Ars Aequi, april 2013, p. 271-279 - Ventoux
Ars Aequi, april 2013, p. 271-279 - Ventoux
Ars Aequi, april 2013, p. 271-279 - Ventoux
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
verdieping<br />
<strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> <strong>271</strong><br />
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
Grensoverschrijdend procederen in<br />
IE-zaken: back to the future?<br />
Dick van Engelen*<br />
* Prof.mr. Th.C.J.A. van<br />
Engelen is hoogleraar Industriële<br />
Eigendom bij het<br />
Centrum voor Intellectuele<br />
Eigendomsrecht (CIER)/<br />
Molengraaff Instituut van<br />
de Universiteit Utrecht<br />
en advocaat bij <strong>Ventoux</strong> te<br />
Utrecht.<br />
1 Hof Den Haag 23 <strong>april</strong><br />
1998, BIE 2002, 8, p. 25;<br />
IER 1998, 30, p. 170,<br />
m.nt. De Wit; NIPR 1998,<br />
p. 317; IEPT19980423<br />
(EGP v Boston Scientific).<br />
Uitspraken met een IEPTvermelding<br />
zijn gratis toegankelijk<br />
op www.boek9.nl.<br />
2 HvJ EG 13 juli 2006,<br />
nr. C-539/03, BIE 2006,<br />
72, p. 372; IER 2006,<br />
76; IEPT20060713<br />
( Roche v Primus cs).<br />
3 HvJ EG 13 juli<br />
2006, nr. C-4/03, BIE<br />
2006, 73; IER 2006,<br />
75; IEPT20060713<br />
(GAT v LuK).<br />
4 Zie: J.J. Brinkhof, ‘HvJ EG<br />
Beperkt mogelijkheden<br />
van grensoverschrijdende<br />
verboden’, BIE 2006,<br />
p. 219.<br />
5 HvJ EU 17 oktober 2007,<br />
nr. C-98/06, IEPT20071011<br />
(Freeport v Arnoldson).<br />
6 HvJ EU 25 oktober 2010¸<br />
nr. C-509/09 en C-161/10,<br />
IEPT20101025 (eDate<br />
Advertising en MGN).<br />
7 HvJ EU 1 december<br />
2011, nr. C-145/10,<br />
IEPT20111201<br />
( Painer v Standard).<br />
8 HvJ EU 19 <strong>april</strong><br />
2012, nr. C-523/10,<br />
IEPT20120419 (Wintersteiger<br />
v Products 4U).<br />
9 HvJ EU 12 juli<br />
2012, nr. C-616/10,<br />
IEPT20120712<br />
( Solvay v Honeywell).<br />
De ‘uitvinding’ van het grensoverschrijdend verbod door de<br />
Nederlandse rechter aan het begin van de jaren negentig resulteerde<br />
destijds in een ware stortvloed aan spraakmakende internationale<br />
octrooizaken, die zich bij de Nederlandse octrooirechter aandienden.<br />
Met de introductie in 1998 van de ‘spin-in-het-web’-leer, 1 schroefde het<br />
Hof Den Haag de mogelijkheden voor grensoverschrijdende verboden<br />
echter fors terug. Het Europese Hof van Justitie kwam vervolgens op<br />
13 juli 2006 met arresten in de zaken Roche v Primus 2 en Gat v LuK, 3<br />
waarmee in de praktijk het doek voor grensoverschrijdende<br />
octrooiprocedures feitelijk gevallen leek te zijn. 4<br />
Een oude operawijsheid luidt echter: ‘it ain’t<br />
over ‘till the fat lady sings.’ Dat geldt ook voor<br />
grensoverschrijdende jurisdictieperikelen.<br />
Recente arresten van het Hof van Justitie<br />
in een reeks van zaken, zoals Freeport, 5<br />
eDate, 6 Painer, 7 Wintersteiger, 8 en Solvay v<br />
Honeywell, 9 lijken de deur voor ‘cross-border<br />
injunctions’ weer open te zetten. Alle reden<br />
om aan de hand van de recentere jurisprudentie<br />
de mogelijkheden tot grensoverschrijdend<br />
optreden in kaart te brengen. De recente<br />
wereldwijde schermutselingen tussen Apple<br />
en Samsung over de iPhones, de iPads en de<br />
Galaxy’s illustreren het praktisch belang van<br />
een duidelijk inzicht in de mogelijkheden en<br />
onmogelijkheden op dit terrein.<br />
1 Grensoverschrijdende verboden<br />
Onder een grensoverschrijdend verbod verstaan<br />
we een verbod van een nationale rechter<br />
dat ziet op handelingen in het buitenland.<br />
Intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten)<br />
beschermen onlichamelijke voorwerpen, zoals<br />
uitvindingen, merken of auteursrechtelijk<br />
beschermde werken. De onstoffelijke aard<br />
brengt met zich dat die immateriële voorwerpen<br />
niet aan één locatie gebonden zijn. Lands-<br />
grenzen staan de exploitatiemogelijkheden<br />
dus niet in de weg. Voor de juridische handhaving<br />
van die rechten ligt dat echter anders.<br />
Internationaal gangbaar was de aanname dat<br />
de zeggenschap – jurisdictie – van een rechter<br />
niet verder gaat dan de eigen landsgrenzen.<br />
Daarmee is het spanningsveld tussen de commerciële<br />
realiteit van een ‘global economy’ en<br />
nationaal afgebakende rechtsmacht gegeven.<br />
Als men ervan uitgaat dat een<br />
nationale rechter alleen een<br />
verbod kan uitspreken dat ziet<br />
op binnenlandse activiteiten,<br />
dan moet bij een Europese<br />
octrooi-inbreuk in 27 landen<br />
een procedure gevoerd worden,<br />
als men voor alle lidstaten van<br />
de EU een verbod wil krijgen<br />
Als men ervan uitgaat dat een nationale rechter<br />
alleen een verbod kan uitspreken dat ziet<br />
op binnenlandse activiteiten, dan moet bij een<br />
Europese octrooi-inbreuk in 27 landen een<br />
procedure gevoerd worden, als men voor alle
272 <strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> verdieping<br />
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
lidstaten van de Europese Unie een verbod<br />
wil krijgen. Het mag duidelijk zijn dat 27 parallelle<br />
procedures in 27 verschillende landen<br />
voor de betrokken procespartijen een nachtmerrie<br />
is. De kosten zijn hoog en het risico dat<br />
de uitkomsten in de verschillende landen ook<br />
verschillend uitpakken is verre van denkbeeldig.<br />
Eenzelfde conflict kan op de met de EUmarkt<br />
concurrerende markt in de Verenigde<br />
Staten met één procedure worden afgedaan<br />
en die leidt dan tot een uniforme uitkomst<br />
voor alle 50 staten. ‘Weten waar je aan toe<br />
bent’ hoort niet alleen bij rechtszekerheid,<br />
maar is ook voor het ontwikkelen van een<br />
marketing- en productontwikkelingsstrategie<br />
van groot belang. De Europese pluriformiteit<br />
– of beter gezegd: chaos – is dus ongewenst<br />
als we binnen Europa een efficiënt functionerende<br />
binnenmarkt willen realiseren, die<br />
de vergelijking met de Verenigde Staten goed<br />
kan doorstaan.<br />
Een stap in de goede richting werd in<br />
Nederland gezet met het Focus Veilig-arrest 10<br />
van de Hoge Raad van 1989. Daar overwoog<br />
de Hoge Raad in een merkenzaak dat er geen<br />
reden is om aan te nemen dat er voor een veroordeling<br />
geen plaats zou zijn, wanneer het<br />
gaat om een verplichting die buiten Nederland<br />
moet worden nagekomen:<br />
‘Een meer beperkte opvatting [...] vindt geen steun in het recht<br />
en zou in een tijd van toenemende internationale contacten tot<br />
het voor de praktijk onwenselijke resultaat leiden dat in geval<br />
van onrechtmatige daden met een internationaal karakter –<br />
zoals aantasting van intellectuele eigendomsrechten en ongeoorloofde<br />
mededinging in meer landen of grensoverschrijdende<br />
milieuvervuiling – de Nederlandse gelaedeerde genoopt zou<br />
kunnen worden zich in alle betrokken landen tot de rechter te<br />
wenden.’<br />
Klare taal, die er geen misverstand over laat<br />
bestaan dat een grensoverschrijdend verbod<br />
naar Nederlands procesrecht tot de mogelijkheden<br />
behoort. Daarmee wordt tegemoet<br />
gekomen aan de eisen die een toenemende<br />
globalisering aan de rechtspraak stelt.<br />
2 Toepassing buitenlands recht<br />
Op activiteiten in het buitenland is uiteraard<br />
wel het daar geldende buitenlandse recht<br />
van toepassing, zodat de Nederlandse rechter<br />
vreemd recht zal moeten toepassen als hij een<br />
grensoverschrijdend verbod wil uitspreken.<br />
Dat zal het enthousiasme van de rechter en<br />
de procespartijen om die grensoverschrijdende<br />
route te gaan bewandelen danig temperen. De<br />
inhoudelijke behandeling blijft immers complex,<br />
en dus kostbaar. Als je bovendien toch<br />
buitenlands recht moet laten toepassen, is er<br />
10 HR 24 november 1989,<br />
BIE 1991, 23, p. 86; NJ<br />
1992, 404, m.nt Verkade;<br />
IEPT19891124 (Focus<br />
Veilig v Lincoln Electric).
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
verdieping<br />
ook veel voor te zeggen om die vragen dan ook<br />
maar gelijk door de daarin gespecialiseerde<br />
buitenlandse rechter te laten behandelen.<br />
Dergelijke praktische beslommeringen verklaren<br />
waarom het aantal grensoverschrijdende<br />
inbreukzaken buiten het octrooirecht beperkt<br />
is gebleven.<br />
Een Europees octrooi, dat onder het Europees<br />
Octrooiverdrag (EOV) verleend wordt,<br />
leidt tot nationale deeloctrooien voor één of<br />
meer van de aangewezen verdragslanden.<br />
Hoewel die nationale delen door het nationale<br />
octrooirecht beheerst worden, is dat toepasselijke<br />
nationale octrooirecht in vergaande<br />
mate geharmoniseerd. Die onder het EOV<br />
verleende nationale octrooien worden niet<br />
alleen ‘Europese octrooien’ genoemd, maar<br />
het Verdrag leert ook dat het nationale recht<br />
daarop slechts van toepassing is voor wat betreft<br />
die onderwerpen die niet in het EOV geregeld<br />
worden (art. 2 EOV). Het verdrag geeft<br />
vervolgens zowel de verleningsvereisten voor<br />
een Europees octrooi als de criteria voor het<br />
bepalen van de beschermingsomvang van dat<br />
Europese octrooi. Daarmee zijn de voor een<br />
inbreukprocedure meest relevante onderwerpen<br />
– geldigheid en beschermingsomvang –<br />
Europees geharmoniseerd, en resteren voor<br />
het nationale recht vooral goederenrechtelijke<br />
vragen. Dat is beperkt tot zaken als aan wie<br />
de aanspraak op octrooi toekomt bij een uitvinding<br />
in dienstverband: de uitvinder of diens<br />
werkgever? Het gevolg van deze inhoudelijke<br />
harmonisatie van het Europees octrooirecht<br />
is dat het voor de Nederlandse rechter niet<br />
uitmaakt of hij op inbreuk- en geldigheidsvragen<br />
– formeel bezien – buitenlands octrooirecht<br />
moet toepassen. De perceptie en uitleg<br />
van techniek wordt bovendien niet verkleurd<br />
door de gebruikte taal of de culturele bagage<br />
van de waarnemer. Einsteins ‘E=mc 2 ’ geldt<br />
overal ter wereld, zodat verschillende taal- en<br />
cultuurgrenzen in het octrooirecht ook geen<br />
obstakel vormen. Een grensoverschrijdend<br />
verbod in een octrooizaak betekent voor de<br />
behandelende rechter en advocaten dus weinig<br />
extra werk. Dat verklaart de grote vlucht die<br />
deze zaken in Nederland namen na het Focus<br />
Veilig-arrest van de Hoge Raad van 1989.<br />
3 Internationale jurisdictie<br />
Wanneer duidelijk is dat de Nederlandse rechter<br />
een grensoverschrijdend verbod kan opleggen<br />
en dat de toepassing van vreemd recht in<br />
een octrooizaak in grote mate ‘een formaliteit’<br />
is, dan resteert in de praktijk vooral de vraag<br />
of de Nederlandse rechter wel bevoegd is om te<br />
<strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> 273<br />
oordelen over een zich in het buitenland afspelend<br />
geschil. De ontwikkeling van grensoverschrijdende<br />
verboden in octrooizaken betekende<br />
in de praktijk dan ook dat IE-advocaten en<br />
-rechters zich tevens dienden te bekwamen in<br />
internationale jurisdictievraagstukken.<br />
De ontwikkeling van<br />
grensoverschrijdende verboden<br />
in octrooizaken betekende in de<br />
praktijk dat IE-advocaten en<br />
-rechters zich tevens dienden<br />
te bekwamen in internationale<br />
jurisdictievraagstukken<br />
De bottleneck voor een grensoverschrijdend<br />
verbod wordt dan gevormd door de vraag of de<br />
Nederlandse rechter wel rechtsmacht heeft.<br />
Dat is het domein van de Europese Verordening<br />
van 22 december 2000 betreffende de<br />
rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de<br />
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke<br />
en handelszaken (‘Brussel I’ of ‘EEX-Vo’).<br />
Die verving het nagenoeg gelijkluidende EEX-<br />
Verdrag van 1968. De verordening is van toepassing<br />
wanneer een verweerder zijn woonplaats<br />
in een lidstaat heeft (art. 4(4) EEX-Vo).<br />
In gevallen waarin een gedaagde niet in een<br />
lidstaat woonachtig of gevestigd is, is de<br />
internationale rechtsmacht van de rechter in<br />
beginsel een zaak van diens nationale recht.<br />
Dat zijn in Nederland de artikelen 1 t/m 10<br />
Rv, waarin Brussel I echter is overgenomen,<br />
zodat naar Nederlands recht de nationale en<br />
internationale rechtsmachts bepalingen de<br />
facto gelijk zijn.<br />
Indien op basis van deze bevoegdheidsregels<br />
duidelijk is dat de rechter rechtsmacht<br />
– jurisdictie – ten opzichte van de gedaagde<br />
toekomt, is het vervolgens primair een zaak<br />
van het nationale (proces)recht van die rechter<br />
of hij een grensoverschrijdende maatregel<br />
kan treffen. Daaraan wordt echter wel een<br />
grens gesteld voor zover uit de internationale<br />
bevoegdheidsregels van de EEX-Verordening<br />
voortvloeit dat die bevoegdheid niet grensoverschrijdend<br />
kan zijn.<br />
4 Hoofdregel: een thuiswedstrijd voor de<br />
gedaagde (art. 2 EEX-Vo)<br />
De hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is dat<br />
inwoners van een Europese lidstaat, ongeacht<br />
hun nationaliteit, worden opgeroepen voor<br />
de rechter van die lidstaat. Indien eiser en
274 <strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> verdieping<br />
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
gedaagde dus niet in hetzelfde land wonen,<br />
speelt de eiser als regel een uitwedstrijd. Anders<br />
gezegd: ‘wie eist, die reist’, oftewel – voor<br />
de fijnproevers – ‘actor sequitur forum rei’.<br />
Een hoofdregel is geen hoofdregel wanneer<br />
er geen uitzonderingen op zijn. De EEX-Verordening<br />
kent die dan ook. De considerans van<br />
de Verordening geeft vervolgens de context<br />
voor het interpreteren van deze hoofdregel en<br />
de uitzonderingen. Onder 11 is te lezen dat de<br />
bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar<br />
moeten zijn; vandaar het uitgangspunt dat de<br />
bevoegdheid gegrond wordt op de woonplaats<br />
van de verweerder. De considerans geeft aan<br />
dat op die hoofdregel uitzonderingen kunnen<br />
worden gemaakt ‘in een gering aantal duidelijk<br />
omschreven gevallen waarin het voorwerp<br />
van het geschil of de autonomie van de<br />
partijen een ander aanknopingspunt wettigt.’<br />
Onder 12 wordt verder opgemerkt dat ‘er<br />
alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk<br />
zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het<br />
gerecht en de vordering of de noodzaak een<br />
goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.’<br />
Voorspelbaarheid, een goede rechtsbedeling<br />
en een band tussen de rechter en de vordering<br />
zijn dus de drie ingrediënten die door de<br />
rechter in zijn interpretatie verwerkt dienen<br />
te worden.<br />
In het Kalfelis-arrest van 1988 11 stelde<br />
het Hof van Justitie ook nog voorop dat een<br />
restrictieve uitleg van de reikwijdte van deze<br />
uitzonderingen op de hoofdregel in beginsel<br />
geboden is.<br />
De hoofdregel van artikel 2<br />
EEX-Vo is dat inwoners van<br />
een Europese lidstaat, ongeacht<br />
hun nationaliteit, worden<br />
opgeroepen voor de rechter van<br />
die lidstaat. Indien eiser en<br />
gedaagde dus niet in hetzelfde<br />
land wonen, speelt de eiser<br />
als regel een uitwedstrijd<br />
5 Bijzondere bevoegdheid: plaats van het<br />
schadebrengende feit (art. 5(3) EEX-Vo)<br />
Artikel 5(3) EEX-Vo geeft een bijzondere<br />
bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit<br />
onrechtmatige daad. Daarvoor is naast de<br />
rechter van de woonplaats van de gedaagde<br />
ook de rechter ‘van de plaats waar het schadebrengende<br />
feit zich heeft voorgedaan of<br />
zich kan voordoen’ bevoegd. Een inbreuk op<br />
een IE-recht is een onrechtmatige daad. De<br />
consequentie van artikel 5(3) EEX-Vo is dan<br />
dat bij een door een buitenlandse gedaagde in<br />
Nederland gepleegde inbreuk, de Nederlandse<br />
rechter altijd bevoegd is, omdat ‘het schadebrengende<br />
feit’ zich in Nederland voordoet.<br />
De IE-rechthebbende kan voor het handhaven<br />
van zijn rechten dus kiezen tussen (i) de buitenlandse<br />
rechter van de woonplaats van de<br />
inbreukmaker, of (ii) de Nederlandse rechter<br />
vanwege de in Nederland gepleegde inbreuk.<br />
De vraag rijst vervolgens hoe de ‘plaats’<br />
van een inbreuk bepaald kan worden. Met<br />
name bij internetactiviteiten kan dat tot<br />
vraagtekens leiden. Als een Zweedse onderneming,<br />
via een op een server op de Caraïben<br />
draaiende website, zonder toestemming van<br />
de rechthebbende muziek aanbiedt, die door<br />
in Nederland wonende consumenten gedownload<br />
kan worden, is er dan sprake van een<br />
inbreukmakende openbaarmaking door de<br />
Zweedse aanbieder in Nederland? De rechtspraak<br />
leert dat dit het geval is indien de<br />
website op Nederland gericht is, 12 bijvoorbeeld<br />
doordat sprake is van een Nederlandstalige<br />
versie of doordat bestellingen vanuit Nederland<br />
geaccepteerd en uitgeleverd worden.<br />
Sinds het Bier-arrest 13 van het Hof van<br />
Justitie, in een Nederlandse procedure van<br />
Westlandse tuinders tegen Franse kalimijnen<br />
over de door verzilting van de Rijn ontstane<br />
schade, weten we dat een ‘schadebrengend<br />
feit’ in de zin van artikel 5(3) EEX-Vo twee<br />
locaties kan hebben. Dat is allereerst de<br />
plaats van het schadeveroorzakende feit:<br />
de locatie waar het zout in de Rijn gedumpt<br />
wordt (Handlungsort). Dat is ten tweede<br />
de plaats waar de schade geleden wordt: de<br />
locatie waar het verzilte water schade aan de<br />
Nederlandse tuinders toebracht (Erfolgsort).<br />
In het Shevill-arrest 14 leerde het Hof, in een<br />
procedure over een onrechtmatige perspublicatie<br />
van de Engelse Fiona Shevill in het<br />
Franse blad Paris Match, dat de rechter van<br />
de plaats waar de schade geleden wordt (Erfolgsort)<br />
– in die procedure Engeland – alleen<br />
bevoegd is de in Engeland geleden schade toe<br />
te kennen. De rechter van de plaats waar de<br />
schade veroorzaakt wordt (Handlungsort) – in<br />
die procedure Frankrijk – is echter volgens<br />
het Hof wel grensoverschrijdend bevoegd en<br />
kan de volledige schade, waar ook geleden,<br />
behandelen. De plaats van het schadeveroorzakende<br />
feit viel in deze procedure samen<br />
met de woonplaats van de gedaagde uitgever,<br />
zodat de vraag rees of deze grensoverschrijdende<br />
bevoegdheid nu inderdaad behoort bij<br />
het Handlungsort van artikel 5(3) of dat het<br />
11 HvJ EG 27 september<br />
1988, nr. C-189/87,<br />
IEPT19980927 (Kalfelis).<br />
12 Zie bijv. HR 7 december<br />
2012, IEPT20121207<br />
(H&M v GStar).<br />
13 HvJ EG 30 november 1976,<br />
nr. C-21/76, IEPT19761130<br />
(Bier).<br />
14 HvJ EG 7 maart 1995,<br />
nr. C-68/93, IEPT19950307<br />
(Fiona Shevill).
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
15 Art. 94(2) Gemeenschapsmerkenverordening,<br />
art. 101(3) Gemeenschapskwekersrechtverordening,<br />
en art. 83(2) Gemeenschapsmodellenverordening.<br />
16 Zie: Th.C.J.A. van Engelen,<br />
Intellectuele eigendom en<br />
internationaal privaatrecht,<br />
Den Haag: BJu 2007,<br />
nr. 458.<br />
17 HvJ EU 25 oktober<br />
2010¸nr. C-509/09 en<br />
C-161/10, IEPT20101025<br />
(eDate Advertising en<br />
MGN).<br />
18 HvJ EU 19 <strong>april</strong><br />
2012, nr. C-523/10,<br />
IEPT20120419 (Wintersteiger<br />
v Products 4U).<br />
verdieping<br />
Hof misschien het oog had op het feit dat dit<br />
ook de op grond van de woonplaats van artikel<br />
2 bevoegde rechter was.<br />
De grond voor die twijfel werd ook gevonden<br />
in de omstandigheid dat in de drie Gemeenschaps-IE-verordeningen<br />
– inzake Gemeenschapsmerken,<br />
-modellen en -kwekersrechten<br />
– de als Gemeenschapsrechter optredende nationale<br />
rechter, die enkel bevoegd is vanwege<br />
de plaats van inbreuk, geen grensoverschrijdende<br />
bevoegdheid heeft. 15 Dat was voor de<br />
Nederlandse rechter aanleiding om sinds het<br />
eind van de jaren negentig aan te nemen dat<br />
de op grond van artikel 5(3) bevoegde rechter<br />
geen grensoverschrijdende bevoegdheid had. 16<br />
In het eDate-arrest van 2010 17 maakte het<br />
Hof echter duidelijk dat de grensoverschrijdende<br />
bevoegdheid van de Franse rechter in<br />
de Fiona Shevill-situatie primair gebaseerd<br />
is op de plaats van het schadeveroorzakende<br />
feit van artikel 5(3). In die zaak ging het Hof<br />
vervolgens nog een stap verder. Anders dan<br />
bij Fiona Shevill ging het nu om een internetpublicatie.<br />
Het Hof overwoog daar dat het<br />
feit dat een internetpublicatie in beginsel<br />
wereldwijd is, een aanpassing van de Shevillregels<br />
vereiste. De rechter van de lidstaat<br />
waar alleen maar schade ondervonden wordt<br />
( Erfolgsort) is alleen maar bevoegd ter zake<br />
van zijn eigen lidstaat. De rechter van de<br />
plaats van de uitgever is grensoverschrijdend<br />
bevoegd, zoals in Shevill ook al aangegeven,<br />
maar die grensoverschrijdende bevoegdheid<br />
komt ook toe aan de rechter van de plaats<br />
waar zich ‘het centrum van de belangen’ van<br />
de gelaedeerde bevindt. Het Hof wil dus niet<br />
van een al te restrictieve uitleg van de bevoegdheidsregels<br />
weten en heeft daarbij uitdrukkelijk<br />
oog voor de praktische consequenties<br />
van een criterium en de voortschrijdende<br />
internationalisering vanwege bijvoorbeeld<br />
internet. Dat sluit aan bij wat de Hoge Raad<br />
in het Focus Veilig-arrest ook voor ogen stond<br />
bij het bevestigen van grensoverschrijdende<br />
jurisdictie van de Nederlandse rechter.<br />
In het Wintersteiger-arrest van 2012 18 trok<br />
het Hof van Justitie deze ruimhartige benadering<br />
van de op de plaats van inbreuk gegronde<br />
bevoegdheid door. Daar oordeelde het Hof<br />
dat een inbreuk op een Oostenrijks merk door<br />
gebruik van een Google AdWord op een Duitse<br />
website – een site met een .de-domeinnaam –<br />
bij zowel de Oostenrijkse rechter als de Duitse<br />
rechter aanhangig gemaakt kan worden. De<br />
Oostenrijkse rechter als rechter van de lidstaat<br />
van de inschrijving van het merk en de<br />
Duitse rechter als de rechter van de lidstaat<br />
van de plaats van vestiging.<br />
<strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> 275<br />
Binnen de kaders van artikel 5(3) kent het<br />
Hof dus grensoverschrijdende bevoegdheid toe<br />
aan de rechter van het Handlungsort, maar<br />
ook aan de rechter van het centrum van de<br />
belangen van de gelaedeerde of de rechter van<br />
de plaats van inschrijving van het geschonden<br />
merkrecht. Om nu te zeggen dat de lijn in<br />
deze rechtspraak helder is, gaat te ver, maar<br />
wel geven deze arresten aan dat het Hof van<br />
Justitie op zich het fenomeen van grensoverschrijdende<br />
bevoegdheden van nationale<br />
rechters zeker niet vijandig gezind is. Ook<br />
niet wanneer die rechter zijn bevoegdheid niet<br />
ontleent aan de woonplaats van de gedaagde<br />
van artikel 2, maar aan de plaats van het<br />
schadebrengende feit van artikel 5(3).<br />
Binnen de kaders van<br />
artikel 5(3) kent het Hof<br />
dus grensoverschrijdende<br />
bevoegdheid toe aan de rechter<br />
van het Handlungsort, maar<br />
ook aan de rechter van het<br />
centrum van de belangen van<br />
de gelaedeerde of de rechter<br />
van de plaats van inschrijving<br />
van het geschonden merkrecht<br />
6 Bijzondere bevoegdheid: woonplaats<br />
andere verweerder (art. 6(1) EEX-Vo)<br />
Artikel 6(1) EEX-Vo geeft een tweede bijzondere<br />
bevoegdheidsregel, die het mogelijk maakt<br />
om bij meerdere potentiële gedaagden de zaak<br />
tegen alle gedaagden te kunnen aanbrengen<br />
bij één rechter. Dat dient dan een rechter te<br />
zijn die bevoegd is vanwege de woonplaats van<br />
één van die gedaagden (art. 2). Voorwaarde<br />
is verder dat er ‘tussen de vorderingen een<br />
zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling<br />
vraagt om hun gelijktijdige behandeling<br />
en berechting, teneinde te vermijden<br />
dat bij afzonderlijke berechting van de zaken<br />
onverenigbare beslissingen worden gegeven.’<br />
Beslissend is dus (i) een nauwe band tussen<br />
de vorderingen, en (ii) een risico van onverenigbare<br />
beslissingen, indien de zaak tegen de<br />
verschillende gedaagden door verschillende<br />
gerechten behandeld wordt.<br />
Voor onder het Europees Octrooiverdrag<br />
verleende Europese octrooien geldt dat deze<br />
na verlening door het nationale recht van de<br />
aangewezen landen beheerst worden. Dat betekent<br />
dat het Duitse octrooi dat als Europees
276 <strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> verdieping<br />
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
octrooi verleend is, in Duitsland nietig verklaard<br />
kan worden, terwijl het corresponderende<br />
Nederlandse octrooi gewoon geldig blijft<br />
en door de Nederlandse rechter ook in stand<br />
gelaten kan worden. Dit was voor het Hof<br />
Den Haag reden om in zijn arrest in de zaak<br />
EGP v Boston Scientific van 23 <strong>april</strong> 1998 19<br />
te oordelen dat de enkele omstandigheid dat<br />
in verschillende landen inbreuk gemaakt<br />
werd op de nationale delen van een Europees<br />
verleend octrooi niet voldoende was om van<br />
een ‘nauwe band’ tussen de vorderingen te<br />
kunnen spreken en de zaak ter zake van alle<br />
op dat Europees verleende octrooi inbreukmakende<br />
gedaagden voor één gerecht te kunnen<br />
brengen. Dat lag volgens het Hof echter<br />
wel anders indien de gedaagden (i) behoren<br />
tot één concern, (ii) identieke producten op de<br />
markt brengen, en (iii) handelen op basis van<br />
een gemeenschappelijk plan. In dat geval was<br />
het volgens het Haagse Hof wel mogelijk om<br />
de zaak tegen alle gedaagden aan te brengen<br />
bij één gerecht, zij het dat dit dan het gerecht<br />
van de woonplaats van de ‘spin-in-het-web’<br />
diende te zijn. Dat betekent in de praktijk dat<br />
een procedure tegen de verschillende (dochter)vennootschappen<br />
van een Nederlandse<br />
multinational alleen voor de Nederlandse<br />
rechter gebracht kan worden, en eenzelfde<br />
procedure tegen de onderdelen van een Duitse<br />
multinational alleen voor de Duitse rechter.<br />
De vraag of de ‘spin-in-hetweb’-leer<br />
van het Haagse<br />
Hof in overeenstemming met<br />
artikel 6(1) is, werd door het<br />
Hof van Justitie uiteindelijk<br />
beantwoord in het Rochearrest<br />
van 13 juli 2006<br />
De vraag of deze ‘spin-in-het-web’-leer van het<br />
Haagse Hof in overeenstemming met artikel<br />
6(1) is, werd door het Hof van Justitie uiteindelijk<br />
beantwoord in het Roche-arrest van 13<br />
juli 2006. 20 Het Hof overwoog daar dat voor<br />
de toepasselijkheid van artikel 6(1) vereist<br />
is ‘eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens’<br />
ter zake van de verschillende gedaagden.<br />
Aangezien een Europees verleend octrooi<br />
na verlening uiteenvalt in een bundel van<br />
nationale octrooien, was in de optiek van<br />
het Hof geen sprake van ‘eenzelfde situatie,<br />
rechtens’. Daarmee sneuvelde de mogelijkheid<br />
om bij een inbreuk op de nationale delen<br />
van een Europees verleend octrooi de zaak<br />
tegen meerdere gedaagden, die ieder in hun<br />
eigen land inbreuk plegen, voor één rechter<br />
te concentreren. Daar staat echter tegenover<br />
dat het arrest ook leerde dat dit wel kon<br />
indien wel sprake is van ‘eenzelfde situatie,<br />
rechtens’. Van die opening werd vervolgens<br />
door het Haagse Hof gebruik gemaakt om<br />
bij een inbreuk door meerdere gedaagden op<br />
een Europees gemeenschapsmerk de ‘spinin-het-web’-leer<br />
te handhaven. 21 Voor grensoverschrijdende<br />
octrooizaken betekende het<br />
Roche-arrest echter een drastische beperking<br />
van de mogelijkheden om een grensoverschrijdend<br />
verbod ter zake van een groep van<br />
gedaagden aan één rechter voor te leggen.<br />
Het op dezelfde dag gewezen arrest in de zaak<br />
GAT v LuK deed daar vervolgens nog een<br />
schep bovenop (zie hierna).<br />
De latere rechtspraak van het Hof van Justitie<br />
lijkt echter de vraag te rechtvaardigen of<br />
het Roche-arrest wel stand zal houden. 22<br />
De voorwaarde van ‘eenzelfde situatie,<br />
rechtens’ van het Roche-arrest sluit aan bij de<br />
overweging in het eerdere Réunion-arrest van<br />
1998 23 dat de voor artikel 6 vereiste samenhang<br />
ontbreekt, indien de vorderingen tegen<br />
verschillende verweerders op verschillende<br />
rechtsgronden berusten (wanprestatie in<br />
plaats van onrechtmatige daad). In het op 11<br />
oktober 2007 gewezen Freeport-arrest 24 kwam<br />
het Hof daarop terug. Het Hof gaf aan dat<br />
ook bij verschillende rechtsgronden sprake<br />
kan zijn van voldoende samenhang tussen de<br />
vorderingen en een risico van onverenigbare<br />
beslissingen.<br />
In het Painer-arrest van 2011 25 werd de<br />
vraag voorgelegd of bij een grensoverschrijdende<br />
inbreuk op auteursrechten op portretfoto’s<br />
van het ontvoerde Oostenrijkse meisje<br />
Natascha Kampusch het feit dat de vorderingen<br />
op per lidstaat verschillende nationale<br />
auteursrechtelijke grondslagen berusten, aan<br />
toepassing van artikel 6(1) EEX-Vo in de weg<br />
staat. Het Hof trok de in Freeport ingezette<br />
lijn door en overwoog dat dit enkele feit de<br />
toepassing van artikel 6(1) niet blokkeerde.<br />
Het is slechts één van de elementen die de<br />
rechter bij zijn antwoord op de vraag of er gevaar<br />
voor onverenigbare beslissingen bestaat<br />
dient mee te wegen.<br />
In het Solvay-arrest van 2012 26 werd<br />
een variant op de Roche-casus aan het Hof<br />
voorgelegd. In Roche was de casus dat iedere<br />
gedaagde alleen in zijn eigen lidstaat inbreuk<br />
pleegde. Dat was reden om aan te nemen<br />
dat de situatie noch feitelijk, noch rechtens<br />
dezelfde was in al die landen, zodat er geen<br />
gevaar voor onverenigbare beslissingen zou<br />
19 Hof Den Haag 23 <strong>april</strong><br />
1998, IEPT19980423 (EGP<br />
v Boston Scientific).<br />
20 HvJ EG 13 juli 2006,<br />
nr. C-539/03, BIE 2006,<br />
72, p. 372; IER 2006,<br />
76; IEPT20060713<br />
( Roche v Primus cs).<br />
21 Hof Den Haag 23 augustus<br />
2007, IEPT20070823<br />
(Bacardi v Mad Bat).<br />
22 Th.M de Boer in zijn noot<br />
onder HvJ EU 1 december<br />
2011, nr. C-145/10, NJ<br />
<strong>2013</strong>, 66, IEPT20111201<br />
(Painer v Standard).<br />
23 HvJ EG 27 oktober 1998,<br />
nr. C-51/97, IEPT19981027<br />
(Réunion).<br />
24 HvJ EU 17 oktober 2007,<br />
nr. C-98/06, IEPT20071011<br />
(Freeport v Arnoldson).<br />
25 HvJ EU 1 december<br />
2011, nr. C-145/10,<br />
IEPT20111201<br />
( Painer v Standard).<br />
26 HvJ EU 12 juli<br />
2012, nr. C-616/10,<br />
IEPT20120712<br />
( Solvay v Honeywell).
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
27 Th.M. de Boer in zijn noten<br />
bij HvJ EU 1 december<br />
2011, nr. C145/10, NJ<br />
<strong>2013</strong>, 66; IEPT20111201<br />
(Painer v Standard) en<br />
HvJ EU 12 juli 2012,<br />
nr. C-616/10, NJ <strong>2013</strong>,<br />
67, IEPT20120712<br />
( Solvay v Honeywell).<br />
28 Th.C.J.A. van Engelen<br />
in zijn noot bij HR 25<br />
mei 2012, NJ <strong>2013</strong>,<br />
68, IEPT20120525<br />
(AGA v Occlutech).<br />
29 HvJ EG 13 juli<br />
2006, nr. C-4/03, BIE<br />
2006, 73; IER 2006,<br />
75; IEPT20060713<br />
(GAT v LuK).<br />
verdieping<br />
zijn. In Solvay werden twee Belgische en één<br />
Nederlandse Solvay-onderneming aangesproken,<br />
die ervan beticht werden in dezelfde<br />
landen met hetzelfde product inbreuk op het<br />
nationale deel van een Europees octrooi te<br />
maken. Daardoor is – anders dan in Roche<br />
– in ieder geval sprake van in veel grotere<br />
mate overeenstemmende feiten. Het Hof van<br />
Justitie antwoordde op vragen van de Haagse<br />
rechtbank dat hier wel sprake kan zijn van<br />
onverenigbare beslissingen. Dat is aan de nationale<br />
rechter om te beoordelen, waarbij hij<br />
rekening dient te houden met – wat het Hof<br />
noemde – ‘de dubbele omstandigheid dat verweersters<br />
in het hoofdgeding ieder afzonderlijk<br />
worden beschuldigd van dezelfde inbreuk<br />
voor dezelfde producten en dat die inbreuken<br />
zijn begaan in dezelfde lidstaten, zodat zij<br />
dezelfde nationale delen van het betrokken<br />
Europees octrooi schenden.’<br />
De ruimhartige koers van<br />
het Hof in Freeport, Painer<br />
en Solvay lijkt niet goed te<br />
rijmen met het Roche-arrest,<br />
zodat de gedachte dat het Hof<br />
misschien op zijn Roche-arrest<br />
terug zal komen niet naïef lijkt<br />
Zoals De Boer aangeeft lijkt deze ruimhartige<br />
koers van het Hof in Freeport, Painer en Solvay<br />
niet goed te rijmen met het Roche- arrest,<br />
zodat de gedachte dat het Hof misschien op<br />
zijn Roche-arrest terug zal komen niet naïef<br />
lijkt. 27 Daar valt wat mij betreft veel voor te<br />
zeggen. De nationale octrooirechten onder<br />
een Europees verleend octrooi verschillen in<br />
formeel opzicht niet van de nationale auteursrechten<br />
in de Painer-zaak. Daar komt<br />
vervolgens bij dat voor de nationale delen van<br />
een Europees verleend octrooi weliswaar geldt<br />
dat die onderworpen zijn aan nationaal recht,<br />
maar artikel 2(2) van het Europees Octrooiverdrag<br />
(EOV) leert dat dit alleen geldt ‘voor<br />
zover dit verdrag niet anders bepaalt’. Het<br />
Verdrag regelt niet alleen de door het Europees<br />
Octrooibureau te hanteren verleningscriteria,<br />
maar harmoniseert in artikel 69 EOV<br />
ook de beschermingsomvang. Daarmee is het<br />
nationale octrooirecht dat op Europese octrooien<br />
van toepassing is dus op alle wezenlijke,<br />
materiële onderwerpen geharmoniseerd. 28<br />
De gedachte dringt zich zelfs op dat dit voor<br />
het Haagse Hof in zijn EGParrest van 1998<br />
voldoende had kunnen zijn om te concluderen<br />
<strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> 277<br />
dat er in materieel opzicht sprake is van een<br />
voldoende (i) nauwe band en het gevaar van<br />
inhoudelijk (ii) onverenigbare beslissingen.<br />
Dat zijn immers de enige twee vereisten van<br />
artikel 6(1) EEX-Vo. Als het harmonisatieregime<br />
van artikel 2(2) EOV met zich brengt<br />
dat aan die materiële eisen voldaan kan<br />
worden, zoals uit het Painer-arrest lijkt te<br />
volgen, dan heeft de ‘spin-in-het-web’-leer een<br />
onnodig additioneel vereiste ingevoerd.<br />
7 Exclusieve bevoegdheid: nietigheid<br />
geregistreerde IE-rechten (art. 22(4)<br />
EEX-Vo)<br />
Artikel 22(4) EEX-Vo bevat een exclusieve<br />
jurisdictieregel, die afwijkt van de hoofdregel<br />
van artikel 2 en de bijzondere bevoegdheidsregels<br />
van artikel 5(3) en artikel 6(1). Als<br />
het gaat om de registratie of geldigheid van<br />
geregistreerde IE-rechten, zoals octrooien,<br />
merken, modelrechten en kwekersrechten,<br />
is alleen het gerecht van de lidstaat van de<br />
registratie van dat recht bevoegd.<br />
Wanneer een rechter op grond van de eerder<br />
besproken gronden bevoegd is om over een<br />
grensoverschrijdende inbreuk te oordelen,<br />
rijst de vraag wat de impact van deze exclusieve<br />
bevoegdheid inzake de nietigheid is. In<br />
de inbreukprocedure zal de rechter zich ook<br />
een oordeel moeten vormen over de geldigheid<br />
van het geregistreerde IE-recht, al was het<br />
maar omdat dit nodig is voor het bepalen van<br />
de beschermingsomvang van het betreffende<br />
IE-recht. Nietigheid kan ook terugwerkende<br />
kracht hebben en dan is het duidelijk dat van<br />
inbreuk op een vernietigd IE-recht met terugwerkende<br />
kracht ook geen sprake kan zijn.<br />
Het inroepen van de nietigheid<br />
van een octrooi behoort tot<br />
de pavlovreacties van iedere<br />
‘beweerdelijke inbreukmaker’<br />
De vraag rijst dan of als nietigheid van de<br />
betreffende buitenlandse geregistreerde<br />
IE-rechten als verweer wordt ingeroepen of<br />
in reconventie wordt gevorderd, dat met zich<br />
brengt dat de rechter in de inbreukprocedure<br />
niet langer bevoegd is. Het op dezelfde dag<br />
als het Roche-arrest gewezen arrest in de<br />
zaak GAT v LuK, 29 dat zag op het aan artikel<br />
22(4) EEX-Vo identieke artikel 16(4) van het<br />
oudere EEX-Verdrag, leerde dat dit inderdaad<br />
het geval is. Dat betekende destijds de<br />
doodsteek voor menig grensoverschrijdende
278 <strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> verdieping<br />
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
octrooiprocedure. Het inroepen van de nietigheid<br />
van een octrooi behoort tot de pavlovreacties<br />
van iedere ‘beweerdelijke inbreukmaker’.<br />
De statistieken leren bovendien dat<br />
de kans van slagen van die nietigheidsverweren<br />
zelfs groot is, zodat een dergelijk verweer<br />
als regel ook niet als chicaneus aangemerkt<br />
kan worden.<br />
8 Voorlopige maatregelen (art. 31 EEX-Vo)<br />
In reactie op het GAT-arrest oordeelde de<br />
Haagse rechtbank dat de GAT-leer per saldo<br />
zag op beslissingen in bodemprocedures, maar<br />
dat dit niet afdeed aan de bevoegdheid tot het<br />
nemen van voorlopige maatregelen. 30<br />
Voor wat betreft de bevoegdheid van de<br />
nationale rechter kan in dit verband gewezen<br />
worden op de bijzondere bevoegdheidsgrond,<br />
zoals te vinden in artikel 31 EEX-Vo. Dat<br />
artikel bepaalt dat ook indien een gerecht van<br />
een andere lidstaat op grond van de verordening<br />
bevoegd is, dat er niet aan afdoet dat<br />
bij een andere nationale rechter voorlopige<br />
maatregelen kunnen worden gevraagd, indien<br />
diens nationale recht in die mogelijkheid<br />
voorziet.<br />
Tegen die achtergrond legde de Rechtbank<br />
Den Haag in het vonnis van 22 december<br />
2010 in Solvay v Honeywell de prejudiciële<br />
vraag voor aan het Hof van Justitie of dit<br />
de mogelijkheid bood om een voorlopige<br />
maat regel te treffen, ondanks dat een nietigheidsverweer<br />
gevoerd werd waarvoor een<br />
buitenlandse rechter exclusief bevoegd is conform<br />
GAT v LuK op grond van artikel 22(4)<br />
EEX-Vo. 31 Het Hof van Justitie beantwoordde<br />
deze vraag bevestigend voor wat betreft de<br />
omstandigheden zoals in deze zaak aan de<br />
orde. Daarbij had het Hof oog op het feit dat<br />
de rechter die een voorlopige voorziening geeft<br />
‘geen definitieve beslissing geeft over de geldigheid van het<br />
ingeroepen octrooi, maar evalueert hoe de op grond van artikel<br />
22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechter zich<br />
daarover zou uitspreken en de gevraagde voorlopige maatregel<br />
niet zal toekennen indien er naar zijn oordeel een redelijke en<br />
niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi<br />
door de bevoegde rechter nietig wordt verklaard.’ 32<br />
De praktische impact van het Solvay-arrest<br />
blijkt bijvoorbeeld uit het vonnis van de<br />
Rechtbank Utrecht van 15 augustus 2012 in<br />
de zaak BI DE v Tevavan. 33 De Rechtbank<br />
Utrecht werd daar gevraagd om een oordeel<br />
over ‘onrechtmatige betrokkenheid’ bij octrooiinbreuken<br />
in Portugal. Het verweer dat de<br />
Portugese octrooien nietig zouden zijn, deed<br />
er niet aan af dat de rechtbank zich – verwijzend<br />
naar het Solvay-arrest – bevoegd achtte<br />
een voorlopig verbod ter zake van betrokkenheid<br />
bij inbreuk op Portugese octrooien uit te<br />
spreken.<br />
Ondertussen is ook duidelijk dat Solvay niet<br />
alle vragen oplost. In zijn vonnis van 7 december<br />
2012 in DeLaval v Boumatic 34 oordeelde<br />
dat Haagse voorzieningenrechter dat hij waarschijnlijk<br />
geen grensoverschrijdende bevoegdheid<br />
aan artikel 31 EEX-Vo kon ontlenen in<br />
een procedure tegen een Zweedse gedaagde<br />
ter zake van inbreuk op (a) een Europees<br />
octrooi in Nederland, Duitsland, Frankrijk en/<br />
of Italië en (b) parallelle octrooien in Zweden,<br />
de Verenigde Staten en Japan. De rechtbank<br />
meende dat de enkele omstandigheid dat de<br />
Zweedse gedaagde eventueel in Nederland<br />
inbreuk pleegde onvoldoende aanknopingspunten<br />
bood om een reële band aan te kunnen<br />
nemen tussen de gevraagde verboden en de<br />
enkel op die Nederlandse inbreuk gebaseerde<br />
bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De<br />
voorzieningenrechter gaf aan dat prejudiciële<br />
vragen op zijn plaats waren, maar besliste dat<br />
het spoed eisende karakter van de gevorderde<br />
maatregelen zich daartegen verzet.<br />
Het ‘slagveld’ overziend, kan<br />
geconcludeerd worden dat de<br />
recente reeks van arresten van<br />
het Hof van Justitie leert dat de<br />
mogelijkheden tot het treffen<br />
van grensoverschrijdende<br />
maatregelen bij nader<br />
inzien aanzienlijk ruimer<br />
zijn dan destijds verwacht<br />
leek te mogen worden<br />
9 De status quo<br />
Het ‘slagveld’ overziend, kan geconcludeerd<br />
worden dat de recente reeks van arresten van<br />
het Hof van Justitie, van na Roche v Primus<br />
en GAT v LuK uit 2006, leert dat de mogelijkheden<br />
tot het treffen van grensoverschrijdende<br />
maatregelen bij nader inzien aanzienlijk<br />
ruimer zijn dan destijds verwacht leek<br />
te mogen worden. Het grensoverschrijdend<br />
verbod is dus niet ‘ter ziele’, maar lijkt aan<br />
een tweede leven te beginnen. Daarbij lijkt<br />
vooral ook sprake van ‘voortschrijdend inzicht’<br />
van het Hof van Justitie, waardoor met name<br />
in de lijn der verwachtingen ligt dat het Hof<br />
mogelijk expliciet terug zal komen op het<br />
oordeel in de Roche-zaak.<br />
30 Vzr. Rb. Den Haag<br />
21 september 2006,<br />
IEPT20060921<br />
( Bettacare v H3 Products).<br />
31 Rb. Den Haag 22 december<br />
2010, IEPT20101222<br />
(Solvay v Honeywell).<br />
32 HvJ EU 12 juli<br />
2012, nr. C-616/10,<br />
IEPT20120712,<br />
( Solvay v Honeywell),<br />
r.o. 49.<br />
33 Rb. Utrecht 15 augustus<br />
2012, IEPT20120815<br />
(BI DE v Teva).<br />
34 Vzr. Rb. Den Haag<br />
7 december 2012,<br />
IEPT20121207<br />
( DeLaval v Boumatic).
arsaequi.nl/maandblad AA<strong>2013</strong>0<strong>271</strong><br />
verdieping<br />
Ondertussen is ook de conclusie op zijn plaats<br />
dat het landschap nog steeds niet duidelijk<br />
in kaart is gebracht. Zo heeft het Hof tot nu<br />
toe weinig tot geen invulling gegeven aan<br />
het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ en<br />
andere subcriteria, die in de jurisprudentie<br />
gehanteerd worden. Zoals De Boer in zijn noot<br />
in de Nederlandse Jurisprudentie onder het<br />
<strong>Ars</strong> <strong>Aequi</strong> <strong>april</strong> <strong>2013</strong> <strong>279</strong><br />
Solvay-arrest aangaf (NJ <strong>2013</strong>, 67) is er nog<br />
voldoende stof over voor een lange reeks van<br />
prejudiciële beslissingen. Dat is slecht nieuws<br />
voor de rechtspraktijk. Het goede nieuws is<br />
dat er dus ook nog voldoende stof voor (diepgravend<br />
analyserende en/of voorspellende)<br />
scripties over is. Kortom, ‘elk nadeel heb z’n<br />
voordeel’ om met Johan Cruijff te spreken.