Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...
Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...
Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
2. <strong>Inkomstenbelasting</strong><br />
Beantwoording vragen deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />
1. a. Een blijvende oorzaak waaruit steeds opnieuw opbrengsten kunnen voortvloeien.<br />
b. Een huis, een dienstbetrekking, een onderneming, enzovoort.<br />
2. Loon-, dividend- en kansspelbelasting en voorlopige aanslagen IB.<br />
3. box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning;<br />
box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />
box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />
4. box 1: progressief tarief t/m 52%;<br />
box 2: tarief van 25%;<br />
box 3: tarief van 30%.<br />
5. Niet duurzaam van elkaar gescheiden echtgenoten en geregistreerde partners en meerderjarige<br />
ongehuwde samenwonenden die aan bepaalde voorwaarden voldoen en kiezen voor de kwalificatie<br />
van fiscale partners.<br />
6. Uitbetaling van de heffingskorting aan de niet-verdienende partner en toerekening van<br />
gemeenschappelijke inkomensbestanddelen.<br />
7. a. De IB die over een kalenderjaar is verschuldigd is het gezamenlijke bedrag van de<br />
belastingheffing over alle drie boxen. Hierop worden de heffingskortingen in mindering<br />
gebracht:<br />
Belastingheffing in box 1 (w + w) € ……………,..<br />
Belastingheffing in box 2 (a.b.) € ……………,..<br />
Belastingheffing in box 3 (s + b) € ……………,.. +<br />
Subtotaal € ……………,..<br />
Heffingskortingen € ……………,.. -/-<br />
Voorheffingen zoals de LB €………….…,.. -/-<br />
Verschuldigde inkomstenbelasting € ……………,..<br />
b. Dit inkomen ontstaat bijvoorbeeld bij emigratie. De fiscus behoudt dan een claim op<br />
bijvoorbeeld lijfrente waarvan de premies zijn opgevoerd als aftrekpost op het belastbaar<br />
inkomen, of op aandelen die behoren tot een aanmerkelijk belang. Worden deze aandelen nu<br />
binnen een termijn van tien jaar na emigratie vervreemd, of wordt de lijfrente uitgekeerd, dan<br />
zal door de geëmigreerde belastingplichtige alsnog Nederlandse inkomstenbelasting moeten<br />
worden betaald.<br />
c. Het verzamelinkomen is de optelsom van:<br />
het inkomen uit werk en woning;<br />
het inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />
het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen,<br />
verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.<br />
8. a/b. Deze worden in principe bij het kind belast, zoals inkomsten uit arbeid en winst uit<br />
onderneming.<br />
De volgende bestanddelen worden echter toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind<br />
uitoefent:<br />
het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden;<br />
de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />
het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />
de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />
9. Eigenaren van een eenmanszaak, maten van een maatschap, firmanten van een v.o.f. en beherende<br />
vennoten van een commanditaire vennootschap.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
10. Een min of meer duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het economische<br />
verkeer met het doel om winst te behalen, terwijl die winst ook redelijkerwijs kan worden verwacht.<br />
11. Omzetstelsel, kasstelsel en declaratiestelsel.<br />
12. Totale winst, jaarwinst en stakingswinst.<br />
13. Verplicht privé-vermogen, verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen.<br />
14. a. Opnamen uit de zakelijke kas, privé-gebruik auto van de zaak, goederen uit de zakelijke<br />
voorraad privé gebruiken, privé-gebruik zakelijk pand (woonruimte) en betalen van aanslag IB<br />
uit de zakelijke kas.<br />
b. Bij de winst optellen.<br />
15. Bosbouw- en landbouwvrijstelling en vrijstelling van kwijtscheldingswinst.<br />
16. Kosten in verband met vaartuigen voor representatieve doeleinden, de meeste geldboeten, kosten in<br />
verband met misdrijven/wapens/munitie (niet aftrekbaar) en kosten in verband met voedsel/drank/<br />
genotmiddelen, representatie, recepties, feesten, congressen, enzovoorts inclusief reis- en verblijfkosten:<br />
de eerste € 4.200 zijn niet aftrekbaar (hoofdregel), maar op verzoek is 73,5% aftrekbaar.<br />
17. Volgens de vermogensvergelijking, winst- en verliesrekening en de directe winstberekening.<br />
18. Lineaire methode, intensiteit van het gebruik en vast percentage van de boekwaarde.<br />
19. Milieu-investeringen (bedrijfsmiddelen die voorkomen op de milieulijst van het ministerie van<br />
VROM). Ook aangewezen bedrijfsmiddelen en bedrijfsmiddelen die zijn aangeschaft door startende<br />
ondernemers met recht op startersaftrek in het kader van de zelfstandigenaftrek.<br />
20. Personenauto's, grond, bedrijfsmiddelen van < € 450 exclusief BTW, goodwill, woonhuizen,<br />
vaartuigen voor representatieve doeleinden.<br />
21. Kostenegalisatiereserve, herinvesteringsreserve en oudedagsreserve.<br />
22. Stille reserves, fiscale reserves, goodwill en desinvesteringsbijtelling.<br />
23. Stakingsaftrek, doorschuifregelingen, extra lijfrentepremie-aftrek bij staking.<br />
24. Overlijden van de ondernemer, ontbinding huwelijksgemeenschap door andere oorzaken, overdracht<br />
aan medeondernemer of werknemer, inbreng IB-onderneming in NV of BV.<br />
25. Afrekenen met de fiscus respectievelijk niet afrekenen met de fiscus.<br />
26. a. Winst uit onderneming.<br />
b. Resultaat uit overige werkzaamheden.<br />
c. Loon.<br />
MC-vragen deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />
1a. Zie art. 2.18 Wet IB 2001. Werkelijke vermogenswinsten, behaald door een particulier, zijn in<br />
Nederland belastingvrij. Wel is er een forfaitair rendement van 4% in box 3.<br />
2c. Roerende zaken die privé worden gebruikt, leveren geen inkomsten op. Zie art. 5.3 lid 2<br />
onderdeel c Wet IB 2001.<br />
3a. Zie art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001.<br />
4e. Zie de art. 2.3, 2.7, 2.10, 2.12 en 2.13 Wet IB 2001.<br />
5b. Zie art. 2.15 lid 2 Wet IB 2001.<br />
6a/e. Onder de IB vallen ondernemers met persoonlijke ondernemingsvormen en geen rechtspersonen.<br />
7b/c. Let op het essentiële verschil tussen a. (een lot aangeschaft door een - ondernemer als -<br />
particulier) en b. Stille reserves kunnen overigens wel tot de stakingswinst behoren.<br />
8d. Let op! Het privé-gebruik van een pand dat op de balans van de onderneming staat (een bedrijfswoning)<br />
is wèl een privé-onttrekking! Zie art. 3.19 Wet IB 2001.<br />
9c. Zie art. 3.12 Wet IB 2001.<br />
10a. Zie art. 3.15 lid 1 onderdeel b jo lid 5 Wet IB 2001.<br />
11c. Zie theorieboek paragraaf 2.39.<br />
12d. De vervangingswaardemethode wordt niet geaccepteerd.<br />
13b. Zie theorieboek § 2.43 en art. 3.41 Wet IB 2001.<br />
14b/c/f. Zie art. 3.53 Wet IB 2001.<br />
15a. Dit is een term uit de Wet IB 1964, Hiervoor in de plaats is de stakingsaftrek gekomen.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
16b. Zonder af te rekenen met de fiscus, dus ‘met een gesloten beurs’.<br />
Vraagstukken en cases deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />
Opmerking vooraf:<br />
Belastingplichtig wil zeggen, dat men onder de reikwijdte van de belasting valt. Zo vallen alle natuurlijke<br />
personen die in Nederlander wonen in beginsel onder de Wet IB 2001. Belastingschuldig betekent, dat<br />
men ook inkomsten heeft genoten en daarover met de fiscus zal moeten afrekenen.<br />
1. a. Neen. Alleen natuurlijke personen kunnen belastingplichtig zijn voor de IB, geen<br />
rechtspersonen.<br />
b. Ja, als natuurlijk persoon wel belastingplichtig, maar niet belastingschuldig.<br />
Zakgeld valt niet onder een van de in de wet genoemde inkomensbronnen.<br />
c. Wel belastingplichtig, maar niet belastingschuldig. Zonder nadere gegevens is de loonheffing<br />
hier tevens eindheffing (art. 9.4 Wet IB 2001).<br />
d. De firma is geen natuurlijk persoon (en ook geen rechtspersoon) en kan daarom niet<br />
belastingplichtig zijn, laat staan belastingschuldig. De firmanten zelf, namelijk de drie broers,<br />
genieten winst uit onderneming en zijn zowel belastingplichtig als belastingschuldig.<br />
e. Wel belastingplichtig maar veelal niet belastingschuldig. Zie art. 3.123a Wet IB 2001. Hierdoor<br />
is Sylvia in casu niet belastingplichtig. De woning is geërft. De belastbare inkomsten uit eigen<br />
woning (eigenwoningforfait -/- o.a. hypotheekrenteaftrek) mogen als gemeenschappelijk<br />
inkomensbestanddeel worden toegerekend aan ieder van de partners, in de onderlinge<br />
verhouding die zij daarvoor elk jaar bij het doen van aangifte kiezen (art. 2.17 lid 2 jo. lid 5 Wet<br />
IB 2001). Ook de niet verdienende partner heeft recht op de algemene heffingskorting (art. 8.10<br />
Wet IB 2001).<br />
f. Neen. Een vereniging is een rechtspersoon en geen natuurlijk persoon.<br />
g. Neen. Ook geen buitenlandse belastingplichtige in de zin van art. 2.1 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />
2001.<br />
h. Zowel belastingplichtig als in beginsel belastingschuldig, omdat hij als buitenlands<br />
belastingplichtige Nederlands inkomen geniet (inkomsten uit sparen en beleggen).<br />
i. Als natuurlijk persoon wel belastingplichtig maar bij gebrek aan inkomen niet<br />
belastingschuldig.<br />
2. a/b. Niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten zijn van rechtswege fiscale partners van elkaar<br />
(art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Lenie en Herman hebben vóór hun huwelijk al vier jaar<br />
samengewoond. Als zij in het jaar van hun huwelijk aan de daartoe door de wet (art. 1.2 lid 1<br />
onderdeel b Wet IB 2001) gestelde eisen voldeden en bovendien elk jaar in de aangifte hebben<br />
gekozen voor de kwalificatie als partner, hadden zij toen ook al de status van fiscale partners.<br />
Dit is van belang voor de toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (art. 2.17<br />
lid 1 en 5 Wet IB 2001), hier: de belastbare inkomsten uit eigen woning. Nu hierover geen<br />
afspraken zijn gemaakt en de woning op naam staat van Herman, nemen we aan dat de<br />
inkomsten bij Herman thuis horen. Daarnaast heeft Herman het hoogste inkomen.<br />
Loon wordt bij de belastingplichtigen zelf in aanmerking genomen.<br />
Werkelijke vermogensinkomsten, zoals rente, spelen in de Wet IB 2001 geen rol.<br />
Spaartegoeden maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3 (inkomen uit sparen<br />
en beleggen) en leveren een forfaitair rendement op van 4%. In de opgave wordt echter<br />
uitsluitend gevraagd om het belastbaar inkomen in box 1 te berekenen.<br />
Haar belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt nu € 15.000 (de enige component).<br />
Het feit dat een deel hiervan vóór of na de huwelijksdatum is verdiend, speelt hier geen rol.<br />
Belastbaar loon wordt immers altijd en geheel toegerekend aan degene die het heeft verdiend.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
(Op het bedrag van € 15.000 kan de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) nog in mindering worden<br />
gebracht, maar hierover ontbreken gegevens).<br />
Loon Herman € 30.000<br />
Af: reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) PM<br />
Belastbaar loon € 30.000<br />
Eigenwoningforfait 0,55% van<br />
€ 250.000 (art. 3.112 Wet IB 2001) = € 1.375<br />
Af: hypotheekrente 4% van € 150.000 = € 6.000<br />
neg. € 4.625-/-<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 25.375<br />
3. Vanaf 15 september 2010 gaan Kees en Anneke duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat zij met<br />
ingang van deze datum geen fiscale partners meer zijn (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
4. Nee, Gerrit en Margriet kunnen in het jaar 2010 niet als fiscale partners worden aangemerkt en wel<br />
om de volgende redenen:<br />
Gerrit is nog niet meerderjarig;<br />
zij voeren in het kalenderjaar 2010 niet meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke<br />
huishouding;<br />
ook vermeldt de opgave niet dat zij ‘samen en uitsluitend met de belastingplichtige’ kiezen voor<br />
de kwalificatie als partner (art. 1.2 lid 1 onderdeel b-2° Wet IB 2001).<br />
In het jaar 2011 kan de vraag bevestigend worden beantwoord op voorwaarde dat Gerrit in dat jaar<br />
meerderjarig wordt en hij samen met Margriet kiest voor het fiscale partnerschap.<br />
Raadpleeg art. 1.2 Wet IB 2001.<br />
5. Box I, omdat het hier inkomsten uit eigen woning betreft. Het vermogen dat opbrengsten genereert<br />
die al in box 1 of box 2 worden belast, telt niet mee voor de vermogensrendementsheffing van box 3<br />
(art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001). Als deze bepaling niet bestond, dan zouden in dit geval de inkomsten<br />
uit eigen woning worden belast in box 1 en het onderliggende vermogen in box 3 (naar een forfaitair<br />
rendement van 4%). Zie art. 2.14 lid 1 Wet IB 2001.<br />
6. a. Een 3%-aandelenpakket is geen aanmerkelijk belang (immers minder dan 5%; art. 4.6 onderdeel<br />
a Wet IB 2001) en valt dus in box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen).<br />
b. Het vermogensbestanddeel verschuift nu naar box 2 en verdwijnt uit box 3 (art. 2.14 lid 2 Wet<br />
IB 2001).<br />
c. Deze bankrekening behoort tot het ondernemingsvermogen met als gevolg dat de opbrengsten<br />
hiervan belast zijn in box 1 (winst uit onderneming).<br />
d. Over het tegoed van € 50.000 moet de ondernemer nu en belastbare winst uit onderneming<br />
(ontvangen rente/box 1) opgeven en inkomen uit sparen en beleggen<br />
(vermogensrendementsheffing in box 3). Zie art. 2.14 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001.<br />
e. Deze personeelsoptie hoort thuis in box 1 (inkomen uit werk en woning/(eventueel) belastbaar<br />
loon). Pas bij uitoefening of vervreemding van de optie worden inkomsten gegenereerd (art. 10a<br />
Wet LB 1964).<br />
7. In art. 2.15 Wet IB 2001 staat welke inkomensbestanddelen van een minderjarig kind moeten<br />
worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent.<br />
a. Vader Karel hoeft het bedrag van € 257 aan bijgeschreven rente niet op te geven, omdat<br />
werkelijke inkomsten uit vermogen volgens de Wet IB 2001 niet meer van belang zijn.<br />
Wel het forfaitaire rendement van 4% (box 3) over een eventueel spaartegoed.<br />
Aan vader (en aan moeder), die het gezag uitoefent, worden toegerekend:<br />
het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van Peter (box 1) € 1.240<br />
het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) van Peter € 500<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
de € 2.500 die Tanja ontving als huur zijn onbelast en de waarde van het<br />
vakantiehuisje behoort tot de rendementsgrondslag van box 3 van Karel<br />
4% van € 20.000 = € 800<br />
4% van € 5.000 = € 200<br />
Totaal € 2.740<br />
b. Peter moet zijn eigen belastbaar loon opgeven à € 1.700.<br />
c. Tanja geniet uitsluitend inkomsten uit vermogen, en die zijn niet belast bij haar, maar bij haar<br />
ouders.<br />
8. Het gemiddelde vermogen is € 10.000. Elk van de ouders krijgt hiervan de helft toegerekend, dus €<br />
5.000 (art. 2.15 lid 2 Wet IB 2001). Hierover moet in beginsel 1,2% (effectief)<br />
vermogensrendementsheffing worden betaald, is € 60 (art. 5.2 en art. 2.13 Wet IB 2001).<br />
9. Art. 3.1 Wet IB 2001 is hierbij onze leidraad. In lid 2 staan de samenstellende bestanddelen van<br />
inkomen uit werk en woning:<br />
Winst uit onderneming € 65.000<br />
Toevoeging oudedagsreserve (art. 3.68) 12% van € 65.000= € 7.800 -/-<br />
€ 57.200<br />
Af: ondernemersaftrek (art. 3.74) hier: zelfstandigenaftrek (art. 3.76) € 5.895 -/-<br />
Winst uit onderneming € 51.305<br />
MKB-winstvrijstelling (art. 3.79a) 12% van € 51.305 = € 6.157 -/-<br />
Belastbare winst uit onderneming € 45.148<br />
Belastbaar loon € 12.000<br />
Belastbaar inkomen uit eigen woning € 14.000 -/-<br />
Af: persoonsgebonden aftrek (art. 6.1):<br />
uitgaven voor onderhoudsverplichtingen € 7.000 -/-<br />
aftrekbare uitgavenvoor specifieke zorgkosten € 1.550 -/-<br />
aftrekbare giften € 700 -/-<br />
a. Inkomen uit werk en woning € 33.898<br />
b. Af: te verrekenen verliezen uit werk en woning € 5.000 -/-<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.898<br />
Opmerking:<br />
De Wet IB 2001 werkt niet met één, maar met drie belastbare inkomens, waarvan dit de eerste is (box<br />
1). In box 2 valt het inkomen uit aanmerkelijk belang. De laatste drie posten (ontvangen huren,<br />
pachten, rente en dividend) spelen als werkelijke inkomsten uit vermogen geen rol in de Wet IB<br />
2001. Eventuele tegoeden op de peildata maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3<br />
(belastbaar inkomen uit sparen en beleggen), waarvoor een forfaitair rendement geldt van 4%.<br />
10. a. Ja, bij een aantal uren van 1.225 bestaat er recht op meewerkaftrek.. Bij 1.250 uren bedraagt<br />
deze aftrek 3% van € 95.000 = € 2.850 (art. 3.78 lid 2 Wet IB 2001). Majo is de partner van<br />
Gerrit). Dit betekent een aftrekpost voor ondernemer Gerrit, die overigens zelf ook moet<br />
voldoen aan het urencriterium (art. 3.78 lid 1 jo. art. 3.6 Wet IB 2001). De winst wordt geheel<br />
aan hem toegerekend (persoonlijk inkomen). Majo geniet in dit geval geen belastbaar inkomen.<br />
b. De fiscus gaat uit van een reële arbeidsbeloning. Deze beloning moet minimaal<br />
€ 5.000 bedragen om als aftrekpost op de winst te kunnen worden opgevoerd (art. 3.16 lid 4<br />
Wet IB 2001).<br />
c. Gezien de beantwoording bij b. lijkt dit een redelijk bedrag. De € 9.000 vormen nu een<br />
aftrekpost voor Gerrit en loon c.q. inkomsten uit arbeid voor Majo. Dit betekent dat een stuk<br />
inkomen waar Gerrit anders maximaal 52% belasting over had moeten betalen, nu wordt<br />
‘overgeheveld’ naar zijn partner Majo, die er 33,45% over betaalt in de eerste schijf (afgezien<br />
van de heffingskorting).<br />
d. Ja, een arbeidsovereenkomst tussen echtgenoten is toegestaan.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
e. Ze zouden samen een vennootschap onder firma (v.o.f.) kunnen oprichten, in dit geval ook wel<br />
‘man/vrouw-firma’ genoemd. Beiden zijn dan firmant en als zodanig ondernemer voor de IB.<br />
De winst zouden ze dan naar rato van het aantal uren en rekening houdend met de ingebrachte<br />
deskundigheid kunnen verdelen. Hierdoor kan een groter deel van de winst bij Majo worden<br />
belast tegen een lager tarief dan anders bij Gerrit het geval zou zijn geweest. Ook kan<br />
bijvoorbeeld worden gedacht aan een BV. Als beiden voldoen aan het urencriterium dan hebben<br />
beiden recht op een aantal ondernemersfaciliteiten, waaronder de zelfstandigenaftrek.<br />
f. Dit is inderdaad toegestaan.<br />
g. Pas na afloop van het jaar, wanneer de omvang van de fiscale winst bekend is, kan worden<br />
bepaald wat fiscaal aantrekkelijker is: de meewerkaftrek of een reële arbeidsbeloning.<br />
11. Opmerking vooraf:<br />
Volgens de Wet IB 2001 zijn er drie groepen van belastingplichtigen die winst uit onderneming<br />
kunnen genieten: 1. echte ondernemers, 2. medegerechtigden/niet-ondernemers zoals commanditaire<br />
ven-noten en 3. bepaalde schuldeisers/niet-ondernemers. Raadpleeg art. 3.2 en art. 3.3 lid 1<br />
onderdelen a en b Wet IB 2001.<br />
a. Nee, deze geniet als werknemer belastbaar loon.<br />
b. Ja, hij drijft een eenmanszaak (IB-onderneming).<br />
c. Ja, ook degene met een zelfstandig uitgeoefend beroep wordt als ondernemer aangemerkt.<br />
d. Ja, IB-onderneming.<br />
e. Nee, geniet als werknemer belastbaar loon, ook al is hij directeur. De wet zegt duidelijk:"(...)<br />
anders dan als aandeelhouder". Zie art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.<br />
f. Nee, hij is enkel aandeelhouder en wordt daarvoor in de heffing van box 3 betrokken.<br />
g. Nee, zij is werknemer. Het uit liefhebberij kweken van bloemen en planten en het af en toe<br />
verkopen, betekent nog niet dat ze ondernemer is. Van een onderneming is pas sprake als er:<br />
een min of meer duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is, die deelneemt aan het<br />
economische verkeer, met het doel om winst te behalen, terwijl die winst ook redelijkerwijs kan<br />
worden verwacht.<br />
h. De v.o.f. zelf is geen natuurlijk persoon (en ook geen rechtspersoon) en kan daarom niet<br />
belastingplichtig zijn voor de IB. De twee firmanten zijn allebei ondernemer. In dit geval zien<br />
we dus één IB-onderneming met twee ondernemers die winst uit onderneming genieten.<br />
i. Nee. Een BV kan als rechtspersoon niet belastingplichtig zijn voor de IB.<br />
j. Nee. Haar man is ondernemer, zij assisteert haar man. Alle winst wordt geacht door hem te zijn<br />
genoten.<br />
k. Nee. Opa Andries geniet resultaat uit overige werkzaamheden (in belangrijke mate zelf<br />
verrichten van onderhoud). Zie art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001.<br />
l. De wet stelt duidelijk (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001) dat commanditaire vennoten, die<br />
wel medegerechtigd zijn tot het vermogen van een onderneming, geenn ondernemer zijn maar<br />
wel winst uit onderneming genieten.<br />
m. Ja. Een lid van een maatschap (IB-onderneming) wordt als ondernemer aangemerkt, evenals<br />
bijvoorbeeld de eigenaar van een eenmanszaak of de firmant van een v.o.f.<br />
n. Ja. Firmant van een v.o.f. (IB-onderneming).<br />
12. Het juiste antwoord is c. Zie art. 3.3 lid 1 onderdeel b en lid 3 Wet IB 2001. Er moet dan wel aan<br />
bepaalde voorwaarden zijn voldaan. De voordelen uit een dergelijke schuldvordering kunnen dan<br />
belastbaar zijn als winst uit onderneming. De heer Telman en de heer Groef zijn winstgenieters,<br />
maar ook ondernemers. Mevrouw Versteeg geniet belastbaar resultaat uit overige<br />
werkzaamheden. Haar minderjarige dochter is een verbonden persoon in de zin van art. 3.91 lid 2<br />
onderdeel b sub 6° Wet IB 2001. Het enkel verhuren van een privé-pand kan geen onderneming<br />
vormen.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
13. Het juiste antwoord is c. Een commanditaire vennoot is wel een winstgenieter maar geen<br />
ondernemer (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Sylvia heeft uitsluitend recht op fiscale<br />
faciliteiten die betrekking hebben op investeringen (art. 3.40 Wet IB 2001). De wet spreekt daar<br />
over belastingplichtige en niet over ondernemer. De overige faciliteiten zoals willekeurige<br />
afschrijving, zijn specifiek bedoeld voor echte ondernemers, op wie de zelfstandigenaftrek van<br />
toepassing is.<br />
14. a. Jaap en Sander zijn verbonden personen (art. 3.6 lid 3 Wet IB 2001) voor de toepassing van het<br />
urencriterium (art. 3.6 lid 1 Wet IB 2001). Sander behoort immers tot het huishouden van<br />
Henriëtte, een bloedverwant in de rechte lijn van Jaap (art. 3.6 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
b. De v.o.f. bestaat uit een belastingplichtige en een verbonden persoon. De uren die Jaap binnen<br />
de v.o.f. werkt, tellen als deze hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het<br />
ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet verbonden personen<br />
wordt aangegaan in beginsel niet mee voor de toepassing van het urencriterium (art. 3.6 leden<br />
2 en 3 Wet IB 2001).<br />
c. De gebruikelijkheidstoets wordt hier niet toegepast, omdat Jaap en zijn vriend Gerrit geen<br />
verbonden personen in de zin van art. 3.6 lid 3 Wet IB 2001 zijn.<br />
15. a. Els moet, om ondernemer te kunnen zijn, rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen<br />
betreffende de onderneming (art. 3.4 Wet IB 2001). Zo niet, dan geniet zij mogelijk winst als<br />
medegerechtigde (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Els is niet aan te merken als<br />
medegerechtigde omdat zij geen kapitaal ter beschikking stelt. Voor bepaalde<br />
ondernemersfaciliteiten geldt het urencriterium van art. 3.6 Wet IB 2001, inclusief het<br />
grotendeelsvereiste (lid 1 sub a) en de gebruikelijkheidstoets (lid 2). Met name aan deze laatste<br />
toets zal Els niet voldoen, gezien de beschikbare gegevens. Haar werkzaamheden zijn<br />
voornamelijk ondersteunend en het is ongebruikelijk dat een dergelijk samenwerkingsverband<br />
tussen niet verbonden personen wordt aangegaan.<br />
b. Om in aanmerking te kunnen komen voor bepaalde aftrekposten.<br />
In dit geval heeft Els géén recht op:<br />
oudedagsreserve (art. 3.67);<br />
zelfstandigenaftrek (art. 3.76-1);<br />
speur- en ontwikkelingsaftrek (art. 3.77-1);<br />
meewerkaftrek (art. 3.78-1), alleen als haar man geen beloning geniet;<br />
startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.78a).<br />
16. Hendrik is nu geen ondernemer meer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001, maar geniet als<br />
medegerechtigde nog wel winst uit onderneming (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Er is<br />
geen sprake van staking en daarom hoeft ook niet te worden afgerekend met de fiscus. Wel<br />
verliest hij zijn aanspraken op allerlei ondernemersfaciliteiten.<br />
17. Ja, vader en zoon verrichten weliswaar andere werkzaamheden, maar een dergelijke<br />
werkverdeling is bij derden niet ongebruikelijk. Beiden voldoen zij aan het<br />
gebruikelijkheidscriterium (art. 3.6 lid 2 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
18. a. Verplicht ondernemingsvermogen:<br />
voorraden<br />
personal computer<br />
bedrijfspand<br />
hypotheek bedrijfspand<br />
inventaris<br />
banksaldo<br />
girosaldo<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
zaakkas<br />
schuld aan leverancier PC<br />
schuld aan leveranciers voorraden<br />
Verplicht privé-vermogen:<br />
personenauto<br />
aandelen Philips<br />
schuld aan de supermarkt<br />
schuld aan de huisarts<br />
tegoed spaarbank<br />
inboedel woonhuis<br />
Keuzevermogen:<br />
woonhuis<br />
hypotheek woonhuis<br />
motorfiets<br />
b. Openingsbalans eenmanszaak<br />
Vaste activa Eigen vermogen € 35.050<br />
Bedrijfspand € 120.000<br />
PC € 4.000<br />
Inventaris € 8.000<br />
Vlottende activa Vreemd vermogen lang<br />
Voorraden € 35.000 Hypotheek bedrijfspand € 100.000<br />
Liquide middelen Vreemd vermogen kort<br />
Banksaldo € 500 Schuld leverancier PC € 3.000<br />
Girosaldo € 250 Schuld voorraden € 30.000<br />
Zaakkas € 300<br />
€ 168.050 € 168.050<br />
c. Het woonhuis en de motorfiets, gezien het gemengde gebruik (deels zakelijk en deels privé).<br />
d. In beginsel geldt: eenmaal gekozen, blijft gekozen (bestendige gedragslijn; art. 3.25 Wet IB<br />
2001). Als Wilfried besluit het woonhuis op de balans te plaatsen, kan hij dit besluit in beginsel<br />
niet na bijvoorbeeld twee jaar terugdraaien.<br />
19. Voor de zoon is art. 3.13 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 van toepassing: de<br />
kwijtscheldingswinstvrijstelling. Vader X mag € 15.000 ten laste van zijn winst brengen en wel<br />
in de periode en voor zover de vordering zakelijk gezien minder waard is geworden. Het andere<br />
deel van de kwijtgescholden vordering (eveneens € 15.000) mag X niet van de winst aftrekken,<br />
omdat hier persoonlijke motieven een rol spelen. Voor de vader betreft het hier een privéonttrekking<br />
en voor de zoon een kapitaalstorting. De zakelijke kwijtschelding van het oninbare<br />
bedrag van (eveneens)<br />
€ 15.000 is voor de zoon vrijgestelde winst voor zover dit bedrag hoger is dan de nog<br />
verrekenbare verliezen van het jaar van kwijtschelding en vroegere jaren, ofwel: € 15.000 -/- €<br />
5.000 -/- € 6.000 = € 4.000 is per saldo vrijgestelde kwijtscheldingswinst.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
20. a. De winst behaald met de verkoop van het weiland is € 70.000 -/- € 15.000 = € 55.000. Omdat<br />
deze winst niet in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan, en er bovendien geen sprake is van<br />
een bestemmingswijziging, valt het genoten voordeel onder de landbouwvrijstelling niet<br />
belast. Zie art. 3.12 Wet IB 2001.<br />
b. Het voordeel van € 100 is eveneens belastingvrij, omdat de bosbouwvrijstelling hier van<br />
toepassing is. Zie art. 3.11 Wet IB 2001.<br />
21. a. Ja. Zowel voor woon-werkverkeer als voor zakelijke ritten mag € 0,19 per km als kosten in aftrek<br />
worden gebracht (art. 3.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
b. In de Wet IB 2001 bestaat er weliswaar een reisaftrek voor werknemers (art. 3.87) maar deze<br />
geldt absoluut niet voor woon-werkverkeer per eigen vervoer, zoals met de auto. De reisaftrek<br />
geldt uitsluitend voor werknemers die gebruik maken van het openbaar vervoer, op voorwaarde<br />
dat zij in het bezit zijn van een OV-verklaring of een reisverklaring. In de LB zijn de aftrekbare<br />
kosten geheel vervallen, op de zeedagenaftrek na.<br />
22. Ook in verband met deze kilometers mag Peter € 0,19 per km als aftrekpost opvoeren: (52 - 22) x<br />
25 km x 2 à € 0,19 = € 285. Zie art. 3.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001.<br />
23. a. Art. 3.20 Wet IB 2001 kent een bijtelling privé-gebruik auto van 25% (lid 1): 25% van € 40.000<br />
= € 10.000.<br />
b. De catalogusprijs inclusief BTW en BPM in het bouwjaar van de auto (art. 3.20 lid 8 Wet IB<br />
2001).<br />
24. Volgens art. 3.20 lid 10 Wet IB 2001 wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden<br />
plaats te vinden. Omdat op jaarbasis niet meer dan 500 km privé is gereden, vindt geen bijtelling<br />
plaats. Joris moet wel beschikken over een deugdelijke rittenregistratie (lid 1).<br />
25. Het ligt hier voor de hand de methode van de vermogensvergelijking toe te passen.<br />
Eindvermogen € 75.000<br />
Debiteuren lager € 900<br />
Gecorrigeerd eindvermogen € 74.100<br />
Beginvermogen € 60.000<br />
Vermogensgroei € 14.100<br />
Af: Privé-stortingen:<br />
erfenis € 7.000<br />
prijs Staatsloterij € 500<br />
€ 7.500 -/-<br />
Bij: Privé-onttrekkingen:<br />
52 x € 200 (huishoudgeld) € 10.400<br />
52 x € 20 (goederen) € 1.040<br />
betaling IB/PVV € 1.500<br />
€ 12.940 +<br />
Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek € 19.540<br />
Opmerking<br />
1. De BTW is terecht via de bankrekening van de zaak betaald. De IB is Cor verschuldigd<br />
als privé-persoon, vandaar de bijtelling.<br />
2. Omdat een drogist (detail)handelaar is mogen de goederen tegen inkoopprijs worden<br />
bijgeteld. Deze privéonttrekking gaat immers niet ten koste van de omzet. Er kunnen<br />
gemakkelijk extra goederen worden ingekocht.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
26. Commerciële winst € 120.000<br />
Bij:<br />
privé-gebruik goederen € 2.000<br />
(gaat niet ten koste van de omzet, en er kunnen<br />
gemakkelijk extra goederen worden ingekocht)<br />
bijtelling privé-gebruik woning (art. 3.19) 1,30 %<br />
van € 230.000 = € 2.990<br />
autokostenfictie 25% van € 50.000 (art. 3.20) € 12.500<br />
€ 17.490<br />
Fiscale winst vóór ondernemersaftrek € 137.490<br />
27. Vermogensvergelijking en/of berekening aan de hand van een resultatenrekening zijn hier niet<br />
mogelijk. We zijn daarom aangewezen op de methode van de directe winstberekening/directe<br />
winstspecificatie.<br />
Concept: verkopen -/- inkopen -/- overige kosten.<br />
Verkopen à contant € 187.313,55<br />
Af: vorderingen op 1/1 (verkopen jaar ervoor) € 3.157,00<br />
€ 184.156,55<br />
Bij: op 31/12 nog te vorderen € 3.802,30<br />
Totale omzet (verkopen) € 187.958,85<br />
Inkopen (kostprijs van de verkopen)<br />
Af: toename eindvoorraad<br />
€ 140.381,96<br />
€ 28.701,46 -/- € 25.682,33 € 3.019,13<br />
Af: zelf gebruikte goederen € 1.680,00<br />
Brutowinst op goederen<br />
€ 135.682,83 -/-<br />
€ 52.276,02<br />
diverse bedrijfskosten € 9.570<br />
afschrijvingskosten € 3.600<br />
marktgelden € 7.500<br />
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 28% van € 5.500 € 1.540<br />
Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek<br />
€ 22.210,00 -/-<br />
€ 30.066,02<br />
Toelichting:<br />
Algemeen: volgens deze methode van winstberekening wordt uitsluitend gedacht in termen van<br />
opbrengsten en kosten, ofwel: verkoopopbrengsten en bedrijfskosten.<br />
De inkoopwaarde van de zelf gebruikte goederen wordt hier in mindering gebracht op de<br />
inkopen, omdat het immers geen kosten betreft. (Bijtellen van privéonttrekkingen is hier ronduit<br />
fout: dat past in een geheel andere methode van winstberekening, namelijk de<br />
vermogensvergelijking).<br />
In dit geval mag van de inkoopwaarde worden uitgegaan, omdat de omzet niet wordt geschaad.<br />
Het kopen van een nieuwe aanhangwagen is een investering en heeft hier niets met opbrengsten<br />
of kosten te maken. Afschrijvingskosten in verband met deze wagen worden geacht in het<br />
bedrag van € 3.600 te zijn verwerkt.<br />
Met de opname van huishoudgeld wordt volgens deze methode niets gedaan: geen kosten en ook<br />
geen opbrengsten. De betreffende € 13.000 zijn al verwerkt in het bedrag van de ontvangsten.<br />
28. a. Grossier Derks moet uitgaan van de feiten op 31 december of van gegevens die pas later bekend<br />
worden, maar die betrekking hebben op de feitelijke toestand op de balansdatum. Als kruidenier<br />
Zoethout in december inderdaad financieel aan de grond zat, was de vordering van Derks op<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Zoethout op 31/12 niets waard. Het feit dat de kruidenier later "in goeden doen" raakt doet<br />
hieraan niets af.<br />
b. Neen, hij moet uitgaan van de feiten op de balansdatum en niet van vermoedens of<br />
verwachtingen. Dus waarderen tegen 100% van de inkoopprijs.<br />
29. Commerciële winst € 80.000<br />
a. ingevolge art. 3.15 lid 1 onderdeel b en lid 5 Wet IB 2001)<br />
is aftrekbaar 73,5% van € 3.500 is € 2.572,50<br />
b. kosten van relatiegeschenken zijn ook voor<br />
73,5% aftrekbaar € 826,88<br />
c. zie letter b. € 441,00<br />
d. aftrekbaar 73,5% van € 2.250 is € 1.653,75<br />
e. volledig aftrekbaar € 870,00<br />
f. opbrengst € 500 + € 30 = € 530;<br />
boekwaarde € 1.000 verlies van € 470,00<br />
€ 6.834,13 -/-<br />
Fiscale winst vóór ondernemersaftrek € 73.165,87<br />
30. a. Ook in verliesjaren moet worden afgeschreven. De bedrijfsmiddelen zijn immers verder in<br />
waarde gedaald, en de afschrijving wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet<br />
afgeschreven aanschaffingskosten, dat aan het betreffende kalenderjaar kan worden toegekend.<br />
Dit ter goedmaking van de genoemde waardedaling.<br />
b. Het verlies uit onderneming bedraagt € 30.000 + € 10.000 = € 40.000.<br />
c. Verliezen uit onderneming kunnen in beginsel in box 1 worden verrekend (gecompenseerd) met<br />
in de drie voorafgaande jaren en de negen volgende jaren te maken winsten (art. 3.150 lid 1 Wet<br />
IB 2001).<br />
31. a. Allereerst de bedrijfsmiddelen waarvoor volgens de wet geen investeringsaftrek kan worden<br />
verkregen (art. 3.45 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Uitgezonderd zijn:<br />
drie bureaustoelen, omdat het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450 per stuk;<br />
de personenauto;<br />
de bouwgrond;<br />
het woonhuis;<br />
de printer, omdat het investeringsbedrag lager is dan € 450 (art. 3.45 lid 1 onderdeel a Wet<br />
IB 2001).<br />
Investeringsaftrek kan worden verkregen voor:<br />
de PC voor zover de verplichtingen of kosten<br />
op de belastingplichtige drukken: € 3.000 -/- € 500 = € 2.500<br />
de archiefkast € 750<br />
de snijmachine: in beginsel € 3.500<br />
Totaal € 6.750<br />
Volgens de tabel voor de investeringsaftrek is 28% van toepassing. Echter, voor de snijmachine<br />
geldt het betalingscriterium, omdat dit bedrijfsmiddel op het einde van het jaar nog niet in gebruik is<br />
genomen. De investeringsaftrek ter zake zou 28% van € 3.500 is € 980 zijn. Er kan evenwel niet<br />
meer investeringsaftrek worden toegekend dan in het jaar van aanschaf is betaald € 300. Zie art.<br />
3.44 lid 1 Wet IB 2001. De totale investeringsaftrek bedraagt dus 28% van (€ 2.500 + € 750) = € 910<br />
+ € 300 voor de snijmachine = € 1.210.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
b. Omdat het bedrijfsmiddel is vervreemd binnen vijf jaar na de aanvang van het kalenderjaar waarin<br />
de investering heeft plaatsgevonden (art. 3.47 lid 2 Wet IB 2001), moet er een<br />
desinvesteringsbijtelling plaatsvinden: 16% van € 17.500 = € 2.800.<br />
32. a. Er mag pas worden afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming. Wij schrijven hier af<br />
volgens de lineaire methode (A - R): n.<br />
Dit levert op: (€ 100.000 -/- € 12.000) : 8 = € 11.000 x 4/12 = € 3.667.<br />
b. Volgens de tabel in art. 3.41 lid 2 Wet IB 2001 is het bedrag van de<br />
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek € 15.120..<br />
c. Neen, de basis voor afschrijving blijft het verschil tussen aanschafwaarde en restwaarde.<br />
33. a. Bestelauto eerste jaar: (€ 50.000 -/- € 5.000) : 5* = € 9.000 x 8/12 = € 6.000. Tweede jaar:<br />
(€ 50.000 -/- € 5.000) : 5 = € 9.000 + versnelde afschrijving € 45.000 -/- (€ 6.000 + € 9.000) =<br />
€ 30.000 + € 5.000 = € 35.000. De sloopwaarde is immers nihil, zodat de restwaarde van<br />
€ 5.000 niet meer van toepassing is.<br />
Personenauto eerste jaar: (€ 36.000 -/- € 4.000) : 5*) = € 6.400 x 8/12 = € 4.266,67. Tweede<br />
jaar: (€ 36.000 -/- € 4.000) : 5*) = € 6.400.<br />
b. Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan alleen worden verkregen voor de bestelauto en niet<br />
voor de personenauto (uitgezonderd bedrijfsmiddel). Zie art. 3.45 lid 1 onderdeel e Wet IB<br />
2001. Als er geen andere investeringen hebben plaatsgevonden, bedraagt de aftrek 28% van<br />
€ 50.000 is € 14.000.<br />
c. Desinvesteringsbijtelling, omdat de bestelauto binnen vijf jaar is vervreemd (art. 3.47 Wet IB<br />
2001).<br />
34. Vader en zoons kunnen alle drie als ondernemer worden aangemerkt. Zij worden fiscaal geacht<br />
ieder hun eigen onderneming te hebben, met als gevolg dat ze de investering in drieën mogen<br />
splitsen. Zowel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energieinvesteringsaftrek<br />
geldt de zogenoemde samentelregeling. Er wordt voortaan gekeken naar de totale<br />
jaarinvestering per samenwerkingsverband (art. 3.41 lid 3 Wet IB 2001). Het maximum van de<br />
tabel bedraagt € 300.000 met als gevolg dat er geen recht bestaat op<br />
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.<br />
De samentelregeling geldt ook voor de energieinvesteringsaftrek. De kostprijs van € 272.268<br />
ligt onder het maximum dat wordt genoemd in 3.42 lid 4 onderdeel b Wet IB 2001, namelijk<br />
€ 115.000.000 : 3 = € 38.333.333 per ondernemer, met als gevolg dat toch een energieinvesteringsaftrek<br />
kan worden geclaimd van 44% van € 272.268 = € 119.798.<br />
35. a. Er mag slechts worden afgeschreven over het bedrag dat op de belastingplichtige drukt, dus<br />
exclusief de subsidie (art. 3.43 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Er is namelijk (foutief) als volgt afgeschreven: (€ 950.000 -/- € 80.000) : 5 = € 174.000.<br />
b. In de wet staat dat in dit geval willekeurig kan worden afgeschreven. Het gaat nu om de<br />
aanschafwaarde minus subsidie minus restwaarde: € 950.000 -/- € 225.000 -/- € 80.000 =<br />
€ 645.000. Dit bedrag mag in één keer ten laste van de winst worden gebracht (art. 3.31 Wet IB<br />
2001).<br />
c. Nihil. De tabel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek gaat namelijk niet verder dan een<br />
totaal investeringsbedrag van € 300.000 op jaarbasis.<br />
36. a. Ja, ook al heeft hij geen regelmatige boekhouding met geregelde jaarlijkse afsluitingen.<br />
b. De boekwinst van € 2.500 mag nu worden gereserveerd. Zie art. 3.53 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />
2001.<br />
c. De afschrijving bedraagt (€ 30.000 -/- € 3.000 -/- € 2.500) : 5 = € 4.900 x 2,5/12 = € 1.020,83.<br />
(Er mag pas worden afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming).<br />
De boekwaarde op 31 december van het jaar van aanschaf bedraagt € 27.500 -/- € 1.020,83 =<br />
€ 26.479,17.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
d. 28% van € 30.000 = € 8.400. Zie art. 3.41 Wet IB 2001.<br />
e. Nihil. Weliswaar ligt twee jaar binnen de desinvesteringstermijn van vijf jaar, maar er is in dit<br />
geval geen sprake van vervreemding.<br />
37. a. Een (kosten)egalisatiereserve (art. 3.53 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
b. Hij zal elk jaar, ook in verliesjaren, eenzelfde bedrag aan de reserve moeten toevoegen<br />
(doteren).<br />
c. (€ 15.000 : 5) x 4 = € 12.000.<br />
d. De herinvesteringsreserve (art. 3.54 Wet IB 2001) en de oudedagsreserve (art. 3.67 e.v. Wet IB<br />
2001).<br />
38. a. Ja, voor een bedrag van € 12.500 als Ernie althans aan de wettelijke eis voldoet: vervanging<br />
door een gelijksoortige machine (klopt). Deze eis geldt uitsluitend als de machine in meer dan<br />
tien jaar pleegt te worden afgeschreven (art. 3.54 lid 3 Wet IB 2001).<br />
b. Uiterlijk (tot) in het derde kalenderjaar volgende op het jaar waarin de reserve is ontstaan (art.<br />
3.54 lid 5 Wet IB 2001).<br />
c. In dat geval had de herinvesteringsreserve moeten worden opgeheven. Het bedrag van de<br />
gereserveerde boekwinst had Ernie dan bij de periodewinst moeten optellen.<br />
d. Aanschafprijs -/- restwaarde -/- bedrag van de herinvesteringsreserve = € 70.000 -/- € 8.000 -/-<br />
€ 12.500 = € 49.500.<br />
e. Dit is geen vervanging in de zin van de wet (immers geen bedrijfsmiddel met eenzelfde economische<br />
functie). De ondernemer had dan de herinvesteringsreserve ad € 42.500 -/- € 30.000 =<br />
€ 12.500 moet opheffen en toevoegen aan de winst. De eis van eenzelfde economische functie<br />
geldt echter uitsluitend ten aanzien van bedrijfsmiddelen waarop niet wordt afgeschreven of<br />
waarop in meer dan 10 jaar wordt afgeschreven (art. 3.54 lid 3 Wet IB 2001).<br />
f. Opheffen van de herinvesteringsreserve en het bedrag afboeken van de aanschaffingsprijs:<br />
€ 40.000 -/- € 12.500 = € 27.500.<br />
Let op! De boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel mag echter niet uitkomen beneden de<br />
boekwaarde van het oude bedrijfsmiddel (art. 3.54 lid 2 Wet IB 2001). Met andere woorden:<br />
€ 30.000 is de bodem. Dit betekent, dat op de aanschaffingsprijs van € 40.000 niet meer dan<br />
€ 10.000 (van de herinvesteringsreserve) mag worden afgeboekt. Het restant van de<br />
gereserveerde boekwinst, namelijk € 2.500 zal nu moeten worden opgeteld bij de periodewinst.<br />
39. a. Neen, de kosten moeten gelijkmatig over de jaren worden gespreid (geëgaliseerd).<br />
Er mag slechts € 100.000 : 5 = € 20.000 per jaar worden gereserveerd.<br />
b. Een kostenegalisatiereserve (art. 3.53 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
40. Toevoegingen aan de reserve 2 x € 5.000 = € 10.000<br />
(over de jaren 2000 en later niet)<br />
Af: in 2000: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />
In 2001: schade = € 1.500 -/-<br />
In 2002: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />
In 2003: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />
In 2004: forfairtaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />
In 2005: idem € 1.000 -/-<br />
In 2006: idem € 1.000 -/-<br />
In 2007: idem € 1.000 -/-<br />
In 2008: idem € 1.000 -/-<br />
In 2009: 0,5 x € 1.000 = € 500 -/-<br />
Stand reserve op 30-06-2010 nihil<br />
41. a. Periodewinst € 75.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Stakingswinst € 500.000 -/- € 140.000 = € 360.000<br />
Stakingsaftrek (art. 3.79) € 3.630<br />
Totale winst uit onderneming<br />
€ 356.370 +<br />
€ 431.370<br />
b. Overlijdenswinst (art. 3.58 Wet IB 2001).<br />
c. De nieuwe ondernemer mag dan de bedrijfsmiddelen tegen de waarde in het economische<br />
verkeer op de balans vermelden, waardoor er meer valt af te schrijven.<br />
d.1. Staken met geruis (ruisende overdracht).<br />
2. Stille reserves, fiscale reserves, goodwill en in bepaalde gevallen desinvesteringsbijtelling.<br />
e. Over de stakingswinst moet tegen het progressieve tarief van box 1 (art. 2.10 Wet IB 2001) worden<br />
afgerekend.<br />
f. De overleden Herman Everts, die immers wordt geacht stakingswinst (overlijdenswinst) te<br />
hebben gemaakt op het moment voordat hij overleed, en hij de onderneming fictief overdroeg<br />
aan echtgenote (en kinderen).<br />
g. De onderneming voortzetten en de inspecteur schriftelijk verzoeken niet te hoeven afrekenen<br />
(art. 3.62 Wet IB 2001).<br />
Ook kan de weduwe gebruik maken van een extra aftrek in de vorm van een lijfrentepremie<br />
(art. 3.129 Wet IB 2001). Deze stakingsfaciliteit is in de plaats gekomen van de vroegere<br />
stamrechtvrijstelling. Daarnaast kan via art. 3.128 Wet IB 2001 een eventuele oudedagsreserve<br />
(FOR) worden omgezet in een lijfrente.<br />
h. Voordeel: zij hoeft nu niet af te rekenen maar kan de belastingschuld voor zich uitschuiven.<br />
Nadeel: zij zal dan de balans met de oude boekwaarden moeten overnemen, waardoor er minder<br />
afschrijvingsmogelijkheden zijn, dan wanneer ze wél met de fiscus zou afrekenen.<br />
42. a. De stakingswinst bestaat hier uit drie onderdelen:<br />
stille reserves op gebouwen<br />
€ 350.000 -/- € 200.000 = € 150.000<br />
en op inventaris € 80.000 -/- € 60.000 = € 20.000<br />
fiscale reserves de egalisatiereserve € 20.000<br />
goodwill € 75.000<br />
Totale stakingswinst € 265.000<br />
Af: stakingsaftrek (art. 3.79) € 3.630 -/-<br />
Belastbare stakingswinst € 261.370<br />
Een alternatieve berekeningsmethode is de volgende.<br />
Als Kees Kwast met de fiscus afrekent over de stakingswinst, mag Gert Roller de onderneming<br />
voortzetten met een balans waarop de waarden in het economische verkeer staan vermeld:<br />
Balans per 31/12 (economische waarden)<br />
Gebouwen € 350.000 Eigen vermogen € 400.000<br />
Inventaris € 80.000 Hypothecaire lening € 150.000<br />
Voorraden € 30.000 Crediteuren € 25.000<br />
Debiteuren € 25.000<br />
Liq. middelen € 15.000<br />
Goodwill € 75.000<br />
€ 575.000 € 575.000<br />
De stakingswinst kan nu als volgt worden berekend.<br />
Overdrachtsprijs € 400.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Af: boekwaarde eigen vermogen € 135.000<br />
egalisatiereserve € 20.000<br />
Bij: vrijval egalisatiereserve<br />
€ 155.000 -/-<br />
€ 245.000<br />
€ 20.000 +<br />
Stakingswinst € 265.000<br />
Af: stakingsaftrek € 3.630 -/-<br />
Belastbare stakingswinst € 261.370<br />
N.B. Op de balans per 31/12 met de waarden in het economische verkeer komt de egalisatiereserve<br />
niet voor. Het betreft hier gerealiseerde winst bij staking, waarover Kees Kwast<br />
met de fiscus zal moeten afrekenen. (Stille reserves en goodwill behoren tot de<br />
gerealiseerde winst met staking).<br />
b. Gert mag de gekochte goodwill op zijn beginbalans vermelden en deze in tien jaar afschrijven<br />
(art. 3.30 lid 2 Wet IB 2001). Hierdoor wordt zijn belastbare winst lager, met als gevolg dat hij<br />
minder belasting hoeft te betalen.<br />
43. a. De stakingswinst bedraagt € 600.000 -/- € 140.000 = € 460.000. Per maat is dit € 460.000 : 2 =<br />
€ 230.000. Zowel mr. Ernst als mr. Ebbo hebben recht op een stakingsaftrek van € 3.630 <br />
belastbare stakingswinst is € 230.000 -/- € 3.630 = € 226.370 (art. 3.79 Wet IB 2001).<br />
b. Een advocaat in loondienst geniet inkomsten uit arbeid (belastbaar loon); een maat geniet als<br />
ondernemer winst uit onderneming (art. 3.8 Wet IB 2001).<br />
c. Deze € 460.000 extra is een vergoeding voor stille reserves en voor goodwill.<br />
d. Neen, dit kan uitsluitend in bepaalde gevallen, zoals overdracht van de onderneming aan medeondernemers,<br />
stakingswinst door overlijden van de ondernemer of ontbinding van de huwelijksgemeenschap<br />
anderszins, en bij inbreng van een IB-onderneming in een NV of BV.<br />
e. Door gebruik te maken van de extra aftrekmogelijkheid in verband met lijfrentepremie. Zie art.<br />
3.129 Wet IB 2001.<br />
Mr. Ernst heeft gezien zijn leeftijd recht op een stamrechtvrijstelling (omzetting stakingswinst<br />
in stamrecht) van maximaal € 216.533 bij een direct ingaande lijfrente (art. 3.129 lid 2<br />
onderdeel b Wet IB 2001 of maximaal € 108.272 (art. 3.129 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) bij<br />
een uitgestelde lijfrente. Als hij van deze laatste mogelijkheid gebruik maakt, bedraagt de nu<br />
belastbare stakingswinst: € 226.370 -/- € 108.272 = € 118.098.<br />
Mr. Ebbo (61) heeft recht op een maximale stamrechtvrijstelling van € 433.053 (art. 3.129 lid 2<br />
onderdeel a Wet IB 2001).<br />
44. a. Eindvermogen (eigen vermogen) volgens balans € 265.000<br />
Correcties: c. afschrijving op<br />
woon-winkelpand verplicht<br />
(zelfs in verliesjaren) € 15.000 -/-<br />
e. wel meetellen; is een bezitting € 1.500 +<br />
f. idem € 5.000 +<br />
Gecorrigeerd eindvermogen € 256.500<br />
Beginvermogen (letter i) € 210.100 -/-<br />
Vermogensgroei € 46.400<br />
+ Privé-onttrekkingen (letter a):<br />
goederen tegen inkoopprijs<br />
(niet ten koste van de omzet) € 3.000<br />
huishoudgeld 52 x € 200 = € 10.400<br />
aanslag IB, etc. (privé) € 5.500<br />
kosten excursie kinderen € 200<br />
€ 19.100<br />
-/- Privé-stortingen (letter b):<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
loterijprijs € 2.000<br />
erfenis € 1.200<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />
€ 3.200 -/-<br />
€ 62.300<br />
Bijtelling (letter d) wegens privé-gebruik ondernemingswoning:<br />
1,30% van € 120.000 (art. 3.19) € 1.560 +<br />
Bedrijfsauto (letter g): autokostenfictie 25% van € 50.000 x 6/12 = € 6.250 +<br />
(auto is sinds een half jaar in gebruik). Zie art. 3.20.<br />
Energiekosten (letter h): 1/4 x € 6.000 = € 1.500 is ten onrechte als<br />
bedrijfskosten geboekt, waardoor de liquide middelen zijn afgenomen<br />
eigen vermogen <br />
Correctie: € 1.500 +<br />
Kosten woonruimte (letter h): geen correctie ---<br />
Het woon-winkelpand staat als bezitting op de balans, met als gevolg dat<br />
alle daarop betrekking hebbende kosten ten laste van het ondernemings-<br />
resultaat mogen worden gebracht. De correctie in verband met privé-gebruik<br />
heeft al plaatsgevonden middels de bijtelling wegens privé-gebruik voor de<br />
ondernemingswoning (letter d) ---<br />
Fiscale winst voor ondernemersaftrek € 71.610<br />
b. Voor een personenauto kan geen investeringsaftrek worden geclaimd,<br />
(art. 3.45 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001), maar voor een bedrijfsauto wel: 28% van € 35.000 =<br />
€ 9.800.<br />
45. Algemeen: een gebroken boekjaar is alleen toegestaan, als aan de volgende eis wordt voldaan:<br />
een onderneming waarvan de aard een gebroken boekjaar rechtvaardigt (seizoenbedrijven).<br />
Zie art. 3.66 Wet IB 2001.<br />
a. Toegestaan.<br />
b. Toegestaan. Gerrit voldoet aan de eis.<br />
c. Niet toegestaan. Voldoet niet aan de eis van een seizoenbedrijf.<br />
d. Toegestaan. Karel heeft een seizoenbedrijf. De winst in het boekjaar wordt toegerekend<br />
aan het kalenderjaar waarin het boekjaar is geëindigd. De resultaten worden geacht te zijn<br />
geboekt in respectievelijk de kalenderjaren 2008, 2009 en 2010.<br />
46. Allereerst moet de boekwaarde van het eigen vermogen worden verminderd met het bedrag van de<br />
herinvesteringsreserve: € 60.000 -/- € 20.000 = € 40.000. Raadpleeg art. 3.71 Wet IB 2001.<br />
Vervolgens moet de vermogenstoets worden toegepast, d.w.z. dat het bedrag moet worden bepaald<br />
waarmee de oudedagsreserve het gecorrigeerde ondernemingsvermogen bij het einde van het<br />
boekjaar overtreft: € 45.000 -/- € 40.000 = € 5.000. Met dit laatste bedrag zal de oudedagsreserve nu<br />
moeten afnemen. Zie art. 3.70 lid 1 onderdeel b sub 2° Wet IB 2001.<br />
De conclusie is nu dat stelling a. onjuist is, terwijl stelling b. inderdaad klopt.<br />
47. a. Toevoegingen aan de FOR moeten worden berekend over het winstbedrag van € 100.000, dus<br />
voordat rekening is gehouden met de meewerkaftrek.<br />
Dotatie:<br />
12% van € 100.000 = € 12.000<br />
maar niet meer dan het wettelijk maximum (art. 3.68 lid 1 Wet IB 2001) € 11.590<br />
Bovendien het laagste van de twee. Lid 2 van art. 3.68 Wet IB 2001 levert een verschil op van<br />
€ 85.000 -/- € 60.000 = € 25.000. Overigens zit Gert al op de maximale dotatie.<br />
b. Toevoegingen aan de FOR zijn facultatief. De ondernemer mag elk jaar opnieuw kiezen of hij<br />
wel of niet wenst te doteren aan de oudedagsreserve.<br />
c. Bij de aangifte geen verzoek indienen.
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
d. Een belaste afneming van de FOR is een bijtelpost bij de winst (art. 3.70 lid 2 Wet IB 2001). De<br />
wet kent echter ook onbelaste afnemingen.<br />
48. In geval van verlies mag er geen bedrag aan de FOR worden toegevoegd. (Tot voor enkele jaren<br />
bestond er een minimumtoevoeging). Het gevolg hiervan is dat de FOR op 31/12 onveranderd<br />
€ 20.000 bedraagt. Bram mag zijn FOR instandhouden.<br />
49. Stand FOR op 1/1 € 70.000<br />
Toevoeging aan de FOR:<br />
12% van € 80.000 = € 9.600<br />
Echter: het laagste van de twee leidt tot € 8.500<br />
Stand van de FOR op 31/12 € 78.500<br />
Opmerking: de toevoeging blijft beneden het maximum van € 11.811 per jaar. Echter het bedrag van<br />
het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar overtreft de FOR op 1/1 slechts met<br />
€ 78.500 -/- € 70.000 = € 8.500 (art. 3.68 lid 2 Wet IB 2001).<br />
50. a. Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en op 1 januari nog geen 65 jaar zijn (artt. 3.67<br />
en 3.6 Wet IB 2001)<br />
b. Over (een deel van) de winst, zoals door de wetgever is bepaald, wordt belastingheffing naar<br />
voren geschoven.<br />
c. Neen, de wet werkt met een vastgesteld percentage van 12% (forfait) en een maximum<br />
toevoeging per jaar.<br />
d. Toevoegingen aan de FOR mogen in mindering worden gebracht bij het berekenen van de winst<br />
uit onderneming (art. 3.67 Wet IB 2001).<br />
e. Tot het bedrag waarmee de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen overtreft bij 1. het<br />
bereiken door de ondernemer van de leeftijd van 65 jaar, 2. de ondernemer niet meer voldoet<br />
aan het urencriterium en 3. bij gehele of gedeeltelijke staking van de onderneming (art. 3.70 lid<br />
1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
f. De wet kent zowel belaste als onbelaste afnemingen van de FOR.<br />
51. a. Ja, maar wel voor de laatste keer. Om te mogen doteren aan de FOR mag de ondernemer bij de<br />
aanvang van het kalenderjaar nog geen 65 jaar zijn (art. 3.67 Wet IB 2001).<br />
b. Stand FOR op 1 januari € 75.000<br />
Toevoeging aan de FOR:<br />
12% van € 55.000 = € 6.600<br />
Echter: het laagste van de twee (art. 3.68 lid 2 Wet IB 2001) € 5.000 *)<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />
€ 80.000<br />
*) De FOR mag in dit geval niet méér toenemen dan met € 80.000 (ondernemingsvermogen<br />
op 31/12) -/- € 75.000 (FOR op 1/1) = € 5.000.<br />
52. a. De zelfstandigenaftrek bedraagt bij een winst van € 55.000 € 5.895 (art. 3.76 lid 1 Wet IB<br />
2001).<br />
b. De zelfstandigenaftrek komt in mindering op de winst (art. 3.2 jo. art. 3.74 Wet IB 2001).<br />
c. Freek heeft dan naast de zelfstandigenaftrek van € 5.895 ook nog recht op een startersaftrek van<br />
€ 2.110. Deze extra aftrek geldt in beginsel voor de eerste drie jaren van het ondernemerschap<br />
(art. 3.76 lid 3 Wet IB 2001).<br />
53. a. Bij de minister van Economische Zaken en wel uiterlijk drie kalendermaanden voor aanvang<br />
van het kalenderjaar waarin het S&O-werk door de ondernemer zal worden verricht.<br />
b. De aftrek speur- en ontwikkelingswerk (art. 3.77 Wet IB 2001).
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
c. Basisbedrag zelfstandigenaftrek (art. 3.76 lid 2 Wet IB 2001) € 9.427<br />
Startersaftrek (art. 3.76 lid 3 Wet IB 2001) € 2.110<br />
Aftrek S&O-werk (art. 3.77 lid 1 Wet IB 2001) € 11.806<br />
Startersaftrek S&O-werk (art. 3.77 lid 2 Wet IB 2001) € 5.904<br />
Totaal € 29.247<br />
Beantwoording vragen deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />
1. Loon verminderd met de reisaftrek (art. 3.80 Wet IB 2001).<br />
2. De reisaftrek geldt voor het ten minste eenmaal per week plegen te reizen door werknemers van de<br />
per openbaar vervoer afgelegde reisafstand woon/werk.<br />
3. a. De behandeling door de wetgever van winst uit onderneming.<br />
b. Productief maken of vervreemden van een octrooirecht of auteursrecht door de rechthebbende<br />
zelf; het geven van lezingen; verrichten van freelance-werkzaamheden; geven van incidentele<br />
adviezen; vervullen van een politieke functie; terbeschikkingstelling van<br />
vermogensbestanddelen aan een met de belastingplichtige verbonden persoon van een<br />
onderneming, een werkzaamheid of een vennootschap waarin een a.b. wordt gehouden (art.<br />
3.90 t/m 3.99 Wet IB 2001).<br />
c. Voor de opting-in-regeling in de LB, met als gevolg dat loonheffing wordt ingehouden (art. 4<br />
onderdeel f Wet LB 1964)<br />
4. a. Nee, een WW-uitkering is onder het loonbegrip gebracht in de IB: belastbaar loon.<br />
b. Kinderbijslag is belastingvrij (art. 3.104 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
c. Een pensioenuitkering valt door wetsbepaling onder ‘hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking<br />
wordt genoten’ in de IB: belastbaar loon.<br />
5. a. De eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat, waaronder ook een woonboot en<br />
een woonwagen die duurzaam aan een plaats zijn gebonden (art. 3.111 Wet IB 2001).<br />
b. Het eigenwoningforfait wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde (art. 3.112 lid 2 Wet<br />
IB 2001).<br />
c. Tot een periode van 30 jaar (art. 3.120 lid 2 Wet IB 2001).<br />
d. Als het de financiering betreft van de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van de eigen<br />
woning (art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001).<br />
6. a. In box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).<br />
b. Voordelen uit de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Voorzover deze niet zijn vrijgesteld<br />
worden ze belast in box 1 (art. 3.118 Wet IB 2001).<br />
7. renten en kosten van hypothecaire geldleningen ter financiering van de aankoop, de verbetering<br />
of het onderhoud van de eigen woning.<br />
periodieke betalingen inzake de rechten van erfpacht, opstal of beklemming;<br />
renten van schulden die zijn aangegaan ter afkoop van de hiervoor genoemde rechten (art. 3.120<br />
lid 1 Wet IB 2001).<br />
8. a. Een aanspraak (recht) op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een<br />
lijfrentebeleggingsrecht, enzovoort (art. 1.7 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001). Zie ook vraag 8b.<br />
b. Een aanspraak (recht) op grond van een overeenkomst van levensverzekering:<br />
op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen,<br />
die eindigen uiterlijk bij overlijden,<br />
welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of tot voorwerp van<br />
zekerheid kan dienen (art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001).<br />
9. a. de jaarruimte;<br />
de reserveringsruimte ofwel inhaalruimte (art. 3.127 Wet IB 2001).<br />
b. Het bestaan van een pensioentekort (art. 3.127 lid 2 en art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001).<br />
10 a/b. Het gaat hier om teruggaven van uitgaven voor inkomensvoorzieningen bijtelling bij het<br />
inkomen uit werk en woning, namelijk als de aanspraak (het recht) op de<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
inkomensvoorzieningen niet langer voldoet aan de wettelijke vereisten. Dit gebeurt bijvoorbeeld<br />
als de aanspraak wordt afgekocht of vervreemd (art. 3.132 t/m 3.138 Wet IB 2001).<br />
11. Dit is precies het omgekeerde van de persoonsgebonden aftrek geen aftrekpost tijdens de<br />
berekening van het inkomen uit werk en woning, maar juist een bijtelpost (art. 3.139 Wet IB 2001).<br />
12. In beginsel naar de waarde in het economische verkeer, en anders op ten hoogste het bedrag van de<br />
besparing (art. 3.144 Wet IB 2001).<br />
13. Deze inkomsten worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn:<br />
a. ontvangen;<br />
b. verrekend;<br />
c. ter beschikking gesteld;<br />
d. rentedragend geworden, of<br />
e. vorderbaar en inbaar geworden (art. 3.146 Wet IB 2001).<br />
14. oudere verliezen gaan vóór jongere verliezen;<br />
horizontale verliescompensatie gaat vóór verticale verliescompensatie;<br />
voor gewone verliezen geldt: drie jaar terug (carry-back) en maximaal negen jaar vooruit (carryforward<br />
of carry-over) (art. 3.148 t/m 3.153 Wet IB 2001).<br />
15. a. Uitsluitend voor inkomen uit werk en woning (box 1). Zie art. 3.154 lid 3 Wet IB 2001.<br />
b. Door het inkomen over drie jaar te middelen kan het progressieve tarief van box 1 (tot<br />
maximaal 52%) enigszins worden gematigd.<br />
16. Door hieromtrent een beschikking (VAR-verklaring) aan te vragen bij de inspecteur. Deze beslist hierbij<br />
of sprake is van winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.156 lid 1 Wet<br />
IB 2001).<br />
MC-vragen deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />
1a/b. Deze voordelen worden in de LB zelf al belast. Zie art. 13bis Wet LB 1964, art. 59 Uitv. reg. LB<br />
2001, en verder art. 3.81 Wet IB 2001.<br />
2b. Stelling I; zie art. 3.87 lid 1 Wet IB 2001 dat enkel over de per openbaar vervoer afgelegde<br />
reisafstand spreekt. Stelling 2; zie art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001<br />
3d. Nee, uitsluitend als de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon in deze<br />
vennootschap een aanmerkelijk belang heeft (art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
4b. Zie art. 3.91 lid 2 onderdeel b Wet IB 2001.<br />
5a. Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />
6d. De eerste drie zijn uitdrukkelijk vrijgesteld van belasting (art. 3.100 en art. 3.104 Wet IB 2001 en<br />
art. 17 Uitv. reg. IB 2001).<br />
7c. De rente van ‘bijleenhypotheken’ om de bestaande hypotheekrente te kunnen betalen, is niet<br />
aftrekbaar (art. 3.120 lid 4 onderdeel a Wet IB 2001). Zie ook art. 3.123 Wet IB 2001 en art.<br />
3.119a Wet IB 2001.<br />
8a/b. Zie art. 3.120 Wet IB 2001.<br />
9a/b/e. Zie art. 3.127 Wet IB 2001. Overigens is inhaalruimte in de praktijk een synoniem voor de<br />
reserveringsruimte, welke laatste term de wetgever wel kent.<br />
10b. Zie de definitie van lijfrente in art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001.<br />
11a. Zie art. 3.147 Wet IB 2001.<br />
12a. Zie art. 3.150 lid 1 Wet IB 2001.<br />
13b. Zie art. 3.20 lid 1 Wet IB 2001.<br />
Vraagstukken en cases deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />
54. Brutoloon € 25.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Vergoeding voor vakliteratuur (art. 15a lid 1 onderdeel c Wet LB 1964) onbelast<br />
Vergoeding voor werkkleding (art. 15a lid 1 onderdeel b Wet LB 1964) onbelast<br />
Vergoeding voor woon-werkverkeer<br />
(stel) 46 weken x 5 x 2 x 7 km à € 0,19 = € 611,80 > € 500<br />
(art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964, zelfs bij vervoer per fiets) onbelast<br />
Kinderbijslag (art. 3.104 onderdeel b Wet IB 2001) onbelast<br />
Pensioenpremie (art. 11 lid 1 onderdeel j-1° Wet LB 1964) aftrekbaar € 1.500 -/-<br />
Eigenwoningforfait € 3.360<br />
Hypotheekrente € 6.500 -/-<br />
Belastbare inkomsten uit eigen woning (art. 3.110 Wet IB 2001) € 3.140 -/-<br />
Inkomen uit werk en woning € 20.360<br />
55. a. Loon € 40.000,00<br />
Als vrije vergoeding ter zake van reizen per openbaar vervoer<br />
geldt ten hoogste de prijs van de vervoerbewijzen (art. 16a lid 1 Wet LB 1964):<br />
€ 350 + € 1.430 = € 1.780. De werkgever heeft € 2.300 vergoed,<br />
zodat een bedrag van € 2.300 -/- € 1.780 = € 520 belast is (bruteren<br />
en bij het loon optellen). Stel het marginale belastingpercentage op 42%.<br />
We vinden dan 100/(100 -/- 42) x € 520 = € 896,55<br />
Let op! Voor het reizen naar en van de OV-opstapplaats (station)<br />
mag de werkgever € 0,19 per km belastingvrij vergoeden (art. 15b lid 1 onderdeel a<br />
Wet LB 1964), zelfs als Harry te voet zou gaan of bijvoorbeeld per fiets.<br />
De LB kent geen aftrekbare kosten meer. ---<br />
Het belastbaar loon is dus € 40.896.55<br />
b. De werkgever mag dan volgens art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964 maximaal belastingvrij<br />
vergoeden: (stel) 46 weken x 5 x 2 x 27 x € 0,19 per km = € 2.359,80. De werkgever vergoedt €<br />
2.300, welk bedrag dan onbelast is.<br />
56. a. Neen. In geval van eigen vervoer mag Natasja maximaal een onbelaste vergoeding van haar<br />
baas ontvangen van € 0,19 per km (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />
b. Volgens art. 16a lid 1 Wet LB 1964 geldt als vrije vergoeding ter zake van reizen per openbaar<br />
vervoer maxi-maal de prijs van de vervoerbewijzen (€ 0,19 per km mag ook). Voor de km’s van<br />
en naar de OV-opstapplaats mag de werkgever haar € 0,19 per km onbelast vergoeden (art. 15b<br />
lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />
c. Volgens art. 16a Wet LB 1964 mag de werkgever maximaal de prijs van de vervoerbewijzen<br />
onbelast vergoeden of € 0,19 per km is (stel) 46 weken x 3 dagen x 2 x 18 km à € 0,19 = € 943,92.<br />
De baas vergoedt dan € 656,08 te veel bruteren en bij het loon optellen.<br />
57. Loon in geld € 60.000<br />
Loon in natura € 300 (zwembad) + € 1.200 (staanplaats camping) = € 1.500<br />
€ 61.500<br />
Vrije vergoedingen (art. 15 e.v. Wet LB 1964):<br />
* gebakjes/representatie (art. 15a lid 1 onderdeel d Wet<br />
€ 85<br />
LB 1964)<br />
* vakliteratuur (art. 15a lid 1 onderdeel c Wet LB 1964) € 375<br />
* helm en bril/werkkleding (art. 15a lid 1 onderdeel b<br />
€ 250<br />
Wet LB 1964)<br />
* Vreugde en verdriet/personeelsvereniging en dergelijke<br />
(art. 15b lid 1 onderdeel h Wet LB 1964)<br />
---<br />
* zakelijke telefoongesprekken € 465<br />
* telefoonabonnement, omdat het meer dan bijkomstig<br />
(> 10%) zakelijk is (art. 15b lid 1 onderdeel f Wet LB<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />
€ 120<br />
+<br />
€ 25<br />
+
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
1964)<br />
* excursies, studiereizen, enzovoorts (art. 15a lid 1<br />
€ 2.500<br />
onderdeel e Wet LB 1964)<br />
* representatiekosten (art. 15a lid 1 onderdeel d Wet LB € 1.200<br />
1964)<br />
* relatiegeschenken (idem) € 130<br />
* persoonlijke verzorging (art. 15b lid 1 onderdeel g Wet<br />
---<br />
LB 1964)<br />
Totaal onbelaste vrije vergoedingen € 5.125<br />
Belastbaar loon € 61.525<br />
Voor wat betreft de vergoedingen is ervan uitgegaan, dat deze betrekking hebben op kosten die in<br />
redelijkheid zijn gemaakt, ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Hiertoe behoort niet<br />
het gratis zwemmen en de vrije staanplaats op de camping.<br />
58. De ontvangen aandelen kunnen worden gezien als beloning in natura voor de verrichte arbeid.<br />
Uitgegaan moet worden van de waarde in het economische verkeer op het moment van verkrijging<br />
(art. 13 lid 1 Wet LB 1964)<br />
Belastbaar loon 2 aandelen à € 2.500 = € 5.000<br />
Voor de IB hoeft Arno het werkelijk ontvangen dividend niet meer op te geven.<br />
Wel geldt er in een volgend jaar een forfaitair rendement van 4% voor wat betreft voordeel uit<br />
sparen en beleggen (box 3). Omdat de BV verplicht was om 15% dividendbelasting in te houden en<br />
af te dragen, bedraagt het nettodividend 85% van het brutobedrag.<br />
N.B. De geheven dividendbelasting van 15/85 x € 100 = € 17,65 mag Arno als voorheffing<br />
verrekenen met de uiteindelijk verschuldigde IB (art. 9.2 Wet IB 2001).<br />
59. a. Nee, volgens lid 1 van art. 3.87 Wet IB 2001 geldt de reisaftrek uitsluitend voor het reizen per<br />
openbaar vervoer.<br />
b. Zie antwoord a.<br />
c. Dan ook niet. Tot 1 januari 2003 gold in haar geval de fietsaftrek. Deze aftrek is echter vervallen.<br />
60. a. De tabel van art. 3.87 Wet IB 2001 gaat uit van minimaal vier dagen per week (lid 4). Omdat drie<br />
keer per week wordt gereisd, nemen we ¾ (lid 5) x € 1.178 = € 883,50.<br />
De met eigen vervoer afgelegde kilometers mogen door de werkgever belastingvrij worden<br />
vergoed à € 0,19 per km (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />
b. Ja, dat kan. Volgens art. 16a Wet LB 1964 mag de werkgever ter zake van woon-werkverkeer<br />
waarbij de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer is afgelegd, de prijs van de<br />
aangeschafte vervoerbewijzen onbelast vergoeden. Daarbovenop mag hij de 11 km met eigen<br />
vervoer onbelast vergoeden tegen € 0,19 per km.<br />
c. Het gaat om de door de werknemer werkelijk bestede gelden bij de NS en om (stel) 46<br />
werkweken x 3 dagen x 2 x 11 x € 0,19 = € 576,84.<br />
d. Zelfs dat kan. Als de werkgever bereid is de hogere prijs van eerste klas reizen te vergoeden, dan<br />
is deze reiskostenvergoeding onbelast. In art. 16a Wet LB 1964 wordt geen verschil gemaakt<br />
tussen tweede klas en eerste klas reizen per openbaar vervoer.<br />
e. Nee, de onbelaste bonus van € 91 per jaar in verband met onder meer parkeerkosten is met ingang<br />
van 1 januari 2004 vervallen. Wel mogen de kilometers naar en van de OV opstapplaats à € 0,19<br />
per km onbelast worden vergoed (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />
61. a. Voor deze afstand kunnen we niet meer in de tabel van art. 3.87 Wet IB 2001 kijken. In dit geval<br />
is de regeling van lid 5 onderdeel b van toepassing: € 0,22 x 90 x 97 = € 1.920,60. Dit is nog<br />
onder het maximum van € 1.989 per jaar.<br />
Let op! Met de term ‘reisafstand’ in lid 5 onderdeel b wordt de enkele-reisafstand bedoeld.<br />
Zie art. 3.87 Wet IB 2001.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
b. € 0,22 x 110 (dagen) x 112 (kilometer) = € 2.710,40. Dit is echter te hoog, omdat in lid 5<br />
onderdeel b een limiet is gesteld van € 1.989 per jaar.<br />
62. a. Ja, sinds 1-1-2007 is de laatste aftrekpost in de LB vervallen: de zeedagenaftrek.<br />
b. Dat er sinds 1 januari 2001 mogelijkheden zijn voor vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen in<br />
de LB (art. 15 t/m 17a Wet LB 1964).<br />
c. De IB kent voor werknemers nog de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001).<br />
63. a. Als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.1 lid 2 jo. afdeling 3.4 Wet IB 2001).<br />
b. Het betreft hier freelance-werkzaamheden. Samira had ook kunnen opteren voor het LB-regime<br />
(‘opting-in’). Zie art. 4 onderdeel f Wet LB 1964.<br />
c. Nee, alle genoten voordelen behoren tot het resultaat. De wetgever heeft aansluiting gezocht bij<br />
het winstregime (belastbare winst uit onderneming). Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />
d. De volledige € 10.000 (inclusief onkostenvergoedingen) -/- € 2.400 (het bedrag van de werkelijk<br />
gemaakte kosten) = € 7.600.<br />
64. De fiscale gevolgen van het ter beschikking stellen van de hulpmiddelen zijn voor:<br />
a. Gijs: de vergoedingen die hij betaalt mag hij in mindering brengen op het resultaat van de<br />
werkzaamheid. Zie art. 3.94 en 3.95 Wet IB 2001.<br />
b. Zijn vrouw Marissa: het betreft hier haar privé-garage. Er is sprake van het rendabel maken van<br />
een vermogensbestanddeel door het ter beschikking te stellen aan een met de belastingplichtige<br />
verbonden persoon (zie art. 3.91 lid 1 onderdeel a jo. lid 2 onderdeel b-1° Wet IB 2001), namelijk<br />
Gijs Kemp. Deze laatste gebruikt de garage weer voor het behalen van belastbaar resultaat uit<br />
overige werkzaamheden (art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). De garage behoort nu tot het<br />
vermogen van haar werkzaamheid. Het gevolg hiervan is, dat de huur die zij ontvangt bij haar<br />
wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden, en wel tegen het progressieve tarief van<br />
box 1. Aan de andere kant mag de vrouw de kosten en lasten die met de garage samenhangen,<br />
zoals financieringsrente, afschrijvings- en onderhoudskosten, bij de bepaling van dit resultaat als<br />
aftrekposten opvoeren.<br />
c. Zijn vader Anton: heeft hem ‘eens’ een bestelauto ter beschikking gesteld. Dit is zo incidenteel,<br />
dat niet kan worden gesproken van ‘het rendabel maken van vermogen’.<br />
d. Zijn zoon Guus: exploiteert een garagebedrijf en is als zodanig een ondernemer die winst uit<br />
onderneming geniet. De vergoeding die hij van zijn vader Gijs ontvangt is als winst uit<br />
onderneming belast en kan nu niet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.<br />
65. a. De hypothecaire lening die Marissa is aangegaan om de privé-garage te kunnen financieren,<br />
behoort evenals de garage zelf tot het vermogen van de werkzaamheid.<br />
b. Deze boekwinst wordt belast in box 1 tegen het progressieve tarief en wel als belastbaar resultaat<br />
uit overige werkzaamheden (art. 3.95 Wet IB 2001).<br />
c. Nee, dit maakt geen verschil. Art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 spreekt over ‘al dan niet<br />
tegen vergoeding’ ter beschikking stellen. Uitgegaan dient dan te worden van een fictieve huur,<br />
namelijk een redelijke en marktconforme tegenprestatie. Zie ook art. 3.91 lid 3 Wet IB 2001.<br />
d. De privé-garage van Marissa wordt nu niet meer ter beschikking gesteld aan de werkzaamheid<br />
van Gijs. Marissa staakt nu ook haar werkzaamheid. Zij zal nu met de fiscus moeten afrekenen<br />
over een eventueel behaalde stakingswinst.<br />
66. a. Piet Polis staakt nu zijn werkzaamheid. Omdat de wetgever in dit geval zoveel mogelijk<br />
aansluiting heeft gezocht bij het winstregime, is er sprake van stakingswinst waarover Piet met de<br />
fiscus zal moeten afrekenen.<br />
b. De stakingswinst bestaat uit stille reserves + fiscale reserves + goodwill. In dit geval: € 8.000<br />
(verkoop van de assurantieportefeuille/goodwill) + € 3.000 (boekwinst op de auto/stille reserve)<br />
= € 11.000.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
c. De stakingsaftrek van art. 3.79 Wet IB 2001 is niet van toepassing, omdat dit artikel niet bij de<br />
bepaling van resultaat uit een werkzaamheid wordt genoemd. Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />
67. Polis 1 is een typische kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Hierop zijn van toepassing de art.<br />
3.116 e.v. Wet IB 2001. Het rentevoordeel op polis 1 bedraagt € 100.000 -/- € 40.000 = € 60.000<br />
(art. 3.116 lid 6 Wet IB 2001). Omdat de totale uitkering van € 100.000 minder bedraagt dan de<br />
vrijstelling van € 150.500 in art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001, blijft de rente van € 60.000 onbelast.<br />
De uitkering op polis 2 heeft geen fiscale gevolgen. Deze polis en vervolgens de uitkering hierop<br />
horen thuis in box 3. (We nemen aan dat de uitkering tot het privé-vermogen behoort). Elk jaar zal<br />
hierop de forfaitaire rendementsheffing van toepassing zijn.<br />
68. a. De schuld die Ronalds is aangegaan ter verwerving van de woning te Soest behoort volledig tot<br />
de eigenwoningschuld: € 218.000 (art. 3.119a lid 1 Wet IB 2001).<br />
b. In 2010 is er nog geen eigenwoningreserve, omdat Ronalds zijn woning inclusief<br />
verwervingskosten voor 100% heeft gefinancierd met vreemd vermogen (art. 3.119a lid 4 Wet<br />
IB 2001).<br />
c. De maximale eigenwoningschuld bedraagt € 218.000 (aflossingsvrije hypotheek woning in<br />
Soest) + € 436.000 (hypotheek huis in Driebergen) = € 654.000. Zie art. 3.119a lid 1 Wet IB<br />
2001.<br />
d. Het vervreemdingssaldo eigen woning bedraagt € 300.000 (verkoopprijs Soest) -/- € 218.000<br />
(aflossingsvrije hypotheek) -/- € 6.000 (makelaarscourtage) = € 76.000, tevens<br />
eigenwoningreserve (art. 3.119a lid 4 Wet IB 2001).<br />
e. De maximale eigenwoningschuld bedraagt nu € 400.000 (aankoopprijs Driebergen) + € 36.000<br />
(verwervingskosten) -/- € 76.000 (eigenwoningreserve) = € 360.000 (art. 3.119a lid 3 Wet IB<br />
2001).<br />
f. Er resteert nu een eigenwoningreserve van nihil. Het eigen vermogen dat in de eerste woning<br />
zit, moet worden gebruikt voor financiering van woning 2.<br />
69. De maximale eigenwoningschuld bedraagt dan € 360.000 (bestaande hypotheek Driebergen)<br />
+ € 436.000 (hypotheek + aankoopkosten Utrecht) = € 796.000.<br />
70. Renten en kosten van (hypothecaire) geldleningen zijn uitsluitend aftrekbaar, als deze leningen zijn<br />
opgenomen ter financiering van de aankoop, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning<br />
(art. 3.120 en 3.123 Wet IB 2001).<br />
Bij de eerste drie leningen daterend uit 2005, 2009 en 2012, is dit het geval. De termijn van<br />
aftrekbaarheid van de rente is telkens maximaal 30 jaar, welke termijn steeds begint te lopen in het<br />
jaar van het aangaan van de geldlening. De aflossing op de eerste lening is hierop niet van invloed.<br />
De rente van de ‘bijleenhypotheek’ uit 2013, namelijk ter financiering van de rente over de eigen<br />
woning-leningen, is niet aftrekbaar (art. 3.120 lid 4 onderdeel a Wet IB 2001). De bijgeleende schuld<br />
valt in box 3.<br />
De ‘vakantielening’ uit 2014 valt niet onder de voorwaarden van art. 3.120 lid 1 en 2 Wet IB 2001 <br />
rente niet aftrekbaar; schuld hoort thuis in box 3. Dit geldt eveneens voor de laatste lening uit 2015 om<br />
een tweede woning te kunnen kopen.<br />
71. a. De uitkering van € 225.500 is meer dan de maximale vrijstelling van € 150.500 (art. 3.118 lid 1<br />
Wet IB 2001).<br />
De rente wordt daarom gedeeltelijk belast. De uitkering overtreft de vrijstelling met € 225.500 -/-<br />
€ 150.500 = € 75.000. Belast is nu het bovenmatige gedeelte minus een evenredig deel van de<br />
betaalde premies en wel als volgt: € 75.000 x { ( 225.500 -/- 120.000) / 225.500} = € 35.088,70<br />
Hierop is het progressieve tarief van box 1 (maximaal 52%) van toepassing.<br />
b. De vrijstelling van art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt per belastingplichtige. Als Sjef een partner<br />
heeft dan zou hij de polis moeten splitsen: ieder een eigen polis met een verzekerd bedrag van €<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
225.500 : 2 = € 112.750. De uitkering blijft dan voor beiden binnen de vrijstelling met als<br />
gevolg dat niet hoeft te worden afgerekend met de fiscus.<br />
72. a. Belastbare inkomsten uit eigen woning/eigenwoningforfait:<br />
8/12 x 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 320.000 = € 1.173<br />
Af: hypotheekrente € 10.000<br />
erfpachtcanon € 870<br />
kosten hypotheekakte € 1.220<br />
€ 12.090 -/-<br />
negatief € 10.917<br />
N.B. De aftrekbare kosten staan vermeld in art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001.<br />
b. Hier is sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die<br />
normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden<br />
van onroerende zaken (art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001). Op grond hiervan geniet Pax<br />
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden 8/12 x € 15.000 = € 10.000<br />
In dit geval mogen alle zakelijke kosten in mindering worden gebracht (art. 3.95 Wet IB 2001),<br />
dus ook bijvoorbeeld afschrijvingen en normale onderhoudskosten.<br />
Aftrekbare kosten (art. 3.120 Wet IB 2001):<br />
assurantiepremies € 575<br />
hypotheekrente € 10.000<br />
onderhoudskosten € 4.200<br />
aanbouw keuken: investering waardoor waarde<br />
woning stijgt per jaar meer afschrijven ---<br />
rioolbelasting € 320<br />
OZB € 530<br />
erfpachtcanon € 870<br />
tuinaanleg: zie keuken ---<br />
kosten hypotheekakte € 1.220<br />
makelaarskosten € 4.800<br />
afschrijving in de praktijk wordt op woonhuizen<br />
niet afgeschreven, omdat veelal geen waardedaling<br />
te verwachten is<br />
€ 22.515 -/-<br />
negatief € 12.515<br />
c. In geval van tijdelijke verhuur moeten de inkomsten worden gesteld op (art. 3.113 Wet IB<br />
2001): Belastbare inkomsten uit eigen woning/eigenwoningforfait:<br />
8/12 x 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 320.000 = € 1.173<br />
Af: hypotheekrente € 10.000<br />
erfpachtcanon € 870<br />
kosten hypotheekakte € 1.220<br />
€ 12.090 -/-<br />
negatief € 10.917<br />
Vermeerderd met 70% van € 10.000 = € 7.000,00<br />
negatief € 3.917,00<br />
73. Eigenwoningforfait: 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 380.000 = € 2.090 x 3/12 = € 522,50<br />
Aftrekbare kosten (art. 3.120 Wet IB 2001):<br />
taxatiekosten geldlening € 360<br />
hypotheekrente € 3.000<br />
notariskosten geldlening € 940<br />
afsluitprovisie geldlening € 1.500<br />
€ 5.800,00 -/-<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
negatief € 5.277,55<br />
N.B. Alleen de kosten zoals genoemd in art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001 zijn aftrekbaar:<br />
renten van schulden;<br />
kosten van geldleningen;<br />
periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal of beklemming.<br />
74. Hier is sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief<br />
vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het in belangrijke mate zelf verrichten van (groot)<br />
onderhoud (art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001).<br />
Op grond hiervan geniet Jochem resultaat uit overige werkzaamheden<br />
Alle zakelijke kosten zijn aftrekbaar:<br />
€ 3.600<br />
onderhoudskosten € 1.225<br />
belastingen, verzekeringspremies, en dergelijke € 420<br />
hypotheekrente € 1.200<br />
tegels: verbetering en géén onderhoud ---<br />
afschrijvingskosten (€ 25.000 -/- € 3.000) : 50 = € 440 *)<br />
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />
€ 3.285 -/-<br />
€ 315<br />
*) Het afschrijvingspercentage van 2% lijkt hier redelijk, uitgaande van een economische<br />
levensduur van 50 jaar. Zie ook art. 3.95 Wet IB 2001. Via dit artikel is de<br />
afschrijvingsbeperking van art. 3.30a Wet IB 2001 ook van toepassing.<br />
75. a. Er geldt een eigenwoningforfait van 0,55% van € 350.000 = € 1.925 (art. 3.112 lid 1 Wet IB<br />
2001). De hypotheekrente op een eigen woning die tot hoofdverblijf dient, is voor een termijn<br />
van 30 jaar volledig aftrekbaar. Dit levert negatieve inkomsten op van € 1.925 -/- € 12.000 = €<br />
10.075 negatief. Nu Henk in het 52%-tarief valt, is het verstandig dat hij deze negatieve<br />
inkomsten opgeeft. Op deze manier wordt een maximale aftrekpost gerealiseerd.<br />
b. Als fiscale partners mogen Henk en Loes de negatieve inkomsten uit eigen woning verdelen<br />
zoals hen dat uitkomt (art. 1.2 lid 1 onderdeel a jo. art. 2.17 Wet IB 2001). Het advies is nu, dat<br />
Henk bijvoorbeeld € 6.000 krijgt toegerekend, en Loes € 4.075 om op deze manier optimaal te<br />
kunnen profiteren van het 52%-tarief.<br />
76. Voor de oorspronkelijke hypothecaire lening van € 300.000 zou de rente onbeperkt aftrekbaar zijn<br />
tot en met het jaar 2032. Ook voor wat betreft de nieuwe lening is dat het geval, maar niet verder dan<br />
tot het oude bedrag (€ 300.000). De extra € 80.000 wordt opgenomen ter verbetering van de<br />
hoofdwoning en de rente hiervan is eveneens 30 jaar lang aftrekbaar: t/m 2040. Het bedrag van<br />
€ 20.000 betreft een consumptieve lening. De rente die hierover wordt betaald is vanaf 1 januari<br />
2001 fiscaal niet meer aftrekbaar.<br />
77. Aftrekbaarheid rente volgens volgens het belastingstelsel 2001<br />
a. de rente over de volle ƒ 300.000 is vanaf 2001 nog maximaal gedurende 30 jaar aftrekbaar, dus<br />
tot 2031.<br />
b. de rente over de eerste ƒ 300.000 is volledig aftrekbaar tot 2031. Over de aanvullende 350.000<br />
is de rente in beginsel maximaal 30 jaar aftrekbaar, dus tot 2045.*)<br />
c. Als de spaarhypotheek kon worden overgesloten, dan is de rente tot 2031 aftrekbaar.<br />
De rente over de extra € 50.000 is aftrekbaar tot 2055.<br />
*) De aftrek van de hypotheekrente over deze hogere hypotheekschuld is toegestaan, omdat<br />
de hypotheekverhoging gebruikt is voor het verschil tussen de aankoopprijs van de nieuwe<br />
woning en de opbrengst van de oude woning. De volledige schuld is een<br />
eigenwoningschuld van art. 3.119a Wet IB 2001.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
78. a. In het kapitaal van € 125.000 zit een opgebouwde rente van € 125.000 -/- 30 x € 2.500 =<br />
€ 50.000. Volgens art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt hier een maximale vrijstelling van €<br />
150.500. Het bedrag van de uitkering blijft hier beneden, met als gevolg dat de rente van €<br />
50.000 onbelast is.<br />
b. In dit geval bedraagt de totale uitkering van € 180.000 meer dan de maximale vrijstelling van<br />
€ 150.500. Reden waarom de rente (€ 180.000 -/- 30 x € 2.500 = € 105.000) gedeeltelijk wordt<br />
belast, en wel als volgt. Het deel van de uitkering boven de vrijstelling bedraagt € 180.000 -/-<br />
€ 150.500 = € 29.500. De rente bedraagt € 105.000 (€ 180.000 -/- € 75.000). Belast is nu<br />
€ 29.500 x (€ 105.000 / € 180.000) = € 17.208,33 en wel maximaal tegen het 52%-tarief in<br />
box 1.<br />
79. a. Als a.b-houder stelt Dick een vermogensbestanddeel ter beschikking aan zijn eigen BV.<br />
Op jaarbasis boekt hij nu een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.92 lid 1<br />
Wet IB 2001) van 12 x € 5.000 -/- € 38.000 = € 22.000, dat wordt belast volgens het<br />
progressieve tarief van box 1.<br />
Dick is voor zijn inkomsten net als een ondernemer administratieplichtig (art. 3.95 Wet IB 2001<br />
en art. 53 AWR).<br />
b. Ook de vermogenswinst ad € 250.000 is in box 1 progressief belast als resultaat uit overige<br />
werkzaamheden.<br />
c. Art. 2.14 lid 3 onderdeel d Wet IB 2001 maakt, heel opmerkelijk, een uitzondering voor een<br />
gedeelte van een (eigen) woning, dat als werkruimte ter beschikking wordt gesteld. De eisen<br />
zijn per 1 januari 2005 verder aangescherpt. Dit betekent dat het verhuren van de werkkamer (in<br />
beginsel) niet als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan de BV wordt<br />
aangemerkt. Deze werkkamer valt onder de eigenwoningregeling (art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001).<br />
80. a. Neen. Premies voor lijfrenten worden alleen in aanmerking genomen, als ze zijn verschuldigd<br />
aan een verzekeringsmaatschappij in de zin van de Wet op het financieel toezicht, enzovoort of<br />
bij een natuurlijk persoon in verband met een bedrijfsoverdracht (art. 3.126 lid 1 Wet IB 2001).<br />
b. Neen, deze uitgaven worden niet in art. 3.124 Wet IB 2001 genoemd.<br />
81. Wie per dienstjaar 2% pensioen opbouwt, zit volgens het eindloonstelsel na 35 werkzame jaren op<br />
70% van het laatst genoten inkomen. Naar verwachting zullen veel belastingplichtigen deze 70% niet<br />
halen, door latere intreding (in verband met voorgezette studie) en vervroegde<br />
uittreding/pensionering. Ook geldt voor de meeste werknemers inmiddels het middelloon in plaats<br />
van het eindloon bij berekening van het pensioen.<br />
82. De definitie van de premiegrondslag is te vinden in art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001. De berekening luidt<br />
als volgt:<br />
winst uit onderneming, enzovoort € 50.000<br />
belastbaar loon € 10.000<br />
uitkering arbeidsongeschiktheid € 3.000 +<br />
€ 63.000<br />
AOW-franchise (forfait art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001) € 11.561 -/-<br />
Premiegrondslag € 51.439<br />
De huuropbrengst van het pand telt niet mee voor de berekening van de premiegrondslag.<br />
Het pand zelf hoort hier thuis in box 3.<br />
83. De berekening gaat als volgt:<br />
Jaarruimte (art. 3.127 lid 1 en 3 Wet IB 2001): 17% x € 158.788 (maximum<br />
premiegrondslag) = € 26.994<br />
84. Jaarruimte (art. 3.127 lid 1 en 3 Wet IB 2001): 17% x € 35.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
-/- 7,5 (lid 4 onderdeel a) x € 600 = € 1.450<br />
Inhaalruimte/reserveringsruimte (lid 2): beschikbare jaarruimte<br />
7 x € 1.450 -/- 7 x € 750 (betaalde lijfrentepremies in de afgelopen 7 jaar) = € 4.900 +<br />
In 2010 is dus maximaal aftrekbaar € 6.350<br />
In 2010 aan lijfrentepremies betaald € 6.000 -/-<br />
(< € 6.350) aftrekbaar in 2010 € 350<br />
85. Deze rechtshandeling leidt ertoe dat Jacqueline tijdens de berekening van het inkomen uit werk en<br />
woning een bijtelpost zal moeten opvoeren, omdat zij namelijk jarenlang premies in aftrek heeft<br />
gebracht. Het betreft hier negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening bestaande uit de<br />
afgetrokken premies en het daarover behaalde rendement, dus: 14 x € 4.000 = € 56.000 + € 29.000<br />
(rendement) = € 85.000. Zie art. 3.1 lid 2 onderdeel f jo. art. 3.133 lid 1 en lid 2 onderdeel d Wet<br />
IB 2001 (vervreemding).<br />
86. Het verlies van € 14.000 van jaar III verrekenen we eerst met de positieve inkomens van de jaren<br />
I en II (carry-back), waarna een verlies van € 14.000 -/- (€ 7.000 + € 3.000) = € 4.000 resteert. Dit<br />
wordt exact gecompenseerd met het positieve inkomen van jaar IV (carry-forward).<br />
Het verlies van € 34.200 in jaar V kan achtereenvolgens worden verrekend met de positieve<br />
inkomens van de jaren VII, X, XII, XIII en XIV. Er mag namelijk maximaal tot negen jaar vooruit<br />
worden verrekend (art. 3.150 lid 1 Wet IB 2001). De overige verliezen kunnen allemaal worden<br />
gecompenseerd met het inkomen van jaar XIV. In het laatste jaar blijft ten slotte een positief<br />
inkomen van € 9.800*) over.<br />
*) Namelijk € 26.000 -/- 1.700 -/- € 3.000 -/- € 3.000 -/- € 2.500 -/- € 6.000.<br />
87. a. Door vermindering van de aanslag bij een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur<br />
(art. 3.151 lid 1 Wet IB 2001).<br />
b. De belastingplichtige kan hiertegen eventueel een bezwaarschrift indienen, als hij het niet met<br />
de beslissing van de inspecteur eens is.<br />
c. (Gedeeltelijke) teruggaaf van reeds betaalde inkomensheffing.<br />
88. a. Verlies uit onderneming negatief € 24.000<br />
Belastbaar loon € 15.000 +<br />
(Aangewezen) periodieke uitkering € 3.000 +<br />
Verlies uit werk en woning negatief € 6.000<br />
De persoonsgebonden aftrekposten zijn niet binnen box 1 aftrekbaar (art. 6.2 Wet IB 2001).<br />
Vermoedelijk wel binnen de boxen 3 en 2 aftrekbaar.<br />
b. Een ondernemingsverlies is tot acht jaar achterwaarts compensabel, in geval van<br />
gemoedsbezwaarden, terwijl een ander verlies achterwaarts verrekenbaar is tot maximaal drie<br />
jaar. Zie art. 3.150 lid 1, 3 en 4 Wet IB 2001.<br />
c. Horizontale verliescompensatie.<br />
d. Eerst worden alle andere inkomensbestanddelen in hetzelfde jaar met elkaar gesaldeerd en<br />
daarna vindt verticale verliescompensatie plaats.<br />
e. Horizontale gaat vóór verticale verliescompensatie.<br />
89. Verlies jaar 4 negatief € 22.000<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 1 € 4.000<br />
Nog te compenseren € 18.000<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 2 € 2.000<br />
Nog te compenseren € 16.000<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 3 € 6.000<br />
Nog te compenseren € 10.000<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 5 € 3.000<br />
Nog te compenseren € 7.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 6 € 7.000<br />
Verlies jaar 4 volledig gecompenseerd ---<br />
Verlies jaar 7 € 4.000<br />
Gecompenseerd met rest-inkomen jaar 6 € 3.000<br />
Nog te compenseren € 1.000<br />
Gecompenseerd met inkomen jaar 8 € 1.000<br />
---<br />
Verlies jaar 7 volledig gecompenseerd.<br />
Resteert een positief inkomen uit werk en woning van € 2.000 in jaar 8.<br />
90. Gemiddelde jaar 1 jaar 2 jaar 3<br />
herrekend belastbaar inkomen<br />
uit werk en woning*) € 56.866 € 56.866 € 56.866<br />
*) totaalbedrag van € 170.600 : 3<br />
(afgerond in voordeel van belastingplichtige)<br />
De te betalen inkomensheffing bedraagt:<br />
33,45% van € 18.218 (eerste schijf) = € 6.094<br />
42% van (€ 32.738 -/- € 18.218)/tweede schijf = € 6.098<br />
42% van (€ 54.367 -/- € 32.738) = € 9.084<br />
52% van (€ 56.866 -/- € 54.367) = € 1.299<br />
Totaal € 22.575<br />
Over drie jaar is dit 3 x € 22.575 = € 67.725<br />
Dit levert een verschil op van € 72.104 (zie opgave) -/- € 67.725 = € 4.379<br />
Af: drempel (art. 3.154 lid 3 Wet IB 2001) € 545 -/-<br />
Middelingsteruggave € 3.834<br />
Beantwoording vragen deel 3 (slot)<br />
1. a. Als de belastingplichtige wel of niet tezamen met zijn partner, direct of indirect, voor minimaal<br />
5% aandelen heeft in een NV of BV, enzovoort (art. 4.6 Wet IB 2001).<br />
b. Uit rechten om aandelen te verwerven, winstbewijzen en stemrechten (in alle gevallen minimaal<br />
5%; zie art. 4.6 Wet IB 2001).<br />
c. Reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen (art. 4.12 Wet IB 2001).<br />
2. Tegen 25% (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />
3. Verlies uit a.b. wordt verrekend met de inkomens uit a.b. van het voorafgaande kalenderjaar en de<br />
negen volgende kalenderjaren (art. 4.49 lid 1 Wet IB 2001).<br />
4. a. Dit is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met de persoonsgebonden aftrek (art. 5.1<br />
Wet IB 2001)<br />
b. Dit voordeel wordt gesteld op een forfaitair rendement van 4% van de grondslag sparen en<br />
beleggen. De grondslag sparen en beleggen is het gemiddelde van de rendementsgrondslag (=<br />
het gemiddelde van het eigen vermogen per 1 januari en per 31 december van een jaar).<br />
c. De belasting bedraagt 30% van 4% (forfaitair rendement) = 1,2% effectief (art. 2.13 Wet IB<br />
2001).<br />
5. a. bos- en natuurterreinen en aangewezen landgoederen (art. 5.7 Wet IB 2001);<br />
voorwerpen van kunst en wetenschap (art. 5.8 Wet IB 2001);<br />
rechten op roerende zaken krachtens erfrecht (art. 5.4 Wet IB 2001);<br />
geblokkeerde saldi krachtens spaarloonregeling (art. 5.11 Wet IB 2001);<br />
kort lopende termijnen van inkomsten en verplichtingen (art. 5.12 Wet IB 2001).<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
b. Maatschappelijke, groene en sociaal-ethische beleggingen en beleggingen in durfkapitaal (art.<br />
5.13 t/m 5.18 Wet IB 2001).<br />
6. a. Dit is een verzameling van diverse aftrekposten, zoals de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
en aftrekbare giften (art. 6.1 Wet IB 2001).<br />
b. Eerst box 1, vervolgens box 3 en daarna box 2 (art. 6.2 Wet IB 2001).<br />
c. De volgorde is zó gekozen dat het zoveel mogelijk belastingvoordeel oplevert voor de<br />
belastingplichtige: box 1 tot maximaal 52%, in box 3 30% en 25% in box 2.<br />
7. a. Uitgaven wegens ziekte/invaliditeit, zoals genees- en heelkundige hulp, geneesmiddelen, extra<br />
gezinshulp, extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet, extra kleding en<br />
beddengoed, reizen in verband met ziekenbezoek.<br />
b. Voor zover deze uitgaven uitkomen boven door de wet aangegeven drempels.<br />
8. a. Uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op<br />
het verwerven van inkomen uit werk en woning (box 1). Zie art. 6.27 Wet IB 2001.<br />
b. Scholingsuitgaven om carrière te maken en uitgaven om ‘bij te blijven’.<br />
9. a. Periodieke giften en andere giften (art. 6.32 Wet IB 2001).<br />
b. Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar als ze zijn opgenomen in een notariële akte van<br />
schenking, minimaal één keer per jaar geschieden en betrekking hebben op een tijdvak van ten<br />
minste vijf jaar (art. 6.38 Wet IB 2001)<br />
Voor andere giften gelden een dubbele drempel en een plafond (art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001).<br />
10. Op het moment waarop ze zijn:<br />
– betaald;<br />
– verrekend;<br />
– ter beschikking gesteld, of<br />
– rentedragend zijn geworden (art. 6.40 Wet IB 2001).<br />
11. a. Niet in Nederland wonende natuurlijke personen, die wel Nederlands inkomen genieten<br />
(art. 2 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
b. Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het regime voor binnenlandse<br />
belastingplichtigen. Ook hier worden uitgegaan van drie boxen (art. 7.1 Wet IB 2001).<br />
12. a. De heffingskorting is onafhankelijk van het marginale tarief, waardoor de korting in euro’s voor<br />
iedereen gelijk is.<br />
b. De algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de doorwerkbonus, de inkomensafhankelijke<br />
combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting, de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting,<br />
de jonggehandicaptenkorting, de (alleenstaande) ouderenkorting, de levensloopverlofkorting, de<br />
korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe beleggingen in<br />
durfkapitaal en culturele beleggingen (art. 8.2 Wet IB 2001).<br />
13. a. Een soort aanslag ‘voor alle zekerheid’ om de claim van de fiscus niet verloren te laten gaan<br />
(art. 9.1 Wet IB 2001).<br />
b. Slechts in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij emigratie. Ten denken valt aan inkomsten die<br />
verband houden met pensioen en lijfrenten en bepaalde vormen van inkomen uit aanmerkelijk<br />
belang.<br />
14. a. Geheven LB (geen eindheffing), dividendbelasting, kansspelbelasting (art. 9.2 Wet IB 2001).<br />
b. Deze voorheffingen worden als vooruitbetalingen van IB/inkomensheffing verrekend met het<br />
bedrag van de definitief verschuldigde inkomensheffing.<br />
MC-vragen deel 3 (slot)<br />
1d. Als het verkoop van geactiveerde effecten betreft, is koerswinst juist wel belast. Immers: winst op<br />
een activum. Voor d. zie art. 4.12 onderdeel a Wet IB 2001.<br />
2b/c. Zie de paragraaf over a.b. en art. 4.6 Wet IB 2001. Vorderingen worden binnen box 1 belast als<br />
resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.92 Wet IB 2001).<br />
3a. Het moet gaan om de fiscale partner of een van de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van<br />
de belastingplichtige of zijn partner (art. 4.10 Wet IB 2001). Een broer is een bloedverwant in de<br />
zijlijn. Zie schema hoofdstuk 1.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
4d. Meetrekregeling. De kandidaat zou kunnen twijfelen tussen c. en d. Ezelsbruggetje: meeslepen<br />
van zaken en rechten is mogelijk; meeslepen van personen gaat wel wat ver…<br />
5a/b/c. Mogelijkheid d kan niet, omdat obligaties geen deel kunnen uitmaken van een a.b. (art. 4.6 Wet<br />
IB 2001).<br />
6c. Zie art. 2.12 Wet IB 2001.<br />
7a. Arbeidstoeslag is een niet bestaande term, wel arbeidskorting. Zie verder de art. 5.5 en 5.6 Wet<br />
IB 2001.<br />
8a. Zie art. 5.16 Wet IB 2001.<br />
9c. Bij kapitalisatie gaat het om de contante waarde van toekomstige uitkeringen. Dat is hier niet het<br />
geval.<br />
10b. Dit betreft een inmiddels vervallen term uit de Wet IB 1964. Zie verder art. 6.1 lid 2 Wet IB<br />
2001.<br />
11d. Zie art. 6.2 Wet IB 2001.<br />
12a/c. Zie art. 6.17 Wet IB 2001.<br />
13d. Zie art. 6.20 Wet IB 2001.<br />
14a/c/d. Zie art. 6.28 Wet IB 2001.<br />
15b/d. Zie art. 6.27 e.v. Wet IB 2001.<br />
16b/c/d.Zie art. 6.28 lid 1 Wet IB 2001.<br />
17a. Zie art. 6.40 Wet IB 2001.<br />
18c. Zie art. 7.1 Wet IB 2001. ‘Belastbaar’ inkomen is te vaag; het moet belastbaar inkomen in<br />
Nederland zijn met verwijzing naar de boxen 1 t/m 3.<br />
19a. Zie art. 8.2 Wet IB 2001.<br />
20b. Voor de AKW wordt geen premie geheven, dus is er ook geen korting. Zie verder art. 8.1<br />
onderdeel d Wet IB 2001.<br />
21d. Zie art. 8.14a Wet IB 2001.<br />
22a. Zie de art. 9.1 lid 2, 2.9 en 3.83 Wet IB 2001.<br />
Vraagstukken en cases deel 3 (slot)<br />
91. a. 3% + 3% levert weliswaar 6% op (> 5%), maar desondanks is neef Richard geen a.b.-houder.<br />
Art. 4.6 Wet IB 2001 spreekt immers van: ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal,<br />
of koopopties (rechten) tot ten minste 5%, of winstbewijzen die betrekking hebben op ten<br />
minste 5% van de jaarwinst.<br />
b. De meetrekregeling van art. 4.10 Wet IB 2001 is hier niet van toepassing, omdat neef Richard<br />
geen bloedverwant in de rechte lijn is (zoals kinderen en kleinkinderen), maar een<br />
bloedverwant in de derde graad van de zijlijn. Zie het schema in het theorieboek in de<br />
paragraaf over investeringsaftrek.<br />
c. Nu neef Richard geen a.b. heeft, valt hij niet in box 2 (25%) maar in box 3 (30% over een<br />
forfaitair rendement van 4%).<br />
d. De verkrijgingsprijs van neef Richard bestaat uit de waarde in het economische verkeer van de<br />
aandelen die hij al in zijn bezit heeft, plus de aanschafwaarde van de nog te verwerven<br />
aandelen door middel van de koopoptie als hij de koopoptie uitoefent. De betaalde<br />
optiepremie moet hierbij worden meegeteld (art. 4.21 en art. 4.23 Wet IB 2001).<br />
92. a. Dick behaalt nu inkomen uit a.b. Het vervreemdingsvoordeel wordt gesteld op de<br />
overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs, dat wil zeggen € 3 miljoen -/- € 2<br />
miljoen = € 1 miljoen. Zie voor een toelichting art. 4.19 e.v. Wet IB 2001.<br />
b. Zolang er nog sprake is van vorderingen, namelijk nog te ontvangen termijnen, worden deze<br />
als bezittingen meegeteld in box 3. Dick moet rekening houden met de contante waarde van de<br />
vorderingen, en daarvan het gemiddelde van de waarde op 1 januari en van de waarde op<br />
31 december 2010.<br />
Art. 3.92 Wet IB 2001 van box 1 (belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden) is na de<br />
overdracht niet van toepassing, omdat geen sprake meer is van een aanmerkelijk belang.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
93. a. Vóór de aandelenoverdracht door Dick stelt de partner de garage ter beschikking aan een BV.<br />
In deze BV heeft een verbonden persoon namelijk een bloedverwant in de rechte lijn een a.b.<br />
(art. 3.92 en art. 3.92 lid 2 onderdeel b Wet IB 2001), met als gevolg dat er sprake is van<br />
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (box 1), namelijk 12 x € 1.200 -/- € 6.000 = €<br />
8.400. Het progressieve tarief van maximaal 52% is hier van toepassing. Uitgegaan dient te<br />
worden van € 1.200 en niet van € 800 (art. 3.95 Wet IB 2001). Art. 3.91 Wet IB 2001 is niet<br />
van toepassing, omdat geen sprake is van winst uit onderneming (lid 1).<br />
b. Aan het aanmerkelijk belangvereiste zoals vermeld in art. 3.92 Wet IB 2001 wordt na de<br />
aandelenoverdracht niet meer voldaan. Dit betekent dat de garage nu ‘verhuist’ van box 1 naar<br />
box 3. Er zal via art. 3.95 Wet IB 2001 moeten worden afgerekend over een soort<br />
‘stakingswinst’, namelijk bestaande uit het verschil tussen de waarde in het economische<br />
verkeer en de boekwaarde (art. 3.95 Wet IB 2001).<br />
94. Overdrachtsprijs (art. 4.20 Wet IB 2001) € 400.000<br />
Af: Verkoopkosten € 3.500 -/-<br />
€ 396.500<br />
Af: Verkrijgingsprijs (art. 4.21 Wet IB 2001) € 224.000<br />
Inkomen uit aanmerkelijk belang € 172.500<br />
In dit geval is het box 2-tarief van 25% van toepassing (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />
95. Overdrachtsprijs € 40.000 à 400% = € 160.000,00<br />
Verkrijgingsprijs 40 x € 1.842,8571 *) = € 73.714,28<br />
Inkomen uit aanmerkelijk belang € 86.285,72<br />
*) Volgens art. 4.21 lid 2 Wet IB 2001 is hier de gemiddelde verkrijgingsprijs van toepassing:<br />
€ 50.000 à 170% = € 85.000<br />
€ 20.000 à 220% = € 44.000<br />
€ 129.000<br />
Per aandeel komt dit neer op € 129.000/(50 + 20) = € 1.842,86 (afgerond).<br />
Het inkomen uit a.b. is belast tegen het 25%-tarief in box 2 (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />
96. a. Volgens art. 4.6 onderdeel a en b Wet IB 2001 heeft iemand pas een a.b. als hij of 5% (of<br />
meer) van het geplaatste aandelenkapitaal bezit of een optie (kooprechten) heeft op 5% (of<br />
meer) van het geplaatste aandelenkapitaal. Het antwoord is dus: nee.<br />
b. Nee (zie antwoord a).<br />
97. a. Art. 4.16 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 noemt het inkopen van aandelen als een voorbeeld<br />
van fictieve vervreemding.<br />
Dit betekent dat § 4.6.2 van de Wet IB 2001 van toepassing is.<br />
Berekening:<br />
Overdrachtsprijs (inkoopprijs) € 250.000<br />
Verkrijgingsprijs € 320.000 -/-<br />
Verlies uit aanmerkelijk belang € 70.000<br />
Dit verlies uit a.b. kan op grond van art. 4.49 Wet IB 2001 worden verrekend met de<br />
inkomens uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande kalenderjaar en de negen volgende<br />
kalenderjaren. Een nog niet verrekend verlies van art. 4.49 Wet IB 2001 kan worden omgezet<br />
in een belastingkorting als geen aanmerkelijk belang meer aanwezig is (art. 4.53 Wet IB<br />
2001).<br />
b. Overdrachtsprijs € 370.000<br />
Verkrijgingsprijs € 320.000 -/-<br />
Inkomen uit aanmerkelijk belang € 50.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Van toepassing is het 25%-tarief van box 2 (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />
98. Overige aandelen in of winstbewijzen van dezelfde vennootschap worden als objecten<br />
meegesleept, terwijl bepaalde personen worden meegetrokken (art. 4.9 en 4.10 Wet IB 2001). In<br />
beide gevallen wordt de werking van het begrip aanmerkelijk belang verruimd, hetgeen in het<br />
voordeel is van de fiscus.<br />
99. a. De wetgever gaat uit van een fictief rendement van 4% over het gemiddelde vermogen,<br />
waarover 30% IB moet worden betaald (art. 5.2 Wet IB 2001).<br />
b. Sjef houdt € 50.000 -/- € 1.500 (verlies) = € 48.500 over. Dit komt neer op een gemiddeld<br />
vermogen van € 49.250. Hierover betaalt hij effectief een vermogensrendementsheffing van<br />
1,2% van € 49.250 = € 591. Zie de art. 5.2 en 2.12 Wet IB 2001.<br />
100. Niets. Er is immers een gemiddeld vermogen van € 30.000, en dat is minder dan het heffingvrije<br />
vermogen van € 20.661 per persoon. Zie art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001.<br />
101. a. Voor de oude woning geldt t/m 31 augustus 2010 de eigenwoningregeling. Het voordeel uit<br />
eigen woning bedraagt 8/12 x 0,55% van € 450.000 = € 1.650 (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Hierop mag de hypotheekrente van 8/12 x 6% van € 300.000 = € 12.000 in mindering worden<br />
gebracht, zodat de negatieve inkomsten € 10.350 bedragen.<br />
b. Op 1 januari 2010 telt de woning niet mee voor box 3, maar als hoofdverblijf wel voor box 1<br />
(zie uitwerking a.). Op 31 december valt het huis als tweede woning volledig in box 3. Ook de<br />
bijbehorende hypotheek verhuist naar box 3. Ook nu wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.<br />
Het gemiddelde vermogen in deze woning bedraagt (€ 0 + € 450.000) : 2 = € 225.000, welk<br />
bedrag geacht wordt een forfaitair rendement op te leveren van 4% ofwel € 9.000. Hierover<br />
moet 30% vermogensrendementsheffing worden voldaan (€ 2.700). In box 3 is de betaalde<br />
hypotheekrente niet aftrekbaar. Zie ook art. 2.14 Wet IB 2001 voor de toedeling van<br />
vermogensbestanddelen.<br />
102. a. Niets. Voor haar geldt in beginsel de drempel van € 2.900 van art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet<br />
IB 2001. Omdat het totaal van haar schulden beneden deze drempel ligt, is niets aftrekbaar.<br />
b. De hypothecaire lening van € 300.000 moet in tweeën worden gesplitst: een deel van €<br />
260.000 dat is gekoppeld aan de eigen woning/hoofdverblijf, en dat daarom in box 1 valt. Dit<br />
bedrag vormt dan geen schuld meer in box 3 (art. 2.14 Wet IB 2001). De verhoging van de<br />
hypothecaire lening ad € 40.000 dient niet ter verbetering of onderhoud van de woning, en valt<br />
daarom niet in box 1 maar in box 3 (art. 3.123 Wet IB 2001). Ook de persoonlijke lening valt<br />
in box 3. Het bedrag dat Wim aan de fiscus is verschuldigd, mag niet als schuld worden<br />
meegeteld (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001). De totale schuld in box 3 bedraagt nu €<br />
40.000 + € 30.000 = € 70.000. Hiervan mag Wim het forfait van € 2.900 (art. 5.3 lid 3<br />
onderdeel e Wet IB 2001) niet meetellen, zodat een schuld resteert van € 67.100. Omdat zijn<br />
vrouw geen aangifte doet, geldt voor hem een drempel van 2 x € 2.900 = € 5.800 (art. 5.3 lid 3<br />
onderdeel e Wet IB 2001).<br />
c. Ja, zie art. 1.2 lid 1 onderdeel a jo. art. 2.17 Wet IB 2001. Op dat moment bedraagt het niet<br />
aftrekbaar forfait 2 x € 2.900 = € 5.800 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001).<br />
d. Nee, omdat hij in het kalenderjaar nog niet meer dan zes maanden met Ellen samenwoont<br />
(art. 1.2 lid 1 onderdeel b-1° Wet IB 2001).<br />
103. Hier is sprake van inkomen uit sparen en beleggen (box 3), hoewel Marjolein een verlies heeft<br />
geboekt van € 40.000. Er geldt een forfaitair rendement van 4% over het gemiddelde vermogen<br />
= 4% van (€ 100.000 + € 60.000) : 2 = € 3.200. Hierover moet zij 30% belasting betalen ofwel<br />
€ 960 (zie art. 5.2 en art. 2.12 Wet IB 2001)<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
104. In dit geval is art. 5.3 lid 5 Wet IB 2001 van toepassing. Marjolein heeft in 2010 slechts negen<br />
volle maanden in Nederland gewoond en daarom is zij slechts tijdsevenredig IB verschuldigd; 9/12<br />
x € 960 = € 720.<br />
105. a. De rendementsgrondslag is € 100.000, namelijk het spaartegoed van € 40.000 en het pakket<br />
aandelen van € 60.000 (art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />
b. In dit geval is de rendementsgrondslag € 102.900, namelijk het spaartegoed van € 100.000, het<br />
pakket aandelen van € 60.000 en de schuld aan de bank van eveneens € 60.000 -/- € 2.900 =<br />
€ 57.100. Zie art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001.<br />
Toelichting. In verband met de doelmatigheidsdrempel wordt met de eerste € 2.900 aan schulden<br />
geen rekening gehouden.<br />
106. Niets. Er geldt een heffingvrij vermogen van € 20.661 (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001), waar Sanne met<br />
haar gemiddelde vermogen van € 6.000 onder blijft.<br />
107. Alfons was slechts een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig, namelijk vanaf 17 mei<br />
2010. Volgens art. 5.3 lid 4 Wet IB 2001 mag alleen worden uitgegaan van de volle<br />
kalendermaanden: juni t/m december ofwel zeven maanden. De beginpeildatum is hier 17 mei<br />
2010. De rendementsgrondslag is het gemiddelde vermogen: (€ 20.000.000 + 0) : 2 = € 10.000.00.<br />
Hiervoor zal Alfons, ondanks het feit dat hij geen (euro)cent meer heeft, aan belasting moeten<br />
betalen: 4% van € 10.000.000 à 30% = € 120.000 x 7/12 = € 70.000.<br />
108. Doordat de serie compleet is geworden, dient een geheel andere waarde te worden gehanteerd,<br />
namelijk € 3.500 (cataloguswaarde ofwel de waarde in het economische verkeer). Omdat Harold de<br />
postzegels ook als belegging aanhoudt, is de vrijstelling van art. 5.8 lid 1 Wet IB 2001 niet van<br />
toepassing.<br />
Op 1 januari 2010 werd nog slechts uitgegaan van de stuksprijs: 47 postzegels à gemiddeld € 10 =<br />
€ 470. Voor de IB moet nu de gemiddelde waarde worden gehanteerd: (€ 470 + € 3.500) : 2 =<br />
€ 1.985.<br />
109. Het betreft hier geen eerste of tweede woning die Charles ter beschikking staat, maar een<br />
verhuurde woning en daarom wordt uitgegaan van de ‘gecorrigeerde’ WOZ-waarde (art. 5.20 lid 3<br />
Wet IB 2001 jo. art. 17a Uitv. besl. IB 2001). De waarde in vrije staat is niet aan de orde nu het<br />
pand immers slechts onder bezwaar van huur zou kunnen worden verkocht.<br />
110. a. Bossen behoren volgens art. 5.7 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 niet tot de bezittingen en zijn<br />
dus vrijgesteld van de rendementsheffing in box 3.<br />
b. Een vakantiehuisje valt als tweede woning onder box 3. Omdat er een genotsrecht (het recht<br />
van vruchtgebruik) op rust, moet het huisje worden gewaardeerd op het verschil tussen de<br />
volle waarde (de onbezwaarde bezitting) en de waarde van het genotsrecht (art. 5.22 lid 2 Wet<br />
IB 2001). Dit verschil wordt belast bij de bloot eigenaar, Hendrik de Keizer, terwijl het<br />
genotsrecht wordt belast bij de vruchtgebruiker, zus Jolijn. De waardering van het genotsrecht<br />
geschiedt op de contante waarde van het jaarlijkse voordeel.<br />
Art. 18 lid 1 Uitv. besl. IB 2001 geeft aan, dat volgens art. 19 van het Uitv. besl. IB 2001 te<br />
werk moet worden gegaan. Bij de leeftijd van 41 jaar behoort een kapitalisatiefactor van 18,<br />
maar voor een vrouw factor 19. Zie art. 19 lid 7 Uitv. besl. IB 2001. Art. 18 lid 2 Uitv. besl.<br />
IB 2001 gaat uit van 4% van de waarde van hetgeen aan het genotsrecht is onderworpen. Art.<br />
5.20 lid 1 Wet IB 2001 ten slotte bepaalt, dat voor een tweede binnenlandse (vakantie)woning<br />
de WOZ-waarde kan worden gehanteerd.<br />
Kortom: zus Jolijn moet als vruchtgebruiker 19 x 4% = 76% van de WOZ-waarde ad<br />
€ 100.000 = € 72.000 opgeven met als gevolg dat Hendrik als bloot eigenaar de rest,<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
100% -/- 76% = 24% ofwel € 24.000 aangeeft. In totaal moet namelijk 100% van de waarde<br />
van het betreffende goed in de forfaitaire heffing worden betrokken (art. 5.22 lid 2 Wet IB<br />
2001).<br />
111. a. Petra en Simon zijn fiscale partners (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). De tweede<br />
woning valt onder de rendementsgrondslag van box 3. Volgens art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001<br />
mogen de partners zelf beslissen wie hoeveel van de waarde van de woning minus de daarop<br />
rustende hypothecaire schuld opgeeft: Petra 100%, Simon 100% of samen 100%.<br />
b. Vakantiewoning, WOZ-waarde (art. 5.20 lid 1 Wet IB 2001) € 140.000<br />
Af: hypothecaire schuld = € 90.000 -/- € 5.800 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001;<br />
inclusief partner) = € 84.200 -/-<br />
renteschuld ad € 3.500 als lopende termijn niet aftrekbaar (art. 5.12 Wet IB 2001)<br />
Per saldo op te geven € 55.800<br />
Let op! Een hypothecaire schuld komt inderdaad op de waarde van de woning in mindering.<br />
Hypotheekrente-aftrek daarentegen is in box 3 niet aan de orde!<br />
112. Eigen woning (hoofdverblijf) valt samen met de daarop rustende hypothecaire<br />
geldlening in box 1, en dus niet in box 3 (rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB 2001)<br />
---<br />
Wijnvoorraad in privé-bezit is vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
Antieke meubels en schilderijen zijn vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
Op te geven voor de rendementsgrondslag van box 3 nihil<br />
N.B. Uit. art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001 blijkt, dat roerende zaken die wel voor<br />
persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, zijn vrijgesteld.<br />
113. Niets. Vermogensbestanddelen die in box 1 of box 2 inkomen genereren, kunnen niet meer tot<br />
de bezittingen en schulden van box 3 worden gerekend. Zie de belangrijke rangorderegeling<br />
van art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001! Deze regeling staat weliswaar in hoofdstuk 2 van de Wet IB<br />
2001, maar blijkt nu bij een opgave over inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van cruciaal<br />
belang te zijn!<br />
Zo vallen de eigen woning (hoofdverblijf) met de bijbehorende hypotheek in box 1 (en dus<br />
niet meer in box 3) en horen a.b.-aandelen thuis in box 2 (en dus niet nog eens in box 3).<br />
114. a. Echtgenoten zijn fiscale partners (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Op grond van art.<br />
2.17 lid 2 Wet IB 2001 mogen zij elk jaar opnieuw zelf beslissen wie welk deel van de<br />
gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aangeeft: Pascal 100%, Alice 100%, samen<br />
100%?<br />
b. Ja, alle natuurlijke personen die bij het begin van het kalenderjaar in Nederland wonen zijn<br />
zelfstandig belastingplichtig.<br />
c. Nee. Het vermogen van de beide kinderen wordt aan de ouders toegerekend. Zie art. 2.15 Wet<br />
IB 2001.<br />
d. In belangrijke mate wil zeggen: voor € 408 of meer per kwartaal (art. 2. Uitv. reg. IB 2001).<br />
Grotendeels betekent: voor meer dan de helft.<br />
e. Art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001 kent een kindertoeslag van € 2.762 per kind, waarmee het<br />
heffingvrije vermogen per kind wordt verhoogd. De verhoging bedraagt in totaal 2 x € 2.762 =<br />
€ 5.524.<br />
115. a. Woonhuis (hoofdverblijf) compleet met bijbehorende hypothecaire<br />
lening valt in box 1 (art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />
caravan (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001: persoonlijke doeleinden) vrijgesteld ---<br />
antieke meubels: vrijgesteld (idem) ---<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
postzegelverzameling is eveneens vrijgesteld, en wel als<br />
‘voorwerp van wetenschap’ (art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />
gouden en zilveren sieraden vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
privé-schulden (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001): € 15.300 -/- (€ 2.900 x 2 ) *) =<br />
€ 9.500 -/-<br />
‘broodjes’ goud zijn als baar goud belast (belegging: art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB<br />
2001) € 75.000<br />
aandelen Philips, op voorwaarde dat het de slotnotering betreft<br />
zoals vermeld in de Officiële Prijscourant op de einddatum (art. 5.21 Wet IB 2001) € 8.000<br />
stationcar (persoonlijke doeleinden; art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) vrijgesteld<br />
auto van Annelies (idem stationcar) ---<br />
Totale rendementsgrondslag € 73.300<br />
*) De aftrekbeperking voor kleine schulden bedraagt nu, omdat hij een partner heeft, € 5.800<br />
per persoon.<br />
b. Pax en Annelies hebben gezamenlijk een heffingvrije vermogen van € 41.332 (art. 5.2 lid 2<br />
Wet IB 2001). Forfaitair rendement is 4% (art. 5.2 Wet IB 2001). Volgens art. 2.13 Wet IB<br />
2001 moet nu worden betaald: 30% van 4% van (€ 73.300 -/- € 41.322) = € 383.<br />
116. Kasteeltje is geen eigendom van de baron. ---<br />
Collectie schilderijen is vrijgesteld (voorwerpen van kunst; art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />
Antieke boeken zijn als voorwerpen van wetenschap eveneens vrijgesteld (art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />
Louis XV-meubelen vallen onder art. 5.3 lid 2 onderdeel c, en zijn dus vrijgesteld ---<br />
Antieke auto vrijgesteld, mits geen belegging (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
Rendementsgrondslag voor box 3 nihil<br />
117. a. 1. Tegoed spaarrekening is een bezitting € 70.000<br />
2. Levensmiddelen zijn vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
3. Een hoofdwoning hoort thuis in box 1 en daarom niet meer<br />
in box 3 (rangorderegeling van art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) Zie ook art. 3.111 lid 1<br />
onderdeel b Wet IB 2001 ---<br />
4. De schuld volgt het actief box 1. ---<br />
5. Antiek vrijgesteld (voorwerpen van kunst en/of inboedel: art. 5.3 lid 2 onderdeel c<br />
respectievelijk art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />
6. Inboedel vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
7. IB-schuld wordt niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />
8. Tegoed wegens verrichte diensten is een bezitting € 7.000<br />
9. Rechten op (niet ingegane) lijfrenten zijn vrijgesteld. Omdat de<br />
premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar waren,<br />
horen deze rechten thuis in box 1 (art. 2.14 lid 2 respectievelijk<br />
art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />
Rendementsgrondslag voor box 3 € 77.000<br />
b. John heeft recht op een heffingvrij vermogen van € 20.661 (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001)<br />
Rendementsgrondslag € 77.000<br />
Af: heffingvrije vermogen € 20.661 -/-<br />
Grondslag sparen en beleggen € 56.339<br />
De rendementsheffing is nu 30% (art. 2.13 Wet IB 2001) van 4% (art. 5.2 Wet IB 2001) van €<br />
56.339 = € 676.<br />
118. Vanaf 2001 maken lijfrentepolissen waarvan de premie niet aftrekbaar is, of waarvan de premies<br />
niet in aftrek worden gebracht, deel uit van het vermogen in box 3 (art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
IB 2001). Als de premie gedeeltelijk in aftrek is gebracht, zal de waarde van de polis moeten<br />
worden gesplitst, respectievelijk in een deel dat thuishoort in box 1 (aftrekbaar gedeelte) en een<br />
ander deel dat onder box 3 valt.<br />
119. Op 1 januari had Wesley een vordering van € 1.800 op zijn werkgever, die voor box 3 wordt gezien<br />
als een bezitting (art. 5.3 lid 2 onderdeel e Wet IB 2001).<br />
120. Bezittingen en schulden die voortvloeien uit een belastingwet waarop de AWR van toepassing is,<br />
zoals de Wet IB 2001, worden niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 2 na onderdeel f en lid 3<br />
Wet IB 2001). Niet van belang, dus.<br />
121. Bezittingen:<br />
recht op pensioen is vrijgesteld; genereert belastbaar loon voor box 1<br />
(art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />
recht op AOW-uitkering eveneens (idem) ---<br />
recht op niet ingegane lijfrente is ook vrijgesteld; (gaat toekomstig inkomen<br />
genereren in box 1 (art. 2.14 lid 2 respectievelijk art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />
obligaties: waarde in het economische verkeer kan, mits niet opgenomen in<br />
de Officiële Prijscourant, want dan geldt art. 5.21 Wet IB 2001 € 7.500<br />
€ 7.500<br />
Schulden: geen<br />
Rendementsgrondslag bedraagt dus € 7.500.<br />
122. Bezittingen:<br />
De hoofdwoning valt onder box 1 (art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />
Inboedel vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
Vakantiehuisje*) geen hoofdverblijf<br />
(niet verhuurd): WOZ-waarde (art. 5.20 lid 1 Wet IB 2001) € 110.000<br />
Tegoed in New York*) € 15.000<br />
* ) Het gaat om het wereldvermogen bij binnenlands belastingplichtigen (art. 2.1 Wet IB 2001)<br />
€ 125.000<br />
Schulden:<br />
Huishoudelijke schulden<br />
Schuld die vervalt op 10 januari is nog geen schuld op 1/1 maar wel op<br />
€ 3.000<br />
31/12: maar alle bedragen zijn gemiddeld dus € 2.500<br />
Belastingschulden worden niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001)---<br />
Totaal schulden € 5.500<br />
Af: ingevolge art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001 (inclusief partner) € 5.800 -/-<br />
Schulden die meetellen voor box 3 nihil<br />
Rendementsgrondslag van Rick bedraagt € 125.000<br />
Heffingvrij vermogen Rick + partner (art. 5.2 lid 2 Wet IB 2001) € 41.322 -/-<br />
Kindertoeslag (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001): 3 x € 2.762 = € 8.286 -/-<br />
a. Grondslag sparen en beleggen na heffingvrij vermogen € 75.392<br />
b. Vermogensrendementsheffing bedraagt 30% van 4% van € 75.392 = € 904.<br />
123. Bezittingen:<br />
aandelen Royal Dutch Shell: slotnotering in de Officiële Prijscourant<br />
(art. 5.21 Wet IB 2001) € 14.250<br />
banktegoed € 43.000<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
vorderingen € 1.820<br />
verhuurde woningen gecorrigeerde WOZ-waarde (art. 5.20 lid 3 Wet IB 2001<br />
jo. art. 17a Uitv. besl. IB 2001) € 347.500<br />
recht op lijfrente is vrijgesteld; genereert inkomen in box 1 (idem) ---<br />
rechten op AOW-uitkering zijn vrijgesteld; idem ---<br />
€ 406.570<br />
Schulden:<br />
hypothecaire leningen volgen de activa box 3 (art. 5.3 lid 3 Wet IB 2001) € 78.000 -/-<br />
persoonlijke schulden € 3.000 -/- € 2.900 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB) = € 100 -/-<br />
a. De rendementsgrondslag van Peter bedraagt € 328.470<br />
b. Peter heeft recht op een heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001) van € 20.661-/-<br />
Ouderentoeslag (art. 5.6 lid 1 Wet IB 2001) € 0 -/-<br />
Saldo € 307.809<br />
Rendementsheffing is 30% van 4% van € 307.809 = € 3.693,70.<br />
Geen recht op ouderentoeslag omdat de grondslag sparen en beleggen voor vermindering met<br />
de ouderentoeslag meer bedraagt dan € 273.391.<br />
c. De peildata zijn in dit geval 1 januari (begindatum) en 3 mei (einddatum).<br />
Het aantal gehele kalendermaanden dat Peter binnenlands belastingplichtig<br />
was, bedraagt vier. Uitgaande van € 307.809 vinden we dan: 30% van 4% x 4/12 x<br />
€ 307.809 = € 1.231. Zie art. 5.3 lid 4 Wet IB 2001.<br />
124. Laurens-Jan is minderjarig. De rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en<br />
beleggen (box 3) wordt dan toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent (art.<br />
2.15 lid 2 Wet IB 2001). Die ouder of ouders zullen dit moeten opgeven voor de IB.<br />
Let op! Voor het uitponden van onroerende zaken (box 1) is meer dan normaal vermogensbeheer<br />
nodig.<br />
125. Art. 4.46 lid 1 Wet IB 2001 stelt dat vervreemdingsvoordelen worden beschouwd te zijn genoten<br />
op het tijdstip van de vervreemding. Dat is in dit geval het moment waarop de verkoopprijs<br />
vaststaat (25 januari 2010). De obligatoire (= verbintenisscheppende) overeenkomst wordt dan<br />
namelijk perfect.<br />
Het is zelfs mogelijk dat er op 1 december 2009 al sprake is van een belaste vervreemding.<br />
In de op die datum gesloten overeenkomst moeten dan de regels zijn vastgelegd aan de hand<br />
waarvan de accountant de prijs moet bepalen.<br />
126. a. In de definitie van een a.b. in art. 4.6 Wet IB 2001 (aanhef) wordt gesproken van ‘direct of<br />
indirect’.<br />
In feite is A via de BV M ook aandeelhouder, en wel indirect aandeelhouder. Hij heeft dus een<br />
belang van 3% + (25% x 30%) = 10,5% in BV A.<br />
Conclusie: A heeft een a.b. in de BV A (art. 4.6 Wet IB 2001).<br />
b. Twee procent is te weinig B heeft geen a.b. De broer is een bloedverwant in de tweede<br />
graad van de zijlinie dus telt zijn belang niet (meer) mee bij B.<br />
Zie art. 4.10 Wet IB 2001 meetrekregeling. De broer is wel a.b.-houder (art. 4.6 Wet IB<br />
2001).<br />
c. Geen van beiden heeft een a.b. Mocht één van hen later toch een a.b. verwerven, dan worden<br />
de aandelen van de ander in dit a.b. meegetrokken (art. 4.10 Wet IB 2001 meetrekregeling).<br />
127. Overdrachtsprijs 48 x € 1.500 = € 72.000<br />
Verkrijgingsprijs 48 x € 1.000 = € 48.000<br />
Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) € 24.000<br />
Belast tegen het 25%-tarief van art. 2.12 Wet IB 2001.<br />
Let op! De twee resterende aandelen blijven via de meetrekregeling een a.b. vormen (art. 4.10 Wet<br />
IB 2001). Verkoopt Agnes deze aandelen aan een derde dan is er sprake van een vervreemding (art.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
4.12 onderdeel b en 4.16 Wet IB 2001). De claim op de eventuele resterende aandelen kan op<br />
verzoek worden doorgeschoven tot de daadwerkelijke verkoop (art. 4.16 lid 1 onderdeel g en art.<br />
4.40 Wet IB 2001).<br />
128. a. Het gaat hier om een rente van 7% van € 22.500 = € 1.575. Volgens art. 5.16 lid 1 Wet IB<br />
2001 is deze belegging vrijgesteld van rendementsheffing in box 3. Bovendien krijgt Ome<br />
Gerrit een heffingskorting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen<br />
van 1,3% van € 22.500 = € 292,50. Zie art. 8.20 Wet IB 2001.<br />
De lening is bij oninbaarheid aftrekbaar als verlies op beleggingen in durfkapitaal (art. 6.8<br />
Wet IB 2001) in het kader van de persoonsgebonden aftrek, als de kwijtschelding is<br />
geschied binnen acht jaar na de geldverstrekking, en het verlies in totaal niet meer bedraagt<br />
dan € 46.984 (art. 6.8 lid 5 Wet IB 2001).<br />
b. Het moet gaan om:<br />
een geregistreerde, achtergestelde lening,<br />
die is verstrekt aan een beginnende ondernemer,<br />
die de lening gebruikt voor de financiering van bestanddelen van zijn verplichte<br />
ondernemingsvermogen, enzovoorts. Zie art. 5.17 lid 1 Wet IB 2001.<br />
129. a. In het kapitaal van € 113.000 zit een opgebouwde rente van € 113.000 -/- 30 x € 2.300 =<br />
€ 44.000. Volgens art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt hier een maximale vrijstelling van €<br />
150.500. Het bedrag van de uitkering blijft hier beneden met als gevolg dat de rente van €<br />
44.000 volledig onbelast is.<br />
b. In dit geval bedraagt de totale uitkering van € 163.000 meer dan de maximale vrijstelling van<br />
€ 150.500. De reden waarom de rente € 163.000 -/- 30 x € 2.300 = € 94.000 gedeeltelijk wordt<br />
belast en wel als volgt. Het deel van de uitkering boven de vrijstelling bedraagt € 163.000 -/-<br />
€ 150.500 = € 12.500. De rente bedraagt € 94.000, zoals we al hebben berekend. Belast is nu<br />
(€ 12.500 : € 163.000) x € 94.000 = € 7.208,59 en wel maximaal tegen een tarief van 52% in<br />
box 1.<br />
130. De persoonsgebonden aftrek vermindert achtereenvolgens het inkomen uit werk en woning (box<br />
1), het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) en ten slotte het inkomen uit<br />
aanmerkelijk belang (box 2). Zie art. 6.2 Wet IB 2001. Op het inkomen uit box 1 kan € 8.000 in<br />
mindering worden gebracht, waarna het inkomen uit deze box nihil bedraagt. Met het restantbedrag<br />
aan persoonsgebonden aftrek, namelijk € 12.000 gaan we naar box 3, waar € 5.000 als aftrekpost<br />
kan dienen (restant € 7.000) en ten slotte gaan we naar box 2 waar € 4.000 in mindering wordt<br />
gebracht. Uiteindelijk blijft er een persoonsgebonden aftrek over van € 3.000. Dit restant kan<br />
worden meegenomen naar 2011 en eventuele volgende jaren (art. 6.1 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />
2001).<br />
Opmerking<br />
De verrekening met de inkomens in verschillende boxen heeft tot gevolg dat een en ander<br />
geschiedt tegen verschillende percentages: in box 1 tegen het progressieve tarief (maximaal 52%),<br />
in box 3 tegen 30% en in box 2 tegen 25%.<br />
Conclusie: voor de belastingplichtige is deze volgorde zo gunstig mogelijk.<br />
131. a. Onjuist. De persoonsgebonden aftrek is, zoals de term zelf al aangeeft, een aftrekpost die in<br />
mindering mag worden gebracht op het inkomen van de verschillende boxen. Verrekenen<br />
betekent dat vooruitbetaalde belasting in mindering komt op de uiteindelijk verschuldigde<br />
belasting. Dit laatste is hier zeer zeker niet het geval.<br />
b. Onjuist. Dit gebeurt juist wel. Zie art. 6.2 Wet IB 2001.<br />
c. Dit is juist. Zie art. 6.1 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
132. a. Onjuist. De wet noemt er acht (art. 6.1 lid 2 Wet IB 2001). Deze behoren tot de<br />
gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Vergelijk met art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001.<br />
b. Onjuist. Ook onderhoudsuitgaven van verhuurde monumentenpanden vallen onder de<br />
persoonsgebonden aftrekposten. Zie art. 6.1 lid 2 onderdeel g jo. afdeling 6.8 Wet IB 2001.<br />
c. Onjuist. Zie art. 6.1 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001. Het betreft dan kinderen jonger dan 30 jaar<br />
(art. 6.13 lid 1 Wet IB 2001).<br />
d. Onjuist. Studiekosten vallen vanaf 2001 onder de scholingsuitgaven (art. 6.27 e.v. Wet IB<br />
2001). Deze laatste uitgaven zijn pas aftrekbaar als het gaat om uitgaven voor een opleiding of<br />
studie ‘met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.’ Volgens de memorie<br />
van toelichting gaat het dan of om het verbeteren van de financieel-economische positie van<br />
de belastingplichtige (‘carrière maken’) of om het op peil houden of verbeteren van kennis en<br />
vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van<br />
inkomen uit tegenwoordige arbeid (‘bijblijven’).<br />
133. Nee, want het bedrag van de gift is lager dan de drempel. Volgens art. 6.39 lid 2 jo. lid 1 Wet IB<br />
2001 bedraagt de drempel in dit geval één procent van het gezamenlijk bedrag van de<br />
verzamelinkomens (art. 2.18 Wet IB 2001) van de belastingplichtige en zijn partner vóór<br />
toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Dit is 1% van (€ 60.000 + € 30.000) = € 900<br />
134. 1. Allereerst moeten de verschillende aftrekposten worden gegroepeerd, omdat:<br />
sommige aftrekposten volledig aftrekbaar zijn;<br />
uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften slechts aftrekbaar zijn voor zover ze een<br />
bepaalde drempel overschrijden.<br />
Belastbaar loon € 30.000<br />
b. contributie personeelsvereniging niet aftrekbaar; de IB kent voor werknemers<br />
geen aftrekposten meer, op de reisaftrek na.<br />
d. consumptieve rente niet aftrekbaar ---<br />
e. vakbondscontributie niet aftrekbaar. Zie ook opmerking bij letter b.<br />
h. lijfrentepremie (art. 3.124 onderdeel a en art. 3.127 lid 1 Wet IB 2001): er moet een<br />
pensioentekort worden aangetoond.<br />
j. verzekeringspremies (art. 3.124 onderdeeel c Wet IB 2001) € 750 -/-<br />
Inkomen uit werk en woning € 29.250<br />
i. Uitgaven levensonderhoud broer niet aftrekbaar (art. 6.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Een<br />
broer is een bloedverwant in de tweede graad van de zijlijn. ----<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten:<br />
a. nota's huisarts en tandarts € 2.250<br />
f. apothekerskosten € 500<br />
g. inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet aftrekbaar*) ---<br />
n. nominale bijdrage Zvw niet aftrekbaar*) ---<br />
Daarnaast geldt via art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 in beginsel een verhoging<br />
van 77% van € 500, omdat het verzamelinkomen lager is<br />
dan € 32.738, maar in dit geval lukt dat niet, omdat onderdeel a<br />
van art. 6.17 lid 1 Wet IB 2001 hier niet onder valt ---<br />
*) art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001 sinds 1 januari 2008 € 2.750<br />
af drempel (art. 6.20 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) 1,65% van € 29.250 € 483<br />
aftrekbaar € 2.267 -/-<br />
Uitgaven ter zake van de opleiding of<br />
studie voor een beroep (scholingsuitgaven)<br />
k. NIVRA-cursus € 1.750<br />
af: drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500<br />
aftrekbaar € 1.250 -/-<br />
Aftrekbare giften:<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
c. gezinsbijdrage aan de kerk, als een schriftelijk<br />
bewijsstuk aanwezig is € 500<br />
l. deurcollectes niet aftrekbaar (geen bewijs) ---<br />
m. overboekingen (bank- en giroafschriften) € 700<br />
€ 1.200<br />
af: drempel (art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001) 1% van € 29.250 = € 292,50<br />
aftrekbaar € 907,50 -/-<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning (art. 3.1 Wet IB 2001) € 24.825,50<br />
2. Voor de bepaling van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten moeten dan de<br />
verzamelinkomens van man en vrouw worden opgeteld, voordat de drempel kan worden<br />
berekend (art. 6.20 lid 2 Wet IB 2001): € 29.250 + € 15.000 = € 44.250.<br />
drempel uitgaven voor specifieke zorgkosten:<br />
1,65% van € 38.722 + 5,75% van (€ 44.250 -/- € 38.722) = € 956,77. Het gevolg hiervan is, dat<br />
er nu slechts aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn van € 2.750 -/- € 956 = €<br />
1.794.<br />
Voor het bepalen van de aftrekbare giften moeten de verzamelinkomens van de echtgenoten<br />
eveneens worden opgeteld (art. 6.39 lid 2 Wet IB 2001). De drempel is nu 1% van € 44.250 = €<br />
442,50, met als gevolg dat aftrekbaar is € 1.200 -/- € 442,50 = € 757,50. Het belastbaar inkomen<br />
uit werk en woning wordt nu: € 30.000 + € 15.000 -/- € 750 -/- € 1.794 -/- € 1.250 -/- € 757,50 =<br />
€ 40.448,50.<br />
135. 1. Niet aftrekbaar. Het betreft hier kosten tot verwerving van een bron van inkomen. Volgens de<br />
eigenwoningregeling zijn uitsluitend de volgende kosten aftrekbaar: renten van schulden,<br />
kosten van geldleningen en bepaalde periodieke betalingen (art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001).<br />
2. Aftrekbaar als uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (art. 6.13 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Hiervoor geldt een forfaitaire aftrek (en is er geen drempel). Zie art. 36 Uitv. reg. IB 2001. Het<br />
kind moet door de vader wel in belangrijke mate worden onderhouden (minimaal € 408 per<br />
kwartaal; zie art. 2 Uitv. reg. IB 2001).<br />
3. Niet aftrekbaar. De uitgaven vallen niet binnen art. 6.1 Wet IB 2001.<br />
4. Kan in beginsel als aftrekbare gift worden opgevoerd. Drempel € 60 of, als dat meer is, 1%<br />
van het verzamelinkomen.<br />
5. Aftrekbaar als wordt voldaan aan art. 6.3 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001 dringende morele<br />
onderhoudsverplichting.<br />
136. Lijfrentepremie AMEV (art. 3.127 Wet IB 2001): ---<br />
Er moet nu een pensioentekort worden aangetoond,<br />
wil van aftrekbaarheid sprake kunnen zijn.<br />
Pensioenbetalingen zijn alleen aftrekbaar als ze voldoen aan de<br />
voorwaarden van art. 6.3 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001(uitgaven voor<br />
onderhoudsverplichtingen als persoonsgebonden aftrekpost) € 2.400<br />
Studiekosten om carrière te maken zijn in beginsel aftrekbaar als scholingsuitgaven (art. 6.27 Wet<br />
IB 2001).<br />
Er geldt wel een drempel van € 500 (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 3.500 -/- € 500 = € 3.000<br />
Rente lening: consumptieve rente is vanaf 2001 niet meer aftrekbaar ----<br />
De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw valt niet onder de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
(art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
De lijfrentepremie van € 2.500 is niet aftrekbaar, omdat broer Pieter geen<br />
verzekeraar is in de zin van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (art. 3.126 Wet IB 2001).<br />
De aanslag IB levert geen aftrekpost op.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
137. De € 7.500 voor zijn ex-vrouw mag Stef opvoeren als uitgave voor onderhoudsverplichtingen als<br />
onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. Het betreft hier immers een periodieke uitkering die<br />
rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht, en die niet toekomt aan een lid van het bekende<br />
‘familie-clubje’ (art. 6.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Als Mieke de alimentatie voor zoon Gaime<br />
ontvangt, mag Stef een aftrekpost (forfait!) opvoeren van 4 x € 355 = € 1.420 in verband met<br />
uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (art. 6.13 Wet IB 2001 en art. 36 Uitv. reg. IB 2001).<br />
Voorwaarde is, dat Stef zijn kind in belangrijke mate onderhoudt (minimaal € 408 per kwartaal; art.<br />
2 Uitv. reg. IB 2001), hetgeen het geval is: € 3.000 is meer dan 4 x € 408= € 1.632.<br />
138. Het betreft hier uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.17 Wet IB 2001).<br />
huisapotheek sinds 1-1-2009 niet meer aftrekbaar ---<br />
contributie Rode Kruis valt in beginsel onder aftrekbare giften ---<br />
zonnebank niet op medisch voorschrift ---<br />
kunstgebit € 300,00<br />
toestel body-building: niet aftrekbaar ---<br />
reparatie leesbril niet aftrekbaar (art. 6.17 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001) ---<br />
eigen bijdrage ambulancekosten (art. 6.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) € 150,00<br />
contributie kruisvereniging niet aftrekbaar (art. 6.17 lid 1 Wet IB 2001) ---<br />
kosten in verband met bevalling echtgenote aftrekbaar voor zover geen kosten kraamhulp of<br />
invaliditeit, aldus de Belastingdienst. € 900,00<br />
kosten overlijden schoonvader niet aftrekbaar ---<br />
nominale Zvw bijdrage man en vrouw (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />
inkomensafhankelijke Zvw-bijdragen man en vrouw (idem) ---<br />
geen verhoging via art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 van 77%, omdat het gezamenlijk inkomen van<br />
€ 26.000 + € 15.000 hoger is dan de drempel van € 32.738 ---<br />
Totaal € 1.350,00<br />
Af: drempel 1,65% van € 38.722 + 5,75% x (€ 41.000 -/- € 38.722), art. 6.20 Wet IB 2001<br />
€ 769,90 -/-<br />
Aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten € 580,10<br />
139. De kosten van de studeerkamer en van extra verlichting en verwarming kunnen niet worden<br />
opgevoerd als scholingsuitgaven (art. 6.28 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
Reiskosten zijn niet aftrekbaar (onderdeel c). ---<br />
studieboeken € 800<br />
usb-stick € 60<br />
cursusgeld € 1.820<br />
leermiddelen € 312<br />
examengelden € 450<br />
reis- en verblijfkosten, evenals kosten van excursies en studiereizen<br />
zijn niet aftrekbaar (art. 6.28 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />
de kosten van het examenfeest zijn niet aftrekbaar ---<br />
Totaal € 3.442<br />
Af: drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />
studiekostenvergoeding werkgever € 900 -/-<br />
Aftrekbaar als scholingsuitgaven € 2.042<br />
140. Henk Schelfhorst heeft recht op de volgende heffingskortingen op jaarbasis:<br />
de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB 2001) € 1.987<br />
een arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) van 1,737% van € 3.000 =<br />
€ 52,11. Deze korting is echter minimaal de arbeidskorting<br />
die in de LB is genoten, hier € 85, € 85<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Let op! Pensioen en AOW zijn inkomsten uit vroegere arbeid<br />
en geven geen recht op arbeidskorting<br />
de alleenstaande-ouderkorting (art. 8.15 Wet IB 2001). Henk heeft in 2010<br />
immers geen partner en heeft het hele jaar een huishouding<br />
gevoerd met een kind jonger dan 27 jaar, enzovoort € 945<br />
de ouderenkorting (art. 8.17 Wet IB 2001), omdat Henk op 31 december<br />
van het kalenderjaar de 65 is gepasseerd en zijn verzamelinkomen lager is<br />
dan € 34.649. € 684<br />
de alleenstaande ouderenkorting (art. 8.18 Wet IB 2001), omdat Henk als<br />
weduwnaar recht heeft op AOW voor alleenstaanden € 418<br />
Totale korting (standaardheffingskorting) € 4.119<br />
Let op! Henk heeft geen recht op de aanvullende alleenstaande ouderkorting (art. 8.16 Wet IB<br />
2001), en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (art. 8.14a Wet IB 2001), omdat zijn dochter<br />
Els aan het begin van het kalenderjaar ouder is dan zestien respectievelijk twaalf jaar.<br />
Een berekening naar evenredigheid van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf is hier<br />
niet nodig, omdat immers de standaardheffingskorting wordt gevraagd. Bij het berekenen van de<br />
gecombineerde heffingskorting is een dergelijke berekening wel vereist. Deze korting kan worden<br />
afgeleid uit de standaardheffingskorting.<br />
141. Buitenlandse belastingplichtigen (op enkele uitzonderingen na) en alleenstaande binnenlandse<br />
belastingplichtigen die geen inkomsten genieten en dus ook geen inkomensheffing verschuldigd<br />
zijn.<br />
142. De arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) bedraagt 11,888% van (€ 11.000 -/- € 9.041) + € 157 = €<br />
389,89.<br />
Guy heeft in de LB door toepassing van de maandtabel elke keer een arbeidskorting genoten van<br />
€ 85. In totaal is dat 4 x € 85 = € 340. De arbeidskorting in de IB bedraagt minimaal het bedrag dat<br />
Guy heeft genoten op basis van de LB-maandtabel (de slotzin van art. 8.11 lid 2 Wet IB 2001).<br />
Het eerder berekende bedrag van € 419,08 is echter hoger.<br />
143. a. Raadpleeg art. 8.1 onderdeel c Wet IB 2001.<br />
b. De standaardheffingskorting bestaat uit de algemene heffingskorting van € 1.987 (art. 8.10<br />
Wet IB 2001) plus de ouderenkorting van € 684 (art. 8.17 Wet IB 2001) is € 2.671.<br />
c. Component heffingskorting Breuk Heffingskorting<br />
IB-gedeelte 2,30/33,45 € 184<br />
AOW-gedeelte 17,9/33,45 € 1.429<br />
ANW-gedeelte 1,10/33,45 € 88<br />
AWBZ-gedeelte 12,15/33,45 € 970<br />
Totaal 33,45 € 2.671<br />
d. Manus heeft geen recht op de AOW-component in de heffingskorting, omdat hij als 73-jarige<br />
ook niet premieplichtig is voor de AOW (art. 10 lid 4 Wet financiering volksverzekeringen).<br />
e. Raadpleeg voor dit begrip art. 8.1 onderdeel d Wet IB 2001. Voor zover de gevraagde korting<br />
betrekking heeft op de algemene heffingskorting, bedraagt deze € 184 + € 88 + € 970 = €<br />
1.242.<br />
144. a. Geen aanslag. Het genoten voordeel, dat voortvloeit uit het ter beschikking stellen van een<br />
personenauto door de werkgever, valt sinds 1 januari 2006 onder art. 13bis Wet LB 1964.<br />
b. Geen aanslag IB. Ook een bestelauto valt onder de autokostenfictie van art. 13bis Wet LB<br />
1964, behalve als die bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt<br />
te zijn voor vervoer van goederen (lid 5). Denk aan een bestelwagen met slechts een zitplaats<br />
voor de bestuurder en naast hem géén stoel voor een bijzitter, maar slechts laadruimte voor<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
vervoer van goederen. In het laatste geval wordt Sander dan ook in beginsel niet geacht ter<br />
zake loon te hebben genoten.<br />
c. Mogelijk wel een aanslag als meer dan € 44 moet worden bijbetaald. Zie art. 9.4 lid 1<br />
onderdeel a Wet IB 2001. Tevens bij een teruggaaf van meer dan € 14 (art. 9.4 lid 5 Wet IB<br />
2001).<br />
d. Geen aanslag voor Matthijs: de LB is eindheffing.<br />
Wel een aanslag voor Marijke: zij genoot inkomsten die niet waren onderworpen aan de<br />
inhouding van LB.<br />
Let op! Als Matthijs een T-biljet invult en inlevert, valt hij onder art. 9.4 lid 5 Wet IB 2001 en<br />
heeft hij recht op teruggave (op voorwaarde dat het om > € 14 gaat).<br />
145. a. (In beginsel) wel een aanslag, omdat zij tegelijkertijd en langer dan een maand meer dan één<br />
dienstbetrekking had. Bovendien valt haar totale inkomen gedeeltelijk in de derde<br />
belastingschijf, waardoor zij waarschijnlijk meer dan € 44 (extra) IB verschuldigd is (art. 9.4<br />
lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
b. Idem/eerste zin. De tweede dienstbetrekking levert een bijbetaling van IB op van meer dan €<br />
44.<br />
c. Geen aanslag. De tweede dienstbetrekking levert geen bijbetaling van IB op van meer dan<br />
€ 44.<br />
d. Wel een aanslag, omdat de verschuldigde belasting de gezamenlijke voorheffingen met meer<br />
dan € 44 te boven gaat (art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />
146. Inkomensheffing € 4.800<br />
Af:<br />
reeds ingehouden dividendbelasting *) € 300<br />
reeds ingehouden loonheffing*) € 4.000<br />
€ 4.300<br />
Resteert te betalen € 500<br />
*) voorheffingen op de IB (art. 9.2 Wet IB 2001)<br />
147. a. Jan heeft recht op (een deel van) de algemene heffingskorting en de arbeidskorting (art. 8.10<br />
en 8.11 Wet IB 2001). Omdat hij minder dan dit bedrag heeft verdiend, is hij geen LB<br />
verschuldigd.<br />
b. Als meer dan € 14 is ingehouden (hetgeen hier het geval is) kan Jan het volledige bedrag<br />
terugvragen via het indienen van een zogenoemd T-biljet (T van teruggave). Zie art. 9.4 lid 5<br />
Wet IB 2001.<br />
Voor jongeren t/m 27 jaar is er een Tj-biljet.<br />
148. Een negatieve aanslag met verrekening van loonheffing, dividendbelasting en mogelijk voorlopige<br />
teruggaaf. Zie de art. 9.1, 9.2 en 9.3 Wet IB 2001.<br />
149. a. Het verschil tussen de verschuldigde inkomensheffing (€ 13.880) en het voorheffingssaldo<br />
(€ 15.000 -/- € 945) bedraagt € 175. Dit is meer dan het forfait van € 44 (art. 9.4 lid 1<br />
onderdeel a Wet IB 2001). In dat geval wordt wel een aanslag IB opgelegd.<br />
b. Nu er een IB-aanslag wordt opgelegd, kan de voorheffing worden verrekend.<br />
150. Ja, als een voorlopige teruggaaf is vastgesteld, moet een aanslag IB worden opgelegd als meer dan €<br />
44 moet worden bijbetaald. De door Mitch geschatte aftrekbare kosten en uitgaven volgens de IB<br />
vormen een soort voorcalculatie, die vanzelfsprekend moet worden gevolgd door een ‘nacalculatie’<br />
(vergelijking van geschatte bedragen met werkelijke uitgaven). Zie art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB<br />
2001.<br />
151. Ja. Het bijzondere van deze casus is namelijk, dat Marco in 2010 zijn 65ste verjaardag viert en dat<br />
in verband hiermee bijzondere wettelijke bepalingen gelden. Marco heeft op tijd aangifte gedaan.<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Volgens art. 9.4 lid 5 Wet IB 2001 wordt er nu een negatieve aanslag IB (teruggaaf) opgelegd,<br />
omdat het verschil tussen de voorheffing en de verschuldigde inkomensheffing meer bedraagt dan<br />
€ 14.<br />
152. a. Belastbaar inkomen uit werk en woning € 70.000<br />
Aan inkomensheffing is nu verschuldigd:<br />
33,45% van € 18.218 (eerste inkomensschijf) = € 6.094<br />
42% van (€ 32.738 -/- € 18.218) (tweede inkomensschijf) = € 6.098<br />
42% van (€ 54.367 -/- € 32.738) = € 9.084<br />
52% van (€ 70.000 -/- € 54.367) = € 8.129<br />
€ 29.405<br />
Zonder verdere nadere gegevens heeft Willem in ieder geval recht<br />
op de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB 2001) van € 1.987-/-<br />
en op de arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) € 1.489 -/-<br />
Inkomensheffing na heffingskortingen € 25.929<br />
b. Willem mag de voorheffingen en andere vooruitbetalingen met de<br />
verschuldigde IB verrekenen:<br />
betaling op voorlopige aanslag € 7.900<br />
kansspelbelasting € 500<br />
dividendbelasting € 1.600<br />
€ 10.000 -/-<br />
Resteert te betalen € 15.929<br />
c. De aanslag zal € 25.929 bedragen, namelijk de verschuldigde IB/PVV vóór verrekening van de<br />
vooruitbetalingen en de voorheffingen.<br />
d. Willem kan bij de inspecteur een bezwaarschrift indienen tegen de in zijn ogen te hoge aanslag.<br />
e. Het bezwaarschrift moet zijn ingediend binnen zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet.<br />
153. Uitwerking van de heer Slager:<br />
Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />
Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />
Loon € 17.500<br />
De reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) bedraagt nihil omdat niets bekend is omtrent de<br />
reisafstand woning-werk (dient meer dan 10 km te bedragen) en/of met<br />
het openbaar vervoer is gereisd. nihil<br />
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />
Ook wederrechtelijk verkregen voordelen zijn fiscaal belast. € 150<br />
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen (art. 3.124 Wet IB 2001):<br />
Een definitie van een lijfrente staat in art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001.<br />
Hij heeft geen pensioentekort, reden waarom er geen aftrek is binnen<br />
de jaarruimte en/of reserveringsruimte. € ---<br />
€ 17.650<br />
Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. nihil<br />
Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />
Bezittingen (art. 5.3 lid 2 Wet IB 2001)<br />
Het gemiddelde saldo van de lopende rekening bedraagt<br />
(€ 1.500 + € 4.500) : 2 = € 3.000<br />
Het gemiddelde saldo van de spaarrekening bedraagt<br />
(€ 34.500 + € 29.500) : 2 = € 32.000<br />
Totaal € 35.000<br />
Af: heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001) 2 x € 20.661 = € 41.322<br />
Grondslag sparen en beleggen: nihil<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Op de kindertoeslag (art. 5.5 lid 4 Wet IB 2001) hebben zij in beginsel recht<br />
(Chinese tweeling): 2 x € 2.762 = € 5.524. Voor de ouderentoeslag komen zij<br />
vanwege hun leeftijd niet in aanmerking (art. 5.6 Wet IB 2001).<br />
Verzamelinkomen van de heer Slager € 17.650<br />
Uitwerking van mevrouw Slager:<br />
Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />
Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />
Loon € 115.000<br />
De reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) is niet van toepassing, omdat een leaseauto<br />
ter beschikking is gesteld. De bijtelling is gebaseerd op een percentage<br />
van 25%, en vindt sinds 1 januari 2006 plaats via art. 13bis Wet LB 1964 ---<br />
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />
Het netto resultaat bedraagt € 3.600 -/- € 25 = € 3.575<br />
Belastbare inkomsten uit eigen woning:<br />
Eigenwoningforfait (art. 3.112 Wet IB 2001) 0,55% x € 200.000 = € 1.100<br />
Af: hypotheekrente Credit Mutuale € 10.000<br />
€ 8.900 neg.<br />
Verzamelinkomen van mevrouw Slager € 109.675<br />
Persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 Wet IB 2001):<br />
1. Uitgaven voor levensonderhoud aan kinderen.<br />
De kinderalimentatie aan Jurgen is via art. 6.13 Wet IB 2001 en art. 36 Uitv. reg. IB 2001<br />
forfaitair aftrekbaar, als hij in belangrijke mate door haar wordt<br />
onderhouden. Zij dient daartoe minimaal € 408 per kwartaal aan levensonderhoud te<br />
verschaffen (art. 2 Uitv reg. IB 2001). Zij voldoet aan die eis.<br />
Forfaitair aftrekbaar is € 295 x 4 = € 1.180 neg.<br />
2. Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
Inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw<br />
(art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) man en vrouw niet aftrekbaar ---<br />
2 x nominale bijdrage Zvw (idem) ---<br />
Kosten huisapotheek niet aftrekbaar ---<br />
Adoptiekosten Chinese tweeling niet aftrekbaar ---<br />
3. Scholingsuitgaven.<br />
Aangenomen is dat het voor beiden een studie betreft met het oog<br />
op het verwerven van inkomen uit werk en woning (art. 6.27 Wet IB 2001).<br />
Collegegeld MBA-opleiding € 13.000<br />
Examengeld € 10<br />
Studieboeken € 1.350<br />
Opfriscursus hygiënische bedrijfsvoering € 650<br />
Totaal € 15.010<br />
Af: de drempel van art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001 bedraagt 2 x € 500<br />
omdat beiden aftrekbare scholingskosten van meer<br />
dan € 500 hebben € 1.000<br />
4. Aftrekbare giften<br />
Aftrekbaar zijn de gift aan de VVD (€ 1.600)<br />
en het bedrag ad € 1.000 aan de Samenwerkende<br />
hulporganisaties (art. 6.35 Wet IB 2001). Totaal € 2.600<br />
Af: de drempel van art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001 1% van de<br />
verzamelinkomens van beiden ad € 17.650 + € 109.675 =<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />
€ 14.010 neg.
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
€ 127.325 x 1% = € 1.273<br />
Aftrekbaar € 1.327 neg.<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 93.158<br />
Toerekening inkomensbestanddelen:<br />
Art. 2.17 Wet IB 2001 geeft partners de mogelijkheid om gemeenschappelijke<br />
inkomensbestanddelen aan de meestverdiener toe te rekenen. Zo kunnen progressievoordelen<br />
worden benut.<br />
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn volgens art. 2.17 Wet IB 2001 belastbare<br />
inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en de persoonsgebonden<br />
aftrek. Daarnaast is er de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3).<br />
Uitgangspunt is de toerekening waarbij beiden zo weinig mogelijk belasting betalen. Mevrouw<br />
Slager valt in de hoogste belastingschijf (52%). Aan haar kunnen daarom de belastbare inkomsten<br />
uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek worden toegerekend.<br />
154. Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />
Belastbaar loon (art 3.80 Wet IB 2001)<br />
Loon bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken € 75.000<br />
ANW-uitkering € 16.000 +<br />
Af:<br />
Reisaftrek (zie de tabel van art. 3.87 lid 4 Wet IB 2001) € 1.962 -/-<br />
Hij reist 5 dagen per week tussen de 70 en 80 km en is in het bezit van<br />
een openbaarvervoerverklaring (art. 3.87 lid 9 Wet IB 2001).<br />
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />
Belast zijn de opbrengsten ad € 755, minus de kosten ad € 75 = € 680 +<br />
Belastbare inkomsten uit eigen woning (art. 3.110 Wet IB 2001)<br />
Eigen woningforfait (art. 3.112 Wet IB 2001) 0,55% x € 150.000 = € 825<br />
De WOZ-waarde is bepalend (art 3.112 lid 2 Wet IB 2001)<br />
Af: hypotheekrente € 8.000 -/-<br />
€ 7.175-/-<br />
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen (art. 3.124 lid a Wet IB 2001)<br />
Premies voor lijfrenten (art. 3.125 lid 1 en art. 3.127 Wet IB 2001)<br />
Omdat sprake is van een pensioentekort is via de jaarruimte<br />
en de reserveringsruimte de volledige premie aftrekbaar. € 3.500 -/-<br />
€ 79.043<br />
Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nihil<br />
Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />
De rendementsgrondslag bestaat uit de bezittingen verminderd met de schulden<br />
(art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Waarde op 1-1 Waarde op 31-12<br />
Rekening-courant Rabobank € 460 € 1.740<br />
Spaarrekening Rabobank € 31.570 + € 49.000 +<br />
Totaal € 32.030 € 50.740<br />
Het gemiddeld vermogen (€ 32.030 + € 50.740) : 2 = € 41.385<br />
Af: heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001) € 20.661 -/-<br />
Grondslag spren en beleggen (art. 5.2 lid 1 Wet IB 2001) € 20.724<br />
Voordeel uit sparen en beleggen (art. 5.2 Wet IB 2001) 4% x € 20.724 = € 828,96<br />
(De door Hobbit ontvangen rente is niet belast.)<br />
De persoonsgebonden aftrek (art 6.1 Wet IB 2001).<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.1 lid 2 onderdeel d en art. 6.16 t/m 6.20 Wet IB 2001)<br />
De begrafeniskosten van zijn moeder vallen nier niet onder.<br />
Scholingsuitgaven (art. 6.2 lid 1 onderdeel f en art. 6.27 t/m 6.31 Wet IB 2001)<br />
Collegegeld e-learningprogram € 5.600<br />
Af: niet aftrekbare drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />
Aftrekbaar € 5.100<br />
De scholingsuitgaven zijn aftrekbaar, omdat ze gericht zijn op<br />
studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en<br />
woning (art. 6.27 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Giften (art. 6.1 lid 2 onderdeel h en art. 6.32 t/m 6.39 Wet IB 2001)<br />
Kerk € 4.000<br />
Wereld Natuur Fonds € 500<br />
Totaal € 4.500<br />
Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001:<br />
1 % van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />
persoonsgebonden aftrek ad € 79.043 + nihil + € 828,96 =<br />
€ 79.872 x 1 % = € 799 -/-<br />
Aftrekbaar € 3.701<br />
Verzamelinkomen (art. 2.18 Wet IB 2001):<br />
Het inkomen uit werk en woning (box 1) bedraagt inclusief de persoonsgebonden aftrekposten<br />
(art. 3.1 lid 2 Wet IB 2001): € 79.872 -/- € 5.100 (scholingsuitgaven) -/- € 3.701 (giften) = €<br />
71.071.<br />
Het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bedraagt nihil.<br />
Het voordeel uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt € 828,96.<br />
Standaardheffingskorting (art. 8.2 Wet IB 2001).<br />
Hobbit heeft recht op de algemene heffingskorting van € 1.987 (art. 8.10 Wet IB 2001)<br />
Hij heeft ook recht op de maximale arbeidskorting van € 1.489 (art. 8.11 Wet IB 2001).<br />
Voor andere heffingskortingen komt hij niet in aanmerking.<br />
155. Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />
Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />
Loon € 15.000<br />
Af: de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001):<br />
De fietsaftrek is per 1-1-2003 vervallen ---<br />
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />
Belast zijn de opbrengsten ad € 350 minus de kosten ad € 30 = € 320 +<br />
€ 15.320<br />
Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nihil<br />
Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />
De rendementsgrondslag bestaat uit de bezittingen verminderd met de schulden<br />
(art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />
Waarde op 1-1 Waarde op 31-12<br />
Gezamenlijke rekening € 900 € 2.500<br />
Spaarrekening € 49.000 + € 35.400 +<br />
Totaal € 49.900 € 37.900<br />
Het gemiddeld vermogen bedraagt (€ 49.900 + € 37.900) : 2 = € 43.900<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Het zitmeubel van Jean des Bouvrie is vrijgesteld, omdat<br />
sprake is van een roerende zaak voor persoonlijke doeleinden.<br />
Er is geen sprake van een belegging (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001)<br />
De uitvaartverzekeringspolis is vrijgesteld via art. 5.10 lid a Wet IB 2001.<br />
De belastingschuld is niet aftrekbaar (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001).<br />
Af: heffingvrij vermogen voor hem en zijn partner (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001)<br />
2 x € 20.661 = € 41.322 -/-<br />
Af: kindertoeslag (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001) 1x € 2.762 = € 2.762 -/-<br />
Grondslag sparen en beleggen (art. 5.2 lid 1 Wet IB 2001) nihil<br />
De persoonsgebonden aftrek (art 6.1 Wet IB 2001).<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.1 lid 2 onderdeel d en art. 6.16 t/m. 6.20 Wet IB 2001)<br />
Nominale bijdrage Zvw niet aftrekbaar ---<br />
Inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw idem (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001)<br />
---<br />
Gebitsanering (art. 6.17 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001) € 1.850<br />
Huisapotheek niet aftrekbaar ---<br />
Premie aanvullende verzekering niet aftrekbaar (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) -<br />
--<br />
Extra bevallingskosten aftrekbaar, behalve als het kosten van kraamhulp betreft (niet bekend)<br />
€ 350<br />
Er is geen sprake van uitgaven aan hulpmiddelen, vervoer,<br />
extra gezinshulp, enzovoort (onderdeel b. t/m g.). Om die reden is<br />
de extra verhoging van art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 ook niet van toepassing.<br />
Totaal € 2.200<br />
Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.20 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001:<br />
1,65% van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />
persoonsgebonden aftrek van beiden ad € 15.320 x 1,65% = € 252 -/-<br />
€ 1.948<br />
Scholingsuitgaven (art. 6.1 lid 2 onderdeel f en art. 6.27 t/m. 6.30 Wet IB 2001)<br />
Lesgeld cursus tuinman € 750<br />
Tuingereedschap € 1.250<br />
Examengeld € 40 +<br />
Totaal € 2.040<br />
Af: niet aftrekbare drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />
Aftrekbaar € 1.540 -/-<br />
De scholingsuitgaven zijn aftrekbaar, omdat zij gericht zijn op<br />
studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en<br />
woning (art. 6.27 lid 1 Wet IB 2001). De drempel bedraagt € 500,- en geen<br />
€ 1.000, omdat Truus geen scholingsuitgaven heeft afgetrokken.<br />
Giften (art. 6.1 lid 2 onderdeel h en de art. 6.32 t/m 6.39 Wet IB 2001)<br />
Natuurmonumenten € 500<br />
Green Peace € 30 +<br />
Totaal € 530<br />
Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.39 lid 1 en art. 6.39 lid 2 Wet IB 2001:<br />
1 % van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />
persoonsgebonden aftrek van beiden ad € 15.320 x 1 % = € 153 -/-<br />
Aftrekbaar € 377 -/-<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers
Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />
Verzamelinkomen (art. 2.18 Wet IB 2001):<br />
Het inkomen uit werk en woning (box 1) bedraagt inclusief de persoonsgebonden aftrekposten (art.<br />
3.1 lid 2 Wet IB 2001): € 15.320 -/- € 1.948 (uitgaven voor specifieke zorgkosten) -/- € 1.540<br />
(scholingsuitgaven) -/- € 377 (giften) = € 11.455.<br />
Het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bedraagt nihil.<br />
Het voordeel uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt nihil.<br />
Toerekening inkomensbestanddelen:<br />
Art. 2.17 Wet IB 2001 geeft partners de mogelijkheid om gemeenschappelijke<br />
inkomensbestanddelen aan de meestverdiener toe te rekenen. Zo kunnen progressievoordelen<br />
worden benut.<br />
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn volgens art. 2.17 Wet IB 2001 belastbare<br />
inkomsten uit eigen woning, de persoonsgebonden aftrek, inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)<br />
en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3).<br />
Uitgangspunt is de toerekening waarbij beiden zo weinig mogelijk belasting betalen. Harry is<br />
alleenverdiener en aan hem kan de persoonsgebonden aftrek worden toegerekend.<br />
Met het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) maakt het niet uit of het wordt toegerekend aan<br />
Harry of Truus. Er valt hier geen progressievoordeel te behalen, omdat geen sprake is van een<br />
progressief tarief. De lijfrentepremie is een persoonlijke aftrekpost van Truus (art. 2.17 Wet IB<br />
2001).<br />
© 2010 Boom fiscale uitgevers