You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
De Catechisant<br />
“Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden”<br />
Hagepreek – waarbij de Psalmen van Datheen<br />
voor het eerst werden gezongen<br />
<strong>April</strong> <strong>2013</strong> – 22 e jaargang – nr. 4
De Psalmen en jij<br />
Twintig jaren nadat in 1566 de psalmberijming van Petrus Datheen in<br />
Nederland werd ingevoerd, besloot een synode ook de psalmberijming<br />
van Marnix van St. Aldegonde te aanvaarden. Vanaf toen mochten de gemeenten<br />
zelf beslissen welke psalmberijming ze wilden gebruiken.<br />
Marnix was de dichter van ons volkslied, het Wilhelmus. De berijming<br />
van Marnix is nooit in een brede kring van gemeenten aanvaard. Men was<br />
gewend aan de berijming van 1566. Ook boekdrukkers waren er erg tegen<br />
– want dan bleven ze met een grote voorraad psalmboekjes van Datheen<br />
zitten – een financiële strop van duizenden guldens.<br />
Het gaat uiteindelijk niet erom welke psalmberijming jij gebruikt – al<br />
moet je in de samenkomst van de gemeente natuurlijk wel dezelfde gebruiken!<br />
–, maar het gaat erom of jij de hartentaal van de Psalmen verstaat.<br />
Dan zing je mee – wat sommige jongeren niet doen –, én je zingt<br />
mee met aandacht en ontzag. Dan besef je dat je belijdenis aflegt, elke<br />
keer dat je meezingt.<br />
Wat belijd je dan bij het zingen in de kerkdienst of op catechisatie of in<br />
de klas of thuis aan tafel, of rondom het orgel? Soms belijd je<br />
- je zonden<br />
- én Gods vergevende genade<br />
- én je verlangen om Hem te dienen<br />
zoals in Psalm 130 vers 2 (in de berijming van Marnix):<br />
Soo Du wilst onse sonde<br />
Op ’t scherpste gadeslaen,<br />
Wie is ‘t, Heer’, die daer konde<br />
Voor Dijn oogh blyven staen?<br />
Maer by Dy is ghenade,<br />
Heer’, end’ gheen strengh’ ghericht.<br />
Daeromme mijdtmen ‘t quade<br />
End' dient Dy met ontsicht.<br />
Voor adreswijzigingen en (gratis) abonnementen, ook<br />
in Engelse vertaling:<br />
ISO-PRINT, Antwoordnummer 21, 3350 VG Hardinxveld-Giessendam; fax<br />
0183 678402; e-mail: info@isoprint.nl<br />
Bank: Rabobank Garderen, rek.nr. 32.14.43.128, t.n.v. De Catechisant<br />
Kopij-adres: Dorpsstraat 17, 3886 AR Garderen; e-mail:<br />
wpieters@kliksafe.nl<br />
Website: www.dswpieters.nl<br />
2
3<br />
Psalm 42 en jij<br />
Wie kent niet de Psalm van het ‘hijgend hert’? Ken jij ook het ‘verlangen’<br />
van dat hert? De dichter van deze Psalm verlangt naar God. En bij alle verschil<br />
van opvattingen op het kerkelijke erf, is dit toch het belangrijkste: jouw<br />
band met God. Of het ontbreken van die band…<br />
Wat ook de moeite van het onthouden waard is uit deze Psalm, is de samenspraak<br />
die de dichter met zichzelf houdt (vers 6): “Waarom buig je je neer, o<br />
mijn ziel en ben je onrustig in mij?” Doe jij het ook wel eens?<br />
Hij roept zichzelf hiermee tot de orde en zegt: “Je hebt geen enkele reden om<br />
moedeloos te zijn.” Zeker, er waren allerlei aanleidingen voor zijn moedeloosheid,<br />
maar…: “Hoop op God!” Zeg jij dit ook wel eens tegen jezelf?<br />
Hij belooft zichzelf: “Ik zal Hem nog loven voor de verlossingen van Zijn<br />
aangezicht.” Met ‘Zijn aangezicht’ bedoelt hij, volgens de statenvertalers,<br />
Gods genadige aanwezigheid. Verwacht ook jij dáárvan je verlossing?<br />
We kunnen het Psalmboek wel het BOEK VAN DE HOOP noemen. Een<br />
aangevochten hoop, weliswaar, maar geen wankele hoop. Hoop op<br />
Gods hulp en gunst.<br />
Waarop was die hoop gegrond? Op Zijn beloften. De kanttekening merkt<br />
daarover op ‘die Hij volgens Zijn Woord aan mij bewijzen zal.’<br />
Toch is het een aangevochten hoop, die we in deze Psalm tegenkomen. Lees<br />
maar in vers 10 hoe moeilijk de dichter het heeft: “Ik zal zeggen tegen God:<br />
mijn Steenrots, waarom vergeet U mij?” Het valt ook niet mee als je moet<br />
beleven wat in vers 11 volgt: “Met een doodsteek in mijn beenderen honen<br />
mijn tegenpartijders mij, wanneer zij heel de dag tegen mij zeggen: waar is<br />
uw God?”<br />
Toch zegt David wéér: “Hoop op God, want ik zal Hem nog loven. Hij is de<br />
menigvuldige Verlossing van mijn aangezicht, en mijn God!”<br />
Hoop jij ook op deze God?<br />
Ten slotte een vers in de berijming van ds. C.J. Meeuse:<br />
O mijn ziel, wat doet u treuren? Een kernvers is:<br />
Waarom bent u zo ontroerd? De HEERE zal des daags<br />
Hoop op God, ’t zal haast gebeuren Zijn goedertierenheid gebieden,<br />
Dat Zijn lof uw ziel vervoert. en des nachts<br />
Dan aanschouwt u ’t lieflijk licht zal Zijn lied bij mij zijn:<br />
Van Zijn heilzaam aangezicht. het gebed tot de God<br />
O mijn God, keer tot mij weder, van mijn leven.<br />
Want mijn ziel buigt zich terneder.
Psalm 43 en jij<br />
Sommigen denken dat de Psalmen 42 en 43 bijeen horen, omdat het laatste<br />
vers van deze twee Psalmen gelijk is. Hoe het zij, de 43 ste Psalm is (in ieder<br />
geval gedeeltelijk) heel bekend om zijn bede om licht en waarheid als leiding<br />
naar Gods huis (vers 3). Best een vreemd verzoek van de dichter: zou<br />
hij de weg naar de tabernakel of tempel niet hebben geweten? Zeker wel.<br />
Dat is het dan ook niet waar hij om smeekt wanneer hij zegt: “Zend Uw licht<br />
en Uw waarheid, dat die mij leiden. Dat zij mij brengen tot Uw heilige berg,<br />
en tot Uw woningen.”<br />
Hij bedoelt dat hij geestelijk de weg niet wist – en dat is nog zo met al Gods<br />
kinderen: zij moeten steeds onderwezen worden om de weg naar God te<br />
vinden. Wat is dan die weg naar God? De weg van het geloof, de hoop en de<br />
liefde. Deze weg zijn wij kwijt, ook als we wedergeboren werden en Gods<br />
Heilige Geest als leidsman ontvingen. Dan blijven we dwaalziek, en onwetend.<br />
Dan hebben we het steeds weer nodig dat Gods Geest ons – als het<br />
ware – bij de hand neemt om ons tot de troon van Gods genade te brengen<br />
om daar barmhartigheid te ontvangen en genade te vinden om zo te worden<br />
geholpen op Gods tijd.<br />
Wat wil de dichter in Gods huis doen? Hij wil God ontmoeten als die God<br />
die de Bron is van al zijn blijdschap (vers 4): “En dat ik inga tot Gods altaar,<br />
tot de God van de blijdschap van mijn verheuging.”<br />
Kun jij ook zeggen: ‘God alleen is de Bron van mijn vreugde’? Buiten<br />
Hem is heel mijn leven zinloos, waardeloos, vreugdeloos! Maar in<br />
en door Hem ervaar ik steeds een intens geluk.<br />
Matthew Henry schrijft het zo: “De trouwe volgelingen van Christus, die de<br />
Geest der aanneming hebben, hebben steeds feest.” Hij bedoelt: zo lang<br />
Christus Zijn nabijheid doet voelen aan je ziel…<br />
Wat wil de dichter in Gods huis doen? Vers 4 gaat verder: “… en U met de<br />
harp loof, o God, mijn God!” Ja, steeds God loven, daar is wel reden voor. In<br />
het bijzonder als je in het voorhof komt en daar het offer ziet, het bloed van<br />
verzoening, van de gekruisigde en weer opgestane Heere Jezus!<br />
Onze God is dus al onze lof waard!<br />
Waarom, mijn ziel, bent u verslagen? Een kernvers is:<br />
Waarom bent u nog zo ontsteld? Wat buig je je neer, o mijn ziel,<br />
Hoop steeds op God, wil niet versagen. en wat ben je onrustig in mij?<br />
Ik zal nog van Zijn lof gewagen. Hoop op God,<br />
Hij redt mij van het boos geweld. want ik zal Hem nog loven.<br />
Hij is mijn God, mijn Held. Hij is … mijn God.<br />
4
5<br />
Psalm 44 en jij<br />
Deze Psalm wordt wel een geschiedenispsalm genoemd. Als je hem helemaal<br />
hebt doorgelezen, zal je wel begrijpen, waarom. Het gaat over de geschiedenis,<br />
een stukje tenminste, van het volk Israël. Vooral dat zij in het<br />
beloofde land kwamen. En hoe kwamen zij daarin? Doordat God er voor<br />
hen plaats maakte.<br />
Hier hebben we ondertussen een heel moeilijk punt te pakken: de bewoners<br />
van het land Kanaän werden óf verjaagd óf gedood. Kan dat? Mag dat? Hoe<br />
zit dit?<br />
Hoe moeilijk deze vragen ook zijn, in ieder geval is wel duidelijk:<br />
a. én dat God nooit iets verkeerds doet<br />
b. én dat wij nu niet mensen of volken mogen uitroeien.<br />
De dichter had ondertussen een ander probleem: de God van redding<br />
schijnt nu Zijn volk te hebben verlaten (vers 10): “Maar nu hebt U ons verstoten<br />
en te schande gemaakt, omdat U met onze legers niet uittrekt.”<br />
Wat is de reden? Nou, zegt de dichter: niet omdat wij zo gezondigd hebben,<br />
want wij zijn trouw gebleven aan God en Zijn Woord…!<br />
Vreemd, vind je niet? Wij zijn zó gewend aan het erkennen dat we niets<br />
verdiend hebben, ja: straf verdiend hebben, dat we deze taal bijna schokkend<br />
vinden. Toch vergist de dichter zich niet. De Psalm is geschreven onder<br />
de ingeving van de Heilige Geest. We kunnen hieruit leren dat onheil en<br />
moeite niet altijd straffen op de zonde zijn, maar soms ook een andere reden<br />
kunnen hebben.<br />
Paulus haalt in Romeinen 8 vers 36 een vers uit deze Psalm aan: “Zoals geschreven<br />
is: want om U worden wij heel de dag gedood. Wij zijn geacht als<br />
schapen der slachting.” Zo ‘goed’ zorgt de Goede Herder blijkbaar voor Zijn<br />
kudde… Wil jij ook een schaapje van deze kudde zijn? Of deins je terug?<br />
Ik kan je verzekeren dat Paulus het er mee eens was, lees maar het 37 ste vers:<br />
“Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die<br />
ons liefgehad heeft.”<br />
Wij worden, HEERE, alle dagen Een kernvers is:<br />
Om Uwentwil hard neergeslagen. Sta op, ons tot hulp!<br />
Wij worden anders niet geacht En verlos ons<br />
Dan arme schapen die men slacht. om Uw goedertierenheid!<br />
Waak op, o God, ontwaak; ’t is tijd!<br />
Waarom zou U Zich slapend houden?<br />
Verstoot U ons in eeuwigheid,<br />
Terwijl wij toch op U vertrouwden?
Psalm 45 en jij<br />
Psalm 45 functioneert als een sleutel om het boek Hooglied te openen. Je<br />
weet wel, denk ik, dat het boek Hooglied een liefdeslied is. Maar over wie<br />
het gaat, staat er niet bij. Gaat het over mensen die veel van elkaar houden,<br />
of gaat het over de liefde van God tot Zijn volk – en over de liefde van Jezus<br />
tot Zijn gemeente?<br />
Psalm 45 is een bruiloftslied, waarin de huwelijksvoltrekking tussen een<br />
koning en zijn bruid wordt bezongen. Maar lees je Hebreeën 1, dan zie je dat<br />
Psalm 45 niet over een aardse koning gaat, maar over Jezus Christus. Het<br />
gaat over Zijn huwelijk. Wie is dan de bruid? De gelovige gemeente van het<br />
Oude en het Nieuwe Testament.<br />
Paulus haalt woorden uit deze Psalm aan om duidelijk te maken Wie Jezus<br />
Christus nu eigenlijk is. En dan blijkt dat Hij in vers 8 God wordt genoemd:<br />
“U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid. Daarom heeft Uw God U,<br />
o God, gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten.”<br />
Over die zalving: hiermee wordt de Heilige Geest bedoeld, Die Jezus ontving<br />
om onze Verlosser te kunnen zijn. Deze zalving ontving niet alleen Hij,<br />
want we lezen dat ook Zijn medegenoten (metgezellen) er in delen. Van het<br />
Griekse woord voor ‘zalf’ komt de naam christen: wij zijn gezalfde mensen.<br />
Dat is: we ontvingen de Heilige Geest om Zijn Naam te belijden, ons lichaam<br />
en onze ziel aan Hem en Zijn dienst te wijden en om tegen de zonde,<br />
de wereld en de duivel te strijden.<br />
In vers 12 vinden we nog een oproep die we wel dagelijks mogen<br />
overdenken en in praktijk brengen: “Omdat Hij uw Heere is, buig u<br />
daarom voor Hem neer.”<br />
Jezus kocht zondeslaven vrij en maakte ze tot Zijn leerlingen en volgelingen<br />
om Hem alleen toe te behoren en voor Hem alleen te leven!<br />
Nog één ding:<br />
Hoor ook jij bij de Bruidskerk van deze genadige Koning?<br />
Mijn hart bedenkt een treffelijke rede. Een kernvers is:<br />
Ik roem, al dichtend, ’s Konings heerlijkheden. Rijd voorspoedig<br />
Mijn tong spreekt vloeiend, als Gods Geest haar drijft. in Uw heerlijkheid,<br />
Z’ is als de pen van één die vaardig schrijft. op het woord<br />
U bent veel schoner dan de mensenkind’ren. van de waarheid<br />
Geen macht ter wereld kan Uw roem vermind’ren. en rechtvaardige<br />
U mond is vol genade, die U geeft, zachtmoedigheid<br />
Waarom God eeuwig U gezegend heeft.<br />
6
7<br />
Psalm 46 en jij<br />
Elke lezer van dit jeugdblad kent vast wel het hervormingslied van Luther:<br />
Ein feste Burg ist unser Gott.<br />
In het Nederlands:<br />
Een vaste Burg is onze God, De vijand rukt vast aan<br />
een Toevlucht voor de zijnen! met opgestoken vaan’;<br />
Al drukt het leed, al dreigt het lot, hij draagt zijn rusting nog<br />
Hij doet Zijn hulp verschijnen! van gruwel en bedrog,<br />
maar zal als kaf verdwijnen!<br />
Luther dichtte dit lied naar aanleiding van deze Psalm: “God is voor ons een<br />
Toevlucht en Sterkte. Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden.”<br />
En hij dichtte dit niet in een tijd van voorspoed en rust, maar in een tijd, zoals<br />
ook de psalmist erover schrijft: “Wij zullen niet vrezen, al veranderde de aarde<br />
haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën.”<br />
Dit is geen kleinigheid!!<br />
Wat is het geheim van de rust van de dichter en ook van allen die deze Psalm in<br />
geloof meezingen? Dat staat in vers 6: God Zelf is bij ons en zal ons op tijd helpen.<br />
O, wat heerlijk om op goede gronden zo op God te hopen! Om de duivel te durven<br />
uitlachen, zoals Luther in een volgend couplet doet:<br />
Und wenn die Welt voll Teufel wär’<br />
Und wollt’ uns gar verschlingen,<br />
So fürchten wir uns nicht so sehr,<br />
Es soll uns doch gelingen.<br />
Van harte toegewenst dat je mét Luther mag belijden, gelovig(!):<br />
Mit unsrer Macht ist nichts getan,<br />
Wir sind gar bald verloren;<br />
Es stellt für uns der rechte Mann,<br />
Den Gott Selbst hat erkoren.<br />
Misschien tob jij met de vraag: “Hoe weet ik toch of de Heere bij mij is, mét<br />
mij is, vóór mij is?” Ik geef als antwoord: “Hij spaarde Zijn Eigen Zoon niet,<br />
maar gaf Hem over…”<br />
Kom, wees aan Zijn troon biddend werkzaam met dit Geschenk!<br />
Voorwaar, de HEERE der heerscharen Een kernvers is:<br />
Is met ons, om ons te bewaren. Laat los, en weet, dat Ik God ben.<br />
Bij Jakobs God is geen gebrek. Ik zal verhoogd worden onder de heidenen,<br />
Hij is ons tot een Hoog Vertrek. Ik zal verhoogd worden op de aarde.
Psalm 47 en jij<br />
‘De hemelvaartspsalm’, zo staat Psalm 47 bekend. Het gaat in eerste instantie<br />
niet over een gang naar de hemel, maar vers 6 is – vooral in de oude berijming<br />
– wel heel treffend toe te passen op de gang van onze Heere Jezus<br />
Christus naar Zijn Vader. Het is in ieder geval een lofpsalm, geen klaaglied.<br />
Wat is de aanleiding om zo te jubelen? Waarschijnlijk het opbrengen van de<br />
ark naar de stad van David. In de ark had God aan de gelovige Israëlieten<br />
een teken, een garantie gegeven van Zijn genadige nabijheid. Geen wonder<br />
dus dat David en heel het volk juicht wanneer de ark naar Jeruzalem wordt<br />
gedragen – niet op een wagen…, maar aan de draagstokken.<br />
In de tijd waarin wij leven, de tijd van de Heilige Geest, mogen we deze<br />
optocht van de ark zeker wel zien als voorafbeelding van Jezus’ hemelvaart.<br />
En terwijl jij deze Psalm rustig leest en van vers tot vers erover nadenkt, is<br />
het goed om jezelf de volgende vraag te stellen: ben ik ook zo blij dat Jezus<br />
naar de Hemel is gegaan?<br />
In deze Psalm lezen we ook iets over overwonnen volken. Het gaat niet alleen<br />
over de tijd van David, toen heel letterlijk omringende volken onderworpen<br />
werden aan zijn regering. Het gaat, zo leren de statenvertalers ons<br />
in hun aantekeningen, óók over de geestelijke onderwerping van heidenen<br />
onder de heerschappij van de God van Israël, namelijk door de verkondiging<br />
van het heilige evangelie van Gods genade! Heb jij je aan de liefdesheerschappij<br />
van Abrahams God onderworpen? Heb jij geproefd hoe blij het<br />
leven van dienende gehoorzaamheid je maakt? En hoe veilig je bij Hem<br />
bent?<br />
God vaart met gejuich Twee kernverzen zijn:<br />
Op. O zondaar, buig! God vaart op met gejuich,<br />
Hoor ’t bazuingeklank, de HEERE met geklank van de bazuin.<br />
Breng Hem lof en dank!<br />
Zie Hem opgaan tot Psalmzing voor God!<br />
’t Heiligdom van God. Psalmzing!<br />
Psalmzing nu Gods lof, Psalmzing voor onze Koning!<br />
U die woont in ’t stof. Psalmzing!<br />
Psalmzing, Die gewis<br />
Onze Koning is!<br />
Want Hij heerst met kracht<br />
Over ’s werelds macht.<br />
8
9<br />
Psalm 48 en jij<br />
We zouden Psalm 48 de ‘kerkpsalm’ kunnen noemen. Het gaat over Jeruzalem,<br />
en dan niet als toeristische attractie of aardrijkskundige bezienswaardigheid,<br />
maar in kerkelijk opzicht. Kijk maar naar vers 3. Daar schrijft de<br />
dichter dat Jeruzalem de vreugde is van heel de aarde. Nou, iedereen weet<br />
dat dit niet waar is, behalve in geestelijke zin.<br />
Daarom gaat het niet over Jeruzalem of Sion op zich, maar als plaats waar<br />
de Heere toen woonde op aarde. En waar is dat nú, in het Nieuwe Testament?<br />
Jezus zegt tegen de Samaritaanse vrouw: “Vrouw, geloof Mij, de ure<br />
komt, wanneer u niet op de berg Gerizim, en ook niet te Jeruzalem de Vader<br />
zult aanbidden.” Waar twee of drie in de Naam van Jezus bijeen zijn, dáár is<br />
Hij Zelf, daar wordt Zijn heil ontvangen, en het leven tot in eeuwigheid…<br />
En wat is het voorrecht van de leden van deze gemeente van Jezus Christus?<br />
Vers 10 vertelt het ons: “O God, wij gedenken Uw weldadigheid in het<br />
midden van Uw tempel.”<br />
Wat houdt ‘gedenken’ in? Onder andere deze twee dingen: erover<br />
nadenken én de bedoeling ervan gaan beseffen. De weldadigheid<br />
van God is Zijn genadige verbondstrouw – afgebeeld in doop en<br />
avondmaal. De bedoeling van het gedenken hiervan is: gelovig toevlucht<br />
tot deze trouwe Verbondsgod nemen.<br />
Over deze God lezen we verder (in vers 11) in deze lofpsalm: “Zoals Uw<br />
Naam is, o God, zo is Uw roem tot aan de einden der aarde.”<br />
De kanttekening hierop luidt:<br />
U bewijst U zodanig, zoals U in Uw woord Zich openbaart, door Uw werken,<br />
die geroemd worden tot aan de einden der aarde.<br />
Vers 11 vervolgt: “Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.”<br />
De kanttekening hierop luidt:<br />
Uw macht is overvloedig genoeg om Uw volk te behouden en de vijanden te<br />
dempen, volgens Uw gerechtigheid, die U zo dikwijls te werk hebt gesteld.<br />
O, wat is de gemeente van ware christenen toch goed af met zó’n God!<br />
Kom, buig vandaag eerbiedig aan Zijn voeten neer.<br />
Want deze God is onze God Een kernvers is:<br />
Hij geeft ons eeuwig heilgenot. Want deze God is onze God<br />
Hij wil ons als een Herder weiden, eeuwig en altijd.<br />
Ja, tot de dood toe ons geleiden. Hij zal ons geleiden tot de dood toe.
Calvijn over<br />
Psalm 42<br />
De ziel van een mens is als een werkplaats van satan, om ons op duizend manieren<br />
tot wanhoop te brengen.<br />
Psalm 43<br />
De kennis van Gods genade kan gezocht worden uit het Woord, en het geloof<br />
staat slechts vast, wanneer het zijn steun vindt in het Woord.<br />
Psalm 44<br />
Dan pas beginnen wij aan God te geven, wat Hem toekomt, als wij er de nadruk<br />
op leggen, hoe onbetekenend onze krachten zijn. Zonder twijfel erkennen de<br />
mensen daarom zo weinig Gods weldaden, omdat zij aan zichzelf nog iets bijzonders<br />
toeschrijven. Daarom is dit de beste manier van dankbaarheid, als de<br />
gedachten aan onze eigen kracht in het geheel niet meer bestaat.<br />
Psalm 45<br />
Zolang Hij ons op lieflijke manier uitnodigt tot Hem te komen, moeten wij gewillig<br />
gehoorzamen, zodat Hij Zich niet op ons stort met een zwaard en dodelijke<br />
pijlen. Terecht wordt over Hem gezegd, dat genade op Zijn lippen is uitgestort,<br />
omdat het evangelie vanuit zijn aard een reuk van leven ademt. Maar als<br />
wij onbuigzaam zijn, zal deze genade in schrik veranderen en zal Christus de<br />
leer van zaligheid omvormen tot een zwaard en pijlen.<br />
Psalm 46<br />
Zal ons geloof vast en zeker zijn, dan moeten we letten op deze twee dingen in<br />
God: namelijk Zijn onbegrensde macht, waarmee Hij toegerust is om heel de<br />
wereld in bedwang te houden, vervolgens op Zijn Vaderlijke liefde, die Hij door<br />
Zijn woord ten toon heeft gespreid.<br />
Als nu deze twee dingen samen komen, staat niets ons geloof in de weg om<br />
tegen de gezamenlijke vijand in te gaan, en hoeven wij niet te vragen of God wel<br />
genegen is om ons te helpen, omdat Hij dit heeft beloofd, en Hem ook de macht<br />
ten dienste staat om dit te doen, omdat Hij de God is van de legermachten.<br />
Psalm 47<br />
Omdat er geen gelukkiger en begeerlijker slavernij bestaat, dan die, waardoor<br />
God hen bedwingt die eerst in oproer verkeerd hadden, en ze brengt onder de<br />
leiding van Christus, — daarom volgt hieruit, dat deze lofpsalm past op het<br />
Koninkrijk van Christus.<br />
10
11<br />
Psalm 48<br />
Uit deze Psalm moeten wij leren, dat – welke voortreffelijkheid er ook is in Gods<br />
kerk – wij bij de beschouwing ervan toch alleen God voor ogen moeten hebben<br />
om Hem in Zijn gaven groot te maken en te verheerlijken.<br />
Psalm 49<br />
Hoe komt het, dat mensen denken dat alles voorbij is, als zij in het graf gedaald<br />
zullen zijn? Omdat zij hun zielen niet aan de bewaring en bescherming van God<br />
toevertrouwen en niet bedenken, dat zij veilig zijn onder de hoede van Hem,<br />
Die hen als iets kostbaars bewaart.<br />
Psalm 50<br />
In deze Psalm wordt gezegd wie het zijn die God voor ware leden van Zijn gemeente<br />
houdt, namelijk die – met de geest van zachtmoedigheid – eerlijk en<br />
oprecht zijn tegenover hun naasten, en die door zuivere geloofsgehoorzaamheid<br />
Zijn verbond, dat hun is aangeboden, bekrachtigen.<br />
Psalm 51<br />
David verheft op een heerlijke manier de oneindige barmhartigheid van God,<br />
met de bedoeling de hoop in zich op te wekken om genade te zullen krijgen.<br />
Psalm 52<br />
Mensen steunen nooit in waarheid op God, voordat zij overtuigd zijn van hun<br />
eigen gebrek, zich in het stof werpen voor God en zich ontdoen van alle verbeelding.<br />
Psalm 54<br />
Laten wij uit vers 8 leren, dat wij vrijwillig en blijmoedig tot God moeten naderen,<br />
als wij willen, dat onze dienst Hem welgevallig is.<br />
Psalm 55<br />
Het is waar, dat het een goed en heilig woord is, dat het onze plicht is om met<br />
alle zorgen en elk verdriet dat ons kwelt, tot de Heere te gaan en ons als het<br />
ware in Zijn hart ervan te ontlasten, want er is geen ander middel om verlichting<br />
te schenken aan het bedrukte en bekommerde hart, dan op Gods voorzienigheid<br />
te rusten.<br />
Het is niet genoeg, dat wij God vragen in het nodige te voorzien, wij moeten<br />
ook tegelijk onze wensen en begeerten kunnen overlaten aan Zijn voorzienigheid.<br />
Wij zien, dat velen bidden, terwijl zij toch overmatig bezorgd en angstig<br />
blijven.
Psalm 49 en jij<br />
Volgens de voormalige joodse rabbi Salomon Duijtsch, zit er in Psalm 49 een<br />
geheim. De dichter gebruikt in het begin zulke woorden dat je hooggespannen<br />
verwachtingen koestert: het gaat over spreuken vol wijsheid…. Lees je<br />
verder, dan staat er kort samengevat: dat iedereen gaat sterven.<br />
Nu, denk je, dat wist ik al. Daarom moeten we achter de schijnbaar zo bekende<br />
dingen (alle mensen gaan sterven) kijken of er iets dieper verborgen<br />
zit. En dat zit er: in vers 8. Daar staat: “Niemand zal zijn broeder ooit kunnen<br />
verlossen. Hij zal aan God zijn losgeld niet kunnen geven.”<br />
Het ontgaat de aandachtige lezer niet dat hier ontzaglijke dingen worden<br />
gezegd.<br />
In de eerste plaats dat de dood met een ijzeren noodwendigheid komt.<br />
Waarom? Omdat Gods heilig recht de doodstraf eist op de zonde.<br />
In de tweede plaats gaat het over een losgeld. En dáár ziet de christen geworden<br />
rabbi, Christiaan Salomon Duijtsch een duidelijke heenwijzing naar<br />
het losgeld dat de beloofde (en nu ook gekomen) Messias zal opbrengen:<br />
Zijn kostbaar bloed, Zijn volkomen verzoening.<br />
Dáárover gaat het in Psalm 49. De noodzaak van een Zaligmaker wordt hier<br />
op oudtestamentische manier aan de orde gesteld: buiten Jezus is geen leven.<br />
Buiten Zijn offerdood is er geen genade mogelijk. Dus niet ‘genade in<br />
plaats van recht’, maar ‘genade gegrond op recht’. Maar dan niet het recht<br />
dat wij kunnen laten gelden, maar het recht dat Jezus Christus als onze Hogepriester<br />
bezit en waarop Zijn voorbede in de hemel is gegrond.<br />
Psalm 49 is dus veel dieper dan je zou denken. Het begin van de Psalm zegt<br />
dat ook, maar je ziet het niet zomaar. Alleen als het licht van zondeval én<br />
Golgotha erover valt… Dan biedt vers 15 zelfs uitzicht op de opstanding uit<br />
de doden: “De dood zal hen afweiden en de oprechten zullen over hen heersen<br />
in die morgenstond” = ‘wanneer zij uit hun slaap zullen ontwaken tot<br />
de zalige opstanding door de kracht van hun Hoofd Jezus Christus.’<br />
O volken, hoor wat tot u wordt gezegd. Een kernvers is:<br />
Bewoners van de wereld, overlegt. God zal mijn ziel<br />
Of u eenvoudig of aanzienlijk bent, van het geweld<br />
’t Zij rijk of arm, dat elk zich tot mij wend’. van het graf<br />
’t Is enkel wijsheid wat mijn mond verlaat; verlossen.<br />
Bedacht in ’t hart dat ’t Woord van God verstaat . Want Hij zal mij<br />
Ja, ‘k neig mijn oor en luister, ‘k zal op snaren opnemen.<br />
Met harpgezang de spreuken Gods verklaren.<br />
12
13<br />
Psalm 50 en jij<br />
Met deze Psalm hebben we een derde deel van het boek der Psalmen behandeld.<br />
Om de dag een Psalm lezen én een bladzijde van De Catechisant<br />
betekent dat je in een jaar tijd heel het Boek der Psalmen hebt gelezen.<br />
Waar gaat Psalm 50 over? God beoordeelt Zijn volk (vers 4). Dat volk noemt<br />
Hij (vers 5) ‘Mijn gunstgenoten’. Het woord ‘gunstgenoot’ betekent: iemand<br />
die met God in een verbond staat, en die er al dan niet loyaal aan is.<br />
Er zijn onder het volk Israël twee soorten verbondskinderen, net als nu in de<br />
gemeente van Jezus Christus. Er zijn bondgenoten die oprecht hun God<br />
liefhebben, en er zijn er die heimelijk zonden aan de hand houden.<br />
Over die laatste gaat het hier blijkbaar. Vers 5 en vers 8 zeggen dat men<br />
trouw was in het brengen van de offers. Maar onder die offeraars zijn er die<br />
in vers 16 goddelozen worden genoemd. Zij nemen Gods verbond in hun<br />
mond, maar hun hart houdt zich ver van de HEERE. Dat kun je zien aan de<br />
praktijk van hun leven: ze stelen, plegen overspel, lasteren en liegen. En<br />
men meent dit ongestraft te kunnen doen (vers 21), omdat de Heere niet<br />
meteen op de daad straft: deze dingen doen jullie, en Ik zwijg. Jullie denken<br />
(je beeldt je in), dat Ik net zo ben als jullie.<br />
Maar dat is een fatale vergissing: “Ik zal u straffen, en zal het ordelijk<br />
voor uw ogen stellen.”<br />
Dat laatste kan de verdoemenis opleveren. Maar het kan ook zijn dat het in<br />
je geweten plaats vindt, en dán is het om je tot de verzoening in Christus, tot<br />
de vergevende liefde van de hemelse Vader te brengen.<br />
Vraag de Heere dringend, dat Hij tijdens deze dagen van zaligheid jou al je<br />
zonden ordelijk voor ogen stelt, zodat je leert hoe ontzettend nodig het is<br />
om als een helwaardige zondaar, zondares, tot het Geslachte Lam van God<br />
te vluchten – en dat zonder uitstel!<br />
In het Nieuwe Testament – nu Christus als hét Offer is gekomen en<br />
alle offers heeft opgeheven – vraagt God van ons nog maar één offer,<br />
namelijk waarover we in vers 14 lezen: “Offer aan God dank.”<br />
Met woorden én daden…<br />
Roep maar tot Mij, wanneer u bent in nood. Een kernvers is:<br />
Ik help u uit; en dan maakt u Mij groot. Roep Mij aan<br />
Maar goddelozen spreekt God anders toe: in de dag<br />
“Waarom bent u, dat wat Ik inzet, moe? van benauwdheid.<br />
Hoe durft u met uw mond ’t verbond te eren, Ik zal er u uithelpen,<br />
Terwijl geen woord of tucht u kan bekeren!?” en u zult Mij eren.
Psalm 51 en jij<br />
De bekende boetepsalm van een hoereerder en moordenaar…<br />
Een geliefde boetepsalm voor hoereerders en moordenaars…<br />
Diepten, onpeilbaar diep, vinden we in deze Psalm:<br />
- diepten van schuld en schuldverslagenheid…<br />
- ook diepten van Vaderlijke schuldvergevende barmhartigheid…<br />
-> Bij onze ontvangenis en geboorte in zonde en verdorvenheid, schuld<br />
en strafwaardigheid te worden bepaald…<br />
-> Bij Gods onbegrijpelijke genadetrouw en vernieuwende Geesteskracht<br />
te worden bepaald…<br />
Uit het opschrift blijkt dat David deze Psalm heeft gedicht nádat de profeet<br />
Nathan tot hem was gekomen met die ontzettende beschuldiging: u bent<br />
echtbreker, moordenaar!<br />
En nádat David zijn schuld beleed (2 Samuël 12 vers 13). David zei tegen<br />
Nathan: “Ik heb gezondigd tegen de HEERE.”<br />
Én nadat Nathan de evangelieboodschap afgekondigde, tegen David zei:<br />
“De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen, u zult niet sterven.”<br />
Toch schrijft David daarna deze Psalm vol smeking om vergeving. Geloofde<br />
hij de vergevingsgezindheid van zijn God dan niet? Vast wel!<br />
Maar de ware gelovigen vinden de vergeving zó groot, dat zij de verzékering<br />
ervan begeren. Daarom smeken Gods kinderen ook nu nog dagelijks,<br />
mét het ‘Onze Vader’: “Vergeef ons onze schulden.” Dit bidden ze niet in<br />
wantrouwen, maar vol vertrouwen. Net zoals David bad: “Uw barmhartigheden<br />
en genadebewijzen zijn zo rijk, dat ik er niet aan twijfel of U zult mij<br />
zeker aannemen. Maar o, ik verlang er zo naar om dit ook in het binnenste<br />
van mijn gemoed te gevoelen!”<br />
Van belang is dat ook wij zó met de beloofde vergeving werkzaam zijn aan<br />
de troon der genade. Dan zullen we barmhartigheid en genade ontvangen!<br />
Ontzondig mij met hysop, ja, met bloed. Een kernvers is:<br />
Zo wordt mijn ziel gereinigd voor Uw ogen. Wees mij genadig, o God,<br />
Was mij in Uw fontein, vol mededogen, naar Uw goedertierenheid.<br />
Nog witter dan de sneeuw, nog vers en goed. Delg mijn overtreding uit<br />
Laat toch mijn hart, dat treurt in smart en pijn, naar de grootheid<br />
Verheugd zijn. Doe de blijde boodschap horen van Uw barmhartigheden.<br />
Aan beend’ren die door U verbrijzeld zijn.<br />
Dan wordt in mij de ware vreugd herboren.<br />
14
15<br />
Psalm 52 en jij<br />
Wie een beetje thuis is in de Bijbel, weet wel wie Doëg is. Zo niet, lees dan<br />
zijn geschiedenis in 1 Samuël 22 vers 6-19. Over deze vuile moordenaar gaat<br />
het. Dus niet over zulke nette, opgepoetste kerkgangers als jij en ik… Of<br />
toch?<br />
In Psalm 51 ging het over moordenaar David, nu over moordenaar Doëg.<br />
Wat is de Bijbel toch vol van allerlei ellende. Ik herinner mij een gemeentelid<br />
in Genemuiden die zei: “Ik lees al lang geen Bijbel meer. Dat boek staat vol<br />
over moord en doodslag…!”<br />
Toch is het goed om dat Boek te lezen, want je kijkt bij al die gruwelverslagen<br />
niet door een venster, maar in een spiegel. Het gaat uiteindelijk niet<br />
over een ander (Doëg), maar over jou en mij; al leven we het nog niet uit.<br />
Maar wie staat, moet goed oppassen dat hij niet valt. Paulus schrijft het nog<br />
scherper: wie méént te staan… wie zich inbeeldt dat hij… geen moordenaar<br />
is en nooit zal worden. Laat hem dan goed oppassen, want hij en wij zijn tot<br />
alles in staat.<br />
Wat doet David tegen deze gruwelijke slachting? Hij getuigt: “Gods goedertierenheid<br />
duurt heel de dag.” Gods trouw aan Zijn belofte, uiteindelijk de<br />
belofte dat Christus geboren zal worden, blijft bestaan. Geen Doëg en geen<br />
duivel kan dat veranderen.<br />
Het laatste vers van de berijmde Psalm 52 is mij persoonlijk heel dierbaar:<br />
als jongen van zeventien zong ik elke morgen bij het orgel dit vers:<br />
Mijn God, U zal ik eeuwig loven,<br />
Omdat Gij ‘t hebt gedaan.<br />
‘k Verwacht Uw trouwe hulp van boven.<br />
Uw waarheid zal bestaan.<br />
Uw Naam is voor ‘t oprecht gemoed,<br />
Van al Uw gunstvolk goed.<br />
Van harte toegewenst dat jullie deze Naam liefhebben en deze God eeuwig<br />
zullen loven!<br />
Ik zal U, HEERE, eeuwig loven, Een kernvers is:<br />
Want dit hebt U gedaan. Ik vertrouw<br />
Op U, Wiens Naam spreekt van beloven, op Gods goedertierenheid,<br />
Zal mijn vertrouwen staan. eeuwig en altijd.<br />
Uw Naam is voor Uw gunstgenoot<br />
Oneindig goed en groot.
Psalm 53 en jij<br />
Dezelfde Psalm als Psalm 14. Wanneer je rustig deze beide Psalmen leest,<br />
denk je dat er twee soorten mensen zijn – net als in Psalm 1. De eerste soort<br />
wordt in vers 2 aangeduid met ‘de dwaas’ en in vers 5 met ‘de werkers van<br />
ongerechtigheid’. De tweede soort heet ‘Mijn volk’, ‘Israël’, ‘de gevangenen<br />
van Zijn volk’, ‘Jakob’.<br />
Maar de toepassing die de apostel Paulus uit deze Psalm maakt, in Romeinen<br />
3, lijkt heel anders: hij zegt in de verzen 10, 11 en 12:<br />
Er is niemand rechtvaardig, ook niet één.<br />
Er is niemand die verstandig is.<br />
Er is niemand die God zoekt.<br />
Allen zijn zij afgeweken.<br />
Samen zijn zij onnuttig geworden.<br />
Er is niemand die goed doet.<br />
Er is er ook niet tot één toe.<br />
Hoe zit dit? Het is minder moeilijk dan je denkt. Wat Paulus schrijft, geldt<br />
vanuit onze natuur alle mensen, ook jou en mij. En denk er ernstig over na!<br />
Wat in Psalm 53 staat, is ook waar. Maar… door Gods genade. Hij maakt<br />
onderscheid, waar vanuit onze natuur geen onderscheid is. Hij begenadigt<br />
je en maakt je tot Zijn kind. Denk ook hier ernstig over na!<br />
De bedoeling is<br />
- dat je voor God in de schuld komt, anders gezegd: dat je je zondeschuld<br />
beseft en belijdt.<br />
- dat je God smeekt om jou diezelfde genade te geven, of Hem dankt<br />
dat Hij jou deze genade heeft gegeven.<br />
Bij het lezen van de schandelijke dingen, zie je dat er in 3000 jaar niets is<br />
verbeterd: ook vandaag de dag gebeuren deze dingen. Vervolging van<br />
Christus’ gemeente, zinloos geweld, onrecht. Elke dag kunnen we er in de<br />
krant over lezen. Verlang ook jij naar de verlossing van het laatste vers? De<br />
terugkeer van Jezus Christus op de laatste dag zal er de volkomen vervulling<br />
van brengen! Zal jij er ook in delen? Of hoor jij nog bij die andere soort?<br />
Och, kwam het heil voor Israël nu snel Een kernvers is:<br />
Van Sions berg. Als God uit welbehagen God heeft uit de hemel neergezien<br />
Naar de gevangenen Zijns volks zal vragen, op de mensenkinderen,<br />
Hen wederbrengt, verheugt zich Jakob wel, om te zien of iemand<br />
Juicht Israël. verstandig was, die God zocht.<br />
16
17<br />
Psalm 54 en jij<br />
We komen weer bij een tamelijk onbekende Psalm – en dat geldt ook voor<br />
heel wat van de volgende Psalmen. David bevindt zich in een heel gevaarlijke<br />
omstandigheid: volksgenoten verraden hem aan koning Saul. Hij kan<br />
zich alleen door de vlucht in veiligheid brengen (zie 1 Samuël 23 vanaf vers<br />
19). En zelfs die vlucht brengt hem niet in veiligheid. Maar dan grijpt God in<br />
– zoals David ook smeekt in deze Psalm – en dwingt Saul de achtervolging<br />
van David af te breken door een inval van Filistijnen in het land.<br />
Jouw situatie is niet te vergelijken met die van de dichter. Wat kun je dan<br />
met zijn Psalm? Heel wat:<br />
- Hij bidt om verlossing door Gods Naam [wat jij in andere omstandigheden,<br />
geestelijk, of psychisch, of nog weer anders, toch ook nodig<br />
hebt en dus mét David mag smeken]<br />
- Hij belooft een offer te brengen aan zijn God, Die hem zo trouw beschermt<br />
[en al ken ik jouw omstandigheden niet, toch denk ik er niet<br />
ver naast te zitten als ik schrijf dat ook jij reden hebt om een dankoffer<br />
aan God te offeren]<br />
- Hij belijdt ook dat Gods Naam goed is.<br />
Op dit laatste wil ik wat verder ingaan. Misschien vraag jij je af wat er toch<br />
goed is aan Gods Naam en wat David ermee bedoelt.<br />
In de Bijbel wordt met Gods Naam meer bedoeld, dan wat wij onder iemands<br />
naam verstaan. God vertelt door Zijn Naam Wie Hij is, zoals in Genesis<br />
17 vers 1: “De HEERE verscheen aan Abram, en zei tegen hem: Ik ben<br />
God, de Almachtige.”<br />
De statenvertalers verwijzen bij de uitdrukking Uw Naam is goed naar Psalm<br />
52 vers 11. Daar schrijft David: “Ik zal Uw Naam verwachten, want hij is<br />
goed.” We lezen in de kant: dat is, Gij zijt lieflijk, en troostelijk.<br />
Onthoud dit je leven lang!!<br />
O God, verlos mij door Uw Naam. Een kernvers is:<br />
Wil uit genade U ontfermen Zie, God is voor mij een Helper.<br />
En door Uw macht mijn ziel beschermen. De Heere is onder degenen<br />
Doet U mij recht, U bent bekwaam. die mijn ziel ondersteunen.<br />
O God, hoor mijn gebed en klacht.<br />
Neig tot mijn redenen Uw oren<br />
En wil mijn droeve zucht verhoren.<br />
Sla op mijn bitter klagen acht.
Psalm 55 en jij<br />
In Psalm 55 heeft David het ontzettend moeilijk, zie vers 5 en 6: “Mijn hart<br />
smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij<br />
gevallen. Vrees en beving komen mij aan, en gruwen overdekt mij.”<br />
Wanneer je zó diep in de ellende steekt, wil je wel, net als de dichter, een<br />
vogel zijn: “Och, dat iemand mij vleugels gaf als van een duif! Ik zou heenvliegen,<br />
waar ik blijven kon.”<br />
Erg wordt het als vrienden-van-vroeger (zoals Davids vertrouwelijke raadgever<br />
Achitofel) je zo ellendig maken. En dat gebeurt ook; en helaas ook in<br />
de christelijke gemeente… Er staat immers bij dat zij samen naar Gods huis<br />
gingen; wij zouden zeggen: naar de kerk.<br />
Christus Zelf heeft verraad uit Zijn eigen kring van vertrouwelingen moeten<br />
(en willen) meemaken. Wat een diep vernederde Borg toch… En tegen de<br />
verrader zegt deze liefhebbende Zaligmaker nóg: “Vriend!”<br />
Hier kijken wij Hem in het hart. Onthoud dit je leven lang!<br />
David verwenst zijn tegenstanders, maar wreekt zich niet. Hij zegt: “Mij aangaande,<br />
ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.”<br />
Wat heerlijk om dit sterke geloof te hebben; om niet te twijfelen aan Gods hulp.<br />
In het laatste vers van deze Psalm leren we dat opstand tegen God en afwijken<br />
van Zijn wet ons een vroegtijdige dood zullen opleveren. Daarmee bedoelt<br />
David dat je korter zult leven én zeker niet eeuwige zult leven…!<br />
Bij de woorden van vers 23, die ook aan het einde van deze bladzijde staan,<br />
en die Petrus aanhaalt, schrijven de statenvertalers: vertrouw alles toe aan<br />
uw hemelse Vader, Die u zal geven wat voor u zalig is. Vertrouw dat Hij u<br />
zal verlichten en een uitkomst geven, die tot Zijn eer en uw zaligheid strekt.<br />
“Heere, leert U mij elke dag U zó vertrouwen!”<br />
‘k Zal ’s avonds, ’s morgens, ’s middags klagen Een kernvers is:<br />
En met mijn stem verlossing vragen. Werp uw zorg op de HEERE;<br />
Mijn God zal naar mijn smeking horen. en Hij zal u onderhouden.<br />
Hij heeft m’ in vreê verlost van strijd, Hij zal in eeuwigheid niet toelaten<br />
Mij van een menigte bevrijd dat de rechtvaardige wankelt.<br />
Die tegen mij had saâmgezworen.<br />
18
19<br />
Sela<br />
Wel zeventig keer staat het woordje Sela in de Psalmen (en nog drie keer in<br />
Habakuk 3). De dichter geeft hiermee een aanwijzing voor de tempelmuziek –<br />
misschien de verhoging van de toon of een rustpauze. We mogen er ook een<br />
aanwijzing in zien voor ons, de lezers; namelijk dat we een moment stilstaan bij<br />
wat in dat vers gezegd wordt. Daarin zit voor ons een bijzondere onderwijzing,<br />
van ontdekking of van vertroosting. De eerste keer dat het woord voorkomt in<br />
het Psalmboek is Psalm 3 vers 3: “Velen zeggen over mijn ziel: hij heeft geen<br />
heil bij God. Sela!”<br />
We moeten ons dat als volgt voorstellen: met aandacht staat de dichter erbij stil:<br />
het is hem niet gemakkelijk, hij kan haast niet verder spreken. En de Heilige<br />
Geest vertroost hierdoor een bekommerde, aangevochten ziel die werkelijk<br />
denkt: de HEERE heeft ook mij verlaten. De vijanden die dit van mij zeggen,<br />
hebben gelijk! En dan toch: vers 4, waar hij zegt: “Maar U, HEERE, bent een<br />
Schild voor mij, mijn Eer en Die mijn hoofd opheft.”<br />
Vijanden<br />
De vijanden zijn niet altijd mensen. Het gaat niet altijd om een situatie dat Gods<br />
kinderen lichamelijk naar het leven worden gestaan. Vaak zijn vervolgingen en<br />
dergelijke situaties beeldspraak om aan te duiden, hoe afgodendienaars(!) Gods<br />
volk benauwen. Het is dus goed mogelijk dat het voor het grootste deel gaat<br />
over gééstelijke vijanden. En al gaat het niet alleen over geestelijke vijanden, in<br />
ieder geval zijn ook zij bedoeld, wanneer het over vijanden gaat.<br />
Daarom herkennen veel kinderen van God, in alle eeuwen van de<br />
kerkgeschiedenis, zich vaak in deze gebeurtenissen en ervaringen, omdat ze<br />
uiteindelijk een geestelijke toepassing toelaten.<br />
Verder: bedenk dat op een verborgen manier achter menselijke vijanden altijd<br />
de grote mensenmoordenaar staat van Johannes 8 vers 44. Hier zegt Jezus tegen<br />
de joden van Zijn dagen: “U bent uit de vader de duivel, en u wilt de begeerten<br />
van uw vader doen. Die was een mensenmoordenaar vanaf het begin…”<br />
Beloften<br />
De Heere heeft zeer uitlokkende beloften in het Psalmboek geschreven. Ze zijn<br />
echter niet gegeven om zonder geloofsoefeningen te gebruiken! Als we de<br />
HEERE niet eerbiedig vrezen, zal praten over de beloften ons niet helpen. Maar<br />
wie de Heere aankleeft, mag er zeker van zijn, dat God het gebed hoort en de<br />
bede geeft. Hij zal redden. Welke nood er ook is…, welk gevaar ook dreigt…,<br />
welk gebrek jou ook ontmoedigt…, alles wat je ontbreekt, is voorradig bij de<br />
Almachtige! Hij is gewillig en staat klaar het je te geven. Sluit toch vandaag<br />
nog met Hem in een vast verbond, zoals God het in Psalm 50 zegt. En<br />
lever je nú uit aan Hem, Die Zich een Vader bewijst voor verlorenen. De Heere<br />
zal dan Zijn Zoon openbaren tot volkomen verzoening voor ál je zonden!
Psalm 42 van Petrus Datheen, 1566<br />
Als een hert gejaagd, o Heere,<br />
Dat verse water begeert,<br />
Alzo dorst mijn ziel ook zere<br />
Naar U, mijn God hooggeëerd,<br />
En spreekt bij haar met geklag:<br />
O Heer’, wanneer komt die dag,<br />
Dat ik toch bij U zal wezen,<br />
En zien Uw aanschijn geprezen?<br />
Waarom wilt gij u zo kwellen<br />
En beroerd zijn, o ziel mijn?<br />
Wil gans uw hoop op God stellen,<br />
Van u zal Hij gedankt zijn,<br />
Als Hij door Zijn aanschijn klaar,<br />
Zal wegnemen uw kruis zwaar.<br />
Dies, o God, van mij niet wijket,<br />
Want mijn hart mij gans bezwijket.<br />
Al de grote waterstromen<br />
Zijn Heer’, over mij gegaan,<br />
En mij over ‘t hoofd gekomen,<br />
Maar Gij hebt mij bijgestaan.<br />
‘s Daags toont Gij mij Uw goedheid<br />
En ‘s nachts Uw barmhartigheid;<br />
Dies zal ik U Heer’ belijden;<br />
Gij hoedt mijn ziel t’ allen tijden.<br />
Ik sprak tot God: o God krachtig,<br />
Waarom vergeet Gij mij gaar?<br />
Waarom moet ik wezen klachtig<br />
Benauwd door de booz’ eenpaar?<br />
Ik gevoel haar smaden kwaad,<br />
‘t Welk mij door de benen gaat,<br />
Als zij tot Uwe onere<br />
Spreken: Waar blijft nu de Heere?<br />
20