You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
VOLTOOID DEELWOORD<br />
Varia werkwoordspelling vlinder<br />
• taak 11 1.1<br />
• taak 12 1.2<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.3<br />
1.gehoorzamen Hij heeft zijn vader niet .....<br />
2.toevoegen Deze pagina is voor mij .....<br />
3.serveren Er werd mij een heerlijk ontbijt .....<br />
4.overgieten Wij hebben het nieuwe gras ......met water.<br />
5.kweken Wat worden er voor kruiden ...... in je tuintje?<br />
6.verdienen Ik had aardig wat.......met die klus!<br />
7.typen De brief was ..... in het jaar 1950.<br />
8.schreeuwen Waarom heb je zo naar mij .....?<br />
9.toejuichen De koning werd door het volk .....<br />
10.inzamelen Ik heb gisteren geld .......voor het<br />
reumafonds.<br />
11.verdoven De hond werd ..... voor de operatie.<br />
12.vrezen Er werd na het ongeluk voor zijn leven ......<br />
13.betalen De rekening is door mijn ouders ......<br />
14.verliezen Wij hebben de wedstrijd al weer ......<br />
15.voorbereiden Jullie hebben je examen niet goed .....!<br />
16.bieden Zij hebben duizend euro op het schilderij ......<br />
17.verbazen Ik had me over zijn opmerking ......<br />
18.beleven In mijn vakantie heb ik niks bijzonders....<br />
19.opschuiven Op jou verzoek zijn de afspraken weer ......<br />
20.flitsen De camera heeft de overtreding ......<br />
21.verhuizen Twee kinderen uit de klas zijn dit jaar ......<br />
22.besteden Onze vrije tijd werd dit jaar aan de tuin ......<br />
23.bedreigen We zijn ..... door de buren.<br />
24.houden Zij heeft vroeger in haar tuin eenden ......<br />
25.vertonen De film van het kamp is vorige week op<br />
school ......<br />
26.sturen Ik heb je net al vorig jaar een kaartje .....<br />
27.begroeten We werden ..... door de oma van Jan.<br />
28.krijgen Wanneer heb jij voor het laatst bloemen .....?<br />
29.gebeuren Is er in jouw leven wel eens iets spannend<br />
........?<br />
30.arriveren Was het vliegtuig al ...... op Schiphol?
VOLTOOID DEELWOORD 1.4<br />
1.opzetten Ik heb met mijn partner een nieuw bedrijf .......<br />
2.verstoppen Waar heb jij je geld .....?<br />
3.botsen Er is op het kruispunt een auto tegen een<br />
brommer.......<br />
4.uitnodigen Waarom heb je Francis niet op je bruiloft......?<br />
5.luisteren Je hebt waarschijnlijk niet goed naar de leraar.......!<br />
6.bijten Van angst heeft zij op haar lip .......<br />
7.vouwen De kleine kleuter heeft een mooi vogeltje ......<br />
8.bewijzen Hij heeft zijn doorzettingsvermogen ........<br />
9.herdenken De Tweede Wereldoorlog wordt .......op de Dam.<br />
10.organiseren Mijn oom heeft een congres voor kanker ......<br />
11.ontbijten Ik heb met mijn vriend in een café ......<br />
12.verheugen De directeur heeft zich op zijn pensioen......<br />
13.hoesten De vuilnisman heeft de hele nacht ......<br />
14.werken Zij heeft heel haar leven in het buitenland .....<br />
15.landen De helikopter is op de open plek .......<br />
16.bestemmen Wij hebben deze kamer als badkamer .......<br />
17.overbrengen Door het lawaai hebben we de boodschap nog niet<br />
........!<br />
18.natellen We hebben het geld op onze bankrekening nog<br />
niet ..........<br />
19.erven De kinderen hebben het vermogen van hun<br />
oudoom .......<br />
20.slopen De oude huizen zullen in oktober worden .....<br />
21.opknappen De gevels van ons huis worden binnenkort ......<br />
22.zakken Mijn zussen zijn allebei voor hun rijexamen ......<br />
23.krijgen Van Sinterklaas hebben we veel leuke dingen .....<br />
24.brabbelen Onze neefjes hebben van vijf tot zes .......<br />
25.opsnuiven De vieze luchtjes zijn door ons .......<br />
26.gillen De vrouwen hebben om hulp ......bij de brand.<br />
27.durven Dat we dat bungee jumpen hebben .......<br />
28.overleven Wij hebben het ernstige ongeluk gelukkig ......<br />
29.kneden Op het feestje hebben de kinderen het<br />
koekjesdeeg .....<br />
30.vergroten De leukste foto’s van ons uitje zijn ..........<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.5<br />
1.tillen In Zeeland had ik te veel zakken aarde .....<br />
2.vertellen Had ik jou de waarheid maar eerder ........!<br />
3.ophoesten De hond had zijn eten weer .....<br />
4.surfen De surfer had op de golven in Miami ......<br />
5.vallen Het meisje was gisteren in de sneeuw ......<br />
6.spelen Mijn zoon had in de speeltuin .....<br />
7.slijpen De scharensliep had mijn schaar .......<br />
8.wassen Zij had haar haar ......<br />
9.roesten Het ijzer van de kiel van de boot was.........<br />
10.klauteren De aap was naar boven in de boom .......<br />
11.huppelen De paashaas had om de bomen heen ....<br />
12.tennissen Op Wimbledon had hij voor de beker.......<br />
13.besparen Hij had vier procent op zijn hypotheek ........<br />
14.bewonen Mijn tante had voor drie maanden de woonboot .......<br />
15.betalen De buurman had zijn energierekening weer niet ......<br />
16.geeuwen De kinderen hebben de hele middag in de klas ........<br />
17.rafelen Alle draadjes onder aan de rok waren ..........<br />
18.knielen In de kerk hebben de gelovigen bij het Mariabeeld<br />
........<br />
19. plakken De kleuters hebben hun knutselwerkje mooi ........<br />
20.ondertekenen De ouders hebben het adoptiecontract ......<br />
21.toeteren De twee auto’s hebben een uur lang .......!<br />
22.pruttelen De pannen met soep hebben lang genoeg ......<br />
23.overnachten In Zwitserland hebben de trekkers in een hooiberg<br />
........<br />
24.betasten De douanebeambten hebben de toerist ......<br />
25.fronsen De agenten hebben hun wenkbrauwen bij de<br />
arrestatie .......<br />
26.zouten Op zee hebben de schippers de vis .........<br />
27.bekeuren De boswachters hadden deze week tien<br />
wildplassers ......<br />
28.baden De jonge eendjes hebben in de vijver .......<br />
29.vangen Gisteren hebben de vissers drie kilo paling .......<br />
30.verslinden De krokodillen hebben de toeristen met huid en<br />
haar ........
VOLTOOID DEELWOORD 1.6<br />
1.sneeuwen Het heeft gisteren ......<br />
2.beschouwen Ik heb je altijd als een echte vriend .....<br />
3.skeeleren Waarom hebben jullie deze week niet ........?<br />
4.stressen Wat was jij ......bij deze bijeenkomst !<br />
5.remmen De wielrenners hadden te laat ......<br />
6.beroven De dief had dezelfde bank weer ......<br />
7.kruiden De slager had de gehaktballen te pittig .....<br />
8.verven De stukadoor heeft de deur vervolgens .....<br />
9.carpoolen Vorig jaar hebben we het hele jaar samen ......<br />
10.regenen Het heeft veel .......dit voorjaar!<br />
11.vallen Onze klasgenoot is van de trap .......<br />
12.verbouwen De badkamer wordt volgend jaar .......<br />
13.verbranden De secretaresse had de documenten ......<br />
14.signaleren De luizenmoeders hadden bij de<br />
achtstegroepers luizen ......<br />
15.bakken Oma heeft met haar kleinkinderen koekjes ......<br />
16.rammelen De baby heeft met zijn rammelaar .......<br />
17.vertrouwen Ik heb mijn rijke oom nooit ......<br />
18.giechelen Om die grap hebben we lang ......<br />
19.hagelen Tijdens de wintersport had het veel ........<br />
20.uitschelden Een groepje punkers hadden de jongen .......<br />
21.uitglijden Peter was met zijn snowboard .....<br />
22.fantaseren Waarover heb jij nu weer ......?<br />
23.afzakken Zijn broek was tot over zijn kuiten .......<br />
24.beschermen De boswachter heeft de herten dit jaar extra<br />
......<br />
25.werpen Het schaap heeft drie lammetjes .....<br />
26.verontreinigen De olie van het schip heeft het water behoorlijk<br />
.......<br />
27.leegeten Sophie heeft haar bordje niet ......<br />
28.verblinden De auto heeft mij ....... met zijn lichten.<br />
29.darten Mijn man heeft dit weekend ......<br />
30.verorberen De boze wolf heeft de drie biggetjes .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.7<br />
1.poten Vader heeft de aardappels .......<br />
2.werken Mijn moeder heeft vandaag hard ......<br />
3.opzetten Abdoel had zijn tent .....<br />
4.schoppen Klaas had tegen de mooie vaas .....<br />
5.verstoppen De boer heeft de hooivork goed ......<br />
6.stoppen Vader is met roken ......<br />
7.botsen De auto was tegen de muur .....<br />
8.kuchen Veel mensen hebben de hele morgen .....<br />
9.lukken Het is me niet .....<br />
10.plukken De boer heeft deze week de appels .....<br />
11.bemoeien Deze jongen heeft zich met deze ruzie niet<br />
......<br />
12.zorgen Tijdens de vakantie hebben de buren voor<br />
onze planten .......<br />
13.ophelderen De diefstal was vlug .....<br />
14.branden Piet heeft zich aan de kachel......<br />
15.versieren Vader heeft voor m’n verjaardag de kamer ......<br />
16.zeggen Dat heeft moeder nu al zo vaak .....<br />
17.dalen Het aantal rokers is de laatste tijd sterk .....<br />
18.antwoorden Waarom heb jij niet op die vraag .....?<br />
19.uitnodigen Ben jij zondag ook op zijn verjaardag .......?<br />
20.luisteren Heb jij wel goed naar die opdracht ......?<br />
21.aannemen Moeder heeft het pakje van de postbode .......<br />
22.verlopen Het rijbewijs van mijn broer is ......<br />
23.omvallen Door de storm is die boom......<br />
24.winnen Hij heeft de eerste prijs .....<br />
25.lachen Wat hebben we om die clown ......<br />
26.doodbijten De hond van de buren heeft bijna alle kippen<br />
.......<br />
27.prijzen De leraar heeft voor dit resultaat zijn klas .......<br />
28.scheppen God heeft de wereld .......<br />
29.vouwen Bij origami hebben de kinderen vogels .....<br />
30.heten Deze winkel heeft vroeger anders ......
VOLTOOID DEELWOORD 1.8<br />
1.trappen De voetballer heeft de bal in het doel ......<br />
2.bewijzen<br />
3.bijleggen<br />
Hij heeft ......, dat hij de ruzie heeft ......<br />
4.oprapen Hebben jullie de afgewaaide peren al ......<br />
5.slapen Ik heb vannacht lekker ......<br />
6.blaffen Deze hond heeft voortdurend ......<br />
7.gebruiken Wij hebben gisteren Jans fiets .....<br />
8.sturen De trainer heeft de speler van het veld .......<br />
9.vastbinden De matroos heeft de zeilen goed .....<br />
10.noemen Zij hebben hem bij de juiste naam ......<br />
11.verdienen Zo’n straf heeft deze jongen niet ......<br />
12.snijden De kok heeft de groente .....<br />
13.herdenken Op 4 mei hebben velen de oorlog .....<br />
14.rennen Deze jongens hebben vijf kilometer ......<br />
15.sparen Veel kinderen hebben postzegels .....<br />
16.zwemmen Deze zomer hebben veel mensen in de zee ......<br />
17.trachten De politie heeft ..... de dader op te sporen.<br />
18.repareren Heb jij je brommer zelf .....?<br />
19.vinden Hassan heeft gisteren een euro .....<br />
20.bereiden Tante Jenny heeft een heerlijke pan soep .....<br />
21.lopen In de vakantie hebben we veel .......<br />
22.bemoeien De juf heeft zich veel met deze jongen ......<br />
23.genieten Onze ouders hebben van hun vakantie .....<br />
24.ontvangen Wij hebben helaas nog geen bericht ......<br />
25.verloten Onze vereniging heeft de prijzen ..... en de<br />
winnaar bekend gemaakt.<br />
26.landen De parachutisten zijn op de goede plek ......<br />
27.repeteren Het toneelstuk is al zo vaak ......, dat de<br />
28.verlopen uitvoering vlekkeloos is .......<br />
29.verbreden De rijksweg werd ..... en op- en afritten werden<br />
30.aanleggen ..........<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.9<br />
1.storten Het vliegtuig is omlaag .....<br />
2.aanrekenen De fout wordt je niet .......<br />
3.herstellen Dit huis moet nodig ......worden.<br />
4.roepen Ik heb hem al dikwijls ......<br />
5.opendoen Vader heeft de deur........<br />
6.beantwoorden Hij heeft niet aan de verwachtingen ......<br />
7.besparen Het advies heeft de koper veel kosten ......<br />
8.stranden Door de storm is het schip .....<br />
9.schillen Wie heeft de aardappelen .....?<br />
10.vriezen Het heeft ..... dat het kraakte.<br />
11.overzwemmen De zwemmer heeft Het Kanaal ......<br />
12.organiseren De kinderen hebben dit feestje .......<br />
13.bewonen Dit huis is al lang niet ......<br />
14.betalen Vader heeft de belastingaanslag ......<br />
15.vinden Wij hebben op de camping een mooi plekje<br />
.....<br />
16.beoordelen De onderwijzer had de leerling verkeerd ......<br />
17.verblinden De lampen van de tegenligger hebben ons<br />
.....<br />
18.uitschelden Waarom heeft die jongen zijn vriendje .....?<br />
19.verbinden De verpleger heeft de zieke ......<br />
20.benadelen Waarom heb je je vriend .....?<br />
21.overtreden De bekeurde man heeft de verkeersregels<br />
......<br />
22.ondertekenen De directeur heeft de brief .....<br />
23.aanrichten Heeft de storm veel schade .......?<br />
24.landen Het vliegtuig is op tijd ......<br />
25.zemen Daarna heeft mijn zusje de ramen .......<br />
26.schrobben Mijn broer heeft gisteren de stoep ......<br />
27.bestrijden Helaas heeft men het onkruid met gif .....<br />
28.slibben Deze vaargeul is dicht ......<br />
29.behandelen Heeft men jou erg onheus .....?<br />
30.beplanten Men heeft de duinen met helm ........
VOLTOOID DEELWOORD 1.10<br />
1.zonnen Annemieke heeft in de tuin......<br />
2.verbranden Haar neus is behoorlijk ......<br />
3.gebeuren Dat is dit jaar al vaker .....<br />
4.vervellen Toen was haar hele gezicht .....<br />
5.oppassen Vanaf dat moment heeft zij goed .....<br />
6.opzetten Telkens heeft zij haar gele zonnehoed .....<br />
7.bedekken Die heeft keurig haar gezicht .....<br />
8.verbazen Daarom is ze nu zo .......<br />
9.verrassen Hoe kan de zon haar .....hebben?<br />
10.opletten Zou ze dan toch niet goed hebben .....?<br />
11.planten In het voorjaar heeft opa boerenkool .....<br />
12.groeien Die is enorm .....<br />
13.regenen Vooral doordat het zo heeft .....<br />
14.meewerken De hoge temperatuur heeft goed........<br />
15.wieden Af en toe heeft opa het onkruid .....<br />
16.uitzaaien Want dat had zich behoorlijk .....<br />
17.oogsten Sinds kort kan de boerenkool .......worden.<br />
18.plukken Gisteren hebben wij de eerste portie .....<br />
19.koken Oma heeft stamppot ......, met worst.<br />
20.smullen Met z’n drietjes hebben we ervan .....<br />
21.stemmen De Nederlanders hebben vandaag .....<br />
22.melden Het journaal heeft de uitslag .....<br />
23.voorspellen De opiniepeilingen hadden het goed ......<br />
24.verwachten Velen hadden een andere uitslag .....<br />
25.mopperen Want er was de laatste tijd veel .....<br />
26.vergissen Ook hadden de peilingen zich eerder ....<br />
27.schatten Vorige keer hadden ze 5% verkeerd .....<br />
28.luisteren Ik heb naar de commentaren geluisterd.<br />
29.uitzetten Heel even maar, toen heb ik de tv ......<br />
30.herhalen Alles werd steeds ......:stomvervelend!<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.11<br />
1.uitbloeien In het park zijn de tulpen al ......<br />
2.uitkomen De tulpen in onze tuin zijn net .....<br />
3.poten Zijn moeder heeft de bollen ......<br />
4.kiezen Ze heeft een prachtige kleur geel ......<br />
5.snijden Vanmorgen heb ik een bos .....<br />
6.geven Die heb ik aan haar .....<br />
7.verrassen Ze was ontzettend .....; ze straalde!<br />
8.plukken Totdat ik vertelde waar ik ze had .....<br />
9.springen Toen zijn de tranen in haar ogen .......<br />
10.worden Maar in huis is het wel fleurig ......<br />
11.roken Vroeger werd er onbekommerd .....<br />
12.beseffen Vele hebben .....dat roken schadelijk is.<br />
13.stoppen Ze zijn .... met deze slechte gewoonte.<br />
14.betwijfelen Toch wordt dit nog door sommigen ......<br />
15.dalen Maar het aantal rokers is duidelijk .....<br />
16.verbieden In sommige gebouwen is roken ......<br />
17.toestaan Ook in scholen wordt het niet ........<br />
18.vinden Ik heb roken vroeger lekker .......<br />
19.zeggen Mijn vader had me wel steeds.......:<br />
20.bedreigen ‘Je gezondheid wordt erdoor ........’<br />
21.houden We hebben tot vorig jaar kippen .....<br />
22.leggen Ze hebben altijd tien eieren per dag .....<br />
23.verstoppen Die werden in het hooi ......<br />
24.verzamelen Wij hebben die elke avond ......<br />
25.breken Soms was er één ........<br />
26.ontdekken Ook hebben we er wel in de tuin......<br />
27.schoppen Soms hadden we er al tegen ......<br />
28.barsten De schaal was dan natuurlijk .....<br />
29.slachten Nu zijn alle kippen ........<br />
30.aflopen Daarom is het eierenrapen ........
VOLTOOID DEELWOORD 1.12<br />
1.zijn Er zijn in de loop van de jaren al heel wat patiënten bij<br />
dokter Wouter ........<br />
2.horen De klachten die Wouter heeft ......., gingen van hoofdpijn<br />
tot heel erge ziektes.<br />
3.bezoeken Mevrouw Pannenkoek heeft de dokter al vaak .....<br />
4.komen En steeds is ze hij hem .... voor dezelfde klacht.<br />
5.vinden Mevrouw Pannenkoek heeft zichzelf altijd te dik ....., en dat<br />
6.overgaan is nooit .....<br />
7.vragen De laatste keer had ze aan dokter Wouter ..... of hij écht<br />
geen middeltje had om dunner te worden.<br />
8.schudden Hij had het hoofd ....., maar had haar wel de tip .....te gaan<br />
9.geven sporten.<br />
10.zeggen ‘Paardrijden of zo’, had hij ......<br />
11.gaan En dus was mevrouw Pannenkoek twee weken niet naar<br />
de dokter .......<br />
12.verschijnen<br />
13.glimlachen<br />
Toen ze op een dag weer .....was, had Wouter .....:<br />
14.sporten ‘En? Fijn ....., mevrouw?’<br />
15.grommen Mevrouw Pannenkoek had iets onduidelijks ......., en<br />
16.stellen Wouter had dan maar dé vraag ........:<br />
17.afvallen ‘En ...........?’<br />
18.antwoorden ‘Ja’, had mevrouw Pannenkoek ......., ‘van het paard!’<br />
19.springen Welke sprinkhaan heeft hoger ....dan de Eiffeltoren?<br />
20.doen Elke sprinkhaan heeft dat al ...., want de Eiffeltoren springt<br />
niet.<br />
21.afvragen Heb je je al eens ...... wat het verschil is tussen een koe en<br />
een brieven bus? Weet je het niet?<br />
22.worden Gelukkig ben je (nog?) geen postbode ......<br />
23.kwijtraken ‘Ik ben mijn hondje .....’,huilt Benny.<br />
24.houden ‘Ik heb altijd van dat beestje ...., het is altijd mijn beste<br />
25.zijn<br />
26.gebeuren<br />
vriend ....., en nu, een paar dagen geleden is het ......’<br />
27.troosten Nadat Tilly haar vriendje al een tijdje heeft ...., vraagt<br />
28.plaatsen ze:’Heb je al een advertentie in de krant .....?’<br />
29.zien Benny kijkt Tilly vernietigend aan en zegt:’Nou, dat helpt<br />
helemaal niets! Heb jij al eens een hond .....die zo’n<br />
advertentie kan lezen?’<br />
VOLTOOID DEELWOORD 1.13<br />
1.vermoorden<br />
2.veroordelen<br />
Een man heeft zijn buurman ...... en is .....<br />
3.plaatsnemen Voordat hij op de elektrische stoel had ......, had de<br />
4.vragen gevangenisdirecteur hem naar zijn laatste wens .....<br />
5.antwoorden ‘Ja, meneer de directeur’, had de boef .....<br />
6.vasthouden ‘Toen ik vroeger zenuwachtig was, heeft mijn moeder<br />
altijd mijn handje .....Wilt u dat zo dadelijk ook doen?’<br />
7.organiseren Een speld en een naald hadden een wedstrijdje<br />
8.beweren ......want allebei hadden ze .....het hardst te kunnen<br />
zwemmen.<br />
9.zien<br />
De dag van de wedstrijd had het er lang bewolkt uit<br />
10.worden ....., maar uiteindelijk was het mooi weer .....<br />
11.schijnen<br />
12.lokken<br />
De zon heeft .... en de wedstrijd heeft veel publiek ......<br />
13.uitdraaien Jammer genoeg is het op een ruzie .....<br />
14.winnen<br />
15.betwisten<br />
De speld had ..... maar de naald had de uitslag .....<br />
16.hebben ‘Voor jou was het niet moeilijk om te winnen, want ik<br />
heb water in mijn oog .....!’<br />
17.brengen Guido heeft zijn auto naar de garage .....<br />
18.rijden ‘Als ik nog maar vijf meter heb ....., heb ik het al.....’,<br />
19.horen heeft hij tegen de garagehouder ...... ‘Die vervelende<br />
20.zeggen tik is om gek van te worden!’<br />
21.halen Wanneer hij zijn wagen wil ophalen, heeft de<br />
garagehouder de hele wagen compleet uit elkaar .....<br />
22.hebben ‘Sorry’, zegt de man met een knalrood hoofd. ‘We<br />
hebben een beetje pech ......<br />
23.vinden We hebben wel de oorzaak .....!<br />
24.verstoppen ‘Ja’, zegt de garagehouder, uw zoontje heeft een<br />
knikker in de asbak.....!’<br />
25.vernemen Je hebt vast al eens ..... wat het toppunt van luiheid is.<br />
26.horen Maar misschien heb je deze nog niet .....<br />
27.vallen Het toppunt van luiheid is tijdens je werk in slaap<br />
28.dromen<br />
29.doen<br />
...zijn en ....hebben dat je niet hebt .....
VOLTOOID DEELWOORD 1.14<br />
1.melden Gert, een vriendelijke jongeman, heeft zich voor zijn eerste<br />
werkdag bij de supermarkt .....<br />
2.begroeten Algauw heeft de manager hem vriendelijk ..... en hem een<br />
3.overhandigen<br />
4.zeggen<br />
5.verwachten<br />
bezem .....<br />
Gert, die nog niets heeft ....., krijgt te horen dat van hem<br />
.....wordt dat hij voor tien uur het hele gebouw heeft .....<br />
6.schoonvegen<br />
7.afstuderen Gert kijkt de manager verbaasd aan en stamelt: ‘Meneer ik<br />
ben ......als advocaat!’<br />
8.zeggen ‘Oei, excuseer me, dat heeft niemand me .....’, lacht de<br />
manager. ‘Geef mij die bezem maar...dan doe ik het even<br />
voor!’<br />
9.rijden Een motorrijder heeft al een hele tijd bijzonder hard over<br />
de snelweg .....<br />
10.inhalen Op een bepaald moment wordt hij ..... door een oude man<br />
op een fiets.<br />
11.verbeelden Dat is onmogelijk, denkt de motorrijder. Ik heb me al veel<br />
..... maar dit.. Hij geeft nog wat extra gas.<br />
12.worden Even later rijdt de oude man hem weer voorbij. Ik ben gek<br />
....., denkt de motorrijder.<br />
13.parkeren Wanneer hij even later zijn motor op een parkeerplaats<br />
14.houden heeft ......, heeft de oude man op de fiets eveneens halt .....<br />
15.stappen De grijsaard, die van zijn fiets ...is, zegt:‘Fijn dat u ..... bent.<br />
16.stoppen Mijn bretels zitten namelijk aan uw motor vast!’<br />
17.trakteren Helga heeft vanmiddag haar broertje op een bonbon .....<br />
18.stoppen Het broertje had hem meteen in zijn mond ...,<br />
19.smakken Hij had overvloedig .....en tenslotte ........: ‘Hmm, zusje! Dat<br />
20.roepen is nog eens een heerlijke bonbon!<br />
21.lusten Daar had ik er wel meer van ......!’<br />
22.schudden Helga had het hoofd .... en ....:’Daar snap ik echt niets van,<br />
23.melden broertje, want toen ik hem vanmiddag aan de hond heb<br />
24.geven<br />
25.uitspugen<br />
......, heeft die hem meteen weer ......’<br />
26.overvallen In de stad werd de CashBank .....<br />
27.verlopen Daarbij is voor de bandieten een en ander toch anders<br />
28.plannen .....dan ze .....hadden<br />
29.zeggen Zo had de bankbediende tegen een van de overvallers .....:<br />
30.verzoeken ‘De directie heeft me ......u te vragen te glimlachen, want u<br />
wordt gefilmd!’<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.1
VOLTOOID DEELWOORD 2.2<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.3<br />
1.vieren Vorige week heb ik m’n verjaardag .....<br />
2.zijn Het is een leuk feest .....<br />
3.kopen M’n moeder had allerlei lekkernijen .....<br />
4.drinken We hebben veel cola .....<br />
5.maken Ik had zelf hapjes .....<br />
6.doen In de tuin hebben we spelletjes .....<br />
7.regenen Helaas heeft het wel ......<br />
8.opzetten Met z’n allen hebben we de tent .....<br />
9.worden Toen is het pas echt gezellig .....<br />
10.onweren Vooral omdat het ook nog ging .....<br />
11.vertellen Heb ik de mop van ’t oude vrouwtje<br />
.....?<br />
12.onthouden Of heb je hem niet ...........?<br />
13.horen Ik had hem van Rob .....<br />
14.vertellen Die heeft hem aan Hermien .......<br />
15.opvangen Ik had de mop maar half .....<br />
16.snappen Daarom had ik er eerst niks van .......<br />
17.vragen Later heb ik hem nog eens aan Rob<br />
......<br />
18.luisteren Heb je goed .........?<br />
19.lopen Het oude vrouwtje is naar buiten ......<br />
20.vergeten Nou ben ik het begin weer ......<br />
21.leggen Bij ons zijn plavuizen in de kamer .....<br />
22.wegtrekken De vloerbedekking hebben we .......<br />
23.ophalen Die is door de vuilnisauto .......<br />
24.brengen Een vrachtauto heeft de tegels .....<br />
25.plaatsen Twee mannen hebben de plavuizen .....<br />
26.worden Het is prachtig .....<br />
27.stofzuigen Nu wordt er niet zo veel meer ...........<br />
28.knoeien En er wordt ook niet meer ......<br />
29.opdweilen Een plas melk heb je zo .....<br />
30.breken Alleen: als er iets valt, is het gauw .....
VOLTOOID DEELWOORD 2.4<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.5
VOLTOOID DEELWOORD 2.6<br />
1.groeten Waarom heb je ons gisteren niet .....?<br />
2.lusten Barend heeft nooit zure haring .....<br />
3.schudden Heb je het drankje goed .....?<br />
4.baden In de vakantie hebben we elke dag .....<br />
5.kleden De inboorlingen waren eigenaardig ......<br />
6.beantwoorden Waarom heb je onze brief niet .....?<br />
7.verbieden Vader heeft ons het roken .....<br />
8.vermenigvuldigen Heb je alle getallen.....?<br />
9.landen Is het vliegtuig uit Londen al .....?<br />
10.wachten Jarenlang heeft de moeder op haar zoon<br />
.....<br />
11.poetsen Jongen, wat heb je je schoenen netjes .....<br />
12.dansen Petertje heeft van blijdschap ......<br />
13.pochen Die opschepper had zijn hele leven al .......<br />
14.leven Wanneer heeft Ramses II ......?<br />
15.afbranden De schuur is tot de grond toe ......<br />
16.omspitten Heb jij je tuin al .....?<br />
17.muilbanden De kwaadaardige hond is .....<br />
18.witten `de schilder heeft de kelder al ......<br />
19.kneden Eerst wordt het deeg .....<br />
20.verspreiden Wie heeft die kranten hier .....?<br />
21.vermoeden Dat had ik echt niet ......<br />
22.kruiden Wat heeft de slager de rollade lekker ........<br />
23.verblijden Wij hebben ons over zijn terugkeer .....<br />
24.morsen Meisje wat heb je weer met je pap .....<br />
25.zeven Moeder heeft de groente voor het kleine<br />
zusje ......<br />
26.zakken Edward is door het ijs ......<br />
27.breien Heeft Marjolein dat vest zelf ....?<br />
28.uitrusten Ben je nu al wat .....?<br />
29.haten Kain heeft zijn broer .....<br />
30.stranden De Lutine is bij Egmond .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.7<br />
1.vermelden Heeft de krant niet .... wie de dader was?<br />
2.verkleden Heb jij je al ..... voor het feest?<br />
3.gaan Hoe laat zijn jullie naar huis .....?<br />
4. wieden Wie heeft jullie tuin .....?<br />
5.fietsen Wij hebben in één dag honderd kilometer .....<br />
6.vergoeden Heeft die jongen de aangerichte schade ......?<br />
7.klutsen Moeder heeft een ei ..... voor de zieke.<br />
8.lessen Bij de bron hebben wij onze dorst .....<br />
9.uitbreiden Wat hebben die steden zich toch .....!<br />
10.oppoken Heb je de kachel al .....?<br />
11.aanharken Jan heeft de tuin netjes .....<br />
12.aanbranden Is het eten nu al weer .....?<br />
13.vissen Wij hebben op baars .....<br />
14.zoeken Hoe lang hebben jullie naar ons broertje .....?<br />
15.ronddolen Urenlang heeft de vreemdeling in de stad .....<br />
16.uitjouwen Hebben jullie die ongelukkige man .....?<br />
17.vriezen Het heeft vannacht tien graden .....<br />
18.omhakken Hebben jullie die dikke boom .....?<br />
19.verbreden De verkeersweg werd aanzienlijk .....<br />
20.merken Heb je daar dan helemaal niets van ......?<br />
21.roken In Urk wordt veel paling .....<br />
22.verprutsen Wat heeft die jongen zijn tijd weer......<br />
23.draven Het paard heeft aan één stuk door .....<br />
24.vergissen Jan heeft zich geen één keer .....<br />
25.redden De mijnwerkers werden door de<br />
reddingsploeg .....<br />
26.kaatsen In Brabant wordt nog veel .....<br />
27.wandelen Wij hebben wel twee uur in de bossen .....<br />
28.kegelen Heb jij wel eens .....?<br />
29.verzanden Is de haven nu al weer .....?<br />
30.doen Wie heeft dat nu weer .....?
VOLTOOID DEELWOORD 2.8<br />
1.werken Hebben jullie de hele morgen .....?<br />
2.vastspelden De kleermaker heeft de jas .....<br />
3.leegeten Het paard heeft de ruif al .....<br />
4.branden Ik heb me lelijk ...... aan de kachel.<br />
5.vasthouden Nol heeft zich aan de manen van het paard<br />
.....<br />
6.klikken Dat ventje heeft al zo vaak ......<br />
7.prijzen Mijn vader heeft Teun ..... om zijn<br />
dapperheid.<br />
8.uitbroeden Het meesje heeft twaalf eitjes .....<br />
9.lusten Een gebakje heb ik nooit .....<br />
10.uithouden Hoe heb je het daar zo lang .....?<br />
11.ploegen Heeft Jansen zijn land al ......?<br />
12.kaften Heb jij je boeken al .....?<br />
13.rijden Oom Daan heeft wel eens op een kameel<br />
......<br />
14.betalen Heb jij je schuld nog niet .......?<br />
15.eten Wat hebben we weer lekker ......<br />
16.oppoetsen Wat heb jij je fiets weer netjes .....<br />
17.achtervolgen De jagers hebben het hert ......<br />
18.merken Wij hebben nooit ..... dat hij niet eerlijk was.<br />
19.uitschelden Waarom heb je mijnheer Jansen ......?<br />
20.versturen Heb je de brief voor tante Klaartje al ......?<br />
21.hinniken Het paard heeft de hele weg ......<br />
22.uitvinden Jij hebt het buskruit ook niet ......<br />
23.prikken Een wesp heeft mijn broer in zijn vinger ......<br />
24.wandelen Opa heeft met zijn kleinzoontje ......<br />
25.onthouden Heb je dat niet ......?<br />
26.aankleden In een wip hadden wij ons ......<br />
27.schreeuwen Tom heeft ..... als een mager varken.<br />
28.praten Heb je nu nog niet genoeg ......?<br />
29.opbinden We hebben de zonnebloemen al ......<br />
30.wennen Zij is nog niet erg ..... in haar nieuwe<br />
woonplaats.<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.9<br />
1.toesturen Dit werd mij per brief .....<br />
2.spelen Ondanks het feit dat iedereen goed heeft ......,<br />
3.degraderen is onze club toch ......<br />
4.amuseren De komiek heeft het gezelschap ontzettend .....;<br />
5.gaan<br />
iedereen is met een voldaan gevoel naar huis<br />
......<br />
6.openen De winkelier had een nieuwe zaak ..... in een<br />
ander deel van de stad.<br />
7.feliciteren We hebben de jubilaris ..... met zijn jubileum.<br />
8.eisen<br />
9.vragen<br />
Wordt dit van jou ..... of wordt dit van jou .....?<br />
10.schokken<br />
11.horen<br />
Men was ..... toen men dit had .....<br />
12.stranden Het schip was op de kust ..... en door de zware<br />
13.breken golven doormidden .....<br />
14.snoeien De tuinman heeft de rozen ...... en heeft daarna<br />
15.planten nieuwe planten .....<br />
16.reserveren Voor de eregasten was een plaats ..... naast de<br />
gastheer.<br />
17.zeilen We hebben eerst heerlijk .....<br />
18.merken<br />
19.slapen<br />
Ik heb niets ......omdat ik heb .....<br />
20.slippen Door de gladheid is de auto ..... en tegen een<br />
21.botsen lantaarnpaal ......<br />
22.plunderen De vos had het kippenhok ..... en bijna alle<br />
23.bijten kippen dood .......<br />
24.zaaien Voordat in de tuin werd ....., is de grond eerst<br />
25.egaliseren ............<br />
26.waarschuwen Ik had hem nog zo ..... dit niet te doen.<br />
27.kaften Hij heeft zijn nieuwe woordenboek direct .......<br />
28.veilen De antieke kast werd ..... en daarna ...... naar<br />
29.transporteren de nieuwe eigenaar.<br />
30.krijgen Alle kinderen hebben een klein presentje ......
VOLTOOID DEELWOORD 2.10<br />
1.rijden Drie mensen zitten in een auto; ze zijn net over een brug .....<br />
2.passeren Vlak nadat ze die brug .....zijn, komt de politie achter hen<br />
aan.<br />
3.tegenhouden Even later hebben de agenten hen .....<br />
4.rijden ‘Gefeliciteerd, jullie zijn de duizendste auto die over deze<br />
5.winnen brug is ......, jullie hebben tienduizend euro .....!<br />
6.vinden ‘Iets winnen heb ik altijd leuk ....’,zegt de chauffeur, ‘maar dit<br />
is echt heel mooi.<br />
7.behalen Nu zal het niet lang meer duren voor ik mijn rijbewijs heb<br />
......’ De agenten kijken de man verschrikt aan.<br />
8.drinken Dan zegt de man naast de chauffeur tegen de agent:’Let<br />
maar niet op hem, meneer de agent. Hij heeft .......’<br />
9.worden De agent is nu erg boos ..... en roept: ‘Uitstappen, nu!’<br />
10.voorspellen Daarop zegt de man achterin: ‘Ik heb problemen .... toen we<br />
deze auto stalen!’<br />
11.lopen Een moeder heeft de hele dag met haar dochtertje in de<br />
dierentuin ......<br />
12.zien Ze hebben de vissen al .....en ze hebben ook de giraffen al<br />
13.bewonderen .....<br />
14.aanbelanden Nu zijn ze bij de apen .....’Hé, roept het dochtertje, ‘die aap<br />
lijkt op oom Guido!’<br />
15.merken Moeder, die ziet dat een aantal bezoekers dit heeft .....,<br />
roept: ‘Dat mag je niet zeggen!’<br />
16.horen Het dochtertje kijkt haar moeder glimlachend aan en zegt:<br />
‘Nou die aap heeft het vast niet .....!’<br />
17.zijn Frauke is gisteren weer bij haar opa op visite ......<br />
18.doen Ze heeft dat al zo vaak .....<br />
19.slagen En elke keer is ze er in ...... om opa een vraag te stellen<br />
20.nadenken waarover hij ernstig heeft .......<br />
21.vragen Gisteren heeft ze hem ..... of hij ooit een droom heeft ....die<br />
22.hebben<br />
23.worden<br />
werkelijkheid is ......<br />
24.zuchten<br />
25.peizen<br />
Haar opa had diep ...... en .......<br />
26.verschijnen Er waren allemaal rimpels in zijn voorhoofd.....<br />
27.zeggen En toen had hij ......:<br />
28.uitkomen ‘Een droom die .........is..Ja, toen de meester me ooit aan<br />
29.trekken<br />
30.wensen<br />
mijn haren heeft ......, heb ik .......dat ik kaal was...’<br />
VOLTOOID DEELWOORD 2.11<br />
1.winkelen Steffie heeft met haar moeder lekker .....<br />
2.zijn De hele ochtend zijn ze druk in de weer .....<br />
3.nemen Ze hebben de trein .....tot aan de rand van de stad en zijn<br />
4.rijden vandaar met de tram verder ......<br />
5.bezoeken Ze hebben heel wat winkels ....<br />
6.zien Steffie denkt: ik heb nog nooit zoveel winkels samen ....<br />
7.amuseren Wat heb ik me al .....! De laatste winkel waar ze naar binnen<br />
gaan is de groentewinkel.<br />
8.zijn Ik ben hier nog nooit binnen ......, denkt Steffie.<br />
9.afrekenen Als Steffies moeder heeft ....., zegt de groenteman:<br />
10.pakken ‘Heb je al een handje nootjes ......., meisje?’<br />
Steffie kijkt naar de nootjes maar doet niets. De groenteman<br />
11.vragen blijft vriendelijk en vraagt: ‘Ik heb je net .....of je wat uit de bak<br />
12.graaien hebt ......’ Steffie doet nog steeds niets. De groenteboer loopt<br />
naar de kist, grabbelt een handvol nootjes en geeft ze aan<br />
Steffie. Wanneer ze weer op straat staan, vraagt haar<br />
moeder:<br />
13.nemen ‘Steffie waarom heb je die nootjes niet zelf ......?’ Steffie<br />
glimlacht en antwoord: ‘Omdat die groenteboer veel grotere<br />
handen heeft dan ik!’<br />
14.bezoeken Annelies en Bo hebben samen een museum .....<br />
15.wandelen Ze hebben er de hele dag ..... en de schilderijen en<br />
16.bewonderen beeldhouwwerken .....<br />
17.opmerken ‘Dit had ik niet eerder .....!’, roept Annelies eensklaps.<br />
18.zien Wat heb je ....., schat?’, vraagt Bo benieuwd.<br />
19.zijn ‘Dit schilderij hier. Ik ben hier al vaker ......, maar dit..<br />
20.bekijken Dit is echt het lelijkste schilderij dat ik ooit heb ......!’<br />
21.opzetten Bo kijkt even rond en fluistert dan: ‘Annelies, had je nu maar<br />
je bril ...... Kom ga snel voor die spiegel weg!’<br />
22. horen Een man heeft een waarschuwing voor een spookrijder .....<br />
23.afvragen Tjonge, denkt de man, ik heb me al vaak .......waarom men<br />
zoveel drukte maakt over één enkele spookrijder...<br />
24.zien Ik heb er alleen het laatste kwartier al honderden .......!<br />
25.rennen Arianne is haar huis uit ...... Ze heeft al enkele malen naar de<br />
26.roepen vuilnisman ......: ‘Wacht, ik ben te laat voor het vuilnis!’<br />
27.horen Na een tijdje heeft de vuilnisman haar ..... en heeft hij zich<br />
28.omdraaien ...... en tegen Arianne .....: ‘Bent u te laat voor het vuilnis.......,<br />
29.zeggen mevrouw? Geen probleem hoor, het kan nog net. Spring er<br />
30.komen gerust bij.’
VOLTOOID DEELWOORD 2.12<br />
1.thuiskomen José was op een middag ......en had tegen haar man<br />
2.zeggen .....: ‘Schat, de auto start niet meer.<br />
3.proberen Ik heb het echt ....., ik heb mijn best ...., maar<br />
4.doen gelukkig weet ik nu wat het probleem is.’<br />
5.antwoorden ‘O’, had haar man ....., ‘en wat is er aan de hand?’<br />
6.knijpen José had haar ogen tot spleetjes .... en ....:‘Erik, er<br />
7.zeggen zit water in de carburateur.’<br />
8.nadenken De man had even ....., ..... en ..... dat hij haar niet<br />
9.glimlachen<br />
10.opperen<br />
wilde beledigen.<br />
11.leren ‘Lieveling, waar zou jij .... hebben wat het verschil<br />
tussen een carburateur en een startmotor is?’<br />
12.lopen ‘Schat, er is echt water in de carburateur ....’, had de<br />
13.volhouden vrouw ......<br />
14.voorstellen ‘Nou goed’, had de man ....., ‘dan, ik ga weleens<br />
kijken. waar staat de auto?’<br />
15.grommen Toen had José .....: ‘Ín de vijver!’<br />
16.vragen Bert had aan zijn vriend André .....: ‘Weet jij hoeveel<br />
koekjes je kunt eten op een lege maag?’<br />
17.krabbelen André had dadelijk op zijn hoofd ....., .....en<br />
18.twijfelen<br />
19.zeggen<br />
uiteindelijk.....: ‘Eh...tien??’<br />
20.roepen ‘Fout!’, had Fred .......<br />
21.raken ‘Je kan er maar één eten, daarna is je maag niet<br />
leeg meer!’ André was onder de indruk van deze<br />
grap .....<br />
22.thuiskomen Toen hij was ....., had hij zijn vrouw dezelfde vraag<br />
23.stellen .....: ‘Hé, lieveling, hoeveel koekjes kun je eten op<br />
een lege maag?’<br />
24.nadenken Andrés vrouw had een paar minuten .... en<br />
25.antwoorden uiteindelijk .....: ‘Ik denk drie.’<br />
26.zuchten Teleurgesteld had André .....:<br />
27.antwoorden ‘Jammer hoor, als je tien had ......, had ik een hele<br />
28.hebben goeie mop voor je .....!’<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.1<br />
1.verloten<br />
2.bekendmaken<br />
3.ontwrichten<br />
4.omvallen<br />
5.herstellen<br />
6.aanwenden<br />
7.ontdekken<br />
8.toepassen<br />
9.aankondigen<br />
10.vaststellen<br />
11.repeteren<br />
12.verlopen<br />
13.verharden<br />
14.verlossen<br />
15.vergulden<br />
16.bevestigen<br />
17.verwoesten<br />
18.herbouwen<br />
19.ontvreemden<br />
20.beschrijven<br />
21.verbreden<br />
22.verlichten<br />
23.bepalen<br />
24.innen<br />
25.verbazen<br />
26.gebeuren<br />
27.beloven<br />
28.inleveren<br />
29.verheugen<br />
30.slagen<br />
De prijzen zijn ..... en de winnaars .........<br />
Het hekwerk dat ..... en ..... was, werd weer<br />
......<br />
De arts heeft een nieuwe geneeswijze .....die<br />
nog maar pas is ........ en die nog niet veel<br />
wordt .......<br />
De directie heeft ..... dat de datum van de<br />
opening van het nieuwe gebouw is .....<br />
Dat stuk is al zo vaak ......dat de uitvoering<br />
feilloos is ........<br />
De weg is ...... zodat de boeren uit hun<br />
isolement zijn .....<br />
De armband is opnieuw ..... en de sluiting is<br />
nu goed .....<br />
De monumentale boerderij die door de brand<br />
was ....., is weer in de oude staat ......<br />
De sieraden die waren ..... , werden in<br />
verschillende kranten ......<br />
De nieuwe rijksweg werd al spoedig ...... , de<br />
op- en afritten werden beter .....<br />
Er was van te voren ..... dat dit bedrag zou<br />
worden .....<br />
Het heeft mij niet ..... dat dit is .....<br />
Hij heeft mij ..... dat het werk spoedig zou<br />
worden ........<br />
De leerlingen waren ..... toen ze waren ........
VOLTOOID DEELWOORD 3.2<br />
1.winnen Onze club heeft de finale ..... en is<br />
2.worden daardoor kampioen .....<br />
3.lachen De jongens hadden vreselijk ..... toen<br />
4.tuimelen hun vriend in de sloot was .....<br />
5. waaien Het heeft ontzettend ..... vannacht.<br />
6. plakken Eerst werden de hoofdstukken van<br />
7.binden het boek ..... en daarna werd het<br />
geheel tot een boek .....<br />
8.heersen Er heeft een grote onrust in het bedrijf<br />
9.dreigen ......omdat er met massaontslag werd<br />
.......<br />
10.zeggen Hij heeft eerlijk ...... dat hij de ruzie<br />
11.sussen heeft ........<br />
12.vergen De reparatie van de auto heeft meer<br />
13.denken tijd ..... dan ik had ......<br />
14.wenden Het schip heeft de steven ..... en is<br />
15.koersen naar het zuiden ......<br />
16. zien Ik heb ..... dat een konijntje van de<br />
17.peuzelen slaplanten heeft ........<br />
18.luisteren We hebben heel gezellig wat cd’s<br />
19.dansen ......en .......<br />
20.negeren De chauffeur heeft het verkeerslicht<br />
21.straffen ..... en is daarvoor .......<br />
22.ontkennen Hij heeft steeds ..... dat hij de dader<br />
23.herkennen heeft ......<br />
24.begraven De beide partijen hebben de strijdbijl<br />
25.verenigen ..... en hebben zich ......<br />
26.verwennen Het huilerige kind was door haar<br />
ouders verschrikkelijk .....<br />
27.herinneren Ik heb hem eraan ..... dat hij het goed<br />
28.verpesten .....heeft.<br />
29.ontmoedigen De oude man was erg ..... toen hij de<br />
30.ontvangen trieste boodschap had .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.3<br />
1.zijn Op de snelweg is het al de hele dag druk .....<br />
2.razen Heel wat vrachtwagens hebben met hoge snelheid over<br />
het asfalt .......<br />
3.waaien Een aantal kleine autootjes is daardoor bijna van de weg<br />
4.gebeuren ....., maar gelukkig zijn er geen ongelukken .......<br />
5.rondrijden Harry heeft er al heel wat kilometers opzitten. Hij heeft de<br />
hele dag ......<br />
6.rijden Heel snel is hij naar de kust .....<br />
7.aangeven Zijn kilometerteller heeft al een tijdje 150 .........<br />
8.opmerken Op een gegeven moment wordt hij ..... door de politie die<br />
9.inzetten met een snelle auto de achtervolging heeft ......<br />
10.klemrijden Harry gaat steeds sneller rijden: 180. 190, maar de politie<br />
blijft hem achtervolgen. Uiteindelijk wordt Harry .....<br />
11.racen ‘Waarom hebt u zo..zo ........?’,vraagt een van de agenten.<br />
12.gaan ‘Hm’, gromt Harry, ‘vorige week is mijn vrouw er vandoor<br />
...... met een politieagent. En nu was ik bang dat jullie<br />
haar kwamen terugbrengen...’<br />
13.instoppen Nadat Marco’s vader hem heeft ....., heeft Marco eerst<br />
14.klagen<br />
15.zeuren<br />
nog wat .....over dorst, daarna heeft hij .....over honger.<br />
16.slagen Uiteindelijk is zijn vader erin ..... hem het bed in te krijgen.<br />
17.bereiken Wanneer zijn vader net de laatste treden van de trap ......<br />
heeft, zeurt Marco alweer: ‘Papa mag ik een glas water?’<br />
18.hebben Zijn vader, die een zware dag heeft ......, roept: Nee’,<br />
19.drinken Marco, nu niet meer, je hebt al een heel glas water ........’<br />
Even later gilt Marco weer dat hij dorst heeft. Papa is<br />
20.worden inmiddels al flink boos ......... en roept: ‘Jongen straks krijg<br />
je straf!’ Marco antwoordt: “Papa, als u me straf komt<br />
geven, brengt u dan ook een glaasje water mee?’<br />
21.kukelen Een man is in een sloot ......<br />
22.proberen Eerst heeft hij ...... uit het water te kruipen, maar dat ik<br />
23.lukken hem niet .....<br />
24.schreeuwen Daarna heeft hij luidkeels ....., maar de eerste<br />
25.helpen voorbijganger heeft hem niet .......<br />
26.gillen Met zijn laatste krachten heeft de man opnieuw ......:’Help!<br />
Help! Ik kan niet zwemmen!’<br />
27.stoppen De tweede voorbijganger is wel ......, heeft zich ....en zegt:<br />
28.vooroverbuigen ‘Rustig meneer! Ik kan ook niet zwemmen, maar ik maak<br />
tenminste niet zo’n kabaal!’
VOLTOOID DEELWOORD 3.4<br />
1.aankomen Geert is net bij een benzinestation .......<br />
2.tanken Het is al een tijdje geleden dat hij benzine heeft ......en de<br />
3.zakken meter is intussen tot het rood .......<br />
4.zeggen De pompbediende heeft vriendelijk gedag..... en heeft<br />
5.merken toen, tot zijn stomme verbazing, ..... dat er twee pinguïns<br />
6.plaatsnemen achterin de auto hebben .......<br />
7.zien ‘Sorry hoor’, zegt de man, ‘maar heb je al ....dat er twee<br />
pinguïns in je wagen zitten?’<br />
8.bedenken Geert kijkt en schrikt. ‘Wat moet ik met twee pinguïns?’,<br />
roept hij. De man heeft al snel een oplossing .......<br />
Weet je wat? Neem ze mee naar de dierentuin!’ Een<br />
9. stoppen week later is Geert weer bij hetzelfde benzinestation.....<br />
10.komen Diezelfde bediende is naar buiten ..... en heeft als snel<br />
11.zien .....dat de pinguïns weer op de achterbank zitten. ‘Alles in<br />
orde?’, vraagt de man.<br />
12.blijken ‘Ja, hoor’, lacht Geert, ‘de dierentuin is een prima idee ....<br />
Vandaag ga ik met ze naar het strand!’<br />
13.zijn De buurman van Sally is altijd al een vreemde snuiter .....<br />
14.rijden Hij heeft steeds in paarse auto’s .....<br />
15.dragen Hij heeft altijd rode schoenen .....<br />
16.houden Hij heeft ook altijd struisvogels als huisdieren ......<br />
17.worden Sally’s buurman is echter tijdens zijn kindertijd blind.....<br />
Zomaar, ineens.<br />
18.redden Hij heeft zich altijd ..... met humor en hij heeft ook altijd<br />
19.lachen ..... om zijn eigen gebrek.<br />
20.aankloppen Op een dag, toen Sally douchte, werd er ......<br />
21.herkennen ‘Hallo, Sally, mag ik binnenkomen?’ Meteen had Sally de<br />
22.roepen stem van haar buurman .... en had ze ...........:<br />
23.denken ‘Kom maar binnen, buurman!’ Het kan toch geen kwaad,<br />
had ze ....., hij kan me toch niet zien.<br />
24.vertellen De buurman had haar evenwel enthousiast ......: ‘Hey<br />
Sally, ik kan weer zien!’<br />
25.zijn Sara is naar de tandarts .....<br />
26.thuiskomen Wanneer ze weer ......is, vraagt haar moeder: ‘En, Sara,<br />
27.doen heeft het pijn ....?’<br />
28.gillen Sara zucht:’Ik denk het wel, want de tandarts heeft hard<br />
29.bijten .....toen ik hem in zijn vinger heb .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.5<br />
1.verspreiden Onze kachel heeft altijd veel warmte ......<br />
2.wieden Hebben jullie je tuintje al .......?<br />
3.uitbreiden Wat heeft jullie dorp zich de laatste jaren ......<br />
4.aanbranden Is het eten nu al weer ......?<br />
5.mazen De meisjes hebben de kousen netjes ......<br />
6.verplichten Wij hebben u immers tot niets .....<br />
7.verrassen Clara heeft moeder ..... met een mooi boeket<br />
bloemen.<br />
8.ronddolen De ridder heeft door veel landen .......<br />
9.vergissen Ik heb me wel ..... in die jongen.<br />
10.vellen De houthakker heeft de zware eik ......<br />
11.morsen Wat heeft jan weer met zijn melk ......<br />
12.wandelen Urenlang hebben we in de bossen .....<br />
13.afrandselen De voerman heeft het paard ......<br />
14.bekeuren De agent heeft de man .....<br />
15.werken Heb je wel hard genoeg .......?<br />
16.vermoeden Ik had nooit ..... dat je zo ver weg woonde.<br />
17.bekladden Hebben jullie de schutting zo .....?<br />
18.verprutsen Natuurlijk heeft hij zijn tijd weer .....<br />
19.opwinden Grootvader heeft de klok ......<br />
20.verwelken Door de aanhoudende droogte zijn de<br />
bloemen .....<br />
21.bevrijden Na een uur werden de jongens uit hun<br />
benarde positie ......<br />
22.missen Heb je nu al weer de bus ......?<br />
23.schaatsen Wij hebben deze winter niet veel .....<br />
24.stukgooien Theo, heb je die ruit .....?<br />
25.plukken Waarom hebben jullie die mooie bloemen<br />
.....?<br />
26.knikkeren De jongens hadden de hele middag .....<br />
27.verwaarlozen Daardoor hadden ze hun huiswerk .......<br />
28.vergroten De fotograaf heeft de foto’s ........<br />
29.betalen Heb je die rekening al .....?<br />
30.gisten Is het deeg nu nog niet .....?
VOLTOOID DEELWOORD 3.6<br />
1.uitdossen De kinderen hadden zich fraai......<br />
2.kweken Heb je die planten zelf ......?<br />
3.uitroeien Deze indianenstam werd bijna helemaal .....<br />
4.ploegen<br />
5.eggen<br />
De boer heeft ...... en .....<br />
6.uitsloven Zij heeft zich voor haar kinderen .......<br />
7.verspreiden De papieren lagen overal over de grond .....<br />
8.abonneren Ik heb mij op de nieuwe geïllustreerde weekblad<br />
.........<br />
9.bewonderen Wij hebben Betty om haar moed .......<br />
10.beleven In de vakantie heb ik vreemde avonturen ......<br />
11.meemaken Zoiets heb ik nog nooit .......<br />
12.bekladden De jongens hadden de muur .......<br />
13.maken Deze keer heb je het te bont ......<br />
14.plegen Onmiddellijk nadat de overval was ....., heeft de<br />
15.opbellen bankdirecteur de politie .......<br />
16.struikelen Ik ben over een wortel ...... en heb mijn voet erg<br />
17.bezeren .....<br />
18.breien Heb je die wollen trui zelf .....?<br />
19.toewensen Al zijn vrienden hebben hem een goede reis ......<br />
20.rekenen Wij hadden erop ..... dat onze spelers zouden<br />
21.falen winnen, maar zij hebben lelijk ......<br />
22.bouwen Voor er in de polder kan worden ......, moet er<br />
23.heien eerst worden .......<br />
24.vorderen Hoe ver is men nu ......met de restauratie van de<br />
kathedraal?<br />
25.gebeuren Zou alles werkelijk zo ...... zijn, of heeft hij alles<br />
26.fantaseren .........?<br />
27.verversen De olie moet worden ......<br />
28.durven<br />
29.gelukken<br />
Als je maar had ...., zou het ......zijn.<br />
30.vestigen In Rijnmond zijn de laatste jaren enkele<br />
belangrijke nieuwe industrieën .......<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.7<br />
1.feliciteren De jarige monteur werd door zijn<br />
collega’s.......<br />
2.beantwoorden Is de brief nog niet .....?<br />
3.zwoegen Ik heb de hele dag .....<br />
4.beëdigen Het huis is door een .... makelaar .........<br />
5.taxeren<br />
6.ontruimen De huizen moesten worden .......<br />
7.scheuren De muren bleken ...... te zijn.<br />
8.raadplegen Waarom hebt u geen deskundige .....?<br />
9.gooien Ik heb de envelop in de prullenmand ......<br />
10.handelen U heeft lichtvaardig ......<br />
11.leggen Waar heb je het woordenboek .....?<br />
12.vertrouwen Ik heb Ariadne nooit ......<br />
13.verwonderen Wij waren hoogst ..... over zijn vraag.<br />
14.verplaatsen Ik heb mijn bureau .......<br />
15.beslissen De vergadering heeft anders ....... dan<br />
16.voorstellen door het bestuur was ......<br />
17.trainen De bokser heeft maandenlang .......<br />
18.regenen Het heeft de gehele dag ......<br />
19.beloven Hij heeft al zo veel .......<br />
20.uitscheiden Waarom ben je eigenlijk met dat werk<br />
......?<br />
21.ontmoedigen Door deze teleurstelling werd ik niet ......<br />
22.overbevolken Is Nederland .....?<br />
23.verrassen Dit succes heeft ons allen .....<br />
24.bewaren Je hebt de rekening toch wel .....?<br />
25.bezuinigen Er moet drastisch worden ........<br />
26.beperken De uitgaven moeten worden .....<br />
27.publiceren De commissie heeft het rapport over de<br />
Nederlandse industrie ........<br />
28.eisen Er worden grote offers van de bevolking ....<br />
29.wijzigen De plannen zijn .....<br />
30.terugbetalen Bij de spaarbank is dit jaar een groot<br />
bedrag ........
VOLTOOID DEELWOORD 3.8<br />
1.dreigen De vakbonden hebben met stakingen .....,<br />
2.inwilligen als hun eisen niet worden ........<br />
3.interviewen Onmiddellijk na zijn aankomst op Schiphol<br />
werd de minister ........<br />
4.besteden Mijn vrije dag heb ik fijn ......<br />
5.zeilen We hebben de hele dag .....<br />
6.rukken<br />
7.ontwortelen<br />
De hevige storm heeft daken van de huizen<br />
....., bomen ..... en auto’s .......<br />
8.meesleuren<br />
9.instellen De politie heeft een nader onderzoek .....<br />
10.uitreiken Aan alle leerlingen werd een brochure ......<br />
11.schikken De zaak is in der minne ......<br />
12.organiseren De festiviteiten waren slecht .....<br />
13.oplossen Alle moeilijkheden zijn ......<br />
14.verwezenlijken Deze plannen kunnen niet worden ......<br />
15.verklaren De jongen heeft ..... , dat hij door vrienden<br />
16.meeslepen was .....<br />
17.beslissen Er is nog niet ...... hoe de bouw van het hotel<br />
18.financieren zal worden .......<br />
19.aanknopen Ik heb een gesprek met hem .....<br />
20.vergen Het surfen had te veel van zijn krachten .....<br />
21.missen Ik heb de trein .....<br />
22.belonen De pianist werd met een hartelijk applaus<br />
........<br />
23.examineren De kandidaten worden in acht vakken .......<br />
24.illustreren Het boek is prachtig ......<br />
25.plegen De verdachte had verschillende inbraken .....<br />
26.overtreffen De fruitoogst heeft die van het vorige jaar .....<br />
27.erven De baron heeft het landgoed van zijn vader<br />
.....<br />
28.sturen De commissie heeft een uitvoerig advies aan<br />
de minister .....<br />
29.verbazen<br />
30.zakken<br />
Het heeft mij niet ..... dat Ans is ......<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.9<br />
1.inspannen Zij heeft zich nooit ......<br />
2.repareren De elektricien heeft de elektrische leiding .....<br />
3.toejuichen De zangeres werd langdurig .....<br />
4.poetsen Heb je je schoenen wel .....?<br />
5.verklappen Ze heeft het geheim niet .....<br />
6.optreden Na de pauze heeft de beroemde goochelaar ......<br />
7.importeren Koffie wordt vooral uit Brazilië .....<br />
8.bonzen Er werd op de deur .....<br />
9.pensioneren De inspecteur wordt binnenkort .......<br />
10.onteigenen De gemeente heeft de grond voor de woningbouw<br />
.....<br />
11.veranderen De verkeersregels zijn ingrijpend .....<br />
12.aanzeggen Aan veertig werknemers van de fabriek is ontslag<br />
.....<br />
13.verscherpen Tijdens de reis van de president werden de<br />
veiligheidsmaatregelen ......<br />
14.uitstellen Wegens ziekte van de jubilaris werd de receptie .....<br />
15.stoven De firmant heeft ons een lelijke kool .....<br />
16.beloven<br />
17.bezorgen<br />
18.afleveren<br />
Hij had ons ......, dat de goederen diezelfde dag<br />
zouden worden ......., maar na een week waren ze<br />
nog niet .....<br />
19.reinigen Jaarlijks wordt het riool goed .....<br />
20.vervaardigen In Venetië werd voor het eerst kristal .....<br />
21.exposeren Op de najaarstentoonstelling in Parijs worden de<br />
nieuwe auto’s ......<br />
22.waarschuwen Carla was vaak genoeg .....<br />
23.beklagen Ik heb jaar altijd .....<br />
24.vieren We hebben uitbundig feest .....<br />
25.straffen Overtreding van de verkeersvoorschriften wordt met<br />
een geldboete .....<br />
26.verloven Mijn zuster heeft zich .....<br />
27.zorgen Anna heeft voor de koffie .....<br />
28.wennen Je kunt er wel aan .....raken.<br />
29.invullen Het formulier moet volledig worden .....<br />
30.stellen Alles is in het werk ..... om dat doel te bereiken.
VOLTOOID DEELWOORD 3.10<br />
1.opsporen De recherche heeft de daders .....<br />
2.verklaren De dokter heeft ..... dat de toestand van de<br />
3.verbeteren patiënt is .....<br />
4.interesseren Mijn zus heeft zich altijd voor sterrenkunde<br />
......<br />
5.forceren De inbrekers hebben de brandkast .....<br />
6.uitnodigen Ben jij niet voor het feestje .....?<br />
7.splitsen Onze klas wordt in tweeën ......<br />
8.omhakken Alle bomen in onze laan zijn .......<br />
9.vergissen Ik heb mij in Esther .....<br />
10.benijden Hij wordt door iedereen ......<br />
11.versieren De tafels in het restaurant waren met<br />
herfstbloemen ......<br />
12.parkeren Waar heb je de auto ......?<br />
13.duren Het heeft lang .....<br />
14.verven De houten schutting is groen ......<br />
15.schilderen Ik zag hem liever bruin ......<br />
16.werken De ingenieur heeft jarenlang in Irak ......<br />
17.benoemen Onlangs is hij tot directeur van de fabriek ......<br />
18.overhandigen Het geschenk werd de jubilaris door de chef<br />
......<br />
19.verzoenen Na een jarenlange strijd hebben de partijen<br />
zich ......<br />
20.importeren Deze apparaten worden uit Engeland ......<br />
21.vertrappen De kleuters hebben de krokussen .......<br />
22.trakteren Tante heeft ons op ijs .....<br />
23.eindigen De wedstrijd is met een nederlaag voor onze<br />
club .......<br />
24.ontsteken ‘s Avonds werden de kaarsen ......<br />
25.controleren<br />
26.verrichten<br />
Ik heb .......of het werk is .......<br />
27.ontsporen Bij Woerden is een trein ......<br />
28.vernielen De auto is totaal .....<br />
29.bereiden Het eten was smakelijk .....<br />
30.ontkurken Frits heeft de wijnfles ......<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.11<br />
1.bedelven Het dorp was onder het puin ......<br />
2.bouwen Deze flats zijn zeer solide ......<br />
3.beëindigen De oorlog met Spanje werd in 1648 .....<br />
4.ondertekenen Je hebt de brief niet .....<br />
5.overwinnen Alle moeilijkheden zijn .....<br />
6.tilen<br />
De winnaar van de wedstrijd werd hoog op de<br />
7.ronddragen schouders ......en het veld ......<br />
8.uitsluiten Het is ..... dat Jan ons heeft ......<br />
9.verraden<br />
10.toekennen De prijs voor het beste opstel werd aan mijn<br />
zusje .....<br />
11.uitreiken De burgemeester heeft de prijzen ......<br />
12.sneeuwen Het heeft flink ......<br />
13.sleeën Wij hebben urenlang .....<br />
14.vermoeien We waren erg .....<br />
15.overladen Het programma was ......<br />
16.smaken Het heeft mij heerlijk ......<br />
17.waarderen De ambtenaar wordt door zijn collega’s zeer<br />
.......<br />
18.informeren Waarom heeft u niet eerst naar haar .....?<br />
19.pakken Ik heb mijn koffer nog niet ......<br />
20.exporteren Een groot deel van onze zuivelproducten<br />
worden ......<br />
21.profiteren Ik heb van die gelegenheid ......<br />
22.afkeuren De commissie heeft het ontwerp voor het<br />
nieuwe theater ......<br />
23.gebruiken Er worden te veel medicijnen .....<br />
24.eisen Het slachtoffer heeft natuurlijk<br />
schadevergoeding .....<br />
25.invallen Toen de avond was ......, werden overal de<br />
26.ontsteken lichten .....<br />
27.verontwaardigen Ik was ..... over zijn houding.<br />
28.veilen De hele inventaris van het kasteel wordt .....<br />
29.haten Ik heb deze sommen altijd .....<br />
30.adresseren De brief is verkeerd .......
VOLTOOID DEELWOORD 3.12<br />
1.ramen De totale schade wordt op twee miljoen .......<br />
2.verwelken De bloemen waren na twee dagen .....<br />
3.verbeteren Onze zwemkampioene heeft het wereldrecord<br />
vrije slag ......<br />
4.stellen Er weden hoge eisen aan de zwemsters ......<br />
5.versieren De kamer was met bloemen .....<br />
6.interesseren Ik heb me nooit voor tekenen .....<br />
7.vouwen Je hebt het tafellaken verkeerd ......<br />
8.ontmoedigen Door al die tegenslagen word ik ......<br />
9.verpakken Veel artikelen worden luchtdicht in plastic ......<br />
10.tekenen<br />
11.etsen<br />
Deze prent is niet ......., maar .......<br />
12.bewaren De bijouterieën worden in een kistje .....<br />
13.kwetsen U heeft mij met die woorden .....<br />
14.tekenen<br />
15.verven<br />
16.boetseren<br />
Een uur lang hebben we ......., .....en ........<br />
17.besturen De auto werd ..... door een vlotte actrice, die<br />
18.halen<br />
haar rijbewijs nog maal net had ......<br />
19.opstijgen Ondanks de mist is het vliegtuig toch .....<br />
20.knakken Door de wind zijn veel bloemen .....<br />
21.uitpersen Moeder heeft een sinaasappel voor mij ......<br />
22.amuseren Wij hebben ons uitstekend .......<br />
23.struikelen<br />
24.verstuiken<br />
Ik ben over een steen .....en heb mijn voet .....<br />
25.blussen De brandweer heeft de brand .....<br />
26.verwaarlozen Het huis was geheel .....<br />
27.beuken De poort van de burcht werd met<br />
stormrammen .......<br />
28.overhandigen Ik heb haar het boek ......<br />
29.informeren Ik heb naar de juiste toedracht van de zaak<br />
.....<br />
30.plegen Er is vannacht bij de buren een inbraak .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.13<br />
1.verhogen De prijzen zijn aanzienlijk ......<br />
2.maaien Het gazon was glad .....<br />
3.stemmen Veel ontevredenen hebben bij de verkiezingen<br />
op de kleine partijen .....<br />
4.vloeien<br />
Er is veel bloed ..... en veel leed ......<br />
5.lijden<br />
6.fietsen Toen zijn we maar naar huis .....<br />
7.durven Zou jij dat hebben .....?<br />
8.sturen Ze hebben me met een kluitje in het riet .....<br />
9.aftreden Het kabinet is ......<br />
10.inschakelen Ook scholieren werden bij de collecte .....<br />
11.feliciteren Ik heb mijn vriend onmiddellijk ......<br />
12.vragen Hoe groot is het bedrag dat .....is?<br />
13. verspreiden Het signalement van de moordenaar werd<br />
door de televisie .....<br />
14.benoemen De jongste sollicitant is .....<br />
15.ruïneren Door de brand is de boer volkomen .....<br />
16.eisen Natuurlijk heb ik schadevergoeding .....<br />
17.interesseren Ik heb mij nooit voor aardrijkskunde .....<br />
18.binnenloodsen Het schip werd veilig de haven .....<br />
19.oplossen Alle moeilijkheden werden .....<br />
20.verijdelen De gemene plannen van de vijand werden.....<br />
21.heffen In Europa wordt op sommige wegen tol .....<br />
22.afschepen De eerlijke vinder werd met een euro .....<br />
23.besteden Er worden grote bedragen aan reclame .....<br />
24.plaatsen De open haard wordt morgen ........<br />
25.opleggen De rechtbank heeft de overvallers zware<br />
straffen .....<br />
26.behandelen Je bent slecht .......<br />
27.verdienen Je had beter .....<br />
28.prijzen<br />
De marktkoopman had zijn waren duidelijk .....<br />
29.uitstallen en overzichtelijk .....<br />
30.herkennen Ik had je bijna niet ......
VOLTOOID DEELWOORD 3.14<br />
1.reizen De man heeft zijn hele leven .....<br />
2.doorkruizen Heel Europa heeft hij ......<br />
3.verbrijzelen Door de hevige schok werd de voorruit van de auto<br />
.....<br />
4.betegelen Het verzakte trottoir werd opnieuw .....<br />
5.bevestigen Ik heb een trekhaak aan mijn auto .....<br />
6.afvoeren Verbrandingsgassen worden door de schoorsteen<br />
......<br />
7.dalen Door het grote aanbod van appels is de prijs sterk<br />
.....<br />
8.examineren Vandaag zijn er tien kandidaten ......<br />
9.falen Alle pogingen om de drenkeling te redden hadden<br />
.....<br />
10.doorlopen Mijn zus heeft het gymnasium .....<br />
11.openen Het nieuwe bedrijf is door de wethouder ......<br />
12.plegen Toen bekend werd dat hij verraad had....., werd hij<br />
13.vergruizen door al zijn vrienden ......<br />
14.verschansen De vijand had zich in de stad ......<br />
15.verwerpen Het wetsvoorstel werd met grote meerderheid ........<br />
16.beschouwen<br />
17.behandelen<br />
Op de keper ..... heeft de directeur je niet slecht ......<br />
18.verhuizen Mijn vriendin is naar Arnhem .....<br />
19.verdelen De taart werd in vijftien porties ......<br />
20.kloven Een zware eik werd door de bliksem in tweeën ......<br />
21.nawuiven De passagiers werden door hun familie .......<br />
22.toevertrouwen De opvoeding van de jonge prins werd aan de<br />
meest ervaren docenten .....<br />
23.uitreiken Onmiddellijk na het examen werden de diploma’s ...<br />
24.erven De student had het hele vermogen van zijn tante ....<br />
25.slepen De auto’s werden naar een garage ...... en<br />
26.repareren onmiddellijk .....<br />
27.bevestigen Aan de gouden armband was een veiligheidsslot ....<br />
28.veranderen Die heide is jammer genoeg in bouwland ......<br />
29.ondermijnen De zware arbeid heeft zijn gezondheid .....<br />
30.verzamelen ‘s Morgens hadden honderden kinderen zich op de<br />
markt .......<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.15<br />
1.behuizen Mijn getrouwde zuster is erg klein .....<br />
2.schillen Annie heeft de aardappels ..... en de worteltjes<br />
3.schrappen .....<br />
4.verven Ons huis wordt de volgende week .....<br />
5.dwalen We hebben de hele middag door het bos ......<br />
6.twijfelen Aan zijn ijver wordt niet ......, maar voor de<br />
7.vereisen leiding van zo’n groot bedrijf wordt meer .....<br />
8.versnoepen Cora keek of zij haar laatste oortje had .....<br />
9.toejuichen De astronauten werden door duizenden .....<br />
10.arresteren<br />
11.vonnissen<br />
De kapers werden ..... en onmiddellijk .....<br />
12.bonzen Waarom wordt er zo hard op de deur .....?<br />
13.dimmen De automobilist had niet .....<br />
14.oprichten Op de plaats van de ramp is later een monument<br />
.....<br />
15.verzekeren Met alle medewerking is succes .....<br />
16.complimenteren De pianist werd in de pauze door de voorzitter<br />
van het comité ......<br />
17.verdedigen De minister-president heeft het standpunt van de<br />
regering .....<br />
18.overbruggen Een groot probleem is, hoe de periode tot 1<br />
januari moet worden .....<br />
19.niezen<br />
20.kuchen<br />
Ik heb de hele dag ..... en ......<br />
21.kneuzen Ik heb mijn vinger .....<br />
22.importeren De wasmachines worden uit Duitsland .....<br />
23.plakken<br />
24.oppompen<br />
Ik heb mijn band ..... en goed .....<br />
25.instellen Er werd onmiddellijk een onderzoek .....<br />
26.inspecteren De troepen werden door de generaal .....<br />
27.teisteren Enkele Noord-Hollandse polders werden door de<br />
28.evacueren watersnood .....en honderden boeren werden .....<br />
29.eisen<br />
De directrice heeft ..... dat de nota onmiddellijk<br />
30.betalen wordt .....
VOLTOOID DEELWOORD 3.16<br />
1.inburgeren Deze woorden zijn volkomen ..... en worden dus<br />
2.beschouwen niet meer als vreemde woorden ......<br />
3.schaven Alle planken waren .....<br />
4.schrikken Wat ben ik .....!<br />
5.opschrikken We werden ..... door een daverende slag.<br />
6.reinigen De oven moet na het gebruik goed ......en .....<br />
7.luchten worden<br />
8.enten Als met vruchtbomen wil veredelen, moeten ze<br />
worden .....<br />
9.weerleggen De wethouder heeft alle beschuldigingen .....<br />
10.verbeteren In de tweede druk van het boek zijn de zetfouten<br />
11.toevoegen ..... en is een groot aantal nieuwe foto’s .....<br />
12.signaleren Meermalen werden buitenlandse duikboten in de<br />
13.fotograferen Zweedse wateren ..... en ......<br />
14.toebrengen De schade die de storm aan de dijk had ......,<br />
15.herstellen werd binnen twee maanden ......<br />
16.executeren De landverrader werd .....<br />
17.verwijderen Wegens wangedrag werd de leerling van de<br />
school ......<br />
18.poetsen De dieven hebben plotseling de plaat ......<br />
19.opklaren<br />
20.hervatten<br />
Nadat de lucht was ....., werd de tocht .......<br />
21.ontwikkelen De aannemer heeft eens systeem ....., waardoor<br />
22.metselen stenen driemaal zo snel kunnen worden .....<br />
23.stellen Het is met de economie van dit land slecht .....<br />
24.exploiteren In Italië worden oude Romeinse goudmijnen<br />
opnieuw ......<br />
25.mislukken Toen talloze pogingen waren ....., werd het<br />
26.staken reddingswerk .....<br />
27.kunnen Dit had .....!<br />
28.botsen De twee auto’s zijn tegen elkaar ..... en zwaar .....<br />
29.beschadigen<br />
30.wegslepen<br />
werden de wagens .....<br />
VOLTOOID DEELWOORD 3.17<br />
1.terugbetalen Bij de spaarbanken is dit jaar een groter bedrag<br />
2.inleggen ..... dan er werd .....<br />
3.uithongeren<br />
4.aantreffen<br />
Totaal ..... heeft men de stam ......<br />
5.beweren<br />
6.stichten<br />
Er wordt .....dat de fabrikant de brand zelf heeft .....<br />
7.verwerven Door hard werken heeft hij zich een goede positie<br />
.....<br />
8.constateren Geleerden hebben ....., dat longkanker door het<br />
9.veroorzaken roken van sigaretten wordt .....<br />
10.naderen Een depressie is onze kust .....<br />
11.plaatsen Bij het kruispunt zijn waarschuwingsborden .....<br />
12.blootleggen De fundamenten van een achttiende-eeuwse kerk<br />
zijn .....<br />
13.aanleggen De gemeente heeft een park ....., dat binnenkort<br />
14.openstellen voor het publiek wordt .....<br />
15.enteren Het Engelse oorlogsschip werd door de Hollanders<br />
.....<br />
16.berispen De jongen werd door zijn vader ....., omdat hij een<br />
17.plagen<br />
18.uitschelden<br />
oude man had .....en .....<br />
19.versuffen Ik was geheel ......door de val.<br />
20.inwilligen Mijn verzoek werd niet .....<br />
21.verbreden<br />
22.asfalteren<br />
De Stationsstraat wordt ..... en ......<br />
23.leggen Ik heb het boek op de kast .....<br />
24.voetballen We hebben een partijtje .....<br />
25.uitvoeren De typiste heeft de opdracht ......<br />
26.vragen Heb je je vader om permissie .....?<br />
27.bevorderen De eerste luitenant werd tot kapitein .....<br />
28.uitrekenen Wie heeft alles zo nauwkeurig .....?<br />
29.stremmen Het verkeer was vanmiddag ruim een uur .....<br />
30.ergeren Ik heb me aan zijn woorden .....
VOLTOOID DEELWOORD 3.18<br />
1.parkeren Voor het theater stonden honderden auto’s .....<br />
2.ophelderen De politie heft de diefstal nog niet .....<br />
3.plunderen Een bunzing had ‘s nachts het kippenhok .....<br />
4. slippen Op de hoek van de Stationsstraat is een auto .....<br />
5.botsen en tegen een telefoonpaal .....<br />
6.voorspellen De Bilt heeft regen .....<br />
7.uithalen Wat heb je nu weer .....?<br />
8.verdienen Onze zeeslepers hebben hun sporen .....<br />
9.behartigen De belangen van de firma werden door de<br />
vertegenwoordiger in Duitsland uitstekend .......<br />
10.beminnen De arts was algemeen ......<br />
11.verven Waarom heb je de deur blauw .....<br />
12.verleren Ik ben het schaatsen nog niet .....<br />
13.lessen Na de tocht hebben we onze dorst ......in een<br />
klein cafeetje.<br />
14.verknoeien Met luieren heeft hij de beste jaren van zijn leven<br />
.....<br />
15.presteren Wat zij heeft ....., heeft onze stoutste<br />
16.overtreffen verwachtingen .....<br />
17.veroorzaken De honden hebben ons veel last .......<br />
18.plakken Zijn haar lag onberispelijk op zijn schedel .....<br />
19.verwennen Zijn moeder heeft hem te veel .....<br />
20.smaken De pannenkoeken hebben mij heerlijk .....<br />
21.trakteren Mijn oom heeft ons royaal ......<br />
22.voelen Ik heb me bij die mensen nooit thuis .....<br />
23.aanschaffen Ik heb een nieuw woordenboek .....<br />
24.stellen De aanvallers werden buitengevecht .....<br />
25.meedelen Ans heeft ons de uitslag van het examen niet .....<br />
26.torpederen In de oorlog zijn honderden schepen .....<br />
27.huldigen De kampioen werd geestdriftig .....<br />
28.verdelen De buit werd eerlijk .....<br />
29.ingooien Heb jij die ruit .....?<br />
30.amuseren Wij hebben ons kostelijk .....