Bekijk hier de inhoudsopgave

içerik
İÇERİK
İçerik – Inhoud 5
Önsöz – Voorwoord 9
Kullanma kılavuzu – Handleiding 11
1. Modül 13
1.1 Dil bilgisi – Taalkunde 15
1.2 Türkçe’de kelime bilgisi – Taalkundig ontleden in het Turks 16
1.3 Ekler – Suffixen 20
1.3.1 Türkçe’de cümle bilgisi – Redekundige ontleding in het Turks 21
1.3.2 Türkçe’de temele öğeler – Primaire zinsdelen in het Turks 23
1.3.3 Türkçe’de yardımcı öğeler – Secundaire zinsdelen in het Turks 25
1.4 Hollanda dili – De Nederlandse taal 28
Alıştırma – Oefening 29
2. Modül 31
2.1 Hollanda alfabesi – Het Nederlandse alfabet 33
2.1.2 Ünlülerin telaffuzu – Uitspraak van klinkers 34
2.1.3 Bileşik ünlülerin telaffuzu – Uitspraak van samengestelde klinkers 36
2.1.4 Ünsüzlerin telaffuzu – Uitspraak van medeklinkers 39
2.1.5 Bileşik ünsüzlerin telaffuzu – Uitspraak van samengestelde medeklinkers 42
2.2 Vurgulama – Beklemtoning 43
2.3 Heceler – Lettergrepen 44
2.4 Noktalama – Leestekens 46
2.5 Hollanda coğrafyası – Geografie van Nederland 52
Alıştırma – Oefening 59
3. Modül 61
3.1 Kurallı ve devrik cümleler – Hoofd zinnen en zinnen met inversie 63
3.2 Şahıs zamirlerinin özne durumu – Persoonlijke voornaamwoorden 64
(subjectvormen)
3.3 Fiiller – Werkwoorden 67
3.4 Tamamlanmamış şimdiki zaman – Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) 68
3.5.1 Zijn yardımcı fiili – Hulpwerkwoord zijn 75
3.5.2 Hebben yardımcı fiili – Hulpwerkwoord hebben 76
3.6 Geçici özne olarak er zarfı – Het bijwoord er als (voorlopig) onderwerp 78
3.7 Hollandalılar – Nederlanders 80
4. Modül 83
4.1.1 Soru cümlelerin yapısı – Zinsbouw van vraagzinnen 85
4.1.2 Soru sözcükleri – Vraagwoorden 87
4.1.2.1 Soru zamirleri – Vragende voornaamwoorden 87
4.1.2.2 Soru cümlelerinde er zarfı – Het bijwoord er in vraagzinnen 89
4.1.2.3 Soru zarfları – Vragende bijwoorden 90
4.2 Emir kipi – De gebiedendewijs 93
4.3 İsimler – Substantieven (zelfstandige naamwoorden) 95
4.4 Tanımlıklar – De lidwoorden 97
4.4.1 de belirtili tanımlığını alan isimler – Het bepaald lidwoord de 98
4.4.2 het belirtili tanımlığını alan isimler – Het bepaald lidwoord het 99
5

içerik
İÇERİK
İçerik – Inhoud 5
Önsöz – Voorwoord 9
Kullanma kılavuzu – Handleiding 11
1. Modül 13
1.1 Dil bilgisi – Taalkunde 15
1.2 Türkçe’de kelime bilgisi – Taalkundig ontleden in het Turks 16
1.3 Ekler – Suffixen 20
1.3.1 Türkçe’de cümle bilgisi – Redekundige ontleding in het Turks 21
1.3.2 Türkçe’de temele öğeler – Primaire zinsdelen in het Turks 23
1.3.3 Türkçe’de yardımcı öğeler – Secundaire zinsdelen in het Turks 25
1.4 Hollanda dili – De Nederlandse taal 28
Alıştırma – Oefening 29
2. Modül 31
2.1 Hollanda alfabesi – Het Nederlandse alfabet 33
2.1.2 Ünlülerin telaffuzu – Uitspraak van klinkers 34
2.1.3 Bileşik ünlülerin telaffuzu – Uitspraak van samengestelde klinkers 36
2.1.4 Ünsüzlerin telaffuzu – Uitspraak van medeklinkers 39
2.1.5 Bileşik ünsüzlerin telaffuzu – Uitspraak van samengestelde medeklinkers 42
2.2 Vurgulama – Beklemtoning 43
2.3 Heceler – Lettergrepen 44
2.4 Noktalama – Leestekens 46
2.5 Hollanda coğrafyası – Geografie van Nederland 52
Alıştırma – Oefening 59
3. Modül 61
3.1 Kurallı ve devrik cümleler – Hoofd zinnen en zinnen met inversie 63
3.2 Şahıs zamirlerinin özne durumu – Persoonlijke voornaamwoorden 64
(subjectvormen)
3.3 Fiiller – Werkwoorden 67
3.4 Tamamlanmamış şimdiki zaman – Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) 68
3.5.1 Zijn yardımcı fiili – Hulpwerkwoord zijn 75
3.5.2 Hebben yardımcı fiili – Hulpwerkwoord hebben 76
3.6 Geçici özne olarak er zarfı – Het bijwoord er als (voorlopig) onderwerp 78
3.7 Hollandalılar – Nederlanders 80
4. Modül 83
4.1.1 Soru cümlelerin yapısı – Zinsbouw van vraagzinnen 85
4.1.2 Soru sözcükleri – Vraagwoorden 87
4.1.2.1 Soru zamirleri – Vragende voornaamwoorden 87
4.1.2.2 Soru cümlelerinde er zarfı – Het bijwoord er in vraagzinnen 89
4.1.2.3 Soru zarfları – Vragende bijwoorden 90
4.2 Emir kipi – De gebiedendewijs 93
4.3 İsimler – Substantieven (zelfstandige naamwoorden) 95
4.4 Tanımlıklar – De lidwoorden 97
4.4.1 de belirtili tanımlığını alan isimler – Het bepaald lidwoord de 98
4.4.2 het belirtili tanımlığını alan isimler – Het bepaald lidwoord het 99
5

içerik
4.4.3 Belirtisiz tanımlık een ve ya tanımlıksız – Het onbepaald lidwoord een of 100
geen lidwoord
4.4.4 Genel yada özel – Algemeen of specifiek 102
4.4.5 Bileşik isimler – Samengestelde substantiva 103
4.4.6 Tanımlıkların anlam farkına sebep oldukları durumlar 104
4.5 İşaret zamirleri – Aanwijzende voornaamwoorden 105
4.5.1 die, dat, deze, dit bir isim önünde – Die, dat, deze, dit voor een substantief 105
4.5.2 dezelfde, hetzelfde 106
4.5.3 zulk(e) ve zo’n 107
4.5.4 İşaret zamirlerinin isim olarak kullanımı – Zelfstandig gebruik van 107
aanwijzende vnw.
4.6 Tamamlanmamış geçmiş zaman – Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) 109
4.7 Hollanda mutfağı – De Nederlandse keuken 113
Alıştırma – Oefening 116
5. Modül 119
5.1 Cümle içinde zaman, yer ve tarzın yerleri – De plaats van tijd, plaats 121
en de manier in de zin
5.2.1 Er zarfının yer belirteci olarak kullanımı – Er als aanduiding van plaats 123
5.2.2 Er zarfının miktar ile kullanımı – Het gebruik van er met hoeveelheid 123
5.2.3 Er zarfının beraber düşen fonksiyonları – De samenvallende functies van er 124
5.3 Sayı sıfatları – Telwoorden 125
5.3.1 Esas sayılar – Hoofdtelwoorden 125
5.3.2 Sıra sayıları – Rangtelwoorden 127
5.3.3 Saatler, günler, aylar ve mevsimler – Tijden, dagen, maanden en seizoenen 129
5.3.4 Sayıların kullanımı – Het gebruik van telwoorden 131
5.4 İsimlerin çoğul hali – Het meervoud van substantieven 135
5.4.1 -s takısı ile çoğul yapılan isimler – Meervoud eindigend op -s 136
5.4.2 -en takısı ile çoğul yapılan isimler– Meervoud eindigend op -en 137
5.4.3 Düzensiz isimlerin çoğulları – Onreglmatige meervouden 139
5.5 Yardımcı fiiller – Hulpwerkwoorden 142
5.5.1 Willen yardımcı fiili – Hulpwerkwoord willen 143
5.5.2 Kunnen yardımcı fiili – Hulpwerkwoord kunnen 144
5.6 Hollanda iklimi – Het Nederlandse klimaat 146
6. Modül 149
6.1 Cümlenin sonu – Het einde van een zin 151
6.2 Ayrılabilir fiiller – Scheidbare werkwoorden 152
6.2.1 Ayrılabilen fiillerin ayrıldığı durumlar – Wanneer scheidbare werkwoorden 153
scheidbaar zijn
6.2.2 Ayrılabilen fiillerin ayrılmadığı durumlar – Wanneer scheidbare werkwoorden 154
niet scheidbaar zijn
6.3 Sıfatlar – Adjectieven (bijvoegelijke naamwoorden) 156
6.3.1 Niteleyici sıfatlar – Attributief gebruik van het adjectief 157
6.3.1.1 -e son ekini almayan sıfatlar – Adjectieven die niet eindigen op -e 158
6.3.2 Yüksemsel sıfatlar – Predicatief gebruik van het adjectief 161
6.3.3 Kıyaslama dereceleri – Trappen van vergelijking 162
6.3.3.1 Eşitlik derecesi – Bij gelijkheid 163
6.3.3.2 Artıklık derecesi – De vergrotende trap 163
6.3.3.3 En üstünlük derecesi – De overtreffende trap 164
6.3.3.4 Düzensiz sıfatlar – Onregelmatige vormen 165
6.3.4 İsim olarak kullanılan sıfatlar – Het zelfstandig gebruik van adjectieven 166
6

içerik
6.4 Zarflar – Bijwoorden 168
6.4.1 Farklı anlamlı zarflar – Bijwoorden met verschillende betekenissen 168
6.5 Küçültme kelimeleri – Verkleinwoorden 180
6.5.1 -tje küçültme takısını alan isimler – Substantieven die eindigen op -tje 180
6.5.2 -etje küçültme takısını alan isimler – Substantieven die eindigen op -etje 181
6.5.3 -pje küçültme takısını alan isimler – Substantieven die eindigen op -pje 181
6.5.4 -kje küçültme takısını alan isimler – Substantieven die eindigen op -kje 182
6.5.5 Düzensiz küçültme isimleri – Onregelmatige verkleinwoordjes 182
6.6 İyelik zamirleri – Bezittelijke voornaamwoorden 183
6.6.1 Şahıs zamirlerinin iyelik kullanımı – Het bezittelijk gebruik van persoonlijke 185
voornaamwoorden
6.6.2 İyelik zamirlerinin isim olarak kullanımı – Zelfstandig gebruik van het 186
bezittelijk voornaamwoord
6.7 Tamamlanmış şimdiki zaman – Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) 187
6.7.1 Hebben ya da zijn zaman yardımcı fiileri – De hulpwerkwoorden van tijd 190
zijn of hebben
6.7.2 ge- takısını almayan ortaçlar – Deelwoorden die niet beginnen met ge- 193
6.7.3 Ortaçın tümleç olarak kullanımı – Deelwoord als bepaling 195
6.8 Hollandalı’ların eğlence günleri – Nederlandse feestdagen 197
Alıştırma – Oefening 199
7. Modül 203
7.1 Nesne bir isimdir – Het direkt object is een substantief 205
7.2 Olumsuzlama – De ontkenning 207
7.2.1 Geen 207
7.2.2 Niet 208
7.2.3 Niet ve geen yerine kullanılan kelimeler – Woorden die i.p.v. niet en 210
geen worden gebruikt
7.3.1 Moeten/ hoeven yardımcı fiili – Hulpwerkwoord moeten/ hoeven 213
7.3.2 Mogen yardımcı fiili – Hulpwerkwoord mogen 215
7.4 Belgisiz zamirler – Onbepaalde voornaamwoorden 217
7.5 Mastar kalıbları – Infinitief-constructies 221
7.5.1 te mastar kalıbı – te infinitief constructie 222
7.5.2 om … te mastar kalıbı – om … te infinitief constructie 225
7.5.3 door … te mastar kalıbı – door … te infinitief constructie 226
7.5.4 aan het … zijn mastar kalıbı – aan het … zijn infinitief constructie 227
7.6 Tamamlanmış geçmiş zaman – Voltooid verleden tijd (v.v.t.) 228
7.7 Hollanda’nın sosyal güvenliği – Sociale zekerheid in Nederland 230
Alıştırma – Oefening 233
8. Modül 235
8.1.1 Nesne bir şahıs ya da işaret zamiridir – Het directe object is een 237
persoonlijke of aanwijzend voornaamwoord
8.1.2 Dolaylı nesne – Indirecte object (meewerkend voorwerp) 237
8.1.3 Nesne ve dolaylı nesne bir isim – Indirecte en directe object is een zelfst. nw. 238
8.1.4 Nesne ve dolaylı nesne şahıs zamiridirler – Directe en indirecte objecten zijn 238
persoonlijke voornaamwoorden
8.2 Edatlar – Voorzetsels 240
8.2.1 Edatlar ve anlamları – Voorzetsels en hun betekenissen 241
8.2.2 Edatlı kalıplar – Combinaties met een vast voorzetsel 255
8.2.3 Soru zamirleri ve edatlar – Vragende voornaamwoorden en voorzetsels 256
8.2.4 İşaret zamirleri ve edatlar – Aanwijzende voornaamwoorden en voorzetsels 257
7

içerik
8.2.5 Belgisiz zamirleri ve edatlar – Onbepaalde voornaamwoorden en voorzetsels 258
8.3 Şahıs zamirlerinin nesne hali – Objectvorm van de persoonlijke 259
voornaamwoorden
8.3.1 Şahıs zamirleri ve edatlar – Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels 261
8.4 Gelecek zamanlar – Toekomende tijden 264
8.5 Yardımcı fiil laten – Hulpwerkwoord laten 269
8.6 Hollanda’nın tarihi – Geschiedenis van Nederland 273
9. Modül 275
9.1 Dönüşlü ve dönüşümlü zamirler 277
9.1.1 Dönüşlü zamirler – Wederkerende voornaamwoorden 277
9.1.2 Dönüşlü zamirlerin cümledeki yeri – De plaats van de wederkerende 278
voornaamwoorden in een zin
9.1.3 Dönüşümlü zamirler – Wedekerige voornaamwoorden 279
9.2 Etken ve edilgen cümleler – Actieve en passieve zinnen 281
9.2.1 Worden yardımcı fiili – Hulpwerkwoord worden 281
9.2.2 Edilgen cümlenin kullanışı – Gebruik van de passieve zin 282
9.2.3 Edilgen cümlelerde geçici özne olarak er zarfı – Het bijwoord er als 283
(voorlopig) onderwerp in passieve zinnen
9.2.4 Etken ve edilgen fiillerin çekim listesi – Lijst actieve en passieve werkwoorden 285
9.3 Hollanda’nın ekonomisi – Economie van Nederland 286
Alıştırma – Oefening 291
10. Modül 293
10.1 Türkçe’de birleşik cümleler – Samengestelde zinnen in het Turks 295
10.2 Niteleyici yan tümceler – Bijvoegelijke bijzinnen 297
10.2.1 İlgi zamirleri – Betrekkelijke voornaamwoorden 299
10.2.1.1 dat ilgi zamiri – Het betrekkelijke voornaamwoord dat 300
10.2.1.2 die ilgi zamiri – Het betrekkelijke voornaamwoord die 301
10.2.1.3 wat ilgi zamiri – Het betrekkelijke voornaamwoord wat 301
10.2.1.4 wie ilgi zamiri – Het betrekkelijke voornaamwoord wie 303
10.2.1.5 waar ilgi zamiri – Het betrekkelijke voornaamwoord waar 304
10.3 Bağımlı yan tümceler – Voegwoordelijke bijzinnen 307
10.3.1 Sıralı tümce bağlaçları – Nevenschikkende voegwoorden 308
10.3.2 Bağlaç olarak kullanılan zarflar – Verbindende bijwoorden 310
10.3.3 Bağlı tümce bağlaçları – Onderschikkende voegwoorden 313
10.4 Er yan tümce ilan eder – Er kondigt een bijzin aan 326
10.5 Hollanda’da siyaset – Politiek in Nederland 327
Alıştırma – Oefening 330
I Het tanımlığını alan isimler – Zelfstandige naamwoorden met het 333
II Düzensiz fiiller – Onregelmatige werkwoorden 339
III Düzenli & ayrılabilir fiiller – Regelmatige & scheidbare w.w. 344
IV Sabit edatlı fiiller – Werkwoorden met een vaste voorzetsel 349
V Hollandaca’da cümle yapısının şeması – Schema Nederlandse zinsbouw 353
VI Cevaplar ve Açıklamalar – Antwoorden en uitleg 355
Kaynakça – Bibliografie 392
Fihrist – Index 393
8