06.09.2013 Views

oersoep opmaak2 - Dick Tuinder

oersoep opmaak2 - Dick Tuinder

oersoep opmaak2 - Dick Tuinder

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

uitgevershuis silent woods industries<br />

D I C K T U I N D E R


Op verzoek van een aantal hooggeplaatste<br />

figuren uit de kunstwereld en een aantal zo<br />

mogelijk nog hoger geplaatste figuren uit de<br />

psychiatrische wereld, heb ik mij voor de<br />

periode van enkele maanden teruggetrokken<br />

in een villa aan de rand van een psychiatrische<br />

inrichting om na te denken over schoonheid.<br />

Schoonheid op zichzelf, en in relatie tot<br />

de normale en de waanzinnige mens. En ik<br />

zeg u: ik ben alleszins van plan om deze koe<br />

stevig bij de horens te gaan vatten! De<br />

schoonheid dat is een voortdurend van vorm<br />

wisselend wezen, moeilijk vast te pinnen,<br />

altijd weer ergens anders en bijna nooit<br />

dezelfde, maar ergens moeten toch zijn<br />

horens zitten! Als ik die gevat heb zal ik het<br />

beest recht in de ogen kijken, en dwars door<br />

zijn ogen heen, zo zijn hersens in. En ik zal<br />

afdalen in de psyche van de schoonheid tot<br />

daar waar de lelijkheid zich naar alle waarschijnlijkheid<br />

schuil houdt. Tot de uiterste<br />

rand dus. En dat zal beslist geen eenvoudige<br />

opgave blijken te zijn, maar ik moet het doen.<br />

De kans is groot dat ik er niet zonder kleerscheuren<br />

vanaf zal komen. Ik zal het over<br />

zaken moeten gaan hebben waarover meestal<br />

maar liever gezwegen wordt. Een pad vol valkuilen<br />

en uitglijders strekt zich voor mij uit.<br />

Maar liever een beschamende mislukking nu,<br />

dan dat ik later op mijn leven moet terugkijken<br />

met het besef dat ik het niet eens geprobeerd<br />

heb! Wat u? Het leven is als een vluchtig<br />

gas en wij zijn een aan alle kanten lekkend<br />

ballonnetje. En de vooruitzichten op een<br />

reparatiemiddel zijn ronduit slecht.<br />

SW<br />

UITGEVERSHUIS SILENT WOODS . AMSTERDAM


Heimwee naar de Oersoep<br />

D. <strong>Tuinder</strong><br />

Uitgevershuis Silent Woods.<br />

© 1999-2008 by <strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>.<br />

© 1999-2008 by Willem Halbertsma.<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

HEIMWEE NAAR DE OERSOEP<br />

berichten van een schoonheidsspecialist


Voor N.F.<br />

en voor alle meer of minder verwaande<br />

zielen dankzij wie mijn verblijf op de Hoeve en in<br />

het Finsterwald gedenkwaardig werd.<br />

D.T.<br />

“Van het verhevene naar het belachelijke is<br />

slechts één stap.”<br />

Thomas Paine,<br />

The Age of Reason (1794) dl.II<br />

Inhoud<br />

Pagina 7 Voorwoord<br />

Pagina 11 Eerste brief<br />

Pagina 13 Tweede brief<br />

Pagina 14 Derde brief<br />

Pagina 17 Vierde brief<br />

Pagina 23 Vijfde brief<br />

Pagina 40 Zesde brief (ansicht)<br />

Pagina 40 Zevende brief<br />

Pagina 48 Achtste brief<br />

Pagina 51 Negende brief<br />

Pagina 66 Tiende brief<br />

Pagina 69 Elfde brief<br />

Pagina 73 Twaalfde brief<br />

Pagina 75 Laatste brief<br />

Pagina 115 Finsterwoens<br />

Pagina 123 Een traan is altijd U<br />

Pagina 129 Verklarende woordenlijst<br />

Pagina 132 Bij deze editie<br />

7


Voorwoord<br />

Het Stille Weten<br />

door<br />

Willem Halbertsma<br />

“Wie gaat er nou op zijn 75-ste alleen in het bos wonen? “<br />

Nou, ik dus: Willem Halbertsma. Dichter en politicus in<br />

ruste. Eindelijk verlost van de waanzin die goed gedrag en<br />

logica heet. Op de avond van mijn 75-ste verjaardag, toen het<br />

bezoek naar huis was en ik naar de resten van het bescheiden<br />

feestje keek kreeg ik een openbaring.<br />

“Nou kan mij niets meer gebeuren.”<br />

Zes woorden die een geweldig gevoel van vrijheid bewerkstelligden.<br />

Ik ben 75, ik ben vrij. Ik kan met alle fatsoen en in<br />

alle rust doodgaan als ik dat wil, ik kan nog 100 jaar leven.<br />

Een maand later verhuisde ik vanuit de verzorgingsflat in de<br />

stad, naar de kleine boerderij in het bos.<br />

“Ja maar, stel dat je iets krijgt, en dan zit je daar, in je eentje!”<br />

zeiden sommigen. Maar snap je dan niet, zei ik dan: er<br />

kan mij niets meer gebeuren: ik ben 75!<br />

En dat ben ik nu al ruim zeven jaar.<br />

Maar genoeg over mijzelf!<br />

Voor u ligt een boek van mijn jonge vriend <strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>.<br />

Wat mij aanspreekt in het boek is dat de schrijver een poging<br />

doet het onbenoembare te benoemen. Iets dat iedere dichter<br />

probeert. Ik zal er geen mening over uitspreken in hoeverre hij<br />

in zijn onderneming is geslaagd of niet. Wie het onbenoembare<br />

wil benoemen faalt altijd. Je kan het slechts hebben over de<br />

mate van falen. Mij is gevraagd iets te vertellen over de ach-<br />

8 9


tergrond van het boekje en waarom het werd geschreven. Over<br />

dat laatste kan ik kort zijn. Omdat het wérd geschreven. Het<br />

eerste, de achtergrond, behoeft wel nadere uitleg.<br />

<strong>Dick</strong> woonde ruim vier maanden in een paviljoen aan de<br />

rand van een psychiatrische inrichting. “Ik ga met de gekken<br />

daar praten over schoonheid en esthetische ontroering,” vertelde<br />

hij mij.<br />

“Waarom laat je die mensen niet met rust? Denk je niet dat<br />

ze al genoeg aan hun hoofd hebben?”<br />

“Ja. Maar. Ik. Want. En. Omdat.” wierp hij tegen. Een heel<br />

verhaal. Hij vermoedde dat de mensen die op de Willem<br />

Artnsz Hoeve woonden en/of in behandeling waren, een ernstig<br />

beschadigde schoonheidsbeleving hadden. Onder andere.<br />

En tevens dat de ervaring van schoonheid voor hem persoonlijk<br />

een van de buffers was tussen werkelijke-zin en waan-zin.<br />

“En ik ga mijzelf schoonheidsspecialist noemen, want dat<br />

begrijpt iedereen!” besloot hij enthousiast. Ik begreep al snel<br />

dat hij iemand was die slechts door ervaringen en niet door<br />

goed bedoeld advies van plannen afgehouden wordt, en ik zei<br />

dus dat hij dat vooral moest doen, als hij dat wilde.<br />

Ik heb hem sinds die eerste keer dat we elkaar toevallig in<br />

het bos ontmoetten bijna wekelijks gesproken. Het waren<br />

merkwaardige gesprekken. Het was alsof ik in een spiegel<br />

keek waarvan een stoflaag van 47 jaren was verdwenen.<br />

Hetzelfde grote ‘Willen’ dat mij uiteindelijk richting de politiek<br />

dreef. Liever zelf een heel oerwoud bij elkaar boetseren,<br />

dan kijken naar één enkele struik. Mijn inbreng in de gesprekken<br />

bestond voornamelijk uit luisteren. En ik luisterde. Ik luisterde<br />

hem helemaal leeg. Toen kwam het moment waarop hij<br />

moest erkennen dat zijn oorspronkelijke plan aan het mislukken<br />

was. Ik zei hem dat dat geen schande was. De schande<br />

wordt geboren uit halsstarrigheid, niet uit inzicht in zijn eigen<br />

falen.<br />

Ik heb weinig goeds gedaan in mijn leven. Maar ik geloof<br />

dat ik er niet slecht aan heb gedaan toen ik hem op dat<br />

moment mijn fotocamera uitleende.<br />

“Ga maar kijken in het Finsterwald.” zei ik hem.<br />

Zogenaamd om foto's te maken voor mijn gedichtenbundel.<br />

“Ga maar kijken in het Finsterwald.” Dat zei ik ook tegen<br />

mijzelf toen ik, nu zes jaar geleden, terugblikkend op mijn<br />

leven in een depressie dreigde af te glijden. Daar vond ik het<br />

‘stille weten’, en zag ik voor het eerst heel duidelijk dat leven<br />

en dood twee broertjes zijn die vrolijk met elkaar spelen. Daar<br />

zag ik ook de waanzin van het werkelijke, en het reële van de<br />

waanzin. Daar verleerde ik het oordelen uit te spreken, en hoewel<br />

de verleiding groot is anders te doen, zal ik die les ook<br />

hier in praktijk brengen. Mijn jonge vriend heeft zijn best<br />

gedaan. Dat zijn missie moest falen was reeds bij aanvang<br />

bekend. Maar hij heeft wel leren kijken en luisteren en ik vermoed<br />

dat er in dit boek twee à drie zinnen staan die hij niet<br />

zelf heeft bedacht, maar die hem werden ‘aangereikt’. Geen<br />

slecht begin voor een jongeling die nog in het volle licht van<br />

het leven staat.<br />

Wie het boekje tot het einde toe leest zal weten dat ik er op een<br />

merkwaardige manier in figureer als de man die de schrijver<br />

doet wakker schrikken uit zijn droom. Ik heb in mijn lange en<br />

mislukte leven mijn geloof in het toeval verloren. En mij verbaast<br />

het dus niet dat ik juist op die dag, op die vroege ochtend,<br />

werkelijk in het bos wandelde. Het ‘lege boek’ had ik<br />

niet bij me. Maar wel een nieuw en leeg notitieblok!<br />

10 11<br />

W.H.


ANBOS<br />

Nederlandse Vereniging van Schoonheidsspecialisten<br />

t.a.v.: de voorzitter, mevrouw T. P.<br />

Bisonspoor 350<br />

3605 JW Maarssen<br />

Geachte mevrouw P.<br />

Den Dolder, 22 maart 1999<br />

Vandaag las ik in de Volkskrant dat u uit hoofde van uw<br />

functie van voorzitter van de Vereniging van Nederlandse<br />

Schoonheidsspecialisten een reis met 275 van onze beroepsgenoten<br />

naar Turkije hebt afgelast.<br />

Als collega schoonheidsspecialist moeten mij inzake deze<br />

kwestie een aantal dingen van het hart. Ten eerste: Turkije is<br />

natuurlijk een zeer mooi land met een over het algemeen zeer<br />

hartelijke en goed uitziende bevolking, maar wij mogen als<br />

schoonheidsspecialisten, dunkt mij, niet alleen maar kijken<br />

naar de mooie dingen in het leven en onze ogen sluiten voor<br />

de lelijke kanten van de zaak. Sterker nog: een schoonheidsspecialist<br />

die de lelijkheid niet ziet zal ook de schoonheid niet<br />

op waarde kunnen schatten. Dat moet u toch met mij eens zijn.<br />

Naar ik in de loop der jaren uit de verslaggeving van verschillende<br />

kranten heb kunnen opmaken rommelt het nogal in dit<br />

mooie land en zou een geo-politieke face-lift (om maar even<br />

binnen het jargon van ons beroep te blijven) niet misplaatst<br />

zijn. Mijn vraag aan u is: is het wel zo verantwoord om juist<br />

een groepsreis van Schoonheidsspecialisten naar dit land te<br />

organiseren?<br />

Schoonheid is niet alleen maar uiterlijk, vind ik, maar moet<br />

ook van binnen zitten. Mijn ervaring is: als iemand niet mooi<br />

wil zijn, dan kun je liften tot de klant een ons weegt, mooier<br />

zal die er niet van worden. Goed, in elk land is er wel wat aan<br />

de hand en als je 100% principieel bent kom je je huis niet<br />

meer uit, maar er zijn wel degelijk grenzen aan te wijzen.<br />

Persoonlijk trek ik een grens tussen opstootjes en oorlog, en<br />

naar wat ik heb begrepen is er van dat laatste in dit geval spra-<br />

12 13


ke. En geen ‘schone’ oorlog. Wat mensen met hun privévakanties<br />

doen moeten zij weten, dat is hun zaak. Maar een<br />

Vereniging die in zich honderden, zo niet duizenden individuen<br />

‘verenig’ dient haar vakantiebestemmingen met beleid te<br />

kiezen.<br />

Omdat ik tamelijk nieuw ben in deze branche was ik niet op<br />

de hoogte van uw reis (anders had ik u misschien eerder op de<br />

hoogte gebracht van mijn bezwaren) en heb ik nog geen tijd<br />

gevonden lid te worden van uw (mijn?) vereniging.<br />

Wat vindt u: moet ik lid worden? Wat zijn de kosten die<br />

daaraan verbonden zijn? En wat is mijn voordeel? Hebt u<br />

daarover een brochure die u mij toe kunt sturen? En is schoonheidsbeleving<br />

eigenlijk niet iets dat, juist omdat het zo persoonlijk<br />

is, niet te ‘verenigen’ valt? Wat is mooi? Veel mensen<br />

vinden tatoeages tegenwoordig mooi, maar betekent dit dat de<br />

praktijk van schoonheidsspecialisten met deze discipline moet<br />

worden uitgebreid? En als we dat toestaan, wat dan te denken<br />

van piercing en esthetische zelfmutilatie zoals scarfing (het<br />

opzettelijk kweken van littekenweefsel)? Zou het misschien<br />

een goed idee zijn om over deze kwestie eens een symposium<br />

te organiseren? En gaat de groepsreis nog door naar een ander<br />

land, en welk land is dat dan en kan ik mij nog voor die<br />

groepsreis inschrijven? Ik hoop dat u mij op deze en andere<br />

hierboven gestelde vragen antwoord zult kunnen geven. Met<br />

collegiale groet;<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Schoonheidsspecialist<br />

Het Vijde Seizoen<br />

Omslag van De Schoonheidsspecialist, officieel orgaan van de<br />

ANBOS, 34e jaargang, februari 1999<br />

14 15


Omslag van de Rümke Gazette, een esthetisch periodiek.<br />

Uitgave van Het Vijfde Seizoen.<br />

Jaargang 1, nummer 1.<br />

Beste mevrouw P.<br />

Den Dolder, 28 maart 1999<br />

Hartelijk dank voor het toezenden van het blad<br />

Schoonheidsspecialist en andere informatie. U reageerde snel<br />

maar ook, moet ik zeggen, inhoudelijk nogal mager. Op geen<br />

van de in mijn ogen relevante vragen die ik u in mijn vorige<br />

brief stelde kreeg ik antwoord en ook in het blad, dat toch<br />

voornamelijk een info-mercial is vind ik er geen antwoord op.<br />

Juist in 1999, wat naar ik heb begrepen een jubeljaar is, dienen<br />

die vragen, bijvoorbeeld op het congres van 9 april<br />

‘ANBOS; 50 jaar vooruitstrevend in schoonheidsverzorging’<br />

aan de orde te komen. Want wat is dat nou precies, schoonheid?<br />

Ik begrijp dat u het met de voorbereidingen van het congres<br />

wellicht te druk hebt om hier uitvoerig op in te gaan, maar laat<br />

dat geen excuus zijn. U schrijft in de aankondiging (De<br />

Schoonheidsspecialist, blz. 21) dat u ons een zeer bijzonder<br />

congres beloofd, maar daarvan ben ik, als ik de programmering<br />

lees niet geheel overtuigd. Het had wat mij betreft wel<br />

wat bijzonderder gemogen. Een blik in de toekomst. Even stilstaan<br />

bij de keerzijde van de medaille en meer prikkelende,<br />

gedachten-provocerende lezingen dan bijvoorbeeld:<br />

‘Samenwerking van dermatologen en schoonheidsspecialisten<br />

in het verleden en de toekomst.’ Natuurlijk is dat an sich een<br />

relevant onderwerp, maar het wordt vrees ik een holle kreet<br />

indien we het niet in een filosofische context plaatsen.<br />

Terugblikken is vooruitkijken. En dan denk ik bijvoorbeeld<br />

aan de verschillende buitenaardse schoonheidsidealen zoals<br />

die in science-fiction films worden geïntroduceerd en waarnaar,<br />

zo heb ik tenminste begrepen, ook onder de bewoners<br />

van de planeet Aarde steeds meer vraag en interesse is. Hoe<br />

reageren wij hierop als branche? Ontwikkelt de schoonheidsbeleving<br />

van onze klanten zich sneller dan wij ons kunnen<br />

aanpassen en wat gaan we daar aan doen?<br />

16 17


Al met al lijkt mij een meer filosofisch-inhoudelijk verhaal<br />

op het congres van 9 april op zijn plaats. Bijvoorbeeld in<br />

plaats van de voordracht van 14.15–14.35: ‘Feng Shui in uw<br />

salon’ door mevrouw C. Hoekx, de Feng Shui consulente. Die<br />

moet dan maar een andere keer komen of een column krijgen<br />

in ons clubblad. In plaats van haar verhaal stel ik voor een<br />

brede bespiegeling te organiseren over de aard van schoonheid.<br />

Een verhaal dus dat boven de dagelijkse praktijk uitstijgt.<br />

Een historisch-esthetische verhandeling over schoonheidsbeleving.<br />

Het zou voor mij geen al te grote inspanning<br />

betekenen (en zeker een die ik graag zou doen indien het onze<br />

branche ten goede komt!) om hierover enkele gedachten op<br />

papier te zetten en die dan tussen kwart over twee en vijf over<br />

half drie aan het congres mee te delen. Graag verneem ik hierop<br />

uw reactie. Met collegiale groet;<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Geachte mevrouw P.,<br />

Den Dolder, 8 april 1999<br />

Ook op mijn tweede brief hebt u nog niet gereageerd. Ik<br />

neem aan dat de drukte in verband met het 50-jarig bestaan<br />

hiervoor de reden is geweest. Hierbij ontvangt u van mij dan<br />

alvast de eerste RÜMKE GAZETTE, een esthetisch periodiek.<br />

Ik hoop dat U in de lezersvraag op pagina 9 (‘Wat is<br />

schoonheid en wat was uw meest intense esthetische ervaring?’)<br />

een extra reden zult vinden om onze correspondentie<br />

iets minder eenzijdig te maken.<br />

In de hoop en verwachting dat u binnenkort weer iets moois<br />

mag overkomen, met esthetische groet,<br />

Geachte mevrouw P.,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Den Dolder, 20 april 1999<br />

Ik ken u natuurlijk niet, maar een ding denk ik toch over u<br />

te weten. U bent consequent. De manier waarop u hardnekkig<br />

niet op mijn brieven reageert schept weliswaar een afstand<br />

maar dwingt ook een soort koninklijk respect af. Het is uw<br />

recht en, denk ik nu, misschien zelfs wel uw plicht om<br />

bepaalde brieven onbeantwoord te laten. U hebt daar, als<br />

voorzitter van de Algemene Nederlandse Bond van<br />

Schoonheidsspecialisten ongetwijfeld meer kijk op dan de<br />

gemiddelde Nederlander. E-mails, brieven, memo’s, ansichten,<br />

telegrammen, berichtenservices, antwoordapparaten –<br />

geen enkel instrument laat de moderne mens van tegenwoordig<br />

onbenut om zijn of haar in 99,99999% van de gevallen<br />

volstrekt on-originele, onbelangrijke of niet ter zake doende<br />

mening over de een of andere kwestie te ventileren. Als ze<br />

voor de verandering eens niet direct naar pen, telefoon of<br />

18 19


computer zouden grijpen, maar eerst eens rustig zouden<br />

nadenken of wat ze te melden denken te hebben wel zo relevant<br />

is zou het een stuk rustiger worden in de wereld. Wat ik<br />

maar wil zeggen: ik verwijt u niets, nee ik moet u misschien<br />

zelfs wel dankbaar zijn dat u het in al uw wijsheid en voorzitterschap<br />

beter achtte mijn brieven onbeantwoord te laten<br />

opdat ik in alle rust mijn ideeën over schoonheid en schoonheidsbeleving<br />

kan ontwikkelen. Ook op deze brief zal ik geen<br />

antwoord verwachten. Dat u hem zult lezen is voor mij voldoende,<br />

en ik heb er alle vertrouwen in dat u er uithaalt wat er<br />

voor u aan bruikbaars in mocht zitten. Tenminste: als u deze<br />

brief maar wel ontvangt! Het is toch niet zo hoop ik dat er<br />

sprake is van een secretaresse die uw post ‘filtert’ en mijn<br />

brieven voor U achterhoudt? Als dat het geval is dan raad ik u<br />

aan deze persoon onmiddellijk te ontslaan of, indien dat<br />

wegens allerlei arbeidsvoorwaarden en contractuele overeenkomsten<br />

onmogelijk mocht blijken te zijn, deze zifter dan toch<br />

zeker voor onbepaalde tijd op veldonderzoek te sturen alwaar<br />

hij/zij het onderscheid tussen Zin en Onzin zal kunnen leren.<br />

Vergeet nooit, beste mevrouw P. dat er maar één de voorzitter<br />

en de baas is en dat bent u! U hoeft niet over u heen te laten<br />

lopen of de hoeveelheid informatie die u van uw achterban<br />

ontvangt te laten bepalen door een ander. Ik begrijp wel dat<br />

deze geste zinloos is indien er inderdaad sprake is van een<br />

secretaresse die doet wat ik hierboven beschrijf, maar soms<br />

moet juist het zinloze ten bate van de zielerust worden nagestreeft.<br />

Kijk maar eens naar de kunst: een zinlozer fenomeen<br />

valt, naast de vierkante eierdoos, nauwelijks te bedenken, en<br />

toch geeft het veel mensen het gevoel dat het leven ondanks<br />

alle dagelijkse beslommeringen nog enige zin heeft. Maar<br />

daarover later meer.<br />

Aan de andere kant vraag ik me nu opeens af hoeveel post<br />

u mogelijk op een dag kunt krijgen en of zo’n meelezende<br />

employé eigenlijk niet overbodige luxe en aanstellerij is? Die<br />

paar brieven die u krijgt op een gemiddelde werkdag kunt u<br />

toch wel zelf lezen? Kom op zeg; u bent Jomanda niet! En wat<br />

kan dat überhaupt voor post zijn? Een handjevol folders van<br />

cosmeticafabrikanten, een paar uitnodigingen voor een borrel,<br />

nou ja dan hebben we het wel gehad denk ik. Vergeet ik<br />

natuurlijk mijn eigen brieven, maar om daar speciaal iemand<br />

voor in dienst te nemen lijkt mij nogal overdreven en gezien<br />

de persoonlijke aard van de brieven misschien zelfs wel ongepast.<br />

Misschien komt het door uw hardnekkige zwijgen, misschien<br />

ook wel omdat u voorzitter bent van de ANBOS en ik<br />

zelfbenoemd schoonheidsspecialist – misschien is het van beiden<br />

iets. In ieder geval ben ik voornemens u vaker te gaan<br />

schrijven en u verslag te doen van mijn verblijf hier. Ik weet<br />

niet wie u bent of wat u beweegt of in hoeverre uw voorzitterschap<br />

een wezenlijk inhoudelijk- of toch voornamelijk<br />

ceremonieel karakter heeft, maar ik vermoed dat u in beide<br />

gevallen niet al te veel tijd zult kunnen- of willen besteden aan<br />

het denken over schoonheid. Wat dat nou precies is. U wordt<br />

in uw voorzitterschap misschien meer beziggehouden met een<br />

dagelijkse routine. Vergaderingen, beleidsplannen, overleg<br />

met producenten, cocktailparties – de normale gang van zaken<br />

voor een vrouw die midden in het leven staat. In mijn (mannen-)leven<br />

speelt die gang van zaken momenteel eigenlijk<br />

nauwelijks meer een rol aangezien ik mij, op verzoek van een<br />

aantal hooggeplaatste figuren uit de kunstwereld en een aantal<br />

zo mogelijk nog hoger geplaatste figuren uit de psychiatrische<br />

wereld, voor de periode van enkele maanden heb teruggetrokken<br />

in een villa aan de rand van een psychiatrische inrichting<br />

om juist wél veel te gaan nadenken over schoonheid.<br />

Schoonheid op zichzelf, en in relatie tot de normale en de<br />

waanzinnige mens. En ik zeg u: ik ben alleszins van plan om<br />

deze koe stevig bij de horens te gaan vatten! De schoonheid<br />

dat is een voortdurend van vorm wisselend wezen, moeilijk<br />

vast te pinnen, altijd weer ergens anders en bijna nooit dezelfde,<br />

maar ergens moeten toch zijn horens zitten! Als ik die<br />

gevat heb zal ik het beest recht in de ogen kijken, en dwars<br />

door zijn ogen heen, zo zijn hersens in. En ik zal afdalen in de<br />

psyche van de schoonheid tot daar waar de Lelijkheid zich<br />

naar alle waarschijnlijkheid verschuild. Tot de uiterste rand<br />

dus. En dat zal beslist geen eenvoudige opgave blijken te zijn,<br />

maar ik moet het doen. De kans is groot dat ik er niet zonder<br />

20 21


kleerscheuren vanaf zal komen. Ik zal het over zaken moeten<br />

gaan hebben waarover meestal maar liever gezwegen wordt.<br />

Een pad vol valkuilen en uitglijders strekt zich voor mij uit.<br />

Maar liever een beschamende mislukking nu, dan dat ik later<br />

in mijn leven moet terugkijken met het besef dat ik het niet<br />

eens geprobeerd heb! Wat u? Het leven is als een vluchtig gas<br />

en wij zijn een aan alle kanten lekkend ballonnetje. En de<br />

vooruitzichten op een reparatiemiddel zijn ronduit slecht. Ik<br />

weet niet hoe het met u zit, maar ik maak me daar wel eens<br />

zorgen over. Het leven, mijn leven, uw leven, is een lange<br />

reeks van afleidingen en allerlei zo goed mogelijk ingerichtte<br />

tijdspasseringen en dan ga je dood. Daar helpt geen lieve<br />

schoonheidsspecialist aan. Dit besef dat ik reeds op zevenjarige<br />

leeftijd heb ontwikkeld is het met stijgen der jaren (ik ben<br />

nu 35) steeds dieper geworden. Niet groter (ik zag als zevenjarige<br />

al het hele plaatje) maar wel dieper. Angst voor de dood<br />

heb ik minder, maar ik maak me in toenemende mate zorgen<br />

over de invulling van het leven vóór de dood. Daar moet,<br />

besef ik meer en meer, zeer hard en ernstig aan gewerkt worden.<br />

De eindigheid, en de oneindigheid, het eeuwige en het<br />

vergankelijke worden op de een of andere manier het meest<br />

zuiver gespiegeld in ernst en niet in humor. Ik had het natuurlijk<br />

ook graag anders gezien, maar zo zit de wereld blijkbaar<br />

niet in elkaar, mevrouw Pronk. Een filosofie van de humor of<br />

een religie van de Slappe Lach bestaan niet of hebben nauwelijks<br />

aanhangers. De mensen die in de afgelopen 10.000 jaar<br />

bij een prachtige zonsondergang in lachen uitbarstten zijn op<br />

de vingers van één hand te tellen. Terwijl de aantallen die zich<br />

op datzelfde moment het hoofd pijnigden met allerlei fundamentele<br />

wezensvragen enorm zijn. Ik vind; als we er met ons<br />

verstand niet meer bijkunnen, laat dan de statistieken maar<br />

spreken, vindt u ook niet? Om het nog eens op een andere<br />

manier te stellen: kunt u mij een goede mop uit het jaar 800 v.<br />

Chr. vertellen waar wij nu nog gezamenlijk om kunnen schaterlachen?<br />

Nee, dat kunt u niet. Maar wel kunnen wij nog<br />

steeds op zeer actuele wijze zuchten bij wat de mopperkont en<br />

aardsdepressieveling Prediker ons vertelde. “Eeuwig stromen<br />

de rivieren, maar nooit raakt de zee overvol.”<br />

Kijk, dat zijn dingen waartoe een mens zich kan verhouden<br />

en niet: “Komt een Filistijn bij de bakker…” enz. Ik heb de<br />

eerste vijfendertig jaar van mijn leven maar wat aangerommeld,<br />

vind ik, en dat moet nu maar eens afgelopen zijn.<br />

Overigens rommelt iedereen maar wat aan, zeker in deze tijden,<br />

en begint men zich al voor zijn dertigste zorgen te maken<br />

over zijn pensioen en een goed verzorgde oude dag. En dat is<br />

allemaal angst die voortkomt uit amateurisme. Angst om te<br />

leven, angst om dood te gaan, angst om ouder te worden,<br />

angst om jong te blijven en om die angst te sussen brengt men<br />

22 23


maandelijks een offer aan de Pensioen God ABP die ons een<br />

totaal verzorgde oude dag beloofd, zodat we met de Viagra pil<br />

in onze maag op ons 65-ste nog lekker kunnen jet-skieën tijdens<br />

een avontuurlijke vakantie met leeftijdgenoten. Meer en<br />

meer realiseer ik me wat een misdadig en wreed systeem dit<br />

is. Het wordt de oude mens onmogelijk gemaakt om, op leeftijd<br />

gekomen, zich te bezinnen op zijn leven en zich in stille<br />

aandacht voor te bereiden op de dood. Geen wonder dat de<br />

angst voor de dood groter is dan ooit. Jong sterven is vervelend<br />

en lijkt onrechtvaardig, dus al die oudjes die zo jong zijn<br />

als ze zich voelen zijn banger dan ooit. Wij, u en ik, en misschien<br />

nog een paar gelijkgestemden, zouden binnenkort een<br />

actie moeten starten, waarbij wij ons richten op alle leeftijdsgroepen<br />

van de samenleving. Kinderen niet uitgesloten. De<br />

slogan van onze actiegroep zal zijn: ‘Je bent zo oud als je je<br />

voelt!’. Er moet een lans gebroken worden voor sombere,<br />

mopperende, zichzelf vervuilende, vergeetachtige, zich slecht<br />

scherende, melancholieke, het tempo niet meer bijhoudende<br />

mensen van alle leeftijden. Je bent zo oud als je je voelt! Wat<br />

betreft deze nieuwe volksbeweging zie ik ook een mooie<br />

afsplitsingsmogelijkheid voor uw branche. De lelijkheidsspecialist.<br />

Een in alles op de bekende schoonheidssalon gelijkende<br />

dienst waar men zich ouder kan laten maken. Waar je dus<br />

een face-push in plaats van een face-lift kan krijgen. Ik vermoed<br />

dat we hiervoor in principe hetzelfde technische instrumentarium<br />

kunnen gebruiken dus zeer kostbaar hoeft die<br />

omschakeling niet te zijn. Ik kan me zelfs voorstellen dat er<br />

salons zullen zijn die beide disciplines in zich verenigen. De<br />

Schoon- en Lelijkheidsspecialisten.<br />

Maar waar komt die jeugdigheidscultus vandaan? Allereerst<br />

natuurlijk komt zij voort uit een vervreemding met de Dood<br />

die nauwelijks meer lijkt te bestaan in onze maatschappij totdat<br />

zij ons onvermijdelijk toch komt halen, en ja dan wil je<br />

wel even schrikken als kwieke bejaarde. En dus is het zaak het<br />

bestaan van dit onvermijdelijke slotakkoord zo lang mogelijk<br />

te ontkennen en met minimaal vijf face-lifts en zes liposucties<br />

en drie lidmaatschappen van fitnessclubs in de kontzak van<br />

het sportbroekje het hoekje om te gaan. Daarnaast is het<br />

natuurlijk een commercieel gemotiveerde beweging.<br />

Ouderwetse, zachtjes vanuit hun leunstoel voor zich uit mopperende<br />

bejaarden betalen geen entree, contributie of abonnementsgelden.<br />

Ze geven bijna niets uit, potten alles op en consumeren<br />

niet. Terwijl ze geld zat hebben, in groeienden getale<br />

onder ons zijn en steeds langer blijven leven! Niet consumeren<br />

is in deze hoogkapitalistische samenleving een doodzonde<br />

en dus wordt er iets bedacht om ze dat geld uit de zak<br />

te kloppen. De stemming in Bejaardenland bereikt zo langzamerhand<br />

het kookpunt. Een op de drie advertentiecampagnes<br />

is inmiddels gericht op de 60-plussers en heeft als inzet ze aan<br />

te zetten tot consumptie. Wie als 65-jarige niet meer meedoet<br />

is een ouwe lul en télt ook niet meer mee. Nou, en ik weet niet<br />

hoe het met u zit, maar ik kan ze niet meer zien, die mountainbikende,<br />

waterskiënde, bergbeklimmende, avonturierende<br />

en groepsexende bejaarden met kleurspoeling in hun haar.<br />

Heeft iedereen dan zijn fatsoen verloren? Wat is er mis met<br />

een in soepjurk gekleed gaande, liedjes uit een ver verleden<br />

neuriënde verstrooide oma? Waarom moet die vrouw in een<br />

kleurrijk vrijetijdskostuum worden gehesen zodat ze naar de<br />

bejaarden house-party kan? Werkelijk, ik kan daar geen<br />

schoonheid in ontdekken. Zo jong als je dochter? Zo oud als<br />

je moeder, zal je bedoelen!<br />

Ik merk dat ik voortdurend afdwaal, bovendien wordt er op<br />

het raam getikt. Ik zal mijn verhaal een andere keer afmaken.<br />

Voel u in de tussentijd niet verplicht te antwoorden. Het hele<br />

verhaal is nog niet vertelt. Met collegiale groeten,<br />

24 25<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>


Geachte mevrouw P.,<br />

Den Dolder, 21 april 1999<br />

Wie zoals ik vanuit de buitenwereld, met haar strakke codes<br />

en duidelijke afspraken afreist naar een psychiatrische inrichting,<br />

is op zijn hoede. Hij denkt ik weet niet wat. Weet niet wat<br />

hij verwachten moet en ook niet hoe hij op dat onverwachtte<br />

moet reageren. (Terwijl ik dit schrijf draait op de achtergrond<br />

Debussy en op de inzet van de violen begint het bos traag te<br />

dansen – ik bedoel maar.) Wat een normaal mens ook van<br />

waanzin weet, een ding weet je zeker: de mensen die er onder<br />

gebukt gaan houden zich niet aan de afspraken. Het zijn niet<br />

de soort mensen die beleefd aankloppen en vragen of ze gelegen<br />

komen, maar ze vallen gewoon met de deur in huis. En<br />

vaak maken ze niet eens gebruik van een deur, maar komen ze<br />

binnen via het zolderraam! Gek zijn heeft zijn nadelen, maar<br />

een van de voordelen is, dunkt mij, dat je overal ‘ingangen’<br />

ziet.<br />

Persoonlijk ben ik niet zo dol op gekte. Ik waardeer afwijkend<br />

gedrag toch het meest wanneer het zich binnen een afgebakend<br />

gebied, een film of een theater afspeeld. U mag dat<br />

saai of burgerlijk of laf vinden – ik vind het normaal.<br />

Problemen heb ik zelf al genoeg zodat ik mij niet geroepen<br />

voel om om de haverklap naar de problemen van waanzinnigen<br />

te luisteren waarvan je je overigens met reden kunt afvragen<br />

of het die waanzinnige een lor kan schelen of jij naar zijn<br />

verhaal luistert of iemand anders. Hij wil zijn verhaal kwijt.<br />

Dat mag natuurlijk, maar ik voel me niet geroepen om zijn<br />

oren te zijn waar het verhaal in- en weer uit gaat zonder te<br />

bezinken.<br />

Zo ongeveer dacht ik over gekte voordat ik naar de Hoeve<br />

vertrok, en dat beeld is in essentie weinig veranderd behalve<br />

dat het, waar het eerst door angst werd bepaald nu wellicht iets<br />

meer door ervaringen wordt gesteund.<br />

Allereerst leerde ik tijdens de eerste weken hier dat de klassieke<br />

moord-brand- en vieze woorden roepende gek bijna niet<br />

meer voorkomt. De Moderne Gekte is, met dank aan de medicijnen,<br />

vooral erg introvert, verstild, depressief, verdoofd, verlamd,<br />

weggepoetst en onderdrukt. Voorzien van een dikke<br />

laag foundation. Of dat een onbetwiste zegen is weet ik niet.<br />

De medicijnen brengen rust in de tent en misschien ook wel<br />

rust in de hoofden van de waanzinnige – maar het maakt de<br />

gekte ook monddood. Het leed wordt door de medicijnen in<br />

veel gevallen verzacht, maar diezelfde medicijnen ontnemen<br />

de gek in zekere zin ook zijn enige expressiemiddel. En dat is<br />

te zien. Beter gezegd; dat is bijna niet te zien. De meeste<br />

patiënten van de Hoeve lijden een teruggetrokken leven. Op<br />

zichzelf en met zichzelf. Niet wezenlijk in andere mensen<br />

(normaal of gestoord) geïnteresseerd. Opgesloten in hun eigen<br />

26 27


waan. De weinige patiënten die buiten komen schuifelen over<br />

het algemeen, de ogen consequent naar de grond gericht, als<br />

ontzielde lichamen stapvoets over de wandelpaden voorbij.<br />

Mensen, of resten van mensen, die in een sterk vertraagde<br />

shock lijken te leven. Een bliksemflits in oneindig langzame<br />

slow-motion. In hun gedachten misschien reizend met de snelheid<br />

van het licht en grote daden verrichtend in een heelal<br />

waar andere natuurwetten gelden, maar hier, terug op planeet<br />

Aarde, ergens aan de rand van het ons bekende universum,<br />

nauwelijks meer in staat om zich voort te bewegen of om zelfs<br />

voor die minimale actie argumenten te verzamelen. En dit<br />

waren de mensen met wie ik mij had voorgenomen over<br />

schoonheid te gaan praten. Achteraf kan men misschien makkelijk<br />

stellen dat zo’n onderneming gedoemd is te mislukken,<br />

maar ik vond dat ik het moest proberen. Bovendien kom ik<br />

niet elke dag in een gekkenhuis, u wel? Zo ben ik er bijvoorbeeld<br />

wel achter gekomen dat de schoonheidsbeleving van<br />

waanzinnigen op een bepaalde manier niet zo gek veel verschilt<br />

met die van normale mensen. Sommigen vinden alles<br />

mooi, anderen vinden bijna niets mooi. Je hebt, ook weer net<br />

als in de normale wereld, intelligente gekken en minder intelligente<br />

gekken. En hoewel de preciese uiting van de waanzin<br />

of gekte natuurlijk van mens tot mens verschilt denk ik toch<br />

een aantal grote lijnen te hebben ontdekt die u in hun algemeenheid<br />

misschien een beter begrip voor de gekte kunnen<br />

geven. Gekte is, voor zover ik het nu begrijp, over het algemeen<br />

een niveau in het bewustzijn (onder of boven ons alledaagse<br />

bewustzijn, daar wil ik van af zijn) dat bereikt wordt<br />

wanneer de verbeelding niet meer gecorrigeerd wordt door de<br />

alledaagse waarneming. We hebben daar allemaal wel eens<br />

last van. Wanneer we verliefd zijn bijvoorbeeld, gegrepen<br />

door een ideaal, of religieus bevlogen raken of wanneer we<br />

kunst maken. Gekte hebben vogels ook als ze nog voor de zon<br />

opkomt al beginnen te fluiten. Indien ze hun waarneming zouden<br />

volgen zouden ze hun snavel houden, maar dat doen ze<br />

niet. Ze tetteren er lustig op los terwijl het nog donker is in het<br />

bos. Een gemiddelde vogel zonder vervolgopleiding zou daardoor<br />

kunnen gaan denken dat zijn gekwetter noodzakelijk is<br />

voor het opkomen van de zon. Er is veel waar we nog niet het<br />

fijne van weten, tenminste, dat is mijn mening, wat u? Indien<br />

u er, vanuit uw persoonlijke wereldbeschouwing andere<br />

ideeën op na wenst te houden staat u dat uiteraard vrij, maar<br />

het hierboven geformuleerde is mijn mening waarvan ik, hoe<br />

lang of hoe kort ik ook nog te leven heb (ook daarover weten<br />

wij hoegenaamd niets, wat nog een reden is om mijn idee in<br />

deze aan te hangen), waarschijnlijk nooit zal afwijken.<br />

Wanneer de verbeelding dus niet meer door de zintuiglijke<br />

waarneming wordt gecorrigeerd, maar een verbond sluit met<br />

iets dat we in haar algemeenheid maar de intuïtieve waarneming<br />

zullen noemen, wordt de werkelijkheid een systeem.<br />

Chaos houdt op te bestaan. Het intuïtieve legt haar wil op aan<br />

de werkelijkheidsbeleving waardoor aan alles een groot plan<br />

ten grondslag lijkt te liggen.<br />

We noemen het gekte of waanzin en dat is iets dat wij als<br />

negatief beschouwen, maar eigenlijk ligt deze perceptie ook<br />

ten grondslag aan iets dat wij in onze cultuur zeer hoog aanslaan,<br />

namelijk de esthetische ontroering. De vaardigheid om<br />

betoverd te worden door muziek, literatuur, een schilderij of<br />

een toneelstuk. Het is onmogelijk om op puur logische gronden<br />

van, zeg, de derde symfonie van Mahler te genieten. Wie<br />

voortdurend de violen en de cello’s telt die aan het spelen zijn<br />

zal geen muziek meer horen. Wie esthetisch ontroert wil worden<br />

zal de banden met de waarneembare werkelijkheid moeten<br />

verbreken en zich aan de hand van de kunst moeten laten<br />

rondleiden door de wereld van de intuïtieve waarneming.<br />

Alleen dan kunnen wij het onbegrijpelijke begrijpen, alleen<br />

dan zullen onze oren het onhoorbare horen en onze ogen het<br />

versluierde kunnen zien.<br />

Ik zeg ogen en oren, maar ik bedoel natuurlijk alle zintuigen.<br />

En hoewel het in deze omgeving (de inrichting) niet<br />

bepaald van kiesheid getuigd om verbanden te zien waar ze er<br />

niet aantoonbaar zijn, zie ik er toch een. Tussen de wijze<br />

namelijk waarop wij met een kunstwerk communiceren, en de<br />

manier waarop wij de waanzin tegemoet treden. Ik zeg niet<br />

dat iedere waanzinnige een kunstwerk is, maar wel dat – willen<br />

wij er werkelijk mee kunnen communiceren – we er ons in<br />

28 29


zekere zin aan moeten overgeven. Zoals we ons ook, om werkelijk<br />

ontroerd te kunnen worden, naar de wetten van het<br />

kunstwerk moeten schikken. Het is hun wereld, of de onze. Er<br />

bestaat geen neutraal gebied, geen strook niemandsland tussen<br />

de wereld van de waan en de wereld van het normale verstand.<br />

De medicatie lijkt dat misschien te zijn, maar die maakt de<br />

waanzin toch voornamelijk dociel in plaats van inzichtelijk.<br />

De waanzinnige communiceert, net als het kunstwerk, met<br />

alle zintuigen. En niet, zoals wij in onze dagelijkse omgang<br />

gewend zijn te doen, voor 90% met ontleedbare grammatica<br />

en 10% suggestieve signalen.<br />

Hoewel er regelmatig grammaticaal correcte zinnen uit de<br />

monden van de in wanen levenden komen heeft de inhoud van<br />

die zinnen over het algemeen weinig te maken met de logica<br />

waarmee u en ik ons gewoonlijk door het leven slaan. Dat is<br />

de algemene, op emperie gebaseerde logica die wij hebben<br />

meegekregen met onze opvoeding. Een logica die gebaseerd<br />

is op algemene afspraken en bevindingen en die bijvoorbeeld<br />

stelt dat rood een kleur is en dat die kleur in haar verschillende<br />

verschijningsvormen, verschillende betekenissen heeft. Zo<br />

is het de kleur van bloed die ons doet gruwen, of de kleur van<br />

een bloem die ons vertedert, de kleur van een zonsondergang<br />

die ons nadenkend stemt of de kleur van een stoplicht die ons<br />

maant te stoppen. Logisch, want dat hebben wij, bewust of<br />

onbewust, met elkaar afgesproken. Pratend met een aantal<br />

patiënten realiseerde ik me in toenemende mate de algemeenheid<br />

van die logica indien die wordt afgezet tegen de privélogica<br />

van de gekte waarin rood een heel andere betekenis kan<br />

krijgen. Zelden echter is de betekenis onlogisch binnen het<br />

systeem van de privé-logica. Elke gekte heeft haar eigen<br />

structuur. De reden dat we er desondanks door in verwarring<br />

worden gebracht en dat er zoveel misverstanden bestaan tussen<br />

de gekken en ons, komt omdat wij de finesse van die<br />

structuur niet kennen, en ook omdat de gek zelf de finesse van<br />

die structuur vermoedelijk niet geheel kent. Hij weet het wel,<br />

maar kent het niet. Het lijkt er wel op alsof de kennis van de<br />

gek zich ieder moment opnieuw aandient als aanvulling op het<br />

reeds bestaande systeem van de privé-logica. Ik heb een aan-<br />

tal keren gezien hoe een nieuwe waangedachte die voortkwam<br />

uit een nauwelijks volgbare associatie met dezelfde blijdschap<br />

werd begroet waarmee een verwoede puzzelaar een puzzelstukje<br />

vindt. En het zal u duidelijk zijn dat het hier het lastigste<br />

deel van de puzzel, de strakblauwe lucht, betreft. Men<br />

bouwt dus aan een systeem van de wereld dat niet per se<br />

getoetst hoeft te worden aan de zintuiglijke waarneming maar<br />

wel sterk afhankelijk is van eerder genomen stappen. Men ziet<br />

als het ware geen verschil meer tussen wat beweerd wordt<br />

over de werkelijkheid en de werkelijkheid zelf. De verbeelding,<br />

die beïnvloed wordt door de werkelijkheid, beschouwen<br />

wij, algemeen logisch denkende mensen, als afgeleide van de<br />

werkelijkheid. Dat doen we bijvoorbeeld wanneer we gezichten<br />

menen te herkennen in wolken.<br />

Voor de personen die in een waan leven bestaat dat verschil<br />

niet. Die herkennen misschien wolken in gezichten.<br />

Vorige week kocht ik op de vlooienmarkt hier in Den<br />

Dolder een mooi plaatjesboek over een ontdekkingstocht door<br />

voormalig Nederlands Nieuw Guinea in 1959. De ontdekkingsreizigers<br />

komen in aanraking met de Asmat, beruchte<br />

koppensnellers die op gezag van de met machinegeweren<br />

bewapende Nederlandse ambtenaren het koppensnellen er aan<br />

hadden gegeven. De schrijver van het boek verhaalt over een<br />

rituele ceremonie waarbij een luchtwortel van een reusachtige<br />

boom wordt uitgezocht om er een totem van te maken. De<br />

totem zal de beeltenis dragen van een beroemde krijger die<br />

niet lang daarvoor, zo blijkt later uit het verhaal, juist door die<br />

machinegeweren om het leven is gebracht. Het stuk hout kan<br />

niet worden uitgekozen zonder dat daaraan een langdurig ritueel<br />

vooraf gaat. Op het moment dat duidelijk is welk deel van<br />

de boom de totem zal gaan worden zit de ziel van de af te beelden<br />

krijger er al in. Het is in de beleving van de Asmat alleen<br />

nog een kwestie van het resthout wegsnijden alvorens de<br />

boom ook de afbeelding zal vertonen. Inderdaad vertoont deze<br />

houding grote overeenkomst met de in onze ogen wellicht<br />

romantische visie van Michelangelo die op bijna dezelfde<br />

wijze zijn stukken marmer in Carara uitzocht. Hij zocht naar<br />

de juiste breuklijn en beweerde dat het beeld al in het marmer<br />

30 31


zat en dat zijn taak enkel was de verpakking van het beeld weg<br />

te bikken. De schrijver van het boek over de ontdekkingsreis<br />

is getuige van de ‘ontmanteling’ van de totem en spreekt zijn<br />

angst uit dat de wild hakkende Asmat-kunstenaar het beeld<br />

zou kunnen vernielen. Tenslotte moet hij echter concluderen<br />

dat dat niet gebeurd en gelooft hij de woorden van de<br />

Nederlandse missionaris ter plekke die het ritueel vaker heeft<br />

gevolgd en die vertelt dat het hakken van een totem nooit mislukt.<br />

Het kán niet mislukken. Ook al wordt de kunstenaar<br />

geblinddoekt. En dat het niet kan mislukken komt misschien<br />

wel omdat men in deze situatie een perfecte synthese heeft<br />

gevonden tussen de algemene- en de privé logica. Het is een<br />

synthese die we in onze cultuur misschien nog het meest duidelijk<br />

terugzien in de team-sporten zoals voetbal waar een<br />

briljante individuele actie zich kan verhouden tot de, wiskundig<br />

zeer lastig te herleiden, totale bewegingen op het veld. Het<br />

gaat er om logica en orde te zien of te herkennen waar anderen<br />

slechts chaos kunnen zien. Ik meen me te herinneren de<br />

ex-voetballer Johan Cruyff in dezelfde bewoordingen over dit<br />

principe te hebben horen spreken. Hij vertelde dat wanneer hij<br />

het veld betrad het was alsof hij in een droom terecht kwam.<br />

Een wereld waarin andere wetten golden die slechts door middel<br />

van een soort totale overgave aan de situatie herkenbaar<br />

werden. Waardoor hij, met andere woorden, wíst zonder te kijken<br />

dat een bepaalde pass van achteren zou worden gespeeld<br />

zodat hij zich altijd een fractie eerder juist kon opstellen dan<br />

zijn tegenstander. En wie denkt dat dit uitsluitend vaag metafysisch<br />

geouwehoer is moet er maar eens zijn zakcalculator bij<br />

halen en op puur wiskundige gronden berekenen wat de kansen<br />

zijn op een succesvolle pass van achteruit een speelveld<br />

van zoveel vierkante meter waarbinnen 22 personen zich vrijelijk<br />

kunnen bewegen. Goed, de komende uren zijn wij, de<br />

overige lezers van deze brief die geen rekenmachine op zak<br />

hebben, van de kansberekenaars verlost en kunnen we verder<br />

met ons verhaal. Wat ik maar wil zeggen: wanneer we de berekenbare<br />

voorwaarden voor een dergelijke succesvolle pass in<br />

acht nemen zou zo’n ‘loepzuivere’, ‘op maat gegeven’ enz.<br />

bal misschien eens in de drie jaar voor moeten kunnen komen.<br />

Probeert u voor de aardigheid maar eens een wiskundige vergelijking<br />

te maken van een voorzet van achteruit. Een duizelingwekkende<br />

hoeveelheid factoren speelt daarbij een rol.<br />

Allereerst de kracht waarmee de voetballer trapt. Vervolgens<br />

de exacte plaats waar schoen en bal elkaar gaan raken. Die bal<br />

is rond zoals u weet, en bij ronde vormen is het vanuit een<br />

wiskundig oogpunt zelfs onmogelijk om de exacte plaats van<br />

de impact te berekenen. Tenslotte moet de voetballer de<br />

afstand die de pass moet hebben nog bepalen. Laat ik even de<br />

variabelen van windsnelheid, de traagheid of snelheid van het<br />

gras en de positie van het standbeen achterwege, dan nog ontstaat<br />

er een som die slechts met de snellere computer binnen<br />

afzienbare tijd kan worden uitgerekend. De voetballer weet de<br />

uitkomst van de som binnen een fractie van een seconde. Hij<br />

hoeft zelfs niet naar de bal te kijken. Hij weet. En hij schiet de<br />

bal over een afstand van 61,4522666 meter exact in de voeten<br />

van een spits, die ook niet heeft stilgestaan, dus daar hebt u er<br />

nog een verwarrende factor bij. U zult begrijpen dat een vergelijking<br />

die nodig is om een raket naar Mars te sturen eenvoudiger<br />

is uit te rekenen dan een die deze willekeurige pass<br />

beschrijft. En toch worden er wellicht honderdduizend van dit<br />

soort passes per jaar gegeven, en hebben nog maar een handvol<br />

raketten Mars bereikt. Dat moet dus wel komen omdat de<br />

baan van die raketten enkel en alleen bepaald worden door<br />

algemene logica. Wanneer het voetbal strikt volgens de algemene<br />

logica zou worden gespeeld zou dat het aanzien niet<br />

waard zijn. Juist de samensmelting tussen algemene- en privé<br />

logica maakt het spel aantrekkelijk en tot een plaats waar<br />

wonderen kunnen gebeuren. Men ziet deze synthese ook bij<br />

geïmproviseerde muziek. Hier spreekt men niet van droom, of<br />

trance maar van ‘groove’. Het zijn verschillende woorden die<br />

allemaal hetzelfde vertellen. Het is het één worden met een<br />

schijnbaar chaotische omgeving zonder zijn eigen individualiteit<br />

te verliezen. Ik sprak hier over met de bejaarde dichter<br />

Willem Halbertsma die een stukje verderop in het bos woont.<br />

“Het is niet zo,” vertelde hij, “dat ik met een vooropgezet<br />

plan ga schrijven – en dus alle woorden en de volgorde waarin<br />

ze geplaatst worden van tevoren bepaal. Er schuilt wel<br />

32 33


degelijk een scheppende kracht in de woorden zelf. De woorden<br />

of klanken dienen zich zelf, soms heel dwingend, aan als<br />

vervolg op eerdere woorden. En soms ook weten de woorden<br />

al dingen die ik nog niet weet, en hebben ze een voorspellende<br />

gave. Vaak kan ik bij, zeg, regel zes nog niet vermoeden<br />

waarom nou juist die bepaalde woorden zich aandienen, maar<br />

meestal blijkt het bij regel tien of twaalf toch te kloppen!”<br />

Halbertsma dicht de woorden een eigen leven en, in meer of<br />

mindere mate, een eigen bewustzijn toe. De taal is volgens<br />

hem een in principe onbezield totaal waarin, door de juiste<br />

impuls, een reactie kan ontstaan die leidt tot een vorm van<br />

zich autonoom ontwikkelend leven. Zoals in de natuur bepaalde<br />

combinaties van onbezielde enzymen, koolstoffen enz. tot<br />

de vorming van bezield leven kunnen leiden. Een onbepaalde<br />

verzameling van woorden kan volgens Halbertsma, wanneer<br />

ze op volgorde is gezet en uitgerust met een bepaald ritme,<br />

bezield raken en zichzelf min of meer uitschrijven tot een<br />

bezield en genoteerd Wezen. De schrijver die de pen vasthoudt<br />

vervult een belangrijke taak in dit proces. Hij maakt de<br />

bezieling mogelijk. Maar hij moet ook, uitgerust als hij is met<br />

de algemene logica, zichzelf op de achtergrond plaatsen om de<br />

balans niet te verstoren. Hij moet dus ter zelfdertijd twee vormen<br />

van perceptie kunnen hanteren.<br />

Terug naar de gekte zou je kunnen stellen dat het de waanzinnige<br />

onmogelijk is om deze synthese te bereiken, of in<br />

ieder geval om een begrijpelijke vorm te vinden waarbinnen<br />

die synthese zich kan voltrekken.<br />

Honderd jaar methodisch onderzoek heeft de verschillende<br />

verschijningsvormen van de gekte uitputtend in kaart<br />

gebracht, en waar die kaart van het Werelddeel van de Gekte<br />

voorheen grotendeels uit witte plekken bestond, heeft het nu<br />

allemaal een naam. De hoofd- en zijstromen zijn opgetekend.<br />

De pieken en de dalen benoemd. Ook heeft men nu een redelijk<br />

duidelijk beeld van de grenzen van dit Werelddeel, hoewel<br />

die niet vastliggen maar overvloeien via een grensgebied van<br />

excentriciteit naar Normaal Gedrag. Het gebied waarbinnen<br />

de gekken wonen is dus genoteerd. Wat echter nog goeddeels<br />

onbekend terrein is, althans dat meen ik uit de woorden van<br />

professionals te hebben opgemaakt, is de antropologie van de<br />

bewoners van dat Werelddeel. Wat drijft ze? Wat is de grammatica<br />

van hun waan, waar vandaan komen hun angsten en<br />

euforieën? Waaraan wordt waarde gehecht en wat wordt als<br />

waardeloos beschouwd? Welke God aanbidden ze, en waarin<br />

herkennen ze de Duivel? Over dit soort zaken is misschien<br />

wel even weinig bekend als over de gedragingen van een in de<br />

maag van het oerwoud levende stam die nog nauwelijks met<br />

de moderne wereld in aanraking is geweest en wier gedragingen<br />

en rituelen we wel ordenend kunnen beschrijven, maar die<br />

we niet werkelijk kunnen begrijpen. Dit gevoel van de per<br />

definitie gehandicapte antropoloog groeide in mij naarmate ik<br />

meer gesprekken voerde met patiënten. Het besef dat je in een<br />

vreemd land op reis bent waar geheimzinnige en moeilijk te<br />

doorgronden rituelen en gewoontes gangbaar zijn en waarop<br />

jij slechts motorisch kunt anticiperen. Na verloop van tijd<br />

zocht ik, als reactie op deze gefrustreerde communicatie, mijn<br />

toevlucht in het bos, en maakte ik een groot aantal foto’s van<br />

de verrottingsprocessen die daar voortdurend aan de gang<br />

zijn. Ik zocht naar een symbool dat de gekte voor mij een<br />

plaats zou kunnen geven. Waardoor ik het voor me zou kunnen<br />

zien. Als Ding. Een tastbare verschijningsvorm, waarnaar<br />

je kan kijken zonder dat je het werkelijk hoeft te begrijpen.<br />

Intuïtief vond ik die processen van verval daarvoor passend.<br />

En dode boom die aan het verrotten is, overdekt met mossen,<br />

zwammen en algen en van binnen uit opgevreten door insekten,<br />

bevindt zich in een geheel ander stadium van de levenscyclus<br />

dan de levende boom, maar ziet er, afgezien van zijn<br />

meestal horizontale houding, bijna nog hetzelfde uit als de<br />

levende boom. En toch hoort de een nog wel tot de levende,<br />

vitale wereld, en de andere al niet meer. En net zo goed als wij<br />

weinig begrijpen van onze gekken, vermoed ik dat de levende<br />

bomen weinig tot geen begrip hebben voor hun omgevallenen<br />

in staat ontbinding verkerende soortgenoten. Ik fotografeerde<br />

een aantal zwammen die zich trapsgewijs op berken<br />

hadden vastgezet en liet die aan een vriend zien. Ik dacht dat<br />

de volgorde van gebeurtenissen was dat de boom afsterft<br />

waarna de zwammen zich er als aasgieren in vastbijten. Maar<br />

34 35


volgens die vriend, die nog meer natuurdocumentaires kijkt<br />

dan ik, was het juist andersom. De zwammen enteren de berk<br />

en zuigen langzaam het leven uit de boom. Ze wurgen of verstikken<br />

de berk. Toen ik dat hoorde wist ik dat ik mijn symbool<br />

voor de gekte had gevonden. De zwam die het leven, of<br />

de werkelijkheidszin, uit de normale mens zuigt en hem, bijna<br />

onmerkbaar en met een zeer geduldige kracht, die andere<br />

wereld induwt. De waanzin is een zwam. Een parasiet die zich<br />

voedt met de sappen van zelfstandig leven.<br />

En nu is het maar aan ons om te bepalen wat autonoom<br />

leven is, en wat parasitair. Snapt u wel?<br />

Al met al waren dit genoeg redenen of tekens die mij er op<br />

wezen dat ik de gekte, en misschien dus ook de essentie van<br />

schoonheid en esthetische ontroering, via een omweg van<br />

symbolen en niet duidelijk gespecificeerde gebaren moest<br />

benaderen.<br />

Ik zal u dan ook geen direct of woordelijk verslag doen van<br />

de gesprekken hoewel ik van de eerste reeks consulten nauwkeurige<br />

aantekeningen maakte. U verlangt misschien voorbeelden<br />

uit de praktijk, bloemlezingen van goed gedocumenteerde<br />

waanzin, maar die zult u niet te lezen krijgen. De reden<br />

daarvoor is dat ik me afvraag of een letterlijke verslaggeving<br />

van de belevingswereld van de waanzinnige wel zo correct is.<br />

Waanzin aan de hand van citaten determineren is zoiets, denk<br />

ik nu, als de vochtigheidsgraad van een spons te willen meten<br />

met een liniaal.<br />

En ook hier zijn er weer overeenkomsten met de wereld van<br />

de kunst. Nemen wij bijvoorbeeld twee van mijn favoriete<br />

schilderijen ‘De Toren van Babel’ en ‘De Triomf van de<br />

Dood’, beiden van de hand van de Vlaamse ziener Pieter<br />

Bruegel, onder de loep dan stuiten we op hetzelfde probleem.<br />

We kunnen de schilderijen opmeten, iets over de kunsthistorische<br />

achtergrond ervan onthullen en het aantal personages dat<br />

op beide schilderijen voorkomt tellen; indien wij echter de<br />

essentie van het schilderij – waarom het zich gedraagt zoals<br />

het zich in onze beleving gedraagt – proberen te beschrijven<br />

schieten onze woorden tekort en worden wij alleen maar aan-<br />

gemoedigd om, al schrijvend, zelf een nieuw kunstwerk te<br />

maken.<br />

Ja, u leest het goed: het schilderij gedraagt zich. Het heeft<br />

een eigen ziel, zoals de totems van de Asmat. Abstracter waarschijnlijk,<br />

want niet te herleiden tot één enkele legendarische<br />

krijger, maar een ziel heeft het. Een ziel die zo bijzonder is dat<br />

hij in de loop van honderden jaren door wellicht miljoenen<br />

mensen is opgezocht en bekeken om iets van de eigenschappen<br />

van die ziel in te ademen. En het is waarschijnlijk zo dat<br />

de ziel van de schilderijen van Bruegel en de totem van de<br />

Asmat en de pass van Cruyff of het tweede deel uit het eerste<br />

pianoconcert van Bach voor mijn part, één en de dezelfde ziel<br />

zijn: een staat van bewustzijn namelijk waarin de privé-logica<br />

en de algemene-logica tot een synthese komen. Iemand die in<br />

wanen leeft beweegt zich, denk ik, voortdurend heen en weer<br />

tussen die twee werelden zonder ze ooit bij elkaar te kunnen<br />

brengen. Dat maakt hem eenzaam tussen de mensen en dat is<br />

misschien ook wel de reden dat veel gekken zich gaan omringen<br />

met door hen bezielde voorwerpen waartoe zij zich, bij<br />

gebrek aan mensen, sociaal gaan verhouden. Een gedrag overigens<br />

dat ook weer niet zo heel vreemd is. Miljoenen voetbalfans<br />

zouden er immers bijna alles voor over hebben om in<br />

het bezit te komen van een door Johan Cruyff ingezweet voetbalshirt.<br />

En ze zouden, wanneer ze het shirt droegen, onwillekeurig<br />

de ‘kracht’ er van voelen. Helemaal wanneer het een<br />

shirt is dat werd gedragen tijdens een legendarische wedstrijd.<br />

Het verschil met de waanzinnige is dat bijna iedereen de<br />

kracht van dat voetbalshirt kan begrijpen en slechts weinigen<br />

de bezieling van een stuk hout of een steen kunnen zien.<br />

Ik vertelde u reeds eerder dat de waanzin niet het enige<br />

nieuwe element in mijn tijdelijke omgeving was. Daar was<br />

ook nog de natuur. Het uitbundige Willem Artnszbos dat door<br />

de eerder genoemde dichter Willem Halbertsma heel treffend<br />

werd omgedoopt in het Finsterwald. U moet weten dat ik<br />

beslist niet vertrouwd ben met de natuur. Ik kijk weliswaar<br />

graag naar natuurfims, maar weet slechts met moeite een beuk<br />

van een eik te onderscheiden en in mijn dagelijkse leven in de<br />

36 37


stad beperkt de aanwezigheid van de natuur zich, althans visueel,<br />

tot de wolken, een paar duiven, twee nestelende meerkoetjes<br />

in de gracht (die hun nest overigens bij gebrek aan bruikbare<br />

takken inmiddels hebben leren samenstellen uit plastic<br />

tassen en Big Mac verpakkingsdozen) en een aantal op stand<br />

wonende spinnen waarvan ik naam noch geslacht weet. Ze<br />

zijn bruin-grijs en erg goed in stilzitten. Wanneer je aan de<br />

stadsnatuur gewend bent kijk je in eerste instantie met dat<br />

soort ogen naar de buitennatuur. Het verschil tussen deze twee<br />

manieren van kijken wordt je pas na verloop van tijd duidelijk,<br />

wanneer je namelijk, alsof er iemand aan de scherpteinstelling<br />

van lenzen heeft gedraaid, plotseling meer ziet.<br />

Meer details gaat ontwaren, individueel karakter gaat herkennen<br />

in wat voorheen anonieme bomen en planten waren.<br />

Gecamoufleerde dieren ziet lopen waar je eerst dacht dat het<br />

de bladeren waren die door de wind werden bewogen. Je ogen<br />

gaan er van open. Je gaat, met ander woorden, anders waarnemen.<br />

Het zal u hopelijk niet ontgaan dat ik dit op deze<br />

nadrukkelijke wijze stel om u duidelijk te maken dat ik hierin<br />

verbanden zie met de waanzin en met de beleving van schoonheid,<br />

van esthetische ontroering, de zaak waarom het ons in<br />

eerste instantie allemaal te doen was.<br />

De natuur dus. Het Finsterwald. Dat prachtige heuvelachtige<br />

bos waar de boswachterij schijnbaar haar handen van heeft<br />

afgetrokken om ‘de natuur’ zijn beloop te laten gaan. Dat<br />

betekent dat omgevallen bomen blijven liggen en rustig wegrotten<br />

terwijl parasitair leven er bezit van neemt. En wanneer<br />

ik praat over de natuur, dan heb ik het toch voornamelijk over<br />

de flora. De flora die vermoedelijk net zo schuw is als de<br />

fauna, en die, bij gebrek aan de mogelijkheid om uit het zicht<br />

te vluchten, zich camoufleert met geheimzinnigheid. Ik kan<br />

mij even niet beter uitdrukken. De flora, die stille, zich slechts<br />

zeer traag verplaatsende entiteit, uit haar schuwheid niet zoals<br />

de dieren in vluchtgedrag, maar in een op het eerste gezicht<br />

zeer complexe, maar bij nadere beschouwing wellicht ook<br />

verrassend simpele geheimzinnigheid. Een sterk afwezige<br />

aanwezigheid die de voedingsbodem voor menig sprookje is<br />

geweest.<br />

Als vanzelf, om boodschappen te doen of de hond uit te<br />

laten, wandelde ik veel door het bos. En binnen een paar<br />

weken ging ik in de visuele chaos die het bos lijkt te zijn,<br />

steeds meer patronen en details herkennen. Ik meende er meer<br />

van te begrijpen, en er een dieper contact mee te hebben dan<br />

eerst. Ook zonder een studie biologie ga je, na er een tijdje in<br />

te hebben rondgelopen, begrijpen dat er een systeem in het<br />

bos zit. Precies op dezelfde manier wellicht als er een systeem<br />

zit in de gekte. Je snapt niet oorzakelijk waarom die plant nou<br />

juist precies op die plek daar groeit, maar je begrijpt wel de<br />

onvermijdelijkheid en misschien zelfs noodzakelijkheid van<br />

de keuze voor die plek en die plant. Noodzakelijk weliswaar<br />

omdat het onzinnig is om tegen de logica van het bos in te<br />

gaan. Je hebt, als plant bijvoorbeeld, geen poot om op te staan<br />

indien je er andere, geinige of maffe ideeën op nahoudt.<br />

Sterker nog, je zou niet eens bestaan! Een plant met een eigen,<br />

niet in de natuur voorkomende levensvisie is als een waanzinnige<br />

in een op empirie gebaseerde samenleving.<br />

38 39


Een goede vriend van mij die een tijdje door de jungle heeft<br />

gewandeld schreef me in een brief daarover dat hij had<br />

geleerd dat 50 procent van de oerwoudpopulatie parasitair is.<br />

Ik heb daar lang over na moeten denken, want als je zegt dat<br />

50 procent van een eenheid parasitair is wordt het als vanzelf<br />

een arbitraire kwestie welke helft je als parasiet en welke helft<br />

je als autonoom benoemd. Het lijkt dus op het eerste gezicht<br />

een onzinnige tweedeling maar toch sloeg die vriend onwillekeurig<br />

de spijker op zijn kop. Wanneer de natuur zijn gang kan<br />

gaan wordt het bos een op assimilatie gerichte entiteit. Een<br />

zeer rigide commune zo u wilt. En hoewel die 50 procent misschien<br />

gradueel zal schommelen (want hoe deel je een bos in<br />

tweeën?) denk ik dat de tweedeling reëel is. Het dier Bos<br />

zoekt voortdurend naar een evenwicht in zijn bestaan.<br />

Volsterkt autonoom kan hij niet zijn – want dan ontzegt hij<br />

zichzelf immers voedsel. Volstrekt parasitair kan hij ook niet<br />

zijn, want dan zou het bos, om andere evidente redenen, ook<br />

ophouden te bestaan. Wellicht is de indeling autonoom-parasitair<br />

wel een natuurlijke spiegel van wat wij algemene- en<br />

privélogica zijn gaan noemen. Maar welke van de twee is het<br />

autonome gedeelte?<br />

Enfin, het wordt te laat om hier nog zinnig op door te kunnen<br />

gaan.<br />

Ondertussen laten de grote vragen over schoonheid, esthetische<br />

ontroering, waanzin, kunst en natuur, en hun vermoedelijke<br />

onderlinge samenhang mij niet los. De gesprekken met<br />

de patiënten hier mogen dan feitelijk mislukt zijn – zij hebben<br />

wel de basis gelegd voor een groot aantal afgeleidde gedachten.<br />

U zou hier eigenlijk ook een tijdje moeten zitten. Ik weet<br />

niet precies wat het is, maar de plek doet iets met je. Het<br />

nodigt je uit (of misschien dwingt het je wel) om ideeën die je<br />

had en waarvan je zeker was, los te laten of te herzien. Het is<br />

op een bepaalde manier, voor de gemoedrust even voorbijgaand<br />

aan het leed van de pakweg 500 patiënten – leed waarvan<br />

u en ik ons eigenlijk geen voorstelling kunnen maken –<br />

een magische plek. Er worden hier per dag waarschijnlijk<br />

meer wonderen en gruwelen gezien dan jaarlijks in een miljoenenstad.<br />

Dat besef beïnvloedt onwillekeurig je denken. En<br />

ik voel me er door verplicht en begeesterd om dan in ieder<br />

geval een symbolische of magische oplossing te vinden, een<br />

beeld of een verhaal waarin alles samenkomt. Een versmelting<br />

met meerwaarde. Een symbolische brug te slaan tussen de<br />

tweedeling van waan en zin, schoonheid en lelijkheid, mens<br />

en natuur, linker- en rechter hersenhelft. Die brug moet zoiets<br />

zijn als een derde hersenhelft. Slechts af en toe zichtbaar, maar<br />

altijd aanwezig. Maar zoals gezegd: het wordt te laat. Ik zal<br />

deze brief direct posten terwijl ik Casper de Hondt nog een<br />

nachtelijke plaspauze gun. Met collegiale groeten ben ik uw<br />

avonturier-schoonheidsspecialist:<br />

40 41<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>


Beste mevrouw P.,<br />

Maarssen, 24 april 1999<br />

(ansichtkaart)<br />

Fietsend per ongeluk terecht gekomen in Maarssen. Heb het<br />

Bisonspoor niet kunnen vinden. Het weer is mooi, maar wat is<br />

Maarssen een deprimerend lelijk dorp! Daar kunt u toch geen<br />

mensen ontvangen? Wat moeten uw buitenlandse gasten wel<br />

niet denken? U zult er wel uw redenen voor hebben gehad om<br />

u in een van de lelijkste dorpen van Nederland te vestigen,<br />

maar mij is het een raadsel. Evenzogoed; groeten van uw piekerende<br />

collega:<br />

Beste Mevrouw P.,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Den Dolder, 27 april 1999<br />

Ik lees mijn vorige lange brief aan u terug en ik kan me<br />

voorstellen dat u bij het lezen dacht: “Godsamme! Wat is die<br />

<strong>Tuinder</strong> toch opeens zweverig geworden!” of: “En hoe zit het<br />

nou met die schoonheid, daar zouden we het toch over gaan<br />

hebben?” en misschien ook wel: “Get to the point, man! Ik<br />

heb niet de hele dag!”<br />

Wat dat laatste betreft waag ik te betwijfelen of u daar wel<br />

de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid<br />

spreekt, want volgens mij zit u vrij vaak zo maar wat voor u<br />

uit te staren, wachtend tot er iemand belt die ook al een hele<br />

tijd voor zich uit zat te staren. Heus, neemt u dat nou maar van<br />

mij aan: zo druk kan die baan van u niet zijn! Bovendien gaan<br />

mijn brieven uiteindelijk wel degelijk over schoonheid en<br />

bent u dus beroepsmatig geëxcuseerd als u er even de tijd voor<br />

neemt om ze te lezen. We zijn nu alleen nog even bezig met<br />

42 43


de aanloop die, dat geef ik toe, vrij lang is, maar we willen straks<br />

ook een ongekend verre sprong maken. We gaan geen<br />

salto-mortale maken vanuit-stand zoals dat heet. Dit wordt<br />

schoonspringen vanaf de hoogste plank met de langste aanloopbaan.<br />

Wat uw eerste opmerking betreft: uw verbazing is<br />

mijn verbazing. Ik kan u niet zo een-twee-drie uitleggen hoe<br />

dat komt. Ik denk evenwel dat een ieder die zich beroepsmatig<br />

met schoonheid bezighoudt en deze zaak ernstig neemt, of<br />

men nu kunstenaar is of voor de kost overmatige beenharen<br />

weg-harst, onvermijdelijk in de buurt van de mystiek uitkomt.<br />

Welaan, dat voor waar aannemend kunt u misschien begrijpen<br />

dat een en ander nog eens verhevigd wordt door de afzondering<br />

waarin ik leef en de onmiddellijke nabijheid van het bos<br />

en de door ons zo gekwalificeerde antiwereld van de gekken.<br />

Nu ik er over nadenk moet u eigenlijk verbaasd zijn dat ik er<br />

nog zo nuchter onder ben gebleven! Een kunstenaar met een<br />

zwakker geestelijk gestel was vermoedelijk allang bezweken<br />

of zou een enkeltje Goa (India) hebben gekocht. Maar dat<br />

soort mystiek zoek ik dus niet. Niet het soort mystiek dat je<br />

alleen maar kan ervaren wanneer het lekker weer is, het eten<br />

spotgoedkoop en een ticket er naar toe in de Airmiles aanbieding.<br />

Het moet anders kunnen. Mystiek die voortkomt uit een<br />

andere perceptie, en niet uit een andere vakantiebestemming.<br />

Zodat je uiteindelijk voor je mystieke ervaringen ook op de<br />

conservenafdeling van de supermarkt terecht kan. Ja, zoiets<br />

moet het zijn. Want een mystieke ervaring die je alleen kan<br />

beleven wanneer je je tegen een verzameling dodelijke ziektes<br />

hebt laten inenten, dat kan geen zuivere mystiek zijn, wat u?<br />

In ieder geval geen mystiek of magisch besef dat je na de<br />

vakantie weer mee naar huis neemt. Maar genoeg hierover.<br />

Om uw honger naar voor u toepasbare kennis te stillen zal ik<br />

u van een aantal van mijn eerste bevindingen over schoonheid<br />

en schoonheidsbeleving op de hoogte stellen. Let goed op.<br />

Wat is Schoonheid? Wat ervaren wij als mooi, en waarom?<br />

En wat is precies de samenstelling van die ervaring die er voor<br />

zorgt dat wij ontroerd worden of in een andere daarop gelijkende<br />

stemming worden gebracht? Ik ben geen onderlegd<br />

filosoof en dus zal ik u niet proberen te imponeren met een<br />

bloemlezing van wat er door de eeuwen heen zo al over dit<br />

onderwerp beweerd werd. Ook omdat zowel u als ik er al vrij<br />

snel geen touw meer aan zouden kunnen vastknopen. Vast<br />

staat dat het vraagstuk de mens altijd heeft geboeid en een van<br />

de hoofdthema’s van elke zichzelf respecterende filosoof is<br />

geworden. En dat is begrijpelijk. De schoonheidsbeleving<br />

slaat immers bruggen tussen mensen zoals ze ook gelijkelijk<br />

mensen van elkaar kan doen vervreemden. Indien u bijvoorbeeld<br />

tijdens een gesprek met iemand waarvoor u een zekere<br />

sympathie koestert ontdekt dat die persoon altijd moet huilen<br />

van ontroering bij een muziekstuk waar u zelf op kotst zullen<br />

die gevoelens van sympathie behoorlijk op de proef worden<br />

gesteld. Schoonheidsbeleving is dus een intuïtief instrument<br />

om de Ander te leren kennen. Daarnaast is het ook een instrument<br />

om uzelf beter te leren kennen. De esthetische ontroering<br />

manifesteert zich immers vaak onafhankelijk van uw wil.<br />

Zonder dat u er op verdacht bent. Pats-boem! Daar hebt u<br />

opeens kippenvel of vochtige ogen.<br />

“Dat is maf,” denkt u dan. “Nooit geweten dat ik door een<br />

bord erwtensoep zo geraakt kon worden.” En het volgende<br />

moment is uw zelfbeeld rijker en complexer geworden.<br />

Schoonheid is een machtig wapen. Visuele schoonheid kan<br />

onzinnige argumenten omtoveren tot redelijkheid en kan van<br />

een domkop een interessante persoon maken. Het najagen van<br />

schoonheid kan er voor zorgen dat men de redelijkheid uit het<br />

oog verliest en onverstandige beslissingen neemt. Schoonheid<br />

is een totem. Wanneer u met een mooie man over straat loopt<br />

straalt een deel van die schoonheid op u af. U voelt zich sterker,<br />

zekerder en gelukkiger. Maar er is meer.<br />

Wanneer ik een willekeurige klassieke deun via de nationale<br />

radiozenders laat horen zal dat misschien 1 procent van de<br />

bevolking ontroeren. Wanneer ik echter beweer dat dit ons<br />

nationale Volkslied is en ik het laat horen omdat ons voetbalelftal<br />

na een heroïsche strijd waarbij het vaak kantje boord<br />

was, en waarbij menig scheidsrechter bewezen omkoopbaar<br />

bleek te zijn en dus vele van onze beste spelers ten onrechte<br />

met een rode kaart het veld werden uitgestuurd – enfin, u kent<br />

die aanstellerige, met een sausje van minderwaardigheidsge-<br />

44 45


voel overgoten mythologie van het Nederlands voetbalelftal<br />

wel – tóch de Wereldcup heeft gewonnen zullen bij 99 procent<br />

van de bevolking de tranen in de ogen springen.<br />

(Wat dat aangaat denk ik er hard over om lid te worden van<br />

de fanclub van het Duitse nationale elftal, de Mannschaft. Dat<br />

zijn tenminste voetballers waar je op kan rekenen. Ze voetballen<br />

misschien niet al te mooi, maar ze sleuren je daarentegen<br />

ook bijna nooit mee in de artistieke crisis waar het<br />

Nederlandse elftal van balgoochelaars zo vaak last van heeft.<br />

Ik begrijp best dat ik met deze bekentenis weinig vrienden zal<br />

maken in mijn eigen land, maar vrienden maken is niet de<br />

belangrijkste taak van een kunstenaar. Die taken zijn, in volgorde<br />

van gewicht: 1. Kunst maken. 2. Zo goed mogelijk in zijn<br />

eigen levensonderhoud voorzien. 3. Niet zeuren (dan had je<br />

maar een kantoorbaan moeten nemen). 4. Hard en aandachtig<br />

werken. Niet wachten tot de inspiratie jou op komt zoeken,<br />

maar een bezoek van de inspiratie, of de geest of de groove,<br />

door dat harde werken af te dwingen. Anders gezegd; jij bent<br />

de baas. (zie: de Mannschaft) 5. Je eigen koers blijven varen<br />

zonder totaal te vervreemden van de wereld waarin je leeft.<br />

Anders wordt je een excentriekeling en die zijn alleen maar<br />

interessant voor praatprogramma’s op de televisie. 6.<br />

Vrienden maken.)<br />

Hetzelfde deuntje dus, niks extra toegevoegd, geen verboden<br />

drugs via het waterleidingsysteem verspreid en toch een<br />

verschil van 98 procent! Ra-ra, hoe kan dat? U merkt nu hopelijk<br />

al wel dat er bij schoonheidsbeleving meer komt kijken<br />

dan een flesje mascara, een face-lift en een nieuwe lipstick.<br />

Dat komt omdat de waardering die wij aan schoonheid geven<br />

bepaald wordt door een moeilijk ontwarbare combinatie van<br />

wederom de algemene- en de privé-logica.<br />

In een artikel van de Leidse filosoof Gerard Visser las ik:<br />

“De vraag die Kant zich stelde is deze. Welke is de grondslag<br />

van de algemeengeldigheid, zo die er is, van het esthetische<br />

smaakoordeel? En zijn antwoord luidt dat deze algemeengeldigheid<br />

inderdaad bestaat en dat zij zich laat funderen op de<br />

lust van de reflectie, het plezier dat verbonden is met de<br />

beschouwing van schone vormen. Deze lust is weliswaar iets<br />

subjectiefs, maar<br />

waar zij voortkomt uit<br />

de reflectie, opstijgt<br />

uit het vrije en harmonieuze<br />

spel tussen<br />

verstand en verbeeldingskracht,<br />

is er niet<br />

meer sprake van een<br />

privé-gevoel, aldus<br />

Kant, maar van een<br />

stemming die zich<br />

algemeen laat meedelen.”<br />

Nu ja, Kant wist<br />

natuurlijk nog niet<br />

van het bestaan van<br />

live televisieuitzendingen<br />

en ook was de voetballerij in zijn tijd nog niet de<br />

volkssport die het nu is, maar feitelijk zegt hij hetzelfde. Hij<br />

verklaart echter niet, althans niet in dit citaat, waar die lust tot<br />

reflectie dan weer vandaan komt, en gaat daarmee, vermoed<br />

ik, voorbij aan de hamvraag. Ik weet er ook nog niet het antwoord<br />

op, maar ik vermoed dat die lust tot reflectie voortkomt<br />

uit een zoekende, zich onwillekeurig vragenstellende psyche<br />

die, maar hierin mag u mij gerust tegenspreken, in meer of<br />

mindere mate in elke mens aanwezig is. Het concept van vragen<br />

stellen en niet alles wat zich voordoet voor lief nemen is<br />

een van de eigenschappen die ons onderscheid van de natuur.<br />

Mensen die zich minder dingen afvragen en de werkelijkheid<br />

als vanzelfsprekend ervaren, domme of luie mensen dus, zullen,<br />

vermoed ik, bijna per definitie een minder ontwikkelde<br />

schoonheidsbeleving hebben. Zij houden van het herkenbare.<br />

Zij willen bevestigd worden in wat ze al weten en gaan iedere<br />

impressie die hun vaste waarden in twijfel zou kunnen trekken<br />

uit de weg. Zaken die niet in hun straatje passen doen ze<br />

automatisch af als onzin. Ze verzetten zich tegen een dynamisch<br />

wereldbeeld en huldigen waarschijnlijk ook een statisch<br />

beeld van hun eigen persoonlijkheid. De vrijheid en de<br />

46 47


harmonie van het “spel tussen verstand en verbeeldingskracht”<br />

waar Kant over spreekt is natuurlijk sterk afhankelijk<br />

van dat verstand en van die verbeeldingskracht. Eén van beiden<br />

moet in ieder geval in ruime mate aanwezig zijn om dat<br />

spel te kunnen spelen.<br />

Het is inmiddels half vijf ‘s middags geworden en ik kom<br />

zojuist terug van een korte wandeling in het bos. De hond<br />

moest er uit, en ik moest even mijn vingers strekken. Na een<br />

tijdje ging ik op een omgevallen boom zitten en at een appel.<br />

Kort daarna landde er op een tak, ongeveer vier meter bij mij<br />

vandaan een prachtige helblauwe vogel. Vrij groot. Ik schat<br />

zo’n 30 centimeter van kop tot staart. Ik hield op met kauwen<br />

en bewoog mij niet meer. De vogels keek stuurloos om zich<br />

heen. Zeer onbepaald kijkgedrag die zich misschien nog het<br />

beste in graden van verschillende hoeken laat vertalen. 34 graden,<br />

78 graden, 116, 47, 62, 10, 88, 148. De kijkrichting wordt<br />

om de halve seconde gewijzigd. Staren is er voor vogels niet<br />

bij. Mensen kunnen wel staren, en honden bijvoorbeeld ook.<br />

Wellicht is dat de reden dat wij hoger in de rangorde der dieren<br />

staan, of in ieder geval dat wij doen wat wij doen. Ik<br />

bedenk mij nu dat er misschien ooit wel eens vogels zijn<br />

geweest die goed konden staren en wegdromen bij een zonsondergang<br />

bijvoorbeeld, maar dat die evolutionaire rariteit al<br />

snel is uitgeroeid door de verschillende prooidieren. In ieder<br />

geval was ik blij en verbaasd dat de vogel zo dicht naast mij<br />

kwam zitten en mijn aanwezigheid schijnbaar niet angstaanjagend<br />

vond. Zo ontspannen was de vogel zelfs dat ik me begon<br />

af te vragen of hij mij überhaupt wel zag. Onderscheidt een<br />

vogel wel zaken, of heeft hij zich er meer in geoefend om<br />

bewegingen te signaleren? Er over doordenkend leek mij dat<br />

laatste, als vogel zijnde, inderdaad veel praktischer. Wanneer<br />

je zoekt naar een bepaalde beweging waarvan je weet dat die<br />

bij die insect hoort maakt dat het zoeken wellicht een stuk<br />

eenvoudiger, dan wanneer je de ongetwijfeld uitstekend gecamoufleerde<br />

rakker visueel moet herkennen.<br />

Uiteindelijk kwam Casper de Hondt deze idylle verstoren<br />

door zich vanuit het struikgewas op de vogel te storten. Maar<br />

die vogel had hem dankzij zijn onmogelijkheid om te staren<br />

natuurlijk allang aan zien komen en vloog een fractie voor<br />

Casper kon toeslaan loom klapwiekend op. Nu pas zag ik dat<br />

zijn vleugels aan de onderzijde fel rood waren.<br />

Wanneer we de esthetische ontroering (EO) willen kunnen<br />

begrijpen moeten we de samenstelling van die specifieke<br />

emotie allereerst ontleden. Het gevoel dat buik en hoofd gelijkelijk<br />

vult nader beschouwen en met een flinterdun mesje fileren<br />

waarna we minuscule plakjes onder een psychische microscoop<br />

kunnen leggen. Wat voelt u precies wanneer u tot tranen<br />

geroerd wordt door een muziekstuk, een lang van tevoren aangekondigde,<br />

maar toch altijd weer onverwachte dramatische<br />

wending in een verhaal of de zwijgzame verplettering van een<br />

schilderij? De EO is in de allereerste plaats een gevoel van<br />

herkenning. Een herkenning van iets dat je niet op dat specifieke<br />

moment, in die specifieke vorm, op die specifieke locatie<br />

had verwacht, maar dat toch niet onverwacht komt. En<br />

meestal zorgt de omgeving, een museum of een concertzaal<br />

daar wel voor. De tien seconden stilte die de dirigent voor aanvang<br />

van het concert afdwingt door zijn armen gebiedend te<br />

strekken dienen als waarschuwing en zetten uw zinnen op<br />

scherp. Zijn we d’r allemaal klaar voor? We gaan zo dadelijk<br />

planeet Aarde verlaten en ons onderwerpen aan andere wetten<br />

dan we gewend zijn. Waar rede en redeloosheid namelijk een<br />

koninklijke tweelingbroer zijn die in harmonie regeren over<br />

de wereld van de verbeelding. De esthetische ontroering kan<br />

niet bestaan wanneer u aan uzelf blijft denken. U moet in<br />

zekere zin uzelf vergeten en enkel nog maar zintuig zijn. U<br />

moet één worden met de muziek, het schilderij, de roman of<br />

het landschap. Wanneer u esthetisch ontroerd wordt houdt u<br />

heel even op te bestaan. Uw fysieke en geestelijke samenstelling<br />

wordt één met de moleculen die door de muziek aan het<br />

trillen worden gebracht en één met de pigmentdelen die dat<br />

betoverende licht op het doek veroorzaken. U bestaat niet<br />

meer en toch bent u méér en groter en veelomvattender dan u<br />

in uw dagelijks leven ooit lijkt te zijn geweest. Ont-roert betekent<br />

misschien wel: zonder roer. U bent dus stuurloos. U als<br />

persoon, met al uw meningen en voorkeuren hebt heel even<br />

niets meer in te brengen. U waait zonder doel en zonder rich-<br />

48 49


ting op de winden van een kosmische beweging. U bent één<br />

met alles. U bent voor een korte periode niet aanspreekbaar,<br />

niet van deze wereld, u bent kortom gek.<br />

De felrode onderzijde van de vleugels van de vogel: dat was<br />

een typisch geval van gekte. Daar had een haiku ingezeten als<br />

ik had geweten hoe je die dient te schrijven. Dat zult u dus zelf<br />

moeten opzoeken. Ik kan u wel veel, maar niet alles uitleggen.<br />

Nu weet ik niets meer te zeggen, al die schrijverij heeft mij<br />

ont-roert. Ik ben stil geworden. Een stille groet dus van uw<br />

experimentele branchegenoot,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Beste Mevrouw P.,<br />

Den Dolder 30 april 1999, 22.00 uur.<br />

Is het vandaag Koninginnedag? Ik raak hier in de wildernis<br />

steeds meer het contact met de werkelijkheid van de andere<br />

mensen kwijt. In ieder geval heerste er geen feeststemming in<br />

het bos waar ik zojuist uit teruggekeerd ben na een zeer korte<br />

avondwandeling. De lucht was in het westen nog helder, maar<br />

de bomen waren al bijna zwart geworden. Ik ben geen held in<br />

het donker. Je zou me zelfs een schijtert kunnen noemen. Zelf<br />

vermoed ik dat ik lichtelijk nachtblind ben waardoor ik in het<br />

donker minder zie dan de gemiddelde mens. Vanwege die<br />

blindheid denk ik dingen te zien. Dingen die er naar alle waarschijnlijkheid<br />

niet zijn, maar die – omdat je nooit 100 procent<br />

zeker kan zijn – juist door die blindheid extra reëel lijken te<br />

worden.<br />

Wat voor dingen dat dan zijn? Nou ja, gewoon Dingen. Ik<br />

voel mij in het nachtelijk bos vooral een inbreker. Het idee dat<br />

ik hier niet behoor te zijn. Dat ik hier niets te zoeken heb, dat<br />

het verboden is en dat de rechtmatige bewoners ieder moment<br />

wakker kunnen worden en naar een onder het bed verborgen<br />

oude bijl zullen grijpen. Ik ken deze angst niet in de stad en in<br />

veel mindere mate in een open veld of aan het strand, maar het<br />

bos: dat is een ander hoofdstuk.<br />

Maar na al dat geklets over hoe mooi de natuur eigenlijk wel<br />

niet is en hoe nietig de mens en zo, leek me dit het juiste<br />

moment om, zoals ik me al aan het begin van mijn verblijf hier<br />

had voorgenomen te doen, voor eens en voor altijd korte metten<br />

te maken met die angst. Manhaftig fluitend liep ik dus,<br />

handen stevig in de broekzakken het bos in. De eerste honderd<br />

meter viel mee. Die gaat over een boslaan die aan een zijde<br />

door het bos aan de andere zijde door een open veld wordt<br />

begrensd dat in het late, indirecte licht prachtig wit straalde. Ik<br />

keek zo min mogelijk ter linker zijde vanwaar het pikzwart<br />

van het eigenlijk bos mij aanstaarde. Casper de Hondt kent<br />

geen angst voor dag of nacht en rende zoals altijd vrolijk<br />

kwispelend een flink stuk voor mij uit om na honderdvijftig<br />

meter opgezogen te worden door het donker, daar namelijk<br />

50 51


waar het open veld ophoudt en de laan aan beide zijden<br />

omzoomd wordt door het bos. Dit moest natuurlijk niet te gek<br />

worden, een ommetje, niet meer. Ik wist al dat ik de eerste<br />

afslag links zou nemen waardoor ik, na een klein stukje door<br />

het donkere bos, uit zou komen bij de lantaarnpaal die naast<br />

het oude mortuarium staat, waarna ik over de verharde weg,<br />

geleid door andere vriendelijke lantaarnpalen, terug naar huis<br />

zou kunnen lopen. Maar zelfs zo ver kwam het niet. Twintig<br />

meter nadat ik het open veld achter mij had gelaten bleef ik<br />

stilstaan en keek om mij heen. Zien deed ik niets, maar de<br />

Dingen waren er. Het bos, dat werd mij al snel duidelijk, was<br />

niet vriendelijk gestemd. Misschien heeft dat met het jaargetijde<br />

te maken. De lente, dat lijkt me een verwarrende periode<br />

voor het bos. Puberteit, generatieproblemen, geldingsdrang:<br />

driften kortom. Een herfstbos is, door omstandigheden, wellicht<br />

veel milder gestemd. Het hoeft allemaal niet meer zo<br />

nodig. We zijn al aan het afbouwen. Alles al gedaan, alles al<br />

gezien: de drift is minder. Maar dit lentebos, ik zeg u, daar zijn<br />

op nachtelijke uren geen grappen mee te maken en als ik het<br />

bos bij daglicht niet als een goedige lobbes zou hebben<br />

gekend zou ik hebben kunnen zweren dat het een kwaad bos<br />

was. En wie weet, misschien is het dat ook wel, en doet het<br />

zich bij daglicht sympathieker voor dan het is. In ieder geval<br />

voelde het niet goed. Zonder dat er duidelijke aanwijzingen<br />

waren voelde ik dat ik niet gewenst was. In het bos gebeuren<br />

na sluitingstijd dingen die niet voor mensenogen bestemd zijn,<br />

of die wij gewoon niet kunnen begrijpen of verdragen. Het<br />

dier Bos heeft geen compassie. Er valt niet mee te onderhandelen.<br />

Bij de entree ervan houdt het Poldermodel op. Het bos<br />

kent maar één vorm van consensus en dat is assimilatie.<br />

Vooral ‘s nachts. Bij daglicht trekt de geest van het bos zich<br />

terug in geheimzinnigheid, zoals ik al eerder schreef. Een zeer<br />

afwezige aanwezigheid. Maar na zonsondergang komt die<br />

geest tot leven. Het is geen doelbewuste agressie, vermoed ik,<br />

het is meer de aard van het beestje. Zoals de zee met de vloed<br />

het land niet doelbewust, maar redeloos overspoeld, alles wat<br />

zij op haar pad vindt verdrinkend. En precies dat, voelde ik,<br />

was het bos deze avond, kort na zonsondergang, van plan. Een<br />

avonturier haalt misschien op zo’n moment diep adem en ziet<br />

er een uitdaging in, maar een verstandig mens zet het in zo’n<br />

geval op een lopen.<br />

Ik ben geen avonturier.<br />

Casper, die overal een spel in ziet, en veel meer een avonturier<br />

is, rende vrolijk blaffend om mij heen toen ik besloot<br />

een sprintje te trekken. Zeer blij was ik om na korte tijd weer<br />

in de beschutting van het huis te zitten, hoewel vanaf dat<br />

moment reusachtige torren, aangetrokken door het kunstlicht,<br />

zich met kamikaze-achtige overgave tegen de ruiten begonnen<br />

te werpen. Ambassadeurs van de bosgeest, dacht ik.<br />

Nee, ik ben weer even op mijn plaats gezet. De natuur, dat<br />

is, net als de waanzin, een andere planeet. Vooral als het tijdens<br />

de schemering een beetje waait zie je hoe de bomen die<br />

goedige uitstraling als een nutteloze vacht van zich afschudden<br />

en hun ware aard tonen. Het bos raakt met zichzelf in<br />

gesprek en de goede luisteraar kan horen dat het een sombere,<br />

toornige en op macht beluste, zwarte en onredelijke ziel is die<br />

het bos regeert. Genadeloos tegenover elke levensvorm die<br />

zich verzet tegen assimilatie. En hoezeer het avontuur ook<br />

lokt, en alle mooie gedachten van ‘we zijn toch eigenlijk allemaal<br />

vrienden van elkaar’ ten spijt: wij horen daar niet meer<br />

in thuis. Wij kunnen niet meer terug naar de natuur zonder<br />

gevaar voor eigen leven. Zonder dat wij accepteren geassimileerd<br />

te worden. Opgenomen in die rigide wereld van<br />

autonoom en parasitair leven.<br />

52 53


-later, dezelfde nacht-<br />

Het is donker en uit het bos komen nauwelijks nog geluiden.<br />

Windstil. Op een kleine vier uur vliegen hier vandaan vallen<br />

op dit moment honderden bommen uit de lucht. Van een goede<br />

vriend die via internet contact heeft met een jongen in<br />

Belgrado hoorde ik het verhaal dat de humorloze schurk<br />

Milosovic geen gevaar loopt om door een van die bommen<br />

getroffen te worden omdat voortdurend in de nabijheid van<br />

een schilderij van Rembrandt blijft. Een bom op de humorloze<br />

schurk zou gelijk komen te staan aan een bom op een<br />

belangrijk stuk mondiaal erfgoed. Verbazingwekkend vindt u<br />

niet?<br />

Ik ga maar een fles openen en proosten op de Koningin, of<br />

is het fuifje al voorbij? Ze zal op heur eigen verjaardag toch<br />

niet al om 03.00 uur naar bed gaan?<br />

Aldus, met licht gedeprimeerde groeten, uw zoekende collega<br />

Beste mevrouw P.,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Den Dolder 3 mei 1999<br />

Wandelend door het Finsterwald overdacht ik enkele weken<br />

geleden een bizarre en misschien zelfs wel mooie keten van<br />

toevalligheden die hier, midden in het bos dat een lofzang lijkt<br />

op de toevalligheid, op hun plaats lijken te vallen. De eerste<br />

schakel van de keten ligt drie jaar terug in de tijd. Ik knipte<br />

een kleurenfoto uit de krant van een schilderij van de zeventiende<br />

eeuwse Nederlandse schilder Van Dalem dat voor het<br />

publiek bewaard bleef toen het van een anonieme verzamelaar<br />

verworven werd door museum Boymans van Beuningen, wat<br />

de reden was waarom een foto van het schilderij in full-colour<br />

54 55


op de voorpagina van de NRC stond. Schilderijen halen enkel<br />

de voorpagina wanneer ze voor veel geld verkocht-, na langdurig<br />

onderzoek als vals ontmaskerd-, of door een gek met<br />

zuur of Stanleymessen bewerkt worden, maar nooit omdat ze<br />

mooi zijn. Een nieuw militair vliegtuig komt wel op de voorpagina,<br />

of het stukvergaderde ontwerp van een nieuw bankbiljet,<br />

terwijl die beide over pakweg honderd jaar welzeker<br />

vergeten zullen zijn. Er is wat dat betreft nog veel te doen.<br />

Sinds die tijd slingert de krantenfoto in steeds kreukeliger<br />

uitvoering in zijn rol van bladlegger van het ene boek naar het<br />

andere maar woont het nu al sinds een jaar tot volle tevredenheid<br />

van iedereen op bladzijde 52 van het wonderlijke boek<br />

‘Of Time Passion and Knowledge’ van J.P. Fraser (Voor zover<br />

bekend geen familie van de bejubelde antropoloog, hoewel er<br />

qua dromerige scherpzinnigheid wel enige verwantschap<br />

bestaat tussen de twee geesten.) De titel van het schilderij is<br />

‘Het Begin van de Beschaving’ en inderdaad zien we tegen<br />

een achtergrond waarvan het uitzicht grotendeels wordt ontnomen<br />

door een stenen wal een aantal van onze voorouders in<br />

berevel rondscharrelen. Een eerste primitieve kookpot is<br />

onder handbereik van een voormoeder, een knuppel rust in<br />

dodelijke slaap op de schouder van een voorvader en enkele<br />

van de voorkinderen bemoeien zich met iets dat een zeer rudimentaire<br />

vorm van speelgoed kan worden genoemd. Op<br />

bepaalde punten zijn er gaten in de stenen wal waardoor ons<br />

uitzicht wordt geboden op een arcadisch en zonovergoten<br />

landschap. Dit zal dus de beschaving zijn, de toekomst die ons<br />

wacht. De familie pakt zo dadelijk zijn biezen en loopt uit de<br />

schaduw van de natuur de beschaving binnen.<br />

De afgelopen weken spookte het schilderij door mijn hoofd.<br />

Ik wist niet waarom, maar te vaak om te negeren dacht ik er<br />

aan. Zag ik het plotseling voor me. Ik besloot naar Rotterdam<br />

te reizen om het ding nu eindelijk maar eens in het echt te<br />

bekijken. Het werk hangt heel stil in een van de mooiste zaaltjes<br />

van het museum naast een Bruegel en een Bosch. Zoals<br />

het hoort dus. Het is heel virtuoos en toch beheerst geschilderd.<br />

Het landschappelijke ging Van Dalem evenwel iets beter<br />

af dan de mensen en dieren die er verhoudingsgewijs wat houterig<br />

bijstaan. Ongeveer 80% van het doek wordt in beslag<br />

genomen door de stenen wal. Die staat het uitzicht in de weg<br />

en je kan je heel goed voorstellen dat een opdrachtgever of<br />

een koper daar destijds over had kunnen klagen: “Wat heb ik<br />

nou aan een schilderij dat geen uitzicht heeft?” Maar gelukkig<br />

voor Van Dalem en voor ons hoefde hij niet van zijn schilderijen<br />

te leven en kon hij dus doen waar hij zin in had. Wat het<br />

schilderij boven zoveel andere doet uitsteken is, naast de compositorische<br />

kwaliteit, het ontroerende, tussen melancholie en<br />

optimisme zwevende verhaal van de voorstelling. We zijn<br />

getuige van een dageraad die wellicht de meest belangwekkende<br />

mag heten sinds de dageraad van het leven zelf. Wij zijn<br />

er bij op het moment dat de mens de natuur vaarwel zegt en<br />

zijn eigen koers gaat varen. En wat wij weten, en wat Van<br />

Dalem ook moet hebben geweten, en wat de oorzaak is voor<br />

de euforie en de tragiek die gelijkelijk aanwezig zijn in het<br />

schilderij, is dat er voor deze mensen geen weg terug is.<br />

Beschaving; het woord zegt het al. Een nieuw oppervlak<br />

wordt zichtbaar, ten koste van de oude huid. Je wordt beschaaft.<br />

En wie zijn wintervacht verloren heeft zal moeten<br />

leren leven in de zomer. Dit is ‘the point of no return’. Wie<br />

deze plek en plaats in de werkelijkheid verlaat zal er nooit<br />

meer naar kunnen terugkeren. Het is een onverbiddelijk vaarwel.<br />

Een dag na mijn bezoek aan het museum kreeg ik bezoek<br />

van Armand Höppener. Baas van de Hoeve. We babbelden<br />

wat over schoonheid en over de schoonheidsspecialisatie en ik<br />

wil hem vertellen over mijn reis naar Rotterdam en Van<br />

Dalem.<br />

“Het Begin van de Beschaving,” zei Armand.<br />

“Je kent het schilderij?”<br />

“Mijn vrouw heeft het verkocht. Het maakte onderdeel uit<br />

van de erfenis van haar vader, die een groot verzamelaar was.<br />

We hebben, voordat we het verkochten een portret van ons<br />

gezin laten schilderen met de Van Dalem op de achtergrond.”<br />

Achteraf realiseer ik me dat ik misschien niet paf genoeg<br />

heb gestaan, maar wat doe je op zo’n moment met zulk toeval<br />

56 57


als het nog geen plaats heeft gevonden? Toeval zweeft. We<br />

krijgen er geen vat op. Soms, als het zich in een reeks van<br />

gebeurtenissen presenteert wordt het zwaar genoeg om af te<br />

dalen naar de aarde waar het stil blijft liggen zodat je het kan<br />

beschrijven. Maar op het moment dat Armand de connectie<br />

legde tussen hem, zijn vrouw, haar vader, mijn schaar, Van<br />

Dalem en de NRC bevond het toeval zich nog in zwevende<br />

toestand en knikte ik slechts verbaast en plezierde hem met<br />

het feit dat ik een en ander over Van Dalem wist te vertellen<br />

en bovendien het bedrag wist waarvoor het schilderij was verkocht.<br />

Door dat schilderij van Van Dalem realiseer ik me dat kunst<br />

een hulpstuk is om, als mens, los van de natuur te kunnen<br />

overleven. Een instrument dus dat het wezen van de natuur –<br />

die een onnadrukkelijke en tegelijkertijd verpletterende aanwezigheid<br />

van Schoonheid is – zo goed mogelijk probeert na<br />

te bootsen. De mens die uit de natuur is gewandeld, op weg<br />

naar de beschaving, heeft de kunst nodig om te overleven.<br />

Daarom wordt er over het algemeen ook meer kunst gemaakt<br />

in verstedelijkte gebieden en is die eveneens over het algemeen<br />

van betere kwaliteit.<br />

De familie die op het schilderij van Dalem op het punt staat<br />

de beschaving tegemoet te treden heeft nog geen behoefte aan<br />

kunst omdat zij immers nog steeds middenin de natuur woont.<br />

Je kan zien dat de berenvellen die om de lichamen hangen<br />

puur functioneel zijn en dat noch Oergh noch zijn lieve vrouw<br />

Urgh ooit enige gedachte over mode hebben gehad. En dat de<br />

knuppel op Oerghs schouder overeenkomsten vertoont met<br />

een fraai gebeeldhouwde fallus is natuurlijk mooi meegenomen,<br />

maar Oergh zal zich vooral zorgen hebben gemaakt over<br />

de effectiviteit van het wapen en niet over de vormgeving. Het<br />

is pas van later tijd dat mannelijke jagers en krijgslieden hun<br />

geslacht zo nauwkeurig mogelijk in brons, ijzer of gespleten<br />

atomen probeerden na te bootsen in hun wapens. En het is nog<br />

weer van veel later dat ze zich van de gedachte achter deze<br />

instinctieve handeling bewust werden.<br />

Met de beschaving begint dus de kunst. Niet alleen omdat<br />

de beschaafde mens dankzij verworvenheden als landbouw,<br />

slavernij en handel met winstbejag tijd en middelen kreeg om<br />

zich aan de kunst te wijdden danwel anderen daartoe de<br />

opdracht te geven – veel liever namelijk besteedt de beschaafde<br />

mens zijn tijd aan dobbelen, bier drinken en het onrechtmatig<br />

versieren van de buurman of buurvrouw – maar veeleer<br />

uit heimwee naar de natuur. Heimwee naar de uitbundige<br />

en toch zo onnadrukkelijke schoonheid van het Finsterwald.<br />

We kunnen elementen van de natuur bestuderen en proberen<br />

te begrijpen, we kunnen er dus ten dele achterkomen hoe het<br />

werkt, maar waarom het er uitziet zoals het er uitziet blijft<br />

over het algemeen een raadsel en wat boven alle raadselen uitstijgt<br />

is de esthetische ontroering die landschappen, dieren en<br />

planten bij mensen te weeg kunnen brengen. Waarom benemen<br />

zulke uiteenlopende zaken als een woestijnlandschap,<br />

een zonsondergang op open zee, een bos bloemen, de lichtval<br />

op een tak, een hond of een door het water zwevende kwal ons<br />

gelijkelijk de adem? Om dat te kunnen begrijpen zullen we<br />

eerst de oorsprong van die adembenemende sensatie moeten<br />

beschrijven. Die is er een, in zijn zuiverste vorm, van verlangen<br />

naar compleetheid. Het meest duidelijke voorbeeld zien<br />

we hiervan wanneer iemand verliefd wordt. De overheersende<br />

uiting van dat gevoel is dat men één wil worden met die ander.<br />

We herkennen iets in de ander dat, voor ons gevoel althans, bij<br />

onszelf ontbreekt en waarmee we, eenmaal de smaak geproeft<br />

hebbende, nooit meer zonder kunnen. De structuur van dit<br />

gevoel is natuurlijk oneindig verfijnd en ingewikkeld en<br />

speelt zich afwisselend op redelijk en moleculair niveau af.<br />

Lachen om dezelfde grap dus en je thuisvoelen bij een bepaalde<br />

lichaamsgeur van de ander.<br />

Aangezien je met een landschap niet kan lachen en de communicatie<br />

met een hond of enig ander warmbloedig dier<br />

slechts op identificatie berust moeten we stellen dat de ontroering<br />

die we voelen bij het aanschouwen van een landschap,<br />

een boom of een eenvoudige steen zich op moleculair niveau<br />

manifesteert. Het is het diepe besef dat wij ooit deel hebben<br />

uitgemaakt van dit geheel. Heimwee naar de natuur. We ruiken<br />

de nestgeur en willen terug. Dát is in essentie esthetische<br />

ontroering.<br />

58 59


En er zijn, de filosofie ten spijt, eigenlijk geen specifieke<br />

wetten te geven waaraan iets moet voldoen om door mensen<br />

mooi te worden gevonden. Er zijn slechts, wat mij betreft, een<br />

aantal parameters te geven waarbinnen deze ontroering zich<br />

kan openbaren. En dat zijn de eigenschappen die we hierboven<br />

reeds beschreven hebben en waarbinnen de natuur zich<br />

manifesteert. Verpletterend en terzelfdertijd onnadrukkelijk.<br />

Zo was het al sinds de <strong>oersoep</strong>. Heimwee naar de <strong>oersoep</strong> dus.<br />

Want wanneer we dan toch tegen de klippen op filosofisch<br />

proberen na te denken dienen we tot in de diepste diepten van<br />

het bewustzijn af te dalen, daar waar zelfs geen zelfbeeld meer<br />

is. Door de bast heen, naar het hart van de boom kijken.<br />

Midden in de steen, dwars door het dier heen, onder het wateroppervlak.<br />

En zo moeten wij ook bij onze beschouwing over<br />

de esthetische ontroering ons voorstellingsvermogen tot het<br />

uiterste rekken, tot dat punt namelijk dat voor ons nog aannemelijk<br />

en van belang is. De <strong>oersoep</strong> dus, dat lijkt mij ver<br />

genoeg. Dit is het waarnaar wij terugverlangen.<br />

Toen alles nog één was. Toen u en ik, de inkt waarmee deze<br />

pagina’s bedrukt zijn, de koffievlek die u er op maakt, de telefoon<br />

die u tijdens het lezen van dit boek heeft uitgezet, kortom<br />

alles (het reikt te ver om het allemaal te benoemen) één en<br />

hetzelfde was en reeds op moleculair niveau in al haar verscheidenheid<br />

aanwezig. De dageraad van het leven zoals wij<br />

dat op aarde kennen. Toen onze natuurlijke voorouders in de<br />

vorm van eencelligen miljardenvoudig door de hete <strong>oersoep</strong><br />

zweefden. De ontroering die wij voelen wanneer wij esthetisch<br />

bewogen worden is dus eigenlijk de genetische heimwee<br />

naar die beginperiode, waarin alles nog goed en onbeschouwd<br />

was en toen er feitelijk nog geen dood bestond omdat het collectief<br />

van de eencelligen als één dacht-, voelde- en leefde en<br />

er nog geen individueel besef was dat kon sterven. Heimwee<br />

naar de peutertijd van het leven. Daar werden de eerste ketens<br />

van ons DNA gesmeed, en die ketens vormen naar alle waarschijnlijkheid<br />

nog steeds de basis van het fysiek en geestelijk<br />

functioneren van de mens. Dus als wij geroerd worden, onszelf<br />

ontstijgen, één worden met de wereld om ons heen, dan<br />

voelen wij dat in onze buik, dat wil zeggen het middelpunt<br />

van ons lichaam. Die trilling gaat dus regelrecht naar het centrum<br />

van ons bewustzijn, naar de fundamenten van ons DNA.<br />

Een terugverlangen naar die chaotische harmonie, het losgeslagen<br />

en toch hermetische leven. Doelloos, tijdloos, stuurloos,<br />

maar zielsgelukkig, dobberend in de <strong>oersoep</strong>.<br />

Wellicht is de dood zoals wij die nu kennen een uit zijn<br />

droom wakker schrikkende eencellige en worden wij met de<br />

dood en door de dood weer langzaam wakker om na een proces<br />

van ontbinding opnieuw te worden opgenomen in de <strong>oersoep</strong>.<br />

Dankzij het zelfbewustzijn en een geavanceerd besef van<br />

tijd en ruimte kon de mens zich onderscheiden van de andere<br />

dieren en de wereld, die voor dieren over het algemeen een<br />

onbegrepen, oppermachtige en statische realiteit moet zijn,<br />

aan zich onderwerpen. De tol van deze superioriteit is een<br />

voortdurende hunkering naar het nest van onwetendheid. Een<br />

hunkering die wij vorm proberen te geven in trance, een zelf<br />

gecreëerde laveloosheid of, in haar meest elitaire, beschaafde<br />

en weloverwogen vorm, middels kunst.<br />

En daar openbaart zich de rol van de kunstenaar. En nu<br />

begrijp ik dus ook plotseling dat de sociale taak van de kunstenaar<br />

niet er uit bestaat dat hij gesprekken voert met waanzinnigen,<br />

maar dat hij kunst maakt.<br />

Klinkt logisch, maar je moet er maar op komen. En dat<br />

‘kunst maken’ beteken: met behulp van symbolen oriëntatiepunten<br />

te scheppen in de autonome, en nauwelijks aan het<br />

menselijk bewustzijn gerelateerde, werkelijkheid.<br />

Een hele mond vol, maar zo is het wél!<br />

Die herkenningspunten zijn de symbolen van harmonie, spiritualiteit<br />

en onthechting. (Wellicht nog een paar meer - maar<br />

dat doet er eigenlijk niet zo gek veel toe). Kortom: de symbolen<br />

van heimwee. Een verlangen naar compleetheid. Een constante,<br />

gepasteuriseerde, staat van verliefdheid. En dat de<br />

Schoonheid daarbij een tolk is is evident, sterker nog; wellicht<br />

ervaren wij iets als mooi wanneer het die sensatie van<br />

Constante Verliefdheid bij ons oproept. (U mag hier gerust<br />

even over nadenken terwijl ik verder schrijf, want ik moét<br />

even verder schrijven omdat ik denk dat er een Belangrijk<br />

60 61


Inzicht aankomt.) Schoonheid is de geur, het parfum, de<br />

essence; kortom de essentie van onze Heimwee. Ja, leest u<br />

deze laatste zin ook nog maar eens over, beste mevrouw<br />

Pronk, ik denk dat u er uw voordeel mee kunt doen bij een<br />

volgende toespraak tot het Congres, want ik heb een heel sterk<br />

vermoeden dat het op deze manier nog nooit gezegd is.<br />

Schoonheid is een geur. En u denkt het nu misschien zelf al,<br />

maar dat komt omdat u als Voorzitter van de Nederlandse<br />

Bond van Schoonheidsspecialisten al wat meer ingewijd bent<br />

in deze materie, maar voor de minder ingevoerde lezers schrijf<br />

ik het toch maar even op: die geur van schoonheid, dat is onze<br />

nestgeur. Dat is de geur van de <strong>oersoep</strong>!<br />

Wanneer we dus geloven, en ik denk dat we daar verstandig<br />

aan doen, dat iedere esthetische ervaring een manifestatie is<br />

van heimwee naar de natuur of, in haar meest rudimentaire<br />

vorm, heimwee naar de <strong>oersoep</strong> dan lijkt het mij van belang<br />

daar een kanttekening bij te maken die, hoop ik, enige ordening<br />

aan zal brengen in de verwarrende wereld van de kunst<br />

en de kunstbeleving.<br />

Iedere kunstuiting die dit gevoel van heimwee bij ons op<br />

kan roepen is, indien niet letterlijk dan toch zeker thematisch,<br />

een imitatie van de natuur. Onnadrukkelijk en verpletterend, u<br />

herinnert zich waarschijnlijk nog wel de omschrijvingen die<br />

we al eerder daarvoor gebruikten. Nu is mijn ervaring met<br />

natuur, en zeker met de <strong>oersoep</strong>, dat er van individuele zelfexpressie<br />

geen sprake is (we hebben het daar, meen ik me te<br />

herinneren, reeds eerder over gehad). Maf, excentriek of<br />

afwijkend gedrag, en daarmee wegkomen, komt alleen maar<br />

voor als ongelukkig gemuteerde levensvorm. Een boom of<br />

een olifant kan niet naar de God van zijn gedachten luisteren<br />

zonder gevaar voor eigen leven. Zelfexpressie, dat is de dood.<br />

U en ik leven in een tijd waarin zelfexpressie in de kunst en<br />

in het dagelijks leven hoog worden aangeslagen. Doe maar<br />

gek, dan doe je al gewoon genoeg. Gooi het er maar uit. Zeg<br />

maar wat je op je hart ligt. Zing het maar. Smijt maar met poep<br />

en bloed en schreeuw er maar onverstaanbare kreten bij. Roep<br />

maar in koor, tienduizend keer achter elkaar, zo hard als je<br />

kan: “Neuken, neuken, neuken, neuken!” Laat maar horen.<br />

Laat maar zien. Toon het dier in jezelf. Enzovoorts. Maar dat<br />

kan, onze voorafgaande redenering volgend, geen imitatie van<br />

de natuur zijn waarin zo’n stimulans nooit gegeven noch<br />

gehoord wordt. En ik begin nu ook daadwerkelijk te geloven<br />

dat zo’n houding geen relevante, want ontroerende en gevoelens<br />

van heimwee oproepende kunst kan genereren. Een dynamisch<br />

tijdsbeeld, vooruit; dat kan men er misschien nog wel<br />

in herkennen. Maar bij een mevrouw die naakt op een podium<br />

staat en zichzelf insmeert met poep en vervolgens luidkeels,<br />

vanuit haar tenen: “AAAAAAAAAAAAA” gaat roepen krijg<br />

62 63


ik alleen maar heimwee naar de ingang van de zaal. Ik geef toe<br />

dat dit een flauw en overtrokken beeld is, maar dan weten we<br />

in ieder geval waar we het over hebben. De andere kunst, de<br />

kunst waar we naar streven en die ons op onze plaats zet en<br />

ons een dimensieloos universum laat ervaren is, zeg ik u nu,<br />

nooit het resultaat van pure zelfexpressie. Die kunst is integendeel<br />

het resultaat van meditatie, nauwkeurige metingen,<br />

observaties en het zeer nauwgezet en studieus vertalen van die<br />

observaties in een klank of een beeld. Zelfexpressie is daarbij<br />

zelfs taboe. Want die individualiteit staat de uitvoering van<br />

zijn ambacht (namelijk tolkend tussen mens en <strong>oersoep</strong>)<br />

alleen maar in de weg. Om het even voor onze branchegenoten<br />

bevattelijk te maken: iemand die zichzelf mooi wil maken<br />

smeert niet alles wat ze in haar beautycase heeft zitten in een<br />

keer op haar gezicht, maar doet dat met mate en overwegingen.<br />

“Maar hoe komt dat dan, die enorme opleving van zelfexpressie<br />

in deze eeuw, waar komt dat vandaan, dat kan toch niet<br />

zo maar uit de lucht zijn komen vallen?” vraagt u nu misschien.<br />

Inderdaad kan zo’n mondiaal fenomeen niet op zichzelf<br />

staan. Maar dat wordt een heel lang verhaal. Het zal wel te<br />

maken hebben met de verstedelijking en de geboorte en, soms<br />

tijdelijke, realisatie van politieke idealen. En het zal ook wel<br />

met de ontkerkelijking te maken hebben gehad, en het idee dat<br />

wij mensen het allemaal zelf wel konden oplossen. En nu<br />

moet u ook niet direct gaan denken dat er in de twintigste<br />

eeuw alleen maar flutkunst is gemaakt, maar de nadruk lag<br />

toch wel heel sterk op de zelfexpressie. Zowel in de kunst als<br />

in allerlei andere vertakkingen van sociaal gedrag. Neemt u<br />

dat nou maar gewoon van mij aan. En dat dat niet altijd zo is<br />

geweest hoeft u niet van mij aan te nemen maar kunt u<br />

gewoon horen en zien als u zich er tenminste een beetje voor<br />

openstelt. Luistert u bijvoorbeeld eens naar het tweede deel uit<br />

het eerste pianoconcert in D Mineur (BWV 1052) van J. S.<br />

Bach. Goed, dat is een makkie, want ontegenzeglijk een van<br />

de absolute wereldwonderen, waarover ook Bach zelf, na voltooiing<br />

ervan, verbaasd moet zijn geweest. Het is geen muziek<br />

meer, maar een visioen. Terwijl ik naar de muziek luister zie<br />

ik hem in gedachten met liniaal en peillood door het Finsterwald<br />

lopen, de hoogte van de bomen en de afstand van die<br />

bomen tot elkaar opmetend en verwerkend in een zeer complexe<br />

wiskundige vergelijking die noten oplevert. Noten en<br />

akkoorden die volgens een nog veel ingewikkelder berekening<br />

(die ongetwijfeld bij volle maan werd uitgevoerd en<br />

waaraan ongetwijfeld een fijngemalen kattenlijk, wat mirre en<br />

een flink aantal gedroogde koeienvlaaien te pas kwamen) in<br />

specifieke volgorde werden gezet zodat een ingehuurde<br />

wichelaar aan de componist de beste toonhoogte bekend kon<br />

maken waarna hij (Bach dus weer) de volledige partituur op<br />

z’n kop, ondersteboven en in spiegelbeeld noteerde, vervolgens<br />

door midden knipte en de twee uiterste zijden aan elkaar<br />

plakte en er toen pas zijn handtekening onder zette. En dat<br />

deed die Duitse Halfgod natuurlijk niet voor niets. Want hoewel<br />

hij in een zeer hoge staat van verlichting leefde en dingen<br />

hoorde die geen enkel mens voor hem had gehoord moest ook<br />

hij, ja zelfs hij, gissen naar het wezen van de dingen. Waarom<br />

leef ik in 1725 in Duitsland en waarom niet in 3564 op een<br />

andere planeet? Waarom heb ik last van onbenulligheden als<br />

jeuk onder mijn pruik terwijl ik het slotkoor van de<br />

Lijdenspassie over onze Heiland de Zoon van God aan het<br />

bedenken ben? Waarom ben ik ooit geboren en niet gewoon<br />

dat gebleven wat ik al die miljoenen jaren al was, namelijk<br />

dood, om mij vervolgens over de onvermijdelijke terugkeer<br />

naar dat prenatale stadium enorme zorgen te maken ? En misschien<br />

heeft hij zich ook wel afgevraagd waarom die beuk nou<br />

precies daar staat en niet tien centimeter verderop. En omdat<br />

je er al redenerend toch niet uitkomt dacht hij er misschien<br />

rekenend uit te komen. Niet met het idee, geloof ik, een sluitend<br />

antwoord op die vraag te kunnen berekenen, maar wel<br />

om die wezensvraag in een door mensenhanden geschapen<br />

vorm te spiegelen. En dat, ja dát is het waar wij tranen van in<br />

de ogen krijgen. En dat het nou juist een onaanzienlijk pafferig<br />

mannetje uit Duitsland moest zijn vind ik persoonlijk een<br />

enorme bonus, maar dat is ook, uiteindelijk, bijzaak. De<br />

muziek tenslotte, dat langzame, slepende, zwaar meditatieve<br />

64 65


visioen is een raadsel dat weer talloze nieuwe wezensvragen<br />

oproept. Hoewel het een van de meest stille en, tsja, zeg maar<br />

‘onhoorbare’ muziekstukken is die ik ken, reis je, gelanceerd<br />

door het slingerende intro, met een ontspannen noodvaart<br />

door een universum van bijgeluiden, klanksferen en half<br />

bezwangerde impressies. Het is de stem van een kind dat een<br />

stokoude, voor zich uit mopperende man imiteert. Het is de<br />

muziek van een man die het ruisende bos wilde dirigeren. En<br />

zo kan ik nog wel even doorgaan, wijzer wordt je er niet van.<br />

U hoort al wel: hier laat de taal het afweten. Maar ook in dit<br />

beeld komen schoonheid, esthetische vervoering en de natuur<br />

weer samen. Die elementen zijn, althans binnen de menselijke<br />

perceptie, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze hebben<br />

een bijna identieke psyche, waarvan de oerdrang assimilatie<br />

heet. Zich vermengen met hun omgeving. Eén worden met dat<br />

wat nu nog buiten staat, en het tenslotte opnemen en onzichtbaar<br />

maken in zijn eigen gesloten geheel. Schoonheid is een<br />

spons. Het grote verschil met de natuur, althans wederom vanuit<br />

de mens bekeken, is dat schoonheid de mens wil behagen,<br />

troosten en haar de mogelijkheid geven een beter zelfbeeld te<br />

ontwikkelen, terwijl de natuur maar op een enkel ding uit is en<br />

dat is de vernietiging van de zelfstandig denkende mens.<br />

Ja, beste mevrouw Pronk, ik schrijf het op terwijl ik het<br />

bedenk, dus het is voor mij een even grote schok als het voor<br />

u moet zijn; de natuur wil ons dood hebben.<br />

De natuur is geen vriend van de mens die, en nu eens een<br />

keer de zaak vanuit haar perspectief bekeken, hetzelfde moet<br />

zijn als Lucifer in de bijbelse mythologie voor ons is. De<br />

gevallen Engel. De natuur heeft een bloedhekel aan ons. De<br />

natuur dat is een andere wereld die voortdurend plannen<br />

smeedt om de onze, de mensenwereld, te veroveren en te vernietigen.<br />

Omdat wij, die jarenlang haar lieveling was, de slimste,<br />

best gelukte, meest briljante creatie, ons niet meer thuis<br />

wensten te voelen in dat warme nest van doelloosheid. Omdat<br />

wij ons daaraan hebben ontworsteld om zo lang en zo vaak als<br />

we maar wilden te kunnen nadenken, tobben en vrezen, ons<br />

eigen plan te trekken, boontjes te doppen en in ons eigen sop<br />

gaar te koken, en omdat we wilden zingen en kunst maken en<br />

zo vaak sex hebben als het ons beliefde. Wij zijn, in de ogen<br />

van de natuur, de Duivel. En dus is het oorlog tussen ons en<br />

de natuur. Sinds de mens er uitstapte en zich bewapende met<br />

een in de natuur volstrekt overbodig zelfbewustzijn en besef<br />

van tijd en ruimte (waarschijnlijk waren het de bet-bet-betovergrootvader-<br />

en moeder van Urgh en Oergh), staan wij met<br />

de bomen en de olifanten, maar ook met de grassprietjes en de<br />

slakken op gespannen voet. En waarnaar wij dus met een<br />

zekere ambivalentie terugverlangen is de tijd dat alles nog<br />

oersaai en statisch en gedachteloos, maar wel zeer vredig en<br />

harmonieus was. Die ambivalentie is wezenlijk, want die<br />

66 67


houdt ons verlangen in stand. Hadden we alles zeker geweten,<br />

dan waren we nooit in deze complexe psychische toestand<br />

verzeild geraakt. Dit besef van de kwaadwillende natuur leeft,<br />

om de zaak nog even te compliceren, vooral bij volkeren die<br />

slechts één God aanbidden en ik zal u direct maar even uit de<br />

doeken doen hoe dát zit.<br />

Die monotheïstische religies, dat zijn eigenlijk de natuurgodsdiensten.<br />

Ja, het klinkt gek en het lijkt in strijd met alles<br />

waarvan u dacht dat het waar was, maar toch is het zo. Onze<br />

christelijke godsdienst bijvoorbeeld is een afspiegeling van<br />

onze diepe vrees voor- en tegelijkertijd terugverlangen naar de<br />

natuur. Ga maar na:<br />

a) Er is maar 1 God die uit niets dingen maakt om ze vervolgens<br />

naar believen en zonder uitleg van zaken weer te<br />

vernietigen .<br />

b) Deze heeft geen duidelijk aangezicht of vaste (verschijnings-)<br />

vorm.<br />

c) Hij/Zij was er altijd en zal er altijd zijn.<br />

d) Hij/Zij duldt geen ander naast zich.<br />

Dit zijn stuk voor stuk karakteristieken die wij zo op de<br />

natuur zouden kunnen loslaten en die haar vervolgens als<br />

gegoten zouden zitten. En vergelijk dit viertal van karakteristieken<br />

eens met de Godenwereld van de zogenaamde natuurgodsdiensten<br />

of polytheïstische religies.<br />

a) Er zijn meerdere goden met sterk wisselende talenten.<br />

b) Van alle goden is hun uiterlijk bekend, zozeer zelfs dat zij<br />

zonder moeite een paspoort of rijbewijs aan zouden kunnen<br />

vragen.<br />

c) De goden waren er eerst niet en kunnen, als ze het te bont<br />

maken, bijvoorbeeld door onderlinge strijd of verraad,<br />

hun goddelijkheid verliezen.<br />

d) Het motto op de Olympus, in het Walhalla en op de<br />

Eeuwige Jachtvelden was: “Hoe meer zielen, hoe meer<br />

vreugd”, “We gaan nog niet naar huis, nog lange niet,<br />

nog lange niet”, en “D’r kan nog meer bij, de tent is nog<br />

lang niet vol”. En de mogelijkheid bestond dan ook,<br />

meestal middels geslachtsverkeer tussen een Godenzoon<br />

en een mensenkind dat iemand van de laatste soort tot<br />

halfgod promoveerde.<br />

Wanneer we deze vier punten bekijken dan zien we dat dit<br />

allemaal heel menselijke karakteristieken zijn. De religies die<br />

wij, ontdekkingsreizende antropologen, als Natuurgodsdiensten<br />

wensten te zien, zijn dat dus in feite veel minder dan ons<br />

eigen Christendom. Ja, het is even wennen aan het idee, maar<br />

neemt u nou maar van mij aan dat er best een kern van waarheid<br />

in zal zitten.<br />

U denkt natuurlijk dat deze brief ononderbroken, en als vanzelf,<br />

aus einem Guss zogenaamd, op het papier wordt gekwakt<br />

en dat is grotendeels ook wel zo, maar af en toe moet ik ook<br />

even naar de wc of een cracker eten en toen ik zojuist in de<br />

keuken was om een nieuwe kaars te pakken die mij moet bijlichten<br />

bij de schriftelijke weergave van de om voorrang vechtende<br />

visioenen viel er een wijnglas op de grond in duizend<br />

scherven. Dus die moest ik even opvegen.<br />

Ja, Jezus: zo schiet het leven niet op! U zult dat als huisvrouw<br />

natuurlijk ook wel vaak meemaken. Dat je net op het<br />

punt staat om iets leuks of belangrijks te gaan doen en dat er<br />

juist dan iets op de grond kapot valt. Wat dat betreft verlang ik<br />

wel eens naar een vaste baan, maar dit terzijde.<br />

Maar ondanks de scherven geloof dat we eindelijk op de<br />

goede weg zijn met ons verhaal. Ja, ik heb het gevoel dat alles<br />

binnenkort in een mooi geheimzinnig, maar toch ook logisch<br />

verband zal samenvallen. De waanzin, de natuur, de schoonheidsbeleving,<br />

noem maar op. Ik ben er wel enorm nieuwsgierig<br />

naar, hoe dat gaat uitpakken. U ook? Ik voel dan ook<br />

een sterke aandrang verder te schrijven omdat ik er zo dicht<br />

bij zit, maar ik beheers me. Die nachtelijke schrijverij brengt<br />

een mens toch maar voornamelijk op zijsporen en vreet<br />

bovendien onevenredig veel energie. Enthousiaste groeten<br />

van uw,<br />

68 69<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>


Beste mevrouw P.,<br />

Den Dolder, 6 mei 1999<br />

Wat ik nu weer heb meegemaakt!<br />

Het was gisteren, zoals u ongetwijfeld zult weten, een<br />

prachtige dag. Bevrijdingsdag en een zonnetje. De hele dag<br />

stralend weer. Warm zelfs. Aan het eind van de dag om een<br />

uur of vijf zat ik in mijn, door duizenden bomen omringde,<br />

tuin. En ik hoorde een geluid. Heel zacht, maar onmeetbaar<br />

massaal. Duizenden minuscule geluid-brokjes. Het kwam van<br />

alle kanten, maar toch voornamelijk van boven. Na een half<br />

uur verwarring moest ik tot de conclusie komen dat het geluid<br />

uit de bomen kwam, waarna ik theoretiseerde dat dit het<br />

geluid van de openspringende blaadjes moest zijn. Iets dat<br />

deze stadsjongen nog nooit had gehoord. Ik vertelde het mijn<br />

grote liefde, en die zei dat ik gek geworden was. Maar vandaag<br />

vertelde ik het mijn rij-instructeur – Bart Onderwater,<br />

lessen á ƒ57,50 per uur, kom daar nog maar eens om in de<br />

grote stad, bovendien een pientere man die het desondanks<br />

lollig vindt om elf uur per dag in de auto te zitten, wat is Den<br />

Dolder toch een maf dorp – en die zei dat mijn theorie klopte.<br />

Nou ja! Dat is dus het geluid van de lente! Ik ben sprakeloos.<br />

Hier is geen commentaar meer mogelijk, hoewel ik wel vind<br />

dat we dit fenomeen eigenlijk ieder jaar live op alle televisiekanalen<br />

moeten uitzenden. Want misschien is schoonheid wel<br />

een geluid.<br />

Maar wat ik u eigenlijk wilde schrijven is dat er, bedacht ik<br />

me, twee soorten natuur zijn: de natuur die zich kan verplaatsen<br />

en de natuur die zich niet- of nauwelijks kan verplaatsen.<br />

Voor alle duidelijkheid reken ik tot de laatste niet alleen de<br />

planten en bomen maar bijvoorbeeld ook de millimeterkleine<br />

rupsjes, de mieren, teken (een zeer merkwaardige beestenfamilie<br />

die ik steeds beter leer kennen sinds ik ze regelmatig<br />

onder Caspers vacht vandaan moet plukken. In eerste instantie<br />

zijn ze zaadachtig hard en lichtbruin van kleur, maar na een<br />

weekje bloedzuigen worden ze zacht en grijzig en zien ze er<br />

uit als een rijp besje. Blind graaien ze met hun kleine pootjes<br />

in de lucht als je ze losgedraaid hebt. En de enige reden waardoor<br />

ik er aan twijfel of ze een Buitenaardse Intelligentie zijn,<br />

is dat ze zich zo relatief eenvoudig van de hondenhuid laten<br />

verwijderen, hoewel, aan de andere kant, dat misschien juist<br />

een wezenlijk onderdeel van hun grote Kolonisatieplan van<br />

Planeet Aarde zou kunnen zijn) en bladluizen bijvoorbeeld<br />

waarvan het dagelijks bestaan zozeer verweven is met de<br />

onbeweeglijkheid van de flora dat zij onherroepelijk ook iets<br />

van de psyche van die flora moeten hebben geadopteerd. Het<br />

zou wellicht een interessante visie opleveren wanneer iemand<br />

die er verstand van heeft een nauwkeurige indeling in de<br />

natuur zou maken op basis van beweeglijkheid. Wat zou dan<br />

uiteindelijk het minst en het meest beweeglijke element in de<br />

natuur blijken te zijn? En waar trekken wij een grens? Moeten<br />

we bijvoorbeeld de zwerfkei, die uiteraard slechts ‘zwerft’<br />

dankzij groeiende en afnemende ijsplateaus, zelf de beweeglijke<br />

eigenschappen toedichten of deze juist laten aan het<br />

zwerfijs? Allereerst moet natuurlijk antwoord worden gegeven<br />

op de vraag waarom zo’n uitputtend, tijd- en geldverslindend<br />

onderzoek zinvol zou kunnen zijn, maar dat laat ik graag<br />

aan de onderzoeker<br />

van de toekomst<br />

over. Wij hebben<br />

alvast een mogelijk<br />

nieuwe tweedeling<br />

in de wereld aangebracht<br />

en dat is<br />

mooi want wij<br />

ervaren de wereld<br />

om redenen die<br />

mijn verstand op<br />

dit moment te<br />

boven gaan bijna<br />

altijd via tweedelingen:<br />

nat en<br />

droog, goed en<br />

kwaad, mooi en<br />

lelijk, leven en<br />

70 71


dood, warm en koud, hard en zacht, licht en donker, man en<br />

vrouw, enfin, u kunt het rijtje naar believen aanvullen.<br />

Nog iets anders is dat het u ongetwijfeld zal zijn opgevallen<br />

dat ik niet vormvast ben in het benoemen van mijn buren.<br />

Soms heten ze patiënten, dan weer bewoners, het volgende<br />

moment zijn ze waanzinnig en op andere momenten zijn ze<br />

gek. Het is een dilemma waarmee men ook in de psychiatrische<br />

wereld worstelt. De mensen die hier behandeld worden<br />

hebben in de afgelopen jaren, vaak tot verbazing en vermaak<br />

van henzelf, verschillende groepsnamen gekregen. Eerst<br />

waren het patiënten. Vervolgens bewoners. Daarna cliënten.<br />

Nu neigt men weer naar patiënten. Die verwarring is niet<br />

onbegrijpelijk. Natuurlijk speelt er op de achtergrond een<br />

behoefte aan politieke correctheid mee, maar het toont ook<br />

aan dat gekte niet onder één noemer te vangen is.<br />

Sommigen van de bewoners zijn inderdaad patiënten. Sterk<br />

afhankelijk van de behandeling. Ze zouden het zelfstandig<br />

vermoedelijk niet redden. Anderen zijn typische bewoners.<br />

Ingeburgerde patiënten, die niet meer in de buitenwereld zouden<br />

kunnen functioneren, maar zich op de Hoeve, die ze heel<br />

duidelijk als hun woonplaats beschouwen, redelijk staande<br />

houden.<br />

De cliënten zitten een beetje tussen beide groepen in. Ze<br />

zijn afhankelijk, maar niet onmondig. Natuurlijk schieten<br />

deze drie groepsnamen schromelijk tekort in het benoemen<br />

van alle bewoners. Je hebt bijvoorbeeld ook nog de Stillen, de<br />

Ouden, de Treurigen, de Braven, de Altijd Verdwaalden, de<br />

Verontwaardigden, de Schrikachtigen, enzovoorts.<br />

Het is een kleurrijk gezelschap.<br />

Persoonlijk vind ik Waanzinnige over het algemeen de<br />

meest bevredigende term omdat het ons, meer dan de andere<br />

groepsnamen iets vertelt over wat er zich in de hoofden van de<br />

mensen afspeelt. Een waan die bezit neemt van de zintuigen<br />

die dus waanzintuigen worden.<br />

Een raar briefje, met ongeveer drie poten, maar altijd nog<br />

beter dan geen post, wat u? Ik ben als altijd uw,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Beste mevrouw P.,<br />

Den Dolder 8 mei 1999<br />

Ik erger mij steeds meer aan mensen die hun ideeën enkel<br />

baseren op reductionistische en in een proefopstelling herhaalbare<br />

waarnemingen.<br />

Zo!<br />

Ik bedoel, wat denken die mensen wel niet? Hoe zit hun<br />

beeld van de werkelijkheid in elkaar? Ik heb het over het soort<br />

mensen dat wanneer je bijvoorbeeld de onmeetbaarheid van<br />

het Heelal (die dit soort mensen altijd gemakzuchtig benoemen<br />

als 'oneindigheid') ter sprake brengt, lachend hun handen<br />

in de lucht gooien en roepen: "Ja, dáár ga ik dus niet meer over<br />

nadenken!"<br />

Het zijn, vinden zij, zaken waarover een jongeling zich mag<br />

verwonderen, maar waar een volwassene zich bij moet neerleggen.<br />

Ik las eens een interview met een naar verluidt briljante<br />

natuurkundige die vond dat de vraag: "Maar waarin<br />

zweeft dan het Heelal zelf?" 'onwetenschappelijk' was. Dat zal<br />

best. Maar zelf hing ze vervolgens een heel verhaal op over<br />

parallelle universa. En laat dat nou juist een theorie zijn die ík<br />

'onwetenschappelijk' vind.<br />

Eén universum, één Heelal, waar alles in zit, lijkt mij<br />

genoeg. Je kan wel aan de gang blijven!<br />

We hebben het al eerder over tweedelingen gehad, en hier<br />

komt er weer een voor uw lijstje. Mensen die zich wel- en<br />

mensen die zich niet hun hoofd breken over de gedachte achter<br />

deze onmeetbaarheid.<br />

De eerste groep is klein.<br />

De tweede groep is groot, ja bijna onmeetbaar. De leden van<br />

deze groep tref je vaak aan achter een loket of in electronica<br />

winkels. Wil je een reis boeken die niet in hun computer staat<br />

of een verloopje kopen dat ze niet in voorraad hebben dan<br />

blijkt die reis of dat verloopje 'niet te bestaan'.<br />

–"Ja, maar; ik heb zo'n verloopje gehad, maar die is stuk, en<br />

nu wil ik een nieuwe."<br />

72 73


–"Dat kan wel wezen, maar ik zeg u: ze bestaan niet."<br />

–"Maar ik heb ze gezien! In mijn hand gehouden zelfs!"<br />

–"Onmogelijk."<br />

Wat, denkt u, mevrouw Pronk, zou er in de hoofden van dat<br />

soort mensen omgaan? Weinig, vrees ik. En van dat weinige<br />

ook nog eens niet veel goeds.<br />

Persoonlijk weiger ik mij neer te leggen bij de onmeetbaarheid<br />

van het Heelal. Om de eenvoudige reden dat het Heelal<br />

mijn huis is, en dat ik bijvoorbeeld graag wil weten waar in<br />

dat huis de nooduitgang zit. Ik noem maar wat.<br />

Want wat krijgen we nou?<br />

Omdat het toevallig niet met een passer en een liniaal op te<br />

meten valt, is het niet meer relevant? Moet u eens opletten: als<br />

ik het voor ons zichtbare Heelal op schaal terugbreng tot de<br />

grootte van Paleis Soestdijk, dan is de Aarde op die zelfde<br />

schaal niet groter dan een kwart-atoom. Een kwart! Niet eens<br />

een hele atoom. En de Verenigde Loketbewoners willen mij<br />

wijsmaken dat de bewoners van dat kwart-atoom er niets van<br />

zullen ruiken wanneer de koningin een wind laat? Kom op<br />

zeg!<br />

Wij leven, of u dat nou leuk vindt of niet, in een kosmische<br />

realiteit. Zo is het, en niet anders. En het Heelal behoort niet<br />

het strijdtoneel van meetinstrumenten, maar een vrijplaats<br />

voor de verbeelding te zijn.<br />

"Vul maar in," zegt het Heelal. "Als je te dichtbij kom dij ik<br />

gewoon nog een stukje verder uit."<br />

U mag het misschien maf vinden, maar ik zie het Heelal<br />

vaak als een hart. Een kloppend hart. Een beetje groter dan de<br />

onze, maar wat wil je? En dat hart dat heeft een ritme, en dat<br />

ritme herkent iedereen. Loketbewoner of piekeraar.<br />

Dat is de beat.<br />

Wist u bijvoorbeeld dat alle mensen, waar ook ter wereld,<br />

vooropgesteld dat ze geen stront in hun oren hebben, zulke<br />

abstracte zaken als een majeur- en een mineurakkoord herkennen<br />

als respectievelijk 'vrolijk' en 'droevig'?<br />

Wat zouden de met zakcalculators bewapende<br />

Loketbewoners dáár op te zeggen hebben? Hm?<br />

Dat er dus iets is, een geluid of een ritme, dat zo algemeen<br />

is, zo met het meest wezenlijke van het leven verbonden, dat<br />

iedereen het herkent.<br />

Zou dat wezenlijke misschien zoiets kunnen zijn als de lokroep<br />

van het Heelal? Iets dat wij bijvoorbeeld ook herkennen<br />

in het klagerige gehuil van wolven, of het zingen van walvissen<br />

en het ruisen van de bomen? En tot wie of wat zou die lokroep<br />

van het Heelal dan gericht zijn? Zou het Heelal misschien<br />

ook heimwee hebben? Brrr. Maar het Heelal is dus ons<br />

huis. Dat weten we. We weten niet of het gelegen is in een<br />

74 75


goeie buurt, of dat we misschien leuke buren hebben, maar dat<br />

is niet echt van belang. Het is groot genoeg. Groot genoeg<br />

voor een leuk uitzicht en op z'n tijd een leuk inzicht. Het is<br />

soms wel eens goed om je te realiseren dat je, terwijl je bijvoorbeeld<br />

op een mooie dag van Den Dolder naar Soestduinen<br />

fiets, je niet alleen door het Finsterwald verplaatst, maar ook,<br />

terzelfdertijd, door een betrekkelijk onbekend deel van het<br />

Heelal.<br />

Maar, lieve mensen: wel blijven opletten bij de onbewaakte<br />

spoorweg overgang!<br />

Wat eigenlijk de reden is voor dit schrijven, beste mevrouw<br />

Pronk, is dat ik me afvraag of die schoonheidsbeleving en de<br />

esthetische ontroering eigenlijk niet van een veel groter orde<br />

is dan we tot nu toe voor het gemak hebben aangenomen.<br />

Ik hoor u denken: "Och jongen! Hou het toch een beetje<br />

klein. Beperk je toch tot de maten die je aankan!" Maar steeds<br />

wanneer ik naar de kleinere zaken kijk zie ik daar de grotere<br />

zaken in weerspiegeld.<br />

Het gaat er, geloof ik, maar om hoe je de wereld wil zien.<br />

Sommige mensen zien haar als een snackbar, maar misschien<br />

is het wel meer. Misschien is het wel een lanceerinstallatie.<br />

Okay, u hebt gelijk, ik draaf door. Maar een snackbar, daar<br />

pas ik voor. Zoudt u uw hele leven in een snackbar willen<br />

doorbrengen? Nou dan!<br />

Kosmische groeten van uw schoonheids-astronaut,<br />

Beste mevrouw P.,<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Den Dolder, 19 mei 1999<br />

U hebt al een tijdje niets van mij gehoord en ook in deze<br />

korte brief zal ik u weinig zinnigs kunnen melden. Al wekenlang<br />

is het chaos in mijn hoofd. Er komt geen hele zin meer<br />

uit. Zou de waanzin besmettelijk zijn? Je zou bijna gaan den-<br />

ken van wel. Ik wil misschien ook wel onredelijk, onbegrepen<br />

en onbegrijpelijk zijn! De euforische stemming waarin ik de<br />

laatste brieven eindigde is ondertussen wel verdwenen.<br />

Kunt u mij, mevrouw Pronk, nog vertellen waarom ik in<br />

Godsnaam aan deze onderneming begonnen ben? Want ik ben<br />

het overzicht even kwijt. Ik heb mij bij de materie naar binnen<br />

gevochten om er vervolgens in te verdwalen. Bijna op precies<br />

dezelfde wijze zoals de waandronken mensen die nu al een<br />

paar maanden mijn buren zijn, in hun werkelijkheid verdwaald<br />

zijn. Ik voel me als een alchemist die in zijn eigen<br />

76 77


ouwsel is gevallen en niet meer bij machte is het vuur te<br />

doven of het proces te stoppen. En natuurlijk heb ik vergeten<br />

een briefje voor de postbode op de deur te hangen met het verzoek<br />

of die, in het geval van een ongeval, het vuur onder de<br />

stoofpot wil uitdraaien, mijn door het zuur kaalgevreten beenderen<br />

er uit te vissen en er speelgoed voor zielige kinderen<br />

van te maken, of zoiets.<br />

Ik slaap slecht en gedraag mij schuw en schrikachtig.<br />

Wat kan mij die schoonheid schelen? Wat is de zin van al<br />

dat abstracte geouwehoer indien het niet een helder beeld<br />

oplevert? Eén helder, magisch alles verklarend beeld vraag ik<br />

slechts. Niet twee, of drie: eentje maar. En het mag voor mijn<br />

part best mijn verstand te boven gaan, als het mijn gemoed<br />

maar tot rust brengt. Ik zou zo graag, heel even maar, in die<br />

<strong>oersoep</strong> willen dobberen! Dat lijkt me enorm rustgevend en<br />

ontspannend. Denkt u niet? Gewoon een beetje pierewaaien,<br />

wetend dat al je vriendjes hetzelfde doen. Ogen dicht, verstand<br />

op nul en de eeuwigheid in al haar liefde langs de wand<br />

van je eencelligheid voelen schuren.<br />

Maar wij kunnen ons niet losmaken van de werkelijkheid.<br />

Niet echt. Wij zitten er in gevangen als in een web of een doolhof.<br />

Er in dwalend lijkt het eindeloos, en je kan de uitgang<br />

maar niet vinden, maar je weet – je wéét – dat het slechts een<br />

beperkt oppervlak is waarbinnen je je beweegt.<br />

Kunt u het nog volgen?<br />

Zoals ik het nu zie (of voel) draait alles om één punt. De<br />

natuur, de waanzin, de kunst. Het is allemaal bezield met<br />

dezelfde adem. En het is allemaal, op zichzelf, incompleet.<br />

Pas wanneer we die drie grootheden in een alchemistisch proces<br />

kunnen samensmelten, en op die manier een legering<br />

brouwend van de werkelijkheid, kan dat eeuwig onrustige, dat<br />

altijd maar zoekende- en heimweevolle verlangen beantwoord<br />

worden. Dat punt lijkt verder weg dan ooit want de natuur<br />

heeft maling aan mijn streven, de waanzin laat zich slechts<br />

gemaskerd benaderen en de kunst – nou ja, de kunst speelt<br />

met die twee onder een hoedje.<br />

Ik geef mezelf nog een paar dagen en anders moeten we dit<br />

experiment maar als mislukt beschouwen. Misschien krijg ik<br />

nog een plotselinge ingeving en stel ik u daarvan op de hoogte,<br />

maar houdt u er rekening mee dat dit heel goed mijn laatste<br />

brief aan u zou kunnen zijn geweest. En nu begint het ook<br />

nog eens te regenen. Regen is, bedenk ik me nu, een heel miezerig<br />

alternatief voor de <strong>oersoep</strong>.<br />

k kan er niet om lachen.<br />

Bij deze neem ik ontslag als schoonheidsspecialist.<br />

Depressieve groeten vanuit een klein hoekje,<br />

78 79<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />

Den Dolder 21 mei 1999


Beste mevrouw P.,<br />

Het is nu precies 7.00 uur in de ochtend. Een half uur geleden<br />

ben ik wakker geschrokken uit een intense droom die het<br />

mij onmogelijk maakte om vervolgens weer de slaap te vatten.<br />

De droom was zo beladen met verwijzingen naar zaken waarmee<br />

ik mij de afgelopen drie maanden heb beziggehouden dat<br />

hij niet onbeantwoord mocht blijven. Een rommelige klontering<br />

van stemmen, beelden en gedachten – alles natuurlijk<br />

overgoten met dat heerlijke strijklicht waarop de droomgod<br />

een patent heeft – en die, ik weet alleen nog niet precies op<br />

welke manier, mij iets duidelijk probeerde te maken. Ik zit<br />

hier nog een beetje duizelig achter mijn toetsenbord. Probeer<br />

langzaam wakker te worden, wat lastig is omdat de droom<br />

merkwaardigerwijs precies synchroon liep met de wereld die<br />

reeds wakker was. Kort voor ik wakker schrok namelijk vroeg<br />

ik in mijn droom aan iemand: “Hoe laat is het eigenlijk?” Ik<br />

kreeg als antwoord dat het één minuut voor half zeven was.<br />

De droom duurde nog even, waarna ik ontwaakte, op de wekker<br />

keek en zag dat het half zeven was. Om het onderscheid<br />

tussen droom en werkelijkheid nog diffuser te maken speelde<br />

het slot van de droom zich ook nog eens af in het stukje<br />

Finsterwald waar ik nu, door het raam heen op uitkijk. Dat<br />

noem ik nog eens virtual-reality! De lucht boven het bos is<br />

grijzig blauw. De bomen zijn nog niet tot leven gekomen maar<br />

verbergen hun uiterlijk nog in de droom van hun zwarte silhouetten.<br />

Ook binnenshuis schemert het nog zodat in ieder<br />

geval het komende half uur kunstlicht gewenst is. Geleidelijk<br />

verdwijnt de droom naar de achtergrond en kan ik er van een<br />

iets grotere afstand naar kijken. Wat een merkwaardige<br />

droom! Ik zal hem zo goed als ik kan voor u uitschrijven, maar<br />

ik moet u wel waarschuwen dat bepaalde delen van de nu volgende<br />

tekst niet geschikt zijn voor de al te jonge lezertjes.<br />

Voorts wil ik u ter inleiding van deze droom nog melden dat<br />

ik gedurende de dag er aan voorafgaand geen rare dingen had<br />

meegemaakt of drank of drugs gebruikt die anders misschien<br />

als verklaring voor de droom kunnen worden gezien.<br />

Het begon allemaal, in mijn droom, terwijl ik een trein zat<br />

op weg naar het congres ‘ANBOS 50 jaar vooruitstrevend in<br />

schoonheidsverzorging’. Anders dan in de werkelijkheid had<br />

U mij, zoals ik u in een van mijn eerdere brieven voorstelde,<br />

uitgenodigd om op 9 april tussen 10.20 en 10.40 uur iets diepgravends<br />

te vertellen over schoonheid, waarmee het thema dat<br />

daar eerder geprogrammeerd stond, namelijk: ‘Samenwerking<br />

van dermatologen en schoonheidsspecialisten in het verleden<br />

en de toekomst’ was komen te vervallen.<br />

“Krijgen we daar dan geen gedonder mee, als we het pro-<br />

80 81


gramma onaangekondigd wijzigen?” had ik u nog telefonisch<br />

gevraagd, maar u klonk heel zeker toen u zei: “Als er problemen<br />

van komen, dan is dat mijn pakkie-an. Die brief van jou<br />

heeft mij overtuigd. Je hebt gelijk; wij denken te weinig na<br />

over de waarlijke aard van ons beroep.”<br />

U was ‘om’ en juist op dat moment begon ik te twijfelen.<br />

Wat weet ik er eigenlijk van, dacht ik. Herrie schoppen is<br />

makkelijk zat, maar een zaak met argumenten verdedigen, dat<br />

is een heel andere kwestie. Ik had tot diep in de nacht aan een<br />

betoog gewerkt, maar kreeg er geen lijn in. Zo’n beetje alles<br />

wat ik u hierboven reeds heb geschreven zat er in en ook nog<br />

heel veel andere dingen die bij nadere beschouwing echte<br />

onzin bleken te zijn. Natuurlijk ging, kort voordat ik eindelijk<br />

een versie die er mee door kon wilde printen mijn computer<br />

stuk en leek al het werk voor niets. Bovendien had ik, ter<br />

inspiratie voor mijn eigen betoog, het februarinummer van de<br />

34e jaargang van De Schoonheidsspecialist, nog eens zeer<br />

nauwkeurig gelezen en was ik eigenlijk steeds meer overtuigd<br />

van de betrekkelijkheid van mijn eigen ideeën en de absoluutheid<br />

van uw, door 50 keiharde praktijkjaren bijgeschaafde,<br />

beroepsfilosofie. Artikelen als ‘Fruitzuren, feiten en fictie’ en<br />

‘Make-up: Logisch Camoufleren’ waarover ik eerst een beetje<br />

smalend had gedaan, troffen mij nu door hun diepgang die<br />

zich juist in de eenvoud en directheid van de betogen openbaarde,<br />

waar ik het zelf probeerde te zoeken in complexiteit.<br />

“Wat nou ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’?” riep ik<br />

boos naar de twee delen Schopenhauer die naast mij op tafel<br />

lagen: “Logisch camoufleren! Daar gaat het om.” Ik kreeg<br />

mijn betoog niet op orde en om twee uur ‘s nachts twijfelde ik<br />

er nog even aan of ik u niet zou bellen om de gehele zaak maar<br />

af te blazen. Maar ik wilde uw nachtrust niet verstoren aan de<br />

vooravond van het congres en vond het ook slap van mijzelf.<br />

Ik zette dus opnieuw een thermosfles koffie en begon helemaal<br />

opnieuw. En, wonder boven wonder, rond vier uur ‘s<br />

nachts stond het allemaal op papier. Helder, logisch en inspirerend.<br />

Toen ik de volgende ochtend wakker werd zag ik<br />

evenwel tot mijn schrik dat de spanning als psychosomatisch<br />

effect had gehad dat ik onder de uitslag zat. Vooral op delen<br />

van mijn lichaam die een mens gewoonlijk in al zijn naaktheid<br />

toont. Ik smeerde er zo goed en zo kwaad als het kon wat<br />

foundation op uit de proefflacon die ik in het februarinummer<br />

van het 34e jaargang had gevonden, en haalde nog net de<br />

trein. Die trein was tot de laatste plaats toe bezet. Stuk voor<br />

stuk enorm mooie vrouwen, de een nog aantrekkelijker dan de<br />

ander en allemaal bijzonder smaakvol gekleed. Korte rokjes,<br />

hotpants en hoge laarzen in verschillende kleuren, zonder uitzondering<br />

gesneden uit zacht glimmende stof of nauwsluitend<br />

leer, zetten de toon. Mooi lang- of juist heel ondeugend kort<br />

haar in eigenlijk alleen maar de kleuren helblond en zeer donkerbruin<br />

en een grote afwisseling in topjes, strakke T-shirts,<br />

jackjes zonder iets er onder en klassieke ‘doorkijk’ blouses. Ik<br />

had op het station nog koffie gemorst op mijn broek en zag er<br />

dus met de door het harde fietsen enigszins doorgelopen foundation<br />

niet uit. Ik voelde mij enorm ongemakkelijk, maar de<br />

vrouwen waren erg vriendelijk en de minst knappe, maar toch<br />

nog erg leuke, van een groepje van vier stond haar plaats aan<br />

mij af zodat ik zittend mijn koffie kon drinken. Ik knikte dankbaar<br />

en beleefd om mij heen en besloot mijn aantekeningen<br />

van de nacht ervoor nog eens door te nemen. Wat of ik aan het<br />

schrijven was, vroeg de adembenemend mooie vrouw (lang<br />

blond haar, zeegroene ogen, kniehoge nauwsluitende zwarte<br />

laarzen en prachtige wulpse borsten die nog uit zichzelf en<br />

zonder push-up overeind stonden en die vrolijk meedeinden<br />

op de licht boemelende cadans van de trein) naast mij. Ik durfde<br />

haar nauwelijks aan te kijken, zo mooi was zij en zo lelijk<br />

voelde ik mijzelf toen ik verklaarde dat ik een lezing moest<br />

houden op een congres van schoonheidsspecialisten.<br />

“Oh, maar daar gaan wij allemaal heen!”<br />

“U bent...?” ik durfde het niet te hopen.<br />

“Meiden!” riep de blonde naast mij door de coupé, “we hebben<br />

een mannelijke spreker op het congres, en hij zit hier naast<br />

me!”<br />

“Wij zijn allemaal schoonheidsspecialisten,” verklaarde de<br />

iets minder mooie die haar plaats aan mij had afgestaan zacht,<br />

en die ik er opeens heel lief uit vond zien.<br />

Vierentachtig paar prachtige ogen werden op mij gericht en<br />

82 83


een opgewonden geroezemoes mengde zich heel natuurlijk<br />

met de ritme van de trein. Ik begon te zweten en voelde hoe<br />

de foundation nog verder uitliep.<br />

“Wie heeft die foundation in godsnaam zo klungelig opgebracht,”<br />

zei de adembenemende vrouw met het korte donkere<br />

haar (een vrij bleek gezicht met heel donkere ogen, dat mooi<br />

accentueerde met het heel licht roze, bijna witte, majoretteachtige<br />

pakje dat ze aanhad) tegenover mij terwijl ze met een<br />

streng zakelijk gebaar met haar vingertoppen over mijn wang<br />

streek. Ik stikte bijna van verlegenheid, maar vond ergens<br />

genoeg lucht om te fluisteren dat ik dat zelf gedaan had en<br />

vertelde toen in een adem het hele verhaal. Hoe het eerst niet<br />

lukte met schrijven en uiteindelijk toch weer wel, en dat ik<br />

wakker was geworden met deze ongetwijfeld psychisch<br />

gemotiveerde huiduitslag.<br />

“Nou, daar weten wij wel raad mee!” zei de blonde met het<br />

lange haar die duidelijk de gangmaakster van het stel was.<br />

“Kom op meiden, haal jullie beautycases ‘s tevoorschijn, d’r<br />

is werk aan de winkel!”<br />

En voor ik wist wat er gebeurde lag ik languit op een tweezitsbank<br />

en keek ik uit op de onderzijde van een zee van borsten<br />

en streelde er een heel bos van zacht geparfumeerde<br />

haren langs mijn gezicht. Zeker acht à tien schoonheidsspecialistes<br />

stonden over mij heen gebogen en riepen naar de overige<br />

pakweg 74 die zich ook in de coupé bevonden om uiteenlopende<br />

zaken als tree oil, harsrollers, Medisept,<br />

Clean+Easy, skin peeler, Azuleenhars, Glycolic Acid, pH<br />

meter, Blendette, Enzymsonic, enzovoorts, die dan van achteruit<br />

werden aangereikt en waarmee ik vervolgens werd<br />

behandeld. Bedwelmd door al die aandacht en het aroma van<br />

de verschillende parfums raakte ik een beetje buiten zinnen en<br />

begon eerst quasi voor de grap, maar al snel serieuzer, willekeurige<br />

borsten, benen en billen te bevoelen en aangezien uw<br />

verenigingsleden daar in het geheel niet onwelwillend tegenover<br />

stonden, mij integendeel zelfs aanmoedigden om ze ook<br />

op andere plekken te bevoelen liep een en ander nogal uit de<br />

hand wat uitmondde in een situatie die ik hier maar beter niet<br />

zal beschrijven, omdat een exacte weergave van de verschil-<br />

lende handelingen u niet meer zal kunnen vertellen dan wat ik<br />

nu al suggereer en ook omdat het niet van wezenlijk belang is<br />

voor mijn betoog. Laat ik de impact van de actie op mijn<br />

wezen samenvatten door te vermelden dat ik, toen de trein<br />

Den Haag Holland Spoor passeerde reeds tot vijf maal toe om<br />

een aanmeldingsformulier voor uw vereniging had gesmeekt.<br />

Dat moet genoeg zeggen. Belangrijker voor ons verhaal is dat<br />

ik keurig op tijd en uiterlijk en innerlijk helemaal opgeknapt<br />

uitstapte op Den Haag CS en een half uur voor aanvang het<br />

Congresgebouw betrad met in mijn kielzog een polonaise van<br />

zeer goed gemutste schoonheidsspecialistes.<br />

Het congres ging van start en terwijl u uw openingsspeech<br />

hield gluurde ik vanachter de coulissen de zaal in. Die zat<br />

bomvol met vrouwen die misschien nog wel mooier waren<br />

dan de schoonheidsspecialistes die ik in de trein had ontmoet.<br />

U sprak ze heel mooi en moederlijk toe en kondigde een wijziging<br />

in het programma aan, waarop de groep die mij al<br />

kende uit de trein, en die plaats hadden genomen op het balkon,<br />

voorzichtig begon te joelen en te klappen. Na u sprak nog<br />

de minister van Economische Zaken mevrouw Jorritsma,<br />

maar van haar verhaal kreeg ik niet veel mee omdat ik me<br />

wilde voorbereiden op mijn eigen optreden dat aansluitend<br />

zou volgen toen ik er tot mijn schrik achter kwam dat ik mijn<br />

aantekeningen niet meer bij me had! U moet de schrik op mijn<br />

gezicht hebben kunnen lezen.<br />

“Is er iets?” vroeg u.<br />

“Mijn lezing..” stamelde ik.<br />

“Ik leid je wel even in,” probeerde u geruststellend.<br />

“Ja, nee... dat is het niet. Mijn lezing...”<br />

“Tien uur twintig,” zei U, “nog een minuutje of vijf.”<br />

“Ik heb hem denk ik in de trein laten liggen.”<br />

“Hoe is dat nou mogelijk!?” riep u verbaasd.<br />

Heel even twijfelde ik er over u in vertrouwen te nemen,<br />

maar ik besloot dat de kwestie te ingewikkeld was om in vijf<br />

minuten uit de doeken te doen. “Maar het geeft niet,” zei ik<br />

dapper, “ik ken hem uit mijn hoofd.”<br />

“Ah, ik dacht al...” zei u opgelucht. “Nou, succes joh!” En<br />

weg was u.<br />

84 85


Nadat U mij had aangekondigd betrad ik onder luid gejoel<br />

en gefluit dat vooral vanaf het balkon kwam, het podium. Wat<br />

Jorritsma haar betoog ook geweest moge zijn, de stemming<br />

zat er in ieder geval goed in. Langzaam werd de zaal rustiger.<br />

Ik tikte tegen de microfoon. Ploing-ploing, klonk het.<br />

“Eh... ” zei ik.<br />

Het werd muisstil.<br />

“Goeiemorgen,” zei ik.<br />

“Lekker stuk!” klonk er vanaf het balkon, waarop een lachslavo<br />

door de zaal ging.<br />

“Wat is... schoonheid... ” begon ik.<br />

“Een kanjer met een stijve pik!” Weer het balkon en weer<br />

een lachsalvo. U besloot in te grijpen en greep naar de microfoon.<br />

“Dames, houden we het een beetje netjes?”<br />

“Shakespeare noemt het een zomerdag, anderen zeggen<br />

juist dat het innerlijk is,” improviseerde ik, “en weer anderen,<br />

waaronder de schoonheidsspecialisten, leggen de nadruk op<br />

het uiterlijk.”<br />

“Saaaaaaai! Boe-hoe!” klonk er, in zekere zin terecht, uit de<br />

zaal. En toen begon iemand vanaf het balkon te scanderen:<br />

“Broek-uit, broek-uit, broek-uit!” Al snel nam de hele zaal het<br />

over en werd er ritmisch bij geklapt. Hier en daar verlieten<br />

specialistes op de voorste rijen hun stoelen en probeerden op<br />

het podium te klimmen. Wat begon als meligheid groeide<br />

langzaam toe naar een mate van agressie zoals die eigenlijk<br />

alleen in een groep kan ontstaan. Blind, doelloos en stuurloos.<br />

“Dames, dames!” riep u nog, maar er was geen houden meer<br />

aan. Zittingen van stoeltjes vlogen door de lucht en een woest<br />

gebrul steeg op uit honderden kelen. Het lollig bedoelde<br />

“broek-uit, broek-uit!” had nu de angstaanjagende klank van<br />

een strijdkreet gekregen. Wat de situatie nog weerzinwekkender<br />

maakte was dat alle specialistes die er tot voor kort nog zo<br />

uitzonderlijk mooi en sexy uit hadden gezien in een rap tempo<br />

begonnen te desintegeren. Eyeliner liep uit, blijkbaar samengetrokken<br />

vleesmassa’s knapten uit hun klemmen en kledderden<br />

langs plotseling oude en gekromde lichamen naar beneden.<br />

Tanden verkleurden, cellulitis ontstond spontaan en mas-<br />

saal, beenharen groeiden in een angstwekkend snel tempo,<br />

onderkinnen ontstonden in seconden waar ze er eerst nog niet<br />

waren, liters foundation stroomde door de gangpaden en op de<br />

plotseling afgeschminkte gezichten openbaarden zich de<br />

meest gruwelijke littekens en zweren. Ik stond als verlamd.<br />

Kon mij niet meer bewegen. U behield echter, zoals een<br />

Voorzitter betaamd, het overzicht en besloot dat het tijd was<br />

om het op een rennen te zetten. U pakte mijn hand en trok mij<br />

van het podium. Gezamenlijk renden we door de catacomben<br />

van het congresgebouw en omdat het een droom was leek er<br />

natuurlijk geen eind aan te komen. Tot er plotseling toch een<br />

eind aan kwam. We naderden een deur. Die natuurlijk op slot<br />

zat. En die natuurlijk net op tijd open ging om ons te laten ontsnappen<br />

aan de aanstormende, inmiddels nog het meest op<br />

zombies gelijkende meute. Toen de deur achter ons in het slot<br />

viel stonden we in het Finsterwald.<br />

“Ik ken dit bos!” riep ik blij.<br />

“Ja,” zei U, “dat weet ik.”<br />

“Maar hoe....?” wilde ik vragen toen ik zag dat u ook al aan<br />

het transformeren was. U werd langzaam groen en uw huid<br />

kreeg de structuur van een boombast. Met moeite kon u nog<br />

net uw arm iets bewegen, een vinger strekken en wijzen naar<br />

de zwarte, stinkende derrie die onder de deur door het bos<br />

instroomde. Het waren de sappen van de nu geheel ontbonden<br />

lichamen van de schoonheidsspecialistes.<br />

“Kijk,” zei U wijzend naar de zwarte plas: “Oersoep.”<br />

Ik moest kokhalzen. “Zie je wel,” bracht ik met moeite uit:<br />

“Schoonheid is geen kwestie van make-up.”<br />

“Wie weet,” zei u met krakende stem. “Dat zul je nu helemaal<br />

alleen moeten uitzoeken. Ik geloof dat ik hier wortel ga<br />

schieten.”<br />

U was inmiddels bijna bewegingloos geworden en er kwamen<br />

blaadjes aan uw als takken zo hard geworden armen.<br />

“De hond zal je nu verder leiden,” bracht u nog met moeite<br />

uit waarna uw stem veranderde in het ruisen van takken en<br />

bladeren.<br />

Ik keek achter mij en zag daar Casper de Hondt.<br />

“Casper!” riep ik. “Wat ben ik blij je hier te zien.”<br />

86 87


“Kom mee, we kunnen hier niet lang blijven, we moeten<br />

verder, voor het donker wordt,” zei Casper met heldere stem.<br />

“Je kan praten!” riep ik uit.<br />

“Natuurlijk kan ik praten,” zei Casper. “Ik kon altijd al praten.<br />

Jij kon nog niet horen, dat is de kwestie.”<br />

“Maar hoe...?”<br />

“Dat leg ik je onderweg wel uit,” zei de hond ongeduldig.<br />

“We moeten echt opschieten.” En hij begon al voor mij uit te<br />

lopen.<br />

“Maar Mevrouw Pronk dan? Die kunnen we hier toch niet<br />

zo maar achter laten? Moet je zien, er zijn zelfs al vogels bezig<br />

een nest in haar te bouwen!”<br />

“Mevrouw Pronk zit al lang weer op haar kantoor in<br />

Maarssen, maak je geen zorgen.”<br />

“Maar zojuist was ze nog hier!”<br />

Casper zuchtte ongeduldig. “Ze was ook hier, maar ze is<br />

ook daar, en op nog wel duizend andere plekken.”<br />

“Maar....”<br />

“Als je wilt dat ik je dat uitleg staan we hier volgende week<br />

nog, zonder dat ik je kan garanderen dat je het zult begrijpen,<br />

neem het dus maar van me aan, en kom nu eindelijk mee,<br />

anders missen we de Overgang.”<br />

En zonder op mij te wachten begon hij in een op mij aangepast<br />

sukkeldrafje te rennen, en moest ik wel achter hem aanlopen.<br />

“Waarom hebben we zo’n haast?” vroeg ik hijgend.<br />

“De Overgang, anders missen we de Overgang,” zei Casper<br />

eveneens hijgend.<br />

“Overgang? Ik weet niets van een ‘Overgang’. Welke<br />

Overgang mag dat dan wel zijn?”<br />

“Je wilt toch terug naar de <strong>oersoep</strong>? Of niet?”<br />

Ik hield plotseling stil.<br />

“De <strong>oersoep</strong>? Ik weet niet, wat betekent dat, ik bedoel, wat<br />

houdt dat allemaal in? Is er daaruit nog wel een weg terug<br />

dan?” In plotselinge paniek zag ik mijn geliefde voor mij en<br />

verlangde hevig naar haar, en vervloekte het feit dat ik geen<br />

mobiele telefoon had.<br />

“Ja, ja, ja” zei Casper jaloers, “maak je maar geen zorgen<br />

dat je je meisje niet meer terug ziet. Uit de <strong>oersoep</strong> terugkeren<br />

is niet het lastigste, ze zullen je er toch niet al te lang willen<br />

houden. Er inkomen, dat is het probleem. Maar loop in godsnaam<br />

door want anders zijn we niet op tijd en dan blijft alles<br />

theorie.”<br />

Vagelijk gerustgesteld rende ik weer achter hem aan. We<br />

doorkruisten het hele Finsterwald en kwamen langs alle plekken<br />

die ik goed kende.<br />

“Hebben we hier al niet eerder gelopen?” vroeg ik aan<br />

Casper. “Ik heb het idee dat we in een cirkel lopen.”<br />

“Natuurlijk lopen we in een cirkel!” zei Casper minachtend.<br />

“Hoe had je anders gedacht de Overgang te kunnen maken?’”<br />

“Ach ja, natuurlijk,” zei ik zonder er veel van te snappen.<br />

Voor mijn gevoel renden we uren en uren achtereen.<br />

Vermoeidheid voelde ik niet meer. Plotseling werd ik me er<br />

van bewust dat we weliswaar langs dezelfde plekken kwamen,<br />

maar dat die plekken toch anders waren. Alles leek groter. Ik<br />

vertelde dit tegen Casper.<br />

“Dat is de Overgang, het is begonnen.”<br />

“Nou, dat valt dan nog wel mee,” zei ik manhaftig. “Ik had<br />

iets veel ergers verwacht.”<br />

“Dit is nog maar het begin,” zei Casper streng. “Maak je<br />

geen illusies dat het een pleziertochtje gaat worden. Je kan nu<br />

nog terug als je wilt.”<br />

“Ben je gek!” zei ik stoer. “Ik ga waar jij gaat.”<br />

“Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb. Overigens, het<br />

laatste stuk moet je alleen gaan.”<br />

“Ik ben er klaar voor,” zei ik, niet wetend waar ik het over<br />

had want het volgende moment voelde ik een enorme pijnscheut<br />

en lag ik languit op de grond. Gestruikeld over een<br />

dennenaald.<br />

Casper stond naast me en tilde me op. Hij was zeker 10 keer<br />

zo groot als ik.<br />

“Wat is gebeurd!?” vroeg ik in paniek.<br />

“Dit is de plek,” zei Casper. “Ik blijf hier op je wachten.<br />

Verzet je niet, dat is zinloos en pijnlijk.“<br />

Nauwelijks was hij uitgesproken of ik voelde weer een pijn<br />

alsof ik getroffen werd door de bliksem. Casper leek omhoog<br />

88 89


te schieten. Hij werd reusachtig. Ik kon in de verte, kilometers<br />

boven mij nog nauwelijks zijn kop zien. Ik moest me vasthouden<br />

aan een zandkorrel om niet door een zuchtje wind<br />

omver te worden geblazen. Toen realiseerde ik me dat Casper<br />

niet groter werd, maar ik kleiner! De pijnlijke schokken volgden<br />

elkaar in een steeds sneller tempo op. Ik was murw en<br />

dacht er niet eens aan me te verzetten. Kort na de tiende of de<br />

twaalfde schok verloor ik mijn bewustzijn.<br />

Ik werd wakker van een zacht geroezemoes. Opende mijn<br />

ogen en dacht dat ik weer terug was in het Haags<br />

Congrescentrum. Hetzelfde soort zaal, honderden stoelen, een<br />

podium en een katheder. Heel even dacht ik dat de droom<br />

afgelopen was en dat ik was flauwgevallen tijdens mijn toespraak<br />

voor het congres van de vereniging van schoonheidsspecialisten.<br />

Maar toen ik beter keek zag ik dat ik niet in een<br />

zaal zat met mensen maar met eencelligen. Haastig krabbelde<br />

ik overeind en sloeg het stof van mijn broek.<br />

“We hebben een bezoeker van buiten!” riep een van de eencelligen<br />

met deftige stem. Het geroezemoes verstomde.<br />

“Vreemdeling, maak uw naam en het doel van uw bezoek<br />

bekend!” zei de eerste spreker.<br />

Ik keek om mij heen om te zien waar de stem vandaan<br />

kwam. In het midden van de zaal, op een stoel die iets hoger<br />

stond dan de overigen zag ik een heel oude eencellige die mij<br />

strak aankeek.<br />

“Nou vooruit, snel een beetje, we hebben niet de eeuwigheid!”<br />

zei de oude eencellige streng.<br />

In de zaal werd zacht gegrinnikt om die laatste opmerking.<br />

“Ik... eh... was geloof ik op zoek naar de <strong>oersoep</strong>,” bracht ik<br />

er ongemakkelijk uit.<br />

Het gegrinnik werd nu een luid gelach. De oude eencellige<br />

sloeg met zijn hamer op tafel en riep: “Orde!” waarna het<br />

direct weer stil werd.<br />

“En u hebt de daarvoor benodigde papieren bij u?”<br />

“Ik... pardon?”<br />

De oude eencellige zuchtte vermoeid. De zaal keek gespannen<br />

toe.<br />

“De papieren! Of u de daarvoor benodigde papieren bij u<br />

heeft!”<br />

“Ik weet niets van wat voor papieren dan ook,” antwoordde<br />

ik naar waarheid.<br />

“Dan kunnen we uw verzoek niet in behandeling nemen,<br />

gaat u maar weer weg.” En hij wuifde met een vermoeid<br />

gebaar in de richting van de uitgang en wendde zich weer tot<br />

de zaal: “Dan wil ik nu graag weer overgaan tot de orde van<br />

de eeuwigheid, punt drie miljard vijhonderdmiljoen....staat u<br />

daar nou nog steeds!?” riep hij boos tegen mij. “Ik dacht dat<br />

ik u verzocht had dit gebouw te verlaten?”<br />

“Maar ik weet niet... ” begon ik wanhopig.<br />

“Wát weet u niet?”<br />

Ik kon niets meer uitbrengen en keek in onmacht de zaal<br />

rond waarvan ik nu begreep dat het een soort parlement van<br />

de eencelligen was. De onmacht of wanhoop die op mijn<br />

gezicht te lezen stond moet een van de aanwezigen hebben<br />

geraakt, want plotseling hoorde ik vanachter uit de zaal een<br />

stem die riep: “Misschien is hij een onderhandelaar.”<br />

“Dat doet niet ter zake,” zei de oude streng, en tegen mij:<br />

“Maakt dat u wegkomt!”<br />

“Eh, pardon, maar volgens de Afspraken doet dat wel ter<br />

zake,” zei een iets minder oude eencellige die naast de voorzitter<br />

zat. Hij sloeg een dik boek open en liet zijn vingers over<br />

de regels glijden: “Hier staat het. Pagina zoveel, de zoveelste<br />

regel van boven: eh... bla... bla... bla... en dan staat hier:<br />

‘Indien echter een afgezant of onderhandelaar van een andere<br />

dimensie hiertoe....’ bedoeld wordt een bezoek aan de <strong>oersoep</strong>,”<br />

legde hij aan de voorzitter uit, ‘...hiertoe een verzoek<br />

doet, gelden er andere voorschriften dan in de Afspraken geregeld<br />

zijn.’”<br />

Hij sloeg het boek dicht.<br />

De voorzitter keek geïrriteerd naar de iets minder oude eencellige<br />

naast hem en richtte vervolgens met duidelijke tegenzin<br />

weer het woord tot mij.<br />

“De vraag is dus of u een afgezant bent. Bent u dat? Zo niet<br />

dan moet ik u alsnog verzoeken de zaal te verlaten omdat u<br />

niet in het bezit bent van de juiste papieren.”<br />

Ik dacht razendsnel na. Dit was hogere politiek. Ik besloot<br />

90 91


te bluffen.<br />

“Ja, ik ben een afgezant. Ik spreek tot u namens de verenigde<br />

wereldleiders!” Ik probeerde zoveel plechtigheid als maar<br />

mogelijk was in mijn stem te leggen maar kon niet voorkomen<br />

dat de zaal in lachen uitbarstte.<br />

“Je zegt dat je namens ons komt, maar dat kan niet het geval<br />

zijn want wij kennen je niet, zeg dus namens wie je komt of<br />

verlaat dit huis!” zei de voorzittter.<br />

“U wilt zeggen dat U de verenigde wereldleiders bent?”<br />

“Wat is daar zo raar aan?”<br />

Onwillekeurig moest ik lachen: “Maar jullie zijn eencelligen!”<br />

riep ik uit.<br />

“En wat is dáár zo komisch aan?”<br />

“Nou ja,” zei ik lachend,” als dit dan het parlement van de<br />

natuur is, wat ik aanneem, dan had ik toch op z’n minst een<br />

vergadering van olifanten, leeuwen, walvissen, adelaars,<br />

enzovoorts, verwacht!”<br />

“Ik begrijp je niet,” zei de voorzitter nu iets minder geïrriteerd.<br />

“Je wilt met de lagere diersoorten spreken?”<br />

Langzaam begon me iets te dagen. Ik zou mijn denken aan<br />

moeten passen aan deze situatie. Begrijpen deed ik het nog<br />

niet helemaal maar ik begon wel iets te vermoeden.<br />

“Pardon, zo bedoelde ik het niet,” zei ik. “Er is sprake van<br />

een misverstand. Ik bedoelde te zeggen dat ik namens de<br />

gehele mensheid kom om mijn onderzoek naar de aard van<br />

esthetische ontroering af te ronden met een bezoek aan de <strong>oersoep</strong>.”<br />

De zaal viel stil. De voorzitter leunde verbaasd achterover<br />

en hervond slechts met zichtbare moeite zijn tegenwoordigheid<br />

van geest. Hij kuchte zichzelf moed in, keek even achter<br />

zich om zich er van te verzekeren dat de overige eencelligen<br />

het gebouw niet al verlaten hadden en richtte zich, ietwat<br />

voorovergebogen, tot mij.<br />

“Ik hoor het goed wanneer u zegt dat u namens de ‘mensheid’<br />

komt?”<br />

“Namens de gehele mensheid!”<br />

De zaal luisterde ademloos. De voorzitter zocht naar woorden:<br />

“En... eh... u... eh... tsja... ként... deze... eh... ” hij gebaarde<br />

twijfelend met zijn handen, “...tsja... deze.. ‘mens-heid’ persoonlijk?”<br />

“Vanzelfsprekend, anders was ik geen afgezant geweest!”<br />

“Natuurlijk, natuurlijk...” mompelde de voorzitter zacht,<br />

waarna hij weer in sprakeloosheid verviel. De oude eencellige<br />

die zoëven uit het boek had geciteerd fluisterde hem iets toe.<br />

“Juist ja,” mompelde de voorzitter en knikte met zijn hoofd.<br />

“Wij vragen ons af: hoe...eh...precies, op welke wijze dus, u<br />

met deze ‘mens-heid’ in contact bent gekomen?”<br />

“Dat was niet nodig: men heeft mij uit hun midden gekozen.”<br />

Een angstig gemompel vulde de zaal. De voorzitter richtte<br />

zich fluisterend weer tot de oude boeklezer naast hem.<br />

“Wij begrijpen U niet,” zei hij tenslotte tegen mij. “Hoe kan<br />

men u gekozen hebben zonder dat u met deze mens-heid in<br />

contact bent getreden?”<br />

“Nou dat is eenvoudig!” riep ik vrolijk. “Omdat ik één van<br />

hen ben!”<br />

Een geweldige paniek brak uit in de zaal. Enkele tientallen<br />

eencelligen sprongen uit hun stoelen en renden in de richting<br />

van uitgang.<br />

“Orde! Orde!” hamerde de voorzitter, die zelf ook niet<br />

onaangedaan leek. Hij keek mij angstig onderzoekend aan: “U<br />

bent... mens-heid?” vroeg hij voorzichtig.<br />

Ik knikte en zei dat dat zo was. “Nou ja, tenminste: ik ben<br />

een mens. Een van de velen.”<br />

“Ach zo... ” zei de voorzitter hees. “U moet ons de consternatie<br />

vergeven, wij hebben nog nooit een afgezant van de<br />

mens-heid gezien. Er werd tot voor kort zelfs aan het bestaan<br />

van die mens-heid getwijfeld.”<br />

“Dat soort twijfel bestaat ook onder de mensen,” zei ik<br />

begrijpend.<br />

“Ja, ja,” zei de voorzitter nadenkend en richtte zich om<br />

excuus vragend op fluistertoon tot enkele van de eencelligen<br />

die het dichtst bij hem zaten. Na een kort conclaaf richtte hij<br />

zich op en sprak de vergadering toe: “Vanwege de uitzonderlijke<br />

gebeurtenissen die zich vandaag lijken te voltrekken heb-<br />

92 93


en wij besloten de vergadering tot nader order te schorsen.<br />

Een Comité van Uitzonderlijkheid zal zich in overleg begeven<br />

met deze,” hij wees naar mij, “mens-heid, waarna u weer bijeen<br />

zult worden geroepen.”<br />

Op vijf eencelligen na verliet iedereen de zaal. We bleven<br />

dus met zes aanwezigen over.<br />

“We kunnen het overleg informeel houden,” zei de voorzitter<br />

zichtbaar zenuwachtig. “Ik stel voor in het belendende vertrek<br />

een aantal stoelen bij elkaar te schuiven zodat de mensheid<br />

zijn verhaal kan houden.”<br />

Aldus gebeurde. Nadat we gezeten waren keek ik de kring<br />

rond. Door alle aanwezigen werd ik met een mengeling van<br />

angst en grote nieuwsgierigheid bekeken. Ik glimlachte in een<br />

poging hen gerust te stellen.<br />

“Goed,” zei de voorzitter tenslotte, “u gaf als reden van uw<br />

bezoek de wens op terug te keren tot de <strong>oersoep</strong>.”<br />

“Dat klopt,” zei ik. “In zoverre... niet voor altijd, maar<br />

toch... ”<br />

“Dat begrijp ik,” zei de voorzitter.<br />

Er viel een stilte.<br />

“Eh, ik ben toch aan het goede adres,” vroeg ik plotseling<br />

twijfelend. “Dit is toch de <strong>oersoep</strong>?”<br />

“Ja, ja,” zei de voorzitter, en hij gebaarde om zich heen.<br />

“Dit alles en alle dingen ver hierbuiten tot de helft van de<br />

oneindigheid is de <strong>oersoep</strong>.”<br />

“Nu goed,” zei ik, “ik zal bekennen dat ik geen vast omlijnd<br />

plan heb, maar een ding is duidelijk: de strijd tussen jullie, de<br />

natuur, en ons, de mensheid moet maar eens afgelopen zijn.”<br />

‘Vindt je?” vroeg de voorzitter twijfelend.<br />

“Ja, dat vind ik,” zei ik krachtig, “en met mij vindt dat een<br />

groeiend deel van de mensheid. En,” liet ik er diplomatiek<br />

dreigend op volgen, “wij zijn met velen!”<br />

“Maar hoe had je dat voor je gezien?” vroeg de Boeklezer.<br />

“Wij verlenen natuurlijk graag onderdak aan gasten of zoekers,<br />

maar onze ruimte, hoe groot ook, is beperkt.” Dat laatste<br />

zei hij bijna verontschuldigend en de rest van het gezelschap<br />

knikte bevestigend.<br />

“Maak u geen zorgen,” zei ik. “Wij zoeken geen definitieve<br />

plaats om ons te vestigen in de natuur, of in <strong>oersoep</strong>, wat dat<br />

betreft.”<br />

“Ah!” een zucht van verlichting ging door het gezelschap en<br />

een aantal aanwezigen verloor plotseling haar bedeesdheid en<br />

begon in felle bewoordingen nogmaals de onmogelijkheid<br />

daarvan te proclameren:<br />

–”Eén, hooguit drie, mensen, kunnen wij herbergen. Maar<br />

daar trek ik een lijn! Meer toelaten is onverantwoord en vragen<br />

om moeilijkheden!”<br />

–”Ik zeg U: nu lijkt de ons beschikbare ruimte eindeloos,<br />

maar dat kan verkeren indien hier hordes mensen binnenkomen!”<br />

–”Wij leven hier in een moeizaam bevochten evenwicht! Ik<br />

vraag de aanwezigen zich terdege te realiseren wat zij in de<br />

waagschaal leggen indien wij de massale entree van de mensheid<br />

niet tijdig keren!”<br />

Ik hief mijn handen bezwerend op.<br />

“Laat de mens spreken,” zei de voorzitter.<br />

“Zoals gezegd: de mensheid wil niet terug naar de natuur,<br />

net zo min als jullie, neem ik aan, je definitief onder de mensheid<br />

willen begeven.”<br />

“Nou en of!” zie een driftige cel.<br />

“Ik moet er niet aan denken!” zei een ander.<br />

“En toch...” ik keek de groep rond. Keek ze een voor een<br />

aan. “En toch moeten wij dezelfde planeet delen. En zal het,<br />

als wij niet tot een overeenkomst komen, altijd gelazer blijven.”<br />

“En wié is daarmee begonnen?” vroeg de felste cel scherp.<br />

“Ssst,” suste de voorzitter, “laat de mens uitspreken.”<br />

“Wie er mee begonnen is doet nu niet meer terzake – en<br />

daarover kunnen wij in alle redelijkheid misschien zelfs niet<br />

meer oordelen. Feit is dat de zaken zijn zoals ze zijn, en dat<br />

we een oplossing moeten vinden om het leefbaar te houden.”<br />

“Dat klinkt allemaal heel leuk,” zei de felle, “maar iedereen<br />

die hier aanwezig is weet dat het grote probleem van de mens<br />

is dat zij niet wenst te assimileren en daarmee recht tegen de<br />

allereerste en allerbelangrijkste Afspraak in gaat: U zult<br />

opgaan in uw omgeving en zich hiertegen niet verzetten noch<br />

94 95


argumenten van verzet uitdragen aan een ander!”<br />

“Wat de afgevaardigde hier zegt is wel een beetje waar,<br />

mens,” zei de voorzitter half streng en half verontschuldigend.<br />

“Dat ontken ik ook niet,” zei ik, “en daarom moeten wij een<br />

oplossing zien te vinden.”<br />

“Dat lukt nooit!” gromde de felle en draaide zich iets van<br />

mij af.<br />

“Dat wordt heel, heel, heel lastig,” zei de cel die naast hem<br />

zat.<br />

De voorzitter haalde zijn wenkbrauwen op en keek mij vragend<br />

aan.<br />

“Ik heb niet gezegd dat het een plezierritje zal worden,” zei<br />

ik filmisch.<br />

De boeklezer had al een tijdje niets gezegd. Dat was ook de<br />

voorzitter opgevallen. “Wat denk jij, Boeklezer?” vroeg hij.<br />

Die kuchte zacht en richtte zich vervolgens tot de gehele<br />

verzameling. “Wat ik dacht,” begon hij, “is dat wij de mensheid<br />

vergeten zijn te vragen waaróm zij terug wil naar de <strong>oersoep</strong>.<br />

Zij hebben immers ooit, lang geleden, besloten hier vandaan<br />

te gaan, en nu willen zij weer terug. Ik vraag mij af,<br />

waarom?”<br />

“Om d’r hier ook een puinhoop van te maken natuurlijk!”<br />

zei de felle.<br />

Maar de voorzitter vond dat de Boeklezer goed gesproken<br />

had en wenste dat de vraag beantwoord werd.<br />

“Waarom, mens, wil je terug naar de <strong>oersoep</strong>? Vertel het<br />

ons.”<br />

“Omdat wij heimwee hebben.”<br />

“Heimwee? Wat is dat?”<br />

“Heimwee, dat is een onredelijk terugverlangen naar de eerste<br />

tijd. Alle mensen, ongeacht hun situatie kennen dit<br />

gevoel.”<br />

“Smoesjes!” zei de felle. “Dan hadden ze maar nooit weg<br />

moeten gaan. Tsja: het is misschien wat simpel, maar zo zie ik<br />

de zaken. Opgestaan, plaats vergaan! Dat zeg ik!”<br />

“De afgevaardigde heeft gelijk, u had ons eerder van dit verlangen,<br />

deze ‘heim-wee’, op de hoogte kunnen stellen,” zei de<br />

voorzitter.<br />

“Maar dat hebben wij gedaan!” riep ik bewogen. “Wij hebben<br />

miljoenen boeken geschreven, talloze schilderijen<br />

gemaakt, miljarden uren muziek gecomponeerd, goden aanbeden<br />

en verworpen om dit gevoel vorm te geven. Sinds het<br />

moment dat wij de <strong>oersoep</strong> verlaten hebben zoeken wij een<br />

weg terug, maar wij hebben die nooit kunnen vinden!”<br />

“Is dat zo?” vroeg de voorzitter zacht. “Miljoenen boeken<br />

zegt u?”<br />

“Miljoenen!” zei ik bevestigend. “En muziek, en schilderijen<br />

en zang en dans en o, noem maar op!”<br />

De vergadering viel stil.<br />

De felle mompelde nog: “Het zou wat!” maar leek toch ook<br />

te twijfelen.<br />

“Wij wisten dit niet,” zei de voorzitter zacht. “Wij hebben<br />

dit nooit geweten.”<br />

De Boeklezer glimlachte en zei dat hij graag eens wat van<br />

die uitingen van heimwee van dichtbij zou willen bekijken.<br />

“Tsja, als de situatie zo ligt,” zei de voorzitter na een kort<br />

moment van bezinning, “dan moeten we misschien... ik weet<br />

niet, wat denk jij, Boeklezer?”<br />

De Boeklezer glimlachte triest en keek naar het plafond,<br />

mij, de voorzitter en tenslotte naar de grond. “Ik zou wel graag<br />

willen,” zei hij, “maar ik geloof niet dat wij de bevoegdheid<br />

hebben hierover te beslissen.”<br />

“Denk je?” vroeg de voorzitter.<br />

“Ik vrees het,” zei de boeklezer. “De Afspraken zijn hier niet<br />

duidelijk over, maar op de aard van de Afspraken afgaand, tussen<br />

de regels doorlezend zogezegd, vrees ik dat dit een zaak is<br />

van Hhfhasytehrt en van Hhfhasytehrt alleen.”<br />

“Dat was ook mijn vermoeden,” zei de voorzitter en wreef<br />

gelaten in zijn handen. “Je hoort het mens, je zal je tot<br />

Hhfhasytehrt moeten wenden.”<br />

“Wat is dat: Hhfhasytehrt?”<br />

“Hij weet niet eens wie Hhfhasytehrt is!” riep de felle uit.<br />

“Hhfhasytehrt is niet Wat of Wie,” legde de boeklezer uit,<br />

“Hhfhasytehrt is alles wat wij niet zijn en toch dezelfde en<br />

meer.”<br />

“Je kan het misschien het beste zo zien,” probeerde de voor-<br />

96 97


zitter: “wij regelen hier de dagelijkse gang van zaken, maar<br />

Hhfhasytehrt bepaald het wezen van die zaken. Hhfhasytehrt<br />

is de naam die wij er aan hebben gegeven, om er over te kunnen<br />

spreken, maar eigenlijk heeft het geen naam.”<br />

“En die Hhfhetytahrt...” begon ik.<br />

“Hhfhásytéhrt,” corrigeerde de voorzitter.<br />

“Pardon, Hhfhásytéhrt, is dus degene die ik over deze zaak<br />

moet spreken?”<br />

De voorzitter keek vragend naar de Boeklezer.<br />

“Naar alle waarschijnlijkheid,” zei die. “Wij redeneren nu<br />

slechts vanuit een leemte in de Afspraken, er staat niets over<br />

geschreven dus zal het naar alle waarschijnlijkheid wel een<br />

zaak van Hhfhasytehrt zijn.”<br />

“Wij kunnen dus niets meer voor je doen,” zei de voorzitter<br />

die teleurstelling in zijn stem legde, maar zijn opluchting hierover<br />

niet geheel kon verbergen.<br />

“Dan wens ik deze Hhfhasytehrt te spreken!”<br />

“Hij is gek! We hebben te maken met een gek!” riep de felle<br />

cel smalend. “Krankzinnige!” riep hij luid in mijn gezicht:<br />

“‘Dan wens ik deze Hhfhasytehrt te spreken...’” imiteerde hij<br />

mij op quasi plechtige toon, en richtte zich vervolgens tot de<br />

overige eencelligen: “Heren, ik weet genoeg. Ik wist het al,<br />

maar nu weet ik het zeker: Deze zogenaamde ‘mens-heid’ die<br />

in ons midden zit is gek. Krankzinnig, gestoord en van lotje<br />

getikt, kortom: gék. Ik stel voor hier verder niet langer bij stil<br />

te staan en over te gaan tot de orde van de eeuwigheid!”<br />

Op de Boeklezer en de voorzitter na keken alle eencelligen<br />

mij nu met een gelijkelijk vies gezicht aan. De eersten waren<br />

weer eens fluisterend met elkaar in gesprek geraakt. De voorzitter<br />

leek te twijfelen aan iets waarvan de Boeklezer hem<br />

wilde overtuigen. Ten slotte gaf de voorzitter toe en zei op<br />

hoorbare sterkte: “Maar dan is het jouw verantwoordelijkheid,<br />

Boeklezer. Ik wil er verder niets mee te maken hebben.”<br />

“Dank u voorzitter,” zei de Boeklezer onderdanig. “Ik zal de<br />

goede naam van het Huis niet te schande maken.”<br />

“Daar vertrouw ik op, Boeklezer, daar vertrouw ik op,” zei<br />

de voorzitter op een toon die haaks stond op de grammatica<br />

van zijn woorden. Met plotseling herwonnen plechtigheid<br />

richtte hij zich nu tot allen: “Ik heb besloten de afhandeling<br />

van deze zaak, op zijn eigen nadrukkelijke verzoek, aan de<br />

Boeklezer over te laten. Hij weet als geen ander wat er wel-,<br />

en vooral ook wat er níet geschreven staat in de Afspraken, en<br />

is daartoe dus de meest geëigende persoon.”<br />

De voorzitter en de drie overige eencelligen verlieten het<br />

vertrek. De Boeklezer en ik bleven alleen achter. We glimlachten<br />

naar elkaar.<br />

“Ik zou U graag iets aanbieden, een verfrissing of een versnapering,<br />

maar ik vrees dat onze keuken u niet zou bevallen,”<br />

zei de Boeklezer verontschuldigend.<br />

“Ik heb geen honger,” zei ik.<br />

“Hm,” de Boeklezer keek nadenkend.<br />

“Vertelt u me eens, die heimwee: is dat erg?” vroeg hij voorzichtig.<br />

Ik zei dat die vraag moeilijk te beantwoorden was. “Het is<br />

altijd aanwezig. Het bepaald in meer of mindere mate al onze<br />

daden en handelingen. Wij haten het, soms, maar het geeft ons<br />

ook moed en motiveert ons om dingen te doen waar we anders<br />

nooit aan begonnen waren, denk ik.”<br />

“Dat kan dus niet alleen maar een onplezierig gevoel zijn,”<br />

stelde de Boeklezer voorzichtig.<br />

“Nee, inderdaad, ik moet zeggen dat ik me, dankzij uw<br />

vraagstelling, realiseer dat er welzeker prettige kanten aan zitten.”<br />

“En toch wilt U dat opgeven, die prettige kanten bedoel ik,<br />

om weer terug te komen in de <strong>oersoep</strong>?”<br />

Ik moest lang nadenken. “Je zou denken van wel, als je de<br />

boeken leest, en de muziek beluistert. Daaruit spreekt, als het<br />

goede boeken zijn en goede muziek, een groot verlangen. Een,<br />

tsja... heimwee.”<br />

“Heimwee,” zei de Boeklezer, en hij liet de klank van het<br />

woord rollen over zijn tong, zoals een wijnproever het bouquet<br />

van een hem onbekende wijn probeert te determineren:<br />

“Heim-wee. Wat een merkwaardig klank. Ik neem aan dat het<br />

een samengesteld woord is?”<br />

Ik knikte en zei dat zijn taalkundig inzicht bewonderenswaardig<br />

was.<br />

98 99


“U kent het gevoel niet?” vroeg ik.<br />

“Officieel niet,” zei de Boeklezer op gedempte toon.<br />

“Officieel, en volgens de Afspraken kennen wij niet zo’n soort<br />

verlangen naar de eerste tijd. Maar het woord maakt me<br />

nieuwsgierig,” zei hij. “Het klinkt als een ver en geheimzinnig<br />

land.”<br />

“Dat klopt wel, enigszins,” zei ik, en ik glimlachte. Ik begon<br />

de Boeklezer steeds sympathieker te vinden. Hij had iets, op<br />

het eerste gezicht, dat hem onderscheidde van de overige eencelligen,<br />

en ik betrapte mezelf er op dat ik hem menselijke<br />

eigenschappen toedichtte.<br />

“Zijn er veel Boeklezers in de Oersoep?” vroeg ik.<br />

“Er moet er, volgens de Afspraken, minstens nog één zijn,<br />

maar ik heb hem nog nooit ontmoet. Maar ja; er zullen er wel<br />

meerdere zijn,” zei de Boeklezer laconiek.<br />

“Ik betwijfel het,” zei ik lachend. “Ik heb het gevoel dat u<br />

vrij uitzonderlijk bent in deze constellatie.”<br />

“O nee,” haastte de Boeklezer zich te zeggen, “ik ben niet<br />

uitzonderlijk. Uitzonderlijkheid is in de <strong>oersoep</strong> zoiets als uw<br />

heimwee; het bestaat niet.”<br />

“Het bestaat niet officieel en ook niet volgens de<br />

Afspraken,” deed ik hem na.<br />

“U begrijpt het,” zei hij voorzichtig. “We praten er liever<br />

niet over.”<br />

“Ook niet in dit... eh... parlement?” Ik wees met mijn duim<br />

in de richting van de deur waarachter de grote zaal lag.<br />

“Alleen in termen van afkeuring,” zei de Boeklezer. “Er<br />

wordt niet veel strijd geleverd. Een van de verworvenheden<br />

van de Oersoep is dat we het eigenlijk altijd met elkaar eens<br />

zijn.” Hij lachte en ik dacht iets van bitterheid in zijn lach te<br />

horen. Er klonk een geluid aan de andere zijde van de deur en<br />

de Boeklezer veerde op. Hij liep snel naar de deur, opende die,<br />

maar zag daarachter een lege zaal.<br />

“We zijn alleen,” mompelde hij. “Wonderlijk. Een uitzonderlijkheid.”<br />

“Boeklezer!” zei ik quasi verontwaardigd.<br />

“Uitzonderlijkheid bestaat niet!”<br />

Hij lachte betrapt. “Een verspreking,” zei hij. “Dat komt er<br />

van als je het over zaken hebt waarover je beter kan zwijgen.”<br />

Ik keek hem zwijgend aan en hij glimlachte, meende ik te<br />

zien, droevig.<br />

“Kom,” zei hij, “we verdoen onze tijd. We moeten je<br />

audiëntie bij Hhfhasytehrt voorbereiden. Ik zal eens wat spullen<br />

bij elkaar zoeken.”<br />

Hij liep naar een kast en haalde daar een stukje zwarte stof,<br />

een kistje met inhoud en een oud en stoffig boek uit te voorschijn.<br />

Hij stalde de spullen uit op een tafel en wenkte mij<br />

dichterbij te komen.<br />

“Hiermee zou het moeten het lukken,” zei hij peinzend.<br />

“Is het moeilijk?”<br />

“Om Hhfhasytehrt te spreken te krijgen bedoel je? Ik vermoed<br />

van wel, voor zover ik weet heeft niemand het ooit<br />

geprobeerd. De behoefte bestaat ook niet zo, denk ik.” Hij<br />

pakte het boek van tafel, blies het stof er af en opende het. Het<br />

boek kraakte stijfjes.<br />

Ik was benieuwd naar de ontmoetingmet Hhfhasytehrt,<br />

maar het stond me tegen hier weg te gaan zonder de Boeklezer<br />

nog wat langer te hebben gesproken. Ik vertelde hem dat en hij<br />

glimlachte blij.<br />

“Er is toch geen haast bij?” vroeg ik.<br />

“Haast?” zei de Boeklezer verrast. “Nee, haast is er niet bij.<br />

Hhfhasytehrt heeft alle tijd, zou ik zo denken. Is er iets speciaal<br />

waarover je wilt praten?” Hij ging zitten en nodigde mij<br />

met een gebaar uit tegenover hem plaats te nemen. Ik schudde<br />

mijn hoofd ontkennend. Hij leek teleurgesteld.<br />

“Hoewel, ik bedenk me dat er toch iets is. Ik zou graag nog<br />

wat meer weten over de <strong>oersoep</strong>,” zei ik.<br />

“Toen alles nog één was. Toen u en ik, de inkt waarmee deze<br />

pagina’s gedrukt zijn, de koffievlek die u er op maakt, de telefoon<br />

die u tijdens het lezen van dit boek heeft uitgezet, kortom<br />

alles (het reikt te ver om het allemaal te benoemen) een en<br />

hetzelfde was en reeds op moleculair niveau in al haar verscheidenheid<br />

aanwezig was,” citeerde de Boeklezer uit zijn<br />

hoofd.<br />

“Maar... maar... ” ik was met stomheid geslagen. “Dat zijn<br />

mijn woorden! Hoe... ?”<br />

100 101


“Je bent Boeklezer, of je bent het niet,” zei de Boeklezer<br />

met een superieur glimlachje. “Ik vond het een leuke<br />

omschrijving,” vervolgde hij. “Een beetje naïef wellicht, maar<br />

toch, treffend op een bepaalde manier.”<br />

“Ik... ik ben sprakeloos,” zei ik.<br />

“Dat is geen schande, na pakweg 102 pagina’s,” zei de<br />

Boeklezer.<br />

Ik keek hem lang aan.<br />

“Ik krijg steeds meer het gevoel dat je hier niet thuishoort,”<br />

zei ik tenslotte.<br />

De Boeklezer wierp een steelse blik op de deur, haalde diep<br />

adem en zei: “We zijn alleen, dat is...bijzonder. Laat ik de<br />

gelegenheid aangrijpen om je een en ander te vertellen over de<br />

<strong>oersoep</strong>. Als er gelazer van komt, dan moet dat maar. Een eencellige<br />

moet zich soms uit kunnen spreken, vind ik. Je moet<br />

weten dat het beeld dat jij schetst van de <strong>oersoep</strong> vrij nauwkeurig<br />

de officiële lijn volgt. Het had een tekst uit De<br />

Afspraken kunnen zijn, in zekere zin.”<br />

Hij twijfelde een moment.<br />

“Maar?” lokte ik uit.<br />

“Maar je moet ook weten dat dat niet het hele verhaal is. Er<br />

is sprake van een vorm van verzet. Een soort afscheidingsbeweging.<br />

Zoiets als de mensen destijds, maar dan anders. Het<br />

speelt zich op veel niveaus af. Het is nog niet heel duidelijk<br />

uitgesproken, dat kan ook niet, maar het leeft wel.” Hij lachte<br />

zacht en zei: “Laat ik het zo zeggen; de <strong>oersoep</strong> is ook niet<br />

alles. Het gevoel dat jij omschrijft met dat raadselvolle<br />

woord... ”<br />

‘Heimwee.”<br />

“Heimwee, juist, dat gevoel is geloof ik, met graduele verschillen<br />

universeel. Maar het is niet iedereen gegeven het zo<br />

sterk te voelen dat ze aan dat verlangen toegeven. De meerderheid<br />

hier (hij sprak het woord ‘meerderheid’ met iets van<br />

dédain uit) is heel tevreden met de gang van zaken. Een minderheid<br />

twijfelt, denk ik, en slechts een enkeling formuleert<br />

die twijfel.” Hij liet het volume van zijn stem dalen tot bijna<br />

onhoorbaarheid: “De voorzitter met wie je zojuist kennis hebt<br />

gemaakt is een van de twijfelaars, maar hij durft het niet uit te<br />

spreken.”<br />

“Maar, wat denk jij Boeklezer?” vroeg ik. “Als dat gevoel<br />

van heimwee zo universeel is als jij zegt, en dat het dus in alle<br />

constellaties voorkomt... ”<br />

“Ja?” Boeklezer glimlachte geduldig, en ik begon te twijfelen<br />

of hij mijn vraag al niet wist.<br />

“Wat ik bedoel te zeggen is dit: als die heimwee universeel<br />

is, wat jij zegt, dan betekent dat... dat betekent... “<br />

“Juist,” zei de Boeklezer droevig.<br />

“Maar dat is verschrikkelijk!” zei ik.<br />

“Het is een feitelijkheid, zover wil gaan. Ik wens er geen<br />

oordeel over uit te spreken,” zei hij streng.<br />

“Maar een mens, of een eencellige,” liet ik er snel op volgen,<br />

“moet toch érgens terecht kunnen met die heimwee!? Wat<br />

is anders de reden van dat gevoel?”<br />

De Boeklezer haalde in laconieke onmacht zijn schouders<br />

op.<br />

“Maar dit is onverteerbaar!” riep ik boos. “Hoe kun je je er<br />

bij neerleggen? Goed, misschien is het niet in de natuur, en<br />

misschien niet in de <strong>oersoep</strong>, maar érgens moet toch een antwoord<br />

op die heimwee zijn te vinden? Een bestemming waar<br />

dat verlangen vervuld wordt?”<br />

De Boeklezer keek mij zwaar ademend aan: “Die heimwee<br />

van jou is universeel en, hoe noem je dat, wederkerig,” zei hij<br />

uiteindelijk met moeite. “Het is de grootste bindende kracht in<br />

het universum. Alles heeft heimwee naar elkaar. Wezens die<br />

jij je niet kan voorstellen en op plaatsen waarvan je geen vermoeden<br />

hebt, hunkeren misschien wel naar jou, zoals jij terugverlangt<br />

naar een abstractie als de <strong>oersoep</strong>.”<br />

Ik keek hem woest en verdwaasd aan.<br />

“Sterrenstelsels hebben heimwee naar sterrenstelsels, planeten<br />

naar planeten, gaswolken naar meteorieten, meteorieten<br />

naar zwarte gaten, en het universum heeft, als geheel, heimwee<br />

naar alle afzonderlijke dingen waaruit zij bestaat,” zei hij<br />

tenslotte. “Het verlangen dat jij heimwee noemt is een ander<br />

woord voor wat het universum bij elkaar houdt. Het is een<br />

ander woord voor zwaartekracht.”<br />

“En als die heimwee ingelost wordt... ” zei ik fluisterend<br />

102 103


met het besef van een zeer nabij visioen.<br />

“ ...houdt het universum op te bestaan. Stort het in elkaar.<br />

Einde. Finito. Pats-boem. Kaput,” vulde Boeklezer op zachte<br />

toon aan.<br />

“Maar érgens moet er toch een plek zijn waar geen verlangen<br />

heerst, en waar men zijn heimwee in kan lossen!?” riep ik<br />

wanhopig.<br />

“Je zou misschien denken van wel. Het klinkt aannemelijk.<br />

Maar het universum is niet gebouwd op aannemelijkheid.<br />

Zelfs het allerwijste wezen dat ooit bestaan heeft moest uiteindelijk<br />

gissen naar bepaalde zaken.”<br />

Ik keek naar Boeklezer die er verslagen en bedeesd bij zat<br />

en ik voelde plotseling minachting voor hem.<br />

“Hhfhasytehrt!” zei ik tenslotte, “die moet het weten!”<br />

“Het is mogelijk.” zei de Boeklezer. “Niet dat ik ooit<br />

bemoedigende berichten uit die hoek hebt gehoord, maar het<br />

is mogelijk.”<br />

Ik stond op en liep onrustig naar de ruimte. Gedachten<br />

zwiepten als windstoten door mijn hoofd. Ik overdacht alles<br />

wat ik de afgelopen drie maanden had opgeschreven en ik had<br />

het gevoel dat de Boeklezer al mijn gedachten kon volgen. En<br />

sterker: dat hij soms eerder was dan mijn gedachten. Ik bleef<br />

stilstaan en keek hem strak aan.<br />

“Is er iets dat je me moet vertellen?” vroeg ik hem.<br />

“Iets?” vroeg hij onschuldig.<br />

“Iets dat jij al weet en waarover je me in het ongewisse<br />

laat?’<br />

“Oh,” zei de Boeklezer met een vermoeid lachje, “er is zo<br />

veel.”<br />

“Ik heb het niet over veel, ik heb het over weinig. Eén ding<br />

om precies te zijn. Eén ding dat je me niet vertelt.”<br />

“Over Hhfhasytehrt bedoel je?”<br />

Ik liet mijn hoofd zakken. Zonder het uit te spreken had hij<br />

het vertelt.<br />

Hij kwam naast mij staan en legde een hand op mijn schouder.<br />

“Vergeet niet dat ik een eencellige ben, maar dat ik misschien<br />

ooit onderdeel ben geweest van een groter geheel. Een<br />

larve misschien, of een vogel, wie weet: een mens. Misschien<br />

wel met jou.”<br />

Ik deed onwillekeurig rillend een stap opzij.<br />

“Dan maar naar de haaien!” riep ik woest. “Het mag dan<br />

misschien onzinnig en bij voorkeur hopeloos zijn; tóch zal ik<br />

Hhfhasytehrt spreken!”<br />

“Natuurlijk,” zei de eencellige, “je zal Hhfhasytehrt spreken.”<br />

“Laat het dan maar beginnen,” zei ik hees.<br />

“Zoals je wilt,” zei de Boeklezer en hij liep naar de tafel.<br />

“Door alles wat nu gezegd is, dunkt het me dat we bepaalde<br />

onderdelen van het ritueel wel kunnen overslaan,” zei hij op<br />

zakelijke toon. “Het meeste is toch gewoon historisch<br />

gegroeide poespas,” liet hij er met een lachje op volgen.<br />

Ik liep naar de tafel en ging aan de andere kant er van tegenover<br />

hem staan. Hoewel ik begreep dat ik mijn audiëntie bij<br />

Hhfhasytehrt niet meer kon mislopen – sterker nog, dat die in<br />

zekere zin al had plaatsgevonden of toch tenminste reeds<br />

begonnen was – begonnen mijn knieën van gespannen<br />

afwachting te knikken.<br />

“We zien hier voor ons op tafel een aantal voorwerpen,” zei<br />

de Boeklezer zakelijk. “Een blinddoek, een doosje met geurend<br />

vet en een boek met de hiervoor reeds genoemde historische<br />

poespas. We zullen het boek verder links laten liggen,”<br />

en hij schoof het boek terzijde. “De blinddoek is echter essentieel.<br />

Die moet je voordoen. Wat het vet betreft ben ik in twijfel.<br />

Ik stel voor dat we het betrekken in ons ritueel, wat vindt<br />

jij?”<br />

Ik rook voorzichtig aan het vet. Een merkwaardige sentimentele<br />

geur, maar niet onaangenaam.<br />

“Ruikt prima,” zei ik.<br />

“Uitstekend, zoals je wenst,” zei de Boeklezer.<br />

Hij liep om de tafel heen met de blinddoek voor zich uit<br />

gehouden. “Ik zal je wel moeten blinddoeken,” zei hij half<br />

verontschuldigend.<br />

“Uiteraard,” zei ik op een toon van alledaagsheid.<br />

Hij legde de blinddoek op mijn ogen om hem er even later<br />

weer iets vandaan te halen.<br />

“Het is mogelijk dat we elkaar hierna niet meer zien,” zei<br />

104 105


hij. “Vergeet niet dat er ook in de <strong>oersoep</strong> heimwee is.”<br />

“Staat genoteerd meneer,” zei ik. Hij stond daar klein en<br />

plotseling onbeholpen voor mij met de blinddoek in zijn handen.<br />

Hij leek jonger dan eerst en erg eenzaam.<br />

“Je bent me d’r eentje,” wilde ik zeggen, maar ik hield me<br />

in.<br />

“Nog een ding,” zei hij. “Over wat aanstonds staat te gebeuren<br />

wordt met geen woord gerept in de Afspraken. We zullen<br />

ons er met improvisatie en overtuiging doorheen moeten<br />

slaan. Vooral dat laatste is, vermoed ik, belangrijk. Eén<br />

moment van twijfel of de behoefte om dat wat zich voor je<br />

geestesoog voltrekt te beredeneren kan alles verpesten.”<br />

Onwillekeurig moest ik een plotseling opkomende misselijkheid<br />

wegslikken. Wat was ik in godsnaam van plan? Hoe<br />

was ik in deze situatie verzeild geraakt en wat verbeeldde ik<br />

me dat ik Hhfhasytehrt iets zinnigs te vragen had? Ik zocht<br />

paniekerig naar argumenten. Argumenten die mij er van zouden<br />

moeten overtuigen door te gaan met dit krankzinnige ritueel<br />

of er van af te zien. Ik vond er geen en Boeklezer had<br />

zojuist met een bemoedigend knikje de blinddoek op mijn<br />

ogen gelegd en stond nu achter mij om de doek vast te knopen.<br />

“Niet te strak, niet te los?” hoor ik hem vragen. Ik schudde<br />

mijn hoofd. Voelde een luchtverplaatsing. Hij zei dat hij nu<br />

voor mij stond en zijn hand in de lucht hield: “Hoeveel vingers?”<br />

Ik haalde mijn schouders op.<br />

“Zeer goed,” mompelde hij en schuifelde bij me vandaan.<br />

Een tijdje gebeurde er niets. Ik hoorde hem door de ruimte<br />

lopen en een kastdeur openen.<br />

“Ik leg het boek even terug,” legde hij uit. “Concentreer je,<br />

let niet op mij.”<br />

“Dat is lastig.”<br />

Ik hoorde hoe hij de deksel van de pot met vet draaide.<br />

“Een klein beetje moet genoeg zijn,” zei hij, en hij bracht<br />

het vet voorzichtig aan op mijn voorhoofd en op mijn bovenlip.<br />

Het gaf in eerste instantie een aangename verkoeling en<br />

verspreidde toen het warmer werd een weemakende zoete<br />

geur.<br />

“Nu moet het gaan beginnen,” hoorde ik Boeklezer als<br />

vanaf grote afstand zeggen. Ik werd duizelig van de geur en<br />

voelde tranen onder de blinddoek opwellen. Mijn knieën knikten<br />

en ik had de behoefte te gaan liggen toen plotseling, uit het<br />

niets, een gekmakende pijn door mijn hoofd flitste. Een donderwolk<br />

die in mijn hersenpan explodeerde. Alle spieren in<br />

mijn lichaam spanden zich, ik balde mijn vuisten en klemde<br />

mijn tanden op elkaar. Nog een schok. En nog een. En opeens<br />

was ik niet meer in dezelfde ruimte en kon ik, ondanks de<br />

blinddoek die ik nog wel voelde zitten om mij heen kijken. Ik<br />

bevond mij in een gladde kubusvormige ruimte van ongeveer<br />

vier bij vier bij vier meter. Ik liep langs de muren en betastte<br />

ze met mijn vingertoppen. Het was gemaakt van zeer glad<br />

materiaal. Een beetje koel, maar niet koud. Een beetje warm,<br />

maar niet heet. Alle muren sloten naadloos op elkaar aan. Ik<br />

kon geen ingang tot de ruimte vinden. De muren waren zeer<br />

donkergrijs en de ruimte was schemerig verlicht. In wat vermoedelijk<br />

het exacte middelpunt van de ruimte was zweefde,<br />

bijna op ooghoogte, een minuscuul lichtpuntje. Niet groter<br />

dan een speldeknop. Ik liep er op af en zag dat het toch iets<br />

groter was. Als een knikker of een kleine stuiterbal. Het bolletje<br />

straalde een fel licht uit dat het witste en zuiverste licht<br />

was dat ik ooit had gezien. Er naar toe vooroverbuigend zag<br />

ik dat het een oppervlak had. Ruw en pokdalig als van een planeet<br />

zonder atmosfeer. Toen ik het probeerde aan te raken<br />

werd het licht sterker en leek de bol groter te worden. Ik twijfelde<br />

geen moment aan wat ik zag. Ik voelde mij merkwaardig<br />

licht en zeker. De ruimte was geurloos. Ik wist heel zeker<br />

dat dit de plek was en dat ik mij zo licht en zeker voelde omdat<br />

hier geen heimwee heerste. Dit moest Hhfhasytehrt zijn. Ik<br />

staarde in het licht tot ik er door verblind werd. Toen hoorde<br />

ik een stem die ik meende te kennen. De stem kwam van overal<br />

en uit geen bijzondere richting.<br />

“In de diepte ben ik kil en somber en blind, maar aan het<br />

oppervlak parel ik en zie ik met duizenden, steeds veranderende<br />

ogen de dingen anders. Alles wat ik zie wordt verleidelijk.”<br />

Ik herkende de stem, maar omdat ik alle redelijkheid had<br />

106 107


opgegeven was ik niet bij machte in mijn geheugen af te dalen<br />

om hem te vergelijken met stemmen die ik eerder had<br />

gehoord. De stem ging door, luid en monotoon als een galmende<br />

klok van minstens 50.000 kilo.<br />

“Ik til alles op en strooi het weer uit in delen op een andere<br />

plek, daar waar het mij belieft. Ik breng de geur van de doden<br />

in de wieg van het nieuwe leven. Ik ben in geen enkele vorm<br />

te gieten. Ik ben de vingers van één hand waartussen ik continenten<br />

uitknijp. Ik ga door spelonken en diepe dieptes met<br />

geweldige vaart. Ik blijf stil staan op een plein in plotselinge<br />

aandacht. Ik kan er genoegen in scheppen om mijzelf in onderaardse<br />

spelonken te laten druppelen om me vervolgens enkele<br />

lengtes verder met woest geweld op een weerbarstige en<br />

uiteindelijk weerloze kust te werpen. Ik ben een dolle hond en<br />

ik heb alle tijd. Ik verlies nooit iets. Alles wat mij uit mijn handen<br />

valt raap ik even later weer op. Soms vergeet ik wie ik<br />

ben.”<br />

Ik voelde een grote aandrang om de blinddoek af te werpen<br />

en deze Hhfhasytehrt recht in de ogen te kijken. Maar ik<br />

beheerste me omdat de nieuwsgierigheid naar wat hij te zeggen<br />

had net iets groter was dan te weten hoe hij er uitzag.<br />

“Ik ben de Spelende en het verveelt me dat ik niets kan<br />

bedenken waarop ik zelf niet het antwoord weet. Ik ben<br />

onaangepast. Alles wat ik nu weet heb ik altijd al geweten. Ik<br />

heb geen geheugen. Ik hoef niet na te denken om tot een<br />

oplossing te komen. Ik sluit mijn ogen en altijd weet ik het<br />

antwoord eerder dan de vraag. Het enige dat mij verstrooiing<br />

schenkt zijn wreedheid, liefdadigheid en willekeur. Bovenal<br />

de willekeur. Mijn enige kwelling is dat ik mijzelf niet weg<br />

kan denken en dat het voor mij onmogelijk is om te lijden<br />

onder dit gebrek. Ik heers in lege paleizen. Van buiten dringen<br />

er af en toe geluiden door. Oproer en smeekbeden. Beiden<br />

bereiken mij schijnbaar met enorme vertraging, zodat er over<br />

denken zinloos is. Ik kan mij niet verplaatsen. Geen enkel<br />

sprekend wezen heeft ooit mijn gedachten uitgesproken. Ik<br />

heb nooit een gedachte gehad. Aan geen enkel ding ligt een<br />

Idee ten grondslag. Ik, de zielgever, ben zielloos. Al wat men<br />

aanroept; ik ben het niet. In de echo van de smeekbede vormt<br />

zich een aangezicht waarvan men beweert dat het het mijne is.<br />

Maar voor mij bestaat er geen spiegel, anders dan het geheel<br />

der dingen. Ik ben het verlangen dat de dingen bij elkaar<br />

houdt. Ik ben het hart van een ongeboren kind.”<br />

Hier liet hij een lange stilte vallen die mij bevreemdde. Ik<br />

spitste mijn oren en tastte luisterend de ruimte af. Ik hoorde<br />

iets of iemand schuifelen. Meende een minuscule luchtverplaatsing<br />

te voelen. Nog een keer verhief de stem zich, luider<br />

en dreigender dan ooit:<br />

“Bovenal ben ik de Dove,” galmde het. “Ik ben de Dove:<br />

roep mij niet aan!”<br />

Op die luide bekentenis volgde een merkwaardig ingehouden<br />

kuchje. Plotseling wist ik waarvan ik de stem kende! Ik<br />

trok met geweld de blinddoek van mijn hoofd en keek recht in<br />

de ogen van een dodelijk geschrokken Boeklezer die met een<br />

scherp mes in de aanslag stond, klaar om mij de doodsteek te<br />

geven. Razendsnel pareerde ik zijn aanval en sloeg het mes uit<br />

zijn handen waarna het zich zoemend in de houten vloer boorde<br />

en daar bleef staan.<br />

“Vergeef me!” riep Boeklezer. “Ik moest het doen!”<br />

En hoewel het van een welhaast onwaarschijnlijke koelbloedigheid<br />

en vergevingsgezindheid getuigde, vergaf ik het<br />

hem. Ik wist heel zeker dat hij de waarheid had gesproken en<br />

dat zelfs hij die Boeklezer was, én Hhfhasytehrt, én wie weet<br />

nog hoeveel anderen tegelijkertijd, dat ook dit wezen zijn<br />

Beveler had die hij niet kon of mocht weerspreken, en dat hij,<br />

Boeklezer, net als ik, slechts kon gissen naar de psyche van<br />

die Hoogste macht. Uitgeput zakte ik neer op de grond en<br />

keek naar Boeklezer die een paar meter bij mij vandaan hetzelfde<br />

deed.<br />

“Hoe gaat het nu verder, Boeklezer?” vroeg ik zacht.<br />

Boeklezer schudde zijn hoofd. “Onduidelijk. Vermoedelijk<br />

zal het zich weer gaan herhalen, zoals alles.” Dat laatste zei hij<br />

mismoedig en gefrustreerd.<br />

“Maar als het zich moet herhalen, dan moet er toch ook een<br />

soort van einde aan zitten van waaruit het zich kan herhalen?”<br />

Ik sprak de woorden uit zonder de puf te hebben ze te begrijpen.<br />

108 109


“Nog eens?’ vroeg Boeklezer.<br />

Ik wilde herhalen wat ik zoëven had gezegd, maar bleef halverwege<br />

de zin steken en wuifde de rest moedeloos weg.<br />

Plotseling sprong Boeklezer op. “Ik weet het!” riep hij blij.<br />

“Ik weet hoe het verder moet!” Hij rende snel naar de plaats<br />

waar het mes zich in de grond had geboord, rukte het er uit en<br />

keek mij met een krankzinnig euforische blik aan.<br />

“Zo moet het verder gaan!” riep hij extatisch. Hij brulde<br />

luid, trok een gruwelijke grimas en wierp het mes in mijn richting.<br />

“Boeklezer! Nee!” was ik van plan geweest te roepen, maar<br />

voor ik de woorden kon uitspreken boorde het mes zich in<br />

mijn hoofd, een verzengende pijn schoot door mijn lichaam.<br />

Ik tuimelde kilometers naar beneden en kwam uiteindelijk<br />

met een harde klap terecht op de aarde van het Finsterwald<br />

waar Casper de Hondt, die inmiddels zijn spraakvermogen<br />

weer was kwijtgeraakt, mij vrolijk kwispelend met een tak in<br />

zijn bek verbaasd stond aan te kijken.<br />

Versuft keek ik op en zag een tiental meter van mij vandaan<br />

de lichten van het Landhuis branden. Een wandelaar kwam<br />

voorbij. Het was de oude dichter Willem Halbertsma. Hij liep<br />

op pantoffels en had een ochtendjas om zijn pyjama heen<br />

geslagen. Hij had een notitieblok in de hand. Hij stak mij zijn<br />

andere hand toe en hielp me overeind.<br />

“Willem, wat doe jij hier?” vroeg ik verbaasd.<br />

“Ik maak een gedicht over de ochtend in het Finsterwald,<br />

althans, ik probeer het, maar het bos wil niet spreken. Het lijkt<br />

verstoord in haar aanwezigheid, er is iets gaande. Het bos is<br />

op dit vroege uur zwijgzamer dan normaal.”<br />

“Hoe laat is het dan?” vroeg ik.<br />

Halbertsma keek vlug op zijn horloge.<br />

“Precies één minuut voor half zeven.”<br />

Ik kreeg een gevoel van déjà vu.<br />

“Wat doe je zo vroeg in het bos?”<br />

Hij haalde uit de zak van zijn ochtendjas een boekje tevoorschijn:<br />

“De gehele nacht gelezen. Ik had het al jaren in de boekenkast<br />

staan, maar er nooit ingekeken. Nu blijkt het een van<br />

de meest wonderlijke verhalen te zijn die ik ooit gelezen heb.”<br />

Hij gaf me het boek. Ik sloeg het open en zag enkel lege<br />

pagina’s.<br />

“Is dit een grap?” vroeg ik onzeker.<br />

“Nee, nee, integendeel: het is een van de diepzinnigste werken<br />

ooit, vind ik.”<br />

Ik sloeg het boek dicht en las de titel. Mijn haren gingen<br />

recht overeind staan en ik keek Halbertsma geschrokken aan.<br />

De titel van het boek luidde: “Bekentenissen Van Een<br />

Eencellige” geschreven door, jawel, Boeklezer.<br />

Weer voelde ik een pijnlijke steek in mijn hoofd, de grond<br />

verdween onder mijn voeten en ik tuimelde nogmaals een<br />

tiental meters naar beneden. De klap waarmee ik op de grond<br />

kwam deed me wakker schrikken. Ik keek om me heen en zag<br />

dat ik in bed lag. Op de klok zag ik dat het half zeven was. Ik<br />

liep naar het raam en keek naar de plek waar ik zojuist nog de<br />

oude dichter had gesproken, en waar nu niemand meer was te<br />

zien. Het schemerde in het bos. Vogels floten. Casper de<br />

Hondt werd wakker en begroette me slaperig. Ik was er niet<br />

van overtuigd dat dit geen droom meer was. En op een bepaalde<br />

manier twijfel ik daar nog steeds aan. Want als ik nu op de<br />

klok kijk zie ik dat het wederom bijna half zeven is. Is dit werkelijk<br />

de volgende ochtend? Of is dit nog steeds dezelfde<br />

droom en zal alles zich, zoals Boeklezer al zei, tot in het<br />

oneindige herhalen?<br />

We zijn nu aan het eind van deze brief gekomen waarin ik<br />

zoëven nog wakker schrok en nu bijna omval van de slaap.<br />

Het was me wel een avontuur, wat u? En hoe moeten we het<br />

duiden? Ik realiseer me terdege dat het verhaal onaf is, en dat<br />

die onafheid wellicht ook de essentie van het verhaal is. Nee,<br />

dit is niet iets voor u om direct mee naar buiten te rennen,<br />

“Stop de persen!” te roepen en het in het julinummer van de<br />

34e jaargang van de Schoonheidsspecialist te publiceren. De<br />

wereld, en welzeker de schoonheidsspecialisatie zijn hier wellicht<br />

nog niet klaar voor. Misschien over een halve eeuw, tijdens<br />

het honderdjarige jubileum van de ANBOS. Misschien<br />

dan. Maar misschien ook wel nooit, of slechts na een eeuwigheid.<br />

110 111


De alchemistische werkelijkheid heeft, vermoed ik, geen<br />

aankomsttijd. Hij is er altijd. Als een echo van de <strong>oersoep</strong>, een<br />

vage herinnering aan onze embryonale fase. Want dat is het<br />

natuurlijk ook, die <strong>oersoep</strong>, een baarmoeder. Het ongeboren<br />

kind, dat is een eencellige. Onwetend, niet verlangend, niets<br />

willend, en feitelijk ook niets kunnend: een oertoestand van<br />

Zijn.<br />

Op een van de foto’s die ik in het Finsterwald heb genomen<br />

zag ik gisteren, toen ik de foto uitvergrootte, een insekt dat<br />

gevangen zat in een spinneweb. Heel mooi lag het daar, in al<br />

zijn eenzaamheid en gruwelijkheid. Ik kijk er nu weer naar en<br />

zie opeens dat die insekt in een embryonale houding ligt.<br />

Wat zegt u daar nu weer van!<br />

Ondertussen zijn er een paar personen op de hoogte van het<br />

feit dat het universum bij elkaar gehouden wordt door heimwee,<br />

die zich aan ons toont als zwaartekracht en die zich op<br />

haar beurt weer manifesteert als schoonheid en esthetische<br />

ontroering, die eigenlijk weer niets anders zijn dan een geur:<br />

de nestgeur van de <strong>oersoep</strong>. Een paar personen maar. U, ik en<br />

een enkeling die wij het toevallig laten lezen. En zo hoort het<br />

ook. Een voorzitter hoeft niet altijd alles met haar achterban te<br />

delen. Kom op zeg, we zijn toch geen praatgroep!<br />

Ik geloof dat het mij werkelijk is gelukt om in de alchemie<br />

van de droom alle zaken waarover ik met u sprak als losstaande<br />

delen, samen te laten smelten.<br />

De kunst, de waanzin, de natuur. Alles verwijst naar elkaar<br />

en is met elkaar verbonden. Raadselachtig als een immer uitdijend<br />

heelal. Nog raadselachtiger is natuurlijk de ruimte<br />

waarbinnen dat alchemistische heelal zich uitdijt. Je kan daar<br />

je hoofd over breken met als mogelijke uitkomst dat je of gek<br />

of verlicht of beiden wordt, of je kan dat kosmisch-mystieke<br />

besef op de achtergrond laten zoemen terwijl je dat doet wat<br />

je het beste kunt. En omdat ik een hekel heb aan bijvoorbeeld<br />

banden plakken en er bovendien nog nooit in geslaagd ben om<br />

een lekke band bij de eerste poging afdoende te plakken wordt<br />

dat dus niet de fietsenmakerij, en bij nader inzien toch ook<br />

maar niet de Schoonheidsspecialisatie, maar zal het dan toch<br />

door toeval, geluk en een zekere aanleg de kunst moeten worden.<br />

Natuurlijk weet ik dat het onmogelijk is om het boek te<br />

schrijven of het schilderij te maken of het muziekstuk te componeren<br />

dat ons de weg terug zal wijzen naar de <strong>oersoep</strong> of<br />

naar Hhfhasytehrt. Dat kunstwerk bestaat niet, heeft nooit<br />

bestaan en zal ook nooit door mensenhanden gemaakt kunnen<br />

worden. De kaart die ons de weg wijst terug naar de heimweeloosheid<br />

zal altijd witte plekken blijven vertonen en zal<br />

ons langs ravijnen en onmetelijke waterscheidingen voeren<br />

waarover wij slechts een brug kunnen dromen. Maar het is de<br />

opgave van de kunst om juist dat te doen. Altijd maar weer<br />

beginnend aan die onmogelijke opgave. Soms vol goede<br />

moed, maar meestal wanhopig. Ja, er is een overeenkomst met<br />

religieuze rituelen waarbij gelovigen, steeds weer, hun God of<br />

Goden proberen op te roepen en smeken om een zichtbare,<br />

concrete manifestatie. En men zal deze rituelen tot het einde<br />

der tijden blijven uitvoeren, ook al heeft men nooit het effect<br />

van zo’n ritueel bewezen gezien.<br />

Een eerste vogel fluit, en ik hou nog slechts met moeite mijn<br />

ogen open. Dank nogmaals voor uw aandacht, ik wens van<br />

harte dat u nog vele mooie dingen zullen overkomen en zo<br />

weinig mogelijk narigheid. Nu zeg ik vaarwel. Weet dat er een<br />

eencellige was, en is, die ver hier vandaan en lang geleden,<br />

heimwee had naar ons. Dus ook naar u, mevrouw P! Wat ik<br />

bedoel te zeggen is dit: u hebt soms misschien heimwee naar<br />

de tijd dat u nog in de baarmoeder zat. Maar dat ongeboren<br />

kind had ook heimwee naar u zoals u hier, nu, gezeten achter<br />

uw bureau, met een lichte frons deze laatste woorden leest. En<br />

het kon deze heimwee hebben omdat het toen al veel ouder<br />

was dan u en ik ooit zullen worden. U snapt het misschien<br />

niet, en het valt ook nauwelijks te begrijpen, maar toch is het<br />

zo!<br />

EINDE<br />

112 113


FINSTERWOENS<br />

5 natuurgedichten van Willem Halbertsma<br />

met een nawoord<br />

en een verklarende woordenlijst<br />

door de bezorger<br />

115


Dat Stille Wissen<br />

Die Natoer wacht en schieft geen brau,<br />

grottendust tot stof verblindend sissen,<br />

‘t wiet van stimmenstom altezaam genau;<br />

die Natoer wacht en weet dat stille wissen.<br />

Die Natoer wacht, pinselpeinzend zondernaam,<br />

onbewikt, verderwegend, stemmingsloos, ontdacht,<br />

ist die Natoer alom immer en eender aangenaam<br />

Kent geen tijden, dag of nacht, ruist zacht<br />

wacht, wacht, wacht en weet dat stille wissen.<br />

En als aant firmament de twinkelster zielend winkt,<br />

en de loedsje met goudkleur op de riezen klopt,<br />

en al het wollen in ‘n suffe vogelkop verzinkt,<br />

Dan is daar ‘t stille wissen in verstopt.<br />

“Ut schijnseld twissen ‘t zilvren kledderzwerk”<br />

117


Ochdun loeft<br />

Ochdun loeft nog gree en zwoer is,<br />

neet ginderheer bekans ‘t sommerding,<br />

als een kind dat utten droem bevree is,<br />

die in z’n kop aan slappe draden hing.<br />

Ochdun loeft nu strak en stoer is<br />

swoest den bruinenwit in letsten krieg,<br />

met flintergrien zuurbekkend groen,<br />

saufter dankendamp uut jonge kop.<br />

Radarvulsel<br />

Restlus zwendelt radarvulsel<br />

zieleblauwsel in de breen.<br />

En starend naar ut denkverdunsel<br />

draait een zinnelach zich lor in spleen.<br />

Stimmen flusterschreien monsterwond<br />

luister hier -sis- me na en<br />

spiedend in die gruwe eriebond<br />

knispert een nerf zich door de sla.<br />

Loon en eenliezaam vertriest<br />

swoesjt de waan int center corpse<br />

waandrang nestelt kooszaam in die kniest<br />

en volkt de stadsbreen dorps.<br />

Waansterling! Mat en mèt, zottentrauer!<br />

camoukleed zich in pret en puf.<br />

Waansterling! Zot en zèt, den zinnenbrouwer!<br />

Spreet de reinziel maf en muf.<br />

118 119


Fabroes de walgdebiel<br />

Int Finsterwald verboomd de Walgdebiel.<br />

Springschokkend schatert hij: “Fabroesz!”<br />

De zwompe riezen bruizen knak en vlieden<br />

naar de sip-sop achtertrap van Walg.<br />

Kettingwander poloneert het, fluisterdoof mishoofd,<br />

maar om de tigste zwalkverstap een braak: “Fabroesz!”<br />

De riezen blikken aangewortelt - rijpwaai zalft het<br />

Finsterwald<br />

het zwachtelding verdoofd.<br />

“Fabroesz!” zwiedt het door de rateltakken,<br />

kris kras parend met het vogeldom.<br />

In de blaardrap sjassen, sjis, sjis, sjassen<br />

de wedervaste regenjassen.<br />

De walgdebiel roteert<br />

en knikstaart naar de achterplas: “Fabroes?”<br />

Een zachte woens vervliet en sopt de wind<br />

die riezen, torenhoog, de droom laat dromen van een kind.<br />

Finsterwoens<br />

Des riesen gastensjatten spieden schichtig in ‘t morfsel,<br />

als had de noen nooit te nimmer afgedagt<br />

over knispers en statrappen van losbandig korfsel<br />

langs nebenriezen, wezenwikkend door de negazon vernacht<br />

Zwijmend heucht de sjimmer schichtig dark.<br />

Wevend zwerk dwaaldroomd an der nebeltraum<br />

Stoertig, onverzaagd, de Riesen, stark,<br />

nerven horten smuchtend van een weite baum.<br />

Tsjip priet pie tsjip met silbertoon beklingelt<br />

hut veerkoperen fladderkarriljon<br />

de somberdrang die finsternis bedingelt<br />

Forwärts! met zijn sjatten bateljon.<br />

Sjoesh! und Zwoerd verhies de broem!<br />

einmahl noch; wirt ‘t flusterhof vernacht<br />

tot mit wispertraumend sjattenmoen<br />

den finsterwoens liebevolles wirt volbracht<br />

120 121


Willem Halbertsma<br />

(portret door Arnold Weel)<br />

“EEN TRAAN MAG JE NIET TUTOYEREN”<br />

<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong> in gesprek met Willem Halbertsma<br />

Op late leeftijd heeft de ziekte dan toch nog toegeslagen. Te<br />

laat, vindt de dichter. Zoals zijn hele leven naar zijn mening<br />

een voorbeeld van “bad timing” is geweest. Alles kwam te laat<br />

of te vroeg. Hij luistert met verbazing naar wat er van zijn<br />

eigen stem is overgebleven. Gene lijkt hij niet te kennen,<br />

alleen verwondering. “Moet je horen hoe goed ik nu bijvoorbeeld<br />

een koffiemolen na kan doen,” zegt hij met kinderlijke<br />

verbazing en laat vervolgens een hoog gierend raspend geluid<br />

horen.<br />

De ziekte kwam te laat omdat hij toch al opgegeven had het<br />

belang van praten in te zien. Hij heeft de spraakversterker<br />

enkel aan laten brengen om boodschappen te kunnen doen.<br />

“Ik word niet meer gebeld en hoor genoeg stemmen in mijn<br />

hoofd om de gehele dag plezierige conversatie te hebben,”<br />

schreef hij in een reactie op mijn eerste verzoek tot een interview.<br />

Dat hij uiteindelijk toch toestemming gaf zal minder te<br />

maken hebben gehad met mijn hardnekkingheid dan met zijn<br />

vriendelijke karakter. “Nee” zeggen in de strikte betekenis<br />

gaat mij slecht af,” schreef hij uiteindelijk. “De klank van het<br />

woord leidt me af. Ik denk aan geboorte, aan een franse vrouw<br />

die celibatair gaat leven en aan een Duits konijntje.”<br />

De frêle figuur die voor me zit in de lelijke, maar zeer comfortabele<br />

leunstoel is de belichaming van een leven vol twijfel.<br />

Na een actief socialistisch leven voor de oorlog, wordt hij<br />

in het eerste oorlogsjaar tot zijn eigen verbazing gecharmeerd<br />

door de ideologie van de bezetter. Hij zegt daar zelf over: “Het<br />

is natuurlijk correct om je er over te verbazen, en om er je<br />

afkeer over uit te spreken. Maar niemand verbaast zich achter-<br />

122 123


af over een politiek correcte stap. Terwijl daar soms evenveel<br />

reden voor is.” Tijdens de oorlog komt hij evenwel nog tot<br />

inkeer en zoekt hij contact met de niet naar Engeland<br />

gevluchte socialistische en andere politieke kopstukken die in<br />

stilte de oprichting van de Partij van de Arbeid voorbereiden.<br />

Halbertsma kiest er voor om in de schaduw van de grote<br />

namen te blijven, wellicht gealarmeerd door zijn tot voor<br />

enkele jaren onopgemerkt gebleven misstap. Hoewel hij<br />

gevraagd wordt voor het parlement dunkt het hem beter zich<br />

op provinciaal niveau met de wederopbouw te bemoeien. Zijn<br />

invloed op de kopstukken blijft evenwel en groeit in de loop<br />

der jaren totdat hij in 1968 met veel kabaal uit de partij stapt<br />

en zich aansluit bij de PSP. Omdat de Partij nergens meer over<br />

ging, zegt hij, behalve geld, geld en nog eens geld. Alle<br />

onvrede werd afgekocht met loonsverhogingen. Net zestig<br />

geworden valt hij op tussen het overwegend jeugdige PSP<br />

publiek. De liefde is echter van korte duur. De ideologische<br />

haarkloverij kende hij al, van heel lang geleden. Hij trekt zich<br />

terug uit de politiek om er een paar jaar later weer heel verrassend<br />

in op te duiden als medeoprichtier van het CDA.<br />

Over de politiek praat hij niet graag meer.<br />

“Ik denk er nog wel eens aan, maar ik droom er nooit meer<br />

over. “<br />

Waar hij wel van droomt? Het Finsterwald natuurlijk, zijn<br />

kleine stukje bos dat hij een stem en een naam gaf en verder<br />

veel oude liefdes.<br />

“Die namen zijn abstracties geworden. Verre reisbestemmingen.<br />

Eliza de Haan, Isis Endte, waar zijn ze nu? Ik mis ze<br />

soms heel erg, die oude liefdes. De geur die ze met zich meedroegen<br />

op vroege zomeravonden. Dat gevoel van compleetheid<br />

en bestemming - en toch ook weer het verlies. In<br />

deze kwesties biedt zelfs de natuur geen steun, misschien<br />

omdat het teveel de natuur zelf is.”<br />

Het is hem ernst en hij staart wezenloos in de richting van<br />

het grauwe schijnsel dat door de natte ruiten naar binnen valt.<br />

Hij verexcuseert zich dat hij de laatste tijd zo gemakkelijk<br />

huilt. Nooit eerder last van gehad. “Of, nou ja: ‘last’, U begrijpt<br />

wel wat ik bedoel.” Tranen maken hem plotseling plechtig<br />

in zijn taalgebruik. “Een traan mag je niet tutoyeren, een traan<br />

is altijd U.”<br />

De liefde is ons scherpste spiegelbeeld, zegt hij, en door de<br />

natuur worden wij gewogen.<br />

“De natuur slaat de spiegel van het ego stuk. Kijk, zegt de<br />

natuur, en wijst naar een slakje niet groter dan een speldeknop<br />

dat onder de oude herfstbladeren zich in slopend langzaam<br />

tempo voortbeweegd, kijk zegt de natuur: de schaduw van dat<br />

slakje, daarin pas jij duizendmaal.”<br />

Een korte stilte. Rochelende aanhef tot wat ooit een bulderende<br />

lach moet zijn geweest: “En dan blijft er ook nog<br />

plenty ruimte over voor je vrienden en familie en hun vrienden<br />

en familie! Plenty ruimte!”<br />

Er hangen een paar spinnewebben voor de ramen. Een dikke<br />

Kruisspin zit tevreden in het centrum van het grootste web.<br />

Terug naar de natuur, vraag ik.<br />

Het was een moment van onoplettendheid. Je moet je huis<br />

natuurlijk niet onnodig bevuilend, maar ja, toen hij hem<br />

opmerkte die spin, zat-ie er blijkbaar al een tijdje, dus ja: om<br />

‘m dan nog te verjagen. Als ‘t winter wordt gaat-ie vanzelf<br />

weg.<br />

Hij was nooit een man van de natuur. Altijd in de stad<br />

gewoond. Wel opgegroeid op het Platteland, maar dat was<br />

lang geleden. Heel laat (“te laat”) keerde hij er naar terug. Op<br />

zijn 75-ste. Plotseling kreeg hij verschillende folders van verzorgingstehuizen<br />

in de bus. Ongevraagd. In eerste instantie<br />

beledigd, natuurlijk, later voor de lol toch eens gaan kijken. Je<br />

bent een markt, dus je wordt keurig ontvangen. Gratis koffie,<br />

gratis vervoer er heen en terug, gratis dit, gratis dat.<br />

124 125


Verschrikkelijk: een sterfhuis. Maar wat hij er na de rondleiding<br />

van vond, had de directrice hem gevraagd. “Te weinig<br />

mooie meiden,” had hij gezegd. Die vrouw ondeugend lachen<br />

en zeggen dat ze wel beslist heel vriendelijk waren.<br />

Vriendelijkheid, dat was het sleutelwoord. “Ik dacht: dit gaat<br />

ver. Ja, notabene, ik heb er destijds zelf nog voor geijverd dat<br />

ze er kwamen, die bejaardentehuizen. Dus je begrijpt wel dat<br />

ik geen zin had om, na al die jaren, in mijn eigen jeugdzonde<br />

opgesloten te worden en er vervolgens in te sterven!”<br />

Op de avond van zijn 75-ste verjaardag kreeg hij plotseling<br />

de openbaring: “Nou kan mij niets meer gebeuren.” Wild gedroomd<br />

die nacht. Hij kan zich niet herinneren ooit in zijn<br />

leven intenser gedroomd te hebben. Het was, letterlijk, een<br />

grote wandeling. “Ik wandelde de hele wereld rond. Van<br />

woestijndorpen naar tropische idylles, door wereldsteden,<br />

watervallen, sneeuwstormen, bergtoppen, toendra’s, dicht<br />

beboomde wouden... ik blééf maar wandelen. Heel rustig:<br />

overal een aangename temperatuur. Ik zag de levens van<br />

duizenden mensen. Ik hoorde hoe ze me dingen probeerden<br />

wijs te maken, me te overtuigen van hun ideeën, ik liep door<br />

fel zonlicht en in ‘t pikkedonker en ik wist al die tijd één ding:<br />

nu kan mij niets meer gebeuren.”<br />

Heel helder en uitgerust wakker geworden. Thee gezet. Het<br />

toeval wilde dat het een prachtige dag was. “En ik wist...<br />

(lacht om zijn eigen herhaling)... nu kan mij niets meer<br />

gebeuren. Ik ben 75, ik ben vrij. Ik kan met alle fatsoen en in<br />

alle rust doodgaan als ik dat wil, ik kan nog 100 jaar leven.<br />

Want dat was die droom: de hele wereld lag aan mijn voeten -<br />

en juist op dát moment zou ik me laten opsluiten?” Ik heb de<br />

trein genomen en ben gaan reizen. Door Nederland. Beetje<br />

treinen, beetje wandelen. En op de tweede dag loop ik tegen<br />

dit huis op. Binnen twee weken verhuisd.<br />

“Ja maar, stel dat je iets krijgt, en dan zit je daar, in je eentje!”<br />

zeiden sommigen. Maar snap je dan niet, zei ik dan: er<br />

kan mij niets meer gebeuren: ik ben 75!<br />

“En dat ben ik nu al ruim zeven jaar,” laat hij er droogjes op<br />

volgen.<br />

“In zo’n bejaardenhuis wordt de ilusie van het alledaagse<br />

leven in stand gehouden. Mensen, verzorgers, praten tegen je<br />

alsof ze werkellijk in je geinteresseerd zijn, je hebt spelavonden,<br />

gezelligheidsbijeenkomsten, je hebt buren, d’r staat een<br />

brievenbus op ‘t binnenplein! Alles lijkt gewoon door te gaan.<br />

Maar ‘t is natuurlijk één groot toneelstuk dat wordt opgevoerd.<br />

Die brievenbus! Ik dacht dat ik in Showbisscity terecht<br />

was gekomen.”<br />

Als kind had hij de ambitie om priester te worden. (“maakte<br />

niet uit van welk geloof”). Om twee redenen. Mensen<br />

helpen en zichzelf te helpen. “Iets van die overtuiging, het<br />

geloof mee te krijgen. De rust. De helderheid.” Een groeiend<br />

politiek bewustzijn torpedeerde die ambitie. Hij zwoer de<br />

religie af als bijgeloof en onderdrukkingsmechanisme. Zelf<br />

weet hij dat “groeiende zelfbewustzijn” te relativeren: “Kijk je<br />

bent een jonge vent, met om je heen allemaal jonge meiden,<br />

hè? Nou en als jij daar dan met je ideen over het celibaat of<br />

het priesterschap aankwam, dan gingen ze nou niet bepaald<br />

voor je in de rij staan. Terwijl, dat... engagement dat je uitstraalde<br />

als politiek bewust mens, zeker op die leeftijd, gaf<br />

natuurlijk een bepaalde mate van sex-appeal, begrijp je wel?”<br />

Breng toch de politiek ter sprake en na een korte interval<br />

van beschouwelijkheid zal hij in bittere woede uitbarsten.<br />

Boos op de politiek, boos op zichzelf. Boos ook vooral op het<br />

feit dat “de politiek” niet zichtbaar is en dat het dus zo verschrikkelijk<br />

moeilijk is om je boosheid te projecteren.<br />

Tsja, boos worden op Ramses II of Napoleon: makkelijk zat.<br />

Maar boos worden op Kok, of de Hoop Scheffer? “Hoe kun je<br />

boos worden op iets dat niet is?” En toch die woede en dat<br />

verdriet. De tweede traan nestelt zich naast de eerste in de zak-<br />

126 127


doek. Ik durf niet uit te spreken wat ik denk; dat het dezelfde<br />

soort tranen zijn.<br />

Over zijn gedichten: “Ik práát natuur. Ik probeer de taal te<br />

spreken van het bos. Maar dan wel op de manier waarop een<br />

zesjarige fonetisch een engelstalig liedje nadoet. “Hij doet<br />

voor:”Ai luf joe-in de niat!”<br />

Niet dat hij een new-ager is. Hij praat niet met bomen en<br />

geloofd niet in de genezende kracht van dolfijnen. Dat is weer<br />

dat typisch mens-centrische denken. Als die dolfijnen dat dan<br />

kunnen, waarom genezen ze dan ook niet de walvissen of de<br />

met ruwe olie besmeurde zeevogels? Dat ‘de natuur’ mensen<br />

zou helpen is de grootste onzin. De natuur helpt niets of niemand,<br />

de natuur IS. Punt. En daarvan kan je leren. Je kan er<br />

naar kijken en proberen er je plaats in terug te vinden die met<br />

de beschaving tijdelijk is weggenomen.<br />

Nog zo’n misverstand. Beschaving. De algemene opvatting<br />

is dat er iets bij komt door beschaving. Inzicht, geluk, kennis,<br />

goede dingen. Terwijl in het woord zelf al juist de afname<br />

wordt aangekondigd. Be-schaving: er gaat iets af. Je gooit iets<br />

weg, en daardoor wordt je “beschaafd”. Zoals je besneden<br />

wordt.<br />

De woorden en klanken zoeken hem op. Als het ware. Ze<br />

komen naar hem toe, tijdens een wandeling of gewoon nu, terwijl<br />

hij met mij praat maar eigenlijk aan iets anders denkt.<br />

Hoe het plotseling ging sneeuwen in de lente. Hoe al het groen<br />

plotseling wit en grijs werd. En hij hoort de woorden: “Grien<br />

sneewitter dekendofsel.”<br />

Den Dolder, 1999<br />

Verklarende woordenlijst<br />

(N.B. niet alle woorden in de gedichten van Willem<br />

Halbertsma zijn te herleiden tot een oorspronkelijke samenvoeging<br />

of verdraaiïng. Voor zover dat wel mogelijk was zijn<br />

ze opgenomen in deze woordenlijst.)<br />

o flinsterdom!<br />

zonne tepel: wellicht een verwijzing naar een zonnegodin.<br />

In hokselbond: een strijdlustige organisatie.<br />

joenait de zool: (fon.) Verenig de zielen.<br />

feier het getuig: Spreek lovend over het gespuis. Het<br />

gemene volk dat zichzelf moed en waardigheid inpraat.<br />

in sommendom: iets als: in de underdog, het sombere<br />

bestaan.<br />

Finsterwald: het donkere bos.<br />

verboomd : verstarren<br />

riezen: grote bomen. In een woord schetst Halbertsma<br />

zowel de omvang als ook het geluid dat de bomen maken<br />

wanneer de wind door de takken waait.)<br />

bruizen: een samenvoeging van ruizen en bruizen (zie context).<br />

De wind ruist niet alleen, maar doet dat ook nog eens<br />

levenslustig.<br />

kettingwander (poloneert het): een groep mensen die<br />

achter elkaar aanlopen.<br />

zwalkverstap: onhandige misstap. Halbertsma moet hier<br />

aan het vaak wiebelige, onevewichtige lopen van sommige<br />

Downpatienten of andersinds psychisch gehandicapten<br />

hebben gedacht (zie ook: Walgdebiel).<br />

rijpwaai : rijp (lichte ijsafzetting) die losgeblazen tussen de<br />

takken waait, waardoor er een betoverende oplichtende<br />

sneeuwregen ontstaat.<br />

de rateltakken : tegel elkaar slaande takken van bomen.<br />

knikstaart naar de achterplas:<br />

“Fabroes?: kreet van een van de geestelijk gehandicapten in<br />

128 129


de groep die Halbertsma in dit gedicht beschrijft.<br />

Zwambag: autohandelaar in Bilthoven, waar Halbertsma<br />

vaak langsreed in de trein als hij uit Utrecht kwam. Zwambag<br />

B.V.<br />

woesj: auto of brommer.<br />

toetervroem: auto.<br />

knalvervoer genezer: automonteur.<br />

gries dan ook mijn moeren vet: het insmeren met olie van<br />

moeren die van belang zijn voor aandrijving.<br />

gastensjatten: (letterlijk):) logeer schaduw<br />

‘t morfsel: een mengsel van takken, gras, rottende bladeren.<br />

(als had de noen nooit-) afgedagt: alsof het nooi avond was<br />

geworden.<br />

losbandig korfsel: verspreide takken, alsof een groot aantal<br />

korven losgeslagen over het veld zijn uitgestrooid.<br />

nebenriezen: bomen die naast andere bomen staan.<br />

wezenwikkend: twijfelend aan zijn bestaan.<br />

de negazon: het antilicht<br />

vernacht: op wrede dwingende wijze in duisternis gehuld.<br />

heucht: haast, hijgt, (tegen heug en meug). Met tegenzin.<br />

de sjimmer : de schemering.<br />

Wevend zwerk: in elkaar vervlochten takken.<br />

nebeltraum: vallende duisternis.<br />

Stoertig: stoer en statig.<br />

nerven:te lezen als nerven (ringen van de boom) maar ook<br />

als zenuwen.<br />

smuchtend: zuchtend smachten.<br />

het fladderkarriljon: groep fluitende vogels.<br />

de somberdrang: dwangmatige neiging tot getob.<br />

sjatten bateljon: een groep optrekkende schaduwen.<br />

Sjoesh! und Zwoerd verhies de broem!: betekenis<br />

onduidelijk.<br />

wispertraumend: fluisterdromend.<br />

finsterwoens: zie: somberdrang.<br />

O, zo woensversuchtig: wens verslaafd<br />

verdroes : betekenis onduidelijk<br />

koekers : ogen<br />

indertwissen: in de tussentijd<br />

droest: driest en woest<br />

danderkanter: hij/zij die aan de andere kant staat, met<br />

name wanneer er sprake is van een spiegelbeeld.<br />

waarschijn : een combinatie van “weerschijn”<br />

(m.n.spiegeling) en waarschijnlijkheid. Een typische<br />

Halbertsma paradox.<br />

Ravaas, ravaas, ravaas!: kreet. Oproep tot chaos.<br />

meersjerend: marcherend terwijl steeds nieuwe volgelingen<br />

zich aansluiten (meer-)<br />

En Sjass Monoes hij zoent de vis van Utopijn; Sjass<br />

Monoes, de mythische profeet “zoent de vis” (verbastering<br />

van “visioen”) de Utopijn” (Utopie en Pijn.) Sjass Monoes<br />

voorziet dus in een tweede visioen de Werdegang van zijn profetie.<br />

Hij wordt door zijn volgelingen verkeert geïnterpreteert.<br />

(Zie: “Saraav” dommompelt hij”)<br />

brauwenluifel: slappe vilten pet met brede rand.<br />

(Wenk)brauwen luifel.<br />

strompelstormend: in onordelijke stormloop<br />

(want) heinde waant het ginderdom: typisch Halbertsma!<br />

Een stapeling van vage bestemmingen die de “karbouwen” tot<br />

actie en “ravaas” aanzet. “Heinde” (heinde en verre), “waant”<br />

(denkt te zijn/lijkt te zijn), “het ginderdom” (misschien nog<br />

het best te vertalen met: Ergenshuizen.)<br />

130 131


BIJ DEZE EDITIE<br />

De vondst op het internet van een exemplaar van de oorsponkelijke<br />

uitgave van Heimwee naar de Oersoep, te koop<br />

aangeboden door een boekhandel in Utrecht was de aanleiding<br />

om deze twee digitale editie samen te stellen.<br />

www.antiqbook.nl/boox/boek2/D105_3636.shtml<br />

Hierbij is de tekst voorzien van tekeningen die in dezelfde<br />

periode werden gemaakt, en die deels eerder werden<br />

opgenomen in de Rümke Gazette.<br />

Aan de tekst zelf is weinig gewijzigd. Met alle on-nodige<br />

uitwijdingen en terzijdes, maar ook momenten van oprechte<br />

inspiratie die ik me kan herinneren.<br />

Een aantal van de gedichten van Willem Halbertsma, die niet<br />

in de eerste editie stonden werden in 2005 gepubliceerd in De<br />

Revisor en in 2003 in de catalogus van de tentoonstelling<br />

Sanctuary Mental Space.<br />

Het gesprek met Walbertsma werd eerder gepubliceerd door<br />

de RVU in een speciale uitgave van de vier CD’s van de hoorspelserie<br />

Portretten van een Eeuw waarvan één aflevering aan<br />

leven en werken van Willem Halbertsma was gewijd.<br />

132 133<br />

Amsterdam, januari 2008

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!