Waarom heet Sint-Carolus Sint-Carolus? - ternat
Waarom heet Sint-Carolus Sint-Carolus? - ternat
Waarom heet Sint-Carolus Sint-Carolus? - ternat
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Waarom</strong> <strong>heet</strong><br />
<strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>?<br />
Een geschiedverhaal<br />
Frans Du Mong
Hoe het allemaal begonnen is<br />
Het verhaal van Châle Cluis van Loemek<br />
Heel, heel lang geleden – we zeggen en schrijven: de tweede helft van de 18e<br />
eeuw – bevond zich ergens op de hoek van de huidige Rodestraat en de<br />
Meersstraat in <strong>Sint</strong>-Katherina-Lombeek een langegevelhoeve, ongeveer op<br />
de plaats waar nu het Rust- en Verzorgingscentrum <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> gelegen<br />
is. Dit volgens de eerste topografische kaart uit 1771 van generaal Joseph de<br />
Ferraris. En omdat ene familie Claes er woonde, werd het uiteraard het<br />
‘Claeshof’, ook wel het ‘Cluishof’ genoemd. Later werd het onder die naam<br />
tevens wettelijk gekadastreerd. In de loop van de volgende honderd jaar<br />
onderging het talloze verbouwingen en aanpassingen, en als we de Atlas<br />
Cadastral van P.C. Popp mogen geloven, was het omstreeks 1870 reeds een<br />
enorm pachthof geworden, bestaande uit een woonhuis, enkele schuren en<br />
stallingen, en omgeven door talloze hectaren akkers, weilanden en bossen.<br />
Een zonnige zondagmorgenwandeling vanaf het Lombeekse Kapelleveld naar<br />
het verre gehucht Den Bos toe! Een uniek ontspanningsuitstapje na een week<br />
van breinbrekend bureauwerk ergens in een faciliteitengemeente aan de rand van<br />
Brussel! Mein Liebchen, was willst du noch mehr? Ge neemt dan sowieso de<br />
Muilemlaan en ge komt als vanzelfsprekend aan het Rust- en<br />
Verzorgingscentrum <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> voorbij.<br />
‘Maar… maar… waarom <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>? <strong>Waarom</strong> <strong>heet</strong> <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> <strong>Sint</strong>-<br />
<strong>Carolus</strong>?’<br />
Een vraag die mij, nieuwsgierig Aagje, al zo vaak had getormenteerd en<br />
waarvan ik nu de kans zag ze te stellen aan een ernstig en betrouwbaar<br />
heerschap, dat ik daar in de buurt, als een engel uit de hemel neergedaald, tegen<br />
het lijf liep. Hij stelde zichzelf voor als ‘Corneel van Lombeek’. Na een uurtje<br />
vrij aangename en vooral interessante babbel, kon ik hem best geloven, want hij<br />
bleek over de gemeente niet alleen héél veel, maar er zowaar alles over te weten.<br />
Hij had er zelfs, naar eigen zeggen, een boek over geschreven. Maar laten we de<br />
kar niet voor het paard spannen.
‘Wuiroem numt <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>? Ga zèt zeker ni van hier, meniër?’<br />
fronste hij de wenkbrauwen.<br />
Er klonk hoorbaar enige ongerustheid in zijn stem. Misschien vreesde de brave<br />
man, dat ik hem zijn typische Lombeekse tongval zou ten kwade duiden. Dus<br />
schakelde hij gewiekst over naar een meer gefabriceerd algemeen Nederlands.<br />
‘<strong>Waarom</strong> <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> <strong>heet</strong>? Omdat zijn ouders hem bij zijn<br />
geboorte die naam gegeven hebben, tiens.’ Zo met wat flikkering in de ogen.<br />
‘Ja ja, waarschijnlijk. Maar wat… wat me vooral intrigeert, is… is…!’<br />
‘Die ‘<strong>Sint</strong>’!’<br />
‘Ja, die… <strong>Sint</strong>.’<br />
‘Dat is eenvoudig uit te leggen: <strong>Carolus</strong> kreeg dat woordje ‘<strong>Sint</strong>’ voor zijn naam<br />
gekleefd omdat hij na zijn dood heilig werd verklaard. Ik veronderstel dat gij de<br />
ontstaansgeschiedenis van dit rusthuis kent?’<br />
‘Hoe… hoe zou ik ze kennen? Ik ben wel afkomstig uit deze streek, maar…<br />
euh… <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>… nee, die benaming zegt me weinig en de geschiedenis<br />
ervan nog veel minder,’ moest ik eerlijk toegeven. ‘Tot mijn scha en schande<br />
misschien…’<br />
Corneel leek opnieuw even in het gareel gejaagd. Hoe kunnen er nog zulke<br />
achterlijke cultuurbarbaren op deze wereld rondlopen!, meende ik uit zijn<br />
blikken af te leiden.<br />
Toen ik hem echter vertelde dat een verre tante van mij, een nonneken uit Halle,<br />
hier ooit enkele jaren verbleven had, werd hij op slag veel inschikkelijker.<br />
‘De naam van dit ‘gesticht’ was aanvankelijk ‘<strong>Carolus</strong> Borromeüs,’ zo begon hij<br />
een voorzichtige verhaal, dat mettertijd uitgroeide tot een boeiend hoofdstukje<br />
Lombeekse voorgeschiedenis.<br />
‘De gebeurtenissen die ik u wil vertellen, verwijzen naar een ver verleden,’<br />
fluisterde hij me op een ietwat geheimzinnige wijze toe, maar ik voelde wel dat<br />
hij bereid was me enkele merkwaardige feiten toe te vertrouwen. Hij noemde<br />
me zelfs ‘een geïnteresseerd luisterend oor’.<br />
‘Jaja, zolang is het al geleden. Eén of twee eeuwen zijn ondertussen<br />
voorbijgevlogen. Maar alles wat ge van mij verneemt, komt in feite rechtstreeks<br />
van mijn grootvader en dat was geen leugenaar.’<br />
‘Die <strong>Carolus</strong> Borromeüs…’ probeerde ik hem opnieuw in de richting van het<br />
gesticht te gidsen, ‘die <strong>Carolus</strong> Borromeüs, dat is voor mij, helaas, een<br />
wildvreemd individu.’<br />
‘Best te begrijpen, jongeman, maar het weze u vergeven. Luister, indien gij dat<br />
wenst, begeven we ons nu even naar het kerkplein op ’t Kapelleveld. Daar
evindt zich een rustbank en kunnen we wat gaan zitten. Er valt trouwens ook<br />
het een en ander te bekijken.’<br />
Een paar honderd meter lopen was het, niet meer. En tijdens die korte afstand<br />
slaagde Corneel erin me een massa gegevens te verstrekken, waar een rasecht<br />
hoogleraar Algemene geschiedenis in alle eer en deugd een profijtig puntje kon<br />
aan zuigen.<br />
‘Die <strong>Carolus</strong> Borromeüs behoorde tot het Italiaanse adellijke geslacht van de<br />
Borromeï en dat betekende… euh…’<br />
Corneel keek even naar het torenuurwerk dat aangaf, dat het bijlange nog geen<br />
middag was, wat hem deed besluiten dat het ooit al vaker gebeurd was dat in<br />
Loemek de tijd soms even stil stond. ‘Zonder enige bijbedoeling,’ voegde hij er<br />
olijk schertsend aan toe.<br />
‘Die <strong>Carolus</strong> behoorde tot de Borromeï?’ probeerde ik hem opnieuw op het<br />
goede spoor te loodsen. ‘En dat betekende…?’<br />
‘Dat betekende, mijn beste, dat <strong>Carolus</strong> reeds van in zijn kinderjaren<br />
voorbestemd was om… om een kerkelijk ambt te bekleden.’<br />
‘En dat wil zeggen…’<br />
‘Dat wil noch min noch meer zeggen, dat hij… euh… in de wieg gelegd was,<br />
zeg maar, … om… om hopen en hopen poen te pakken zonder dat hij er ook<br />
maar één poot voor uit hoefde te steken,’glimlachte Corneel een tikkeltje<br />
ironisch.‘Ge moet in ’t leven niet schoon zijn om geluk te hebben, nietwaar?’<br />
‘Poen pakken zonder er ook maar één poot voor uit te steken?’<br />
‘Zo is dat, ja. Al op zijn twaalfde werd hij benoemd tot ‘abt zonder<br />
verplichtingen’, als ge me begrijpt.’<br />
‘Abt zonder verplichtingen?’<br />
‘Zeker. En hij mocht er een meer dan riant loon voor incasseren! En hij diende<br />
er zelfs geen patersopleiding voor te hebben genoten.’<br />
‘Een riant loon? Zonder enige tegenprestatie?’<br />
‘Wel… euh… eenmaal per jaar moest hij zich aanmelden in het klooster van het<br />
Lago Maggiore en dat was alles.’<br />
‘En dat was de enige voorwaarde om een rijkelijke gage op te strijken?’<br />
Nadat Corneel me even van mijn verbazing had laten bekomen, vervolgde hij<br />
zijn niet te verteren relaas.<br />
‘Nu moet ik wel toegeven: het heeft allemaal niet lang geduurd…’<br />
‘Hoezo?’<br />
‘Die <strong>Carolus</strong>, echt een man met het hart op de rechte plaats, besefte vrij vlug dat<br />
het van kracht zijnde systeem in feite niet zo bijster christelijk was.’
‘Het systeem! Welk systeem?’<br />
‘Welja, het systeem dat accepteerde dat hij voor zijn zalig nietsdoen zo royaal<br />
vergoed werd.’<br />
Daar kon ik ergens inkomen. Wilt ge brood hebben, leg u op de oven niet te<br />
slapen! Wie niet werkt, moet niet eten. En dat geldt ook voor een geestelijke van<br />
welke orde dan ook, vind ik.<br />
‘En dus… na vele nachten van woelen en wakker liggen,’ ratelde Corneel<br />
voort, ‘besloot <strong>Carolus</strong> zijn loon integraal ter beschikking te stellen van de arme<br />
mensen.’<br />
‘De armen helpen en bijstaan: een werk van barmhartigheid!’<br />
‘Of van het OCMW!’ grapte hij even, maar dan werd hij plots weer heel ernstig.<br />
‘God en de natuur hadden <strong>Carolus</strong> echter ook een aantal andere eminente<br />
capaciteiten meegegeven. Hij was namelijk een uitermate gedreven<br />
persoonlijkheid met een buitengewoon briljant brein.’<br />
‘Hij kon over een flinke dosis hersenen beschikken, zeg maar,’ wilde ik een en<br />
ander ietwat concreter voorstellen.<br />
‘Zo is dat. En ik zal het u bewijzen. Tijdens zijn ambt als abt probeerde hij zijn<br />
tijd niet in ledigheid door te brengen. Integendeel. Hij liet zich inschrijven aan<br />
de universiteit en verwierf er na enkele jaren de titel van rechtsgeleerde.’<br />
‘Een a-a, een abt-advocaat!’<br />
‘Ja, en met een hele resem eigenschappen en vaardigheden begaafd. En er is nog<br />
meer. Meteen na zijn studies – het is alsof het geluk hem zo in de schoot<br />
tuimelde – werd zijn bloedeigen oom tot paus verkozen, en werd hijzelf<br />
kardinaal… en… privésecretaris van het opperste kerkelijke gezag van Rome.<br />
Geld à volonté en een leven vol geneugten!’<br />
Dat was straf! Ik kon het nauwelijks geloven. Abt zonder verplichtingen,<br />
kardinaal bij Gods genade, privésecretaris van oompje-paus, geld à volonté, een<br />
leven vol geneugten.<br />
Erg eerbiedig klonk me het omschreven curriculum van kardinaal <strong>Carolus</strong><br />
alleszins niet. Vooral die laatste zinsnede leek me even buiten de lijst<br />
gekonterfeit.<br />
Corneel had het enorme vraagteken op mijn voorhoofd waarschijnlijk niet<br />
gemerkt en vervolgde ongestoord zijn biografische wetenswaardigheden over de<br />
roomse gezagsdrager uit Milaan.<br />
‘Toen <strong>Carolus</strong> vierentwintig was, stierf onverwacht zijn broer en had er een<br />
belangrijke kentering in zijn leven plaats. Dat overlijden had hem de ellende in<br />
de wereld leren inzien, zo liet hij elke zondag vanaf de kansel horen, maar
evenzeer het geluk van het eeuwige leven. Met deze gevoelens bezield, liet hij<br />
zich tot priester wijden en na enkele maanden reeds – het is haast<br />
ongeloofwaardig – werd hij tot aartsbisschop van Milaan gebombardeerd, en<br />
kon hij starten met het stichten en inrichten van weeshuizen en hospitalen.’<br />
‘Lofwaardige initiatieven.’<br />
‘Zeker. En niet zonder succes. Onder zijn impuls rezen de liefdadige instellingen<br />
als paddenstoelen uit de grond. Zijn ijver kende geen grenzen. Zo schrikte hij er<br />
tijdens een vreselijke hongersnood onder andere niet voor terug zichzelf diep in<br />
de schulden te steken om voedsel te kopen voor behoeftige kinderen.’<br />
‘De hongerigen spijzen! Opnieuw een werk van barmhartigheid. <strong>Carolus</strong> kende<br />
ze waarschijnlijk alle uit het hoofd,’ probeerde ik het gesprek wat minder<br />
zwaarwichtig te kleuren. Maar Corneels geschiedverhaal repte zich voort.<br />
‘Helaas, driewerf helaas, de Man-met-de-zeis komt als een dief in de nacht en<br />
spaart geen levende sterveling. Zelfs een rooms-katholieke aartsbisschop<br />
ontsnapt niet aan zijn zwaaien. In de vroege ochtend van 4 november 1584 is<br />
<strong>Carolus</strong> gestorven. Men vond hem zieltogend en in een doodversleten en<br />
uitgerafelde toga op de harde stenen vloer van zijn privévertrek. Amper<br />
zesenveertig jaar oud was hij. En in 1610, dat is ongeveer vijfentwintig jaar<br />
later, volgde zijn heiligverklaring.’<br />
Ondertussen hadden Corneel en ik wat welgekomen rust gevonden op de<br />
overjarige zitbank aan de rechterzijde van de <strong>Sint</strong>-Katharinakerk. Een flinke<br />
portie leerrijke uitleg uit de mond van mijn sympathieke metgezel was mijn deel<br />
geweest en ik was er hem zeer dankbaar voor. En toch. Zou ik er niet beter aan<br />
doen hem eerlijk te bekennen dat ik eigenlijk enkel wilde weten waarom aan het<br />
Rust- en Verzorgingscentrum <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong> nu net die naam werd geschonken?<br />
Corneel schudde meewarig het hoofd.<br />
‘Weet ge, beste jongen, dat het me haast onmogelijk is u dat alles in een paar<br />
woorden uit te leggen,’ keek hij me met diepliggende ogen aan. In feite gaat het<br />
hier om een volumineus geschiedeniswerk bestaande uit vele hoofdstukken.<br />
Ik beloof u echter meteen mijn beste beentje voor te zetten. ’<br />
En toen begon hij een lang maar uitermate boeiend verhaal.<br />
‘Halverwege de 18e eeuw, en dat is al een tijdje geleden, bevond zich aan het<br />
begin van de Rodestraat een langegevelhoeve. Ge kent de Rodestraat, we zijn er<br />
daarnet voorbijgekomen.’<br />
‘Een langegevelhoeve?’<br />
‘Ja, een kleine gestrekte boerderij eigenlijk, die mettertijd tot een serieuze<br />
vierkantshoeve is uitgegroeid. De Lombekenaren noemden het toen het
‘Cluishof’, omdat daar een zekere ‘Cluis’ woonachtig was. Met vrouw en vee,<br />
zoals dat indertijd gekarakteriseerd werd.’<br />
‘Dat wil ik allemaal wel geloven, maar wat heeft dat met de naam <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong><br />
te maken, potverdekke? Dat is in de eerst plaats wat me irriteert.’<br />
‘Eén ogenblik geduld en ik tracht u alles duidelijk te maken.’<br />
‘Graag.’<br />
‘In dat Cluishof woonde een zekere Josephus Claes – in de volksmond ‘Jef<br />
Cluis’ – samen met zijn vrouw Anna-Maria – Annemieken pour les amis – een<br />
na familielid van het bekende Lombeekse geslacht van de Van Audenrodes.<br />
Misschien, maar ik ben er niet helemaal zeker van, is daar wel ‘Oude<br />
Rodestraat’, de voormalige benaming van onze huidige Rodestraat van afgeleid.<br />
Wat er ook van zij, hun huwelijk werd gezegend met niet minder dan zeven<br />
kloeke kinderen, jongens en meisjes, die allemaal fit en wel ter wereld waren<br />
gekomen, in het ouderlijke ledikant.’<br />
‘Zoals dat eertijds de gewoonte was.’<br />
‘Zoals dat eertijds ‘veelal’ de gewoonte was. Weet ge dat in de middeleeuwen<br />
vaak ook zogenaamde schootverlossingen plaatshadden, waarbij de moeder haar<br />
kindje op de aarde zette, gehurkt tussen de benen van haar echtgenoot? Of<br />
ergens in een bos, waar ze de boreling baarde, terwijl ze zich met de handen<br />
vasthield aan een bovenhangende boomtak. Maar soit, dat is een ander kapittel.<br />
Even ter zake nu. Het eerste kind van de Claesfamilie was een jongen: Cornelis-<br />
Josephus, het laatste was een meisje: Maria-Theresia. En daartussen toefden de<br />
vijf anderen, met name Gertrudis-Joanna, Petrus-Franciscus, Franciscus-<br />
Philippus, Judocus-Philippus en Jan-Baptist.’<br />
‘Allen met een dubbele voornaam?’<br />
‘Ja, dat was toentertijd gebruikelijk.’<br />
‘En ze kregen niet minder dan zeven kinderen. Flink zo, zou ik zeggen! Probeer<br />
die echter eens op een fatsoenlijke wijze op te voeden, nietwaar?’<br />
‘Inderdaad. Maar vader Jef en moeder Annemie waren niet onder een kieken<br />
gebroed en hadden hun vruchtbaarheidskalender van jaar tot jaar nauwkeurig in<br />
de gaten gehouden. Niet te veel, niet te weinig, juist van pas. Vooral de lieve<br />
echtgenoot was er een haantje in geweest. Om de twee jaar schoot hij als keizer<br />
van de plaatselijke schuttersgilde <strong>Sint</strong>-Sebastiaan de hoogvogel uit de wip en…<br />
en kwam er in het gezin een wakkere nazaat bij. Als een pijl uit een boog,’<br />
gekscheerde Corneel.<br />
‘Een gezonde geest in een gezond lichaam, zo te horen…’
‘Akkoord. Wel deed het in de stamineetjes aan de Dries de ronde dat Jef zijn<br />
pees altijd veel te vaak en veel te strak gespannen hield – wat dat ook moge<br />
betekenen.’<br />
‘Zijn pees…’<br />
‘En niet alleen zijn pees, maar gans zijn lijf, om zo te zeggen. En de nadelige<br />
gevolgen bleven niet uit.<br />
‘Zeg niet dat de ziekte toen heeft toegeslagen…’<br />
‘Toch wel. En veel erger nog. Amper vierenveertig jaar oud was hij, toen hij het<br />
aardse met het eeuwige wisselde, zoals men dat hier zegt. Zijn hitsige drang naar<br />
prestatie had zijn lichaam zodanig gesloopt dat de dood erop volgde.’<br />
‘En heeft hij zijn kroost aan hun lot moeten overlaten…’<br />
‘Ge zegt het. Zijn vrouw is alleen achtergebleven, met zeven ‘bloeikes’ van<br />
kinderen aan haar strompelrok. Et pire encore, op haar zeventigste is ze in de<br />
koestal tussen de ruiven terechtgekomen en werd ze door de poten van een<br />
dekstier dood getrappeld!<br />
‘En wat is er dan van de nakomelingskes geworden ?’<br />
‘Wel, die zijn in feite nog goed terechtgekomen. Twee onder hen schopten het<br />
zelfs tot burgemeester. Jaja, Petrus-Franciscus was tweeëntwintig jaar lang<br />
burgemeester van <strong>Sint</strong>-Katherina-Lombeek. Tot op de dag van zijn overlijden.’<br />
‘Burgemeester. Een eerbiedwaardig beroep.’<br />
‘Wel… euh… ja. Eerbiedwaardig, zeer zeker, en toch kan er verschil in<br />
verscheidenheid zijn. Tegen Franciscus-Philippus, zijn broer, daar kon hij toch<br />
niet tegenop. Die was nog merkwaardiger dan hij, en zeker meer vooruitziend.<br />
Een uitnemend, zelfs schitterend talent dat zich onder andere vertaalde in zijn<br />
kennismaking met een zekere Joanna-Antonia De Smedt, een financieel<br />
bijzonder beslagen vrouwmens uit Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek.<br />
Na hun huwelijk vestigden ze zich op haar ouderlijke hoeve en ze leefden er<br />
zeer gelukkig, zo bleek. Later hebben ze de boerderij zelfs omgebouwd tot<br />
nachtverblijf voor het personeel van de Brusselse ‘diligence’. Het <strong>heet</strong>te daar<br />
toen ‘De Kroon.’<br />
‘De Kroon…’ Als ik me niet vergis bestaat die herberg op dit ogenblik nog<br />
steeds…’<br />
‘Die bestaat op dit ogenblik nog steeds, inderdaad. Maar… euh… om mijn<br />
verhaal over die Franciscus-Philippus niet te lang uit te spinnen: jarenlang was<br />
hij burgemeester van Onze-Lieve-Vrouw Lombeek..’<br />
‘Ook al burgemeester. Het ambt zat de familie blijkbaar in het bloed.’
‘Zoveel is zeker. Een zogenaamde familietraditie, nietwaar? En om even voort<br />
te gaan, want nu komen we stilaan ter zake: het echtpaar had twee zonen:<br />
Johannes-Franciscus, ook ‘Wannes’ genoemd, en Petrus-<strong>Carolus</strong>, met als<br />
bijnaam ‘de Sjarel’. Misschien hadden ze er meer, hoor, maar die anderen<br />
hebben minder bekendheid verworven.’<br />
‘En wie van beiden heeft het verst geschopt? Domme vraag misschien, maar<br />
interessant om weten, nu we het toch over burgemeesters hebben.’<br />
‘Ik zou het, verdomme, niet echt weten, maar wat ik wèl weet, is dat ze een<br />
totaal verschillend karakter hadden. Dag tegen nacht, zoals men dat hier zegt.<br />
De oudste was lieftallig, meegaand, braaf, leergierig. In de buurt werd hij zelfs<br />
wel eens ‘ons pastoerken’ genoemd, maar dat was vooral omdat hij eerste<br />
misdienaar was…’<br />
‘Eerste misdienaar?’<br />
‘Ja, dat betekende gewoon dat hij de pastoor mocht helpen tijdens de dagelijkse<br />
misviering, maar ook dat hij in de Onze-Lieve-Vrouweprocessie het wierookvat<br />
mocht dragen. En dat was toentertijd een enorme eer. Hij had ook als bijzondere<br />
taken de koperen kandelabers in het hoogkoor op te blinken en in de dreef de<br />
boomkapelletjes te witten. Later is hij naar het seminarie gegaan om er tot<br />
priester te worden opgeleid.’<br />
‘En de tweede? Die was uit een ander hout gesneden.?’<br />
‘De Sjarel?’<br />
‘Ja, de Sjarel.’<br />
‘De Sjarel! Inderdaad, die was van een totaal ander kaliber. Hij had zijn naam<br />
niet gestolen. Een echte Sjarel was het. In feite een vreselijk speciaal ventje,<br />
soms wat nukkig, soms wat rebels, en vloeken, menslief, de heiligen uit de<br />
hemel. Anderzijds was hij er dan toch altijd als eerste bij om zijn vaders paard<br />
en wagen voor te rijden als iemand in het dorp de ene of andere materiële hulp<br />
nodig had. Thuis werd hij meestal ‘onzen boer’ genoemd.’<br />
‘Onzen boer?’<br />
‘Onzen boer, ja! Maar, ik kan u verzekeren, hij was er in het geheel niet mee<br />
opgezet, integendeel. Ik wil als een heer door het leven gaan, zo beweerde hij,<br />
en als ik hier toch als een boer word beschouwd, dan kan ik beter naar <strong>Sint</strong>-<br />
Katherina-Lombeek verhuizen om er op de hoeve van de familie te gaan<br />
travakken. Ik kan er even goed de sloten gaan uitdiepen, de stallingen uitmesten,<br />
en ’s nachts tussen de koebeesten slapen.’<br />
‘En dat heeft hij ook gedaan?’
‘Ge zegt het. In 1848, even nadat zijn vader was overleden aan de dezelfde<br />
geheimzinnige ziekte als zijn ooms, is hij het thuis afgetrapt, zonder boe noch ba<br />
– hij was dan nauwelijks elf jaar oud – en is hij kilometers ver, over velden en<br />
weiden, recht op recht, naar de Cluishoeve komen rennen, om er zijn oom en<br />
tantes een handje toe te steken.’<br />
‘En zij konden het wellicht gebruiken?’<br />
‘Dat wil ik geloven. Ge moet weten, naast het dagdagelijkse werk op hun<br />
boerderij spanden ze zich ook onnoemelijk intens in voor het plaatselijke<br />
liefdadigheidswerk, als ik het zo mag noemen. Brave mensen waren dat, en<br />
ongelooflijk in de weer, voor iedereen en alleman. Na de komst van de Sjarel<br />
namen ze zelfs het besluit hun paardenstal als klaslokaal voor de behoeftige<br />
kinderen van Lombeek in te richtten. Later hebben ze hem uitgebouwd tot een<br />
soort van kloosterschool.’<br />
‘En de Sjarel heeft daar goed aan meegeholpen.’<br />
‘In alle oprechtheid: ja. Met z’n vieren hebben ze hier voortreffelijk werk<br />
geleverd. Het heeft helaas allemaal niet zo heel lang mogen duren, want kort na<br />
de bouw van de school heeft het noodlot toegeslagen en zijn de twee tantes<br />
overleden. Oom Judocus en de Sjarel zijn alleen achtergebleven, en met alle<br />
zorgen en bekommernissen van dien.’<br />
‘Dan zijn we in het jaar…?’<br />
‘Wel, euh…de meisjes zijn gestorven in de jaren 1850. De oom, bij mijn weten,<br />
veel later . Misschien wel twintig jaar of zo.’<br />
‘Omstreeks 1870 dus.’<br />
‘Gelukkig heeft elke medaille twee zijden. Enkele jaren voordien was Châle – in<br />
Lombeek werd hij in plaats van Sjarel altijd Châle genoemd – smoorverliefd<br />
geworden op een zekere Virginia De Smedt, de dochter van de toenmalige<br />
burgemeester van Opwijk.’<br />
‘En hij is met haar getrouwd?’<br />
‘Inderdaad. En zeer vlug zelfs. En het bleek ook een uitstekend koppel te zijn,<br />
want onmiddellijk na hun huwelijk zijn ze begonnen met het vernieuwen,<br />
verbouwen en vergroten van de hofstee. Als ik mijn grootvader zaliger<br />
gedachtenis mag geloven, natuurlijk.’<br />
‘Uw grootvader wist er alles over?’<br />
‘Ja, hij heeft me er heel veel over verteld. Onder andere ook dat boven een van<br />
de staldeuren in sierlijke cijfers het jaartal 1863 gebeiteld stond. Volgens hem<br />
was dat het werk van Châle in hoogsteigen persoon.’<br />
‘Hij was dus ook een beetje kunstenaar?’
‘Alle rijke lieden deden zich destijds als kunstenaar voor.’<br />
‘ En de Chäle was er zo een: rijk, dus kunstenaar?’<br />
‘Uiteraard. Op het ogenblik waarover ik het nu heb, waren er in Lombeek<br />
slechts drie belangrijke hoeves: het Hof van Lombeek aan de Lindenweg, het<br />
Hof ten Berghe aan de Viaenebaan en… het Cluishof in het midden van het<br />
dorp’.<br />
‘Alle drie toebehorend aan niet onbemiddelde eigenaars, als ik u goed begrijp?’<br />
‘Het waren allemaal ‘herenboeren’ en hadden samen zowat alle omliggende<br />
gronden in eigendom of in pacht. Het Hof ten Berghe dateert van ongeveer<br />
dezelfde tijd als ’t Cluishof, alhoewel het al van de aanvang af als een<br />
authentieke vierkantshoeve werd gebouwd, wat ge van het Cluishof niet kunt<br />
zeggen. Dat was trouwens één van de redenen waarom Châle zulke afgunstige<br />
gevoelens koesterde ten opzichte van de Van den Berghes.’<br />
‘Afgunstige gevoelens?’<br />
‘Ja, wegens de omvang van het domein Hof ten Berghe, zoals ik u daarnet<br />
probeerde te zeggen. Maar… maar… er was een tweede reden. En dat was een<br />
politieke.’<br />
‘Een politieke!’<br />
‘Inderdaad. De politiek heeft in Châles leven een uitzonderlijke rol gespeeld.<br />
Hij had reeds van in zijn kindertijd met de gedachte rondgelopen. Als mijn vader<br />
de capaciteiten bezit om hier in Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek het ambt van<br />
burgemeester waar te nemen en mijn oom daar in <strong>Sint</strong>-Katherina-Lombeek er<br />
ook toe in staat is, dan wil ik dat ook kunnen. En even goed als zij. Zo zat het in<br />
zijn achterhoofd. En hij heeft het later nog waargemaakt ook, verdorie. Een<br />
manneke met ballen aan zijn lijf!’<br />
‘Het zat hem al van jongs af aan in het bloed gebakken.’<br />
‘Zonder enige twijfel. Evenals het voor zijn vader en zijn oom het geval was,<br />
betekende politiek voor hem zoveel als: heersen, beheersen, overheersen, et<br />
cetera. Voor hem was politiek een streven naar… en het bekomen… van macht,<br />
aanzien, geld, eigendom.’<br />
‘En hij is erin geslaagd.’<br />
‘En of. Van het ogenblik af dat hij meerderjarig werd, vorderde en bekwam hij<br />
een verkiesbare plaats op de lijst van de burgemeester.’<br />
‘En hij werd meteen verkozen…’<br />
‘Hij werd meteen verkozen als gemeenteraadslid. Een tijdje nadien echter<br />
schopte hij het tot burgemeester.’<br />
Corneel raakte zowaar wat buiten adem.
‘Ja ja, zo gaat dat’, probeerde ik hem wat te kalmeren, ‘eens een burgemeester in<br />
de familie, altijd een burgemeester in de familie. Het zou niet de eerste keer<br />
zijn.’<br />
‘De wet van de gewoonte!’ zuchtte Corneel. ‘Gelukkig was er zijn vrouw.’<br />
‘Dat is vaak het geval, man. Ge denkt hier voorzeker aan de bekende zegswijze:<br />
achter elke sterke boer staat een sterke boerin. Achter elke sterke burgemeester<br />
zal dan wel een sterke burgemeestersvrouw staan, zeker?’<br />
‘Inderdaad . Zo was het ook met Châle gesteld. Aan zijn Virginieke heeft hij<br />
enorm veel te danken gehad. En men moet het durven bekennen: In feite was zij<br />
de ziel en het hart van de meeste parochiële liefdadigheidswerken en vooral van<br />
het onderwijs.’<br />
‘En daarmee bedoelt ge dat het ook grotendeels dankzij haar was, dat hij de<br />
burgemeesterssjerp om de lendenen mocht gorden.<br />
‘Zeker en zeer vlug. Al op zijn vijfendertigste, geloof ik. Toen Caudron het<br />
moest àfgeven.’<br />
‘Of het moest opgeven. Die Caudron, euh… dat was euh… zijn voorganger?’<br />
‘Ja, die was toen burgemeester, èn bovendien eigenaar van het ‘Hof ten<br />
Berghe’. Het waren dus alles behalve beste maatjes. En dat is meteen ook de<br />
verklaring van de tweede reden van hun wederzijdse nijdigheid.’<br />
‘Ik begin het zo stilaan te begrijpen.’<br />
‘Ha, bon, toch probeer ik u wat meer uitleg te geven. Die fameuze Caudron –<br />
Philippe was zijn voornaam – is hier twintig jaar lang burgemeester geweest.<br />
Tot en met 1871.’<br />
‘En het jaar nadien heeft Châle de tricolore sjerp van hem overgenomen.’<br />
‘Juist. Maar dat liep niet helemaal van een leien dakje. Er woonde hier toen een<br />
zekere Lenaerts, een Brusselaar, en die was onderwijzer aan de gemeenteschool.<br />
Hoe hij in Lombeek terecht is gekomen, God mag het weten, maar hij had leren<br />
lezen en schrijven en dus kon Flupke Caudron hem nuttig gebruiken.’<br />
‘Flupke zelf kon niet schrijven?’<br />
‘Nee, schrijven niet, lezen wel. Maar enfin, hij kon wel wat anders, want samen<br />
met die schoolmeester heeft hij hier een politieke partij in het leven geroepen,<br />
met een klinkende en indringende naam als ‘L’ Union’. Zo ergens begin de jaren<br />
1860-1863 moet dat geweest zijn.’<br />
‘De Eendracht, dus.’<br />
‘Nee, nee, niet De Eendracht, wel L’Union, en français, s’il vous plaît! De<br />
vertaling ervan, De Eendracht, dateert van een wat latere datum.’<br />
‘Châle was toen nog een broekvent?’
‘ Broekvent… broekvent… Geen broekvent meer… en zeker niet zonder<br />
ambitie.<br />
‘En dus…’<br />
‘En dus? Dus gooit hij er zich met volle kracht en karakter tegenaan, scheurt<br />
zich af van L’Union en richt een nieuwe partij op: ‘De Ware Vrienden’. En geen<br />
jaar later sticht hij tevens een muziekmaatschappij om, naar eigen beweren, de<br />
plaatselijke festiviteiten op te vrolijken.’<br />
‘Châle is burgemeester geworden in 1871, als ik goed kan tellen?’<br />
‘In 1872 – hij is dan 35 jaar oud – en hij blijft het tot 1905, dat wil zeggen tot<br />
een jaar voor zijn dood.’<br />
‘Als een aanzienlijk en machtig man?’<br />
‘Dat wil ik geloven. Hij heeft hier in <strong>Sint</strong>-Katherina-Lombeek zijn leven lang<br />
een uitermate belangrijke rol gespeeld. Naast de uitoefening van zijn ambt als<br />
burgemeester baatte hij ook het grootste landbouwbedrijf van de gemeente uit.’<br />
‘En daar heeft hij deugd aan beleefd…’<br />
‘Deugd? En meer dan dat. In zijn binnenste was er voortdurend de permanente<br />
en gestadige drang naar… naar roerend en onroerend bezit, om het zomaar te<br />
formuleren.’<br />
‘Een vorm van hebzucht, dus?’<br />
‘In zekere zin, wel. Hij kocht alles op wat hem voor de voeten kwam. En alle<br />
middelen waren goed.’<br />
‘En alle middelen waren goed. Moet ik daaruit afleiden dat hij niet altijd<br />
helemaal recht in zijn schoenen stond?’<br />
‘Dat heb ik niet gezegd. Hij kon wel keihard en genadeloos optreden.’<br />
‘Dus toch…’<br />
‘Ik geef u een voorbeeld: hier in de buurt woonde een weduwe, die het niet zo<br />
gemakkelijk had om rond te komen. Die nauwelijks van het ene brood aan het<br />
andere geraakte, zoals Breughel het neerschilderde. En op een dag besloot ze bij<br />
Châle aan te kloppen.’<br />
‘Met andere woorden, ze wilde een beroep doen op de goede wil en de<br />
financiële steun van de burgemeester?’<br />
’Ja, en eerlijk gezegd, dat was ook een beetje normaal, want zijzelf en gans haar<br />
familie behoorden tot zijn partij.’<br />
‘De Ware Vrienden, dus?’<br />
‘De Ware Vrienden. Maar die <strong>heet</strong>te toen reeds de ‘Nieuwe Partij’.<br />
‘En heeft hij het vrouwtje geholpen.’
‘Hij heeft het vrouwtje geholpen. Met veel gulheid! Elke keer dat ze bij hem<br />
aanklopte, kwam ze met twintig frank terug. Hij noteerde deze zogenaamde<br />
leningen wel nauwkeurig in een grootboek.’<br />
‘Een bezorgd, maar correct burgemeester waardig.’<br />
‘Zo kunt ge het noemen. Maar luister nu goed, want wat ik u nu ga vertellen is,<br />
mijns inziens, een bezorgd, maar correct burgemeester totaal onwaardig. Na<br />
enkele jaren verplichtte hij de sukkel afstand te doen van haar tuintje… in ruil<br />
voor de kwijtschelding van de aangegroeide schulden. En dit bij akte van<br />
notaris. Van dan af moest het menske huurgeld betalen, anders zou het haar niet<br />
toegestaan zijn het nog langer te bewerken. Dat terwijl haar gezinsleden er al die<br />
tijd innig overtuigd van waren geweest, dat ze financieel gesteund werd door<br />
hun burgemeester. Ze vernamen het toen haar zoon er een huis wilde op<br />
bouwen, maar uit de mond van de notarisklerk vernam dat het al jaren en jaren<br />
voordien eigendom was geworden van de burgemeester. Is het niet begrijpelijk<br />
of is het niet begrijpelijk, dat heel de familie in groep naar de Oude partij ‘De<br />
Eendracht’ van Caudron zijn overgestapt?’<br />
‘Dat waren toen ‘de Bokken’.<br />
‘Nee, dat waren toen ‘de Geiten’. Die van de nieuwe partij waren‘de Bokken’.<br />
‘En heel die familie is naar ‘de Geiten’ overgestapt.’<br />
‘Zo is dat, ja.’<br />
‘En wekte dat dan in de gemeente geen kritiek aan het adres van de<br />
burgemeester?’<br />
‘Natuurlijk… of wat dacht ge? Maar och, wat konden dergelijke prutsen Châle<br />
schelen…’<br />
‘Dergelijke prutsen? Dus zijn er nog gelijkaardige gevallen geweest?’<br />
‘Ach, hij nam alle kansen te baat om zijn bezittingen uit te breiden. Op een<br />
zeker moment trok een kleine landbouwer van aan de grens met Wambeek naar<br />
het raadshuis voor een lening om er een perceeltje grond mee te kopen. En de<br />
hulp kwam er gezwind, want op de dag van de verkoping werd hem de grond<br />
toegewezen, vooral omdat de andere boeren geen opbod deden tegen hem. En<br />
wat is er gebeurd? De burgemeester heeft toen de notaris gevraagd het goed op<br />
zijn naam te schrijven. En het keuterboertje dat het geld niet voorhanden had,<br />
moest laten begaan en achteraf de grond huren.’<br />
‘Van pachter Claes, dus.’<br />
‘Juist. En nu kunt ge het geloven of niet, maar heel de familie bleef ondanks<br />
alles de Nieuwe Partij trouw. Zo ging dat indertijd.’
‘Was dat vanuit een gevoel van angst, of van een niet anders kunnen of willen of<br />
zo?’<br />
‘Van pure angst, denk ik. Het is me trouwens uit gesprekken met oudere<br />
mensen altijd voorgekomen dat hij eerzuchtig was, vooral heerszuchtig. Uit op<br />
macht, dus. Hij wilde alles en voor zich alleen, zo werd me verteld.’<br />
‘Niet te begrijpen. En ondanks alles was hij de gevierde figuur van Lombeek!’<br />
‘Inderdaad. En ik ga u nog iets vertellen.’<br />
‘Ja, nu dat ge toch bezig zijt.’<br />
‘Op een bepaald ogenblik wenste een boer een stuk grond te verkopen en, ge<br />
kunt het vermoeden, Châle was natuurlijk kandidaat. De familie van de verkoper<br />
echter wilde graag het perceel voor zich behouden en het eventueel aan de<br />
burgemeester verpachten, indien hij er geen bezwaar tegen had. Zo geschiedde.<br />
En voor een zacht prijsje. Tien jaar later vernamen ze echter dat de burgemeester<br />
het ‘onderverpacht’ had aan een derde persoon en… voor niet minder dan het<br />
vierdubbele van de prijs.’<br />
‘Eigenlijk is het gewoonweg schandalig wat hij allemaal uitgespookt heeft!’<br />
‘Eigenlijk? Nee, feitelijk. Maar ja, ge kent de mensen, ze vergeten zo vlug en<br />
gemakkelijk hé. Als ge hoort welke loftuitingen hem na zijn dood tijdens de<br />
grafrede werden toegezwaaid, zoudt ge haast denken dat hij Onze-Lieve-Heer<br />
zelve was.’<br />
‘Wat wilt ge daarmee zeggen?’<br />
‘Welja, het ging zo van: ‘Vader van de armen, troost van de bedrukten, steun<br />
van de kranken.’ Enfin, allemaal deugden die men ook in de litanie van de ene<br />
of andere heilige terugvindt.’<br />
‘Volgens u had hij die eigenschappen niet?’<br />
‘Ach, ik wil daar heel eerlijk in zijn en wil er even op terugkomen: het waren<br />
haast allemaal eigenschappen van zijn echtgenote, en ik herhaal, mijns inziens is<br />
het zelfs dankzij haar dat hij erin geslaagd is burgemeester te worden’<br />
‘Zijn echtgenote. Die dochter van de burgemeester van Opwijk dus?’<br />
‘Virginia, ja. Een gouden vrouwmens, een zeer graag geziene figuur, die vanaf<br />
het eerste jaar na haar komst hier in Lombeek een enorme genegenheid heeft<br />
gekoesterd voor de school – een soort van klooster van haar ‘tante’ Maria-<br />
Theresia – en andere culturele verenigingen. Was zij het immers ook niet die ’s<br />
zondags aan de kerkdeur de aalmoezen in de bedelzak van de sukkelaars legde?<br />
En dat waren geen metalen muntjes, hoor, dat waren authentieke bankbiljetten.’<br />
‘Mag ik daaruit afleiden dat Châle zelf niet zo vrijgevig was?’
‘Vrijgevig, menslief! Châle was een affreuze vrek, ge kunt hem niet anders<br />
kenschetsen. Ge kent het spreekwoord: Ik ben Alexander, alles voor mij en niets<br />
voor een ander. En ondertussen voelde hij zichzelf heiliger dan de paus.’<br />
‘Dat zijn twee bijzondere karaktereigenschappen in één ademstoot, als ik het zo<br />
mag zeggen.’<br />
‘Luister. Nooit ofte jamais zou hij aan een hongerige stakkerd die aan zijn deur<br />
kwam rammelen een boterhammetje gegeven hebben, als die niet eerst een<br />
Onzevader had gebeden, of een lofzang gezongen te ere van Onze-Lieve-Vrouw<br />
of zo. Zelfs moeders met drie of vier kinderen aan hun rok kenden in zijn ogen<br />
weinig genade. In zijn hoofd speelden alleen geld en goed. De rest was bijzaak.<br />
Ik heb het u al trachten uit te leggen: hij wilde alles, alles opkopen; talloze<br />
percelen in Loemek, Achter-Loemek, Den Bosch, desnoods geheel het<br />
Hertegemsche Houtgebied.<br />
‘En is hij daar ook in geslaagd?’<br />
‘Ik meen van wel. Gedeeltelijk althans dan toch. En als ik goed geïnformeerd<br />
ben, was op het einde van zijn leven zijn patrimonium uitgegroeid tot zo’n 250<br />
hectare. In Lombeek, maar ook in verscheidene andere gemeenten in de omtrek<br />
en ver daarbuiten. Tot in Zoersel in de Kempen toe, waar hij een kasteel bezat,<br />
inclusief vier pachthoeven, kouters, bossen, heidegronden, met in totaal een<br />
oppervlakte van 183 hectare.’<br />
‘Wablieft?’<br />
‘Ik geef u nog een voorbeeld. Op een zeker moment overlijdt Johannes-<br />
Franciscus, zijn broer-priester, geweet wel, ergens in 1893 of zo.’<br />
‘Die Wannes?’<br />
‘Ja, Die Wannes. Châle blijft dus alleen achter en erft alles wat nog in<br />
onverdeeldheid ligt. Tot en met de voorvaderlijke hoeve en talloze hectaren<br />
velden, bossen, weiden, meersen en noem maar op…’<br />
‘Daar is toch niets verkeerds aan, als ge het mij vraagt. Erven van zijn ouders is<br />
nog steeds een grondwettelijk recht, of niet soms?’<br />
‘Natuurlijk, natuurlijk. Maar het is maar om te zeggen euh… hij bleef het geld<br />
en de bezittingen binnenrijven als walmende paardenstront. En waarvoor en<br />
voor wie? Voor zijn vrouw? Die had het in jaren niet nodig. Voor zijn kinderen?<br />
Die had hij niet.<br />
‘Enfin, als ik het allemaal goed begrijp, was hij een vat vol tegenstrijdigheden.<br />
Hij had een sterke persoonlijkheid met ambitieuze maar ook milddadige trekken,<br />
anderzijds was hij zelf- en hebzuchtig. Ik wil het op het randje af geen egoïsme<br />
noemen.’
‘En… uiterst streng. Vooral voor zijn meiden en knechten en akkerarbeiders. Hij<br />
dreef het zelfs zover dat hij op het dak van zijn woning een klokkentorentje liet<br />
bouwen om hen ’s morgens heel vroeg te wekken en er hen tegen de middag op<br />
te wijzen dat het uur van het Angelus aangebroken was.’<br />
‘Allemaal niet erg! Als hij tegelijkertijd maar voor hun dagelijks brood en hun<br />
stoemp met ballekes zorgde…’<br />
‘Ook dat liet vaak te wensen over. Die mensen klaagden de kasseien uit te grond<br />
omdat hun loon veel te gering was en ze niet in staat waren hun vrouw en<br />
kinderen op een min of meer fatsoenlijke wijze te voeden en te kleden. En… een<br />
kannetje bier na een zware dagtaak was des duivels! Dat kostte trouwens veel te<br />
veel, oordeelde hij.’<br />
‘Het is niet te begrijpen: Burgemeester van het dorp, rijk als de zee diep, en toch<br />
zo…’<br />
‘Ach ja, en laten we het toegeven: elk rund heeft wel z’n vlekje, nietwaar? Door<br />
de enen werd hij verguisd wegens zijn asociale houding ten opzichte van zijn<br />
personeel op de hoeve, door anderen werd hij dan weer op een piëdestalleken<br />
geplaatst wegens zijn bekommernis voor de parochiale liefdadigheidswerken en<br />
het plaatselijke katholieke onderwijs. Maar ik zeg het nog eens: alles gebeurde<br />
dankzij zijn onvergelijkbare echtgenote Virginieke.’<br />
‘Naast een aantal gebreken had Châle dan toch ook een aantal deugden. Hoelang<br />
is hij aan het roer van de gemeente gebleven?’<br />
‘Tot eind 1905. Hij stierf in 1906, zijn vrouw een jaar later. Kinderloos. En op<br />
hun sterfbed hebben ze allebei de wens geuit dat hun hoeve een rusthuis zou<br />
worden voor bejaarde Lombekenaren.’<br />
‘En dat is ook gebeurd?’<br />
‘Dat is ook gebeurd, want reeds in 1907 namen de Zwartzusters-Augustinessen<br />
van Halle hun intrek in het ‘Cluishof’, dat meteen omgedoopt werd tot <strong>Carolus</strong>-<br />
Borromeüshospitaal, genoemd naar de patroon van <strong>Carolus</strong>. Over die kerel<br />
hebben we het daarnet reeds gehad.’<br />
‘En dat is dus later ‘<strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>’ geworden.’<br />
‘Zo is dat. Het werd toen nog gewoon ‘godshuis’ genoemd en was op verre na<br />
niet te vergelijken met het Rust- en Verzorgingscentrum van nu. Het had toen<br />
nog het uitzicht van een alledaagse vierkantshoeve. Zeer primitief, zeg maar.<br />
Een witgekalkt gebouw zonder verdieping.’<br />
‘En wie beredderde dat alles, als ik vragen mag?’<br />
De Zwartzusters van Halle zelf. Zij gelastten zich met de keuken en de<br />
boerderij. Zij hielden er een paar koeien, varkens en wat kleinvee, zorgden voor
groenten in de achtertuin, en werden hierbij gewillig geholpen door hun<br />
dankbare kostgangers. En ja, mettertijd hebben ze de hele doening lichtjes<br />
aangepast en eenvoudig ingericht als rusthuis, net voldoende ruim, zoals ik al<br />
zei, om er een tiental Lombeekse bejaarden onderdak in te kunnen verlenen.’<br />
‘Dat waren ongetwijfeld allemaal rijke burgers? Van de betere stand, zeg maar?’<br />
‘Nee, nee, integendeel. Naar een gesticht gaan, was destijds een ware<br />
vernedering. Niet alleen voor de persoon in kwestie, maar voor heel de familie.<br />
Ge moet weten, in die tijd, en ik spreek hier van de jaren 1900 en zo, bleven de<br />
oudjes – ouders en grootouders – tot aan hun dood thuis wonen. Met andere<br />
woorden, de jongste zoon of dochter ‘trouwde in’, zoals dat <strong>heet</strong>te, en nam de<br />
uitbating van de boerderij op zich. Zo werd de eenzaamheid en de verzorging<br />
van de bejaarde ouders in familiaal verband opgevangen. In feite waren het dus<br />
de armste sukkelaars, hetzij man of vrouw, die naar een gesticht verhuisden. Dat<br />
betekende voor hen meestal het einde van een eenzaam en triest bestaan. Bij de<br />
nonnekes voelden ze zich beschermd en gelukkig.’<br />
‘En wanneer juist werd dat ‘gesticht’ opengesteld?’<br />
‘Op 1 mei 1908. De eerste kostganger was een zekere Petrus Stoelzetters.’<br />
‘Een man met een naam als die van een kerkvader.‘<br />
‘Wat bedoelt ge?’<br />
‘Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen. En ja: ‘stoelzetter’. Wie<br />
was in die tijd het duiveltje-doet-al in het kerkgebouw, nietwaar?’<br />
‘Als ge het zo bekijkt… Die Petrus zou wel een rare vogel geweest zijn. Maar…<br />
euh… wat ik wilde zeggen: We bevinden ons nu op het zogenaamde<br />
Kapelleveld. Op deze plaats was vroeger de gemeentelijke begraafplaats, maar<br />
die werd naar de Muilemlaan overgebracht. Ik heb het met mijn eigen ogen zien<br />
gebeuren.’<br />
‘Dat is lang geleden…’<br />
‘In 1954 als ik het goed voorheb.’<br />
‘Dat is meer dan een halve eeuw.’<br />
‘En nu ga ik u eens iets tonen. We hebben het nu toch al heel de tijd over Châle<br />
en zijn vrouw gehad. Hier, schuin naast ons is het grafmonument van <strong>Carolus</strong><br />
Claes en zijn vrouw Virginia De Smedt. Daar liggen ze begraven.’<br />
En inderdaad, achter een hoge, wat verwilderde boomstruik, kon ik op een wat<br />
verweerde tombe de herinnering hierna aflezen.
Zaliger Zaliger Zaliger Zaliger gedachtenis gedachtenis gedachtenis gedachtenis aan aan aan aan<br />
Petrus-<strong>Carolus</strong> Petrus-<strong>Carolus</strong> Claes,<br />
Claes,<br />
geboren geboren te te O.L.Vrouw-Lombeek O.L.Vrouw-Lombeek den den 18 18 december december 1837. 1837.<br />
1837.<br />
Overleden Overleden te te <strong>Sint</strong>-Katharina-Lombeek <strong>Sint</strong>-Katharina-Lombeek den den 27 27 januari januari 1906.<br />
1906.<br />
Burgemeester Burgemeester dezer dezer dezer gemeente<br />
gemeente<br />
en en zijn zijn echtgenote echtgenote Maria-Virginia Maria-Virginia De De Smedt, Smedt,<br />
Smedt,<br />
geboren geboren te te Opwijk Opwijk den den 29 29 december december 1836<br />
1836<br />
en en aldaar aldaar overleden overleden den 3 october 1907<br />
En toen ik me even naar achteren keerde, sprong me daar plots het OCMWgebouw<br />
in het oog. Ook daar wordt ervoor gezorgd dat iedere burger een leven<br />
kan leiden, beantwoordend aan de menselijke waardigheid.<br />
‘Dat wil lukken,’ hoorde ik mezelf zeggen.‘Wat me echter nog sterker lijkt, is<br />
het feit dat pachter <strong>Carolus</strong> Claes en zijn patroonheilige <strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>, de twee<br />
hoofdrolspelers in dit verhaal, zich in feite allebei hebben ingespannen voor de<br />
armen en de hulpbehoevenden. De eerste in Lombeek, de andere in Milaan.’<br />
Na een laatste korte blik op het grafmonument hebben Corneel en ik van<br />
elkander afscheid genomen. Ik heb hem hartelijk bedankt voor zijn<br />
wonderbaarlijke en toch werkelijk zo gebeurde geschiedverhaal.
Om te onthouden<br />
Zoals uit het verhaal naar voren treedt, werd het rusthuis opengesteld op 1<br />
mei 1908. Het aantal kostgangers steeg van jaar tot jaar, de omvang van het<br />
gebouw bleek langzamerhand te ‘bescheiden’ en de accommodatie<br />
voorbijgestreefd. Bijgevolg werd de beslissing genomen het te vernieuwen<br />
en te voorzien van meer comfort voor de bewoners. Helaas, de Tweede<br />
Wereldoorlog kwam roet in het eten gooien en de renovatie werd tot sintjuttemis<br />
uitgesteld. En dat bleek dan 1948 te zijn. Dat jaar werden tal van<br />
verregaande verbouwingen uitgevoerd. De stallingen die vele jaren als<br />
slaapzaal dienst hadden gedaan, werden ten gronde afgebroken en op<br />
dezelfde plaats werd een statige nieuwbouw met verdieping uit de grond<br />
gestampt.<br />
Maar de aanvragen voor opname bleven stijgen, en eind de jaren 1950 werd<br />
dringend aan een nieuwe uitbreiding gedacht. En niet alleen gedacht! In<br />
1961 kwamen er tien appartementen bij, inclusief een kapel en een lift. Het<br />
rusthuis bevatte toen 78 bedden voor een even groot aantal bejaarden.<br />
Twintig jaar later werd het complex als te verouderd beschouwd om nog<br />
aan de moderne normen en noden te voldoen en werd er beslist het<br />
historische ‘Claeshof’ af te breken en te vervangen door een modern rusten<br />
verzorgingstehuis. De grondwerken begonnen in juni 1986, en op vrijdag<br />
28 juni 1991 werd het nagelnieuwe ‘<strong>Sint</strong>-<strong>Carolus</strong>’ plechtig ingewijd.<br />
Een parel aan de kroon van <strong>Sint</strong>-Katherina-Lombeek, zoveel is zeker.<br />
Frans Du Mong<br />
November 2011