Het krieken van sepia - Miek Zwamborn

Het krieken van sepia

Het krieken van sepia
Miek Zwamborn
Stichting CBK Zeeland
Middelburg 2008

mijn M
mijn Z in de kraag
en het jaar van uitvaren
we staan op de kaai
de gezonken koppen (en maar hozen)
tillen de kisten op onze schouders
een losse knoop
een paar gaten
een gesmoorde wind van heb ik jou daar

we snakken naar zoveel zee in die tijd
monsteren aan (eindelijk)
klieven met zeven knopen (oost)
wapperen zeng
terwijl boven ons
alle lappen erop
we pronken aan boord
vangen zon
luwen tot niets

liggen in stopverfzee (panorama
halfmodel) geplankt in eikenhout
in hele uurs glazen met het zeil naar de wind gebrast woelende barken
(alsmaar pronkend) plukken we
(alsmaar pronkend) de wind
dragen pistolen en messen daar stikt het van
(verversen pekelvlees)

we zorgen echt de kusten niet te na te komen

daar scheren we dan
in de tot berstens bol
geblazen marssels
drijven in koele stroom (afwaarts)
halen met takel op takel
tot de bramzeilen toe opgeslingerd
teren (blauw)
tot pekheet (klokslag)
staat de roerganger hier
schier aan de kolderstok

eginnen te kaken
gisten bij krieken dwars (bespikkelde zee)
muiten in opgelapte broeken met petten naar land
klampen aan stag schavielen de trossen
klimmen boegspriet
scheef duurt de wind
omme en omme
wies bij het uur

en deinend
identiek deinend (tegen doorslieren)
peuren we
pikken de zon
met een paar uur tussenruimte
en zwermen
stromen noord noord oost
doorluchtige mannen
loeven (bloedkoraal)
wenden de steven
emblemen die op de jassen genaaid
mijn M
mijn Z

wit is niet wit meer
wij zijn van top tot teen gevlekt
in onze zoute hemden
vuile manchetten
want morsend
baai in
baai uit

terwijl de zeilen

opgerold in de doos nog
takelen we de uit goud geknipte zon op
komt suizend de boom aanscheren
storten ons mastwortels roerkoppen
helt het schip (brekers)

hoor hoe de wind met minstens een schitterlicht echo langszij lepelen
steelse blikken (oh slikken) met nappen loswrikken
zink zonnedeks kleed
zink kinnebaks blok
zink mans wollen pak (onderdouwen)
zink wassende kaart
zink fokke zegels

pàts er bovenop weer een
krast de namen (kielwater)
kaapt de jongen van patria
fluit voor de labberkoelte
hoeden allemanseindjes
redden uursglazen losse rozen
onweer? ja donderen

(en maar hozen)
duiken
de delen droog nog
de pokhouten kogels, grote schuivende roos
rozen met agate doppen
de netten zijn lek.
de punten van de passers ontbreken.

de bestekkaarten vlekken.

donker en steeds
duiken de koppen weer op
drijven op baarden
dalen (botte loef)
zeng
zakt het tweede dek
met ons weke pepers
binden jongens de doordrenkte
ditodito
spoelt onze platvoetwacht
in alle teinten blussend
striemt de regen
skippen we hens
vallen de drommen daglichtuitkijken

eppen naar lij (schrikken)
de ra’s rink-rank
smeulen achter de mast
de kaakregens
laait ieder van ons naar de spoelsteiger

lekko Lillo

de fokke juffers / de zonnedeks kleden / de gestokte ankers op de boeg /
de smoorpan met deksel / de barcas gaffels voor boeg en spriet / de tonnen
de houte evenaar / de vaatjes zwartsel / de vierkante stengen voor de loos /
het kluwenswerk / de bossen marling geteerd / de hangers onder de ra /
de bladen wagenschot / de einden prophout / de hand dieplooden / het
karpuis / de kolderstok voor de loos / het kwadrant / het schiemansgaren /
tonhoepen / de rol plat lood / de kaarsensnuiter / de smalton reuzel / een
tweesnijdend dito / de pennenmessen met toeslaande hegten / de strenge
/ de spek en vlees vorken / de grote schrapers / het loefhaken / de lunsen
drijfhouten / de bosse berkebezemen / het vat en de zak met mosch / het
de kaart wassende van de Indische Zee / de worsten oud touw / het vat
kaartkokers / de kluwens zegelgaren /de sneekolen / de mans wolle pakken
/ de flabben tot ropaarden / de tonnen houteband pek / het kinnetje zeep /
vierkante stengen voor de loos / de kopere leepelspykertjes / de bosse 10
de voormarsse schoote blokken / de aam lynoly / de kinnebaks blokken /
loos / de zak met strooisant / de pennemessen / de psalmbooken in slooten
biezen / de peperbosjes / de flapkannen / de groote tafellakens van 4 el /
de losse rozen / schuivende rozen / de hemelglobe / de 6 kopere nachthuis
kloote / de 4 á 5 almanakken met de tafel, den zons op en ondergang / de
de 12 copere of stalen pennen / de lontstokken / de mans linne pakken /
roodaard / het vat hamerslag / de mostertsteen / de partisan / de portepees

het werpanker voor de loos / de bram juffers / de proppen tot brassen /
houteband pek / de holle schoppen / de heisblokken met metalen bossen /
de stuurreep / de sloeps dreggen / de schanskleeden / de schrootzakken /
de opgeslagen trossen gesorteerd / de kardoesstokken / de smalton reuzel /
pimpeltje / de stenge windreep / de vischzeegen in een harnaston / het vat
het pekelspek / de bossen marling geteerd / de ellen everdoek / de bosse
gevleugelde sonde / de open en dieven slonssen / de schutlantaarns / een
windreep / de heele uurs glazen / de vier uurs glazen / de half uurs glazen
tot ropaarden marsse / de varkenstaarten gesorteerd / de poorthengsels / de
vat krijt / het stuk lapkoper / de gate platiel of doorslag / de boterlokjes /
met proppen / de oogglaasjes / de 2 blikke geschilderde roepers / de 4 dito
/ de roothoofde spykers / de staartschaaf / het schrapstaal / het wringyzer
de holle bakken van vijf schreef / de avegaars gesorteerd / de piklepels / de
voets hoepen / de kardoesstokken / de snaphaanen / de pistool krassers /
de Spaansche karnate blokken / de mokersteelen / de marsserees voor de
/ de fokkerak / de kaapravens / de disselstelen / de wetstenen / de bosse
de vleugels of drie stel groote prince vlag / de 6 rozen met agate doppen /
of zylcompassen / een paar scheertrossen / de groote rak met drie regels
opgeslagen trossen gesorteerd / de waakrokken / de doos met ouwelen /
de groote en fokke schoote blokken / de hangers onder de ra / de stukken
/ de boekjes foelie / het kogelvaatje / de loodleepel / de klinkerstenen.

wat het eerst opvalt, een snor die aan de mast moet hebben vastgezeten,
het zeil niet labbert, terwijl de druipnatte delen wachten op
karren, houdt de oostenwind staag aan
aan lij wordt een deel van het overloopdek opgehesen, ligt het wrakhout
al opgestapeld, trekt een waas over de lak, het doodskleed hangt
wit aan een knaapje

we duimen dat we bewaard worden:
(een haarlok)
een doos met botten
groot aantal lapjes stof van de jas die hij droeg toen zijn kanonneerboot
de lucht in vloog
stukken hout en ijzer van het schip
een pluis uit zijn kussen
de parel van zijn Willemsorde teruggevonden op de kade
Te halver lijve, links en van voren
met beremuts op, staande op de
achtersteven van het door hem
hernomen kofschip met naast hem
een zilveren tondeldoos.
Het schip nestelde zich zo dicht
tegen de wal aan, dat de bemanning
langs een touwladder kon ontsnappen.

in het toenmalige hier op de bodem niets meer dan een karkas, een
dozijn muurvaste geraamtetjes
strekken zich de noordelijke resten uit naar pal west weggetimmerd
glooit het dek achter de richel
tot verreweg diepe bossen

en met triomf van schieten (zwarte zonnen)
pakken we het schip op
versagen niet
zetten de schorre zeilen vast
beginnen ietwat te zwellen

tussen de accolades drijven mouwen, alleen nog de doorgehaalde

namen van de gekielhaalde mannen

stokken op iets
en overnaads bitterend
nippen we lukraak
zuigt de maan zich vol
bedaart
mijn M
mijn Z in de kraag
schiet ons in de gekapseisde ruimte
plotseling een datum te binnen