Technische gegevens Verkorte Montage- en ... - Verniest

De intelligentie in het koelsysteem
Management Information Control (MIC)
Rev1.r15.0.32-1.3-nl
Koelregelaars van Cool Expert hebben de internationaal hoogst erkende
automatiseringsgraad. De koelregelaar MIC QKL mini is het resultaat van de
consequente verdere ontwikkeling van de multifunctionele regelaars
KÜBATRON QKL 2B/T, die ook uit de 'innovatiewerkplaats' van Cool Expert
komen. MIC QKL mini is de ideale oplossing voor alle koeltaken op de
distributiemarkt. De mini valt met name op door het eenvoudige gebruik en de
diverse toepassingsmogelijkheden in koel- en diepvries-meubelen alsmede
in koel- en diepvriesruimten. De MIC QKL mini is een zichzelf optimaal
instellende regelaar met autoadaptieve ontdooiherkenning op het
energetisch beste tijdstip. Bij verlenging van de temperatuursensorleidingen
vindt er ook, op grotere afstanden, automatisch een calibratie plaats met
behulp van een driedraads-meetsysteem. In principe vervallen daardoor alle
instel- en ijkwerkzaamheden. Een koelinstallatie die is uitgerust met MIC QKL
mini wordt door een, op kennis gebaseerd algoritme, dag en nacht en zonder
onderbreking geregeld en bewaakt, herkent veranderingen van de
bedrijfstoestand en houd de installatie op het energetisch beste rendement.
Het is aangetoond dat het besparingspotentieel qua energiekosten van een
MIC QKL mini - ten opzichte van de huidige stand der techniek ten minste 20%
bedraagt.
Ruimtetemperatuurregeling:
Afhankelijk van de toepassing is de MIC QKL mini geschikt voor regeling met één of
twee sensoren. Met slechts één temperatuursensor in het koelerblok, als enige
regelgrootheid, voert de MIC QKL mini met zijn 1-sensorregeling dezelfde taken uit
als zijn voorgangers KÜBATRON QKL 2 B/T. De 2-sensorenregeling in combinatie
met de optionele LON- Tranceiver en een registratieapparaat voldoet aan de eisen
van de hygiëneverordening en inzake de kwaliteitswaarborg van het koelgoed
volgens HACCP (registratie van de ruimtetemperatuur met een speciaal daarvoor
bestemde sensor). Net zo onontbeerlijk is de 2-sensorenregeling in koelmeubelen
alsmede bij een ontdooing met omgevinglucht.
Luchtkoeler-ventilatormanagement:
Voordat het eigenlijke koudeproces start, wordt de in het koelerblok opgeslagen
energie (door rijp- en ijsvorming) door de gestuurde voorventilatie naar de
koelruimte geleid. Deze door CoolExpert gepatenteerde luchtkoelerventilatorbesturing
wordt ook wel gebruik van latente warmte genoemd. De rijp- en
ijsvorming aan de lamellen van de luchtkoeler wordt door het sublimatie-effect
gereduceerd. De ontdooicycli worden ten opzichte van de huidige stand der
techniek aanzienlijk verminderd. Een ander voordeel van het sublimatie-effect is dat
aan de te koelen goederen minder vocht wordt onttrokken. De relatieve
luchtvochtigheid wordt met ten minste 10 % verhoogd.
Instelbereik gewenste -50 °C t/m 50 °C, in stappen van 0,1 K
temperatuur
Schakelhysterese ± 0,5 K adaptief t.o.v. de gewenste temperatuur
Regelnauwkeurigheid ± 0,3 K t.o.v. de gewenste temperatuur
Voedingsspanning 24 V ± 20 % AC/DC 3 VA
Omgevingstemperaturen in het magazijn -50 °C t/m 70 °C
tijdens het transport -50 °C t/m 70 °C
tijdens bedrijf -20 °C t/m 55 °C
LED-display Weergave van 7 segmenten met 7 functiemeldingen
Meetbereik -60 °C t/m 60 °C
Resolutie 0,1 °C
Sensoren 2 x MIC Sensor Pt1000 met driedraads-meettechniek
In het voordeel van de klant
in harmonie met het milieu
Cool Expert GmbH & Co. KG
Besenacker 14
D-35108 Allendorf (Eder)
Tel. +49 (0) 6452 9290 0
Fax +49 (0) 6452 9290 290
e-mail info@cool-expert.de
Internet www.cool-expert.de
Verkorte Montage- en bedieningshandleiding
Na een ontdooicyclus wordt de koelerventilator vertraagd gestart (als zichzelf
optimaal instellende naloop-schakelfunctie), om de verspreiding van waterdruppels
te voorkomen.
Ontdooimanagement:
Een gepatenteerd, autoadaptief ontdooimanagement regelt de elektrische
ontdooiweerstanden, de ontdooing met omgevingslucht en de ontdooing met hete
gassen. De ontdooieindtemperatuur wordt autoadaptief berekend. De
warmteinhoud van het betreffende ontdooimedium vormt de basis voor de
berekening van de ontdooieindtemperatuur. Een afdruiptijd na afloop van de
ontdooicyclus is verplicht. Bij elektrische ontdooing kan de ontdooieindtemperatuur
ook handmatig worden ingesteld. Er zijn twee ontdooisystemen beschikbaar:
1. “Adaptive Dynamic Detection“ (ADD)
De ontdooiherkenning vindt op het energetische beste tijdstip plaats volgens het
principe van de vermogensmeting. Daarvoor zijn twee sensoren (luchtinlaat- en
koelerbloktemperatuur) absoluut noodzakelijk. Bij een vermogensverlies van de
koeler van meer dan 5 % door rijp- en ijsvorming wordt automatisch een
ontdooicyclus gestart.
2. “Last Integral Detection“ (LID)
Hierbij vindt de ontdooiherkenning op dezelfde wijze plaats als bij het hiervoor
beschreven ADD-proces, echter met inachtneming van de te verwachten
gemiddelde vochtbelasting. Bij het gebruik van een 1-sensorregeling is alleen de
ontdooiherkenning met behulp van het LID-proces mogelijk. Bij de 2sensorenregeling
is dit proces eveneens nuttig.
Storingsmanagement:
Een autoadaptief voorwaarschuwingssysteem bewaakt het vermogen van de
koeler en controleert voortdurend de beschikbaarheid van de koelinstallatie. Wordt
daarbij een storing ontdekt, dan verschijnt een storingsmelding. Max. 10 storingen
worden in een uniek diagnosesysteem opgeslagen.
Aan twee vrij configureerbare digitale ingangen kunnen verschillende taken
worden toegewezen:
Instelbare uitschakeltijd en inschakeltemperatuur van de koelinstallatie bij
deuropening, instelbare verhoging of verlaging (correctie) van de gewenste
temperatuur met resp. zonder ontdooionderdrukking, externe
ontdooionderdrukking resp. externe ontdooivraag, externe standby-schakeling,
bijv. bij lastverwijdering of ontdooivergrendeling.
Communicatie:
Optionele LON-transceiver als communicatie-interface voor de
gegevensoverdracht in beide richtingen.
Technische gegevens
EMC-specificaties voor industriële toepassingen volgens EN50081-1
en EN50082-1
Softwareklasse Klasse A
Uitgangen 4 relaisuitgangen, 3 maakcontacten,
1 omschakelaar, max. schakelvermogen 8(3)
A 250 VAC
Ingangen 2 digitale ingangen, contactstroom > 2 mA, alleen
door potentiaalvrije contacten te schakelen
Beschermingsklasse II bij montage volgens voorschrift
Klemmen schroefklemmen met hefsysteem 2,5 mm²
Communicatie optionele LON-transceiver FTT10A insteekbare
aansluiting

Algemene veiligheidsinstructies:
Cool Expert is in geen enkel geval aansprakelijk of verantwoordelijk voor schade die
is ontstaan door ondeskundige installatie of gebruik van de regelaar of de
bijhorende onderdelen.
De werking wordt alleen gegarandeerd bij gebruik van sensoren van Cool Expert
(MIC Sensor Pt1000).
Er moeten veiligheidsvoorzieningen worden getroffen die de aangesloten
onderdelen van de installatie bij storing uitschakelen.
Probeer nooit de regelaar MIC QKL mini te openen of te repareren.
Houdt u bij de installatie van de regelaar MIC QKL mini aan de plaatselijk en
nationale normen en voorschriften.
Gebruiksaanwijzing:
Elektrische installatie
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de MIC QKL mini moet de spanning
onderbroken worden en tegen onvoorzien herinschakelen beveiligd worden!
Elektrische installatiewerkzaamheden mogen in principe alleen door erkende,
gespecialiseerde bedrijven worden uitgevoerd. Daarbij moeten de VDE 0100/0700
en DIN 8975 deel 7.33 alsmede de bepalingen van de plaatselijke energiebedrijven
en alle overige veiligheids- en beschermende voorschriften, alsmede de
vermogensgegevens van de aangesloten compontenten, in acht worden genomen.
De installatie moet op elke stroomfase worden uitgerust met een
stroomonderbreker met een contactopening met een minimumbreedte van 3 mm
(hoofd- resp. serviceschakelaar).
Na de elektrische montage- of revisiewerkzaamheden moet de werking van de
aanwezige veiligheidsvoorzieningen volgens de toepasselijke richtlijnen worden
gecontroleerd.
Bij gebruik op plaatsen waar explosiegevaar kan heersen, moeten de toepasselijke
richtlijnen worden opgevolgd. De regelaar MIC QKL mini moet in ieder geval buiten
plaatsen waar explosiegevaar kan heersen, zijn geïnstalleerd.
Bij elektrische ontdooing moet een veiligheidstemperatuurbegrenzer worden
gemonteerd die de ontdooiweerstand bij storing van de regelaar uitschakelt.
Algemene instructies en informatie over het gebruik van MIC QKL mini
De MIC QKL mini werkt als een zichzelf optimaal instellende, multifunctionele
regelaar, die gegevens met behulp van ingebouwde sensoren opslaat en evalueert.
Alle van de MIC QKL mini uitgaande functies, zoals koudevraag, luchtkoelerventilatormanagement
en ontdooien, moeten zonder beperkingen door de regelaar
worden uitgevoerd en voltooid. De hiervoor genoemde functies mogen niet worden
overbrugd of door externe componenten worden onderbroken. Onderbrekingen
van de bovengenoemde regelaarfuncties worden door de MIC QKL mini als storing
beschouwd.
Behuizing en afmetingen:
Bevestiging Frontpaneelinbouw met spanbeugel
Uitsnijmaat 71x 29 mm (voor frontpaneelinbouw)
Beschermingsgraad volgens EN 60529 : Front IP65
(ingebouwd), behuizing Ip20
7
5
10,50
34
28
Montagevoorschriften:
16
3
Beschermingsgraad IP 65
Het bedieningspaneel van de regelaar aan de buitenkant van de deur is uitgevoerd
in beschermingsgraad IP 65. De overige opbouw van de behuizing voldoet aan de
eisen van IP 20. Om de beschermingsgraad IP 65 van de regelaar aan de
buitenkant van de deur te garanderen, moet de daguitsnijmaat voor de inbouw in de
schakelkastdeur precies worden aangehouden. De kunststofbehuizing mag in geen
geval door onjuist uitsnijden worden vervormd. Het deuroppervlak moet vlak zijn en
geen oneffenheden vertonen. De wanddikte van de deur moet ten minste 0,75 mm
zijn. Vóór inbouw van de regelaar moet worden gecontroleerd of de afdichting
tussen de behuizing en de schakelkastdeur zonder vervorming is aangebracht. Met
de spanbeugel wordt de regelaar van af de binnenkant van de deur met de
noodzakelijke spanning tegen de buitenkant van de deur getrokken en bevestigd.
Bij de inbouw van de regelaar moet ervoor worden gezorgd dat er een veilige
scheiding is tussen de regelaar en de overige modules in de schakelkast (volgens
VDE 0106, Deel 101)
50
75
70
59
Veiligheids- en gebruiksaanwijzingen
De regelaar is niet beperkt tot bepaalde warmtedragers en kan worden gebruikt in
direct expantie-, pomp-, NH - en tweekring-koelinstallaties.
3
In de regelaar opgeslagen noodprogramma's beschermen bij storing de
waardevolle koelgoederen. Zelfs als beide sensoren geheel uitvallen, wordt
afhankelijk van de gewenste temperatuur een noodfunctie voor koelerventilator en
koudevraag gehandhaafd.
Een regelaar MIC QKL mini voor max. drie luchtkoelers
Bij kleinere koelinstallaties met een koelvermogen van in totaal 6 kW kunnen max.
drie in een ruimte geïnstalleerde luchtkoelers ook met een multifunctionele regelaar
MIC QKL mini parallel worden geregeld. Bij elektrische ontdooing moeten alle
koelers met een veiligheidstemperatuurbegrenzer worden uitgerust
Voorwaarde voor de juiste ontdooiherkenning
De MIC QKL mini kan een ontdoooicyclus alleen op het energetisch beste tijdstip
starten als onmiddellijk na een koudevraag het koelproces begint en ook weer door
de MIC QKL mini wordt beëindigd. Een onjuist ingestelde lagedruk- of
hogedrukpressostaat veroorzaakt problemen bij de ontdooiherkenning. Het
koelproces mag alleen bij storingen door de veiligheidsketen (lagedruk-,
hogedrukpressostaat, etc.) worden onderbroken.
Overschrijding van de maximale ontdooitijd
Wordt bij storing de maximale ontdooitijd van 1 uur overschreden, en de berekende
ontdooieindtemperatuur niet bereikt, dan schakelt de regelaar in ieder geval over op
koeling en hervat zijn regelfunctie.
Ontdooionderdrukking
Ontdooicycli kunnen via de digitale ingangen worden onderdrukt. Na opheffing van
de ontdooionderdrukking kan de volgende ontdooicyclus op zijn vroegst pas na 60
min. worden uitgevoerd.
Voeding en geheugen
Bij elke spanningsuitval wordt het geheugen van de MIC QKL mini gewist. Bij
terugkeer van de spanning begint de regelaar opnieuw met een storingsdiagnose.
Men dient erop te letten dat de voeding niet wordt onderbroken en dat de regelaar
niet door externe schakelaars, bijv. handschakelaars voor bedrijfsonderbreking,
wordt uitgeschakeld. Frequente onderbrekingen van de voedingsspanning leiden
tot verijzing van de luchtkoeler.
Waarop u altijd moet letten
Op koelplaatsen moet een ongecontroleerde toestroom van warme lucht door
wand-, plafond-, vloer- en afvoeropeningen worden voorkomen.
Dauwaterafvoerleidingen moeten daarom worden voorzien van een sifon en
moeten in het minus-temperatuurbereik aanvullend worden verwarmd.
Positionering van de sensoren S1 en S2
Zie hiervoor de montagehandleiding "MICSensor Pt1000".
Elektrische aansluiting:
Montage en aansluiting
S1 S2
Optie Lon tranceiver
FTT 10A
Leidingverlenging
(S1, S2) tot 2000m
De voedingsspanning van gelijk-/wisselspanning 24 V mag alleen op de daarvoor
bestemde ingangsklemmen 4 en 5 worden aangesloten. Een foutieve bedrading
veroorzaakt een directe en onherstelbare beschadiging van de regelaar
De digitale ingangen 1 en 2 van de ingangsklemmen 1, 2 en 3 mogen alleen, zoals
hier getoond, met potentiaalvrije contacten worden bedraad
Externe spanningen van welke soort dan ook veroorzaken een directe en
onherstelbare beschadiging van de regelaar en kunnen bij onoplettentheid
levensgevaarlijk zijn. Dit geldt ook voor de Pt 1000-sensoringang S1 en S2, klem 6
t/m 10.

LED-Betriebszustandsanzeige
LED-weergave bedrijfstoestand
LED UIT: Storingsrelais “UIT”
LED knippert: Storingsrelais „AAN“
LED brandt: Storing bevestigd, maar niet verholpen (storingsrelais “UIT”)
Koudevraag
LED UIT: Koelrelais “UIT“
LED brandt: Koelrelais“ AAN“
Koelerventilator
LED UIT: Ventilatorrelais “UIT“
LED brandt Ventilatorrelais “AAN“
Ontdooivraag
LED UIT: Abtaurelais “Aus”
LED brandt: Ontdooirelais “AAN”
LED knippert: in een wachttijd (ontdooirelais “UIT”)
Invoerstatus
LED UIT als door het menu wordt gebladerd
LED brandt: als een menuoptie geopend en de instelling weergegeven
wordt
LED knippert: als de instelling van een menuoptie wordt gewijzigd
Bedrijfstoestand digitale ingang 1
LED brandt: potentiaalvrij contact op klem 1 en 2 gesloten
Bedrijfstoestand digitale ingang 2
LED brandt: potentiaalvrij contact op klem 1 en 3 gesloten
Bedieningstoetsen
Bedieningstoets 1
In het menu omhoog bladeren resp. waarden verhogen
Bedieningstoets 2
In het menu omlaag bladeren resp. waarden verminderen
Gebruik en bediening
De regelaar wordt bediend met behulp van twee toetsen, de instelling van de
regelaar op twee bedieningsniveaus, het gebruikersniveau en het
configuratieniveau. De menuopties worden binnen de bedieningsniveaus door
afkortingen op de display weergegeven. De menuopties worden gekozen door de
betreffende toetsen in te drukken. Een gekozen menuoptie geeft na 5 sec.
afwisselend zijn instelling weer. De overschakeling naar een ander
-1-
Weergave ruimtetemperatuur
tL1
Weergave bloktemperatuur
tbL
Weergave gewenste temperatuur
tSA
Instelling gewenste temperatuur
tSr
Storingsmeldingen
ALT
W E
Weergave van de huidige ruimtetemperatuur
: 0.5 gemeten met sensor S1
(Standaardweergave)
: 7.3 Weergave van de huidige
koelerbloktemperatuur gemeten met sensor S2
Weergave van de huidige
: 0.0 gewenste temperatuur
(Temperature tL1)
(Temperature Block)
(Temperature Setpoint Actual)
(Temperature Setpoint Reference)
Instelling van de gewenste temperatuur (bij
: 0.0 ontdooimanagement „cd“, „FAn“ en een
gewenste temperatuur lager dan 0 °C
verschijnt de storingsmelding „EUS“
Geen storingsmelding
nO
Of mogelijke storingsmeldingen
Zie hieronder
cLr
(Alerts)
Wissen van de huidige storingsmelding door
gelijktijdig indrukken van de bedieningstoetsen
“ES1” Temperatuurregistratie “tL1“ buiten werking (sensor S1 controleren)
“ES2” Temperatuurregistratie “tbL“ buiten werking (sensor S2 controleren)
“PFL” Spanningsuitval (als op niveau “-2-“ menuoptie “PFC“ ingeschakeld “On“
“EUS” Ongeldige configuratie (invoer onder "tSr", "cS": "cFA" of "cGP" controleren)
“UCH” als menuoptie “ECt“ op “OFF“ als menuoptie “EdF“ op “OFF“
“ECO” steeds stijgend temperatuurverloop in het koelerblok tijdens het koelproces
“EC1” Gewenste temperatuur na 48 uur, of 12 opeenvolgende ontdooicycli, niet bereikt
“EdF” Ontdooiweerstanden controleren (ontdooieindtemperatuur na 1 uur niet bereikt)
“EPr” Interne regelaarstoring
“Er0” Interne regelaarstoring
Display en bedieningselementen
bedieningsniveau wordt door instelling van de betreffende menuoptie voorbereid en
door gelijktijdig indrukken van beide toetsen uitgevoerd.
Om een instelling resp. wijziging uit te voeren, moet de gekozen menuoptie door
gelijktijdig indrukken van beide toetsen worden geopend. De LED “Invoerstatus“
brandt en de huidige instelling wordt weergegeven. Door de toetsen afzonderiljk in
te drukken kan een waarde worden ingesteld of gewijzigd.
Een afwijking van de laatst opgeslagen instelling wordt weergegeven door het
knipperen van de LED "invoerstatus". Door het gelijktijdig indrukken van beide
toetsen wordt een gewijzigde menuoptie gesloten en opgeslagen. De LED
“Invoerstatus“ wordt uitgeschakeld en bevestigt zo dat een instelling op de juiste
manier werd afgesloten. Na 5 sec. wordt de nieuwe instelling afwisselend met uw
menuoptie weergegeven. Na een overschakeling van het bedieningsniveau “-2-“
naar het bedieningsniveau “-1-“ wordt automatisch de ruimtetemperatuur “tL1“
weergegeven.
Opmerking:
Wordt een geopende menuoptie niet gewijzigd, dan wordt deze na 5 min.
automatisch gesloten. De laatst opgeslagen instelling blijft behouden. Vervolgens
keert de regelaar automatisch terug naar het bedieningsniveau “-1-“ voor de
weergave van de ruimtetemperatuur “tL1“.
W E
Fabrieksinstelling
Laden van de fabrieksinstelling:
Spanning inschakelen, als de softwareversie wordt getoond de bedieningstoetsen
gelijktijdig indrukken totdat "___" verschijnt, vervolgens direct beide toetsen
loslaten. Direct na het loslaten van beide toetsen moet de bovenste toets worden
ingedrukt totdat "LFP" op de display verschijnt. De fabrieksinstelling is geladen.
Fabrieksinstelling: “cSS” “0.0”
Gewenste temperatuur “tSr” ”0.0” Duur van de deuropening “cdd” “5”
Regelaar AAN / UIT “Ect” “On” Temperatuurdrempel bij deuropening
Ontdooien AAN / UIT “EdF” “On” “cdt” “0.0”
Regelmodus “cS” “dSC”
Goederenbeschermingsprogramma
Ontdooimanagement “cd” “EL” (antivries) “cGP” “OFF”
Ontdooieindtemperatuur “cdE“ “10.0” Onderste temperatuurbegrenzing
Voorselectie ontdooibelasting “cdL” “75” “SLb” “:50.0”
Luchtkoeler-ventilatormanagement Bovenste temperatuurbegrenzing
“cFA” “Std”
“SUb” “50.0”
Digitale ingang 1 “cI1” “OFF”
akoestische storingsmelder “bUC” ”On”
Digitale ingang 2 “cI2” “OFF”
Spanningsbewaking “PFC” “OFF”
Correctie van de gewenste temperatuur Invoer wachtwoord “P__” “: 1”
WE ECT OFF
Bedieningsniveau 1
Het gebruikersniveau
Regelaar AAN / UIT (standby)
(Enable Control)
Regelaar in de bedrijfsmodus "AAN”
On
Alle regelfuncties uitgeschakeld (standby)
Storingsmelding “UCH“ verschijnt
Ontdooien AAN / UIT
WE EdF OFF
Gebruiker functiekeuze
Opmerking:
UOP
naar het configuratieniveau
On
Ontdooien „UIT“ (geen ontdooifunctie)
Storingsmelding “UCH“ verschijnt
nO
Ud
Ur
UU
-2- cS
of
0
Ontdooien „AAN“ (ontdooien toegestaan)
Terug naar gebruikersniveau zonder
een functie uit te voeren
Direct starten van een ontdooicyclus
Reset van de regelaar
(Enable Defrost)
(User Operations)
Deblokkeren van de regelaar (alle interne
vertragingstijden worden gereset)
Is de gewenste functie momenteel geblokkeerd, dan geeft de regelaar dit aan door het knipperen
van de storings-LED
Opmerking:
Eerste menuoptie na succesvolle overgang
naar het configuratieniveau
(als geen wachtwoord is bepaald)
Verzoek tot invoeren van het wachtwoord:
waarde 0 t/m 999
"-2-" knippert afwisselend met de weergave ": 1" en wijst op een mogelijke invoer van het
wachtword.
Als om invoer van het wachtwoord wordt verzocht, cijfercombinatie invoeren en door gelijktijdig
indrukken van de bedieningstoetsen bevestigen.
Bij invoer van het foutieve wachtwoord wordt onmiddelijk overgeschakeld naar de weergave van
de ruimtetemperatuur "tL1". De invoer van het wachtwoord kan onbeperkt worden herhaald.
W E
Fabrieksinstelling

-2-
MIC QKL mini
Regelmodus (sensoren & ontdooiherkenning)
dSL cS WE dSC
SSC
Ontdooimanagement
cD
Opmerking:
De configuratie ontdooing met
omgevingslucht “FAn" is alleen
bij de 2-sensorenregeling
(regelm. "cS", "dSL" of "dSC")
mogelijk. Bij niet-inachtneming
verschijnt storingsmelding "EUS”
*
Ontdooieindtemperatuur
cdE
Voorselectie ontdooibelasting
cdL
cFA
HGE
HGS
FAn
dPP
EL
Luchtkoeler-ventilatormanagement
Digitale ingang 1
c11
cSS
W E
W E
W E
2-sensorenregeling met “Last Integral
Detection“ (LID) (letten op "cdL”
2-sensorenregeling met
“Adaptive Dynamic Detection“ (ADD)
1-sensorregeling met „Last Integral
Detection“ (LID) (letten op "cdL")
Ontdooing met heet gas, met koelcentrale, in
koelinstallaties met adaptieve ontdooieindtemperatuur
Ontdooing met heet gas, omkeerventiel, in
koelinstallaties met adaptieve ontdooieindtemperatuur
*Ontdooing met omgevingslucht (indien regelm. “cS",
"SSC" geconfigureerd,is verschijnt storingsmelding "EU5")
Elektrische ontdooing (zoals "EL") met
instelbare ontdooieindtemperatuur (onder "cdE")
Ontdooimanagement voor elektrische
ontdooing met dynamische verwarmingsregeling
en adaptieve ontdooieindtemperatuur
Instelbare ontdooieindtemperatuur 0 t/m 50 °C
10.0 (alleen bij ontdooimanagement "cd", "dPP"
van belang)
Gemiddelde vochtbelasting instelbaar van
75 25 t/m 100 % (alleen in de regelmodus
"cS", "SSC" oder "dSL" van belang)
PdA
P_A
__A
PD_
P__
Std
W E
SH2
EdF
dLC
W E
St8
dC
SH1
OFF
Ventilator zoals "P_A" echter met herkenning
en opheffing van een "nachtafdekking
Ventilator permanent "AAN"
en in de ontdooifase "AAN"
Ventilator zoals "Std", echter in de
ontdooifase "AAN"
Ventilator zoals "P__" Echter met
herkenning van een *Nachtafdekking
ventilator permanent "AAN"
en in de ontdooifase "UIT"
Ventilator na bereiken van de gewenste
temperatuur en in de ontdooifase "UIT"
inclusief ventilatormanagement voor het
gebruik van de latente warmte en
chronologische luchtcirculatie.
Correctie van de gewenste temperatuur met
ontdooionderdrukking (in combinatie met "cSS")
Externe ontdooistart
Externe ontdooionderdrukking
Standby-schakeling
(alle regelfuncties uitgeschakeld)
Herkenning van een geopende deur
(in combinatie met "cdd" en "cdt")
Correctie van de gewenste temperatuur
(in combinatie met "cSS")
Ingang niet geconfigureerd
(Config Sensors)
(Config Defrost)
Ontdooirelais tijdens
de ontdooing met omgevingslucht “AAN", als goederenbeschermingsprogramma "cGP", "OFF”
Opmerking:
Bij ontdooing met omgevingslucht
(“cd“,“FAn“) wordt de ventilator
onafhankelijk van de hier
aangegeven configuratie tijdens
de ontdooifase ingeschakeld.
Betekenis van de afkortingen:
P Ventilator permanent “AAN“
d Herkenning van een *nachtafdekking
A Ventilator tijdens de ontdooifase “AAN“
(Config Defrost Endtemperature)
(Config Defrost Load)
(Config Fan)
* Na herkenning van de nachtafdekking werkt de regelaar zoals beschreven onder "Std". Na
opheffing van een nachtafdekking zoals eerder beschreven. Onder regelmodus"cS", "SSC" is
de herkenning van een nachtafdekking niet mogelijk. Bij niet-inachtneming verschijnt
storingsmelding "EUS"
Digitale ingang 2
c12
SH2
EdF
dLC
St8
dC
SH1
OFF
Externe ontdooistart
Externe ontdooionderdrukking
Ingang niet geconfigureerd
Correctie van de gewenste temperatuur
(Config Setpoint Shift)
Correctie van de gewenste temperatuur met
WE 0.0 ±10 K (alleen in combinatie met
"cI1" of "cI2” “Sh1” of “SH2")
Een uitgebreide handleiding vindt u op www.cool-expert.de
W E
(Config Input 1)
(Config Input 2)
Correctie van de gewenste temperatuur met
ontdooionderdrukking (in combinatie met "cSS")
Standby-schakeling
(alle regelfuncties uitgeschakeld)
Herkenning van een geopende deur
(in combinatie met "cdd" en "cdt")
Correctie van de gewenste temperatuur
(in combinatie met "cSS")
Temperatuurdrempel bij deuropening
cdT
Goederenbeschermingsprogramma
cGP WE OFF
Onderste temperatuurbegrenzing
SLb
Bovenste temperatuurbegrenzing
SUb
Akoestische storingsmelder
WE bUC OFF
Spanningsbewaking
PFC WE OFF
Testprogramma
tST
:50.0 Waarde -50 °C t/m ...
Ter beperking van de laagste toegelaten
temperatuurr
50.0 Waarde ... t/m 50 °C
Ter beperking van de hoogste toegelaten
temperatuur
On Akoestische storingsmelding "UIT”
Akoestische storingsmelding "AAN”
Storingsmelding bij spanningsuitval "AAN"
On (bij spanningsuitval, storingsmelding "PFL")
Storingsmelding bij spanningsuitval "UIT"”
A_0
C_0
F_0
d_0
b_0
LON-servicepin (alleen als LON-module aanwezig is)
LSP OFF
Versienummer
Idn
Naam van het apparaat
Idt
Invoer wachtwoord
P__
-1-
W E
W E
W E
W E
LON-servicepin-message wordt verstuurd
On
Terug naar het configuratieniveau zonder
een functie uit te voeren
cE2 Weergave van de regelaarnaam
: 1
Naar het gebruikersniveau (bedieningsniveau 1)
Bedieningsniveau 2
Het configuratieniveau
Duur van de deuropening (Config Door Duration)
cdd
W E
0.0 Inschakeltemperatuur na opening van de deur
0 - 10 K hogere gewenste temperatuur (alleen
in combinatie met "cI1" of "cI2", "dC")
Bij te lage temperatuur, ventilator &
ontdooiverwarming "AAN" (storingsmelding “EUS"
On verschijnt als regelmodus "cS", "SSC” geconfigureerd)
Goederenbeschermingsprogramma “UIT”
0.32 Weergave an de regelaarversie
tL1
Koude- en ventilatorvraag van
0 t/m 120 min. onderdrukt (alleen in
combinatie met "cI1" of "cI2", "dC")
A_1
C_1
F_1
d_1
b_1
(Config Door Temperature)
(Config Goods Protection)
Opmerking:
Bij ontdooimanagement "cd", "HGE" en "HGS" wordt alleen de onderste temperatuurgrens
bewaakt; het verwarmingsrelais wordt echter niet geactiveerd.
Opmerking:
5
(Setpoint Lower Bound)
(Setpoint Upper Bound)
(Buzzer Control)
(Power Fail Control)
(Test-Program)
Alarmrelais
“UIT - AAN“
Koelrelais
“UIT - AAN“
Ventilatorrelais
“UIT - AAN“
Ontdooirelais
“UIT - AAN“
Akoestisch signaal
“UIT - AAN“
De bovenste bedieningstoets ">" dient voor de keuze van de betreffende functie. Met de
onderste bedieningstoets "