KLADrapport 12 - Kale-Leie Archeologische Dienst
KLADrapport 12 - Kale-Leie Archeologische Dienst
KLADrapport 12 - Kale-Leie Archeologische Dienst
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Archeologische</strong> opvolging<br />
AquAfintrAcé KnesselAre - AAlter-Brug fAse 2<br />
7 tot 18 Augustus 2006<br />
Johan hoorne
2 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
colofon<br />
© 2009<br />
© <strong>Kale</strong> - <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong>, auteur Johan Hoorne<br />
figuren © Auteur (KLAD), tenzij anders vermeld<br />
layout: J. Hoorne<br />
druk- & bindwerk: Zquadra, Kortrijk<br />
verantwoordelijke uitgever: <strong>Kale</strong> - <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong><br />
Kasteelstraat 26<br />
9880 Aalter<br />
www.deklad.be
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006.<br />
Voorwoord<br />
Dit rapport vormt een administratieve en eerste gebundelde wetenschappelijke weergave van de<br />
archeologische opvolging van Fase 2 van de uitgebreide collectorwerken voor Aquafin in en rond<br />
de gemeente Knesselare. De graafwerken door open veld en langs de Hellemeersen werden tijdens<br />
augustus 2006 uitgevoerd en daarbij opgevolgd door de <strong>Kale</strong> – <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong>. Het<br />
ongeveer 1km lange en gemiddeld 8m brede traject leverde vijf zones met archeologische sporen<br />
op die gedurende 2 weken volledig onderzocht werden. Hoewel er geleidelijk aan werd gestart met<br />
de verwerking in functie van het publiceren van de vondsten in vaktijdschriften kon pas in april 2007<br />
gestart worden met het totale overzicht in de vorm van dit rapport. Wegens de tijdelijke overstap naar<br />
het project Flanders Expo werd reeds in mei gestopt met de verwerking en pas begin 2009 werd de<br />
rapportage uiteindelijk afgerond.<br />
Opnieuw zijn de resultaten voor een door archeologen soms stiefmoederlijk behandelde ingreep<br />
verrassend te noemen. Niet enkel zijn de aangetroffen resten wetenschappelijk relevant of interessant,<br />
deze willekeurige doorsnede door het landschap vormt bovendien een uitgelezen kans om ongekende<br />
archeologische sites op te sporen. Dergelijke bodemingrepen archeologisch begeleiden heeft bijgevolg<br />
een belangrijke weerslag naar het beheer en beleid.<br />
De vondsten beslaan een groot aantal verschillende periodes. Er werden losse vondsten uit de<br />
steentijden en de metaaltijden opgemerkt, daarnaast werden nederzettingssporen uit de late ijzertijd<br />
en de Romeinse periode opgegraven en tot slot ontbraken ook enkele middeleeuwse vondsten niet.<br />
Bij deze wensen we onze dank uit te drukken aan de opdrachtgever Aquafin nv, studiebureau Ir.<br />
Jonckheere en aannemer Vuylsteke voor de samenwerking. Collega David Vanhee en vrijwilligers<br />
Adelheid De Logi, Liesbeth Messiaen (die ook de tekeningen van de silex verzorgde), Ellen Van de<br />
Velde, Mieke Van de Vijver, Eline Van Heymbeek en Danny Verheye zijn we eveneens dankbaar voor<br />
de verleende steun bij het terreinwerk. Bij de verwerking kon gerekend worden op het kennersoog van<br />
Wim De Clercq en Guy De Mulder (UGent) voor de determinatie van het aardewerk. De pijlpunt werd<br />
geïdentificeerd door Joris Sergant, Machteld Bats en Gunther Noens (UGent). Provinciaal archeologen<br />
Luc Bauters en Bart Cherretté en Prof. dr. Jean Bourgeois (UGent) danken we bij deze evenzeer voor<br />
hun expertise.
<strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006.<br />
Inhoud<br />
Voorwoord<br />
I. Inleiding 7<br />
II. Situering van het onderzoek 9<br />
II.1. Geografische en bodemkundige ligging van het traject 9<br />
II.2. Aanleiding en aanloop naar de werfbegeleiding 10<br />
II. . Tijdskader 10<br />
II.4. Financieel kader 11<br />
III. <strong>Archeologische</strong> voorkennis 1<br />
IV. Methodologie 1<br />
V. <strong>Archeologische</strong> vondsten 17<br />
V.1. Inleiding 17<br />
V.2. Zone I 17<br />
V. . Zone II 28<br />
V.4. Zone III 0<br />
V. . Zone IV 6<br />
V.6. Zone V 40<br />
VI. Chronologische synthese 41<br />
VII. Conclusie 4<br />
Bibliografie 4
6 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 7<br />
I. Inleiding<br />
Na de succesvolle opvolging van Fase 1A van de collectorwerkzaamheden (hoorne et al. 2006a)<br />
met maar liefst zeven zones met concentraties aan archeologische sporen en de noodgedwongen<br />
minder uitgebreide opvolging van Fase 1B (hoorne & vAnhee 2007a) brak in de zomer van 2006<br />
het startmoment van de graafwerkzaamheden voor Fase 2 aan. De <strong>Kale</strong> – <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong><br />
kon deze werken gedurende twee werkweken midden augustus opvolgen en opgraven waar nodig.<br />
De resultaten zijn net als bij Fase 1A omvangrijk én archeologisch interessant te noemen. In totaal<br />
werden er op vijf zones ofwel concentraties van archeologische grondsporen ofwel artefacten<br />
opgemerkt. Losse vondsten uit de steentijden en metaaltijden, nederzettingssporen uit de late<br />
ijzertijd en de Romeinse periode en enkele vondsten uit de middeleeuwen behoren tot het<br />
aangetroffen spectrum.<br />
Dit document biedt in de eerste plaats een overzicht op het totaalbeeld van het project. Dit project<br />
wordt eerst in plaats en tijd geduid. De specifieke strategie en methodologie, en de archeologische<br />
voorkennis komen aan bod in de daaropvolgende hoofdstukjes. De aangetroffen sporen worden<br />
vervolgens per zone besproken, waarna een chronologische interpretatie wordt voorgesteld. Ter<br />
inhoudelijke afsluiting is er de conclusie, waarna de bibliografie terug te vinden is.
8 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 9<br />
II. Situering van het onderzoek<br />
ii.1. geogrAfische en BodemKundige ligging vAn het trAject<br />
Het archeologisch onderzoek vond plaats in de gemeente Knesselare (provincie Oost-Vlaanderen),<br />
ten (noord- en zuid-) westen van de dorpskern (figuur 1). De totale afstand van het traject aangelegd<br />
voor Fase 2 langs wegen en door open veld beslaat ongeveer 9 0m waarbij de blootgelegde<br />
breedte gemiddeld 8m is. Het tracé bestaat uit twee delen. Het eerste deel beslaat een stuk vanaf<br />
de kruising tussen de Kerkstraat en de Hoekestraat, dwars door wei- en akkerland tot aan de<br />
Kwadamstraat. Daar verdwijnt de collector onder het huidig wegtracé en verschijnt ze weer aan<br />
de Hellemeersen, die een stukje gevolgd worden, waarna het opnieuw door open veld richting<br />
Kloosterstraat gaat. Zone I situeert zich vlakbij de Kerkstraat, Zone II is het lange stuk dat richting<br />
Kwadamstraat gaat. Langs de Hellemeersen liggen zones IV en V, terwijl zone III zich net aan de<br />
verandering van richting van het tracé bevindt.<br />
Bodemkundig gezien worden een pak verschillende gronden doorsneden. Zone I kenmerkt zich<br />
door een lemig zandige bodem die matig gleyig, matig nat is en gekenmerkt wordt door een<br />
dikke antropogene humus A horizont (ook wel naar verwezen als plaggenbodem - Sdm). Zone<br />
II bestaat voor een klein deeltje uit een Scc- (ofwel lemig zand, zwak gleyig, matig droog, sterk<br />
Figuur 1: Lokalisatie van het Aquafintracé op de topografische kaart met aanduiding van de verschillende zones<br />
3<br />
4<br />
5<br />
2<br />
1
10 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
gevlekte verbrokkelde of discontinue textuur B horizont) en grotendeels uit een Zch-bodem (zand,<br />
zwak gleyig, matig droog, bodems gekenmerkt door een verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont,<br />
ook wel postpodzol genoemd). Zone III, IV en V behoren tot een groot stuk bestaande uit een Sdh-<br />
bodem (lemig zand, matig gleyig, matig nat, bodems gekenmerkt door een verbrokkelde ijzer en/of<br />
humus B horizont, ook wel postpodzol genoemd). Verder naar de Kloosterstraat toe gaat het om<br />
een ZcP-bodem (zand, zwak gleyig, matig droog, complex van gronden zonder profielontwikkeling<br />
en van gronden met profielontwikkeling). De waarnemingen op het terrein komen niet altijd overeen<br />
met deze kartering. Zo werd vastgesteld dat de zones III, IV en V eerder zandbodems dan lemig<br />
zandige bodems zijn. Verder noordelijk werd opgemerkt dat er aardewerk in de bodem aanwezig<br />
was, een beperkte put liet waarnemen dat er onder deze lichtgekleurde zandige bodem een<br />
donkerdere laag aanwezig was. Mogelijk is dit te verklaren als een bedekte bodem – met eventueel<br />
oude ploeg- of leeflaag – door colluvium.<br />
Topografisch gezien bevindt het noordelijk deel van het traject (richting Kloosterstraat) zich inderdaad<br />
geschikt op de 1 ,7 m hoogtelijn, op de helling van een maximaal 17, m hoge heuvel – met vlak<br />
onder het oppervlak dagzomende tertiaire kleien. Zones III, IV en V situeren zich iets lager op de<br />
<strong>12</strong>, m hoogtelijn, onderaan de helling van deze zelfde opduiking. Verder westelijk ligt een nog iets<br />
lager gelegen gebied dat vrij drassig is en niet toevallig de Hellemeersen heet. Het zuidelijk deel<br />
van het traject ligt op een vlakker stuk van het landschap. Toch is zone II iets meer hooggelegen<br />
bij een lokaal topje van <strong>12</strong>, m. De bodemgesteldheid verraadt hier in het verleden een meer<br />
uitgesproken topografie.<br />
ii.2. AAnleiding en AAnloop nAAr de werfBegeleiding<br />
De archeologische werfbegeleiding was opgenomen als bindende voorwaarde in de<br />
stedenbouwkundige vergunning verleend aan Aquafin. Daarin wordt ondermeer 2 weken prospectie<br />
na het afgraven van de teelaarde onder begeleiding van een archeoloog opgenomen, en indien<br />
vereist de nodige tijd en middelen om archeologisch onderzoek uit te voeren. In tegenstelling tot<br />
Fase 1B, werd de dienst deze maal wel tijdig op de hoogte gebracht van de start van de werken en<br />
betrokken in de planning.<br />
Dergelijke trajecten waar een redelijke breedte wordt afgegraven, houden natuurlijk een ernstige<br />
bodemingreep in die het archeologisch bodemarchief vernietigt. Vandaar is het primordiaal voor<br />
het ondergrondse erfgoed dat de aangetroffen resten goed gedocumenteerd worden. Alhoewel<br />
deze Aquafinprojecten vaak in het niet vallen ten opzichte van de grotere gasleidingtrajecten<br />
(bijvoorbeeld in’t ven & De clercq 2006), is hun waarde niet te onderschatten. Niet enkel<br />
leveren ze puur wetenschappelijke data op, maar hebben ze ook een belangrijke betekenis voor<br />
beheer- en beleidsdoeleinden.<br />
ii.3. tijdsKAder<br />
Het afgraven van de teelaarde nam een valse start op 10 juli 2006, terwijl de dienst druk bezig<br />
was met de opgraving te Aalter – Loveldlaan (hoorne, De clercq & verbrugge 2007). Blijkbaar was<br />
er een intern probleem waardoor de aannemer nog niet kon starten met de werken. De graafwerken<br />
werden hervat op 7 augustus waarbij direct gestart werd met de archeologische begeleiding en<br />
opgraving van de geselecteerde zones die afliep op 18 augustus 2006. De KLAD heeft binnen de<br />
twee voorziene werkweken prospectie al zijn werkzaamheden kunnen uitvoeren en afronden. Dit<br />
betekende tijdswinst voor het Aquafinproject.
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 11<br />
De verwerking werd reeds deels uitgevoerd in functie van een aantal publicaties in vaktijdschriften<br />
(hoorne & vAnhee 2007a; hoorne & vAnhee 2007b), maar een bundeling van de resultaten en<br />
de definitieve verwerking van alle vondsten diende op zich te laten wachten tot de ietwat rustigere<br />
periodes, in dit geval april en mei 2007, met een finale afwerking begin 2009.<br />
ii.4. finAncieel KAder<br />
Gezien een afgraving van de teelaarde hoe dan ook is inbegrepen in het totale kostenplaatje<br />
van de collectorwerkzaamheden, waren de kraankosten sowieso voor rekening van bouwheer<br />
Aquafin nv. Het gebruikte opgravingsmateriaal is afkomstig van de <strong>Kale</strong> – <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong><br />
<strong>Dienst</strong>. Opnieuw is het de personeelskost die – samen met de kraankosten – de grootse factor<br />
vormt. Intergemeentelijk archeoloog Johan Hoorne werd tijdens het veldwerk op regelmatige<br />
tijdstippen bijgestaan door collega David Vanhee en verschillende vrijwilligers. De verwerking van<br />
de grondplannen, coupes, foto’s en de studie van het aardewerk werd samen met het opstellen van<br />
dit rapport en verschillende artikels door Johan Hoorne op zich genomen. Voor de determinatie<br />
van het aardewerk kon gerekend worden op de expertise van Wim De Clercq en Guy De Mulder<br />
(UGent). Het natuurwetenschappelijke luik blijft zeer beperkt. Kristof Haneca van de Universiteit<br />
Gent dateerde een eiken plank uit een waterput dendrochronologisch. Of er fondsen zijn voor<br />
verder natuurwetenschappelijk onderzoek is momenteel nog niet volledig duidelijk, maar wellicht<br />
zal het onderzoek met dit rapport een eindpunt kennen.
<strong>12</strong> <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1<br />
III. <strong>Archeologische</strong> voorkennis<br />
Van de terreinen die doorsneden worden door het tracé zelf is niet veel geweten. Slechts enkele<br />
luchtfotografische opnames van Jacky Semey (UGent) zijn gekend voor zone II. Op de schuine<br />
luchtfoto’s waren blijkbaar een aantal perceleringsgrachten te bemerken. De directe omgeving wordt<br />
echter gekenmerkt door zijn hoge archeologische potentieel.<br />
Diverse luchtfotografische prospecties, reeds uitgevoerd prospecties en talrijke opgravingen in de<br />
omgeving bewijzen deze vaststelling, bijvoorbeeld de sites Oedelem – Wulfsberge, Knesselare –<br />
Flabbaert en Knesselare – Kouter. De diverse sporen uit de metaaltijden te Oedelem – Wulfsberge<br />
(cherretté & bourgeois 2002) zijn slechts een 1 00m verwijderd van het noordelijk deel, de<br />
bronstijdgrafheuvel en inheems-Romeinse nederzetting van Knesselare – Flabaert (Ampe et al. 199 :<br />
9 -99) op 600m van de noordelijke sector en de Romeinse site Knesselare – Kouter (De clercq et<br />
al. 2006; De clercq et al. 2007) – met houten versterking en inheemse nederzetting – ligt op een<br />
vergelijkbare afstand van 700m van de twee delen.<br />
De Lokale <strong>Archeologische</strong> Advieskaarten verraden echter dat de gronden eigenlijk minder geschikt<br />
zouden lijken dan gronden in de directe omgeving. Samenvattend kan gesteld worden dat er<br />
in deze regio en zeker bij dergelijke grootschalige ingrepen alles mogelijk blijkt, zelf op de<br />
‘mindere’ gronden.
1 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1<br />
IV. Methodologie<br />
De archeologie als wetenschap toelichten is zeker niet de doelstelling van dit hoofdstukje – daarover<br />
bestaan reeds voldoende, meer exhaustieve handboeken en werken. Het volgend onderdeel handelt<br />
enkel over de gevolgde strategie en de methode van opgraven.<br />
De aanleg van deze collector hield in dat van een gemiddeld 8m (minimum m, maximaal 10m) breed<br />
traject van 9 0m lang de teelaarde werd afgegraven voor de aanleg van een werkkoffer. Daarom<br />
werd ervoor gekozen (reeds in de bindende adviezen van de vergunning) om de afgraving aan te<br />
grijpen als prospectiemethode (figuur 2). De werkzaamheden werden vanaf het begin gevolgd door<br />
één van beide intergemeentelijke archeologen. De sporen die werden opgemerkt werden afgelijnd en<br />
vervolgens werden de concentraties geselecteerd voor verder onderzoek.<br />
Zo werden vijf zones van naderbij bestudeerd (figuur ), het onderzoek werd uitgevoerd als een<br />
reguliere open area-opgraving, met dat verschil dat de sleuf slechts een 8m breed was. De zones<br />
werden geschaafd, uitvoerig gefotografeerd, ingetekend en er werden coupes gezet die op hun beurt<br />
opnieuw werden gefotografeerd en ingetekend. In enkele gevallen werden er bulk- en pollenmonsters<br />
genomen. Alle vondsten werden in vondstzakjes bewaard en geregistreerd. Ondanks de soms natte<br />
weersomstandigheden kon de opgraving toch vrij nauwkeurig en volledig worden uitgevoerd.<br />
Figuur 2: Zicht op een gemiddelde werkkofferbreedte die kan worden geprospecteerd
16 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Eén spoor – een waterput – verdient een wat uitvoerigere omschrijving van de gevolgde methode.<br />
In het grondvlak vertoonde dit spoor zich als een afgerond rechthoekige zone oversneden door een<br />
aantal andere sporen, toch werd direct vermoed dat het om een waterput ging. Bovendien werd bij<br />
een centrale boring op een geringe diepte van ongeveer 0cm al hout aangetroffen. Gezien de<br />
tijdsdruk en het ontbreken van een grondbemaling werd met behulp van de kraan het spoor dwars<br />
gecoupeerd tot op het niveau waar duidelijk werd dat er een horizontale stam in de waterputvulling<br />
zat. Na het met de schop en het truweel rechtzetten van de coupe en het fotograferen en tekenen<br />
werd de rest van het spoor op hetzelfde niveau gebracht. Dit nieuw grondvlak werd opgekuist en<br />
getekend, waarna de stam met behulp van de kraan gelicht werd. Vervolgens werd de richting van<br />
de coupe veranderd en doorgezet tot aan de moederbodem. Omdat er geen spoor was van een<br />
beschoeiing werd de tweede helft voorzichtig met de kraan laag per laag verdiept tot op het niveau<br />
van een verdrukte bekisting, waarna met de hand verder werd gewerkt. Het hout werd bemonsterd<br />
voor dendrochronologisch onderzoek en de resten werden in de loods van de KLAD geplaatst in<br />
permanent vochtige omstandigheden.<br />
De aangetroffen vondsten werden gewassen, indien mogelijk gepuzzeld, gedetermineerd en<br />
gedateerd. Het aardewerk uit sporen I.1 en III.9 werd grondig geteld en getekend aangezien het<br />
omvangrijke contexten betrof. Andere, kleinere contexten werden minder in detail bekeken, het belang<br />
situeert zich voor deze sporen vooral in de datering.
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 17<br />
V. <strong>Archeologische</strong> vondsten<br />
v.1. inleiding<br />
De resultaten van dit onderzoek worden per zone besproken. Buiten deze zones werden quasi geen<br />
antropogene structuren opgemerkt, behalve een geïsoleerd recent paalspoor of een enkele subrecente<br />
greppel. In tegenstelling tot het rapport van Fase 1A (hoorne et al. 2006a) beoogt dit rapport<br />
wél een afgeronde studie van de sporen, structuren en vondsten. Dit is te verklaren door de grotere<br />
tijdspanne tussen het veldwerk en de aflevering van het rapport.<br />
Op het terrein werden uitsluitend grondsporen aangetroffen. Het gaat om verkleuringen van de<br />
bodem die de plaatsen aanduiden waar ooit een verstoring – antropogeen of natuurlijk – van de<br />
moederbodem heeft plaatsgevonden. Af en toe werden scherfjes en – meer uitzonderlijk – stukjes<br />
bewerkte silex aangetroffen. Het aardewerk laat in het beste geval een vrij precieze datering toe.<br />
v.2. Zone i<br />
Deze zone bevindt zich het dichtst tegen de Hoekestraat en bestaat uit het een 80m lang stuk van<br />
het traject tot aan een eerste korte onderbreking (figuur , 4). De zone kenmerkt zich door een 6 m<br />
lange, donkere strook.<br />
Deze donkere laag is vrij onregelmatig van diepte, op bepaalde plaatsen komt de moederbodem<br />
zelfs door. In deze laag werden verspreid verschillende losse vondsten opgemerkt. De oudste betreffen<br />
een aantal silexfragmenten, waaronder een laatneolithische pijlpunt (figuur ). Algemeen daterend uit<br />
de metaaltijden stammen <strong>12</strong> wandscherven, randen en 1 bodem (figuur 6.2). Eén randfragment<br />
kan op basis van de vorm en technische kenmerken gedateerd worden in de late bronstijd of vroege<br />
ijzertijd (figuur 6.1). Het aardewerk is grofwandig, verschraald met schervengruis en plantaardig<br />
materiaal en matig gebakken. De grootste fractie aardewerk omvat 40 Romeinse wandscherven, 7<br />
randen en wat kleine fragmenten van dakpannen. Uit de volle tot late middeleeuwen zijn wanden<br />
en 4 randen afkomstig (figuur 6. ).<br />
De exacte betekenis of interpretatie van deze laag is niet geheel duidelijk. Ook een eenduidige<br />
datering ontbreekt. Mogelijk betreft het een deel van een bewaarde podzal die werd vermengd met<br />
leef- en/of ploeglagen en een aantal niet nader identificeerbare archeologische sporen.<br />
Behalve deze laag, werden ook een aantal duidelijk antropogene structuren aangesneden. Het gaat<br />
daarbij om een gracht en een greppel, acht paalsporen en een grote circulaire verkleuring (figuur<br />
7). Op basis van het aardewerk in de sporen en hun onderlinge samenhang kunnen ze wellicht alle<br />
binnen de Romeinse periode geplaatst worden. De sporen lijken deels op de laag te liggen, maar het<br />
is evenwel mogelijk dat ze door de laag heen schemerden.<br />
De gracht (I.2) vertoont een NW-ZO-verloop en kon gevolgd worden over <strong>12</strong>m tot hij in de noordelijk<br />
sleufwand verdwijnt. De gracht bleek vrij ondiep bewaard (figuur 8) en eindigt ongeveer in het<br />
midden van een spieker, het is niet duidelijk of dit intentioneel is of door de ondiepe bewaring. Deze<br />
spieker bestaat uit vier grote paalsporen (I. , I.4, I. , I.8) en meet van midden tot midden van de<br />
palen bij 1,7 m (figuur 9). De oriëntatie is NO-ZW of min of meer haaks op die van de gracht.<br />
Mogelijk maken palen I.6a en I.6b eveneens onderdeel uit van deze constructie. Hun onderlinge<br />
afstand bedraagt 0,7 m en ze liggen circa op 1m van en parallel aan de zuidoostelijke wand van<br />
de spieker, terwijl het buitenste paalspoor (I.6a) in lijn lijkt te liggen met de noordoostelijke wand.
18 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
zone III<br />
zone IV<br />
zone V<br />
zone II<br />
zone I<br />
Figuur : Het onderzochte<br />
traject met alle sporen en<br />
de zones aangeduid
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 19<br />
Figuur 4: Grondplan van Zone I met alle sporen aangeduid<br />
Figuur : Laatneolithische pijlpunt<br />
in vuursteen (schaal 1:1)<br />
Figuur 6: Een selectie van het aardewerk<br />
uit de vermengde laag (schaal 1: )<br />
1 2
20 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 7: Grondplan van<br />
zone I, met focus op de<br />
Romeinse sporen in blauw<br />
Figuur 8: Veldopname<br />
van de ondiep<br />
bewaarde gracht I.2
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 21<br />
Figuur 9: Detailplan en doorsnedes van de Romeinse spieker (schaal 1:100)<br />
Figuur 10: Fragment van een Romeins handgemaakt deksel<br />
uit paalspoor I.4 (schaal 1: )<br />
Mogelijk zijn deze palen te interpreteren als ladder die toegang gaf tot de verhoogde spiekervloer.<br />
Uit paalspoor I.4 werd 1 fragment van een handgevormd deksel (figuur 10), 4 wanden in kruikwaar,<br />
grijze randen (waarvan wel 1 ijzertijd en 1 middeleeuws) en 10 wanden in grijs handgevormd of<br />
traag nagedraaid aardewerk aangetroffen. Dit wijst op een algemeen Romeinse datering.<br />
Op 1m afstand van deze spieker bevindt zich in de as van de noordwestelijke wand een grote<br />
circulaire verkleuring die wordt oversneden door een circa 6m lange greppel. De circulaire verkleuring<br />
(I.1) die zich centraal in de afgegraven sleuf situeert, vertoont een specifieke gelaagdheid in de vulling,<br />
die onmiddellijk deed vermoeden dat het om een waterput zou gaan (figuur 11, 18). Bovendien<br />
kwam uit een boring centraal in de kuil hout. De vorm in het grondvlak is afgerond rechthoekig tot<br />
rond met een diameter van m.<br />
Bij het couperen werd al na 40cm hout opgemerkt, waardoor werd overgegaan tot een tweede<br />
grondvlak (figuur <strong>12</strong>, 1 ). Daar werd zichtbaar dat in de opvulling van de waterput twee horizontaal<br />
liggende boomstronken van m lang, enkele takken en wat planken en balken gedumpt waren.<br />
De coupe werd haaks op de stammen gezet en 1m dieper werd de bodem van het komvormige<br />
profiel zichtbaar (figuur 14, 18). In het profiel is ook duidelijk dat er onderaan een opeenvolging<br />
van lichtgekleurde zandige banden voorkomt, terwijl daarboven een donkerdere band met daarop<br />
versmeten grond aanwezig is. Dit duidt wellicht op het deels heruitgraven en omwoelen van de<br />
waterput. De verschillende planken en boomstronken komen voor in dat bovenste pakket. In de coupe<br />
is geen spoor van een bekisting aangetroffen. Bij het uithalen van de resterende, oostelijke helft bleek<br />
dat deze zich acentraal in de kuil bevond. De beschoeiing is deels ingeklapt, deels uitgebroken en lijkt<br />
oorspronkelijk vierkant of vierhoekig te zijn geweest met zijden van ongeveer 8 cm (figuur 1 , 16).<br />
Onderaan was ze nog bewaard en bestond ze uit twee horizontale planken haaks geplaatst op twee<br />
horizontale stammetjes met inkepingen om de planken op hun plaats te houden (figuur 17). Boven en
22 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 11: Veldopname van waterput I.1 in het vlak<br />
Figuur <strong>12</strong>: Eerste doorsnede op de waterput met zicht op het hout
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 2<br />
Figuur 1 : Zicht op het tweede grondvlak met talrijk houtafval in de opvulling<br />
Figuur 14: Komvormig profiel met tweefasige opvulling
2 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 1 : Veldopname<br />
van de ingeklapte<br />
beschoeiing<br />
Figuur 16: Zicht op<br />
de composietbekisting<br />
Figuur 17: Eén van<br />
de twee onderste<br />
horizontaal geplaatste<br />
stammetjes
Figuur 18: Grondplannen<br />
en coupes op waterput I.1<br />
(schaal 1: 0)<br />
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 2
26 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
tegen deze planken staan verticaal geplaatste planken naast elkaar, verstevigd met een horizontale<br />
plank er achter. Iets hoger in de vulling werden ook resten van vlechtwerk opgemerkt. Mogelijk gaat<br />
het om resten van (een poging tot) herstelling.<br />
Het aardewerk vertoont een duidelijke tweeledigheid in datering tussen het bovenste pakket (figuur<br />
19.B) en de oorspronkelijke aanlegkuil (figuur 19.A). Uit deze onderste lagen komt een Terra sigillata<br />
kom type Dragendorff 7 (1MAE, figuur 19.1) bestaande uit 1 rand en 1 wand onder andere versierd<br />
met boogschutter en lopende haas. Deze kom is afkomstig uit Zuid-Gallië en zou dateren in de late<br />
1ste eeuw. Eveneens een fractie handgevormd aardewerk komt uit deze lagen, het betreft één rand van<br />
een kookpot (figuur 19.2) en <strong>12</strong> wandscherven (1MAE).<br />
Uit de bovenste lagen werd heel wat meer materiaal gerecupereerd. Van Terra sigillata-aardewerk<br />
werd 1 kleine rand en 1 bodem van mogelijk een Oost-Gallische Dr. 18, 18/ 1 of (1MAE,<br />
figuur 19.6) daterend uit de 2de eeuw aangetroffen en 1 overhangende rand van een Oost-Gallische<br />
Dr. 4 (1MAE, figuur 19. ) uit de late 2de tot de eeuw. Er zijn 2 randen en 1 wand van een Keulse<br />
geverniste beker (1MAE, figuur 19.4) uit de 2de eeuw. Een andere vrij dunwandige beker was bijna<br />
intact bewaard met 2 randen, 4 wanden en 1 bodem (1MAE, figuur 19. ). Het stuk is afkomstig uit<br />
Noord-Frankrijk en dateert in de 2de eeuw. Andere duidelijke import komt uit het Rijnland en betreft<br />
1 randfragment (1MAE, figuur 19.8) van een kookpot met dekselgeul. Verder werd van kruikwaar<br />
1 rand, 1 bodem (figuur 19.9) en 28 wand (1MAE) gerecupereerd. Evenals 21 wanden in grijs<br />
gedraaid aardewerk (1MAE). Van het handgevormd (of traag nagedraaid) grijs aardewerk werd een<br />
grotere verscheidenheid aan vormen aangetroffen. Het gaat om 1 rand (figuur 19.10) en 1 bodem<br />
(figuur 19.11) van grote voorraadpotten (1MAE), 4 randen van een kom (1MAE, figuur 19.7), twee<br />
randen van een gewone kookpot en 6 wandscherven (waarvan 1 versierd) (1MAE). Tot slot is ook<br />
een bijna volledige bovenkant van een grote dolium aangetroffen (figuur 19.<strong>12</strong>), waarvan nog 7<br />
randen (met zwarte peklaag) en <strong>12</strong>6 wanden resteerden. Het betreft niet alleen aardewerk maar<br />
ook fragmenten van 6 tegulae en imbrices, 1 stuk wrijfsteen, 1 fragment van een maalsteen en 1<br />
fragment leisteen. Globaal gezien valt dit materiaal te dateren in de 2de eeuw.<br />
Een dendrochronologische datering op een aantal eiken planken en balken van de bekisting van<br />
de waterput kwamen echter uit op een veldatum van na 4BC en waarschijnlijk voor 8AD (hAnecA<br />
2006). Dit zou mogelijk te verklaren vallen als een oud-hout-effect, wat niet verwonderlijk moet zijn,<br />
aangezien de beschoeiing is opgebouwd uit verschillende elementen in een veranderlijk patroon. Het<br />
lijkt dan ook goed mogelijk dat er recuperatiehout gebruikt kan zijn.<br />
Deze waterput heeft dus wellicht een eerste aanleg gekend in de late 1ste eeuw, waarbij de houten<br />
beschoeiing waarschijnlijk bestond uit een vierkante vorm van een composiet aan horizontale en<br />
verticale planken. Men poogde mogelijk de waterput terug aan te leggen of uit te breken, waarna de<br />
kuil als dumpzone voor enkele boomstronken en houten elementen werd gebruikt. Op basis van het<br />
aanwezige materiaal kon deze fase gedateerd worden in de 2de eeuw.<br />
Behalve de onderzochte sporen – een gracht, spieker en waterput – doet de aanwezigheid van de<br />
aardewerkvondsten – dolium, terra sigillata, importbeker en Keulse waar naast lokaal vervaardigd<br />
materiaal – en dakpannen vermoeden dat er in de directe omgeving een Romeinse nederzetting uit<br />
de 1ste tot 2de eeuw aanwezig moet zijn.<br />
Verder naar het noorden, vlak tegen de onderbreking in dit zuidelijke gedeelte van het traject, bevindt<br />
zich nog een ongedateerde gracht die oversneden wordt door tal van recente sporen.
Figuur 19: Selectie van het<br />
aardewerk uit de waterput<br />
(schaal 1: ; behalve foto<br />
versiering 1 op schaal 1:1 en<br />
dolium <strong>12</strong> op schaal 1:6)<br />
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 27
28 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 20: De goed bewaarde bovenkant van de Romeinse dolium<br />
v.3. Zone ii<br />
Zone II situeert zich op het tweede deel van het zuidelijk gedeelte van Fase 2, en ligt vlakbij de<br />
Kwadamstraat (figuur , 21). Het enige spoor waarneembaar op het afgegraven traject is een lange<br />
rechte gracht die schuin in de lengte werd aangesneden. Deze gracht kon gevolgd worden over een<br />
lengte van 98, m, terwijl de gemiddelde breedte ongeveer 1, m bedroeg. Er werd slechts 1 coupe<br />
op uitgezet, waarbij de maximaal vastgestelde diepte 70cm haalde (figuur 2 ). In doorsnede had<br />
de gracht min of meer een komvorm die naar boven toe iets breder uitwaaiert. De vulling was vrij<br />
donker en vrij organisch. Onderaan wisselen dunne kleiige donkergrijze tot zwarte banden zich af met<br />
donkergrijze meer zandige pakketen. Daarboven komt een erg organische en zwarte komvormige lens<br />
voor, mogelijk een aanwijzing dat de gracht vrij lang heeft opengelegen na een tijd van iets snellere<br />
opvulling. Helemaal bovenaan zit opnieuw een donkergrijze laag.<br />
In de coupe werden 42 aardewerkfragmenten opgemerkt die allemaal afkomstig lijken te zijn van één<br />
exemplaar: een grote voorraadpot (figuur 22). Het betreft 2 randfragmenten en 40 wandscherven. Een<br />
deel van de rand en bovenkant van de buik werden aangetroffen. De pot lijkt handgemaakt of traag<br />
nagedraaid en op de hals versierd met gegladde lijnpatronen. Een algemene datering in de Romeinse<br />
periode is aangewezen. Op het perceel dat door het Aquafintracé aan de rand word doorsneden zijn<br />
in de jaren ’90 tijdens luchtfotografische prospecties door Jacky Semey van de Universiteit Gent enkele<br />
parallelle en haakse grachttracés ontdekt. Mogelijk vormen de aangetroffen gracht en deze opgemerkt<br />
tijdens de luchtfotografische prospecties samen een onderdeel van een perceleringssysteem.
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 29<br />
Figuur 22: Randfragment<br />
van een voorraadpot<br />
(schaal 1: )<br />
Figuur 21: Grondplan van zone II<br />
Figuur 2 : Dwarsdoorsnede op gracht II.1
0 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
v.4. Zone iii<br />
Zone III is de meest noordelijk aangetroffen cluster van grondsporen van Fase 2 en situeert zich net<br />
ter hoogte van de bocht in het tracé (figuur , 24, 2 ). Er werden zowel antropogene als natuurlijke<br />
grondsporen aangetroffen. Ten noorden wordt de zone begrensd door een zeer recente perceelsgracht.<br />
Deze oversnijdt deels een <strong>12</strong>0cm brede en gemiddeld 40cm diepe gracht (III.1). Op een viertal meter<br />
afstand en met een licht afwijkende oriëntatie bevindt zich een in kleur en doorsnede gelijkaardig<br />
grachttracé (III.2) dat weliswaar ontdubbelt in een 7 cm en een 2 cm brede gracht die beide maximaal<br />
0cm diep zijn. Ter zuidelijke afsluiting en net voorbij de bocht in de sleuf werden eveneens twee<br />
grachttracés ontwaard. De meest noordelijke (III.4 & III. ) is ontdubbeld in een 80 en een 0cm brede<br />
gracht op gemiddeld 90cm afstand die respectievelijk 2 en 0cm diep zijn. Zuidelijker op 11m<br />
afstand bevindt zich een 1m brede gracht (III.10) die een maximale diepte van 40cm bereikt.<br />
Gezien de overeenkomsten in kleur en vulling en het voorkomen van gelijkaardig aardewerk erin, is<br />
het zeker mogelijk dat de vier grachttracés eigenlijk te herleiden zijn tot twee grachttracés waarvan<br />
één ontdubbelde. In dat geval zou zich een knik in het ene geval en een flauwe deviatie voor het<br />
andere tracé moeten vertonen ter hoogte van de bocht in de werkkoffer. Door de bocht in de sleuf is<br />
het ontbreken van grachten in het verlengde van de aangetroffen sporen vaststelbaar, wat mogelijk<br />
een bijkomend argument vormt.<br />
Vlakbij de zuidelijke gracht bevinden zich vlak bij elkaar twee paalsporen (III.7 & III.8). Naast deze<br />
antropogene sporen vallen ook een zevental natuurlijke windvallen op. Het gaat daarbij om erg grote<br />
tot betrekkelijk kleine structuren.<br />
Vlakbij de vermeende hoek van dit grachtenstelsel zijn twee vrij omvangrijke windvallen aanwezig<br />
die zich onderscheiden van de andere natuurlijke sporen omdat ze aardewerk bevatten. Voor het<br />
meest noordelijke exemplaar (III. , figuur 27) met een maximale diameter van 6m betreft het slechts<br />
9 scherven, maar de zuidelijke windval (III.9, figuur 26) van maximaal m bevat maar liefst 472<br />
aardewerkfragmenten en 79 kleine brokstukjes. Het is natuurlijk de vraag hoe deze hoeveelheid<br />
aardewerk in dit spoor terechtgekomen is. Het is evenzeer opmerkelijk dat elk grondspoor – zelfs de<br />
twee paalsporen – (een kleine fractie) aardewerk bevat (figuur ).<br />
In de duidelijk antropogene sporen werden in totaal 24 scherven aangetroffen. Gracht III.1 leverde 2<br />
wandscherven van ruwwandig aardewerk op, waarbij één een knik vertoonde. Gracht III.2 bevatte<br />
4 scherven, waarvan 1 ruwwandige rand, 1 ruwwandige bodem en 2 besmeten wandfragmenten. Uit<br />
grachttracé III.4/ werden respectievelijk 7 en 6 scherven gerecupereerd. Het betreft voor gracht III.4 1<br />
wand fijn aardewerk, 1 ruwwandige bodem, 4 besmeten wanden en 1 ruwe wand. Voor gracht III. waren<br />
dat 1 gepolijste fijne wand, 1 ruwwandige rand, besmeten wanden en één ruwe. Paalspoor III.7 bevat 4<br />
ruwwandige scherven, waarvan twee ruwe wanden en twee besmeten wanden. Uit paal III.8 werd 1 ruwe<br />
wand gerecupereerd. Uit de bovenste laag van grote windval III. werden 4 niet nader determineerbare<br />
brokjes gerecupereerd, 1 fijnwandige, gegladde rand, 1 ruwwandige, besmeten rand en 7 wandfragmenten<br />
in ruw aardewerk. Al deze vondsten lijken in de ijzertijd te plaatsen en vertonen veel overeenkomsten met het<br />
aardewerk uit windval III.9 die als grootste aardewerkcontext van het traject iets grondiger werd uitgewerkt.<br />
Windval III.9 bevatte 472 scherven en 79 ondertermineerbare brokstukjes. Behalve ceramiek werden<br />
ook nog een wrijf- of maalsteen en enkele mogelijke resten van kookstenen in de vorm van zwaar<br />
verbrande (fragmenten van) rolkeien gevonden. Er konden maar weinig scherven terug aan elkaar<br />
gepuzzeld worden, wat mogelijk verraad dat het niet om een primaire afvaldepositie gaat.
Figuur 24: Grondplan van<br />
zones III en IV met alle<br />
grondsporen aangeduid<br />
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 1<br />
zone III<br />
zone IV
2 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
windval 9<br />
windval<br />
Figuur 2 : Detail van zone III met<br />
windvallen en 9 aangeduid
Figuur 26: Veldopname<br />
van windval III.9<br />
Figuur 27: Veldopname<br />
van windval III.<br />
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006.
4 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Van de 472 aardewerkfragmenten zijn er 148 of 1% te bestempelen als fijnwandig aardewerk<br />
(figuur 28, tabel 1). De klei is vrij fijn en is verschraald met dun schervengruis en een zeer kleine<br />
fractie zand of andere mica’s, sporadisch werden ook wat kleine organische inclusies en kleine<br />
keitjes opgemerkt. De bakking is vrij hard, meestal grotendeels reducerend, met donkergrijze tot<br />
bruingrijze kleuren, waarbij ook zwart en in mindere mate beige tot oranje voorkomen. Er werden<br />
1<strong>12</strong> wandfragmenten (76%), 1 randfragmenten (21%) en bodemfragmenten ( %) onderzocht.<br />
Veruit de meeste fragmenten (69%) zijn geglad, met op de tweede plaats de geëffende (18%) en<br />
vlak daarna de gepolijste scherven (14%). In totaal hadden 18 wanden (16%) een duidelijke en<br />
typerende knik en slechts 1 wandfragment droeg de resten van versiering in de vorm van kamstrepen.<br />
De diktes van de randen liggen tussen uitersten 0,4 en 1cm, terwijl het gros zich tussen 0, en 0,6cm<br />
bevindt. De wandfragmenten hebben diktes tussen 0, en 1cm. Er is een piek waarneembaar tussen<br />
0, en 0,7cm. De vormen zijn te bestempelen als behorend tot situlae, schalen en mogelijk bekers.<br />
Met 24 op 472 fragmenten (69%) is het grofwandig aardewerk de grootste groep (figuur 29, tabel<br />
1). De bakking is minder hard en de verschraling bestaat uit beduidend grover schervengruis en ook<br />
plantaardig materiaal. Er zijn 289 wandscherven (89%), 2 randscherven (8%) en 10 bodemscherven<br />
( %) geteld. De meerderheid is besmeten (18 fragmenten of 6%), maar ook geruwde oppervlakken<br />
komen vrij vaak voor (106 fragmenten of %), geëffende scherven zijn er minder frequent (26 fragmenten<br />
of 8%). Vijf van de randen (20%) zijn versierd met vingertopindrukken, terwijl er 6 wanden (2%) sporen<br />
van groeven dragen en er nog eens 9 ( %) een knik vertonen. De diktes van de randfragmenten<br />
bevinden zich tussen 0,6 en 1,4cm, met een hoogtepunt tussen 0,6 en 0,9cm. De wanddiktes zijn<br />
gevarieerder tussen 0, en 1,7cm, met een grote piek tussen 0,9 en 1,1cm. Wellicht gaat het meestal<br />
over fragmenten van kookpotten, voorraadpotten, maar mogelijk ook enkele situlae.<br />
Dergelijk materiaal – ook naar verhoudingen toe – is perfect vergelijkbaar met aardewerk uit het relatief<br />
nabijgelegen Vosselare – Meerskant dat te dateren valt in de vroege La Tène-periode (De clercq &<br />
De mulDer 1998). Enkele andere vergelijkingssites zijn er te Brakel – Ronsestraat (De mulDer & velghe<br />
1997), Evergem – Spoorweglaan (bourgeois et al. 1989: 4) en Zomergem – Zomergemboven (De<br />
clercq & thoen 199 ). Gezien het voorkomen van typische fijnwandige knikvormen, de situlavorm<br />
en redelijk wat besmeten grofwandig aardewerk, wordt deze context dan ook in de vroege La Tène<br />
of tweede helft van de de eeuw v.C. gedateerd.<br />
Tabel 1: Aardewerktelling van context III.9 daterend uit de vroege La Tène
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006.<br />
Figuur 29: Selectie<br />
van het grofwandig<br />
aardewerk van context<br />
III.9 (schaal 1: )<br />
Figuur 28: Selectie<br />
van het fijnwandig<br />
aardewerk van context<br />
III.9 (schaal 1: )
6 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
v.5. Zone iv<br />
Op een kleine 0m van zone III bevindt zich een grote concentratie van 64 paalsporen op een strook<br />
van gemiddeld 8m breed en 0m lang (figuur , 24, 0). De grosso modo W-O georiënteerde<br />
palenrijen sprongen op het terrein direct in het oog. Een ongedateerde gracht met dezelfde richting<br />
loopt door het zuidelijke deel van de zone. De paalsporen vertonen een erg grote homogeniteit:<br />
ze hebben allen een grijze vulling, een soortgelijke aflijning, een zelfde mate van bioturbatie en ze<br />
zijn afgerond rechthoekig. Er zijn 6 vrij duidelijke en 1 meer hypothetische rechthoekige structuren te<br />
reconstrueren (figuur 4).<br />
Figuur 0: Detailgrondplan van zone IV met alle sporen en vermoedelijke constructies aangeduid<br />
7<br />
6<br />
5<br />
3<br />
4<br />
2<br />
1
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 7<br />
Het meest zuidelijk gelegen – net ten zuiden van de gracht – bevindt zich een zespostenspieker<br />
(structuur 1; palen IV.4, IV. , IV.6, IV.7, IV.8) waarvan één van de hoekpaalsporen ontbrak door een<br />
recente verstoring. De totale grootte is 2,8 bij 2,6m, waarbij de zuidelijke lange zijde bestaat uit drie<br />
op gelijke afstand van elkaar staande palen en de noordelijke lange zijde uit 2 sporen.<br />
Ongeveer 4m ten noorden van dit bijgebouwtje bevindt zich een tweede duidelijk leesbare structuur<br />
(structuur 2; palen IV.11, IV.1 /14, IV.1 , IV.16, IV.17, IV.18; figuur 1) die in dit geval 4, m<br />
bij ongeveer m meet. In grote lijnen gaat het eveneens om een zespalige structuur, maar het is<br />
duidelijk dat er verschillende herstellingen moeten zijn gebeurd. Bovendien was het gebouw relatief<br />
diep gefundeerd. Buiten de westelijke korte zijde ligt op ongeveer 0, m exact in het midden een<br />
bijkomend paalspoor (IV.19), mogelijk hoort deze bij de structuur als ondiepe steun voor een nok.<br />
Het derde gebouwtje (structuur ; palen IV.24, IV.26, IV. 0, IV. 7) is ditmaal een vierpostenspieker die<br />
verscholen ligt tussen de westelijke paalsporen van een omvangrijker gebouw. De grootte bedraagt<br />
2,6 bij 2,1m, waarbij de oriëntatie licht afwijkt.<br />
Minder duidelijk en deels hypothetisch is structuur 4 die oversneden wordt door structuur . Een<br />
zuidelijke lange zijde zou bestaan uit minstens 4 paalsporen (IV.21, IV.22, IV.2 , IV.2 ) die op<br />
regelmatige afstand van elkaar liggen. Van de noordelijke zijde zijn slechts palen (IV.29, IV. 1,<br />
IV. ) zichtbaar terwijl de rest van de structuur buiten het opgraafvlak valt. Verschillende paalsporen<br />
(IV. 2, IV. 4) lijken geen verband te vertonen met dit hypothetisch gebouw van minstens ,1 bij ,7m.<br />
De diepte van de palen is vergelijkbaar met die van gebouwen 2 en . Structuur 4 ligt overigens<br />
parallel aan structuur 2 op m afstand. Een groot maar ondiep spoor (IV.9) zorgt voor problemen:<br />
behoort dit tot de structuur? Gaat het om een ondiep bewaarde kuil binnen het gebouw, of is er<br />
sprake van een andere fase?<br />
Duidelijker dan het voornoemde gebouwtje is een zespostenspieker (structuur ; palen IV.40, IV.66,<br />
IV. 2, IV. 4, IV.62) die er 4m ten westen van ligt. De langste zijde bedraagt ,6m, terwijl de breedte<br />
2,8m is. Deze maal is de zuidwestelijke hoekpaal verstoord door een recente vergraving. Opnieuw is<br />
het een vrij goed gefundeerde structuur.<br />
Op dezelfde plaats, maar ongeveer 1m noordelijker en met een licht afwijkende oriëntatie bevindt<br />
zich een ongeveer even groot gebouwtje (structuur 6; palen IV. , IV.6 , IV.64, IV.6 , IV.67, IV.61,<br />
IV.60, IV. 6, IV. 0). Dit is , bij 2,8m groot, maar heeft lange zijden die geen maar palen<br />
bevatten. Zowel de uiterst noordoostelijke als de zuidwestelijke hoek waren verstoord door een<br />
recente greppel. De zuidwestelijke paal (IV.67) werd nog gevonden onder de verstoring, maar het<br />
schuin tegenoverliggende vermoede spoor was volledig verdwenen. Opmerkelijk is de afwisseling<br />
van telkens een diepe met een ondiepe paal. Is dit te interpreteren als een in se zespalige dragende<br />
structuur met 4 extra steunen tussen de funderingspalen?<br />
Opnieuw op m afstand van de laatst vermelde structuur situeert zich een laatste gebouwtje (structuur 7;<br />
palen IV.4 , IV.44, IV.4 , IV.46; figuur 2). Het gaat om een 2,4 bij 2, m grote vierpostenspieker.<br />
Eén groot en relatief diep paalspoor dat wellicht in drie verschillende sporen uiteenvalt (IV.41/42)<br />
laat vermoeden dat er mogelijk ook stevigere structuren verscholen liggen buiten het werkvlak.<br />
Hoe die zich verhouden tot de opgraven exemplaren is niet duidelijk. Verspreid over de 8m<br />
brede sleuf situeren zich nog enkele paalsporen die op het eerste zicht niet toegeschreven kunnen<br />
worden aan structuren.
8 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 1: Veldopname van structuur 2<br />
Figuur 2: Zicht op<br />
vierpalige spieker 7
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 9<br />
Figuur : Grondplannen en coupes van de verschillende constructies
0 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
Figuur 4: Selectie van het aardewerk uit zones III, IV en V (schaal 1: ) Figuur : Mesolitische kern (schaal 1:1)<br />
De opvallende regelmaat in aanleg van de bijgebouwen doet vermoeden dat het om onderdelen van<br />
eenzelfde erf gaat. De homogeniteit van de paalsporen en het aangetroffen aardewerk – alhoewel<br />
beperkt – stellen alvast geen problemen. De verschillende herstellingen en oversnijdingen van structuren<br />
onderling wijzen erop dat er meerdere fasen moeten zijn. Structuur 1 wordt van de rest van de sporen<br />
gescheiden door een gracht met een zelfde oriëntering.<br />
In de sporen is relatief weinig aardewerk aanwezig (figuur 4). In zespalige structuur 2 werd in<br />
paalspoor IV.1 1 gegladde wand in fijn aardewerk aangetroffen, in paal IV.18 1 wandfragment in<br />
ruwwandig aardewerk, versierd met vingertopindrukken. In de grotere structuur 4 werd in paal IV.2<br />
1 randscherf in ruwwandig aardewerk opgemerkt, en uit paal IV. 1 werd 1 wand in ruw aardewerk<br />
gerecupereerd. In het dubbele grote paalspoor of kuil werden eveneens scherven gevonden. Het betreft<br />
voor IV.41 1 wand in ruwwandig aardewerk, voor IV.42 1 gegladde wand in fijnwandig aardewerk<br />
met een knik, 1 bodem, 1 wand en brokstukjes in ruwwandig aardewerk. Uit los paalspoor IV.47<br />
komt 1 besmeten wandscherf en uit paal IV.48 nog 4 ondefinieerbare brokjes.<br />
Het weinige aardewerk vertoont sterke overeenkomsten met aardewerk dat ongeveer 0m meer noordelijk<br />
werd aangetroffen in de grachten en windvallen van zone III. Deze laten een datering in de vroege<br />
La Tène-periode toe, concreet gesteld de tweede helft van de de eeuw v.C. Er werden ook nog twee<br />
vuurstenen artefacten in de sporen aangetroffen. Het betreft een afslag en een kleine kern. Wat betreft<br />
de datering lijkt de kern eerder afkomstig uit het mesolithicum dan uit de ijzertijd (figuur ).<br />
Sites uit de metaaltijden zijn gekend voor de omgeving van het traject, maar sites uit de vroege<br />
fasen van de late ijzertijd ontbraken nog aan het spectrum. Vandaar dat dit alvast een deeltje van<br />
een interessant en vernieuwend beeld kan bieden op de diachrone benutting van het landschap.<br />
Dergelijke grote concentraties aan bijgebouwen doen denken aan erven opgegraven te Antwerpen<br />
op het HSL-traject, waar ze eveneens dicht opeen, soms overlappend gegroepeerd liggen – meestal<br />
in de directe omgeving van een hoofdgebouw (verbeek et al. 2004).<br />
v.6. Zone v<br />
Zone V bestaat enkel uit een natuurlijk grondspoor waarin enkele aardewerkfragmenten werden<br />
aangetroffen. De windval bevindt zich ten oosten van zone IV langs de Hellemeersen. Bij het<br />
blootleggen werden een bodemfragment en een geknikte wand opgemerkt en gerecupereerd (figuur<br />
). Beide stukken vertonen zowel vormelijk als technisch veel overeenkomsten met het aardewerk<br />
uit zone III, vandaar dat verondersteld wordt dat het ook hier om scherven uit de Vroege La Tèneperiode<br />
kan gaan.
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 41<br />
VI. Chronologisch overzicht<br />
De oudste resten op het tracé zijn enkele losse vondsten. De meest kenmerkende elementen zijn<br />
een vermoedelijk mesolithische kern aangetroffen op zone IV en een laatneolithische pijlpunt in de<br />
vermengde laag van zone I. In die laag werden ook een aantal scherven uit de metaaltijden (mogelijk<br />
late bronstijd of vroege ijzertijd) opgemerkt.<br />
Een erg belangrijke vondst is deze van een nederzettingssite vermoedelijk uit de vroege La Tène op zone<br />
IV. In de 8m brede sleuf werden over een lengte van 0m in totaal 7 constructies herkend. Het betreft<br />
1 tienpalig, 1 mogelijk achtpalig, zespalige en 2 vierpalige gebouwen die wellicht te interpreteren<br />
zijn als bijgebouwen behorend tot een erf. De verschillende overlappingen en herstellingen wijzen<br />
erop dat er meerdere fases van aanleg of gebruik zijn geweest. Eén of meerdere hoofdgebouwen,<br />
samen met andere erfstructuren, bevinden zich waarschijnlijk in de directe omgeving.<br />
Ongeveer 0m ten noorden van dit vermoede erf bevindt zich een zone die lijkt omsloten te worden<br />
door twee grachttracés. In deze zone III werd in één windval bijzonder veel aardewerk uit de<br />
vroege La Tène-periode aangetroffen. De 472 scherven dateren in de tweede helft van de de eeuw<br />
v.Chr. Het is natuurlijk de vraag hoe deze hoeveelheid aardewerk in dit spoor terechtgekomen is.<br />
Het is evenzeer opmerkelijk dat elk grondspoor van deze zone – zelfs twee kleine paalsporen –<br />
aardewerk bevat.<br />
Op zone II werd over ongeveer 100m een Romeins grachttracé gevolgd. Op zone I waren er meer<br />
nederzettingssporen aanwezig. Het gaat over een gracht, een vierpalige spieker met mogelijke trap<br />
en een waterput uit de late 1ste eeuw die in de loop van de 2de eeuw deels werd uitgebroken en<br />
opgevuld met afval. Ook hier wijst de vondst van betrekkelijk veel en verscheiden aardewerk op de<br />
aanwezigheid van een nederzettingskern of erf in de directe nabijheid. In diezelfde zone I werden<br />
nog een aantal losse vol- tot laatmiddeleeuwse scherven aangetroffen.
2 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 4<br />
VII. Conclusie<br />
Van 7 tot 18 augustus 2006 volgde de <strong>Kale</strong> – <strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> Fase 2 van de<br />
Aquafinwerkzaamheden rond de dorpskern van Knesselare op. Gezien de uiterst succesvolle<br />
voorgaande campagne eind 200 , werd ook van deze ingreep veel verwacht. Op het terrein<br />
werden bij de initiële prospectie van de afgravingen zones weerhouden voor verder onderzoek.<br />
Deze zones leverden enkele oude losse vondsten op, waaronder een vermoedelijk mesolithische kern<br />
en een laatneolithische pijlpunt. Belangrijker waren echter de overgebleven grondsporen van een<br />
vroeg La Tène-erf met 7 bijgebouwen en ten noorden daarvan een dubbel omgrachte zone met een<br />
bijzonder mooie en grote context aardewerk vervat in een windval daterend uit de tweede helft van<br />
de de eeuw v.Chr. Eveneens van belang is zone I waar een Romeinse spieker en waterput uit de<br />
late 1ste eeuw (opgevuld met nederzettingsafval in de loop van de 2de eeuw) werden aangetroffen.<br />
Jongere resten zijn er in de vorm van enkele losse vol- en laatmiddeleeuwse scherven. Ondanks de<br />
erg spoedige afronding van het terreinwerk, kon door omstandigheden dit rapport pas begin 2009<br />
opgeleverd worden.<br />
Opnieuw is deze archeologische werfopvolging van de aanleg van een aquafincollector dus<br />
vrij succesvol gebleken. Ondanks de beperkte breedte van de sleuf met 8m konden toch weer<br />
enkele indicatieve vondsten worden gedaan. Niet alleen verschillende oude losse vondsten maar<br />
ook delen van erven uit zowel de ijzertijd (met 7 bijgebouwen) als de Romeinse periode (met 1<br />
bijgebouw en een waterput) hebben hun intrinsieke waarde maar werpen ook een licht op de<br />
directe omgeving, waar met quasi zekerheid nog een uitgebreidere nederzettingskern (ofwel erf)<br />
kan worden verwacht. Hierbij wordt de echte waarde van een dergelijke werfopvolging bewezen:<br />
de input naar beheersmatige archeologie.
<strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong>
hoorne J., <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé Knesselare - Aalter-Brug Fase 2. 7 tot 18 augustus 2006. 4<br />
Bibliografie<br />
Ampe c., bourgeois J., FockeDey l., lAngohr r., megAnck m. & semey J., 199 . Cirkels in het land. Een<br />
inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deel 1.<br />
bourgeois J., pArmentier F., rommelAere J. & vermeulen F., 1989. Noodopgravingen in de landelijke<br />
nederzettingen uit de late ijzertijd, de Gallo-Romeinse periode en de late middeleeuwen te Evergem/<br />
Spoorwegstraat. Vobov-Info 4- : 28-41.<br />
cherretté b. & bourgeois J., 2002. Palenkrans uit de midden-bronstijd en nederzettingssporen uit de<br />
late ijzertijd te Oedelem-Wulfsberge, W.-Vl. (2001). Lunula. Archaeologia protohistorica X: 1 -1 .<br />
De clercq W. & De mulDer g., 1998. Vroege La Tène-bewoning in de vallei van de <strong>Kale</strong> te<br />
Vosselare – Meerskant (gem. Nevele, prov. O.-Vl.): materiaalstudie en situering in het regionale<br />
nederzettingspatroon. Lunula. Archaeologia protohistorica VI: 69-74.<br />
De clercq W., hoorne J. & vAnhee D., 2007. Een versterking te Knesselare – Kouter: opgravings-<br />
campagne 2006 (Oost-Vlaanderen). Romeinendag 21-04-2007: 111-11 .<br />
De clercq W., hoorne J. & vAnhee D., 2006. Boeren & krijgers op het Menapische platteland. Een<br />
inheemse nederzetting en een versterking te Knesselare-Kouter. Romeinendag 06-0 -2006: 27- .<br />
De clercq W. & thoen h., 199 . IJzertijdvondsten te Zomergemboven (gem. Zomergem, O.-Vl.).<br />
Lunula. Archaeologia protohistorica III: 7 -76.<br />
De mulDer g. & velghe m., 1997. Sporen van een vroege La Tène-nederzetting te Brakel. Vobov-<br />
Info 46: -10.<br />
hAnecA k., 2006. Verslag dendrochronologisch onderzoek: Waterput Aquafintracé B. (= niet<br />
gepubliceerd verslag, Universiteit Gent)<br />
hoorne J., De clercq W. & verbrugge A., 2007. Archeologisch onderzoek Aalter – Loveldlaan. tot<br />
1 juli 2006. (= KLAD-Rapport )<br />
hoorne J., eggermont n., Decorte J. & vAnhee D., 2007. Sporen uit de metaaltijden op het<br />
Aquafintracé Knesselare – Aalter-Brug Fase 1 (provincie Oost-Vlaanderen). Lunula. Archaeologia<br />
protohistorica XV: 1 1-1 .<br />
hoorne J., eggermont n., Decorte J. & vAnhee D., 2006c. <strong>Archeologische</strong> begeleiding van het<br />
Aquafintracé Knesselare – Aalter-Brug. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen. Monumentenzorg<br />
en Cultuurpatrimonium 200 : 166-169.<br />
hoorne J. & vAnhee D., 2007a. Romeinse resten op het Aqaufintracé Knesselare – Aalter-Brug Fase<br />
1B en 2. Romeinendag 21-04-2007: 111-11 .<br />
hoorne J. & vAnhee D., 2007b. Nederzettingssporen uit de Vroeg La Tène-periode en andere<br />
vondsten uit de Metaaltijden op het Aquafintracé te Knesselare (provincie Oost-Vlaanderen). Lunula.<br />
Archaeologia protohistorica XV: 147-1 4.
6 <strong>Kale</strong>-<strong>Leie</strong> <strong>Archeologische</strong> <strong>Dienst</strong> 2009, KLAD-Rapport <strong>12</strong><br />
hoorne J., vAnhee D., eggermont n. & Decorte J., 2006b. Dwars door het landschap. Resten van<br />
een nederzetting, akkersystemen en begravingen op het Aquafintracé Aalter-Brug – Knesselare.<br />
Romeinendag 06-0 -2006: 41-47.<br />
hoorne J., vAnhee D., eggermont n. & Decorte J., 2006a. <strong>Archeologische</strong> opvolging Aquafintracé<br />
Aalter-Brug – Knesselare fase 1A, november – 2 december 200 . (= KLAD-Rapport 1)<br />
in’t ven i. & De clercq W., 200 . Een lijn door het landschap. Archeologie en het VTN-project 1997-<br />
1998. Deel 1 & 2. (= Archeologie in Vlaanderen Monografie )<br />
verbeek c., DelAruelle s. & bungeneers J., 200 . Verloren voorwerpen. Archeologisch onderzoek op<br />
het HSL-traject in de provincie Antwerpen.