14.09.2013 Views

“hoE zit dat?!” - Technopolis

“hoE zit dat?!” - Technopolis

“hoE zit dat?!” - Technopolis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Educatief Pakket<br />

<strong>“hoE</strong> <strong>zit</strong> <strong>dat</strong>?!<strong>”</strong><br />

zeven eenvoudige experimenten die technopolis ®<br />

naar je klas brengen!<br />

Basisonderwijs (3 de - 4 de - 5 de en 6 de leerjaar)<br />

Dit project wordt ondersteund binnen het actieplan Wetenschapscommunicatie, een initiatief van de Vlaamse overheid


COLOFON<br />

Het educatief pakket ‘HoeZitDat?!’ is een actie binnen het actieplan Wetenschapscommunicatie, een initiatief van de<br />

Vlaamse overheid.<br />

Het educatief pakket ‘HoeZitDat?!’ werd gerealiseerd door <strong>Technopolis</strong>® , het Vlaamse doe-centrum voor wetenschap en<br />

technologie in Mechelen.<br />

Met <strong>Technopolis</strong>® brengt F.T.I vzw in opdracht van de Vlaamse regering wetenschap en technologie dichter bij de mens.<br />

Voor meer informatie over het actieplan Wetenschapscommunicatie: www.ewi-vlaanderen.be/actieplan.<br />

Wees altijd voorzichtig! <strong>Technopolis</strong>® kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor gebeurlijke schade of ongevallen<br />

tijdens het uitvoeren van de experimenten.<br />

Flanders Technology International vzw -2011- alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gereprodu-<br />

ceerd zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />

Verantwoordelijke uitgever: Erik Jacquemyn, Technologielaan, 2800 Mechelen.<br />

2


VOORWOORD<br />

Dit educatief pakket is een aanvulling bij de interactieve quiz “Hoe <strong>zit</strong> <strong>dat</strong>?!<strong>”</strong> (voor leerlingen<br />

van het 3de, 4de, 5de en 6de leerjaar van het basisonderwijs) die bovenop uw<br />

bezoek aan <strong>Technopolis</strong>® wordt aangeboden. Het educatief pakket helpt u uw bezoek<br />

aan <strong>Technopolis</strong>® en de wetenschapsquiz voor te bereiden. Het kan ook dienen om na<br />

uw bezoek in de klas verder in te gaan op wat de leerlingen tijdens hun bezoek hebben<br />

ervaren.<br />

In de wetenschapsquiz “Hoe <strong>zit</strong> <strong>dat</strong>?!<strong>”</strong> moeten de leerlingen de afloop van ieder experiment<br />

trachten te voorspellen. Dat stimuleert wetenschappelijk denken: observeer,<br />

analyseer, beredeneer, voorspel, controleer.<br />

In het educatief pakket staat een omschrijving van het experiment zoals het door<br />

de edutainer werd uitgevoerd, aangevuld met een wetenschappelijke verklaring. De<br />

wetenschappelijke verklaring werd opgesplitst in basisinformatie en verdieping. Op die<br />

manier kunt u, als leerkracht, het best inspelen op de noden van uw klas, teneinde de<br />

eindtermen zo optimaal mogelijk te bereiken. Voor de leerkracht is er ook achtergrondinformatie<br />

toegevoegd.<br />

In het educatief pakket wordt bij ieder uitgevoerd experiment een gelijkaardig proefje<br />

voorgesteld <strong>dat</strong> u samen met de leerlingen in de klas met eenvoudige materialen kunt<br />

uitvoeren. Alle experimenten hebben ook een link naar een opstelling in <strong>Technopolis</strong>®<br />

waarnaar u de leerlingen kunt verwijzen tijdens hun bezoek. In elk hoofdstuk wordt<br />

aangeduid welke specifieke eindtermen behaald worden bij het behandelen van de<br />

betreffende wetenschappelijke thema’s. Achteraan het pakket vindt u nog enkele meer<br />

algemene eindtermen terug, die de scholenshow en het educatief pakket kunnen<br />

helpen realiseren.<br />

Voor meer informatie kunt u steeds terecht op www.technopolis.be. Onder het hoofdstuk<br />

‘leerkrachten’ vindt u ook nog andere experimenten die u in de klas kunt uit-<br />

voeren.<br />

Op deze webstek treft u ook andere nuttige informatie aan. U vindt er onder andere<br />

een lijst met alle opstellingen in <strong>Technopolis</strong>® , met telkens een beschrijving, de tekst<br />

van het label <strong>dat</strong> bij de opstelling staat, plus extra wetenschappelijke achtergrond bij<br />

het onderwerp van de opstelling. U vindt er nog meer proefjes die de leerlingen kunnen<br />

doen, fysiek in de klas of aan het computerscherm, en een heleboel extra educatief<br />

materiaal rond andere onderwerpen die in de klas aan bod komen.<br />

We wensen u veel plezier met dit educatief pakket!<br />

3


INHOUD<br />

Colofon ..........................................................................................................................................2<br />

Voorwoord .....................................................................................................................................3<br />

Inhoud............................................................................................................................................4<br />

1. Zwaar gasje ..............................................................................................................................5<br />

2. Gloeilamp of spaarlamp ..........................................................................................................9<br />

3. Zwart/Wit ................................................................................................................................12<br />

4. Het koude klokje ....................................................................................................................15<br />

5. Fles onder druk......................................................................................................................18<br />

6. Kloppend hart ........................................................................................................................22<br />

7. Het geladen sponsje..............................................................................................................25<br />

Eindtermen ..................................................................................................................................28<br />

<strong>Technopolis</strong> ® , waar experimenteren fun is! ..................................................................................29<br />

4


ZWAAR<br />

GASJE<br />

1.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: KaaRSVLaM EN Co 2<br />

De edutainer legde vooraf een laag droogijs (CO₂ -ijs, -78 °C) onderaan in een doorzichtige<br />

plexiglazen bak. Droogijs gaat onmiddellijk van vaste naar gasvormige<br />

toestand over (= sublimeren). Boven de klontjes vormt zich dus een gas: CO₂ of<br />

koolstofdioxide. Om<strong>dat</strong> dit gas zwaarder is dan lucht, blijft het in de bak ‘liggen’. CO₂ is<br />

onzichtbaar, dus het lijkt alsof de bak gevuld is met gewone omgevingslucht. (Dat er<br />

écht CO₂ -gas in de bak <strong>zit</strong> in plaats van gewone lucht, kan de edutainer aantonen door<br />

zeepbellen te blazen boven de bak of door een beker met water te vullen, een schep<br />

CO₂ toe te voegen en de gecondenseerde waterdamp boven de bak uit te spreiden.<br />

De laag gas waarop de zeepbellen of de wolk blijven drijven is CO₂ .)<br />

De edutainer schept nu met een drinkglas wat CO₂ -gas uit de bak. Om<strong>dat</strong> het CO₂ -gas<br />

zwaarder is dan de omgevingslucht, blijft het CO₂ -gas in het glas zolang de edutainer<br />

het glas rechtop houdt. Wanneer de edutainer het drinkglas boven een brandende<br />

kaars leeggiet, dooft de kaars.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Kaarsen hebben zuurstof nodig om te kunnen branden. Door<strong>dat</strong> het CO₂ -ijs sublimeert<br />

(overgaat van vast naar gas) en weer een gas wordt <strong>dat</strong> zwaarder is dan lucht, blijft het<br />

in de plexiglazen bak en verdringt het de lucht (en dus ook de zuurstof) in de bak. Wanneer<br />

je met een drinkglas CO₂ -gas uit de bak schept en uitgiet boven de kaars, verdringt<br />

het CO₂ -gas de lucht omheen de kaarsvlam (om<strong>dat</strong> CO₂ zwaarder is dan lucht). Zonder<br />

zuurstof (aanwezig in de omringende lucht) blijft een kaars niet branden.<br />

Uitbreiding<br />

Vuur kan enkel ontstaan als de drie<br />

elementen van de branddriehoek aanwezig<br />

zijn.<br />

Als één van de drie elementen ontbreekt of<br />

wordt weggenomen, dooft het vuur.<br />

5<br />

zuurstof<br />

Brandstof<br />

Warmte<br />

(ontsteking)<br />

In het geval van een kaars:<br />

• Zuurstof: als je een stolp over een kaars plaatst, zal de kaars het aanwezige zuurstof<br />

opgebruiken en daarna meteen doven.<br />

• Brandstof: de wiek van een kaars zal niet branden zonder de aanwezigheid van<br />

kaarsvet, de brandstof van de kaars.<br />

• Warmte (ontsteking): zonder de hulp van een aansteker of lucifer, kan je een kaars<br />

niet doen branden.<br />

Bij het blussen van branden, wordt ernaar gestreefd één van de elementen van de<br />

branddriehoek weg te nemen. In ruimtes waar bijvoorbeeld veel elektrische toestellen<br />

staan, is het gevaarlijk om met water te blussen. Daar gebruikt men brandblussers met<br />

CO₂ -gas. Bij het gebruik van dit soort brandblussers is het belangrijk enkele voorzorgsmaatregelen<br />

in acht te nemen. Het CO₂ -gas verdrijft immers de zuurstof in de lucht,<br />

waardoor de brandblusser verstikkend kan werken.


ZWAAR<br />

GASJE<br />

1.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS ® :<br />

WERELd-BoL<br />

CO₂ is een broeikasgas. Dat betekent <strong>dat</strong> de aarde stilaan opwarmt door de extra<br />

uitstoot van CO₂ door bijvoorbeeld de verbranding van fossiele brandstoffen (steenkool,<br />

aardolie, aardgas). De zonnestralen vallen op de aarde en weerkaatsen. Maar de<br />

vele CO₂ -deeltjes in de lucht laten de stralen niet meer ontsnappen waardoor de aarde<br />

steeds meer opwarmt. Vandaar de naam broeikasgas. De CO₂ -deeltjes maken van de<br />

aarde een soort serre (een broeikas) waar het steeds warmer wordt. Bij deze opstelling<br />

kan o.a. je zien welke landen het meeste CO₂ uitstoten.<br />

Op onze wereld-bol kun je wereldomspannende dingen zien gebeuren.<br />

Als gewone sterveling merk je ze niet, maar ze bepalen wel je leefomstandigheden.<br />

Kies op het aanraakscherm welk fenomeen je wilt bekijken.<br />

In deze opstelling – een reusachtige bol die als beeldscherm dient – kun<br />

je onder andere het wereldklimaat bekijken. Je kiest in het menu uit een<br />

aantal fenomenen, en je ziet dan hoe ze zich op wereldschaal gedragen,<br />

van stof van vulkaanuitbarstingen tot temperaturen, CO₂ -gehalten, orkanen<br />

en ijsdiktes.<br />

De wereld-bol toont je hoe die fenomenen evolueren, in tijd en ruimte.<br />

1.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

X MaNiEREN oM EEN KaaRS tE doVEN<br />

Hoe doof je een kaars? Door te blazen natuurlijk! Maar wist je <strong>dat</strong> er nog andere manieren<br />

bestaan om een kaars te doven? In deze proef doen we acht alternatieven uit de doeken. Maar<br />

opgelet: niet al deze manieren werken… Soms moet je een extra aanpassing doen, of soms<br />

krijg je een heel ander effect. Test het uit!<br />

• Theelichtjes<br />

• Trechter<br />

• Glas water<br />

• Lege petfles (zonder dop)<br />

• Confituurpot<br />

• Mandarijn<br />

• Bakpoeder<br />

• Azijn<br />

• Ronde, glazen fles<br />

6<br />

bakpoeder<br />

azijn


ZWAAR<br />

GASJE<br />

Probeer samen met je leerlingen volgende manieren om een kaars uit te blazen<br />

uit. Welke manier werkt? Hoe gaat het niet?<br />

1. Kan je een kaars uitblazen met behulp van een trechter?................NEE<br />

Verklaring: De lucht die door de trechter gaat, vloeit weg langs de randen van<br />

de trechter en raakt de vlam niet. De kaars blijft branden.<br />

2. En als je de trechter wat hoger of lager houdt?....................................JA<br />

Verklaring: Als je de rand van de trechter op vlam-hoogte houdt, stroomt de<br />

lucht langs de randen van de trechter. Zo kan je de kaars toch uitblazen.<br />

3. Kan je een kaars blussen met water?....................................................JA<br />

Verklaring: Een klassieker. Het water koelt de kaars af zo<strong>dat</strong> de temperatuur<br />

te laag wordt om nog te kunnen branden. De kaars dooft.<br />

4. Kan je een kaars doven met een lege petfles?......................................JA<br />

Hou de fles horizontaal, tegen de borst gedrukt, met de opening naar de<br />

kaars, en geef een tik op de bodem van de fles.<br />

Verklaring: Als je achteraan op de fles tikt, begint de lucht in de fles te bewegen.<br />

Daardoor gaat ook de lucht voor de fles bewegen. Zo kan je de kaars<br />

uitblazen.<br />

5. Kan je een kaars doven met een confituurpot?...................................JA<br />

Zet een confituurpot omgekeerd over de kaars.<br />

Verklaring: Vuur heeft lucht (zuurstof) nodig om te branden. Als je een potje<br />

over de kaars zet, kan er niet genoeg nieuwe lucht bij de kaars geraken. De<br />

kaars gebruikt al het aanwezige zuurstof op en dooft uit.<br />

6. Kan je een kaars doven met een mandarijn?......................................NEE<br />

Neem een stukje verse schil van een mandarijn en knijp het dubbel. Richt de<br />

oranje buitenkant naar de vlam.<br />

Verklaring: In een mandarijnschil <strong>zit</strong>ten kleine zakjes met brandbare olie. Als<br />

je de schil buigt, scheuren de zakjes open en spuit de olie in de vlam. De<br />

vlam dooft niet, maar je krijgt wel een fonkelend minivuurwerk te zien!<br />

7. Kan je een kaars doven met een gas?....................................................JA<br />

Neem een kom met drie eetlepels bakpoeder. Plaats de kaars in de kom. Giet<br />

voorzichtig een half glas azijn bij de bakpoeder.<br />

Verklaring: Als je bakpoeder bij azijn voegt, ontstaat koolstofdioxide of kool-<br />

zuurgas. Dat is de prik die ook in frisdrank en spuitwater <strong>zit</strong>. Als het koolzuurgas<br />

rond de vlam <strong>zit</strong>, kan er geen zuurstof meer bij de vlam. De kaars dooft<br />

uit.<br />

8. Kan je een kaars uitblazen met een omweg?........................................JA<br />

Plaats een ronde, glazen fles tussen jezelf en de kaars. Blaas horizontaal<br />

tegen de fles op de hoogte van de vlam.<br />

Verklaring: De lucht buigt omheen de fles en komt weer samen achter de fles.<br />

Zo kan je de kaars toch uitblazen. Neem je een hoekige fles, dan zal de kaars<br />

niet doven.<br />

1.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Er bestaan niet veel gassen die zoveel zwaarder zijn dan lucht <strong>dat</strong> ze er niet vlot mee<br />

mengen. Koolstofdioxide (CO₂ ), ether en de blusgassen halon en zwavelhexafluoride<br />

zijn de bekendste. En ook koolstofdioxide en ether mengen zich met de lucht zodra er<br />

een beetje wind of turbulentie is.<br />

CO₂ , koolstofdioxide, is het gas van de belletjes in frisdranken, bier, champagne, en<br />

van de gaatjes in het brood. Perfect eet- en drinkbaar dus. Koolstofdioxide is een<br />

eigenaardig gas. Als je het afkoelt, wordt het niet vloeibaar, maar meteen vast ( bij<br />

–78,5°C). Dat vast CO₂ noemt men ook droogijs. Als het opwarmt, ‘sublimeert’ het: het<br />

gaat meteen van vast naar gas, zonder de omweg over vloeistof. Je kunt koolstof-<br />

dioxide wel vloeibaar maken, maar alleen bij hoge druk.<br />

7


ZWAAR<br />

GASJE<br />

Je krijgt leuke effecten door een paar klompjes droogijs in water te gooien. Het zaakje<br />

begint te borrelen en er ontstaat een soort mist die traag en statig over de rand van<br />

het vat kolkt. Net als in de laboratoria in de film. Als het droogijs in het water terecht<br />

komt, begint het meteen te verdampen. Die damp is nog steeds kouder dan nul<br />

graden, zo<strong>dat</strong> hij het vocht in de lucht laat bevriezen. Dat zorgt voor een deel van de<br />

mist. De rest is vocht <strong>dat</strong> wel nog gecondenseerd is tot druppels, maar net niet meer<br />

bevroren raakt. Hoe warmer de vloeistof waarmee je begint, hoe meer vocht er in de<br />

lucht erboven terecht kan komen, en hoe meer mist je hebt.<br />

Veel kleine blokjes hebben een grotere oppervlakte dan één groot blok, en produceren<br />

daardoor een intensere mist. Om de ketel van Panoramix een half uur te laten stomen,<br />

heb je pakweg vijf kilo droog ijs nodig. Als je het afkoelende vocht in de ketel kunt bij<br />

verwarmen, krijg je meer en langer mist.<br />

Een blok droogijs kun je een dag of langer bewaren in een koelbox. Zorg wel <strong>dat</strong> het<br />

deksel er niet muurvast op <strong>zit</strong>, zo<strong>dat</strong> het gas kan ontsnappen. Gebruik handschoenen,<br />

om te voorkomen <strong>dat</strong> je vingers vastvriezen aan het droogijs. Dat zou je een lap<br />

huid kunnen kosten. Zorg er ook voor <strong>dat</strong> je met het koolstofdioxide niet werkt in een<br />

kleine, niet-geventileerde ruimte. Koolstofdioxide is het gas <strong>dat</strong> we uitademen, wat<br />

betekent <strong>dat</strong> het voor ons lichaam een afvalstof is. Als je er te veel van binnenkrijgt, is<br />

<strong>dat</strong> niet gezond. Werk dus in een geventileerde ruimte. Denk er ook aan <strong>dat</strong> de concentratie<br />

van het zware gas dicht bij de vloer hoger zal zijn.<br />

Droogijs wordt soms gebruikt om diepgevroren spullen te verzenden. Bij aankomst<br />

drijft de doos dan niet van het water, zoals zou gebeuren als je het zaakje in gewoon<br />

ijs had ingepakt. Bovendien koelt een kilo droogijs dubbel zo goed als een kilo waterijs,<br />

en per liter koelt het zelfs driemaal meer.<br />

Droogijs wordt in de industrie, behalve voor koeling, ook gebruikt om zwaar vervuilde<br />

oppervlakten te ‘zandstralen’. De verf, olie, asfalt, teer, enz. bevriezen en krimpen, en<br />

raken daardoor makkelijk los. Korreltjes die zich in de laag vuil boren, sublimeren daar<br />

en doen alle omringende rotzooi wegspatten. Bovendien kun je met koolstofdioxide<br />

ook elektrische toestellen reinigen, wat niet lukt met stoom: die geeft meteen kortsluiting.<br />

Een minder leuke kant van koolstofdioxide is <strong>dat</strong> het werkt als het glas in een broeikas:<br />

het houdt warmtestraling vast en helpt zo om onze planeet op te warmen. Dat is<br />

op zich niet erg: zonder <strong>dat</strong> broeikaseffect vroor het hier stenen uit de grond, en zou er<br />

geen leven op aarde mogelijk zijn. Het probleem is echter <strong>dat</strong> koolstofdioxide vrijkomt<br />

bij alle verbrandingen, en <strong>dat</strong> we de jongste anderhalve eeuw miljarden tonnen extra<br />

koolstofdioxide in de dampkring hebben gebracht, van al die kolen, olie en gas die we<br />

uit de grond hebben gehaald en opgestookt. Wat de natuur in honderden miljoenen<br />

jaren onder de grond had gestopt, brengen wij nu in een paar tiental jaar terug in de<br />

lucht. Daardoor stijgt de gemiddelde temperatuur van de lucht zo snel <strong>dat</strong> de natuur<br />

niet kan volgen. Daar moeten problemen van komen, al kan niemand op dit moment<br />

voorspellen welke. Zoiets is in de geschiedenis van de aarde immers nog nooit gebeurd.<br />

1.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Zwaar gasje’ past volgende eindterm:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.15 – De leerlingen kunnen illustreren <strong>dat</strong> een stof van toestand kan veranderen.<br />

8


GLOEI-<br />

LAMP<br />

OF<br />

SPAAR-<br />

LAMP<br />

2.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: dE ENE LaMP iS dE aNdERE NiEt<br />

De edutainer toont drie omgekeerde, lichtdoorlatende emmers, waaronder telkens een<br />

lamp brandt. Hij vertelt wat er onder de emmers <strong>zit</strong>: een gloeilamp van 15 Watt (W),<br />

een gloeilamp van 60 W en een spaarlamp van 15 W. De leerlingen moeten nu aan-<br />

wijzen waar de spaarlamp zich bevindt. Daarvoor krijgen ze twee soorten informatie:<br />

de lichtsterkte en de warmte die elke lamp afgeeft.<br />

De spaarlamp geeft het meeste licht (ongeveer even veel licht als de gloeilamp van 60<br />

W) maar geeft veel minder warmte af.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

De gloeilamp van 15 W geeft veel minder licht dan de andere twee lampen. Die valt<br />

dus meteen af. De gloeilamp van 60 W geeft ongeveer evenveel licht als de spaarlamp<br />

van 15 W. Dat komt door<strong>dat</strong> een gloeilamp ongeveer 90% van de energie omzet<br />

in warmte in plaats van licht. Als je een gloeilamp van 60 W vervangt door een spaarlamp<br />

met dezelfde lichtsterkte, zal je dus veel minder energie verbruiken voor evenveel<br />

licht.<br />

Uitbreiding<br />

Een klassieke gloeilamp geeft licht wanneer je stroom doorheen de gloeidraad stuurt.<br />

Daardoor raakt de gloeidraad verhit en begint hij licht uit te stralen. Op<strong>dat</strong> de gloeidraad<br />

niet zou verbranden, wordt alle zuurstof uit gloeilampen verwijderd. Vroeger<br />

werden gloeilampen vacuüm getrokken, tegenwoordig vult men het peertje met een<br />

ander gas.<br />

Een spaarlamp kan je vergelijken met een opgevouwen TL-lamp, zo<strong>dat</strong> die in een gewone<br />

lamphouder past. In de buis van de spaarlamp <strong>zit</strong> kwikdamp. Elektriciteit stroomt<br />

doorheen de buis, waarbij de elektronen met de kwikatomen botsen. Daardoor<br />

beginnen de kwikatomen licht te geven. Het ultraviolet (UV) licht <strong>dat</strong> de kwikatomen<br />

uitsturen is echter nog niet zichtbaar voor ons. Daarom is de wand van een spaarlamp<br />

bedekt met een laagje fluorescent poeder, <strong>dat</strong> de UV-stralen omzet in zichtbaar licht.<br />

Een spaarlamp gaat ongeveer tien keer langer mee dan een gloeilamp.<br />

®<br />

2.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS :<br />

hoE WaRM ziJN dE StERREN?<br />

Zelfs in het donker geeft alles en iedereen licht. Jij ook. Het is licht <strong>dat</strong> je ogen niet<br />

zien, en een gewone camera ook niet, maar een infraroodcamera wel. Die kan immers<br />

warmte zien. Verschillende temperaturen krijgen andere kleuren. Zo kunnen<br />

astronomen zien hoe warm het is op de Zon.<br />

Kijken in het donker<br />

Doe een stap achteruit en kijk naar jezelf op het scherm. Wrijf in je<br />

handen en kijk wat er gebeurt. Of blaas eens op een stuk papier.<br />

Je ziet een warmtebeeld van jezelf.<br />

Het beeld is opgenomen met een warmtegevoelige camera. Die neemt<br />

geen zichtbaar licht waar, maar infrarode straling. Hoe warmer iets is,<br />

hoe meer infrarood ‘licht’ het uitstraalt. Je ogen zijn daar niet gevoelig<br />

voor, maar de camera wel. Hier kun je dus te weten komen wat het<br />

warmste deel van je lichaam is, of je hand een warmteafdruk achterlaat<br />

op de paal, of op een donker deel van je kleding… Sterrenkundigen<br />

gebruiken infraroodcamera’s om objecten in het heelal te bestu-<br />

deren, die te koel zijn om zichtbaar licht uit te sturen of die verscholen<br />

zijn achter een donkere stofwolk. Om<strong>dat</strong> de aar<strong>dat</strong>mosfeer de meeste<br />

infraroodstraling absorbeert, worden infraroodcamera’s ondergebracht<br />

in satellieten.<br />

9


GLOEI-<br />

LAMP<br />

OF<br />

SPAAR-<br />

LAMP<br />

2.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

tEGEN dE LaMP<br />

• Een TL-lamp<br />

• Een ballon<br />

• Een wollen doekje (of je eigen haren)<br />

• Een donkere ruimte<br />

Opgelet: het is noodzakelijk de ruimte waarin je deze proef uitvoert<br />

voldoende te verduisteren.<br />

Wrijf met de wollen doek over de ballon, of strijk met de ballon over je<br />

haren. Raak vervolgens de TL-lamp aan met de ballon.<br />

Op de plaats waar je de TL-lamp met de ballon aanraakt, licht de lamp<br />

op. Met de wollen doek of met je haren heb je de ballon geladen met<br />

statische elektriciteit. Die elektrische lading kan het gas in de TL-lamp<br />

doen oplichten. Als je de ballon tegen de lamp houdt, bewegen de<br />

elektronen van de ballon naar de TL-lamp. De elektronen kunnen nu<br />

doorheen het gas in de lamp bewegen, wardoor het gas oplicht.<br />

Maar net zoals bij een spaarlamp, produceert het gas in een TL-lamp<br />

geen rechtstreeks zichtbaar licht. Ook een TL-buis is binnenin voor-<br />

zien van een laagje fluorescent poeder <strong>dat</strong> UV-licht omzet in zichtbaar<br />

licht.<br />

10


GLOEI-<br />

LAMP<br />

OF<br />

SPAAR-<br />

LAMP<br />

2.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Een gloeilamp zet 90% of meer energie om in warmte in plaats van licht. Maar eigenlijk<br />

is warmte ook een vorm van licht: infrarood licht. Infrarood is een deel van het<br />

lichtspectrum, waarvoor onze ogen niet gevoelig zijn. Onze zintuigen ervaren infrarood<br />

niet als ‘licht’, maar als warmte. Sommige camera’s kunnen infrarood licht wel<br />

‘zien’. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt om mensen op te sporen.<br />

In het dagelijkse leven omschrijven wij ‘licht’ als wat we via onze ogen kunnen<br />

waarnemen. Maar het licht <strong>dat</strong> wij ‘zien’ is slechts een klein deel van wat een na-<br />

tuurkundige onder licht verstaat. Er is dus ‘zichtbaar licht’ en ‘onzichtbaar licht’. Infrarood<br />

licht is voor onze ogen onzichtbaar licht.<br />

Licht is een elektromagnetische golf, een op-en-neergaand elektrisch en magnetisch<br />

veld, <strong>dat</strong> zich verplaatst met een snelheid van 300 000 km per seconde. Toch in<br />

vacuüm; als het licht doorheen materie moet ploegen, gaat het wat trager.<br />

Om een golf te beschrijven heb je drie gegevens nodig: golflengte, golfhoogte (amplitude)<br />

en snelheid. Alle licht heeft dezelfde snelheid (en om het spannend te maken:<br />

het maakt niet uit hoe snel jij zelf beweegt, zelfs al zou het bijna met de lichtsnelheid<br />

zijn, de snelheid van het licht ten opzichte van jou blijft altijd dezelfde). De snelheid<br />

van het licht is een ‘universele constante’. De amplitude van het licht geeft gewoon<br />

aan hoe fel het is. De meest typerende eigenschap van een lichtgolf is haar golflengte.<br />

Elektromagnetische golven kunnen golflengten hebben van zéér klein tot zéér groot.<br />

De hele reeks van golflengten die het licht kan bestrijken, noemen we het elektromagnetisch<br />

spectrum. Het elektromagnetisch spectrum gaat van golven van een miljardste<br />

millimeter en korter, tot golven van honderden kilometer en langer.<br />

Zichtbaar licht is <strong>dat</strong> gedeelte met een golflengte tussen 400 en 800 nanometer<br />

(miljoenste millimeter). De golflengte van zichtbaar licht nemen wij waar als de ‘kleur’<br />

van <strong>dat</strong> licht. Licht van 400 nm is violet, licht van 800 nm is rood; de kleuren van de<br />

tussenliggende golflengten verlopen zoals in een regenboog.<br />

Licht met een kortere golflengte dan violet noemen wij ultraviolet. Wij kunnen het niet<br />

meer waarnemen, maar bijen bijvoorbeeld wel. Fotografische film ‘ziet’ het ook.<br />

Fotografische film is trouwens ook gevoelig voor nóg kortere golflengten, zoals röntgen-<br />

stralen (pakweg 10 nm en korter) en zelfs gammastralen.<br />

Als we voorbij het rood naar steeds langere golflengten reizen, ontmoeten we eerst<br />

het infrarood licht (<strong>dat</strong> wij als warmte waarnemen). Vervolgens komen de microgolven<br />

(“millimetergolven<strong>”</strong>), die we gebruiken in microgolfovens en radarstations. Vanaf<br />

ongeveer een decimeter spreken we van radiogolven, die nog kunnen onderverdeeld<br />

worden in FM, tv, korte golf, middengolf, lange golf.<br />

2.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Gloeilamp of spaarlamp’ passen volgende eindtermen:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – milieu)<br />

• 1.23*: De leerlingen tonen zich in hun gedrag bereid om in de eigen klas en school<br />

zorgvuldig om te gaan met afval, energie, papier, voedsel en water.<br />

• 1.24: De leerlingen kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren<br />

hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.<br />

11


ZWART/<br />

WIT<br />

3.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: hEt aLBEdo-EFFECt<br />

De edutainer toont een zwarte en een witte plank, waarop telkens een even sterke<br />

halogeenspot schijnt. Ook halogeenspots produceren, naast licht, warmte. De leerlingen<br />

voelen met hun handen welk oppervlak het warmst is. Met een infraroodthermometer<br />

(pyrometer) kan de temperatuur afgelezen worden. Het zwarte vlak warmt<br />

opvallende harder op dan het witte.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Witte voorwerpen weerkaatsen al het licht <strong>dat</strong> hen bereikt. Zwarte voorwerpen daarentegen,<br />

slorpen alle licht op en raken daardoor opgewarmd. In zuiderse landen maakt<br />

men daar handig gebruik van: hun witte huizen blijven koeler binnenin. In een aantal<br />

Amerikaanse steden, waaronder Chicago, zijn witte daken verplicht, om het 'heat<br />

island effect' in te perken. Ook in Vlaanderen zijn al een aantal projecten met witte<br />

daken uitgewerkt.<br />

Uitbreiding<br />

Dat witte voorwerpen of oppervlakken veel licht weerkaatsen, heeft belangrijke gevolgen<br />

voor het klimaat. Want er is een duidelijk effect: wit kaatst meer zonlicht terug.<br />

Zonlicht <strong>dat</strong> dan niet meer opgeslorpt wordt door de bodem en dus niet meer meedoet<br />

aan het opwarmen van de planeet. Hoe witter de aarde – hoe hoger haar albedo –<br />

hoe koeler. In de praktijk: hoe meer ijskappen aan de polen, en hoe meer gletsjers en<br />

eeuwige sneeuw in de bergen, hoe koeler de aarde blijft.<br />

Jammer genoeg pompen wij mensen voortdurend verse koolstofdioxide of CO₂ in de<br />

lucht, door het verbranden van fossiele brandstoffen (steenkool, olie, aardgas). Die<br />

CO₂ is een ‘broeikasgas’: het verhindert <strong>dat</strong> warmte van de planeet weglekt, het heelal<br />

in. Wij warmen met andere woorden zelf onze planeet op. Daardoor smelten de ijskap-<br />

pen en de gletsjers. Waardoor die minder kunnen weerkaatsen en het nóg warmer<br />

wordt.<br />

3.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS ® :<br />

zWaRtKiJKER<br />

Hoe schilder je zwart met witte verf? En nee, we bedoelen niet: ‘in het zwart’,<br />

da’s een ouwe hoor! We bedoelen echt gewoon: zwart. Het kan, zonder trucjes<br />

of flauwiteiten. Gewoon fysica. Kom maar kijken.<br />

Kijk door het gat in het nachtkastje. In welke kleur is de binnenkant van<br />

het kastje geschilderd? Open het nachtkastje.<br />

Wanneer je door het gat kijkt, lijkt het nachtkastje binnenin zwart. Wanneer<br />

je het nachtkastje opent, wacht je een verrassing.<br />

Door het kleine gaatje komt een lichtstraal in de doos. Deze lichtstraal<br />

weerkaatst tegen de witte wanden. Zelfs witte oppervlakken absorberen<br />

een klein beetje licht. Door de vele weerkaatsingen is uiteindelijk alles<br />

geabsorbeerd. Om<strong>dat</strong> er (bijna) geen lichtstralen zijn die je oog bereiken<br />

lijkt de doos binnenin zwart.<br />

12


ZWART/<br />

3.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

WIT zWaRt/Wit (2)<br />

• Een plastic fles, wit geverfd<br />

• Een plastic fles, zwart geverfd<br />

• Twee kleine ballonnen<br />

• De warmte van de zon (of van een warme lamp)<br />

Trek het tuitje van de ballonnen over de hals van de flessen. Eventueel<br />

kan je ze extra stevig bevestigen met een elastiekje. Plaats de twee<br />

flessen in de buurt van een warmtebron, liefst in de zon. Als de zon niet<br />

schijnt, kan je ook een warme lamp of een haardroger gebruiken om de<br />

flessen te verwarmen.<br />

De ballonnen blazen zichzelf op. De ballon op de zwarte fles groeit<br />

sneller en harder dan de ballon op de witte fles. De zwarte fles absor-<br />

beert de energie (warmte) van de zon veel beter dan de witte fles. De<br />

witte fles reflecteert het grootste deel van de zonne-energie die haar<br />

bereikt. Wanneer een fles energie (warmte) absorbeert, warmt de lucht<br />

erin op. Warme lucht zet uit en de ballon wordt groter.<br />

3.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

De aarde bestaat voor ruwweg twee derde uit donkerblauwe oceanen. Net zoals het<br />

zwarte oppervlak uit de proef, kunnen die enorm veel warmte absorberen. Bovendien<br />

hangen er veel minder witte, reflecterende wolken boven het water dan boven land.<br />

De continenten zelf zullen de zonnewarmte veel meer weerkaatsen. De grote hoe-<br />

veelheid warmte in onze oceanen zorgt ervoor <strong>dat</strong> het klimaat op aarde aangenaam<br />

gematigd is.<br />

Maar tegenwoordig komt het albedo-effect vooral op een negatieve manier in onze<br />

belangstelling. Door het smelten van de poolkappen, daalt de reflecterend oppervlakte<br />

van de aarde en wordt nog meer zonnewarmte vastgehouden. En ook de massale<br />

ontbossing doet geen goed aan de opwarming van de aarde. Het albedo-effect<br />

in de tropen is zelfs nog veel groter dan aan de polen, om<strong>dat</strong> ze zoveel meer zon<br />

ontvangen. Wanneer tropische boeren het donkere regenwoud omkappen om de nog<br />

donkerdere, onderliggende grond te bewerken, stijgt de temperatuur op die plaats met<br />

een jaarlijks gemiddelde van 3°C! Dat komt nog bovenop het feit op die manier de<br />

groene longen van de aarde (de tropische regenwouden) verdwijnen, die het broeikasgas<br />

CO₂ opnemen en zuurstof de lucht in sturen.<br />

De albedo van een voorwerp is de mate waarin <strong>dat</strong> voorwerp zonlicht reflecteert. Een<br />

perfect wit voorwerp heeft in theorie een albedo van 1: het reflecteert al het ontvangen<br />

licht. Hoe donkerder een voorwerp, hoe lager zijn albedo. Een voorwerp <strong>dat</strong> alle stra-<br />

ling absorbeert en niets weerkaatst, heeft een albedo van 0.<br />

Albedo is een veelgebruikt begrip in de astronomie. De helderheid van planeten,<br />

planetoïden en satellieten wordt uitgedrukt in albedo. De aarde bijvoorbeeld, heeft<br />

een albedo van 0,45. Door de albedo van hemellichamen te bestuderen, kunnen<br />

sterrenkundigen bijvoorbeeld voorspellen hoeveel oppervlakte-ijs op een bepaalde<br />

planeet aanwezig is.<br />

13


ZWART/<br />

WIT<br />

3.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Zwart/wit’ passen volgende eindtermen:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.12: De leerlingen kunnen het verband illustreren tussen de leefgewoonten van<br />

mensen en het klimaat waarin ze leven.<br />

Wereldoriëntatie (natuur – milieu)<br />

• 1.24: De leerlingen kunnen met concrete voorbeelden uit hun omgeving illustreren<br />

hoe mensen op positieve, maar ook op negatieve wijze omgaan met het milieu.<br />

• Wereldoriëntatie (natuur – milieu) 1.25: De leerlingen kunnen met concrete voor<br />

beelden uit hun omgeving illustreren <strong>dat</strong> aan milieuproblemen vaak te gengestelde<br />

belangen ten grondslag liggen.<br />

14


HET<br />

KOUDE<br />

KLOKJE<br />

4.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: hoGE EN LaGE toNEN<br />

De edutainer toont een zwarte en een witte plank,<br />

waarop telkens een even sterke halogeenspot<br />

schijnt. Ook halogeenspots produceren, naast licht,<br />

warmte. De leerlingen voelen met hun handen welk<br />

oppervlak het warmst is. Met een infraroodthermometer<br />

(pyrometer) kan de temperatuur afgelezen<br />

worden. Het zwarte vlak warmt opvallende harder<br />

op dan het witte.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE<br />

VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Bij een daling van de temperatuur zal de klok<br />

krimpen. Een ‘dunnere’ klok heeft een hogere toon.<br />

Vergelijk maar met gitaarsnaren: dikke snaren<br />

klinken lager dan dunnere! Of met andere muziekinstrumenten:<br />

een grote trom klinkt lager dan een kleine, een contrabas klinkt lager dan<br />

een viool,…<br />

De meeste stoffen krimpen bij afkoeling. Denk maar aan een kwikthermometer. Die<br />

bestaat uit een luchtledige kolom met vloeibaar kwik erin. Wanneer de temperatuur<br />

stijgt, zet het kwik uit. De kwikkolom stijgt en je leest een hogere temperatuur af. Als<br />

de temperatuur daalt, neemt het kwik een kleiner volume in en daalt de kwikkolom.<br />

Uitbreiding<br />

De klok krimpt dan wel in alle dimensies, haar massa blijft hetzelfde. Toch klinkt de<br />

koude klok hoger dan de klok op kamertemperatuur. De klank van een klok ontstaat<br />

immers door een ingewikkeld samenspel van vorm en dikte op verschillende plaatsen.<br />

Het feit <strong>dat</strong> de koude klok op bepaalde plaatsen ‘dunner’ wordt, maakt <strong>dat</strong> de klank<br />

iets verhoogt. Een sluitende theorie over het stemmen van klokken bestaat niet, wel<br />

gebruiken klokkenmakers vuistregels die zeer goede resultaten opleveren. Maar het<br />

uiteindelijke stemmen van een klok gebeurt nog steeds op het gevoel.<br />

De meeste stoffen zetten uit bij opwarming en krimpen bij afkoeling. Daarom zie je<br />

vaak rubberen voegen tussen de betonplaten op het wegdek of daar waar een weg in<br />

een brug over gaat. Vroeger zag je ook tussen de opeenvolgende spoorstaven van de<br />

treinsporen een voeg van een paar millimeter. Op die manier kunnen de betonplaten<br />

en de trainrails zich aanpassen aan de weersomstandigheden zonder schade aan te<br />

richten.<br />

Water is een buitenbeentje, een uitzondering. Als water afkoelt en bevriest, neemt het<br />

net meer plaats in. De dichtheid van ijs is kleiner dan die van vloeibaar water.<br />

4.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS :<br />

®<br />

MUziEKhEK<br />

Hoe dunner een snaar, een xylofoonplaatje, een trillende luchtkolom, hoe hoger<br />

de toon die het voortbrengt. Als je metalen staafjes op verschillende lengte<br />

zaagt, heb je in allemaal een andere hoeveelheid metaal om te trillen, en dus<br />

een andere toon. Nu nog in een leuke volgorde leggen, en je hebt muziek. In<br />

<strong>Technopolis</strong>® is er een spijlenhek. Als je er met een stok langsloopt en elke spijl<br />

aantikt, krijg je een bekende melodie.<br />

15


HET<br />

KOUDE<br />

KLOKJE<br />

EXtRa<br />

Kun je Broeder Jacob spelen?<br />

Hier hoef je daar geen muziek voor te kennen. Gewoon met je stok langs de<br />

metalen spijlen lopen.<br />

Loop langs het hek terwijl je stok tegen de spijlen tikt.<br />

Je hoort Broeder Jacob.<br />

Elke staaf die je aanslaat, gaat trillen. De frequentie (toonhoogte) waarmee de<br />

staaf trilt, hangt af van zijn dikte en van zijn lengte (en van de soort metaal).<br />

De lengtes van de staven die een mooie toon produceren, verhouden zich als<br />

eenvoudige breuken (2/3, 3/4, 8/9 …).<br />

4.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

FLESSENXYLoFooN<br />

• Een dozijn glazen flessen<br />

• Water<br />

• Een stokje<br />

Vul een rij flessen met steeds meer water. De laatste fles is een volle<br />

fles. Tik ertegen en regel de waterstand bij tot je een mooie toonladder<br />

hebt. Je kan eventueel een muziekinstrument gebruiken om de flessen<br />

te stemmen.<br />

Speel nu een eenvoudig melodietje op de flessen.<br />

De noten van je flessenxylofoon lopen van laag naar hoog. Hoe meer<br />

water in de fles, hoe meer massa je stokje doet trillen en hoe lager de<br />

toon.<br />

• De flessen klinken mooier als je ze ophangt aan touwtjes. Dan kunnen ze vrij trillen,<br />

zonder gehinderd te worden door het tafelblad. Al hun trillingsenergie gaat dan naar<br />

de omringende lucht, en zo naar je oor.<br />

• Het loont de moeite flessen van verschillende dranken te gebruiken. Ook al lijken ze<br />

op het eerste gezicht even groot, en zouden ze dus hetzelfde moe ten klinken,<br />

in de praktijk is <strong>dat</strong> niet zo. Wanddikte, vorm en soort glas spelen ook een rol.<br />

Ook op het oog identieke flessen hebben daardoor een iets andere toon. Hoe meer<br />

soorten flessen je verzamelt, hoe groter je totaalbereik zal zijn.<br />

• Blaas ook eens over de flessen, zoals bij een panfluit. Blaas ongeveer, maar net<br />

niet helemaal, horizontaal over de nek. Met wat oefening krijg je zo een orgeltoon uit<br />

de flessen. Op dezelfde manier halen fluitisten en panfluitspelers klank uit hun<br />

instrumenten.<br />

• Nu neem je het omgekeerde waar: hoe meer water in de fles, hoe hoger de<br />

toon. Nu doe je immers niet de fles en het water trillen, maar de lucht die in de fles<br />

<strong>zit</strong>. Hoe meer lucht je lippen doen trillen, hoe lager de toon. En een fles met<br />

veel water erin, bevat maar weinig lucht.<br />

16


HET<br />

KOUDE<br />

KLOKJE<br />

toEPaSSiNGEN<br />

Instrumentenbouwers regelen massa en volume van hun instrumenten nauwkeurig af,<br />

om er een mooie klank uit te krijgen. Dat gebeurt ook met de onderdelen van je auto,<br />

maar nu om te vermijden <strong>dat</strong> ze gaan ‘zingen’.<br />

4.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Geluid is een trilling. Trillende lucht doet ons trommelvlies trillen. Die trilling wordt<br />

door een paar hefbomen – de bekende botjes ‘aambeeld’, ‘hamer’ en ‘stijgbeugel’<br />

– overgebracht op het slakkenhuis in ons binnenoor. Dat is een soort opgerolde zak<br />

met vloeistof. Die vloeistof gaat op haar beurt aan het trillen, en doet zo haartjes op<br />

de binnenwand van de zak bewegen. Zoals <strong>dat</strong> ook gebeurde bij de naald van een<br />

oude platenspeler, wekt de beweging van <strong>dat</strong> haartje een elektrisch stroompje op. Al<br />

die stroompjes worden door de gehoorzenuw naar onze hersenen getransporteerd.<br />

Waarna de hersenen <strong>dat</strong> vertalen in de ervaring ‘geluid’.<br />

Alles begint dus met een voorwerp <strong>dat</strong> de lucht doet trillen. Hoe sneller het trilt (= hoe<br />

hoger zijn ‘frequentie’) hoe hoger de toon die we horen. Hoe minder massa een voorwerp<br />

bevat, of juister: hoe minder massa er aan het trillen gebracht wordt, hoe hoger<br />

de toon die het voortbrengt.<br />

Dunne gitaarsnaren geven de hoogste toon. En hoe meer je die snaren inkort, hoe<br />

hoger de toon. Op een xylofoon geven de kleinste, dunste en kortste plaatjes de hoogste<br />

klanken. Een kleine viool klinkt hoger dan een grote zware contrabas. De kleinste<br />

orgelpijp, met de dunste en kortste trillende luchtkolom, geeft de hoogste toon.<br />

Een klok is een beetje een geval apart. Ze heeft een heel speciale vorm, en is niet<br />

overal even dik. Dat profiel versterkt sommige trillingen, en dempt andere. In een klok<br />

klinken met andere woorden verschillende tonen tegelijk. Ze is een akkoord op zich.<br />

Als haar vorm goed gekozen is, klinken die verschillende klanken samen in harmonie,<br />

tot een mooie totaaltoon. Ook bij een klok geldt: als je massa wegneemt, klinkt<br />

ze hoger. Maar bij een klok maakt het verschil waar je die massa wegneemt. Op de<br />

ene plaats is het effect op de toon veel sterker dan op de andere, naargelang welke<br />

trillingen – welke toonhoogten – op die plaats versterkt of onderdrukt werden.<br />

Het klokje <strong>dat</strong> we afkoelden, veranderde niet van massa. Maar wel van vorm: de wand<br />

werd gemiddeld dunner, en de totaaltoon werd hoger. Bij een klok klinken de ‘bim’ en<br />

de ‘bam’ niet gelijk. Als de klok met de opening naar jou toe zwaait, hoor je de hoge<br />

‘bim’, als ze van je afwijst, hoor je de lagere ‘bam’. (En als ze stil hangt en met een<br />

hamer wordt aangeslagen, hoor je altijd dezelfde toon.) Dat heet het mondingseffect.<br />

De holte van de klok kaatst door haar vorm vooral de hogere tonen uit het geheel naar<br />

je toe: bim. Aan de andere kant hoor je vooral de grondtoon en de lagere tonen uit het<br />

akkoord: bam.<br />

4.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Het koude klokje’ past volgende eindterm:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.14: De leerlingen kunnen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigen-<br />

schappen aantonen.<br />

17


FLES<br />

ONDER<br />

DRUK<br />

5.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: WoLK iN EEN FLES<br />

De edutainer doet wat alcohol in een glazen fles en walst met de fles. Op die manier<br />

wordt de alcohol verspreid over de ganse binnenzijde van de fles en krijgt de alcohol<br />

de maximale gelegenheid om te verdampen.<br />

Vervolgens zet de edutainer een stop op de fles waaraan een pomp gekoppeld <strong>zit</strong>. De<br />

edutainer pompt lucht in de fles waardoor de druk in de fles verhoogt. Wanneer plots<br />

de stop van de fles wordt getrokken, verschijnt er meteen een wolk in de fles.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Door de druk in de fles te verhogen, worden de luchtdeeltjes erin dichter bij elkaar gedrukt.<br />

Daardoor stijgt de temperatuur. Warme lucht kan meer vocht bevatten, heel wat<br />

van de aanwezige alcohol verdampt dus (verdampen = overgaan van vloeibare naar<br />

gasvormige toestand). Wanneer je van de fles onder druk plots de stop trekt, verlaagt<br />

meteen de druk in de fles. En dus ook de temperatuur. Koude lucht kan minder vocht<br />

bevatten, waardoor de alcoholdampen in de fles condenseren (= overgaan van gasvormige<br />

naar vloeibare toestand). Er verschijnt een wolk van kleine alcoholdruppeltjes<br />

in de fles. Wanneer je opnieuw begint te pompen, verhoog je de druk en de tempera-<br />

tuur weer en zal de wolk opnieuw verdwijnen. Deze handelingen kan je en aantal keer<br />

na elkaar herhalen.<br />

Uitbreiding<br />

In feite gebeurt er in de lucht om ons heen precies hetzelfde. Dicht bij de grond is de<br />

luchttemperatuur hoger dan wanneer je je hogerop bevindt. Dat merk je wanneer je op<br />

stap gaat in de bergen (de temperatuur daalt één graad per 100 à 150 meter klimmen)<br />

of wanneer de piloot in het vliegtuig de buitentemperatuur meedeelt (die tot -50 °C kan<br />

dalen).<br />

Op een zonnige dag verdampt oppervlaktewater, waardoor de warme lucht vochtiger<br />

wordt. Om<strong>dat</strong> warme lucht stijgt, komt ook <strong>dat</strong> vocht in hogere luchtlagen terecht. Zo<br />

ontstaan wolken: in de koudere lucht op enkele honderden meters hoogte, conden-<br />

seert het vocht en vormen zich wolken van minuscule waterdruppeltjes.<br />

5.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS ® :<br />

LaNCEER EEN WaRME LUChtBaLLoN<br />

In <strong>Technopolis</strong>® kunnen de leerlingen zelf ontdekken <strong>dat</strong> warme lucht stijgt. Ze verwarmen<br />

de lucht in een grote luchtballon en laten hem stijgen tot aan het plafond, tien<br />

meter hoog.<br />

Druk op de rode knop om de lucht in de ballon op te warmen, tot de<br />

groene knop oplicht. Druk vervolgens op de groene knop om de luchtballon<br />

te lanceren.<br />

De heteluchtballon stijgt tot aan het dak van <strong>Technopolis</strong>® .<br />

Als deze ballon gevuld is met lucht op kamertemperatuur, dan zweeft<br />

hij niet. De lucht in de ballon weegt niet meer of minder dan hetzelfde<br />

volume lucht erbuiten. Het materiaal van de ballon, <strong>dat</strong> een eigen massa<br />

heeft, valt daarom door de zwaartekracht naar beneden.<br />

Ballonvaarders kunnen tóch omhoog, om<strong>dat</strong> ze de lucht in de ballon<br />

verhitten. Hete lucht zet uit, waardoor dezelfde luchtballon een kleinere<br />

hoeveelheid lucht kan bevatten. De heteluchtballon weegt nu minder dan<br />

de buitenlucht die hij verplaatst. Hij stijgt.<br />

18


FLES<br />

ONDER<br />

DRUK<br />

5.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

WoLK iN EEN FLES (2)<br />

• Een stevige plastic fles van 2 liter (bijvoorbeeld een colafles)<br />

• Drie lucifers<br />

• Lauw water<br />

Doe een bodempje lauw water in de fles. Steek de drie lucifers tegelij-<br />

kertijd aan en laat ze eventjes branden. Blaas ze gelijktijdig uit en doe<br />

ze – terwijl ze nog roken – in de fles. Draai nu zo snel mogelijk de stop<br />

op de fles.<br />

Knijp de fles flink samen en laat ze dan los. Er verschijnt een wolk in<br />

de fles. Wanneer je de fles weer samenknijpt, verdwijnt de wolk. Je kan<br />

deze handelingen enkele keren na elkaar herhalen. De wolk verschijnt<br />

en verdwijnt telkens opnieuw.<br />

Tip: Als de leerlingen deze proef zelf uitvoeren, laat ze dan per twee<br />

werken. Eén leerling steekt één voor één de lucifers aan, blaast ze uit<br />

en laat ze in de fles vallen. De andere leerling dekt telkens met zijn<br />

hand de fles af tussen twee lucifers door.<br />

Ook hier verschijnt er een wolk in de fles tengevolge van druk- en<br />

temperatuurverlaging. De minuscule rookpartikels, die in de fles te-<br />

rechtgekomen zijn met de lucifers, versnellen het condensatieproces.<br />

Water condenseert immers niet makkelijk in schone lucht. Het zoekt<br />

een oppervlak om op te condenseren, zoals de wand van de fles of<br />

de rookpartikels die in de lucht rondzwerven. Die laatste noemt men<br />

condensatiekernen.<br />

In het echte leven hebben rook en rookgassen ook een grote invloed<br />

op wolkenvorming. Dat ontdekten wetenschappers toen ze onderzoek<br />

deden naar de condensatiesporen die ontstaan in het rookspoor <strong>dat</strong><br />

een stoomschip achterlaat boven de oceaan. Het wereldwijde, toe-<br />

nemende gebruik van kolen, olie en aardgas heeft dus niet alleen een<br />

effect op de temperatuur op aarde, maar ook op de hoeveelheid wolken<br />

en neerslag.<br />

19


FLES<br />

ONDER<br />

DRUK<br />

5.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Ongelooflijk hoeveel water er in een wolk <strong>zit</strong>. Een klein, pluizig wolkje kan al tussen<br />

de honderd en de duizend ton water bevatten. Genoeg voor een kudde olifanten, met<br />

andere woorden. En <strong>dat</strong> gaat dan nog maar om één zo’n klein plukje watten aan de<br />

hemel. Elke minuut van de dag valt er 1000 miljoen ton water als regen op aarde. En<br />

<strong>dat</strong> is weer slechts een klein deel van wat er in de lucht hangt. Hoe blijft al die nattigheid<br />

boven?<br />

De natuur gebruikt twee trucjes om al <strong>dat</strong> hemelwater in de hemel te houden. Het<br />

eerste is wind. Zeker in de grote wolken zijn er flinke luchtstromingen, zeg gerust<br />

stormwinden. En net zoals een krachtige stofzuiger waterdruppels kan opzuigen, kunnen<br />

die winden veel water dragen.<br />

De tweede truc heet mist: héél héél kleine waterdruppeltjes. Die zijn zo klein en zo<br />

licht <strong>dat</strong> ze gemakkelijk blijven zweven, en slechts heel traag omlaag zakken, zoals<br />

iedereen weet die wel eens in een mistbank heeft gezeten. Mist is gewoon een wolk<br />

op grondniveau. Ook de ‘echte’ wolken daarboven bestaan voor het overgrote deel uit<br />

mist. Mistdruppeltjes zijn écht klein: om één regendruppel te vormen moeten er al een<br />

paar miljoen samenvloeien.<br />

In de natuur beginnen wolken niet meteen als druppeltjes, maar als opstijgend gas:<br />

water <strong>dat</strong> door de warmte verdampt. Per jaar zet de zon 380 000 kubieke kilometer<br />

water om in gas. Dat gas stijgt, en als het in koudere en ijlere luchtlagen komt, condenseert<br />

het weer tot fijne druppeltjes van pakweg een duizendste millimeter, zeg<br />

maar mist. De winden daarboven slingeren die druppeltjes voortdurend heen en weer,<br />

waarbij ze botsen en samensmelten tot grotere druppels. Die worden voor een deel<br />

door de winden weer verstoven, maar als ze pakweg drie millimeter groot kunnen<br />

worden, kan de gemiddelde wind ze niet meer dragen en beginnen ze te vallen. Je<br />

hebt regen.<br />

Hoe groot de druppels in een wolk zijn, kun je van hier beneden zien: kleine druppeltjes<br />

weerkaatsen het licht: de wolk is wit. Als ze groot genoeg zijn om regendruppels<br />

te vormen, absorberen ze licht: de wolk is donker, tot helemaal zwart.<br />

In een echte onweerswolk, een cumulonimbus, heersen winden waar zelfs meneer<br />

Beaufort bleek van zou zijn geworden. De druppels worden er kilometers op en neer<br />

gesmeten, eer ze uiteindelijk uit de wolk raken. En sommige druppels koelen zover af<br />

<strong>dat</strong> ze bevriezen. Bij de wrijving van die rondhossende ijsdeeltjes ontstaat statische<br />

elektriciteit, en de druppeltjes worden negatief of positief geladen. De lading op elk<br />

van die individuele druppeltjes en ijsbolletjes is niet veel. Precies om<strong>dat</strong> de lading over<br />

zo ontzaglijk veel druppeltjes is verdeeld, gaan in een wolk elektriciteit en water best<br />

samen. Maar allemaal samen zorgen die druppeltjes wel voor ontzaglijke hoeveelheden<br />

elektrische lading. Vroeg of laat is die lading zo hoog <strong>dat</strong> er doorslagvonken<br />

ontstaan, binnen in de wolk, tussen wolken onderling en van wolk naar aarde. Het<br />

bliksemt.<br />

Om<strong>dat</strong> alleen hele grote wolken met krachtige winden voor voldoende wrijving kunnen<br />

zorgen, kunnen alleen onweerswolken bliksem produceren.<br />

Wat omhoog gaat, moet ook wederkeren – of is het nederkeren? Al die 380 000<br />

kubieke kilometers plenzen ook weer neer. Voor een onredelijk groot deel boven ons<br />

arme regenlandje. Of zo voelen we het toch aan. En het is nog waar ook: in Vlaande-<br />

ren regent het tweehonderd dagen per jaar. We mogen dus zeuren over het weer.<br />

Maar niet te hard, want tweehonderd regendagen per jaar wil niet zeggen <strong>dat</strong> we<br />

tweehonderd keer per jaar nat worden. Een buitje van vijf voor tot vijf na middernacht<br />

wordt door de weerkundigen in Ukkel als twee regendagen genoteerd! Wie dagelijks<br />

naar zijn werk fietst, wordt ongeveer één dag op tien nat.<br />

20


FLES<br />

ONDER<br />

DRUK<br />

5.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Fles onder druk’ past volgende eindterm:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.11: De leerlingen kunnen de weerselementen op een bepaald moment en over<br />

een beperkte periode, meten, vergelijken en die weersituatie beschrijven<br />

21


KLOPPEND<br />

HART<br />

6.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: haRtPoMP<br />

Twee leerlingen worden uit het publiek gekozen. Ze krijgen elk 5 liter (roodgekleurd)<br />

water en een hevelpomp. De pomp stelt, samen met de spierkracht van de leerling,<br />

het hart voor. De vloeistof, die de leerlingen naar een ander vat moeten overpompen,<br />

stelt het bloed in een volwassen mensenlichaam voor. De leerlingen krijgen één<br />

minuut de tijd om de opdracht tot een goed einde te brengen.<br />

Op deze manier ondervinden de leerlingen aan den lijve <strong>dat</strong> het hart een erg krachtige<br />

en vooral duurzame spier is. Het hart van een volwassen persoon pompt gemiddeld<br />

vijf liter bloed per minuut het lichaam rond.<br />

De vraag die de leerlingen bij dit experiment voorgeschoteld krijgen, gaat niet over<br />

het experiment zelf, maar over de werking van het hart. Wanneer je begint te sporten,<br />

begint je hart sneller te pompen. Het hart van een sporter in rust klopt trager dan <strong>dat</strong><br />

van een ‘gewone’ volwassene.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Een gewoon hart klopt gemiddeld zo’n 70 keer per minuut. Wanneer je sport kan je<br />

hart wel tot 200 keer per minuut kloppen. Door te sporten krijg je een groter hart. Je<br />

krijgt echter geen sporthart door één keer per week gaan te voetballen of 2 keer per<br />

week gaan te tennissen!<br />

Een sporthart is groter en kan in 1 keer pompen meer bloed rondpompen dan een<br />

gewoon hart, vandaar <strong>dat</strong> het in rust trager kan kloppen om toch evenveel bloed rond<br />

te pompen.<br />

Uitbreiding<br />

Wanneer een sporter begint te sporten begint ook zijn hart (net als het onze) sneller<br />

te kloppen. Maar om<strong>dat</strong> een sporthart groter is, kan het meer bloed rondpompen dan<br />

een gewoon hart. De spieren krijgen meer zuurstof en voedingsstoffen aangevoerd<br />

en zijn dus tot betere prestaties in staat. Het hart van een getraind wielrenner, slaat in<br />

rust slechts 35 keer per minuut.<br />

In ons lichaam <strong>zit</strong> ongeveer 5 liter bloed. Per hartslag pompt ons hart ongeveer 70 ml<br />

bloed door onze bloedvaten. Dat betekent <strong>dat</strong> bij een gemiddelde van ongeveer 70<br />

hartslagen per minuut, ons hart 5 liter bloed op 1 minuut volledig door onze bloedvaten<br />

pompt. Per dag pompt ons hart zo’n 100 000 keer. Bij een topsporter liggen deze<br />

cijfers uiteraard anders.<br />

22


KLOPPEND<br />

HART<br />

6.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS ® :<br />

MEEt JE haRtSLaG<br />

Bij deze opstelling wordt op een eenvoudige manier je hartslag hoorbaar en<br />

zichtbaar gemaakt. Door je handen op 2 contactpunten te leggen, krijg je je<br />

hartslag te horen. Er begint een grote trom te kloppen op het ritme van jouw<br />

hart.<br />

6.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

haRtSLaG MEtEN<br />

Tik<br />

Tik<br />

Ga voor de grote trom staan. Leg je handen – zachtjes, zonder te<br />

drukken – op de handafdrukken.<br />

De trom slaat op het ritme van je hart. Zodra de harttrom voldoende<br />

gegevens heeft verzameld, verschijnt je gemiddelde hartslag op het<br />

scherm. Ga nu hiernaast een rondje trappenlopen, en kom dan je hartslag<br />

opnieuw meten.<br />

De hartslag van mannen is gemiddeld 70 slagen per minuut, die van<br />

vrouwen 75 slagen per minuut. Maar <strong>dat</strong> zijn gemiddelden. Sporters<br />

hebben vaak hartslagen beneden de 50, terwijl een zetelzwam boven de<br />

80 kan <strong>zit</strong>ten. Als baby ben je begonnen met een hartslag van rond 130,<br />

om geleidelijk naar je volwassen ritme te dalen.<br />

Opgelet: deze meting heeft geen medische waarde. Voor een correcte<br />

meting en een juiste interpretatie, raadpleeg je arts.<br />

0<br />

5<br />

10<br />

• Chronometer<br />

• Sportieve leerlingen<br />

• Enkele lage trapjes<br />

15<br />

23<br />

Tik Tik<br />

Tik<br />

Tik<br />

Tik<br />

Verdeel de leerlingen in groepjes van twee. Laat één leerling de polsslag van<br />

de andere meten. Dat doe je als volgt: Zoek met wijs- en middenvinger de<br />

slagader in de vouw van de pols, net onder de muis van de duim. Voel niet<br />

met je duim, want dan zou je wel eens je eigen hartslag kunnen voelen.<br />

Wanneer de leerlingen de hartslag van hun partner voelen, telt de leerkracht<br />

af waarna hij de chronometer aanzet. Laat de leerlingen het aantal hartslagen<br />

tellen gedurende 15 seconden en doe het resultaat maal 4 om het<br />

aantal hartslagen per minuut te kennen.<br />

Laat de proefpersonen nu in hoog tempo afwisselend de linkervoet en de<br />

rechtervoet op het trapje zetten. Hun polsslag wordt na 1 en 2 minuten<br />

opnieuw gemeten gedurende vijftien seconden, terwijl ze doorgaan met<br />

de oefening. Bij drie minuten mag de proefpersoon stoppen, waarna zijn<br />

polsslag nogmaals gemeten wordt. En nu worden de rollen omgedraaid!<br />

0<br />

5<br />

10<br />

15


KLOPPEND<br />

HART<br />

De hartslag is na een inspanning bij iedereen sterk verhoogd.<br />

Het hart dient bij inspanning meer zuurstof en brandstoffen naar de<br />

spieren te vervoeren.<br />

Niet iedereen heeft dezelfde hartslag. Je eigen hartritme wordt<br />

bepaald door je lengte, gewicht, leeftijd, geslacht, fysieke conditie,…<br />

Om <strong>dat</strong> aan te tonen kan je één van de leerlingen vragen om ook<br />

jouw hartslag meten. Die ligt (normaal gezien) beduidend lager dan<br />

die van je leerlingen.<br />

6.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Je hart is zo groot als een vuist en weegt ook ongeveer zoveel: een kleine halve kilo.<br />

Het pompt je bloed door meer dan 100 000 km bloedvaten. De slagaders leiden van<br />

het hart weg, de aders ernaartoe.<br />

Je hart is zelf ook een spier, die voedsel en zuurstof nodig heeft om haar werk te<br />

kunnen doen. Als je hart te hard moet kloppen, krijgt het zelf ook niet genoeg energie.<br />

Om<strong>dat</strong> je hart je hele leven lang continu moet pompen, zonder ooit te kunnen rusten,<br />

is het ruim voorzien van bloedvaten die zich door de hele wand van je hart verspreiden.<br />

Als die bloedvaten vernauwd geraken, krijg je bij de minste inspanning hartpijn.<br />

Wanneer zo’n bloedvat helemaal verstopt, meestal door een bloedklonter, dan krijgt<br />

een deel van je hartspier geen zuurstof meer en sterft af. Dat heet een hartaanval.<br />

Als slechts een klein gebiedje afsterft, overleef je <strong>dat</strong>, maar vaak is een hartaanval<br />

dodelijk. In industrielanden zijn hartproblemen, samen met kankers, de belangrijkste<br />

doodsoorzaak.<br />

Je hart telt vier ruimten: bovenaan twee boezems die binnenkomend bloed opvangen,<br />

en onderaan twee kamers die bloed naar buiten pompen. Twee van elk, om<strong>dat</strong> je hart<br />

eigenlijk een dubbele pomp is, die twee circuits bedient: het longcircuit en het<br />

lichaamscircuit (ook wel de kleine en de grote bloedsomloop genoemd). Het eerste<br />

circuit stuurt bloed naar de longen, om daar de afvalstof CO₂ (koolstofdioxide) af te<br />

geven en zuurstof op te nemen. Dat zuurstofrijke bloed keert terug naar het hart en<br />

wordt dan in het lichaamscircuit gepompt, waar het overal in het lichaam zijn zuurstof<br />

afgeeft en het CO₂ van de cellen opneemt, om weer naar het hart te vloeien. Vandaar<br />

gaat het opnieuw het longcircuit in.<br />

Elke ruimte in je hart kan zo’n 60-80 milliliter bloed bevatten. Wat erop neerkomt<br />

<strong>dat</strong> je hart per minuut zo’n vijf liter bloed naar je lichaam stuurt, en evenveel naar je<br />

longen. De rechterkant van je hart verzorgt de kleine bloedsomloop (het circuit naar<br />

de longen), de linkerkant voorziet je lichaam van bloed. Rechts en links worden per<br />

definitie vanuit je eigen lichaam gezien: ‘rechts’ is wat aan jouw rechterkant <strong>zit</strong>.<br />

6.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Kloppend hart’ past volgende eindterm:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.8: De leerlingen kunnen de functie van belangrijke organen die betrokken zijn bij<br />

ademhaling, spijsvertering en bloedsom loop in het menselijk lichaam verwoorden op<br />

een eenvoudige wijze.<br />

24


HET<br />

GELADEN<br />

SPONSJE<br />

7.1 Wat LEERdE JE iN dE ShoW?<br />

EXPERiMENt: SChUURSPoNSJE oNdER SPaNNiNG<br />

De edutainer neemt een metalen schuursponsje en trekt het wat uit elkaar. Hij houdt<br />

het sponsje met een grijptang vast en houdt er de twee polen van een 9V batterij<br />

tegen.<br />

Het metalen sponsje begint spontaan te branden.<br />

Wat iS dE WEtENSChaPPELiJKE VERKLaRiNG?<br />

Basis<br />

Zelfs metaal kan branden. Het metalen schuursponsje verbindt de polen van de batterij<br />

waardoor kortsluiting ontstaat en het metaal begint te gloeien. Om<strong>dat</strong> het staal<br />

zo dun is, is er extra veel contact tussen de zuurstof uit de lucht en het ijzer (en een<br />

beetje koolstof) uit het staal. Een kleine elektrische stroom, zoals die uit een batterij, is<br />

dan al genoeg om het geheel aan het gloeien/branden te krijgen. Bij grotere stukken<br />

staal, zoals een spijker of een mes, lukt <strong>dat</strong> niet. Zulke stalen voorwerpen beginnen<br />

pas te branden bij erg hoge temperaturen.<br />

De kortsluiting die ontstaat wanneer je de polen van de batterij verbindt, kan je<br />

ook voelen wanneer je de 2 polen (positief en negatief) van de batterij (de metalen<br />

plaatjes) tegen je tong houdt. Zo kan je trouwens ontdekken of de batterij leeg is of<br />

niet.<br />

Uitbreiding<br />

De werking van een gloeilamp steunt op hetzelfde principe. De stroom die door de<br />

lamp loopt, veroorzaakt een gecontroleerde kortsluiting en doet de gloeidraad gloeien.<br />

Alleen hou je daar maar beter je tong niet tegen. De stroom die door een lamp loopt is<br />

immers veel krachtiger dan die van een 9V batterij.<br />

Waarom schiet het schuursponsje dan in brand en de gloeidraad niet? Zoals de leerlingen<br />

in experiment 1 (kaarsvlam en CO₂ ) leerden, is één van de drie voorwaarden<br />

om vuur te hebben, de aanwezigheid van zuurstof. In een glazen, peervormige gloei-<br />

lamp <strong>zit</strong>ten heel wat gassen, maar geen zuurstof. De gloeidraad zal dus alleen gloeien<br />

(vandaar de naam), maar nooit branden!<br />

7.2 doE-oPStELLiNG iN tEChNoPoLiS ® :<br />

MaaK ELEKtRiCitEit<br />

Als je een fietsdynamo te gewoon vindt, kunnen de leerlingen in <strong>Technopolis</strong>® ook<br />

elektriciteit maken op ambachtelijke wijze: met de hand. Men neme een magneet en<br />

een spoel …<br />

Beweeg één van de magneten verticaal op en neer, in en uit één van<br />

de spoelen. Lees de stroomsterkte (in milliampère) af op de stroommeter.<br />

Doe dit ook met de andere magneet en de andere spoel.<br />

De spoel met de meeste windingen brengt ook de grootste stroom<br />

voort.<br />

Michael Faraday ontdekte in de negentiende eeuw <strong>dat</strong> je elektriciteit<br />

kunt maken door een geleider en een magneetveld ten opzichte van<br />

elkaar te bewegen. Het maakt geen verschil of het de magneet is of de<br />

geleider die beweegt. De beweging wekt een stroom op in de geleider.<br />

Het hele proces heet ‘elektromagnetische inductie’. Aan die inductie<br />

danken we zowat al onze elektriciteit (de rest komt van batterijen). In<br />

de centrales draait een spoel tussen de polen van een magneet. Hier<br />

beweeg je een magneet door de spoel.<br />

25


HET<br />

GELADEN<br />

SPONSJE<br />

7.3 doE hEt zELF… MaaR daN aNdERS:<br />

zoEK dE BEStE GELEidER<br />

+ -<br />

• Batterij van 4,5 V<br />

• Lampje<br />

• Fitting voor het lampje<br />

• Twee stukjes geïsoleerde elektriciteitsdraad<br />

• Vier krokodillenklemmen<br />

• Voorwerpen van verschillende materialen<br />

• Soeplepel<br />

• Houten lepel<br />

• Een koperen sleutel<br />

• Schroevendraaier<br />

• Plaatje van plexiglas<br />

• …<br />

Verbind het lampje met de batterij, gebruikmakend van de elektri-<br />

citeitsdraden en de krokodillenklemmen (zie tekening). De stroomkring<br />

wordt gesloten en het lampje brandt.<br />

Maak nu één elektriciteitsdraad los van de batterij en hou de soeplepel<br />

tussen de batterijpool en de krokodillenklem. Wat gebeurt er?<br />

Doe nu hetzelfde met de houten lepel en de rest van de voorwerpen.<br />

Bij sommige voorwerpen gaat het lampje branden wanneer de kring<br />

gesloten wordt, andere voorwerpen slagen er niet in om de stroomkring<br />

te sluiten.<br />

De soeplepel bestaat uit inox, een goede geleider van elektriciteit.<br />

De elektriciteit geraakt tot bij de gloeidraad van het lampje waardoor<br />

het lampje gaat branden.<br />

Bij de houten lepel brandt het lampje niet. Hout is immers een isolator,<br />

die geen elektriciteit geleidt. De stroomkring wordt dus niet gesloten.<br />

Van alle opgesomde materialen, is koper de beste geleider. Stroomdraden<br />

zijn dan ook meestal uit koper vervaardigd.<br />

26<br />

+ -


HET<br />

GELADEN<br />

SPONSJE<br />

7.4 aChtERGRoNdiNFoRMatiE<br />

Elektrische stroom ontstaat dankzij de beweging van vrije elektronen. Stoffen met veel<br />

vrije elektronen zijn goede geleiders voor elektrische stroom. Materialen met weinig<br />

vrije elektronen zijn slechte geleiders of isolatoren. In deze materialen blijven de elek-<br />

tronen bij hun eigen atoom. Het aantal vrije elektronen per kubieke meter (het aantal<br />

ladingsdragers per eenheid van volume) geeft aan hoe goed een materiaal geleidt.<br />

In vaste stoffen komt het geleidingsvermogen voor elektriciteit ongeveer overeen met<br />

het geleidingsvermogen voor warmte. Materialen die de warmte goed geleiden, zijn<br />

meestal ook goede elektriciteitsgeleiders. De beste geleiders zijn zuivere metalen<br />

zoals koper, aluminium en zilver.<br />

Droog zand en de kunststof PVC geleiden de elektrische stroom niet. Vochtige aarde<br />

en het menselijk lichaam zijn middelmatige geleiders. Drink- en regenwater bevatten<br />

sporen van mineralen en zijn dus ook geleidend. Om<strong>dat</strong> het menselijk lichaam voor<br />

een hoog percentage uit (zout) water bestaat is het ook geleidend. Gedestilleerd water<br />

bevat geen mineralen en geleidt de elektrische stroom niet.<br />

Naast het aantal ladingsdragers per eenheid van volume heeft ook de dwarsdoorsnede<br />

van een geleider een effect op de stroomsterkte. Hoe dikker de draad, hoe<br />

beter de geleider. Een dikkere draad zorgt immers voor een gemakkelijker doorgang<br />

voor elektronen.<br />

7.5 EiNdtERMEN<br />

Bij het hoofdstuk ‘Het geladen sponsje’ past volgende eindterm:<br />

Wereldoriëntatie (natuur – levende en niet-levende natuur)<br />

• 1.16: De leerlingen kunnen met enkele voorbeelden aantonen <strong>dat</strong> energie nodig is<br />

voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en kunnen daarvan de<br />

energiebronnen benoemen.<br />

27


EINDTERMEN<br />

In elk hoofdstuk werd reeds aangeduid welke specifieke eindtermen behaald worden<br />

bij het behandelen van de betreffende wetenschappelijke thema’s. Hieronder staan<br />

nog enkele meer algemene eindtermen die de scholenshow en het educatief pakket<br />

kunnen helpen realiseren.<br />

EiNdtERMEN WERELdoRiËNtatiE<br />

1. NATUUR<br />

1.1 De leerlingen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen en kunnen<br />

waarnemingen op een systematische wijze noteren.<br />

1.2 De leerlingen kunnen, onder begeleiding, minstens één natuurlijk verschijnsel<br />

<strong>dat</strong> ze waarnemen via een eenvoudig onderzoek toetsen aan een hypothese.<br />

2. TECHNIEK<br />

2.18 De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden uit verschillende toe<br />

passingsgebieden van techniek illustreren <strong>dat</strong> technische systemen nuttig,<br />

gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor<br />

natuur en milieu.<br />

3. MENS<br />

3.7* De leerlingen hebben aandacht voor de onuitgesproken regels die de interac-<br />

ties binnen een groep typeren en zijn bereid er rekening mee te houden.<br />

5. TIJD<br />

5.1 De leerlingen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende<br />

bezigheid realistisch schatten.<br />

5.3 De leerlingen kunnen in een kleine groep voor een welomschreven opdracht<br />

een taakverdeling en planning in de tijd opmaken.<br />

* De attitudes worden met een asterisk (*) aangeduid.<br />

28


tEChNoPoLiS®,<br />

WaaR EXPERiMENtEREN FUN iS!<br />

Fietsen op een kabel op 5 meter hoogte? Zelf een vliegtuig<br />

aan de grond zetten? In een superzeepbel staan? Een<br />

dutje doen op een spijkerbed? Een wandeling maken op de<br />

Maan? ... Je kunt het zo gek niet bedenken of je beleeft het<br />

in <strong>Technopolis</strong>®, het Vlaamse doe-centrum voor wetenschap<br />

en technologie.<br />

<strong>Technopolis</strong>® is geen gewoon museum, maar een doecentrum,<br />

waar je je uitleeft in meer dan 300 experimenten.<br />

Kinderen tussen 4 en 8 jaar kunnen zich uitleven in het<br />

Kinder-doe-centrum, waar 90 bijkomende interactieve opstellingen<br />

werden aangebracht op kindermaat en aangepast<br />

aan hun leefwereld. En in de Doe-tuin kun je zelfs in openlucht<br />

experimenteren.<br />

Je mag hier overal je neus insteken: je voelt, probeert en<br />

experimenteert zelf. Zo begrijp je de dingen beter en sneller<br />

en leer je op een toffe en spannende manier iets bij over<br />

wetenschap en technologie. Je zult merken <strong>dat</strong> wetenschap<br />

allesbehalve saai is!<br />

Spannende shows en toffe demo’s maken je bezoek aan<br />

<strong>Technopolis</strong>® extra leuk. Edutainers, <strong>Technopolis</strong>® medewerkers,<br />

laten je tijdens zo’n show of demo op een leuke manier<br />

kennismaken met wetenschap. Zo kun je bijvoorbeeld je<br />

haren rechtop laten zetten aan de Van de Graaff-generator.<br />

Niet met gel of haarlak maar ... met elektriciteit! Regelmatig<br />

staan er nieuwe shows en demo’s op het programma.<br />

<strong>Technopolis</strong>® trekt er ook regelmatig op uit! Kinderhappenings,<br />

beurzen, evenementen voor het grote publiek ...<br />

Afhankelijk van het soort evenement, zijn we aanwezig met<br />

een stand, een wetenschappelijke doe-hoek, opstellingen<br />

met experimenten, de TechnoVelo® of de wetenschapstruck<br />

MysteriX® .<br />

Voor scholen heeft <strong>Technopolis</strong>® een uitgebreid educatief<br />

aanbod. Educatieve pakketten en werkboekjes, educatieve<br />

parcours, wetenschapstheater, een wetenschapstruck,<br />

sessies gegeven door edutainers in de school zelf,... Leerkrachten<br />

uit zowel het basis- als het secundair onderwijs<br />

gebruiken het educatief materiaal van <strong>Technopolis</strong>® om de<br />

wetenschappelijke of technologische lessen aantrekkelijker<br />

te maken.<br />

Op www.technopolis.be vind je gratis downloadbaar<br />

educatief materiaal en meer informatie over het educatieve<br />

aanbod van <strong>Technopolis</strong>®.<br />

Wil je nog meer experimenteren? Neem dan een kijkje op<br />

www.experimenteer.be. Je vindt er heel wat leuke proefjes<br />

die je thuis of in de klas zelf kunt doen.<br />

Meer info? Surf: www.technopolis.be of bel: 015 / 34 20 00.<br />

<strong>Technopolis</strong>®, Technologielaan, 2800 Mechelen<br />

29


<strong>“hoE</strong> <strong>zit</strong> <strong>dat</strong>?!<strong>”</strong><br />

Basisonderwijs (3de - 4de - 5de en 6de leerjaar)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!