5. Natrium<br />

6. Actiepotentiaal<br />

7. Calcium<br />

8. Actine<br />

9. Myosine<br />

10. Calcium<br />

In het ziekenhuis<br />

32. Als we ons vooroverbuigen, zijn de m. erector<br />

spinae ontspannen. Als we deze buiging<br />

van de heup omdraaien, zijn ze helemaal<br />

inactief, waardoor de m. gluteus maximus<br />

en de hamstrings de handeling moeten<br />

initiëren. Daardoor is er een grote kans dat<br />

beide rugligamenten en de m. erector spinae<br />

door plotselinge of onjuiste tiltechnieken<br />

beschadigd raken, waardoor ze pijnlijk<br />

verkrampen.<br />

33. De hamstrings kunnen zich verrekken<br />

(overbelast raken) wanneer de heup wordt<br />

gebogen terwijl de knie tegelijkertijd krachtig<br />

wordt gestrekt.<br />

34. De m. rectus abdominis is een smalle,<br />

mediaal gelegen spier die niet helemaal over<br />

het os ilium (darmbeen) doorloopt. Nee, als<br />

de insnijding volgens de beschrijving was<br />

aangebracht, zou de m. rectus abdominis<br />

niet zijn doorgesneden.<br />

35. De m. latissimus dorsi en de m. trapezius,<br />

die samen het grootste deel van het oppervlak<br />

van de rug bedekken, krijgen de meeste<br />

aandacht van de therapeut.<br />

36. De kans is groot dat de jongen spierdystrofi<br />

e van Duchenne heeft. Wanneer de<br />

ademhalingsspieren aangetast raken, overlijden<br />

patiënten aan deze aandoening.<br />

37. Door de omvang van de buik te verkleinen,<br />

wordt de buikinhoud in een kleinere ruimte<br />

gedwongen, waardoor de druk in de buikholte<br />

toeneemt. Door de stijging van deze<br />

druk worden vervolgens de wervels verder<br />

uiteengedrukt, waardoor de wervels minder<br />

worden samengedrukt en de druk op<br />

de zenuwvezels die pijnsignalen geleiden,<br />

eveneens afneemt.<br />

38. Het bestrijdingsmiddel is een chemische<br />

stof die de werking van het enzym remt dat<br />

acetylcholine afbreekt. Acetylcholine blijft<br />

in de synaps achter en stimuleert de spieractiviteit.<br />

39. De verrekte spieren zijn de adductorspieren.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

40. 1. B<br />

2. B<br />

3. B, C<br />

4. A, B, C, D<br />

5. C<br />

6. C<br />

7. C<br />

8. A, B, C, D<br />

9. A, C, D<br />

10. A, C, D<br />

11. C<br />

12. A, B, D<br />

13. C<br />

14. D<br />

15. D<br />

16. D<br />

17. A<br />

18. A, D<br />

30 Werkboek anatomie en fysiologie


Hoofdstuk 7<br />

Het zenuwstelsel<br />

1. 1. Het registreert alle informatie over<br />

veranderingen buiten en binnen het<br />

lichaam.<br />

2. Het verwerkt en interpreteert de<br />

binnengekomen informatie en<br />

integreert deze informatie om<br />

beslissingen te kunnen nemen.<br />

3. Het stuurt reacties aan door de werking<br />

van spieren, klieren en andere delen van<br />

het zenuwstelsel te activeren.<br />

7.1 Organisatie van het zenuwstelsel<br />

2. 1. B of centrale zenuwstelsel<br />

2. D of somatische zenuwstelsel<br />

3. C of perifere zenuwstelsel<br />

4. A of autonome zenuwstelsel<br />

5. B of centrale zenuwstelsel<br />

6. C of perifere zenuwstelsel<br />

7.2 Zenuwweefsel – structuur en functie<br />

3. 1. B of neuroglia<br />

2. - 4. A of neuronen<br />

5. B of neuroglia<br />

4. 1. B of synapsknop<br />

2. C of dendriet<br />

3. D of myelineschede<br />

4. E of cellichaam<br />

5. A of axon<br />

6. F of lichaampje van Nissl<br />

5. 1. A of vrije zenuwuiteinden, D of<br />

spierspoeltje<br />

2. A of vrije zenuwuiteinden, E of<br />

lichaampje van Pacini<br />

3. E of lichaampje van Pacini (misschien<br />

ook B en D)<br />

4. B of peeslichaampje, D of spierspoeltje<br />

5. C of tastlichaampje<br />

6. 1. C of huidzintuigen<br />

2. L of cellen van Schwann<br />

Hoofdstuk 7<br />

7.<br />

3. M of synaps<br />

4. O of zenuwbaan<br />

5. B of schakelcel (associatieneuron)<br />

6. I of insnoeringen van Ranvier<br />

7. E of ganglion<br />

8. D of efferent neuron<br />

9. K of proprioceptoren<br />

10. N of prikkels<br />

11. A of afferent neuron<br />

12. G of neurotransmitters<br />

Dendrieten<br />

Unipolair<br />

Bipolair<br />

Multipolair<br />

Figuur 7.1<br />

8. 1. Prikkel<br />

2. Receptor<br />

3. Afferent<br />

neuron<br />

9.<br />

Synapsknoppen<br />

Uiteinde<br />

axon<br />

Mitochondriën<br />

Membraan van<br />

presynaptisch neuron<br />

(voor de synaps)<br />

Figuur 7.2<br />

Synapsspleet<br />

Postsynaptische<br />

membraan<br />

Postsynaptische receptor<br />

voor neurotransmitter<br />

aan de andere zijde<br />

van de synaps<br />

Axon<br />

Neurilemma<br />

Na +<br />

Cellichaam<br />

Celkern<br />

Initiële segment<br />

Myelineschede<br />

Insnoering van<br />

Ranvier<br />

Celkern in cel van<br />

Schwann<br />

4. Efferent<br />

neuron<br />

5. Effector<br />

1 Richting van de<br />

impuls in het<br />

presynaptisch neuron<br />

Ca 2+<br />

Synapsblaasjes<br />

Neurotransmittermoleculen<br />

2 Richting waarin<br />

neurotransmitter<br />

zich verplaatst<br />

K +<br />

Chemisch<br />

gereguleerde kanalen<br />

31


10. 1. E of refractaire periode<br />

2. B of depolarisatie<br />

3. C of gepolariseerd<br />

4. F of repolarisatie<br />

5. A of actiepotentiaal<br />

6. D of kaliumionen<br />

7. I of natrium-kaliumpomp<br />

8. G of rustperiode<br />

11. 1. A of somatische refl ex(en)<br />

2. B of autonome refl ex(en)<br />

3. A of somatische refl ex(en)<br />

4. B of autonome refl ex(en)<br />

5. A of somatische refl ex(en)<br />

6. B of autonome refl ex(en)<br />

7. B of autonome refl ex(en)<br />

12. 1. Pijn van de speldenprik<br />

2. Skeletspier<br />

3. twee (de derde is de verbinding met de<br />

spier)<br />

Schakelcel<br />

Figuur 7.3<br />

Afferent<br />

neuron<br />

Efferent<br />

neuron Effector<br />

13. 1. Neuronen<br />

2. K + komt de cel binnen<br />

3. Niet gemyeliniseerd<br />

4. Willekeurige handeling<br />

5. Microglia<br />

6. Uitrekking<br />

7. Hoge concentratie Na +<br />

Receptorgebied<br />

7.3 Centraal zenuwstelsel<br />

14. 1. Cerebrale hemisferen (hersenhelften)<br />

2. Hersenstam<br />

3. Cerebellum (kleine hersenen)<br />

4. Ventrikels<br />

5. Cerebrospinale vloeistof<br />

15. Omcirkel: cerebrale hemisferen, cerebellum,<br />

diencefalon<br />

16. 1. Gyrus<br />

2. Oppervlakte<br />

3. Cellichamen neuron en ongemyeliniseerde<br />

vezels<br />

4. Gemyeliniseerde vezels<br />

5. Basale kernen<br />

17. 1. D<br />

2. L<br />

3. F<br />

4. C<br />

5. K<br />

6. B<br />

7. E<br />

8. A<br />

9. I.<br />

10. H<br />

11. J<br />

12. G<br />

De gebieden B en C moeten worden gearceerd.<br />

32 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

18.<br />

1. J<br />

2. L<br />

3. O<br />

4. M<br />

5. B<br />

6. D<br />

7. A<br />

8. K<br />

9. G<br />

10. I<br />

11. E<br />

12. N<br />

13. F<br />

14. H<br />

15. C


De structuren 4, 6, 10 en 14 moeten blauw<br />

worden ingekleurd. Structuur 2, de holte die<br />

door 15, 2 en 8 wordt omsloten, en het hele<br />

grijze gebied rond de hersenen moet geel<br />

worden ingekleurd.<br />

19. 1. Hypothalamus<br />

2. Pons<br />

3. Cerebellum<br />

4. Thalamus<br />

5. Medulla oblongata<br />

6. Corpus callosum<br />

7. Aqueductus cerebri<br />

8. Thalamus<br />

9. Plexus choroideus<br />

10. Pedunculus cerebri<br />

11. Hypothalamus<br />

20. 1. G<br />

2. G<br />

3. W<br />

4. W<br />

5. W<br />

6. G<br />

7. W<br />

21.<br />

Voorhoorn van<br />

laterale ventrikel<br />

Interventriculaire foramen<br />

Onderste hoorn van<br />

laterale ventrikel<br />

Apertura lateralis<br />

ventriculi (foramen<br />

van Luschka)<br />

Figuur 7.6<br />

22. 1. Postcentralis<br />

2. Temporaalkwab<br />

3. Frontaalkwab<br />

4. Gebied van Broca<br />

5. Linker<br />

6. J<br />

7. Precentralis<br />

8. Premotorische<br />

9. Vingers<br />

Het zenuwstelsel<br />

Laterale<br />

ventrikel<br />

Derde<br />

ventrikel<br />

Aqueductus<br />

cerebri<br />

Vierde<br />

ventrikel<br />

Centraal<br />

kanaal<br />

10. Somatisch-sensorische associatiegebied<br />

11. Occipitaalkwab<br />

12. J<br />

13. J<br />

14. Gealarmeerd<br />

23. 1. Dura mater<br />

2. Pia mater<br />

3. Granulationes arachnoideales<br />

4. Arachnoidea<br />

5. Dura mater<br />

24.<br />

Granulationes arachnoideales<br />

Hoofdhuid<br />

Schedelbot<br />

Sinus<br />

sagittalis<br />

superior<br />

Grijze stof<br />

van de<br />

hersenschors<br />

Figuur 7.7<br />

Arachnoidea Pia mater<br />

25. 1. Plexus choroideus<br />

2. Ventrikels<br />

3. Aqueductus cerebri<br />

4. Centraal kanaal<br />

5. Subarachnoideale ruimte<br />

6. Vierde ventrikel<br />

7. Waterhoofd<br />

26. 1. E of commotio cerebri (hersenschudding)<br />

2. F. of contusio cerebri (hersenkneuzing)<br />

3. D of coma<br />

4. G of intracraniale bloeding<br />

5. B of hersenoedeem<br />

6. C of cerebrovasculair accident (CVA)<br />

7. A of ziekte van Alzheimer<br />

8. H of multiple sclerose<br />

9. I of Transient ischaemic attack (TIA)<br />

27. 1. Foramen magnum<br />

2. Lumbale<br />

Subarachnoideale ruimte<br />

Dura mater<br />

33


3. Lumbaalpunctie<br />

4. 31<br />

5. 8<br />

6. 12<br />

7. 5<br />

8. 5<br />

9. Cauda equina (paardenstaart)<br />

28. 1. D of schakelcellen (associatieneuronen)<br />

2. B of efferent<br />

3. A of afferent<br />

4. B of efferent<br />

5. A of afferent<br />

6. C of zowel afferent als efferent<br />

7. C of zowel afferent als efferent<br />

8. A of afferent<br />

9. B of efferent<br />

29.<br />

F<br />

H<br />

A<br />

Figuur 7.8<br />

G<br />

B D<br />

I<br />

L 1<br />

L 5<br />

L 2<br />

L 3<br />

L 4<br />

H<br />

B<br />

A<br />

Dura<br />

mater<br />

Ruggenmerg<br />

C<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

H<br />

E<br />

J<br />

Pia mater<br />

Arachnoidea<br />

Wervels<br />

(beenderen van<br />

de wervelkolom)<br />

34 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

30.<br />

Vlak van<br />

doorsnede<br />

Figuur 7.9<br />

7.4 Perifere zenuwstelsel<br />

31.<br />

Epineurium<br />

Perineurium<br />

Endoneurium<br />

Myelineschede<br />

Figuur 7.10<br />

32. 1. Zenuw (of fasciculus)<br />

2. Gemengd<br />

3. Afferente<br />

Sensorische homunculus<br />

Axon<br />

Ruggenmerg<br />

Sensorische cortex<br />

Thalamus<br />

Receptor (zintuig)<br />

Bloedvat<br />

Fasciculus


33.<br />

II (N. opticus)<br />

IV (N. trochlearis)<br />

Pons<br />

VI (N. abducens)<br />

VII (N. facialis)<br />

X (N. vagus)<br />

XI (N. accessorius)<br />

Ruggenmergszenuw<br />

Ruggenmerg<br />

Figuur 7.11<br />

34. 1. XI - N. accesorius<br />

2. I - N. olfactorius<br />

3. III - N. oculomotorius<br />

4. X - N. vagus<br />

5. VII - N. facialis<br />

6. V - N. trigeminus<br />

7. VIII - N. vestibulocochlearis<br />

8. VII - N. facialis<br />

9. III, IV, VI<br />

10. V - N. trigeminus<br />

11. II - N. opticus<br />

12. I, II, VIII<br />

35. 1. Plexussen<br />

2. Ledematen en ventrolaterale romp<br />

3. Thorax<br />

4. Dorsale romp<br />

Het zenuwstelsel<br />

Baan van I (N. olfactorius)<br />

Cerebrum<br />

(grote hersenen)<br />

III (N. oculomotorius)<br />

V (N. trigeminus)<br />

VIII (N. vestibulocochlearis)<br />

IX (N. glossopharyngeus)<br />

Medulla oblongata<br />

(verlengde merg)<br />

XII (N. hypoglossus)<br />

Cerebellum (kleine hersenen)<br />

36.<br />

n. musculocutaneus<br />

Radius<br />

(spaakbeen)<br />

Figuur 7.12<br />

37. 1. Plexus cervicalis<br />

2. Plexus lumbalis<br />

3. Nervus femoralis<br />

4. Nervus phrenicus<br />

5. Nervus ischiadicus<br />

6. Nervus peroneus en nervus tibialis<br />

38.<br />

Humerus<br />

(opperarmbeen)<br />

n. radialis<br />

Grijze stof van<br />

het ruggenmerg<br />

Centraal<br />

zenuwstelsel<br />

(ruggenmerg)<br />

n. axillaris<br />

Figuur 7.13<br />

Autonoom zenuwstelsel<br />

Preganglionair neuron<br />

(cellichaam)<br />

Preganglionair<br />

axon<br />

Myelineschede<br />

Somatisch<br />

motorisch<br />

neuron<br />

Witte stof van<br />

het ruggenmerg<br />

Manubrium<br />

n. ulnaris<br />

n. medianis<br />

Ulna (ellepijp)<br />

Autonoom zenuwstelsel<br />

Ganglionairneuron<br />

(cellichaam)<br />

Myelineschede<br />

Autonoom<br />

ganglion<br />

C 4<br />

C 5<br />

C 6<br />

C 7<br />

C 8<br />

T 1<br />

Dunne darm<br />

(of ander<br />

Postganglionair<br />

orgaan van<br />

axon<br />

de ingewanden)<br />

Skeletspier<br />

Effector van het<br />

autonome motorische<br />

neuron<br />

Effector van het<br />

somatische motorische<br />

neuron<br />

39. Vink sympathisch aan bij 1, 4, 6, 8 en 10.<br />

Vink parasympathisch aan bij 2, 3, 5, 7, 9<br />

en 11.<br />

1. Verhoogde ademhalingsfrequentie<br />

2. Versnelde hartslagfrequentie en toegenomen<br />

bloeddruk<br />

35


3. Verhoogde beschikbaarheid van glucose<br />

in het bloed<br />

4. Pupillen verwijden; toegenomen doorbloeding<br />

van hart, hersenen en skeletspieren<br />

7.5 Ontwikkelingsaspecten van het zenuwstelsel<br />

40. 1. Hypothalamus<br />

2. Zuurstof<br />

3. Van craniaal na ar caudaal<br />

4. grove<br />

5. Bloeddruk<br />

6. Verminderde zuurstoftoevoer (doorbloeding)<br />

van de hersenen<br />

7. Seniliteit<br />

8. Herseninfarct (CVA)<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

41. 1. Cerebellum (kleine hersenen)<br />

2. Medulla oblongata (verlengde merg)<br />

3. Hypothalamus<br />

4. Herinneringen<br />

5. Temporaal<br />

6. Gebied van Broca<br />

7. Redeneren<br />

8. Frontaal<br />

9. N. vagus (X)<br />

10. Dura mater<br />

11. Subarachnoideale ruimte<br />

12. Vierde<br />

In het ziekenhuis<br />

42. Parasympathisch<br />

43. Zenuwcellen delen zich niet, dus de tumor<br />

is waarschijnlijk een glioom, dat uit één van<br />

de verschillende typen neuroglia is ontstaan.<br />

44. Tijdens sympathische activering worden<br />

grote hoeveelheden epinefrine door het<br />

bijniermerg aan het bloed afgegeven. Het<br />

duurt enige tijd voordat het hormoon in het<br />

gehele lichaam is afgebroken.<br />

45. Het gedeelte van de primaire motorische<br />

schors dat beschadigd is, correspondeert<br />

met de verlamde delen aan de linkerzijde<br />

van het lichaam. (Bedenk dat de motorische<br />

banen elkaar kruisen.)<br />

46. 1. Cerebellum<br />

2. Basale kernen<br />

3. Meningitis<br />

4. III (N. Oculomotorius)<br />

5. Somatosensorische cortex<br />

6. Gebied van Broca<br />

7. Elektro-encefalogram (EEG)<br />

47. Marie heeft ataxie, hetgeen wijst op problemen<br />

met het cerebellum.<br />

48. Paresthesie, omdat de banen in de dorsale<br />

witte stof sensorische banen zijn.<br />

49. Sympathisch, de ‘fi ght-or-fl ight’-reactie werd<br />

geactiveerd.<br />

50. De zichzelf voortgeleidende verandering<br />

van de membraanpotentiaal die zich vanaf<br />

het punt van de prikkeling langs de membraan<br />

voortgeleidt.<br />

51. Perifere zenuwen van het somatische<br />

zenuwstelsel bevatten zowel motorische als<br />

sensorische vezels, dus je kunt verwachten<br />

dat de beschadiging op beide functies een<br />

negatieve invloed heeft.<br />

52. Cellen van Schwann waardoor de perifere<br />

zenuwvezels van een myelineschede worden<br />

voorzien.<br />

53. Het somatische deel speelt een rol bij het<br />

uitrekken, de buikspieroefeningen, lopen en<br />

tanden poetsen. Het autonome deel veroorzaakt<br />

het rommelen van de maag.<br />

36 Werkboek anatomie en fysiologie


Het slot: meerkeuzevragen<br />

54. 1. B<br />

2. C<br />

3. C<br />

4. A<br />

5. C<br />

6. B<br />

7. C<br />

8. A, C, D<br />

9. A, B, C<br />

10. C<br />

11. A, C<br />

12. A, C, D<br />

13. B, D<br />

Hoofdstuk 8<br />

Gespecialiseerde zintuigen<br />

8.1 Het oog en het gezichtsvermogen<br />

1. 1. Extrinsieke of oogbewegingsspieren<br />

2. Oogleden<br />

3. Glandulae tarsales<br />

4. Conjunctivitis (bindvliesontsteking)<br />

2. 1. 2<br />

2. 4<br />

3. 3<br />

4. 1<br />

3. 1. Bovenste rechte oogspier draait het oog<br />

omhoog en in mediale richting<br />

2. Onderste rechte oogspier draait het oog<br />

omlaag en in mediale richting<br />

3. Bovenste schuine oogspier draait het<br />

oog omlaag en in laterale richting<br />

4. Zijdelingse rechte oogspier draait het<br />

oog in laterale richting<br />

5. Mediale rechte oogspier draait het oog<br />

in mediale richting<br />

6. Onderste schuine oogspier draait het<br />

oog omhoog en in laterale richting<br />

Hoofdstuk 8<br />

Cornea<br />

Onderste<br />

schuine<br />

oogspier<br />

14. B<br />

15. A<br />

16. D<br />

17. B<br />

18. A<br />

19. A<br />

20. C<br />

21. C<br />

22. B<br />

23. A<br />

24. B<br />

25. A<br />

26. A<br />

27. A<br />

28. B<br />

Figuur 8.1<br />

Bovenste Bovenste<br />

schuine rechte<br />

oogspier oogspier<br />

Onderste rechte<br />

oogspier<br />

4. 1. Bindvlies (conjunctiva) geeft slijm af<br />

2. Traanklieren geven zout water en lysozym<br />

af<br />

3. Glandulae tarsales geven een olieachtige<br />

stof af<br />

Het klierproduct van de traanklieren<br />

moet worden omcirkeld<br />

5. 1. L of refractie<br />

2. A of accomoderen<br />

3. F of emmetropie<br />

4. H of hypermetropie<br />

n. opticus<br />

Middelste rechte<br />

oogspier<br />

Zijdelingse rechte<br />

oogspier<br />

37


5. K of lichtrefl ex van de pupil<br />

6. D of cataract<br />

7. I of myopie<br />

8. C of astigmatisme<br />

9. G of glaucoom<br />

10. E of convergentie<br />

11. B of accommodatierefl ex van de pupil<br />

12. J of nachtblindheid<br />

6. 1. Autonome zenuwstelsel<br />

7. 1. Bolle (convex)<br />

2. Reëel<br />

3. Achter<br />

4. Convergerende (convex, bol)<br />

5. Voor<br />

6. Divergerende (concaaf, hol)<br />

8. 1. E of lensbandjes<br />

2. A of kamerwater<br />

3. L of sclera<br />

4. J of optische schijf<br />

5. D of corpus ciliare<br />

6. C of choroid<br />

7. B of kanaal van Schlemm<br />

8. K of retina<br />

9. M of glasvocht<br />

10. C of choroid<br />

11. en 12. D of corpus ciliare, H of iris<br />

13. G of fovea centralis<br />

14. - 17. A of kamerwater, F of cornea, I of<br />

lens en M of glasvocht<br />

18. F of cornea<br />

19. H of Iris<br />

9.<br />

D<br />

E<br />

H<br />

A<br />

I<br />

F<br />

Figuur 8.2<br />

M<br />

J<br />

G<br />

L<br />

C<br />

K<br />

10. 1. Bij het scherpstellen op voorwerpen in<br />

de verte is het muscularis ciliaris ontspannen,<br />

is de lens afgeplat en wordt het<br />

licht minder sterk gebroken.<br />

2. Bij het scherpstellen op voorwerpen<br />

dichtbij trekt het corpus ciliare zich<br />

samen, wordt de lens boller en wordt het<br />

licht sterker gebroken.<br />

11. Retina → Nervus opticus → Optisch chiasma<br />

→ Tractus opticus (gezichtsbaan) →<br />

Synaps in thalamus → Optische vertakkingen<br />

→ Visuele schors van de grote hersenen.<br />

12. 1. Drie<br />

2. - 4. Blauw, groen en rood<br />

5. Tegelijkertijd<br />

6. Totale kleurenblindheid<br />

7. Mannen<br />

8. Staafjes<br />

13. 1. Glasvocht<br />

2. Bovenste rechte oogspier<br />

3. Zien in de verte<br />

4. Proprioceptoren<br />

5. Iris<br />

6. Iris<br />

7. Gepigmenteerde laag<br />

14. 1. Opsine<br />

2. Rhodopsine<br />

3. Ontkleuring van het pigment<br />

4. Geel<br />

5. Kleurloos<br />

6. A<br />

8.2 Het oor: gehoorvermogen en evenwicht<br />

15. 1.-3. E, I en M<br />

4.-6. C, K en N<br />

7.-9. A, F en L<br />

10. en 11. K en N<br />

12. B<br />

13. M<br />

14. C<br />

38 Werkboek anatomie en fysiologie


15. B<br />

16. en 17. K en N<br />

18. G<br />

19. D<br />

20. H<br />

16. I, E en M zijn geel; A, F en L zijn rood; C<br />

is blauw en K (loopt door tot N) is groen<br />

Halfcirkelvormige<br />

kanalen (groen)<br />

Cochlea<br />

(blauw)<br />

Figuur 8.3<br />

17. Trommelvlies → Malleus → Incus → Stapes<br />

→ Ovale venster → Perilymfe → Membraan<br />

→ Endolymfe → Haarcellen<br />

18.<br />

Buis van<br />

Eustachius<br />

Vestibulum<br />

(groen)<br />

Stapes<br />

(stijgbeugel,<br />

rood)<br />

Trommelvlies (geel)<br />

Figuur 8.4<br />

H<br />

B<br />

G<br />

E<br />

A<br />

Orgaan<br />

van Corti<br />

Ductus<br />

cochlearis<br />

Gespecialiseerde zintuigen<br />

Incus (aambeeld, rood)<br />

Malleus<br />

(hamer,<br />

rood)<br />

Utriculus<br />

Uitwendige<br />

gehoorgang (geel)<br />

Sacculus<br />

D<br />

E<br />

Ovale venster<br />

Ronde venster<br />

E<br />

C<br />

Ooorschelp (geel)<br />

Crista<br />

ampullaris<br />

Vliezige<br />

halfcirkelvormige<br />

kanalen<br />

F<br />

Macula<br />

19. 1. C of dynamisch<br />

2. I of halfcirkelvormige kanalen<br />

3. A of hoek/rotatie<br />

4. D of endolymfe<br />

5. B of cupula<br />

6. J of statisch<br />

7. en 8. H of sacculus; K of utriculus<br />

9. E of zwaartekracht<br />

10. en 11. G of proprioceptie, L of gezichtsvermogen<br />

20. 1. G<br />

2. S<br />

3. S<br />

4. G<br />

5. G, S<br />

6. G<br />

7. S<br />

21. Misselijkheid, duizeligheid en stoornissen<br />

in de balans<br />

22. 1. Pinna<br />

2. Tectoriaal membraan<br />

3. Geluidsgolven<br />

4. Gehoorgang<br />

5. N. II<br />

8.3 Chemische zintuigen: reuk en smaak<br />

23. 1. - 3. (in willekeurige volgorde): VII -<br />

N. facialis, IX - N. glossopharyngeus.<br />

X - N. vagus<br />

4. I - N. olfactorius<br />

5. Slijmvlies van het ‘dak’<br />

6. Snuffelen<br />

7. Smaakknopjes<br />

8. en 9. papillae fungiformes, papillae vallatae<br />

10. - 14. (in willekeurige volgorde): zoet,<br />

zout, bitter, zuur, umami<br />

15. Bittere<br />

16. Reuk<br />

17. Droge<br />

18. Herinneringen<br />

39


24.<br />

Papillae<br />

vallatae<br />

Papillae<br />

fungiformes<br />

Figuur 8.5<br />

25. 1. Geurmoleculen die door de lucht<br />

worden aangevoerd, raken in het slijm<br />

‘gevangen’<br />

2. Neuronen van de Nervus olfactorius zijn<br />

bipolaire neuronen<br />

Figuur 8.6<br />

Smaakporie<br />

Vezels van de baan van<br />

de nervus olfactorius<br />

Lamina cribrosa<br />

(zeefplaat) van het os<br />

ethmoidale (zeefbeen)<br />

A<br />

Reukepitheel<br />

Neuron van<br />

het reukzintuig<br />

Smaakharen<br />

C<br />

Gelaagd plaveiselepitheel<br />

26. 1. Muskusachtig<br />

2. Epitheelcel<br />

3. Neuron<br />

4. Nervus olfactorius<br />

5. Vier typen receptoren<br />

6. Metaalionen<br />

8.4 Ontwikkelingsaspecten van de<br />

gespecialiseerde zintuigen<br />

27. 1. Zenuwstelsel<br />

2. Rodehond (rubella)<br />

3. Blindheid<br />

4. Gezichtsvermogen<br />

5. Verziend<br />

6. Elastisch<br />

A<br />

B<br />

Filamenten<br />

van de<br />

reukzenuw<br />

Smaakknopjes (groen)<br />

Smaakcel (rood)<br />

Basale cel (blauw)<br />

Bindweefsel<br />

Zenuwvezels<br />

hersenzenuw<br />

(geel)<br />

Bulbus olfactorius<br />

Trilharen reukepitheel<br />

B<br />

7. Presbyopie (na 40 e levensjaar) of<br />

hypermetropie<br />

8. Cataract (grijze staar)<br />

9. Ouderdomsslechthorendheid<br />

(presbycusis)<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

28. 1. Benig labyrint<br />

2. Perilymfe<br />

3. en 4. Sacculus, utriculus<br />

5. Gelatineachtig materiaal (membraan<br />

van de otoliet)<br />

6. Otolieten<br />

7. Macula<br />

8. Statisch<br />

9. Ductus cochlearis<br />

10. Orgaan van Corti<br />

11. Gehoorvermogen<br />

12. Cochleaire gedeelte van hersenzenuw<br />

VIII<br />

13. Halfcirkelvormige kanalen<br />

14. Cupula<br />

15. Crista ampullaris<br />

16. Dynamisch<br />

In het ziekenhuis<br />

29. Het ‘goede’ oog afplakken, zodat de oogspieren<br />

van het ‘luie’ oog sterker worden.<br />

30. Cataract; ultraviolette straling, roken.<br />

31. Het gezichtsvermogen is slecht, doordat de<br />

lichtstralen zonder pigment in het oog (in<br />

het choroid), verstrooid raken, voordat ze op<br />

juiste wijze kunnen worden gebundeld.<br />

32. Nachtblindheid; vitamine A; staafjes.<br />

33. Het proximale uiteinde dicht bij het ovale<br />

venster; zenuwdoofheid.<br />

34. Otitis externa (ontsteking van het uitwendig<br />

oor), waarschijnlijk doordat hij in het zwem-<br />

40 Werkboek anatomie en fysiologie


ad een bacteriële infectie heeft opgelopen.<br />

Deze diagnose kan worden bevestigd door<br />

de aanwezigheid van een ontstoken uitwendige<br />

gehoorgang. Bij otitis media (middenoorontsteking)<br />

is het middenoor ontstoken.<br />

Oorbuisjes kunnen van nut zijn als het<br />

trommelvlies uitpuilt.<br />

35. Hersenzenuw I, de Nervus olfactorius.<br />

36. Nervus abducens, hersenzenuw VI.<br />

37. Glaucoom, onvoldoende afvoer van kamerwater;<br />

blindheid doordat de retina en de<br />

optische schijf bekneld raken.<br />

38. De cellen van de smaakknopjes staan bloot<br />

aan wrijving en warmte. Daarom delen ze<br />

snel en dus worden deze cellen door middelen<br />

voor chemotherapie gedood. Een chefkok<br />

heeft een fi jne smaakzin nodig om zijn<br />

werk goed te doen.<br />

Hoofdstuk 9<br />

Het hormoonstelsel<br />

9.1 Het hormoonstelsel en functies van hormonen<br />

– een overzicht<br />

1. 1. F of trager en langduriger<br />

2. E of zenuwstelsel<br />

3. B of hormonen<br />

4. D of elektrische impulsen<br />

5. A of cardiovasculaire stelsel<br />

2. 1. I of receptoren<br />

2. N of doelcel(len)<br />

3. A of het wijzigen van activiteiten<br />

4. L of het stimuleren van nieuwe of ongewone<br />

activiteiten<br />

5. K of steroïd- of peptidemoleculen<br />

6. G of neurale<br />

7. C of hormonale<br />

Hoofdstuk 9<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

39. 1. D<br />

2. B, C<br />

3. B, D<br />

4. A, B, D<br />

5. C<br />

6. C<br />

7. A, B, C<br />

8. D<br />

9. B<br />

10. A, B, D<br />

11. B, C, D<br />

12. B<br />

13. A, D<br />

14. C<br />

15. A, C, D<br />

16. A, B, D<br />

17. A, C<br />

18. B<br />

8. D of humorale<br />

9. F of negatieve terugkoppeling<br />

10. B of hypofysevoorkwab<br />

11. J of releasing hormones<br />

12. E of hypothalamus<br />

13. H of neuro-endocrien<br />

3. Steroïdhormonen: B, C, D.<br />

Peptidehormonen: A, E<br />

41


9.2 De belangrijkste endocriene klieren<br />

4.<br />

Hypofyseachterkwab<br />

Groeihormoon<br />

Beenderen en spieren<br />

Figuur 9.1<br />

5. Figuur 9.2:<br />

A. Pijnappelklier<br />

B. Hypofyseachterkwab<br />

C. Hypofysevoorkwab<br />

D. Schildklier<br />

E. Thymus<br />

F. Bijnierschors<br />

G. Bijniermerg<br />

H. Pancreas<br />

I. Ovarium<br />

J. Testis<br />

K. Bijschildklieren<br />

L. Placenta<br />

6. 1. C<br />

2. B<br />

3. - 4. F<br />

5. G<br />

6. I, L<br />

7. C<br />

8. H<br />

9. H<br />

10. C<br />

11. A<br />

12. B<br />

Prolactine<br />

Melkklieren<br />

Hypothalamus<br />

Follikelstimulerend<br />

hormoon (FSH)<br />

en<br />

Luteïniserend<br />

hormoon (LH)<br />

Testes of ovaria<br />

Releasing hormones<br />

in poortadersysteem<br />

Schildklierstimulerend<br />

hormoon (TSH) Bijnierschors<br />

Schildklier<br />

Sella turcica van het<br />

os sphenoidale<br />

(wiggenbeen)<br />

Hypofysevoorkwab<br />

Adrenocorticotroop<br />

hormoon (ACTH)<br />

13. I, L<br />

14. C<br />

15. K<br />

16. C<br />

17. J<br />

18. E<br />

19. D<br />

20. C<br />

7. 1. Thyroxine (T4)<br />

2. Thymosine<br />

3. PTH (parathyroïdaal hormoon)<br />

4. Cortisol (glucocorticoïden)<br />

5. Epinefrine<br />

6. Insuline<br />

7. - 10. (in willekeurige volgorde): TSH,<br />

FSH, LH, ACTH<br />

11. Glucagon<br />

12. ADH (antidiuretisch hormoon)<br />

13. en 14. (in willekeurige volgorde): FSH,<br />

LH<br />

15. en 16. (in willekeurige volgorde): oestrogenen,<br />

progesteron<br />

17. Aldosteron<br />

18. en 19. Prolactine, oxytocine<br />

8. 1. Oestrogeen/testosteron<br />

2. PTH<br />

3. ADH<br />

4. Thyroxine<br />

5. Thyroxine<br />

6. Insuline<br />

7. Groeihormoon<br />

8. Oestrogeen/progesteron<br />

9. Thyroxine<br />

9. 1. Groeihormoon<br />

2. Thyroxine<br />

3. PTH<br />

4. Glucocorticoïden<br />

5. Groeihormoon<br />

6. Androgenen (testosteron)<br />

42 Werkboek anatomie en fysiologie


10. 1. Polyurie - bij een hoog suikergehalte in<br />

de voorurine in de nier gaat veel water<br />

verloren in de urine<br />

2. Polydipsie - dorst doordat een grote hoeveelheid<br />

urine wordt uitgescheiden<br />

3. Polyfagie - honger doordat bloedsuiker<br />

niet als brandstof kan worden gebruikt,<br />

ook al is het glucosegehalte van het<br />

bloed hoog<br />

11.<br />

Figuur 9.3<br />

1 Prikkel:<br />

concentratie T3<br />

en T4 in het bloed<br />

2<br />

Verandering<br />

gedetecteerd<br />

door…<br />

12. 1. Voorkwab<br />

2. Steroïdhormoon<br />

3. Cortisol<br />

4. Verhoogt concentratie Ca 2+ bloed<br />

5. Groeihormoon<br />

6. Parafolliculaire cellen<br />

9.3 Endocriene weefsels van andere orgaanstelsels<br />

13.<br />

Hormoon Chemische<br />

opbouw<br />

Herkomst Effecten<br />

Gastrine Peptide Maag Stimuleert maagklieren tot<br />

afgifte HCl<br />

Secretine Peptide Duodenum Stimuleert de pancreas<br />

tot afgifte van sap rijk aan<br />

Het hormoonstelsel<br />

3<br />

4<br />

Hypofysevoorkwab<br />

Reactie:<br />

afgifte van<br />

TSH<br />

Activeert<br />

doelorgaan<br />

Negatieve terugkoppeling<br />

7<br />

Prikkeling stopt /<br />

neemt af<br />

concentratie of T 3 en T 4<br />

6 5 Effect van<br />

reactie<br />

T 4 (enige T 3 )<br />

5<br />

HCO 3<br />

Reactie:<br />

afgifte van<br />

Schildklierfollikels<br />

- en stimuleert de lever<br />

om meer gal af te geven;<br />

remt de maagwandklieren<br />

Hormoon Chemische<br />

opbouw<br />

Cholecystokinine<br />

Erytropoëtine<br />

Actief<br />

vitamine D 3<br />

Atriaal natriuretisch<br />

peptide<br />

(ANP)<br />

Humaan<br />

choriongonadotrofi<br />

ne<br />

(hCG)<br />

Herkomst Effecten<br />

Peptide Duodenum Stimuleert de pancreas tot<br />

de afgifte van sap rijk aan<br />

enzymen en de galblaas tot<br />

samentrekking; ontspant<br />

sfi ncter van Oddi<br />

Glycoproteïne Nier in<br />

reactie op<br />

zuurstoftekort<br />

Steroïde Huid; geactiveerd<br />

door de<br />

nieren<br />

Stimuleert de vorming<br />

van rode bloedcellen in<br />

beenmerg<br />

Bevordert de opname van<br />

calcium vanuit de darmen<br />

Peptide Hart Remt terugresorptie Na +<br />

door de nieren; remt afgifte<br />

aldosteron door de nieren<br />

Eiwit Placenta Stimuleert het gele lichaam<br />

om door te gaan met de<br />

productie van oestrogenen<br />

en progesteron, waardoor<br />

de menstruatie wordt<br />

voorkomen<br />

Leptine Peptide Vetweefsel Werkt in op de hersenen;<br />

vermindert de eetlust;<br />

verhoogt energieverbruik<br />

9.4 Ontwikkelingsaspecten van het<br />

hormoonstelsel<br />

14. 1. Tumor<br />

2. Hypersecretie (overmatige afgifte)<br />

3. Jodium<br />

4. Oestrogenen<br />

5. Menopauze<br />

6. Vruchtbaarheid<br />

7. Glucose<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

15. 1. Insuline<br />

2. Pancreas<br />

3. Hypofyseachterkwab of hypothalamus<br />

4. ADH<br />

5. Parathormoon<br />

6. Calcium<br />

7. Bijniermerg<br />

8. Epinefrine<br />

9. Thyroxine<br />

In het ziekenhuis<br />

16. Mensen met pituïtaire dwerggroei (bij wie<br />

de hypofyse onvoldoende groeihormoon<br />

43


afgeeft), hebben tamelijk normale lichaamsproporties;<br />

mensen met dwerggroei als gevolg<br />

van een te geringe schildklierwerking<br />

behouden kinderlijke lichaamsproporties.<br />

17. Hypothyreoïdie; jodiumtekort (behandeld<br />

door suppletie met jodium) of uitval van<br />

schildkliercellen (behandeld door suppletie<br />

met schildklierhormoon).<br />

18. Bijnierschors.<br />

19. Voor de reus: de hypofysevoorkwab geeft<br />

te veel groeihormoon af, waardoor deze abnormaal<br />

lang wordt. Voor de dwerg: er is te<br />

weinig groeihormoon, waardoor het postuur<br />

heel klein is, maar de proporties van het<br />

lichaam normaal. Voor de dikke man wordt<br />

niet voldoende T 3 en T 4 geproduceerd, met<br />

als gevolg vertraagde stofwisseling en zwaarlijvigheid<br />

(myxoedeem). De vrouw met de<br />

baard heeft een tumor van de bijnierschors<br />

(gebied van androgeenafgifte), waardoor<br />

overmatige haargroei ontstaat (hirsutisme).<br />

20. Stressor hypothalamus CRH (releasing<br />

hormone) afgegeven aan het bloed in<br />

Hoofdstuk 10<br />

Bloed<br />

10.1 Samenstelling en functies van bloed<br />

1. 1. Bindweefsel<br />

2. Vaste bloedbestanddelen<br />

3. Bloedplasma<br />

4. Stolling<br />

5. Rode bloedcellen<br />

6. Hematocriet<br />

7. Bloedplasma<br />

8. Leukocyten<br />

9. Bloedplaatjes<br />

10. Eén<br />

11. Zuurstof<br />

het poortadersysteem van de hypofyse <br />

naar hypofysevoorkwab die ACTH afgeeft<br />

werkt op bijnierschors om de afgifte van<br />

glucocorticoïden te stimuleren (cortisol<br />

enzovoort).<br />

21. Prolactine.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

22. 1. D<br />

2. A<br />

3. B<br />

4. A, B, C, D<br />

5. D<br />

6. B<br />

7. A, B, C<br />

8. C.<br />

9. A, B, D<br />

10. A, B, C, D<br />

11. A, B, C, D<br />

12. A, C<br />

13. B<br />

14. A, C<br />

15. A<br />

16. C<br />

17. D<br />

2. 1. F of neutrofi el<br />

2. - 4. (in willekeurige volgorde): C of eosinofi<br />

el, D of basofi el, F of neutrofi el<br />

5. A of rode bloedcel<br />

6. en 7. (in willekeurige volgorde):<br />

E of monocyt, F of neutrofi el<br />

8. en 9. (in willekeurige volgorde):<br />

E of monocyt, G of lymfocyt<br />

10. B of megakaryocyt<br />

11. H of vaste bloedbestanddelen<br />

12. C of eosinofi elen<br />

13. D of basofi el<br />

14. G of lymfocyten<br />

44 Werkboek anatomie en fysiologie


Bloed<br />

15. A of rode bloedcel<br />

16. I of bloedplasma<br />

17. E of monocyten<br />

18. D of basofi el<br />

19. - 23. (in willekeurige volgorde): C of eosinofi<br />

el, D of basofi el, E of monocyt,<br />

F of neutrofi el, G of lymfocyt<br />

3. 100 - 120 dagen<br />

Rode bloedcellen<br />

Toegenomen<br />

Figuur 10.1<br />

4. Figuur 10.2: A is een neutrofi el, B is een<br />

monocyt, C is een eosinofi el, D is een lymfocyt.<br />

5. 1. Diapedese<br />

2. J<br />

3. Nieren<br />

4. 7,35<br />

5. 5,5<br />

6. J<br />

7. J<br />

8. 4,5 - 5,5<br />

9. Hematocriet<br />

10. Af<br />

11. Monocyten<br />

12. Lymfocyten<br />

Normale zuurstofconcentratie bloed<br />

zuurstoftransportvermogen<br />

van het bloed<br />

Leidt tot<br />

Toegenomen<br />

productie rode bloedcellen<br />

Leidt tot<br />

werkt in<br />

op<br />

Rood beenmerg<br />

erytropoëtine<br />

aan het bloed<br />

Nier<br />

Gedaalde<br />

Prikkel:<br />

afgenomen hoeveelheid<br />

zuurstof<br />

beschikbaar voor het bloed<br />

door afname van het aantal<br />

rode bloedcellen of door<br />

toename van het<br />

zuurstofverbruik in de<br />

weefsels<br />

zuurstofconcentratie<br />

Geeft af<br />

bloed<br />

6. 1. Erytrocyten<br />

2. Monocyten<br />

3. Lymfocyten<br />

4. Bloedplaatjes<br />

5. Aneurysma<br />

6. Hemoglobine<br />

7. Lymfocyt<br />

7. 1. 2<br />

2. 5<br />

3. 1<br />

4. 4<br />

5. 3<br />

8. 1, 2 en 3 moeten zijn aangevinkt.<br />

10.2 Bloedstolling<br />

9. 1. A of beschadiging<br />

2. E of bloedplaatjes<br />

3. I of serotonine<br />

4. K of weefselfactor<br />

5. H of plaatjesfactoren<br />

6. G of protrombine-activator<br />

7. F of protrombine<br />

8. J of trombine<br />

9. D of fi brinogeen<br />

10. C of fi brine-<br />

11. B of rode bloedcellen (erytrocyten)<br />

10. 1. 3-6 minuten<br />

2. Heparine<br />

3. J<br />

10.3 Bloedgroepen en transfusies<br />

11.<br />

Bloedgroep Agglutinogenen<br />

of<br />

antigenen<br />

Agglutininen<br />

of<br />

antistoffen<br />

in plasma<br />

Kan bloed<br />

geven aan<br />

bloedgroep<br />

Kan bloed<br />

ontvangen<br />

van bloedgroep<br />

Bloedgroep A A anti-B A, AB A, O<br />

Bloedgroep B B anti-A B, AB B, O<br />

Bloedgroep AB A, B geen AB A, B, AB, O<br />

Bloedgroep O geen anti-A,<br />

anti-B<br />

A, B, AB, O O<br />

45


12. Bloedgroep O is de universele donor. AB is<br />

de universele ontvanger.<br />

13. Een reactie waarbij antistoffen uit het<br />

plasma zich hechten aan niet-lichaamseigen<br />

rode bloedcellen en deze afbreken.<br />

10.4 Ontwikkelingsaspecten van bloed<br />

14. 1. F (HbF)<br />

2. Geelzucht (icterus)<br />

3. Sikkelcel<br />

4. Hemofi lie<br />

5. IJzer<br />

6. Pernicieuze<br />

7. B 12<br />

8. Trombi<br />

9. Leukemie<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

15. 1. Hemapoëse<br />

2. Hemostase<br />

3. Hemocytoblasten<br />

4. Neutrofi el<br />

5. Fagocyt<br />

6. Erytropoëtine<br />

7. Rode bloedcellen<br />

8. Hemoglobine<br />

9. Zuurstof-<br />

10. Lymfocyten<br />

11. Antistoffen<br />

12. - 15. (in willekeurige volgorde): Basofi<br />

elen, eosinofi elen, monocyten,<br />

bloedplaatjes<br />

16. Endotheel<br />

17. Bloedplaatjes<br />

18. Serotonine<br />

19. Fibrine<br />

20. Stolsel.<br />

21. Protrombine-activator<br />

22. Protrombine<br />

23. Trombine<br />

24. Fibrinogeen<br />

25. Embolus<br />

In het ziekenhuis<br />

16. 1. Erythroblastosis foetalis.<br />

2. De rode bloedcellen van het kind zijn<br />

afgebroken door de antistoffen van de<br />

moeder; daardoor kan het bloed van de<br />

baby te weinig zuurstof vervoeren.<br />

3. Blijkbaar heeft ze bij een eerdere bloedtransfusie<br />

resuspositief bloed toegediend<br />

gekregen.<br />

4. Geef de moeder Anti-Rhesus (D) Immunoglobuline<br />

om te voorkomen dat ze<br />

zelf antistoffen tegen het resusantigeen<br />

gaat vormen (ook wel sensitisatie door<br />

het resusantigeen genoemd).<br />

5. De foetale ontwikkeling zal nauwkeurig<br />

worden gecontroleerd, omdat kan worden<br />

verwacht dat de pasgeborene een<br />

hemolytische aandoening heeft. Indien<br />

nodig zal een intra-uteriene transfusie<br />

worden gegeven; de pasgeborene krijgt<br />

een volledige bloedtransfusie.<br />

17. Nee; A + of AB + .<br />

46 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

18.<br />

De stamcellen voor hematopoëse in het rode<br />

beenmerg zijn snel delende cellen. Daarom<br />

worden zij door geneesmiddelen voor chemotherapie<br />

aangevallen (evenals andere snel<br />

delende cellen).<br />

19. Bij jonge kinderen bevatten praktisch alle<br />

beenderen rood beenmerg met functioneel<br />

hematopoëtisch weefsel, maar bij volwassenen<br />

bevatten alleen het borstbeen, het os<br />

ilium (darmbeen) en de epifysen van enkele<br />

lange beenderen rood beenmerg.<br />

20. Van erytrocyten, die bijna de helft van het<br />

bloedvolume vormen, wordt het grootste aantal<br />

gevormd.


Het slot: meerkeuzevragen<br />

21. 1. A, B, D<br />

2. B<br />

3. A, B, C, D<br />

4. D<br />

5. A, B, D<br />

6. D<br />

7. C<br />

Hoofdstuk 11<br />

Het cardiovasculaire stelsel<br />

11.1 Het hart<br />

1. 1. Thorax<br />

2. Middenrif<br />

3. Tweede<br />

4. Aorta<br />

5. Rechteratrium<br />

6. Atria<br />

7. Ventrikels<br />

8. Endocard<br />

9. Epicard<br />

10. Wrijving<br />

11. Hartspierweefsel<br />

2. 1. Rechterventrikel<br />

2. Pulmonalisklep<br />

3. Arteriae pulmonales<br />

4. Longen<br />

5. Venae pulmonales dextra en sinistra<br />

6. Linkeratrium.<br />

7. Mitralisklep (AV-klep links)<br />

8. Linkerventrikel<br />

9. Aortaklep<br />

10. Aorta<br />

11. Capillairnetten<br />

12. Vena cava superior<br />

13. Vena cava inferior<br />

In fi guur 11.1 zijn de bloedvaten met zuurstofrijk<br />

bloed wit. De grijze bloedvaten<br />

vervoeren zuurstofarm bloed.<br />

Hoofdstuk 11<br />

8. A<br />

9. C<br />

10. B, C, D<br />

11. C<br />

12. B, C, D<br />

13. A, D<br />

14. D<br />

15. B<br />

16. C<br />

E<br />

Figuur 11.1<br />

B<br />

3. Figuur 11.2:<br />

1. Rechteratrium<br />

2. Linkeratrium<br />

3. Rechterventrikel<br />

4. Linkerventrikel<br />

5. Vena cava superior<br />

6. Vena cava inferior<br />

7. Aorta<br />

F<br />

A<br />

C<br />

D<br />

47


4.<br />

8. Truncus pulmonalis<br />

9. Arteria pulmonalis sinistra<br />

10. Arteria pulmonalis dextra<br />

11. Venae pulmonales dextrae<br />

12. Venae pulmonales sinistrae<br />

13. Coronaire bloedsomloop<br />

14. Apex van het hart<br />

15. Ligamentum arteriosum<br />

Figuur 11.3<br />

5. 1. Systole<br />

2. Diastole<br />

3. Lub-dup<br />

4. Atrioventriculaire<br />

5. Halvemaanvormige<br />

6. Ventrikels<br />

7. Atria<br />

8. Atria<br />

9. Ventrikels<br />

10. (Hart)Ruis (of souffl e)<br />

6.<br />

Vena cava<br />

superior<br />

1<br />

2<br />

3<br />

9<br />

4<br />

5<br />

Vena cava<br />

inferior<br />

Figuur 11.4<br />

Spiervezel<br />

Aorta<br />

Truncus<br />

pulmonalis<br />

Linkeratrium<br />

6<br />

7<br />

Intercalaire schijven<br />

Celkernen<br />

met<br />

nucleoli<br />

Strepingen<br />

8<br />

Chordae tendinae verankeren<br />

de slippen van de kleppen<br />

Wand van het<br />

linkerventrikel<br />

Rode pijlen moet worden getrokken van het<br />

linkeratrium naar het linkerventrikel en<br />

de aorta uit. Blauwe pijlen moeten worden<br />

getrokken vanuit de vena cava superior en<br />

inferior naar het rechteratrium, daarna het<br />

rechterventrikel in en de truncus pulmonaris<br />

uit. Groene pijlen moeten worden getrokken<br />

van 1-5 in numerieke volgorde.<br />

1. SA-knoop<br />

2. AV-knoop<br />

3. AV-bundel of bundel van His<br />

4. Bundeltakken<br />

5. Purkinje-vezels<br />

6. Pulmonalisklep<br />

7. Aortaklep<br />

8. Linker AV-klep (mitralisklep)<br />

9. Rechter AV-klep (tricuspidalisklep)<br />

A. en B. (in willekeurige volgorde): 6, 7<br />

C. en D. (in willekeurige volgorde): 8, 9<br />

E. 9<br />

F. 8<br />

G. 1<br />

H. 2<br />

7. 1. C of elektrocardiogram<br />

2. F of P-golf<br />

3. H of T-golf<br />

4. G of QRS-golf<br />

5. B of bradycardie<br />

6. D of fi brillatie<br />

7. I of tachycardie<br />

8. E of hartblok<br />

9. A of angina pectoris<br />

48 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

8.<br />

P-golf<br />

Figuur 11.5<br />

QRS<br />

T-golf<br />

Een hartcyclus<br />

Ventrikels in diastole


9. 1. Hartminuutvolume<br />

2. Hartslagfrequentie<br />

3. Slagvolume<br />

4. Circa 75 slagen per minuut<br />

5. 70 ml per hartslag<br />

6. 5250 ml per minuut<br />

7. Minuut<br />

8. Slagvolume<br />

9. Uitrekking<br />

10. Bloed<br />

10. Plaats een vinkje bij 1, 2, 4, 5, 6, 8 en 10<br />

11. 1. Foetaal<br />

2. Hartslagfrequentie<br />

3. Linker<br />

4. J<br />

5. J<br />

12. 1. Linkerzijde van het hart<br />

2. P-golf<br />

3. AV-kleppen geopend<br />

4. Aortaklep<br />

5. Drieslippige klep<br />

6. Hartblok<br />

11.2 Bloedvaten<br />

13. 1. Lumen<br />

2. Vaatvernauwing (vasoconstrictie)<br />

3. Vaatverwijding (vasodilatatie)<br />

4. Venen<br />

5. Arteriën<br />

6. Arteriolen<br />

7. Venulen<br />

14. Arteriën zijn bloedvaten met een hoge druk.<br />

Venen zijn vaten met een lage druk. Het<br />

bloed stroomt van een hoge naar een lage<br />

druk. De kleppen in de venen helpen voorkomen<br />

dat bloed terugstroomt; als er geen<br />

kleppen waren, zou het bloed in deze vaten,<br />

waar een lage druk heerst, kunnen terugstromen.<br />

Het cardiovasculaire stelsel<br />

15. Activiteit van de skeletspieren en ademen<br />

(respiratoire pomp).<br />

16. 1. A of tunica interna<br />

2. B. of tunica media<br />

3. A of tunica interna<br />

4. A of tunica interna<br />

5. C of tunica externa<br />

6. B of tunica media<br />

7. C of tunica externa<br />

17.<br />

Figuur 11.6:<br />

A. Arterie; dikke media; smal, rond lumen.<br />

B. Vene; dunne media; langwerpig, relatief<br />

samengedrukt lumen, klep aanwezig.<br />

C. Capillair; enkelvoudige laag endotheel.<br />

Bij A en B is de tunica interna de<br />

binnenste laag van het vat; de tunica<br />

externa is de buitenste laag en de tunica<br />

media is de dikke, middelste laag.<br />

V. vertebralis<br />

V. brachiocephalica<br />

V. cava superior<br />

V. brachialis<br />

V. cava inferior<br />

V. renalis<br />

V. radialis<br />

V. iliaca communis<br />

V. iliaca interna<br />

V. saphena magna<br />

V. tibialis posterior<br />

Figuur 11.7<br />

V. jugularis interna<br />

V. subclavia<br />

V. axillaris<br />

V. cephalica<br />

V. hepatica<br />

V. intermedia cubiti<br />

V. ulnaris<br />

V. femoralis<br />

V. poplitea<br />

V. saphena parva<br />

V. tibialis anterior<br />

V. fibularis<br />

49


A. carotis externa<br />

A. vertebralis<br />

A. brachiocephalicus<br />

A. brachialis<br />

A. renalis<br />

Aorta<br />

A. radialis<br />

A. iliaca communis<br />

A. iliaca interna<br />

A. poplitea<br />

A. tibialis anterior A. tibialis posterior<br />

Figuur 11.8<br />

A. carotis interna<br />

A. carotis communis<br />

A. subclavia<br />

A. axillaris<br />

Truncus coeliacus<br />

A. mesenterica superior<br />

A. ulnaris<br />

A. mesenterica inferior<br />

A. iliaca externa<br />

A. femoralis<br />

18. 1. en 2. S of vena radialis en X of vena ulnaris<br />

3. U of vena subclavia<br />

4. E of vena cordis magna en media<br />

5. T of venae renales<br />

6. Q of vena jugularis interna<br />

7. D of venae brachiocephalicae<br />

8. en 9. A of vena tibialis anterior en R of<br />

vena tibialis posterior<br />

10. M of vena porta hepatica<br />

11. F of vena cephalica<br />

12. J of vena ovarica of vena testicularis<br />

13. B of vena azygos<br />

14. O of vena cava inferior<br />

15. L of vena hepatica<br />

16.-18. I of venae gastricae; N of vena<br />

mesenterica inferior; V of vena mesenterica<br />

superior<br />

19. K of vena saphena magna<br />

20. G of vena iliaca communis<br />

21. H of vena femoralis<br />

19. Het rechteratrium en het rechterventrikel<br />

en alle bloedvaten met ‘pulmonalis’ in hun<br />

naam moeten blauw worden gekleurd; het<br />

linkeratrium, het linkerventrikel en de aortaboog<br />

en de lobaire arteriën (slagaders die<br />

longtrechtertjes van O 2 voorzien) moeten<br />

rood worden gekleurd.<br />

A. pulmonalis sinistra<br />

Aortaboog<br />

Truncus pulmonalis<br />

A. pulmonalis dextra<br />

Lobaire arteriën van<br />

rechterlong (3)<br />

Figuur 11.9<br />

20. 1. F<br />

2. D<br />

3. B<br />

4. A<br />

5. D<br />

6. A<br />

7. E<br />

50 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

21.<br />

Venen longen<br />

E<br />

K<br />

N<br />

F<br />

G<br />

I<br />

O<br />

Figuur 11.10<br />

Rechterventrikel<br />

Linkerventrikel<br />

Middenrif Oesofagus<br />

Lobaire arteriën van<br />

linkerlong (2)<br />

Venen longen<br />

B<br />

J<br />

L<br />

A<br />

M<br />

D<br />

H<br />

C


22.<br />

Lever<br />

Galblaas<br />

Vena porta<br />

hepatica<br />

Vena<br />

mesenterica<br />

superior<br />

Colon<br />

ascendens<br />

Rectum<br />

Figuur 11.11<br />

23. 1. en 2. F of arteria carotis communis en W<br />

of arteria subclavia<br />

3. H of arteria coronaria<br />

4. en 5. P of arteria carotis interna en Y of<br />

arteria vertebralis<br />

6. B of aorta<br />

7. J of arteria dorsalis pedis<br />

8. I of arteria femoralis profundus<br />

9. S of arteria phrenica<br />

10. C of arteria brachialis<br />

11. C of arteria brachialis<br />

12. N of arteria mesenterica inferior<br />

13. Q of arteria iliaca interna<br />

14. L of arteria femoralis<br />

15. C of arteria brachialis<br />

16. X of arteria mesenterica superior<br />

17. G of arteria iliaca communis<br />

18. E of truncus coeliacus<br />

19. K of arteria carotis externa<br />

20.-22. (in willekeurige volgorde) A of arteria<br />

tibialis anterior; R of arteria peronea,<br />

T of arteria tibialis posterior<br />

23. U of arteria radialis<br />

24. B of aorta<br />

Het cardiovasculaire stelsel<br />

Maag<br />

Milt<br />

Pancreas<br />

Dunne<br />

darm<br />

Colon<br />

descendens<br />

Vena gastrica<br />

Vena lienalis<br />

Vena mesenterica<br />

inferior<br />

24.<br />

Figuur 11.12<br />

25.<br />

Frontaalkwab<br />

van cerebrale<br />

hemisfeer<br />

Arteriae cerebri<br />

anterior<br />

Hypofyse<br />

Arteria carotis<br />

interna<br />

Pons<br />

Arteria vertebralis<br />

Vena cava superior<br />

Ductus venosus<br />

Lever<br />

Vena portae hepatis<br />

Vena umbilicalis<br />

Navelstreng<br />

Arteriae umbilicales<br />

s<br />

Figuur 11.13<br />

Foetale blaas<br />

Vergroot aanzicht van het hart<br />

Verbindingstakken<br />

Arteriae cerebri media<br />

Verbindingstakken<br />

Arteriae cerebri posterior<br />

Arteria basilaris<br />

Cerebellum (kleine hersenen)<br />

Vena cava inferior<br />

Aorta<br />

Arteria iliaca communis<br />

Arteria iliaca interna<br />

Ductus arteriosus<br />

Foramen ovale<br />

Ductus venosus<br />

Vena cava inferior<br />

51


26. 1. C of cirkel van Willis<br />

2. J of vena umbilicalis<br />

3. E of ductus venosus<br />

4. A of arteria cerebri anterior, G of arteria<br />

cerebri media<br />

5. B of arteria basilaris<br />

6. D of ductus arteriosus<br />

7. F of foramen ovale<br />

27. De foetale longen vervullen nog geen functie<br />

bij de gaswisseling en ze zijn samengevouwen.<br />

In de placenta vindt de gaswisseling<br />

met het foetale bloed plaats.<br />

28. 1. Ader<br />

2. Arteria carotis<br />

3. Vaatverwijding<br />

4. Hoge bloeddruk<br />

5. Vaatverwijding<br />

29. 1. H of polsfrequentie<br />

2. B of bloeddruk<br />

3. en 4. C of hartminuutvolume en F of<br />

perifere weerstand<br />

5. D of vernauwing van arteriolen<br />

6. J of systolische bloeddruk<br />

7. E of diastolische bloeddruk<br />

8. A of oppervlakkig gelegen slagaders<br />

9. G of drukpunten<br />

10. I of geluiden van Korotkoff<br />

30. 1. G of interstitiële vloeistof<br />

2. C of diffusie<br />

3. E of in vet oplosbaar<br />

4. - 6. (in willekeurige volgorde): B of intercellulaire<br />

spleten; D of fenestraties; I<br />

of blaasjes<br />

7. D of fenestraties<br />

8. en 9. B of intercellulaire spleten; D of<br />

fenestraties<br />

31. 1. A<br />

2. - 5. T<br />

6. A<br />

7. A<br />

8. T<br />

9.-11. A<br />

12. T<br />

13. T<br />

32. 1. Verhoging<br />

2. Orthostatische hypotensie<br />

3. Hersenen<br />

4. Stethoscoop<br />

5. Lage<br />

6. J<br />

7. Vaatvernauwend<br />

8. Hypertensie of hoge bloeddruk<br />

33. 1. Door de anastomose<br />

2. A<br />

3. B<br />

4. Capillaire hydrostatische druk (bloeddruk,<br />

Hp c )<br />

5. Bloeddruk<br />

6. Capillaire colloïdosmotische druk (Op c )<br />

7. Albumine<br />

8. Aan de kant van de arteriole<br />

9. Het wordt opgenomen door lymfevaten<br />

en zo naar de bloedsomloop teruggevoerd<br />

Arteriole<br />

Figuur 11.14<br />

Precapillaire sfincters Anastomose<br />

34. 1. Arteria femoralis<br />

2. Arteria brachialis<br />

3. Arteria poplitea<br />

4. Arteria facialis<br />

5. Arteria radialis<br />

6. Arteria temporalis<br />

Capillairen in strikte zin<br />

Postcapillaire<br />

venule<br />

52 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

A<br />

C<br />

C<br />

B<br />

C


11.3 Ontwikkelingsaspecten van het<br />

cardio vasculaire stelsel<br />

35. 1. Vierde<br />

2. Longen<br />

3. Ductus venosus<br />

4. Vena umbilicalis<br />

5. Placenta<br />

6. Foetale lever<br />

7. Arteriae umbilicales<br />

8. Gesloten<br />

9. Sterfte<br />

10. Atherosclerose (en arteriosclerose)<br />

11. Menopauze<br />

12. Aerobe lichaamsbeweging<br />

13. Atherosclerose<br />

14. Spataderen<br />

15. en 16. Voeten en benen<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

36. 1. Linkeratrium<br />

2. Linkerventrikel<br />

3. Mitralisklep, linker AV-klep<br />

4. Chordae tendineae<br />

5. Diastolische<br />

6. Systole/contractie<br />

7. Aortaklep<br />

8. Aorta<br />

9. Arteria mesenterica superior<br />

10. Endotheel<br />

11. Vena mesenterica superior<br />

12. Vena lienalis<br />

13. Voedingsstoffen<br />

14. Fagocyterende (kupffercellen)<br />

15. Vena hepatica<br />

16. Vena cava inferior<br />

17. Rechteratrium<br />

18. Truncus pulmonalis<br />

19. Arteria pulmonalis<br />

20. Longen<br />

21. Arteria subclavia<br />

Het cardiovasculaire stelsel<br />

In het ziekenhuis<br />

37. Zijn hartminuutvolume is nul; hartinfarct.<br />

De dorsale interventriculaire tak van de<br />

linker a. coronaria voert bloed aan voor een<br />

groot deel van het linkerventrikel, de pomp<br />

van de grote bloedsomloop.<br />

38. Bradycardie, als gevolg van overmatige<br />

stimulering van het hart door de Nervus<br />

vagus, kan worden vastgesteld door de polsfrequentie<br />

op te nemen.<br />

39. Stuwing in de perifere bloedsomloop, als<br />

gevolg van hartfalen rechts.<br />

40. Trombose of atherosclerose; een arteriële<br />

anastomose (cirkel van Willis), bijvoorbeeld<br />

(1) arteria carotis interna sinistra naar arteria<br />

cerebri anterior sinistra. Daarna door<br />

ventrale verbindingstakken naar arteria<br />

cerebri anterior dextra en (2) arteria vertebralis<br />

naar arteria basilaris naar arteria<br />

cerebri posterior dextra door de dorsale verbindingstak<br />

naar de arteria cerebri media<br />

dextra.<br />

41. Hoog; door polycythemie neemt de viscositeit<br />

van het bloed toe (en dus de perifere<br />

weerstand), waardoor de bloeddruk stijgt.<br />

42. De stijf geworden slippen van de klep zouden<br />

zich niet goed sluiten en de klep zou<br />

niet langer goed werken. Een hartruis zou<br />

hoorbaar worden nadat de klep zich had<br />

moeten sluiten en bloed zou door de klep<br />

terugstromen.<br />

43. Van trombofl ebitis is sprake wanneer een<br />

trombus (stolsel) ontstaat in een ontstoken<br />

bloedvat (een ader). Het gevaar bestaat dat<br />

het stolsel zich losmaakt, met een longembolie<br />

als gevolg.<br />

53


44. Op een ECG zijn alleen problemen met de<br />

elektrische geleiding te zien. Problemen<br />

met de kleppen zijn daar niet op te zien.<br />

45. Lichaamsbeweging verlengt het leven,<br />

doordat het cardiovasculaire stelsel en het<br />

ademhalingsstelsel door lichaamsbeweging<br />

effi ciënter worden. De hartslagfrequentie<br />

daalt en het slagvolume neemt toe.<br />

46. Als de omgevingstemperatuur hoog is,<br />

verwijden de bloedvaten in en naar de huid<br />

zich; een groot deel van het bloed zal zich<br />

dus in de huidbloedvaten bevinden. Als je<br />

onder die omstandigheden plotseling gaat<br />

staan, zal er aanvankelijk in de grotere,<br />

meer centraal gelegen bloedvaten te weinig<br />

bloed aanwezig zijn om voldoende bloed<br />

naar de hersenen te vervoeren, vandaar de<br />

duizeligheid.<br />

47. Door een geneesmiddel dat de calciumkanalen<br />

blokkeert, zal de kracht van de hartcontractie<br />

afnemen. Doordat de kracht van de<br />

contracties direct verband houdt met het<br />

slagvolume, zal het slagvolume afnemen.<br />

48. Acetylcholine vertraagt de hartslag (deze<br />

neurotransmitter wordt door de Nervus<br />

vagus afgegeven). Dus zal bij een langere<br />

vullingstijd het slagvolume van het hart<br />

toenemen.<br />

49. Hieruit blijkt hun elasticiteit. Als het hart<br />

samentrekt en bloed naar de grote arteriën<br />

nabij het hart stuwt, worden deze uitge-<br />

rekt om het grotere bloedvolume te kunnen<br />

opvangen (systolische druk). Wanneer<br />

het bloed vervolgens verder stroomt in de<br />

bloedsomloop, veren de wanden terug om<br />

de bloeddruk te handhaven, waardoor het<br />

bloed verder blijft stromen (diastolische<br />

druk).<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

50. 1. A, D<br />

2. B<br />

3. A, D<br />

4. A, B, C, D<br />

5. D<br />

6. C<br />

7. A, C<br />

8. C<br />

9. A, B, C, D<br />

10. A, B, C<br />

11. A, B, C<br />

12. A, C<br />

13. B, D<br />

14. A, B, C<br />

15. C, D<br />

16. A<br />

17. A, B, C, D<br />

18. A, B, C<br />

19. B<br />

20. D<br />

21. A<br />

22. B<br />

23. D<br />

24. D<br />

54 Werkboek anatomie en fysiologie


Arteriën<br />

Hart<br />

Hoofdstuk 12<br />

Het lymfestelsel en immuniteit<br />

12.1 Het lymfestelsel<br />

1. 1. Pomp<br />

2. Arteriën<br />

3. Venen<br />

4. Kleppen<br />

5. Lymfe<br />

6. Drie liter<br />

2.<br />

Capillairen<br />

cardiovasculaire<br />

stelsel<br />

Venen<br />

A<br />

Figuur 12.1<br />

3. 1. Capillair<br />

2. Groot aantal lymfevaten<br />

3. Ondoorlaatbaar<br />

4. 1. C of milt<br />

2. A of lymfeknopen<br />

3. D of thymus<br />

4. B of platen van Peyer<br />

5. B of platen van Peyer<br />

5. Arceer de rechter arm en de rechter zijde<br />

van de thorax en het hoofd.<br />

Hoofdstuk 12<br />

Los<br />

bindweefsel<br />

rond<br />

capillairen<br />

Lymfecapillairen<br />

Lymfevaten<br />

Interstitiële<br />

vloeistof<br />

(wordt lymfe)<br />

Verzamelbuizen<br />

lymfestelsel<br />

Vene<br />

B<br />

Cervicale<br />

lymfeknopen<br />

Lymfeknoop<br />

Kleppen<br />

Lymfevat<br />

Figuur 12.2<br />

Keelamandelen<br />

(in de farynx<br />

gelegen)<br />

Thymus (in de<br />

thorax, voornamelijk<br />

actief tijdens de jeugd)<br />

Milt (welvingen<br />

rond de linkerzijde<br />

van de maag)<br />

Platen van Peyer<br />

(in de darmen)<br />

6. 1. B-lymfocyten<br />

2. Deze vormen antistoffen en geven deze<br />

af<br />

3. T-lymfocyten<br />

4. Macrofagen, fagocytose<br />

5. Hierdoor wordt de stroming van lymfe<br />

door de knoop vertraagd, waardoor<br />

immuuncellen en macrofagen de tijd<br />

krijgen om op lichaamsvreemde stoffen<br />

te reageren die in de lymfe aanwezig<br />

kunnen zijn<br />

6. Kleppen in de afferente en efferente<br />

lymfevaten<br />

7. Hals, oksel, liesstreek<br />

Axillaire lymfeknopen<br />

Appendix vermiforme<br />

Inguïnale lymfeknopen<br />

(lymfeknopen in de liesstreek)<br />

55


Afferent<br />

lymfevat<br />

Randsinus<br />

Mergsinus<br />

Efferent lymfevat<br />

Figuur 12.3<br />

7. 1. C<br />

2. A<br />

3. D<br />

4. B<br />

5. C<br />

12.2 Afweer<br />

8. 1. Barrières van membranen aan de oppervlakte,<br />

slijmvliezen<br />

2. Natural killer cellen<br />

3. Chemische stoffen (ontstekingsstoffen<br />

en antimicrobiële stoffen)<br />

9. 1. Traanvocht en speeksel<br />

2. Maag en vrouwelijke voortplantingsorganen<br />

3. Talgklieren; huid<br />

4. Spijsverteringskanaal<br />

10.<br />

Onderhuids<br />

weefsel<br />

Figuur 12.4<br />

3<br />

2<br />

5<br />

Erythrocyten<br />

4<br />

Monocyt<br />

Vezelig kapsel<br />

Trabekels<br />

Schors<br />

Kiemcentra van<br />

follikels<br />

Merg<br />

Hilus<br />

Micro-organismen<br />

1<br />

6<br />

11. 1. Jeuk<br />

2. Natural killer cellen<br />

3. Interferon<br />

4. Ontsteking<br />

5. Antibacterieel<br />

12. 1. B of lysozymen, F of talg<br />

2. C of slijmvliezen, G of huid<br />

3. A of zuren, B of lysozymen, D of slijm,<br />

E of eiwitsplitsende enzymen, F of talg<br />

4. D of slijm<br />

5. A-G<br />

13. Ze verplaatsen slijm met gevangen celresten<br />

omhoog vanuit de longen naar de keel waar<br />

het kan worden doorgeslikt of uitgespuugd.<br />

14. Fagocytose is opname en afbraak van deeltjes<br />

door bepaalde cellen. Hoe ruwer de oppervlakte<br />

van het deeltje, hoe gemakkelijker<br />

het wordt opgenomen.<br />

15. Plaats een vinkje bij 1, 3 en 4.<br />

16. 1. F of toegenomen bloedtoevoer naar een<br />

gebied<br />

2. E of histamine<br />

3. G of ontstekingsstoffen<br />

4. A of chemotaxis<br />

5. C of oedeem<br />

6. H of macrofagen<br />

56 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

Epitheel<br />

Vezelig littekenweefsel<br />

Macrofaag<br />

Endotheel<br />

van capillair<br />

Neutrofiel<br />

Endotheel<br />

van capillair


7. B of diapedese<br />

8. I of neutrofi elen<br />

9. D of vlechtwerk van fi brinedraden<br />

17. 1. Eiwitten<br />

2. Geactiveerd<br />

3. Gaten of beschadigingen<br />

4. Water<br />

5. Lysis<br />

6. Opsonisatie<br />

18. Interferon wordt gevormd in reactie op een<br />

virale infectie van een cel. De cel vormt interferon<br />

(een eiwit) en geeft dit af. De interferonen<br />

diffunderen naar cellen in de nabije<br />

omgeving, waar ze voorkomen dat virussen<br />

zich binnen deze cellen vermenigvuldigen.<br />

19. Het specifi eke immuunstelsel is antigeenspecifi<br />

ek, gegeneraliseerd en vertoont<br />

geheugen.<br />

20. 1. Immuunsysteem<br />

2. Eiwitten<br />

3. Incomplete antigenen<br />

4. Niet lichaamseigen<br />

21. 1. A of antigenen<br />

2. E of humorale immuniteit<br />

3. D of cellulaire immuniteit<br />

4. en 5. B of B-cellen en I of T-cellen<br />

6. H of macrofagen<br />

7. en 8. C of bloed en F of lymfe<br />

9. G of lymfeknopen<br />

22. 1. Dit blijkt uit het ontstaan van antigeenspecifi<br />

eke receptoren op het membraan<br />

van de lymfocyt<br />

2. Foetale leven<br />

3. Lichaamseigen eiwitten<br />

Het lymfestelsel en immuniteit<br />

Figuur 12.5<br />

23.<br />

Gebied waar<br />

T-cellen tot rijping<br />

komen<br />

Thymus<br />

Gebied bezaaid met<br />

rijpe T- en B-cellen ;<br />

hier vinden waarschijnlijk<br />

antigeenherkenning en<br />

tolerantie-opbouw plaats<br />

Gebied waar lymfoïde<br />

stamcellen onrijpe<br />

lymfocyten ontstaan<br />

Beenmerg<br />

Gebied waar<br />

B-cellen tot<br />

rijping komen<br />

Lymfeknoop<br />

Kenmerk T-cel B-cel<br />

Ontstaat uit beenmerg uit stamcellen die hemocytoblasten<br />

worden genoemd<br />

√ √<br />

Dochtercellen zijn plasmacellen √<br />

Dochtercellen zijn helpercellen en supressorcellen<br />

regulerende en cytotoxische cellen<br />

√<br />

Dochtercellen zijn onder meer geheugencellen √ √<br />

Valt vreemde cellen of met virus geïnfecteerde<br />

cellen direct aan<br />

√<br />

Produceert antistoffen die aan lichaamsvloeistoffen<br />

worden afgegeven<br />

Heeft een receptor op het celoppervlak die in<br />

staat is een specifi ek antigeen te herkennen<br />

Is verantwoordelijk voor het grootste deel van<br />

de lymfocyten in de circulatie<br />

√<br />

√ √<br />

24. 1. Cytokinen<br />

2. Molecuul dat alleen imuunrespons<br />

oproept na binding met drager<br />

3. Lever<br />

√<br />

Beenmerg<br />

Circuleren in<br />

bloed en lymfe<br />

57


25. 1. Het V-segment<br />

2. Het C-segment<br />

V<br />

Lichte keten<br />

Figuur 12.6<br />

26. 1. B of IgD<br />

2. D of IgG<br />

3. E of IgM<br />

4. D of IgG, E of IgM<br />

5. E of IgM<br />

6. D of IgG<br />

7. C of IgE<br />

8. A of IgA<br />

27. 1. Antigeen<br />

2. Activering complement en agglutinatie<br />

en precipitatie<br />

3. Neutralisering<br />

4. Agglutinatie<br />

5. IgM<br />

6. Precipitatie<br />

7. Fagocyten<br />

28. 1. A<br />

2. - 4. P<br />

5. A<br />

6. A<br />

29. 1. P<br />

2. P<br />

3. S<br />

4. P<br />

5. S<br />

V<br />

C<br />

C<br />

Zware ketens<br />

C C<br />

C<br />

C<br />

V<br />

V<br />

Lichte keten<br />

Disulfidebindingen<br />

30. 1. A of T-helpercel<br />

2. A of T-helpercel<br />

3. C of T-suppressorcel<br />

4. B of cytotoxische T-cel<br />

5. D of T-geheugencel<br />

31. 1. G of interferon<br />

2. C of chemotactische factoren<br />

3. B of antistoffen<br />

4. F of ontsteking<br />

5. E of cytokinen<br />

6. D of complement<br />

7. E of cytokinen<br />

32. 1. Allograft, iemand die geen bloedverwant<br />

is.<br />

2. Cytotoxische T-cellen en macrofagen.<br />

3. Om afstoting te voorkomen, moet de<br />

werking van het immuunsysteem van<br />

de ontvanger worden onderdrukt. De<br />

patiënt is niet beschermd tegen vreemde<br />

antigenen en bacteriële of virale infecties<br />

vormen een veel voorkomende<br />

doodsoorzaak.<br />

58 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

33.<br />

Sommige<br />

activeren<br />

Activeert<br />

Verwerkt en<br />

presenteert<br />

antigeen aan<br />

Geeft af<br />

Sommige<br />

stimuleren<br />

Geeft af<br />

Valt het cellulaire<br />

antigeen direct aan,<br />

waardoor lysis<br />

optreedt<br />

Figuur 12.7<br />

Antigeen dringt binnen<br />

Geeft af<br />

Cytokinen Cytokinen<br />

Maakt vrij Stimuleren<br />

T-helpercel<br />

Interactie met en<br />

stimuleren van klonale<br />

Klonale expansie van<br />

expansie van<br />

Cytokinen<br />

Cytotoxische<br />

T-cellen<br />

Omgeven door<br />

Macrofaag<br />

Sommige<br />

worden<br />

T-geheugencellen<br />

Sommige<br />

stimuleren<br />

Sommige trekken aan<br />

Perforine Neutrofielen<br />

Versterken de<br />

immuunreactie<br />

Geeft af Interferon<br />

Verhoogt weerstand<br />

van weefselcellen<br />

tegen duplicatievirussen<br />

B-cel<br />

De meeste<br />

differentiëren zich<br />

verder en worden<br />

Sommige<br />

worden<br />

B-geheugencel<br />

Na latere stimulatie<br />

klonale expansie,<br />

zodat ontstaat<br />

Plasmacellen<br />

Geven af<br />

=<br />

Binding aan antigenen<br />

en (enige) binding<br />

Complement<br />

Antistoffen


12.3 Immuunstoornissen<br />

34. 1. C of immunodefi ciëntie<br />

2. A of allergie/overgevoeligheid<br />

3. A of allergie/overgevoeligheid<br />

4. C of immunodefi ciëntie<br />

5. B of auto-immuunaandoening<br />

6. C of immunodefi ciëntie<br />

7. B of auto-immuunaandoening<br />

8. A of allergie/overgevoeligheid<br />

9. A of allergie/overgevoeligheid<br />

12.4 Ontwikkelingsaspecten van het lymfestelsel<br />

en het immuunstelsel<br />

35. 1. Venen<br />

2. Thymus<br />

3. Milt<br />

4. Thymus<br />

5. Lever<br />

6. Lymfoïde organen<br />

7. Geboorte (of kort daarna)<br />

8. Vermindert<br />

9. - 11. (in willekeurige volgorde): immunodefi<br />

ciënties, auto-immuunziekten,<br />

kanker.<br />

12. IgA.<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

36. 1. Eiwit<br />

2. Lymfeknoop<br />

3. B-lymfocyten (B-cellen)<br />

4. Plasmacel<br />

5. Antistoffen<br />

6. Macrofaag<br />

7. Antigenen<br />

8. Antigeenpresenterende cellen<br />

9. T-<br />

10. Kloon<br />

11. Immunologisch geheugen<br />

In het ziekenhuis<br />

37. Anafylactische shock (histamine veroorzaakt<br />

vloeistofverlies vanuit de bloedsomloop<br />

in het hele lichaam); injecties met<br />

epinefrine.<br />

Het lymfestelsel en immuniteit<br />

38. Contactdermatitis (overgevoeligheid na<br />

herhaalde blootstelling aan een stof), waarschijnlijk<br />

als gevolg van een reactie op de<br />

chemische stoffen in het wasmiddel waarmee<br />

de luiers worden gewassen.<br />

39. James heeft AIDS.<br />

40. Ze heeft de klassieke symptomen van hypothyreoïdie<br />

(waarschijnlijk als gevolg van<br />

een beschadiging van de hals) en ze lijkt<br />

een auto-immuunreactie te vertonen tegen<br />

‘verborgen antigenen’ in het colloïd van de<br />

schildklier.<br />

41. Bloedingen; de milt is een bloedreservoir.<br />

Nee, de lever, het beenmerg en andere weefsels<br />

kunnen de functies van de milt overnemen.<br />

42. De zuurgraad in het vaginaalkanaal remt de<br />

groei van bacteriën. Daardoor vormt alles<br />

wat de zuurgraad in het vaginaalkanaal verhoogt,<br />

een gelegenheid voor bacteriegroei<br />

en ontsteking van de vagina.<br />

43. Lymfoedeem of zwelling als gevolg van een<br />

ophoping van weefselvloeistof (lymfe) in het<br />

gebied. Nee, de lymfevaten zullen uiteindelijk<br />

door aftakkingen van de venen in het<br />

gebied worden vervangen.<br />

44. Waarschijnlijk toegenomen, doordat de plasmacellen<br />

de belangrijkste bron van antistoffen<br />

zijn.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

45. 1. C, D<br />

2. A, B, C, D<br />

3. A<br />

4. A, B, C<br />

5. A, B, D<br />

6. A, B, D<br />

7. B, D<br />

8. C<br />

59


9. A, C, D<br />

10. C<br />

11. B, C, D<br />

12. B, D<br />

13. B, C, D<br />

Hoofdstuk 13<br />

Het ademhalingsstelsel<br />

13.1 Functionele anatomie van het ademhalingsstelsel<br />

1. 1. Neus, pharynx, larynx, luchtpijp,<br />

bronchiën en kleinere vertakkingen<br />

2. Om lucht naar het<br />

gaswisselingsoppervlak te geleiden<br />

3. Alveoli (Longblaasjes)<br />

2. 1. R<br />

2. L<br />

3. R<br />

3. 1. Uitwendige nares of neusgaten<br />

2. Neustussenschot (septum nasi)<br />

3. - 5. (in willekeurige volgorde): verwarmen,<br />

bevochtigen, zuiveren<br />

6. Neusbijholten<br />

7. Spraak<br />

8. Pharynx<br />

9. Larynx (strottenhoofd)<br />

10. Keelamandelen<br />

11. Kraakbeen<br />

12. Luchtdruk<br />

13. Ventrale.<br />

14. Schildkraakbeen<br />

15. Stembanden of ware stembanden<br />

16. Spraak<br />

4. 1. Mandibula<br />

2. Alveolus<br />

3. Larynx<br />

4. Peritonitis<br />

5. Nasopharynx<br />

6. Primaire bronchus<br />

14. C<br />

15. C, D<br />

16. D<br />

17. A<br />

5. Wat kleurcodes betreft: de pharynx bestaat<br />

uit de nasopharynx, oropharynx en<br />

laryngopharynx. De larynx loopt vanaf de<br />

laryngopharynx via de stembanden naar de<br />

luchtpijp. De neusbijholten bestaan uit de<br />

frontale en sfenoïdale sinussen.<br />

Voorhoofdssinus<br />

Neusholte<br />

Neusschelpen<br />

Harde gehemelte<br />

Mondholte<br />

Zachte gehemelte<br />

Tongamandelen<br />

Epiglottis<br />

Os hyoideum<br />

Schildkraakbeen<br />

Ringkraakbeen<br />

Luchtpijp<br />

Figuur 13.1<br />

Uitmonding van<br />

buis van Eustachius<br />

6. 1. B of bronchiolen<br />

2. G of gehemelte<br />

3. I of nervus phrenicus<br />

4. E of oesophagus<br />

5. D of epiglottis<br />

6. K of trachea<br />

7. A of alveoli<br />

8. H of pariëtale pleura<br />

9. L of viscerale pleura<br />

10. F of glottis<br />

11. C of neusschelpen<br />

12. M of stembanden<br />

Sfenoïdale<br />

sinus<br />

Keelamandel<br />

Nasopharynx<br />

Oropharynx<br />

Gehemelteamandel<br />

Laryngopharynx<br />

Ware stembanden<br />

Slokdarm<br />

60 Werkboek anatomie en fysiologie


7. 1. Elastisch bindweefsel<br />

2. Gaswisseling<br />

3. Surfactant<br />

4. Oppervlaktespanning<br />

5. Verlagen<br />

8. 1. Vormt een open doorgang naar de<br />

luchtwegen; dient als mechanisme om<br />

voedsel door te geleiden naar de dorsaal<br />

gelegen slokdarm; functie bij de stemproductie<br />

(bevat ware stembanden).<br />

2. Elastisch<br />

3. Hyalien<br />

4. De epiglottis moet buigzaam zijn om<br />

zich tijdens het slikken over de glottis<br />

heen te kunnen sluiten. Het steviger hyaliene<br />

kraakbeen verstevigt de wanden<br />

van de larynx (strottenhoofd).<br />

5. Adamsappel.<br />

Figuur 13.2<br />

9.<br />

Cartilago<br />

thyroidea<br />

Figuur 13.3<br />

Slokdarm<br />

Musculus trachealis<br />

Hyaliene kraakbeenring<br />

Lagen van<br />

de wand<br />

Mucosa<br />

Submucosa<br />

Adventitia<br />

1. Voorkomt dat de luchtwegen worden<br />

samengedrukt tijdens de drukveranderingen<br />

die zich tijdens de ademhaling<br />

voordoen.<br />

Het ademhalingsstelsel<br />

Epiglottis<br />

Os hyoideum<br />

Ligamenten<br />

Cartilago cricoidea<br />

Kraakbeenstukken<br />

van de trachea<br />

Dorsaal<br />

Holte van<br />

de luchtpijp<br />

Ventraal<br />

Pseudogelaagd<br />

epitheel<br />

Slijmklieren<br />

Lamina propria<br />

Trilharen<br />

10.<br />

2. Hierdoor kan de wand van de slokdarm<br />

zich in ventrale richting uitzetten<br />

wanneer een grote voedselbrok wordt<br />

doorgeslikt.<br />

3. Door samentrekking van de musculus<br />

trachealis wordt de diameter van de<br />

luchtpijp kleiner, waardoor de lucht met<br />

grotere kracht omhoog wordt gestuwd.<br />

Helpt het slijm uit de luchtwegen verwijderen<br />

tijdens het hoesten.<br />

Clavicula<br />

Apex van rechter<br />

long, bovenste kwab<br />

Mediastinum<br />

Intacte long<br />

Basis van rechter<br />

long, onderste kwab<br />

Pleuraholte<br />

Diafragma<br />

Figuur 13.4<br />

Larynx<br />

Trachea<br />

Primaire bronchus<br />

Tertiaire bronchus<br />

Secundaire bronchus<br />

Viscerale pleura<br />

Pariëtale pleura<br />

11. De intacte alveoli zijn de blaasvormige structuren<br />

die in deel A op druiven lijken; deze<br />

moeten geel worden gekleurd. De kleine vaten<br />

die als spinnenwebben over het buitenste<br />

oppervlak van de alveoli liggen, zijn de longcapillairen.<br />

In het alveolaire compartiment<br />

moet O 2 zijn genoteerd en de pijl moet vanuit<br />

de alveolus naar het capillair lopen. In het<br />

capillair moet CO 2 zijn genoteerd en deze pijl<br />

moet vanuit het capillair naar het alveolaire<br />

compartiment lopen.<br />

61


Rode bloedcel<br />

Figuur 13.5<br />

C<br />

CO2<br />

13.2 Ademhalingsfysiologie<br />

12. 1. C of intrapleurale druk<br />

2. A of atmosferische druk<br />

3. en 4. B of intrapulmonaire druk<br />

5. C of intrapleurale druk<br />

6. B of intrapulmonaire druk<br />

7. B of intrapulmonaire druk<br />

13. Als het middenrif zich samentrekt, neemt<br />

het inwendige volume van de thorax toe, de<br />

inwendige druk in de thorax neemt af, de<br />

omvang van de longen neemt toe, en lucht<br />

stroomt de longen in. Als het middenrif<br />

zich ontspant, neemt het inwendige volume<br />

van de thorax af, de inwendige druk in de<br />

thorax neemt toe, de omvang van de longen<br />

neemt af en lucht stroomt de longen uit.<br />

14. 1. C of inademing<br />

2. D of interne respiratie<br />

3. E of ventilatie<br />

4. A of externe respiratie<br />

5. B of uitademing<br />

A<br />

O2<br />

Alveolus<br />

Alveolair epitheel<br />

Versmolten<br />

basaalmembranen<br />

Capillair endotheel<br />

Bronchiolus respiratorius<br />

15. 1. Musculi transversus abdominis en musculus<br />

obliquus externes en internes<br />

2. Musculi intercostalis interni en musculus<br />

latissimus dorsi<br />

B<br />

Alveolair<br />

compartiment<br />

Capillair endotheel<br />

Alveolair epitheel<br />

Respiratoire membraan<br />

16. 1. Hikken<br />

2. Hoesten<br />

3. Niezen<br />

4. Gapen<br />

17. 1. E of ademvolume<br />

2. A of dode ruimte<br />

3. F of vitale capaciteit<br />

4. D of residuvolume<br />

5. B of expiratoir reservevolume<br />

62 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

18.<br />

Rode bloedcellen<br />

Figuur 13.6<br />

19. 1. F<br />

2. G<br />

3. H<br />

4. B<br />

5. E<br />

6. J<br />

7. D<br />

8. C<br />

9. I<br />

VC<br />

IRV<br />

TV<br />

ERV<br />

RV<br />

IC


20. 1. Hemoglobine<br />

2. Bicarbonaationen<br />

3. Plasma<br />

4. Zuurstof<br />

21. 1. Acidose<br />

2. ↑ pH<br />

3. Hyperventilatie<br />

4. ↑ Zuurstof<br />

5. ↑ CO 2 in het bloed<br />

6. ↑ pCO 2<br />

13.3 Aandoeningen van het ademhalingsstelsel<br />

22. 1. A of apneu<br />

2. F of eupneu<br />

3. D of dyspneu<br />

4. G of hypoxie<br />

5. E of emfyseem<br />

6. C of chronische bronchitis<br />

7. B of astma<br />

8. C of chronische bronchitis, E of<br />

emfyseem<br />

9. H of longkanker<br />

10. I of tuberculose<br />

13.4 Ontwikkelingsaspecten van het<br />

ademhalingsstelsel<br />

23. 1. Infant Respiratory Distress Syndrome<br />

2. Surfactant<br />

3. Het verlagen van de oppervlaktespanning<br />

van de dunne, waterige laag in de<br />

longtrechtertjes<br />

4. Dit zorgt ervoor dat de longen niet<br />

worden samengedrukt, zodat de gaswisseling<br />

kan voortgaan<br />

24. 1. 40<br />

2. 12-18<br />

3. Astma<br />

4. Chronische bronchitis<br />

5. Emfyseem of tuberculose<br />

6. Elasticiteit<br />

7. Vitale capaciteit<br />

8. Infecties van de luchtwegen, met name<br />

longontsteking<br />

Het ademhalingsstelsel<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

25. 1. Neusschelpen<br />

2. Keelamandelen<br />

3. Nasopharynx<br />

4. Slijm<br />

5. Ware stemband<br />

6. Larynx<br />

7. Spijsverteringsstelsel<br />

8. Epiglottis (strottenklepje)<br />

9. Luchtpijp<br />

10. Trilharen<br />

11. Keel (pharynx)<br />

12. Primaire bronchiën<br />

13. Linker<br />

14. Bronchiole<br />

15. Alveolus<br />

16. Rode bloedcellen<br />

17. Rood<br />

18. Zuurstof<br />

19. Koolstofdioxide<br />

20. Hoesten<br />

In het ziekenhuis<br />

26. Pleuritis.<br />

27. Michael lijdt waarschijnlijk aan koolmonoxidevergiftiging.<br />

28. Sudden infant death syndrome (SIDS) of<br />

wiegendood.<br />

29. Chronische bronchitis; sigarettenrook onderdrukt<br />

de werking van de trilharen.<br />

30. Atelectase. De longen bevinden zich in<br />

afzonderlijke pleurale holten, dus alleen de<br />

linkerlong is samengedrukt.<br />

31. Het slijm dat door de respiratoire mucosa<br />

(slijmvlies van de luchtwegen) wordt afgegeven,<br />

zal abnormaal dik zijn en moeilijk<br />

te verplaatsen. Daardoor zullen de luchtwe-<br />

63


gen met slijm geblokkeerd raken, waardoor<br />

infecties van de luchtwegen worden<br />

bevorderd.<br />

32. De keelamandelen die achterin de neusholte<br />

liggen.<br />

33. 1. Door het slijm neemt de dikte van de<br />

respiratoire membraan toe, waardoor de<br />

diffusie en de uitwisseling van gassen<br />

worden belemmerd.<br />

2. Eén van de bestanddelen van sigarettenrook<br />

is koolstofmonoxide; dit gas<br />

concurreert met zuurstof om bindingsplaatsen<br />

op het hemoglobine. Door<br />

roken worden ook de trilharen verlamd,<br />

waardoor de patiënt meer risico loopt op<br />

blokkade van de luchtwegen door slijm<br />

en infecties.<br />

34. Door ondiepe adembewegingen wordt lucht<br />

uit de dode ruimte gestuwd (delen van de<br />

luchtwegen waar de lucht niet deelneemt<br />

aan de gaswisseling). Bij diepere ademhalingen<br />

is de kans groter dat de lucht alcohol<br />

bevat die vanuit het bloed naar de alveoli<br />

verdampt.<br />

35. Beide groepen trilharen verplaatsen het<br />

slijm in de richting van de slokdarm waar<br />

het kan worden doorgeslikt. Hierdoor wordt<br />

voorkomen dat stof en slijm met bacteriën<br />

zich in de longen gaan ophopen.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

36. 1. B, D<br />

2. B, C, D<br />

3. A<br />

4. B<br />

5. D<br />

6. A<br />

7. D<br />

8. B<br />

9. A<br />

10. B<br />

11. B, C, D<br />

12. B, C<br />

13. D<br />

14. B<br />

15. B, C, D<br />

16. C<br />

Hoofdstuk 14<br />

Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />

14.1 Anatomie van het spijsverteringsstelsel<br />

1. 1. Mondholte<br />

2. Vertering en mechanische verwerking<br />

3. Bloed<br />

4. Uitgescheiden<br />

5. Feces<br />

6. Spijsverteringskanaal<br />

7. Accessoire<br />

2. Het colon ascendens, colon transversum,<br />

colon descendens en colon sigmoideum<br />

maken allemaal deel uit van de dikke darm.<br />

De oorspeekselklier, ondertongspeekselklier<br />

en onderkaakspeekselklier zijn speekselklieren.<br />

64 Werkboek anatomie en fysiologie


Mondholte<br />

Ondertongspeekselklier<br />

Onderkaakspeekselklier<br />

Lever<br />

Duodenum<br />

Pancreas<br />

Colon ascendens<br />

Ileum<br />

Wormvormig aanhangsel<br />

(Appendix)<br />

Figuur 14.1<br />

Luchtpijp<br />

Middenrif<br />

3. Kleur het frenulum rood; het zachte gehemelte<br />

blauw; de keelamandelen geel en de<br />

tong roze.<br />

Gebitselementen (centrale<br />

en laterale snijtanden)<br />

Keelamandelen<br />

(tonsillae palatinae)<br />

Figuur 14.2<br />

4. 1. B of darmsapklieren<br />

2. E of speekselklieren<br />

3. D of pancreas<br />

4. C of lever<br />

5. A of maagsapklieren<br />

5. 1. J of mesenterium<br />

2. X of villi<br />

3. N of platen van Peyer<br />

4. P of plicae circulares<br />

5. L of mondholte, U of maag<br />

6. V of tong<br />

7. O of pharnyx<br />

Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />

Harde gehemelte<br />

Zachte gehemelte<br />

Uvula (huig)<br />

Tong<br />

Tongriempje<br />

(frenulum)<br />

Oorspeekselklier<br />

Uvula (huig)<br />

Tong<br />

Pharynx<br />

Slokdarm<br />

Milt<br />

Maag<br />

Colon transversum<br />

Colon descendens<br />

Dunne darm<br />

Colon sigmoideum<br />

Endeldarm<br />

Anus<br />

8. E of omentum majus, I of omentum minus,<br />

J of mesenterium<br />

9. D of slokdarm<br />

10. R of rugae<br />

11. G of haustra<br />

12. K of microvilli<br />

13. H of valva ileocaecalis<br />

14. S of dunne darm<br />

15. C of dikke darm<br />

16. W of vestibulum<br />

17. B of appendix vermiforme<br />

18. U of maag<br />

19. I of omentum minus<br />

20. S of dunne darm<br />

21. Q of pylorussfi ncter<br />

22. T of zachte gehemelte<br />

23. S of dunne darm<br />

24. M of pariëtale peritoneum<br />

25. A of anale kanaal<br />

26. F of harde gehemelte<br />

27. Y of viscerale peritoneum<br />

6. 1. Slokdarm<br />

2. Rugae<br />

3. Galblaas<br />

4. Cecum<br />

65


5. Plicae circulares<br />

6. Frenulum<br />

7. Gehemeltebeen<br />

8. Speeksel<br />

9. Eiwitopname<br />

7. In deel B moeten de pariëtale cellen rood<br />

worden gekleurd, de slijmcellen geel en de<br />

zymogene cellen blauw.<br />

Slokdarm<br />

Onderste slokdarmkringspier<br />

Laag lengtespieren<br />

Duodenum Curvatura minor<br />

Figuur 14.3<br />

8.<br />

Pylorus sfincter Pylorus<br />

Ductus cysticus<br />

Duodenum<br />

Oddisfincter<br />

Papil van Vater<br />

Figuur 14.4<br />

Galblaas<br />

Fundus<br />

Laag kringspieren<br />

Laag schuine spieren<br />

Corpus (rugae zichtbaar)<br />

Serosa<br />

Curvatura<br />

major<br />

9. 1. Mucosa<br />

2. Muscularis externa<br />

3. Submucosa<br />

4. Serosa<br />

Lymfeknoop<br />

Figuur 14.5<br />

Takken van de ductus hepaticus vanuit de lever<br />

Ductus hepaticus communis<br />

Mesenterium<br />

Ductus choledochus en sfincter<br />

Ductus pancreaticus accessorius<br />

Pancreas<br />

Jejunum<br />

Ductus pancreaticus<br />

en sphincter<br />

Klier buiten het<br />

verteringskanaal<br />

Submucosa<br />

Submucosale<br />

klier<br />

66 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

Villi<br />

Mucosa<br />

Serosa<br />

Lumen<br />

Muscularis externa


10.<br />

Figuur 14.6<br />

11.<br />

A<br />

Mucosa<br />

C<br />

Figuur 14.7<br />

Lumen<br />

Villi<br />

Plicae<br />

circulares<br />

Plicae circulares<br />

Galblaas<br />

Duodenum<br />

Ductus<br />

choledochus<br />

Submucosa<br />

Mucosa Serosa<br />

Muscularis<br />

externa<br />

Lagen<br />

12. 1. Melktanden<br />

2. Zes maanden (eerste)<br />

3. Zes<br />

4. Blijvende<br />

5. 32<br />

6. 20<br />

7. Snijtanden<br />

8. Hoektanden<br />

9. Premolaren<br />

10. Molaren<br />

11. Verstandskiezen<br />

Chylusvat<br />

Villus<br />

Oppervlakte-epitheel<br />

Darmwandklier<br />

Arteriole<br />

Venule<br />

Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />

B<br />

Netwerk van capillairen<br />

Sikkelvormig<br />

ligament<br />

Lever<br />

Ductus hepaticus<br />

communis<br />

Ductus cysticus<br />

Pancreas<br />

Ductus<br />

pancreaticus<br />

13. 1. A<br />

2. B<br />

3. E<br />

4. C<br />

Pulpholte<br />

Kroon<br />

Cement<br />

Wortel<br />

Figuur 14.8<br />

Glazuur<br />

14.2 Fysiologie van het spijsverteringsstelsel<br />

14. 1. D of eten<br />

2. G of slikken, H of segmentatiebewegingen<br />

en peristaltiek<br />

3. E of kauwen, F of kneden<br />

4. B of enzymatische afbraak<br />

5. A of transport van voedingsstoffen vanuit<br />

de darmholte naar het bloed<br />

6. C of uitdrijving van feces<br />

15. 1. G of peritonitis<br />

2. E of zuurbranden<br />

3. F of geelzucht<br />

4. H of maagzweer<br />

5. C of diarree<br />

6. D of galstenen<br />

7. B of constipatie<br />

Tandvlees<br />

Dentine<br />

Beenweefsel van de kaak<br />

Wortelkanaal<br />

Parodontaal membraan<br />

(parodontium of wortelvlies)<br />

16. 1. O of speekselamylase<br />

2. G of hormonale prikkel<br />

3. M of psychologische prikkel<br />

4. I of mechanische prikkel<br />

5. L of pepsine<br />

6. F of HCl<br />

7. K of slijm<br />

8. N of rennine<br />

9. E of kneden<br />

10. C of enzymen uit de borstelzoom<br />

11. A of vloeistof rijk aan bicarbonaat<br />

12. H of lipasen<br />

13. B of gal<br />

67


17. 1. A of cholecystokinine, C of secretine<br />

2. B of gastrine<br />

3. A of cholecystokinine<br />

4. C of secretine<br />

18. 1. C of fructose, D of galactose, E of<br />

glucose<br />

2. F of lactose, G of maltose, I of sucrose<br />

3. A of aminozuren<br />

4. B of vetzuren<br />

5. E of glucose<br />

19. 1. P<br />

2. A<br />

3. A<br />

4. P<br />

5. A. Omcirkel vetzuren<br />

20. 1. Deglutitie<br />

2. Orale<br />

12.<br />

3. Pharyngo-oesofageale<br />

4. Tong<br />

5. Huig<br />

6. Larynx<br />

7. Epiglottis<br />

8. Peristaltiek<br />

9. Onderste slokdarmkringspier<br />

10. en 11. Peristaltiek, segmentatiebewegingen<br />

12. Segmentatiebewegingen<br />

13. Massabewegingen<br />

14. Endeldarm<br />

15. Defecatie<br />

16. Braak-<br />

17. Braken<br />

14.3 Voeding en stofwisseling<br />

21. 1. B of koolhydraten<br />

2. C of vetten<br />

3. A of aminozuren<br />

4. C of vetten<br />

5. C of vetten<br />

6. A of aminozuren<br />

4. Glucose<br />

22. 1. A of brood/pasta, D of fruit, H of groenten<br />

2. B of kaas/room<br />

3. G of zetmeel<br />

4. C of cellulose<br />

5. B of kaas/room, E of vlees/vis<br />

6. I of vitaminen<br />

7. F of mineralen<br />

14.4 Stofwisselingsprocessen<br />

23.<br />

1. Chemische energie<br />

3. Glycolyse (fase)<br />

5. Pyrodruivenzuur<br />

Figuur 14.9<br />

6. Citroenzuurcyclus<br />

(fase)<br />

2. Chemische energie<br />

8. Cytosol<br />

(plaats in de cel)<br />

10. Mitochondrium<br />

(plaats in de cel)<br />

9. Koolstofdioxide<br />

ATP 13. ATP<br />

14. ATP<br />

7. Elektronentransportsysteem<br />

11. Water<br />

1. Voor glycolyse (3) is geen zuurstof nodig.<br />

2. Voor de citroenzuurcyclus (6) en voor<br />

het elektronentransportsysteem (7) is<br />

zuurstof nodig.<br />

3. In de vorm van waterstofatomen die<br />

energierijke elektronen dragen.<br />

4. en 5. Bij de elektronentransportsysteem<br />

24. 1. K of glucose<br />

2. O of zuurstof<br />

3. R of water<br />

4. H of koolstofdioxide<br />

5. A of ATP<br />

6. N of monosachariden<br />

7. en 8 (in willekeurige volgorde): C of<br />

acetoazijnzuur; D of aceton<br />

9. M of ketose<br />

10. I of essentiële<br />

11. F of ammoniak<br />

12. Q of ureum<br />

68 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

(fase)


25. 1. Totale stofwisselingssnelheid<br />

2. ↓ stofwisselingssnelheid<br />

3. Vetten<br />

4. Vaatvernauwing<br />

26. 1. Albumine<br />

2. Stollingsfactoren<br />

3. Cholesterol<br />

4. Hyperglycaemie<br />

5. Glycogeen<br />

6. Hypoglycaemie<br />

7. Glycogenolyse<br />

8. Gluconeogenese<br />

9. Ontgifting<br />

10. (Fagocyterende) Kupffer<br />

11. Lipoproteïnen<br />

12. Onoplosbaar<br />

13. LDL’s<br />

14. -membranen<br />

15. Steroïdhormonen<br />

16. Lever<br />

17. Galzure zouten<br />

18. Atherosclerose<br />

19. A<br />

20. IJzer<br />

27. 1. D of warmte<br />

2. B of vasoconstrictie van bloedvaten in de<br />

huid, K of rillen<br />

3. A of bloed<br />

4. F of hypothalamus<br />

5. J of pyrogenen<br />

6. C of bevriezing<br />

7. H of transpiratie, I of straling<br />

8. G of hypothermie<br />

9. E of hyperthermie<br />

14.5 Ontwikkelingsaspecten van het<br />

spijsverteringsstelsel<br />

28. 1. B of spijsverteringskanaal<br />

2. A of accessoire organen<br />

3. D of schisis (hazenlip)<br />

4. N of tracheo-oesofageale fi stel<br />

5. E of cystische fi brose (taaislijmziekte)<br />

6. H of fenylketonurie<br />

7. K of zoekrefl ex<br />

Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />

8. M of maag<br />

9. C of appendicitis (blindedarmontsteking)<br />

10. G of gastritis; O of ulcus pepticum<br />

11. I of periodontale aandoening<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

29. 1. Tunica mucosa oris<br />

2. Vestibulum<br />

3. Tong<br />

4. Speekselamylase<br />

5. Peristaltiek<br />

6. Slokdarm<br />

7. Larynx<br />

8. Epiglottis<br />

9. Maag<br />

10. Slijmvlies<br />

11. Pepsine<br />

12. Zoutzuur<br />

13. Pylorus<br />

14. Lipase<br />

15. Pancreas<br />

16. Villi<br />

17. Ileocaecalis<br />

In het ziekenhuis<br />

30. Veel groenten bevatten onvolwaardige eiwitten.<br />

Tenzij volwaardige eiwitten worden<br />

genuttigd, gaat de waarde van voedingseiwitten<br />

voor het anabolisme verloren, doordat<br />

de aminozuren voor energie worden geoxideerd.<br />

Peulvruchten en granen.<br />

31. Zuurbranden is het gevolg van een hiatus<br />

hernia; oesofagitis en zweren in de slokdarm.<br />

32. Hitteberoerte: ze zouden een ‘sportdrank’<br />

(met elektrolyten) moeten drinken of limonade<br />

om het verloren gegane vocht aan te<br />

vullen.<br />

33. Bert heeft een zonnesteek. Zwaar werk in<br />

een omgeving waar de warmteafgifte is<br />

69


eperkt, leidt ertoe dat de lichaamstemperatuur<br />

stijgt en dat de warmteregeling stopt.<br />

Bert zou onmiddellijk in een koud bad<br />

moeten worden ondergedompeld om zijn<br />

lichaamstemperatuur omlaag te brengen en<br />

hersenbeschadiging te voorkomen.<br />

34. Diverticula zijn kleine herniaties van de<br />

mucosa door de wanden van het colon,<br />

een aandoening die diverticulose wordt<br />

genoemd. Aangenomen wordt dat deze aandoening<br />

ontstaat wanneer de voeding onvoldoende<br />

vezels bevat en het volume van de<br />

voedselresten in het colon klein is. De dikke<br />

darm wordt smaller en de contracties van<br />

de kringspieren van de dikke darm worden<br />

krachtiger, waardoor de druk op de wanden<br />

toeneemt. Diverticulitis is een pijnlijke<br />

aandoening waarbij de diverticula ontstoken<br />

raken. Deze vrouw heeft diverticulitis als<br />

gevolg van ontsteking van haar diverticula.<br />

35. Het ontbreken van lactase (lactose-intolerantie);<br />

lactasedruppels toevoegen aan de melk<br />

alvorens deze op te drinken.<br />

36. Bij onderzoek van het bloedplasma zou al<br />

snel blijken dat de concentratie van afbraakproducten<br />

van vetten hoger is dan na vasten<br />

het geval zou zijn.<br />

37. Een jojo-dieet veroorzaakt een drastische<br />

daling van de stofwisselingssnelheid en<br />

daardoor gaat het enzym dat vetten uit het<br />

bloed verwijdert (voor opslag in vetafzettingen)<br />

veel effi ciënter werken. Als de<br />

betrokkene niet sport terwijl ze niet op dieet<br />

is, worden de overtollige calorieën bovendien<br />

opgeslagen in de vorm van vet en niet<br />

ingebouwd in spierweefsel of benut om de<br />

hogere stofwisselingssnelheid van spierweefsel<br />

in stand te houden.<br />

38. IJzer. Ze heeft bloedarmoede als gevolg van<br />

een bloeding, verergerd door ijzerverlies.<br />

39. Een appendicitis wordt veroorzaakt door<br />

een bacteriële infectie. Als deze niet wordt<br />

behandeld, kan de appendix vermiforme<br />

scheuren als gevolg van de vermenigvuldiging<br />

van bacteriën. Hierdoor raakt de<br />

buikholte vervuild met feces en ontstaat<br />

levensbedreigende buikvliesontsteking (peritonitis).<br />

40. In vet oplosbare vitaminen (A, D, E etc.),<br />

doordat deze worden opgenomen tijdens de<br />

opname van vetten en hun afbraakproducten.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

41. 1. A, C, D<br />

2. B<br />

3. C<br />

4. D<br />

5. A, B, C, D<br />

6. C<br />

7. C<br />

8. D<br />

9. A, B<br />

10. A, C, D<br />

11. C<br />

12. D<br />

13. B<br />

14. B, D<br />

15. D<br />

16. A, B, C, D<br />

17. A, C<br />

18. A, B<br />

19. A, B, C, D<br />

20. B, D<br />

21. B, D<br />

22. A<br />

23. B, C, D<br />

24. A<br />

25. A, B, C<br />

26. C<br />

27. D<br />

28. D<br />

70 Werkboek anatomie en fysiologie


Hoofdstuk 15<br />

Het urinaire stelsel<br />

1. 1. Stikstofhoudende<br />

2. Water<br />

3. Zuur-basen<br />

4. Nieren<br />

5. Ureters<br />

6. Peristaltiek<br />

7. Urineblaas<br />

8. Urethra<br />

9. 20 cm<br />

10. 3 cm<br />

15.1 Nieren<br />

2.<br />

Figuur 15.1<br />

Bijnier<br />

Endeldarm<br />

(doorgesneden)<br />

3. De vezelige membraan rond de nier is het<br />

vezelig kapsel; het schotelvormige bekken is<br />

verbonden met de ureter; een kelk is een<br />

verlenging van het nierbekken; columnae<br />

renales zijn verlengingen van cortexweefsel<br />

in het niermerg. De schors bevat het merendeel<br />

van de nefronen; de gestreepte nierpiramiden<br />

bestaan voornamelijk uit verzamelbuizen.<br />

Hoofdstuk 15<br />

Vena cava<br />

inferior<br />

Nier<br />

Aorta<br />

Ureter<br />

Urineblaas<br />

Urethra<br />

Nierkelk<br />

(calyx renalis)<br />

Arteria renalis<br />

Vena renalis<br />

Arteria<br />

segmenti<br />

Ureter<br />

Interlobaire arterie<br />

Arteria arcuata<br />

Interlobulaire<br />

arterie<br />

Figuur 15.2<br />

4. 1. Intraperitoneaal<br />

2. Urethra<br />

3. Glomerulus<br />

4. Glomerulus<br />

5. Verzamelbuis<br />

6. Corticale nefronen<br />

7. Verzamelbuis<br />

8. Glomeruli<br />

9. Henle-lis<br />

Columna renalis<br />

Nierpiramiden<br />

Nierbekken<br />

Vezelig kapsel<br />

Nierschors<br />

5. Figuur 15.3<br />

1. Kapsel van Bowman.<br />

2. Afferente arteriole<br />

3. Efferente arteriole<br />

4. Interlobulaire arterie<br />

5. Interlobulaire vene<br />

6. Arteria arcuata<br />

7. Vena arcuata<br />

8. Interlobaire arterie<br />

9. Interlobaire vene<br />

10. Henle-lis<br />

11. Verzamelbuis<br />

12. Distale tubulus contortus<br />

13. Proximale tubulus contortus<br />

14. Peritubulaire capillairen<br />

15. Glomerulus.<br />

Kleur de afbeelding als volgt: 1 is groen, 15<br />

is rood, 14 is blauw, 11 is geel en 13 is oranje.<br />

71


6. 1. Zwarte pijlen: plaats waar voorurine<br />

wordt gevormd, de glomerulus. Deze<br />

pijlen lopen vanuit de glomerulus naar<br />

de binnenkant van het kapsel van Bowman.<br />

2. Rode pijlen: belangrijkste plaats van<br />

terugresorptie van aminozuren en<br />

glucose. Vanuit de binnenkant van de<br />

proximale tubulus contortus en door<br />

de wanden van de proximale tubulus<br />

contortus naar het capillairnet rond de<br />

proximale tubulus contortus (de laatste<br />

is niet afgebeeld). Voedingsstoffen gaan<br />

uit de voorurine.<br />

3. Groene pijlen: op de plaats waar ADH<br />

inwerkt. Pijlen (waarmee waterverplaatsing<br />

wordt aangegeven) vanuit de binnenkant<br />

van de verzamelbuis en door<br />

de wanden naar het capillairnet rond die<br />

buis. Water vanuit de voorurine.<br />

4. Gele pijlen: plaats waar aldosteron<br />

inwerkt. Pijlen (waarmee verplaatsing<br />

van Na + ) wordt aangegeven, vanuit de<br />

verzamelbuis en de distale tubulus contortus<br />

en passeert door de wanden naar<br />

het omringende capillairnet. Na + vanuit<br />

de voorurine.<br />

5. Blauwe pijlen: plaats van tubulaire<br />

secretie. Pijlen lopen naar de proximale<br />

tubulus contortus en komen de voorurine<br />

binnen.<br />

Glomerulus<br />

Kapsel van<br />

Bowman<br />

Figuur 15.4<br />

Proximale tubulus<br />

contortus<br />

Distale<br />

tubulus<br />

contortus<br />

Henle-lis<br />

Verzamelbuis<br />

7. 1. Afferente<br />

2. Efferente<br />

3. Bloedplasma<br />

4. en 5. Diffusie; actief transport<br />

6. Microvilli<br />

7. Secretie (afgifte aan voorurine)<br />

8. - 10. Voeding, celstofwisseling,<br />

urineproductie<br />

11. 1 - 1,8<br />

12. Urobiline<br />

13. - 15. Ureum, urinezuur, creatinine<br />

16. Longen<br />

17. Verdamping van transpiratievocht<br />

18. Daalt<br />

19. Dialyse<br />

8. 1. Z<br />

2. B<br />

3. Z<br />

4. Z<br />

5. B<br />

9. 1. A<br />

2. A<br />

3. T<br />

4. A<br />

5. T<br />

6. T<br />

10. 1. L<br />

2. H<br />

3. H<br />

4. A<br />

5. L<br />

6. A<br />

7. H<br />

8. H<br />

9. H<br />

10. A<br />

11. H<br />

12. L<br />

72 Werkboek anatomie en fysiologie


11. 1. Hematurie; bloedingen in de urinewegen<br />

2. Ketonurie, diabetes mellitus, uithongering<br />

3. Albuminurie, glomerulonefritis, zwangerschap<br />

4. Pyurie, urineweginfectie<br />

5. Bilirubinurie; leveraandoening<br />

6. (Geen offi ciële term), nierstenen<br />

7. Glycosurie, diabetes mellitus<br />

12. 1. Allemaal door de cellen van de tubuli<br />

teruggeresorbeerd<br />

2. Passeren meestal niet door het fi lter in<br />

het nierkapsel<br />

13. 1. Chemische buffering; reactie in minder<br />

dan 1 seconde<br />

2. Aanpassing van snelheid en diepte van<br />

de ademhaling om de CO 2 -concentratie<br />

te reguleren; reactie binnen enkele minuten<br />

3. Regulering door de nieren, reactie binnen<br />

uren tot dagen<br />

14. 1. Volwassen man<br />

2. Magere volwassene<br />

3. Intracellulaire vloeistof<br />

4. Geen elektrolyt (niet-geladen)<br />

5. ↑ ADH<br />

6. ↑ terugresorptie K +<br />

15.2 Ureters, urineblaas en urethra<br />

15. 1. Nier<br />

2. Vormt urine<br />

3. Mondt uit in het nierbekken<br />

4. Vrouw<br />

16. 1. B of urethra<br />

2. A of blaas<br />

3. A of blaas<br />

4. B of urethra<br />

5. B of urethra; C of ureter<br />

6. B of urethra<br />

7. C of ureter<br />

Het urinaire stelsel<br />

8. A of blaas; C of ureter<br />

9. B of urethra<br />

17. 1. Mictie<br />

2. Rekreceptoren<br />

3. Samengetrokken<br />

4. Interne urethrale<br />

5. Externe urethrale<br />

6. Door de wil<br />

7. Circa 600<br />

8. Incontinentie<br />

9. Zuigelingen, peuters<br />

10. en 11. Emotionele/neurologische problemen;<br />

mechanische druk (zwangerschap)<br />

12. Urineretentie<br />

13. Prostaat<br />

18. 1. A of cystitis<br />

2. C of hydronefrose<br />

3. F of uremie<br />

4. E of pyelonefritis<br />

5. B of diabetes insipidus<br />

6. D of prolaps (verzakking)<br />

15.3 Vloeistof-, mineralen- en zuur-basenevenwicht<br />

19. 1. N<br />

2. E<br />

3. E<br />

4. E<br />

5. N<br />

6. E<br />

20. 1. Aldosteron<br />

2. Secretie<br />

3. ↑ terugresorptie K +<br />

4. ↓ bloeddruk<br />

5. ↓ retentie K +<br />

- 6. ↑ HCO in urine<br />

3<br />

7. Verdunde urine<br />

8. ↓ bloeddruk<br />

21. 1. J<br />

2. Hydrostatische druk<br />

3. D<br />

73


4. Lymfevaten<br />

5. Weefselcel<br />

6. Bloedplasma<br />

D<br />

Weefselcellen<br />

met celkernen<br />

Interstitiële vloeistof<br />

Figuur 15.5<br />

22. Het meeste water (60%) is afkomstig van<br />

ingenomen vloeistoffen. Andere bronnen<br />

zijn vochthoudende voedingsmiddelen en<br />

de celstofwisseling.<br />

23. De grootste hoeveelheid water (60%) wordt<br />

met de urine uitgescheiden. Andere routes<br />

zijn via waterdamp in uitgeademde<br />

lucht, via de huid met transpiratievocht en<br />

in feces. Onbeïnvloedbaar waterverlies is<br />

waterverlies waarvan we ons niet bewust<br />

zijn. Dit type waterverlies vindt voortdurend<br />

plaats via verdamping vanuit de huid en in<br />

de vorm van waterdamp die door de longen<br />

wordt uitgeademd. Dit waterverlies kan niet<br />

worden beïnvloed.<br />

24. 1. E<br />

2. F<br />

3. C<br />

4. B<br />

5. A<br />

25. 1. B<br />

2. C<br />

3. E<br />

4. D<br />

Intracellulaire<br />

vloeistof<br />

C<br />

A<br />

B<br />

Bloed<br />

Bloed<br />

Capillair<br />

Bloedplasma<br />

Eiwitten in<br />

het capillair<br />

26. 1. H + - en HCO zijn ionen. De andere stof-<br />

3<br />

fen zijn moleculen.<br />

- 2. H CO is een zwak zuur; HCO is een<br />

2 3 3<br />

zwakke base.<br />

3. Naar rechts.<br />

15.4 Ontwikkelingsaspecten van het urinaire stelsel<br />

27. 1. Placenta<br />

2. Polycystische nier<br />

3. Hypospadie<br />

4. Mannen<br />

5. Blaas<br />

6. 18-24<br />

7. Glomerulonefritis<br />

8. Antigeen-antistof<br />

9. en 10. Eiwitten, bloed<br />

11. Arteriosclerose<br />

12. Niertubulus<br />

13. en 14. frequente aandrang, verhoogde<br />

frequentie<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

28. 1. Niertubulus<br />

2. Renalis<br />

3. Afferente<br />

4. Glomerulus<br />

5. Kapsel van Bowman<br />

6. Bloedplasma<br />

7. Eiwitten<br />

8. Henle-lis<br />

9. Microvilli<br />

10. Terugresorptie<br />

11. en 12. Glucose, aminozuren<br />

13. 7,4 (7,35-7,45)<br />

14. Stikstofhoudende<br />

15. Natrium<br />

16. Kalium<br />

17. Urobiline<br />

18. Antidiuretisch hormoon (ADH)<br />

19. Verzamelbuis<br />

20. Nierbekken<br />

21. Peristaltische<br />

22. Urine<br />

23. Mictie<br />

24. Urethra<br />

74 Werkboek anatomie en fysiologie


In het ziekenhuis<br />

29. Anurie, dialyse.<br />

30. Misschien slaapt Eddie heel diep en reageert<br />

hij daardoor niet op de ‘aandrang’ tot plassen.<br />

31. Hoog natriumgehalte en een heel groot<br />

volume urine (hoewel glucocorticoïden de<br />

functie van aldosteron gedeeltelijk kunnen<br />

overnemen).<br />

32. Bij mensen die langdurig onder stress<br />

staan, worden centra in de hypothalamus<br />

geactiveerd die stress reguleren; deze centra<br />

stimuleren de afgifte van ACTH door de<br />

hypofysevoorkwab. Als gevolg van de afgifte<br />

van ACTH door de hypofysevoorkwab gaan<br />

de bijnieren catecholaminen en corticosteroïden<br />

afgeven om het effect van de stressor<br />

te onderdrukken door de bloeddruk en de<br />

bloedsuikerspiegel te verhogen. De verhoogde<br />

bloeddruk is een verklaring voor zijn<br />

hoofdpijn.<br />

33. Alcohol belemmert de werking van ADH.<br />

Daardoor gaat overmatig veel water verloren<br />

met de urine.<br />

34. Mw. Rodriques verkeert in een diabetisch<br />

coma als gevolg van een gebrek aan insuline.<br />

Haar bloed is zuur en haar ademhalingsstelsel<br />

probeert dit te compenseren<br />

door een grotere hoeveelheid koolstofdioxide<br />

uit te ademen (vandaar de toegenomen<br />

ademhalingsfrequentie). In haar nieren<br />

wordt bicarbonaat teruggeresorbeerd.<br />

Het urinaire stelsel<br />

35. Bij de test zal worden onderzocht of er<br />

eiwitten in de urine van de patiënt aanwezig<br />

zijn; dit is een symptoom van een nieraandoening.<br />

Belangrijker is dat bij de urinetest<br />

wordt onderzocht of de urine drugs bevat.<br />

36. Het belangrijkste symptoom is hoge bloeddruk.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

37. 1. A, C, D<br />

2. A<br />

3. D<br />

4. B, C, D<br />

5. C, D<br />

6. C<br />

7. D<br />

8. B<br />

9. A, D<br />

10. D<br />

11. A<br />

12. A, C, D<br />

13. A, C<br />

14. A, B, D<br />

15. C, D<br />

16. A, B, C<br />

17. D<br />

18. C<br />

19. B, D<br />

20. B<br />

21. A, B, C, D<br />

22. A, B, C, D<br />

23. A, B, D<br />

24. C, D<br />

75


Hoofdstuk 16<br />

Het voortplantingsstelsel<br />

16.1 Anatomie van het voortplantingsstelsel bij de<br />

man<br />

1. Testiskanaaltje→ Rete testis → Epididymis<br />

→ Ductus deferens.<br />

2. Als de lichaamstemperatuur (of de omgevingstemperatuur)<br />

hoog is, ontspannen de<br />

spieren in het scrotum zich, waardoor de<br />

testes lager komen te liggen en de afstand<br />

tot de warme lichaamswand toeneemt. Hierdoor<br />

daalt de temperatuur in de testes. Als<br />

de omgevingstemperatuur laag is, trekken<br />

de spieren in het scrotum zich samen, zodat<br />

de testes dichter naar de warme lichaamswand<br />

worden getrokken.<br />

3. 1. E of penis<br />

2. K of testes<br />

3. C of ductus deferens<br />

4. L of urethra<br />

5. A of Cowperklier, G of prostaat, H of<br />

zaadblaasjes, K of testes<br />

6. I of scrotum<br />

7. B of epididymis<br />

8. F of voorhuid (preputium)<br />

9. G of prostaat<br />

10. H of zaadblaasjes (vesicula seminalis)<br />

11. A of Cowperklier<br />

12. J of zaadstreng<br />

4. Het sponzige weefsel is het erectieweefsel<br />

in de penis; de buis die ook deel uitmaakt<br />

van het urinaire stelsel is de urethra; de<br />

structuur die de ideale temperatuur heeft,<br />

is het scrotum; het preputium (voorhuid)<br />

wordt bij besnijdenis verwijderd; de klier<br />

die een klierproduct vormt dat suiker bevat,<br />

is het zaadblaasje; tijdens een vasectomie<br />

wordt de ductus deferens doorgesneden of<br />

dichtgeschroeid.<br />

Urineblaas<br />

Symphysis pubica<br />

Prostaat<br />

Ductus deferens<br />

Erectieweefsel<br />

Figuur 16.1<br />

5. De plaats van de spermatogenese is de tubulus<br />

seminiferus. Spermacellen rijpen in<br />

de epididymis. Het vezelige omhulsel is de<br />

tunica albuginea.<br />

Figuur 16.2<br />

16.2 Functies van het mannelijk<br />

voortplantingsorgaan<br />

6. 1. D of spermatogonium<br />

2. C of secundaire spermatocyt, E of spermacel,<br />

F of spermatide<br />

3. C of secundaire spermatocyt<br />

4. F of spermatide<br />

5. E of spermacel<br />

6. A of FSH, G of testosteron<br />

76 Werkboek anatomie en fysiologie<br />

Urethra<br />

Glans penis<br />

Preputium<br />

Rete testis<br />

Testiskanaaltje<br />

Septum<br />

Tunica albuginea<br />

Lobje<br />

Zaadblaasjes<br />

Ejaculatiekanaal<br />

Endeldarm<br />

Cowperklier<br />

Epididymis<br />

Testis<br />

Scrotum<br />

Ductus deferens<br />

Epididymis


Figuur 16.3<br />

7.<br />

Spermatogonium<br />

Primaire spermatocyt<br />

Secundaire spermatocyt<br />

Spermatiden<br />

Spermacellen<br />

Mitochondriën (organellen die<br />

een rol spelen bij de stofwisseling)<br />

Figuur 16.4<br />

Staart<br />

8. 1. A of mitose<br />

2. B of meiose<br />

3. C of zowel mitose als meiose<br />

4. A of mitose<br />

5. B of meiose<br />

6. A of mitose<br />

7. A of mitose<br />

8. B of meiose<br />

9. C of zowel mitose als meiose<br />

10. B of meiose<br />

11. B of meiose<br />

9. De stem wordt dieper; vorming van baardgroei<br />

en toegenomen beharing over het hele<br />

lichaam, vooral onder de oksels en bij de<br />

geslachtsorganen; groei van de skeletspieren;<br />

toegenomen dichtheid van het skelet.<br />

16.3 Anatomie van het voortplantingsstelsel bij<br />

de vrouw<br />

10. 1. Baarmoeder of uterus<br />

2. Vagina<br />

3. Eileider of tuba uterina<br />

4. Clitoris<br />

5. Eileider<br />

Het voortplantingsstelsel<br />

Interstitiële cellen (vormen testosteron)<br />

Middelste<br />

gedeelte<br />

Acrosoom (blaas met enzymen)<br />

Celkern (onderdeel dat DNA bevat)<br />

Kop<br />

Bindweefsel tussen<br />

aangrenzende<br />

testiskanaaltjes<br />

Gedeelte van de wand<br />

van de testiskanaaltjes<br />

Fimbriae<br />

Ovarium<br />

Os sacrum<br />

Endometrium<br />

Baarmoederhals<br />

of cervix<br />

Urethra<br />

Endeldarm<br />

Anus<br />

6. Hymen<br />

7. Ovarium<br />

8. Fimbriae<br />

11. Nadat de eicel vanuit het ovarium is vrijgekomen,<br />

wordt hij via de eileider vervoerd.<br />

Het ronde ligament verankert de uterus.<br />

Het ovarium vormt hormonen en gameten.<br />

Het homoloog van het scrotum bij de man<br />

bestaat uit de labia majora.<br />

Figuur 16.5<br />

Eileider<br />

Rond ligament<br />

Uterus (myometrium)<br />

Urineblaas<br />

Symphysis pubica<br />

Clitoris<br />

Vagina<br />

Grote schaamlippen<br />

Kleine schaamlippen<br />

77


12. De clitoris moet blauw worden gekleurd, het<br />

hymen geel en de uitmonding van de vagina<br />

rood.<br />

Grote schaamlippen<br />

(gespreid)<br />

Uitmonding urethra<br />

Uitmonding van<br />

de vagina<br />

Figuur 16.6<br />

Anus<br />

Schaamheuvel<br />

Clitoris<br />

Kleine schaamlippen<br />

Hymen<br />

16.4 Functies en cycli van het voortplantingsstelsel<br />

bij de vrouw<br />

13. 1. B of primaire oöcyt<br />

2. C of secundaire oöcyt<br />

3. C of secundaire oöcyt<br />

4. D of eicel<br />

14. De follikelcellen vormen oestrogeen, het<br />

corpus luteum vormt progesteron en oöcyten<br />

zijn de centrale cellen in alle follikels.<br />

Gebeurtenis A is de ovulatie.<br />

1. Nee<br />

2. Peritoneale holte<br />

3. Nadat een spermacel is binnengedrongen<br />

4. Gescheurd follikel (na ovulatie)<br />

5. Een eicel; drie poollichaampjes<br />

6. Bij de man worden vier spermatiden<br />

gevormd en dus vier spermacellen<br />

7. Ze sterven af<br />

8. Ze hebben geen cytoplasma dat voedingsstoffen<br />

bevat<br />

9. Menopauze<br />

Figuur 16.7<br />

Graafse follikel<br />

Antrum<br />

Gescheurd follikel<br />

(follikel na ovulatie)<br />

Secundaire oöcyt<br />

Follikelcellen<br />

Celtype, specifiek<br />

Primaire follikels<br />

Gebeurtenis A Corpora lutea<br />

(vormen progesteron)<br />

15. Doordat de verbinding niet aansluit, komen<br />

veel ‘eicellen’ (oöcyten) in de peritoneale<br />

holte terecht; daardoor zijn ze niet beschikbaar<br />

voor bevruchting. Doordat de eileiders<br />

een open uiteinde hebben, hebben micro-organismen<br />

toegang tot de peritoneale ruimte,<br />

waardoor PID (pelvic infl ammatory disease)<br />

kan ontstaan.<br />

16. 1. Follikelstimulerend hormoon (FSH)<br />

2. Luteïniserend hormoon (LH)<br />

3. Oestrogeen en progesteron<br />

4. Oestrogeen<br />

5. LH<br />

6. LH<br />

17. Ontstaan van okselhaar en schaamhaar,<br />

ontwikkeling van borsten, verbreding van<br />

het bekken, begin van de menstruatie.<br />

18. 1. A of oestrogenen, B of progesteron<br />

2. B of progesteron<br />

3. A of oestrogenen<br />

4. B of progesteron<br />

5. en 6. A of oestrogenen<br />

19. Van links naar rechts in deel C zijn de<br />

structuren: de primaire follikel, de secundaire<br />

(groeiende) follikel, de Graafse follikel,<br />

de follikel tijdens ovulatie, het corpus<br />

luteum, en een atretisch (gedegenereerd)<br />

corpus luteum. In deel D duurt de menstruatie<br />

van dag 0 tot dag 4, de proliferatiefase<br />

loopt van dag 4 tot dag 14 en de secretiefase<br />

duurt van dag 14 tot dag 28.<br />

78 Werkboek anatomie en fysiologie


Bloedspiegels Bloedspiegels van<br />

van<br />

hypofysevoork-<br />

ovariumhormonen wabhormonen<br />

Ovariële<br />

cyclus<br />

Menstruatiecyclus<br />

Figuur 16.8<br />

16.5 Melkklieren<br />

20. De alveolaire klieren moeten blauw worden<br />

gekleurd en de rest van het inwendige van<br />

de borst, behalve het systeem van de afvoerbuizen<br />

moet geel worden gekleurd.<br />

Figuur 16.9<br />

FSH<br />

LH<br />

Ovulatie<br />

B<br />

0 2 4 6 8 1012<br />

1416182022<br />

2426<br />

28<br />

Menstruatie<br />

16.6 Overzicht van de zwangerschap en de<br />

embryonale ontwikkeling<br />

21. 1. Alleen de kop (de celkern)<br />

2. Breekt het bindmiddel af waarmee de<br />

follikelcellen aan elkaar zijn gekleefd,<br />

waardoor spermacellen de oöcyt kunnen<br />

bereiken<br />

Het voortplantingsstelsel<br />

A<br />

Progesteron<br />

Oestrogeen<br />

Dagen 1 4 10 14<br />

28<br />

Rib<br />

Musculus<br />

pectoralis major<br />

Musculus<br />

intercostales<br />

Melkklieren<br />

Areola<br />

C<br />

D<br />

Tepel<br />

Ductus<br />

lactiferus<br />

22. Figuur 16.10<br />

1. Bevruchting (doordringen spermacel)<br />

2. Bevruchte eicel (zygote)<br />

3. Klievingsdelingen<br />

4. Blastocyste<br />

5. Innesteling<br />

6. Het poollichaampje heeft vrijwel geen<br />

cytoplasma. Zonder voedingsstoffen<br />

zou het niet in staat zijn om in leven te<br />

blijven tot het moment waarop het in de<br />

uterus terecht was gekomen.<br />

23. 1. H of zygote<br />

2. F of placenta<br />

3. B of chorionvlokken, C of endometrium<br />

4. A of amnion<br />

5. G of navelstreng<br />

6. B of chorionvlokken<br />

7. E of foetus<br />

8. F of placenta<br />

9. D of bevruchting<br />

24. De blastocyste geeft hCG af en daarna de<br />

placenta; dit hormoon lijkt op LH en houdt<br />

de functie van het corpus luteum tijdelijk<br />

in stand; deze afgifte gaat door totdat de<br />

placenta deze functie kan overnemen.<br />

25. 1. B of mesoderm<br />

2. C of entoderm<br />

3. A of ectoderm<br />

4. B of mesoderm<br />

5. A of ectoderm<br />

6. B of mesoderm<br />

7. C of entoderm<br />

8. C of entoderm<br />

26. Oxytocine en prostaglandinen<br />

27. 1. Prolactine<br />

2. Oxytocine<br />

28. Plaats een vinkje bij 1, 3, 5, 9, 10, 11 en 12<br />

79


29. Oefenweeën (onregelmatige, ineffectieve<br />

weeën). Deze vinden plaats doordat de<br />

uterus gevoeliger wordt voor oxytocine als<br />

gevolg van de gestegen oestrogeenconcentratie.<br />

Oestrogeen heft de remming door<br />

progesteron op het myometrium op.<br />

30. 1. Ontsluitingsfase: de periode vanaf het<br />

begin van de baring tot aan de volledige<br />

ontsluiting (ongeveer 10 cm) van de<br />

cervix; de langste fase.<br />

2. Uitdrijvingsfase: de periode vanaf de<br />

volledige ontsluiting tot aan de baring<br />

(geboorte).<br />

3. Placentaire fase: uitdrijving van de placenta<br />

die volgt na de geboorte van de baby.<br />

31.<br />

Trekt zich<br />

krachtiger<br />

samen<br />

Myometrium<br />

Stimuleert<br />

Oxytocine<br />

Figuur 16.11<br />

Baby daalt in in het<br />

geboortekanaal; hoofd oefent<br />

druk uit op de baarmoederhals<br />

Geeft af<br />

Hypofyseachterkwab<br />

32. Telkens wanneer de cyclus wordt doorlopen,<br />

wordt de baby verder het geboortekanaal in<br />

geperst. De cyclus eindigt met de geboorte<br />

van de baby.<br />

33. Door de reactie op de stimulus wordt de<br />

stimulus versterkt. Hoe verder een baby<br />

indaalt in het bekken en hoe meer de uterus<br />

uitrekt, hoe meer oxytocine wordt afgegeven<br />

en hoe sterker de contracties worden.<br />

16.7 Ontwikkelingsaspecten van het<br />

voortplantingsstelsel<br />

34. 1. Y en X<br />

2. 2 X-chromosomen<br />

Afferente<br />

impulsen<br />

stimuleren<br />

Hypothalamus<br />

Stimuleert<br />

3. Mannelijke geslachtsorganen<br />

4. Vrouwelijkegeslachtsorganen<br />

5. Cryptorchisme<br />

6.-8. (in willekeurige volgorde): Escherichia<br />

coli, SOA’s ofwel geslachtsziekten,<br />

en schimmelinfecties<br />

9. PID (pelvic infl ammatory disease)<br />

10. Micro-organismen die geslachtsziekten<br />

veroorzaken<br />

11. Borstkanker<br />

12. Baarmoederhals<br />

13. Uitstrijkje<br />

14. Menopauze<br />

15. Opvliegers<br />

16. Daalt<br />

17. Stijgt<br />

18. Oestrogeen<br />

19. Vagina<br />

20. Prostaat<br />

21. en 22. Urinaire stelsel en voortplantingsstelsel<br />

De ongeloofl ijke reis<br />

35. 1. Uterus<br />

2. Ovarium<br />

3. Fimbriae<br />

4. Ovulatie<br />

5. Secundaire oöcyt<br />

6. Follikelcellen<br />

7. Peristaltiek<br />

8. Trilharen<br />

9. Spermacellen<br />

10. Acrosomen<br />

11. Meiotische<br />

12. Eicel<br />

13. Poollichaampje<br />

14. Afsterven<br />

15. Bevruchting<br />

16. Zygote (bevruchte eicel)<br />

17. Klievingsdelingen<br />

18. Endometrium<br />

19. Innesteling<br />

20. Vagina<br />

80 Werkboek anatomie en fysiologie


In het ziekenhuis<br />

36. Syntocinon werkt in op de placenta en<br />

stimuleert daar de vorming en afgifte van<br />

prostaglandinen. Syntocinon en prostaglandinen<br />

zijn krachtige middelen die de<br />

spieren van de uteruswand stimuleren. Onder<br />

normale omstandigheden veroorzaakt<br />

oxytocine frequente en krachtige contracties<br />

van de baarmoederwand.<br />

37. Door enorm hoge doses testosteron wordt<br />

de afgifte van gonadotropine (FSH) door de<br />

hypofysevoorkwab geremd. De spermatogenese<br />

wordt afgeremd in afwezigheid van<br />

stimulering door FSH.<br />

38. Waarschijnlijk is littekenweefsel ontstaan<br />

in haar eileiders als gevolg van PID. Het feit<br />

dat ze niet ovuleerde, kwam aan het licht<br />

door hormonaal onderzoek en door de dagelijkse<br />

opname van de basaaltemperatuur.<br />

39. De spieren in zijn scrotum waren samengetrokken,<br />

zodat de testes dichter naar de<br />

warme buikholte werden getrokken.<br />

40. Mary’s foetus kan ademhalingsproblemen<br />

of zelfs aangeboren afwijkingen hebben,<br />

doordat ze rookt. Dit komt doordat roken<br />

vaatvernauwing veroorzaakt, waardoor de<br />

placenta minder bloed krijgt toegevoerd.<br />

41. Baarmoederhalskanker.<br />

42. De kans dat ze gelijk heeft, is klein. De<br />

organen worden tijdens het eerste trimester<br />

gevormd; daarna vinden alleen groei en<br />

uiteindelijke differentiatie plaats.<br />

43. Seksueel overgedragen aandoeningen<br />

(SOA’s). Het is belangrijk dat hij zijn<br />

partner(s) informeert dat ze ook kan/kunnen<br />

zijn geïnfecteerd, vooral omdat de infectie<br />

bij sommige vrouwen geen symptomen<br />

Het voortplantingsstelsel<br />

veroorzaakt, maar wel moet worden behandeld.<br />

44. Via een chirurgische ingreep die een keizersnede<br />

wordt genoemd.<br />

45. Deze hormonen oefenen negatieve terugkoppeling<br />

uit op de afgifte van GnRH door<br />

de hypothalamus. Hierdoor wordt vervolgens<br />

de afgifte van LH door de hypofyse<br />

geremd, waardoor ook de ovulatie wordt<br />

afgeremd.<br />

46. Beide procedures voorkomen dat de gameten<br />

tijdens de geslachtsgemeenschap hun<br />

normale bestemming bereiken. Als de eileiders<br />

worden afgebonden (chirurgische ligatie),<br />

kunnen de spermacellen de eicel niet<br />

langer bereiken; bij een vasectomie wordt<br />

het vas deferens doorgesneden. Daardoor<br />

worden mensen die deze ingreep hebben<br />

ondergaan, onvruchtbaar.<br />

Het slot: meerkeuzevragen<br />

47. 1. A, B<br />

2. B, C<br />

3. C<br />

4. D<br />

5. D<br />

6. B<br />

7. B<br />

8. B<br />

9. D<br />

10. C, D<br />

11. A, D<br />

12. B<br />

13. A, B<br />

14. A, D<br />

15. A, B, D<br />

16. A, C<br />

17. C<br />

18. C<br />

19. C<br />

20. A, B, C<br />

81


21. B<br />

22. A, C<br />

23. C<br />

24. A, C, D<br />

25. D<br />

26. A, B, D<br />

27. B<br />

28. A, D<br />

82 Werkboek anatomie en fysiologie

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!