You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
uitgevershuis silent woods industries<br />
D I C K T U I N D E R
Op verzoek van een aantal hooggeplaatste<br />
figuren uit de kunstwereld en een aantal zo<br />
mogelijk nog hoger geplaatste figuren uit de<br />
psychiatrische wereld, heb ik mij voor de<br />
periode van enkele maanden teruggetrokken<br />
in een villa aan de rand van een psychiatrische<br />
inrichting om na te denken over schoonheid.<br />
Schoonheid op zichzelf, en in relatie tot<br />
de normale en de waanzinnige mens. En ik<br />
zeg u: ik ben alleszins van plan om deze koe<br />
stevig bij de horens te gaan vatten! De<br />
schoonheid dat is een voortdurend van vorm<br />
wisselend wezen, moeilijk vast te pinnen,<br />
altijd weer ergens anders en bijna nooit<br />
dezelfde, maar ergens moeten toch zijn<br />
horens zitten! Als ik die gevat heb zal ik het<br />
beest recht in de ogen kijken, en dwars door<br />
zijn ogen heen, zo zijn hersens in. En ik zal<br />
afdalen in de psyche van de schoonheid tot<br />
daar waar de lelijkheid zich naar alle waarschijnlijkheid<br />
schuil houdt. Tot de uiterste<br />
rand dus. En dat zal beslist geen eenvoudige<br />
opgave blijken te zijn, maar ik moet het doen.<br />
De kans is groot dat ik er niet zonder kleerscheuren<br />
vanaf zal komen. Ik zal het over<br />
zaken moeten gaan hebben waarover meestal<br />
maar liever gezwegen wordt. Een pad vol valkuilen<br />
en uitglijders strekt zich voor mij uit.<br />
Maar liever een beschamende mislukking nu,<br />
dan dat ik later op mijn leven moet terugkijken<br />
met het besef dat ik het niet eens geprobeerd<br />
heb! Wat u? Het leven is als een vluchtig<br />
gas en wij zijn een aan alle kanten lekkend<br />
ballonnetje. En de vooruitzichten op een<br />
reparatiemiddel zijn ronduit slecht.<br />
SW<br />
UITGEVERSHUIS SILENT WOODS . AMSTERDAM
Heimwee naar de Oersoep<br />
D. <strong>Tuinder</strong><br />
Uitgevershuis Silent Woods.<br />
© 1999-2008 by <strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>.<br />
© 1999-2008 by Willem Halbertsma.<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
HEIMWEE NAAR DE OERSOEP<br />
berichten van een schoonheidsspecialist
Voor N.F.<br />
en voor alle meer of minder verwaande<br />
zielen dankzij wie mijn verblijf op de Hoeve en in<br />
het Finsterwald gedenkwaardig werd.<br />
D.T.<br />
“Van het verhevene naar het belachelijke is<br />
slechts één stap.”<br />
Thomas Paine,<br />
The Age of Reason (1794) dl.II<br />
Inhoud<br />
Pagina 7 Voorwoord<br />
Pagina 11 Eerste brief<br />
Pagina 13 Tweede brief<br />
Pagina 14 Derde brief<br />
Pagina 17 Vierde brief<br />
Pagina 23 Vijfde brief<br />
Pagina 40 Zesde brief (ansicht)<br />
Pagina 40 Zevende brief<br />
Pagina 48 Achtste brief<br />
Pagina 51 Negende brief<br />
Pagina 66 Tiende brief<br />
Pagina 69 Elfde brief<br />
Pagina 73 Twaalfde brief<br />
Pagina 75 Laatste brief<br />
Pagina 115 Finsterwoens<br />
Pagina 123 Een traan is altijd U<br />
Pagina 129 Verklarende woordenlijst<br />
Pagina 132 Bij deze editie<br />
7
Voorwoord<br />
Het Stille Weten<br />
door<br />
Willem Halbertsma<br />
“Wie gaat er nou op zijn 75-ste alleen in het bos wonen? “<br />
Nou, ik dus: Willem Halbertsma. Dichter en politicus in<br />
ruste. Eindelijk verlost van de waanzin die goed gedrag en<br />
logica heet. Op de avond van mijn 75-ste verjaardag, toen het<br />
bezoek naar huis was en ik naar de resten van het bescheiden<br />
feestje keek kreeg ik een openbaring.<br />
“Nou kan mij niets meer gebeuren.”<br />
Zes woorden die een geweldig gevoel van vrijheid bewerkstelligden.<br />
Ik ben 75, ik ben vrij. Ik kan met alle fatsoen en in<br />
alle rust doodgaan als ik dat wil, ik kan nog 100 jaar leven.<br />
Een maand later verhuisde ik vanuit de verzorgingsflat in de<br />
stad, naar de kleine boerderij in het bos.<br />
“Ja maar, stel dat je iets krijgt, en dan zit je daar, in je eentje!”<br />
zeiden sommigen. Maar snap je dan niet, zei ik dan: er<br />
kan mij niets meer gebeuren: ik ben 75!<br />
En dat ben ik nu al ruim zeven jaar.<br />
Maar genoeg over mijzelf!<br />
Voor u ligt een boek van mijn jonge vriend <strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>.<br />
Wat mij aanspreekt in het boek is dat de schrijver een poging<br />
doet het onbenoembare te benoemen. Iets dat iedere dichter<br />
probeert. Ik zal er geen mening over uitspreken in hoeverre hij<br />
in zijn onderneming is geslaagd of niet. Wie het onbenoembare<br />
wil benoemen faalt altijd. Je kan het slechts hebben over de<br />
mate van falen. Mij is gevraagd iets te vertellen over de ach-<br />
8 9
tergrond van het boekje en waarom het werd geschreven. Over<br />
dat laatste kan ik kort zijn. Omdat het wérd geschreven. Het<br />
eerste, de achtergrond, behoeft wel nadere uitleg.<br />
<strong>Dick</strong> woonde ruim vier maanden in een paviljoen aan de<br />
rand van een psychiatrische inrichting. “Ik ga met de gekken<br />
daar praten over schoonheid en esthetische ontroering,” vertelde<br />
hij mij.<br />
“Waarom laat je die mensen niet met rust? Denk je niet dat<br />
ze al genoeg aan hun hoofd hebben?”<br />
“Ja. Maar. Ik. Want. En. Omdat.” wierp hij tegen. Een heel<br />
verhaal. Hij vermoedde dat de mensen die op de Willem<br />
Artnsz Hoeve woonden en/of in behandeling waren, een ernstig<br />
beschadigde schoonheidsbeleving hadden. Onder andere.<br />
En tevens dat de ervaring van schoonheid voor hem persoonlijk<br />
een van de buffers was tussen werkelijke-zin en waan-zin.<br />
“En ik ga mijzelf schoonheidsspecialist noemen, want dat<br />
begrijpt iedereen!” besloot hij enthousiast. Ik begreep al snel<br />
dat hij iemand was die slechts door ervaringen en niet door<br />
goed bedoeld advies van plannen afgehouden wordt, en ik zei<br />
dus dat hij dat vooral moest doen, als hij dat wilde.<br />
Ik heb hem sinds die eerste keer dat we elkaar toevallig in<br />
het bos ontmoetten bijna wekelijks gesproken. Het waren<br />
merkwaardige gesprekken. Het was alsof ik in een spiegel<br />
keek waarvan een stoflaag van 47 jaren was verdwenen.<br />
Hetzelfde grote ‘Willen’ dat mij uiteindelijk richting de politiek<br />
dreef. Liever zelf een heel oerwoud bij elkaar boetseren,<br />
dan kijken naar één enkele struik. Mijn inbreng in de gesprekken<br />
bestond voornamelijk uit luisteren. En ik luisterde. Ik luisterde<br />
hem helemaal leeg. Toen kwam het moment waarop hij<br />
moest erkennen dat zijn oorspronkelijke plan aan het mislukken<br />
was. Ik zei hem dat dat geen schande was. De schande<br />
wordt geboren uit halsstarrigheid, niet uit inzicht in zijn eigen<br />
falen.<br />
Ik heb weinig goeds gedaan in mijn leven. Maar ik geloof<br />
dat ik er niet slecht aan heb gedaan toen ik hem op dat<br />
moment mijn fotocamera uitleende.<br />
“Ga maar kijken in het Finsterwald.” zei ik hem.<br />
Zogenaamd om foto's te maken voor mijn gedichtenbundel.<br />
“Ga maar kijken in het Finsterwald.” Dat zei ik ook tegen<br />
mijzelf toen ik, nu zes jaar geleden, terugblikkend op mijn<br />
leven in een depressie dreigde af te glijden. Daar vond ik het<br />
‘stille weten’, en zag ik voor het eerst heel duidelijk dat leven<br />
en dood twee broertjes zijn die vrolijk met elkaar spelen. Daar<br />
zag ik ook de waanzin van het werkelijke, en het reële van de<br />
waanzin. Daar verleerde ik het oordelen uit te spreken, en hoewel<br />
de verleiding groot is anders te doen, zal ik die les ook<br />
hier in praktijk brengen. Mijn jonge vriend heeft zijn best<br />
gedaan. Dat zijn missie moest falen was reeds bij aanvang<br />
bekend. Maar hij heeft wel leren kijken en luisteren en ik vermoed<br />
dat er in dit boek twee à drie zinnen staan die hij niet<br />
zelf heeft bedacht, maar die hem werden ‘aangereikt’. Geen<br />
slecht begin voor een jongeling die nog in het volle licht van<br />
het leven staat.<br />
Wie het boekje tot het einde toe leest zal weten dat ik er op een<br />
merkwaardige manier in figureer als de man die de schrijver<br />
doet wakker schrikken uit zijn droom. Ik heb in mijn lange en<br />
mislukte leven mijn geloof in het toeval verloren. En mij verbaast<br />
het dus niet dat ik juist op die dag, op die vroege ochtend,<br />
werkelijk in het bos wandelde. Het ‘lege boek’ had ik<br />
niet bij me. Maar wel een nieuw en leeg notitieblok!<br />
10 11<br />
W.H.
ANBOS<br />
Nederlandse Vereniging van Schoonheidsspecialisten<br />
t.a.v.: de voorzitter, mevrouw T. P.<br />
Bisonspoor 350<br />
3605 JW Maarssen<br />
Geachte mevrouw P.<br />
Den Dolder, 22 maart 1999<br />
Vandaag las ik in de Volkskrant dat u uit hoofde van uw<br />
functie van voorzitter van de Vereniging van Nederlandse<br />
Schoonheidsspecialisten een reis met 275 van onze beroepsgenoten<br />
naar Turkije hebt afgelast.<br />
Als collega schoonheidsspecialist moeten mij inzake deze<br />
kwestie een aantal dingen van het hart. Ten eerste: Turkije is<br />
natuurlijk een zeer mooi land met een over het algemeen zeer<br />
hartelijke en goed uitziende bevolking, maar wij mogen als<br />
schoonheidsspecialisten, dunkt mij, niet alleen maar kijken<br />
naar de mooie dingen in het leven en onze ogen sluiten voor<br />
de lelijke kanten van de zaak. Sterker nog: een schoonheidsspecialist<br />
die de lelijkheid niet ziet zal ook de schoonheid niet<br />
op waarde kunnen schatten. Dat moet u toch met mij eens zijn.<br />
Naar ik in de loop der jaren uit de verslaggeving van verschillende<br />
kranten heb kunnen opmaken rommelt het nogal in dit<br />
mooie land en zou een geo-politieke face-lift (om maar even<br />
binnen het jargon van ons beroep te blijven) niet misplaatst<br />
zijn. Mijn vraag aan u is: is het wel zo verantwoord om juist<br />
een groepsreis van Schoonheidsspecialisten naar dit land te<br />
organiseren?<br />
Schoonheid is niet alleen maar uiterlijk, vind ik, maar moet<br />
ook van binnen zitten. Mijn ervaring is: als iemand niet mooi<br />
wil zijn, dan kun je liften tot de klant een ons weegt, mooier<br />
zal die er niet van worden. Goed, in elk land is er wel wat aan<br />
de hand en als je 100% principieel bent kom je je huis niet<br />
meer uit, maar er zijn wel degelijk grenzen aan te wijzen.<br />
Persoonlijk trek ik een grens tussen opstootjes en oorlog, en<br />
naar wat ik heb begrepen is er van dat laatste in dit geval spra-<br />
12 13
ke. En geen ‘schone’ oorlog. Wat mensen met hun privévakanties<br />
doen moeten zij weten, dat is hun zaak. Maar een<br />
Vereniging die in zich honderden, zo niet duizenden individuen<br />
‘verenig’ dient haar vakantiebestemmingen met beleid te<br />
kiezen.<br />
Omdat ik tamelijk nieuw ben in deze branche was ik niet op<br />
de hoogte van uw reis (anders had ik u misschien eerder op de<br />
hoogte gebracht van mijn bezwaren) en heb ik nog geen tijd<br />
gevonden lid te worden van uw (mijn?) vereniging.<br />
Wat vindt u: moet ik lid worden? Wat zijn de kosten die<br />
daaraan verbonden zijn? En wat is mijn voordeel? Hebt u<br />
daarover een brochure die u mij toe kunt sturen? En is schoonheidsbeleving<br />
eigenlijk niet iets dat, juist omdat het zo persoonlijk<br />
is, niet te ‘verenigen’ valt? Wat is mooi? Veel mensen<br />
vinden tatoeages tegenwoordig mooi, maar betekent dit dat de<br />
praktijk van schoonheidsspecialisten met deze discipline moet<br />
worden uitgebreid? En als we dat toestaan, wat dan te denken<br />
van piercing en esthetische zelfmutilatie zoals scarfing (het<br />
opzettelijk kweken van littekenweefsel)? Zou het misschien<br />
een goed idee zijn om over deze kwestie eens een symposium<br />
te organiseren? En gaat de groepsreis nog door naar een ander<br />
land, en welk land is dat dan en kan ik mij nog voor die<br />
groepsreis inschrijven? Ik hoop dat u mij op deze en andere<br />
hierboven gestelde vragen antwoord zult kunnen geven. Met<br />
collegiale groet;<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Schoonheidsspecialist<br />
Het Vijde Seizoen<br />
Omslag van De Schoonheidsspecialist, officieel orgaan van de<br />
ANBOS, 34e jaargang, februari 1999<br />
14 15
Omslag van de Rümke Gazette, een esthetisch periodiek.<br />
Uitgave van Het Vijfde Seizoen.<br />
Jaargang 1, nummer 1.<br />
Beste mevrouw P.<br />
Den Dolder, 28 maart 1999<br />
Hartelijk dank voor het toezenden van het blad<br />
Schoonheidsspecialist en andere informatie. U reageerde snel<br />
maar ook, moet ik zeggen, inhoudelijk nogal mager. Op geen<br />
van de in mijn ogen relevante vragen die ik u in mijn vorige<br />
brief stelde kreeg ik antwoord en ook in het blad, dat toch<br />
voornamelijk een info-mercial is vind ik er geen antwoord op.<br />
Juist in 1999, wat naar ik heb begrepen een jubeljaar is, dienen<br />
die vragen, bijvoorbeeld op het congres van 9 april<br />
‘ANBOS; 50 jaar vooruitstrevend in schoonheidsverzorging’<br />
aan de orde te komen. Want wat is dat nou precies, schoonheid?<br />
Ik begrijp dat u het met de voorbereidingen van het congres<br />
wellicht te druk hebt om hier uitvoerig op in te gaan, maar laat<br />
dat geen excuus zijn. U schrijft in de aankondiging (De<br />
Schoonheidsspecialist, blz. 21) dat u ons een zeer bijzonder<br />
congres beloofd, maar daarvan ben ik, als ik de programmering<br />
lees niet geheel overtuigd. Het had wat mij betreft wel<br />
wat bijzonderder gemogen. Een blik in de toekomst. Even stilstaan<br />
bij de keerzijde van de medaille en meer prikkelende,<br />
gedachten-provocerende lezingen dan bijvoorbeeld:<br />
‘Samenwerking van dermatologen en schoonheidsspecialisten<br />
in het verleden en de toekomst.’ Natuurlijk is dat an sich een<br />
relevant onderwerp, maar het wordt vrees ik een holle kreet<br />
indien we het niet in een filosofische context plaatsen.<br />
Terugblikken is vooruitkijken. En dan denk ik bijvoorbeeld<br />
aan de verschillende buitenaardse schoonheidsidealen zoals<br />
die in science-fiction films worden geïntroduceerd en waarnaar,<br />
zo heb ik tenminste begrepen, ook onder de bewoners<br />
van de planeet Aarde steeds meer vraag en interesse is. Hoe<br />
reageren wij hierop als branche? Ontwikkelt de schoonheidsbeleving<br />
van onze klanten zich sneller dan wij ons kunnen<br />
aanpassen en wat gaan we daar aan doen?<br />
16 17
Al met al lijkt mij een meer filosofisch-inhoudelijk verhaal<br />
op het congres van 9 april op zijn plaats. Bijvoorbeeld in<br />
plaats van de voordracht van 14.15–14.35: ‘Feng Shui in uw<br />
salon’ door mevrouw C. Hoekx, de Feng Shui consulente. Die<br />
moet dan maar een andere keer komen of een column krijgen<br />
in ons clubblad. In plaats van haar verhaal stel ik voor een<br />
brede bespiegeling te organiseren over de aard van schoonheid.<br />
Een verhaal dus dat boven de dagelijkse praktijk uitstijgt.<br />
Een historisch-esthetische verhandeling over schoonheidsbeleving.<br />
Het zou voor mij geen al te grote inspanning<br />
betekenen (en zeker een die ik graag zou doen indien het onze<br />
branche ten goede komt!) om hierover enkele gedachten op<br />
papier te zetten en die dan tussen kwart over twee en vijf over<br />
half drie aan het congres mee te delen. Graag verneem ik hierop<br />
uw reactie. Met collegiale groet;<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Geachte mevrouw P.,<br />
Den Dolder, 8 april 1999<br />
Ook op mijn tweede brief hebt u nog niet gereageerd. Ik<br />
neem aan dat de drukte in verband met het 50-jarig bestaan<br />
hiervoor de reden is geweest. Hierbij ontvangt u van mij dan<br />
alvast de eerste RÜMKE GAZETTE, een esthetisch periodiek.<br />
Ik hoop dat U in de lezersvraag op pagina 9 (‘Wat is<br />
schoonheid en wat was uw meest intense esthetische ervaring?’)<br />
een extra reden zult vinden om onze correspondentie<br />
iets minder eenzijdig te maken.<br />
In de hoop en verwachting dat u binnenkort weer iets moois<br />
mag overkomen, met esthetische groet,<br />
Geachte mevrouw P.,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Den Dolder, 20 april 1999<br />
Ik ken u natuurlijk niet, maar een ding denk ik toch over u<br />
te weten. U bent consequent. De manier waarop u hardnekkig<br />
niet op mijn brieven reageert schept weliswaar een afstand<br />
maar dwingt ook een soort koninklijk respect af. Het is uw<br />
recht en, denk ik nu, misschien zelfs wel uw plicht om<br />
bepaalde brieven onbeantwoord te laten. U hebt daar, als<br />
voorzitter van de Algemene Nederlandse Bond van<br />
Schoonheidsspecialisten ongetwijfeld meer kijk op dan de<br />
gemiddelde Nederlander. E-mails, brieven, memo’s, ansichten,<br />
telegrammen, berichtenservices, antwoordapparaten –<br />
geen enkel instrument laat de moderne mens van tegenwoordig<br />
onbenut om zijn of haar in 99,99999% van de gevallen<br />
volstrekt on-originele, onbelangrijke of niet ter zake doende<br />
mening over de een of andere kwestie te ventileren. Als ze<br />
voor de verandering eens niet direct naar pen, telefoon of<br />
18 19
computer zouden grijpen, maar eerst eens rustig zouden<br />
nadenken of wat ze te melden denken te hebben wel zo relevant<br />
is zou het een stuk rustiger worden in de wereld. Wat ik<br />
maar wil zeggen: ik verwijt u niets, nee ik moet u misschien<br />
zelfs wel dankbaar zijn dat u het in al uw wijsheid en voorzitterschap<br />
beter achtte mijn brieven onbeantwoord te laten<br />
opdat ik in alle rust mijn ideeën over schoonheid en schoonheidsbeleving<br />
kan ontwikkelen. Ook op deze brief zal ik geen<br />
antwoord verwachten. Dat u hem zult lezen is voor mij voldoende,<br />
en ik heb er alle vertrouwen in dat u er uithaalt wat er<br />
voor u aan bruikbaars in mocht zitten. Tenminste: als u deze<br />
brief maar wel ontvangt! Het is toch niet zo hoop ik dat er<br />
sprake is van een secretaresse die uw post ‘filtert’ en mijn<br />
brieven voor U achterhoudt? Als dat het geval is dan raad ik u<br />
aan deze persoon onmiddellijk te ontslaan of, indien dat<br />
wegens allerlei arbeidsvoorwaarden en contractuele overeenkomsten<br />
onmogelijk mocht blijken te zijn, deze zifter dan toch<br />
zeker voor onbepaalde tijd op veldonderzoek te sturen alwaar<br />
hij/zij het onderscheid tussen Zin en Onzin zal kunnen leren.<br />
Vergeet nooit, beste mevrouw P. dat er maar één de voorzitter<br />
en de baas is en dat bent u! U hoeft niet over u heen te laten<br />
lopen of de hoeveelheid informatie die u van uw achterban<br />
ontvangt te laten bepalen door een ander. Ik begrijp wel dat<br />
deze geste zinloos is indien er inderdaad sprake is van een<br />
secretaresse die doet wat ik hierboven beschrijf, maar soms<br />
moet juist het zinloze ten bate van de zielerust worden nagestreeft.<br />
Kijk maar eens naar de kunst: een zinlozer fenomeen<br />
valt, naast de vierkante eierdoos, nauwelijks te bedenken, en<br />
toch geeft het veel mensen het gevoel dat het leven ondanks<br />
alle dagelijkse beslommeringen nog enige zin heeft. Maar<br />
daarover later meer.<br />
Aan de andere kant vraag ik me nu opeens af hoeveel post<br />
u mogelijk op een dag kunt krijgen en of zo’n meelezende<br />
employé eigenlijk niet overbodige luxe en aanstellerij is? Die<br />
paar brieven die u krijgt op een gemiddelde werkdag kunt u<br />
toch wel zelf lezen? Kom op zeg; u bent Jomanda niet! En wat<br />
kan dat überhaupt voor post zijn? Een handjevol folders van<br />
cosmeticafabrikanten, een paar uitnodigingen voor een borrel,<br />
nou ja dan hebben we het wel gehad denk ik. Vergeet ik<br />
natuurlijk mijn eigen brieven, maar om daar speciaal iemand<br />
voor in dienst te nemen lijkt mij nogal overdreven en gezien<br />
de persoonlijke aard van de brieven misschien zelfs wel ongepast.<br />
Misschien komt het door uw hardnekkige zwijgen, misschien<br />
ook wel omdat u voorzitter bent van de ANBOS en ik<br />
zelfbenoemd schoonheidsspecialist – misschien is het van beiden<br />
iets. In ieder geval ben ik voornemens u vaker te gaan<br />
schrijven en u verslag te doen van mijn verblijf hier. Ik weet<br />
niet wie u bent of wat u beweegt of in hoeverre uw voorzitterschap<br />
een wezenlijk inhoudelijk- of toch voornamelijk<br />
ceremonieel karakter heeft, maar ik vermoed dat u in beide<br />
gevallen niet al te veel tijd zult kunnen- of willen besteden aan<br />
het denken over schoonheid. Wat dat nou precies is. U wordt<br />
in uw voorzitterschap misschien meer beziggehouden met een<br />
dagelijkse routine. Vergaderingen, beleidsplannen, overleg<br />
met producenten, cocktailparties – de normale gang van zaken<br />
voor een vrouw die midden in het leven staat. In mijn (mannen-)leven<br />
speelt die gang van zaken momenteel eigenlijk<br />
nauwelijks meer een rol aangezien ik mij, op verzoek van een<br />
aantal hooggeplaatste figuren uit de kunstwereld en een aantal<br />
zo mogelijk nog hoger geplaatste figuren uit de psychiatrische<br />
wereld, voor de periode van enkele maanden heb teruggetrokken<br />
in een villa aan de rand van een psychiatrische inrichting<br />
om juist wél veel te gaan nadenken over schoonheid.<br />
Schoonheid op zichzelf, en in relatie tot de normale en de<br />
waanzinnige mens. En ik zeg u: ik ben alleszins van plan om<br />
deze koe stevig bij de horens te gaan vatten! De schoonheid<br />
dat is een voortdurend van vorm wisselend wezen, moeilijk<br />
vast te pinnen, altijd weer ergens anders en bijna nooit dezelfde,<br />
maar ergens moeten toch zijn horens zitten! Als ik die<br />
gevat heb zal ik het beest recht in de ogen kijken, en dwars<br />
door zijn ogen heen, zo zijn hersens in. En ik zal afdalen in de<br />
psyche van de schoonheid tot daar waar de Lelijkheid zich<br />
naar alle waarschijnlijkheid verschuild. Tot de uiterste rand<br />
dus. En dat zal beslist geen eenvoudige opgave blijken te zijn,<br />
maar ik moet het doen. De kans is groot dat ik er niet zonder<br />
20 21
kleerscheuren vanaf zal komen. Ik zal het over zaken moeten<br />
gaan hebben waarover meestal maar liever gezwegen wordt.<br />
Een pad vol valkuilen en uitglijders strekt zich voor mij uit.<br />
Maar liever een beschamende mislukking nu, dan dat ik later<br />
in mijn leven moet terugkijken met het besef dat ik het niet<br />
eens geprobeerd heb! Wat u? Het leven is als een vluchtig gas<br />
en wij zijn een aan alle kanten lekkend ballonnetje. En de<br />
vooruitzichten op een reparatiemiddel zijn ronduit slecht. Ik<br />
weet niet hoe het met u zit, maar ik maak me daar wel eens<br />
zorgen over. Het leven, mijn leven, uw leven, is een lange<br />
reeks van afleidingen en allerlei zo goed mogelijk ingerichtte<br />
tijdspasseringen en dan ga je dood. Daar helpt geen lieve<br />
schoonheidsspecialist aan. Dit besef dat ik reeds op zevenjarige<br />
leeftijd heb ontwikkeld is het met stijgen der jaren (ik ben<br />
nu 35) steeds dieper geworden. Niet groter (ik zag als zevenjarige<br />
al het hele plaatje) maar wel dieper. Angst voor de dood<br />
heb ik minder, maar ik maak me in toenemende mate zorgen<br />
over de invulling van het leven vóór de dood. Daar moet,<br />
besef ik meer en meer, zeer hard en ernstig aan gewerkt worden.<br />
De eindigheid, en de oneindigheid, het eeuwige en het<br />
vergankelijke worden op de een of andere manier het meest<br />
zuiver gespiegeld in ernst en niet in humor. Ik had het natuurlijk<br />
ook graag anders gezien, maar zo zit de wereld blijkbaar<br />
niet in elkaar, mevrouw Pronk. Een filosofie van de humor of<br />
een religie van de Slappe Lach bestaan niet of hebben nauwelijks<br />
aanhangers. De mensen die in de afgelopen 10.000 jaar<br />
bij een prachtige zonsondergang in lachen uitbarstten zijn op<br />
de vingers van één hand te tellen. Terwijl de aantallen die zich<br />
op datzelfde moment het hoofd pijnigden met allerlei fundamentele<br />
wezensvragen enorm zijn. Ik vind; als we er met ons<br />
verstand niet meer bijkunnen, laat dan de statistieken maar<br />
spreken, vindt u ook niet? Om het nog eens op een andere<br />
manier te stellen: kunt u mij een goede mop uit het jaar 800 v.<br />
Chr. vertellen waar wij nu nog gezamenlijk om kunnen schaterlachen?<br />
Nee, dat kunt u niet. Maar wel kunnen wij nog<br />
steeds op zeer actuele wijze zuchten bij wat de mopperkont en<br />
aardsdepressieveling Prediker ons vertelde. “Eeuwig stromen<br />
de rivieren, maar nooit raakt de zee overvol.”<br />
Kijk, dat zijn dingen waartoe een mens zich kan verhouden<br />
en niet: “Komt een Filistijn bij de bakker…” enz. Ik heb de<br />
eerste vijfendertig jaar van mijn leven maar wat aangerommeld,<br />
vind ik, en dat moet nu maar eens afgelopen zijn.<br />
Overigens rommelt iedereen maar wat aan, zeker in deze tijden,<br />
en begint men zich al voor zijn dertigste zorgen te maken<br />
over zijn pensioen en een goed verzorgde oude dag. En dat is<br />
allemaal angst die voortkomt uit amateurisme. Angst om te<br />
leven, angst om dood te gaan, angst om ouder te worden,<br />
angst om jong te blijven en om die angst te sussen brengt men<br />
22 23
maandelijks een offer aan de Pensioen God ABP die ons een<br />
totaal verzorgde oude dag beloofd, zodat we met de Viagra pil<br />
in onze maag op ons 65-ste nog lekker kunnen jet-skieën tijdens<br />
een avontuurlijke vakantie met leeftijdgenoten. Meer en<br />
meer realiseer ik me wat een misdadig en wreed systeem dit<br />
is. Het wordt de oude mens onmogelijk gemaakt om, op leeftijd<br />
gekomen, zich te bezinnen op zijn leven en zich in stille<br />
aandacht voor te bereiden op de dood. Geen wonder dat de<br />
angst voor de dood groter is dan ooit. Jong sterven is vervelend<br />
en lijkt onrechtvaardig, dus al die oudjes die zo jong zijn<br />
als ze zich voelen zijn banger dan ooit. Wij, u en ik, en misschien<br />
nog een paar gelijkgestemden, zouden binnenkort een<br />
actie moeten starten, waarbij wij ons richten op alle leeftijdsgroepen<br />
van de samenleving. Kinderen niet uitgesloten. De<br />
slogan van onze actiegroep zal zijn: ‘Je bent zo oud als je je<br />
voelt!’. Er moet een lans gebroken worden voor sombere,<br />
mopperende, zichzelf vervuilende, vergeetachtige, zich slecht<br />
scherende, melancholieke, het tempo niet meer bijhoudende<br />
mensen van alle leeftijden. Je bent zo oud als je je voelt! Wat<br />
betreft deze nieuwe volksbeweging zie ik ook een mooie<br />
afsplitsingsmogelijkheid voor uw branche. De lelijkheidsspecialist.<br />
Een in alles op de bekende schoonheidssalon gelijkende<br />
dienst waar men zich ouder kan laten maken. Waar je dus<br />
een face-push in plaats van een face-lift kan krijgen. Ik vermoed<br />
dat we hiervoor in principe hetzelfde technische instrumentarium<br />
kunnen gebruiken dus zeer kostbaar hoeft die<br />
omschakeling niet te zijn. Ik kan me zelfs voorstellen dat er<br />
salons zullen zijn die beide disciplines in zich verenigen. De<br />
Schoon- en Lelijkheidsspecialisten.<br />
Maar waar komt die jeugdigheidscultus vandaan? Allereerst<br />
natuurlijk komt zij voort uit een vervreemding met de Dood<br />
die nauwelijks meer lijkt te bestaan in onze maatschappij totdat<br />
zij ons onvermijdelijk toch komt halen, en ja dan wil je<br />
wel even schrikken als kwieke bejaarde. En dus is het zaak het<br />
bestaan van dit onvermijdelijke slotakkoord zo lang mogelijk<br />
te ontkennen en met minimaal vijf face-lifts en zes liposucties<br />
en drie lidmaatschappen van fitnessclubs in de kontzak van<br />
het sportbroekje het hoekje om te gaan. Daarnaast is het<br />
natuurlijk een commercieel gemotiveerde beweging.<br />
Ouderwetse, zachtjes vanuit hun leunstoel voor zich uit mopperende<br />
bejaarden betalen geen entree, contributie of abonnementsgelden.<br />
Ze geven bijna niets uit, potten alles op en consumeren<br />
niet. Terwijl ze geld zat hebben, in groeienden getale<br />
onder ons zijn en steeds langer blijven leven! Niet consumeren<br />
is in deze hoogkapitalistische samenleving een doodzonde<br />
en dus wordt er iets bedacht om ze dat geld uit de zak<br />
te kloppen. De stemming in Bejaardenland bereikt zo langzamerhand<br />
het kookpunt. Een op de drie advertentiecampagnes<br />
is inmiddels gericht op de 60-plussers en heeft als inzet ze aan<br />
te zetten tot consumptie. Wie als 65-jarige niet meer meedoet<br />
is een ouwe lul en télt ook niet meer mee. Nou, en ik weet niet<br />
hoe het met u zit, maar ik kan ze niet meer zien, die mountainbikende,<br />
waterskiënde, bergbeklimmende, avonturierende<br />
en groepsexende bejaarden met kleurspoeling in hun haar.<br />
Heeft iedereen dan zijn fatsoen verloren? Wat is er mis met<br />
een in soepjurk gekleed gaande, liedjes uit een ver verleden<br />
neuriënde verstrooide oma? Waarom moet die vrouw in een<br />
kleurrijk vrijetijdskostuum worden gehesen zodat ze naar de<br />
bejaarden house-party kan? Werkelijk, ik kan daar geen<br />
schoonheid in ontdekken. Zo jong als je dochter? Zo oud als<br />
je moeder, zal je bedoelen!<br />
Ik merk dat ik voortdurend afdwaal, bovendien wordt er op<br />
het raam getikt. Ik zal mijn verhaal een andere keer afmaken.<br />
Voel u in de tussentijd niet verplicht te antwoorden. Het hele<br />
verhaal is nog niet vertelt. Met collegiale groeten,<br />
24 25<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>
Geachte mevrouw P.,<br />
Den Dolder, 21 april 1999<br />
Wie zoals ik vanuit de buitenwereld, met haar strakke codes<br />
en duidelijke afspraken afreist naar een psychiatrische inrichting,<br />
is op zijn hoede. Hij denkt ik weet niet wat. Weet niet wat<br />
hij verwachten moet en ook niet hoe hij op dat onverwachtte<br />
moet reageren. (Terwijl ik dit schrijf draait op de achtergrond<br />
Debussy en op de inzet van de violen begint het bos traag te<br />
dansen – ik bedoel maar.) Wat een normaal mens ook van<br />
waanzin weet, een ding weet je zeker: de mensen die er onder<br />
gebukt gaan houden zich niet aan de afspraken. Het zijn niet<br />
de soort mensen die beleefd aankloppen en vragen of ze gelegen<br />
komen, maar ze vallen gewoon met de deur in huis. En<br />
vaak maken ze niet eens gebruik van een deur, maar komen ze<br />
binnen via het zolderraam! Gek zijn heeft zijn nadelen, maar<br />
een van de voordelen is, dunkt mij, dat je overal ‘ingangen’<br />
ziet.<br />
Persoonlijk ben ik niet zo dol op gekte. Ik waardeer afwijkend<br />
gedrag toch het meest wanneer het zich binnen een afgebakend<br />
gebied, een film of een theater afspeeld. U mag dat<br />
saai of burgerlijk of laf vinden – ik vind het normaal.<br />
Problemen heb ik zelf al genoeg zodat ik mij niet geroepen<br />
voel om om de haverklap naar de problemen van waanzinnigen<br />
te luisteren waarvan je je overigens met reden kunt afvragen<br />
of het die waanzinnige een lor kan schelen of jij naar zijn<br />
verhaal luistert of iemand anders. Hij wil zijn verhaal kwijt.<br />
Dat mag natuurlijk, maar ik voel me niet geroepen om zijn<br />
oren te zijn waar het verhaal in- en weer uit gaat zonder te<br />
bezinken.<br />
Zo ongeveer dacht ik over gekte voordat ik naar de Hoeve<br />
vertrok, en dat beeld is in essentie weinig veranderd behalve<br />
dat het, waar het eerst door angst werd bepaald nu wellicht iets<br />
meer door ervaringen wordt gesteund.<br />
Allereerst leerde ik tijdens de eerste weken hier dat de klassieke<br />
moord-brand- en vieze woorden roepende gek bijna niet<br />
meer voorkomt. De Moderne Gekte is, met dank aan de medicijnen,<br />
vooral erg introvert, verstild, depressief, verdoofd, verlamd,<br />
weggepoetst en onderdrukt. Voorzien van een dikke<br />
laag foundation. Of dat een onbetwiste zegen is weet ik niet.<br />
De medicijnen brengen rust in de tent en misschien ook wel<br />
rust in de hoofden van de waanzinnige – maar het maakt de<br />
gekte ook monddood. Het leed wordt door de medicijnen in<br />
veel gevallen verzacht, maar diezelfde medicijnen ontnemen<br />
de gek in zekere zin ook zijn enige expressiemiddel. En dat is<br />
te zien. Beter gezegd; dat is bijna niet te zien. De meeste<br />
patiënten van de Hoeve lijden een teruggetrokken leven. Op<br />
zichzelf en met zichzelf. Niet wezenlijk in andere mensen<br />
(normaal of gestoord) geïnteresseerd. Opgesloten in hun eigen<br />
26 27
waan. De weinige patiënten die buiten komen schuifelen over<br />
het algemeen, de ogen consequent naar de grond gericht, als<br />
ontzielde lichamen stapvoets over de wandelpaden voorbij.<br />
Mensen, of resten van mensen, die in een sterk vertraagde<br />
shock lijken te leven. Een bliksemflits in oneindig langzame<br />
slow-motion. In hun gedachten misschien reizend met de snelheid<br />
van het licht en grote daden verrichtend in een heelal<br />
waar andere natuurwetten gelden, maar hier, terug op planeet<br />
Aarde, ergens aan de rand van het ons bekende universum,<br />
nauwelijks meer in staat om zich voort te bewegen of om zelfs<br />
voor die minimale actie argumenten te verzamelen. En dit<br />
waren de mensen met wie ik mij had voorgenomen over<br />
schoonheid te gaan praten. Achteraf kan men misschien makkelijk<br />
stellen dat zo’n onderneming gedoemd is te mislukken,<br />
maar ik vond dat ik het moest proberen. Bovendien kom ik<br />
niet elke dag in een gekkenhuis, u wel? Zo ben ik er bijvoorbeeld<br />
wel achter gekomen dat de schoonheidsbeleving van<br />
waanzinnigen op een bepaalde manier niet zo gek veel verschilt<br />
met die van normale mensen. Sommigen vinden alles<br />
mooi, anderen vinden bijna niets mooi. Je hebt, ook weer net<br />
als in de normale wereld, intelligente gekken en minder intelligente<br />
gekken. En hoewel de preciese uiting van de waanzin<br />
of gekte natuurlijk van mens tot mens verschilt denk ik toch<br />
een aantal grote lijnen te hebben ontdekt die u in hun algemeenheid<br />
misschien een beter begrip voor de gekte kunnen<br />
geven. Gekte is, voor zover ik het nu begrijp, over het algemeen<br />
een niveau in het bewustzijn (onder of boven ons alledaagse<br />
bewustzijn, daar wil ik van af zijn) dat bereikt wordt<br />
wanneer de verbeelding niet meer gecorrigeerd wordt door de<br />
alledaagse waarneming. We hebben daar allemaal wel eens<br />
last van. Wanneer we verliefd zijn bijvoorbeeld, gegrepen<br />
door een ideaal, of religieus bevlogen raken of wanneer we<br />
kunst maken. Gekte hebben vogels ook als ze nog voor de zon<br />
opkomt al beginnen te fluiten. Indien ze hun waarneming zouden<br />
volgen zouden ze hun snavel houden, maar dat doen ze<br />
niet. Ze tetteren er lustig op los terwijl het nog donker is in het<br />
bos. Een gemiddelde vogel zonder vervolgopleiding zou daardoor<br />
kunnen gaan denken dat zijn gekwetter noodzakelijk is<br />
voor het opkomen van de zon. Er is veel waar we nog niet het<br />
fijne van weten, tenminste, dat is mijn mening, wat u? Indien<br />
u er, vanuit uw persoonlijke wereldbeschouwing andere<br />
ideeën op na wenst te houden staat u dat uiteraard vrij, maar<br />
het hierboven geformuleerde is mijn mening waarvan ik, hoe<br />
lang of hoe kort ik ook nog te leven heb (ook daarover weten<br />
wij hoegenaamd niets, wat nog een reden is om mijn idee in<br />
deze aan te hangen), waarschijnlijk nooit zal afwijken.<br />
Wanneer de verbeelding dus niet meer door de zintuiglijke<br />
waarneming wordt gecorrigeerd, maar een verbond sluit met<br />
iets dat we in haar algemeenheid maar de intuïtieve waarneming<br />
zullen noemen, wordt de werkelijkheid een systeem.<br />
Chaos houdt op te bestaan. Het intuïtieve legt haar wil op aan<br />
de werkelijkheidsbeleving waardoor aan alles een groot plan<br />
ten grondslag lijkt te liggen.<br />
We noemen het gekte of waanzin en dat is iets dat wij als<br />
negatief beschouwen, maar eigenlijk ligt deze perceptie ook<br />
ten grondslag aan iets dat wij in onze cultuur zeer hoog aanslaan,<br />
namelijk de esthetische ontroering. De vaardigheid om<br />
betoverd te worden door muziek, literatuur, een schilderij of<br />
een toneelstuk. Het is onmogelijk om op puur logische gronden<br />
van, zeg, de derde symfonie van Mahler te genieten. Wie<br />
voortdurend de violen en de cello’s telt die aan het spelen zijn<br />
zal geen muziek meer horen. Wie esthetisch ontroert wil worden<br />
zal de banden met de waarneembare werkelijkheid moeten<br />
verbreken en zich aan de hand van de kunst moeten laten<br />
rondleiden door de wereld van de intuïtieve waarneming.<br />
Alleen dan kunnen wij het onbegrijpelijke begrijpen, alleen<br />
dan zullen onze oren het onhoorbare horen en onze ogen het<br />
versluierde kunnen zien.<br />
Ik zeg ogen en oren, maar ik bedoel natuurlijk alle zintuigen.<br />
En hoewel het in deze omgeving (de inrichting) niet<br />
bepaald van kiesheid getuigd om verbanden te zien waar ze er<br />
niet aantoonbaar zijn, zie ik er toch een. Tussen de wijze<br />
namelijk waarop wij met een kunstwerk communiceren, en de<br />
manier waarop wij de waanzin tegemoet treden. Ik zeg niet<br />
dat iedere waanzinnige een kunstwerk is, maar wel dat – willen<br />
wij er werkelijk mee kunnen communiceren – we er ons in<br />
28 29
zekere zin aan moeten overgeven. Zoals we ons ook, om werkelijk<br />
ontroerd te kunnen worden, naar de wetten van het<br />
kunstwerk moeten schikken. Het is hun wereld, of de onze. Er<br />
bestaat geen neutraal gebied, geen strook niemandsland tussen<br />
de wereld van de waan en de wereld van het normale verstand.<br />
De medicatie lijkt dat misschien te zijn, maar die maakt de<br />
waanzin toch voornamelijk dociel in plaats van inzichtelijk.<br />
De waanzinnige communiceert, net als het kunstwerk, met<br />
alle zintuigen. En niet, zoals wij in onze dagelijkse omgang<br />
gewend zijn te doen, voor 90% met ontleedbare grammatica<br />
en 10% suggestieve signalen.<br />
Hoewel er regelmatig grammaticaal correcte zinnen uit de<br />
monden van de in wanen levenden komen heeft de inhoud van<br />
die zinnen over het algemeen weinig te maken met de logica<br />
waarmee u en ik ons gewoonlijk door het leven slaan. Dat is<br />
de algemene, op emperie gebaseerde logica die wij hebben<br />
meegekregen met onze opvoeding. Een logica die gebaseerd<br />
is op algemene afspraken en bevindingen en die bijvoorbeeld<br />
stelt dat rood een kleur is en dat die kleur in haar verschillende<br />
verschijningsvormen, verschillende betekenissen heeft. Zo<br />
is het de kleur van bloed die ons doet gruwen, of de kleur van<br />
een bloem die ons vertedert, de kleur van een zonsondergang<br />
die ons nadenkend stemt of de kleur van een stoplicht die ons<br />
maant te stoppen. Logisch, want dat hebben wij, bewust of<br />
onbewust, met elkaar afgesproken. Pratend met een aantal<br />
patiënten realiseerde ik me in toenemende mate de algemeenheid<br />
van die logica indien die wordt afgezet tegen de privélogica<br />
van de gekte waarin rood een heel andere betekenis kan<br />
krijgen. Zelden echter is de betekenis onlogisch binnen het<br />
systeem van de privé-logica. Elke gekte heeft haar eigen<br />
structuur. De reden dat we er desondanks door in verwarring<br />
worden gebracht en dat er zoveel misverstanden bestaan tussen<br />
de gekken en ons, komt omdat wij de finesse van die<br />
structuur niet kennen, en ook omdat de gek zelf de finesse van<br />
die structuur vermoedelijk niet geheel kent. Hij weet het wel,<br />
maar kent het niet. Het lijkt er wel op alsof de kennis van de<br />
gek zich ieder moment opnieuw aandient als aanvulling op het<br />
reeds bestaande systeem van de privé-logica. Ik heb een aan-<br />
tal keren gezien hoe een nieuwe waangedachte die voortkwam<br />
uit een nauwelijks volgbare associatie met dezelfde blijdschap<br />
werd begroet waarmee een verwoede puzzelaar een puzzelstukje<br />
vindt. En het zal u duidelijk zijn dat het hier het lastigste<br />
deel van de puzzel, de strakblauwe lucht, betreft. Men<br />
bouwt dus aan een systeem van de wereld dat niet per se<br />
getoetst hoeft te worden aan de zintuiglijke waarneming maar<br />
wel sterk afhankelijk is van eerder genomen stappen. Men ziet<br />
als het ware geen verschil meer tussen wat beweerd wordt<br />
over de werkelijkheid en de werkelijkheid zelf. De verbeelding,<br />
die beïnvloed wordt door de werkelijkheid, beschouwen<br />
wij, algemeen logisch denkende mensen, als afgeleide van de<br />
werkelijkheid. Dat doen we bijvoorbeeld wanneer we gezichten<br />
menen te herkennen in wolken.<br />
Voor de personen die in een waan leven bestaat dat verschil<br />
niet. Die herkennen misschien wolken in gezichten.<br />
Vorige week kocht ik op de vlooienmarkt hier in Den<br />
Dolder een mooi plaatjesboek over een ontdekkingstocht door<br />
voormalig Nederlands Nieuw Guinea in 1959. De ontdekkingsreizigers<br />
komen in aanraking met de Asmat, beruchte<br />
koppensnellers die op gezag van de met machinegeweren<br />
bewapende Nederlandse ambtenaren het koppensnellen er aan<br />
hadden gegeven. De schrijver van het boek verhaalt over een<br />
rituele ceremonie waarbij een luchtwortel van een reusachtige<br />
boom wordt uitgezocht om er een totem van te maken. De<br />
totem zal de beeltenis dragen van een beroemde krijger die<br />
niet lang daarvoor, zo blijkt later uit het verhaal, juist door die<br />
machinegeweren om het leven is gebracht. Het stuk hout kan<br />
niet worden uitgekozen zonder dat daaraan een langdurig ritueel<br />
vooraf gaat. Op het moment dat duidelijk is welk deel van<br />
de boom de totem zal gaan worden zit de ziel van de af te beelden<br />
krijger er al in. Het is in de beleving van de Asmat alleen<br />
nog een kwestie van het resthout wegsnijden alvorens de<br />
boom ook de afbeelding zal vertonen. Inderdaad vertoont deze<br />
houding grote overeenkomst met de in onze ogen wellicht<br />
romantische visie van Michelangelo die op bijna dezelfde<br />
wijze zijn stukken marmer in Carara uitzocht. Hij zocht naar<br />
de juiste breuklijn en beweerde dat het beeld al in het marmer<br />
30 31
zat en dat zijn taak enkel was de verpakking van het beeld weg<br />
te bikken. De schrijver van het boek over de ontdekkingsreis<br />
is getuige van de ‘ontmanteling’ van de totem en spreekt zijn<br />
angst uit dat de wild hakkende Asmat-kunstenaar het beeld<br />
zou kunnen vernielen. Tenslotte moet hij echter concluderen<br />
dat dat niet gebeurd en gelooft hij de woorden van de<br />
Nederlandse missionaris ter plekke die het ritueel vaker heeft<br />
gevolgd en die vertelt dat het hakken van een totem nooit mislukt.<br />
Het kán niet mislukken. Ook al wordt de kunstenaar<br />
geblinddoekt. En dat het niet kan mislukken komt misschien<br />
wel omdat men in deze situatie een perfecte synthese heeft<br />
gevonden tussen de algemene- en de privé logica. Het is een<br />
synthese die we in onze cultuur misschien nog het meest duidelijk<br />
terugzien in de team-sporten zoals voetbal waar een<br />
briljante individuele actie zich kan verhouden tot de, wiskundig<br />
zeer lastig te herleiden, totale bewegingen op het veld. Het<br />
gaat er om logica en orde te zien of te herkennen waar anderen<br />
slechts chaos kunnen zien. Ik meen me te herinneren de<br />
ex-voetballer Johan Cruyff in dezelfde bewoordingen over dit<br />
principe te hebben horen spreken. Hij vertelde dat wanneer hij<br />
het veld betrad het was alsof hij in een droom terecht kwam.<br />
Een wereld waarin andere wetten golden die slechts door middel<br />
van een soort totale overgave aan de situatie herkenbaar<br />
werden. Waardoor hij, met andere woorden, wíst zonder te kijken<br />
dat een bepaalde pass van achteren zou worden gespeeld<br />
zodat hij zich altijd een fractie eerder juist kon opstellen dan<br />
zijn tegenstander. En wie denkt dat dit uitsluitend vaag metafysisch<br />
geouwehoer is moet er maar eens zijn zakcalculator bij<br />
halen en op puur wiskundige gronden berekenen wat de kansen<br />
zijn op een succesvolle pass van achteruit een speelveld<br />
van zoveel vierkante meter waarbinnen 22 personen zich vrijelijk<br />
kunnen bewegen. Goed, de komende uren zijn wij, de<br />
overige lezers van deze brief die geen rekenmachine op zak<br />
hebben, van de kansberekenaars verlost en kunnen we verder<br />
met ons verhaal. Wat ik maar wil zeggen: wanneer we de berekenbare<br />
voorwaarden voor een dergelijke succesvolle pass in<br />
acht nemen zou zo’n ‘loepzuivere’, ‘op maat gegeven’ enz.<br />
bal misschien eens in de drie jaar voor moeten kunnen komen.<br />
Probeert u voor de aardigheid maar eens een wiskundige vergelijking<br />
te maken van een voorzet van achteruit. Een duizelingwekkende<br />
hoeveelheid factoren speelt daarbij een rol.<br />
Allereerst de kracht waarmee de voetballer trapt. Vervolgens<br />
de exacte plaats waar schoen en bal elkaar gaan raken. Die bal<br />
is rond zoals u weet, en bij ronde vormen is het vanuit een<br />
wiskundig oogpunt zelfs onmogelijk om de exacte plaats van<br />
de impact te berekenen. Tenslotte moet de voetballer de<br />
afstand die de pass moet hebben nog bepalen. Laat ik even de<br />
variabelen van windsnelheid, de traagheid of snelheid van het<br />
gras en de positie van het standbeen achterwege, dan nog ontstaat<br />
er een som die slechts met de snellere computer binnen<br />
afzienbare tijd kan worden uitgerekend. De voetballer weet de<br />
uitkomst van de som binnen een fractie van een seconde. Hij<br />
hoeft zelfs niet naar de bal te kijken. Hij weet. En hij schiet de<br />
bal over een afstand van 61,4522666 meter exact in de voeten<br />
van een spits, die ook niet heeft stilgestaan, dus daar hebt u er<br />
nog een verwarrende factor bij. U zult begrijpen dat een vergelijking<br />
die nodig is om een raket naar Mars te sturen eenvoudiger<br />
is uit te rekenen dan een die deze willekeurige pass<br />
beschrijft. En toch worden er wellicht honderdduizend van dit<br />
soort passes per jaar gegeven, en hebben nog maar een handvol<br />
raketten Mars bereikt. Dat moet dus wel komen omdat de<br />
baan van die raketten enkel en alleen bepaald worden door<br />
algemene logica. Wanneer het voetbal strikt volgens de algemene<br />
logica zou worden gespeeld zou dat het aanzien niet<br />
waard zijn. Juist de samensmelting tussen algemene- en privé<br />
logica maakt het spel aantrekkelijk en tot een plaats waar<br />
wonderen kunnen gebeuren. Men ziet deze synthese ook bij<br />
geïmproviseerde muziek. Hier spreekt men niet van droom, of<br />
trance maar van ‘groove’. Het zijn verschillende woorden die<br />
allemaal hetzelfde vertellen. Het is het één worden met een<br />
schijnbaar chaotische omgeving zonder zijn eigen individualiteit<br />
te verliezen. Ik sprak hier over met de bejaarde dichter<br />
Willem Halbertsma die een stukje verderop in het bos woont.<br />
“Het is niet zo,” vertelde hij, “dat ik met een vooropgezet<br />
plan ga schrijven – en dus alle woorden en de volgorde waarin<br />
ze geplaatst worden van tevoren bepaal. Er schuilt wel<br />
32 33
degelijk een scheppende kracht in de woorden zelf. De woorden<br />
of klanken dienen zich zelf, soms heel dwingend, aan als<br />
vervolg op eerdere woorden. En soms ook weten de woorden<br />
al dingen die ik nog niet weet, en hebben ze een voorspellende<br />
gave. Vaak kan ik bij, zeg, regel zes nog niet vermoeden<br />
waarom nou juist die bepaalde woorden zich aandienen, maar<br />
meestal blijkt het bij regel tien of twaalf toch te kloppen!”<br />
Halbertsma dicht de woorden een eigen leven en, in meer of<br />
mindere mate, een eigen bewustzijn toe. De taal is volgens<br />
hem een in principe onbezield totaal waarin, door de juiste<br />
impuls, een reactie kan ontstaan die leidt tot een vorm van<br />
zich autonoom ontwikkelend leven. Zoals in de natuur bepaalde<br />
combinaties van onbezielde enzymen, koolstoffen enz. tot<br />
de vorming van bezield leven kunnen leiden. Een onbepaalde<br />
verzameling van woorden kan volgens Halbertsma, wanneer<br />
ze op volgorde is gezet en uitgerust met een bepaald ritme,<br />
bezield raken en zichzelf min of meer uitschrijven tot een<br />
bezield en genoteerd Wezen. De schrijver die de pen vasthoudt<br />
vervult een belangrijke taak in dit proces. Hij maakt de<br />
bezieling mogelijk. Maar hij moet ook, uitgerust als hij is met<br />
de algemene logica, zichzelf op de achtergrond plaatsen om de<br />
balans niet te verstoren. Hij moet dus ter zelfdertijd twee vormen<br />
van perceptie kunnen hanteren.<br />
Terug naar de gekte zou je kunnen stellen dat het de waanzinnige<br />
onmogelijk is om deze synthese te bereiken, of in<br />
ieder geval om een begrijpelijke vorm te vinden waarbinnen<br />
die synthese zich kan voltrekken.<br />
Honderd jaar methodisch onderzoek heeft de verschillende<br />
verschijningsvormen van de gekte uitputtend in kaart<br />
gebracht, en waar die kaart van het Werelddeel van de Gekte<br />
voorheen grotendeels uit witte plekken bestond, heeft het nu<br />
allemaal een naam. De hoofd- en zijstromen zijn opgetekend.<br />
De pieken en de dalen benoemd. Ook heeft men nu een redelijk<br />
duidelijk beeld van de grenzen van dit Werelddeel, hoewel<br />
die niet vastliggen maar overvloeien via een grensgebied van<br />
excentriciteit naar Normaal Gedrag. Het gebied waarbinnen<br />
de gekken wonen is dus genoteerd. Wat echter nog goeddeels<br />
onbekend terrein is, althans dat meen ik uit de woorden van<br />
professionals te hebben opgemaakt, is de antropologie van de<br />
bewoners van dat Werelddeel. Wat drijft ze? Wat is de grammatica<br />
van hun waan, waar vandaan komen hun angsten en<br />
euforieën? Waaraan wordt waarde gehecht en wat wordt als<br />
waardeloos beschouwd? Welke God aanbidden ze, en waarin<br />
herkennen ze de Duivel? Over dit soort zaken is misschien<br />
wel even weinig bekend als over de gedragingen van een in de<br />
maag van het oerwoud levende stam die nog nauwelijks met<br />
de moderne wereld in aanraking is geweest en wier gedragingen<br />
en rituelen we wel ordenend kunnen beschrijven, maar die<br />
we niet werkelijk kunnen begrijpen. Dit gevoel van de per<br />
definitie gehandicapte antropoloog groeide in mij naarmate ik<br />
meer gesprekken voerde met patiënten. Het besef dat je in een<br />
vreemd land op reis bent waar geheimzinnige en moeilijk te<br />
doorgronden rituelen en gewoontes gangbaar zijn en waarop<br />
jij slechts motorisch kunt anticiperen. Na verloop van tijd<br />
zocht ik, als reactie op deze gefrustreerde communicatie, mijn<br />
toevlucht in het bos, en maakte ik een groot aantal foto’s van<br />
de verrottingsprocessen die daar voortdurend aan de gang<br />
zijn. Ik zocht naar een symbool dat de gekte voor mij een<br />
plaats zou kunnen geven. Waardoor ik het voor me zou kunnen<br />
zien. Als Ding. Een tastbare verschijningsvorm, waarnaar<br />
je kan kijken zonder dat je het werkelijk hoeft te begrijpen.<br />
Intuïtief vond ik die processen van verval daarvoor passend.<br />
En dode boom die aan het verrotten is, overdekt met mossen,<br />
zwammen en algen en van binnen uit opgevreten door insekten,<br />
bevindt zich in een geheel ander stadium van de levenscyclus<br />
dan de levende boom, maar ziet er, afgezien van zijn<br />
meestal horizontale houding, bijna nog hetzelfde uit als de<br />
levende boom. En toch hoort de een nog wel tot de levende,<br />
vitale wereld, en de andere al niet meer. En net zo goed als wij<br />
weinig begrijpen van onze gekken, vermoed ik dat de levende<br />
bomen weinig tot geen begrip hebben voor hun omgevallenen<br />
in staat ontbinding verkerende soortgenoten. Ik fotografeerde<br />
een aantal zwammen die zich trapsgewijs op berken<br />
hadden vastgezet en liet die aan een vriend zien. Ik dacht dat<br />
de volgorde van gebeurtenissen was dat de boom afsterft<br />
waarna de zwammen zich er als aasgieren in vastbijten. Maar<br />
34 35
volgens die vriend, die nog meer natuurdocumentaires kijkt<br />
dan ik, was het juist andersom. De zwammen enteren de berk<br />
en zuigen langzaam het leven uit de boom. Ze wurgen of verstikken<br />
de berk. Toen ik dat hoorde wist ik dat ik mijn symbool<br />
voor de gekte had gevonden. De zwam die het leven, of<br />
de werkelijkheidszin, uit de normale mens zuigt en hem, bijna<br />
onmerkbaar en met een zeer geduldige kracht, die andere<br />
wereld induwt. De waanzin is een zwam. Een parasiet die zich<br />
voedt met de sappen van zelfstandig leven.<br />
En nu is het maar aan ons om te bepalen wat autonoom<br />
leven is, en wat parasitair. Snapt u wel?<br />
Al met al waren dit genoeg redenen of tekens die mij er op<br />
wezen dat ik de gekte, en misschien dus ook de essentie van<br />
schoonheid en esthetische ontroering, via een omweg van<br />
symbolen en niet duidelijk gespecificeerde gebaren moest<br />
benaderen.<br />
Ik zal u dan ook geen direct of woordelijk verslag doen van<br />
de gesprekken hoewel ik van de eerste reeks consulten nauwkeurige<br />
aantekeningen maakte. U verlangt misschien voorbeelden<br />
uit de praktijk, bloemlezingen van goed gedocumenteerde<br />
waanzin, maar die zult u niet te lezen krijgen. De reden<br />
daarvoor is dat ik me afvraag of een letterlijke verslaggeving<br />
van de belevingswereld van de waanzinnige wel zo correct is.<br />
Waanzin aan de hand van citaten determineren is zoiets, denk<br />
ik nu, als de vochtigheidsgraad van een spons te willen meten<br />
met een liniaal.<br />
En ook hier zijn er weer overeenkomsten met de wereld van<br />
de kunst. Nemen wij bijvoorbeeld twee van mijn favoriete<br />
schilderijen ‘De Toren van Babel’ en ‘De Triomf van de<br />
Dood’, beiden van de hand van de Vlaamse ziener Pieter<br />
Bruegel, onder de loep dan stuiten we op hetzelfde probleem.<br />
We kunnen de schilderijen opmeten, iets over de kunsthistorische<br />
achtergrond ervan onthullen en het aantal personages dat<br />
op beide schilderijen voorkomt tellen; indien wij echter de<br />
essentie van het schilderij – waarom het zich gedraagt zoals<br />
het zich in onze beleving gedraagt – proberen te beschrijven<br />
schieten onze woorden tekort en worden wij alleen maar aan-<br />
gemoedigd om, al schrijvend, zelf een nieuw kunstwerk te<br />
maken.<br />
Ja, u leest het goed: het schilderij gedraagt zich. Het heeft<br />
een eigen ziel, zoals de totems van de Asmat. Abstracter waarschijnlijk,<br />
want niet te herleiden tot één enkele legendarische<br />
krijger, maar een ziel heeft het. Een ziel die zo bijzonder is dat<br />
hij in de loop van honderden jaren door wellicht miljoenen<br />
mensen is opgezocht en bekeken om iets van de eigenschappen<br />
van die ziel in te ademen. En het is waarschijnlijk zo dat<br />
de ziel van de schilderijen van Bruegel en de totem van de<br />
Asmat en de pass van Cruyff of het tweede deel uit het eerste<br />
pianoconcert van Bach voor mijn part, één en de dezelfde ziel<br />
zijn: een staat van bewustzijn namelijk waarin de privé-logica<br />
en de algemene-logica tot een synthese komen. Iemand die in<br />
wanen leeft beweegt zich, denk ik, voortdurend heen en weer<br />
tussen die twee werelden zonder ze ooit bij elkaar te kunnen<br />
brengen. Dat maakt hem eenzaam tussen de mensen en dat is<br />
misschien ook wel de reden dat veel gekken zich gaan omringen<br />
met door hen bezielde voorwerpen waartoe zij zich, bij<br />
gebrek aan mensen, sociaal gaan verhouden. Een gedrag overigens<br />
dat ook weer niet zo heel vreemd is. Miljoenen voetbalfans<br />
zouden er immers bijna alles voor over hebben om in<br />
het bezit te komen van een door Johan Cruyff ingezweet voetbalshirt.<br />
En ze zouden, wanneer ze het shirt droegen, onwillekeurig<br />
de ‘kracht’ er van voelen. Helemaal wanneer het een<br />
shirt is dat werd gedragen tijdens een legendarische wedstrijd.<br />
Het verschil met de waanzinnige is dat bijna iedereen de<br />
kracht van dat voetbalshirt kan begrijpen en slechts weinigen<br />
de bezieling van een stuk hout of een steen kunnen zien.<br />
Ik vertelde u reeds eerder dat de waanzin niet het enige<br />
nieuwe element in mijn tijdelijke omgeving was. Daar was<br />
ook nog de natuur. Het uitbundige Willem Artnszbos dat door<br />
de eerder genoemde dichter Willem Halbertsma heel treffend<br />
werd omgedoopt in het Finsterwald. U moet weten dat ik<br />
beslist niet vertrouwd ben met de natuur. Ik kijk weliswaar<br />
graag naar natuurfims, maar weet slechts met moeite een beuk<br />
van een eik te onderscheiden en in mijn dagelijkse leven in de<br />
36 37
stad beperkt de aanwezigheid van de natuur zich, althans visueel,<br />
tot de wolken, een paar duiven, twee nestelende meerkoetjes<br />
in de gracht (die hun nest overigens bij gebrek aan bruikbare<br />
takken inmiddels hebben leren samenstellen uit plastic<br />
tassen en Big Mac verpakkingsdozen) en een aantal op stand<br />
wonende spinnen waarvan ik naam noch geslacht weet. Ze<br />
zijn bruin-grijs en erg goed in stilzitten. Wanneer je aan de<br />
stadsnatuur gewend bent kijk je in eerste instantie met dat<br />
soort ogen naar de buitennatuur. Het verschil tussen deze twee<br />
manieren van kijken wordt je pas na verloop van tijd duidelijk,<br />
wanneer je namelijk, alsof er iemand aan de scherpteinstelling<br />
van lenzen heeft gedraaid, plotseling meer ziet.<br />
Meer details gaat ontwaren, individueel karakter gaat herkennen<br />
in wat voorheen anonieme bomen en planten waren.<br />
Gecamoufleerde dieren ziet lopen waar je eerst dacht dat het<br />
de bladeren waren die door de wind werden bewogen. Je ogen<br />
gaan er van open. Je gaat, met ander woorden, anders waarnemen.<br />
Het zal u hopelijk niet ontgaan dat ik dit op deze<br />
nadrukkelijke wijze stel om u duidelijk te maken dat ik hierin<br />
verbanden zie met de waanzin en met de beleving van schoonheid,<br />
van esthetische ontroering, de zaak waarom het ons in<br />
eerste instantie allemaal te doen was.<br />
De natuur dus. Het Finsterwald. Dat prachtige heuvelachtige<br />
bos waar de boswachterij schijnbaar haar handen van heeft<br />
afgetrokken om ‘de natuur’ zijn beloop te laten gaan. Dat<br />
betekent dat omgevallen bomen blijven liggen en rustig wegrotten<br />
terwijl parasitair leven er bezit van neemt. En wanneer<br />
ik praat over de natuur, dan heb ik het toch voornamelijk over<br />
de flora. De flora die vermoedelijk net zo schuw is als de<br />
fauna, en die, bij gebrek aan de mogelijkheid om uit het zicht<br />
te vluchten, zich camoufleert met geheimzinnigheid. Ik kan<br />
mij even niet beter uitdrukken. De flora, die stille, zich slechts<br />
zeer traag verplaatsende entiteit, uit haar schuwheid niet zoals<br />
de dieren in vluchtgedrag, maar in een op het eerste gezicht<br />
zeer complexe, maar bij nadere beschouwing wellicht ook<br />
verrassend simpele geheimzinnigheid. Een sterk afwezige<br />
aanwezigheid die de voedingsbodem voor menig sprookje is<br />
geweest.<br />
Als vanzelf, om boodschappen te doen of de hond uit te<br />
laten, wandelde ik veel door het bos. En binnen een paar<br />
weken ging ik in de visuele chaos die het bos lijkt te zijn,<br />
steeds meer patronen en details herkennen. Ik meende er meer<br />
van te begrijpen, en er een dieper contact mee te hebben dan<br />
eerst. Ook zonder een studie biologie ga je, na er een tijdje in<br />
te hebben rondgelopen, begrijpen dat er een systeem in het<br />
bos zit. Precies op dezelfde manier wellicht als er een systeem<br />
zit in de gekte. Je snapt niet oorzakelijk waarom die plant nou<br />
juist precies op die plek daar groeit, maar je begrijpt wel de<br />
onvermijdelijkheid en misschien zelfs noodzakelijkheid van<br />
de keuze voor die plek en die plant. Noodzakelijk weliswaar<br />
omdat het onzinnig is om tegen de logica van het bos in te<br />
gaan. Je hebt, als plant bijvoorbeeld, geen poot om op te staan<br />
indien je er andere, geinige of maffe ideeën op nahoudt.<br />
Sterker nog, je zou niet eens bestaan! Een plant met een eigen,<br />
niet in de natuur voorkomende levensvisie is als een waanzinnige<br />
in een op empirie gebaseerde samenleving.<br />
38 39
Een goede vriend van mij die een tijdje door de jungle heeft<br />
gewandeld schreef me in een brief daarover dat hij had<br />
geleerd dat 50 procent van de oerwoudpopulatie parasitair is.<br />
Ik heb daar lang over na moeten denken, want als je zegt dat<br />
50 procent van een eenheid parasitair is wordt het als vanzelf<br />
een arbitraire kwestie welke helft je als parasiet en welke helft<br />
je als autonoom benoemd. Het lijkt dus op het eerste gezicht<br />
een onzinnige tweedeling maar toch sloeg die vriend onwillekeurig<br />
de spijker op zijn kop. Wanneer de natuur zijn gang kan<br />
gaan wordt het bos een op assimilatie gerichte entiteit. Een<br />
zeer rigide commune zo u wilt. En hoewel die 50 procent misschien<br />
gradueel zal schommelen (want hoe deel je een bos in<br />
tweeën?) denk ik dat de tweedeling reëel is. Het dier Bos<br />
zoekt voortdurend naar een evenwicht in zijn bestaan.<br />
Volsterkt autonoom kan hij niet zijn – want dan ontzegt hij<br />
zichzelf immers voedsel. Volstrekt parasitair kan hij ook niet<br />
zijn, want dan zou het bos, om andere evidente redenen, ook<br />
ophouden te bestaan. Wellicht is de indeling autonoom-parasitair<br />
wel een natuurlijke spiegel van wat wij algemene- en<br />
privélogica zijn gaan noemen. Maar welke van de twee is het<br />
autonome gedeelte?<br />
Enfin, het wordt te laat om hier nog zinnig op door te kunnen<br />
gaan.<br />
Ondertussen laten de grote vragen over schoonheid, esthetische<br />
ontroering, waanzin, kunst en natuur, en hun vermoedelijke<br />
onderlinge samenhang mij niet los. De gesprekken met<br />
de patiënten hier mogen dan feitelijk mislukt zijn – zij hebben<br />
wel de basis gelegd voor een groot aantal afgeleidde gedachten.<br />
U zou hier eigenlijk ook een tijdje moeten zitten. Ik weet<br />
niet precies wat het is, maar de plek doet iets met je. Het<br />
nodigt je uit (of misschien dwingt het je wel) om ideeën die je<br />
had en waarvan je zeker was, los te laten of te herzien. Het is<br />
op een bepaalde manier, voor de gemoedrust even voorbijgaand<br />
aan het leed van de pakweg 500 patiënten – leed waarvan<br />
u en ik ons eigenlijk geen voorstelling kunnen maken –<br />
een magische plek. Er worden hier per dag waarschijnlijk<br />
meer wonderen en gruwelen gezien dan jaarlijks in een miljoenenstad.<br />
Dat besef beïnvloedt onwillekeurig je denken. En<br />
ik voel me er door verplicht en begeesterd om dan in ieder<br />
geval een symbolische of magische oplossing te vinden, een<br />
beeld of een verhaal waarin alles samenkomt. Een versmelting<br />
met meerwaarde. Een symbolische brug te slaan tussen de<br />
tweedeling van waan en zin, schoonheid en lelijkheid, mens<br />
en natuur, linker- en rechter hersenhelft. Die brug moet zoiets<br />
zijn als een derde hersenhelft. Slechts af en toe zichtbaar, maar<br />
altijd aanwezig. Maar zoals gezegd: het wordt te laat. Ik zal<br />
deze brief direct posten terwijl ik Casper de Hondt nog een<br />
nachtelijke plaspauze gun. Met collegiale groeten ben ik uw<br />
avonturier-schoonheidsspecialist:<br />
40 41<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>
Beste mevrouw P.,<br />
Maarssen, 24 april 1999<br />
(ansichtkaart)<br />
Fietsend per ongeluk terecht gekomen in Maarssen. Heb het<br />
Bisonspoor niet kunnen vinden. Het weer is mooi, maar wat is<br />
Maarssen een deprimerend lelijk dorp! Daar kunt u toch geen<br />
mensen ontvangen? Wat moeten uw buitenlandse gasten wel<br />
niet denken? U zult er wel uw redenen voor hebben gehad om<br />
u in een van de lelijkste dorpen van Nederland te vestigen,<br />
maar mij is het een raadsel. Evenzogoed; groeten van uw piekerende<br />
collega:<br />
Beste Mevrouw P.,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Den Dolder, 27 april 1999<br />
Ik lees mijn vorige lange brief aan u terug en ik kan me<br />
voorstellen dat u bij het lezen dacht: “Godsamme! Wat is die<br />
<strong>Tuinder</strong> toch opeens zweverig geworden!” of: “En hoe zit het<br />
nou met die schoonheid, daar zouden we het toch over gaan<br />
hebben?” en misschien ook wel: “Get to the point, man! Ik<br />
heb niet de hele dag!”<br />
Wat dat laatste betreft waag ik te betwijfelen of u daar wel<br />
de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid<br />
spreekt, want volgens mij zit u vrij vaak zo maar wat voor u<br />
uit te staren, wachtend tot er iemand belt die ook al een hele<br />
tijd voor zich uit zat te staren. Heus, neemt u dat nou maar van<br />
mij aan: zo druk kan die baan van u niet zijn! Bovendien gaan<br />
mijn brieven uiteindelijk wel degelijk over schoonheid en<br />
bent u dus beroepsmatig geëxcuseerd als u er even de tijd voor<br />
neemt om ze te lezen. We zijn nu alleen nog even bezig met<br />
42 43
de aanloop die, dat geef ik toe, vrij lang is, maar we willen straks<br />
ook een ongekend verre sprong maken. We gaan geen<br />
salto-mortale maken vanuit-stand zoals dat heet. Dit wordt<br />
schoonspringen vanaf de hoogste plank met de langste aanloopbaan.<br />
Wat uw eerste opmerking betreft: uw verbazing is<br />
mijn verbazing. Ik kan u niet zo een-twee-drie uitleggen hoe<br />
dat komt. Ik denk evenwel dat een ieder die zich beroepsmatig<br />
met schoonheid bezighoudt en deze zaak ernstig neemt, of<br />
men nu kunstenaar is of voor de kost overmatige beenharen<br />
weg-harst, onvermijdelijk in de buurt van de mystiek uitkomt.<br />
Welaan, dat voor waar aannemend kunt u misschien begrijpen<br />
dat een en ander nog eens verhevigd wordt door de afzondering<br />
waarin ik leef en de onmiddellijke nabijheid van het bos<br />
en de door ons zo gekwalificeerde antiwereld van de gekken.<br />
Nu ik er over nadenk moet u eigenlijk verbaasd zijn dat ik er<br />
nog zo nuchter onder ben gebleven! Een kunstenaar met een<br />
zwakker geestelijk gestel was vermoedelijk allang bezweken<br />
of zou een enkeltje Goa (India) hebben gekocht. Maar dat<br />
soort mystiek zoek ik dus niet. Niet het soort mystiek dat je<br />
alleen maar kan ervaren wanneer het lekker weer is, het eten<br />
spotgoedkoop en een ticket er naar toe in de Airmiles aanbieding.<br />
Het moet anders kunnen. Mystiek die voortkomt uit een<br />
andere perceptie, en niet uit een andere vakantiebestemming.<br />
Zodat je uiteindelijk voor je mystieke ervaringen ook op de<br />
conservenafdeling van de supermarkt terecht kan. Ja, zoiets<br />
moet het zijn. Want een mystieke ervaring die je alleen kan<br />
beleven wanneer je je tegen een verzameling dodelijke ziektes<br />
hebt laten inenten, dat kan geen zuivere mystiek zijn, wat u?<br />
In ieder geval geen mystiek of magisch besef dat je na de<br />
vakantie weer mee naar huis neemt. Maar genoeg hierover.<br />
Om uw honger naar voor u toepasbare kennis te stillen zal ik<br />
u van een aantal van mijn eerste bevindingen over schoonheid<br />
en schoonheidsbeleving op de hoogte stellen. Let goed op.<br />
Wat is Schoonheid? Wat ervaren wij als mooi, en waarom?<br />
En wat is precies de samenstelling van die ervaring die er voor<br />
zorgt dat wij ontroerd worden of in een andere daarop gelijkende<br />
stemming worden gebracht? Ik ben geen onderlegd<br />
filosoof en dus zal ik u niet proberen te imponeren met een<br />
bloemlezing van wat er door de eeuwen heen zo al over dit<br />
onderwerp beweerd werd. Ook omdat zowel u als ik er al vrij<br />
snel geen touw meer aan zouden kunnen vastknopen. Vast<br />
staat dat het vraagstuk de mens altijd heeft geboeid en een van<br />
de hoofdthema’s van elke zichzelf respecterende filosoof is<br />
geworden. En dat is begrijpelijk. De schoonheidsbeleving<br />
slaat immers bruggen tussen mensen zoals ze ook gelijkelijk<br />
mensen van elkaar kan doen vervreemden. Indien u bijvoorbeeld<br />
tijdens een gesprek met iemand waarvoor u een zekere<br />
sympathie koestert ontdekt dat die persoon altijd moet huilen<br />
van ontroering bij een muziekstuk waar u zelf op kotst zullen<br />
die gevoelens van sympathie behoorlijk op de proef worden<br />
gesteld. Schoonheidsbeleving is dus een intuïtief instrument<br />
om de Ander te leren kennen. Daarnaast is het ook een instrument<br />
om uzelf beter te leren kennen. De esthetische ontroering<br />
manifesteert zich immers vaak onafhankelijk van uw wil.<br />
Zonder dat u er op verdacht bent. Pats-boem! Daar hebt u<br />
opeens kippenvel of vochtige ogen.<br />
“Dat is maf,” denkt u dan. “Nooit geweten dat ik door een<br />
bord erwtensoep zo geraakt kon worden.” En het volgende<br />
moment is uw zelfbeeld rijker en complexer geworden.<br />
Schoonheid is een machtig wapen. Visuele schoonheid kan<br />
onzinnige argumenten omtoveren tot redelijkheid en kan van<br />
een domkop een interessante persoon maken. Het najagen van<br />
schoonheid kan er voor zorgen dat men de redelijkheid uit het<br />
oog verliest en onverstandige beslissingen neemt. Schoonheid<br />
is een totem. Wanneer u met een mooie man over straat loopt<br />
straalt een deel van die schoonheid op u af. U voelt zich sterker,<br />
zekerder en gelukkiger. Maar er is meer.<br />
Wanneer ik een willekeurige klassieke deun via de nationale<br />
radiozenders laat horen zal dat misschien 1 procent van de<br />
bevolking ontroeren. Wanneer ik echter beweer dat dit ons<br />
nationale Volkslied is en ik het laat horen omdat ons voetbalelftal<br />
na een heroïsche strijd waarbij het vaak kantje boord<br />
was, en waarbij menig scheidsrechter bewezen omkoopbaar<br />
bleek te zijn en dus vele van onze beste spelers ten onrechte<br />
met een rode kaart het veld werden uitgestuurd – enfin, u kent<br />
die aanstellerige, met een sausje van minderwaardigheidsge-<br />
44 45
voel overgoten mythologie van het Nederlands voetbalelftal<br />
wel – tóch de Wereldcup heeft gewonnen zullen bij 99 procent<br />
van de bevolking de tranen in de ogen springen.<br />
(Wat dat aangaat denk ik er hard over om lid te worden van<br />
de fanclub van het Duitse nationale elftal, de Mannschaft. Dat<br />
zijn tenminste voetballers waar je op kan rekenen. Ze voetballen<br />
misschien niet al te mooi, maar ze sleuren je daarentegen<br />
ook bijna nooit mee in de artistieke crisis waar het<br />
Nederlandse elftal van balgoochelaars zo vaak last van heeft.<br />
Ik begrijp best dat ik met deze bekentenis weinig vrienden zal<br />
maken in mijn eigen land, maar vrienden maken is niet de<br />
belangrijkste taak van een kunstenaar. Die taken zijn, in volgorde<br />
van gewicht: 1. Kunst maken. 2. Zo goed mogelijk in zijn<br />
eigen levensonderhoud voorzien. 3. Niet zeuren (dan had je<br />
maar een kantoorbaan moeten nemen). 4. Hard en aandachtig<br />
werken. Niet wachten tot de inspiratie jou op komt zoeken,<br />
maar een bezoek van de inspiratie, of de geest of de groove,<br />
door dat harde werken af te dwingen. Anders gezegd; jij bent<br />
de baas. (zie: de Mannschaft) 5. Je eigen koers blijven varen<br />
zonder totaal te vervreemden van de wereld waarin je leeft.<br />
Anders wordt je een excentriekeling en die zijn alleen maar<br />
interessant voor praatprogramma’s op de televisie. 6.<br />
Vrienden maken.)<br />
Hetzelfde deuntje dus, niks extra toegevoegd, geen verboden<br />
drugs via het waterleidingsysteem verspreid en toch een<br />
verschil van 98 procent! Ra-ra, hoe kan dat? U merkt nu hopelijk<br />
al wel dat er bij schoonheidsbeleving meer komt kijken<br />
dan een flesje mascara, een face-lift en een nieuwe lipstick.<br />
Dat komt omdat de waardering die wij aan schoonheid geven<br />
bepaald wordt door een moeilijk ontwarbare combinatie van<br />
wederom de algemene- en de privé-logica.<br />
In een artikel van de Leidse filosoof Gerard Visser las ik:<br />
“De vraag die Kant zich stelde is deze. Welke is de grondslag<br />
van de algemeengeldigheid, zo die er is, van het esthetische<br />
smaakoordeel? En zijn antwoord luidt dat deze algemeengeldigheid<br />
inderdaad bestaat en dat zij zich laat funderen op de<br />
lust van de reflectie, het plezier dat verbonden is met de<br />
beschouwing van schone vormen. Deze lust is weliswaar iets<br />
subjectiefs, maar<br />
waar zij voortkomt uit<br />
de reflectie, opstijgt<br />
uit het vrije en harmonieuze<br />
spel tussen<br />
verstand en verbeeldingskracht,<br />
is er niet<br />
meer sprake van een<br />
privé-gevoel, aldus<br />
Kant, maar van een<br />
stemming die zich<br />
algemeen laat meedelen.”<br />
Nu ja, Kant wist<br />
natuurlijk nog niet<br />
van het bestaan van<br />
live televisieuitzendingen<br />
en ook was de voetballerij in zijn tijd nog niet de<br />
volkssport die het nu is, maar feitelijk zegt hij hetzelfde. Hij<br />
verklaart echter niet, althans niet in dit citaat, waar die lust tot<br />
reflectie dan weer vandaan komt, en gaat daarmee, vermoed<br />
ik, voorbij aan de hamvraag. Ik weet er ook nog niet het antwoord<br />
op, maar ik vermoed dat die lust tot reflectie voortkomt<br />
uit een zoekende, zich onwillekeurig vragenstellende psyche<br />
die, maar hierin mag u mij gerust tegenspreken, in meer of<br />
mindere mate in elke mens aanwezig is. Het concept van vragen<br />
stellen en niet alles wat zich voordoet voor lief nemen is<br />
een van de eigenschappen die ons onderscheid van de natuur.<br />
Mensen die zich minder dingen afvragen en de werkelijkheid<br />
als vanzelfsprekend ervaren, domme of luie mensen dus, zullen,<br />
vermoed ik, bijna per definitie een minder ontwikkelde<br />
schoonheidsbeleving hebben. Zij houden van het herkenbare.<br />
Zij willen bevestigd worden in wat ze al weten en gaan iedere<br />
impressie die hun vaste waarden in twijfel zou kunnen trekken<br />
uit de weg. Zaken die niet in hun straatje passen doen ze<br />
automatisch af als onzin. Ze verzetten zich tegen een dynamisch<br />
wereldbeeld en huldigen waarschijnlijk ook een statisch<br />
beeld van hun eigen persoonlijkheid. De vrijheid en de<br />
46 47
harmonie van het “spel tussen verstand en verbeeldingskracht”<br />
waar Kant over spreekt is natuurlijk sterk afhankelijk<br />
van dat verstand en van die verbeeldingskracht. Eén van beiden<br />
moet in ieder geval in ruime mate aanwezig zijn om dat<br />
spel te kunnen spelen.<br />
Het is inmiddels half vijf ‘s middags geworden en ik kom<br />
zojuist terug van een korte wandeling in het bos. De hond<br />
moest er uit, en ik moest even mijn vingers strekken. Na een<br />
tijdje ging ik op een omgevallen boom zitten en at een appel.<br />
Kort daarna landde er op een tak, ongeveer vier meter bij mij<br />
vandaan een prachtige helblauwe vogel. Vrij groot. Ik schat<br />
zo’n 30 centimeter van kop tot staart. Ik hield op met kauwen<br />
en bewoog mij niet meer. De vogels keek stuurloos om zich<br />
heen. Zeer onbepaald kijkgedrag die zich misschien nog het<br />
beste in graden van verschillende hoeken laat vertalen. 34 graden,<br />
78 graden, 116, 47, 62, 10, 88, 148. De kijkrichting wordt<br />
om de halve seconde gewijzigd. Staren is er voor vogels niet<br />
bij. Mensen kunnen wel staren, en honden bijvoorbeeld ook.<br />
Wellicht is dat de reden dat wij hoger in de rangorde der dieren<br />
staan, of in ieder geval dat wij doen wat wij doen. Ik<br />
bedenk mij nu dat er misschien ooit wel eens vogels zijn<br />
geweest die goed konden staren en wegdromen bij een zonsondergang<br />
bijvoorbeeld, maar dat die evolutionaire rariteit al<br />
snel is uitgeroeid door de verschillende prooidieren. In ieder<br />
geval was ik blij en verbaasd dat de vogel zo dicht naast mij<br />
kwam zitten en mijn aanwezigheid schijnbaar niet angstaanjagend<br />
vond. Zo ontspannen was de vogel zelfs dat ik me begon<br />
af te vragen of hij mij überhaupt wel zag. Onderscheidt een<br />
vogel wel zaken, of heeft hij zich er meer in geoefend om<br />
bewegingen te signaleren? Er over doordenkend leek mij dat<br />
laatste, als vogel zijnde, inderdaad veel praktischer. Wanneer<br />
je zoekt naar een bepaalde beweging waarvan je weet dat die<br />
bij die insect hoort maakt dat het zoeken wellicht een stuk<br />
eenvoudiger, dan wanneer je de ongetwijfeld uitstekend gecamoufleerde<br />
rakker visueel moet herkennen.<br />
Uiteindelijk kwam Casper de Hondt deze idylle verstoren<br />
door zich vanuit het struikgewas op de vogel te storten. Maar<br />
die vogel had hem dankzij zijn onmogelijkheid om te staren<br />
natuurlijk allang aan zien komen en vloog een fractie voor<br />
Casper kon toeslaan loom klapwiekend op. Nu pas zag ik dat<br />
zijn vleugels aan de onderzijde fel rood waren.<br />
Wanneer we de esthetische ontroering (EO) willen kunnen<br />
begrijpen moeten we de samenstelling van die specifieke<br />
emotie allereerst ontleden. Het gevoel dat buik en hoofd gelijkelijk<br />
vult nader beschouwen en met een flinterdun mesje fileren<br />
waarna we minuscule plakjes onder een psychische microscoop<br />
kunnen leggen. Wat voelt u precies wanneer u tot tranen<br />
geroerd wordt door een muziekstuk, een lang van tevoren aangekondigde,<br />
maar toch altijd weer onverwachte dramatische<br />
wending in een verhaal of de zwijgzame verplettering van een<br />
schilderij? De EO is in de allereerste plaats een gevoel van<br />
herkenning. Een herkenning van iets dat je niet op dat specifieke<br />
moment, in die specifieke vorm, op die specifieke locatie<br />
had verwacht, maar dat toch niet onverwacht komt. En<br />
meestal zorgt de omgeving, een museum of een concertzaal<br />
daar wel voor. De tien seconden stilte die de dirigent voor aanvang<br />
van het concert afdwingt door zijn armen gebiedend te<br />
strekken dienen als waarschuwing en zetten uw zinnen op<br />
scherp. Zijn we d’r allemaal klaar voor? We gaan zo dadelijk<br />
planeet Aarde verlaten en ons onderwerpen aan andere wetten<br />
dan we gewend zijn. Waar rede en redeloosheid namelijk een<br />
koninklijke tweelingbroer zijn die in harmonie regeren over<br />
de wereld van de verbeelding. De esthetische ontroering kan<br />
niet bestaan wanneer u aan uzelf blijft denken. U moet in<br />
zekere zin uzelf vergeten en enkel nog maar zintuig zijn. U<br />
moet één worden met de muziek, het schilderij, de roman of<br />
het landschap. Wanneer u esthetisch ontroerd wordt houdt u<br />
heel even op te bestaan. Uw fysieke en geestelijke samenstelling<br />
wordt één met de moleculen die door de muziek aan het<br />
trillen worden gebracht en één met de pigmentdelen die dat<br />
betoverende licht op het doek veroorzaken. U bestaat niet<br />
meer en toch bent u méér en groter en veelomvattender dan u<br />
in uw dagelijks leven ooit lijkt te zijn geweest. Ont-roert betekent<br />
misschien wel: zonder roer. U bent dus stuurloos. U als<br />
persoon, met al uw meningen en voorkeuren hebt heel even<br />
niets meer in te brengen. U waait zonder doel en zonder rich-<br />
48 49
ting op de winden van een kosmische beweging. U bent één<br />
met alles. U bent voor een korte periode niet aanspreekbaar,<br />
niet van deze wereld, u bent kortom gek.<br />
De felrode onderzijde van de vleugels van de vogel: dat was<br />
een typisch geval van gekte. Daar had een haiku ingezeten als<br />
ik had geweten hoe je die dient te schrijven. Dat zult u dus zelf<br />
moeten opzoeken. Ik kan u wel veel, maar niet alles uitleggen.<br />
Nu weet ik niets meer te zeggen, al die schrijverij heeft mij<br />
ont-roert. Ik ben stil geworden. Een stille groet dus van uw<br />
experimentele branchegenoot,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Beste Mevrouw P.,<br />
Den Dolder 30 april 1999, 22.00 uur.<br />
Is het vandaag Koninginnedag? Ik raak hier in de wildernis<br />
steeds meer het contact met de werkelijkheid van de andere<br />
mensen kwijt. In ieder geval heerste er geen feeststemming in<br />
het bos waar ik zojuist uit teruggekeerd ben na een zeer korte<br />
avondwandeling. De lucht was in het westen nog helder, maar<br />
de bomen waren al bijna zwart geworden. Ik ben geen held in<br />
het donker. Je zou me zelfs een schijtert kunnen noemen. Zelf<br />
vermoed ik dat ik lichtelijk nachtblind ben waardoor ik in het<br />
donker minder zie dan de gemiddelde mens. Vanwege die<br />
blindheid denk ik dingen te zien. Dingen die er naar alle waarschijnlijkheid<br />
niet zijn, maar die – omdat je nooit 100 procent<br />
zeker kan zijn – juist door die blindheid extra reëel lijken te<br />
worden.<br />
Wat voor dingen dat dan zijn? Nou ja, gewoon Dingen. Ik<br />
voel mij in het nachtelijk bos vooral een inbreker. Het idee dat<br />
ik hier niet behoor te zijn. Dat ik hier niets te zoeken heb, dat<br />
het verboden is en dat de rechtmatige bewoners ieder moment<br />
wakker kunnen worden en naar een onder het bed verborgen<br />
oude bijl zullen grijpen. Ik ken deze angst niet in de stad en in<br />
veel mindere mate in een open veld of aan het strand, maar het<br />
bos: dat is een ander hoofdstuk.<br />
Maar na al dat geklets over hoe mooi de natuur eigenlijk wel<br />
niet is en hoe nietig de mens en zo, leek me dit het juiste<br />
moment om, zoals ik me al aan het begin van mijn verblijf hier<br />
had voorgenomen te doen, voor eens en voor altijd korte metten<br />
te maken met die angst. Manhaftig fluitend liep ik dus,<br />
handen stevig in de broekzakken het bos in. De eerste honderd<br />
meter viel mee. Die gaat over een boslaan die aan een zijde<br />
door het bos aan de andere zijde door een open veld wordt<br />
begrensd dat in het late, indirecte licht prachtig wit straalde. Ik<br />
keek zo min mogelijk ter linker zijde vanwaar het pikzwart<br />
van het eigenlijk bos mij aanstaarde. Casper de Hondt kent<br />
geen angst voor dag of nacht en rende zoals altijd vrolijk<br />
kwispelend een flink stuk voor mij uit om na honderdvijftig<br />
meter opgezogen te worden door het donker, daar namelijk<br />
50 51
waar het open veld ophoudt en de laan aan beide zijden<br />
omzoomd wordt door het bos. Dit moest natuurlijk niet te gek<br />
worden, een ommetje, niet meer. Ik wist al dat ik de eerste<br />
afslag links zou nemen waardoor ik, na een klein stukje door<br />
het donkere bos, uit zou komen bij de lantaarnpaal die naast<br />
het oude mortuarium staat, waarna ik over de verharde weg,<br />
geleid door andere vriendelijke lantaarnpalen, terug naar huis<br />
zou kunnen lopen. Maar zelfs zo ver kwam het niet. Twintig<br />
meter nadat ik het open veld achter mij had gelaten bleef ik<br />
stilstaan en keek om mij heen. Zien deed ik niets, maar de<br />
Dingen waren er. Het bos, dat werd mij al snel duidelijk, was<br />
niet vriendelijk gestemd. Misschien heeft dat met het jaargetijde<br />
te maken. De lente, dat lijkt me een verwarrende periode<br />
voor het bos. Puberteit, generatieproblemen, geldingsdrang:<br />
driften kortom. Een herfstbos is, door omstandigheden, wellicht<br />
veel milder gestemd. Het hoeft allemaal niet meer zo<br />
nodig. We zijn al aan het afbouwen. Alles al gedaan, alles al<br />
gezien: de drift is minder. Maar dit lentebos, ik zeg u, daar zijn<br />
op nachtelijke uren geen grappen mee te maken en als ik het<br />
bos bij daglicht niet als een goedige lobbes zou hebben<br />
gekend zou ik hebben kunnen zweren dat het een kwaad bos<br />
was. En wie weet, misschien is het dat ook wel, en doet het<br />
zich bij daglicht sympathieker voor dan het is. In ieder geval<br />
voelde het niet goed. Zonder dat er duidelijke aanwijzingen<br />
waren voelde ik dat ik niet gewenst was. In het bos gebeuren<br />
na sluitingstijd dingen die niet voor mensenogen bestemd zijn,<br />
of die wij gewoon niet kunnen begrijpen of verdragen. Het<br />
dier Bos heeft geen compassie. Er valt niet mee te onderhandelen.<br />
Bij de entree ervan houdt het Poldermodel op. Het bos<br />
kent maar één vorm van consensus en dat is assimilatie.<br />
Vooral ‘s nachts. Bij daglicht trekt de geest van het bos zich<br />
terug in geheimzinnigheid, zoals ik al eerder schreef. Een zeer<br />
afwezige aanwezigheid. Maar na zonsondergang komt die<br />
geest tot leven. Het is geen doelbewuste agressie, vermoed ik,<br />
het is meer de aard van het beestje. Zoals de zee met de vloed<br />
het land niet doelbewust, maar redeloos overspoeld, alles wat<br />
zij op haar pad vindt verdrinkend. En precies dat, voelde ik,<br />
was het bos deze avond, kort na zonsondergang, van plan. Een<br />
avonturier haalt misschien op zo’n moment diep adem en ziet<br />
er een uitdaging in, maar een verstandig mens zet het in zo’n<br />
geval op een lopen.<br />
Ik ben geen avonturier.<br />
Casper, die overal een spel in ziet, en veel meer een avonturier<br />
is, rende vrolijk blaffend om mij heen toen ik besloot<br />
een sprintje te trekken. Zeer blij was ik om na korte tijd weer<br />
in de beschutting van het huis te zitten, hoewel vanaf dat<br />
moment reusachtige torren, aangetrokken door het kunstlicht,<br />
zich met kamikaze-achtige overgave tegen de ruiten begonnen<br />
te werpen. Ambassadeurs van de bosgeest, dacht ik.<br />
Nee, ik ben weer even op mijn plaats gezet. De natuur, dat<br />
is, net als de waanzin, een andere planeet. Vooral als het tijdens<br />
de schemering een beetje waait zie je hoe de bomen die<br />
goedige uitstraling als een nutteloze vacht van zich afschudden<br />
en hun ware aard tonen. Het bos raakt met zichzelf in<br />
gesprek en de goede luisteraar kan horen dat het een sombere,<br />
toornige en op macht beluste, zwarte en onredelijke ziel is die<br />
het bos regeert. Genadeloos tegenover elke levensvorm die<br />
zich verzet tegen assimilatie. En hoezeer het avontuur ook<br />
lokt, en alle mooie gedachten van ‘we zijn toch eigenlijk allemaal<br />
vrienden van elkaar’ ten spijt: wij horen daar niet meer<br />
in thuis. Wij kunnen niet meer terug naar de natuur zonder<br />
gevaar voor eigen leven. Zonder dat wij accepteren geassimileerd<br />
te worden. Opgenomen in die rigide wereld van<br />
autonoom en parasitair leven.<br />
52 53
-later, dezelfde nacht-<br />
Het is donker en uit het bos komen nauwelijks nog geluiden.<br />
Windstil. Op een kleine vier uur vliegen hier vandaan vallen<br />
op dit moment honderden bommen uit de lucht. Van een goede<br />
vriend die via internet contact heeft met een jongen in<br />
Belgrado hoorde ik het verhaal dat de humorloze schurk<br />
Milosovic geen gevaar loopt om door een van die bommen<br />
getroffen te worden omdat voortdurend in de nabijheid van<br />
een schilderij van Rembrandt blijft. Een bom op de humorloze<br />
schurk zou gelijk komen te staan aan een bom op een<br />
belangrijk stuk mondiaal erfgoed. Verbazingwekkend vindt u<br />
niet?<br />
Ik ga maar een fles openen en proosten op de Koningin, of<br />
is het fuifje al voorbij? Ze zal op heur eigen verjaardag toch<br />
niet al om 03.00 uur naar bed gaan?<br />
Aldus, met licht gedeprimeerde groeten, uw zoekende collega<br />
Beste mevrouw P.,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Den Dolder 3 mei 1999<br />
Wandelend door het Finsterwald overdacht ik enkele weken<br />
geleden een bizarre en misschien zelfs wel mooie keten van<br />
toevalligheden die hier, midden in het bos dat een lofzang lijkt<br />
op de toevalligheid, op hun plaats lijken te vallen. De eerste<br />
schakel van de keten ligt drie jaar terug in de tijd. Ik knipte<br />
een kleurenfoto uit de krant van een schilderij van de zeventiende<br />
eeuwse Nederlandse schilder Van Dalem dat voor het<br />
publiek bewaard bleef toen het van een anonieme verzamelaar<br />
verworven werd door museum Boymans van Beuningen, wat<br />
de reden was waarom een foto van het schilderij in full-colour<br />
54 55
op de voorpagina van de NRC stond. Schilderijen halen enkel<br />
de voorpagina wanneer ze voor veel geld verkocht-, na langdurig<br />
onderzoek als vals ontmaskerd-, of door een gek met<br />
zuur of Stanleymessen bewerkt worden, maar nooit omdat ze<br />
mooi zijn. Een nieuw militair vliegtuig komt wel op de voorpagina,<br />
of het stukvergaderde ontwerp van een nieuw bankbiljet,<br />
terwijl die beide over pakweg honderd jaar welzeker<br />
vergeten zullen zijn. Er is wat dat betreft nog veel te doen.<br />
Sinds die tijd slingert de krantenfoto in steeds kreukeliger<br />
uitvoering in zijn rol van bladlegger van het ene boek naar het<br />
andere maar woont het nu al sinds een jaar tot volle tevredenheid<br />
van iedereen op bladzijde 52 van het wonderlijke boek<br />
‘Of Time Passion and Knowledge’ van J.P. Fraser (Voor zover<br />
bekend geen familie van de bejubelde antropoloog, hoewel er<br />
qua dromerige scherpzinnigheid wel enige verwantschap<br />
bestaat tussen de twee geesten.) De titel van het schilderij is<br />
‘Het Begin van de Beschaving’ en inderdaad zien we tegen<br />
een achtergrond waarvan het uitzicht grotendeels wordt ontnomen<br />
door een stenen wal een aantal van onze voorouders in<br />
berevel rondscharrelen. Een eerste primitieve kookpot is<br />
onder handbereik van een voormoeder, een knuppel rust in<br />
dodelijke slaap op de schouder van een voorvader en enkele<br />
van de voorkinderen bemoeien zich met iets dat een zeer rudimentaire<br />
vorm van speelgoed kan worden genoemd. Op<br />
bepaalde punten zijn er gaten in de stenen wal waardoor ons<br />
uitzicht wordt geboden op een arcadisch en zonovergoten<br />
landschap. Dit zal dus de beschaving zijn, de toekomst die ons<br />
wacht. De familie pakt zo dadelijk zijn biezen en loopt uit de<br />
schaduw van de natuur de beschaving binnen.<br />
De afgelopen weken spookte het schilderij door mijn hoofd.<br />
Ik wist niet waarom, maar te vaak om te negeren dacht ik er<br />
aan. Zag ik het plotseling voor me. Ik besloot naar Rotterdam<br />
te reizen om het ding nu eindelijk maar eens in het echt te<br />
bekijken. Het werk hangt heel stil in een van de mooiste zaaltjes<br />
van het museum naast een Bruegel en een Bosch. Zoals<br />
het hoort dus. Het is heel virtuoos en toch beheerst geschilderd.<br />
Het landschappelijke ging Van Dalem evenwel iets beter<br />
af dan de mensen en dieren die er verhoudingsgewijs wat houterig<br />
bijstaan. Ongeveer 80% van het doek wordt in beslag<br />
genomen door de stenen wal. Die staat het uitzicht in de weg<br />
en je kan je heel goed voorstellen dat een opdrachtgever of<br />
een koper daar destijds over had kunnen klagen: “Wat heb ik<br />
nou aan een schilderij dat geen uitzicht heeft?” Maar gelukkig<br />
voor Van Dalem en voor ons hoefde hij niet van zijn schilderijen<br />
te leven en kon hij dus doen waar hij zin in had. Wat het<br />
schilderij boven zoveel andere doet uitsteken is, naast de compositorische<br />
kwaliteit, het ontroerende, tussen melancholie en<br />
optimisme zwevende verhaal van de voorstelling. We zijn<br />
getuige van een dageraad die wellicht de meest belangwekkende<br />
mag heten sinds de dageraad van het leven zelf. Wij zijn<br />
er bij op het moment dat de mens de natuur vaarwel zegt en<br />
zijn eigen koers gaat varen. En wat wij weten, en wat Van<br />
Dalem ook moet hebben geweten, en wat de oorzaak is voor<br />
de euforie en de tragiek die gelijkelijk aanwezig zijn in het<br />
schilderij, is dat er voor deze mensen geen weg terug is.<br />
Beschaving; het woord zegt het al. Een nieuw oppervlak<br />
wordt zichtbaar, ten koste van de oude huid. Je wordt beschaaft.<br />
En wie zijn wintervacht verloren heeft zal moeten<br />
leren leven in de zomer. Dit is ‘the point of no return’. Wie<br />
deze plek en plaats in de werkelijkheid verlaat zal er nooit<br />
meer naar kunnen terugkeren. Het is een onverbiddelijk vaarwel.<br />
Een dag na mijn bezoek aan het museum kreeg ik bezoek<br />
van Armand Höppener. Baas van de Hoeve. We babbelden<br />
wat over schoonheid en over de schoonheidsspecialisatie en ik<br />
wil hem vertellen over mijn reis naar Rotterdam en Van<br />
Dalem.<br />
“Het Begin van de Beschaving,” zei Armand.<br />
“Je kent het schilderij?”<br />
“Mijn vrouw heeft het verkocht. Het maakte onderdeel uit<br />
van de erfenis van haar vader, die een groot verzamelaar was.<br />
We hebben, voordat we het verkochten een portret van ons<br />
gezin laten schilderen met de Van Dalem op de achtergrond.”<br />
Achteraf realiseer ik me dat ik misschien niet paf genoeg<br />
heb gestaan, maar wat doe je op zo’n moment met zulk toeval<br />
56 57
als het nog geen plaats heeft gevonden? Toeval zweeft. We<br />
krijgen er geen vat op. Soms, als het zich in een reeks van<br />
gebeurtenissen presenteert wordt het zwaar genoeg om af te<br />
dalen naar de aarde waar het stil blijft liggen zodat je het kan<br />
beschrijven. Maar op het moment dat Armand de connectie<br />
legde tussen hem, zijn vrouw, haar vader, mijn schaar, Van<br />
Dalem en de NRC bevond het toeval zich nog in zwevende<br />
toestand en knikte ik slechts verbaast en plezierde hem met<br />
het feit dat ik een en ander over Van Dalem wist te vertellen<br />
en bovendien het bedrag wist waarvoor het schilderij was verkocht.<br />
Door dat schilderij van Van Dalem realiseer ik me dat kunst<br />
een hulpstuk is om, als mens, los van de natuur te kunnen<br />
overleven. Een instrument dus dat het wezen van de natuur –<br />
die een onnadrukkelijke en tegelijkertijd verpletterende aanwezigheid<br />
van Schoonheid is – zo goed mogelijk probeert na<br />
te bootsen. De mens die uit de natuur is gewandeld, op weg<br />
naar de beschaving, heeft de kunst nodig om te overleven.<br />
Daarom wordt er over het algemeen ook meer kunst gemaakt<br />
in verstedelijkte gebieden en is die eveneens over het algemeen<br />
van betere kwaliteit.<br />
De familie die op het schilderij van Dalem op het punt staat<br />
de beschaving tegemoet te treden heeft nog geen behoefte aan<br />
kunst omdat zij immers nog steeds middenin de natuur woont.<br />
Je kan zien dat de berenvellen die om de lichamen hangen<br />
puur functioneel zijn en dat noch Oergh noch zijn lieve vrouw<br />
Urgh ooit enige gedachte over mode hebben gehad. En dat de<br />
knuppel op Oerghs schouder overeenkomsten vertoont met<br />
een fraai gebeeldhouwde fallus is natuurlijk mooi meegenomen,<br />
maar Oergh zal zich vooral zorgen hebben gemaakt over<br />
de effectiviteit van het wapen en niet over de vormgeving. Het<br />
is pas van later tijd dat mannelijke jagers en krijgslieden hun<br />
geslacht zo nauwkeurig mogelijk in brons, ijzer of gespleten<br />
atomen probeerden na te bootsen in hun wapens. En het is nog<br />
weer van veel later dat ze zich van de gedachte achter deze<br />
instinctieve handeling bewust werden.<br />
Met de beschaving begint dus de kunst. Niet alleen omdat<br />
de beschaafde mens dankzij verworvenheden als landbouw,<br />
slavernij en handel met winstbejag tijd en middelen kreeg om<br />
zich aan de kunst te wijdden danwel anderen daartoe de<br />
opdracht te geven – veel liever namelijk besteedt de beschaafde<br />
mens zijn tijd aan dobbelen, bier drinken en het onrechtmatig<br />
versieren van de buurman of buurvrouw – maar veeleer<br />
uit heimwee naar de natuur. Heimwee naar de uitbundige<br />
en toch zo onnadrukkelijke schoonheid van het Finsterwald.<br />
We kunnen elementen van de natuur bestuderen en proberen<br />
te begrijpen, we kunnen er dus ten dele achterkomen hoe het<br />
werkt, maar waarom het er uitziet zoals het er uitziet blijft<br />
over het algemeen een raadsel en wat boven alle raadselen uitstijgt<br />
is de esthetische ontroering die landschappen, dieren en<br />
planten bij mensen te weeg kunnen brengen. Waarom benemen<br />
zulke uiteenlopende zaken als een woestijnlandschap,<br />
een zonsondergang op open zee, een bos bloemen, de lichtval<br />
op een tak, een hond of een door het water zwevende kwal ons<br />
gelijkelijk de adem? Om dat te kunnen begrijpen zullen we<br />
eerst de oorsprong van die adembenemende sensatie moeten<br />
beschrijven. Die is er een, in zijn zuiverste vorm, van verlangen<br />
naar compleetheid. Het meest duidelijke voorbeeld zien<br />
we hiervan wanneer iemand verliefd wordt. De overheersende<br />
uiting van dat gevoel is dat men één wil worden met die ander.<br />
We herkennen iets in de ander dat, voor ons gevoel althans, bij<br />
onszelf ontbreekt en waarmee we, eenmaal de smaak geproeft<br />
hebbende, nooit meer zonder kunnen. De structuur van dit<br />
gevoel is natuurlijk oneindig verfijnd en ingewikkeld en<br />
speelt zich afwisselend op redelijk en moleculair niveau af.<br />
Lachen om dezelfde grap dus en je thuisvoelen bij een bepaalde<br />
lichaamsgeur van de ander.<br />
Aangezien je met een landschap niet kan lachen en de communicatie<br />
met een hond of enig ander warmbloedig dier<br />
slechts op identificatie berust moeten we stellen dat de ontroering<br />
die we voelen bij het aanschouwen van een landschap,<br />
een boom of een eenvoudige steen zich op moleculair niveau<br />
manifesteert. Het is het diepe besef dat wij ooit deel hebben<br />
uitgemaakt van dit geheel. Heimwee naar de natuur. We ruiken<br />
de nestgeur en willen terug. Dát is in essentie esthetische<br />
ontroering.<br />
58 59
En er zijn, de filosofie ten spijt, eigenlijk geen specifieke<br />
wetten te geven waaraan iets moet voldoen om door mensen<br />
mooi te worden gevonden. Er zijn slechts, wat mij betreft, een<br />
aantal parameters te geven waarbinnen deze ontroering zich<br />
kan openbaren. En dat zijn de eigenschappen die we hierboven<br />
reeds beschreven hebben en waarbinnen de natuur zich<br />
manifesteert. Verpletterend en terzelfdertijd onnadrukkelijk.<br />
Zo was het al sinds de <strong>oersoep</strong>. Heimwee naar de <strong>oersoep</strong> dus.<br />
Want wanneer we dan toch tegen de klippen op filosofisch<br />
proberen na te denken dienen we tot in de diepste diepten van<br />
het bewustzijn af te dalen, daar waar zelfs geen zelfbeeld meer<br />
is. Door de bast heen, naar het hart van de boom kijken.<br />
Midden in de steen, dwars door het dier heen, onder het wateroppervlak.<br />
En zo moeten wij ook bij onze beschouwing over<br />
de esthetische ontroering ons voorstellingsvermogen tot het<br />
uiterste rekken, tot dat punt namelijk dat voor ons nog aannemelijk<br />
en van belang is. De <strong>oersoep</strong> dus, dat lijkt mij ver<br />
genoeg. Dit is het waarnaar wij terugverlangen.<br />
Toen alles nog één was. Toen u en ik, de inkt waarmee deze<br />
pagina’s bedrukt zijn, de koffievlek die u er op maakt, de telefoon<br />
die u tijdens het lezen van dit boek heeft uitgezet, kortom<br />
alles (het reikt te ver om het allemaal te benoemen) één en<br />
hetzelfde was en reeds op moleculair niveau in al haar verscheidenheid<br />
aanwezig. De dageraad van het leven zoals wij<br />
dat op aarde kennen. Toen onze natuurlijke voorouders in de<br />
vorm van eencelligen miljardenvoudig door de hete <strong>oersoep</strong><br />
zweefden. De ontroering die wij voelen wanneer wij esthetisch<br />
bewogen worden is dus eigenlijk de genetische heimwee<br />
naar die beginperiode, waarin alles nog goed en onbeschouwd<br />
was en toen er feitelijk nog geen dood bestond omdat het collectief<br />
van de eencelligen als één dacht-, voelde- en leefde en<br />
er nog geen individueel besef was dat kon sterven. Heimwee<br />
naar de peutertijd van het leven. Daar werden de eerste ketens<br />
van ons DNA gesmeed, en die ketens vormen naar alle waarschijnlijkheid<br />
nog steeds de basis van het fysiek en geestelijk<br />
functioneren van de mens. Dus als wij geroerd worden, onszelf<br />
ontstijgen, één worden met de wereld om ons heen, dan<br />
voelen wij dat in onze buik, dat wil zeggen het middelpunt<br />
van ons lichaam. Die trilling gaat dus regelrecht naar het centrum<br />
van ons bewustzijn, naar de fundamenten van ons DNA.<br />
Een terugverlangen naar die chaotische harmonie, het losgeslagen<br />
en toch hermetische leven. Doelloos, tijdloos, stuurloos,<br />
maar zielsgelukkig, dobberend in de <strong>oersoep</strong>.<br />
Wellicht is de dood zoals wij die nu kennen een uit zijn<br />
droom wakker schrikkende eencellige en worden wij met de<br />
dood en door de dood weer langzaam wakker om na een proces<br />
van ontbinding opnieuw te worden opgenomen in de <strong>oersoep</strong>.<br />
Dankzij het zelfbewustzijn en een geavanceerd besef van<br />
tijd en ruimte kon de mens zich onderscheiden van de andere<br />
dieren en de wereld, die voor dieren over het algemeen een<br />
onbegrepen, oppermachtige en statische realiteit moet zijn,<br />
aan zich onderwerpen. De tol van deze superioriteit is een<br />
voortdurende hunkering naar het nest van onwetendheid. Een<br />
hunkering die wij vorm proberen te geven in trance, een zelf<br />
gecreëerde laveloosheid of, in haar meest elitaire, beschaafde<br />
en weloverwogen vorm, middels kunst.<br />
En daar openbaart zich de rol van de kunstenaar. En nu<br />
begrijp ik dus ook plotseling dat de sociale taak van de kunstenaar<br />
niet er uit bestaat dat hij gesprekken voert met waanzinnigen,<br />
maar dat hij kunst maakt.<br />
Klinkt logisch, maar je moet er maar op komen. En dat<br />
‘kunst maken’ beteken: met behulp van symbolen oriëntatiepunten<br />
te scheppen in de autonome, en nauwelijks aan het<br />
menselijk bewustzijn gerelateerde, werkelijkheid.<br />
Een hele mond vol, maar zo is het wél!<br />
Die herkenningspunten zijn de symbolen van harmonie, spiritualiteit<br />
en onthechting. (Wellicht nog een paar meer - maar<br />
dat doet er eigenlijk niet zo gek veel toe). Kortom: de symbolen<br />
van heimwee. Een verlangen naar compleetheid. Een constante,<br />
gepasteuriseerde, staat van verliefdheid. En dat de<br />
Schoonheid daarbij een tolk is is evident, sterker nog; wellicht<br />
ervaren wij iets als mooi wanneer het die sensatie van<br />
Constante Verliefdheid bij ons oproept. (U mag hier gerust<br />
even over nadenken terwijl ik verder schrijf, want ik moét<br />
even verder schrijven omdat ik denk dat er een Belangrijk<br />
60 61
Inzicht aankomt.) Schoonheid is de geur, het parfum, de<br />
essence; kortom de essentie van onze Heimwee. Ja, leest u<br />
deze laatste zin ook nog maar eens over, beste mevrouw<br />
Pronk, ik denk dat u er uw voordeel mee kunt doen bij een<br />
volgende toespraak tot het Congres, want ik heb een heel sterk<br />
vermoeden dat het op deze manier nog nooit gezegd is.<br />
Schoonheid is een geur. En u denkt het nu misschien zelf al,<br />
maar dat komt omdat u als Voorzitter van de Nederlandse<br />
Bond van Schoonheidsspecialisten al wat meer ingewijd bent<br />
in deze materie, maar voor de minder ingevoerde lezers schrijf<br />
ik het toch maar even op: die geur van schoonheid, dat is onze<br />
nestgeur. Dat is de geur van de <strong>oersoep</strong>!<br />
Wanneer we dus geloven, en ik denk dat we daar verstandig<br />
aan doen, dat iedere esthetische ervaring een manifestatie is<br />
van heimwee naar de natuur of, in haar meest rudimentaire<br />
vorm, heimwee naar de <strong>oersoep</strong> dan lijkt het mij van belang<br />
daar een kanttekening bij te maken die, hoop ik, enige ordening<br />
aan zal brengen in de verwarrende wereld van de kunst<br />
en de kunstbeleving.<br />
Iedere kunstuiting die dit gevoel van heimwee bij ons op<br />
kan roepen is, indien niet letterlijk dan toch zeker thematisch,<br />
een imitatie van de natuur. Onnadrukkelijk en verpletterend, u<br />
herinnert zich waarschijnlijk nog wel de omschrijvingen die<br />
we al eerder daarvoor gebruikten. Nu is mijn ervaring met<br />
natuur, en zeker met de <strong>oersoep</strong>, dat er van individuele zelfexpressie<br />
geen sprake is (we hebben het daar, meen ik me te<br />
herinneren, reeds eerder over gehad). Maf, excentriek of<br />
afwijkend gedrag, en daarmee wegkomen, komt alleen maar<br />
voor als ongelukkig gemuteerde levensvorm. Een boom of<br />
een olifant kan niet naar de God van zijn gedachten luisteren<br />
zonder gevaar voor eigen leven. Zelfexpressie, dat is de dood.<br />
U en ik leven in een tijd waarin zelfexpressie in de kunst en<br />
in het dagelijks leven hoog worden aangeslagen. Doe maar<br />
gek, dan doe je al gewoon genoeg. Gooi het er maar uit. Zeg<br />
maar wat je op je hart ligt. Zing het maar. Smijt maar met poep<br />
en bloed en schreeuw er maar onverstaanbare kreten bij. Roep<br />
maar in koor, tienduizend keer achter elkaar, zo hard als je<br />
kan: “Neuken, neuken, neuken, neuken!” Laat maar horen.<br />
Laat maar zien. Toon het dier in jezelf. Enzovoorts. Maar dat<br />
kan, onze voorafgaande redenering volgend, geen imitatie van<br />
de natuur zijn waarin zo’n stimulans nooit gegeven noch<br />
gehoord wordt. En ik begin nu ook daadwerkelijk te geloven<br />
dat zo’n houding geen relevante, want ontroerende en gevoelens<br />
van heimwee oproepende kunst kan genereren. Een dynamisch<br />
tijdsbeeld, vooruit; dat kan men er misschien nog wel<br />
in herkennen. Maar bij een mevrouw die naakt op een podium<br />
staat en zichzelf insmeert met poep en vervolgens luidkeels,<br />
vanuit haar tenen: “AAAAAAAAAAAAA” gaat roepen krijg<br />
62 63
ik alleen maar heimwee naar de ingang van de zaal. Ik geef toe<br />
dat dit een flauw en overtrokken beeld is, maar dan weten we<br />
in ieder geval waar we het over hebben. De andere kunst, de<br />
kunst waar we naar streven en die ons op onze plaats zet en<br />
ons een dimensieloos universum laat ervaren is, zeg ik u nu,<br />
nooit het resultaat van pure zelfexpressie. Die kunst is integendeel<br />
het resultaat van meditatie, nauwkeurige metingen,<br />
observaties en het zeer nauwgezet en studieus vertalen van die<br />
observaties in een klank of een beeld. Zelfexpressie is daarbij<br />
zelfs taboe. Want die individualiteit staat de uitvoering van<br />
zijn ambacht (namelijk tolkend tussen mens en <strong>oersoep</strong>)<br />
alleen maar in de weg. Om het even voor onze branchegenoten<br />
bevattelijk te maken: iemand die zichzelf mooi wil maken<br />
smeert niet alles wat ze in haar beautycase heeft zitten in een<br />
keer op haar gezicht, maar doet dat met mate en overwegingen.<br />
“Maar hoe komt dat dan, die enorme opleving van zelfexpressie<br />
in deze eeuw, waar komt dat vandaan, dat kan toch niet<br />
zo maar uit de lucht zijn komen vallen?” vraagt u nu misschien.<br />
Inderdaad kan zo’n mondiaal fenomeen niet op zichzelf<br />
staan. Maar dat wordt een heel lang verhaal. Het zal wel te<br />
maken hebben met de verstedelijking en de geboorte en, soms<br />
tijdelijke, realisatie van politieke idealen. En het zal ook wel<br />
met de ontkerkelijking te maken hebben gehad, en het idee dat<br />
wij mensen het allemaal zelf wel konden oplossen. En nu<br />
moet u ook niet direct gaan denken dat er in de twintigste<br />
eeuw alleen maar flutkunst is gemaakt, maar de nadruk lag<br />
toch wel heel sterk op de zelfexpressie. Zowel in de kunst als<br />
in allerlei andere vertakkingen van sociaal gedrag. Neemt u<br />
dat nou maar gewoon van mij aan. En dat dat niet altijd zo is<br />
geweest hoeft u niet van mij aan te nemen maar kunt u<br />
gewoon horen en zien als u zich er tenminste een beetje voor<br />
openstelt. Luistert u bijvoorbeeld eens naar het tweede deel uit<br />
het eerste pianoconcert in D Mineur (BWV 1052) van J. S.<br />
Bach. Goed, dat is een makkie, want ontegenzeglijk een van<br />
de absolute wereldwonderen, waarover ook Bach zelf, na voltooiing<br />
ervan, verbaasd moet zijn geweest. Het is geen muziek<br />
meer, maar een visioen. Terwijl ik naar de muziek luister zie<br />
ik hem in gedachten met liniaal en peillood door het Finsterwald<br />
lopen, de hoogte van de bomen en de afstand van die<br />
bomen tot elkaar opmetend en verwerkend in een zeer complexe<br />
wiskundige vergelijking die noten oplevert. Noten en<br />
akkoorden die volgens een nog veel ingewikkelder berekening<br />
(die ongetwijfeld bij volle maan werd uitgevoerd en<br />
waaraan ongetwijfeld een fijngemalen kattenlijk, wat mirre en<br />
een flink aantal gedroogde koeienvlaaien te pas kwamen) in<br />
specifieke volgorde werden gezet zodat een ingehuurde<br />
wichelaar aan de componist de beste toonhoogte bekend kon<br />
maken waarna hij (Bach dus weer) de volledige partituur op<br />
z’n kop, ondersteboven en in spiegelbeeld noteerde, vervolgens<br />
door midden knipte en de twee uiterste zijden aan elkaar<br />
plakte en er toen pas zijn handtekening onder zette. En dat<br />
deed die Duitse Halfgod natuurlijk niet voor niets. Want hoewel<br />
hij in een zeer hoge staat van verlichting leefde en dingen<br />
hoorde die geen enkel mens voor hem had gehoord moest ook<br />
hij, ja zelfs hij, gissen naar het wezen van de dingen. Waarom<br />
leef ik in 1725 in Duitsland en waarom niet in 3564 op een<br />
andere planeet? Waarom heb ik last van onbenulligheden als<br />
jeuk onder mijn pruik terwijl ik het slotkoor van de<br />
Lijdenspassie over onze Heiland de Zoon van God aan het<br />
bedenken ben? Waarom ben ik ooit geboren en niet gewoon<br />
dat gebleven wat ik al die miljoenen jaren al was, namelijk<br />
dood, om mij vervolgens over de onvermijdelijke terugkeer<br />
naar dat prenatale stadium enorme zorgen te maken ? En misschien<br />
heeft hij zich ook wel afgevraagd waarom die beuk nou<br />
precies daar staat en niet tien centimeter verderop. En omdat<br />
je er al redenerend toch niet uitkomt dacht hij er misschien<br />
rekenend uit te komen. Niet met het idee, geloof ik, een sluitend<br />
antwoord op die vraag te kunnen berekenen, maar wel<br />
om die wezensvraag in een door mensenhanden geschapen<br />
vorm te spiegelen. En dat, ja dát is het waar wij tranen van in<br />
de ogen krijgen. En dat het nou juist een onaanzienlijk pafferig<br />
mannetje uit Duitsland moest zijn vind ik persoonlijk een<br />
enorme bonus, maar dat is ook, uiteindelijk, bijzaak. De<br />
muziek tenslotte, dat langzame, slepende, zwaar meditatieve<br />
64 65
visioen is een raadsel dat weer talloze nieuwe wezensvragen<br />
oproept. Hoewel het een van de meest stille en, tsja, zeg maar<br />
‘onhoorbare’ muziekstukken is die ik ken, reis je, gelanceerd<br />
door het slingerende intro, met een ontspannen noodvaart<br />
door een universum van bijgeluiden, klanksferen en half<br />
bezwangerde impressies. Het is de stem van een kind dat een<br />
stokoude, voor zich uit mopperende man imiteert. Het is de<br />
muziek van een man die het ruisende bos wilde dirigeren. En<br />
zo kan ik nog wel even doorgaan, wijzer wordt je er niet van.<br />
U hoort al wel: hier laat de taal het afweten. Maar ook in dit<br />
beeld komen schoonheid, esthetische vervoering en de natuur<br />
weer samen. Die elementen zijn, althans binnen de menselijke<br />
perceptie, onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze hebben<br />
een bijna identieke psyche, waarvan de oerdrang assimilatie<br />
heet. Zich vermengen met hun omgeving. Eén worden met dat<br />
wat nu nog buiten staat, en het tenslotte opnemen en onzichtbaar<br />
maken in zijn eigen gesloten geheel. Schoonheid is een<br />
spons. Het grote verschil met de natuur, althans wederom vanuit<br />
de mens bekeken, is dat schoonheid de mens wil behagen,<br />
troosten en haar de mogelijkheid geven een beter zelfbeeld te<br />
ontwikkelen, terwijl de natuur maar op een enkel ding uit is en<br />
dat is de vernietiging van de zelfstandig denkende mens.<br />
Ja, beste mevrouw Pronk, ik schrijf het op terwijl ik het<br />
bedenk, dus het is voor mij een even grote schok als het voor<br />
u moet zijn; de natuur wil ons dood hebben.<br />
De natuur is geen vriend van de mens die, en nu eens een<br />
keer de zaak vanuit haar perspectief bekeken, hetzelfde moet<br />
zijn als Lucifer in de bijbelse mythologie voor ons is. De<br />
gevallen Engel. De natuur heeft een bloedhekel aan ons. De<br />
natuur dat is een andere wereld die voortdurend plannen<br />
smeedt om de onze, de mensenwereld, te veroveren en te vernietigen.<br />
Omdat wij, die jarenlang haar lieveling was, de slimste,<br />
best gelukte, meest briljante creatie, ons niet meer thuis<br />
wensten te voelen in dat warme nest van doelloosheid. Omdat<br />
wij ons daaraan hebben ontworsteld om zo lang en zo vaak als<br />
we maar wilden te kunnen nadenken, tobben en vrezen, ons<br />
eigen plan te trekken, boontjes te doppen en in ons eigen sop<br />
gaar te koken, en omdat we wilden zingen en kunst maken en<br />
zo vaak sex hebben als het ons beliefde. Wij zijn, in de ogen<br />
van de natuur, de Duivel. En dus is het oorlog tussen ons en<br />
de natuur. Sinds de mens er uitstapte en zich bewapende met<br />
een in de natuur volstrekt overbodig zelfbewustzijn en besef<br />
van tijd en ruimte (waarschijnlijk waren het de bet-bet-betovergrootvader-<br />
en moeder van Urgh en Oergh), staan wij met<br />
de bomen en de olifanten, maar ook met de grassprietjes en de<br />
slakken op gespannen voet. En waarnaar wij dus met een<br />
zekere ambivalentie terugverlangen is de tijd dat alles nog<br />
oersaai en statisch en gedachteloos, maar wel zeer vredig en<br />
harmonieus was. Die ambivalentie is wezenlijk, want die<br />
66 67
houdt ons verlangen in stand. Hadden we alles zeker geweten,<br />
dan waren we nooit in deze complexe psychische toestand<br />
verzeild geraakt. Dit besef van de kwaadwillende natuur leeft,<br />
om de zaak nog even te compliceren, vooral bij volkeren die<br />
slechts één God aanbidden en ik zal u direct maar even uit de<br />
doeken doen hoe dát zit.<br />
Die monotheïstische religies, dat zijn eigenlijk de natuurgodsdiensten.<br />
Ja, het klinkt gek en het lijkt in strijd met alles<br />
waarvan u dacht dat het waar was, maar toch is het zo. Onze<br />
christelijke godsdienst bijvoorbeeld is een afspiegeling van<br />
onze diepe vrees voor- en tegelijkertijd terugverlangen naar de<br />
natuur. Ga maar na:<br />
a) Er is maar 1 God die uit niets dingen maakt om ze vervolgens<br />
naar believen en zonder uitleg van zaken weer te<br />
vernietigen .<br />
b) Deze heeft geen duidelijk aangezicht of vaste (verschijnings-)<br />
vorm.<br />
c) Hij/Zij was er altijd en zal er altijd zijn.<br />
d) Hij/Zij duldt geen ander naast zich.<br />
Dit zijn stuk voor stuk karakteristieken die wij zo op de<br />
natuur zouden kunnen loslaten en die haar vervolgens als<br />
gegoten zouden zitten. En vergelijk dit viertal van karakteristieken<br />
eens met de Godenwereld van de zogenaamde natuurgodsdiensten<br />
of polytheïstische religies.<br />
a) Er zijn meerdere goden met sterk wisselende talenten.<br />
b) Van alle goden is hun uiterlijk bekend, zozeer zelfs dat zij<br />
zonder moeite een paspoort of rijbewijs aan zouden kunnen<br />
vragen.<br />
c) De goden waren er eerst niet en kunnen, als ze het te bont<br />
maken, bijvoorbeeld door onderlinge strijd of verraad,<br />
hun goddelijkheid verliezen.<br />
d) Het motto op de Olympus, in het Walhalla en op de<br />
Eeuwige Jachtvelden was: “Hoe meer zielen, hoe meer<br />
vreugd”, “We gaan nog niet naar huis, nog lange niet,<br />
nog lange niet”, en “D’r kan nog meer bij, de tent is nog<br />
lang niet vol”. En de mogelijkheid bestond dan ook,<br />
meestal middels geslachtsverkeer tussen een Godenzoon<br />
en een mensenkind dat iemand van de laatste soort tot<br />
halfgod promoveerde.<br />
Wanneer we deze vier punten bekijken dan zien we dat dit<br />
allemaal heel menselijke karakteristieken zijn. De religies die<br />
wij, ontdekkingsreizende antropologen, als Natuurgodsdiensten<br />
wensten te zien, zijn dat dus in feite veel minder dan ons<br />
eigen Christendom. Ja, het is even wennen aan het idee, maar<br />
neemt u nou maar van mij aan dat er best een kern van waarheid<br />
in zal zitten.<br />
U denkt natuurlijk dat deze brief ononderbroken, en als vanzelf,<br />
aus einem Guss zogenaamd, op het papier wordt gekwakt<br />
en dat is grotendeels ook wel zo, maar af en toe moet ik ook<br />
even naar de wc of een cracker eten en toen ik zojuist in de<br />
keuken was om een nieuwe kaars te pakken die mij moet bijlichten<br />
bij de schriftelijke weergave van de om voorrang vechtende<br />
visioenen viel er een wijnglas op de grond in duizend<br />
scherven. Dus die moest ik even opvegen.<br />
Ja, Jezus: zo schiet het leven niet op! U zult dat als huisvrouw<br />
natuurlijk ook wel vaak meemaken. Dat je net op het<br />
punt staat om iets leuks of belangrijks te gaan doen en dat er<br />
juist dan iets op de grond kapot valt. Wat dat betreft verlang ik<br />
wel eens naar een vaste baan, maar dit terzijde.<br />
Maar ondanks de scherven geloof dat we eindelijk op de<br />
goede weg zijn met ons verhaal. Ja, ik heb het gevoel dat alles<br />
binnenkort in een mooi geheimzinnig, maar toch ook logisch<br />
verband zal samenvallen. De waanzin, de natuur, de schoonheidsbeleving,<br />
noem maar op. Ik ben er wel enorm nieuwsgierig<br />
naar, hoe dat gaat uitpakken. U ook? Ik voel dan ook<br />
een sterke aandrang verder te schrijven omdat ik er zo dicht<br />
bij zit, maar ik beheers me. Die nachtelijke schrijverij brengt<br />
een mens toch maar voornamelijk op zijsporen en vreet<br />
bovendien onevenredig veel energie. Enthousiaste groeten<br />
van uw,<br />
68 69<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong>
Beste mevrouw P.,<br />
Den Dolder, 6 mei 1999<br />
Wat ik nu weer heb meegemaakt!<br />
Het was gisteren, zoals u ongetwijfeld zult weten, een<br />
prachtige dag. Bevrijdingsdag en een zonnetje. De hele dag<br />
stralend weer. Warm zelfs. Aan het eind van de dag om een<br />
uur of vijf zat ik in mijn, door duizenden bomen omringde,<br />
tuin. En ik hoorde een geluid. Heel zacht, maar onmeetbaar<br />
massaal. Duizenden minuscule geluid-brokjes. Het kwam van<br />
alle kanten, maar toch voornamelijk van boven. Na een half<br />
uur verwarring moest ik tot de conclusie komen dat het geluid<br />
uit de bomen kwam, waarna ik theoretiseerde dat dit het<br />
geluid van de openspringende blaadjes moest zijn. Iets dat<br />
deze stadsjongen nog nooit had gehoord. Ik vertelde het mijn<br />
grote liefde, en die zei dat ik gek geworden was. Maar vandaag<br />
vertelde ik het mijn rij-instructeur – Bart Onderwater,<br />
lessen á ƒ57,50 per uur, kom daar nog maar eens om in de<br />
grote stad, bovendien een pientere man die het desondanks<br />
lollig vindt om elf uur per dag in de auto te zitten, wat is Den<br />
Dolder toch een maf dorp – en die zei dat mijn theorie klopte.<br />
Nou ja! Dat is dus het geluid van de lente! Ik ben sprakeloos.<br />
Hier is geen commentaar meer mogelijk, hoewel ik wel vind<br />
dat we dit fenomeen eigenlijk ieder jaar live op alle televisiekanalen<br />
moeten uitzenden. Want misschien is schoonheid wel<br />
een geluid.<br />
Maar wat ik u eigenlijk wilde schrijven is dat er, bedacht ik<br />
me, twee soorten natuur zijn: de natuur die zich kan verplaatsen<br />
en de natuur die zich niet- of nauwelijks kan verplaatsen.<br />
Voor alle duidelijkheid reken ik tot de laatste niet alleen de<br />
planten en bomen maar bijvoorbeeld ook de millimeterkleine<br />
rupsjes, de mieren, teken (een zeer merkwaardige beestenfamilie<br />
die ik steeds beter leer kennen sinds ik ze regelmatig<br />
onder Caspers vacht vandaan moet plukken. In eerste instantie<br />
zijn ze zaadachtig hard en lichtbruin van kleur, maar na een<br />
weekje bloedzuigen worden ze zacht en grijzig en zien ze er<br />
uit als een rijp besje. Blind graaien ze met hun kleine pootjes<br />
in de lucht als je ze losgedraaid hebt. En de enige reden waardoor<br />
ik er aan twijfel of ze een Buitenaardse Intelligentie zijn,<br />
is dat ze zich zo relatief eenvoudig van de hondenhuid laten<br />
verwijderen, hoewel, aan de andere kant, dat misschien juist<br />
een wezenlijk onderdeel van hun grote Kolonisatieplan van<br />
Planeet Aarde zou kunnen zijn) en bladluizen bijvoorbeeld<br />
waarvan het dagelijks bestaan zozeer verweven is met de<br />
onbeweeglijkheid van de flora dat zij onherroepelijk ook iets<br />
van de psyche van die flora moeten hebben geadopteerd. Het<br />
zou wellicht een interessante visie opleveren wanneer iemand<br />
die er verstand van heeft een nauwkeurige indeling in de<br />
natuur zou maken op basis van beweeglijkheid. Wat zou dan<br />
uiteindelijk het minst en het meest beweeglijke element in de<br />
natuur blijken te zijn? En waar trekken wij een grens? Moeten<br />
we bijvoorbeeld de zwerfkei, die uiteraard slechts ‘zwerft’<br />
dankzij groeiende en afnemende ijsplateaus, zelf de beweeglijke<br />
eigenschappen toedichten of deze juist laten aan het<br />
zwerfijs? Allereerst moet natuurlijk antwoord worden gegeven<br />
op de vraag waarom zo’n uitputtend, tijd- en geldverslindend<br />
onderzoek zinvol zou kunnen zijn, maar dat laat ik graag<br />
aan de onderzoeker<br />
van de toekomst<br />
over. Wij hebben<br />
alvast een mogelijk<br />
nieuwe tweedeling<br />
in de wereld aangebracht<br />
en dat is<br />
mooi want wij<br />
ervaren de wereld<br />
om redenen die<br />
mijn verstand op<br />
dit moment te<br />
boven gaan bijna<br />
altijd via tweedelingen:<br />
nat en<br />
droog, goed en<br />
kwaad, mooi en<br />
lelijk, leven en<br />
70 71
dood, warm en koud, hard en zacht, licht en donker, man en<br />
vrouw, enfin, u kunt het rijtje naar believen aanvullen.<br />
Nog iets anders is dat het u ongetwijfeld zal zijn opgevallen<br />
dat ik niet vormvast ben in het benoemen van mijn buren.<br />
Soms heten ze patiënten, dan weer bewoners, het volgende<br />
moment zijn ze waanzinnig en op andere momenten zijn ze<br />
gek. Het is een dilemma waarmee men ook in de psychiatrische<br />
wereld worstelt. De mensen die hier behandeld worden<br />
hebben in de afgelopen jaren, vaak tot verbazing en vermaak<br />
van henzelf, verschillende groepsnamen gekregen. Eerst<br />
waren het patiënten. Vervolgens bewoners. Daarna cliënten.<br />
Nu neigt men weer naar patiënten. Die verwarring is niet<br />
onbegrijpelijk. Natuurlijk speelt er op de achtergrond een<br />
behoefte aan politieke correctheid mee, maar het toont ook<br />
aan dat gekte niet onder één noemer te vangen is.<br />
Sommigen van de bewoners zijn inderdaad patiënten. Sterk<br />
afhankelijk van de behandeling. Ze zouden het zelfstandig<br />
vermoedelijk niet redden. Anderen zijn typische bewoners.<br />
Ingeburgerde patiënten, die niet meer in de buitenwereld zouden<br />
kunnen functioneren, maar zich op de Hoeve, die ze heel<br />
duidelijk als hun woonplaats beschouwen, redelijk staande<br />
houden.<br />
De cliënten zitten een beetje tussen beide groepen in. Ze<br />
zijn afhankelijk, maar niet onmondig. Natuurlijk schieten<br />
deze drie groepsnamen schromelijk tekort in het benoemen<br />
van alle bewoners. Je hebt bijvoorbeeld ook nog de Stillen, de<br />
Ouden, de Treurigen, de Braven, de Altijd Verdwaalden, de<br />
Verontwaardigden, de Schrikachtigen, enzovoorts.<br />
Het is een kleurrijk gezelschap.<br />
Persoonlijk vind ik Waanzinnige over het algemeen de<br />
meest bevredigende term omdat het ons, meer dan de andere<br />
groepsnamen iets vertelt over wat er zich in de hoofden van de<br />
mensen afspeelt. Een waan die bezit neemt van de zintuigen<br />
die dus waanzintuigen worden.<br />
Een raar briefje, met ongeveer drie poten, maar altijd nog<br />
beter dan geen post, wat u? Ik ben als altijd uw,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Beste mevrouw P.,<br />
Den Dolder 8 mei 1999<br />
Ik erger mij steeds meer aan mensen die hun ideeën enkel<br />
baseren op reductionistische en in een proefopstelling herhaalbare<br />
waarnemingen.<br />
Zo!<br />
Ik bedoel, wat denken die mensen wel niet? Hoe zit hun<br />
beeld van de werkelijkheid in elkaar? Ik heb het over het soort<br />
mensen dat wanneer je bijvoorbeeld de onmeetbaarheid van<br />
het Heelal (die dit soort mensen altijd gemakzuchtig benoemen<br />
als 'oneindigheid') ter sprake brengt, lachend hun handen<br />
in de lucht gooien en roepen: "Ja, dáár ga ik dus niet meer over<br />
nadenken!"<br />
Het zijn, vinden zij, zaken waarover een jongeling zich mag<br />
verwonderen, maar waar een volwassene zich bij moet neerleggen.<br />
Ik las eens een interview met een naar verluidt briljante<br />
natuurkundige die vond dat de vraag: "Maar waarin<br />
zweeft dan het Heelal zelf?" 'onwetenschappelijk' was. Dat zal<br />
best. Maar zelf hing ze vervolgens een heel verhaal op over<br />
parallelle universa. En laat dat nou juist een theorie zijn die ík<br />
'onwetenschappelijk' vind.<br />
Eén universum, één Heelal, waar alles in zit, lijkt mij<br />
genoeg. Je kan wel aan de gang blijven!<br />
We hebben het al eerder over tweedelingen gehad, en hier<br />
komt er weer een voor uw lijstje. Mensen die zich wel- en<br />
mensen die zich niet hun hoofd breken over de gedachte achter<br />
deze onmeetbaarheid.<br />
De eerste groep is klein.<br />
De tweede groep is groot, ja bijna onmeetbaar. De leden van<br />
deze groep tref je vaak aan achter een loket of in electronica<br />
winkels. Wil je een reis boeken die niet in hun computer staat<br />
of een verloopje kopen dat ze niet in voorraad hebben dan<br />
blijkt die reis of dat verloopje 'niet te bestaan'.<br />
–"Ja, maar; ik heb zo'n verloopje gehad, maar die is stuk, en<br />
nu wil ik een nieuwe."<br />
72 73
–"Dat kan wel wezen, maar ik zeg u: ze bestaan niet."<br />
–"Maar ik heb ze gezien! In mijn hand gehouden zelfs!"<br />
–"Onmogelijk."<br />
Wat, denkt u, mevrouw Pronk, zou er in de hoofden van dat<br />
soort mensen omgaan? Weinig, vrees ik. En van dat weinige<br />
ook nog eens niet veel goeds.<br />
Persoonlijk weiger ik mij neer te leggen bij de onmeetbaarheid<br />
van het Heelal. Om de eenvoudige reden dat het Heelal<br />
mijn huis is, en dat ik bijvoorbeeld graag wil weten waar in<br />
dat huis de nooduitgang zit. Ik noem maar wat.<br />
Want wat krijgen we nou?<br />
Omdat het toevallig niet met een passer en een liniaal op te<br />
meten valt, is het niet meer relevant? Moet u eens opletten: als<br />
ik het voor ons zichtbare Heelal op schaal terugbreng tot de<br />
grootte van Paleis Soestdijk, dan is de Aarde op die zelfde<br />
schaal niet groter dan een kwart-atoom. Een kwart! Niet eens<br />
een hele atoom. En de Verenigde Loketbewoners willen mij<br />
wijsmaken dat de bewoners van dat kwart-atoom er niets van<br />
zullen ruiken wanneer de koningin een wind laat? Kom op<br />
zeg!<br />
Wij leven, of u dat nou leuk vindt of niet, in een kosmische<br />
realiteit. Zo is het, en niet anders. En het Heelal behoort niet<br />
het strijdtoneel van meetinstrumenten, maar een vrijplaats<br />
voor de verbeelding te zijn.<br />
"Vul maar in," zegt het Heelal. "Als je te dichtbij kom dij ik<br />
gewoon nog een stukje verder uit."<br />
U mag het misschien maf vinden, maar ik zie het Heelal<br />
vaak als een hart. Een kloppend hart. Een beetje groter dan de<br />
onze, maar wat wil je? En dat hart dat heeft een ritme, en dat<br />
ritme herkent iedereen. Loketbewoner of piekeraar.<br />
Dat is de beat.<br />
Wist u bijvoorbeeld dat alle mensen, waar ook ter wereld,<br />
vooropgesteld dat ze geen stront in hun oren hebben, zulke<br />
abstracte zaken als een majeur- en een mineurakkoord herkennen<br />
als respectievelijk 'vrolijk' en 'droevig'?<br />
Wat zouden de met zakcalculators bewapende<br />
Loketbewoners dáár op te zeggen hebben? Hm?<br />
Dat er dus iets is, een geluid of een ritme, dat zo algemeen<br />
is, zo met het meest wezenlijke van het leven verbonden, dat<br />
iedereen het herkent.<br />
Zou dat wezenlijke misschien zoiets kunnen zijn als de lokroep<br />
van het Heelal? Iets dat wij bijvoorbeeld ook herkennen<br />
in het klagerige gehuil van wolven, of het zingen van walvissen<br />
en het ruisen van de bomen? En tot wie of wat zou die lokroep<br />
van het Heelal dan gericht zijn? Zou het Heelal misschien<br />
ook heimwee hebben? Brrr. Maar het Heelal is dus ons<br />
huis. Dat weten we. We weten niet of het gelegen is in een<br />
74 75
goeie buurt, of dat we misschien leuke buren hebben, maar dat<br />
is niet echt van belang. Het is groot genoeg. Groot genoeg<br />
voor een leuk uitzicht en op z'n tijd een leuk inzicht. Het is<br />
soms wel eens goed om je te realiseren dat je, terwijl je bijvoorbeeld<br />
op een mooie dag van Den Dolder naar Soestduinen<br />
fiets, je niet alleen door het Finsterwald verplaatst, maar ook,<br />
terzelfdertijd, door een betrekkelijk onbekend deel van het<br />
Heelal.<br />
Maar, lieve mensen: wel blijven opletten bij de onbewaakte<br />
spoorweg overgang!<br />
Wat eigenlijk de reden is voor dit schrijven, beste mevrouw<br />
Pronk, is dat ik me afvraag of die schoonheidsbeleving en de<br />
esthetische ontroering eigenlijk niet van een veel groter orde<br />
is dan we tot nu toe voor het gemak hebben aangenomen.<br />
Ik hoor u denken: "Och jongen! Hou het toch een beetje<br />
klein. Beperk je toch tot de maten die je aankan!" Maar steeds<br />
wanneer ik naar de kleinere zaken kijk zie ik daar de grotere<br />
zaken in weerspiegeld.<br />
Het gaat er, geloof ik, maar om hoe je de wereld wil zien.<br />
Sommige mensen zien haar als een snackbar, maar misschien<br />
is het wel meer. Misschien is het wel een lanceerinstallatie.<br />
Okay, u hebt gelijk, ik draaf door. Maar een snackbar, daar<br />
pas ik voor. Zoudt u uw hele leven in een snackbar willen<br />
doorbrengen? Nou dan!<br />
Kosmische groeten van uw schoonheids-astronaut,<br />
Beste mevrouw P.,<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Den Dolder, 19 mei 1999<br />
U hebt al een tijdje niets van mij gehoord en ook in deze<br />
korte brief zal ik u weinig zinnigs kunnen melden. Al wekenlang<br />
is het chaos in mijn hoofd. Er komt geen hele zin meer<br />
uit. Zou de waanzin besmettelijk zijn? Je zou bijna gaan den-<br />
ken van wel. Ik wil misschien ook wel onredelijk, onbegrepen<br />
en onbegrijpelijk zijn! De euforische stemming waarin ik de<br />
laatste brieven eindigde is ondertussen wel verdwenen.<br />
Kunt u mij, mevrouw Pronk, nog vertellen waarom ik in<br />
Godsnaam aan deze onderneming begonnen ben? Want ik ben<br />
het overzicht even kwijt. Ik heb mij bij de materie naar binnen<br />
gevochten om er vervolgens in te verdwalen. Bijna op precies<br />
dezelfde wijze zoals de waandronken mensen die nu al een<br />
paar maanden mijn buren zijn, in hun werkelijkheid verdwaald<br />
zijn. Ik voel me als een alchemist die in zijn eigen<br />
76 77
ouwsel is gevallen en niet meer bij machte is het vuur te<br />
doven of het proces te stoppen. En natuurlijk heb ik vergeten<br />
een briefje voor de postbode op de deur te hangen met het verzoek<br />
of die, in het geval van een ongeval, het vuur onder de<br />
stoofpot wil uitdraaien, mijn door het zuur kaalgevreten beenderen<br />
er uit te vissen en er speelgoed voor zielige kinderen<br />
van te maken, of zoiets.<br />
Ik slaap slecht en gedraag mij schuw en schrikachtig.<br />
Wat kan mij die schoonheid schelen? Wat is de zin van al<br />
dat abstracte geouwehoer indien het niet een helder beeld<br />
oplevert? Eén helder, magisch alles verklarend beeld vraag ik<br />
slechts. Niet twee, of drie: eentje maar. En het mag voor mijn<br />
part best mijn verstand te boven gaan, als het mijn gemoed<br />
maar tot rust brengt. Ik zou zo graag, heel even maar, in die<br />
<strong>oersoep</strong> willen dobberen! Dat lijkt me enorm rustgevend en<br />
ontspannend. Denkt u niet? Gewoon een beetje pierewaaien,<br />
wetend dat al je vriendjes hetzelfde doen. Ogen dicht, verstand<br />
op nul en de eeuwigheid in al haar liefde langs de wand<br />
van je eencelligheid voelen schuren.<br />
Maar wij kunnen ons niet losmaken van de werkelijkheid.<br />
Niet echt. Wij zitten er in gevangen als in een web of een doolhof.<br />
Er in dwalend lijkt het eindeloos, en je kan de uitgang<br />
maar niet vinden, maar je weet – je wéét – dat het slechts een<br />
beperkt oppervlak is waarbinnen je je beweegt.<br />
Kunt u het nog volgen?<br />
Zoals ik het nu zie (of voel) draait alles om één punt. De<br />
natuur, de waanzin, de kunst. Het is allemaal bezield met<br />
dezelfde adem. En het is allemaal, op zichzelf, incompleet.<br />
Pas wanneer we die drie grootheden in een alchemistisch proces<br />
kunnen samensmelten, en op die manier een legering<br />
brouwend van de werkelijkheid, kan dat eeuwig onrustige, dat<br />
altijd maar zoekende- en heimweevolle verlangen beantwoord<br />
worden. Dat punt lijkt verder weg dan ooit want de natuur<br />
heeft maling aan mijn streven, de waanzin laat zich slechts<br />
gemaskerd benaderen en de kunst – nou ja, de kunst speelt<br />
met die twee onder een hoedje.<br />
Ik geef mezelf nog een paar dagen en anders moeten we dit<br />
experiment maar als mislukt beschouwen. Misschien krijg ik<br />
nog een plotselinge ingeving en stel ik u daarvan op de hoogte,<br />
maar houdt u er rekening mee dat dit heel goed mijn laatste<br />
brief aan u zou kunnen zijn geweest. En nu begint het ook<br />
nog eens te regenen. Regen is, bedenk ik me nu, een heel miezerig<br />
alternatief voor de <strong>oersoep</strong>.<br />
k kan er niet om lachen.<br />
Bij deze neem ik ontslag als schoonheidsspecialist.<br />
Depressieve groeten vanuit een klein hoekje,<br />
78 79<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong><br />
Den Dolder 21 mei 1999
Beste mevrouw P.,<br />
Het is nu precies 7.00 uur in de ochtend. Een half uur geleden<br />
ben ik wakker geschrokken uit een intense droom die het<br />
mij onmogelijk maakte om vervolgens weer de slaap te vatten.<br />
De droom was zo beladen met verwijzingen naar zaken waarmee<br />
ik mij de afgelopen drie maanden heb beziggehouden dat<br />
hij niet onbeantwoord mocht blijven. Een rommelige klontering<br />
van stemmen, beelden en gedachten – alles natuurlijk<br />
overgoten met dat heerlijke strijklicht waarop de droomgod<br />
een patent heeft – en die, ik weet alleen nog niet precies op<br />
welke manier, mij iets duidelijk probeerde te maken. Ik zit<br />
hier nog een beetje duizelig achter mijn toetsenbord. Probeer<br />
langzaam wakker te worden, wat lastig is omdat de droom<br />
merkwaardigerwijs precies synchroon liep met de wereld die<br />
reeds wakker was. Kort voor ik wakker schrok namelijk vroeg<br />
ik in mijn droom aan iemand: “Hoe laat is het eigenlijk?” Ik<br />
kreeg als antwoord dat het één minuut voor half zeven was.<br />
De droom duurde nog even, waarna ik ontwaakte, op de wekker<br />
keek en zag dat het half zeven was. Om het onderscheid<br />
tussen droom en werkelijkheid nog diffuser te maken speelde<br />
het slot van de droom zich ook nog eens af in het stukje<br />
Finsterwald waar ik nu, door het raam heen op uitkijk. Dat<br />
noem ik nog eens virtual-reality! De lucht boven het bos is<br />
grijzig blauw. De bomen zijn nog niet tot leven gekomen maar<br />
verbergen hun uiterlijk nog in de droom van hun zwarte silhouetten.<br />
Ook binnenshuis schemert het nog zodat in ieder<br />
geval het komende half uur kunstlicht gewenst is. Geleidelijk<br />
verdwijnt de droom naar de achtergrond en kan ik er van een<br />
iets grotere afstand naar kijken. Wat een merkwaardige<br />
droom! Ik zal hem zo goed als ik kan voor u uitschrijven, maar<br />
ik moet u wel waarschuwen dat bepaalde delen van de nu volgende<br />
tekst niet geschikt zijn voor de al te jonge lezertjes.<br />
Voorts wil ik u ter inleiding van deze droom nog melden dat<br />
ik gedurende de dag er aan voorafgaand geen rare dingen had<br />
meegemaakt of drank of drugs gebruikt die anders misschien<br />
als verklaring voor de droom kunnen worden gezien.<br />
Het begon allemaal, in mijn droom, terwijl ik een trein zat<br />
op weg naar het congres ‘ANBOS 50 jaar vooruitstrevend in<br />
schoonheidsverzorging’. Anders dan in de werkelijkheid had<br />
U mij, zoals ik u in een van mijn eerdere brieven voorstelde,<br />
uitgenodigd om op 9 april tussen 10.20 en 10.40 uur iets diepgravends<br />
te vertellen over schoonheid, waarmee het thema dat<br />
daar eerder geprogrammeerd stond, namelijk: ‘Samenwerking<br />
van dermatologen en schoonheidsspecialisten in het verleden<br />
en de toekomst’ was komen te vervallen.<br />
“Krijgen we daar dan geen gedonder mee, als we het pro-<br />
80 81
gramma onaangekondigd wijzigen?” had ik u nog telefonisch<br />
gevraagd, maar u klonk heel zeker toen u zei: “Als er problemen<br />
van komen, dan is dat mijn pakkie-an. Die brief van jou<br />
heeft mij overtuigd. Je hebt gelijk; wij denken te weinig na<br />
over de waarlijke aard van ons beroep.”<br />
U was ‘om’ en juist op dat moment begon ik te twijfelen.<br />
Wat weet ik er eigenlijk van, dacht ik. Herrie schoppen is<br />
makkelijk zat, maar een zaak met argumenten verdedigen, dat<br />
is een heel andere kwestie. Ik had tot diep in de nacht aan een<br />
betoog gewerkt, maar kreeg er geen lijn in. Zo’n beetje alles<br />
wat ik u hierboven reeds heb geschreven zat er in en ook nog<br />
heel veel andere dingen die bij nadere beschouwing echte<br />
onzin bleken te zijn. Natuurlijk ging, kort voordat ik eindelijk<br />
een versie die er mee door kon wilde printen mijn computer<br />
stuk en leek al het werk voor niets. Bovendien had ik, ter<br />
inspiratie voor mijn eigen betoog, het februarinummer van de<br />
34e jaargang van De Schoonheidsspecialist, nog eens zeer<br />
nauwkeurig gelezen en was ik eigenlijk steeds meer overtuigd<br />
van de betrekkelijkheid van mijn eigen ideeën en de absoluutheid<br />
van uw, door 50 keiharde praktijkjaren bijgeschaafde,<br />
beroepsfilosofie. Artikelen als ‘Fruitzuren, feiten en fictie’ en<br />
‘Make-up: Logisch Camoufleren’ waarover ik eerst een beetje<br />
smalend had gedaan, troffen mij nu door hun diepgang die<br />
zich juist in de eenvoud en directheid van de betogen openbaarde,<br />
waar ik het zelf probeerde te zoeken in complexiteit.<br />
“Wat nou ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’?” riep ik<br />
boos naar de twee delen Schopenhauer die naast mij op tafel<br />
lagen: “Logisch camoufleren! Daar gaat het om.” Ik kreeg<br />
mijn betoog niet op orde en om twee uur ‘s nachts twijfelde ik<br />
er nog even aan of ik u niet zou bellen om de gehele zaak maar<br />
af te blazen. Maar ik wilde uw nachtrust niet verstoren aan de<br />
vooravond van het congres en vond het ook slap van mijzelf.<br />
Ik zette dus opnieuw een thermosfles koffie en begon helemaal<br />
opnieuw. En, wonder boven wonder, rond vier uur ‘s<br />
nachts stond het allemaal op papier. Helder, logisch en inspirerend.<br />
Toen ik de volgende ochtend wakker werd zag ik<br />
evenwel tot mijn schrik dat de spanning als psychosomatisch<br />
effect had gehad dat ik onder de uitslag zat. Vooral op delen<br />
van mijn lichaam die een mens gewoonlijk in al zijn naaktheid<br />
toont. Ik smeerde er zo goed en zo kwaad als het kon wat<br />
foundation op uit de proefflacon die ik in het februarinummer<br />
van het 34e jaargang had gevonden, en haalde nog net de<br />
trein. Die trein was tot de laatste plaats toe bezet. Stuk voor<br />
stuk enorm mooie vrouwen, de een nog aantrekkelijker dan de<br />
ander en allemaal bijzonder smaakvol gekleed. Korte rokjes,<br />
hotpants en hoge laarzen in verschillende kleuren, zonder uitzondering<br />
gesneden uit zacht glimmende stof of nauwsluitend<br />
leer, zetten de toon. Mooi lang- of juist heel ondeugend kort<br />
haar in eigenlijk alleen maar de kleuren helblond en zeer donkerbruin<br />
en een grote afwisseling in topjes, strakke T-shirts,<br />
jackjes zonder iets er onder en klassieke ‘doorkijk’ blouses. Ik<br />
had op het station nog koffie gemorst op mijn broek en zag er<br />
dus met de door het harde fietsen enigszins doorgelopen foundation<br />
niet uit. Ik voelde mij enorm ongemakkelijk, maar de<br />
vrouwen waren erg vriendelijk en de minst knappe, maar toch<br />
nog erg leuke, van een groepje van vier stond haar plaats aan<br />
mij af zodat ik zittend mijn koffie kon drinken. Ik knikte dankbaar<br />
en beleefd om mij heen en besloot mijn aantekeningen<br />
van de nacht ervoor nog eens door te nemen. Wat of ik aan het<br />
schrijven was, vroeg de adembenemend mooie vrouw (lang<br />
blond haar, zeegroene ogen, kniehoge nauwsluitende zwarte<br />
laarzen en prachtige wulpse borsten die nog uit zichzelf en<br />
zonder push-up overeind stonden en die vrolijk meedeinden<br />
op de licht boemelende cadans van de trein) naast mij. Ik durfde<br />
haar nauwelijks aan te kijken, zo mooi was zij en zo lelijk<br />
voelde ik mijzelf toen ik verklaarde dat ik een lezing moest<br />
houden op een congres van schoonheidsspecialisten.<br />
“Oh, maar daar gaan wij allemaal heen!”<br />
“U bent...?” ik durfde het niet te hopen.<br />
“Meiden!” riep de blonde naast mij door de coupé, “we hebben<br />
een mannelijke spreker op het congres, en hij zit hier naast<br />
me!”<br />
“Wij zijn allemaal schoonheidsspecialisten,” verklaarde de<br />
iets minder mooie die haar plaats aan mij had afgestaan zacht,<br />
en die ik er opeens heel lief uit vond zien.<br />
Vierentachtig paar prachtige ogen werden op mij gericht en<br />
82 83
een opgewonden geroezemoes mengde zich heel natuurlijk<br />
met de ritme van de trein. Ik begon te zweten en voelde hoe<br />
de foundation nog verder uitliep.<br />
“Wie heeft die foundation in godsnaam zo klungelig opgebracht,”<br />
zei de adembenemende vrouw met het korte donkere<br />
haar (een vrij bleek gezicht met heel donkere ogen, dat mooi<br />
accentueerde met het heel licht roze, bijna witte, majoretteachtige<br />
pakje dat ze aanhad) tegenover mij terwijl ze met een<br />
streng zakelijk gebaar met haar vingertoppen over mijn wang<br />
streek. Ik stikte bijna van verlegenheid, maar vond ergens<br />
genoeg lucht om te fluisteren dat ik dat zelf gedaan had en<br />
vertelde toen in een adem het hele verhaal. Hoe het eerst niet<br />
lukte met schrijven en uiteindelijk toch weer wel, en dat ik<br />
wakker was geworden met deze ongetwijfeld psychisch<br />
gemotiveerde huiduitslag.<br />
“Nou, daar weten wij wel raad mee!” zei de blonde met het<br />
lange haar die duidelijk de gangmaakster van het stel was.<br />
“Kom op meiden, haal jullie beautycases ‘s tevoorschijn, d’r<br />
is werk aan de winkel!”<br />
En voor ik wist wat er gebeurde lag ik languit op een tweezitsbank<br />
en keek ik uit op de onderzijde van een zee van borsten<br />
en streelde er een heel bos van zacht geparfumeerde<br />
haren langs mijn gezicht. Zeker acht à tien schoonheidsspecialistes<br />
stonden over mij heen gebogen en riepen naar de overige<br />
pakweg 74 die zich ook in de coupé bevonden om uiteenlopende<br />
zaken als tree oil, harsrollers, Medisept,<br />
Clean+Easy, skin peeler, Azuleenhars, Glycolic Acid, pH<br />
meter, Blendette, Enzymsonic, enzovoorts, die dan van achteruit<br />
werden aangereikt en waarmee ik vervolgens werd<br />
behandeld. Bedwelmd door al die aandacht en het aroma van<br />
de verschillende parfums raakte ik een beetje buiten zinnen en<br />
begon eerst quasi voor de grap, maar al snel serieuzer, willekeurige<br />
borsten, benen en billen te bevoelen en aangezien uw<br />
verenigingsleden daar in het geheel niet onwelwillend tegenover<br />
stonden, mij integendeel zelfs aanmoedigden om ze ook<br />
op andere plekken te bevoelen liep een en ander nogal uit de<br />
hand wat uitmondde in een situatie die ik hier maar beter niet<br />
zal beschrijven, omdat een exacte weergave van de verschil-<br />
lende handelingen u niet meer zal kunnen vertellen dan wat ik<br />
nu al suggereer en ook omdat het niet van wezenlijk belang is<br />
voor mijn betoog. Laat ik de impact van de actie op mijn<br />
wezen samenvatten door te vermelden dat ik, toen de trein<br />
Den Haag Holland Spoor passeerde reeds tot vijf maal toe om<br />
een aanmeldingsformulier voor uw vereniging had gesmeekt.<br />
Dat moet genoeg zeggen. Belangrijker voor ons verhaal is dat<br />
ik keurig op tijd en uiterlijk en innerlijk helemaal opgeknapt<br />
uitstapte op Den Haag CS en een half uur voor aanvang het<br />
Congresgebouw betrad met in mijn kielzog een polonaise van<br />
zeer goed gemutste schoonheidsspecialistes.<br />
Het congres ging van start en terwijl u uw openingsspeech<br />
hield gluurde ik vanachter de coulissen de zaal in. Die zat<br />
bomvol met vrouwen die misschien nog wel mooier waren<br />
dan de schoonheidsspecialistes die ik in de trein had ontmoet.<br />
U sprak ze heel mooi en moederlijk toe en kondigde een wijziging<br />
in het programma aan, waarop de groep die mij al<br />
kende uit de trein, en die plaats hadden genomen op het balkon,<br />
voorzichtig begon te joelen en te klappen. Na u sprak nog<br />
de minister van Economische Zaken mevrouw Jorritsma,<br />
maar van haar verhaal kreeg ik niet veel mee omdat ik me<br />
wilde voorbereiden op mijn eigen optreden dat aansluitend<br />
zou volgen toen ik er tot mijn schrik achter kwam dat ik mijn<br />
aantekeningen niet meer bij me had! U moet de schrik op mijn<br />
gezicht hebben kunnen lezen.<br />
“Is er iets?” vroeg u.<br />
“Mijn lezing..” stamelde ik.<br />
“Ik leid je wel even in,” probeerde u geruststellend.<br />
“Ja, nee... dat is het niet. Mijn lezing...”<br />
“Tien uur twintig,” zei U, “nog een minuutje of vijf.”<br />
“Ik heb hem denk ik in de trein laten liggen.”<br />
“Hoe is dat nou mogelijk!?” riep u verbaasd.<br />
Heel even twijfelde ik er over u in vertrouwen te nemen,<br />
maar ik besloot dat de kwestie te ingewikkeld was om in vijf<br />
minuten uit de doeken te doen. “Maar het geeft niet,” zei ik<br />
dapper, “ik ken hem uit mijn hoofd.”<br />
“Ah, ik dacht al...” zei u opgelucht. “Nou, succes joh!” En<br />
weg was u.<br />
84 85
Nadat U mij had aangekondigd betrad ik onder luid gejoel<br />
en gefluit dat vooral vanaf het balkon kwam, het podium. Wat<br />
Jorritsma haar betoog ook geweest moge zijn, de stemming<br />
zat er in ieder geval goed in. Langzaam werd de zaal rustiger.<br />
Ik tikte tegen de microfoon. Ploing-ploing, klonk het.<br />
“Eh... ” zei ik.<br />
Het werd muisstil.<br />
“Goeiemorgen,” zei ik.<br />
“Lekker stuk!” klonk er vanaf het balkon, waarop een lachslavo<br />
door de zaal ging.<br />
“Wat is... schoonheid... ” begon ik.<br />
“Een kanjer met een stijve pik!” Weer het balkon en weer<br />
een lachsalvo. U besloot in te grijpen en greep naar de microfoon.<br />
“Dames, houden we het een beetje netjes?”<br />
“Shakespeare noemt het een zomerdag, anderen zeggen<br />
juist dat het innerlijk is,” improviseerde ik, “en weer anderen,<br />
waaronder de schoonheidsspecialisten, leggen de nadruk op<br />
het uiterlijk.”<br />
“Saaaaaaai! Boe-hoe!” klonk er, in zekere zin terecht, uit de<br />
zaal. En toen begon iemand vanaf het balkon te scanderen:<br />
“Broek-uit, broek-uit, broek-uit!” Al snel nam de hele zaal het<br />
over en werd er ritmisch bij geklapt. Hier en daar verlieten<br />
specialistes op de voorste rijen hun stoelen en probeerden op<br />
het podium te klimmen. Wat begon als meligheid groeide<br />
langzaam toe naar een mate van agressie zoals die eigenlijk<br />
alleen in een groep kan ontstaan. Blind, doelloos en stuurloos.<br />
“Dames, dames!” riep u nog, maar er was geen houden meer<br />
aan. Zittingen van stoeltjes vlogen door de lucht en een woest<br />
gebrul steeg op uit honderden kelen. Het lollig bedoelde<br />
“broek-uit, broek-uit!” had nu de angstaanjagende klank van<br />
een strijdkreet gekregen. Wat de situatie nog weerzinwekkender<br />
maakte was dat alle specialistes die er tot voor kort nog zo<br />
uitzonderlijk mooi en sexy uit hadden gezien in een rap tempo<br />
begonnen te desintegeren. Eyeliner liep uit, blijkbaar samengetrokken<br />
vleesmassa’s knapten uit hun klemmen en kledderden<br />
langs plotseling oude en gekromde lichamen naar beneden.<br />
Tanden verkleurden, cellulitis ontstond spontaan en mas-<br />
saal, beenharen groeiden in een angstwekkend snel tempo,<br />
onderkinnen ontstonden in seconden waar ze er eerst nog niet<br />
waren, liters foundation stroomde door de gangpaden en op de<br />
plotseling afgeschminkte gezichten openbaarden zich de<br />
meest gruwelijke littekens en zweren. Ik stond als verlamd.<br />
Kon mij niet meer bewegen. U behield echter, zoals een<br />
Voorzitter betaamd, het overzicht en besloot dat het tijd was<br />
om het op een rennen te zetten. U pakte mijn hand en trok mij<br />
van het podium. Gezamenlijk renden we door de catacomben<br />
van het congresgebouw en omdat het een droom was leek er<br />
natuurlijk geen eind aan te komen. Tot er plotseling toch een<br />
eind aan kwam. We naderden een deur. Die natuurlijk op slot<br />
zat. En die natuurlijk net op tijd open ging om ons te laten ontsnappen<br />
aan de aanstormende, inmiddels nog het meest op<br />
zombies gelijkende meute. Toen de deur achter ons in het slot<br />
viel stonden we in het Finsterwald.<br />
“Ik ken dit bos!” riep ik blij.<br />
“Ja,” zei U, “dat weet ik.”<br />
“Maar hoe....?” wilde ik vragen toen ik zag dat u ook al aan<br />
het transformeren was. U werd langzaam groen en uw huid<br />
kreeg de structuur van een boombast. Met moeite kon u nog<br />
net uw arm iets bewegen, een vinger strekken en wijzen naar<br />
de zwarte, stinkende derrie die onder de deur door het bos<br />
instroomde. Het waren de sappen van de nu geheel ontbonden<br />
lichamen van de schoonheidsspecialistes.<br />
“Kijk,” zei U wijzend naar de zwarte plas: “Oersoep.”<br />
Ik moest kokhalzen. “Zie je wel,” bracht ik met moeite uit:<br />
“Schoonheid is geen kwestie van make-up.”<br />
“Wie weet,” zei u met krakende stem. “Dat zul je nu helemaal<br />
alleen moeten uitzoeken. Ik geloof dat ik hier wortel ga<br />
schieten.”<br />
U was inmiddels bijna bewegingloos geworden en er kwamen<br />
blaadjes aan uw als takken zo hard geworden armen.<br />
“De hond zal je nu verder leiden,” bracht u nog met moeite<br />
uit waarna uw stem veranderde in het ruisen van takken en<br />
bladeren.<br />
Ik keek achter mij en zag daar Casper de Hondt.<br />
“Casper!” riep ik. “Wat ben ik blij je hier te zien.”<br />
86 87
“Kom mee, we kunnen hier niet lang blijven, we moeten<br />
verder, voor het donker wordt,” zei Casper met heldere stem.<br />
“Je kan praten!” riep ik uit.<br />
“Natuurlijk kan ik praten,” zei Casper. “Ik kon altijd al praten.<br />
Jij kon nog niet horen, dat is de kwestie.”<br />
“Maar hoe...?”<br />
“Dat leg ik je onderweg wel uit,” zei de hond ongeduldig.<br />
“We moeten echt opschieten.” En hij begon al voor mij uit te<br />
lopen.<br />
“Maar Mevrouw Pronk dan? Die kunnen we hier toch niet<br />
zo maar achter laten? Moet je zien, er zijn zelfs al vogels bezig<br />
een nest in haar te bouwen!”<br />
“Mevrouw Pronk zit al lang weer op haar kantoor in<br />
Maarssen, maak je geen zorgen.”<br />
“Maar zojuist was ze nog hier!”<br />
Casper zuchtte ongeduldig. “Ze was ook hier, maar ze is<br />
ook daar, en op nog wel duizend andere plekken.”<br />
“Maar....”<br />
“Als je wilt dat ik je dat uitleg staan we hier volgende week<br />
nog, zonder dat ik je kan garanderen dat je het zult begrijpen,<br />
neem het dus maar van me aan, en kom nu eindelijk mee,<br />
anders missen we de Overgang.”<br />
En zonder op mij te wachten begon hij in een op mij aangepast<br />
sukkeldrafje te rennen, en moest ik wel achter hem aanlopen.<br />
“Waarom hebben we zo’n haast?” vroeg ik hijgend.<br />
“De Overgang, anders missen we de Overgang,” zei Casper<br />
eveneens hijgend.<br />
“Overgang? Ik weet niets van een ‘Overgang’. Welke<br />
Overgang mag dat dan wel zijn?”<br />
“Je wilt toch terug naar de <strong>oersoep</strong>? Of niet?”<br />
Ik hield plotseling stil.<br />
“De <strong>oersoep</strong>? Ik weet niet, wat betekent dat, ik bedoel, wat<br />
houdt dat allemaal in? Is er daaruit nog wel een weg terug<br />
dan?” In plotselinge paniek zag ik mijn geliefde voor mij en<br />
verlangde hevig naar haar, en vervloekte het feit dat ik geen<br />
mobiele telefoon had.<br />
“Ja, ja, ja” zei Casper jaloers, “maak je maar geen zorgen<br />
dat je je meisje niet meer terug ziet. Uit de <strong>oersoep</strong> terugkeren<br />
is niet het lastigste, ze zullen je er toch niet al te lang willen<br />
houden. Er inkomen, dat is het probleem. Maar loop in godsnaam<br />
door want anders zijn we niet op tijd en dan blijft alles<br />
theorie.”<br />
Vagelijk gerustgesteld rende ik weer achter hem aan. We<br />
doorkruisten het hele Finsterwald en kwamen langs alle plekken<br />
die ik goed kende.<br />
“Hebben we hier al niet eerder gelopen?” vroeg ik aan<br />
Casper. “Ik heb het idee dat we in een cirkel lopen.”<br />
“Natuurlijk lopen we in een cirkel!” zei Casper minachtend.<br />
“Hoe had je anders gedacht de Overgang te kunnen maken?’”<br />
“Ach ja, natuurlijk,” zei ik zonder er veel van te snappen.<br />
Voor mijn gevoel renden we uren en uren achtereen.<br />
Vermoeidheid voelde ik niet meer. Plotseling werd ik me er<br />
van bewust dat we weliswaar langs dezelfde plekken kwamen,<br />
maar dat die plekken toch anders waren. Alles leek groter. Ik<br />
vertelde dit tegen Casper.<br />
“Dat is de Overgang, het is begonnen.”<br />
“Nou, dat valt dan nog wel mee,” zei ik manhaftig. “Ik had<br />
iets veel ergers verwacht.”<br />
“Dit is nog maar het begin,” zei Casper streng. “Maak je<br />
geen illusies dat het een pleziertochtje gaat worden. Je kan nu<br />
nog terug als je wilt.”<br />
“Ben je gek!” zei ik stoer. “Ik ga waar jij gaat.”<br />
“Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb. Overigens, het<br />
laatste stuk moet je alleen gaan.”<br />
“Ik ben er klaar voor,” zei ik, niet wetend waar ik het over<br />
had want het volgende moment voelde ik een enorme pijnscheut<br />
en lag ik languit op de grond. Gestruikeld over een<br />
dennenaald.<br />
Casper stond naast me en tilde me op. Hij was zeker 10 keer<br />
zo groot als ik.<br />
“Wat is gebeurd!?” vroeg ik in paniek.<br />
“Dit is de plek,” zei Casper. “Ik blijf hier op je wachten.<br />
Verzet je niet, dat is zinloos en pijnlijk.“<br />
Nauwelijks was hij uitgesproken of ik voelde weer een pijn<br />
alsof ik getroffen werd door de bliksem. Casper leek omhoog<br />
88 89
te schieten. Hij werd reusachtig. Ik kon in de verte, kilometers<br />
boven mij nog nauwelijks zijn kop zien. Ik moest me vasthouden<br />
aan een zandkorrel om niet door een zuchtje wind<br />
omver te worden geblazen. Toen realiseerde ik me dat Casper<br />
niet groter werd, maar ik kleiner! De pijnlijke schokken volgden<br />
elkaar in een steeds sneller tempo op. Ik was murw en<br />
dacht er niet eens aan me te verzetten. Kort na de tiende of de<br />
twaalfde schok verloor ik mijn bewustzijn.<br />
Ik werd wakker van een zacht geroezemoes. Opende mijn<br />
ogen en dacht dat ik weer terug was in het Haags<br />
Congrescentrum. Hetzelfde soort zaal, honderden stoelen, een<br />
podium en een katheder. Heel even dacht ik dat de droom<br />
afgelopen was en dat ik was flauwgevallen tijdens mijn toespraak<br />
voor het congres van de vereniging van schoonheidsspecialisten.<br />
Maar toen ik beter keek zag ik dat ik niet in een<br />
zaal zat met mensen maar met eencelligen. Haastig krabbelde<br />
ik overeind en sloeg het stof van mijn broek.<br />
“We hebben een bezoeker van buiten!” riep een van de eencelligen<br />
met deftige stem. Het geroezemoes verstomde.<br />
“Vreemdeling, maak uw naam en het doel van uw bezoek<br />
bekend!” zei de eerste spreker.<br />
Ik keek om mij heen om te zien waar de stem vandaan<br />
kwam. In het midden van de zaal, op een stoel die iets hoger<br />
stond dan de overigen zag ik een heel oude eencellige die mij<br />
strak aankeek.<br />
“Nou vooruit, snel een beetje, we hebben niet de eeuwigheid!”<br />
zei de oude eencellige streng.<br />
In de zaal werd zacht gegrinnikt om die laatste opmerking.<br />
“Ik... eh... was geloof ik op zoek naar de <strong>oersoep</strong>,” bracht ik<br />
er ongemakkelijk uit.<br />
Het gegrinnik werd nu een luid gelach. De oude eencellige<br />
sloeg met zijn hamer op tafel en riep: “Orde!” waarna het<br />
direct weer stil werd.<br />
“En u hebt de daarvoor benodigde papieren bij u?”<br />
“Ik... pardon?”<br />
De oude eencellige zuchtte vermoeid. De zaal keek gespannen<br />
toe.<br />
“De papieren! Of u de daarvoor benodigde papieren bij u<br />
heeft!”<br />
“Ik weet niets van wat voor papieren dan ook,” antwoordde<br />
ik naar waarheid.<br />
“Dan kunnen we uw verzoek niet in behandeling nemen,<br />
gaat u maar weer weg.” En hij wuifde met een vermoeid<br />
gebaar in de richting van de uitgang en wendde zich weer tot<br />
de zaal: “Dan wil ik nu graag weer overgaan tot de orde van<br />
de eeuwigheid, punt drie miljard vijhonderdmiljoen....staat u<br />
daar nou nog steeds!?” riep hij boos tegen mij. “Ik dacht dat<br />
ik u verzocht had dit gebouw te verlaten?”<br />
“Maar ik weet niet... ” begon ik wanhopig.<br />
“Wát weet u niet?”<br />
Ik kon niets meer uitbrengen en keek in onmacht de zaal<br />
rond waarvan ik nu begreep dat het een soort parlement van<br />
de eencelligen was. De onmacht of wanhoop die op mijn<br />
gezicht te lezen stond moet een van de aanwezigen hebben<br />
geraakt, want plotseling hoorde ik vanachter uit de zaal een<br />
stem die riep: “Misschien is hij een onderhandelaar.”<br />
“Dat doet niet ter zake,” zei de oude streng, en tegen mij:<br />
“Maakt dat u wegkomt!”<br />
“Eh, pardon, maar volgens de Afspraken doet dat wel ter<br />
zake,” zei een iets minder oude eencellige die naast de voorzitter<br />
zat. Hij sloeg een dik boek open en liet zijn vingers over<br />
de regels glijden: “Hier staat het. Pagina zoveel, de zoveelste<br />
regel van boven: eh... bla... bla... bla... en dan staat hier:<br />
‘Indien echter een afgezant of onderhandelaar van een andere<br />
dimensie hiertoe....’ bedoeld wordt een bezoek aan de <strong>oersoep</strong>,”<br />
legde hij aan de voorzitter uit, ‘...hiertoe een verzoek<br />
doet, gelden er andere voorschriften dan in de Afspraken geregeld<br />
zijn.’”<br />
Hij sloeg het boek dicht.<br />
De voorzitter keek geïrriteerd naar de iets minder oude eencellige<br />
naast hem en richtte vervolgens met duidelijke tegenzin<br />
weer het woord tot mij.<br />
“De vraag is dus of u een afgezant bent. Bent u dat? Zo niet<br />
dan moet ik u alsnog verzoeken de zaal te verlaten omdat u<br />
niet in het bezit bent van de juiste papieren.”<br />
Ik dacht razendsnel na. Dit was hogere politiek. Ik besloot<br />
90 91
te bluffen.<br />
“Ja, ik ben een afgezant. Ik spreek tot u namens de verenigde<br />
wereldleiders!” Ik probeerde zoveel plechtigheid als maar<br />
mogelijk was in mijn stem te leggen maar kon niet voorkomen<br />
dat de zaal in lachen uitbarstte.<br />
“Je zegt dat je namens ons komt, maar dat kan niet het geval<br />
zijn want wij kennen je niet, zeg dus namens wie je komt of<br />
verlaat dit huis!” zei de voorzittter.<br />
“U wilt zeggen dat U de verenigde wereldleiders bent?”<br />
“Wat is daar zo raar aan?”<br />
Onwillekeurig moest ik lachen: “Maar jullie zijn eencelligen!”<br />
riep ik uit.<br />
“En wat is dáár zo komisch aan?”<br />
“Nou ja,” zei ik lachend,” als dit dan het parlement van de<br />
natuur is, wat ik aanneem, dan had ik toch op z’n minst een<br />
vergadering van olifanten, leeuwen, walvissen, adelaars,<br />
enzovoorts, verwacht!”<br />
“Ik begrijp je niet,” zei de voorzitter nu iets minder geïrriteerd.<br />
“Je wilt met de lagere diersoorten spreken?”<br />
Langzaam begon me iets te dagen. Ik zou mijn denken aan<br />
moeten passen aan deze situatie. Begrijpen deed ik het nog<br />
niet helemaal maar ik begon wel iets te vermoeden.<br />
“Pardon, zo bedoelde ik het niet,” zei ik. “Er is sprake van<br />
een misverstand. Ik bedoelde te zeggen dat ik namens de<br />
gehele mensheid kom om mijn onderzoek naar de aard van<br />
esthetische ontroering af te ronden met een bezoek aan de <strong>oersoep</strong>.”<br />
De zaal viel stil. De voorzitter leunde verbaasd achterover<br />
en hervond slechts met zichtbare moeite zijn tegenwoordigheid<br />
van geest. Hij kuchte zichzelf moed in, keek even achter<br />
zich om zich er van te verzekeren dat de overige eencelligen<br />
het gebouw niet al verlaten hadden en richtte zich, ietwat<br />
voorovergebogen, tot mij.<br />
“Ik hoor het goed wanneer u zegt dat u namens de ‘mensheid’<br />
komt?”<br />
“Namens de gehele mensheid!”<br />
De zaal luisterde ademloos. De voorzitter zocht naar woorden:<br />
“En... eh... u... eh... tsja... ként... deze... eh... ” hij gebaarde<br />
twijfelend met zijn handen, “...tsja... deze.. ‘mens-heid’ persoonlijk?”<br />
“Vanzelfsprekend, anders was ik geen afgezant geweest!”<br />
“Natuurlijk, natuurlijk...” mompelde de voorzitter zacht,<br />
waarna hij weer in sprakeloosheid verviel. De oude eencellige<br />
die zoëven uit het boek had geciteerd fluisterde hem iets toe.<br />
“Juist ja,” mompelde de voorzitter en knikte met zijn hoofd.<br />
“Wij vragen ons af: hoe...eh...precies, op welke wijze dus, u<br />
met deze ‘mens-heid’ in contact bent gekomen?”<br />
“Dat was niet nodig: men heeft mij uit hun midden gekozen.”<br />
Een angstig gemompel vulde de zaal. De voorzitter richtte<br />
zich fluisterend weer tot de oude boeklezer naast hem.<br />
“Wij begrijpen U niet,” zei hij tenslotte tegen mij. “Hoe kan<br />
men u gekozen hebben zonder dat u met deze mens-heid in<br />
contact bent getreden?”<br />
“Nou dat is eenvoudig!” riep ik vrolijk. “Omdat ik één van<br />
hen ben!”<br />
Een geweldige paniek brak uit in de zaal. Enkele tientallen<br />
eencelligen sprongen uit hun stoelen en renden in de richting<br />
van uitgang.<br />
“Orde! Orde!” hamerde de voorzitter, die zelf ook niet<br />
onaangedaan leek. Hij keek mij angstig onderzoekend aan: “U<br />
bent... mens-heid?” vroeg hij voorzichtig.<br />
Ik knikte en zei dat dat zo was. “Nou ja, tenminste: ik ben<br />
een mens. Een van de velen.”<br />
“Ach zo... ” zei de voorzitter hees. “U moet ons de consternatie<br />
vergeven, wij hebben nog nooit een afgezant van de<br />
mens-heid gezien. Er werd tot voor kort zelfs aan het bestaan<br />
van die mens-heid getwijfeld.”<br />
“Dat soort twijfel bestaat ook onder de mensen,” zei ik<br />
begrijpend.<br />
“Ja, ja,” zei de voorzitter nadenkend en richtte zich om<br />
excuus vragend op fluistertoon tot enkele van de eencelligen<br />
die het dichtst bij hem zaten. Na een kort conclaaf richtte hij<br />
zich op en sprak de vergadering toe: “Vanwege de uitzonderlijke<br />
gebeurtenissen die zich vandaag lijken te voltrekken heb-<br />
92 93
en wij besloten de vergadering tot nader order te schorsen.<br />
Een Comité van Uitzonderlijkheid zal zich in overleg begeven<br />
met deze,” hij wees naar mij, “mens-heid, waarna u weer bijeen<br />
zult worden geroepen.”<br />
Op vijf eencelligen na verliet iedereen de zaal. We bleven<br />
dus met zes aanwezigen over.<br />
“We kunnen het overleg informeel houden,” zei de voorzitter<br />
zichtbaar zenuwachtig. “Ik stel voor in het belendende vertrek<br />
een aantal stoelen bij elkaar te schuiven zodat de mensheid<br />
zijn verhaal kan houden.”<br />
Aldus gebeurde. Nadat we gezeten waren keek ik de kring<br />
rond. Door alle aanwezigen werd ik met een mengeling van<br />
angst en grote nieuwsgierigheid bekeken. Ik glimlachte in een<br />
poging hen gerust te stellen.<br />
“Goed,” zei de voorzitter tenslotte, “u gaf als reden van uw<br />
bezoek de wens op terug te keren tot de <strong>oersoep</strong>.”<br />
“Dat klopt,” zei ik. “In zoverre... niet voor altijd, maar<br />
toch... ”<br />
“Dat begrijp ik,” zei de voorzitter.<br />
Er viel een stilte.<br />
“Eh, ik ben toch aan het goede adres,” vroeg ik plotseling<br />
twijfelend. “Dit is toch de <strong>oersoep</strong>?”<br />
“Ja, ja,” zei de voorzitter, en hij gebaarde om zich heen.<br />
“Dit alles en alle dingen ver hierbuiten tot de helft van de<br />
oneindigheid is de <strong>oersoep</strong>.”<br />
“Nu goed,” zei ik, “ik zal bekennen dat ik geen vast omlijnd<br />
plan heb, maar een ding is duidelijk: de strijd tussen jullie, de<br />
natuur, en ons, de mensheid moet maar eens afgelopen zijn.”<br />
‘Vindt je?” vroeg de voorzitter twijfelend.<br />
“Ja, dat vind ik,” zei ik krachtig, “en met mij vindt dat een<br />
groeiend deel van de mensheid. En,” liet ik er diplomatiek<br />
dreigend op volgen, “wij zijn met velen!”<br />
“Maar hoe had je dat voor je gezien?” vroeg de Boeklezer.<br />
“Wij verlenen natuurlijk graag onderdak aan gasten of zoekers,<br />
maar onze ruimte, hoe groot ook, is beperkt.” Dat laatste<br />
zei hij bijna verontschuldigend en de rest van het gezelschap<br />
knikte bevestigend.<br />
“Maak u geen zorgen,” zei ik. “Wij zoeken geen definitieve<br />
plaats om ons te vestigen in de natuur, of in <strong>oersoep</strong>, wat dat<br />
betreft.”<br />
“Ah!” een zucht van verlichting ging door het gezelschap en<br />
een aantal aanwezigen verloor plotseling haar bedeesdheid en<br />
begon in felle bewoordingen nogmaals de onmogelijkheid<br />
daarvan te proclameren:<br />
–”Eén, hooguit drie, mensen, kunnen wij herbergen. Maar<br />
daar trek ik een lijn! Meer toelaten is onverantwoord en vragen<br />
om moeilijkheden!”<br />
–”Ik zeg U: nu lijkt de ons beschikbare ruimte eindeloos,<br />
maar dat kan verkeren indien hier hordes mensen binnenkomen!”<br />
–”Wij leven hier in een moeizaam bevochten evenwicht! Ik<br />
vraag de aanwezigen zich terdege te realiseren wat zij in de<br />
waagschaal leggen indien wij de massale entree van de mensheid<br />
niet tijdig keren!”<br />
Ik hief mijn handen bezwerend op.<br />
“Laat de mens spreken,” zei de voorzitter.<br />
“Zoals gezegd: de mensheid wil niet terug naar de natuur,<br />
net zo min als jullie, neem ik aan, je definitief onder de mensheid<br />
willen begeven.”<br />
“Nou en of!” zie een driftige cel.<br />
“Ik moet er niet aan denken!” zei een ander.<br />
“En toch...” ik keek de groep rond. Keek ze een voor een<br />
aan. “En toch moeten wij dezelfde planeet delen. En zal het,<br />
als wij niet tot een overeenkomst komen, altijd gelazer blijven.”<br />
“En wié is daarmee begonnen?” vroeg de felste cel scherp.<br />
“Ssst,” suste de voorzitter, “laat de mens uitspreken.”<br />
“Wie er mee begonnen is doet nu niet meer terzake – en<br />
daarover kunnen wij in alle redelijkheid misschien zelfs niet<br />
meer oordelen. Feit is dat de zaken zijn zoals ze zijn, en dat<br />
we een oplossing moeten vinden om het leefbaar te houden.”<br />
“Dat klinkt allemaal heel leuk,” zei de felle, “maar iedereen<br />
die hier aanwezig is weet dat het grote probleem van de mens<br />
is dat zij niet wenst te assimileren en daarmee recht tegen de<br />
allereerste en allerbelangrijkste Afspraak in gaat: U zult<br />
opgaan in uw omgeving en zich hiertegen niet verzetten noch<br />
94 95
argumenten van verzet uitdragen aan een ander!”<br />
“Wat de afgevaardigde hier zegt is wel een beetje waar,<br />
mens,” zei de voorzitter half streng en half verontschuldigend.<br />
“Dat ontken ik ook niet,” zei ik, “en daarom moeten wij een<br />
oplossing zien te vinden.”<br />
“Dat lukt nooit!” gromde de felle en draaide zich iets van<br />
mij af.<br />
“Dat wordt heel, heel, heel lastig,” zei de cel die naast hem<br />
zat.<br />
De voorzitter haalde zijn wenkbrauwen op en keek mij vragend<br />
aan.<br />
“Ik heb niet gezegd dat het een plezierritje zal worden,” zei<br />
ik filmisch.<br />
De boeklezer had al een tijdje niets gezegd. Dat was ook de<br />
voorzitter opgevallen. “Wat denk jij, Boeklezer?” vroeg hij.<br />
Die kuchte zacht en richtte zich vervolgens tot de gehele<br />
verzameling. “Wat ik dacht,” begon hij, “is dat wij de mensheid<br />
vergeten zijn te vragen waaróm zij terug wil naar de <strong>oersoep</strong>.<br />
Zij hebben immers ooit, lang geleden, besloten hier vandaan<br />
te gaan, en nu willen zij weer terug. Ik vraag mij af,<br />
waarom?”<br />
“Om d’r hier ook een puinhoop van te maken natuurlijk!”<br />
zei de felle.<br />
Maar de voorzitter vond dat de Boeklezer goed gesproken<br />
had en wenste dat de vraag beantwoord werd.<br />
“Waarom, mens, wil je terug naar de <strong>oersoep</strong>? Vertel het<br />
ons.”<br />
“Omdat wij heimwee hebben.”<br />
“Heimwee? Wat is dat?”<br />
“Heimwee, dat is een onredelijk terugverlangen naar de eerste<br />
tijd. Alle mensen, ongeacht hun situatie kennen dit<br />
gevoel.”<br />
“Smoesjes!” zei de felle. “Dan hadden ze maar nooit weg<br />
moeten gaan. Tsja: het is misschien wat simpel, maar zo zie ik<br />
de zaken. Opgestaan, plaats vergaan! Dat zeg ik!”<br />
“De afgevaardigde heeft gelijk, u had ons eerder van dit verlangen,<br />
deze ‘heim-wee’, op de hoogte kunnen stellen,” zei de<br />
voorzitter.<br />
“Maar dat hebben wij gedaan!” riep ik bewogen. “Wij hebben<br />
miljoenen boeken geschreven, talloze schilderijen<br />
gemaakt, miljarden uren muziek gecomponeerd, goden aanbeden<br />
en verworpen om dit gevoel vorm te geven. Sinds het<br />
moment dat wij de <strong>oersoep</strong> verlaten hebben zoeken wij een<br />
weg terug, maar wij hebben die nooit kunnen vinden!”<br />
“Is dat zo?” vroeg de voorzitter zacht. “Miljoenen boeken<br />
zegt u?”<br />
“Miljoenen!” zei ik bevestigend. “En muziek, en schilderijen<br />
en zang en dans en o, noem maar op!”<br />
De vergadering viel stil.<br />
De felle mompelde nog: “Het zou wat!” maar leek toch ook<br />
te twijfelen.<br />
“Wij wisten dit niet,” zei de voorzitter zacht. “Wij hebben<br />
dit nooit geweten.”<br />
De Boeklezer glimlachte en zei dat hij graag eens wat van<br />
die uitingen van heimwee van dichtbij zou willen bekijken.<br />
“Tsja, als de situatie zo ligt,” zei de voorzitter na een kort<br />
moment van bezinning, “dan moeten we misschien... ik weet<br />
niet, wat denk jij, Boeklezer?”<br />
De Boeklezer glimlachte triest en keek naar het plafond,<br />
mij, de voorzitter en tenslotte naar de grond. “Ik zou wel graag<br />
willen,” zei hij, “maar ik geloof niet dat wij de bevoegdheid<br />
hebben hierover te beslissen.”<br />
“Denk je?” vroeg de voorzitter.<br />
“Ik vrees het,” zei de boeklezer. “De Afspraken zijn hier niet<br />
duidelijk over, maar op de aard van de Afspraken afgaand, tussen<br />
de regels doorlezend zogezegd, vrees ik dat dit een zaak is<br />
van Hhfhasytehrt en van Hhfhasytehrt alleen.”<br />
“Dat was ook mijn vermoeden,” zei de voorzitter en wreef<br />
gelaten in zijn handen. “Je hoort het mens, je zal je tot<br />
Hhfhasytehrt moeten wenden.”<br />
“Wat is dat: Hhfhasytehrt?”<br />
“Hij weet niet eens wie Hhfhasytehrt is!” riep de felle uit.<br />
“Hhfhasytehrt is niet Wat of Wie,” legde de boeklezer uit,<br />
“Hhfhasytehrt is alles wat wij niet zijn en toch dezelfde en<br />
meer.”<br />
“Je kan het misschien het beste zo zien,” probeerde de voor-<br />
96 97
zitter: “wij regelen hier de dagelijkse gang van zaken, maar<br />
Hhfhasytehrt bepaald het wezen van die zaken. Hhfhasytehrt<br />
is de naam die wij er aan hebben gegeven, om er over te kunnen<br />
spreken, maar eigenlijk heeft het geen naam.”<br />
“En die Hhfhetytahrt...” begon ik.<br />
“Hhfhásytéhrt,” corrigeerde de voorzitter.<br />
“Pardon, Hhfhásytéhrt, is dus degene die ik over deze zaak<br />
moet spreken?”<br />
De voorzitter keek vragend naar de Boeklezer.<br />
“Naar alle waarschijnlijkheid,” zei die. “Wij redeneren nu<br />
slechts vanuit een leemte in de Afspraken, er staat niets over<br />
geschreven dus zal het naar alle waarschijnlijkheid wel een<br />
zaak van Hhfhasytehrt zijn.”<br />
“Wij kunnen dus niets meer voor je doen,” zei de voorzitter<br />
die teleurstelling in zijn stem legde, maar zijn opluchting hierover<br />
niet geheel kon verbergen.<br />
“Dan wens ik deze Hhfhasytehrt te spreken!”<br />
“Hij is gek! We hebben te maken met een gek!” riep de felle<br />
cel smalend. “Krankzinnige!” riep hij luid in mijn gezicht:<br />
“‘Dan wens ik deze Hhfhasytehrt te spreken...’” imiteerde hij<br />
mij op quasi plechtige toon, en richtte zich vervolgens tot de<br />
overige eencelligen: “Heren, ik weet genoeg. Ik wist het al,<br />
maar nu weet ik het zeker: Deze zogenaamde ‘mens-heid’ die<br />
in ons midden zit is gek. Krankzinnig, gestoord en van lotje<br />
getikt, kortom: gék. Ik stel voor hier verder niet langer bij stil<br />
te staan en over te gaan tot de orde van de eeuwigheid!”<br />
Op de Boeklezer en de voorzitter na keken alle eencelligen<br />
mij nu met een gelijkelijk vies gezicht aan. De eersten waren<br />
weer eens fluisterend met elkaar in gesprek geraakt. De voorzitter<br />
leek te twijfelen aan iets waarvan de Boeklezer hem<br />
wilde overtuigen. Ten slotte gaf de voorzitter toe en zei op<br />
hoorbare sterkte: “Maar dan is het jouw verantwoordelijkheid,<br />
Boeklezer. Ik wil er verder niets mee te maken hebben.”<br />
“Dank u voorzitter,” zei de Boeklezer onderdanig. “Ik zal de<br />
goede naam van het Huis niet te schande maken.”<br />
“Daar vertrouw ik op, Boeklezer, daar vertrouw ik op,” zei<br />
de voorzitter op een toon die haaks stond op de grammatica<br />
van zijn woorden. Met plotseling herwonnen plechtigheid<br />
richtte hij zich nu tot allen: “Ik heb besloten de afhandeling<br />
van deze zaak, op zijn eigen nadrukkelijke verzoek, aan de<br />
Boeklezer over te laten. Hij weet als geen ander wat er wel-,<br />
en vooral ook wat er níet geschreven staat in de Afspraken, en<br />
is daartoe dus de meest geëigende persoon.”<br />
De voorzitter en de drie overige eencelligen verlieten het<br />
vertrek. De Boeklezer en ik bleven alleen achter. We glimlachten<br />
naar elkaar.<br />
“Ik zou U graag iets aanbieden, een verfrissing of een versnapering,<br />
maar ik vrees dat onze keuken u niet zou bevallen,”<br />
zei de Boeklezer verontschuldigend.<br />
“Ik heb geen honger,” zei ik.<br />
“Hm,” de Boeklezer keek nadenkend.<br />
“Vertelt u me eens, die heimwee: is dat erg?” vroeg hij voorzichtig.<br />
Ik zei dat die vraag moeilijk te beantwoorden was. “Het is<br />
altijd aanwezig. Het bepaald in meer of mindere mate al onze<br />
daden en handelingen. Wij haten het, soms, maar het geeft ons<br />
ook moed en motiveert ons om dingen te doen waar we anders<br />
nooit aan begonnen waren, denk ik.”<br />
“Dat kan dus niet alleen maar een onplezierig gevoel zijn,”<br />
stelde de Boeklezer voorzichtig.<br />
“Nee, inderdaad, ik moet zeggen dat ik me, dankzij uw<br />
vraagstelling, realiseer dat er welzeker prettige kanten aan zitten.”<br />
“En toch wilt U dat opgeven, die prettige kanten bedoel ik,<br />
om weer terug te komen in de <strong>oersoep</strong>?”<br />
Ik moest lang nadenken. “Je zou denken van wel, als je de<br />
boeken leest, en de muziek beluistert. Daaruit spreekt, als het<br />
goede boeken zijn en goede muziek, een groot verlangen. Een,<br />
tsja... heimwee.”<br />
“Heimwee,” zei de Boeklezer, en hij liet de klank van het<br />
woord rollen over zijn tong, zoals een wijnproever het bouquet<br />
van een hem onbekende wijn probeert te determineren:<br />
“Heim-wee. Wat een merkwaardig klank. Ik neem aan dat het<br />
een samengesteld woord is?”<br />
Ik knikte en zei dat zijn taalkundig inzicht bewonderenswaardig<br />
was.<br />
98 99
“U kent het gevoel niet?” vroeg ik.<br />
“Officieel niet,” zei de Boeklezer op gedempte toon.<br />
“Officieel, en volgens de Afspraken kennen wij niet zo’n soort<br />
verlangen naar de eerste tijd. Maar het woord maakt me<br />
nieuwsgierig,” zei hij. “Het klinkt als een ver en geheimzinnig<br />
land.”<br />
“Dat klopt wel, enigszins,” zei ik, en ik glimlachte. Ik begon<br />
de Boeklezer steeds sympathieker te vinden. Hij had iets, op<br />
het eerste gezicht, dat hem onderscheidde van de overige eencelligen,<br />
en ik betrapte mezelf er op dat ik hem menselijke<br />
eigenschappen toedichtte.<br />
“Zijn er veel Boeklezers in de Oersoep?” vroeg ik.<br />
“Er moet er, volgens de Afspraken, minstens nog één zijn,<br />
maar ik heb hem nog nooit ontmoet. Maar ja; er zullen er wel<br />
meerdere zijn,” zei de Boeklezer laconiek.<br />
“Ik betwijfel het,” zei ik lachend. “Ik heb het gevoel dat u<br />
vrij uitzonderlijk bent in deze constellatie.”<br />
“O nee,” haastte de Boeklezer zich te zeggen, “ik ben niet<br />
uitzonderlijk. Uitzonderlijkheid is in de <strong>oersoep</strong> zoiets als uw<br />
heimwee; het bestaat niet.”<br />
“Het bestaat niet officieel en ook niet volgens de<br />
Afspraken,” deed ik hem na.<br />
“U begrijpt het,” zei hij voorzichtig. “We praten er liever<br />
niet over.”<br />
“Ook niet in dit... eh... parlement?” Ik wees met mijn duim<br />
in de richting van de deur waarachter de grote zaal lag.<br />
“Alleen in termen van afkeuring,” zei de Boeklezer. “Er<br />
wordt niet veel strijd geleverd. Een van de verworvenheden<br />
van de Oersoep is dat we het eigenlijk altijd met elkaar eens<br />
zijn.” Hij lachte en ik dacht iets van bitterheid in zijn lach te<br />
horen. Er klonk een geluid aan de andere zijde van de deur en<br />
de Boeklezer veerde op. Hij liep snel naar de deur, opende die,<br />
maar zag daarachter een lege zaal.<br />
“We zijn alleen,” mompelde hij. “Wonderlijk. Een uitzonderlijkheid.”<br />
“Boeklezer!” zei ik quasi verontwaardigd.<br />
“Uitzonderlijkheid bestaat niet!”<br />
Hij lachte betrapt. “Een verspreking,” zei hij. “Dat komt er<br />
van als je het over zaken hebt waarover je beter kan zwijgen.”<br />
Ik keek hem zwijgend aan en hij glimlachte, meende ik te<br />
zien, droevig.<br />
“Kom,” zei hij, “we verdoen onze tijd. We moeten je<br />
audiëntie bij Hhfhasytehrt voorbereiden. Ik zal eens wat spullen<br />
bij elkaar zoeken.”<br />
Hij liep naar een kast en haalde daar een stukje zwarte stof,<br />
een kistje met inhoud en een oud en stoffig boek uit te voorschijn.<br />
Hij stalde de spullen uit op een tafel en wenkte mij<br />
dichterbij te komen.<br />
“Hiermee zou het moeten het lukken,” zei hij peinzend.<br />
“Is het moeilijk?”<br />
“Om Hhfhasytehrt te spreken te krijgen bedoel je? Ik vermoed<br />
van wel, voor zover ik weet heeft niemand het ooit<br />
geprobeerd. De behoefte bestaat ook niet zo, denk ik.” Hij<br />
pakte het boek van tafel, blies het stof er af en opende het. Het<br />
boek kraakte stijfjes.<br />
Ik was benieuwd naar de ontmoetingmet Hhfhasytehrt,<br />
maar het stond me tegen hier weg te gaan zonder de Boeklezer<br />
nog wat langer te hebben gesproken. Ik vertelde hem dat en hij<br />
glimlachte blij.<br />
“Er is toch geen haast bij?” vroeg ik.<br />
“Haast?” zei de Boeklezer verrast. “Nee, haast is er niet bij.<br />
Hhfhasytehrt heeft alle tijd, zou ik zo denken. Is er iets speciaal<br />
waarover je wilt praten?” Hij ging zitten en nodigde mij<br />
met een gebaar uit tegenover hem plaats te nemen. Ik schudde<br />
mijn hoofd ontkennend. Hij leek teleurgesteld.<br />
“Hoewel, ik bedenk me dat er toch iets is. Ik zou graag nog<br />
wat meer weten over de <strong>oersoep</strong>,” zei ik.<br />
“Toen alles nog één was. Toen u en ik, de inkt waarmee deze<br />
pagina’s gedrukt zijn, de koffievlek die u er op maakt, de telefoon<br />
die u tijdens het lezen van dit boek heeft uitgezet, kortom<br />
alles (het reikt te ver om het allemaal te benoemen) een en<br />
hetzelfde was en reeds op moleculair niveau in al haar verscheidenheid<br />
aanwezig was,” citeerde de Boeklezer uit zijn<br />
hoofd.<br />
“Maar... maar... ” ik was met stomheid geslagen. “Dat zijn<br />
mijn woorden! Hoe... ?”<br />
100 101
“Je bent Boeklezer, of je bent het niet,” zei de Boeklezer<br />
met een superieur glimlachje. “Ik vond het een leuke<br />
omschrijving,” vervolgde hij. “Een beetje naïef wellicht, maar<br />
toch, treffend op een bepaalde manier.”<br />
“Ik... ik ben sprakeloos,” zei ik.<br />
“Dat is geen schande, na pakweg 102 pagina’s,” zei de<br />
Boeklezer.<br />
Ik keek hem lang aan.<br />
“Ik krijg steeds meer het gevoel dat je hier niet thuishoort,”<br />
zei ik tenslotte.<br />
De Boeklezer wierp een steelse blik op de deur, haalde diep<br />
adem en zei: “We zijn alleen, dat is...bijzonder. Laat ik de<br />
gelegenheid aangrijpen om je een en ander te vertellen over de<br />
<strong>oersoep</strong>. Als er gelazer van komt, dan moet dat maar. Een eencellige<br />
moet zich soms uit kunnen spreken, vind ik. Je moet<br />
weten dat het beeld dat jij schetst van de <strong>oersoep</strong> vrij nauwkeurig<br />
de officiële lijn volgt. Het had een tekst uit De<br />
Afspraken kunnen zijn, in zekere zin.”<br />
Hij twijfelde een moment.<br />
“Maar?” lokte ik uit.<br />
“Maar je moet ook weten dat dat niet het hele verhaal is. Er<br />
is sprake van een vorm van verzet. Een soort afscheidingsbeweging.<br />
Zoiets als de mensen destijds, maar dan anders. Het<br />
speelt zich op veel niveaus af. Het is nog niet heel duidelijk<br />
uitgesproken, dat kan ook niet, maar het leeft wel.” Hij lachte<br />
zacht en zei: “Laat ik het zo zeggen; de <strong>oersoep</strong> is ook niet<br />
alles. Het gevoel dat jij omschrijft met dat raadselvolle<br />
woord... ”<br />
‘Heimwee.”<br />
“Heimwee, juist, dat gevoel is geloof ik, met graduele verschillen<br />
universeel. Maar het is niet iedereen gegeven het zo<br />
sterk te voelen dat ze aan dat verlangen toegeven. De meerderheid<br />
hier (hij sprak het woord ‘meerderheid’ met iets van<br />
dédain uit) is heel tevreden met de gang van zaken. Een minderheid<br />
twijfelt, denk ik, en slechts een enkeling formuleert<br />
die twijfel.” Hij liet het volume van zijn stem dalen tot bijna<br />
onhoorbaarheid: “De voorzitter met wie je zojuist kennis hebt<br />
gemaakt is een van de twijfelaars, maar hij durft het niet uit te<br />
spreken.”<br />
“Maar, wat denk jij Boeklezer?” vroeg ik. “Als dat gevoel<br />
van heimwee zo universeel is als jij zegt, en dat het dus in alle<br />
constellaties voorkomt... ”<br />
“Ja?” Boeklezer glimlachte geduldig, en ik begon te twijfelen<br />
of hij mijn vraag al niet wist.<br />
“Wat ik bedoel te zeggen is dit: als die heimwee universeel<br />
is, wat jij zegt, dan betekent dat... dat betekent... “<br />
“Juist,” zei de Boeklezer droevig.<br />
“Maar dat is verschrikkelijk!” zei ik.<br />
“Het is een feitelijkheid, zover wil gaan. Ik wens er geen<br />
oordeel over uit te spreken,” zei hij streng.<br />
“Maar een mens, of een eencellige,” liet ik er snel op volgen,<br />
“moet toch érgens terecht kunnen met die heimwee!? Wat<br />
is anders de reden van dat gevoel?”<br />
De Boeklezer haalde in laconieke onmacht zijn schouders<br />
op.<br />
“Maar dit is onverteerbaar!” riep ik boos. “Hoe kun je je er<br />
bij neerleggen? Goed, misschien is het niet in de natuur, en<br />
misschien niet in de <strong>oersoep</strong>, maar érgens moet toch een antwoord<br />
op die heimwee zijn te vinden? Een bestemming waar<br />
dat verlangen vervuld wordt?”<br />
De Boeklezer keek mij zwaar ademend aan: “Die heimwee<br />
van jou is universeel en, hoe noem je dat, wederkerig,” zei hij<br />
uiteindelijk met moeite. “Het is de grootste bindende kracht in<br />
het universum. Alles heeft heimwee naar elkaar. Wezens die<br />
jij je niet kan voorstellen en op plaatsen waarvan je geen vermoeden<br />
hebt, hunkeren misschien wel naar jou, zoals jij terugverlangt<br />
naar een abstractie als de <strong>oersoep</strong>.”<br />
Ik keek hem woest en verdwaasd aan.<br />
“Sterrenstelsels hebben heimwee naar sterrenstelsels, planeten<br />
naar planeten, gaswolken naar meteorieten, meteorieten<br />
naar zwarte gaten, en het universum heeft, als geheel, heimwee<br />
naar alle afzonderlijke dingen waaruit zij bestaat,” zei hij<br />
tenslotte. “Het verlangen dat jij heimwee noemt is een ander<br />
woord voor wat het universum bij elkaar houdt. Het is een<br />
ander woord voor zwaartekracht.”<br />
“En als die heimwee ingelost wordt... ” zei ik fluisterend<br />
102 103
met het besef van een zeer nabij visioen.<br />
“ ...houdt het universum op te bestaan. Stort het in elkaar.<br />
Einde. Finito. Pats-boem. Kaput,” vulde Boeklezer op zachte<br />
toon aan.<br />
“Maar érgens moet er toch een plek zijn waar geen verlangen<br />
heerst, en waar men zijn heimwee in kan lossen!?” riep ik<br />
wanhopig.<br />
“Je zou misschien denken van wel. Het klinkt aannemelijk.<br />
Maar het universum is niet gebouwd op aannemelijkheid.<br />
Zelfs het allerwijste wezen dat ooit bestaan heeft moest uiteindelijk<br />
gissen naar bepaalde zaken.”<br />
Ik keek naar Boeklezer die er verslagen en bedeesd bij zat<br />
en ik voelde plotseling minachting voor hem.<br />
“Hhfhasytehrt!” zei ik tenslotte, “die moet het weten!”<br />
“Het is mogelijk.” zei de Boeklezer. “Niet dat ik ooit<br />
bemoedigende berichten uit die hoek hebt gehoord, maar het<br />
is mogelijk.”<br />
Ik stond op en liep onrustig naar de ruimte. Gedachten<br />
zwiepten als windstoten door mijn hoofd. Ik overdacht alles<br />
wat ik de afgelopen drie maanden had opgeschreven en ik had<br />
het gevoel dat de Boeklezer al mijn gedachten kon volgen. En<br />
sterker: dat hij soms eerder was dan mijn gedachten. Ik bleef<br />
stilstaan en keek hem strak aan.<br />
“Is er iets dat je me moet vertellen?” vroeg ik hem.<br />
“Iets?” vroeg hij onschuldig.<br />
“Iets dat jij al weet en waarover je me in het ongewisse<br />
laat?’<br />
“Oh,” zei de Boeklezer met een vermoeid lachje, “er is zo<br />
veel.”<br />
“Ik heb het niet over veel, ik heb het over weinig. Eén ding<br />
om precies te zijn. Eén ding dat je me niet vertelt.”<br />
“Over Hhfhasytehrt bedoel je?”<br />
Ik liet mijn hoofd zakken. Zonder het uit te spreken had hij<br />
het vertelt.<br />
Hij kwam naast mij staan en legde een hand op mijn schouder.<br />
“Vergeet niet dat ik een eencellige ben, maar dat ik misschien<br />
ooit onderdeel ben geweest van een groter geheel. Een<br />
larve misschien, of een vogel, wie weet: een mens. Misschien<br />
wel met jou.”<br />
Ik deed onwillekeurig rillend een stap opzij.<br />
“Dan maar naar de haaien!” riep ik woest. “Het mag dan<br />
misschien onzinnig en bij voorkeur hopeloos zijn; tóch zal ik<br />
Hhfhasytehrt spreken!”<br />
“Natuurlijk,” zei de eencellige, “je zal Hhfhasytehrt spreken.”<br />
“Laat het dan maar beginnen,” zei ik hees.<br />
“Zoals je wilt,” zei de Boeklezer en hij liep naar de tafel.<br />
“Door alles wat nu gezegd is, dunkt het me dat we bepaalde<br />
onderdelen van het ritueel wel kunnen overslaan,” zei hij op<br />
zakelijke toon. “Het meeste is toch gewoon historisch<br />
gegroeide poespas,” liet hij er met een lachje op volgen.<br />
Ik liep naar de tafel en ging aan de andere kant er van tegenover<br />
hem staan. Hoewel ik begreep dat ik mijn audiëntie bij<br />
Hhfhasytehrt niet meer kon mislopen – sterker nog, dat die in<br />
zekere zin al had plaatsgevonden of toch tenminste reeds<br />
begonnen was – begonnen mijn knieën van gespannen<br />
afwachting te knikken.<br />
“We zien hier voor ons op tafel een aantal voorwerpen,” zei<br />
de Boeklezer zakelijk. “Een blinddoek, een doosje met geurend<br />
vet en een boek met de hiervoor reeds genoemde historische<br />
poespas. We zullen het boek verder links laten liggen,”<br />
en hij schoof het boek terzijde. “De blinddoek is echter essentieel.<br />
Die moet je voordoen. Wat het vet betreft ben ik in twijfel.<br />
Ik stel voor dat we het betrekken in ons ritueel, wat vindt<br />
jij?”<br />
Ik rook voorzichtig aan het vet. Een merkwaardige sentimentele<br />
geur, maar niet onaangenaam.<br />
“Ruikt prima,” zei ik.<br />
“Uitstekend, zoals je wenst,” zei de Boeklezer.<br />
Hij liep om de tafel heen met de blinddoek voor zich uit<br />
gehouden. “Ik zal je wel moeten blinddoeken,” zei hij half<br />
verontschuldigend.<br />
“Uiteraard,” zei ik op een toon van alledaagsheid.<br />
Hij legde de blinddoek op mijn ogen om hem er even later<br />
weer iets vandaan te halen.<br />
“Het is mogelijk dat we elkaar hierna niet meer zien,” zei<br />
104 105
hij. “Vergeet niet dat er ook in de <strong>oersoep</strong> heimwee is.”<br />
“Staat genoteerd meneer,” zei ik. Hij stond daar klein en<br />
plotseling onbeholpen voor mij met de blinddoek in zijn handen.<br />
Hij leek jonger dan eerst en erg eenzaam.<br />
“Je bent me d’r eentje,” wilde ik zeggen, maar ik hield me<br />
in.<br />
“Nog een ding,” zei hij. “Over wat aanstonds staat te gebeuren<br />
wordt met geen woord gerept in de Afspraken. We zullen<br />
ons er met improvisatie en overtuiging doorheen moeten<br />
slaan. Vooral dat laatste is, vermoed ik, belangrijk. Eén<br />
moment van twijfel of de behoefte om dat wat zich voor je<br />
geestesoog voltrekt te beredeneren kan alles verpesten.”<br />
Onwillekeurig moest ik een plotseling opkomende misselijkheid<br />
wegslikken. Wat was ik in godsnaam van plan? Hoe<br />
was ik in deze situatie verzeild geraakt en wat verbeeldde ik<br />
me dat ik Hhfhasytehrt iets zinnigs te vragen had? Ik zocht<br />
paniekerig naar argumenten. Argumenten die mij er van zouden<br />
moeten overtuigen door te gaan met dit krankzinnige ritueel<br />
of er van af te zien. Ik vond er geen en Boeklezer had<br />
zojuist met een bemoedigend knikje de blinddoek op mijn<br />
ogen gelegd en stond nu achter mij om de doek vast te knopen.<br />
“Niet te strak, niet te los?” hoor ik hem vragen. Ik schudde<br />
mijn hoofd. Voelde een luchtverplaatsing. Hij zei dat hij nu<br />
voor mij stond en zijn hand in de lucht hield: “Hoeveel vingers?”<br />
Ik haalde mijn schouders op.<br />
“Zeer goed,” mompelde hij en schuifelde bij me vandaan.<br />
Een tijdje gebeurde er niets. Ik hoorde hem door de ruimte<br />
lopen en een kastdeur openen.<br />
“Ik leg het boek even terug,” legde hij uit. “Concentreer je,<br />
let niet op mij.”<br />
“Dat is lastig.”<br />
Ik hoorde hoe hij de deksel van de pot met vet draaide.<br />
“Een klein beetje moet genoeg zijn,” zei hij, en hij bracht<br />
het vet voorzichtig aan op mijn voorhoofd en op mijn bovenlip.<br />
Het gaf in eerste instantie een aangename verkoeling en<br />
verspreidde toen het warmer werd een weemakende zoete<br />
geur.<br />
“Nu moet het gaan beginnen,” hoorde ik Boeklezer als<br />
vanaf grote afstand zeggen. Ik werd duizelig van de geur en<br />
voelde tranen onder de blinddoek opwellen. Mijn knieën knikten<br />
en ik had de behoefte te gaan liggen toen plotseling, uit het<br />
niets, een gekmakende pijn door mijn hoofd flitste. Een donderwolk<br />
die in mijn hersenpan explodeerde. Alle spieren in<br />
mijn lichaam spanden zich, ik balde mijn vuisten en klemde<br />
mijn tanden op elkaar. Nog een schok. En nog een. En opeens<br />
was ik niet meer in dezelfde ruimte en kon ik, ondanks de<br />
blinddoek die ik nog wel voelde zitten om mij heen kijken. Ik<br />
bevond mij in een gladde kubusvormige ruimte van ongeveer<br />
vier bij vier bij vier meter. Ik liep langs de muren en betastte<br />
ze met mijn vingertoppen. Het was gemaakt van zeer glad<br />
materiaal. Een beetje koel, maar niet koud. Een beetje warm,<br />
maar niet heet. Alle muren sloten naadloos op elkaar aan. Ik<br />
kon geen ingang tot de ruimte vinden. De muren waren zeer<br />
donkergrijs en de ruimte was schemerig verlicht. In wat vermoedelijk<br />
het exacte middelpunt van de ruimte was zweefde,<br />
bijna op ooghoogte, een minuscuul lichtpuntje. Niet groter<br />
dan een speldeknop. Ik liep er op af en zag dat het toch iets<br />
groter was. Als een knikker of een kleine stuiterbal. Het bolletje<br />
straalde een fel licht uit dat het witste en zuiverste licht<br />
was dat ik ooit had gezien. Er naar toe vooroverbuigend zag<br />
ik dat het een oppervlak had. Ruw en pokdalig als van een planeet<br />
zonder atmosfeer. Toen ik het probeerde aan te raken<br />
werd het licht sterker en leek de bol groter te worden. Ik twijfelde<br />
geen moment aan wat ik zag. Ik voelde mij merkwaardig<br />
licht en zeker. De ruimte was geurloos. Ik wist heel zeker<br />
dat dit de plek was en dat ik mij zo licht en zeker voelde omdat<br />
hier geen heimwee heerste. Dit moest Hhfhasytehrt zijn. Ik<br />
staarde in het licht tot ik er door verblind werd. Toen hoorde<br />
ik een stem die ik meende te kennen. De stem kwam van overal<br />
en uit geen bijzondere richting.<br />
“In de diepte ben ik kil en somber en blind, maar aan het<br />
oppervlak parel ik en zie ik met duizenden, steeds veranderende<br />
ogen de dingen anders. Alles wat ik zie wordt verleidelijk.”<br />
Ik herkende de stem, maar omdat ik alle redelijkheid had<br />
106 107
opgegeven was ik niet bij machte in mijn geheugen af te dalen<br />
om hem te vergelijken met stemmen die ik eerder had<br />
gehoord. De stem ging door, luid en monotoon als een galmende<br />
klok van minstens 50.000 kilo.<br />
“Ik til alles op en strooi het weer uit in delen op een andere<br />
plek, daar waar het mij belieft. Ik breng de geur van de doden<br />
in de wieg van het nieuwe leven. Ik ben in geen enkele vorm<br />
te gieten. Ik ben de vingers van één hand waartussen ik continenten<br />
uitknijp. Ik ga door spelonken en diepe dieptes met<br />
geweldige vaart. Ik blijf stil staan op een plein in plotselinge<br />
aandacht. Ik kan er genoegen in scheppen om mijzelf in onderaardse<br />
spelonken te laten druppelen om me vervolgens enkele<br />
lengtes verder met woest geweld op een weerbarstige en<br />
uiteindelijk weerloze kust te werpen. Ik ben een dolle hond en<br />
ik heb alle tijd. Ik verlies nooit iets. Alles wat mij uit mijn handen<br />
valt raap ik even later weer op. Soms vergeet ik wie ik<br />
ben.”<br />
Ik voelde een grote aandrang om de blinddoek af te werpen<br />
en deze Hhfhasytehrt recht in de ogen te kijken. Maar ik<br />
beheerste me omdat de nieuwsgierigheid naar wat hij te zeggen<br />
had net iets groter was dan te weten hoe hij er uitzag.<br />
“Ik ben de Spelende en het verveelt me dat ik niets kan<br />
bedenken waarop ik zelf niet het antwoord weet. Ik ben<br />
onaangepast. Alles wat ik nu weet heb ik altijd al geweten. Ik<br />
heb geen geheugen. Ik hoef niet na te denken om tot een<br />
oplossing te komen. Ik sluit mijn ogen en altijd weet ik het<br />
antwoord eerder dan de vraag. Het enige dat mij verstrooiing<br />
schenkt zijn wreedheid, liefdadigheid en willekeur. Bovenal<br />
de willekeur. Mijn enige kwelling is dat ik mijzelf niet weg<br />
kan denken en dat het voor mij onmogelijk is om te lijden<br />
onder dit gebrek. Ik heers in lege paleizen. Van buiten dringen<br />
er af en toe geluiden door. Oproer en smeekbeden. Beiden<br />
bereiken mij schijnbaar met enorme vertraging, zodat er over<br />
denken zinloos is. Ik kan mij niet verplaatsen. Geen enkel<br />
sprekend wezen heeft ooit mijn gedachten uitgesproken. Ik<br />
heb nooit een gedachte gehad. Aan geen enkel ding ligt een<br />
Idee ten grondslag. Ik, de zielgever, ben zielloos. Al wat men<br />
aanroept; ik ben het niet. In de echo van de smeekbede vormt<br />
zich een aangezicht waarvan men beweert dat het het mijne is.<br />
Maar voor mij bestaat er geen spiegel, anders dan het geheel<br />
der dingen. Ik ben het verlangen dat de dingen bij elkaar<br />
houdt. Ik ben het hart van een ongeboren kind.”<br />
Hier liet hij een lange stilte vallen die mij bevreemdde. Ik<br />
spitste mijn oren en tastte luisterend de ruimte af. Ik hoorde<br />
iets of iemand schuifelen. Meende een minuscule luchtverplaatsing<br />
te voelen. Nog een keer verhief de stem zich, luider<br />
en dreigender dan ooit:<br />
“Bovenal ben ik de Dove,” galmde het. “Ik ben de Dove:<br />
roep mij niet aan!”<br />
Op die luide bekentenis volgde een merkwaardig ingehouden<br />
kuchje. Plotseling wist ik waarvan ik de stem kende! Ik<br />
trok met geweld de blinddoek van mijn hoofd en keek recht in<br />
de ogen van een dodelijk geschrokken Boeklezer die met een<br />
scherp mes in de aanslag stond, klaar om mij de doodsteek te<br />
geven. Razendsnel pareerde ik zijn aanval en sloeg het mes uit<br />
zijn handen waarna het zich zoemend in de houten vloer boorde<br />
en daar bleef staan.<br />
“Vergeef me!” riep Boeklezer. “Ik moest het doen!”<br />
En hoewel het van een welhaast onwaarschijnlijke koelbloedigheid<br />
en vergevingsgezindheid getuigde, vergaf ik het<br />
hem. Ik wist heel zeker dat hij de waarheid had gesproken en<br />
dat zelfs hij die Boeklezer was, én Hhfhasytehrt, én wie weet<br />
nog hoeveel anderen tegelijkertijd, dat ook dit wezen zijn<br />
Beveler had die hij niet kon of mocht weerspreken, en dat hij,<br />
Boeklezer, net als ik, slechts kon gissen naar de psyche van<br />
die Hoogste macht. Uitgeput zakte ik neer op de grond en<br />
keek naar Boeklezer die een paar meter bij mij vandaan hetzelfde<br />
deed.<br />
“Hoe gaat het nu verder, Boeklezer?” vroeg ik zacht.<br />
Boeklezer schudde zijn hoofd. “Onduidelijk. Vermoedelijk<br />
zal het zich weer gaan herhalen, zoals alles.” Dat laatste zei hij<br />
mismoedig en gefrustreerd.<br />
“Maar als het zich moet herhalen, dan moet er toch ook een<br />
soort van einde aan zitten van waaruit het zich kan herhalen?”<br />
Ik sprak de woorden uit zonder de puf te hebben ze te begrijpen.<br />
108 109
“Nog eens?’ vroeg Boeklezer.<br />
Ik wilde herhalen wat ik zoëven had gezegd, maar bleef halverwege<br />
de zin steken en wuifde de rest moedeloos weg.<br />
Plotseling sprong Boeklezer op. “Ik weet het!” riep hij blij.<br />
“Ik weet hoe het verder moet!” Hij rende snel naar de plaats<br />
waar het mes zich in de grond had geboord, rukte het er uit en<br />
keek mij met een krankzinnig euforische blik aan.<br />
“Zo moet het verder gaan!” riep hij extatisch. Hij brulde<br />
luid, trok een gruwelijke grimas en wierp het mes in mijn richting.<br />
“Boeklezer! Nee!” was ik van plan geweest te roepen, maar<br />
voor ik de woorden kon uitspreken boorde het mes zich in<br />
mijn hoofd, een verzengende pijn schoot door mijn lichaam.<br />
Ik tuimelde kilometers naar beneden en kwam uiteindelijk<br />
met een harde klap terecht op de aarde van het Finsterwald<br />
waar Casper de Hondt, die inmiddels zijn spraakvermogen<br />
weer was kwijtgeraakt, mij vrolijk kwispelend met een tak in<br />
zijn bek verbaasd stond aan te kijken.<br />
Versuft keek ik op en zag een tiental meter van mij vandaan<br />
de lichten van het Landhuis branden. Een wandelaar kwam<br />
voorbij. Het was de oude dichter Willem Halbertsma. Hij liep<br />
op pantoffels en had een ochtendjas om zijn pyjama heen<br />
geslagen. Hij had een notitieblok in de hand. Hij stak mij zijn<br />
andere hand toe en hielp me overeind.<br />
“Willem, wat doe jij hier?” vroeg ik verbaasd.<br />
“Ik maak een gedicht over de ochtend in het Finsterwald,<br />
althans, ik probeer het, maar het bos wil niet spreken. Het lijkt<br />
verstoord in haar aanwezigheid, er is iets gaande. Het bos is<br />
op dit vroege uur zwijgzamer dan normaal.”<br />
“Hoe laat is het dan?” vroeg ik.<br />
Halbertsma keek vlug op zijn horloge.<br />
“Precies één minuut voor half zeven.”<br />
Ik kreeg een gevoel van déjà vu.<br />
“Wat doe je zo vroeg in het bos?”<br />
Hij haalde uit de zak van zijn ochtendjas een boekje tevoorschijn:<br />
“De gehele nacht gelezen. Ik had het al jaren in de boekenkast<br />
staan, maar er nooit ingekeken. Nu blijkt het een van<br />
de meest wonderlijke verhalen te zijn die ik ooit gelezen heb.”<br />
Hij gaf me het boek. Ik sloeg het open en zag enkel lege<br />
pagina’s.<br />
“Is dit een grap?” vroeg ik onzeker.<br />
“Nee, nee, integendeel: het is een van de diepzinnigste werken<br />
ooit, vind ik.”<br />
Ik sloeg het boek dicht en las de titel. Mijn haren gingen<br />
recht overeind staan en ik keek Halbertsma geschrokken aan.<br />
De titel van het boek luidde: “Bekentenissen Van Een<br />
Eencellige” geschreven door, jawel, Boeklezer.<br />
Weer voelde ik een pijnlijke steek in mijn hoofd, de grond<br />
verdween onder mijn voeten en ik tuimelde nogmaals een<br />
tiental meters naar beneden. De klap waarmee ik op de grond<br />
kwam deed me wakker schrikken. Ik keek om me heen en zag<br />
dat ik in bed lag. Op de klok zag ik dat het half zeven was. Ik<br />
liep naar het raam en keek naar de plek waar ik zojuist nog de<br />
oude dichter had gesproken, en waar nu niemand meer was te<br />
zien. Het schemerde in het bos. Vogels floten. Casper de<br />
Hondt werd wakker en begroette me slaperig. Ik was er niet<br />
van overtuigd dat dit geen droom meer was. En op een bepaalde<br />
manier twijfel ik daar nog steeds aan. Want als ik nu op de<br />
klok kijk zie ik dat het wederom bijna half zeven is. Is dit werkelijk<br />
de volgende ochtend? Of is dit nog steeds dezelfde<br />
droom en zal alles zich, zoals Boeklezer al zei, tot in het<br />
oneindige herhalen?<br />
We zijn nu aan het eind van deze brief gekomen waarin ik<br />
zoëven nog wakker schrok en nu bijna omval van de slaap.<br />
Het was me wel een avontuur, wat u? En hoe moeten we het<br />
duiden? Ik realiseer me terdege dat het verhaal onaf is, en dat<br />
die onafheid wellicht ook de essentie van het verhaal is. Nee,<br />
dit is niet iets voor u om direct mee naar buiten te rennen,<br />
“Stop de persen!” te roepen en het in het julinummer van de<br />
34e jaargang van de Schoonheidsspecialist te publiceren. De<br />
wereld, en welzeker de schoonheidsspecialisatie zijn hier wellicht<br />
nog niet klaar voor. Misschien over een halve eeuw, tijdens<br />
het honderdjarige jubileum van de ANBOS. Misschien<br />
dan. Maar misschien ook wel nooit, of slechts na een eeuwigheid.<br />
110 111
De alchemistische werkelijkheid heeft, vermoed ik, geen<br />
aankomsttijd. Hij is er altijd. Als een echo van de <strong>oersoep</strong>, een<br />
vage herinnering aan onze embryonale fase. Want dat is het<br />
natuurlijk ook, die <strong>oersoep</strong>, een baarmoeder. Het ongeboren<br />
kind, dat is een eencellige. Onwetend, niet verlangend, niets<br />
willend, en feitelijk ook niets kunnend: een oertoestand van<br />
Zijn.<br />
Op een van de foto’s die ik in het Finsterwald heb genomen<br />
zag ik gisteren, toen ik de foto uitvergrootte, een insekt dat<br />
gevangen zat in een spinneweb. Heel mooi lag het daar, in al<br />
zijn eenzaamheid en gruwelijkheid. Ik kijk er nu weer naar en<br />
zie opeens dat die insekt in een embryonale houding ligt.<br />
Wat zegt u daar nu weer van!<br />
Ondertussen zijn er een paar personen op de hoogte van het<br />
feit dat het universum bij elkaar gehouden wordt door heimwee,<br />
die zich aan ons toont als zwaartekracht en die zich op<br />
haar beurt weer manifesteert als schoonheid en esthetische<br />
ontroering, die eigenlijk weer niets anders zijn dan een geur:<br />
de nestgeur van de <strong>oersoep</strong>. Een paar personen maar. U, ik en<br />
een enkeling die wij het toevallig laten lezen. En zo hoort het<br />
ook. Een voorzitter hoeft niet altijd alles met haar achterban te<br />
delen. Kom op zeg, we zijn toch geen praatgroep!<br />
Ik geloof dat het mij werkelijk is gelukt om in de alchemie<br />
van de droom alle zaken waarover ik met u sprak als losstaande<br />
delen, samen te laten smelten.<br />
De kunst, de waanzin, de natuur. Alles verwijst naar elkaar<br />
en is met elkaar verbonden. Raadselachtig als een immer uitdijend<br />
heelal. Nog raadselachtiger is natuurlijk de ruimte<br />
waarbinnen dat alchemistische heelal zich uitdijt. Je kan daar<br />
je hoofd over breken met als mogelijke uitkomst dat je of gek<br />
of verlicht of beiden wordt, of je kan dat kosmisch-mystieke<br />
besef op de achtergrond laten zoemen terwijl je dat doet wat<br />
je het beste kunt. En omdat ik een hekel heb aan bijvoorbeeld<br />
banden plakken en er bovendien nog nooit in geslaagd ben om<br />
een lekke band bij de eerste poging afdoende te plakken wordt<br />
dat dus niet de fietsenmakerij, en bij nader inzien toch ook<br />
maar niet de Schoonheidsspecialisatie, maar zal het dan toch<br />
door toeval, geluk en een zekere aanleg de kunst moeten worden.<br />
Natuurlijk weet ik dat het onmogelijk is om het boek te<br />
schrijven of het schilderij te maken of het muziekstuk te componeren<br />
dat ons de weg terug zal wijzen naar de <strong>oersoep</strong> of<br />
naar Hhfhasytehrt. Dat kunstwerk bestaat niet, heeft nooit<br />
bestaan en zal ook nooit door mensenhanden gemaakt kunnen<br />
worden. De kaart die ons de weg wijst terug naar de heimweeloosheid<br />
zal altijd witte plekken blijven vertonen en zal<br />
ons langs ravijnen en onmetelijke waterscheidingen voeren<br />
waarover wij slechts een brug kunnen dromen. Maar het is de<br />
opgave van de kunst om juist dat te doen. Altijd maar weer<br />
beginnend aan die onmogelijke opgave. Soms vol goede<br />
moed, maar meestal wanhopig. Ja, er is een overeenkomst met<br />
religieuze rituelen waarbij gelovigen, steeds weer, hun God of<br />
Goden proberen op te roepen en smeken om een zichtbare,<br />
concrete manifestatie. En men zal deze rituelen tot het einde<br />
der tijden blijven uitvoeren, ook al heeft men nooit het effect<br />
van zo’n ritueel bewezen gezien.<br />
Een eerste vogel fluit, en ik hou nog slechts met moeite mijn<br />
ogen open. Dank nogmaals voor uw aandacht, ik wens van<br />
harte dat u nog vele mooie dingen zullen overkomen en zo<br />
weinig mogelijk narigheid. Nu zeg ik vaarwel. Weet dat er een<br />
eencellige was, en is, die ver hier vandaan en lang geleden,<br />
heimwee had naar ons. Dus ook naar u, mevrouw P! Wat ik<br />
bedoel te zeggen is dit: u hebt soms misschien heimwee naar<br />
de tijd dat u nog in de baarmoeder zat. Maar dat ongeboren<br />
kind had ook heimwee naar u zoals u hier, nu, gezeten achter<br />
uw bureau, met een lichte frons deze laatste woorden leest. En<br />
het kon deze heimwee hebben omdat het toen al veel ouder<br />
was dan u en ik ooit zullen worden. U snapt het misschien<br />
niet, en het valt ook nauwelijks te begrijpen, maar toch is het<br />
zo!<br />
EINDE<br />
112 113
FINSTERWOENS<br />
5 natuurgedichten van Willem Halbertsma<br />
met een nawoord<br />
en een verklarende woordenlijst<br />
door de bezorger<br />
115
Dat Stille Wissen<br />
Die Natoer wacht en schieft geen brau,<br />
grottendust tot stof verblindend sissen,<br />
‘t wiet van stimmenstom altezaam genau;<br />
die Natoer wacht en weet dat stille wissen.<br />
Die Natoer wacht, pinselpeinzend zondernaam,<br />
onbewikt, verderwegend, stemmingsloos, ontdacht,<br />
ist die Natoer alom immer en eender aangenaam<br />
Kent geen tijden, dag of nacht, ruist zacht<br />
wacht, wacht, wacht en weet dat stille wissen.<br />
En als aant firmament de twinkelster zielend winkt,<br />
en de loedsje met goudkleur op de riezen klopt,<br />
en al het wollen in ‘n suffe vogelkop verzinkt,<br />
Dan is daar ‘t stille wissen in verstopt.<br />
“Ut schijnseld twissen ‘t zilvren kledderzwerk”<br />
117
Ochdun loeft<br />
Ochdun loeft nog gree en zwoer is,<br />
neet ginderheer bekans ‘t sommerding,<br />
als een kind dat utten droem bevree is,<br />
die in z’n kop aan slappe draden hing.<br />
Ochdun loeft nu strak en stoer is<br />
swoest den bruinenwit in letsten krieg,<br />
met flintergrien zuurbekkend groen,<br />
saufter dankendamp uut jonge kop.<br />
Radarvulsel<br />
Restlus zwendelt radarvulsel<br />
zieleblauwsel in de breen.<br />
En starend naar ut denkverdunsel<br />
draait een zinnelach zich lor in spleen.<br />
Stimmen flusterschreien monsterwond<br />
luister hier -sis- me na en<br />
spiedend in die gruwe eriebond<br />
knispert een nerf zich door de sla.<br />
Loon en eenliezaam vertriest<br />
swoesjt de waan int center corpse<br />
waandrang nestelt kooszaam in die kniest<br />
en volkt de stadsbreen dorps.<br />
Waansterling! Mat en mèt, zottentrauer!<br />
camoukleed zich in pret en puf.<br />
Waansterling! Zot en zèt, den zinnenbrouwer!<br />
Spreet de reinziel maf en muf.<br />
118 119
Fabroes de walgdebiel<br />
Int Finsterwald verboomd de Walgdebiel.<br />
Springschokkend schatert hij: “Fabroesz!”<br />
De zwompe riezen bruizen knak en vlieden<br />
naar de sip-sop achtertrap van Walg.<br />
Kettingwander poloneert het, fluisterdoof mishoofd,<br />
maar om de tigste zwalkverstap een braak: “Fabroesz!”<br />
De riezen blikken aangewortelt - rijpwaai zalft het<br />
Finsterwald<br />
het zwachtelding verdoofd.<br />
“Fabroesz!” zwiedt het door de rateltakken,<br />
kris kras parend met het vogeldom.<br />
In de blaardrap sjassen, sjis, sjis, sjassen<br />
de wedervaste regenjassen.<br />
De walgdebiel roteert<br />
en knikstaart naar de achterplas: “Fabroes?”<br />
Een zachte woens vervliet en sopt de wind<br />
die riezen, torenhoog, de droom laat dromen van een kind.<br />
Finsterwoens<br />
Des riesen gastensjatten spieden schichtig in ‘t morfsel,<br />
als had de noen nooit te nimmer afgedagt<br />
over knispers en statrappen van losbandig korfsel<br />
langs nebenriezen, wezenwikkend door de negazon vernacht<br />
Zwijmend heucht de sjimmer schichtig dark.<br />
Wevend zwerk dwaaldroomd an der nebeltraum<br />
Stoertig, onverzaagd, de Riesen, stark,<br />
nerven horten smuchtend van een weite baum.<br />
Tsjip priet pie tsjip met silbertoon beklingelt<br />
hut veerkoperen fladderkarriljon<br />
de somberdrang die finsternis bedingelt<br />
Forwärts! met zijn sjatten bateljon.<br />
Sjoesh! und Zwoerd verhies de broem!<br />
einmahl noch; wirt ‘t flusterhof vernacht<br />
tot mit wispertraumend sjattenmoen<br />
den finsterwoens liebevolles wirt volbracht<br />
120 121
Willem Halbertsma<br />
(portret door Arnold Weel)<br />
“EEN TRAAN MAG JE NIET TUTOYEREN”<br />
<strong>Dick</strong> <strong>Tuinder</strong> in gesprek met Willem Halbertsma<br />
Op late leeftijd heeft de ziekte dan toch nog toegeslagen. Te<br />
laat, vindt de dichter. Zoals zijn hele leven naar zijn mening<br />
een voorbeeld van “bad timing” is geweest. Alles kwam te laat<br />
of te vroeg. Hij luistert met verbazing naar wat er van zijn<br />
eigen stem is overgebleven. Gene lijkt hij niet te kennen,<br />
alleen verwondering. “Moet je horen hoe goed ik nu bijvoorbeeld<br />
een koffiemolen na kan doen,” zegt hij met kinderlijke<br />
verbazing en laat vervolgens een hoog gierend raspend geluid<br />
horen.<br />
De ziekte kwam te laat omdat hij toch al opgegeven had het<br />
belang van praten in te zien. Hij heeft de spraakversterker<br />
enkel aan laten brengen om boodschappen te kunnen doen.<br />
“Ik word niet meer gebeld en hoor genoeg stemmen in mijn<br />
hoofd om de gehele dag plezierige conversatie te hebben,”<br />
schreef hij in een reactie op mijn eerste verzoek tot een interview.<br />
Dat hij uiteindelijk toch toestemming gaf zal minder te<br />
maken hebben gehad met mijn hardnekkingheid dan met zijn<br />
vriendelijke karakter. “Nee” zeggen in de strikte betekenis<br />
gaat mij slecht af,” schreef hij uiteindelijk. “De klank van het<br />
woord leidt me af. Ik denk aan geboorte, aan een franse vrouw<br />
die celibatair gaat leven en aan een Duits konijntje.”<br />
De frêle figuur die voor me zit in de lelijke, maar zeer comfortabele<br />
leunstoel is de belichaming van een leven vol twijfel.<br />
Na een actief socialistisch leven voor de oorlog, wordt hij<br />
in het eerste oorlogsjaar tot zijn eigen verbazing gecharmeerd<br />
door de ideologie van de bezetter. Hij zegt daar zelf over: “Het<br />
is natuurlijk correct om je er over te verbazen, en om er je<br />
afkeer over uit te spreken. Maar niemand verbaast zich achter-<br />
122 123
af over een politiek correcte stap. Terwijl daar soms evenveel<br />
reden voor is.” Tijdens de oorlog komt hij evenwel nog tot<br />
inkeer en zoekt hij contact met de niet naar Engeland<br />
gevluchte socialistische en andere politieke kopstukken die in<br />
stilte de oprichting van de Partij van de Arbeid voorbereiden.<br />
Halbertsma kiest er voor om in de schaduw van de grote<br />
namen te blijven, wellicht gealarmeerd door zijn tot voor<br />
enkele jaren onopgemerkt gebleven misstap. Hoewel hij<br />
gevraagd wordt voor het parlement dunkt het hem beter zich<br />
op provinciaal niveau met de wederopbouw te bemoeien. Zijn<br />
invloed op de kopstukken blijft evenwel en groeit in de loop<br />
der jaren totdat hij in 1968 met veel kabaal uit de partij stapt<br />
en zich aansluit bij de PSP. Omdat de Partij nergens meer over<br />
ging, zegt hij, behalve geld, geld en nog eens geld. Alle<br />
onvrede werd afgekocht met loonsverhogingen. Net zestig<br />
geworden valt hij op tussen het overwegend jeugdige PSP<br />
publiek. De liefde is echter van korte duur. De ideologische<br />
haarkloverij kende hij al, van heel lang geleden. Hij trekt zich<br />
terug uit de politiek om er een paar jaar later weer heel verrassend<br />
in op te duiden als medeoprichtier van het CDA.<br />
Over de politiek praat hij niet graag meer.<br />
“Ik denk er nog wel eens aan, maar ik droom er nooit meer<br />
over. “<br />
Waar hij wel van droomt? Het Finsterwald natuurlijk, zijn<br />
kleine stukje bos dat hij een stem en een naam gaf en verder<br />
veel oude liefdes.<br />
“Die namen zijn abstracties geworden. Verre reisbestemmingen.<br />
Eliza de Haan, Isis Endte, waar zijn ze nu? Ik mis ze<br />
soms heel erg, die oude liefdes. De geur die ze met zich meedroegen<br />
op vroege zomeravonden. Dat gevoel van compleetheid<br />
en bestemming - en toch ook weer het verlies. In<br />
deze kwesties biedt zelfs de natuur geen steun, misschien<br />
omdat het teveel de natuur zelf is.”<br />
Het is hem ernst en hij staart wezenloos in de richting van<br />
het grauwe schijnsel dat door de natte ruiten naar binnen valt.<br />
Hij verexcuseert zich dat hij de laatste tijd zo gemakkelijk<br />
huilt. Nooit eerder last van gehad. “Of, nou ja: ‘last’, U begrijpt<br />
wel wat ik bedoel.” Tranen maken hem plotseling plechtig<br />
in zijn taalgebruik. “Een traan mag je niet tutoyeren, een traan<br />
is altijd U.”<br />
De liefde is ons scherpste spiegelbeeld, zegt hij, en door de<br />
natuur worden wij gewogen.<br />
“De natuur slaat de spiegel van het ego stuk. Kijk, zegt de<br />
natuur, en wijst naar een slakje niet groter dan een speldeknop<br />
dat onder de oude herfstbladeren zich in slopend langzaam<br />
tempo voortbeweegd, kijk zegt de natuur: de schaduw van dat<br />
slakje, daarin pas jij duizendmaal.”<br />
Een korte stilte. Rochelende aanhef tot wat ooit een bulderende<br />
lach moet zijn geweest: “En dan blijft er ook nog<br />
plenty ruimte over voor je vrienden en familie en hun vrienden<br />
en familie! Plenty ruimte!”<br />
Er hangen een paar spinnewebben voor de ramen. Een dikke<br />
Kruisspin zit tevreden in het centrum van het grootste web.<br />
Terug naar de natuur, vraag ik.<br />
Het was een moment van onoplettendheid. Je moet je huis<br />
natuurlijk niet onnodig bevuilend, maar ja, toen hij hem<br />
opmerkte die spin, zat-ie er blijkbaar al een tijdje, dus ja: om<br />
‘m dan nog te verjagen. Als ‘t winter wordt gaat-ie vanzelf<br />
weg.<br />
Hij was nooit een man van de natuur. Altijd in de stad<br />
gewoond. Wel opgegroeid op het Platteland, maar dat was<br />
lang geleden. Heel laat (“te laat”) keerde hij er naar terug. Op<br />
zijn 75-ste. Plotseling kreeg hij verschillende folders van verzorgingstehuizen<br />
in de bus. Ongevraagd. In eerste instantie<br />
beledigd, natuurlijk, later voor de lol toch eens gaan kijken. Je<br />
bent een markt, dus je wordt keurig ontvangen. Gratis koffie,<br />
gratis vervoer er heen en terug, gratis dit, gratis dat.<br />
124 125
Verschrikkelijk: een sterfhuis. Maar wat hij er na de rondleiding<br />
van vond, had de directrice hem gevraagd. “Te weinig<br />
mooie meiden,” had hij gezegd. Die vrouw ondeugend lachen<br />
en zeggen dat ze wel beslist heel vriendelijk waren.<br />
Vriendelijkheid, dat was het sleutelwoord. “Ik dacht: dit gaat<br />
ver. Ja, notabene, ik heb er destijds zelf nog voor geijverd dat<br />
ze er kwamen, die bejaardentehuizen. Dus je begrijpt wel dat<br />
ik geen zin had om, na al die jaren, in mijn eigen jeugdzonde<br />
opgesloten te worden en er vervolgens in te sterven!”<br />
Op de avond van zijn 75-ste verjaardag kreeg hij plotseling<br />
de openbaring: “Nou kan mij niets meer gebeuren.” Wild gedroomd<br />
die nacht. Hij kan zich niet herinneren ooit in zijn<br />
leven intenser gedroomd te hebben. Het was, letterlijk, een<br />
grote wandeling. “Ik wandelde de hele wereld rond. Van<br />
woestijndorpen naar tropische idylles, door wereldsteden,<br />
watervallen, sneeuwstormen, bergtoppen, toendra’s, dicht<br />
beboomde wouden... ik blééf maar wandelen. Heel rustig:<br />
overal een aangename temperatuur. Ik zag de levens van<br />
duizenden mensen. Ik hoorde hoe ze me dingen probeerden<br />
wijs te maken, me te overtuigen van hun ideeën, ik liep door<br />
fel zonlicht en in ‘t pikkedonker en ik wist al die tijd één ding:<br />
nu kan mij niets meer gebeuren.”<br />
Heel helder en uitgerust wakker geworden. Thee gezet. Het<br />
toeval wilde dat het een prachtige dag was. “En ik wist...<br />
(lacht om zijn eigen herhaling)... nu kan mij niets meer<br />
gebeuren. Ik ben 75, ik ben vrij. Ik kan met alle fatsoen en in<br />
alle rust doodgaan als ik dat wil, ik kan nog 100 jaar leven.<br />
Want dat was die droom: de hele wereld lag aan mijn voeten -<br />
en juist op dát moment zou ik me laten opsluiten?” Ik heb de<br />
trein genomen en ben gaan reizen. Door Nederland. Beetje<br />
treinen, beetje wandelen. En op de tweede dag loop ik tegen<br />
dit huis op. Binnen twee weken verhuisd.<br />
“Ja maar, stel dat je iets krijgt, en dan zit je daar, in je eentje!”<br />
zeiden sommigen. Maar snap je dan niet, zei ik dan: er<br />
kan mij niets meer gebeuren: ik ben 75!<br />
“En dat ben ik nu al ruim zeven jaar,” laat hij er droogjes op<br />
volgen.<br />
“In zo’n bejaardenhuis wordt de ilusie van het alledaagse<br />
leven in stand gehouden. Mensen, verzorgers, praten tegen je<br />
alsof ze werkellijk in je geinteresseerd zijn, je hebt spelavonden,<br />
gezelligheidsbijeenkomsten, je hebt buren, d’r staat een<br />
brievenbus op ‘t binnenplein! Alles lijkt gewoon door te gaan.<br />
Maar ‘t is natuurlijk één groot toneelstuk dat wordt opgevoerd.<br />
Die brievenbus! Ik dacht dat ik in Showbisscity terecht<br />
was gekomen.”<br />
Als kind had hij de ambitie om priester te worden. (“maakte<br />
niet uit van welk geloof”). Om twee redenen. Mensen<br />
helpen en zichzelf te helpen. “Iets van die overtuiging, het<br />
geloof mee te krijgen. De rust. De helderheid.” Een groeiend<br />
politiek bewustzijn torpedeerde die ambitie. Hij zwoer de<br />
religie af als bijgeloof en onderdrukkingsmechanisme. Zelf<br />
weet hij dat “groeiende zelfbewustzijn” te relativeren: “Kijk je<br />
bent een jonge vent, met om je heen allemaal jonge meiden,<br />
hè? Nou en als jij daar dan met je ideen over het celibaat of<br />
het priesterschap aankwam, dan gingen ze nou niet bepaald<br />
voor je in de rij staan. Terwijl, dat... engagement dat je uitstraalde<br />
als politiek bewust mens, zeker op die leeftijd, gaf<br />
natuurlijk een bepaalde mate van sex-appeal, begrijp je wel?”<br />
Breng toch de politiek ter sprake en na een korte interval<br />
van beschouwelijkheid zal hij in bittere woede uitbarsten.<br />
Boos op de politiek, boos op zichzelf. Boos ook vooral op het<br />
feit dat “de politiek” niet zichtbaar is en dat het dus zo verschrikkelijk<br />
moeilijk is om je boosheid te projecteren.<br />
Tsja, boos worden op Ramses II of Napoleon: makkelijk zat.<br />
Maar boos worden op Kok, of de Hoop Scheffer? “Hoe kun je<br />
boos worden op iets dat niet is?” En toch die woede en dat<br />
verdriet. De tweede traan nestelt zich naast de eerste in de zak-<br />
126 127
doek. Ik durf niet uit te spreken wat ik denk; dat het dezelfde<br />
soort tranen zijn.<br />
Over zijn gedichten: “Ik práát natuur. Ik probeer de taal te<br />
spreken van het bos. Maar dan wel op de manier waarop een<br />
zesjarige fonetisch een engelstalig liedje nadoet. “Hij doet<br />
voor:”Ai luf joe-in de niat!”<br />
Niet dat hij een new-ager is. Hij praat niet met bomen en<br />
geloofd niet in de genezende kracht van dolfijnen. Dat is weer<br />
dat typisch mens-centrische denken. Als die dolfijnen dat dan<br />
kunnen, waarom genezen ze dan ook niet de walvissen of de<br />
met ruwe olie besmeurde zeevogels? Dat ‘de natuur’ mensen<br />
zou helpen is de grootste onzin. De natuur helpt niets of niemand,<br />
de natuur IS. Punt. En daarvan kan je leren. Je kan er<br />
naar kijken en proberen er je plaats in terug te vinden die met<br />
de beschaving tijdelijk is weggenomen.<br />
Nog zo’n misverstand. Beschaving. De algemene opvatting<br />
is dat er iets bij komt door beschaving. Inzicht, geluk, kennis,<br />
goede dingen. Terwijl in het woord zelf al juist de afname<br />
wordt aangekondigd. Be-schaving: er gaat iets af. Je gooit iets<br />
weg, en daardoor wordt je “beschaafd”. Zoals je besneden<br />
wordt.<br />
De woorden en klanken zoeken hem op. Als het ware. Ze<br />
komen naar hem toe, tijdens een wandeling of gewoon nu, terwijl<br />
hij met mij praat maar eigenlijk aan iets anders denkt.<br />
Hoe het plotseling ging sneeuwen in de lente. Hoe al het groen<br />
plotseling wit en grijs werd. En hij hoort de woorden: “Grien<br />
sneewitter dekendofsel.”<br />
Den Dolder, 1999<br />
Verklarende woordenlijst<br />
(N.B. niet alle woorden in de gedichten van Willem<br />
Halbertsma zijn te herleiden tot een oorspronkelijke samenvoeging<br />
of verdraaiïng. Voor zover dat wel mogelijk was zijn<br />
ze opgenomen in deze woordenlijst.)<br />
o flinsterdom!<br />
zonne tepel: wellicht een verwijzing naar een zonnegodin.<br />
In hokselbond: een strijdlustige organisatie.<br />
joenait de zool: (fon.) Verenig de zielen.<br />
feier het getuig: Spreek lovend over het gespuis. Het<br />
gemene volk dat zichzelf moed en waardigheid inpraat.<br />
in sommendom: iets als: in de underdog, het sombere<br />
bestaan.<br />
Finsterwald: het donkere bos.<br />
verboomd : verstarren<br />
riezen: grote bomen. In een woord schetst Halbertsma<br />
zowel de omvang als ook het geluid dat de bomen maken<br />
wanneer de wind door de takken waait.)<br />
bruizen: een samenvoeging van ruizen en bruizen (zie context).<br />
De wind ruist niet alleen, maar doet dat ook nog eens<br />
levenslustig.<br />
kettingwander (poloneert het): een groep mensen die<br />
achter elkaar aanlopen.<br />
zwalkverstap: onhandige misstap. Halbertsma moet hier<br />
aan het vaak wiebelige, onevewichtige lopen van sommige<br />
Downpatienten of andersinds psychisch gehandicapten<br />
hebben gedacht (zie ook: Walgdebiel).<br />
rijpwaai : rijp (lichte ijsafzetting) die losgeblazen tussen de<br />
takken waait, waardoor er een betoverende oplichtende<br />
sneeuwregen ontstaat.<br />
de rateltakken : tegel elkaar slaande takken van bomen.<br />
knikstaart naar de achterplas:<br />
“Fabroes?: kreet van een van de geestelijk gehandicapten in<br />
128 129
de groep die Halbertsma in dit gedicht beschrijft.<br />
Zwambag: autohandelaar in Bilthoven, waar Halbertsma<br />
vaak langsreed in de trein als hij uit Utrecht kwam. Zwambag<br />
B.V.<br />
woesj: auto of brommer.<br />
toetervroem: auto.<br />
knalvervoer genezer: automonteur.<br />
gries dan ook mijn moeren vet: het insmeren met olie van<br />
moeren die van belang zijn voor aandrijving.<br />
gastensjatten: (letterlijk):) logeer schaduw<br />
‘t morfsel: een mengsel van takken, gras, rottende bladeren.<br />
(als had de noen nooit-) afgedagt: alsof het nooi avond was<br />
geworden.<br />
losbandig korfsel: verspreide takken, alsof een groot aantal<br />
korven losgeslagen over het veld zijn uitgestrooid.<br />
nebenriezen: bomen die naast andere bomen staan.<br />
wezenwikkend: twijfelend aan zijn bestaan.<br />
de negazon: het antilicht<br />
vernacht: op wrede dwingende wijze in duisternis gehuld.<br />
heucht: haast, hijgt, (tegen heug en meug). Met tegenzin.<br />
de sjimmer : de schemering.<br />
Wevend zwerk: in elkaar vervlochten takken.<br />
nebeltraum: vallende duisternis.<br />
Stoertig: stoer en statig.<br />
nerven:te lezen als nerven (ringen van de boom) maar ook<br />
als zenuwen.<br />
smuchtend: zuchtend smachten.<br />
het fladderkarriljon: groep fluitende vogels.<br />
de somberdrang: dwangmatige neiging tot getob.<br />
sjatten bateljon: een groep optrekkende schaduwen.<br />
Sjoesh! und Zwoerd verhies de broem!: betekenis<br />
onduidelijk.<br />
wispertraumend: fluisterdromend.<br />
finsterwoens: zie: somberdrang.<br />
O, zo woensversuchtig: wens verslaafd<br />
verdroes : betekenis onduidelijk<br />
koekers : ogen<br />
indertwissen: in de tussentijd<br />
droest: driest en woest<br />
danderkanter: hij/zij die aan de andere kant staat, met<br />
name wanneer er sprake is van een spiegelbeeld.<br />
waarschijn : een combinatie van “weerschijn”<br />
(m.n.spiegeling) en waarschijnlijkheid. Een typische<br />
Halbertsma paradox.<br />
Ravaas, ravaas, ravaas!: kreet. Oproep tot chaos.<br />
meersjerend: marcherend terwijl steeds nieuwe volgelingen<br />
zich aansluiten (meer-)<br />
En Sjass Monoes hij zoent de vis van Utopijn; Sjass<br />
Monoes, de mythische profeet “zoent de vis” (verbastering<br />
van “visioen”) de Utopijn” (Utopie en Pijn.) Sjass Monoes<br />
voorziet dus in een tweede visioen de Werdegang van zijn profetie.<br />
Hij wordt door zijn volgelingen verkeert geïnterpreteert.<br />
(Zie: “Saraav” dommompelt hij”)<br />
brauwenluifel: slappe vilten pet met brede rand.<br />
(Wenk)brauwen luifel.<br />
strompelstormend: in onordelijke stormloop<br />
(want) heinde waant het ginderdom: typisch Halbertsma!<br />
Een stapeling van vage bestemmingen die de “karbouwen” tot<br />
actie en “ravaas” aanzet. “Heinde” (heinde en verre), “waant”<br />
(denkt te zijn/lijkt te zijn), “het ginderdom” (misschien nog<br />
het best te vertalen met: Ergenshuizen.)<br />
130 131
BIJ DEZE EDITIE<br />
De vondst op het internet van een exemplaar van de oorsponkelijke<br />
uitgave van Heimwee naar de Oersoep, te koop<br />
aangeboden door een boekhandel in Utrecht was de aanleiding<br />
om deze twee digitale editie samen te stellen.<br />
www.antiqbook.nl/boox/boek2/D105_3636.shtml<br />
Hierbij is de tekst voorzien van tekeningen die in dezelfde<br />
periode werden gemaakt, en die deels eerder werden<br />
opgenomen in de Rümke Gazette.<br />
Aan de tekst zelf is weinig gewijzigd. Met alle on-nodige<br />
uitwijdingen en terzijdes, maar ook momenten van oprechte<br />
inspiratie die ik me kan herinneren.<br />
Een aantal van de gedichten van Willem Halbertsma, die niet<br />
in de eerste editie stonden werden in 2005 gepubliceerd in De<br />
Revisor en in 2003 in de catalogus van de tentoonstelling<br />
Sanctuary Mental Space.<br />
Het gesprek met Walbertsma werd eerder gepubliceerd door<br />
de RVU in een speciale uitgave van de vier CD’s van de hoorspelserie<br />
Portretten van een Eeuw waarvan één aflevering aan<br />
leven en werken van Willem Halbertsma was gewijd.<br />
132 133<br />
Amsterdam, januari 2008