BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3 - Vakkenweb
BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3 - Vakkenweb
BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3 - Vakkenweb
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>BLOED</strong> <strong>EN</strong> <strong>BLOED</strong>SOMLOOP<br />
<strong>VWO</strong> 3
Halvemaanvormige kleppen<br />
Over de halvemaanvormige kleppen (de kleppen aan het begin van de aorta en de<br />
longslagader) worden enkele beweringen gedaan:<br />
1 De druk die tijdens de hartpauze (de hartspier is dan ontspannen) wordt uitgeoefend<br />
op de halvemaanvormige kleppen van de grote bloedsomloop is gemiddeld genomen<br />
even groot als die op halvemaanvormige kleppen van de kleine bloedsomloop.<br />
2 Door het terugstromende bloed in het begin van de longslagader en de aorta worden de<br />
halvemaanvormige kleppen gesloten.<br />
1. Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?<br />
A De beweringen 1 en 2 zijn beide onjuist.<br />
B Alleen bewering 1 is juist.<br />
C Alleen bewering 2 is juist.<br />
D De beweringen 1 en 2 zijn beide juist.<br />
Bloedbank<br />
In de bloedbank wordt een deel van het bloed dat door donoren is afgestaan, in<br />
verschillende bestanddelen gesplitst. Eerst worden door centrifugeren de bloedcellen en<br />
het bloedplasma gescheiden. Vervolgens kunnen deze bloedbestanddelen voor<br />
uiteenlopende doeleinden gebruikt worden. Uit het bloedplasma kunnen onder andere<br />
stollingsfactoren en antistoffen worden gehaald. Door deze uitsplitsing kan men elke<br />
patiënt dat deel van het donorbloed geven dat hij nodig heeft. Daardoor kan men meer<br />
mensen met hetzelfde donorbloed helpen.<br />
Patiënten met ernstige brandwonden verliezen door de huidbeschadiging veel<br />
weefselvocht.<br />
1. Welk bestanddeel zal of welke bestanddelen van het bloed zullen aan deze patiënten<br />
worden toegediend?<br />
A antistoffen en stollingsfactoren<br />
B bloedplasma<br />
C rode bloedcellen<br />
D alle genoemde bloedbestanddelen<br />
Als gevolg van een geringe delingsactiviteit in het beenmerg treedt bij een bepaalde<br />
patiënt onvoldoende bloedstolling op.<br />
3. Welk bloedbestanddeel wordt of welke bloedbestanddelen worden aan deze patiënt<br />
toegediend?<br />
A bloedplaatjes<br />
B bloedplasma<br />
C fibrine<br />
D rode bloedcellen<br />
Hartritmestoornissen<br />
Een hartritmestoornis is een te snelle, te langzame of onregelmatige hartslag. In de<br />
Nederlandse huisartsenpraktijk komt ongeveer 1% van de patiënten in aanmerking voor<br />
een behandeling van hartritmestoornissen.<br />
De meeste stoornissen komen uit een boezem van het hart en zijn in principe<br />
onschuldig. Ritmestoornissen vanuit de hartkamers zijn in de regel niet onschuldig en<br />
worden meestal veroorzaakt door een niet-erfelijke beschadiging. Zij treden<br />
bijvoorbeeld op na een hartinfarct.<br />
De verschijnselen die bij hartritmestoornissen kunnen optreden, zijn onder andere<br />
hartkloppingen, duizeligheid en flauwvallen.<br />
4. Leg uit hoe hartritmestoornissen vanuit de kamers kunnen leiden tot duizeligheid en/of<br />
flauwvallen.
Oefeningen<br />
Een man loopt hard op een trimbaan. Om het moe worden te vertragen had de man vooraf oefeningen<br />
kunnen uitvoeren. Drie typen bloedvaten in zijn benen zijn: aders, haarvaten en slagaders.<br />
5 ∎ In welke van deze bloedvaten zou de hoeveelheid bloed die er per minuut doorstroomt, tijdens<br />
de oefeningen zijn toegenomen?<br />
A alleen in de aders<br />
B alleen in de haarvaten<br />
C alleen in de slagaders<br />
D in alle genoemde bloedvaten<br />
afbeelding<br />
Bloedsomloop<br />
In onderstaande afbeelding zijn in een doorsnede van het hart de slagaderkleppen en de<br />
hartkleppen weergegeven.<br />
In de werking van het hart kan men twee fasen onderscheiden, namelijk de systole en de<br />
diastole. Tijdens de systole trekken de kamers zich samen en tijdens de diastole ontspannen ze<br />
zich.<br />
In de afbeelding zijn verschillende kleppen met letters aangegeven.<br />
6 Welke kleppen zijn tijdens de SYSTOLE gesloten?<br />
b) WAAR is de druk het hoogst tijdens de systole?<br />
c) teken in dit hart de sinusknoop.
7. Uitwisseling van stoffen in de placenta<br />
Een ongeboren kind is met de moeder verbonden door de navelstreng en placenta.<br />
Onderstaande afbeelding geeft dit schematisch weer.<br />
afbeelding<br />
Als een vrouw tijdens haar zwangerschap medicijnen gebruikt, kunnen deze een negatieve<br />
invloed hebben op de ontwikkeling van het kind.<br />
8 Op welke van de in de afbeelding aangegeven plaatsen Q, R, S en T vindt opname plaats van<br />
deze medicijnen in het bloed van het kind?<br />
A op plaats Q<br />
B op plaats R<br />
C op plaats S<br />
D op plaats T
Het hart<br />
Op de volgende vier plaatsen in het hart wordt de bloeddruk gemeten bij het zich samentrekken<br />
van de kamers:<br />
1 in de linker boezem<br />
2 in de linker kamer<br />
3 in de rechter boezem<br />
4 in de rechter kamer<br />
9 ∎ Op welke van deze plaatsen is de druk het hoogst op het moment dat de kleppen dicht gaan?<br />
A op plaats 1<br />
B op plaats 2<br />
C op plaats 3<br />
D op plaats 4<br />
Blaasontsteking<br />
Bacteriën die via de urinebuis in de blaas komen, kunnen blaasontsteking veroorzaken. Deze<br />
ontsteking kan worden genezen door het slikken van een bepaald geneesmiddel dat in de urine<br />
terechtkomt en de bacteriën in de blaas doodt. Delen van de bloedsomloop zijn onder andere:<br />
darmslagader,<br />
hart,<br />
leverader,<br />
nierader,<br />
nierslagader,<br />
onderste holle ader,<br />
poortader.<br />
10 ∎ Door welke van deze delen en in welke volgorde wordt het geneesmiddel getransporteerd<br />
wanneer het langs de kortste weg vanuit de darm in de urine terechtkomt?<br />
A poortader - nierslagader<br />
B darmslagader - poortader - hart - nierslagader<br />
C leverader - onderste holle ader - hart - nierslagader - nierader<br />
D poortader - leverader - onderste holle ader - hart - nierslagader<br />
afbeelding<br />
Geneesmidddel per pleister<br />
In onderstaande afbeelding zijn delen weergegeven van de bijsluiter van een pleister die wordt<br />
gebruikt voor de toediening van oestradiol (ook wel estradiol genoemd). Deze pleister kan door<br />
een arts worden voorgeschreven ter voorkoming of vermindering van klachten die kunnen<br />
optreden bij de menopauze (het ophouden van de maandelijkse ovulaties doordat er geen<br />
follikels meer in de eierstok aanwezig zijn).<br />
In de afbeelding in deze bijsluiter is de gelaagde opbouw van de pleister schematisch<br />
weergegeven.<br />
De werkzame stof
1 Estradol is het natuurlijke vrouwelijke geslachts-<br />
2 hormoon, dat door de eierstokken geproduceerd wordt<br />
3 tot het ogenblik waarop de menopauze intreedt. Bij<br />
4 veel vrouwen leidt het ophouden van de estradiol<br />
5 productie na de menopauze tot de welbekende ver-<br />
6 schijnselen, die aan deze verandering van levensfase<br />
7 verbonden zijn, bijvoorbeeld plotselinge roodheid van<br />
8 gezicht en hals, gepaard gaande met warmtestuwing,<br />
9 of slaapstoornissen, of schede- en blaasklachten.<br />
10 Deze verschijnselen kunnen worden opgeheven door<br />
11 een behandeling waarbij het niet langer door het<br />
12 lichaam geproduceerde hormoon wordt toegediend.<br />
13 Door de pleister wordt het estradiol zeer gelijkmatig en<br />
14 nauwkeurig gecontroleerd afgegeven; het komt door<br />
15 de huid heen in het bloed. Als u het estradiol in de<br />
16 vorm van een pil zou moeten innemen, zou het<br />
17 grootste deel van de werkzame stof in de lever worden<br />
18 afgebroken vóór het bloed bereikt zou worden.<br />
De zinsnede ,,vóór het bloed bereikt zou worden" (regel 18) is biologisch onjuist.<br />
11 Geef aan waarom deze zinsnede onjuist is.<br />
EPO<br />
EPO (erytropoietine) is een hormoon dat wordt gemaakt in de nieren. EPO bevordert de productie van<br />
rode bloedcellen in het beenmerg. De productie van EPO is door een terugkoppelingsmechanisme<br />
direct afhankelijk van het zuurstofgehalte van het bloed.<br />
Als bij een patiënt de werking van de nieren verstoord is, waardoor de productie van EPO is<br />
verminderd, dan heeft hij last van vermoeidheid en lusteloosheid. Het uithoudingsvermogen is<br />
verminderd.<br />
12 Verklaar dit met behulp van bovenstaande gegevens.<br />
Weefselvloeistof (uitleg over ondervoeding bij dikke buikjes van bv Afrikaanse kinderen)<br />
In een haarvatennet wordt weefselvloeistof gevormd. Aan het begin van het haarvat ennet gaat<br />
een deel van de bloedvloeistof uit de haarvaten naar de weefsels. Aan het einde van het<br />
haarvatennet keert een deel van de vloeistof uit de weefsels terug in de haarvaten.<br />
13 ∎ Waardoor keert vloeistof uit de weefsels terug in de haarvaten?<br />
A door de hoge bloeddruk in de haarvaten<br />
B door actief transport van eiwitten uit de weefsels naar het bloed waardoor de concentratie<br />
eiwitten in het bloed toeneemt<br />
C door de concentratie van bepaalde opgeloste stoffen in de haarvaten waardoor osmose va n<br />
vloeistof uit de weefsels ontstaat<br />
D door diffusie van zouten uit de weefsels naar de haarvaten waardoor de concentratie opgeloste<br />
stoffen in de weefsels daalt<br />
Blauw bloed?<br />
Bij mensen met een lichte huidskleur zijn aan de binnenkant van de onder arm blauwgekleurde<br />
bloedvaten te zien. Hierover worden de volgende beweringen gedaan.<br />
1 Het bloed in deze bloedvaten is zuurstofarm.<br />
2 Het bloed in deze bloedvaten stroomt in de richting van de vingers.<br />
3 De bloeddruk in deze bloedvaten is lager dan die in de armslagaders.<br />
4 Deze bloedvaten zijn vertakkingen van de armslagaders.<br />
14 ∎ Welke van deze beweringen zijn juist?<br />
A alleen de beweringen 1 en 3<br />
B alleen de beweringen 2 en 3<br />
C alleen de beweringen 2 en 4<br />
D alleen de beweringen 1, 2 en 4
Grote en kleine bloedsomloop<br />
In de haarvaten van de grote bloedsomloop wordt weefselvloeistof gevormd. In de kleine<br />
bloedsomloop gebeurt dit vrijwel niet. Over de oorzaak van dit verschil worden vier beweringen<br />
gedaan.<br />
1 Dit komt doordat de bloeddruk in haarvatennetten van de kleine bloedsomloop lager is dan in<br />
die van de grote bloedsomloop.<br />
2 Dit komt doordat per minuut minder bloed in de kleine bloedsomloop wordt gepompt dan in de<br />
grote bloedsomloop.<br />
3 Dit komt doordat de osmotische waarde van het bloed in de kleine bloedsomloop groter is dan<br />
die van het bloed in de grote bloedsomloop.<br />
4 Dit komt doordat de druk van de lucht in de longblaasjes gelijk is aan de bloeddruk in de<br />
haarvaten.<br />
15 ∎ Welke van deze beweringen is juist?<br />
A bewering 1 B bewering 2 E alle beweringen<br />
C bewering 3 D bewering 4 F alleen 1 en 2<br />
Training<br />
Een hardloopster heeft zich door middel van maandenlange training voorbereid op het lopen<br />
van een marathon. Als gevolg van de training heeft haar hart een verandering ondergaan<br />
waardoor de hartslagfrequentie in rust lager is geworden. Haar hartminuutvolume in rust is<br />
gelijk gebleven. Het hartminuutvolume is de hoeveelheid bloed die door het hart per minuut<br />
wordt weggepompt.<br />
16 Geef aan welke verandering het hart heeft ondergaan en waardoor deze een lagere<br />
hartslagfrequentie tot gevolg heeft.<br />
EPO-bloeddoping<br />
Erytropoietine, kortweg EPO, is een hormoon dat geproduceerd wordt in de nieren. Het<br />
stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg. De productie van dit hormoon in<br />
het lichaam is in hoge mate afhankelijk van de zuurstofspanning van het slagaderlijk bloed. Een<br />
atleet volgt gedurende enige weken een training hoog in de bergen waar de lucht ijl is. IJle lucht<br />
bevat per volume-eenheid minder moleculen dan de lucht in een laag gelegen gebied.<br />
17 Leg met behulp van de bovenstaande informatie over EPO uit dat een training op grote hoogte<br />
leidt tot een betere conditie van een teruggekeerde sporter dan een zelfde training in een<br />
laaggelegen gebied.<br />
Bloedsomloop<br />
De hoeveelheid bloed die door een hartkamer per slag wordt weggestuwd, noemt men het<br />
slagvolume.<br />
Een leerlinge vergelijkt het slagvolume van de linker kamer met dat van de rechter kamer. Zij<br />
doet hetzelfde voor de hoeveelheid arbeid die de linker kamer en die de rechter kamer van het<br />
hart bij die slag moeten verrichten.<br />
18 ∎ Is het slagvolume van de linker kamer kleiner dan, gelijk aan of groter dan het slagvolume van<br />
de rechter kamer?<br />
En is de hoeveelheid arbeid die de linker kamer tijdens een slag verricht kleiner dan, gelijk aan<br />
of groter dan de hoeveelheid arbeid die de rechter kamer verricht?<br />
slagvolume linker amer arbeid linker kamer<br />
A kleiner dan van rechter kamer kleiner dan rechter kamer<br />
B kleiner dan van rechter kamer gelijk aan rechter kamer<br />
C gelijk aan rechter kamer kleiner dan rechter kamer<br />
D gelijk aan rechter kamer groter dan rechter kamer<br />
E groter dan van rechter kamer gelijk aan rechter kamer<br />
F groter dan van rechter kamer groter dan rechter kamer
Trombose<br />
In de bloedsomloop kan een bloedstolsel (= trombus) ontstaan. Zo’n stolseltje kan met de<br />
bloedstroom worden meegevoerd totdat het ergens in een bloedvaatje blijft steken en het vat<br />
afsluit.<br />
Bij een patiënt heeft een stolseltje een hersenslagadertje afgesloten.<br />
Van de volgende vier plaatsen wordt overwogen of het stolseltje daar kan zijn ontstaan:<br />
1 in een beenader,<br />
2 in een kransslagader van het hart,<br />
3 in de linker boezem van het hart,<br />
4 in een longslagader.<br />
19 ∎ Op welke van deze plaatsen kan het stolseltje zijn ontstaan?<br />
A alleen op plaats 3<br />
B alleen op de plaatsen 2 en 4<br />
C alleen op de plaatsen 1, 3 en 4<br />
D op de plaatsen 1, 2, 3 en 4
Een proefpersoon (man, 30 jaar, 72 kg) doet mee aan een onderzoek naar de invloed van inspanning<br />
op het hartminuutvolume. De massa van zijn bloed is die van een gemiddelde man van zijn leeftijd:<br />
ongeveer zeven procent van het lichaamsgewicht. Het onderzoek begint met metingen in rust. Zijn<br />
hartslagfrequentie is 70 per minuut en het slagvolume van zijn linker hartkamer is in rust 70 mL. Na de<br />
rustperiode fietst hij met volle kracht vijf minuten op een hometrainer. Zijn hartslagfrequentie neemt<br />
toe tot 200. Uit metingen blijkt dat zijn hartminuutvolume bij die hartslagfrequentie vijfmaal zo hoog is.<br />
Ook het slagvolume is tijdens het fietsen op de hometrainer veranderd.<br />
20 Met welk percentage is het slagvolume van de linkerkamer toegenomen?<br />
21<br />
De omlooptijd van een rode bloedcel is de tijd die verstrijkt tussen vertrek uit de<br />
linkerkamer en terugkomst in die kamer.<br />
Met de gegevens van de proefpersoon en de meetresultaten in rust en bij<br />
inspanning (zie inleiding) is het mogelijk een inschatting te maken van de<br />
gemiddelde omlooptijd van het bloed door zijn lichaam in rust. Je mag<br />
aannemen dat de snelheid van de rode bloedcellen hetzelfde is als die van het<br />
bloedplasma.<br />
Hoe lang duurt het bij deze proefpersoon in rust gemiddeld voordat de rode<br />
bloedcel terug is in de linkerkamer?<br />
22 De omlooptijd van het bloed is afhankelijk van de route. Alle routes beginnen in<br />
de aorta. Het toeval bepaalt of een rode bloedcel een lange of een korte route<br />
aflegt voordat hij vanuit de aorta in de rechter hartkamer arriveert.<br />
Welke slagader hoort bij de kortste route vanuit de aorta naar de rechter<br />
hartkamer?<br />
23 Twee routes van het bloed, vanuit de aorta naar de rechterkamer, worden vergeleken. De<br />
ene route blijkt driemaal langer te zijn (qua lengte) dan de andere. Het is niet zo dat de<br />
omlooptijd via die ene route ook driemaal langer (qua tijd) is.<br />
Leg dit uit