18.09.2013 Views

2.2 Invloeden van abiotische factoren op organismen - Biogenie +

2.2 Invloeden van abiotische factoren op organismen - Biogenie +

2.2 Invloeden van abiotische factoren op organismen - Biogenie +

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Thema<br />

2Bioto<strong>op</strong>studie


WegWIjzer<br />

Leren waarnemen met al je zintuigen is een belangrijke<br />

<strong>op</strong>dracht tijdens een excursie in een bioto<strong>op</strong>. je ontdekt<br />

dan de verscheidenheid aan <strong>organismen</strong> in de natuur<br />

en je krijgt een antwoord <strong>op</strong> de vraag waarom die <strong>organismen</strong><br />

juist <strong>op</strong> die plaats leven. Om dat te onderzoeken,<br />

ga je een aantal metingen moeten uitvoeren om de<br />

<strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> te achterhalen.<br />

Ook biotische <strong>factoren</strong> beïnvloeden de verscheidenheid<br />

aan <strong>organismen</strong> in een bioto<strong>op</strong>. De mens is een<br />

biotische factor. Tijdens een excursie gaan we dan ook<br />

de invloed <strong>van</strong> de mens <strong>op</strong> de leefomstandigheden in<br />

een bioto<strong>op</strong> na.<br />

Al die nieuwe begrippen zullen we in dit thema verduidelijken.<br />

INHOUD<br />

1 Verscheidenheid aan <strong>organismen</strong> in<br />

de natuur<br />

2 Abiotische <strong>factoren</strong><br />

2.1 Abiotische <strong>factoren</strong> meten<br />

<strong>2.2</strong> <strong>Invloeden</strong> <strong>van</strong> <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> <strong>op</strong><br />

<strong>organismen</strong><br />

2.3 Omschrijving <strong>van</strong> het begrip ‘bioto<strong>op</strong>’<br />

3 Invloed <strong>van</strong> de mens <strong>op</strong> de natuur<br />

3.1 Negatieve invloeden <strong>van</strong> de mens<br />

3.2 Gevolgen voor het ecologisch evenwicht<br />

3.3 Positieve invloeden <strong>van</strong> de mens<br />

Samenvatting<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

43


44<br />

1<br />

Verscheidenheid aan<br />

<strong>organismen</strong> in de natuur<br />

Op welke plaatsen kunnen we <strong>organismen</strong> waarnemen in de natuur?<br />

Om de verscheidenheid <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> vast te stellen tijdens een excursie is het belangrijk om goed te leren<br />

waarnemen. Je hebt daarvoor al je zintuigen nodig: gericht kijken, aandachtig luisteren (stil worden), ruiken,<br />

voelen en eventueel proeven. Het doel <strong>van</strong> de waarnemingen is vaststellen welke <strong>organismen</strong> in een gebied<br />

voorkomen. Dat kan gebeuren via directe waarneming (je ziet het organisme in de natuur) en indirecte<br />

waarneming (spechtengaten, uitwerpselen, voetsporen, gallen …).<br />

Opdracht 1<br />

Determineer de afgebeelde kevers aan de hand <strong>van</strong> een determineerkaart. Noteer de juiste<br />

naam bij elke figuur.<br />

Eenvoudige determineerkaart voor kevers<br />

1 A De achterpoten zijn duidelijk behaard. geeLgerANDe WATerTOr<br />

B Anders 2<br />

2 A De voelsprieten zijn langer dan het lichaam. BOKTOr<br />

B De voelsprieten zijn borstelvormig. MeIKeVer<br />

C Anders 3<br />

3 A Heel grote grijpkaken VLIegeND HerT<br />

B Anders 4<br />

4 A Duidelijke dekschilden SNUITKeVer<br />

B Korte dekschilden, het achterlijf is zichtbaar. KOrTSCHILDKeVer


Opdracht 2<br />

Op welke plaatsen leven de volgende <strong>organismen</strong> in de natuur? Herken de verschillende leefomgevingen<br />

<strong>op</strong> de afbeeldingen. Kruis de juiste antwoorden aan.<br />

organisme leefomgeving<br />

Fig. 2.1 graafbij in de buurt <strong>van</strong> haar nest in de bodem<br />

Fig. <strong>2.2</strong> gangen <strong>van</strong> de iepenspintkever<br />

Fig. 2.3 Miljoenpoot<br />

Fig. 2.4 gallen <strong>op</strong> een eikentak<br />

Fig. 2.5 Vliegenzwam<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

45


46<br />

Fig. 2.6 Pissebed<br />

Fig. 2.7 Lo<strong>op</strong>kever<br />

Fig. 2.8 Larve <strong>van</strong> de kleine vos<br />

Fig. 2.9 Pad<br />

Fig. 2.10 Windepijlstaart (nachtvlinder)<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren<br />

o <strong>op</strong> boomschors<br />

o onder boomschors<br />

o duinzand<br />

o humusrijke bodem<br />

o bodem grasland<br />

o <strong>op</strong> bladeren


BeSluIT<br />

Organismen waarnemen gebeurt met alle zintuigen via:<br />

• directe waarneming <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> in de natuur<br />

• indirecte waarneming (sporen <strong>van</strong> <strong>organismen</strong>).<br />

Fig. 2.11 Vossenspoor Fig. 2.12 Uitwerpselen <strong>van</strong> een vos<br />

Zoek <strong>op</strong> 1<br />

Op Fig. 2.11 en 2.12 zie je sporen <strong>van</strong> een vos. Op welke plaatsen in de natuur kunnen we<br />

een vos waarnemen?<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

47


48<br />

2<br />

Abiotische<br />

<strong>factoren</strong><br />

De soorten <strong>organismen</strong> die je bijvoorbeeld aantreft in de duinen, in het bos of in de weide verschillen <strong>op</strong>vallend<br />

veel <strong>van</strong> elkaar. Dat heeft te maken met de leefomstandigheden die anders zijn. De leefomstandigheden<br />

worden beïnvloed door omgevings<strong>factoren</strong>, zoals vochtigheid, hardheid en samenstelling <strong>van</strong> de<br />

bodem, temperatuur, hoeveelheid licht, wind … Al die <strong>factoren</strong> uit de niet-levende natuur die de leefomstandigheden<br />

<strong>op</strong> een bepaalde plaats beïnvloeden, noemen we de <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong>.<br />

2.1 Abiotisch <strong>factoren</strong> meten<br />

Welke <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> worden gemeten?<br />

Tijdens de excursie ga je een aantal <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> meten. We leggen je hier even uit welke <strong>abiotische</strong><br />

<strong>factoren</strong> je zal meten, welke meetinstrumenten je nodig hebt en hoe je die metingen correct uitvoert.<br />

Opdracht 3<br />

Probeer <strong>op</strong> de afbeeldingen te achterhalen welke metingen men uitvoert.<br />

Kies uit: bodemvochtigheid – doorlatendheid <strong>van</strong> de bodem – bodemtemperatuur – bodemhardheid<br />

– stroomsterkte – lichtsterkte.<br />

Fig. 2.13 Men giet een flesje water uit over de bodem om na te gaan hoe lang het duurt vooraleer het<br />

water in de bodem is getrokken.<br />

Fig. 2.14 Digitale thermometer


Fig. 2.15 Bodemvochtigheidsmeter<br />

Fig. 2.17 Lichtmeter uitgedrukt in lux<br />

Fig. 2.16 De valpen valt doorheen een pvc-buis <strong>op</strong> de grond.<br />

De meetresultaten variëren naargelang het gebied waar je de metingen hebt verricht.<br />

BeSluIT<br />

• Abiotische <strong>factoren</strong> zijn de omgevings<strong>factoren</strong> die de leefomstandigheden <strong>van</strong> <strong>organismen</strong><br />

beïnvloeden.<br />

• We kunnen de volgende omgevings<strong>factoren</strong> meten:<br />

– lichtsterkte<br />

– bodemvochtigheid<br />

– bodemhardheid<br />

– bodemtemperatuur<br />

– doorlatendheid <strong>van</strong> de bodem.<br />

• De meetresultaten variëren <strong>van</strong> gebied tot gebied.<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

49


50<br />

toepassing 1<br />

In welke eenheden worden de meetresultaten <strong>van</strong> volgende <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> uitgedrukt?<br />

Schrap wat niet past.<br />

<strong>abiotische</strong> factor eenheid<br />

bodemtemperatuur PrOCeNT (%) / grADeN CeLSIUS (°C) / SeCONDeN (s) / LUX (lux)<br />

bodemvochtigheid PrOCeNT (%) / grADeN CeLSIUS (°C) / SeCONDeN (s) / LUX (lux)<br />

lichtsterkte PrOCeNT (%) / grADeN CeLSIUS (°C) / SeCONDeN (s) / LUX (lux)<br />

toepassing 2<br />

We onderzoeken <strong>op</strong> verschillende plaatsen de doorlatendheid <strong>van</strong> de bodem en komen tot de<br />

volgende omschrijvingen <strong>van</strong> de bodemtypes:<br />

• plaats 1: de bodem is over het algemeen samengesteld uit grotere korrels (zandbodem).<br />

• plaats 2: de bodem is over het algemeen samengesteld uit kleinere korrels (leembodem).<br />

• plaats 3: de bodem is vooral samengesteld uit heel kleine korrels (kleibodem).<br />

Rangschik de plaatsen <strong>van</strong> zwakke naar sterke doorlatendheid.<br />

, ,<br />

<strong>2.2</strong> <strong>Invloeden</strong> <strong>van</strong> <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> <strong>op</strong> <strong>organismen</strong><br />

Welke invloeden hebben de <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> <strong>op</strong> <strong>organismen</strong>?<br />

Alleen de <strong>organismen</strong> die aan de invloeden <strong>van</strong> de <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> aangepast zijn, zullen talrijk voorkomen<br />

<strong>op</strong> een bepaalde plaats in de natuur. We kunnen daaruit afleiden dat de variatie in het voorkomen<br />

<strong>van</strong> <strong>organismen</strong> in een gebied sterk afhankelijk is <strong>van</strong> de <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong>.<br />

V E R T I C A A L<br />

Opdracht 4<br />

De <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> bepalen in grote mate de plantengroei <strong>van</strong> een landschap. Elk landschap<br />

heeft zijn horizontale en verticale zonegrenzen.<br />

Herken je de verschillende verticale zonegrenzen <strong>op</strong> Fig. 2.18? Kies uit: kruidlaag – moslaag<br />

– boomlaag – struiklaag.<br />

naaldbos loofbos<br />

HORIZONTAAL<br />

Fig. 2.18 Horizontale en verticale zonegrenzen (schematisch)<br />

hei riet ven


Opdracht 5<br />

a Welke leefomgeving past telkens bij de beschreven <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> in de tweede kolom<br />

<strong>van</strong> de tabel? Schrap wat niet past.<br />

b Welke <strong>organismen</strong> hebben de ideale aanpassingen om te overleven in een bepaald gebied?<br />

Noteer ze bij de juiste leefomgeving.<br />

Kies uit:<br />

• duindoorn: kleine bladeren beperken de verdamping <strong>van</strong> vocht<br />

• varens: schaduwplant<br />

• kussentjesmos: houdt <strong>van</strong> vocht en schaduw<br />

• boterbloem: lange, stevige bloemstengels om zonlicht <strong>op</strong> te <strong>van</strong>gen<br />

• konijn: graaft holen om zich te verst<strong>op</strong>pen bij onraad<br />

• eekhoorntjesbrood: leeft <strong>van</strong> afgevallen bladeren en takken<br />

• muurpeper: <strong>op</strong>slag <strong>van</strong> water in de bladeren<br />

• paardenbloem: heeft veel licht nodig en vormt een wortelrozet, zodat kruiden in de<br />

buurt moeilijk kunnen groeien.<br />

leefomgeving <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> <strong>organismen</strong> die zijn aangepast aan hun<br />

omgeving<br />

WeIDe / DUINeN / BOS<br />

Fig. 2.19<br />

WeIDe / DUINeN / BOS<br />

Fig. <strong>2.2</strong>0<br />

WeIDe / DUINeN / BOS<br />

Fig. <strong>2.2</strong>1<br />

• bodem: meestal klei<br />

• bodemvochtigheid: vrij hoog; soms<br />

wateroverlast<br />

• bodemhardheid: steenhard bij droog<br />

weer<br />

• lichtsterkte: vrij veel licht; kruidlaag is<br />

goed vertegenwoordigd<br />

• bodem: vrij dikke humuslaag die zeer<br />

vruchtbaar is<br />

• bodemvochtigheid: vrij vochtig;<br />

houdt het water goed vast<br />

• bodemtemperatuur: vrij constant<br />

omdat er weinig zonlicht <strong>op</strong> de bodem<br />

invalt en de strooisellaag (takjes, bladeren)<br />

zorgt voor een goede isolatie<br />

• lichtsterkte: verschillend door de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> boomlaag, struiklaag,<br />

kruidlaag en moslaag<br />

• bodem: zand<br />

• bodemvochtigheid: droog; water en<br />

mineralen sijpelen snel langsheen de<br />

korrels<br />

• bodemtemperatuur: grote verschillen<br />

tussen dag en nacht in de zomer<br />

• lichtsterkte: vrij veel licht; je kan er<br />

de moslaag, kruidlaag en struiklaag<br />

waarnemen<br />

BeSluIT<br />

De <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> beïnvloeden het voorkomen <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> in een gebied:<br />

• Organismen die zijn aangepast, kunnen overleven.<br />

• Er zijn horizontale en verticale zonegrenzen bij de planten.<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

51


52<br />

toepassing 3<br />

a Hoe komt het dat bomen in het bos dikwijls een lange<br />

stam en een heel smalle kruin hebben?<br />

b De bosanemoon heeft een ondergrondse stengel waarin<br />

hij reservevoedsel <strong>op</strong>slaat. Heel vroeg in het voorjaar<br />

staat hij in bloei en in de zomer vind je <strong>van</strong> de plant<br />

boven de grond niets meer terug. Hoe komt dat?<br />

2.3 Omschrijving <strong>van</strong> het begrip ‘bioto<strong>op</strong>’<br />

Wat is een bioto<strong>op</strong>?<br />

Fig. <strong>2.2</strong>2 Bomen in een bos<br />

Fig. <strong>2.2</strong>3 Bosanemoon in het bos<br />

De titel <strong>van</strong> dit thema verwijst naar het begrip ‘bioto<strong>op</strong>’, maar we hebben het eigenlijk nog niet echt omschreven.<br />

We weten al dat elke plaats in de natuur zijn eigen, typische leefomstandigheden heeft, die beïnvloed<br />

worden door <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong>. Uiteraard zullen ook de <strong>organismen</strong> zelf de leefomstandigheden beïnvloeden<br />

en maken ze dus deel uit <strong>van</strong> de omgevings<strong>factoren</strong>; het zijn de biotische <strong>factoren</strong>.<br />

Fig. <strong>2.2</strong>4 een eekhoorn eet vruchten uit het bos.<br />

Fig. <strong>2.2</strong>5 Duinstruweel vormt een voedselbron<br />

en een veilige broedplaats voor de fazant.<br />

Fig. <strong>2.2</strong>6 Veldmuis in een klaverveld


Opdracht 6<br />

Zijn de volgende omgevings<strong>factoren</strong> biotische of <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong>? Plaats een kruisje in de<br />

juiste kolom.<br />

Door zijn schutkleur valt het konijn niet <strong>op</strong> in zijn bioto<strong>op</strong>.<br />

Noten vormen een voedselbron voor eekhoorns.<br />

In een bos is er te weinig licht voor een boterbloem.<br />

De larven <strong>van</strong> de langpootmug leven <strong>van</strong> graswortels.<br />

een konijn kan geen hol graven in de stenige bodem <strong>van</strong> het<br />

Ardeens plateau.<br />

<strong>abiotische</strong> factor biotische factor<br />

Een bioto<strong>op</strong> is een plaats met eigen biotische en <strong>abiotische</strong> omgevings<strong>factoren</strong> waar een specifieke levensgemeenschap<br />

<strong>van</strong> planten en dieren voorkomt. De invloed <strong>van</strong> die omgevings<strong>factoren</strong> verschilt <strong>van</strong> bioto<strong>op</strong><br />

tot bioto<strong>op</strong>. De duinen, het bos en de weide zijn daarom verschillende biot<strong>op</strong>en. Het strand, de heide en de<br />

vijver zijn andere voorbeelden <strong>van</strong> biot<strong>op</strong>en.<br />

BeSluIT<br />

een bioto<strong>op</strong> is een plaats in de natuur waar de leefomstandigheden <strong>van</strong> voorkomende<br />

<strong>organismen</strong> wordt beïnvloed door:<br />

• eigen biotische <strong>factoren</strong> (<strong>organismen</strong> die het leven <strong>van</strong> andere <strong>organismen</strong><br />

beïnvloeden)<br />

• eigen <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> (niet-levende omgevingsomstandigheden die <strong>organismen</strong><br />

beïnvloeden).<br />

toepassing 4<br />

Kruis de kenmerken <strong>van</strong> een bioto<strong>op</strong> aan.<br />

o Abiotische <strong>factoren</strong> kunnen <strong>van</strong> uur tot uur verschillen.<br />

o Organismen die het beste zijn aangepast, kunnen overleven in een bioto<strong>op</strong>.<br />

o Organismen passen zich aan om in een bioto<strong>op</strong> te leven.<br />

o Organismen worden beïnvloed door andere <strong>organismen</strong>.<br />

o Abiotische <strong>factoren</strong> kunnen biotische <strong>factoren</strong> beïnvloeden.<br />

o Abiotische <strong>factoren</strong> verschillen <strong>van</strong> bioto<strong>op</strong> tot bioto<strong>op</strong>.<br />

o Biotische <strong>factoren</strong> verschillen <strong>van</strong> bioto<strong>op</strong> tot bioto<strong>op</strong>.<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

53


54<br />

3<br />

Invloed <strong>van</strong> de mens<br />

<strong>op</strong> de natuur<br />

De mens is een biotische factor en kan dus de leefomstandigheden <strong>van</strong> een bioto<strong>op</strong> beïnvloeden. De invloed<br />

<strong>van</strong> de mens kan zowel positief als negatief zijn.<br />

3.1 Negatieve invloeden <strong>van</strong> de mens<br />

Hoe kan de mens de leefomstandigheden in een bioto<strong>op</strong> negatief beïnvloeden?<br />

Mensen vormen in vele gevallen een bedreiging voor de natuur, omdat ze er respectloos mee omgaan of<br />

omdat ze er te weinig kennis over bezitten.<br />

Fig. <strong>2.2</strong>7 Paardrijden buiten het paardenpad is een bedreiging voor de bioto<strong>op</strong>. Fig. <strong>2.2</strong>8 Beschermende planten (bv.<br />

parnassia) uit de bioto<strong>op</strong> weghalen<br />

Opdracht 7<br />

Kruis de menselijke handelingen die een bedreiging kunnen zijn voor een bioto<strong>op</strong>, aan.<br />

o <strong>op</strong> wandelpaden wandelen<br />

o de hond laten losl<strong>op</strong>en in het bos<br />

o jagers redden eenden met botulisme uit het kanaal<br />

o de weide maaien voordat de planten hun zaden verspreid hebben<br />

o een brandende sigaret weggooien in het bos<br />

o een boomhut in een boom timmeren<br />

o met de mountainbike in een beschermd gebied rijden<br />

o een kampvuur ontsteken in de duinen<br />

o humus uit het bos weghalen om de tuin te bemesten<br />

Als men <strong>van</strong> planten- of diersoorten weet dat hun aanwezigheid in de natuur sterk vermindert en/of dat ze<br />

zeldzaam zijn, zal men dat kenbaar maken door ze <strong>op</strong> een rode lijst te plaatsen. Rode lijsten zijn lijsten<br />

waar<strong>op</strong> per land de dier- en plantensoorten staan die in hun voortbestaan bedreigd zijn. Op de rode lijsten<br />

staan, naast de bedreigde soorten, beschermingsmaatregelen om die soorten <strong>op</strong>nieuw in aantal leden te<br />

laten toenemen.<br />

BeSluIT<br />

De mens kan de leefomstandigheden <strong>van</strong> een bioto<strong>op</strong> negatief beïnvloeden waardoor<br />

het voortbestaan <strong>van</strong> bepaalde planten- en diersoorten bedreigd kan worden.


toepassing 5<br />

Noteer zelf nog vier negatieve invloeden <strong>van</strong> de mens <strong>op</strong> een bioto<strong>op</strong>.<br />

•<br />

•<br />

•<br />

•<br />

toepassing 6<br />

Welke maatregelen stel jij voor om te vermijden dat mensen uit onwetendheid een bioto<strong>op</strong> negatief<br />

kunnen beïnvloeden?<br />

•<br />

•<br />

•<br />

3.2 Gevolgen voor het ecologisch evenwicht<br />

Welke gevolgen heeft de negatieve invloed <strong>van</strong> de mens <strong>op</strong> het ecologisch evenwicht in een bioto<strong>op</strong>?<br />

Opdracht 8<br />

Wat is een ecologisch evenwicht? Kruis het juiste antwoord aan.<br />

o Het aantal <strong>organismen</strong> is voldoende vertegenwoordigd in een bioto<strong>op</strong>.<br />

o De soorten <strong>organismen</strong> in een bioto<strong>op</strong> zijn in de juiste verhouding aanwezig.<br />

o Er zijn evenveel planten en dieren aanwezig in een bioto<strong>op</strong>.<br />

o Een bioto<strong>op</strong> waar de mens nog niet heeft ingegrepen.<br />

Opdracht 9<br />

Hoe komt het dat het aantal duinviooltjes en kleine parelmoervlinders sterk verminderd zijn aan<br />

de kust?<br />

Fig. <strong>2.2</strong>9 zicht <strong>op</strong> duingebied met <strong>op</strong> de achtergrond de toeristische stad<br />

Blankenberge<br />

Fig. 2.30 Het duinviooltje Fig. 2.31 De kleine<br />

parelmoervlinder<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

55


56<br />

Ecologie is de wetenschap die o.a. de relaties tussen <strong>organismen</strong> in de natuur bestudeert. Als alle soorten<br />

planten en dieren in een bioto<strong>op</strong> in de juiste verhoudingen aanwezig zijn, heerst er stabiliteit in het gebied.<br />

We zeggen dat er een ecologisch evenwicht is.<br />

Als <strong>organismen</strong> uit een bioto<strong>op</strong> verdwijnen, zal dat gevolgen hebben voor de andere <strong>organismen</strong> in die<br />

bioto<strong>op</strong>. Daardoor wordt het evenwicht tussen het aantal planten, planteneters en vleeseters in de natuur<br />

verstoord. We spreken <strong>van</strong> een verstoring <strong>van</strong> het ecologisch evenwicht.<br />

Fig. 2.33<br />

Amerikaanse<br />

brulkikker<br />

BeSluIT<br />

• Als <strong>organismen</strong> in een bioto<strong>op</strong> in de juiste verhoudingen aanwezig zijn, spreken we<br />

<strong>van</strong> een ecologisch evenwicht.<br />

• Er is een verstoring <strong>van</strong> het ecologisch evenwicht als er <strong>organismen</strong> verdwijnen<br />

uit een bioto<strong>op</strong> en als dat ook gevolgen heeft voor de andere <strong>organismen</strong>.<br />

toepassing 7<br />

De boerenzwaluw is een trekvogel, die <strong>op</strong> vliegende insecten<br />

jaagt. Ze leeft meestal in groepjes buiten de stad.<br />

Jammer genoeg staat de vogel <strong>op</strong> de rode lijst.<br />

Wat is een mogelijke oorzaak <strong>van</strong> die ecologische verstoring?<br />

Kruis het juiste antwoord aan.<br />

o De uitlaatgassen <strong>van</strong> de wagens verstoren de voortplanting.<br />

o Er zijn minder velden door toenemende bebouwing.<br />

o Het aantal insecten vermindert door het stijgend gebruik<br />

<strong>van</strong> pesticiden.<br />

o Het vee kan minder grazen in weiden en verblijft in<br />

afgesloten stallen.<br />

Zoek <strong>op</strong> 2<br />

Hoe komt het dat de Amerikaanse brulkikker het ecologisch<br />

evenwicht in ons land bedreigt?<br />

Fig. 2.32 Boerenzwaluw


3.3 Positieve invloeden <strong>van</strong> de mens<br />

Hoe kan de mens de leefomstandigheden in een bioto<strong>op</strong> positief beïnvloeden?<br />

Mensen voelen zich soms geroepen om iets te doen aan de teloorgang <strong>van</strong> de natuur. Ze voeren allerlei<br />

werken uit om de leefomstandigheden voor planten en dieren te verbeteren. We spreken <strong>van</strong> beheerswerken.<br />

Die initiatieven komen niet alleen <strong>van</strong> vrijwilligers uit natuurverenigingen; sommige beheerswerken<br />

worden ook in <strong>op</strong>dracht <strong>van</strong> de overheid uitgevoerd.<br />

Opdracht 10<br />

Waarom worden Schotse hooglanders<br />

ingezet om bepaalde gebieden te begrazen?<br />

Er zijn meerdere antwoorden<br />

mogelijk.<br />

o Er wordt geen struiklaag gevormd,<br />

waardoor meerdere kruiden kunnen<br />

groeien.<br />

o De mossen kunnen beter groeien<br />

omdat er geen kruidlaag, struiklaag<br />

en boomlaag worden gevormd.<br />

o Deze runderen maken weinig lawaai<br />

in tegenstelling tot een bosmaaier.<br />

o De runderen betreden de plantengroei<br />

minimaal in tegenstelling tot<br />

een tractor.<br />

o Kruiden kunnen beter groeien, omdat<br />

de struiklaag en boomlaag geen<br />

kans krijgen om te ontwikkelen.<br />

Opdracht 11<br />

Amfibieën hebben zoetwaterplassen<br />

nodig om zich voort te planten, maar<br />

heel veel zoetwaterplassen verlanden.<br />

Hoe kan de mens iets doen aan die verlanding?<br />

Er zijn meerdere antwoorden<br />

mogelijk.<br />

o oeverbegroeiing afgraven<br />

o water toevoegen<br />

o moerasplanten beperken<br />

o waterplassen dieper uitgraven<br />

o folie in de waterplas aanbrengen<br />

Fig. 2.34 een Schotse hooglander eet niet alleen gras,<br />

maar ook bladeren en twijgen.<br />

Fig. 2.35 Parende padden in zoetwaterplas<br />

BeSluIT<br />

De mens kan de leefomstandigheden in een bioto<strong>op</strong> ook positief beïnvloeden<br />

waardoor het voortbestaan <strong>van</strong> bepaalde planten- en diersoorten verzekerd is of zelfs<br />

verbetert.<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

57


58<br />

toepassing 8<br />

Waarom wordt een wegberm pas<br />

gemaaid na 15 juni en na 15 september?<br />

Kruis het juiste antwoord<br />

aan.<br />

o Het gras is dan lang genoeg om<br />

gemaaid te worden.<br />

o Bloemplanten hebben de tijd om<br />

hun zaden te verspreiden.<br />

o Er is dan minder verkeer <strong>op</strong> de<br />

weg, zodat men de werken kan<br />

uitvoeren.<br />

o Bloemplanten hebben dan nog<br />

voldoende zonlicht om <strong>op</strong>nieuw<br />

te groeien.<br />

Fig. 2.36 Bloemplanten in een wegberm<br />

Zoek <strong>op</strong> 3<br />

De overheid legt ecoducten aan over drukke autosnelwegen. Wat is de functie <strong>van</strong> een ecoduct?<br />

Fig. 2.37 ecoduct over de e314<br />

© Paul Hermans


Thema 2 - Samenvatting<br />

1 Verscheidenheid aan <strong>organismen</strong> in de natuur<br />

Organismen waarnemen gebeurt met alle zintuigen:<br />

• via directe waarneming <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> in de natuur<br />

• via indirecte waarneming door <strong>op</strong> zoek te gaan naar sporen <strong>van</strong> <strong>organismen</strong>.<br />

2 Abiotische <strong>factoren</strong><br />

• <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> zijn de omgevings<strong>factoren</strong> die de leefomstandigheden <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> beïnvloeden.<br />

We kunnen de volgende <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> meten:<br />

– lichtsterkte<br />

– bodemvochtigheid<br />

– bodemhardheid<br />

– bodemtemperatuur<br />

– doorlatendheid <strong>van</strong> de bodem.<br />

• De <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> beïnvloeden het voorkomen <strong>van</strong> <strong>organismen</strong> in een gebied:<br />

– Organismen die zijn aangepast, kunnen overleven.<br />

– Er zijn horizontale en verticale zonegrenzen bij de planten.<br />

• Een bioto<strong>op</strong> is een plaats in de natuur waar de leefomstandigheden <strong>van</strong> voorkomende <strong>organismen</strong><br />

wordt beïnvloed door:<br />

– eigen biotische <strong>factoren</strong> (<strong>organismen</strong> die het leven <strong>van</strong> andere <strong>organismen</strong> beïnvloeden)<br />

– eigen <strong>abiotische</strong> <strong>factoren</strong> (niet-levende omgevingsomstandigheden die <strong>organismen</strong> beïnvloeden).<br />

3 Invloed <strong>van</strong> de mens <strong>op</strong> de natuur<br />

• Negatieve invloed <strong>van</strong> de mens: het voortbestaan <strong>van</strong> bepaalde planten- en diersoorten wordt bedreigd.<br />

Het ecologisch evenwicht wordt verstoord.<br />

• positieve invloed <strong>van</strong> de mens: het voortbestaan <strong>van</strong> bepaalde planten- en diersoorten blijft verzekerd<br />

of verbetert. Het ecologisch evenwicht kan zich daardoor herstellen.<br />

Thema 2: bioto<strong>op</strong>studie<br />

59

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!