uitwerkingen - Pearson Education
uitwerkingen - Pearson Education
uitwerkingen - Pearson Education
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Hoofdstuk 1<br />
Het menselijk lichaam: een inleiding<br />
1.1 Een overzicht van de anatomie en fysiologie<br />
1. 1. D of fysiologie<br />
2. A of anatomie<br />
3. B of homeostase<br />
4. C of stofwisseling<br />
2. Fysiologisch onderzoek: C, D, E, F, G, H, J, K<br />
Anatomisch onderzoek: A, B, I, K, L, M<br />
1.2 Organisatieniveaus<br />
3. Cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels.<br />
4. 1. Elektron<br />
2. Dekweefsel<br />
3. Hart<br />
4. Spijsverteringsstelsel<br />
5. 1. K of urinair stelsel<br />
2. C of hormoonstelsel<br />
3. J of beenderstelsel<br />
4. A of cardiovasculaire stelsel<br />
5. D of huidlaag<br />
6. E of lymfestelsel/immuniteit<br />
7. B of spijsverteringsstelsel<br />
8. I of ademhalingsstelsel<br />
9. A of cardiovasculaire stelsel<br />
10. F of spierstelsel<br />
11. K of urinair stelsel<br />
12. H of voortplantingsstelsel<br />
13. C of hormoonstelsel<br />
14. D of huidlaag<br />
6. 1. A of cardiovasculaire stelsel<br />
2. C of hormoonstelsel<br />
3. K of urinair stelsel<br />
4. H of voortplantingsstelsel<br />
5. B of spijsverteringsstelsel<br />
6. J of beenderstelsel<br />
7. G of zenuwstelsel<br />
Hoofdstuk 1<br />
7.<br />
Figuur 1.1: Cardiovasculaire stelsel<br />
Figuur 1.2: Ademhalingsstelsel<br />
Hart<br />
Bloedvaten<br />
Neusholte<br />
Luchtpijp<br />
Longen<br />
1
Figuur 1.3: Zenuwstelsel<br />
Figuur 1.4: Urinair stelsel<br />
Figuur 1.5: Spijsverteringsstelsel<br />
Hersenen<br />
Ruggenmerg<br />
Zenuwen<br />
Nier<br />
Urineleider<br />
Blaas<br />
Mondholte<br />
Slokdarm<br />
Maag<br />
Darmen<br />
Figuur 1.6: Voortplantingsstelsel<br />
1.3 Instandhouding van de levensfuncties<br />
8. 1. D. of handhaven van barrières<br />
2. H of voortplanting<br />
3. C of groei<br />
4. A of vertering<br />
5. B of uitscheiding<br />
6. G of reactievermogen<br />
7. F of beweging<br />
8. E of stofwisseling<br />
9. D of handhaven van barrières<br />
9. 1. C of voedingsstoffen<br />
2. B of atmosferische druk<br />
3. E of water<br />
4. D of zuurstof<br />
5. E of water<br />
6. A of juiste lichaamstemperatuur<br />
1.4 Homeostase<br />
10. 1. Receptor<br />
2. Regelcentrum<br />
3. Afferente<br />
4. Regelcentrum<br />
5. Effector<br />
6. Efferente<br />
7. Negatieve<br />
8. Positieve<br />
9. Negatieve<br />
Ovarium<br />
Baarmoeder<br />
2 Werkboek anatomie en fysiologie
1.5 De taal van de anatomie<br />
11. 1. Ventrale<br />
2. Dorsale<br />
3. Dorsale<br />
12. 1. Distaal<br />
2. Antecubitaal<br />
3. Brachiaal<br />
4. Linker bovenste kwadrant<br />
5. Ventrale holte<br />
13.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
Figuur 1.7<br />
Craniale<br />
holte<br />
Spinale<br />
holte<br />
Thoracale<br />
holte<br />
Buik- en<br />
bekkenholte<br />
14. 1. C of axillair<br />
2. G of femoraal<br />
3. H of gluteaal<br />
4. F of cervicaal<br />
5. P of umbilicaal<br />
6. M of pubisch<br />
7. B of antecubitaal<br />
8. K of occipitaal<br />
Dorsale<br />
holte<br />
Ventrale<br />
holte<br />
Het menselijk lichaam: een inleiding<br />
1. Epigastrisch gebied<br />
2. Rechts in de regio hypochondriaca<br />
3. Navelgebied<br />
4. Rechter lumbaal gebied<br />
5. Hypogastrisch gebied<br />
6. Rechter liesgebied<br />
15.<br />
9. I of inguïnaal<br />
10. J of lumbaal<br />
11. E of buccaal<br />
A<br />
A<br />
Scapulair<br />
Lumbaal<br />
Popliteaal<br />
Kuit<br />
Buccaal<br />
Brachiaal<br />
Antecubitaal<br />
Abdominaal<br />
Umbilicaal<br />
Inguïnaal<br />
Femoraal<br />
B B<br />
Figuur 1.8: Doorsnede A: midsagittaal.<br />
Doorsnede B: transversaal<br />
3
16. 1. G of ventraal, D of pelvis<br />
2. G of ventraal, F of thoracaal<br />
3. C of dorsaal, B of craniaal<br />
4. G of ventraal, D of pelvis<br />
5. G of ventraal, A of abdominaal<br />
17. 1. A of ventrale<br />
2. G of dorsale<br />
3. J of superieure<br />
4. L of superior<br />
5. E of lateraal<br />
6. M of ventraal<br />
7. F of mediaal<br />
8. H of proximaal<br />
9. B of distaal<br />
10. N of posterieure<br />
11. J of superieure<br />
12. I of sagittale<br />
13. C of frontale<br />
14. C of frontale<br />
15. K of transversale<br />
18. 1.- 5. A of buik- en bekkenholte<br />
6. C of spinale holte<br />
7. A of buik- en bekkenholte<br />
8. en 9. D of thoracale holte<br />
10. B of craniale holte<br />
11. en 12. A of buik- en bekkenholte<br />
19. A. 2<br />
B. 3<br />
C. 1<br />
D. 4<br />
In het ziekenhuis<br />
20. Beenderstelsel, spierstelsel, cardiovasculaire<br />
stelsel, huidlaag, zenuwstelsel.<br />
21. De behoefte aan voedingsstoffen en water.<br />
22. De ventrale en laterale aspecten van de buik<br />
worden niet door het beenderstelsel (skelet)<br />
beschermd.<br />
23. John heeft een hernia in het inguïnale<br />
gebied, pijn in de lumbale regio door zijn<br />
geïnfecteerde nier en kneuzingen en zwellingen<br />
in het hypogastrische gebied.<br />
24. Door negatieve terugkoppeling neemt de<br />
aanvankelijke prikkel, TSH in dit geval, af.<br />
25. Door de hoge bloeddruk wordt het hart<br />
zwaarder belast. Er wordt minder bloed<br />
rond gepompt en de bloedtoevoer naar het<br />
hart zelf wordt onvoldoende. Naarmate het<br />
hart zwakker wordt, hoopt zich meer bloed<br />
in de aderen op en stijgt de bloeddruk nog<br />
meer. Zonder behandeling wordt de circulatie<br />
zo traag dat orgaanfalen ontstaat.<br />
Door een geneesmiddel dat het hart sterker<br />
maakt, wordt de kracht van de hartslag<br />
verhoogd, zodat bij elke hartslag meer bloed<br />
wordt weggestuwd. Daardoor kan meer<br />
bloed het hart instromen, waardoor minder<br />
bloed terugstroomt en de bloeddruk daalt.<br />
Het hart kan daardoor meer bloed wegpompen,<br />
waardoor de ophoping verder afneemt<br />
en de circulatie toeneemt. De bloedtoevoer<br />
naar de hartspier wordt beter en het hart<br />
wordt sterker.<br />
26. Bij CT wordt gebruikgemaakt van röntgenstralen.<br />
Bij MRI wordt gebruik gemaakt<br />
van radiogolven en magnetische velden.<br />
Bij PET-scans wordt gebruik gemaakt van<br />
radio-isotopen. Bij CT, MRI en PET-scans<br />
kunnen lichaamsdelen op doorsnede worden<br />
weergegeven.<br />
27. Rechterzijde, vlak onder de ribbenkast.<br />
28. Hij zal de spalk op zijn rechterpols aanbrengen.<br />
4 Werkboek anatomie en fysiologie
Het slot: meerkeuzevragen<br />
29. 1. B<br />
2. C<br />
3. A, B, C, D<br />
4. B<br />
5. B<br />
6. A, B, D<br />
7. A, B, D<br />
Hoofdstuk 2<br />
Elementaire chemie<br />
2.1 Materie en energie<br />
1. 1. B, D<br />
2. A, B, C, D<br />
3. A, B<br />
2. 1. C of mechanische energie<br />
2. B, D of elektrische energie, stralingsenergie<br />
3. C of mechanische energie<br />
4. A of chemische energie<br />
5. D of stralingsenergie<br />
2.2 Samenstelling van de materie<br />
3.<br />
Deeltje Plaats Elektrische<br />
lading<br />
Hoofdstuk 2<br />
Massa<br />
Proton Kern +1 1 atoommassa-eenheid<br />
Neutron Kern 0 1 atoommassa-eenheid<br />
Elektron Schillen -1 0 atoommassa-eenheid<br />
4. 1. O<br />
2. C<br />
3. K<br />
4. I<br />
5. H<br />
6. N<br />
7. Ca<br />
8. Na<br />
9. P<br />
8. C<br />
9. C, E<br />
10. D<br />
11. A, C, E<br />
12. A, B, C, D, E<br />
13. A<br />
14. B<br />
15. B<br />
10. Mg<br />
11. Cl<br />
12. Fe<br />
5. 1. E of ion<br />
2. F of materie<br />
3. C of element<br />
4. B of elektronen<br />
5. B of elektronen<br />
6. D of energie<br />
7. A of atoom<br />
8. G of molecuul<br />
9. I of protonen<br />
10. J of valentieschil<br />
11. en 12. H en I of neutronen en protonen<br />
6. 1. J<br />
2. Protonen<br />
3. Meer<br />
4. J<br />
5. Radioactief<br />
6. J<br />
7. Chloor<br />
8. Jodium<br />
9. J<br />
5
2.3 Moleculen, chemische bindingen en chemische<br />
reacties<br />
7. 1. C of synthese<br />
2. B of uitwisseling<br />
3. A of afbraak<br />
8. Figuur 2.1: De kern is de binnenste cirkel<br />
die zes protonen en zes neutronen bevat; de<br />
elektronen zijn aangegeven door de kleine<br />
cirkels in de schillen.<br />
1. Atoomgetal is 6<br />
2. Atoomgewicht is 12 amu<br />
3. Koolstof<br />
4. Isotoop<br />
5. Chemisch reactief<br />
6. Vier elektronen<br />
7. Covalent, doordat het erg moeilijk zou<br />
zijn om vier elektronen op te nemen of<br />
af te staan<br />
9. H 2 O 2 is één molecuul waterstofperoxide<br />
(een verbinding). 2OH - symboliseert twee<br />
hydroxide-ionen.<br />
10. Figuur 2.2: A stelt een ionenbinding voor; B<br />
is een afbeelding van een covalente binding.<br />
Overgedragen<br />
elektron<br />
11. Figuur 2.3:<br />
Zuurstof<br />
Waterstof<br />
A<br />
9 p +<br />
3 p +<br />
Negatieve<br />
pool<br />
H<br />
O<br />
H H<br />
O<br />
H<br />
H<br />
H<br />
O<br />
H<br />
O<br />
H<br />
Positieve<br />
pool<br />
B<br />
O<br />
H<br />
H<br />
p +<br />
9 p +<br />
Waterstofbruggen<br />
Gedeelde<br />
elektronen<br />
12. Omcirkel B, C en E.<br />
13. 1. H CO 2 3<br />
2. H + - en HCO3 3. De ionen moeten worden omcirkeld.<br />
4. Een aanvullende pijl naar links moet<br />
worden toegevoegd tussen H CO en H 2 3 +<br />
2.4 Biochemie: de samenstelling van levende<br />
materie<br />
14. 1-3. A of zuur (zuren), B of base(n) en D of<br />
zout(en)<br />
4. B of base(n)<br />
5. A of zuur (zuren)<br />
6. D of zout(en)<br />
7. D of zout(en)<br />
8. A of zuur (zuren)<br />
9. C of buffer<br />
15. 1. Warmtecapaciteit<br />
2. Water<br />
3. 70% (60-80%)<br />
4. Waterstof<br />
5. en 6. Hydrolyse en afsplitsing van water<br />
7. Polariteit<br />
8. Slijm<br />
16. X koolstofdioxide, zuurstof, KCl en H 2 O.<br />
17. Zwak zuur: B, C en E;<br />
sterk zuur: A, D, E, F en G.<br />
18. 1. G of monosachariden<br />
2. D of vetzuren en E of glycerol<br />
3. A of aminozuren<br />
4. F of nucleotiden<br />
5. H of eiwitten<br />
6. G of monosachariden<br />
(B of koolhydraten)<br />
7. C of vetten (lipiden)<br />
8. G of monosachariden<br />
(B of koolhydraten)<br />
9. C of vetten (lipiden)<br />
10. en 11. F of nucleotiden en A of<br />
aminozuren<br />
6 Werkboek anatomie en fysiologie
12. F of nucleotiden<br />
13. C of vetten (lipiden)<br />
14. H of eiwitten<br />
15. B of koolhydraten<br />
16. C of vetten (lipiden)<br />
17. H of eiwitten<br />
18. C of vetten (lipiden)<br />
19. H of eiwitten<br />
19. 1. B of collageen, H of keratine<br />
2. D of enzym, F of hemoglobine, een deel<br />
van G of hormonen<br />
3. D of enzym<br />
4. L of zetmeel<br />
5. E of glycogeen<br />
6. C of DNA<br />
7. A of cholesterol (een deel van G of<br />
hormonen zijn steroïden)<br />
8. I of lactose, J of maltose<br />
20. Figuur 2.4<br />
A. Monosacharide<br />
B. Globulair eiwit<br />
C. Nucleotide<br />
D. Vet<br />
E. Polysacharide<br />
21. 1. Glucose<br />
2. Ribose<br />
3. Glycogeen<br />
4. Glycerol<br />
5. Glucose<br />
22. 1. J<br />
2. Neutrale vetten<br />
3. J<br />
4. Polaire<br />
5. J<br />
6. ATP<br />
7. J<br />
8. O<br />
Elementaire chemie<br />
23. Niet-benoemde stikstofbasen: thymine (T)<br />
en guanine (G)<br />
1. Waterstofbruggen<br />
2. Dubbele helix<br />
3. 12<br />
Figuur 2.5<br />
C G<br />
Je ziet dat de gestippelde delen van het<br />
skelet fosfaatgroepen (P) voorstellen, terwijl<br />
de witte delen van het skelet, die met de<br />
basen zijn verbonden, desoxyribose (d-R)groepen<br />
zijn.<br />
24. Het polymeer bevindt zich links van de pijl;<br />
de monomeren (5) rechts.<br />
1. C of glucose<br />
2. C of naar de plaatsen tussen de monomeren<br />
begeven, etc.<br />
3. B of hydrolyse<br />
4. A of R-groep<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
25. 1. Negatief<br />
2. Positieve<br />
3. Waterstofbruggen<br />
4. Rode bloedcellen<br />
5. Eiwit<br />
6. Aminozuren<br />
7. Peptide<br />
8. H + en OH -<br />
A<br />
T<br />
C G<br />
A T<br />
T A<br />
G C<br />
A<br />
G C<br />
G C<br />
DNA<br />
T A<br />
A<br />
d-R<br />
P<br />
7
9. Hydrolysereactie<br />
10. Enzym<br />
11. Glucose<br />
12. Glycogeen<br />
13. Synthese onder afsplitsing van water<br />
14. H 2 O<br />
15. Toe<br />
In het ziekenhuis<br />
26. Acidose betekent dat de pH van het bloed<br />
lager is dan normaal. De patiënt moet worden<br />
behandeld met een middel dat de pH<br />
verhoogt.<br />
27. Elk van de 20 aminozuren heeft een andere<br />
chemische groep, de zogenoemde R-groep.<br />
De R-groep van elk van de aminozuren bepaalt<br />
hoe het aminozuur past in de opgevouwen,<br />
driedimensionale, tertiaire structuur<br />
van het eiwit en welke bindingen het zuur<br />
kan vormen. Als het verkeerde aminozuur<br />
wordt opgenomen, past de R-groep van dit<br />
aminozuur mogelijk niet goed in de tertiaire<br />
structuur of kunnen benodigde bindingen<br />
misschien niet worden gevormd; vandaar<br />
dat het mogelijk is dat de hele structuur van<br />
het eiwit verandert. Omdat de functie door<br />
de structuur wordt bepaald, betekent dit dat<br />
het eiwit niet goed functioneert.<br />
28. Warmte verhoogt de bewegingsenergie van<br />
de moleculen. Belangrijke biologische moleculen<br />
zoals eiwitten en nucleïnezuren worden<br />
gedenatureerd (verliezen hun functie)<br />
door overmatige verhitting, doordat intramoleculaire<br />
bindingen die noodzakelijk zijn<br />
voor hun functionele structuur, verbroken<br />
raken. Doordat alle enzymen eiwitten zijn,<br />
is het dodelijk als ze hun structuur verliezen.<br />
29. Een MRI-scan, omdat hiermee beeldvorming<br />
mogelijk is van weke delen die door<br />
bot worden omgeven (de schedel bijvoorbeeld).<br />
30. Maagstoornissen worden vaak veroorzaakt<br />
door een te zuur milieu in de maag (‘zure<br />
indigestie’). Een antacidum (zuurremmer)<br />
bevat een zwakke base die het overmatige<br />
zuur (H + ) neutraliseert.<br />
31. Bij afbraak van ATP tot ADP en P i komt de<br />
energie vrij die in de bindingen was opgeslagen.<br />
Slechts een deel van die potentiële<br />
energie wordt door de cel verbruikt. De rest<br />
gaat verloren in de vorm van warmte. Toch<br />
moet de totale hoeveelheid vrijkomende<br />
energie (plus de activeringsenergie) worden<br />
opgenomen om de bindingen van het ATP<br />
te herstellen.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
32. 1. A, C, D<br />
2. E<br />
3. A, B, C, D, E<br />
4. D<br />
5. A<br />
6. C, E<br />
7. C, D<br />
8. C<br />
9. A<br />
10. A, D<br />
11. B, C<br />
12. B, C<br />
13. D<br />
14. B<br />
15. B, D<br />
8 Werkboek anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 3<br />
Cellen en weefsels<br />
3.1 Cellen<br />
1. 1.-4. (in willekeurige volgorde): koolstof,<br />
zuurstof, stikstof, waterstof<br />
5. Water<br />
6. Calcium<br />
7. IJzer<br />
8.- 12. (vijf van de volgende termen, in willekeurige<br />
volgorde): stofwisseling, voortplanting,<br />
reactievermogen, vermogen tot<br />
beweging, vermogen tot groei, vermogen<br />
voedingsstoffen te verteren, vermogen afvalstoffen<br />
uit te scheiden<br />
13.- 15. (drie van de volgende termen, in willekeurige<br />
volgorde): kubusvormig, tegelvormig,<br />
schijfvormig, rond bolvormig, vertakt,<br />
cilindervormig<br />
16. Interstitiële vloeistof (weefselvloeistof)<br />
17. Plaveiselepitheel<br />
2.<br />
Figuur 3.1<br />
3.<br />
Glad ER<br />
Cytosol<br />
Vacuole<br />
Centriole(n)<br />
Microvilli<br />
Eiwitmoleculen<br />
Figuur 3.2<br />
Hoofdstuk 3<br />
Koolhydraatmoleculen<br />
A<br />
D<br />
Fosfolipidenmoleculen<br />
E<br />
Buitenzijde cel<br />
Mitochondrium<br />
Kernmembraan<br />
Golgi-complex<br />
Nucleolus<br />
Chromatinedraad<br />
Ruw ER<br />
Celmembraan<br />
B<br />
C<br />
Cholesterolmoleculen<br />
Binnenzijde cel<br />
1. Glycocalyx<br />
2. C<br />
3. Hydrofoob<br />
4. Enzymen, receptoren, herkenningsplaatsen<br />
enzovoort<br />
4. 1. Microvilli zijn te vinden op cellen die<br />
betrokken zijn bij afgifte en/of opname.<br />
2. Tight junction<br />
3. Desmosoom<br />
4. Desmosoom<br />
5. Dankzij gap junctions kunnen cellen<br />
communiceren, doordat ionen en andere<br />
chemische stoffen zich op deze plaatsen<br />
via eiwitkanalen van de ene naar de<br />
andere cel kunnen bewegen.<br />
6. Gap junctions en desmosomen<br />
Figuur 3.3<br />
5. 1. Centriolen<br />
2. Trilharen<br />
3. Glad ER<br />
4. Opslag vitamine A<br />
5. Mitochondriën<br />
6. Ribosomen<br />
7. Lysosomen<br />
6. 1. Microtubuli<br />
2. Intermediaire fi lamenten<br />
3. Microtubuli<br />
4. Microfi lamenten<br />
A.<br />
B.<br />
Microvilli<br />
Tight junctions<br />
C. Desmosoom<br />
9
Buitenzijde<br />
cel<br />
Binnenzijde<br />
cel<br />
5. Intermediaire fi lamenten<br />
6. Microtubuli<br />
7. 1. B<br />
2. F<br />
3. D<br />
4. E<br />
5. C, H<br />
6. G<br />
7. A<br />
8. 1. A<br />
2. B<br />
3. C<br />
4. A<br />
9. Figuur 3.5:<br />
1. A; crenatie<br />
2. B; dezelfde concentratie opgeloste stoffen<br />
binnen en buiten de cel<br />
3. C; ze scheuren (lysis); water verplaatst<br />
zich via osmose vanaf een plaats waar<br />
de concentratie water hoger is (buitenkant<br />
cel) de cel in, waar de concentratie<br />
water lager is; daardoor zwellen de cellen<br />
op.<br />
10.<br />
Aminozuur<br />
Steroïde H20 Cl –<br />
O2 K<br />
CO2 Glucose<br />
+<br />
Natriumkanaal<br />
Dragereiwit voor passief transport<br />
Figuur 3.6<br />
Na + K +<br />
Vet<br />
O2 Glucose<br />
CO2 Aminozuur<br />
Ionenpomp<br />
Fosfolipiden<br />
De pijl voor Na + moet rood zijn en naar<br />
buiten de cel wijzen; de pijlen voor glucose,<br />
Cl - , O 2 , vetten (behalve cholesterol - dat<br />
komt via receptor-gemedieerde endocytose<br />
binnen) en steroïden moeten blauw zijn en<br />
de naar de binnenzijde van de cel wijzen.<br />
De pijl van CO 2 moet blauw zijn en naar de<br />
extracellulaire vloeistof wijzen. Aminozuren<br />
en K + (rode pijlen) gaan de cel in. Water<br />
(H 2 O) verplaatst zich passief (blauwe pijlen)<br />
door de membraan (naar binnen of buiten),<br />
afhankelijk van de osmotische omstandigheden<br />
ter plaatse.<br />
1. Vet, steroïde, O 2 , CO 2<br />
2. Glucose<br />
3. H 2 O, (waarschijnlijk) Cl -<br />
4. Na + , K + , aminozuur<br />
11. 1. D of exocytose; G of fagocytose; H, of<br />
pinocytose; I of receptor-gemedieerde<br />
endocytose<br />
2. B of diffusie in strikte zin; C of diffusie,<br />
osmose; E of gefaciliteerde diffusie<br />
3. F of fi ltratie<br />
4. B of diffusie in strikte zin; C of diffusie,<br />
osmose; E of gefaciliteerde diffusie<br />
5. A of actief transport<br />
6. B of diffusie in strikte zin<br />
7. A of actief transport<br />
8. D of exocytose; G of fagocytose, H of<br />
pinocytose, I of receptor-gemedieerde<br />
endocytose<br />
9. G of fagocytose<br />
10. D of exocytose<br />
11. E of gefaciliteerde diffusie<br />
12. 1. P of eiwitten<br />
2. K of helix<br />
3. O of fosfaat<br />
4. T of suiker<br />
5. C of basen<br />
6. B of aminozuren<br />
7. E of complementair<br />
8. F of cytosine<br />
9. V of thymine<br />
10. S of ribosoom<br />
11. Q of replicatie<br />
12. M of nucleotiden<br />
13. U of sjabloon of model<br />
14. L of nieuw<br />
15. N of oud<br />
10 Werkboek anatomie en fysiologie
16. H of genen<br />
17. I of groei<br />
18. R of herstel<br />
13. A. Profase<br />
B. Anafase<br />
C. Telofase<br />
D. Metafase<br />
Figuur 3.7<br />
Kernmembraan<br />
14. 1. C of profase<br />
2. A of anafase<br />
3. D of telofase<br />
4. D of telofase<br />
5. B of metafase<br />
6. C of profase<br />
7. C of profase<br />
8. E of geen van de bovengenoemde fasen<br />
9. C of profase<br />
10. C of profase<br />
11. D of telofase<br />
12. A of anafase, B of metafase<br />
13. E of geen van de bovengenoemde fasen<br />
15. 1. Celkern<br />
2. Cytoplasma<br />
3. Opgerold<br />
4. Centromeren<br />
5. Spoelfi guur<br />
6. Int erfase<br />
16. 1. Transcriptie<br />
2. Translatie<br />
3. Anticodon; triplet<br />
Cellen en weefsels<br />
Kernmembraan<br />
Centriolen<br />
Chromosomen<br />
Nucleoli<br />
Chromosomen<br />
Spoeldraden<br />
Centriolen<br />
Spoeldraden<br />
Skelet van<br />
DNA-helix<br />
1<br />
Figuur 3.8<br />
G<br />
A<br />
C<br />
2<br />
G<br />
A<br />
A<br />
C<br />
T<br />
T<br />
A<br />
T<br />
A<br />
Celkern Kernmembraan<br />
Skelet van mRNA<br />
3.2 Lichaamsweefsels<br />
17. Figuur 3.9<br />
A. Eenlagig plaveiselepitheel<br />
B. Eenlagig kubisch epitheel<br />
C. Hartspierweefsel<br />
D. Dicht, vezelig bindweefsel<br />
E. Beenweefsel<br />
F. Dwarsgestreept spierweefsel<br />
G. Zenuwweefsel<br />
H. Hyalien kraakbeen<br />
I. Glad spierweefsel<br />
J. Vetweefsel<br />
K. Gelaagd plaveiselepitheel<br />
L. Los bindweefsel. De delen van D, E, H, J<br />
en L die niet uit cellen bestaan, vormen<br />
de matrix<br />
18. Het neuron heeft lange uitlopers met cytoplasma,<br />
waardoor de cel beter in staat is impulsen<br />
over lange afstanden in het lichaam<br />
te geleiden.<br />
19. 1. B of dekweefsel<br />
2. C of spierweefsel<br />
3. D of zenuwweefsel<br />
4. A of bindweefsel<br />
5. B of dekweefsel<br />
6. D of zenuwweefsel<br />
7. C of spierweefsel<br />
8. B of dekweefsel<br />
9. A of bindweefsel<br />
10. A of bindweefsel<br />
Ribosoom<br />
Aminozuurmoleculen<br />
C U U G A A<br />
G A C G A A C U U A U A<br />
tRNAmoleculen<br />
11
11. C of spierweefsel<br />
12. A of bindweefsel<br />
13. D of zenuwweefsel<br />
20. 1. E of gelaagd plaveiselepitheel<br />
2. B of eenlagig kubisch epitheel<br />
3. E of gelaagd cilinderepitheel<br />
4. A of pseudo-gelaagd cilinderepitheel<br />
(met trilharen)<br />
5. A of pseudo-gelaagd cilinderepitheel<br />
(met trilharen)<br />
6. F of overgangsepitheel<br />
7. D of eenlagig plaveiselepitheel<br />
21. 1. Skeletspierweefsel<br />
2. Hartspierweefsel, glad spierweefsel<br />
3. Skeletspierweefsel, hartspierweefsel<br />
4. Glad spierweefsel (meeste hartspierweefsel)<br />
5.-7. Skeletspierweefsel<br />
8. en 9. Glad spierweefsel<br />
10. Hartspierweefsel<br />
11. Skeletspierweefsel<br />
12. Hartspierweefsel<br />
13. Skeletspierweefsel<br />
14. Glad spierweefsel, hartspierweefsel<br />
15. Hartspierweefsel<br />
22. 1. Cel<br />
2. Elastische vezels<br />
3. Beenderen<br />
4. Zenuwweefsel<br />
5. Bloed<br />
23. 1. C of dicht bindweefsel<br />
2. A of vetweefsel<br />
3. C of dicht bindweefsel<br />
4. D of beenweefsel<br />
5. B of los bindweefsel<br />
6. F of hyalien kraakbeen<br />
7. A of vetweefsel<br />
8. F of hyalien kraakbeen<br />
9. D of beenweefsel<br />
10. E of reticulair bindweefsel<br />
24. 1. Ontsteking<br />
2. Stollingseiwitten<br />
3. Granulatie<br />
4. Regeneratie<br />
5. J<br />
6. Collageen<br />
7. J<br />
3.3 Ontwikkelingsaspecten van cellen en weefsels<br />
25. 1. Weefsels<br />
2. Groei<br />
3. Zenuwweefsel<br />
4. Spierweefsel<br />
5. Bindweefsel (littekenweefsel)<br />
6. Chemisch<br />
7. Fysische<br />
8. Genen (DNA)<br />
9.-11. Veranderingen in het bindweefsel;<br />
afgenomen activiteit van het hormoonstelsel;<br />
uitdroging van lichaamsweefsels<br />
12. Deling<br />
13. en 14. Goedaardig, kwaadaardig<br />
15. Goedaardige<br />
16. Kwaadaardige<br />
17. Biopsie<br />
18. Chirurgische verwijdering<br />
19. Hyperplasie<br />
20. Atrofi e<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
26. 1. Cytoplasma (cytosol)<br />
2. Celkern<br />
3. Mitochondrium<br />
4. ATP<br />
5. Ribosomen<br />
6. Ruw endoplasmatisch reticulum<br />
7. Poriën<br />
8. Chromatine<br />
9. DNA<br />
10. Kernlichaampjes<br />
11. Golgi-complex<br />
12. Lysosoom<br />
12 Werkboek anatomie en fysiologie
In het ziekenhuis<br />
27. De oxidasen van de gescheurde peroxisomen<br />
zetten het waterstofperoxide om in<br />
water en (vrij) zuurstofgas (waardoor het<br />
bruisen wordt veroorzaakt).<br />
28. Op plaatsen waar slijtage een probleem is, is<br />
gelaagd epitheel, dat uit verschillende cellagen<br />
bestaat, in het algemeen effectiever dan<br />
eenlagig epitheel (dat uit één enkele cellaag<br />
bestaat).<br />
29. Streptomycine remt de bacteriële eiwitsynthese.<br />
Als de bacteriën niet in staat zijn<br />
nieuwe eiwitten te vormen (veel van deze<br />
eiwitten zijn noodzakelijke enzymen), zullen<br />
ze afsterven.<br />
30. Als je bedenkt dat bindweefsel het vaakst<br />
voorkomende weefsel in het lichaam is en<br />
deel uitmaakt van of verbonden is met alle<br />
organen in het lichaam, zal de arts haar<br />
waarschijnlijk vertellen dat ze kan verwachten<br />
dat de effecten van lupus zich in het<br />
hele lichaam zullen voordoen.<br />
31. Granulatieweefsel geeft stoffen af die bacteriën<br />
doden.<br />
32. In mitochondriën wordt de grootste hoeveelheid<br />
ATP gevormd en bij contractie verbruiken<br />
spiercellen enorme hoeveelheden ATP.<br />
Na het opnemen van bacteriën of andere<br />
celresten, moeten deze door fagocyten worden<br />
verteerd; dit verklaart het grote aantal<br />
lysosomen.<br />
33. Het herstel zal lang en pijnlijk zijn, doordat<br />
pezen, evenals andere structuren die uit<br />
dicht bindweefsel bestaan, weinig bloedvaten<br />
bevatten.<br />
Cellen en weefsels<br />
34. Als gevolg van de fi ltratiedruk van het bloed<br />
zullen eiwitten in de interstitiële ruimte<br />
worden geperst. Doordat water zijn eigen<br />
concentratiegradiënt volgt, zal oedeem ontstaan.<br />
35. Fagocyten omgeven en verwijderen celresten<br />
uit lichaamsweefsels. In een rokerslong<br />
bevinden zich waarschijnlijk koolstofdeeltjes.<br />
36. Het lendenstuk bestaat uit dwarsgestreept<br />
spierweefsel. Pens bestaat uit glad spierweefsel.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
37. 1. B<br />
2. A.<br />
3. B<br />
4. C<br />
5. A, B, C, D, E<br />
6. C<br />
7. E<br />
8. A<br />
9. D<br />
10. C<br />
11. D<br />
12. C<br />
13. E<br />
14. C<br />
15. B<br />
16. C<br />
17. A, C, D<br />
18. A, B, C, D, E<br />
19. B<br />
13
Hoofdstuk 4<br />
De huid en membranen in het lichaam<br />
4.1 Indeling van de membranen in het lichaam<br />
1. Zowel slijmvliezen, sereuze membranen als<br />
huidlagen zijn samengestelde membranen<br />
die zijn opgebouwd uit een epitheellaag met<br />
daaronder een laag bindweefsel.<br />
• Slijmvliezen bestaan uit een laag epitheel<br />
met daaronder een bindweefsellaag,<br />
de zogenoemde lamina propria.<br />
Slijmvliezen bekleden de luchtwegen,<br />
het spijsverteringskanaal, de urinewegen<br />
en de afvoergangen van de voortplantingsorganen;<br />
functies zijn onder<br />
meer bescherming, bevochtiging,<br />
afgifte van klierproducten en opname.<br />
• Sereuze membranen bestaan uit een<br />
laag enkelvoudig plaveiselepitheel die<br />
op een dunne laag fi jn bindweefsel<br />
rust. Sereuze membranen bekleden de<br />
inwendige ventrale lichaamsholten en<br />
bedekken de organen in deze holten.<br />
Hun functie is een smerende vloeistof te<br />
produceren, waardoor de wrijving wordt<br />
verminderd.<br />
• De huidlaag of huid bestaat uit het epitheel<br />
van de opperhuid en het bindweefsel<br />
van de lederhuid. Hij bedekt de buitenkant<br />
van het lichaam en beschermt<br />
dieper gelegen lichaamsweefsels tegen<br />
beschadigingen van buitenaf.<br />
De synoviaalvliezen ofwel de gewrichtsvliezen,<br />
die de gewrichtsholten van synoviale<br />
gewrichten bekleden, bestaan helemaal uit<br />
bindweefsel. Zij hebben de functie een smerende<br />
vloeistof te produceren om de wrijving<br />
in de gewrichtsholte te verminderen.<br />
2. In al deze gevallen bedekt de viscerale laag<br />
van de serosa het uitwendig oppervlak van<br />
het orgaan en de pariëtale laag bekleedt de<br />
wanden van de lichaamsholten.<br />
Viscerale<br />
pericardium<br />
(binnenste laag)<br />
Huidlaag<br />
(huid)<br />
Figuur 4.1<br />
Pariëtale<br />
pericardium<br />
(buitenste laag)<br />
4.2 Huidlaag<br />
3. 1. B<br />
2. M<br />
3. C<br />
4. C, M<br />
5. C<br />
6. C<br />
Slijmvlies<br />
van<br />
luchtwegen<br />
Huidlaag<br />
(huid)<br />
Pariëtale<br />
longvlies<br />
(buitenste laag)<br />
Viscerale<br />
longvlies<br />
(binnenste laag)<br />
Slijmvlies<br />
van<br />
spijsverteringskanaal<br />
Synoviaalvlies dat<br />
de gewrichtsholte<br />
bekleedt<br />
14 Werkboek anatomie en fysiologie
4. Verbranding door de zon heeft een negatief<br />
effect op de immuunreactie, doordat de activiteit<br />
van macrofagen onder deze omstandigheden<br />
is afgenomen.<br />
5. Als de lichaamstemperatuur boven de<br />
normaalwaarde begint te stijgen, worden<br />
de zweetklieren geactiveerd door zenuwvezels<br />
van het (sympathisch) zenuwstelsel.<br />
Als zweet van het huidoppervlak verdampt,<br />
wordt daarmee lichaamswarmte afgevoerd.<br />
6. 1. Zenuw-<br />
2. Temperatuur (warmte en koude)<br />
3. Pijn<br />
4. Lichte druk<br />
5. Druk op diep gelegen structuren<br />
6. Cholesterol<br />
7. UV-licht<br />
8. Calcium<br />
7.<br />
Epidermis<br />
(opperhuid)<br />
Dermis<br />
(lederhuid)<br />
Onderhuidse laag<br />
Figuur 4.2<br />
Zweetklier<br />
8. 1. Doordat de cellen van de basale laag<br />
zich blijven delen, komen de meer oppervlakkig<br />
gelegen cellen steeds verder<br />
van de voedselbron, de lederhuid, te<br />
liggen; voedingsstoffen diffunderen<br />
namelijk vanuit de lederhuid.<br />
2. Keratine en andere stoffen die door keratinocyten<br />
worden gemaakt die bijdragen<br />
De huid en membranen in het lichaam<br />
Haarschacht<br />
Stratum corneum (hoornlaag)<br />
Stratum basale (basale laag)<br />
Talgklier<br />
Haarspier<br />
Zenuwvezels<br />
Haarfollikel<br />
Haarpapil<br />
Vet of vetweefsel<br />
aan waterafstoting zorgen ervoor dat<br />
er minder voedingsstoffen in de cellen<br />
kunnen komen.<br />
9. 1. D of stratum lucidum<br />
2. B of stratum corneum, D of stratum<br />
lucidum<br />
3. F of papillaire laag<br />
4. I of lederhuid als geheel<br />
5. A of stratum basale<br />
6. B of stratum corneum<br />
7. I of lederhuid als geheel<br />
8. A of stratum basale<br />
9. H of opperhuid als geheel<br />
10. B of stratum corneum<br />
11. I of lederhuid als geheel<br />
10. 1. Keratine<br />
2. Wrat<br />
3. Kiemlaag<br />
4. Haarspier<br />
11. 1. C of melanine<br />
2. A of caroteen<br />
3. C of melanine<br />
4. B of hemoglobine<br />
5. C of melanine<br />
6. A of caroteen<br />
7. B of hemoglobine<br />
12. 1. Warmte<br />
2. Onderhuidse<br />
3. Vitamine D<br />
4. Elasticiteit<br />
5. Zuurstof (doorbloeding)<br />
6. Cyanose<br />
13. 1. Zweet<br />
2. Keratine<br />
3. J<br />
4. Haarschacht<br />
5. Lederhuid<br />
15
14.<br />
Figuur 4.3<br />
Haar<br />
15. 1. Slechte voedingstoestand<br />
2. Keratine<br />
3. Hoornlaag<br />
4. Merocriene zweetklieren<br />
16. Alopecia<br />
Schublaag<br />
Cortex<br />
Haarmerg<br />
17. 1. E of talgklieren<br />
2. A of m. errector pili<br />
3. G of merocriene zweetklieren<br />
4. D of haarfollikel(s)<br />
5. F of apocriene zweetklier<br />
6. C of haar<br />
7. B of huidzintuigen<br />
8. E of talgklieren en F of apocriene zweetklier<br />
9. G of merocriene zweetklieren<br />
10. E of talgklier<br />
18. 1. Haarspier<br />
2. Epitheelomhulsel<br />
3. Merocriene zweetklieren<br />
4. Rimpels<br />
Follikelwand<br />
Epitheliale wand<br />
van de haarfollikel<br />
Bindweefselschede<br />
19. 1. Het schubje<br />
2. De basale laag is hier dikker, waardoor<br />
de rozige tint van het bloed niet door de<br />
huid kan schijnen<br />
20. Verlies van water, eiwitten, zouten, circulatoire<br />
collaps, nierfalen<br />
21. 1. C of derdegraadsbrandwond<br />
2. B of tweedegraadsbrandwond<br />
3. A of eerstegraadsbrandwond<br />
4. B of tweedegraadsbrandwond<br />
5. C of derdegraadsbrandwond<br />
6. C of derdegraadsbrandwond<br />
22. Hiermee kan de ernst van de verbranding<br />
worden geschat, zodat kan worden berekend<br />
hoeveel vloeistof moet worden toegediend.<br />
23. 1. Plaveiselcelcarcinoom<br />
2. Basocellulaircarcinoom<br />
3. Melanoom<br />
24. Gepigmenteerde gebieden die asymmetrisch<br />
zijn, onregelmatige begrenzingen<br />
hebben, een verschillend van kleur zijn en<br />
een diameter groter dan 6 mm hebben, zijn<br />
verdacht voor een carcinoom.<br />
4.3 Ontwikkelingsaspecten van de huid en de<br />
membranen in het lichaam<br />
25. 1. C of dermatitis<br />
2. D of verminderde pigmentproductie<br />
3. F of milia<br />
4. B of koude-intolerantie<br />
5. A of acne<br />
6. G of vernix caseosa<br />
7. E of lanugo<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
26. 1. Collageen<br />
2. Elastine (of elastische)<br />
3. Lederhuid (dermis)<br />
4. Fagocyt (macrofaag)<br />
5. Haarfollikel, bindweefsel<br />
6. Epidermis<br />
7. Stratum basale<br />
8. Melanine<br />
9. Keratine<br />
10. Verhoornde dekweefselcellen<br />
In het ziekenhuis<br />
27. Geneesmiddelen voor chemotherapie die<br />
bij de behandeling van kanker worden<br />
16 Werkboek anatomie en fysiologie
gebruikt, doden de cellen in het lichaam<br />
die het snelst delen, met inbegrip van veel<br />
matrixcellen in de haarfollikels, waardoor<br />
het haar uitvalt.<br />
28. De baby heeft seborrhoïsch eczeem, een<br />
aandoening waarbij de talgklieren overmatig<br />
actief zijn. Het is niet ernstig, de vettige<br />
afzetting kan gemakkelijk worden weggewassen<br />
en de productie stopt al snel.<br />
29. Bedlegerige patiënten worden met regelmatige<br />
tussenpozen gekeerd, opdat geen enkel<br />
deel van het lichaam zo lang tegen het bed<br />
wordt gedrukt dat de bloedtoevoer naar dat<br />
gedeelte van de huid wordt gestagneerd;<br />
daardoor wordt voorkomen dat doorligwonden<br />
ontstaan.<br />
30. Bij de geboorte was de baby cyanotisch<br />
(blauwe verkleuring van de huid) als gevolg<br />
van een tekort aan zuurstof, een probleem<br />
dat wordt opgelost door adem te halen.<br />
Vernix caseosa, een kaasachtige substantie<br />
die door de talgklieren was geproduceerd,<br />
bedekte haar huid. Deze stof speelt eveneens<br />
een rol bij de bescherming van de huid<br />
van de foetus in de baarmoeder.<br />
31. Noren in de Verenigde Staten. Zij zijn<br />
afkomstig uit een gebied waar de intensiteit<br />
van het zonlicht altijd gering is. Hun huid<br />
bevat erg weinig pigment, waardoor deze<br />
bevolkingsgroep weinig beschermend melanine<br />
heeft.<br />
32. Behalve dat in de hypodermis vet als reservevoedsel<br />
is opgeslagen, is de huid door<br />
deze laag aan daaronder gelegen structuren<br />
(zoals spieren) verankerd en werkt hij als<br />
isolatie tegen warmteverlies.<br />
33. Het lichaam van de nagel is het zichtbare,<br />
vastgehechte deel (niet de vrij gelegen, witte<br />
rand). De wortel is het proximale gedeelte<br />
De huid en membranen in het lichaam<br />
dat in de huid ligt ingebed. Het bed is het<br />
deel van de epidermis waarop de nagel ligt.<br />
De matrix is het proximale gedeelte van het<br />
nagelbed en dit gedeelte is verantwoordelijk<br />
voor de groei van de nagel. Het nagelriempje<br />
is de huidplooi rond de omtrek van het<br />
nagellichaam. Doordat de matrix is verdwenen,<br />
zal op deze plaats geen nieuwe nagel<br />
ontstaan.<br />
34. Het peritoneum (ofwel het buikvlies) zal<br />
ontstoken en geïnfecteerd raken. Omdat het<br />
peritoneum zo veel rijk doorbloede organen<br />
omgeeft, kan een buikvliesontsteking die<br />
zich verspreidt, levensbedreigend zijn.<br />
35. Hij heeft haar waarschijnlijk verteld dat herstel<br />
zou optreden en dat een transplantatie<br />
alleen nodig zou zijn als er een infectie zou<br />
ontstaan.<br />
36. Het aanvullen van vloeistof en zouten die<br />
verloren zijn gegaan en het voorkomen van<br />
infecties.<br />
37. Vetweefsel is een goede isolator tegen<br />
warmteverlies, dus als vetweefsel verloren<br />
raakt, wordt iemand gevoeliger voor koude.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
38. 1. B, D<br />
2. D<br />
3. B<br />
4. C<br />
5. D<br />
6. C<br />
7. B<br />
8. C, D<br />
9. C<br />
10. C<br />
11. A, B, D<br />
12. D<br />
13. A, B<br />
17
Hoofdstuk 5<br />
Het beenderstelsel<br />
5.1 Beenderen – een overzicht<br />
1. 1. U<br />
2. U<br />
3. O<br />
4. O<br />
5. U<br />
6. O<br />
7. U<br />
8. U<br />
9. U<br />
2. 1. K<br />
2. P<br />
3. L<br />
4. L<br />
5. P<br />
6. L<br />
7. L<br />
8. P<br />
9. O<br />
3. 1. C of epifyse<br />
2. A of diafyse<br />
3. C of epifyse, D of rood beenmerg<br />
4. A of diafyse<br />
5. E of mergholte voor geel beenmerg<br />
6. B of epifysairschijf<br />
4. 1. G of parathormoon<br />
2. F of osteocyten<br />
3. A of atrofi e<br />
4. H of belasting/spanning<br />
5. D of osteoblasten<br />
6. B of calcitonine<br />
7. E of osteoclasten<br />
8. C of zwaartekracht<br />
5. 1. B of concentrische lamellen<br />
2. C of lacunen<br />
3. A of centraal kanaal (kanaal van Havers)<br />
4. E of botmatrix<br />
5. D of canaliculi<br />
Figuur 5.1<br />
6. 1. Geel beenmerg<br />
2. Osteoblasten<br />
3. Mergholte<br />
4. Periost<br />
7. De epifysairschijf is de witte band in het<br />
centrale gedeelte van de kop; het gewrichtskraakbeen<br />
is de witte band op het uiteinde<br />
van de kop. Rood beenmerg bevindt zich in<br />
de holten in het spongieuze beenweefsel;<br />
geel beenmerg is te vinden in de holte in de<br />
diafyse.<br />
Figuur 5.2<br />
Botmatrix<br />
Centraal kanaal (kanaal van Havers)<br />
Osteocyten<br />
A Een<br />
B<br />
Canaliculi<br />
lamel<br />
18 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
Holte<br />
n<br />
B<br />
Botmatrix<br />
Lacune<br />
Spongieus<br />
beenweefsel<br />
Compact<br />
beenweefsel<br />
Periost<br />
Compact beenweefsel<br />
Endost<br />
Osteocyten<br />
A B<br />
Botm<br />
La<br />
Canaliculi<br />
(met cytoplasma-uitlopers<br />
van de osteocyten)<br />
Diafyse<br />
Gewrichtskraakbeen<br />
Epifysairschijf
8. 1. 4<br />
2. 3<br />
3. 2<br />
4. 1<br />
5. 5<br />
6. 6<br />
LET OP: de gebeurtenissen 2 en 3 kunnen<br />
tegelijkertijd plaatsvinden.<br />
5.2 Axiaal skelet<br />
9. 1. B of os frontale (voorhoofdsbeen)<br />
2. N of os zygomaticum (jukbeen)<br />
3. E of mandibula (onderkaak)<br />
4. G of ossa nasalia (neusbeenderen)<br />
5. I of ossa palatinum (gehemeltebeenderen)<br />
6. J of os parietale (wandbeenderen)<br />
7. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />
8. K of os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
9. D of ossa lacrimalia (traanbeen)<br />
10. F of maxillae (bovenkaakbotten)<br />
11. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />
12. L of os temporale (slaapbeen)<br />
13. K of os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
14. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />
15. E of mandibula (onderkaak)<br />
16. L of os temporale (slaapbeen)<br />
17.-20. A of os ethmoidale (zeefbeen),<br />
B of os frontale (voorhoofdsbeen),<br />
F of maxillae (bovenkaak), en K of<br />
os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
21. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />
22. H of os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />
23. L of os temporale (slaapbeen)<br />
24. M of os vomer (ploegschaarbeen)<br />
25. A of os ethmoidale (zeefbeen)<br />
26. L of os temporale (slaapbeen)<br />
10. 1. J.<br />
2. Osteoblasten<br />
3. Secundaire<br />
4. Hyalien kraakbeen<br />
5. Endost<br />
6. J<br />
Het beenderstelsel<br />
11.<br />
Os frontale<br />
(voorhoofdsbeen)<br />
Sutura coronalis<br />
(kroonnaad)<br />
Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
Os zygomaticum (jukbeen)<br />
Os nasale (neusbeenderen)<br />
Os lacrimalis (traanbeen)<br />
Arcus zygomaticus<br />
(jukboog)<br />
Figuur 5.3<br />
Processus<br />
condylaris<br />
Bovenkaak<br />
Onderkaak<br />
B<br />
Os frontale<br />
(voorhoofdsbeen)<br />
Os ethmoidale<br />
(zeefbeen)<br />
Os lacrimale<br />
(traanbeen)<br />
Os zygomaticum<br />
(jukbeen)<br />
Os nasale<br />
(neusbeen)<br />
A Sutura squamosa<br />
Processus styloideus<br />
Processus palatinus<br />
van de maxilla<br />
(bovenkaak)<br />
Maxilla (bovenkaak)<br />
Os occipitale<br />
(achterhoofdsbeen) Condylus occipitalis<br />
Foramen magnum<br />
C<br />
Processus alveolaris<br />
Sutura coronalis<br />
(kroonnaad)<br />
Os parietale (wandbeen)<br />
Os temporale (slaapbeen)<br />
Sutura lambdoidea<br />
Uitwendige<br />
gehooropening<br />
Processus mastoideus<br />
Os occipitale (achterhoofdsbeen)<br />
Os zygomaticum<br />
(jukbeen)<br />
Palatinum (gehemeltebeen)<br />
Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
Os vomer (ploegschaarbeen)<br />
Os temporale (slaapbeen)<br />
Canalis caroticus<br />
Foramen jugulare<br />
Os parietale (wandbeen)<br />
Os parietale<br />
(wandbeen)<br />
Os temporale<br />
(slaapbeen)<br />
Os sphenoidale (wiggenbeen)<br />
Os vomer (ploegschaarbeen)<br />
Maxilla (bovenkaak)<br />
Mandibula<br />
(onderkaak)<br />
12. 1. Met slijmvlies beklede holten in het<br />
beenweefsel die met lucht zijn gevuld.<br />
2. Ze maken de schedel lichter en dienen<br />
als resonantieruimten voor de spraak.<br />
3. Het slijmvlies in de sinussen loopt door<br />
in dat van de neusschelpen, waaraan ze<br />
klierproducten afgeven.<br />
19
Figuur 5.4<br />
Voorhoofdssinus<br />
Ethmoidale sinus<br />
Sfenoidale sinus<br />
Sinus bovenkaak<br />
13. 1. F of arcus vertebrae (wervelboog)<br />
2. A of corpus vertebrae<br />
3. C of processus spinosus (doornvormig<br />
uitsteeksel), E of processus transversus<br />
(dwarsuitsteeksel)<br />
4. A of corpus vertebrae, E of processus<br />
transversus<br />
5. B of foramina intervertebrale<br />
14. 1. A of atlas, B of axis (draaier), C of<br />
cervicale wervels - typerend<br />
2. B of axis (draaier)<br />
3. G of thoracale wervels<br />
4. F of os sacrum (heiligbeen)<br />
5. E of lumbale wervels<br />
A B<br />
C<br />
Atlas, C1<br />
Thoracaal<br />
Figuur 5.5<br />
Wervellichaam<br />
Processus<br />
transversus<br />
(dwarsuitsteeksel)<br />
Foramina<br />
vertebrale<br />
(wervelgaten)<br />
Foramen vertebrale<br />
(wervelgaten)<br />
Gewrichtsvlak<br />
van processus<br />
articularis superior<br />
Processus transversus<br />
(dwarsuitsteeksel)<br />
Processus spinosus (doornuitsteeksel)<br />
D<br />
Cervicaal, typerend<br />
Lumbaal<br />
6. D of os coccygis (staartbeen)<br />
7. A of atlas<br />
8. A of atlas, B of axis (draaier) en C of<br />
cervicale wervels - typerend<br />
9. G of thoracale wervels<br />
15. 1. Kyfose<br />
2. Scoliose<br />
3. Vezelig kraakbeen<br />
4. Veerkracht of buigzaamheid<br />
16. A. Cervicale wervel, atlas<br />
B. Cervicale wervel<br />
C. Thoracale wervel<br />
D. Lumbale wervel<br />
17. Figuur 5.6<br />
1. Cervicale wervels (halswervels), C 1 -C 7<br />
2. Thoracale wervels (borstwervels), T 1 -T 12<br />
3. Lumbale wervels (lendenwervels), L 1 -L 5<br />
4. Sacrum (heiligbeen), vergroeid<br />
5. Os coccygis (st aartbeen), vergroeid<br />
6. Atlas, C 1<br />
7. Axis (draaier), C 2<br />
Wervellichaam<br />
Processus transversus<br />
(dwarsuitsteeksel)<br />
Gewrichtsvlak van<br />
processus articularis<br />
superior<br />
Processus spinosus<br />
(doornuitsteeksel)<br />
Processus transversus<br />
(dwarsuitsteeksel)<br />
Gewrichtsvlak van<br />
processus<br />
articularis superior<br />
Processus spinosus<br />
(doornuitsteeksel)<br />
20 Werkboek anatomie en fysiologie
18. 1. Longen<br />
2. Hart<br />
3. Ware<br />
4. Valse<br />
5. Zwevende<br />
6. Thoracale wervels<br />
7. Sternum (borstbeen)<br />
8. Een omgekeerde kegelvorm<br />
19. Ribben 1 - 7 aan beide zijden zijn ware ribben;<br />
ribben 8 - 12 aan beide zijden zijn valse<br />
ribben.<br />
Sternum<br />
(borstbeen)<br />
Figuur 5.7<br />
5.3 Appendiculair skelet<br />
20. Scapula (schouderblad)<br />
Bovenste<br />
hoek<br />
Mediale<br />
rand<br />
Figuur 5.8<br />
Manubrium<br />
Lichaam van<br />
het sternum<br />
Processus<br />
xiphoideus<br />
Bovenste rand<br />
21. A. Humerus (opperarmbeen)<br />
B. Ulna (ellepijp)<br />
C. Radius (spaakbeen)<br />
Het beenderstelsel<br />
Processus coracoideus<br />
Ribkraakbeen<br />
Acromion<br />
Cavitas glenoidalis (schouderkom)<br />
Laterale hoek<br />
Spina<br />
scapulae<br />
Laterale<br />
rand<br />
Onderste<br />
hoek<br />
Figuur 5.9<br />
22.<br />
Tuberculum minus humeri<br />
Tuberculum majus humeri<br />
Kop<br />
A Humerus<br />
Figuur 5.10<br />
Trochlea<br />
Olecranon<br />
Incisura trochlearis<br />
Processus<br />
coronoideus<br />
Tuberositas radii<br />
Radius<br />
Ulna<br />
Kop van radius<br />
Tuberositas deltoidea<br />
Humeruskopje (capitulum)<br />
B Ulna Radius C<br />
23. Schoudergordel: A, C, D.<br />
Bekkengordel: B, E, F.<br />
Kop van ulna<br />
Phalanges<br />
(vingerkootjes)<br />
Processus<br />
styloideus radii<br />
Metacarpalia<br />
(middenhandsbeentjes)<br />
Carpalia<br />
(handwortelbeentjes)<br />
21
24. 1. G of tuberositas deltoidea<br />
2. I of humerus (opperarmbeen)<br />
3. en 4. D of clavicula (sleutelbeen), P of<br />
scapula (schouderblad)<br />
5. en 6. O of radius (spaakbeen), T of ulna<br />
(ellepijp)<br />
7. A of acromion<br />
8. P of scapula (schouderblad)<br />
9. D of clavicula (sleutelbeen)<br />
10. H of cavitas glenoidalis (schouderkom)<br />
11. E of processus coracoideus<br />
12. D of clavicula (sleutelbeen)<br />
13. S of trochlea<br />
14. T of ulna (ellepijp)<br />
15. B of capitulum (humeruskopje)<br />
16. F of fossa coronoidea<br />
17. T of ulna (ellepijp)<br />
18. en 19. P of scapula (schouderblad), Q of<br />
sternum (borstbeen)<br />
20. C of carpalia (handwortelbeentjes)<br />
21. M of phalanges (kootjes)<br />
22. J of metacarpalia (middenhandsbeentjes)<br />
25. 1. Vrouw: inham is groter en ronder<br />
2. Vrouw: sacrum (heiligbeen) is minder<br />
gebogen; arcus pubis is ronder<br />
3. Vrouw: uitsteeksels ischium (uitsteeksels<br />
darmbeenkam) zijn korter; bekken<br />
is minder diep, lichter<br />
Crista iliaca<br />
(darmbeenkam)<br />
Grote bekken<br />
(pelvis major)<br />
Spina iliaca<br />
anterior superior<br />
Onderste bekkenopening<br />
(pelvis minor)<br />
Acetabulum (heupkom)<br />
Symphysis pubica<br />
Figuur 5.11<br />
26. 1. Ulna<br />
2. Bekken<br />
3. Scapula<br />
4. Mandibula<br />
5. Carpalia<br />
27. 1. I of ilium (darmbeen), K of ischium<br />
(zitbeen), S of os pubis (schaambeen)<br />
2. J of tuber ischiadicum<br />
3. R of symphysis pubica<br />
4. H of crista iliaca (darmbeenkam)<br />
5. A of acetabulum (heupkom)<br />
6. T of sacro-iliacaal gewricht<br />
7. C of femur (dijbeen)<br />
8. D of fi bula (kuitbeen)<br />
9. W of tibia (scheenbeen)<br />
10. C of femur (dijbeen), Q of patella (knieschijf),<br />
W of tibia (scheenbeen)<br />
11. X of tuberositas tibiae<br />
12. Q of patella (knieschijf)<br />
13. W of tibia (scheenbeen)<br />
14. N of mediale malleolus<br />
15. L of laterale malleolus<br />
16. B of os calcaneus (hielbeen)<br />
17. V of tarsalia (voetwortelbeentjes)<br />
18. O of metatarsalia (middenvoetsbeentjes)<br />
19. P of foramen obturatum<br />
20. G of trochanter major en minor, E of tuberositas<br />
glutea<br />
21. U of talus (sprongbeen)<br />
28. 1. Bekkengordel<br />
2. Phalanges<br />
3. J<br />
4. Acetabulum<br />
(heupkom)<br />
Os coxae<br />
(heupbeen)<br />
Os sacrum (heiligbeen)<br />
Bekkenrand<br />
Spina iliaca anterior superior<br />
Ramus pubica<br />
Foramen obturatum<br />
5. Nervus<br />
ischiadicus<br />
6. J<br />
7. Os coxae<br />
(heupbeen)<br />
8. J<br />
9. Femur<br />
(dijbeen)<br />
10. J<br />
11. Kyfose<br />
22 Werkboek anatomie en fysiologie
29.<br />
Trochanter<br />
major<br />
Epicondylus<br />
lateralis<br />
Figuur 5.12<br />
30. De beenderen van de schedel, de wervelkolom<br />
en de beenderen in de borstholte<br />
maken deel uit van het axiale skelet. Alle<br />
andere beenderen behoren tot het appendiculaire<br />
skelet.<br />
Figuur 5.13<br />
5.4 Botfracturen<br />
31. 1. G of eenvoudige fractuur<br />
2. A of gesloten reductie<br />
3. E of Greenstick fractuur (twijgbreuk)<br />
4. B of compressiefractuur<br />
5. C of open fractuur<br />
Het beenderstelsel<br />
A<br />
Femur<br />
Clavicula (sleutelbeen)<br />
Scapula (schouderblad)<br />
Humerus<br />
(opperarmbeen)<br />
Vertebra (wervel)<br />
Os coxae (heupbeen)<br />
Femur (dijbeen)<br />
Patella (knieschijf)<br />
Talus (sprongbeen)<br />
Metatarsalia<br />
(middenvoetsbeentjes)<br />
Hals<br />
Epicondylus<br />
lateralis<br />
Kop van<br />
femur<br />
Kop<br />
van fibula<br />
Trochanter<br />
minor<br />
B Fibula<br />
C<br />
Tibia<br />
Eminentia intercondylaris<br />
Epicondylus medialis<br />
Tuberositas<br />
tibiae<br />
Voorste kam<br />
van tibia<br />
Mediale<br />
malleolus<br />
Laterale malleolus<br />
6. F of open reductie<br />
7. H of spiraalvormige fractuur<br />
Figuur 5.14<br />
Os parietale (wandbeen) Os frontale (voorhoofdsbeen)<br />
Os occipitale<br />
(achterhoofdsbeen)<br />
Maxilla (bovenkaak)<br />
Mandibula (onderkaak)<br />
Sternum (borstbeen)<br />
Costa (rib)<br />
32. 1. J<br />
2. J<br />
3. Fagocyten (macrofagen)<br />
4. J<br />
5. Periost<br />
6. J<br />
7. Spongieus<br />
Radius (spaakbeen)<br />
Os sacrum (heiligbeen)<br />
Ulna (ellepijp)<br />
Carpalia (handwortelbeentjes)<br />
Metacarpalia (middenhandsbeentjes)<br />
Phalanges (vingerkootjes)<br />
Tibia (scheenbeen)<br />
Fibula (kuitbeen)<br />
E. Greenstick<br />
fractuur (twijgbreuk)<br />
G. Eenvoudige<br />
fractuur<br />
Tarsalia (voetwortelbeentjes)<br />
Phalanges (vingerkootjes)<br />
5.5 Gewrichten<br />
33. 1. Synoviaalvocht<br />
2. Gewrichtskraakbeen<br />
3. Ligamenten<br />
C. Open fractuur<br />
D. Impressiefractuur<br />
23
Synoviaalvlies<br />
Gewrichtsholte<br />
Figuur 5.15<br />
Gewrichtskraakbeen<br />
aan de botuiteinden<br />
Gewrichtskapsel<br />
34. 1. A of kraakbenig<br />
2. C of synoviaal<br />
3. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />
4. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />
5. C of synoviaal<br />
6. C of synoviaal<br />
7. C of synoviaal<br />
8. A of kraakbenig en 3 of symphysis<br />
9. C of synoviaal<br />
10. B of vezelig en 2 of naadverbinding<br />
11. C of synoviaal<br />
12. A of kraakbenig en 1 of epifysairschijf<br />
13. C of synoviaal<br />
14. C of synoviaal<br />
15. C of synoviaal<br />
35. Synoviale gewrichten of diarthroses of vrij<br />
beweeglijke gewrichten. Het axiale skelet<br />
geeft stevigheid en beschermt inwendige<br />
organen; daarom is stevigheid bij beenverbindingen<br />
van het axiale skelet belangrijker<br />
dan beweeglijkheid.<br />
36. 1. J<br />
2. Artrose<br />
3. Acute<br />
4. Zijn gevasculariseerd (van bloedvaten<br />
voorzien)<br />
5. J<br />
6. Jicht of pseudojicht<br />
7. Rachitis<br />
8. J.<br />
5.6 Ontwikkelingsaspecten van het skelet<br />
37. 1. D of zenuwstelsel<br />
2. F of urinaire stelsel<br />
3. A of hormoonstelsel<br />
4. C of spierstelsel<br />
5. A of hormoonstelsel<br />
6. B of huidlaag<br />
38. 1. Fontanellen<br />
2. Samengedrukt<br />
3. Groei<br />
4. Naden<br />
5. Thoracale<br />
6. Sacrale<br />
7. Primaire krommingen<br />
8. Cervicale<br />
9. Lumbale<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
39. 1. Femur (dijbeen)<br />
2. Spongieus<br />
3. Belasting (of spanning)<br />
4. Rode bloedcellen<br />
5. Rood beenmerg<br />
6. Zenuw<br />
7. Centraal kanaal of kanaal van Havers<br />
8. Compact<br />
9. Canaliculi<br />
10. Lacunen (osteocyten)<br />
11. Matrix<br />
12. Osteoclast<br />
In het ziekenhuis<br />
40. Zeven beenderen maken deel uit van de<br />
oogkas: os frontale (voorhoofdsbeen), os<br />
sphenoidale (wiggenbeen), os zygomaticum<br />
(jukbeen), maxilla (bovenkaak), os palatinum<br />
(gehemeltebeen), os lacrimalis (traanbeen)<br />
en os ethmoidale (zeefbeen).<br />
41. Mw. Bruso heeft ernstige osteoporose,<br />
waardoor haar beenderen steeds brozer<br />
worden. Door een gebrek aan oestrogeen na<br />
de menopauze lopen haar beenderen gevaar.<br />
Waarschijnlijk worden oefeningen waarbij<br />
haar beenderen worden belast en calciumsupplementen<br />
voorgeschreven.<br />
24 Werkboek anatomie en fysiologie
42. De lamina cribrosa (zeefplaat) van het os<br />
ethmoidale (zeefbeen), die de reukzenuwen<br />
omgeven. Deze platen zijn heel broos en<br />
worden vaak gebroken bij een klap op de<br />
voorzijde van de schedel. Hierbij raken de<br />
vezels van de reukzenuw doorgesneden;<br />
deze kunnen niet terug groeien.<br />
43. Reumatoïde artritis, een aandoening die vrij<br />
veel voorkomt bij vrouwen van middelbare<br />
leeftijd, is de oorzaak van dit type misvorming.<br />
44. James heeft alle klassieke symptomen van<br />
artrose.<br />
45. Janet zal worden geobserveerd voor symptomen<br />
van scoliose, als gevolg van beschadiging<br />
van de thoracale wervels (en waarschijnlijk<br />
ook van spieren die daaraan zijn<br />
aangehecht) aan één kant van het lichaam.<br />
46. De serveerarm staat bloot aan een veel<br />
grotere fysieke (mechanische) belasting,<br />
doordat de arm telkens de bal wegslaat.<br />
Daardoor worden de beenderen, in reactie<br />
op de grotere belasting, dikker.<br />
47. Tijdens cardiopulmonale reanimatie wordt<br />
het sternum (borstbeen) samengedrukt.<br />
Hoofdstuk 6<br />
Spierstelsel<br />
6.1 Overzicht van spierweefsels<br />
1. 1. A of hartspierweefsel, B of glad spierweefsel<br />
2. A of hartspierweefsel, C of skeletspierweefsel<br />
3. B of glad spierweefsel<br />
4. C of skeletspierweefsel<br />
5. A of hartspierweefsel<br />
6. A of hartspierweefsel<br />
Hoofdstuk 6<br />
48. Osteoporose is de degeneratie en afbraak<br />
van botmatrix. Osteoclasten zijn de cellen<br />
die deze afbraak veroorzaken.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
49. 1. A, B, C<br />
2. D<br />
3. D<br />
4. B<br />
5. A, C<br />
6. D<br />
7. A, C, D<br />
8. B<br />
9. B, D, E<br />
10. C<br />
11. B, D, E<br />
12. A, C, D<br />
13. B, D<br />
14. B, D<br />
15. A, B<br />
16. A, B, C, D<br />
17. D<br />
18. B<br />
19. B<br />
20. D<br />
21. C, D<br />
7. C of skeletspierweefsel<br />
8. C of skeletspierweefsel<br />
9. C of skeletspierweefsel<br />
2. A. Glad spierweefsel<br />
B. Hartspierweefsel<br />
25
3. 1. Beenderen<br />
2. Bevordert de uitdrijving tijdens de geboorte<br />
3. Contractiliteit<br />
4. Rekbaarheid<br />
5. Bevordert groei<br />
6.2 Microscopische anatomie van skeletspierweefsel<br />
4. 1. G of perimysium<br />
2. B of epimysium<br />
3. I of sarcomeer<br />
4. D of vezel<br />
5. A of endomysium<br />
6. H of sarcolemma<br />
7. F of myofi bril<br />
8. E of myofi lament<br />
9. K of pees<br />
10. C of fasciculus<br />
Pees<br />
Figuur 6.2<br />
Epimysium<br />
Endomysium<br />
Vezel<br />
Perimysium<br />
Myofibril<br />
Het endomysium is het bindweefsel dat elke<br />
afzonderlijke spiercel (vezel) omgeeft.<br />
5. In de tekening van een samengetrokken sarcomeer<br />
zouden de myosinefi lamenten bijna<br />
tegen de Z-lijnen aan liggen en de tegenover<br />
elkaar gelegen actinefi lamenten moeten<br />
bijna aan elkaar raken. De gedeelten van<br />
de myosinefi lamenten moeten als donkere<br />
band worden benoemd en het verkorte gebied<br />
moet als lichte band worden benoemd.<br />
Alleen de lichte band wordt korter tijdens<br />
contractie.<br />
Figuur 6.3<br />
6.3 Skeletspieractiviteit<br />
6. 1. Motorische eenheid<br />
2. Motorische eindplaatjes<br />
3. Synapsspleet<br />
4. Acetylcholine<br />
5. Zenuwimpuls (of actiepotentiaal)<br />
6. Depolariseert<br />
26 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
7.<br />
AChreceptoren<br />
T-tubulus<br />
Figuur 6.4<br />
8. 1. 1<br />
2. 4<br />
3. 7<br />
4. 2<br />
5. 5<br />
6. 3<br />
7. 6<br />
9. 1. F<br />
2. E<br />
3. C<br />
4. B<br />
I band<br />
Synapsblaasjes<br />
A-band<br />
Sarcomeer<br />
Sarcomeer<br />
Z-lijn<br />
Myosine<br />
Actine<br />
Mitochondrium<br />
Synapsspleet<br />
Plooien in<br />
sarcolemma
5. H<br />
6. G<br />
7. I<br />
10. 1. G of volledige tetanus<br />
2. B of isotonische contractie<br />
3. I of veel motorische eenheden<br />
4. H of weinig motorische eenheden<br />
5. A of vermoeidheid<br />
6. E of isometrische contractie<br />
11. 1. B<br />
2. C<br />
3. A<br />
4. A, B<br />
5. - 7. C<br />
8. B<br />
9. A<br />
12. Je ademhalingssnelheid neemt sterk toe en<br />
je ademt dieper.<br />
13. Plaats een vinkje bij 1, 3, 4 en 7.<br />
6.4 Spierbewegingen, -typen en namen<br />
14.<br />
Bot dat niet<br />
beweegt<br />
Origo<br />
Spier in<br />
rust<br />
Figuur 6.5<br />
15. 1. Plantaire fl exie<br />
2. Dorsifl exie<br />
3. Circumductie<br />
4. Adductie<br />
5. Flexie<br />
6. Extensie<br />
7. Extensie<br />
Spierstelsel<br />
Pees<br />
Insertie<br />
Spier die zich<br />
samentrekt<br />
Bot dat beweegt<br />
8. Gebogen<br />
9. Flexie<br />
10. Geroteerd<br />
11. Circumductie<br />
12. Rotatie<br />
13. Pronatie<br />
14. Abductie<br />
16. 1. C of spier die primaire beweging in<br />
gang zet<br />
2. B of fi xator (stabilisatiespier)<br />
3. D of synergist<br />
4. D of synergist<br />
5. A of agonist<br />
6. B of fi xator (stabilisatiespier)<br />
17. 1. E, G<br />
2. A, G<br />
3. D, E<br />
4. E, F<br />
5. A, E<br />
6. B<br />
7. E, F<br />
8. E, F<br />
6.5 Macroscopische anatomie van de<br />
skeletspieren<br />
18.<br />
m. occipitofrontalis<br />
m. temporalis<br />
m. orbicularis<br />
oculi<br />
Figuur 6.6<br />
1. I<br />
2. A<br />
3. D<br />
4. B<br />
m. zygomaticus<br />
m. buccinator<br />
m. orbicularis<br />
oris<br />
m. masseter<br />
m. sternocleidomastoideus<br />
os zygomaticus (jukbeen)<br />
5. E<br />
6. C<br />
7. G<br />
8. F<br />
27
19. 1. D<br />
2. B<br />
3. G<br />
4. E<br />
5. F<br />
6. C<br />
20.<br />
Aponeurose<br />
die normaal<br />
over deze<br />
spier heen ligt,<br />
is verwijderd<br />
Figuur 6.7<br />
1. I<br />
2. H<br />
3. A<br />
4. D<br />
5. J<br />
6. F<br />
7. K<br />
8. C<br />
9. B<br />
21.<br />
Figuur 6.8<br />
m. sternocleidomastoideus<br />
Clavicula (sleutelbeen)<br />
Sternum (borstbeen)<br />
m. deltoideus<br />
m. pectoralis<br />
major<br />
m. rectus<br />
abdominis<br />
m. obliquus externus<br />
abdominis<br />
m. trapezius<br />
m. deltoideus<br />
m. latissimus<br />
dorsi<br />
m. quadratus<br />
lumborum<br />
1. G<br />
2. E<br />
3. A<br />
4. B<br />
5. E<br />
6. F<br />
28 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
22.<br />
Figuur 6.9<br />
1. H<br />
2. E<br />
3. D<br />
4. O<br />
5. A<br />
6. I<br />
7. G<br />
8. F<br />
9. C<br />
10. K<br />
11. N<br />
23. De kuitspier werkt tegen de zwaartekracht<br />
in, terwijl de ventrale beenspieren met de<br />
zwaartekracht mee werken.<br />
24. 1. E<br />
2. D<br />
3. F<br />
4. A<br />
5. G<br />
6. B<br />
m. gluteus<br />
medius<br />
m. gluteus<br />
maximus<br />
m. semitendinosus<br />
m. biceps femoris<br />
m.<br />
semimembranosus<br />
m. gastrocnemius<br />
m. soleus<br />
adductoren<br />
spieren van<br />
de hamstring<br />
m. sartorius<br />
m. rectus femoris<br />
m. vastus<br />
medialis<br />
m. vastus<br />
lateralis<br />
m. fibularis<br />
m. tibialis anterior<br />
Quadricepsgroep
m. deltoideus<br />
m. biceps<br />
brachii<br />
Figuur 6.10<br />
25. 1.-3. m. deltoideus, m. gluteus maximus,<br />
m. gluteus medius<br />
4. Quadriceps<br />
5. Achillespees (tendo calcaneus)<br />
6. Proximaal<br />
7. Onderarm<br />
8. Ventrale<br />
9. Dorsale<br />
10. Knie<br />
11. Gebogen<br />
26. 1. m. biceps femoris<br />
2. Antagonisten<br />
3. m. frontalis<br />
4. m. vastus medialis<br />
27. De m. iliopsoas en de m. rectus femoris<br />
buigen de heup. De quadriceps strekken de<br />
knie. De m. tibialis anterior is de belangrijkste<br />
spier voor dorsifl exie van de voet.<br />
28. 1. 4<br />
2. 5<br />
3. 17<br />
4. 16<br />
5. 7<br />
6. 6<br />
7. 19<br />
8. 14<br />
9. 18<br />
10. 12<br />
Spierstelsel<br />
m. triceps brachii<br />
m. extensor<br />
digitorum<br />
m. flexor<br />
carpi ulnaris<br />
11. 11<br />
12. 10<br />
13. 21<br />
14. 1<br />
15. 2<br />
16. 3<br />
17. 15<br />
18. 20<br />
19. 13<br />
20. 9<br />
21. 8<br />
29. 1. 2<br />
2. 1<br />
3. 5<br />
4. 9<br />
5. 7<br />
6. 4<br />
7. 12<br />
8. 3<br />
9. 8<br />
10. 10<br />
11. 11<br />
12. 6<br />
6.6 Ontwikkelingsaspecten van het spierstelsel<br />
30. 1. ‘Leven’<br />
2. Spierdystrofi e (van Duchenne)<br />
3.-4. van proximaal naar distaal en van<br />
craniaal naar caudaal<br />
5. Grove<br />
6. Fijne<br />
7. Gebruikt<br />
8. Atrofi ëren<br />
9. Myasthenia gravis<br />
10. Omvang<br />
11. Massa<br />
12. Bindweefsel (littekenweefsel)<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
31. 1. Endomysium<br />
2. Motorische eenheid<br />
3. Neuromusculaire<br />
4. Acetylcholine<br />
29
5. Natrium<br />
6. Actiepotentiaal<br />
7. Calcium<br />
8. Actine<br />
9. Myosine<br />
10. Calcium<br />
In het ziekenhuis<br />
32. Als we ons vooroverbuigen, zijn de m. erector<br />
spinae ontspannen. Als we deze buiging<br />
van de heup omdraaien, zijn ze helemaal<br />
inactief, waardoor de m. gluteus maximus<br />
en de hamstrings de handeling moeten<br />
initiëren. Daardoor is er een grote kans dat<br />
beide rugligamenten en de m. erector spinae<br />
door plotselinge of onjuiste tiltechnieken<br />
beschadigd raken, waardoor ze pijnlijk<br />
verkrampen.<br />
33. De hamstrings kunnen zich verrekken<br />
(overbelast raken) wanneer de heup wordt<br />
gebogen terwijl de knie tegelijkertijd krachtig<br />
wordt gestrekt.<br />
34. De m. rectus abdominis is een smalle,<br />
mediaal gelegen spier die niet helemaal over<br />
het os ilium (darmbeen) doorloopt. Nee, als<br />
de insnijding volgens de beschrijving was<br />
aangebracht, zou de m. rectus abdominis<br />
niet zijn doorgesneden.<br />
35. De m. latissimus dorsi en de m. trapezius,<br />
die samen het grootste deel van het oppervlak<br />
van de rug bedekken, krijgen de meeste<br />
aandacht van de therapeut.<br />
36. De kans is groot dat de jongen spierdystrofi<br />
e van Duchenne heeft. Wanneer de<br />
ademhalingsspieren aangetast raken, overlijden<br />
patiënten aan deze aandoening.<br />
37. Door de omvang van de buik te verkleinen,<br />
wordt de buikinhoud in een kleinere ruimte<br />
gedwongen, waardoor de druk in de buikholte<br />
toeneemt. Door de stijging van deze<br />
druk worden vervolgens de wervels verder<br />
uiteengedrukt, waardoor de wervels minder<br />
worden samengedrukt en de druk op<br />
de zenuwvezels die pijnsignalen geleiden,<br />
eveneens afneemt.<br />
38. Het bestrijdingsmiddel is een chemische<br />
stof die de werking van het enzym remt dat<br />
acetylcholine afbreekt. Acetylcholine blijft<br />
in de synaps achter en stimuleert de spieractiviteit.<br />
39. De verrekte spieren zijn de adductorspieren.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
40. 1. B<br />
2. B<br />
3. B, C<br />
4. A, B, C, D<br />
5. C<br />
6. C<br />
7. C<br />
8. A, B, C, D<br />
9. A, C, D<br />
10. A, C, D<br />
11. C<br />
12. A, B, D<br />
13. C<br />
14. D<br />
15. D<br />
16. D<br />
17. A<br />
18. A, D<br />
30 Werkboek anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 7<br />
Het zenuwstelsel<br />
1. 1. Het registreert alle informatie over<br />
veranderingen buiten en binnen het<br />
lichaam.<br />
2. Het verwerkt en interpreteert de<br />
binnengekomen informatie en<br />
integreert deze informatie om<br />
beslissingen te kunnen nemen.<br />
3. Het stuurt reacties aan door de werking<br />
van spieren, klieren en andere delen van<br />
het zenuwstelsel te activeren.<br />
7.1 Organisatie van het zenuwstelsel<br />
2. 1. B of centrale zenuwstelsel<br />
2. D of somatische zenuwstelsel<br />
3. C of perifere zenuwstelsel<br />
4. A of autonome zenuwstelsel<br />
5. B of centrale zenuwstelsel<br />
6. C of perifere zenuwstelsel<br />
7.2 Zenuwweefsel – structuur en functie<br />
3. 1. B of neuroglia<br />
2. - 4. A of neuronen<br />
5. B of neuroglia<br />
4. 1. B of synapsknop<br />
2. C of dendriet<br />
3. D of myelineschede<br />
4. E of cellichaam<br />
5. A of axon<br />
6. F of lichaampje van Nissl<br />
5. 1. A of vrije zenuwuiteinden, D of<br />
spierspoeltje<br />
2. A of vrije zenuwuiteinden, E of<br />
lichaampje van Pacini<br />
3. E of lichaampje van Pacini (misschien<br />
ook B en D)<br />
4. B of peeslichaampje, D of spierspoeltje<br />
5. C of tastlichaampje<br />
6. 1. C of huidzintuigen<br />
2. L of cellen van Schwann<br />
Hoofdstuk 7<br />
7.<br />
3. M of synaps<br />
4. O of zenuwbaan<br />
5. B of schakelcel (associatieneuron)<br />
6. I of insnoeringen van Ranvier<br />
7. E of ganglion<br />
8. D of efferent neuron<br />
9. K of proprioceptoren<br />
10. N of prikkels<br />
11. A of afferent neuron<br />
12. G of neurotransmitters<br />
Dendrieten<br />
Unipolair<br />
Bipolair<br />
Multipolair<br />
Figuur 7.1<br />
8. 1. Prikkel<br />
2. Receptor<br />
3. Afferent<br />
neuron<br />
9.<br />
Synapsknoppen<br />
Uiteinde<br />
axon<br />
Mitochondriën<br />
Membraan van<br />
presynaptisch neuron<br />
(voor de synaps)<br />
Figuur 7.2<br />
Synapsspleet<br />
Postsynaptische<br />
membraan<br />
Postsynaptische receptor<br />
voor neurotransmitter<br />
aan de andere zijde<br />
van de synaps<br />
Axon<br />
Neurilemma<br />
Na +<br />
Cellichaam<br />
Celkern<br />
Initiële segment<br />
Myelineschede<br />
Insnoering van<br />
Ranvier<br />
Celkern in cel van<br />
Schwann<br />
4. Efferent<br />
neuron<br />
5. Effector<br />
1 Richting van de<br />
impuls in het<br />
presynaptisch neuron<br />
Ca 2+<br />
Synapsblaasjes<br />
Neurotransmittermoleculen<br />
2 Richting waarin<br />
neurotransmitter<br />
zich verplaatst<br />
K +<br />
Chemisch<br />
gereguleerde kanalen<br />
31
10. 1. E of refractaire periode<br />
2. B of depolarisatie<br />
3. C of gepolariseerd<br />
4. F of repolarisatie<br />
5. A of actiepotentiaal<br />
6. D of kaliumionen<br />
7. I of natrium-kaliumpomp<br />
8. G of rustperiode<br />
11. 1. A of somatische refl ex(en)<br />
2. B of autonome refl ex(en)<br />
3. A of somatische refl ex(en)<br />
4. B of autonome refl ex(en)<br />
5. A of somatische refl ex(en)<br />
6. B of autonome refl ex(en)<br />
7. B of autonome refl ex(en)<br />
12. 1. Pijn van de speldenprik<br />
2. Skeletspier<br />
3. twee (de derde is de verbinding met de<br />
spier)<br />
Schakelcel<br />
Figuur 7.3<br />
Afferent<br />
neuron<br />
Efferent<br />
neuron Effector<br />
13. 1. Neuronen<br />
2. K + komt de cel binnen<br />
3. Niet gemyeliniseerd<br />
4. Willekeurige handeling<br />
5. Microglia<br />
6. Uitrekking<br />
7. Hoge concentratie Na +<br />
Receptorgebied<br />
7.3 Centraal zenuwstelsel<br />
14. 1. Cerebrale hemisferen (hersenhelften)<br />
2. Hersenstam<br />
3. Cerebellum (kleine hersenen)<br />
4. Ventrikels<br />
5. Cerebrospinale vloeistof<br />
15. Omcirkel: cerebrale hemisferen, cerebellum,<br />
diencefalon<br />
16. 1. Gyrus<br />
2. Oppervlakte<br />
3. Cellichamen neuron en ongemyeliniseerde<br />
vezels<br />
4. Gemyeliniseerde vezels<br />
5. Basale kernen<br />
17. 1. D<br />
2. L<br />
3. F<br />
4. C<br />
5. K<br />
6. B<br />
7. E<br />
8. A<br />
9. I.<br />
10. H<br />
11. J<br />
12. G<br />
De gebieden B en C moeten worden gearceerd.<br />
32 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
18.<br />
1. J<br />
2. L<br />
3. O<br />
4. M<br />
5. B<br />
6. D<br />
7. A<br />
8. K<br />
9. G<br />
10. I<br />
11. E<br />
12. N<br />
13. F<br />
14. H<br />
15. C
De structuren 4, 6, 10 en 14 moeten blauw<br />
worden ingekleurd. Structuur 2, de holte die<br />
door 15, 2 en 8 wordt omsloten, en het hele<br />
grijze gebied rond de hersenen moet geel<br />
worden ingekleurd.<br />
19. 1. Hypothalamus<br />
2. Pons<br />
3. Cerebellum<br />
4. Thalamus<br />
5. Medulla oblongata<br />
6. Corpus callosum<br />
7. Aqueductus cerebri<br />
8. Thalamus<br />
9. Plexus choroideus<br />
10. Pedunculus cerebri<br />
11. Hypothalamus<br />
20. 1. G<br />
2. G<br />
3. W<br />
4. W<br />
5. W<br />
6. G<br />
7. W<br />
21.<br />
Voorhoorn van<br />
laterale ventrikel<br />
Interventriculaire foramen<br />
Onderste hoorn van<br />
laterale ventrikel<br />
Apertura lateralis<br />
ventriculi (foramen<br />
van Luschka)<br />
Figuur 7.6<br />
22. 1. Postcentralis<br />
2. Temporaalkwab<br />
3. Frontaalkwab<br />
4. Gebied van Broca<br />
5. Linker<br />
6. J<br />
7. Precentralis<br />
8. Premotorische<br />
9. Vingers<br />
Het zenuwstelsel<br />
Laterale<br />
ventrikel<br />
Derde<br />
ventrikel<br />
Aqueductus<br />
cerebri<br />
Vierde<br />
ventrikel<br />
Centraal<br />
kanaal<br />
10. Somatisch-sensorische associatiegebied<br />
11. Occipitaalkwab<br />
12. J<br />
13. J<br />
14. Gealarmeerd<br />
23. 1. Dura mater<br />
2. Pia mater<br />
3. Granulationes arachnoideales<br />
4. Arachnoidea<br />
5. Dura mater<br />
24.<br />
Granulationes arachnoideales<br />
Hoofdhuid<br />
Schedelbot<br />
Sinus<br />
sagittalis<br />
superior<br />
Grijze stof<br />
van de<br />
hersenschors<br />
Figuur 7.7<br />
Arachnoidea Pia mater<br />
25. 1. Plexus choroideus<br />
2. Ventrikels<br />
3. Aqueductus cerebri<br />
4. Centraal kanaal<br />
5. Subarachnoideale ruimte<br />
6. Vierde ventrikel<br />
7. Waterhoofd<br />
26. 1. E of commotio cerebri (hersenschudding)<br />
2. F. of contusio cerebri (hersenkneuzing)<br />
3. D of coma<br />
4. G of intracraniale bloeding<br />
5. B of hersenoedeem<br />
6. C of cerebrovasculair accident (CVA)<br />
7. A of ziekte van Alzheimer<br />
8. H of multiple sclerose<br />
9. I of Transient ischaemic attack (TIA)<br />
27. 1. Foramen magnum<br />
2. Lumbale<br />
Subarachnoideale ruimte<br />
Dura mater<br />
33
3. Lumbaalpunctie<br />
4. 31<br />
5. 8<br />
6. 12<br />
7. 5<br />
8. 5<br />
9. Cauda equina (paardenstaart)<br />
28. 1. D of schakelcellen (associatieneuronen)<br />
2. B of efferent<br />
3. A of afferent<br />
4. B of efferent<br />
5. A of afferent<br />
6. C of zowel afferent als efferent<br />
7. C of zowel afferent als efferent<br />
8. A of afferent<br />
9. B of efferent<br />
29.<br />
F<br />
H<br />
A<br />
Figuur 7.8<br />
G<br />
B D<br />
I<br />
L 1<br />
L 5<br />
L 2<br />
L 3<br />
L 4<br />
H<br />
B<br />
A<br />
Dura<br />
mater<br />
Ruggenmerg<br />
C<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
H<br />
E<br />
J<br />
Pia mater<br />
Arachnoidea<br />
Wervels<br />
(beenderen van<br />
de wervelkolom)<br />
34 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
30.<br />
Vlak van<br />
doorsnede<br />
Figuur 7.9<br />
7.4 Perifere zenuwstelsel<br />
31.<br />
Epineurium<br />
Perineurium<br />
Endoneurium<br />
Myelineschede<br />
Figuur 7.10<br />
32. 1. Zenuw (of fasciculus)<br />
2. Gemengd<br />
3. Afferente<br />
Sensorische homunculus<br />
Axon<br />
Ruggenmerg<br />
Sensorische cortex<br />
Thalamus<br />
Receptor (zintuig)<br />
Bloedvat<br />
Fasciculus
33.<br />
II (N. opticus)<br />
IV (N. trochlearis)<br />
Pons<br />
VI (N. abducens)<br />
VII (N. facialis)<br />
X (N. vagus)<br />
XI (N. accessorius)<br />
Ruggenmergszenuw<br />
Ruggenmerg<br />
Figuur 7.11<br />
34. 1. XI - N. accesorius<br />
2. I - N. olfactorius<br />
3. III - N. oculomotorius<br />
4. X - N. vagus<br />
5. VII - N. facialis<br />
6. V - N. trigeminus<br />
7. VIII - N. vestibulocochlearis<br />
8. VII - N. facialis<br />
9. III, IV, VI<br />
10. V - N. trigeminus<br />
11. II - N. opticus<br />
12. I, II, VIII<br />
35. 1. Plexussen<br />
2. Ledematen en ventrolaterale romp<br />
3. Thorax<br />
4. Dorsale romp<br />
Het zenuwstelsel<br />
Baan van I (N. olfactorius)<br />
Cerebrum<br />
(grote hersenen)<br />
III (N. oculomotorius)<br />
V (N. trigeminus)<br />
VIII (N. vestibulocochlearis)<br />
IX (N. glossopharyngeus)<br />
Medulla oblongata<br />
(verlengde merg)<br />
XII (N. hypoglossus)<br />
Cerebellum (kleine hersenen)<br />
36.<br />
n. musculocutaneus<br />
Radius<br />
(spaakbeen)<br />
Figuur 7.12<br />
37. 1. Plexus cervicalis<br />
2. Plexus lumbalis<br />
3. Nervus femoralis<br />
4. Nervus phrenicus<br />
5. Nervus ischiadicus<br />
6. Nervus peroneus en nervus tibialis<br />
38.<br />
Humerus<br />
(opperarmbeen)<br />
n. radialis<br />
Grijze stof van<br />
het ruggenmerg<br />
Centraal<br />
zenuwstelsel<br />
(ruggenmerg)<br />
n. axillaris<br />
Figuur 7.13<br />
Autonoom zenuwstelsel<br />
Preganglionair neuron<br />
(cellichaam)<br />
Preganglionair<br />
axon<br />
Myelineschede<br />
Somatisch<br />
motorisch<br />
neuron<br />
Witte stof van<br />
het ruggenmerg<br />
Manubrium<br />
n. ulnaris<br />
n. medianis<br />
Ulna (ellepijp)<br />
Autonoom zenuwstelsel<br />
Ganglionairneuron<br />
(cellichaam)<br />
Myelineschede<br />
Autonoom<br />
ganglion<br />
C 4<br />
C 5<br />
C 6<br />
C 7<br />
C 8<br />
T 1<br />
Dunne darm<br />
(of ander<br />
Postganglionair<br />
orgaan van<br />
axon<br />
de ingewanden)<br />
Skeletspier<br />
Effector van het<br />
autonome motorische<br />
neuron<br />
Effector van het<br />
somatische motorische<br />
neuron<br />
39. Vink sympathisch aan bij 1, 4, 6, 8 en 10.<br />
Vink parasympathisch aan bij 2, 3, 5, 7, 9<br />
en 11.<br />
1. Verhoogde ademhalingsfrequentie<br />
2. Versnelde hartslagfrequentie en toegenomen<br />
bloeddruk<br />
35
3. Verhoogde beschikbaarheid van glucose<br />
in het bloed<br />
4. Pupillen verwijden; toegenomen doorbloeding<br />
van hart, hersenen en skeletspieren<br />
7.5 Ontwikkelingsaspecten van het zenuwstelsel<br />
40. 1. Hypothalamus<br />
2. Zuurstof<br />
3. Van craniaal na ar caudaal<br />
4. grove<br />
5. Bloeddruk<br />
6. Verminderde zuurstoftoevoer (doorbloeding)<br />
van de hersenen<br />
7. Seniliteit<br />
8. Herseninfarct (CVA)<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
41. 1. Cerebellum (kleine hersenen)<br />
2. Medulla oblongata (verlengde merg)<br />
3. Hypothalamus<br />
4. Herinneringen<br />
5. Temporaal<br />
6. Gebied van Broca<br />
7. Redeneren<br />
8. Frontaal<br />
9. N. vagus (X)<br />
10. Dura mater<br />
11. Subarachnoideale ruimte<br />
12. Vierde<br />
In het ziekenhuis<br />
42. Parasympathisch<br />
43. Zenuwcellen delen zich niet, dus de tumor<br />
is waarschijnlijk een glioom, dat uit één van<br />
de verschillende typen neuroglia is ontstaan.<br />
44. Tijdens sympathische activering worden<br />
grote hoeveelheden epinefrine door het<br />
bijniermerg aan het bloed afgegeven. Het<br />
duurt enige tijd voordat het hormoon in het<br />
gehele lichaam is afgebroken.<br />
45. Het gedeelte van de primaire motorische<br />
schors dat beschadigd is, correspondeert<br />
met de verlamde delen aan de linkerzijde<br />
van het lichaam. (Bedenk dat de motorische<br />
banen elkaar kruisen.)<br />
46. 1. Cerebellum<br />
2. Basale kernen<br />
3. Meningitis<br />
4. III (N. Oculomotorius)<br />
5. Somatosensorische cortex<br />
6. Gebied van Broca<br />
7. Elektro-encefalogram (EEG)<br />
47. Marie heeft ataxie, hetgeen wijst op problemen<br />
met het cerebellum.<br />
48. Paresthesie, omdat de banen in de dorsale<br />
witte stof sensorische banen zijn.<br />
49. Sympathisch, de ‘fi ght-or-fl ight’-reactie werd<br />
geactiveerd.<br />
50. De zichzelf voortgeleidende verandering<br />
van de membraanpotentiaal die zich vanaf<br />
het punt van de prikkeling langs de membraan<br />
voortgeleidt.<br />
51. Perifere zenuwen van het somatische<br />
zenuwstelsel bevatten zowel motorische als<br />
sensorische vezels, dus je kunt verwachten<br />
dat de beschadiging op beide functies een<br />
negatieve invloed heeft.<br />
52. Cellen van Schwann waardoor de perifere<br />
zenuwvezels van een myelineschede worden<br />
voorzien.<br />
53. Het somatische deel speelt een rol bij het<br />
uitrekken, de buikspieroefeningen, lopen en<br />
tanden poetsen. Het autonome deel veroorzaakt<br />
het rommelen van de maag.<br />
36 Werkboek anatomie en fysiologie
Het slot: meerkeuzevragen<br />
54. 1. B<br />
2. C<br />
3. C<br />
4. A<br />
5. C<br />
6. B<br />
7. C<br />
8. A, C, D<br />
9. A, B, C<br />
10. C<br />
11. A, C<br />
12. A, C, D<br />
13. B, D<br />
Hoofdstuk 8<br />
Gespecialiseerde zintuigen<br />
8.1 Het oog en het gezichtsvermogen<br />
1. 1. Extrinsieke of oogbewegingsspieren<br />
2. Oogleden<br />
3. Glandulae tarsales<br />
4. Conjunctivitis (bindvliesontsteking)<br />
2. 1. 2<br />
2. 4<br />
3. 3<br />
4. 1<br />
3. 1. Bovenste rechte oogspier draait het oog<br />
omhoog en in mediale richting<br />
2. Onderste rechte oogspier draait het oog<br />
omlaag en in mediale richting<br />
3. Bovenste schuine oogspier draait het<br />
oog omlaag en in laterale richting<br />
4. Zijdelingse rechte oogspier draait het<br />
oog in laterale richting<br />
5. Mediale rechte oogspier draait het oog<br />
in mediale richting<br />
6. Onderste schuine oogspier draait het<br />
oog omhoog en in laterale richting<br />
Hoofdstuk 8<br />
Cornea<br />
Onderste<br />
schuine<br />
oogspier<br />
14. B<br />
15. A<br />
16. D<br />
17. B<br />
18. A<br />
19. A<br />
20. C<br />
21. C<br />
22. B<br />
23. A<br />
24. B<br />
25. A<br />
26. A<br />
27. A<br />
28. B<br />
Figuur 8.1<br />
Bovenste Bovenste<br />
schuine rechte<br />
oogspier oogspier<br />
Onderste rechte<br />
oogspier<br />
4. 1. Bindvlies (conjunctiva) geeft slijm af<br />
2. Traanklieren geven zout water en lysozym<br />
af<br />
3. Glandulae tarsales geven een olieachtige<br />
stof af<br />
Het klierproduct van de traanklieren<br />
moet worden omcirkeld<br />
5. 1. L of refractie<br />
2. A of accomoderen<br />
3. F of emmetropie<br />
4. H of hypermetropie<br />
n. opticus<br />
Middelste rechte<br />
oogspier<br />
Zijdelingse rechte<br />
oogspier<br />
37
5. K of lichtrefl ex van de pupil<br />
6. D of cataract<br />
7. I of myopie<br />
8. C of astigmatisme<br />
9. G of glaucoom<br />
10. E of convergentie<br />
11. B of accommodatierefl ex van de pupil<br />
12. J of nachtblindheid<br />
6. 1. Autonome zenuwstelsel<br />
7. 1. Bolle (convex)<br />
2. Reëel<br />
3. Achter<br />
4. Convergerende (convex, bol)<br />
5. Voor<br />
6. Divergerende (concaaf, hol)<br />
8. 1. E of lensbandjes<br />
2. A of kamerwater<br />
3. L of sclera<br />
4. J of optische schijf<br />
5. D of corpus ciliare<br />
6. C of choroid<br />
7. B of kanaal van Schlemm<br />
8. K of retina<br />
9. M of glasvocht<br />
10. C of choroid<br />
11. en 12. D of corpus ciliare, H of iris<br />
13. G of fovea centralis<br />
14. - 17. A of kamerwater, F of cornea, I of<br />
lens en M of glasvocht<br />
18. F of cornea<br />
19. H of Iris<br />
9.<br />
D<br />
E<br />
H<br />
A<br />
I<br />
F<br />
Figuur 8.2<br />
M<br />
J<br />
G<br />
L<br />
C<br />
K<br />
10. 1. Bij het scherpstellen op voorwerpen in<br />
de verte is het muscularis ciliaris ontspannen,<br />
is de lens afgeplat en wordt het<br />
licht minder sterk gebroken.<br />
2. Bij het scherpstellen op voorwerpen<br />
dichtbij trekt het corpus ciliare zich<br />
samen, wordt de lens boller en wordt het<br />
licht sterker gebroken.<br />
11. Retina → Nervus opticus → Optisch chiasma<br />
→ Tractus opticus (gezichtsbaan) →<br />
Synaps in thalamus → Optische vertakkingen<br />
→ Visuele schors van de grote hersenen.<br />
12. 1. Drie<br />
2. - 4. Blauw, groen en rood<br />
5. Tegelijkertijd<br />
6. Totale kleurenblindheid<br />
7. Mannen<br />
8. Staafjes<br />
13. 1. Glasvocht<br />
2. Bovenste rechte oogspier<br />
3. Zien in de verte<br />
4. Proprioceptoren<br />
5. Iris<br />
6. Iris<br />
7. Gepigmenteerde laag<br />
14. 1. Opsine<br />
2. Rhodopsine<br />
3. Ontkleuring van het pigment<br />
4. Geel<br />
5. Kleurloos<br />
6. A<br />
8.2 Het oor: gehoorvermogen en evenwicht<br />
15. 1.-3. E, I en M<br />
4.-6. C, K en N<br />
7.-9. A, F en L<br />
10. en 11. K en N<br />
12. B<br />
13. M<br />
14. C<br />
38 Werkboek anatomie en fysiologie
15. B<br />
16. en 17. K en N<br />
18. G<br />
19. D<br />
20. H<br />
16. I, E en M zijn geel; A, F en L zijn rood; C<br />
is blauw en K (loopt door tot N) is groen<br />
Halfcirkelvormige<br />
kanalen (groen)<br />
Cochlea<br />
(blauw)<br />
Figuur 8.3<br />
17. Trommelvlies → Malleus → Incus → Stapes<br />
→ Ovale venster → Perilymfe → Membraan<br />
→ Endolymfe → Haarcellen<br />
18.<br />
Buis van<br />
Eustachius<br />
Vestibulum<br />
(groen)<br />
Stapes<br />
(stijgbeugel,<br />
rood)<br />
Trommelvlies (geel)<br />
Figuur 8.4<br />
H<br />
B<br />
G<br />
E<br />
A<br />
Orgaan<br />
van Corti<br />
Ductus<br />
cochlearis<br />
Gespecialiseerde zintuigen<br />
Incus (aambeeld, rood)<br />
Malleus<br />
(hamer,<br />
rood)<br />
Utriculus<br />
Uitwendige<br />
gehoorgang (geel)<br />
Sacculus<br />
D<br />
E<br />
Ovale venster<br />
Ronde venster<br />
E<br />
C<br />
Ooorschelp (geel)<br />
Crista<br />
ampullaris<br />
Vliezige<br />
halfcirkelvormige<br />
kanalen<br />
F<br />
Macula<br />
19. 1. C of dynamisch<br />
2. I of halfcirkelvormige kanalen<br />
3. A of hoek/rotatie<br />
4. D of endolymfe<br />
5. B of cupula<br />
6. J of statisch<br />
7. en 8. H of sacculus; K of utriculus<br />
9. E of zwaartekracht<br />
10. en 11. G of proprioceptie, L of gezichtsvermogen<br />
20. 1. G<br />
2. S<br />
3. S<br />
4. G<br />
5. G, S<br />
6. G<br />
7. S<br />
21. Misselijkheid, duizeligheid en stoornissen<br />
in de balans<br />
22. 1. Pinna<br />
2. Tectoriaal membraan<br />
3. Geluidsgolven<br />
4. Gehoorgang<br />
5. N. II<br />
8.3 Chemische zintuigen: reuk en smaak<br />
23. 1. - 3. (in willekeurige volgorde): VII -<br />
N. facialis, IX - N. glossopharyngeus.<br />
X - N. vagus<br />
4. I - N. olfactorius<br />
5. Slijmvlies van het ‘dak’<br />
6. Snuffelen<br />
7. Smaakknopjes<br />
8. en 9. papillae fungiformes, papillae vallatae<br />
10. - 14. (in willekeurige volgorde): zoet,<br />
zout, bitter, zuur, umami<br />
15. Bittere<br />
16. Reuk<br />
17. Droge<br />
18. Herinneringen<br />
39
24.<br />
Papillae<br />
vallatae<br />
Papillae<br />
fungiformes<br />
Figuur 8.5<br />
25. 1. Geurmoleculen die door de lucht<br />
worden aangevoerd, raken in het slijm<br />
‘gevangen’<br />
2. Neuronen van de Nervus olfactorius zijn<br />
bipolaire neuronen<br />
Figuur 8.6<br />
Smaakporie<br />
Vezels van de baan van<br />
de nervus olfactorius<br />
Lamina cribrosa<br />
(zeefplaat) van het os<br />
ethmoidale (zeefbeen)<br />
A<br />
Reukepitheel<br />
Neuron van<br />
het reukzintuig<br />
Smaakharen<br />
C<br />
Gelaagd plaveiselepitheel<br />
26. 1. Muskusachtig<br />
2. Epitheelcel<br />
3. Neuron<br />
4. Nervus olfactorius<br />
5. Vier typen receptoren<br />
6. Metaalionen<br />
8.4 Ontwikkelingsaspecten van de<br />
gespecialiseerde zintuigen<br />
27. 1. Zenuwstelsel<br />
2. Rodehond (rubella)<br />
3. Blindheid<br />
4. Gezichtsvermogen<br />
5. Verziend<br />
6. Elastisch<br />
A<br />
B<br />
Filamenten<br />
van de<br />
reukzenuw<br />
Smaakknopjes (groen)<br />
Smaakcel (rood)<br />
Basale cel (blauw)<br />
Bindweefsel<br />
Zenuwvezels<br />
hersenzenuw<br />
(geel)<br />
Bulbus olfactorius<br />
Trilharen reukepitheel<br />
B<br />
7. Presbyopie (na 40 e levensjaar) of<br />
hypermetropie<br />
8. Cataract (grijze staar)<br />
9. Ouderdomsslechthorendheid<br />
(presbycusis)<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
28. 1. Benig labyrint<br />
2. Perilymfe<br />
3. en 4. Sacculus, utriculus<br />
5. Gelatineachtig materiaal (membraan<br />
van de otoliet)<br />
6. Otolieten<br />
7. Macula<br />
8. Statisch<br />
9. Ductus cochlearis<br />
10. Orgaan van Corti<br />
11. Gehoorvermogen<br />
12. Cochleaire gedeelte van hersenzenuw<br />
VIII<br />
13. Halfcirkelvormige kanalen<br />
14. Cupula<br />
15. Crista ampullaris<br />
16. Dynamisch<br />
In het ziekenhuis<br />
29. Het ‘goede’ oog afplakken, zodat de oogspieren<br />
van het ‘luie’ oog sterker worden.<br />
30. Cataract; ultraviolette straling, roken.<br />
31. Het gezichtsvermogen is slecht, doordat de<br />
lichtstralen zonder pigment in het oog (in<br />
het choroid), verstrooid raken, voordat ze op<br />
juiste wijze kunnen worden gebundeld.<br />
32. Nachtblindheid; vitamine A; staafjes.<br />
33. Het proximale uiteinde dicht bij het ovale<br />
venster; zenuwdoofheid.<br />
34. Otitis externa (ontsteking van het uitwendig<br />
oor), waarschijnlijk doordat hij in het zwem-<br />
40 Werkboek anatomie en fysiologie
ad een bacteriële infectie heeft opgelopen.<br />
Deze diagnose kan worden bevestigd door<br />
de aanwezigheid van een ontstoken uitwendige<br />
gehoorgang. Bij otitis media (middenoorontsteking)<br />
is het middenoor ontstoken.<br />
Oorbuisjes kunnen van nut zijn als het<br />
trommelvlies uitpuilt.<br />
35. Hersenzenuw I, de Nervus olfactorius.<br />
36. Nervus abducens, hersenzenuw VI.<br />
37. Glaucoom, onvoldoende afvoer van kamerwater;<br />
blindheid doordat de retina en de<br />
optische schijf bekneld raken.<br />
38. De cellen van de smaakknopjes staan bloot<br />
aan wrijving en warmte. Daarom delen ze<br />
snel en dus worden deze cellen door middelen<br />
voor chemotherapie gedood. Een chefkok<br />
heeft een fi jne smaakzin nodig om zijn<br />
werk goed te doen.<br />
Hoofdstuk 9<br />
Het hormoonstelsel<br />
9.1 Het hormoonstelsel en functies van hormonen<br />
– een overzicht<br />
1. 1. F of trager en langduriger<br />
2. E of zenuwstelsel<br />
3. B of hormonen<br />
4. D of elektrische impulsen<br />
5. A of cardiovasculaire stelsel<br />
2. 1. I of receptoren<br />
2. N of doelcel(len)<br />
3. A of het wijzigen van activiteiten<br />
4. L of het stimuleren van nieuwe of ongewone<br />
activiteiten<br />
5. K of steroïd- of peptidemoleculen<br />
6. G of neurale<br />
7. C of hormonale<br />
Hoofdstuk 9<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
39. 1. D<br />
2. B, C<br />
3. B, D<br />
4. A, B, D<br />
5. C<br />
6. C<br />
7. A, B, C<br />
8. D<br />
9. B<br />
10. A, B, D<br />
11. B, C, D<br />
12. B<br />
13. A, D<br />
14. C<br />
15. A, C, D<br />
16. A, B, D<br />
17. A, C<br />
18. B<br />
8. D of humorale<br />
9. F of negatieve terugkoppeling<br />
10. B of hypofysevoorkwab<br />
11. J of releasing hormones<br />
12. E of hypothalamus<br />
13. H of neuro-endocrien<br />
3. Steroïdhormonen: B, C, D.<br />
Peptidehormonen: A, E<br />
41
9.2 De belangrijkste endocriene klieren<br />
4.<br />
Hypofyseachterkwab<br />
Groeihormoon<br />
Beenderen en spieren<br />
Figuur 9.1<br />
5. Figuur 9.2:<br />
A. Pijnappelklier<br />
B. Hypofyseachterkwab<br />
C. Hypofysevoorkwab<br />
D. Schildklier<br />
E. Thymus<br />
F. Bijnierschors<br />
G. Bijniermerg<br />
H. Pancreas<br />
I. Ovarium<br />
J. Testis<br />
K. Bijschildklieren<br />
L. Placenta<br />
6. 1. C<br />
2. B<br />
3. - 4. F<br />
5. G<br />
6. I, L<br />
7. C<br />
8. H<br />
9. H<br />
10. C<br />
11. A<br />
12. B<br />
Prolactine<br />
Melkklieren<br />
Hypothalamus<br />
Follikelstimulerend<br />
hormoon (FSH)<br />
en<br />
Luteïniserend<br />
hormoon (LH)<br />
Testes of ovaria<br />
Releasing hormones<br />
in poortadersysteem<br />
Schildklierstimulerend<br />
hormoon (TSH) Bijnierschors<br />
Schildklier<br />
Sella turcica van het<br />
os sphenoidale<br />
(wiggenbeen)<br />
Hypofysevoorkwab<br />
Adrenocorticotroop<br />
hormoon (ACTH)<br />
13. I, L<br />
14. C<br />
15. K<br />
16. C<br />
17. J<br />
18. E<br />
19. D<br />
20. C<br />
7. 1. Thyroxine (T4)<br />
2. Thymosine<br />
3. PTH (parathyroïdaal hormoon)<br />
4. Cortisol (glucocorticoïden)<br />
5. Epinefrine<br />
6. Insuline<br />
7. - 10. (in willekeurige volgorde): TSH,<br />
FSH, LH, ACTH<br />
11. Glucagon<br />
12. ADH (antidiuretisch hormoon)<br />
13. en 14. (in willekeurige volgorde): FSH,<br />
LH<br />
15. en 16. (in willekeurige volgorde): oestrogenen,<br />
progesteron<br />
17. Aldosteron<br />
18. en 19. Prolactine, oxytocine<br />
8. 1. Oestrogeen/testosteron<br />
2. PTH<br />
3. ADH<br />
4. Thyroxine<br />
5. Thyroxine<br />
6. Insuline<br />
7. Groeihormoon<br />
8. Oestrogeen/progesteron<br />
9. Thyroxine<br />
9. 1. Groeihormoon<br />
2. Thyroxine<br />
3. PTH<br />
4. Glucocorticoïden<br />
5. Groeihormoon<br />
6. Androgenen (testosteron)<br />
42 Werkboek anatomie en fysiologie
10. 1. Polyurie - bij een hoog suikergehalte in<br />
de voorurine in de nier gaat veel water<br />
verloren in de urine<br />
2. Polydipsie - dorst doordat een grote hoeveelheid<br />
urine wordt uitgescheiden<br />
3. Polyfagie - honger doordat bloedsuiker<br />
niet als brandstof kan worden gebruikt,<br />
ook al is het glucosegehalte van het<br />
bloed hoog<br />
11.<br />
Figuur 9.3<br />
1 Prikkel:<br />
concentratie T3<br />
en T4 in het bloed<br />
2<br />
Verandering<br />
gedetecteerd<br />
door…<br />
12. 1. Voorkwab<br />
2. Steroïdhormoon<br />
3. Cortisol<br />
4. Verhoogt concentratie Ca 2+ bloed<br />
5. Groeihormoon<br />
6. Parafolliculaire cellen<br />
9.3 Endocriene weefsels van andere orgaanstelsels<br />
13.<br />
Hormoon Chemische<br />
opbouw<br />
Herkomst Effecten<br />
Gastrine Peptide Maag Stimuleert maagklieren tot<br />
afgifte HCl<br />
Secretine Peptide Duodenum Stimuleert de pancreas<br />
tot afgifte van sap rijk aan<br />
Het hormoonstelsel<br />
3<br />
4<br />
Hypofysevoorkwab<br />
Reactie:<br />
afgifte van<br />
TSH<br />
Activeert<br />
doelorgaan<br />
Negatieve terugkoppeling<br />
7<br />
Prikkeling stopt /<br />
neemt af<br />
concentratie of T 3 en T 4<br />
6 5 Effect van<br />
reactie<br />
T 4 (enige T 3 )<br />
5<br />
HCO 3<br />
Reactie:<br />
afgifte van<br />
Schildklierfollikels<br />
- en stimuleert de lever<br />
om meer gal af te geven;<br />
remt de maagwandklieren<br />
Hormoon Chemische<br />
opbouw<br />
Cholecystokinine<br />
Erytropoëtine<br />
Actief<br />
vitamine D 3<br />
Atriaal natriuretisch<br />
peptide<br />
(ANP)<br />
Humaan<br />
choriongonadotrofi<br />
ne<br />
(hCG)<br />
Herkomst Effecten<br />
Peptide Duodenum Stimuleert de pancreas tot<br />
de afgifte van sap rijk aan<br />
enzymen en de galblaas tot<br />
samentrekking; ontspant<br />
sfi ncter van Oddi<br />
Glycoproteïne Nier in<br />
reactie op<br />
zuurstoftekort<br />
Steroïde Huid; geactiveerd<br />
door de<br />
nieren<br />
Stimuleert de vorming<br />
van rode bloedcellen in<br />
beenmerg<br />
Bevordert de opname van<br />
calcium vanuit de darmen<br />
Peptide Hart Remt terugresorptie Na +<br />
door de nieren; remt afgifte<br />
aldosteron door de nieren<br />
Eiwit Placenta Stimuleert het gele lichaam<br />
om door te gaan met de<br />
productie van oestrogenen<br />
en progesteron, waardoor<br />
de menstruatie wordt<br />
voorkomen<br />
Leptine Peptide Vetweefsel Werkt in op de hersenen;<br />
vermindert de eetlust;<br />
verhoogt energieverbruik<br />
9.4 Ontwikkelingsaspecten van het<br />
hormoonstelsel<br />
14. 1. Tumor<br />
2. Hypersecretie (overmatige afgifte)<br />
3. Jodium<br />
4. Oestrogenen<br />
5. Menopauze<br />
6. Vruchtbaarheid<br />
7. Glucose<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
15. 1. Insuline<br />
2. Pancreas<br />
3. Hypofyseachterkwab of hypothalamus<br />
4. ADH<br />
5. Parathormoon<br />
6. Calcium<br />
7. Bijniermerg<br />
8. Epinefrine<br />
9. Thyroxine<br />
In het ziekenhuis<br />
16. Mensen met pituïtaire dwerggroei (bij wie<br />
de hypofyse onvoldoende groeihormoon<br />
43
afgeeft), hebben tamelijk normale lichaamsproporties;<br />
mensen met dwerggroei als gevolg<br />
van een te geringe schildklierwerking<br />
behouden kinderlijke lichaamsproporties.<br />
17. Hypothyreoïdie; jodiumtekort (behandeld<br />
door suppletie met jodium) of uitval van<br />
schildkliercellen (behandeld door suppletie<br />
met schildklierhormoon).<br />
18. Bijnierschors.<br />
19. Voor de reus: de hypofysevoorkwab geeft<br />
te veel groeihormoon af, waardoor deze abnormaal<br />
lang wordt. Voor de dwerg: er is te<br />
weinig groeihormoon, waardoor het postuur<br />
heel klein is, maar de proporties van het<br />
lichaam normaal. Voor de dikke man wordt<br />
niet voldoende T 3 en T 4 geproduceerd, met<br />
als gevolg vertraagde stofwisseling en zwaarlijvigheid<br />
(myxoedeem). De vrouw met de<br />
baard heeft een tumor van de bijnierschors<br />
(gebied van androgeenafgifte), waardoor<br />
overmatige haargroei ontstaat (hirsutisme).<br />
20. Stressor hypothalamus CRH (releasing<br />
hormone) afgegeven aan het bloed in<br />
Hoofdstuk 10<br />
Bloed<br />
10.1 Samenstelling en functies van bloed<br />
1. 1. Bindweefsel<br />
2. Vaste bloedbestanddelen<br />
3. Bloedplasma<br />
4. Stolling<br />
5. Rode bloedcellen<br />
6. Hematocriet<br />
7. Bloedplasma<br />
8. Leukocyten<br />
9. Bloedplaatjes<br />
10. Eén<br />
11. Zuurstof<br />
het poortadersysteem van de hypofyse <br />
naar hypofysevoorkwab die ACTH afgeeft<br />
werkt op bijnierschors om de afgifte van<br />
glucocorticoïden te stimuleren (cortisol<br />
enzovoort).<br />
21. Prolactine.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
22. 1. D<br />
2. A<br />
3. B<br />
4. A, B, C, D<br />
5. D<br />
6. B<br />
7. A, B, C<br />
8. C.<br />
9. A, B, D<br />
10. A, B, C, D<br />
11. A, B, C, D<br />
12. A, C<br />
13. B<br />
14. A, C<br />
15. A<br />
16. C<br />
17. D<br />
2. 1. F of neutrofi el<br />
2. - 4. (in willekeurige volgorde): C of eosinofi<br />
el, D of basofi el, F of neutrofi el<br />
5. A of rode bloedcel<br />
6. en 7. (in willekeurige volgorde):<br />
E of monocyt, F of neutrofi el<br />
8. en 9. (in willekeurige volgorde):<br />
E of monocyt, G of lymfocyt<br />
10. B of megakaryocyt<br />
11. H of vaste bloedbestanddelen<br />
12. C of eosinofi elen<br />
13. D of basofi el<br />
14. G of lymfocyten<br />
44 Werkboek anatomie en fysiologie
Bloed<br />
15. A of rode bloedcel<br />
16. I of bloedplasma<br />
17. E of monocyten<br />
18. D of basofi el<br />
19. - 23. (in willekeurige volgorde): C of eosinofi<br />
el, D of basofi el, E of monocyt,<br />
F of neutrofi el, G of lymfocyt<br />
3. 100 - 120 dagen<br />
Rode bloedcellen<br />
Toegenomen<br />
Figuur 10.1<br />
4. Figuur 10.2: A is een neutrofi el, B is een<br />
monocyt, C is een eosinofi el, D is een lymfocyt.<br />
5. 1. Diapedese<br />
2. J<br />
3. Nieren<br />
4. 7,35<br />
5. 5,5<br />
6. J<br />
7. J<br />
8. 4,5 - 5,5<br />
9. Hematocriet<br />
10. Af<br />
11. Monocyten<br />
12. Lymfocyten<br />
Normale zuurstofconcentratie bloed<br />
zuurstoftransportvermogen<br />
van het bloed<br />
Leidt tot<br />
Toegenomen<br />
productie rode bloedcellen<br />
Leidt tot<br />
werkt in<br />
op<br />
Rood beenmerg<br />
erytropoëtine<br />
aan het bloed<br />
Nier<br />
Gedaalde<br />
Prikkel:<br />
afgenomen hoeveelheid<br />
zuurstof<br />
beschikbaar voor het bloed<br />
door afname van het aantal<br />
rode bloedcellen of door<br />
toename van het<br />
zuurstofverbruik in de<br />
weefsels<br />
zuurstofconcentratie<br />
Geeft af<br />
bloed<br />
6. 1. Erytrocyten<br />
2. Monocyten<br />
3. Lymfocyten<br />
4. Bloedplaatjes<br />
5. Aneurysma<br />
6. Hemoglobine<br />
7. Lymfocyt<br />
7. 1. 2<br />
2. 5<br />
3. 1<br />
4. 4<br />
5. 3<br />
8. 1, 2 en 3 moeten zijn aangevinkt.<br />
10.2 Bloedstolling<br />
9. 1. A of beschadiging<br />
2. E of bloedplaatjes<br />
3. I of serotonine<br />
4. K of weefselfactor<br />
5. H of plaatjesfactoren<br />
6. G of protrombine-activator<br />
7. F of protrombine<br />
8. J of trombine<br />
9. D of fi brinogeen<br />
10. C of fi brine-<br />
11. B of rode bloedcellen (erytrocyten)<br />
10. 1. 3-6 minuten<br />
2. Heparine<br />
3. J<br />
10.3 Bloedgroepen en transfusies<br />
11.<br />
Bloedgroep Agglutinogenen<br />
of<br />
antigenen<br />
Agglutininen<br />
of<br />
antistoffen<br />
in plasma<br />
Kan bloed<br />
geven aan<br />
bloedgroep<br />
Kan bloed<br />
ontvangen<br />
van bloedgroep<br />
Bloedgroep A A anti-B A, AB A, O<br />
Bloedgroep B B anti-A B, AB B, O<br />
Bloedgroep AB A, B geen AB A, B, AB, O<br />
Bloedgroep O geen anti-A,<br />
anti-B<br />
A, B, AB, O O<br />
45
12. Bloedgroep O is de universele donor. AB is<br />
de universele ontvanger.<br />
13. Een reactie waarbij antistoffen uit het<br />
plasma zich hechten aan niet-lichaamseigen<br />
rode bloedcellen en deze afbreken.<br />
10.4 Ontwikkelingsaspecten van bloed<br />
14. 1. F (HbF)<br />
2. Geelzucht (icterus)<br />
3. Sikkelcel<br />
4. Hemofi lie<br />
5. IJzer<br />
6. Pernicieuze<br />
7. B 12<br />
8. Trombi<br />
9. Leukemie<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
15. 1. Hemapoëse<br />
2. Hemostase<br />
3. Hemocytoblasten<br />
4. Neutrofi el<br />
5. Fagocyt<br />
6. Erytropoëtine<br />
7. Rode bloedcellen<br />
8. Hemoglobine<br />
9. Zuurstof-<br />
10. Lymfocyten<br />
11. Antistoffen<br />
12. - 15. (in willekeurige volgorde): Basofi<br />
elen, eosinofi elen, monocyten,<br />
bloedplaatjes<br />
16. Endotheel<br />
17. Bloedplaatjes<br />
18. Serotonine<br />
19. Fibrine<br />
20. Stolsel.<br />
21. Protrombine-activator<br />
22. Protrombine<br />
23. Trombine<br />
24. Fibrinogeen<br />
25. Embolus<br />
In het ziekenhuis<br />
16. 1. Erythroblastosis foetalis.<br />
2. De rode bloedcellen van het kind zijn<br />
afgebroken door de antistoffen van de<br />
moeder; daardoor kan het bloed van de<br />
baby te weinig zuurstof vervoeren.<br />
3. Blijkbaar heeft ze bij een eerdere bloedtransfusie<br />
resuspositief bloed toegediend<br />
gekregen.<br />
4. Geef de moeder Anti-Rhesus (D) Immunoglobuline<br />
om te voorkomen dat ze<br />
zelf antistoffen tegen het resusantigeen<br />
gaat vormen (ook wel sensitisatie door<br />
het resusantigeen genoemd).<br />
5. De foetale ontwikkeling zal nauwkeurig<br />
worden gecontroleerd, omdat kan worden<br />
verwacht dat de pasgeborene een<br />
hemolytische aandoening heeft. Indien<br />
nodig zal een intra-uteriene transfusie<br />
worden gegeven; de pasgeborene krijgt<br />
een volledige bloedtransfusie.<br />
17. Nee; A + of AB + .<br />
46 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
18.<br />
De stamcellen voor hematopoëse in het rode<br />
beenmerg zijn snel delende cellen. Daarom<br />
worden zij door geneesmiddelen voor chemotherapie<br />
aangevallen (evenals andere snel<br />
delende cellen).<br />
19. Bij jonge kinderen bevatten praktisch alle<br />
beenderen rood beenmerg met functioneel<br />
hematopoëtisch weefsel, maar bij volwassenen<br />
bevatten alleen het borstbeen, het os<br />
ilium (darmbeen) en de epifysen van enkele<br />
lange beenderen rood beenmerg.<br />
20. Van erytrocyten, die bijna de helft van het<br />
bloedvolume vormen, wordt het grootste aantal<br />
gevormd.
Het slot: meerkeuzevragen<br />
21. 1. A, B, D<br />
2. B<br />
3. A, B, C, D<br />
4. D<br />
5. A, B, D<br />
6. D<br />
7. C<br />
Hoofdstuk 11<br />
Het cardiovasculaire stelsel<br />
11.1 Het hart<br />
1. 1. Thorax<br />
2. Middenrif<br />
3. Tweede<br />
4. Aorta<br />
5. Rechteratrium<br />
6. Atria<br />
7. Ventrikels<br />
8. Endocard<br />
9. Epicard<br />
10. Wrijving<br />
11. Hartspierweefsel<br />
2. 1. Rechterventrikel<br />
2. Pulmonalisklep<br />
3. Arteriae pulmonales<br />
4. Longen<br />
5. Venae pulmonales dextra en sinistra<br />
6. Linkeratrium.<br />
7. Mitralisklep (AV-klep links)<br />
8. Linkerventrikel<br />
9. Aortaklep<br />
10. Aorta<br />
11. Capillairnetten<br />
12. Vena cava superior<br />
13. Vena cava inferior<br />
In fi guur 11.1 zijn de bloedvaten met zuurstofrijk<br />
bloed wit. De grijze bloedvaten<br />
vervoeren zuurstofarm bloed.<br />
Hoofdstuk 11<br />
8. A<br />
9. C<br />
10. B, C, D<br />
11. C<br />
12. B, C, D<br />
13. A, D<br />
14. D<br />
15. B<br />
16. C<br />
E<br />
Figuur 11.1<br />
B<br />
3. Figuur 11.2:<br />
1. Rechteratrium<br />
2. Linkeratrium<br />
3. Rechterventrikel<br />
4. Linkerventrikel<br />
5. Vena cava superior<br />
6. Vena cava inferior<br />
7. Aorta<br />
F<br />
A<br />
C<br />
D<br />
47
4.<br />
8. Truncus pulmonalis<br />
9. Arteria pulmonalis sinistra<br />
10. Arteria pulmonalis dextra<br />
11. Venae pulmonales dextrae<br />
12. Venae pulmonales sinistrae<br />
13. Coronaire bloedsomloop<br />
14. Apex van het hart<br />
15. Ligamentum arteriosum<br />
Figuur 11.3<br />
5. 1. Systole<br />
2. Diastole<br />
3. Lub-dup<br />
4. Atrioventriculaire<br />
5. Halvemaanvormige<br />
6. Ventrikels<br />
7. Atria<br />
8. Atria<br />
9. Ventrikels<br />
10. (Hart)Ruis (of souffl e)<br />
6.<br />
Vena cava<br />
superior<br />
1<br />
2<br />
3<br />
9<br />
4<br />
5<br />
Vena cava<br />
inferior<br />
Figuur 11.4<br />
Spiervezel<br />
Aorta<br />
Truncus<br />
pulmonalis<br />
Linkeratrium<br />
6<br />
7<br />
Intercalaire schijven<br />
Celkernen<br />
met<br />
nucleoli<br />
Strepingen<br />
8<br />
Chordae tendinae verankeren<br />
de slippen van de kleppen<br />
Wand van het<br />
linkerventrikel<br />
Rode pijlen moet worden getrokken van het<br />
linkeratrium naar het linkerventrikel en<br />
de aorta uit. Blauwe pijlen moeten worden<br />
getrokken vanuit de vena cava superior en<br />
inferior naar het rechteratrium, daarna het<br />
rechterventrikel in en de truncus pulmonaris<br />
uit. Groene pijlen moeten worden getrokken<br />
van 1-5 in numerieke volgorde.<br />
1. SA-knoop<br />
2. AV-knoop<br />
3. AV-bundel of bundel van His<br />
4. Bundeltakken<br />
5. Purkinje-vezels<br />
6. Pulmonalisklep<br />
7. Aortaklep<br />
8. Linker AV-klep (mitralisklep)<br />
9. Rechter AV-klep (tricuspidalisklep)<br />
A. en B. (in willekeurige volgorde): 6, 7<br />
C. en D. (in willekeurige volgorde): 8, 9<br />
E. 9<br />
F. 8<br />
G. 1<br />
H. 2<br />
7. 1. C of elektrocardiogram<br />
2. F of P-golf<br />
3. H of T-golf<br />
4. G of QRS-golf<br />
5. B of bradycardie<br />
6. D of fi brillatie<br />
7. I of tachycardie<br />
8. E of hartblok<br />
9. A of angina pectoris<br />
48 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
8.<br />
P-golf<br />
Figuur 11.5<br />
QRS<br />
T-golf<br />
Een hartcyclus<br />
Ventrikels in diastole
9. 1. Hartminuutvolume<br />
2. Hartslagfrequentie<br />
3. Slagvolume<br />
4. Circa 75 slagen per minuut<br />
5. 70 ml per hartslag<br />
6. 5250 ml per minuut<br />
7. Minuut<br />
8. Slagvolume<br />
9. Uitrekking<br />
10. Bloed<br />
10. Plaats een vinkje bij 1, 2, 4, 5, 6, 8 en 10<br />
11. 1. Foetaal<br />
2. Hartslagfrequentie<br />
3. Linker<br />
4. J<br />
5. J<br />
12. 1. Linkerzijde van het hart<br />
2. P-golf<br />
3. AV-kleppen geopend<br />
4. Aortaklep<br />
5. Drieslippige klep<br />
6. Hartblok<br />
11.2 Bloedvaten<br />
13. 1. Lumen<br />
2. Vaatvernauwing (vasoconstrictie)<br />
3. Vaatverwijding (vasodilatatie)<br />
4. Venen<br />
5. Arteriën<br />
6. Arteriolen<br />
7. Venulen<br />
14. Arteriën zijn bloedvaten met een hoge druk.<br />
Venen zijn vaten met een lage druk. Het<br />
bloed stroomt van een hoge naar een lage<br />
druk. De kleppen in de venen helpen voorkomen<br />
dat bloed terugstroomt; als er geen<br />
kleppen waren, zou het bloed in deze vaten,<br />
waar een lage druk heerst, kunnen terugstromen.<br />
Het cardiovasculaire stelsel<br />
15. Activiteit van de skeletspieren en ademen<br />
(respiratoire pomp).<br />
16. 1. A of tunica interna<br />
2. B. of tunica media<br />
3. A of tunica interna<br />
4. A of tunica interna<br />
5. C of tunica externa<br />
6. B of tunica media<br />
7. C of tunica externa<br />
17.<br />
Figuur 11.6:<br />
A. Arterie; dikke media; smal, rond lumen.<br />
B. Vene; dunne media; langwerpig, relatief<br />
samengedrukt lumen, klep aanwezig.<br />
C. Capillair; enkelvoudige laag endotheel.<br />
Bij A en B is de tunica interna de<br />
binnenste laag van het vat; de tunica<br />
externa is de buitenste laag en de tunica<br />
media is de dikke, middelste laag.<br />
V. vertebralis<br />
V. brachiocephalica<br />
V. cava superior<br />
V. brachialis<br />
V. cava inferior<br />
V. renalis<br />
V. radialis<br />
V. iliaca communis<br />
V. iliaca interna<br />
V. saphena magna<br />
V. tibialis posterior<br />
Figuur 11.7<br />
V. jugularis interna<br />
V. subclavia<br />
V. axillaris<br />
V. cephalica<br />
V. hepatica<br />
V. intermedia cubiti<br />
V. ulnaris<br />
V. femoralis<br />
V. poplitea<br />
V. saphena parva<br />
V. tibialis anterior<br />
V. fibularis<br />
49
A. carotis externa<br />
A. vertebralis<br />
A. brachiocephalicus<br />
A. brachialis<br />
A. renalis<br />
Aorta<br />
A. radialis<br />
A. iliaca communis<br />
A. iliaca interna<br />
A. poplitea<br />
A. tibialis anterior A. tibialis posterior<br />
Figuur 11.8<br />
A. carotis interna<br />
A. carotis communis<br />
A. subclavia<br />
A. axillaris<br />
Truncus coeliacus<br />
A. mesenterica superior<br />
A. ulnaris<br />
A. mesenterica inferior<br />
A. iliaca externa<br />
A. femoralis<br />
18. 1. en 2. S of vena radialis en X of vena ulnaris<br />
3. U of vena subclavia<br />
4. E of vena cordis magna en media<br />
5. T of venae renales<br />
6. Q of vena jugularis interna<br />
7. D of venae brachiocephalicae<br />
8. en 9. A of vena tibialis anterior en R of<br />
vena tibialis posterior<br />
10. M of vena porta hepatica<br />
11. F of vena cephalica<br />
12. J of vena ovarica of vena testicularis<br />
13. B of vena azygos<br />
14. O of vena cava inferior<br />
15. L of vena hepatica<br />
16.-18. I of venae gastricae; N of vena<br />
mesenterica inferior; V of vena mesenterica<br />
superior<br />
19. K of vena saphena magna<br />
20. G of vena iliaca communis<br />
21. H of vena femoralis<br />
19. Het rechteratrium en het rechterventrikel<br />
en alle bloedvaten met ‘pulmonalis’ in hun<br />
naam moeten blauw worden gekleurd; het<br />
linkeratrium, het linkerventrikel en de aortaboog<br />
en de lobaire arteriën (slagaders die<br />
longtrechtertjes van O 2 voorzien) moeten<br />
rood worden gekleurd.<br />
A. pulmonalis sinistra<br />
Aortaboog<br />
Truncus pulmonalis<br />
A. pulmonalis dextra<br />
Lobaire arteriën van<br />
rechterlong (3)<br />
Figuur 11.9<br />
20. 1. F<br />
2. D<br />
3. B<br />
4. A<br />
5. D<br />
6. A<br />
7. E<br />
50 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
21.<br />
Venen longen<br />
E<br />
K<br />
N<br />
F<br />
G<br />
I<br />
O<br />
Figuur 11.10<br />
Rechterventrikel<br />
Linkerventrikel<br />
Middenrif Oesofagus<br />
Lobaire arteriën van<br />
linkerlong (2)<br />
Venen longen<br />
B<br />
J<br />
L<br />
A<br />
M<br />
D<br />
H<br />
C
22.<br />
Lever<br />
Galblaas<br />
Vena porta<br />
hepatica<br />
Vena<br />
mesenterica<br />
superior<br />
Colon<br />
ascendens<br />
Rectum<br />
Figuur 11.11<br />
23. 1. en 2. F of arteria carotis communis en W<br />
of arteria subclavia<br />
3. H of arteria coronaria<br />
4. en 5. P of arteria carotis interna en Y of<br />
arteria vertebralis<br />
6. B of aorta<br />
7. J of arteria dorsalis pedis<br />
8. I of arteria femoralis profundus<br />
9. S of arteria phrenica<br />
10. C of arteria brachialis<br />
11. C of arteria brachialis<br />
12. N of arteria mesenterica inferior<br />
13. Q of arteria iliaca interna<br />
14. L of arteria femoralis<br />
15. C of arteria brachialis<br />
16. X of arteria mesenterica superior<br />
17. G of arteria iliaca communis<br />
18. E of truncus coeliacus<br />
19. K of arteria carotis externa<br />
20.-22. (in willekeurige volgorde) A of arteria<br />
tibialis anterior; R of arteria peronea,<br />
T of arteria tibialis posterior<br />
23. U of arteria radialis<br />
24. B of aorta<br />
Het cardiovasculaire stelsel<br />
Maag<br />
Milt<br />
Pancreas<br />
Dunne<br />
darm<br />
Colon<br />
descendens<br />
Vena gastrica<br />
Vena lienalis<br />
Vena mesenterica<br />
inferior<br />
24.<br />
Figuur 11.12<br />
25.<br />
Frontaalkwab<br />
van cerebrale<br />
hemisfeer<br />
Arteriae cerebri<br />
anterior<br />
Hypofyse<br />
Arteria carotis<br />
interna<br />
Pons<br />
Arteria vertebralis<br />
Vena cava superior<br />
Ductus venosus<br />
Lever<br />
Vena portae hepatis<br />
Vena umbilicalis<br />
Navelstreng<br />
Arteriae umbilicales<br />
s<br />
Figuur 11.13<br />
Foetale blaas<br />
Vergroot aanzicht van het hart<br />
Verbindingstakken<br />
Arteriae cerebri media<br />
Verbindingstakken<br />
Arteriae cerebri posterior<br />
Arteria basilaris<br />
Cerebellum (kleine hersenen)<br />
Vena cava inferior<br />
Aorta<br />
Arteria iliaca communis<br />
Arteria iliaca interna<br />
Ductus arteriosus<br />
Foramen ovale<br />
Ductus venosus<br />
Vena cava inferior<br />
51
26. 1. C of cirkel van Willis<br />
2. J of vena umbilicalis<br />
3. E of ductus venosus<br />
4. A of arteria cerebri anterior, G of arteria<br />
cerebri media<br />
5. B of arteria basilaris<br />
6. D of ductus arteriosus<br />
7. F of foramen ovale<br />
27. De foetale longen vervullen nog geen functie<br />
bij de gaswisseling en ze zijn samengevouwen.<br />
In de placenta vindt de gaswisseling<br />
met het foetale bloed plaats.<br />
28. 1. Ader<br />
2. Arteria carotis<br />
3. Vaatverwijding<br />
4. Hoge bloeddruk<br />
5. Vaatverwijding<br />
29. 1. H of polsfrequentie<br />
2. B of bloeddruk<br />
3. en 4. C of hartminuutvolume en F of<br />
perifere weerstand<br />
5. D of vernauwing van arteriolen<br />
6. J of systolische bloeddruk<br />
7. E of diastolische bloeddruk<br />
8. A of oppervlakkig gelegen slagaders<br />
9. G of drukpunten<br />
10. I of geluiden van Korotkoff<br />
30. 1. G of interstitiële vloeistof<br />
2. C of diffusie<br />
3. E of in vet oplosbaar<br />
4. - 6. (in willekeurige volgorde): B of intercellulaire<br />
spleten; D of fenestraties; I<br />
of blaasjes<br />
7. D of fenestraties<br />
8. en 9. B of intercellulaire spleten; D of<br />
fenestraties<br />
31. 1. A<br />
2. - 5. T<br />
6. A<br />
7. A<br />
8. T<br />
9.-11. A<br />
12. T<br />
13. T<br />
32. 1. Verhoging<br />
2. Orthostatische hypotensie<br />
3. Hersenen<br />
4. Stethoscoop<br />
5. Lage<br />
6. J<br />
7. Vaatvernauwend<br />
8. Hypertensie of hoge bloeddruk<br />
33. 1. Door de anastomose<br />
2. A<br />
3. B<br />
4. Capillaire hydrostatische druk (bloeddruk,<br />
Hp c )<br />
5. Bloeddruk<br />
6. Capillaire colloïdosmotische druk (Op c )<br />
7. Albumine<br />
8. Aan de kant van de arteriole<br />
9. Het wordt opgenomen door lymfevaten<br />
en zo naar de bloedsomloop teruggevoerd<br />
Arteriole<br />
Figuur 11.14<br />
Precapillaire sfincters Anastomose<br />
34. 1. Arteria femoralis<br />
2. Arteria brachialis<br />
3. Arteria poplitea<br />
4. Arteria facialis<br />
5. Arteria radialis<br />
6. Arteria temporalis<br />
Capillairen in strikte zin<br />
Postcapillaire<br />
venule<br />
52 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
A<br />
C<br />
C<br />
B<br />
C
11.3 Ontwikkelingsaspecten van het<br />
cardio vasculaire stelsel<br />
35. 1. Vierde<br />
2. Longen<br />
3. Ductus venosus<br />
4. Vena umbilicalis<br />
5. Placenta<br />
6. Foetale lever<br />
7. Arteriae umbilicales<br />
8. Gesloten<br />
9. Sterfte<br />
10. Atherosclerose (en arteriosclerose)<br />
11. Menopauze<br />
12. Aerobe lichaamsbeweging<br />
13. Atherosclerose<br />
14. Spataderen<br />
15. en 16. Voeten en benen<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
36. 1. Linkeratrium<br />
2. Linkerventrikel<br />
3. Mitralisklep, linker AV-klep<br />
4. Chordae tendineae<br />
5. Diastolische<br />
6. Systole/contractie<br />
7. Aortaklep<br />
8. Aorta<br />
9. Arteria mesenterica superior<br />
10. Endotheel<br />
11. Vena mesenterica superior<br />
12. Vena lienalis<br />
13. Voedingsstoffen<br />
14. Fagocyterende (kupffercellen)<br />
15. Vena hepatica<br />
16. Vena cava inferior<br />
17. Rechteratrium<br />
18. Truncus pulmonalis<br />
19. Arteria pulmonalis<br />
20. Longen<br />
21. Arteria subclavia<br />
Het cardiovasculaire stelsel<br />
In het ziekenhuis<br />
37. Zijn hartminuutvolume is nul; hartinfarct.<br />
De dorsale interventriculaire tak van de<br />
linker a. coronaria voert bloed aan voor een<br />
groot deel van het linkerventrikel, de pomp<br />
van de grote bloedsomloop.<br />
38. Bradycardie, als gevolg van overmatige<br />
stimulering van het hart door de Nervus<br />
vagus, kan worden vastgesteld door de polsfrequentie<br />
op te nemen.<br />
39. Stuwing in de perifere bloedsomloop, als<br />
gevolg van hartfalen rechts.<br />
40. Trombose of atherosclerose; een arteriële<br />
anastomose (cirkel van Willis), bijvoorbeeld<br />
(1) arteria carotis interna sinistra naar arteria<br />
cerebri anterior sinistra. Daarna door<br />
ventrale verbindingstakken naar arteria<br />
cerebri anterior dextra en (2) arteria vertebralis<br />
naar arteria basilaris naar arteria<br />
cerebri posterior dextra door de dorsale verbindingstak<br />
naar de arteria cerebri media<br />
dextra.<br />
41. Hoog; door polycythemie neemt de viscositeit<br />
van het bloed toe (en dus de perifere<br />
weerstand), waardoor de bloeddruk stijgt.<br />
42. De stijf geworden slippen van de klep zouden<br />
zich niet goed sluiten en de klep zou<br />
niet langer goed werken. Een hartruis zou<br />
hoorbaar worden nadat de klep zich had<br />
moeten sluiten en bloed zou door de klep<br />
terugstromen.<br />
43. Van trombofl ebitis is sprake wanneer een<br />
trombus (stolsel) ontstaat in een ontstoken<br />
bloedvat (een ader). Het gevaar bestaat dat<br />
het stolsel zich losmaakt, met een longembolie<br />
als gevolg.<br />
53
44. Op een ECG zijn alleen problemen met de<br />
elektrische geleiding te zien. Problemen<br />
met de kleppen zijn daar niet op te zien.<br />
45. Lichaamsbeweging verlengt het leven,<br />
doordat het cardiovasculaire stelsel en het<br />
ademhalingsstelsel door lichaamsbeweging<br />
effi ciënter worden. De hartslagfrequentie<br />
daalt en het slagvolume neemt toe.<br />
46. Als de omgevingstemperatuur hoog is,<br />
verwijden de bloedvaten in en naar de huid<br />
zich; een groot deel van het bloed zal zich<br />
dus in de huidbloedvaten bevinden. Als je<br />
onder die omstandigheden plotseling gaat<br />
staan, zal er aanvankelijk in de grotere,<br />
meer centraal gelegen bloedvaten te weinig<br />
bloed aanwezig zijn om voldoende bloed<br />
naar de hersenen te vervoeren, vandaar de<br />
duizeligheid.<br />
47. Door een geneesmiddel dat de calciumkanalen<br />
blokkeert, zal de kracht van de hartcontractie<br />
afnemen. Doordat de kracht van de<br />
contracties direct verband houdt met het<br />
slagvolume, zal het slagvolume afnemen.<br />
48. Acetylcholine vertraagt de hartslag (deze<br />
neurotransmitter wordt door de Nervus<br />
vagus afgegeven). Dus zal bij een langere<br />
vullingstijd het slagvolume van het hart<br />
toenemen.<br />
49. Hieruit blijkt hun elasticiteit. Als het hart<br />
samentrekt en bloed naar de grote arteriën<br />
nabij het hart stuwt, worden deze uitge-<br />
rekt om het grotere bloedvolume te kunnen<br />
opvangen (systolische druk). Wanneer<br />
het bloed vervolgens verder stroomt in de<br />
bloedsomloop, veren de wanden terug om<br />
de bloeddruk te handhaven, waardoor het<br />
bloed verder blijft stromen (diastolische<br />
druk).<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
50. 1. A, D<br />
2. B<br />
3. A, D<br />
4. A, B, C, D<br />
5. D<br />
6. C<br />
7. A, C<br />
8. C<br />
9. A, B, C, D<br />
10. A, B, C<br />
11. A, B, C<br />
12. A, C<br />
13. B, D<br />
14. A, B, C<br />
15. C, D<br />
16. A<br />
17. A, B, C, D<br />
18. A, B, C<br />
19. B<br />
20. D<br />
21. A<br />
22. B<br />
23. D<br />
24. D<br />
54 Werkboek anatomie en fysiologie
Arteriën<br />
Hart<br />
Hoofdstuk 12<br />
Het lymfestelsel en immuniteit<br />
12.1 Het lymfestelsel<br />
1. 1. Pomp<br />
2. Arteriën<br />
3. Venen<br />
4. Kleppen<br />
5. Lymfe<br />
6. Drie liter<br />
2.<br />
Capillairen<br />
cardiovasculaire<br />
stelsel<br />
Venen<br />
A<br />
Figuur 12.1<br />
3. 1. Capillair<br />
2. Groot aantal lymfevaten<br />
3. Ondoorlaatbaar<br />
4. 1. C of milt<br />
2. A of lymfeknopen<br />
3. D of thymus<br />
4. B of platen van Peyer<br />
5. B of platen van Peyer<br />
5. Arceer de rechter arm en de rechter zijde<br />
van de thorax en het hoofd.<br />
Hoofdstuk 12<br />
Los<br />
bindweefsel<br />
rond<br />
capillairen<br />
Lymfecapillairen<br />
Lymfevaten<br />
Interstitiële<br />
vloeistof<br />
(wordt lymfe)<br />
Verzamelbuizen<br />
lymfestelsel<br />
Vene<br />
B<br />
Cervicale<br />
lymfeknopen<br />
Lymfeknoop<br />
Kleppen<br />
Lymfevat<br />
Figuur 12.2<br />
Keelamandelen<br />
(in de farynx<br />
gelegen)<br />
Thymus (in de<br />
thorax, voornamelijk<br />
actief tijdens de jeugd)<br />
Milt (welvingen<br />
rond de linkerzijde<br />
van de maag)<br />
Platen van Peyer<br />
(in de darmen)<br />
6. 1. B-lymfocyten<br />
2. Deze vormen antistoffen en geven deze<br />
af<br />
3. T-lymfocyten<br />
4. Macrofagen, fagocytose<br />
5. Hierdoor wordt de stroming van lymfe<br />
door de knoop vertraagd, waardoor<br />
immuuncellen en macrofagen de tijd<br />
krijgen om op lichaamsvreemde stoffen<br />
te reageren die in de lymfe aanwezig<br />
kunnen zijn<br />
6. Kleppen in de afferente en efferente<br />
lymfevaten<br />
7. Hals, oksel, liesstreek<br />
Axillaire lymfeknopen<br />
Appendix vermiforme<br />
Inguïnale lymfeknopen<br />
(lymfeknopen in de liesstreek)<br />
55
Afferent<br />
lymfevat<br />
Randsinus<br />
Mergsinus<br />
Efferent lymfevat<br />
Figuur 12.3<br />
7. 1. C<br />
2. A<br />
3. D<br />
4. B<br />
5. C<br />
12.2 Afweer<br />
8. 1. Barrières van membranen aan de oppervlakte,<br />
slijmvliezen<br />
2. Natural killer cellen<br />
3. Chemische stoffen (ontstekingsstoffen<br />
en antimicrobiële stoffen)<br />
9. 1. Traanvocht en speeksel<br />
2. Maag en vrouwelijke voortplantingsorganen<br />
3. Talgklieren; huid<br />
4. Spijsverteringskanaal<br />
10.<br />
Onderhuids<br />
weefsel<br />
Figuur 12.4<br />
3<br />
2<br />
5<br />
Erythrocyten<br />
4<br />
Monocyt<br />
Vezelig kapsel<br />
Trabekels<br />
Schors<br />
Kiemcentra van<br />
follikels<br />
Merg<br />
Hilus<br />
Micro-organismen<br />
1<br />
6<br />
11. 1. Jeuk<br />
2. Natural killer cellen<br />
3. Interferon<br />
4. Ontsteking<br />
5. Antibacterieel<br />
12. 1. B of lysozymen, F of talg<br />
2. C of slijmvliezen, G of huid<br />
3. A of zuren, B of lysozymen, D of slijm,<br />
E of eiwitsplitsende enzymen, F of talg<br />
4. D of slijm<br />
5. A-G<br />
13. Ze verplaatsen slijm met gevangen celresten<br />
omhoog vanuit de longen naar de keel waar<br />
het kan worden doorgeslikt of uitgespuugd.<br />
14. Fagocytose is opname en afbraak van deeltjes<br />
door bepaalde cellen. Hoe ruwer de oppervlakte<br />
van het deeltje, hoe gemakkelijker<br />
het wordt opgenomen.<br />
15. Plaats een vinkje bij 1, 3 en 4.<br />
16. 1. F of toegenomen bloedtoevoer naar een<br />
gebied<br />
2. E of histamine<br />
3. G of ontstekingsstoffen<br />
4. A of chemotaxis<br />
5. C of oedeem<br />
6. H of macrofagen<br />
56 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
Epitheel<br />
Vezelig littekenweefsel<br />
Macrofaag<br />
Endotheel<br />
van capillair<br />
Neutrofiel<br />
Endotheel<br />
van capillair
7. B of diapedese<br />
8. I of neutrofi elen<br />
9. D of vlechtwerk van fi brinedraden<br />
17. 1. Eiwitten<br />
2. Geactiveerd<br />
3. Gaten of beschadigingen<br />
4. Water<br />
5. Lysis<br />
6. Opsonisatie<br />
18. Interferon wordt gevormd in reactie op een<br />
virale infectie van een cel. De cel vormt interferon<br />
(een eiwit) en geeft dit af. De interferonen<br />
diffunderen naar cellen in de nabije<br />
omgeving, waar ze voorkomen dat virussen<br />
zich binnen deze cellen vermenigvuldigen.<br />
19. Het specifi eke immuunstelsel is antigeenspecifi<br />
ek, gegeneraliseerd en vertoont<br />
geheugen.<br />
20. 1. Immuunsysteem<br />
2. Eiwitten<br />
3. Incomplete antigenen<br />
4. Niet lichaamseigen<br />
21. 1. A of antigenen<br />
2. E of humorale immuniteit<br />
3. D of cellulaire immuniteit<br />
4. en 5. B of B-cellen en I of T-cellen<br />
6. H of macrofagen<br />
7. en 8. C of bloed en F of lymfe<br />
9. G of lymfeknopen<br />
22. 1. Dit blijkt uit het ontstaan van antigeenspecifi<br />
eke receptoren op het membraan<br />
van de lymfocyt<br />
2. Foetale leven<br />
3. Lichaamseigen eiwitten<br />
Het lymfestelsel en immuniteit<br />
Figuur 12.5<br />
23.<br />
Gebied waar<br />
T-cellen tot rijping<br />
komen<br />
Thymus<br />
Gebied bezaaid met<br />
rijpe T- en B-cellen ;<br />
hier vinden waarschijnlijk<br />
antigeenherkenning en<br />
tolerantie-opbouw plaats<br />
Gebied waar lymfoïde<br />
stamcellen onrijpe<br />
lymfocyten ontstaan<br />
Beenmerg<br />
Gebied waar<br />
B-cellen tot<br />
rijping komen<br />
Lymfeknoop<br />
Kenmerk T-cel B-cel<br />
Ontstaat uit beenmerg uit stamcellen die hemocytoblasten<br />
worden genoemd<br />
√ √<br />
Dochtercellen zijn plasmacellen √<br />
Dochtercellen zijn helpercellen en supressorcellen<br />
regulerende en cytotoxische cellen<br />
√<br />
Dochtercellen zijn onder meer geheugencellen √ √<br />
Valt vreemde cellen of met virus geïnfecteerde<br />
cellen direct aan<br />
√<br />
Produceert antistoffen die aan lichaamsvloeistoffen<br />
worden afgegeven<br />
Heeft een receptor op het celoppervlak die in<br />
staat is een specifi ek antigeen te herkennen<br />
Is verantwoordelijk voor het grootste deel van<br />
de lymfocyten in de circulatie<br />
√<br />
√ √<br />
24. 1. Cytokinen<br />
2. Molecuul dat alleen imuunrespons<br />
oproept na binding met drager<br />
3. Lever<br />
√<br />
Beenmerg<br />
Circuleren in<br />
bloed en lymfe<br />
57
25. 1. Het V-segment<br />
2. Het C-segment<br />
V<br />
Lichte keten<br />
Figuur 12.6<br />
26. 1. B of IgD<br />
2. D of IgG<br />
3. E of IgM<br />
4. D of IgG, E of IgM<br />
5. E of IgM<br />
6. D of IgG<br />
7. C of IgE<br />
8. A of IgA<br />
27. 1. Antigeen<br />
2. Activering complement en agglutinatie<br />
en precipitatie<br />
3. Neutralisering<br />
4. Agglutinatie<br />
5. IgM<br />
6. Precipitatie<br />
7. Fagocyten<br />
28. 1. A<br />
2. - 4. P<br />
5. A<br />
6. A<br />
29. 1. P<br />
2. P<br />
3. S<br />
4. P<br />
5. S<br />
V<br />
C<br />
C<br />
Zware ketens<br />
C C<br />
C<br />
C<br />
V<br />
V<br />
Lichte keten<br />
Disulfidebindingen<br />
30. 1. A of T-helpercel<br />
2. A of T-helpercel<br />
3. C of T-suppressorcel<br />
4. B of cytotoxische T-cel<br />
5. D of T-geheugencel<br />
31. 1. G of interferon<br />
2. C of chemotactische factoren<br />
3. B of antistoffen<br />
4. F of ontsteking<br />
5. E of cytokinen<br />
6. D of complement<br />
7. E of cytokinen<br />
32. 1. Allograft, iemand die geen bloedverwant<br />
is.<br />
2. Cytotoxische T-cellen en macrofagen.<br />
3. Om afstoting te voorkomen, moet de<br />
werking van het immuunsysteem van<br />
de ontvanger worden onderdrukt. De<br />
patiënt is niet beschermd tegen vreemde<br />
antigenen en bacteriële of virale infecties<br />
vormen een veel voorkomende<br />
doodsoorzaak.<br />
58 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
33.<br />
Sommige<br />
activeren<br />
Activeert<br />
Verwerkt en<br />
presenteert<br />
antigeen aan<br />
Geeft af<br />
Sommige<br />
stimuleren<br />
Geeft af<br />
Valt het cellulaire<br />
antigeen direct aan,<br />
waardoor lysis<br />
optreedt<br />
Figuur 12.7<br />
Antigeen dringt binnen<br />
Geeft af<br />
Cytokinen Cytokinen<br />
Maakt vrij Stimuleren<br />
T-helpercel<br />
Interactie met en<br />
stimuleren van klonale<br />
Klonale expansie van<br />
expansie van<br />
Cytokinen<br />
Cytotoxische<br />
T-cellen<br />
Omgeven door<br />
Macrofaag<br />
Sommige<br />
worden<br />
T-geheugencellen<br />
Sommige<br />
stimuleren<br />
Sommige trekken aan<br />
Perforine Neutrofielen<br />
Versterken de<br />
immuunreactie<br />
Geeft af Interferon<br />
Verhoogt weerstand<br />
van weefselcellen<br />
tegen duplicatievirussen<br />
B-cel<br />
De meeste<br />
differentiëren zich<br />
verder en worden<br />
Sommige<br />
worden<br />
B-geheugencel<br />
Na latere stimulatie<br />
klonale expansie,<br />
zodat ontstaat<br />
Plasmacellen<br />
Geven af<br />
=<br />
Binding aan antigenen<br />
en (enige) binding<br />
Complement<br />
Antistoffen
12.3 Immuunstoornissen<br />
34. 1. C of immunodefi ciëntie<br />
2. A of allergie/overgevoeligheid<br />
3. A of allergie/overgevoeligheid<br />
4. C of immunodefi ciëntie<br />
5. B of auto-immuunaandoening<br />
6. C of immunodefi ciëntie<br />
7. B of auto-immuunaandoening<br />
8. A of allergie/overgevoeligheid<br />
9. A of allergie/overgevoeligheid<br />
12.4 Ontwikkelingsaspecten van het lymfestelsel<br />
en het immuunstelsel<br />
35. 1. Venen<br />
2. Thymus<br />
3. Milt<br />
4. Thymus<br />
5. Lever<br />
6. Lymfoïde organen<br />
7. Geboorte (of kort daarna)<br />
8. Vermindert<br />
9. - 11. (in willekeurige volgorde): immunodefi<br />
ciënties, auto-immuunziekten,<br />
kanker.<br />
12. IgA.<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
36. 1. Eiwit<br />
2. Lymfeknoop<br />
3. B-lymfocyten (B-cellen)<br />
4. Plasmacel<br />
5. Antistoffen<br />
6. Macrofaag<br />
7. Antigenen<br />
8. Antigeenpresenterende cellen<br />
9. T-<br />
10. Kloon<br />
11. Immunologisch geheugen<br />
In het ziekenhuis<br />
37. Anafylactische shock (histamine veroorzaakt<br />
vloeistofverlies vanuit de bloedsomloop<br />
in het hele lichaam); injecties met<br />
epinefrine.<br />
Het lymfestelsel en immuniteit<br />
38. Contactdermatitis (overgevoeligheid na<br />
herhaalde blootstelling aan een stof), waarschijnlijk<br />
als gevolg van een reactie op de<br />
chemische stoffen in het wasmiddel waarmee<br />
de luiers worden gewassen.<br />
39. James heeft AIDS.<br />
40. Ze heeft de klassieke symptomen van hypothyreoïdie<br />
(waarschijnlijk als gevolg van<br />
een beschadiging van de hals) en ze lijkt<br />
een auto-immuunreactie te vertonen tegen<br />
‘verborgen antigenen’ in het colloïd van de<br />
schildklier.<br />
41. Bloedingen; de milt is een bloedreservoir.<br />
Nee, de lever, het beenmerg en andere weefsels<br />
kunnen de functies van de milt overnemen.<br />
42. De zuurgraad in het vaginaalkanaal remt de<br />
groei van bacteriën. Daardoor vormt alles<br />
wat de zuurgraad in het vaginaalkanaal verhoogt,<br />
een gelegenheid voor bacteriegroei<br />
en ontsteking van de vagina.<br />
43. Lymfoedeem of zwelling als gevolg van een<br />
ophoping van weefselvloeistof (lymfe) in het<br />
gebied. Nee, de lymfevaten zullen uiteindelijk<br />
door aftakkingen van de venen in het<br />
gebied worden vervangen.<br />
44. Waarschijnlijk toegenomen, doordat de plasmacellen<br />
de belangrijkste bron van antistoffen<br />
zijn.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
45. 1. C, D<br />
2. A, B, C, D<br />
3. A<br />
4. A, B, C<br />
5. A, B, D<br />
6. A, B, D<br />
7. B, D<br />
8. C<br />
59
9. A, C, D<br />
10. C<br />
11. B, C, D<br />
12. B, D<br />
13. B, C, D<br />
Hoofdstuk 13<br />
Het ademhalingsstelsel<br />
13.1 Functionele anatomie van het ademhalingsstelsel<br />
1. 1. Neus, pharynx, larynx, luchtpijp,<br />
bronchiën en kleinere vertakkingen<br />
2. Om lucht naar het<br />
gaswisselingsoppervlak te geleiden<br />
3. Alveoli (Longblaasjes)<br />
2. 1. R<br />
2. L<br />
3. R<br />
3. 1. Uitwendige nares of neusgaten<br />
2. Neustussenschot (septum nasi)<br />
3. - 5. (in willekeurige volgorde): verwarmen,<br />
bevochtigen, zuiveren<br />
6. Neusbijholten<br />
7. Spraak<br />
8. Pharynx<br />
9. Larynx (strottenhoofd)<br />
10. Keelamandelen<br />
11. Kraakbeen<br />
12. Luchtdruk<br />
13. Ventrale.<br />
14. Schildkraakbeen<br />
15. Stembanden of ware stembanden<br />
16. Spraak<br />
4. 1. Mandibula<br />
2. Alveolus<br />
3. Larynx<br />
4. Peritonitis<br />
5. Nasopharynx<br />
6. Primaire bronchus<br />
14. C<br />
15. C, D<br />
16. D<br />
17. A<br />
5. Wat kleurcodes betreft: de pharynx bestaat<br />
uit de nasopharynx, oropharynx en<br />
laryngopharynx. De larynx loopt vanaf de<br />
laryngopharynx via de stembanden naar de<br />
luchtpijp. De neusbijholten bestaan uit de<br />
frontale en sfenoïdale sinussen.<br />
Voorhoofdssinus<br />
Neusholte<br />
Neusschelpen<br />
Harde gehemelte<br />
Mondholte<br />
Zachte gehemelte<br />
Tongamandelen<br />
Epiglottis<br />
Os hyoideum<br />
Schildkraakbeen<br />
Ringkraakbeen<br />
Luchtpijp<br />
Figuur 13.1<br />
Uitmonding van<br />
buis van Eustachius<br />
6. 1. B of bronchiolen<br />
2. G of gehemelte<br />
3. I of nervus phrenicus<br />
4. E of oesophagus<br />
5. D of epiglottis<br />
6. K of trachea<br />
7. A of alveoli<br />
8. H of pariëtale pleura<br />
9. L of viscerale pleura<br />
10. F of glottis<br />
11. C of neusschelpen<br />
12. M of stembanden<br />
Sfenoïdale<br />
sinus<br />
Keelamandel<br />
Nasopharynx<br />
Oropharynx<br />
Gehemelteamandel<br />
Laryngopharynx<br />
Ware stembanden<br />
Slokdarm<br />
60 Werkboek anatomie en fysiologie
7. 1. Elastisch bindweefsel<br />
2. Gaswisseling<br />
3. Surfactant<br />
4. Oppervlaktespanning<br />
5. Verlagen<br />
8. 1. Vormt een open doorgang naar de<br />
luchtwegen; dient als mechanisme om<br />
voedsel door te geleiden naar de dorsaal<br />
gelegen slokdarm; functie bij de stemproductie<br />
(bevat ware stembanden).<br />
2. Elastisch<br />
3. Hyalien<br />
4. De epiglottis moet buigzaam zijn om<br />
zich tijdens het slikken over de glottis<br />
heen te kunnen sluiten. Het steviger hyaliene<br />
kraakbeen verstevigt de wanden<br />
van de larynx (strottenhoofd).<br />
5. Adamsappel.<br />
Figuur 13.2<br />
9.<br />
Cartilago<br />
thyroidea<br />
Figuur 13.3<br />
Slokdarm<br />
Musculus trachealis<br />
Hyaliene kraakbeenring<br />
Lagen van<br />
de wand<br />
Mucosa<br />
Submucosa<br />
Adventitia<br />
1. Voorkomt dat de luchtwegen worden<br />
samengedrukt tijdens de drukveranderingen<br />
die zich tijdens de ademhaling<br />
voordoen.<br />
Het ademhalingsstelsel<br />
Epiglottis<br />
Os hyoideum<br />
Ligamenten<br />
Cartilago cricoidea<br />
Kraakbeenstukken<br />
van de trachea<br />
Dorsaal<br />
Holte van<br />
de luchtpijp<br />
Ventraal<br />
Pseudogelaagd<br />
epitheel<br />
Slijmklieren<br />
Lamina propria<br />
Trilharen<br />
10.<br />
2. Hierdoor kan de wand van de slokdarm<br />
zich in ventrale richting uitzetten<br />
wanneer een grote voedselbrok wordt<br />
doorgeslikt.<br />
3. Door samentrekking van de musculus<br />
trachealis wordt de diameter van de<br />
luchtpijp kleiner, waardoor de lucht met<br />
grotere kracht omhoog wordt gestuwd.<br />
Helpt het slijm uit de luchtwegen verwijderen<br />
tijdens het hoesten.<br />
Clavicula<br />
Apex van rechter<br />
long, bovenste kwab<br />
Mediastinum<br />
Intacte long<br />
Basis van rechter<br />
long, onderste kwab<br />
Pleuraholte<br />
Diafragma<br />
Figuur 13.4<br />
Larynx<br />
Trachea<br />
Primaire bronchus<br />
Tertiaire bronchus<br />
Secundaire bronchus<br />
Viscerale pleura<br />
Pariëtale pleura<br />
11. De intacte alveoli zijn de blaasvormige structuren<br />
die in deel A op druiven lijken; deze<br />
moeten geel worden gekleurd. De kleine vaten<br />
die als spinnenwebben over het buitenste<br />
oppervlak van de alveoli liggen, zijn de longcapillairen.<br />
In het alveolaire compartiment<br />
moet O 2 zijn genoteerd en de pijl moet vanuit<br />
de alveolus naar het capillair lopen. In het<br />
capillair moet CO 2 zijn genoteerd en deze pijl<br />
moet vanuit het capillair naar het alveolaire<br />
compartiment lopen.<br />
61
Rode bloedcel<br />
Figuur 13.5<br />
C<br />
CO2<br />
13.2 Ademhalingsfysiologie<br />
12. 1. C of intrapleurale druk<br />
2. A of atmosferische druk<br />
3. en 4. B of intrapulmonaire druk<br />
5. C of intrapleurale druk<br />
6. B of intrapulmonaire druk<br />
7. B of intrapulmonaire druk<br />
13. Als het middenrif zich samentrekt, neemt<br />
het inwendige volume van de thorax toe, de<br />
inwendige druk in de thorax neemt af, de<br />
omvang van de longen neemt toe, en lucht<br />
stroomt de longen in. Als het middenrif<br />
zich ontspant, neemt het inwendige volume<br />
van de thorax af, de inwendige druk in de<br />
thorax neemt toe, de omvang van de longen<br />
neemt af en lucht stroomt de longen uit.<br />
14. 1. C of inademing<br />
2. D of interne respiratie<br />
3. E of ventilatie<br />
4. A of externe respiratie<br />
5. B of uitademing<br />
A<br />
O2<br />
Alveolus<br />
Alveolair epitheel<br />
Versmolten<br />
basaalmembranen<br />
Capillair endotheel<br />
Bronchiolus respiratorius<br />
15. 1. Musculi transversus abdominis en musculus<br />
obliquus externes en internes<br />
2. Musculi intercostalis interni en musculus<br />
latissimus dorsi<br />
B<br />
Alveolair<br />
compartiment<br />
Capillair endotheel<br />
Alveolair epitheel<br />
Respiratoire membraan<br />
16. 1. Hikken<br />
2. Hoesten<br />
3. Niezen<br />
4. Gapen<br />
17. 1. E of ademvolume<br />
2. A of dode ruimte<br />
3. F of vitale capaciteit<br />
4. D of residuvolume<br />
5. B of expiratoir reservevolume<br />
62 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
18.<br />
Rode bloedcellen<br />
Figuur 13.6<br />
19. 1. F<br />
2. G<br />
3. H<br />
4. B<br />
5. E<br />
6. J<br />
7. D<br />
8. C<br />
9. I<br />
VC<br />
IRV<br />
TV<br />
ERV<br />
RV<br />
IC
20. 1. Hemoglobine<br />
2. Bicarbonaationen<br />
3. Plasma<br />
4. Zuurstof<br />
21. 1. Acidose<br />
2. ↑ pH<br />
3. Hyperventilatie<br />
4. ↑ Zuurstof<br />
5. ↑ CO 2 in het bloed<br />
6. ↑ pCO 2<br />
13.3 Aandoeningen van het ademhalingsstelsel<br />
22. 1. A of apneu<br />
2. F of eupneu<br />
3. D of dyspneu<br />
4. G of hypoxie<br />
5. E of emfyseem<br />
6. C of chronische bronchitis<br />
7. B of astma<br />
8. C of chronische bronchitis, E of<br />
emfyseem<br />
9. H of longkanker<br />
10. I of tuberculose<br />
13.4 Ontwikkelingsaspecten van het<br />
ademhalingsstelsel<br />
23. 1. Infant Respiratory Distress Syndrome<br />
2. Surfactant<br />
3. Het verlagen van de oppervlaktespanning<br />
van de dunne, waterige laag in de<br />
longtrechtertjes<br />
4. Dit zorgt ervoor dat de longen niet<br />
worden samengedrukt, zodat de gaswisseling<br />
kan voortgaan<br />
24. 1. 40<br />
2. 12-18<br />
3. Astma<br />
4. Chronische bronchitis<br />
5. Emfyseem of tuberculose<br />
6. Elasticiteit<br />
7. Vitale capaciteit<br />
8. Infecties van de luchtwegen, met name<br />
longontsteking<br />
Het ademhalingsstelsel<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
25. 1. Neusschelpen<br />
2. Keelamandelen<br />
3. Nasopharynx<br />
4. Slijm<br />
5. Ware stemband<br />
6. Larynx<br />
7. Spijsverteringsstelsel<br />
8. Epiglottis (strottenklepje)<br />
9. Luchtpijp<br />
10. Trilharen<br />
11. Keel (pharynx)<br />
12. Primaire bronchiën<br />
13. Linker<br />
14. Bronchiole<br />
15. Alveolus<br />
16. Rode bloedcellen<br />
17. Rood<br />
18. Zuurstof<br />
19. Koolstofdioxide<br />
20. Hoesten<br />
In het ziekenhuis<br />
26. Pleuritis.<br />
27. Michael lijdt waarschijnlijk aan koolmonoxidevergiftiging.<br />
28. Sudden infant death syndrome (SIDS) of<br />
wiegendood.<br />
29. Chronische bronchitis; sigarettenrook onderdrukt<br />
de werking van de trilharen.<br />
30. Atelectase. De longen bevinden zich in<br />
afzonderlijke pleurale holten, dus alleen de<br />
linkerlong is samengedrukt.<br />
31. Het slijm dat door de respiratoire mucosa<br />
(slijmvlies van de luchtwegen) wordt afgegeven,<br />
zal abnormaal dik zijn en moeilijk<br />
te verplaatsen. Daardoor zullen de luchtwe-<br />
63
gen met slijm geblokkeerd raken, waardoor<br />
infecties van de luchtwegen worden<br />
bevorderd.<br />
32. De keelamandelen die achterin de neusholte<br />
liggen.<br />
33. 1. Door het slijm neemt de dikte van de<br />
respiratoire membraan toe, waardoor de<br />
diffusie en de uitwisseling van gassen<br />
worden belemmerd.<br />
2. Eén van de bestanddelen van sigarettenrook<br />
is koolstofmonoxide; dit gas<br />
concurreert met zuurstof om bindingsplaatsen<br />
op het hemoglobine. Door<br />
roken worden ook de trilharen verlamd,<br />
waardoor de patiënt meer risico loopt op<br />
blokkade van de luchtwegen door slijm<br />
en infecties.<br />
34. Door ondiepe adembewegingen wordt lucht<br />
uit de dode ruimte gestuwd (delen van de<br />
luchtwegen waar de lucht niet deelneemt<br />
aan de gaswisseling). Bij diepere ademhalingen<br />
is de kans groter dat de lucht alcohol<br />
bevat die vanuit het bloed naar de alveoli<br />
verdampt.<br />
35. Beide groepen trilharen verplaatsen het<br />
slijm in de richting van de slokdarm waar<br />
het kan worden doorgeslikt. Hierdoor wordt<br />
voorkomen dat stof en slijm met bacteriën<br />
zich in de longen gaan ophopen.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
36. 1. B, D<br />
2. B, C, D<br />
3. A<br />
4. B<br />
5. D<br />
6. A<br />
7. D<br />
8. B<br />
9. A<br />
10. B<br />
11. B, C, D<br />
12. B, C<br />
13. D<br />
14. B<br />
15. B, C, D<br />
16. C<br />
Hoofdstuk 14<br />
Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />
14.1 Anatomie van het spijsverteringsstelsel<br />
1. 1. Mondholte<br />
2. Vertering en mechanische verwerking<br />
3. Bloed<br />
4. Uitgescheiden<br />
5. Feces<br />
6. Spijsverteringskanaal<br />
7. Accessoire<br />
2. Het colon ascendens, colon transversum,<br />
colon descendens en colon sigmoideum<br />
maken allemaal deel uit van de dikke darm.<br />
De oorspeekselklier, ondertongspeekselklier<br />
en onderkaakspeekselklier zijn speekselklieren.<br />
64 Werkboek anatomie en fysiologie
Mondholte<br />
Ondertongspeekselklier<br />
Onderkaakspeekselklier<br />
Lever<br />
Duodenum<br />
Pancreas<br />
Colon ascendens<br />
Ileum<br />
Wormvormig aanhangsel<br />
(Appendix)<br />
Figuur 14.1<br />
Luchtpijp<br />
Middenrif<br />
3. Kleur het frenulum rood; het zachte gehemelte<br />
blauw; de keelamandelen geel en de<br />
tong roze.<br />
Gebitselementen (centrale<br />
en laterale snijtanden)<br />
Keelamandelen<br />
(tonsillae palatinae)<br />
Figuur 14.2<br />
4. 1. B of darmsapklieren<br />
2. E of speekselklieren<br />
3. D of pancreas<br />
4. C of lever<br />
5. A of maagsapklieren<br />
5. 1. J of mesenterium<br />
2. X of villi<br />
3. N of platen van Peyer<br />
4. P of plicae circulares<br />
5. L of mondholte, U of maag<br />
6. V of tong<br />
7. O of pharnyx<br />
Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />
Harde gehemelte<br />
Zachte gehemelte<br />
Uvula (huig)<br />
Tong<br />
Tongriempje<br />
(frenulum)<br />
Oorspeekselklier<br />
Uvula (huig)<br />
Tong<br />
Pharynx<br />
Slokdarm<br />
Milt<br />
Maag<br />
Colon transversum<br />
Colon descendens<br />
Dunne darm<br />
Colon sigmoideum<br />
Endeldarm<br />
Anus<br />
8. E of omentum majus, I of omentum minus,<br />
J of mesenterium<br />
9. D of slokdarm<br />
10. R of rugae<br />
11. G of haustra<br />
12. K of microvilli<br />
13. H of valva ileocaecalis<br />
14. S of dunne darm<br />
15. C of dikke darm<br />
16. W of vestibulum<br />
17. B of appendix vermiforme<br />
18. U of maag<br />
19. I of omentum minus<br />
20. S of dunne darm<br />
21. Q of pylorussfi ncter<br />
22. T of zachte gehemelte<br />
23. S of dunne darm<br />
24. M of pariëtale peritoneum<br />
25. A of anale kanaal<br />
26. F of harde gehemelte<br />
27. Y of viscerale peritoneum<br />
6. 1. Slokdarm<br />
2. Rugae<br />
3. Galblaas<br />
4. Cecum<br />
65
5. Plicae circulares<br />
6. Frenulum<br />
7. Gehemeltebeen<br />
8. Speeksel<br />
9. Eiwitopname<br />
7. In deel B moeten de pariëtale cellen rood<br />
worden gekleurd, de slijmcellen geel en de<br />
zymogene cellen blauw.<br />
Slokdarm<br />
Onderste slokdarmkringspier<br />
Laag lengtespieren<br />
Duodenum Curvatura minor<br />
Figuur 14.3<br />
8.<br />
Pylorus sfincter Pylorus<br />
Ductus cysticus<br />
Duodenum<br />
Oddisfincter<br />
Papil van Vater<br />
Figuur 14.4<br />
Galblaas<br />
Fundus<br />
Laag kringspieren<br />
Laag schuine spieren<br />
Corpus (rugae zichtbaar)<br />
Serosa<br />
Curvatura<br />
major<br />
9. 1. Mucosa<br />
2. Muscularis externa<br />
3. Submucosa<br />
4. Serosa<br />
Lymfeknoop<br />
Figuur 14.5<br />
Takken van de ductus hepaticus vanuit de lever<br />
Ductus hepaticus communis<br />
Mesenterium<br />
Ductus choledochus en sfincter<br />
Ductus pancreaticus accessorius<br />
Pancreas<br />
Jejunum<br />
Ductus pancreaticus<br />
en sphincter<br />
Klier buiten het<br />
verteringskanaal<br />
Submucosa<br />
Submucosale<br />
klier<br />
66 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
Villi<br />
Mucosa<br />
Serosa<br />
Lumen<br />
Muscularis externa
10.<br />
Figuur 14.6<br />
11.<br />
A<br />
Mucosa<br />
C<br />
Figuur 14.7<br />
Lumen<br />
Villi<br />
Plicae<br />
circulares<br />
Plicae circulares<br />
Galblaas<br />
Duodenum<br />
Ductus<br />
choledochus<br />
Submucosa<br />
Mucosa Serosa<br />
Muscularis<br />
externa<br />
Lagen<br />
12. 1. Melktanden<br />
2. Zes maanden (eerste)<br />
3. Zes<br />
4. Blijvende<br />
5. 32<br />
6. 20<br />
7. Snijtanden<br />
8. Hoektanden<br />
9. Premolaren<br />
10. Molaren<br />
11. Verstandskiezen<br />
Chylusvat<br />
Villus<br />
Oppervlakte-epitheel<br />
Darmwandklier<br />
Arteriole<br />
Venule<br />
Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />
B<br />
Netwerk van capillairen<br />
Sikkelvormig<br />
ligament<br />
Lever<br />
Ductus hepaticus<br />
communis<br />
Ductus cysticus<br />
Pancreas<br />
Ductus<br />
pancreaticus<br />
13. 1. A<br />
2. B<br />
3. E<br />
4. C<br />
Pulpholte<br />
Kroon<br />
Cement<br />
Wortel<br />
Figuur 14.8<br />
Glazuur<br />
14.2 Fysiologie van het spijsverteringsstelsel<br />
14. 1. D of eten<br />
2. G of slikken, H of segmentatiebewegingen<br />
en peristaltiek<br />
3. E of kauwen, F of kneden<br />
4. B of enzymatische afbraak<br />
5. A of transport van voedingsstoffen vanuit<br />
de darmholte naar het bloed<br />
6. C of uitdrijving van feces<br />
15. 1. G of peritonitis<br />
2. E of zuurbranden<br />
3. F of geelzucht<br />
4. H of maagzweer<br />
5. C of diarree<br />
6. D of galstenen<br />
7. B of constipatie<br />
Tandvlees<br />
Dentine<br />
Beenweefsel van de kaak<br />
Wortelkanaal<br />
Parodontaal membraan<br />
(parodontium of wortelvlies)<br />
16. 1. O of speekselamylase<br />
2. G of hormonale prikkel<br />
3. M of psychologische prikkel<br />
4. I of mechanische prikkel<br />
5. L of pepsine<br />
6. F of HCl<br />
7. K of slijm<br />
8. N of rennine<br />
9. E of kneden<br />
10. C of enzymen uit de borstelzoom<br />
11. A of vloeistof rijk aan bicarbonaat<br />
12. H of lipasen<br />
13. B of gal<br />
67
17. 1. A of cholecystokinine, C of secretine<br />
2. B of gastrine<br />
3. A of cholecystokinine<br />
4. C of secretine<br />
18. 1. C of fructose, D of galactose, E of<br />
glucose<br />
2. F of lactose, G of maltose, I of sucrose<br />
3. A of aminozuren<br />
4. B of vetzuren<br />
5. E of glucose<br />
19. 1. P<br />
2. A<br />
3. A<br />
4. P<br />
5. A. Omcirkel vetzuren<br />
20. 1. Deglutitie<br />
2. Orale<br />
12.<br />
3. Pharyngo-oesofageale<br />
4. Tong<br />
5. Huig<br />
6. Larynx<br />
7. Epiglottis<br />
8. Peristaltiek<br />
9. Onderste slokdarmkringspier<br />
10. en 11. Peristaltiek, segmentatiebewegingen<br />
12. Segmentatiebewegingen<br />
13. Massabewegingen<br />
14. Endeldarm<br />
15. Defecatie<br />
16. Braak-<br />
17. Braken<br />
14.3 Voeding en stofwisseling<br />
21. 1. B of koolhydraten<br />
2. C of vetten<br />
3. A of aminozuren<br />
4. C of vetten<br />
5. C of vetten<br />
6. A of aminozuren<br />
4. Glucose<br />
22. 1. A of brood/pasta, D of fruit, H of groenten<br />
2. B of kaas/room<br />
3. G of zetmeel<br />
4. C of cellulose<br />
5. B of kaas/room, E of vlees/vis<br />
6. I of vitaminen<br />
7. F of mineralen<br />
14.4 Stofwisselingsprocessen<br />
23.<br />
1. Chemische energie<br />
3. Glycolyse (fase)<br />
5. Pyrodruivenzuur<br />
Figuur 14.9<br />
6. Citroenzuurcyclus<br />
(fase)<br />
2. Chemische energie<br />
8. Cytosol<br />
(plaats in de cel)<br />
10. Mitochondrium<br />
(plaats in de cel)<br />
9. Koolstofdioxide<br />
ATP 13. ATP<br />
14. ATP<br />
7. Elektronentransportsysteem<br />
11. Water<br />
1. Voor glycolyse (3) is geen zuurstof nodig.<br />
2. Voor de citroenzuurcyclus (6) en voor<br />
het elektronentransportsysteem (7) is<br />
zuurstof nodig.<br />
3. In de vorm van waterstofatomen die<br />
energierijke elektronen dragen.<br />
4. en 5. Bij de elektronentransportsysteem<br />
24. 1. K of glucose<br />
2. O of zuurstof<br />
3. R of water<br />
4. H of koolstofdioxide<br />
5. A of ATP<br />
6. N of monosachariden<br />
7. en 8 (in willekeurige volgorde): C of<br />
acetoazijnzuur; D of aceton<br />
9. M of ketose<br />
10. I of essentiële<br />
11. F of ammoniak<br />
12. Q of ureum<br />
68 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
(fase)
25. 1. Totale stofwisselingssnelheid<br />
2. ↓ stofwisselingssnelheid<br />
3. Vetten<br />
4. Vaatvernauwing<br />
26. 1. Albumine<br />
2. Stollingsfactoren<br />
3. Cholesterol<br />
4. Hyperglycaemie<br />
5. Glycogeen<br />
6. Hypoglycaemie<br />
7. Glycogenolyse<br />
8. Gluconeogenese<br />
9. Ontgifting<br />
10. (Fagocyterende) Kupffer<br />
11. Lipoproteïnen<br />
12. Onoplosbaar<br />
13. LDL’s<br />
14. -membranen<br />
15. Steroïdhormonen<br />
16. Lever<br />
17. Galzure zouten<br />
18. Atherosclerose<br />
19. A<br />
20. IJzer<br />
27. 1. D of warmte<br />
2. B of vasoconstrictie van bloedvaten in de<br />
huid, K of rillen<br />
3. A of bloed<br />
4. F of hypothalamus<br />
5. J of pyrogenen<br />
6. C of bevriezing<br />
7. H of transpiratie, I of straling<br />
8. G of hypothermie<br />
9. E of hyperthermie<br />
14.5 Ontwikkelingsaspecten van het<br />
spijsverteringsstelsel<br />
28. 1. B of spijsverteringskanaal<br />
2. A of accessoire organen<br />
3. D of schisis (hazenlip)<br />
4. N of tracheo-oesofageale fi stel<br />
5. E of cystische fi brose (taaislijmziekte)<br />
6. H of fenylketonurie<br />
7. K of zoekrefl ex<br />
Het spijsverteringsstelsel en stofwisseling<br />
8. M of maag<br />
9. C of appendicitis (blindedarmontsteking)<br />
10. G of gastritis; O of ulcus pepticum<br />
11. I of periodontale aandoening<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
29. 1. Tunica mucosa oris<br />
2. Vestibulum<br />
3. Tong<br />
4. Speekselamylase<br />
5. Peristaltiek<br />
6. Slokdarm<br />
7. Larynx<br />
8. Epiglottis<br />
9. Maag<br />
10. Slijmvlies<br />
11. Pepsine<br />
12. Zoutzuur<br />
13. Pylorus<br />
14. Lipase<br />
15. Pancreas<br />
16. Villi<br />
17. Ileocaecalis<br />
In het ziekenhuis<br />
30. Veel groenten bevatten onvolwaardige eiwitten.<br />
Tenzij volwaardige eiwitten worden<br />
genuttigd, gaat de waarde van voedingseiwitten<br />
voor het anabolisme verloren, doordat<br />
de aminozuren voor energie worden geoxideerd.<br />
Peulvruchten en granen.<br />
31. Zuurbranden is het gevolg van een hiatus<br />
hernia; oesofagitis en zweren in de slokdarm.<br />
32. Hitteberoerte: ze zouden een ‘sportdrank’<br />
(met elektrolyten) moeten drinken of limonade<br />
om het verloren gegane vocht aan te<br />
vullen.<br />
33. Bert heeft een zonnesteek. Zwaar werk in<br />
een omgeving waar de warmteafgifte is<br />
69
eperkt, leidt ertoe dat de lichaamstemperatuur<br />
stijgt en dat de warmteregeling stopt.<br />
Bert zou onmiddellijk in een koud bad<br />
moeten worden ondergedompeld om zijn<br />
lichaamstemperatuur omlaag te brengen en<br />
hersenbeschadiging te voorkomen.<br />
34. Diverticula zijn kleine herniaties van de<br />
mucosa door de wanden van het colon,<br />
een aandoening die diverticulose wordt<br />
genoemd. Aangenomen wordt dat deze aandoening<br />
ontstaat wanneer de voeding onvoldoende<br />
vezels bevat en het volume van de<br />
voedselresten in het colon klein is. De dikke<br />
darm wordt smaller en de contracties van<br />
de kringspieren van de dikke darm worden<br />
krachtiger, waardoor de druk op de wanden<br />
toeneemt. Diverticulitis is een pijnlijke<br />
aandoening waarbij de diverticula ontstoken<br />
raken. Deze vrouw heeft diverticulitis als<br />
gevolg van ontsteking van haar diverticula.<br />
35. Het ontbreken van lactase (lactose-intolerantie);<br />
lactasedruppels toevoegen aan de melk<br />
alvorens deze op te drinken.<br />
36. Bij onderzoek van het bloedplasma zou al<br />
snel blijken dat de concentratie van afbraakproducten<br />
van vetten hoger is dan na vasten<br />
het geval zou zijn.<br />
37. Een jojo-dieet veroorzaakt een drastische<br />
daling van de stofwisselingssnelheid en<br />
daardoor gaat het enzym dat vetten uit het<br />
bloed verwijdert (voor opslag in vetafzettingen)<br />
veel effi ciënter werken. Als de<br />
betrokkene niet sport terwijl ze niet op dieet<br />
is, worden de overtollige calorieën bovendien<br />
opgeslagen in de vorm van vet en niet<br />
ingebouwd in spierweefsel of benut om de<br />
hogere stofwisselingssnelheid van spierweefsel<br />
in stand te houden.<br />
38. IJzer. Ze heeft bloedarmoede als gevolg van<br />
een bloeding, verergerd door ijzerverlies.<br />
39. Een appendicitis wordt veroorzaakt door<br />
een bacteriële infectie. Als deze niet wordt<br />
behandeld, kan de appendix vermiforme<br />
scheuren als gevolg van de vermenigvuldiging<br />
van bacteriën. Hierdoor raakt de<br />
buikholte vervuild met feces en ontstaat<br />
levensbedreigende buikvliesontsteking (peritonitis).<br />
40. In vet oplosbare vitaminen (A, D, E etc.),<br />
doordat deze worden opgenomen tijdens de<br />
opname van vetten en hun afbraakproducten.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
41. 1. A, C, D<br />
2. B<br />
3. C<br />
4. D<br />
5. A, B, C, D<br />
6. C<br />
7. C<br />
8. D<br />
9. A, B<br />
10. A, C, D<br />
11. C<br />
12. D<br />
13. B<br />
14. B, D<br />
15. D<br />
16. A, B, C, D<br />
17. A, C<br />
18. A, B<br />
19. A, B, C, D<br />
20. B, D<br />
21. B, D<br />
22. A<br />
23. B, C, D<br />
24. A<br />
25. A, B, C<br />
26. C<br />
27. D<br />
28. D<br />
70 Werkboek anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 15<br />
Het urinaire stelsel<br />
1. 1. Stikstofhoudende<br />
2. Water<br />
3. Zuur-basen<br />
4. Nieren<br />
5. Ureters<br />
6. Peristaltiek<br />
7. Urineblaas<br />
8. Urethra<br />
9. 20 cm<br />
10. 3 cm<br />
15.1 Nieren<br />
2.<br />
Figuur 15.1<br />
Bijnier<br />
Endeldarm<br />
(doorgesneden)<br />
3. De vezelige membraan rond de nier is het<br />
vezelig kapsel; het schotelvormige bekken is<br />
verbonden met de ureter; een kelk is een<br />
verlenging van het nierbekken; columnae<br />
renales zijn verlengingen van cortexweefsel<br />
in het niermerg. De schors bevat het merendeel<br />
van de nefronen; de gestreepte nierpiramiden<br />
bestaan voornamelijk uit verzamelbuizen.<br />
Hoofdstuk 15<br />
Vena cava<br />
inferior<br />
Nier<br />
Aorta<br />
Ureter<br />
Urineblaas<br />
Urethra<br />
Nierkelk<br />
(calyx renalis)<br />
Arteria renalis<br />
Vena renalis<br />
Arteria<br />
segmenti<br />
Ureter<br />
Interlobaire arterie<br />
Arteria arcuata<br />
Interlobulaire<br />
arterie<br />
Figuur 15.2<br />
4. 1. Intraperitoneaal<br />
2. Urethra<br />
3. Glomerulus<br />
4. Glomerulus<br />
5. Verzamelbuis<br />
6. Corticale nefronen<br />
7. Verzamelbuis<br />
8. Glomeruli<br />
9. Henle-lis<br />
Columna renalis<br />
Nierpiramiden<br />
Nierbekken<br />
Vezelig kapsel<br />
Nierschors<br />
5. Figuur 15.3<br />
1. Kapsel van Bowman.<br />
2. Afferente arteriole<br />
3. Efferente arteriole<br />
4. Interlobulaire arterie<br />
5. Interlobulaire vene<br />
6. Arteria arcuata<br />
7. Vena arcuata<br />
8. Interlobaire arterie<br />
9. Interlobaire vene<br />
10. Henle-lis<br />
11. Verzamelbuis<br />
12. Distale tubulus contortus<br />
13. Proximale tubulus contortus<br />
14. Peritubulaire capillairen<br />
15. Glomerulus.<br />
Kleur de afbeelding als volgt: 1 is groen, 15<br />
is rood, 14 is blauw, 11 is geel en 13 is oranje.<br />
71
6. 1. Zwarte pijlen: plaats waar voorurine<br />
wordt gevormd, de glomerulus. Deze<br />
pijlen lopen vanuit de glomerulus naar<br />
de binnenkant van het kapsel van Bowman.<br />
2. Rode pijlen: belangrijkste plaats van<br />
terugresorptie van aminozuren en<br />
glucose. Vanuit de binnenkant van de<br />
proximale tubulus contortus en door<br />
de wanden van de proximale tubulus<br />
contortus naar het capillairnet rond de<br />
proximale tubulus contortus (de laatste<br />
is niet afgebeeld). Voedingsstoffen gaan<br />
uit de voorurine.<br />
3. Groene pijlen: op de plaats waar ADH<br />
inwerkt. Pijlen (waarmee waterverplaatsing<br />
wordt aangegeven) vanuit de binnenkant<br />
van de verzamelbuis en door<br />
de wanden naar het capillairnet rond die<br />
buis. Water vanuit de voorurine.<br />
4. Gele pijlen: plaats waar aldosteron<br />
inwerkt. Pijlen (waarmee verplaatsing<br />
van Na + ) wordt aangegeven, vanuit de<br />
verzamelbuis en de distale tubulus contortus<br />
en passeert door de wanden naar<br />
het omringende capillairnet. Na + vanuit<br />
de voorurine.<br />
5. Blauwe pijlen: plaats van tubulaire<br />
secretie. Pijlen lopen naar de proximale<br />
tubulus contortus en komen de voorurine<br />
binnen.<br />
Glomerulus<br />
Kapsel van<br />
Bowman<br />
Figuur 15.4<br />
Proximale tubulus<br />
contortus<br />
Distale<br />
tubulus<br />
contortus<br />
Henle-lis<br />
Verzamelbuis<br />
7. 1. Afferente<br />
2. Efferente<br />
3. Bloedplasma<br />
4. en 5. Diffusie; actief transport<br />
6. Microvilli<br />
7. Secretie (afgifte aan voorurine)<br />
8. - 10. Voeding, celstofwisseling,<br />
urineproductie<br />
11. 1 - 1,8<br />
12. Urobiline<br />
13. - 15. Ureum, urinezuur, creatinine<br />
16. Longen<br />
17. Verdamping van transpiratievocht<br />
18. Daalt<br />
19. Dialyse<br />
8. 1. Z<br />
2. B<br />
3. Z<br />
4. Z<br />
5. B<br />
9. 1. A<br />
2. A<br />
3. T<br />
4. A<br />
5. T<br />
6. T<br />
10. 1. L<br />
2. H<br />
3. H<br />
4. A<br />
5. L<br />
6. A<br />
7. H<br />
8. H<br />
9. H<br />
10. A<br />
11. H<br />
12. L<br />
72 Werkboek anatomie en fysiologie
11. 1. Hematurie; bloedingen in de urinewegen<br />
2. Ketonurie, diabetes mellitus, uithongering<br />
3. Albuminurie, glomerulonefritis, zwangerschap<br />
4. Pyurie, urineweginfectie<br />
5. Bilirubinurie; leveraandoening<br />
6. (Geen offi ciële term), nierstenen<br />
7. Glycosurie, diabetes mellitus<br />
12. 1. Allemaal door de cellen van de tubuli<br />
teruggeresorbeerd<br />
2. Passeren meestal niet door het fi lter in<br />
het nierkapsel<br />
13. 1. Chemische buffering; reactie in minder<br />
dan 1 seconde<br />
2. Aanpassing van snelheid en diepte van<br />
de ademhaling om de CO 2 -concentratie<br />
te reguleren; reactie binnen enkele minuten<br />
3. Regulering door de nieren, reactie binnen<br />
uren tot dagen<br />
14. 1. Volwassen man<br />
2. Magere volwassene<br />
3. Intracellulaire vloeistof<br />
4. Geen elektrolyt (niet-geladen)<br />
5. ↑ ADH<br />
6. ↑ terugresorptie K +<br />
15.2 Ureters, urineblaas en urethra<br />
15. 1. Nier<br />
2. Vormt urine<br />
3. Mondt uit in het nierbekken<br />
4. Vrouw<br />
16. 1. B of urethra<br />
2. A of blaas<br />
3. A of blaas<br />
4. B of urethra<br />
5. B of urethra; C of ureter<br />
6. B of urethra<br />
7. C of ureter<br />
Het urinaire stelsel<br />
8. A of blaas; C of ureter<br />
9. B of urethra<br />
17. 1. Mictie<br />
2. Rekreceptoren<br />
3. Samengetrokken<br />
4. Interne urethrale<br />
5. Externe urethrale<br />
6. Door de wil<br />
7. Circa 600<br />
8. Incontinentie<br />
9. Zuigelingen, peuters<br />
10. en 11. Emotionele/neurologische problemen;<br />
mechanische druk (zwangerschap)<br />
12. Urineretentie<br />
13. Prostaat<br />
18. 1. A of cystitis<br />
2. C of hydronefrose<br />
3. F of uremie<br />
4. E of pyelonefritis<br />
5. B of diabetes insipidus<br />
6. D of prolaps (verzakking)<br />
15.3 Vloeistof-, mineralen- en zuur-basenevenwicht<br />
19. 1. N<br />
2. E<br />
3. E<br />
4. E<br />
5. N<br />
6. E<br />
20. 1. Aldosteron<br />
2. Secretie<br />
3. ↑ terugresorptie K +<br />
4. ↓ bloeddruk<br />
5. ↓ retentie K +<br />
- 6. ↑ HCO in urine<br />
3<br />
7. Verdunde urine<br />
8. ↓ bloeddruk<br />
21. 1. J<br />
2. Hydrostatische druk<br />
3. D<br />
73
4. Lymfevaten<br />
5. Weefselcel<br />
6. Bloedplasma<br />
D<br />
Weefselcellen<br />
met celkernen<br />
Interstitiële vloeistof<br />
Figuur 15.5<br />
22. Het meeste water (60%) is afkomstig van<br />
ingenomen vloeistoffen. Andere bronnen<br />
zijn vochthoudende voedingsmiddelen en<br />
de celstofwisseling.<br />
23. De grootste hoeveelheid water (60%) wordt<br />
met de urine uitgescheiden. Andere routes<br />
zijn via waterdamp in uitgeademde<br />
lucht, via de huid met transpiratievocht en<br />
in feces. Onbeïnvloedbaar waterverlies is<br />
waterverlies waarvan we ons niet bewust<br />
zijn. Dit type waterverlies vindt voortdurend<br />
plaats via verdamping vanuit de huid en in<br />
de vorm van waterdamp die door de longen<br />
wordt uitgeademd. Dit waterverlies kan niet<br />
worden beïnvloed.<br />
24. 1. E<br />
2. F<br />
3. C<br />
4. B<br />
5. A<br />
25. 1. B<br />
2. C<br />
3. E<br />
4. D<br />
Intracellulaire<br />
vloeistof<br />
C<br />
A<br />
B<br />
Bloed<br />
Bloed<br />
Capillair<br />
Bloedplasma<br />
Eiwitten in<br />
het capillair<br />
26. 1. H + - en HCO zijn ionen. De andere stof-<br />
3<br />
fen zijn moleculen.<br />
- 2. H CO is een zwak zuur; HCO is een<br />
2 3 3<br />
zwakke base.<br />
3. Naar rechts.<br />
15.4 Ontwikkelingsaspecten van het urinaire stelsel<br />
27. 1. Placenta<br />
2. Polycystische nier<br />
3. Hypospadie<br />
4. Mannen<br />
5. Blaas<br />
6. 18-24<br />
7. Glomerulonefritis<br />
8. Antigeen-antistof<br />
9. en 10. Eiwitten, bloed<br />
11. Arteriosclerose<br />
12. Niertubulus<br />
13. en 14. frequente aandrang, verhoogde<br />
frequentie<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
28. 1. Niertubulus<br />
2. Renalis<br />
3. Afferente<br />
4. Glomerulus<br />
5. Kapsel van Bowman<br />
6. Bloedplasma<br />
7. Eiwitten<br />
8. Henle-lis<br />
9. Microvilli<br />
10. Terugresorptie<br />
11. en 12. Glucose, aminozuren<br />
13. 7,4 (7,35-7,45)<br />
14. Stikstofhoudende<br />
15. Natrium<br />
16. Kalium<br />
17. Urobiline<br />
18. Antidiuretisch hormoon (ADH)<br />
19. Verzamelbuis<br />
20. Nierbekken<br />
21. Peristaltische<br />
22. Urine<br />
23. Mictie<br />
24. Urethra<br />
74 Werkboek anatomie en fysiologie
In het ziekenhuis<br />
29. Anurie, dialyse.<br />
30. Misschien slaapt Eddie heel diep en reageert<br />
hij daardoor niet op de ‘aandrang’ tot plassen.<br />
31. Hoog natriumgehalte en een heel groot<br />
volume urine (hoewel glucocorticoïden de<br />
functie van aldosteron gedeeltelijk kunnen<br />
overnemen).<br />
32. Bij mensen die langdurig onder stress<br />
staan, worden centra in de hypothalamus<br />
geactiveerd die stress reguleren; deze centra<br />
stimuleren de afgifte van ACTH door de<br />
hypofysevoorkwab. Als gevolg van de afgifte<br />
van ACTH door de hypofysevoorkwab gaan<br />
de bijnieren catecholaminen en corticosteroïden<br />
afgeven om het effect van de stressor<br />
te onderdrukken door de bloeddruk en de<br />
bloedsuikerspiegel te verhogen. De verhoogde<br />
bloeddruk is een verklaring voor zijn<br />
hoofdpijn.<br />
33. Alcohol belemmert de werking van ADH.<br />
Daardoor gaat overmatig veel water verloren<br />
met de urine.<br />
34. Mw. Rodriques verkeert in een diabetisch<br />
coma als gevolg van een gebrek aan insuline.<br />
Haar bloed is zuur en haar ademhalingsstelsel<br />
probeert dit te compenseren<br />
door een grotere hoeveelheid koolstofdioxide<br />
uit te ademen (vandaar de toegenomen<br />
ademhalingsfrequentie). In haar nieren<br />
wordt bicarbonaat teruggeresorbeerd.<br />
Het urinaire stelsel<br />
35. Bij de test zal worden onderzocht of er<br />
eiwitten in de urine van de patiënt aanwezig<br />
zijn; dit is een symptoom van een nieraandoening.<br />
Belangrijker is dat bij de urinetest<br />
wordt onderzocht of de urine drugs bevat.<br />
36. Het belangrijkste symptoom is hoge bloeddruk.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
37. 1. A, C, D<br />
2. A<br />
3. D<br />
4. B, C, D<br />
5. C, D<br />
6. C<br />
7. D<br />
8. B<br />
9. A, D<br />
10. D<br />
11. A<br />
12. A, C, D<br />
13. A, C<br />
14. A, B, D<br />
15. C, D<br />
16. A, B, C<br />
17. D<br />
18. C<br />
19. B, D<br />
20. B<br />
21. A, B, C, D<br />
22. A, B, C, D<br />
23. A, B, D<br />
24. C, D<br />
75
Hoofdstuk 16<br />
Het voortplantingsstelsel<br />
16.1 Anatomie van het voortplantingsstelsel bij de<br />
man<br />
1. Testiskanaaltje→ Rete testis → Epididymis<br />
→ Ductus deferens.<br />
2. Als de lichaamstemperatuur (of de omgevingstemperatuur)<br />
hoog is, ontspannen de<br />
spieren in het scrotum zich, waardoor de<br />
testes lager komen te liggen en de afstand<br />
tot de warme lichaamswand toeneemt. Hierdoor<br />
daalt de temperatuur in de testes. Als<br />
de omgevingstemperatuur laag is, trekken<br />
de spieren in het scrotum zich samen, zodat<br />
de testes dichter naar de warme lichaamswand<br />
worden getrokken.<br />
3. 1. E of penis<br />
2. K of testes<br />
3. C of ductus deferens<br />
4. L of urethra<br />
5. A of Cowperklier, G of prostaat, H of<br />
zaadblaasjes, K of testes<br />
6. I of scrotum<br />
7. B of epididymis<br />
8. F of voorhuid (preputium)<br />
9. G of prostaat<br />
10. H of zaadblaasjes (vesicula seminalis)<br />
11. A of Cowperklier<br />
12. J of zaadstreng<br />
4. Het sponzige weefsel is het erectieweefsel<br />
in de penis; de buis die ook deel uitmaakt<br />
van het urinaire stelsel is de urethra; de<br />
structuur die de ideale temperatuur heeft,<br />
is het scrotum; het preputium (voorhuid)<br />
wordt bij besnijdenis verwijderd; de klier<br />
die een klierproduct vormt dat suiker bevat,<br />
is het zaadblaasje; tijdens een vasectomie<br />
wordt de ductus deferens doorgesneden of<br />
dichtgeschroeid.<br />
Urineblaas<br />
Symphysis pubica<br />
Prostaat<br />
Ductus deferens<br />
Erectieweefsel<br />
Figuur 16.1<br />
5. De plaats van de spermatogenese is de tubulus<br />
seminiferus. Spermacellen rijpen in<br />
de epididymis. Het vezelige omhulsel is de<br />
tunica albuginea.<br />
Figuur 16.2<br />
16.2 Functies van het mannelijk<br />
voortplantingsorgaan<br />
6. 1. D of spermatogonium<br />
2. C of secundaire spermatocyt, E of spermacel,<br />
F of spermatide<br />
3. C of secundaire spermatocyt<br />
4. F of spermatide<br />
5. E of spermacel<br />
6. A of FSH, G of testosteron<br />
76 Werkboek anatomie en fysiologie<br />
Urethra<br />
Glans penis<br />
Preputium<br />
Rete testis<br />
Testiskanaaltje<br />
Septum<br />
Tunica albuginea<br />
Lobje<br />
Zaadblaasjes<br />
Ejaculatiekanaal<br />
Endeldarm<br />
Cowperklier<br />
Epididymis<br />
Testis<br />
Scrotum<br />
Ductus deferens<br />
Epididymis
Figuur 16.3<br />
7.<br />
Spermatogonium<br />
Primaire spermatocyt<br />
Secundaire spermatocyt<br />
Spermatiden<br />
Spermacellen<br />
Mitochondriën (organellen die<br />
een rol spelen bij de stofwisseling)<br />
Figuur 16.4<br />
Staart<br />
8. 1. A of mitose<br />
2. B of meiose<br />
3. C of zowel mitose als meiose<br />
4. A of mitose<br />
5. B of meiose<br />
6. A of mitose<br />
7. A of mitose<br />
8. B of meiose<br />
9. C of zowel mitose als meiose<br />
10. B of meiose<br />
11. B of meiose<br />
9. De stem wordt dieper; vorming van baardgroei<br />
en toegenomen beharing over het hele<br />
lichaam, vooral onder de oksels en bij de<br />
geslachtsorganen; groei van de skeletspieren;<br />
toegenomen dichtheid van het skelet.<br />
16.3 Anatomie van het voortplantingsstelsel bij<br />
de vrouw<br />
10. 1. Baarmoeder of uterus<br />
2. Vagina<br />
3. Eileider of tuba uterina<br />
4. Clitoris<br />
5. Eileider<br />
Het voortplantingsstelsel<br />
Interstitiële cellen (vormen testosteron)<br />
Middelste<br />
gedeelte<br />
Acrosoom (blaas met enzymen)<br />
Celkern (onderdeel dat DNA bevat)<br />
Kop<br />
Bindweefsel tussen<br />
aangrenzende<br />
testiskanaaltjes<br />
Gedeelte van de wand<br />
van de testiskanaaltjes<br />
Fimbriae<br />
Ovarium<br />
Os sacrum<br />
Endometrium<br />
Baarmoederhals<br />
of cervix<br />
Urethra<br />
Endeldarm<br />
Anus<br />
6. Hymen<br />
7. Ovarium<br />
8. Fimbriae<br />
11. Nadat de eicel vanuit het ovarium is vrijgekomen,<br />
wordt hij via de eileider vervoerd.<br />
Het ronde ligament verankert de uterus.<br />
Het ovarium vormt hormonen en gameten.<br />
Het homoloog van het scrotum bij de man<br />
bestaat uit de labia majora.<br />
Figuur 16.5<br />
Eileider<br />
Rond ligament<br />
Uterus (myometrium)<br />
Urineblaas<br />
Symphysis pubica<br />
Clitoris<br />
Vagina<br />
Grote schaamlippen<br />
Kleine schaamlippen<br />
77
12. De clitoris moet blauw worden gekleurd, het<br />
hymen geel en de uitmonding van de vagina<br />
rood.<br />
Grote schaamlippen<br />
(gespreid)<br />
Uitmonding urethra<br />
Uitmonding van<br />
de vagina<br />
Figuur 16.6<br />
Anus<br />
Schaamheuvel<br />
Clitoris<br />
Kleine schaamlippen<br />
Hymen<br />
16.4 Functies en cycli van het voortplantingsstelsel<br />
bij de vrouw<br />
13. 1. B of primaire oöcyt<br />
2. C of secundaire oöcyt<br />
3. C of secundaire oöcyt<br />
4. D of eicel<br />
14. De follikelcellen vormen oestrogeen, het<br />
corpus luteum vormt progesteron en oöcyten<br />
zijn de centrale cellen in alle follikels.<br />
Gebeurtenis A is de ovulatie.<br />
1. Nee<br />
2. Peritoneale holte<br />
3. Nadat een spermacel is binnengedrongen<br />
4. Gescheurd follikel (na ovulatie)<br />
5. Een eicel; drie poollichaampjes<br />
6. Bij de man worden vier spermatiden<br />
gevormd en dus vier spermacellen<br />
7. Ze sterven af<br />
8. Ze hebben geen cytoplasma dat voedingsstoffen<br />
bevat<br />
9. Menopauze<br />
Figuur 16.7<br />
Graafse follikel<br />
Antrum<br />
Gescheurd follikel<br />
(follikel na ovulatie)<br />
Secundaire oöcyt<br />
Follikelcellen<br />
Celtype, specifiek<br />
Primaire follikels<br />
Gebeurtenis A Corpora lutea<br />
(vormen progesteron)<br />
15. Doordat de verbinding niet aansluit, komen<br />
veel ‘eicellen’ (oöcyten) in de peritoneale<br />
holte terecht; daardoor zijn ze niet beschikbaar<br />
voor bevruchting. Doordat de eileiders<br />
een open uiteinde hebben, hebben micro-organismen<br />
toegang tot de peritoneale ruimte,<br />
waardoor PID (pelvic infl ammatory disease)<br />
kan ontstaan.<br />
16. 1. Follikelstimulerend hormoon (FSH)<br />
2. Luteïniserend hormoon (LH)<br />
3. Oestrogeen en progesteron<br />
4. Oestrogeen<br />
5. LH<br />
6. LH<br />
17. Ontstaan van okselhaar en schaamhaar,<br />
ontwikkeling van borsten, verbreding van<br />
het bekken, begin van de menstruatie.<br />
18. 1. A of oestrogenen, B of progesteron<br />
2. B of progesteron<br />
3. A of oestrogenen<br />
4. B of progesteron<br />
5. en 6. A of oestrogenen<br />
19. Van links naar rechts in deel C zijn de<br />
structuren: de primaire follikel, de secundaire<br />
(groeiende) follikel, de Graafse follikel,<br />
de follikel tijdens ovulatie, het corpus<br />
luteum, en een atretisch (gedegenereerd)<br />
corpus luteum. In deel D duurt de menstruatie<br />
van dag 0 tot dag 4, de proliferatiefase<br />
loopt van dag 4 tot dag 14 en de secretiefase<br />
duurt van dag 14 tot dag 28.<br />
78 Werkboek anatomie en fysiologie
Bloedspiegels Bloedspiegels van<br />
van<br />
hypofysevoork-<br />
ovariumhormonen wabhormonen<br />
Ovariële<br />
cyclus<br />
Menstruatiecyclus<br />
Figuur 16.8<br />
16.5 Melkklieren<br />
20. De alveolaire klieren moeten blauw worden<br />
gekleurd en de rest van het inwendige van<br />
de borst, behalve het systeem van de afvoerbuizen<br />
moet geel worden gekleurd.<br />
Figuur 16.9<br />
FSH<br />
LH<br />
Ovulatie<br />
B<br />
0 2 4 6 8 1012<br />
1416182022<br />
2426<br />
28<br />
Menstruatie<br />
16.6 Overzicht van de zwangerschap en de<br />
embryonale ontwikkeling<br />
21. 1. Alleen de kop (de celkern)<br />
2. Breekt het bindmiddel af waarmee de<br />
follikelcellen aan elkaar zijn gekleefd,<br />
waardoor spermacellen de oöcyt kunnen<br />
bereiken<br />
Het voortplantingsstelsel<br />
A<br />
Progesteron<br />
Oestrogeen<br />
Dagen 1 4 10 14<br />
28<br />
Rib<br />
Musculus<br />
pectoralis major<br />
Musculus<br />
intercostales<br />
Melkklieren<br />
Areola<br />
C<br />
D<br />
Tepel<br />
Ductus<br />
lactiferus<br />
22. Figuur 16.10<br />
1. Bevruchting (doordringen spermacel)<br />
2. Bevruchte eicel (zygote)<br />
3. Klievingsdelingen<br />
4. Blastocyste<br />
5. Innesteling<br />
6. Het poollichaampje heeft vrijwel geen<br />
cytoplasma. Zonder voedingsstoffen<br />
zou het niet in staat zijn om in leven te<br />
blijven tot het moment waarop het in de<br />
uterus terecht was gekomen.<br />
23. 1. H of zygote<br />
2. F of placenta<br />
3. B of chorionvlokken, C of endometrium<br />
4. A of amnion<br />
5. G of navelstreng<br />
6. B of chorionvlokken<br />
7. E of foetus<br />
8. F of placenta<br />
9. D of bevruchting<br />
24. De blastocyste geeft hCG af en daarna de<br />
placenta; dit hormoon lijkt op LH en houdt<br />
de functie van het corpus luteum tijdelijk<br />
in stand; deze afgifte gaat door totdat de<br />
placenta deze functie kan overnemen.<br />
25. 1. B of mesoderm<br />
2. C of entoderm<br />
3. A of ectoderm<br />
4. B of mesoderm<br />
5. A of ectoderm<br />
6. B of mesoderm<br />
7. C of entoderm<br />
8. C of entoderm<br />
26. Oxytocine en prostaglandinen<br />
27. 1. Prolactine<br />
2. Oxytocine<br />
28. Plaats een vinkje bij 1, 3, 5, 9, 10, 11 en 12<br />
79
29. Oefenweeën (onregelmatige, ineffectieve<br />
weeën). Deze vinden plaats doordat de<br />
uterus gevoeliger wordt voor oxytocine als<br />
gevolg van de gestegen oestrogeenconcentratie.<br />
Oestrogeen heft de remming door<br />
progesteron op het myometrium op.<br />
30. 1. Ontsluitingsfase: de periode vanaf het<br />
begin van de baring tot aan de volledige<br />
ontsluiting (ongeveer 10 cm) van de<br />
cervix; de langste fase.<br />
2. Uitdrijvingsfase: de periode vanaf de<br />
volledige ontsluiting tot aan de baring<br />
(geboorte).<br />
3. Placentaire fase: uitdrijving van de placenta<br />
die volgt na de geboorte van de baby.<br />
31.<br />
Trekt zich<br />
krachtiger<br />
samen<br />
Myometrium<br />
Stimuleert<br />
Oxytocine<br />
Figuur 16.11<br />
Baby daalt in in het<br />
geboortekanaal; hoofd oefent<br />
druk uit op de baarmoederhals<br />
Geeft af<br />
Hypofyseachterkwab<br />
32. Telkens wanneer de cyclus wordt doorlopen,<br />
wordt de baby verder het geboortekanaal in<br />
geperst. De cyclus eindigt met de geboorte<br />
van de baby.<br />
33. Door de reactie op de stimulus wordt de<br />
stimulus versterkt. Hoe verder een baby<br />
indaalt in het bekken en hoe meer de uterus<br />
uitrekt, hoe meer oxytocine wordt afgegeven<br />
en hoe sterker de contracties worden.<br />
16.7 Ontwikkelingsaspecten van het<br />
voortplantingsstelsel<br />
34. 1. Y en X<br />
2. 2 X-chromosomen<br />
Afferente<br />
impulsen<br />
stimuleren<br />
Hypothalamus<br />
Stimuleert<br />
3. Mannelijke geslachtsorganen<br />
4. Vrouwelijkegeslachtsorganen<br />
5. Cryptorchisme<br />
6.-8. (in willekeurige volgorde): Escherichia<br />
coli, SOA’s ofwel geslachtsziekten,<br />
en schimmelinfecties<br />
9. PID (pelvic infl ammatory disease)<br />
10. Micro-organismen die geslachtsziekten<br />
veroorzaken<br />
11. Borstkanker<br />
12. Baarmoederhals<br />
13. Uitstrijkje<br />
14. Menopauze<br />
15. Opvliegers<br />
16. Daalt<br />
17. Stijgt<br />
18. Oestrogeen<br />
19. Vagina<br />
20. Prostaat<br />
21. en 22. Urinaire stelsel en voortplantingsstelsel<br />
De ongeloofl ijke reis<br />
35. 1. Uterus<br />
2. Ovarium<br />
3. Fimbriae<br />
4. Ovulatie<br />
5. Secundaire oöcyt<br />
6. Follikelcellen<br />
7. Peristaltiek<br />
8. Trilharen<br />
9. Spermacellen<br />
10. Acrosomen<br />
11. Meiotische<br />
12. Eicel<br />
13. Poollichaampje<br />
14. Afsterven<br />
15. Bevruchting<br />
16. Zygote (bevruchte eicel)<br />
17. Klievingsdelingen<br />
18. Endometrium<br />
19. Innesteling<br />
20. Vagina<br />
80 Werkboek anatomie en fysiologie
In het ziekenhuis<br />
36. Syntocinon werkt in op de placenta en<br />
stimuleert daar de vorming en afgifte van<br />
prostaglandinen. Syntocinon en prostaglandinen<br />
zijn krachtige middelen die de<br />
spieren van de uteruswand stimuleren. Onder<br />
normale omstandigheden veroorzaakt<br />
oxytocine frequente en krachtige contracties<br />
van de baarmoederwand.<br />
37. Door enorm hoge doses testosteron wordt<br />
de afgifte van gonadotropine (FSH) door de<br />
hypofysevoorkwab geremd. De spermatogenese<br />
wordt afgeremd in afwezigheid van<br />
stimulering door FSH.<br />
38. Waarschijnlijk is littekenweefsel ontstaan<br />
in haar eileiders als gevolg van PID. Het feit<br />
dat ze niet ovuleerde, kwam aan het licht<br />
door hormonaal onderzoek en door de dagelijkse<br />
opname van de basaaltemperatuur.<br />
39. De spieren in zijn scrotum waren samengetrokken,<br />
zodat de testes dichter naar de<br />
warme buikholte werden getrokken.<br />
40. Mary’s foetus kan ademhalingsproblemen<br />
of zelfs aangeboren afwijkingen hebben,<br />
doordat ze rookt. Dit komt doordat roken<br />
vaatvernauwing veroorzaakt, waardoor de<br />
placenta minder bloed krijgt toegevoerd.<br />
41. Baarmoederhalskanker.<br />
42. De kans dat ze gelijk heeft, is klein. De<br />
organen worden tijdens het eerste trimester<br />
gevormd; daarna vinden alleen groei en<br />
uiteindelijke differentiatie plaats.<br />
43. Seksueel overgedragen aandoeningen<br />
(SOA’s). Het is belangrijk dat hij zijn<br />
partner(s) informeert dat ze ook kan/kunnen<br />
zijn geïnfecteerd, vooral omdat de infectie<br />
bij sommige vrouwen geen symptomen<br />
Het voortplantingsstelsel<br />
veroorzaakt, maar wel moet worden behandeld.<br />
44. Via een chirurgische ingreep die een keizersnede<br />
wordt genoemd.<br />
45. Deze hormonen oefenen negatieve terugkoppeling<br />
uit op de afgifte van GnRH door<br />
de hypothalamus. Hierdoor wordt vervolgens<br />
de afgifte van LH door de hypofyse<br />
geremd, waardoor ook de ovulatie wordt<br />
afgeremd.<br />
46. Beide procedures voorkomen dat de gameten<br />
tijdens de geslachtsgemeenschap hun<br />
normale bestemming bereiken. Als de eileiders<br />
worden afgebonden (chirurgische ligatie),<br />
kunnen de spermacellen de eicel niet<br />
langer bereiken; bij een vasectomie wordt<br />
het vas deferens doorgesneden. Daardoor<br />
worden mensen die deze ingreep hebben<br />
ondergaan, onvruchtbaar.<br />
Het slot: meerkeuzevragen<br />
47. 1. A, B<br />
2. B, C<br />
3. C<br />
4. D<br />
5. D<br />
6. B<br />
7. B<br />
8. B<br />
9. D<br />
10. C, D<br />
11. A, D<br />
12. B<br />
13. A, B<br />
14. A, D<br />
15. A, B, D<br />
16. A, C<br />
17. C<br />
18. C<br />
19. C<br />
20. A, B, C<br />
81
21. B<br />
22. A, C<br />
23. C<br />
24. A, C, D<br />
25. D<br />
26. A, B, D<br />
27. B<br />
28. A, D<br />
82 Werkboek anatomie en fysiologie