06.09.2013 Views

Niet zonder liefde - Free Record Shop

Niet zonder liefde - Free Record Shop

Niet zonder liefde - Free Record Shop

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Niet</strong> <strong>zonder</strong> <strong>liefde</strong>


Ander werk van Marita de Sterck<br />

Met huid en haar (2004) Zilveren Zoen 2005, Prijs van de Kinder- en<br />

Jeugdjury Vlaanderen 2006<br />

Kwaad bloed (2006) Zilveren Zoen 2007, Boekenleeuw 2007<br />

De hondeneters (2009) Gouden Uil Prijs van de Jonge Lezer 2010


Marita de Sterck<br />

<strong>Niet</strong> <strong>zonder</strong> <strong>liefde</strong><br />

amsterdam · antwerpen<br />

em. querido’s uitgeverij bv<br />

2012


www.queridojeugdboeken.nl<br />

users.telenet.be/marita.de.sterck<br />

De auteur ontving voor het schrijven van dit boek een subsidie van het<br />

Vlaams en van het Nederlands Fonds voor de Letteren.<br />

Copyright © 2012 Marita de Sterck<br />

<strong>Niet</strong>s uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt,<br />

in enige vorm of op welke wijze ook, <strong>zonder</strong> voorafgaande schriftelijke<br />

toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016<br />

ac Amsterdam.<br />

Omslag Nanja Toebak<br />

Omslagfoto Getty Images<br />

isbn 978 90 451 1319 7 / nur 285


There is a crack in everything<br />

That’s how the light gets in.<br />

Leonard Cohen<br />

Let’s stick together.<br />

C’mon, c’mon, let’s stick together!<br />

You know we made a vow<br />

to leave one another never.<br />

Brian Ferry


Parkour of PK gaat om de kunst van het bewegen. De deelnemers<br />

of traceurs trainen om hun grenzen te verleggen en hindernissen<br />

te veroveren. Wie hun manoeuvres nabootst <strong>zonder</strong><br />

gepaste training neemt grote risico’s. Zoek dus altijd contact<br />

met ervaren trainers voor je aan parkour begint.


inhoud<br />

1 Ik wacht. Station Antwerpen-Centraal 9<br />

2 In het donkere bos. Metrohalte Diamant 16<br />

3 Koekendoos. Antwerpen Linkeroever, Chicagoblokken 21<br />

4 Fastfood. De Keyserlei 33<br />

5 Krukken. Metrohalte Opera 37<br />

6 Inpakken en wegwezen. Mo’s flat 44<br />

7 Wensen in het water. De Meir 53<br />

8 Knikken of schudden. Metrohalte Meir 61<br />

9 Pedropiano speelt. De Meir 67<br />

10 De Boerentoren. Schoenmarkt 74<br />

11 Station gepasseerd. Tussen metrohalte Meir en<br />

metrohalte Groenplaats 78<br />

12 Rotboom. Antwerpen-Zuid, huis van Nora 83<br />

13 Racist! Groenplaats 91<br />

14 Ik trouw nooit! Metrohalte Groenplaats 95<br />

15 Walter pakt zijn koffers. Walters studio 99<br />

16 We gaan op berenjacht. Sint-Jansvliet 107<br />

17 Op hun kop gevallen. Onder de Schelde 112<br />

18 Geschenken. Brussel, Matongéwijk 118<br />

19 Levend begraven. Voetgangerstunnel 130<br />

20 Pijnstillers. Metrohalte Van Eedenplein,<br />

Antwerpen Linkeroever 134<br />

21 Klei. Linkeroever, flat van Céline 138<br />

22 De ronde van Linkeroever 146<br />

23 Op de achterbank. In Olavs taxi 156<br />

24 De parabel van de stekelvarkens 159<br />

Over parkour 161<br />

Stadsplan met routes en locaties 164


1 Ik wacht<br />

Station Antwerpen-Centraal<br />

Ik wacht. Dat is niet mijn sterkste kant. Ik overleef het wel, als<br />

ik maar kan bewegen. Ik heb zin om te rennen, te klimmen, te<br />

springen. Maar het perron ziet zwart van het volk. Al die treuzelaars,<br />

beladen als muilezels, pakken me mijn ruimte en mijn<br />

vrijheid af. Hoe sloom de meeste mensen bewegen, hoeveel ze<br />

meezeulen, hoe ze treuzelen, haperen, drentelen. Ik word er<br />

bloednerveus van. En van dat stroperige ‘Stille nacht’ kikker ik<br />

ook niet echt op.<br />

Ik ga op mijn tenen staan, zo hoog en zo lang mogelijk.<br />

Dadelijk tuft haar trein het station binnen.<br />

Ik balanceer op mijn hielen.<br />

Ik neem mijn liefste subiet mee naar de flat van Mo.<br />

Ik draai mijn polsen los, naar links, naar rechts.<br />

Ik wil haar voor mij alleen.<br />

Ik rol met mijn schouders. Naar voren, naar achteren.<br />

Ik ga haar zeven lagen winterkleren afpellen, haar zachtste plekjes<br />

kussen.<br />

Ik sla mijn rechterarm over mijn hoofd, grijp mijn linkeroor.<br />

We moeten praten, Juma en ik.<br />

Ik sla mijn linkerarm achter mijn nek, tik op mijn rechterschouder.<br />

Echt stevig, diep praten.<br />

Ik zucht. Ik ben geen held in lastige gesprekken. Ik wil er nog<br />

het liefst met een tijgersprong doorheen vliegen. En ik wil<br />

vooral veilig landen, op mijn voeten, niet op mijn smoel. Maar<br />

9


vandaag moet ik mijn Juma iets vertellen dat hard zal aankomen.<br />

Ik loop al een uur op mijn woorden te kauwen. Tot in<br />

de nok van de hoge koepel van het station klauteren lijkt me<br />

peanuts vergeleken bij de babbel die me te wachten staat. Ik leg<br />

mijn handen op mijn bovenbenen, buig mijn knieën. En weer.<br />

Haar trein rijdt het station binnen. De snuit van de locomotief<br />

grijnst: ‘Succes!’<br />

Deuren schuiven open, reizigers druppelen naar buiten,<br />

maar Juma zie ik niet.<br />

Ja toch, daar staat ze, bij de staart van de trein, verstrooid te<br />

dromen, van kop tot teen mijn schone slaapster.<br />

Ik leg mijn handen op haar ogen. ‘Eindhalte Antwerpen-<br />

Centraal.’<br />

Ze draait zich om. Haar gezicht, haar hele lichaam ontwaakt<br />

zo gauw ze me ziet. Dat vind ik altijd een subliem moment.<br />

Hier en nu maak ik het verschil, tussen koud en warm, suf en<br />

klaarwakker, roerloos en in beweging. En dit is nog maar het<br />

begin. Straks, in Mo’s flat, zal ik mijn lief helemaal opwarmen.<br />

Tot ze ronddanst op haar blote voeten. Maar eerst...<br />

Ik neem haar rugzak over. Haar vingertoppen kussen mijn<br />

hand palm.<br />

‘Dag Arjun.’ Ik hou van haar lange aa en haar rollende r. Als<br />

zij me noemt ben ik altijd content dat ik ben wie ik ben.<br />

We kussen als vrienden, vederlicht, linkerwang, rechterwang.<br />

Ook als we elkaar niet op de mond zoenen en niet knuffelen<br />

– en dat doen we nooit in het openbaar – worden we wel<br />

eens aangestaard. Er lopen veel zwart-witkoppels rond in deze<br />

stad, maar sommige mensen raken er niet op uitgekeken. Een<br />

verwelkte dame kan haar ogen niet van ons afhouden. Vandaag<br />

laat ik het gebeuren. Soms geef ik weerwerk. Dan hang ik even<br />

het rimboebeest uit. Ik rol met mijn zwarte ogen, trek mijn<br />

apensmoel, zwier rond een paal. Met mijn donkere lijf beeld ik<br />

uit wat die gapers zich inbeelden: dat ik gisteren nog op handen<br />

en voeten liep.<br />

10


‘Kom, liefste, laten we gauw naar Mo’s flat gaan.’<br />

Juma wrijft haar lippen in met roze balsem. Straks kus ik<br />

boterzachte aardbeien. Straks graaft zij met haar vingers door<br />

mijn krullen tot mijn tenen tintelen.<br />

‘Mo gaat de hele kerstweek bij zijn ouders logeren. Ik heb<br />

hem gevraagd of hij zijn flat lekker warm wil stoken. Voor ons.’<br />

Juma’s ogen lichten op. Ik wil nog meer gouden spikkels tevoorschijn<br />

toveren in dat groen, maar niet nu. Nu wil ik zo rap<br />

mogelijk weg uit het station.<br />

Ik hou een plastic tasje omhoog. ‘Ik heb stokbrood gekocht,<br />

en je lievelingskaas.’ Ik praat te vlug, ik kan mijn zucht niet inslikken.<br />

Juma kijkt me onderzoekend aan. ‘Scheelt er iets?’<br />

Ik bijt op mijn lip. Straks, straks, straks. ‘Kom schat, we zijn<br />

weg. Het is hier berekoud.’<br />

Maar ze blijft staan. ‘Arjun, wat is er?’<br />

‘Straks, schat.’<br />

Maar ik heb het al verknoeid. Juma heeft mijn onrust al geroken.<br />

Daar is mijn liefste goed in.<br />

‘Er is iets, je kijkt zo bezorgd.’<br />

‘Ik zie je graag.’ Ik wou die vier woorden fluisteren. Maar ze<br />

komen er te luid uit.<br />

Er kantelt iets in Juma’s blik. Donkergroen zijn haar ogen<br />

nu. De gouden spikkels vluchten weg. Mijn woorden hebben<br />

een averechts effect. Ik moet wachten, eerst dat drukke station<br />

uit lopen.<br />

‘Zeg het, Arjun.’ Juma pakt haar rugzak terug, vist er een<br />

papieren zakdoek uit en snuit. ‘Zeg het nu.’<br />

Ik schud mijn hoofd. ‘Straks, in Mo’s flat.’<br />

Maar als ze me smekend aankijkt, stroomt het er ineens uit:<br />

‘Liefste, laten we het vertellen.’ Mijn stem klinkt schor.<br />

Ik hoor iemand giechelen.<br />

‘Proficiat,’ lacht een man die ons voorbijsteekt.<br />

Ik schraap mijn keel. ‘Juma, laten we eindelijk vertellen dat<br />

we samen zijn. Aan iedereen.’ Ik lijk wel een betweterige leraar,<br />

11


zoals ik dat laatste woord uitspreek, met een klemtoon op elke<br />

lettergreep. Ik herhaal het, probeer het deze keer gewoon te<br />

laten klinken, maar dat lukt me niet. Elk stukje van ié-dér-één<br />

weegt als lood.<br />

‘Nee, Arjun, dit is geen goed moment. Ik heb echt meer tijd<br />

nodig.’<br />

‘We kunnen niet meer wachten.’ Ik probeer Juma’s blik vast<br />

te houden. ‘We moeten het nu vertellen. Mijn plan heeft niet<br />

gewerkt.’<br />

Juma knippert. ‘Wat? Zijn die twee nog samen? Maar dat<br />

kan toch niet!’<br />

Ik grijp haar handen. ‘Ze zijn nog samen. En op kerstavond,<br />

overmorgen, willen ze ’t vertellen.’<br />

Alsof dit nog niet rottig genoeg is, moet ik daar nog iets aan<br />

toevoegen. Maar dat kan en wil ik niet op deze plek doen.<br />

‘Laten we in Mo’s flat verder praten.’<br />

Juma probeert haar handen los te trekken, ik hou ze stevig vast.<br />

‘Juma, ik wou dat het anders was. Maar het is nu eenmaal zo.<br />

We kunnen ze niet meer tegenhouden. Het wordt er niet makkelijker<br />

op, maar we komen er wel uit. Samen.’<br />

Ik voel haar huid verkillen. Ze kijkt me niet meer in de ogen.<br />

Ze is bang, zo goed kan ik haar intussen wel lezen. En na negen<br />

maanden Juma weet ik dat bang bij haar zelden <strong>zonder</strong> triest en<br />

boos komt.<br />

‘Ik kan het thuis nog niet vertellen. En nu al helemaal niet.’<br />

‘Schat, we kunnen niet anders.’<br />

Even denk ik dat Juma zal knikken. Maar haar hoofd maakt<br />

die wankelende beweging waar mijn liefste zo goed in is. Geen<br />

ja, geen nee, alleen verwarring. Ze weet niet hoe het verder<br />

moet. Deze rots is te steil, ze verliest haar grip, glijdt weg, durft<br />

niet te springen. Ze is bang om slecht neer te komen en haar<br />

botten te breken. En juist door niet te springen is dat precies<br />

wat zal gebeuren.<br />

Ik moet haar val breken. Maar waar vind ik zo gauw de juiste<br />

woorden? Ik kan alleen maar prevelen: ‘Kom, ga mee.’<br />

12


Haar blik schiet alle kanten op. Ik krijg ’m niet meer te pakken.<br />

Ze bijt op de binnenkant van haar bovenlip. Het maakt haar<br />

lelijk, en onaanraakbaar. En ik wil niets liever dan haar aanraken<br />

en door haar aangeraakt worden. Nooit zal ik precies weten<br />

wat Juma voelt. Ik weet alleen dat haar twijfels en angsten er<br />

altijd dieper inhakken dan bij mij. Ik wil mijn lichaam om het<br />

hare plooien, de scherpe stukjes uit haar lijf zuigen. Maar dat<br />

lukt me alleen als ze me toelaat.<br />

Ik staar naar het papieren zakdoekje tussen haar vingers.<br />

Hopeloos verscheurd hangt dat vodje daar, compleet verfrommeld.<br />

Wat als ze het echt niet kan zeggen? Ik heb thuis ook nog<br />

niets over ons verteld. Ook daar is het een permanente puinhoop.<br />

Er zijn al zoveel rottige dingen gebeurd, bij haar thuis,<br />

bij mij thuis. En wat ik vanochtend heb gehoord maakt het allemaal<br />

nog ingewikkelder.<br />

De moed zinkt ook mij in de schoenen. Mijn voeten plakken<br />

aan de grond. Mijn armen hangen werkeloos langs mijn zij.<br />

Mijn polsen, mijn vingers zitten vast. Stilstaan is doodgaan. De<br />

gonzende bijenkorf in het station verstart. Er komt geen trein<br />

meer aan. Geen reiziger beweegt nog.<br />

Tussen onze buiken in glijdt Juma’s rugzak naar beneden. Hij<br />

drukt op de punten van mijn schoenen en valt dan op de grond.<br />

Mijn lichaam knielt, hapt naar adem, schiet weer in beweging.<br />

Ik raap haar muts op, pak haar pennenzak, veeg haar<br />

schoolboeken bij elkaar. Mijn handen, mijn vingers willen geloven<br />

dat het ons zal lukken, ondanks alles. Ik wil niet meer<br />

praten, maar strelen, zoenen, likken, wrijven. Ik snak naar huid<br />

tegen huid. Ik wil mijn lichaam laten spreken: ‘Zie je wel! Wij<br />

zijn wél goed bezig! En we gaan door!’ Ik word overspoeld door<br />

lust. Ik barst van verlangen naar hier en nu en dadelijk en alles.<br />

Ik prop haar spullen in haar rugzak, rits ’m dicht, krabbel overeind.<br />

‘Het komt goed, geloof me, Juma.’<br />

13


Maar Juma is weg. Haar rode jas dobbert op een zee van grijs.<br />

Ze kijkt niet op of om als ik haar roep. Iedereen staart naar mij,<br />

behalve zij. Het is niet de eerste keer dat mijn liefste vlucht<br />

voor een lastig gesprek. Maar deze keer hebben we geen tijd te<br />

verliezen.<br />

Haar voorsprong groeit. Dadelijk verdwijnt ze in de menigte.<br />

Het plastic tasje met kaas en brood laat ik op het perron liggen.<br />

Ik gooi haar rugzak om mijn schouder en ploeter door de<br />

mensenzee.<br />

Waar is ze nu? Gaat ze naar de brede marmeren trap of naar<br />

de roltrap? Ze neemt de roltrap. Als ik eindelijk bij de eerste<br />

trede arriveer, is zij al bijna beneden. In mijn hoofd tast ik de<br />

overvolle roltrap af: op de leuning springen, nee, langs de zijkant<br />

naar beneden klauteren, ja.<br />

Mijn bloed gaat sneller stromen, ik hou mijn adem in. Hindernis<br />

wordt kans. Ik spring op het muurtje, mijn handen grijpen<br />

de leuning van de roltrap. Mijn voeten landen op de metalen<br />

richel aan de buitenkant. Ze slorpen de materie op, voegen<br />

zich naar de ondergrond.<br />

En ik ben weg. Langs de buitenkant van de roltrap klauter ik<br />

naar beneden.<br />

Juma springt van de roltrap, loopt rond de wafelkraam en stapt<br />

op de volgende roltrap.<br />

Ik spring op het ijzeren hek tussen de twee roltrappen, en er<br />

weer af. Ik land op de betonnen rand naast de tweede roltrap,<br />

ga op de leuning zitten, glijd even mee en laat me dan voorzichtig<br />

zakken, tot ik tussen de andere reizigers op de roltrap sta.<br />

‘Gevaarlijke aap!’<br />

‘Wie denk je dat je bent? Superman?’<br />

‘Onnozelaar! Je weet niet wat je doet!’<br />

Ik heb geen tijd om een antwoord te geven. Maar als ik bij<br />

één ding wel goed weet wat ik doe, dan is het hierbij. Hindernissen<br />

veroveren is mijn lust en mijn leven.<br />

14


Beneden, in de lange gang, krijg ik Juma bijna te pakken. Nog<br />

vijf meter, nog vier. Dan neemt ze de volgende roltrap. Die<br />

is te lang en te vol. De gewone trap ernaast is beter. Ik grijp<br />

de leuning, spring erop, zet me af, maak een ferme draai in de<br />

lucht en kom neer op de vijfde trede. Ik slalom naar beneden,<br />

zo snel als ik kan. Maar dan komt er nog een laatste roltrap. Die<br />

is smaller en gaat dieper. Er is geen gewone trap meer.<br />

Ik deins terug. ‘Juma, wacht!’<br />

De mensen op de roltrap staren me nieuwsgierig aan, maar<br />

Juma kijkt niet om. Ik haal diep adem en stap op de eerste trede.<br />

Mijn hart gaat van draf naar galop. Het zweet breekt me uit.<br />

Ik adem veel te snel.<br />

Als ik bijna beneden ben, zie ik hoe Juma zich in de mensenstroom<br />

op het perron stort. Ze duikt de metrowagon in. De<br />

deuren glijden dicht.<br />

Hoe snel een metro wegzoeft, de donkere tunnel in. Ik kijk weg<br />

van de tunnel, krijg het benauwd. Hoe gulziger ik naar adem<br />

hap, hoe minder lucht ik binnenkrijg.<br />

Ik ben te diep afgedaald. Er zijn veel te veel mensen hier.<br />

Nog even en de muren komen op me af, sluiten me in. Mijn<br />

huid prikt. Mijn hart slaat helemaal op hol. Ik kan nog maar aan<br />

één ding denken. Weg!<br />

Juma weet dat ik de ondergrondse haat. En toch is ze ingestapt.<br />

Juist daarom?<br />

Vroeg of laat moet ze weer bovenkomen, ergens onderweg<br />

of bij de eindhalte, aan de overkant van de Schelde. En voor<br />

ze uitstapt, zal ze gekozen hebben: blijven zwijgen of het thuis<br />

vertellen. Ja of nee. Er is niks tussenin.<br />

Als ik alle hindernissen neem in plaats van ze te ontwijken,<br />

kan ik de metro bovengronds volgen en inhalen.<br />

Ik ken het parcours, ik heb het vaker gelopen. Ik ken mijn<br />

lichaam, mijn grenzen, mijn grote droom.<br />

Ik weet hoeveel er op het spel staat: Juma en ik, wij.<br />

Het moet lukken.<br />

Mijn voeten zijn al vertrokken.<br />

15


2 In het donkere bos<br />

Metrohalte Diamant<br />

Juma schiet de metro in. Achter haar rug schuiven de deuren<br />

dicht. Ze wordt verder geduwd en kan nog net een stukje stang<br />

grijpen als het metrostel in beweging schiet. Ze haalt opgelucht<br />

adem. Ze heeft het gehaald. Maar haar opluchting duurt niet<br />

lang. Wat heeft ze gedaan? Waarom konden haar voeten alleen<br />

maar vluchten?<br />

Het is benauwd in de wagon. De stang voelt smerig aan. Juma<br />

tast in haar jaszak naar haar handschoenen, maar die zitten<br />

nog in haar rugzak. Bij Arjun.<br />

Ze vliegen de tunnel in. Juma wil gedragen worden, gewiegd,<br />

<strong>zonder</strong> iets te horen, te zien of te voelen van de bovengrondse<br />

wereld. Alleen maar staren naar de kalme duisternis die voorbijzoeft.<br />

Maar ook in het donkere raam doemen mensen op, dik<br />

ingeduffeld, gepakt en gezakt, allemaal op weg naar iemand.<br />

Juma ziet zichzelf op haar onderlip bijten, of ze ’m wil opeten.<br />

Ze kijkt weg van haar eigen gezicht.<br />

Haar gsm trilt tegen haar dij. Juma haalt hem uit haar broekzak,<br />

ze leest Arjuns naam maar neemt niet op.<br />

Er komt een berichtje: ‘Kziejegraag, onsluktetwel!’<br />

Juma staart ernaar tot de letters dansen. Ze hoort Arjun die<br />

woorden fluisteren. Hij bromt ze zachtjes in haar oor, tot ze van<br />

kop tot teen is omhuld. Haar duim streelt het scherm. Was het<br />

maar zo simpel, dat ze <strong>zonder</strong> nadenken kon antwoorden: ‘Arjun,<br />

ik zie je graag, echt doodgraag. We gaan ervoor. Hoe lastig<br />

het ook is, vandaag vertel ik het thuis.’<br />

16


‘’t Is feest!’ Een kleuter springt op en neer op de schoot van zijn<br />

moeder. Hij blijft maar gillen. Niemand vraagt of het wat stiller<br />

kan. Juma zoekt haar oortjes, maar ook die zitten nog in haar<br />

rugzak. Ze trekt de kap van haar jas over haar hoofd.<br />

Ze kan het woord ‘feest’ niet meer horen. Ze had al niet veel<br />

zin in kerstavond, kerstdag, tweede kerstdag, oudejaarsavond<br />

en nieuwjaarsdag. Ze wou die hele periode nog het liefst van<br />

al samen met Arjun in Mo’s warme flat onderduiken. Maar dat<br />

kan ze natuurlijk niet maken. Er wordt verwacht dat ze aan<br />

feestelijke tafels aanzit, bij diverse kerstbomen pakjes uitdeelt<br />

en openmaakt. Als ze tussen de bedrijven door telkens even kan<br />

bijtanken op hun eilandje, lukt het haar wel. Maar dit is echt het<br />

slechtste moment om alles thuis te vertellen. Dan stort de boel<br />

daar compleet in.<br />

Zolang deze rit duurt kan ze zwijgen. Zolang is er die rust,<br />

voor zover een geheim rust brengt. Eigenlijk is de rust nu al<br />

aangevreten.<br />

‘Nog één keer slapen! Nog één keer!’ De kleuter steekt de duim<br />

van zijn wantje in de lucht.<br />

Juma kijkt de brulaap boos aan, maar hij gaat gewoon door.<br />

Met zijn vrije hand omklemt het jongetje de kin van zijn moeder.<br />

Telkens als die nee schudt: ‘Nog twee keer slapen!’ corrigeert<br />

zijn hand haar tot ze knikt.<br />

De knikkende moeder zit bij een man op schoot. Met beide<br />

armen houdt hij moeder en kind vast. Bij elke schommeling van<br />

de wagon beweegt het drietal samen. Ze hebben heel wat bekijks.<br />

De vrouw naast Juma is niet de enige die vertederd glimlacht.<br />

Juma heeft geen zin in een happyfamilyfilmpje. Maar ze kan<br />

haar ogen ook niet van ze afhouden. Het kind trekt de grote<br />

hoofden naar elkaar toe. Ze werken gewillig mee en kussen elkaar.<br />

Het ventje schatert.<br />

Juma knijpt in de stang. Dit spelletje kent ze. Met natte handjes<br />

trok ze haar ouders uit hun tuinstoel. Ze lieten zich meeslepen<br />

17


naar het plonsbadje, dat precies groot genoeg was voor drie.<br />

Ook Juma duwde hun hoofden naar elkaar toe, tot ze elkaar<br />

kusten. En altijd plantten ze daarna allebei tegelijk een klapzoen<br />

op haar wangen.<br />

Juma ruikt weer natte rubber en warme huid. Deugd doet<br />

het niet. Dat zomerse geluk is lekgeslagen en met het plonsbadje<br />

op de vuilnisbelt beland.<br />

Ze heeft zin om te roepen: ‘Gulzigaards, geef op! Hier met<br />

dat geluk van jullie! Jullie hebben te veel. Het is niet eerlijk.’<br />

Ze wil ruzie stoken. Moeilijk zou dat niet zijn. De vrouw<br />

strak aankijken. ‘Dat kind lijkt echt niet op je man, valsspeelster.<br />

Mommy’s baby, daddy’s maybe?’ Knipogen naar de man tot hij<br />

zich afvraagt of ze elkaar kennen. ‘Het kan toch niet dat je er<br />

niets meer van weet, schijnheiligaard? Moet ik mijn mond houden<br />

nu het feest van de vrede eraan komt?’ Ze wil brokken maken<br />

en zich niks aantrekken van de scherven. Ze kijkt naar het<br />

raam en schrikt. Heeft zij die venijnige grijns geproduceerd?<br />

‘Jumafeeks!’ riep oma telkens als ze vuur spuwde. ‘Mogen we<br />

meegenieten van uw kuren? Vertel het maar als Elfjejuma weer<br />

in het land is.’<br />

Arjun loopt niet weg van haar kwaaie buien. Hij laat haar uitrazen.<br />

Als ze tekeergaat, houdt hij zijn armen wijd open, pakt hij<br />

haar stevig vast.<br />

‘Schat, we hebben alle redenen van de wereld om woest te<br />

zijn. Jij hebt er nog wat meer dan ik. Ik kan spijtig genoeg niet<br />

alles repareren. Maar ik ben er wel. Hier. Voel je hoe graag ik je<br />

zie?’<br />

Als zijn warme lichaam elk woord herhaalt, worden alle<br />

scherpe stukjes Juma langzaamaan weer zijdezacht.<br />

Juma wil Arjun niet kwijt. <strong>Niet</strong> alleen omdat haar zwarte<br />

prins zo knap is om naar te kijken, maar vooral omdat hij ook<br />

diep vanbinnen zo mooi is. <strong>Niet</strong> alleen omdat hij sterk is en<br />

energie heeft voor twee, maar vooral omdat hij haar fijne kanten<br />

opblinkt tot ze glanzen, en niet wegloopt voor haar zere<br />

plekken. Er is er maar één die haar met zichzelf kan verzoenen.<br />

18


Als ze Arjun verliest, raakt ze ook zichzelf kwijt.<br />

Ze moet proberen om het thuis te vertellen. Maar wat als...<br />

Het ene rampenscenario na het andere overspoelt haar. Het<br />

volgende is altijd nog akeliger dan het vorige. Haar vingers laten<br />

de paal los. Ze wankelt als de wagon schudt.<br />

De man zegt iets tegen de vrouw op zijn schoot. Het ventje<br />

luistert, zijn grote mond valt dicht. Juma kan niet verstaan wat<br />

de man zei, maar zijn glimlach is weg. Het gezicht van de vrouw<br />

betrekt. Ook het ventje kijkt zorgelijk.<br />

Wat als de man had gezegd: ‘Het gaat niet meer.’<br />

En de vrouw had gesnikt: ‘Dit overleef ik niet.’<br />

Het kind zwijgt. Het heeft alles gehoord, en begrepen. Het<br />

is gedaan met spelen. De vragen malen door dat koppetje: ‘Wat<br />

heb ik fout gedaan? Wat, wat, wat? Wat kan ik doen om jullie<br />

weer gelukkig te maken? Hoe kan ik ervoor zorgen dat we blijven<br />

duren?’<br />

Juma weet hoe donker het bos is waarin het kind wordt achtergelaten.<br />

Hoeveel kruimels het ook strooit, de weg naar huis<br />

vindt het niet terug. Waar ooit hun huis stond, ligt het land er<br />

kaal bij. Weg is de vader. Kapot is de moeder. Hoe kan het dan<br />

vrij en vrolijk zijn gang gaan? Het wil niet leven <strong>zonder</strong> <strong>liefde</strong>.<br />

Maar waar vindt het de moed om er zelf in te duiken? Stel dat<br />

het donkere sprookje dan weer van voren af aan begint. En als<br />

het toch anders en beter zou uitpakken, wie zal dan de kapotte<br />

moeder dragen?<br />

‘Mama, ben je wakker? Gaat het een beetje? Hier, een bruistablet<br />

tegen de pijn.’<br />

‘Dank je wel, Juma. Ga gauw naar school, kindje. Straks sta<br />

ik op.’<br />

‘Ik ben allang terug van school. Het is al zeven uur geweest.’<br />

‘Is het al zo laat? Ga rap je huiswerk maken.’<br />

‘Mijn sommen zijn al af. Wil je een bord soep? Met een boterham?’<br />

‘Ik weet niet of er nog brood in huis is, kindje.’<br />

19


‘Ik zal naar de nachtwinkel gaan.’<br />

‘Doe dat, schatje. Haal een blik soep en brood, eet iets<br />

warms.’<br />

‘Als jij mee-eet, mama.’<br />

‘Ik voel me nog wat ziek. Morgen gaat het beter.’<br />

‘Dat zei je gisteren ook al. En eergisteren. Zal ik de dokter<br />

bellen?’<br />

‘Nee, laat maar. Ik kom al uit bed. Wat is het hier koud!’<br />

‘Ik zet de verwarming hoger. Oma heeft gebeld. Ze vroeg<br />

hoe het met ons ging. Ik heb gezegd dat het niet nodig was om<br />

langs te komen.’<br />

‘Als ik jou niet had.’<br />

‘<strong>Niet</strong> huilen, mama. Ook als ik groot ben, ga ik hier nooit<br />

weg.’<br />

De metro remt. De vrouw staat op, tilt het kind op en kust het<br />

op zijn neusje. De man neemt haar tas en slaat zijn vrije hand<br />

om haar schouder. Juma kijkt weg, en weer terug. Ze snakt naar<br />

die kleine vanzelfsprekende aanrakingen en glimlachjes die elkaar<br />

zomaar vinden. Goud zou ze ervoor geven om weer een<br />

schakeltje te mogen zijn in die ketting, om dicht bij elkaar te<br />

staan wachten op een deur die opengaat, klaar om de wereld in<br />

te stappen en te genieten van de feestdagen.<br />

De feestweek van deze familie is niet verhakkeld in brokjes<br />

die elkaar bijten. Voor hen staan er geen tochten naar vijandige<br />

koninkrijken, geen jetlags op het programma. Zij hoeven zich<br />

niet af te vragen op welke plek ze het grootste stuk van hun<br />

feesttijd zullen doorbrengen: daar waar de gezelligheid is of<br />

daar waar de eenzaamheid is.<br />

20


3 Koekendoos<br />

Antwerpen Linkeroever, Chicagoblokken<br />

‘L’amour, l’amour!’ Snotterend zingt Marie-Louise mee met<br />

haar lievelingsopera. Ze bet haar ogen met de keukenhanddoek,<br />

maar dat helpt niet. Tien grote ajuinen liggen nog op<br />

haar te wachten, maar Juma zal smullen van de soep. En haar<br />

kleindochter kan best wat krachtvoer gebruiken.<br />

‘Komaan, blijtkous, slik uw tranen in!’ Marie-Louise steekt<br />

haar hoofd uit het venster. De vrieskoude lucht doet haar ogen<br />

en wangen deugd. Ze valt op de volgende ajuin aan. Ze laat<br />

het mes neerkomen op het ritme van Carmens lied: ‘Si tu ne<br />

m’aimes pas, je t’aime! Si je t’aime, prends garde à toi!’<br />

Eindelijk zijn alle ajuinen versnipperd. Als ze de snijplank<br />

omkiept, tuimelt de stapel in de pot. Ze draait het vuur wat<br />

hoger en roert in de ajuinen tot ze glazig kleuren.<br />

‘Is het nu gedaan met snotteren!’ Met haar rechterhand geeft<br />

Marie-Louise zichzelf een klets op haar gat. ‘Aan ’t werk! Tijd<br />

voor de kerstversieringen!’ Ze steekt twee rode kaarsen aan en<br />

zet ze op de antieke commode, links en rechts van de blikken<br />

koekendoos die in het midden staat. Met haar wijsvinger volgt<br />

ze de ventjes op de doos: de vrolijke kindjes, de ijverige vrouwen,<br />

de stoere bakkersknechten en de glunderende bakker.<br />

‘Hier zit ge beter op uw plek, hè, René? Die dure urne met<br />

die gouden krullen was niets voor u. Ik kon niet met u klappen<br />

zolang ge daarin zat. Geen woord kreeg ik uit mijn strot. Ik had<br />

er rapper aan moeten denken om uw as te verhuizen naar die<br />

koekendoos. De speculaas van Destrooper hebt ge altijd de beste<br />

gevonden. En de bakker op die doos, dat zijt gij natuurlijk,<br />

21


ten voeten uit. Ik ben voorzichtig geweest toen ik u eergisteren<br />

verhuisde. Ik heb de trechter gebruikt waarmee ge vroeger de<br />

bloem en de suiker overgoot. Ik heb nog geen grammeke van<br />

u gesmost. Hier zit ge goed. Ik voel dat ge weer bij mij zijt. Nu<br />

kan ik weer vollen bak met u babbelen.’<br />

Met haar duim streelt Marie-Louise de bakker op de doos.<br />

Hij staat voor de vitrine van zijn bakkerij, in zijn blauwe werkbroek<br />

en zijn marcelleke. Een vent is pas een echte vent in een<br />

onderhemd <strong>zonder</strong> mouwen. Ge moet zijn bovenarmen kunnen<br />

zien, én zijn schouders. René droeg ook dag en nacht een<br />

marcelleke. Volgens Juma is het nu weer in de mode. En haar<br />

kleindochter staat er schoon mee. Zelf heeft ze ook een marcelleke<br />

van René bewaard, niet om te dragen maar om aan te rieken.<br />

Het geribbelde katoen heeft de geur van René lang vastgehouden.<br />

En toen ze hem niet meer kon ruiken, heeft ze wat<br />

van zijn aftershave over dat marcelleke gesprenkeld. Toen zag<br />

ze René weer bij de spiegel staan. Hij lachte naar haar, met zijn<br />

scheve mond en zijn blauwblauwe ogen. En hij kletste royaal<br />

Old Spice tegen zijn kin.<br />

Marie-Louise trekt de bovenste schuif van de commode open<br />

en haalt er een melkwit flesje uit. Ze giet een beetje Old Spice<br />

op haar pols. Als René zich geschoren had, tikte hij met zijn<br />

wijsvinger tegen zijn kaak. Zijn manier om een kus te vragen.<br />

Marie-Louise moest altijd niezen als ze hem kuste terwijl hij<br />

onder de Old Spice zat. Als ze uitgeniesd was, beet hij efkens<br />

in haar neus. ‘Van uw neuzeke wil ik wel eens proeven!’ Haar<br />

moeder had gelijk: ze was met een deugniet getrouwd.<br />

‘Wat zou ik nog maken met kerst? Stoofvlees met frietjes,<br />

dat vindt Juma ook lekker. Ik smijt er wat zwarte chocolat in en<br />

een donkere boterham vol mosterd, zoals in het recept van uw<br />

moeder. Dat wist ik al rap, dat de <strong>liefde</strong> van een vent door zijn<br />

maag gaat en dat zijn moeder de fond legt.’<br />

Marie-Louise inspecteert de inhoud van haar keukenkastjes.<br />

‘Geen stukske chocolat in huis.’ Ze scheurt een hoek van de gazet<br />

en schrijft haar lijstje erop: ‘Donker bier, vier. Grote patat-<br />

22


ten, friet. Chocolat, pikzwarte. Mosterd, de strafste van Dijon.’<br />

Een familie die niet compleet is doet met kerst dubbel zeer.<br />

Daar is maar één remedie tegen: de <strong>liefde</strong> in de pot tovert de<br />

glimlach aan de tafel. Dat heeft ze ook van haar schoonmoeder<br />

geleerd. Die kwam het stoofvlees van haar schoondochter altijd<br />

keuren. En tegelijk loerde ze dan eens in alle potten, én in alle<br />

kasten. Ze zei dat ze kon proeven hoeveel uren het vlees had<br />

gestoofd.<br />

‘Urenlang stoven is niet meer van deze tijd, René. Zo rap als<br />

alles vandaag de dag moet gaan. De mensen kunnen de tijd niet<br />

meer de tijd geven. Ik ben daar niet voor gemaakt. Juma zegt<br />

dat ik achterloop. Ja, lach er maar mee. Gij zit daar schonekens<br />

op uw gemak in uw doos. Oei, wat stinkt hier zo? Miljaarde,<br />

mijn soep!’ Zo snel als haar dikke benen het toelaten spoedt<br />

ze zich naar de keuken en draait het vuur uit. ‘Ik vis de zwarte<br />

stukskes ajuin er wel uit. En gij zwijgt, René. Ja, ik weet het, uw<br />

moeder liet nooit iets aanbranden. Maar uw moeder, dat was<br />

dan ook een heilige, in de hemel, op de aarde en op alle plaatsen,<br />

en bovenal in andermans keuken.’<br />

Uit de kast haalt Marie-Louise een kartonnen doos. Ze begint<br />

erin te rommelen, vist er een klein plastic kerstboompje uit en<br />

hangt er vier piepkleine blauwe balletjes in. ‘Het is een kabouterboomke,<br />

gatlelijk en namaak. Maar dat is dus wel wreed gemakkelijk,<br />

want daar valt niet één naald uit.’<br />

Ze plooit een zilveren kerstster open. ‘Voilà, die hang ik over<br />

dat schilderij. Ik vind het nog altijd mottig. Maar ik zal het niet<br />

wegsmijten omdat het van uw vader is. Ge moogt gerust zijn,<br />

René, ge zijt nog niet vergeten. Ik riek u nog, ik hoor u nog, ik<br />

zie u nog. Laatst zag ik u in de viswinkel staan. En die schone<br />

kletskop lachte vriendelijk terug naar mij. Maar ge moet niet<br />

preutelen. Ik loop niet als een zot konijn achter die vent. Ik<br />

moet geen moeite doen om u trouw te blijven. Voor u was dat<br />

een groot offer, ja, daar hebben we het genoeg over gehad. Dat<br />

ik na uw dood te weten kwam dat ge het toch met de cafébazin<br />

hebt gedaan, dat maakt me nog altijd koleirig. <strong>Niet</strong> omdat ge<br />

23


naast de pot hebt gepist, dat had ik u kunnen vergeven, ook al<br />

was het met die lelijke patattenhoer. Maar dat ge dat vlakaf ontkende<br />

en mij een dwaas kalf noemde omdat ik zo mijn vermoedens<br />

had, dat ge durfde te zeggen dat ik ze zag vliegen, zoals<br />

alle wijven die met een ei zaten, dat vergeef ik u niet. Vrouwen<br />

die in verwachting zijn zien de dingen juist scherper, omdat ze<br />

moeten zien voor twee. En als hun vent met een platte madam<br />

vrijt terwijl zij die dubbele buik met zijn jong erin meesleuren,<br />

dan doet dat dus ook dubbel zeer. Maar genoeg gezeverd! ’t Is<br />

gebeurd! En vanuit uw koekendoos gaat ge het mij niet meer<br />

lappen, voze schuinsmarcheerder. Ik heb uw doos dubbel en<br />

dik dichtgeplakt. Wacht, ik ga de soeppot op het terras zetten<br />

om af te koelen. Dat ik u efkens niet meer zie!’<br />

Terwijl ze de pot buitenzet, volgt Marie-Louise de meeuwen<br />

die langs de hoge Chicagoblokken scheren en dan naar de<br />

Schelde vliegen. Die vogels lijken er zo zeker van dat ze aan<br />

de overkant van het water alles zullen vinden wat ze begeren.<br />

Ze doen maar op, <strong>zonder</strong> complimenten te verkopen, <strong>zonder</strong><br />

te twijfelen of te prakkezeren. Voor hen geen vroeger, geen later,<br />

alleen nu, op dit moment vliegen, er gewoon zijn. Niks<br />

meer maar ook niks minder. En als ze iets serieus mankeren,<br />

ter plekke neervallen. Geen gezever aan hun lijf. Maar zo gauw<br />

een mens zijn moteur hapert, proppen ze er een batterij in.<br />

En als hij door zijn benen gaat, placeren ze er een heup in,<br />

gemaakt van die platen waarmee ze vliegtuigen ineen draaien.<br />

Marie-Louise kletst op haar heup. Al haar scharnieren schuren<br />

en die ijzerwinkel botst met het vlees errond. Een halve robot<br />

is ze. Misschien zit er wel genoeg titanium in haar lijf om met<br />

de meeuwen mee te vliegen.<br />

‘Amai, René, de vriezeman bijt oren en neuzen eraf!’ Marie-<br />

Louise blaast haar vingers warm. ‘We hebben de strafste winter<br />

sinds jaren. Het is bijna zo koud als die winter van 1965,<br />

toen ons Céline geboren werd. Weet ge het nog? We waren zo<br />

bang dat de vroedvrouw er niet op tijd zou geraken, met al die<br />

24

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!