21.09.2013 Views

Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2012 - Fonds voor ...

Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2012 - Fonds voor ...

Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2012 - Fonds voor ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Jaarboek</strong> <strong>Actieve</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong> <strong>2012</strong><br />

Doelen, middelen, effecten


<strong>Jaarboek</strong> <strong>Actieve</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong> <strong>2012</strong><br />

Doelen, middelen, effecten<br />

Redactie:<br />

Teunis IJdens<br />

Marjo van Hoorn<br />

Andries van den Broek<br />

Chrit van Rensen<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

Utrecht, september <strong>2012</strong>


5 Voorwoord<br />

1. Van den Broek (2010b). Toekomstverkenning<br />

kunstbeoefening.<br />

2. Heijthuijsen, Knol et al., red. (<strong>2012</strong>).<br />

Zonder titel. Amateur en professional in de<br />

beeldende kunst.<br />

Voorwoord<br />

Bij de derde keer mag het een traditie heten: de verschijning van het <strong>Jaarboek</strong><br />

actieve cultuurparticipatie. Ook in deze editie hebben diverse auteurs zich op<br />

verzoek van de redactie gebogen over de stand van het beleid op het gebied van<br />

cultuureducatie en amateurkunst. Ze blikken terug op de programma’s van het<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> in 2009-<strong>2012</strong>, maar kijken uiteraard ook <strong>voor</strong>uit<br />

naar de komende jaren.<br />

Op het moment dat dit boek verschijnt, worden de politieke kaarten in Nederland<br />

opnieuw geschud. Zonder bij het schrijven van deze regels de uitslag van de<br />

Tweede Kamerverkiezingen te kennen, is de verwachting echter dat cultuureducatie<br />

kan blijven rekenen op veel draagvlak. Op één punt zijn veel partijen het eens:<br />

alle kinderen verdienen het best mogelijke cultuuronderwijs. Cultuureducatie met<br />

kwaliteit is inmiddels een breed gedragen motto.<br />

De auteurs van de bijdragen in dit jaarboek bekennen geen politieke kleur.<br />

Ze houden de lezer – en in het bijzonder politici en beleidsmakers – wel een spiegel<br />

<strong>voor</strong>. Want bij alle draagvlak <strong>voor</strong> cultuureducatie zijn we in Nederland weinig<br />

precies als het aankomt op de vraag wát we daarmee willen bereiken en of onze<br />

doelen ook worden behaald. Evalueren van resultaten gebeurt te weinig. Er wordt<br />

veel gesproken over structuren en rand<strong>voor</strong>waarden, en relatief weinig over de<br />

fundamentele vraag wat kinderen zouden moeten leren. En over de vraag of scholen<br />

en culturele instellingen in staat zijn kinderen dat ook te bieden.<br />

Daarbij wordt een dringend beroep op scholen, leraren en educatief medewerkers<br />

gedaan, maar ook op cultuurwetenschappers en onderwijskundigen. Om beleid en<br />

praktijk kritisch te volgen en om deze te voeden met visie en ideeën. Zoals onderzoekers<br />

aan de Rijksuniversiteit Groningen dat doen met hun project Cultuur in<br />

de spiegel. Naast een nieuw theoretisch kader <strong>voor</strong> cultuuronderwijs moet dat ook<br />

inzicht opleveren in de manier waarop scholen het in de praktijk gebruiken.<br />

De hernieuwde aandacht <strong>voor</strong> inhoud en kwaliteit laat onverlet dat de kansen<br />

<strong>voor</strong> kinderen op toegang tot cultuur nog steeds ongelijk verdeeld zijn. Hoe bereiken<br />

we alle kinderen, ongeacht het inkomen of de opleiding van hun ouders? Veel<br />

lokale <strong>voor</strong>zieningen zoals Centra <strong>voor</strong> de kunsten en muziekscholen staan door<br />

bezuinigingen onder enorme druk. Het brede maatschappelijke en politieke draagvlak<br />

<strong>voor</strong> cultuureducatie helpt hopelijk om hier een kentering in te brengen.<br />

Er zijn meer terreinen dan de educatie waar wetenschap, beleid en praktijk elkaar<br />

kunnen versterken. Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelde de vraag hoe de<br />

cultuursector in kan spelen op de snel veranderende <strong>voor</strong>keur van de<br />

geëmancipeerde amateurkunstenaar. 1 De grenzen tussen professionele<br />

(beeldende) kunst en amateurkunst worden vager en zijn op zijn<br />

minst in beweging: zie de bundel Zonder titel, een gezamenlijke uitgave<br />

van het Mondriaan <strong>Fonds</strong> en het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>. 2<br />

We leven hoe dan ook in een fascinerende tijd. Terwijl cultuurpessimisten en<br />

-optimisten met elkaar strijden over de vraag wat de toekomst <strong>voor</strong> de kunsten<br />

nu precies zal zijn, hebben de nieuwe media een open speelveld gecreëerd <strong>voor</strong> allerlei<br />

nieuwe vormen van participatie en (co-)creatie . Deze ontwikkeling verdient


6 Voorwoord<br />

ruime aandacht van het onderzoek, het liefst in een multidisciplinaire benadering.<br />

Met ruimte <strong>voor</strong> het beleidswetenschappelijke, maar <strong>voor</strong>al ook het artistieke,<br />

kunstbeschouwelijke en cultuurfilosofische perspectief.<br />

Genoeg aanleiding en urgentie dus om de traditie van het jaarboek <strong>voor</strong>t te<br />

zetten. Ik wens u inspirerend leesplezier.<br />

Jan Jaap Knol,<br />

Directeur <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.


8 Inhoudsopgave<br />

Inhoudsopgave<br />

3 Voorwoord<br />

Jan Jaap Knol<br />

9 Hoe weet je dat, waarom denk je dat het zo is?<br />

Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

21 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen<br />

en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

37 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

52 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

62 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw:<br />

evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

79 Nederlands cultuur beleid: een ietwat<br />

elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

93 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd?<br />

Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

108 De waarde van kunsteducatie: beweringen<br />

en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

9 Inhoudsopgave<br />

127 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

145 Literatuurlijst<br />

150 Colofon


11 Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Hoe weet je dat,<br />

waarom denk je<br />

dat het zo is?<br />

Redactionele<br />

inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Teunis IJdens is socioloog en werkt als<br />

senior adviseur kennis en onderzoek<br />

bij Cultuurnetwerk Nederland. Hij is<br />

hoofdredacteur van het <strong>Jaarboek</strong> actieve<br />

cultuurparticipatie en adviseert het<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> over de<br />

monitoring en evaluatie van zijn beleid en<br />

subsidieregelingen. Hij werkte eerder als<br />

onderzoeker aan de Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam en het IVA in Tilburg waar hij<br />

beleidsgericht onderzoek deed naar het<br />

eerste Actieplan Cultuurbereik en naar diverse<br />

andere onderdelen en aspecten van<br />

het Nederlandse kunst- en cultuurbeleid.<br />

1. Over verwachtingen over en weer van<br />

onderzoekers en beleidsmakers: Twaalfhoven,<br />

red. (<strong>2012</strong>). Kunst en onderzoek. Voor<br />

de discussie over evidence-based beleid zie<br />

ook: Veldheer, red. (<strong>2012</strong>). De gevolgen van<br />

‘fact-free politics’ <strong>voor</strong> beleid en onderzoek.<br />

2. De Raad <strong>voor</strong> Cultuur adviseerde in Slagen<br />

in cultuur (mei <strong>2012</strong>) over instellingen<br />

die de komende vier jaar wel en niet tot de<br />

rijksgesubsidieerde basisinfrastructuur<br />

zullen behoren.<br />

Kennis draagt bij aan de kwaliteit van beslissingen, in het overheidsbeleid<br />

net zo goed als in bedrijven en in het dagelijks leven van iedereen.<br />

Dat bescheiden uitgangspunt zal weinig bezwaar oproepen. Het<br />

ideaal van een geheel op kennis gebaseerd beleid is echter a-politiek,<br />

technocratisch en onbereikbaar. Het vereist onder meer een stelselmatige<br />

evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van<br />

‘oud beleid’ <strong>voor</strong>dat nieuw beleid wordt vastgesteld. In de praktijk<br />

worden nieuwe beleidsdoelen vaak geformuleerd <strong>voor</strong>dat bekend is<br />

of oude doelen bereikt zijn en is het beschikbare budget een dwingender<br />

<strong>voor</strong>waarde dan de kosten-effectiviteit van alternatieve beleidsopties.<br />

Soms is er meer relevante kennis beschikbaar dan in het<br />

beleidsproces – van probleemanalyse tot en met evaluatie – gebruikt wordt, soms<br />

ontbreekt het aan voldoende kennis als er besluiten moeten worden genomen.<br />

Dit geldt <strong>voor</strong> alle beleidsterreinen, dus ook <strong>voor</strong> het cultuurparticipatie-<br />

en cultuureducatiebeleid. 1<br />

De relatie tussen kennis, beleid en praktijk is telkens de rode draad van het <strong>Jaarboek</strong><br />

actieve cultuurparticipatie. In dit jaarboek gaat de aandacht <strong>voor</strong>al uit naar de<br />

evaluatie van het beleid en de activiteiten van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

in het perspectief van beleidswijzigingen die de komende jaren hun beslag krijgen.<br />

Het vorige jaarboek verscheen kort na de beleidsbrief Meer dan kwaliteit (juni 2011)<br />

van staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap<br />

(OCW). Naast de aankondiging van een ingrijpende bezuiniging op<br />

de basisinfrastructuur van rijksgesubsidieerde culturele instellingen 2<br />

werden in de brief ook nieuwe accenten gezet, onder meer op het<br />

gebied van cultuureducatie en amateurkunst. Sommige onderdelen<br />

van het huidige landelijke beleid <strong>voor</strong> cultuureducatie en amateurkunst<br />

en bijbehorende subsidieregelingen worden in de komende jaren<br />

in gewijzigde vorm gecontinueerd, andere houden op te bestaan<br />

of maken plaats <strong>voor</strong> nieuwe.


12 Redactionele inleiding<br />

13<br />

Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Teunis IJdens<br />

3. Onderwijsraad (<strong>2012</strong>). Cultuureducatie:<br />

leren, creëren, inspireren! Zie ook: Van<br />

Hoorn et al., red. (<strong>2012</strong>). Cultuureducatie:<br />

een kwestie van onderwijskwaliteit.<br />

4. OCW (<strong>2012</strong>a). Cultuureducatie met kwaliteit<br />

in het primair onderwijs. Bestuurlijk<br />

kader.<br />

5. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2008).<br />

Regeling cultuurparticipatie provincies<br />

en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>; idem (<strong>2012</strong>b).<br />

Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit<br />

in het primair onderwijs.<br />

6. OCW (<strong>2012</strong>b). Regeling prestatiebox<br />

primair onderwijs.<br />

Hoewel de regering Rutte-Verhagen dit <strong>voor</strong>jaar demissionnair werd, is het niet<br />

waarschijnlijk dat de beleids<strong>voor</strong>nemens <strong>voor</strong> cultuureducatie en amateurkunst<br />

nog zullen wijzigen. De uitslag van de verkiezingen op 12 september <strong>2012</strong> zal vermoedelijk<br />

geen ingrijpende consequenties hebben <strong>voor</strong> het beleid op dit gebied:<br />

daarover bestaat een tamelijk brede politieke consensus. Ook de Onderwijsraad en<br />

de Raad <strong>voor</strong> Cultuur lijken in hun recente advies over het cultuureducatiebeleid in<br />

te stemmen met nieuwe accenten en prioriteiten. Waar cultuureducatie<br />

de laatste twaalf jaar <strong>voor</strong>al gezien werd in het perspectief van<br />

cultuurparticipatie, gaat het de komende jaren veel meer om de inhoud<br />

en kwaliteit van het kunst- en cultuuronderwijs in de school. 3<br />

In de meeste bijdragen in dit jaarboek wordt expliciet of impliciet verwezen naar<br />

het beleid <strong>voor</strong> cultuureducatie en amateurkunst in de komende jaren. Alvorens<br />

die bijdragen te introduceren, wordt in het volgende daarom eerst kort weergegeven<br />

op welke punten het huidige beleid wordt <strong>voor</strong>tgezet en wat er verandert.<br />

Landelijk beleid in de komende jaren<br />

Het beleidsprogramma Cultuur en School van OCW, dat in 1997 startte, maakt<br />

na vijftien jaar plaats <strong>voor</strong> het nieuwe programma Cultuureducatie met kwaliteit,<br />

speciaal gericht op het primair onderwijs. Daarnaast komen er nieuwe beleidsprogramma’s<br />

<strong>voor</strong> amateurkunst en talentontwikkeling. De ontwikkeling en uitvoering<br />

van deze programma’s wordt grotendeels in handen gelegd van het <strong>Fonds</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>. Het fonds zal hierin nauw samenwerken met het nieuwe<br />

landelijke kennisinstituut <strong>voor</strong> cultuureducatie en amateurkunst. Dit instituut<br />

komt per 1 januari 2013 in de plaats van Cultuurnetwerk Nederland, het huidige<br />

expertisecentrum <strong>voor</strong> cultuureducatie, en Kunstfactor, het huidige sectorinstituut<br />

<strong>voor</strong> amateurkunst.<br />

Het beleidsprogramma Cultuureducatie met kwaliteit heeft ten doel ‘de kwaliteit<br />

van cultuureducatie in het primair onderwijs te borgen door middel van een<br />

landelijk samenhangende aanpak’. 4 Het programma bestaat uit drie onderdelen.<br />

Eerste onderdeel is een subsidieregeling van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

<strong>voor</strong> activiteiten van lokale en provinciale culturele instellingen die tevens worden<br />

ondersteund door decentrale overheden. Deze nieuwe matchingsregeling, die<br />

medio augustus in de Staatscourant werd gepubliceerd, komt in de plaats van de<br />

huidige Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>. Het Rijk<br />

draagt via het fonds jaarlijks € 10 miljoen bij aan de matchingsregeling, de decentrale<br />

overheden samen hetzelfde bedrag. 5 Tweede onderdeel zijn diverse flankerende<br />

activiteiten die door het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> worden<br />

ontwikkeld en uitgevoerd met steun van het nieuwe kennisinstituut.<br />

Hier<strong>voor</strong> heeft het fonds ongeveer € 3,4 miljoen beschikbaar. Het<br />

flankerend beleid zal elementen van huidige subsidieregelingen van<br />

het fonds bevatten naast elementen die nu nog deel uitmaken van<br />

het beleidsprogramma Cultuur en School. Een en ander wordt in het<br />

najaar verder uitgewerkt. Derde onderdeel van het programma is de<br />

regeling Prestatiebox primair onderwijs waarin een bedrag van € 18<br />

miljoen is opgenomen <strong>voor</strong> subsidies aan basisscholen. Deze rege-<br />

7. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2011).<br />

Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

2013–2016. Inmiddels is meerjarige subsidie<br />

toegekend aan dertien talentontwikkelingsinitiatieven<br />

en aan vijf manifestaties<br />

<strong>voor</strong> excellente amateurkunst.<br />

Zie: http://www.cultuurparticipatie.nl/<br />

subsidies/Talentontwikkeling/.<br />

8. KEA (2009). The impact of culture<br />

on creativity.<br />

9. Van Heusden (2010). Cultuur in de<br />

spiegel; www.cultuurindespiegel.nl.<br />

10. Deekman, Heimans & Volz (2011).<br />

Amateurkunst: feiten en trends; Van den<br />

Broek (2010b). Toekomstverkenning kunstbeoefening.<br />

ling wordt uitgevoerd door het ministerie van OCW zelf. Basisscholen kunnen<br />

€ 10,90 per leerling krijgen ‘ter versterking van de samenhang binnen en de kwaliteit<br />

van het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen kunstzinnige<br />

oriëntatie.’ Hiermee wordt de subsidieregeling ter versterking van cultuureducatie<br />

in het primair onderwijs, die in 2004 startte en met het schooljaar 2011/12 eindigt,<br />

de facto <strong>voor</strong>tgezet. 6<br />

Het tweede programma, Innovatie amateurkunst, moet inhoudelijke en organisatorische<br />

vernieuwing in de sector amateurkunst stimuleren. Via het programma<br />

worden verenigingen en instellingen gestimuleerd om hun deskundigheid te<br />

ontwikkelen en om hun aanbod en werkwijze te vernieuwen. De ondersteuning<br />

van community arts maakt eveneens deel uit van het programma. Het programma,<br />

waar<strong>voor</strong> het fonds ongeveer € 3,1 miljoen beschikbaar heeft, wordt nader uitgewerkt<br />

en wordt vanaf 2013 uitgevoerd.<br />

Talentontwikkeling, het derde programma is gericht op de ondersteuning van jong<br />

talent in de fase <strong>voor</strong>afgaand aan het kunstvakonderwijs door middel van bij<strong>voor</strong>beeld<br />

buitenschoolse talentontwikkelingsprojecten en concour-<br />

sen. Hier<strong>voor</strong> is een meerjarige subsidieregeling ontworpen die in<br />

november 2011 is opengesteld door het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Er wordt subsidie verstrekt <strong>voor</strong> activiteiten op het gebied van<br />

talentontwikkeling en <strong>voor</strong> manifestaties die bijdragen aan excellentie<br />

en vakmanschap in de sector amateurkunst. Inmiddels is bijna € 3<br />

miljoen aan meerjarige subsidies verstrekt aan achttien intiatieven. 7<br />

Evaluatie van het beleid in de afgelopen jaren<br />

In Meer dan kwaliteit wordt hier en daar verwezen naar onderzoek en statistische<br />

bronnen. Zo wordt het belang van cultuureducatie <strong>voor</strong> de kennissamenleving<br />

onderstreept met een verwijzing naar een Europese studie over de impact van cultuur<br />

op creativiteit. 8 Deze studie gaat echter over de waarde van cultuureducatie,<br />

niet over effecten van deze of gene aanpak van cultuureducatiebeleid. Verder wordt<br />

opgemerkt dat het fonds <strong>voor</strong>uitlopend op het flankerend beleid bij het programma<br />

Cultuureducatie met kwaliteit in <strong>2012</strong> al een aantal landelijke projecten met een<br />

doorlopende leerlijn cultuureducatie ondersteunt, waarbij gebruik zal worden gemaakt<br />

van uitkomsten van het onderzoek Cultuur in de Spiegel van de Rijksuniversiteit<br />

Groningen. De verwijzing naar de opbrengsten van dat onderzoek zijn nogal<br />

prematuur: deze worden namelijk niet eerder verwacht dan in november 2013. 9<br />

De theorie achter het onderzoek heeft <strong>voor</strong>alsnog een grotere impact dan de empirische<br />

resultaten ervan. Ten slotte wordt in passages over amateurkunst verwezen<br />

naar de Monitor amateurkunst, die landelijke ontwikkelingen in het aanbod <strong>voor</strong><br />

en de deelname aan kunstbeoefening in de vrije tijd in kaart brengt,<br />

en naar een studie van het SCP over toekomstperspectieven <strong>voor</strong> de<br />

amateurkunst. 10 In dergelijke trend- en scenariostudies naar kunstbeoefening<br />

in de vrije tijd ligt de nadruk op veranderende <strong>voor</strong>keuren<br />

en gedragingen van gebruikers en consumenten waar bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Centra <strong>voor</strong> de Kunsten en amateurkunstorganisaties rekening<br />

mee moeten houden in hun beleid en activiteiten. Zulk onderzoek


14 Redactionele inleiding<br />

15<br />

Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Teunis IJdens<br />

11. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> de reeks monitoronderzoeken<br />

naar cultuureducatie in het<br />

primair en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs die sinds<br />

2004 door Sardes en Oberon zijn uitgevoerd<br />

in opdracht van het ministerie van<br />

OCW. Het is opmerkelijk dat hier in Meer<br />

dan kwaliteit niet naar wordt verwezen.<br />

Zie: Hoogeveen & Oomen (2009). Cultuureducatie<br />

in het primair en <strong>voor</strong>tgezet<br />

onderwijs, het laatste monitorrapport.<br />

12. De enquêtes werd uitgevoerd door<br />

DSP-groep: Van der Horst & Maarschalkerweerd<br />

(<strong>2012</strong>). Regeling cultuurparticipatie<br />

provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>.<br />

Enquête 2011.<br />

kan bijdragen aan de ontwikkeling van beleid maar het is geen evaluatie<br />

van effecten van het gevoerde beleid. 11<br />

Uit de schaarse verwijzingen in Meer dan kwaliteit is niet op<br />

te maken dat de nieuwe beleidsprioriteiten en programma’s <strong>voor</strong><br />

cultuureducatie en amateurkunst gestoeld zijn op een stelselmatige<br />

evaluatie van het ter zake gevoerde beleid in de afgelopen jaren. Toch<br />

is dat beleid – over het geheel en op onderdelen – wel door diverse<br />

betrokken partijen beoordeeld. Soms werd daar<strong>voor</strong> onderzoek gedaan en werden<br />

resultaten gepubliceerd. Vaker speelde de beoordeling van het beleid in de afgelopen<br />

jaren zich af in de beperkte kring van betrokken overheden en instellingen<br />

zonder dat erover werd gepubliceerd. Dat wil niet zeggen dat er binnenskamers, in<br />

een goed gesprek tussen diverse stakeholders en deskundigen, geen wijze lessen<br />

getrokken kunnen worden uit ervaringen in het verleden. Bovendien verschenen<br />

er publicaties die weliswaar niet specifiek gericht zijn op de evaluatie van het beleid<br />

in de afgelopen jaren maar daar wel aan kunnen bijdragen. De bandbreedte varieert<br />

van doelgericht evaluatieonderzoek naar afzonderlijke subsidieregelingen tot<br />

evaluatieve beschouwingen over het beleid <strong>voor</strong> cultuureducatie en cultuurparticipatie<br />

in bredere zin. Dit jaarboek laat die bandbreedte zien in een aantal artikelen.<br />

Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten<br />

Aan de landelijke monitoring en evaluatie van de huidige Regeling cultuurparticipatie<br />

provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong> is geen aparte bijdrage in dit jaarboek<br />

gewijd, maar toch verdient dit wel aandacht. De doelstellingen van de regeling<br />

komen overeen met die van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> zelf: ‘meer mensen<br />

doen mee’ en ‘er komen betere faciliteiten’. Cultuur moet <strong>voor</strong> meer mensen beter<br />

bereikbaar worden en <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> actieve cultuurparticipatie zijn te versterken.<br />

Die tweede doelstelling heeft betrekking op bij<strong>voor</strong>beeld begeleiding, scholing,<br />

presentatiemogelijkheden en samenwerking van amateurs met profes sionals.<br />

De monitoring van de Regeling cultuurparticipatie kreeg de afgelopen jaren in de<br />

eerste plaats gestalte op decentraal niveau, onder verantwoordelijkheid van de provincies<br />

en gemeenten. De monitoring en evaluatie op landelijk niveau bestond uit<br />

een lichte enquête onder de decentrale overheden over doel, aanpak, <strong>voor</strong>tgang en<br />

resultaten van hun programma cultuurparticipatie en een evaluatieonderzoek naar<br />

de werking van de regeling. De enquêtes werden eind 2009, eind 2010 en eind 2011<br />

uitgevoerd, het evaluatieonderzoek begin <strong>2012</strong>. Bilaterale gesprekken van medewerkers<br />

van het fonds met contactpersonen van provincies en gemeenten maakten<br />

eveneens deel uit van de monitoring van de regeling door het fonds.<br />

Uit de enquêtes blijkt dat actieve cultuurparticipatie van de jeugd de belangrijkste<br />

doelstelling van de decentrale programma’s is. 12 Veel gemeenten willen daarnaast<br />

<strong>voor</strong>al de amateurkunst versterken en cultuureducatie verankeren. Provincies<br />

hechten ook veel belang aan het versterken van de culturele infrastructuur.<br />

Beleidsmatig wordt in de decentrale programma’s veelal aansluiting<br />

gezocht bij het reguliere cultuurbeleid, het onderwijsbeleid en het<br />

jeugdbeleid. De programma’s krijgen <strong>voor</strong>al vorm via subsidies <strong>voor</strong><br />

projecten op het gebied van cultuureducatie en amateurkunst en in<br />

13. Het evaluatieonderzoek werd uitgevoerd<br />

door Research <strong>voor</strong> Beleid: Wils,<br />

Zweers & Berger (<strong>2012</strong>). Evaluatie Regeling<br />

cultuurparticipatie 2009-<strong>2012</strong>, p.45-46<br />

veel mindere mate volkscultuur. Tot en met 2011 werden door gemeenten bij elkaar<br />

ruim 1.600 projecten gesubsidieerd en door provincies bijna 1.300. De onderzoekers<br />

merken op dat dat wel heel veel projecten zijn en vragen zich af of dit de span<br />

of control van provincies en gemeenten niet te buiten gaat. Provincies en gemeenten<br />

slagen er naar eigen zeggen redelijk tot goed in om vorm te geven aan de doelstellingen<br />

en om de belangrijkste doelgroepen (jongeren, onderwijs, inwoners) te<br />

bereiken. Met het bereik onder specifieke groepen zoals allochtonen en ongeorganiseerde<br />

amateurkunstenaars is het niet zo goed gesteld.<br />

Provincies en gemeenten houden blijkens de enquêtes zicht op de <strong>voor</strong>tgang en<br />

resultaten van hun programmma door de financiële en inhoudelijke verantwoording<br />

van gesubsidieerde projecten, door projecten te bezoeken en ook wel door<br />

<strong>voor</strong>tgangsgesprekken met betrokkenen. Er wordt meestal geen onderzoek naar<br />

gedaan. Er zijn maar weinig gemeenten en provincies die schriftelijke rapportages<br />

opstelden naar aanleiding van de monitoring of evaluatie van het programma in<br />

2011, die ook beschikbaar zijn <strong>voor</strong> derden. Als er iets aan monitoring en evaluatie<br />

gedaan wordt, blijven bevindingen daarvan meestal dus ‘intern’. Onderzoek is in<br />

veel gevalllen kennelijk niet nodig om doorgaans positieve conclusies te trekken<br />

over de <strong>voor</strong>tgang en het bereik van programma’s en gesubsidieerde activiteiten.<br />

Er is nog wel een aantal rapportages te verwachten van evaluaties die in <strong>2012</strong> of<br />

2013 worden uitgevoerd. Ruim de helft van de gemeenten en provincies is zeker<br />

van plan om het programma cultuurparticipatie dan te evalueren. Iets minder dan<br />

de helft van deze gemeenten en provincies (dus een kwart van alle) wil onderzoek<br />

laten doen om evaluatievragen naar de realisatie van doelstellingen en het bereiken<br />

van doelgroepen te beantwoorden.<br />

De ‘toekomstgerichte’ landelijke evaluatie van de regeling diende <strong>voor</strong>al aanknopingspunten<br />

op te leveren <strong>voor</strong> de aanpak van de nieuwe matchingsregeling<br />

Cultuureducatie met kwaliteit. Centrale vraag was, of de financiering van de decentrale<br />

programma’s (via een decentralisatie-uitkering van het Rijk aan provincies<br />

en gemeenten) en de afspraken over doelstellingen, programmalijnen en beleidsthema’s<br />

tussen het fonds en de betrokken provincies naar tevredenheid hebben<br />

gewerkt. In het evaluatierapport wordt geconcludeerd dat de regeling minder<br />

administratieve lasten met zich meebrengt dan het Actieplan Cultuurbereik maar<br />

dat de doelstellingen te algemeen en abstract zijn gebleven. ‘De combinatie van<br />

te algemene doelstellingen en decentrale beleidsvrijheid heeft tot gevolg dat een<br />

spagaat is ontstaan tussen de behoeften van het OCW en het fonds enerzijds en<br />

gemeenten en provincies anderzijds.’ OCW en het fonds konden maar beperkt<br />

invloed uitoefenen op de keuzes van provincies en gemeenten en kregen naar hun<br />

idee te weinig zicht op resultaten van de decentrale programma’s. ‘Daartegenover<br />

staan provincies en gemeenten die bij hun beleid zo veel mogelijk autonomie willen.<br />

Er is geen goede balans gevonden tussen deze uiteenlopende<br />

behoeften. Met name door OCW en het fonds is dat als een probleem<br />

ervaren.’ De nieuwe machingsregeling moet het fonds meer<br />

sturingsmogelijkheden bieden. 13


16 Redactionele inleiding<br />

17<br />

Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Teunis IJdens<br />

Muziek in ieder kind<br />

14. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2009a).<br />

Regeling Muziek in ieder kind.<br />

15. De onderzoeken zijn uitgevoerd door<br />

IVA beleidsonderzoek en advies. Naast de<br />

onderzoeksrapporten – zie de bijdrage van<br />

Tamara van Schilt-Mol <strong>voor</strong> verwijzingen<br />

– verscheen een publicatie van het samenwerkingsverband<br />

Muziek telt! (<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>, Kunstfactor en Muziek<br />

Centrum Nederland) met daarin onder<br />

meer een samenvatting van een van de<br />

onderzoeken: Haaij, Hiemstra & Slob, red.<br />

(<strong>2012</strong>). Muziek telt! Over muziekeducatie in<br />

het basisonderwijs.<br />

16. In dit verband wordt ook met belangstelling<br />

uitgekeken naar de resultaten van<br />

lopend onderzoek naar de interactie tussen<br />

externe muziekdocenten en groepsleerkrachten<br />

op een aantal scholen die<br />

meedoen aan Muziek in ieder kind projecten<br />

in Amsterdam, Utrecht en Zaanstad.<br />

Dat onderzoek wordt uitgevoerd door<br />

onderzoekers van de VU onder leiding van<br />

Bert van Oers.<br />

Met de regeling Muziek in ieder kind stimuleert het fonds dat zoveel mogelijk kinderen<br />

goed muziekonderwijs op de basisschool krijgen. 14 De tweeledige doelstelling<br />

van de regeling verwijst naar twee problemen die volgens het fonds om aandacht<br />

vragen: ten eerste dat veel kinderen verstoken blijven van goede muziekeducatie buiten<br />

school, in de vrije tijd, omdat hun ouders muzieklessen op de muziekschool of<br />

van particulieren niet kunnen betalen of daar geen geld <strong>voor</strong> over hebben; ten tweede<br />

dat er het nodige te verbeteren valt aan de kwaliteit van het muziekonderwijs op de<br />

basisschool. Vanaf 2010 zijn negentien (meerjarige) proefprojecten<br />

gesubsidieerd, de meeste daarvan ingediend door muziekscholen en<br />

centra <strong>voor</strong> de kunsten.<br />

Het fonds heeft een aantal criteria vastgesteld waaraan het succes van de regeling na<br />

verloop van tijd is af te meten. Eerste doelbereikingscriterium is het verlagen van<br />

sociaal-maatschappelijke drempels <strong>voor</strong> muziekonderwijs. Het is een feit dat de<br />

deelname van kinderen en jongeren aan buitenschools muziekonderwijs ongelijk<br />

verdeeld is. Henk Vinken en Andries van den Broek geven daar in hun bijdrage een<br />

duidelijk beeld van. Van alle disciplines van kunsteducatie zijn de verschillen in<br />

bereik naar het inkomen van de ouders het grootst bij muziekles. De auteurs hoeden<br />

zich echter om de beperkte deelname aan buitenschoolse muziekles uitsluitend toe te<br />

schrijven aan de kosten van muziekles. De waarde van muziekles <strong>voor</strong> ouders wordt<br />

immers niet alleen bepaald door de kosten maar ook door de (immateriële) baten die<br />

ze ervan verwachten.<br />

Andere criteria hebben betrekking op de bijdrage van de gesubsidieerde projecten<br />

aan de kwaliteit van het muziekonderwijs in de basisschool en de verankering<br />

en overdraagbaarheid van succesvolle aanpakken. Bij de start van de regeling<br />

werd de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van het muziekonder-<br />

wijs op basisscholen onderzocht en een systematische analyse<br />

uitgevoerd van de gehonoreerde projectplannen. Mede ter <strong>voor</strong>bereiding<br />

van de evaluatie van opbrengsten van de regeling door een<br />

visitatiecommissie is tevens onderzocht wat een aantal projecten<br />

in de praktijk betekenen <strong>voor</strong> leerlingen en groepsleerkrachten op<br />

scholen die eraan deelnemen. 15<br />

Tamara van Schilt-Mol presenteert in haar bijdrage de belangrijkste<br />

bevindingen van deze onderzoeken. Vooral de analyse van de<br />

gehonoreerde plannen en het onderzoek naar de feitelijke werking<br />

van de projecten op de scholen leidden tot interessante en ook<br />

kritische bevindingen. Wat blijft er zonder deskundige groepsleerkrachten<br />

over als het tijdelijke project afloopt en de externe<br />

muziekdocenten weer uit de school verdwijnen? De onderzoekers<br />

pleiten er<strong>voor</strong> om bij nieuwe projecten veel meer aandacht te<br />

schenken aan de ontwikkeling van muziekeducatieve competenties<br />

bij de leerkrachten. 16<br />

Op de keuze <strong>voor</strong> de school als plaats <strong>voor</strong> de muzikale opvoeding van kinderen<br />

valt volgens Thije Adams wel iets – veel zelfs – af te dingen. Hij pleit <strong>voor</strong> minder ingewikkelde<br />

doelen en een nieuwe aanpak, in het bijzonder <strong>voor</strong> wat betreft muziek-<br />

17. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2009b).<br />

Plusregeling. Het onderzoek werd uitgevoerd<br />

door Bureau ART: Windhorst & Van<br />

der Zant (<strong>2012</strong>c). Plussen en minnen.<br />

educatie. De meeste basisscholen zijn volgens hem onvoldoende in staat om het plezier<br />

van kinderen in muziek en hun muzikale ontwikkeling te stimuleren. De aanpak<br />

die Adams <strong>voor</strong>staat gaat tegen de stroom van het cultuureducatiebeleid in dat nu al<br />

een aantal jaren inzet op versterking van cultuureducatie in het primair onderwijs.<br />

Hij zoekt de oplossing veeleer in muziekeducatie buiten school. Het Venezolaanse<br />

sociaal-muzikale project El Sistema kan dienen als inspiratiebron en <strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong><br />

een nieuwe aanpak waarmee veel kinderen te bereiken zijn, plezier krijgen in muziek<br />

maken en hun muzikale talent kunnen ontdekken en verder ontwikkelen.<br />

Plusregeling cultuurparticipatie<br />

De afgelopen jaren zijn cultuureducatie in alle kunstvormen, alle amateurkunstdisciplines<br />

en bovendien diverse projecten op het gebied van erfgoed en volkscultuur<br />

door het fonds ondersteund. Dat gebeurde niet alleen decentraal maar ook via de<br />

landelijke Plusregeling cultuurparticipatie. Het fonds liet begin <strong>2012</strong> evaluatieonderzoek<br />

doen naar de regeling. 17 Doel daarvan was <strong>voor</strong>al om te weten te komen hoe<br />

aanvragers de regeling beoordelen en hoe zij denken over de wijze waarop het fonds<br />

die inzet en uitvoert. Peter van der Zant presenteert in zijn bijdrage de bevindingen<br />

van het onderzoek. Een opmerkelijke constatering is, dat veel aanvragers pleiten <strong>voor</strong><br />

een actieve rol van het fonds tijdens de uitvoering en bij de verant-<br />

woording van hun project. Ze zien het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

– en ook andere fondsen – niet alleen als subsidieloket maar ook als<br />

gesprekspartner en zelfs als adviseur.<br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>- en cultuureducatiebeleid<br />

Naast de evaluatie van afzonderlijke subsidieregelingen in opdracht van de subsidierende<br />

overheden en fondsen is het wenselijk om op gezette tijden te vragen welke<br />

uitwerking het beleidsstelsel als geheel heeft. Die vraag wordt niet vaak gesteld<br />

omdat opdrachtgevers van beleidsevaluaties <strong>voor</strong>al kijken naar ‘hun eigen straatje’<br />

en naar afzonderlijke instrumenten. Voor studies van de bredere context is kennelijk<br />

een andere, meer academische belangstelling nodig.<br />

In 2011 en <strong>2012</strong> verschenen twee proefschriften die om die reden in dit jaarboek<br />

op verzoek van de redactie besproken worden door Vladimír Bína. De ene dissertatie<br />

gaat over het beleid van de Nederlandse rijksoverheid ten aanzien van culturele<br />

diversiteit, het andere over het cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen, met<br />

cultuurparticipatie als centraal thema. Bína constateert dat deze veel wetenswaardige<br />

informatie bieden over doelen en aanpak van het beleid in de laatste decennia.<br />

Er blijft echter een belangrijke lacune bestaan: in beide studies kan geen verband<br />

gelegd worden tussen enerzijds verschillen (Nederland versus Vlaanderen) en<br />

veranderingen in het cultuurbeleid en anderzijds de stand van zaken en veranderingen<br />

op het vlak van culturele diversiteit en cultuurparticipatie als maatschappelijk<br />

verschijnsel. Het wachten is op nieuwe, liefst internationaal vergelijkende<br />

studies waarin hoofdkenmerken van het beleidsstelsel wel gerelateerd worden aan<br />

(beoogde) maatschappelijke outcomes.


18 Redactionele inleiding<br />

19<br />

Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Teunis IJdens<br />

18. Cultuurnetwerk Nederland (2008).<br />

Zicht op … een onderzoeksagenda cultuureducatie.<br />

19. Cultuurnetwerk Nederland &<br />

Kunstfactor (2011). Verkenningsconferentie<br />

onderzoeksagenda cultuureducatie en<br />

amateurkunst. Werkdocument; idem (<strong>2012</strong>).<br />

Verkenningsconferentie onderzoeksagenda<br />

cultuureducatie en amateurkunst. Samenvattend<br />

verslag.<br />

Bína merkt tevens op dat culturele verscheidenheid als gevolg van de immigratie<br />

sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw niet alleen als een landelijk beleidsthema te<br />

benaderen is. Het zijn juist de (grote) gemeenten die concreet te maken hebben met<br />

problemen en kansen in verband met culturele diversiteit, integratie en participatie.<br />

Het besef dat beleidsprioriteiten op rijksniveau niet aangepakt kunnen worden<br />

zonder actieve betrokkenheid van gemeenten ligt ten grondslag aan de toegenomen<br />

afstemming en samenwerking tussen landelijke en decentrale overheden.<br />

Uit de eerder genoemde enquêtes onder provincies en gemeenten blijkt onder<br />

meer dat cultuureducatie de meeste aandacht krijgt in hun decentrale programma’s<br />

cultuurparticipatie. Steeds meer gemeenten en provincies schreven de afgelopen<br />

jaren beleidsnota’s over cultuureducatie of lieten onderzoek doen naar de stand<br />

van zaken op dit gebied. Gebruikmakend van dergelijke bronnen kijkt Edwin van<br />

Meerkerk in zijn bijdrage naar de manier waarop de landelijke en decentrale overheden<br />

hun cultuureducatiebeleid in de afgelopen jaren vorm hebben gegeven en hoe<br />

ze zicht hielden op de <strong>voor</strong>tgang en resultaten van hun beleid. Zijn conclusies lopen<br />

op één punt opmerkelijk parallel met die van Bína. Het is eigenlijk niet vast te stellen<br />

of en hoe de drukte in beleidsland een duurzame uitwerking heeft op de kunstzinnige<br />

ontwikkeling van leerlingen. Van Meerkerk pleit er<strong>voor</strong> om de leerling veel meer<br />

aandacht te geven bij het ontwerpen van cultuureducatiebeleid. Dat beleid moet<br />

uiteindelijk iets betekenen <strong>voor</strong> de kunstzinnige ervaring en ontwikkeling van de<br />

leerling. De komende jaren zal moeten blijken of de werking van het nieuwe beleidsprogramma<br />

Cultuureducatie met kwaliteit zich tot in de klas uitstrekt.<br />

Bijdragen aan een onderzoeksagenda<br />

Het nieuwe kennisinstituut dat per 1 januari 2013 in de plaats treedt van Cultuurnetwerk<br />

Nederland en Kunstfactor krijgt in Meer dan kwaliteit onder meer de taak toebedacht<br />

een onderzoeksagenda <strong>voor</strong> cultuureducatie en amateurkunst te ontwikkelen.<br />

Voor wat betreft cultuureducatie zal deze <strong>voor</strong>tbouwen op het onderzoekskader<br />

dat in 2007 door Cultuurnetwerk is opgesteld na overleg met diverse partijen in het<br />

werk- en beleidsveld en in de onderzoekswereld. 18 De onderzoeksagenda is een middel<br />

of vehikel om afstemming te bevorderen tussen diverse partijen die onderzoek<br />

Effecten van kunsteducatie<br />

op het gebied van cultuureducatie en amateurkunst initiëren, financieren<br />

en uitvoeren. Cultuurnetwerk en Kunstfactor organiseerden op 16<br />

december 2011 al een verkenningsconferentie. 19 Volgende gesprekken<br />

en expertmeetings moeten leiden tot een onderzoeksagenda die de<br />

komende jaren als referentiekader kan dienen <strong>voor</strong> opdrachtgevers,<br />

onderzoekers, het werkveld en het kennisinstituut zelf. De laatste<br />

twee artikelen in dit jaarboek zijn te lezen als bijdragen aan het gesprek<br />

over de onderzoeksagenda.<br />

Kerndoelen van het leergebied kunstzinnige oriëntatie op Nederlandse basisscholen –<br />

en daarmee beoogde effecten van het onderwijs op dit gebied – zijn in de Wet op het<br />

primair onderwijs vastgelegd, net als kerndoelen van andere leergebieden zoals rekenen<br />

20. Zie <strong>voor</strong> een recent <strong>voor</strong>beeld het<br />

opiniestuk van Mathieu Weggeman, lid<br />

van de Raad <strong>voor</strong> Cultuur en hoogleraar<br />

organisatiekunde, in De Volkskrant van 19<br />

augustus <strong>2012</strong>. Hij ziet cultuureducatie als<br />

probaat middel tegen toenemende domheid,<br />

onfatsoen en criminaliteit. Zie IJdens<br />

(<strong>2012</strong>) in Cultuur+Educatie 33 <strong>voor</strong> kritiek<br />

op het legitimatiediscours alsmede de<br />

bijdrage van Winner & Vincent-Lancrin in<br />

dit jaarboek over resultaten van onderzoek<br />

naar transfereffecten van kunsteducatie.<br />

21. Villalba (2009). Measuring creativity;<br />

OESO (2010). The OECD Innovation<br />

Strategy.<br />

22. Hetland & Winner (2000). The arts and<br />

academic achievement; Schumacher, red.<br />

(2006). Macht Mozart schlau? dezelfde,<br />

red. (2009). Pauken mit Trompeten.<br />

en Nederlandse taal. Eindtermen van het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs worden centraal vastgelegd<br />

in de eindexamenprogramma’s, <strong>voor</strong> de kunstvakken net als bij de andere vakken.<br />

Naast en boven deze kerndoelen en eindtermen van kunstzinnige oriëntatie in<br />

het primair onderwijs en van de kunst- en cultuurvakken in het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs<br />

worden vaak ook andere en verder reikende effecten van cultuureducatie<br />

verwacht. Er zijn pleitbezorgers die kennelijk niet genoeg hebben aan de rechtvaardiging<br />

die de wet biedt. Zij gaan soms erg ver in het claimen van allerlei heilzame<br />

effecten van cultuureducatie op andere leerprestaties en de sociaal-emotionele<br />

ontwikkeling van leerlingen en ook op de samenleving. 20 Meer dan kwaliteit gaat<br />

niet zo ver maar onderstreept wel het belang van cultuureducatie met het oog op de<br />

eisen die de kennissamenleving van de 21ste eeuw aan toekomstige<br />

werknemers en ondernemers stelt. Creativiteit en innovatieve vaardigheden<br />

worden steeds belangrijker competenties en cultuureducatie<br />

kan volgens de beleidsbrief bijdragen aan de ontwikkeling van<br />

die competenties. Dit sluit aan bij het denken over creativiteit en innovatie<br />

dat zich al een aantal jaren op internationaal vlak ontwikkelt.<br />

Zo belegde de Europese Commissie in 2010 een grote internationale<br />

wetenschappelijke conferentie over creativiteit en besteedt de Organisatie<br />

<strong>voor</strong> Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)<br />

in het kader van zijn innovatiestrategie veel aandacht aan onderzoek<br />

naar innovatiegericht onderwijs. 21 Daarbij gaat het ook, maar zeker<br />

niet alleen over kunstzinnige creativiteit en artistieke innovatie.<br />

Het is opmerkelijk dat het Centre for Educational Research and Innovation (CERI)<br />

van de OESO in zijn programma een plek heeft gegeven aan onderzoek naar effecten<br />

van kunsteducatie, naast onderzoek naar innovatie in de zogenoemde STEMvakken<br />

(science, technology, engineering, mathematics). Het CERI startte in 2010<br />

een reviewstudie van onderzoek naar zogenaamde transfereffecten van kunsteducatie.<br />

Dat zijn effecten van kunsteducatie op vaardigheden en prestaties in andere<br />

schoolvakken en op andere terreinen of niveaus (sociaal en communicatief, kritisch<br />

denken en creativiteit). Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin zijn hoofdauteurs<br />

van het rapport dat binnenkort door de OESO wordt gepubliceerd. Zij schreven<br />

een bijdrage <strong>voor</strong> dit jaarboek op basis van dat rapport. Hun conclusies sluiten<br />

aan bij eerder gepubliceerde overzichtsstudies over vermeende transfereffecten<br />

van kunsteducatie en van muziekonderwijs in het bijzonder. 22 Er is tot nu toe<br />

onvoldoende wetenschappelijk bewijs <strong>voor</strong> vérgaande beweringen over positieve<br />

effecten van kunsteducatie op allerlei andere, niet-kunstzinnige vermogens en<br />

prestaties. De auteurs pleiten <strong>voor</strong> meer en theoretisch beter gefundeerd empirisch<br />

onderzoek, in het bijzonder naar de manier waarop kunsteducatie<br />

de ontwikkeling van skills for innovation kan stimuleren. Ze onderstrepen<br />

tevens de wenselijkheid van (internationale) afstemming en<br />

samenwerking tussen onderzoekers op dit gebied.<br />

Kunstzinnig talent ontdekken, gebruiken en ontwikkelen<br />

Het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> en provincies en gemeenten ondersteunden de<br />

afgelopen jaren diverse talentontwikkelingsprojecten: het fonds via de subsidiere-


20 Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

23. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>c).<br />

Talent pakt het podium.<br />

24. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>a).<br />

Beleidsplan 2013-2016, p. 22-23.<br />

25. Het onderzoek werd uitgevoerd door<br />

het Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventies<br />

(LESI): Hortulanus et al. (<strong>2012</strong>).<br />

Kunstbeoefening met ambitie. Het onderzoeksrapport<br />

is te lezen als aanvulling op<br />

het SCP-onderzoek naar de veranderende<br />

markt <strong>voor</strong> kunstbeoefening in de vrije<br />

tijd: Van den Broek (2010a). FAQs over<br />

kunstbeoefening in de vrije tijd; dezelfde<br />

(2010b). Toekomstverkenning kunstbeoefening;<br />

dezelfde, red. (2010c). Mogelijkheden<br />

tot kunstbeoefening in de vrije tijd.<br />

26. Het inventariserende onderzoek naar<br />

talentontwikkelingsprojecten en het volgonderzoek<br />

naar deelnemers zijn uitgevoerd<br />

door Bureau ART: Windhorst & Van der<br />

Zant (2010). Woekeren met talenten of<br />

woekeren met projecten? dezelfden (<strong>2012</strong>a).<br />

The voice of talent.<br />

geling Het beste van twee werelden en provincies en gemeenten via hun programma<br />

cultuurparticipatie. Die projecten spelen zich af in het grensgebied tussen twee<br />

domeinen van leren: aan de ene kant leren als aspect van vrijetijdsbesteding in verschillende<br />

levensfasen; aan de andere kant leren <strong>voor</strong> en in een beroep. Dit impliceert<br />

niet per definitie een onderscheid in kunstzinnige ambitie of niveau, wel een<br />

onderscheid in het doel van talentontwikkeling.<br />

De komende jaren spitst het fonds zijn beleid naar beide kanten toe.<br />

Het nieuwe programma Talentontwikkeling van het fonds is gericht<br />

op het stimuleren van jong talent in de fase <strong>voor</strong>afgaand aan het<br />

kunstvakonderwijs, dus dicht tegen het beroepsdomein aan. Inmiddels<br />

is meerjarige subsidie toegekend aan achttien initiatieven. 23 Via<br />

het programma Innovatie amateurkunst worden initiatieven ondersteund<br />

op het vlak van kunstzinnige vrijetijdsbesteding met meer of<br />

minder ambitie. Het bevorderen van actieve kunstbeoefening van de<br />

groeiende groep ouderen met meer of minder ambitie op dit gebied<br />

krijgt daarbij speciale aandacht. 24 In opdracht van Kunstfactor en<br />

twee ouderenfondsen is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan naar<br />

ondersteuningsbehoeften en succes- en faalfactoren van amateurkunstinitiatieven<br />

<strong>voor</strong> en door ouderen. 25<br />

Talentontwikkelingsprojecten <strong>voor</strong> jongeren waren de afgelopen jaren <strong>voor</strong>werp<br />

van onderzoek in opdracht van het fonds. Na inventariserend onderzoek dat een<br />

typering van zulke projecten opleverde, loopt nu een volgonderzoek naar deelnemers<br />

aan een twintigtal talentontwikkelingsprojecten die door het fonds, een<br />

vijftal gemeenten en een provincie gesubsidieerd worden. De eerste peiling van<br />

dit beschrijvende volgonderzoek had <strong>voor</strong>al betrekking op achtergrondkenmerken,<br />

culturele activiteiten en motieven van deelnemers. Een opmerkelijke conclusie<br />

is, dat er relatief veel hoogopgeleide kinderen van hoogopgeleide ouders aan<br />

de projecten deelnemen. 26 Eind <strong>2012</strong> en begin 2013 worden deelnemers opnieuw<br />

bevraagd om meer inzicht te krijgen in wat de projecten <strong>voor</strong> hen betekenen en<br />

wat ze erna gaan doen. Peter Hermans verwijst in zijn bijdrage aan dit jaarboek<br />

onder meer naar het volgonderzoek. Volgens hem is er aanvullend en meer divers<br />

onderzoek nodig om onderbouwde uitspraken te doen over de effectiviteit van<br />

talentontwikkelingsinitiatieven. Daar<strong>voor</strong> zijn ten eerste een heldere en theoretisch<br />

gefundeerde definitie van het begrip talentontwikkeling vereist en ten<br />

tweede meer inzicht in spontane en georganiseerde leerprocessen die zich afspelen<br />

in talentontwikkelingsprojecten. De auteur vraagt tevens aandacht <strong>voor</strong> insti-<br />

tutionele aspecten van talentontwikkeling op langere termijn, zoals<br />

de positie van het door de overheid gefinancierde kunstvakonderwijs<br />

in relatie tot de toenemende omvang en kwaliteit van gratis en<br />

betaald ‘onderwijs’ via internet. Voer <strong>voor</strong> de onderzoeksagenda<br />

cultuureducatie en amateurkunst.<br />

21 Redactionele inleiding<br />

Teunis IJdens<br />

Slot<br />

Tussen de auteursbijdragen door bevat dit jaarboek weer een tiental intermezzo’s.<br />

In deze derde editie zijn dat korte interviews met tien hoofden van basisscholen<br />

in Nederland. De tien schoolhoofden zijn gekozen omdat ze bekend staan om hun<br />

actieve cultuureducatiebeleid. Ze behoren tot de <strong>voor</strong>hoede die andere scholen kan<br />

meetrekken en die daarom steun verdient. Peter Zunneberg vroeg aan hen waar ze<br />

trots op zijn, wat ze van de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie vinden, wat ze hebben<br />

‘meegenomen’ van het overheidsbeleid in de afgelopen jaren en wat er volgens<br />

hen nodig is om de kwaliteit van kunstzinnige oriëntatie te borgen. De interviews<br />

zijn te lezen als uitroepteken, vraagteken of vraag- en uitroepteken tegelijk bij de<br />

auteursbijdragen.<br />

De illustraties in dit jaarboek sluiten losjes aan bij de interviews. Thonik, het<br />

ontwerpbureau dat nu <strong>voor</strong> de derde keer de vormgeving van het jaarboek verzorgde,<br />

heeft bestektekeningen, plattegronden en foto’s van de Brede school Ilpendam<br />

bewerkt. Het visuele materiaal daar<strong>voor</strong> werd beschikbaar gesteld door FKG architecten<br />

aan de zaan, dat de school ontwierp. Architectuur wordt door architecten en<br />

bestuurders wel eens opgevat als een middel om attitudes en gedrag van mensen<br />

vorm te geven en te veranderen. Ook als dat een illusie is, blijft het toch een mooie<br />

metafoor <strong>voor</strong> de intentie om de wereld beter in te richten.


22<br />

23 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

Buitenschoolse<br />

muziekeducatie <strong>voor</strong><br />

kinderen en jongeren:<br />

deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

Henk Vinken<br />

Henk Vinken is socioloog en oprichterdirecteur<br />

van Pyrrhula, Social Research<br />

Network, een bedrijf <strong>voor</strong> onderzoeksondersteuning.<br />

Hij doet onderzoek<br />

naar participatie in de breedste zin van<br />

het woord: van cultuurdeelname, sociale<br />

activering, politieke participatie tot<br />

nieuwe vormen van activisme. Generatie-,<br />

levensloop- en cultuurvergelijkende perspectieven<br />

hebben daarbij zijn interesse.<br />

Meer informatie is te vinden op www.<br />

henkvinken.nl.<br />

Andries van den Broek<br />

Andries van den Broek werkt bij het<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau. Daar<br />

onderzoekt hij de (vrije)tijdsbesteding en<br />

de culturele belangstelling van de Nederlandse<br />

bevolking. In zijn eigen vrije tijd<br />

speelt hij accordeon in folkpunkbands.<br />

1. Koopman & Meewis (2010). Redactionele<br />

inleiding bij Cultuur + Educatie 28, pp. 4-11.<br />

2. Nibud (2009). Betaalbaarheid van cursusactiviteiten<br />

bij Centra <strong>voor</strong> de Kunsten.<br />

3. Zie bij<strong>voor</strong>beeld: Bastian (2003). Muziek<br />

maakt slim; Diekstra & Hogenes (2008).<br />

Harmonie in gedrag; Fact.nl (2010). Intelligentie,<br />

geluk en gezondheid. Voor kritisch<br />

commentaar bij zulke claims zie onder<br />

meer Smith (2003). Variety of links; en de<br />

bijdrage van Winner & Vincent-Lancrin in<br />

dit <strong>Jaarboek</strong>.<br />

Volgens het redactioneel van Cultuur + Educatie nr. 28 kan muziekeducatie<br />

sinds een aantal jaren op ruime belangstelling rekenen van<br />

zowel beleidsmakers, onderwijsgevenden als onderzoekers. 1 Een uitgesproken<br />

<strong>voor</strong>beeld daarvan is de subsidieregeling Muziek in ieder<br />

kind van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>. De regeling is onderdeel<br />

van de landelijke campagne Muziek telt. Samen met Muziekcentrum<br />

Nederland en Kunstfactor wil het fonds ertoe bijdragen dat zoveel<br />

mogelijk kinderen goed muziekonderwijs kunnen krijgen. Het<br />

subsidieert muziekeducatieve pilotprojecten om uit te vinden welke<br />

methodes en welke lokale samenwerkingsverbanden effectief zijn.<br />

De achterliggende gedachte is dat er nu allerhande drempels zijn<br />

<strong>voor</strong> deelname van kinderen aan muziekeducatie buiten school. Zo<br />

zou de financiële drempel <strong>voor</strong> ouders met een laag inkomen te hoog<br />

zijn. 2 Behalve de sociale spreiding is ook de geografische spreiding<br />

een aandachtspunt. In dit artikel geven we een overzicht van inzichten<br />

uit de literatuur en landelijke surveys over de sociale en regionale<br />

spreiding van buitenschoolse muziekeducatie.<br />

Gegevens<br />

In het genoemde themanummer over muziekeducatie van Cultuur<br />

+ Educatie wordt geconstateerd dat de aandacht in onderzoek is<br />

verschoven van de schoolklas naar de buitenschoolse setting: leren<br />

zingen en muziek spelen met leeftijdgenoten, informeel, binnen<br />

een breder kader van socialisatieprocessen. Ook is er inmiddels veel<br />

onderzoek dat de zegeningen van muziekeducatie in beeld brengt.<br />

Leren zingen en muziek maken zouden allerlei vaardigheden – cognitief,<br />

emotioneel en sociaal – verbeteren. 3 Onderzoek naar de sociale<br />

gelaagdheid van muziekeducatie is er nauwelijks. 4


24 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

4. Recent verschenen wel onderzoekspublicaties<br />

over het grootschalige muziekeducatieproject<br />

Music Matters in Rotterdam:<br />

Van der Geest et al. (2011). Een muzikaal<br />

web over Rotterdam; Ranshuysen (2010).<br />

Music Matters. De meetbare effecten; en<br />

Trienekens & Pruijser (2010). Sociale effecten<br />

van Music Matters. In deze rapporten<br />

ligt de nadruk meer op (positieve) sociale<br />

effecten van het deelnemen aan muziekeducatie<br />

dan op sociale ongelijkheid bij<br />

deelname an sich. Zie www.musicmatters.<br />

nu/pagina/1?pageHash=0e94ace8d4f6253f<br />

a33ced591ba3e5b3.<br />

5. Zie <strong>voor</strong> een recente overzichtsstudie<br />

waarin de invloeden van vele sociale<br />

kenmerken tegen elkaar worden afgewogen<br />

als het gaat om bezoek aan het museum,<br />

theater, klassieke muziek en popconcert:<br />

Kraaykamp, Van Eijck & Ultee (2010). Status,<br />

class and culture in the Netherlands.<br />

6. Van den Broek et al. (2009). Cultuurbewonderaars<br />

en cultuurbeoefenaars, p. 54,<br />

respectievelijk Kraaykamp, Van Eijck &<br />

Ultee, ibidem, p. 195.<br />

7. De begrippen omnivore en univore cultuurconsumenten<br />

zijn van de Amerikaanse<br />

socioloog Richard Peterson (1992).<br />

8. Zie ook Van Eijck (2001). Social differentiation<br />

in music taste patterns.<br />

9. Zie <strong>voor</strong> een algemeen overzicht van cultuurdeelname:<br />

Van den Broek et al. (2009).<br />

Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars;<br />

en <strong>voor</strong> amateurkunstbeoefening in<br />

het bijzonder: Van den Broek (2010a). FAQs<br />

over kunstbeoefening in de vrije tijd. Aan de<br />

jarenlange reeks gegevens van het Aanvullende<br />

Voorzieningengebruik Onderzoek<br />

(AVO) is inmiddels een eind gekomen, het<br />

SCP maakt dit jaar een nieuwe start met<br />

het verzamelen van gegevens over cultuur<br />

(en sport) in de VrijeTijdsOmnibus VTO,<br />

inclusief een instapmodel <strong>voor</strong> provincies<br />

en gemeenten.<br />

Er is wel veel onderzoek in binnen- en buitenland waarin de sociale<br />

determinanten van cultuurdeelname (passief of actief, binnen of<br />

buiten schoolsettings) in samenhang worden belicht. Het is al langer<br />

duidelijk dat culturele smaken en activiteiten samenhangen met<br />

invloeden uit het ouderlijk milieu (opvoeding, opleiding en inkomen<br />

in het huishouden), met het eigen opleidingsniveau, het eigen<br />

inkomen en de eigen beroepsstatus en met dezelfde kenmerken van<br />

de partner(s). 5 Het blijft een controverse welke van deze factoren<br />

nu het meeste invloed hebben en dat hangt soms ook samen met<br />

de opzet en inrichting van de onderzoeken. Verschillende studies<br />

zetten verschillende sets kenmerken tegen elkaar af. Uit een recent<br />

overzicht lijkt (opnieuw) het grootste effect uit te gaan van het<br />

eigen opleidingsniveau: hoe hoger opgeleid, hoe meer deelname<br />

aan traditionele cultuurvormen (bezoek museum, theater, klassiek<br />

concert). Opleiding is belangrijker dan de eigen beroepsstatus of<br />

inkomen. Invloeden van het ouderlijk milieu lijken het uiteindelijk<br />

ook af te leggen tegen die van de partner. Het opleidingsniveau van<br />

de partner is bij<strong>voor</strong>beeld belangrijker dan de opleiding van de vader.<br />

6 Bezoek aan popconcerten is ook meer iets <strong>voor</strong> hoger dan lager<br />

opgeleiden, al is het maar omdat leden van volgende generaties niet<br />

alleen vaker popconcerten bezoeken, maar ook vaker hoger opgeleid<br />

zijn. 7 Wel is het zo dat de zogenoemde omnivoren, bezoekers<br />

van zowel klassieke als populaire vormen van cultuur, vaker hoger<br />

opgeleid zijn dan mensen die alleen popconcerten bezoeken (univoren)<br />

of die volledig inactief zijn. Ze onderscheiden zich in opleidingsniveau<br />

niet van de zogeheten highbrows, diegenen die alleen<br />

klassieke vormen van cultuur consumeren. 8<br />

De sociale schets geldt <strong>voor</strong> cultuurdeelname in het algemeen.<br />

Over die <strong>voor</strong> deelname aan muziekeducatie weten we zoals gezegd<br />

nog onvoldoende. Voor trends in het maatschappelijke bereik van<br />

buitenschoolse muziekeducatie en in de groepen kinderen die wel<br />

goed of juist minder muziekeducatie ontvangen, gaan we te rade bij<br />

de grootschalige gegevens over culturele activiteiten van de Nederlandse<br />

bevolking die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over een reeks van<br />

jaren verzamelde, <strong>voor</strong> het laatst in 2007. 9 We presenteren daaruit enkele gegevens<br />

over buitenschoolse kunsteducatie door kinderen, in het bijzonder muziekeducatie.<br />

Centraal daarin staan deelname aan buitenschoolse kunsteducatie en drempels<br />

die die deelname belemmeren.<br />

Daarna komen de bevindingen over profijt en uitsluiting aan de orde. Daar<strong>voor</strong><br />

hebben we, mede op basis van de gegevens uit het SCP-onderzoek, gekeken welke<br />

groepen binnen de bevolking profijt hebben van overheidsuitgaven en welke groepen<br />

kinderen kunnen meedoen aan kunstzinnige vorming. Aanvullende gegevens<br />

daarover komen uit onderzoek naar het maatschappelijk meedoen van kinderen in<br />

arme huishoudens, het zogeheten ASOUK-onderzoek (Armoede en Sociale Uitsluiting<br />

bij Kinderen).<br />

25 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

10. Van den Broek (2010a),<br />

ibidem, pp. 35-36 en 52-55.<br />

Kunstbeoefening in de vrije tijd<br />

Welk deel van de Nederlandse jeugd doet in de vrije tijd aan kunstbeoefening, in<br />

het bijzonder muziek, en welke drempels tot deelname bestaan er? We onderscheiden<br />

daarbij kinderen in de basisschoolleeftijd (6-11 jaar) en jongeren (12-19<br />

jaar) die goeddeels nog onderwijs volgen, maar deels ook al werken. Bij de kinderen<br />

is de enquête met of door de ouders ingevuld. We kijken naar SCP-gegevens<br />

uit vier peiljaren, van het midden van de jaren negentig tot aan de laatst beschikbare<br />

meting in 2007. Opgeteld gaat het in elke leeftijdsgroep om ruim vierduizend<br />

waarnemingen.<br />

Uit tabel 1 blijkt dat in 2007 ruim zes van de tien kinderen en bijna zes van de tien<br />

jongeren wel eens of vaker aan enige vorm van kunstbeoefening hadden gedaan;<br />

dat is ongeveer tien procentpunten meer dan onder de gehele bevolking. Hierbij<br />

dient te worden aangetekend dat de lat bij deze meting laag ligt: iedereen die in<br />

de twaalf maanden <strong>voor</strong>afgaand aan de enquête in de vrije tijd wel eens muziek<br />

maakte, zong, toneelspeelde, danste of aan beeldende kunst deed, is hierin meegeteld.<br />

Muziek is belangrijk in de kunstbeoefening van kinderen en jongeren: in 2007<br />

had van beide leeftijdsgroepen ruim een derde gezongen dan wel een muziekinstrument<br />

bespeeld. Ruim de helft van de kinderen en ruim 40% van de jongeren<br />

had enigerlei andere kunstvorm (beeldende kunst, theater, dans, mediakunst)<br />

beoefend. Het totale percentage beoefenaars is lager dan de som van de percentages<br />

muzikale en niet-muzikale kunstbeoefening, omdat mensen vaak aan meerdere<br />

vormen van kunst doen.<br />

In de breedte was de deelname in 2007 iets hoger dan in 1995, <strong>voor</strong>al onder<br />

kinderen. In beide leeftijdsgroepen was een eerdere groei inmiddels tot staan<br />

gebracht. Dit beeld geldt overigens ook <strong>voor</strong> de gehele bevolking. 10 In weerwil<br />

van de algemene trend valt op dat het aandeel muziekbeoefenaars tussen 1995 en<br />

2007, behoudens een piek in 1999, onder kinderen noch jongeren groeide. Hetzelfde<br />

geldt overigens <strong>voor</strong> het aandeel beoefenaars van andere kunstdisciplines.<br />

De lichte groei in het totaal aantal kunstbeoefenaars bestaat blijkbaar uit een iets<br />

groter aandeel van mensen die of het één of het ander doen. Als we de muziekbeoefening<br />

anno 2007 iets gedetailleerder bekijken blijkt dat grosso modo (ruim) een<br />

vijfde van de kinderen en de jongeren zong en eveneens een vijfde een instrument<br />

bespeelde. Ook hier zijn de totaalpercentages kinderen en jongeren die aan muziek<br />

doen lager dan de som van spelen en zingen omdat een aantal zowel<br />

zingt als een instrument bespeelt.<br />

Deelname aan buitenschoolse kunsteducatie<br />

Er zijn diverse manieren denkbaar om deelname aan kunstbeoefening wat strenger<br />

te meten, bij<strong>voor</strong>beeld door te verdisconteren hoe vaak men dat deed of hoeveel<br />

tijd men eraan besteedde. Maar ook lidmaatschap van een groep of vereniging en<br />

buitenschoolse lesdeelname zijn indicatoren <strong>voor</strong> een wat intensievere beoefening.<br />

Hier gaat onze aandacht uit naar lesdeelname. Les volgen is overigens niet de<br />

enige manier om intensief kunst te beoefenen, men kan ook vroeger les gehad hebben<br />

en inmiddels zonder begeleiding een kunstdiscipline beoefenen. Verder kan


26 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

11. Vergelijkingen met de rest van de<br />

bevolking zijn ontleend aan Van den Broek<br />

(2010a), ibidem.<br />

Tabel 1: Amateurkunstbeoefening van kinderen (6-11 jaar) en jongeren (12-19 jaar), 1995-2007, in % van de populatie<br />

iemand <strong>voor</strong>al informeel met en van peers leren of zich als autodidact, al dan niet<br />

door internetapplicaties gesteund, in een discipline bekwamen. Idealiter is de gehele<br />

kunstzinnige leerweg van een persoon bekend, zoals recent gedeeltelijk <strong>voor</strong><br />

de eerdere amateurkunstbeoefening, en les daarin, van volwassenen<br />

in kaart gebracht is. 11 Van kinderen en jongeren is deze kunstzinnige<br />

biografie niet bekend, we weten alleen of ze in de twaalf maanden<br />

<strong>voor</strong> de enquête les hadden.<br />

Zoals gezegd is deelname aan cultuur ongelijk over de bevolking verdeeld, deels om<br />

financiële redenen maar het hangt <strong>voor</strong>al samen met het opleidingsniveau. Er zijn<br />

al drempels om aan kunstbeoefening te doen, wellicht zijn die <strong>voor</strong> buitenschoolse<br />

lesdeelname nog hoger. Aan lessen zijn immers kosten verbonden. Ook geografische<br />

factoren kunnen een rol spelen. In een stedelijke omgeving zijn <strong>voor</strong>zieningen<br />

doorgaans meer nabij dan in een rurale omgeving. De mate van beoefening en van<br />

lesdeelname zullen we afzetten tegen gezinsinkomen, stedelijkheid van de woonplaats<br />

en opleidingsniveau van de ouders. Daarna kijken we naar het gewicht van<br />

deze drie kenmerken: hun relatieve invloed op muziekbeoefening en lesdeelname.<br />

Tabel 2 toont tussen 1995-2007 een groei van 26 naar 32% in de totale buitenschoolse<br />

lesdeelname door kinderen, terwijl deze bij jongeren nagenoeg onveranderd<br />

bleef (ongeveer 26%). Onder jongeren is ook binnen de onderscheiden<br />

disciplines <strong>voor</strong>al sprake van stabiele lesdeelname. Bij kinderen geldt dat wel <strong>voor</strong><br />

muziekles, maar niet <strong>voor</strong> les in overige disciplines. De groei in de totale lesdeelname<br />

onder kinderen is dus niet te danken aan meer muziekles, maar aan meer les in<br />

de andere kunstvormen. Muzieklesdeelname is binnen beide groepen over de jaren<br />

heen opmerkelijk stabiel.<br />

Drempels <strong>voor</strong> deelname<br />

1995 1999 2003 2007<br />

Kinderen (6-11 jaar)<br />

Een of meer vormen van kunstbeoefening 58 61 63 62<br />

Muziek (zingen en instrument bespelen) 36 42 34 35<br />

Zingen 26 34 20 23<br />

Instrument bespelen 21 24 21 20<br />

Overige disciplines* 49 54 53 52<br />

Jongeren (12-19 jaar)<br />

Een of meer vormen van kunstbeoefening 54 60 56 56<br />

Muziek (zingen en instrument bespelen) 35 41 34 35<br />

Zingen 23 29 19 21<br />

Instrument bespelen 23 26 22 23<br />

Overige disciplines* 44 49 43 43<br />

* Beeldende kunst (inclusief pc-toepassingen), theater (inclusief dans), film/fotografie.<br />

Bij een verkenning van de drempels richten we ons op de situatie in het vorige<br />

decennium en voegen we de gegevens over 2003 en 2007 bij elkaar. Zojuist bleek er<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


28 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

12. Een lees<strong>voor</strong>beeld: de 88 in tabel 3<br />

bij muziekbeoefening door kinderen<br />

van 6-11 jaar uit gezinnen met een laag<br />

gezinsinkomen betekent dat onder hen<br />

het aandeel muziekbeoefenaars 88% van<br />

het gemiddelde van 34% bedraagt, oftewel<br />

30%. Voordeel van deze indexering is dat<br />

de spreiding in de kolommen eenvoudiger<br />

onderling te vergelijken is.<br />

Tabel 2: Lesdeelname van kinderen (6-11 jaar) en jongeren (12-19 jaar), 1995-2007, in % van de populatie<br />

1995 1999 2003 2007<br />

Kinderen (6-11 jaar)<br />

Les in een of meer vormen van kunst 26 26 34 32<br />

Muziekles (zingen en instrument bespelen) 19 18 21 18<br />

Zangles 7 7 7 5<br />

Les om in een instrument bespelen 15 13 16 13<br />

Les in overige disciplines* 12 14 19 17<br />

Jongeren (12-19 jaar)<br />

Les in een of meer vormen van kunst 25 27 26 26<br />

Muziekles (zingen en instrument bespelen) 17 17 17 18<br />

Zangles 5 6 5 6<br />

Les om in een instrument bespelen 14 14 13 14<br />

Les in overige disciplines* 13 17 13 13<br />

* Beeldende kunst (inclusief pc-toepassingen), theater (inclusief dans), film/fotografie.<br />

in beoefening en lesdeelname in die jaren weinig tot niets te zijn veranderd.<br />

Bovendien is het effect van sociaal-culturele kenmerken als gezinsinkomen, cultureel<br />

kapitaal van het ouderlijk nest (hier geoperationaliseerd als het ouderlijk opleidingsniveau)<br />

en stedelijkheid stabiel, zodat er geen aanleiding is die jaren apart te<br />

beschouwen. Samenvoeging van de gegevens leidt tot meer observaties en dus tot<br />

steviger gefundeerde conclusies.<br />

Om het aantal cijfers en vergelijkingen binnen de perken te houden, is <strong>voor</strong><br />

beide leeftijdsgroepen slechts de spreiding van beoefening en lesdeelname naar<br />

gezinsinkomen, opleiding ouders en stedelijkheid berekend <strong>voor</strong> muziek en<br />

<strong>voor</strong> de overige kunstvormen (dus anders dan in eerdere tabellen zonder kunstbeoefening<br />

en lesdeelname algemeen en zonder uitsplitsing naar zingen en een<br />

instrument bespelen). Zelfs dat leidt al tot een reeks aan cijfers en dus tot vele<br />

vergelijkings mogelijkheden.<br />

Hier gaan we eerst van kunstbeoefening en later van lesdeelname na<br />

welke kenmerken er toe doen, in hoeverre dat bij muziek verschilt<br />

van overige disciplines en in hoeverre dat bij kinderen anders is dan<br />

bij jongeren. Daarbij kijken we tevens of er verschillen zijn in de<br />

spreiding van beoefening en van lesdeelname. Verschillen worden<br />

uitgedrukt in indexcijfers. Het totale percentage deelnemers onder<br />

kinderen en jongeren wordt op 100 gesteld en de indexcijfers bij<br />

inkomensklassen, opleidingsniveau en stedelijkheid geven dus de<br />

verhouding tot het totaalpercentage aan. 12<br />

Bij kunstbeoefening blijkt de mate van stedelijkheid van de woonplaats geen rol<br />

van betekenis te spelen. Gezinsinkomen en opleiding ouders (factoren die niet los<br />

van elkaar staan) zijn beide wel van invloed op de mate van kunstbeoefening van<br />

kinderen en jongeren (tabel 3). De verschillen in kunstbeoefening zijn groter als we<br />

kijken naar opleidingsniveau van de ouders dan naar gezinsinkomen. Omdat het<br />

bovendien plausibeler is dat de opleiding van de ouders het gezinsinkomen beïnvloedt<br />

dan andersom, komt de opleiding van de ouders van de drie kenmerken als<br />

29 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

Tabel 3: Drempels <strong>voor</strong> kunstbeoefening van kinderen (6-11 jaar) en jongeren (12-19 jaar) naar gezinsinkomen,<br />

opleiding ouders en stedelijkheid, 2003/2007, geïndexeerd (totaal % deelname =100)0<br />

kinderen (6-11 jaar) jongeren (12-19 jaar)<br />

muziek overig muziek overig<br />

Totaal % deelname (index) 34% 53% 35% 43%<br />

Netto gezinsinkomen*<br />

Laag (tot 14.000 euro) 88 105 77 90<br />

Midden-laag (14.000-22.500 euro) 76 88 95 100<br />

Midden-hoog (22.500-35.000 euro) 96 98 91 93<br />

Hoog (meer dan 35.000 euro) 123 110 121 112<br />

Opleiding ouders**<br />

Geen van de ouders hoger opgeleid 73 80 52 74<br />

Eén van de ouders hoger opgeleid 80 87 97 104<br />

Beide ouders hoger opgeleid 122 115 131 114<br />

Stedelijkheid<br />

Woonplaats ≥ 100.000 inwoners 94 104 105 91<br />

Woonplaats < 100.000 inwoners 102 98 98 103<br />

* Gezinsinkomen gecorrigeerd <strong>voor</strong> inflatie en prijsniveau, in euro’s 2000.<br />

** Hoger opgeleid is mbo/havo of hogere afgeronde opleiding.<br />

de sterkste ‘<strong>voor</strong>speller’ van kunstbeoefening van kinderen en jongeren naar voren.<br />

Dat klinkt logisch: meer geld maakt meer mogelijk en ouders met meer opleiding<br />

stimuleren hun kinderen meer. De enige uitzondering op deze regel is de ‘overige<br />

kunstbeoefening’ van kinderen in gezinnen met de allerlaagste inkomens. Deze<br />

groep doet juist meer aan niet-muzikale kunstbeoefening dan gemiddeld en meer<br />

dan de middeninkomensgroepen. Op basis van de beschikbare gegevens kunnen<br />

we dit niet precies verklaren.<br />

Een nadere vergelijking tussen muzikale en niet-muzikale kunstbeoefening<br />

leidt tot de constatering dat muziekbeoefening van de jeugd sterker met inkomen<br />

en opleiding van de ouders samenhangt dan hun niet-muzikale kunstbeoefening.<br />

Het grootst is het verschil bij muziekdeelname van jongeren afgezet tegen de<br />

opleiding van hun ouders: muziekbeoefening ligt onder jongeren met twee hoger<br />

opgeleide ouders maar liefst tweeënhalf keer hoger dan onder jongeren met twee<br />

lager opgeleide ouders.<br />

Lesdeelname laat grosso modo hetzelfde beeld zien (tabel 4), waarbij de verschillen<br />

die zich bij kunstbeoefening reeds aftekenen zich bij lesdeelname versterkt<br />

<strong>voor</strong>doen. Opnieuw legt stedelijkheid weinig gewicht in de schaal, opnieuw is de<br />

regel dat deelname hoger is naarmate ouders meer inkomen genieten en opleiding<br />

genoten, en opnieuw zijn overige disciplines bij een laag gezinsinkomen een uitzondering<br />

op de regel. Opnieuw ook zijn, tot slot, de verschillen bij muziek groter<br />

dan bij overige kunstvormen. Muzieklesdeelname hangt bij kinderen meer met<br />

inkomen en bij jongeren meer met opleiding van de ouders samen. Jongeren met<br />

hoogopgeleide ouders gaan vier à vijf keer zo vaak naar muziekles dan jongeren met<br />

laagopgeleide ouders; bij kinderen is dat bijna drie keer zoveel.


30<br />

30<br />

Rkbs Buitenschoolse De Driemaster, muziekeducatie Alkmaar. door kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Els Henk Ramaekers Vinken en Andries van den Broek<br />

Rkbs<br />

De Driemaster,<br />

Alkmaar<br />

330 leerlingen, vijftien groepen,<br />

een icc’er<br />

Els Ramaekers, directeur<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Dat beeldende vorming bij ons een<br />

vaste plek op het rooster heeft. Elke<br />

klas schenkt daar aandacht aan. Dat<br />

zie je ook terug in allerlei exposities in<br />

de school. Afgelopen jaar hebben we<br />

een heel groot project gedaan rond<br />

de kleur rood. Komend jaar gaan we<br />

ons bezighouden met allerlei druktechnieken.<br />

Andere disciplines zoals<br />

muziek en drama vinden we een stuk<br />

moeilijker. Dat wil niet zeggen dat we<br />

er geen aandacht aan besteden. Maar<br />

daar<strong>voor</strong> zullen we eerder mensen<br />

van buiten halen om het niveau te halen<br />

waarvan wij als school vinden dat<br />

je dat moet halen.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Ik zie bij de kerndoelen een verschil<br />

tussen wat je nu praktisch bereikt en<br />

de langere termijn. Door ermee bezig<br />

te zijn verwerven kinderen kennis.<br />

Maar gevoelens bij kunst en cultuur<br />

zijn meer iets <strong>voor</strong> de langere termijn<br />

en die kun je niet afdwingen. Met de<br />

methode Moet je doen! komt alles<br />

wel langs. Zo’n methode, en dat geldt<br />

ook <strong>voor</strong> de kerndoelen, is net als<br />

een kookboek. In het begin kook je<br />

volgens recept, maar later ga je zelf<br />

meer variëren.’<br />

Wat heeft u meegenomen van<br />

het landelijke beleid?<br />

‘We doen met een aantal dingen mee.<br />

Zo zijn we verbonden met een cultuureducatiebureau<br />

in Alkmaar waardoor<br />

leerlingen alles een keer meemaken,<br />

van kunstuitleen tot theater en ballet.<br />

We vinden het belangrijk dat kinderen<br />

ergens naar toe gaan. Ze moeten<br />

dingen meemaken. Daar gaat een<br />

groot deel van onze CEPO-gelden in<br />

zitten. Maar ook de rest geven wij uit<br />

aan cultuureducatie. Wij weten hoe<br />

belangrijk die andere hersenhelft is.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Ik wil sterk pleiten <strong>voor</strong> het aangaan<br />

van structurele samenwerkingsverbanden.<br />

Met musea, bibliotheken,<br />

individuele kunstenaars, noem maar<br />

op. Het <strong>voor</strong>deel van een samenwerking<br />

is dat als er iemand dreigt in te<br />

slapen, de anderen hem tot de orde<br />

kunnen roepen. Op die manier werken<br />

wij bij<strong>voor</strong>beeld samen in het project<br />

Ieder kind een instrument, maar ook<br />

met de Stichting Tijdgeest, dat projecten<br />

over cultureel erfgoed aanbiedt.’<br />

"Wij weten<br />

hoe belangrijk<br />

die andere<br />

hersenhelft is"<br />

31 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

13. Pommer et al. (2011). Minder <strong>voor</strong> het<br />

midden. Dank aan Evert Pommer van het<br />

SCP <strong>voor</strong> het uitvoeren van een aantal extra<br />

analyses en <strong>voor</strong> commentaar op onze<br />

eigen extra analyses.<br />

Tabel 4: Drempels <strong>voor</strong> lesdeelname van kinderen (6-11 jaar) en jongeren (12-19 jaar) naar gezinsinkomen, opleiding ouders en<br />

stedelijkheid, 2003/2007, geïndexeerd (totaal % deelname =100)<br />

kinderen (6-11 jaar) jongeren (12-19 jaar)<br />

muziek overig muziek overig<br />

Totaal % deelname (index) 20% 18% 17% 13%<br />

Netto gezinsinkomen*<br />

Laag (tot 14.000 euro) 45 101 51 93<br />

Midden-laag (14.000-22.500 euro) 54 88 82 84<br />

Midden-hoog (22.500-35.000 euro) 91 89 88 99<br />

Hoog (meer dan 35.000 euro) 156 127 139 114<br />

Opleiding ouders*<br />

Geen van de ouders hoger opgeleid 54 86 32 56<br />

Eén van de ouders hoger opgeleid 80 83 98 91<br />

Beide ouders hoger opgeleid 140 120 146 130<br />

Stedelijkheid<br />

Woonplaats ≥ 100.000 inwoners 86 88 100 92<br />

Woonplaats < 100.000 inwoners 106 105 100 102<br />

* Gezinsinkomen gecorrigeerd <strong>voor</strong> inflatie en prijsniveau, in euro’s 2000.<br />

** Hoger opgeleid is mbo/havo of hogere afgeronde opleiding<br />

Los van eventuele persoonlijke karaktertrekken als doorzettingsvermogen, waarover<br />

het in dit stuk niet gaat, zijn er dus overduidelijk sociaal-culturele factoren in<br />

het spel bij de kans dat kinderen en jongeren aan kunstbeoefening doen. Dit geldt<br />

meer <strong>voor</strong> jongeren dan <strong>voor</strong> kinderen, meer <strong>voor</strong> muziek dan <strong>voor</strong> overige kunstbeoefening<br />

en meer <strong>voor</strong> lesdeelname dan <strong>voor</strong> beoefening. Het sterkst kristalliseert<br />

dit zich uit in de bijna vijf keer grotere kans van jongeren met hoogopgeleide<br />

ouders dan jongeren met laagopgeleide ouders om muziekles te volgen.<br />

Profijt van overheidsuitgaven <strong>voor</strong> buitenschoolse kunsteducatie<br />

Voortbouwend op bovengenoemde gegevens, maar nu aangevuld met fiscale en<br />

financieel-economische data, geeft het SCP periodiek inzicht in het profijt dat individuele<br />

huishoudens hebben van overheidsuitgaven. In augustus 2011 verscheen<br />

de meest recente aflevering. 13 Hierin wordt bezien waar, bij welke inkomensgroepen,<br />

de overheidsbestedingen neerslaan, afgemeten aan<br />

huishoudens die van die <strong>voor</strong>zieningen gebruikmaken. Dat gebeurt<br />

<strong>voor</strong> de terreinen volkshuisvesting, onderwijs, vervoer, cultuur en<br />

recreatie, zorg en dienstverlening en <strong>voor</strong> de zorgverzekering.<br />

De teneur is dat de lagere inkomensgroepen meer zijn gaan profiteren en <strong>voor</strong>al de<br />

middeninkomensgroepen minder. Op bijna alle terreinen profiteren de hoogste<br />

inkomens het meest. Dat geldt zeker naarmate de <strong>voor</strong>zieningen een meer cultureel<br />

en educatief karakter hebben. Maar zelfs bestedingen aan sport komen <strong>voor</strong>al bij de<br />

hogere inkomens terecht. Tegelijk blijkt dat dit verdelingsresultaat niet alleen <strong>voor</strong><br />

inkomen, maar ook <strong>voor</strong> opleiding geldt: hoe hoger opgeleid, hoe meer profijt. Over<br />

het algemeen is het werkelijk genoten profijt van de hogere inkomensgroepen hoger<br />

dan mag worden verwacht op grond van hun aandeel in de doelgroepen van beleid.


32 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

14. Het gaat hier om uitgaven aan sociaalcultureel<br />

werk, sportaccommodaties,<br />

openluchtrecreatie, openbare bibliotheken,<br />

kunstzinnige vorming, uitvoerende<br />

kunsten, musea en de publieke omroep.<br />

De uitgaven <strong>voor</strong> de publieke omroep<br />

zijn buiten beschouwing gelaten in deze<br />

rapportage.<br />

15. Pommer et al. (2011), ibidem, p. 97. Zie<br />

ook Van den Broek et al. (2009), ibidem,<br />

p. 128.<br />

16. Pommer (2011), ibidem, p. 25, hanteert<br />

het secundair inkomen bij de berekeningen<br />

van het profijt van de overheid. Dat<br />

is het primair inkomen (alle beloningen<br />

<strong>voor</strong> diensten door inzet van kapitaal en<br />

arbeid) plus sociale uitkeringen en andere<br />

inkomensoverdrachten, minus belastingen<br />

en premies over dit primair inkomen en de<br />

uitkeringen.<br />

Ook van de culturele en recreatieve <strong>voor</strong>zieningen profiteren<br />

<strong>voor</strong>al de hogere inkomens. 14 Daar zien we overigens wel een bepaalde<br />

nivellering, met meer profijt <strong>voor</strong> de lagere inkomens en een<br />

dalend profijt <strong>voor</strong> de hogere. Uitzondering zijn de musea en uitvoerende<br />

kunsten: daar zien we nauwelijks een verschuiving richting<br />

lagere inkomens. Die verschuiving was, ook vanwege een stijgend<br />

opleidingsniveau, wel verwacht. 15 Dat deze desondanks uitblijft,<br />

wordt toegeschreven aan een stijgend opleidingsniveau onder mensen<br />

die van huis uit weinig culturele bagage hebben meegekregen en<br />

die weinig deelnemen aan culturele en recreatieve <strong>voor</strong>zieningen.<br />

Gevolg is een licht dalende cultuurparticipatie.<br />

Voor deze bijdrage hebben we een aantal extra analyses uitgevoerd.<br />

We hebben de uitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming geïsoleerd<br />

en onderscheiden van de overige uitgaven <strong>voor</strong> cultuur en<br />

recreatie en van de overige overheidsuitgaven. Het profijt van deze<br />

overheidsuitgaven door de jaren heen is afgezet tegen het secundair<br />

inkomen. 16 Hieronder laten we in drie figuren de trends in het profijt van overheidsuitgaven<br />

naar inkomensgroepen zien: de uitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming<br />

(figuur A), de overige uitgaven <strong>voor</strong> cultuur (figuur B) en de overheidsuitgaven<br />

algemeen (minus die <strong>voor</strong> cultuur, figuur C).<br />

60<br />

55<br />

50<br />

45<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

17. Pommer et al. (2011), ibidem, p. 58.<br />

Figuur A Profijt van overheidsuitgaven kunstzinnige vorming naar secundair inkomen 1991-2007<br />

10% laagste<br />

inkomens<br />

30% laagste<br />

inkomens<br />

30% middeninkomens<br />

30% hoogste<br />

inkomens<br />

1991<br />

1997<br />

2007<br />

De 10%-groep met de laagste inkomens, waaronder veel studenten, en de tweede<br />

groep (de hierop volgende 30%) laagste inkomens profiteren relatief weinig van<br />

de uitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming. De overheidsuitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige<br />

vorming blijken <strong>voor</strong>al ten gunste te komen van de hoogste inkomens, zij het dat<br />

daar een evident teruglopende trend is (van 55% naar 45%).<br />

De teruglopende trend zien we ook, zij het in mindere mate, bij de andere uitgaven<br />

<strong>voor</strong> cultuur en recreatie. Het profijt van de onderste inkomensgroepen neemt toe,<br />

dat van de middeninkomens blijft gelijk en dat van de hogere neemt<br />

33 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

af. Het profijt onder de hoogste inkomensgroepen is in alle jaren nog wel evident<br />

hoger dan onder midden- en lagere inkomensgroepen.<br />

Figuur B Profijt van overige overheidsuitgaven cultuur en recreatie naar secundair inkomen 1991-2007<br />

60<br />

55<br />

50<br />

45<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

10% laagste<br />

inkomens<br />

30% laagste<br />

inkomens<br />

30% middeninkomens<br />

30% hoogste<br />

inkomens<br />

1991<br />

1997<br />

2007<br />

De trend is omgekeerd bij de overige uitgaven van de overheid (dus <strong>voor</strong> zorg,<br />

onderwijs et cetera): daar plukt de hoogste inkomensgroep in toenemende mate<br />

vruchten van. Het profijt neemt af onder de laagste inkomensgroepen en na een<br />

aanvankelijke daling neemt het iets toe onder de middeninkomens.<br />

Figuur C Profijt van overige overheidsuitgaven naar secundair inkomen 1991-2007<br />

60<br />

55<br />

50<br />

45<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

10% laagste<br />

inkomens<br />

30% laagste<br />

inkomens<br />

30% middeninkomens<br />

30% hoogste<br />

inkomens<br />

1991<br />

1997<br />

2007<br />

Bij dit alles is te bedenken dat de uitgavenverdeling weliswaar tamelijk scheef is,<br />

maar dat de bedragen waarover we het hier hebben ook betrekkelijk gering zijn. In<br />

2007 gaat het om € 200 miljoen <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming tegen een totaalbudget<br />

<strong>voor</strong> cultuur en recreatie (exclusief publieke omroepen) van € 4,7 miljard. 17 We<br />

weten uit herberekeningen over 1991 dat het aantal huishoudens dat profijt heeft<br />

van overheidsbestedingen <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming ook niet bijzonder groot is:


34 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

Tabel 5: Profijt van overheidsuitgaven cultuur en recreatie door gezinnen in 2007 in gemiddeld aantal €<br />

gemiddeld 6% van de huishoudens (bij de hoogste 10% van de inkomens is dat 14%;<br />

bij de laagste 10%-inkomensgroep is het 8% en de daaropvolgende 30%-groep nog<br />

maar 2%). Het aandeel deelnemende huishoudens in de overige categorieën van<br />

cultuur en recreatie is vele malen hoger (tot het tienvoudige bij bij<strong>voor</strong>beeld sport),<br />

ook bij de lagere inkomensgroepen.<br />

We hebben <strong>voor</strong> het jaar 2007 zicht verkregen op de situatie van huishoudens<br />

met en zonder kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar). Jonge kinderen vormen de<br />

doelgroep van (bij<strong>voor</strong>beeld) de regeling Muziek in ieder Kind. Tabel 5 laat de cijfers<br />

<strong>voor</strong> 2007 zien. Het profijt van de overheid <strong>voor</strong> gezinnen met jonge kinderen is<br />

groot vergeleken met huishoudens zonder kinderen in die leeftijd. Zeker waar het<br />

gaat om sportinvesteringen en bibliotheken (steeds bijna een factor 4 meer profijt<br />

bezien in euro’s). Bij kunstzinnige vorming is dat ook duidelijk meer, zij het in<br />

mindere mate (factor 2,5). Bij uitvoerende kunsten is het verschil bijna verdwenen,<br />

wat <strong>voor</strong> de hand ligt als bedacht wordt dat gebruik hiervan door <strong>voor</strong>al de hoogste<br />

inkomens-, opleidings- en leeftijdsgroepen gebeurt. Bij musea loopt het verschil<br />

toch weer op en zien we nu dubbel zoveel profijt bij gezinnen met jonge kinderen<br />

(ruim een factor 2).<br />

Meedoen aan de onderkant<br />

gezinnen met kinderen<br />

van 4-12 jaar<br />

gezinnen geen kinderen<br />

van 4-12 jaar<br />

Sociaal-cultureel werk 105,2 63,7<br />

Sportaccommodaties 267,8 68,6<br />

Openluchtrecreatie 110,0 64,4<br />

Bibliotheken 135,7 37,5<br />

Kunstzinnige vorming 50,3 20,2<br />

Uitvoerende kunsten 46,5 36,4<br />

Musea 88,5 38,1<br />

Bron: Persoonlijke communicatie Pommer (SCP), 2 mei <strong>2012</strong>.<br />

Tot 2008 daalde het aantal kinderen in arme huishoudens, daarna nam het toe: van<br />

300.000 huishoudens in 2008 tot 316.000 in 2009. In 2008 en 2009 ontvingen<br />

gemeenten van het Rijk een extra financiële bijdrage (jaarlijks € 40 miljoen) om<br />

de maatschappelijke deelname van deze kinderen te bevorderen. De motivatie lag<br />

in het idee dat kinderen niet door financiële drempels weerhouden mogen worden<br />

om hun kwaliteiten te ontwikkelen en mee te doen in de maatschappij. Tegelijkertijd<br />

startte het SCP in 2008 met een nulmeting naar armoede en sociale uitsluiting<br />

van kinderen, gevolgd door twee dieptestudies en afgesloten met een nameting.<br />

Het Nederlands Instituut <strong>voor</strong> Sport en Bewegen en Cultuurnetwerk Nederland<br />

maakten in 2010 een inventarisatie van beleidsinstrumenten en strategieën die<br />

gemeenten inzetten. Vaak gaat het om hele concrete zaken die gemeenten kunnen<br />

doen, bij<strong>voor</strong>beeld het financieren van lidmaatschappen van een sport- of<br />

muziekvereniging, het ondersteunen van de aanschaf van sportkleding of mu-<br />

35 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

18. Guiaux et al. (2011). Voorbestemd tot<br />

achterstand? Jehoel-Gijsbers (2009).<br />

Kunnen alle kinderen meedoen? Roest et<br />

al. (2010). Sociale uitsluiting bij kinderen;<br />

NISB/Cultuurnetwerk (2010). Alle<br />

kinderen doen mee!<br />

19. De gegevens in 2008 zijn abusievelijk<br />

niet gepeild bij bewoners van wijken<br />

waarvan bekend is dat daar veel arme<br />

huishoudens gehuisvest zijn (bij<strong>voor</strong>beeld<br />

de zogenoemde Vogelaarwijken). De<br />

vergelijkingsbasis met 2010 is daarop<br />

ook aangepast en dus zonder inwoners<br />

van deze wijken. In 2011 zijn twee<br />

nametingen gedaan in deze wijken om<br />

de situatie dan en (retrospectief) in 2008<br />

in beeld te brengen: Roest (2011). Kunnen<br />

meer kinderen meedoen?, pp. 68-74.<br />

Overigens blijkt er nauwelijks verschillend<br />

geantwoord te worden met of zonder<br />

weglating van deze armste (Vogelaar)<br />

wijken: Roest (2011), ibidem, pp. 33-34.<br />

20. Deze en andere percentages<br />

overgenomen uit Roest (2011), ibidem<br />

21. Roest et al. (2011), ibidem,<br />

p. 32 en verder.<br />

ziekinstrument en het vergoeden van de kosten van deelname aan<br />

muzieklessen. Dit doen tal van gemeenten. Bijna de helft van de 443<br />

gemeenten heeft dit via een convenant bestendigd, vaak in samenwerking<br />

met sportverenigingen, cultuurinstellingen en Centra <strong>voor</strong><br />

Jeugd en Gezin. 18<br />

Dankzij de nameting kunnen we een vergelijking door de tijd<br />

maken. Ook focussen we op muziekles en vergelijken we die met<br />

andere vormen van sport, ontspanning en cultuur.<br />

Arm in het onderzoek zijn huishoudens die tot 120% van het sociaal<br />

minimum als huishoudensinkomen hebben, een grens die de meeste<br />

Nederlandse gemeenten hanteren. Een deel van de arme huishoudens<br />

zit in de bijstand (hier ‘arm, bijstand’) en een ander deel niet<br />

(‘arm, overig’) en heeft (waarschijnlijk) zeer laag betaald werk. 19<br />

Hoe zit het met deelname aan muziek- en zangles versus overige<br />

activiteiten? In tabel 6 zien we een stijging bij <strong>voor</strong>al de kinderen uit<br />

bijstandsgezinnen: van 2,5% naar bijna 6% <strong>voor</strong> muziekles en van<br />

0,3% naar maar liefst het tienvoudige (3%) <strong>voor</strong> zangles of koor. 20<br />

Ook al zijn de aantallen gering en is er dus reden tot <strong>voor</strong>zichtigheid,<br />

toch zijn dergelijke fluctuaties niet waar te nemen bij de overig-arme<br />

of niet-arme kinderen en op het zwemlessen na ook niet bij andere<br />

activiteiten. Ook zwemlessen zijn duidelijk populairder geworden bij<br />

kinderen uit bijstandsgezinnen.<br />

Er is ook gekeken naar niet-deelname en de redenen hier<strong>voor</strong>. 21 Het niet-deelnemen<br />

van kinderen is gedaald onder de arme gezinnen in de bijstand, terwijl het <strong>voor</strong> de<br />

overige groepen zo goed als constant is gebleven. In 2010 deed 45% van de bijstandskinderen<br />

aan geen enkele activiteit mee (dat was 51%), bij de overig-armen is<br />

dat 31% (was 32%) en de niet-armen 21% (was 21%). Er is gevraagd of er niet wordt<br />

deelgenomen om financiële redenen. De kredietcrisis kan er<strong>voor</strong> zorgen dat respondenten<br />

eerder geneigd zijn te zeggen dat niet wordt deelgenomen om financiële<br />

redenen. In 2008 en in 2010 zegt 66% van de bijstandsgezinnen dat ze hun<br />

Tabel 6: Deelname van kinderen 5-17 jaar aan vrijetijdsactiviteiten, januari 2008 en januari 2010, in %<br />

Zit op/doet aan arm, bijstand<br />

(n=563/538)<br />

arm, overig<br />

(n=538/725)<br />

niet arm<br />

(n=1101/873)<br />

2008 2010 verschil 2008 2010 verschil 2008 2010 verschil<br />

Muziekles 2,5 5,9 3,4 9,3 9,4 0,1 12,3 12,2 -0,1<br />

Zangles of koor 0,3 3,0 2,7 3,8 3,4 -0,4 2,0 2,7 0,7<br />

Streetdance 3,0 3,7 0,7 3,0 3,8 0,8 3,3 3,5 0,2<br />

Tekenen/schilderen/ handenarbeid 1,5 2,9 1,4 3,3 3,4 0,1 2,7 3,3 0,6<br />

Dans, ballet of jazzballet 1,0 2,5 1,5 2,4 2,1 -0,3 2,0 2,5 0,5<br />

Toneelclub 1,4 1,8 0,4 3,3 2,4 -0,9 1,7 2,4 0,7<br />

Sport 40,6 41,3 0,7 59,7 60,6 0,9 72,3 70,4 -1,9<br />

Zwemles 4,1 8,0 3,9 4,8 6,3 1,5 6,0 7,4 1,4<br />

Scouting of Jong Nederland 1,3 1,2 -0,1 4,1 3,7 -0,4 5,7 4,9 -0,8<br />

Bron: Roest (2011) en tabel E.1 te vinden op www.scp.nl/publicaties/alle_publicaties/publicaties_2011/kunnen_meer_kinderen_meedoen


36 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

kinderen nergens aan mee laten doen vanwege het geld (bij overig arm is dat 41%<br />

(2008) en 53% (2010) en bij niet arme gezinnen 19 respectievelijk 26%. Waar het bij<br />

de bijstandsgezinnen stabiel is, kennen de andere groepen dus een stijging in het<br />

noemen van financiële redenen van het niet-meedoen.<br />

Bij sport en zwemmen worden <strong>voor</strong>al financiële redenen (in 2010) genoemd om<br />

kinderen er niet aan mee te laten doen. Bij de verzamelcategorie ‘scouting of Jong<br />

Nederland’ of een vereniging <strong>voor</strong> muziek, cultuur of andere activiteiten zetten<br />

bijstandsgezinnen financiële redenen op de tweede plaats. Zij noemen iets vaker<br />

als reden dat hun kinderen deze activiteiten ‘niet leuk’ vinden. Dat doen de overigarmen<br />

en niet-armen ook, maar in plaats van financiële redenen geven zij andere<br />

redenen, waaronder ‘kind zit al op iets anders’.<br />

De bovengenoemde gegevens zijn niet verder uitgesplitst naar muziek- en zangles.<br />

De vraag is ook of dat zinvol is, gezien de geringe aantallen deelnemers aan deze<br />

lessen binnen de diverse categorieën huishoudens.<br />

Er is nog wel wat toe te voegen over de geografische<br />

‘Jongeren van<br />

hoogopgeleide ouders<br />

hebben vijf keer zoveel<br />

kans om muziekles te<br />

volgen dan jongeren<br />

van laagopgeleide<br />

ouders.’<br />

spreiding van het deelnemen aan buitenschoolse<br />

muziekbeoefening en muziekles door kinderen. In<br />

gemeenten die meedoen aan het convenant Kinderen<br />

doen mee!, is de deelname van arme kinderen<br />

sterker toegenomen (maar nog steeds lager dan<br />

in niet-convenantgemeenten). Deelname is het<br />

grootst onder kleinere gemeenten, <strong>voor</strong>al kinderen<br />

uit overige arme gezinnen zijn daar meer gaan<br />

meedoen. In de middelgrote steden zijn dat <strong>voor</strong>al<br />

de bijstandskinderen. Waar de deelnamegraad al<br />

laag is, bij<strong>voor</strong>beeld in de vier grootste steden, daalt<br />

de deelname van kinderen uit overige arme gezinnen<br />

opmerkelijk genoeg en stijgt de deelname bij niet arme gezinnen juist. In de<br />

sociaaleconomisch zwakke wijken is de stijging van de deelname onder kinderen<br />

uit bijstandsgezinnen sterker dan onder de andere groepen. In sociaaleconomisch<br />

sterke wijken zien we het tegenovergestelde: hier zijn de bijstandskinderen juist<br />

minder gaan deelnemen en kinderen uit overige arme gezinnen meer. Het convenant<br />

Kinderen doen mee! lijkt dus een positieve invloed te hebben in kleinere en<br />

middelgrote convenantsgemeenten maar niet in de grote gemeenten.<br />

Conclusies<br />

Er doen veel kinderen en jongeren mee aan allerlei vormen van kunstzinnige vrijetijdsbesteding.<br />

Muziek speelt daarbij een belangrijke rol: zo’n 35% zingt dan wel<br />

speelt een muziekinstrument. Dat getal is door de jaren heen ongeveer gelijk. Ook<br />

het percentage kinderen en jongeren dat buitenschoolse muziekles krijgt, blijft in<br />

de periode 1995-2007 stabiel, steeds bijna 18% (zangles 5-6%, les in het bespelen<br />

van een muziekinstrument 13-14%). Dat doen <strong>voor</strong>al kinderen uit huishoudens met<br />

hogere inkomens en <strong>voor</strong>al jongeren met hoogopgeleide ouders.<br />

Het zijn dan ook <strong>voor</strong>al de hogere inkomensgroepen die profiteren van de<br />

overheidsuitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige vorming, meer nog dan van de uitgaven <strong>voor</strong><br />

37 Buitenschoolse muziekeducatie <strong>voor</strong> kinderen en jongeren: deelname en drempels<br />

Henk Vinken en Andries van den Broek<br />

cultuur in het algemeen. Overigens gaat het bij kunstzinnige vorming om lage<br />

bedragen in vergelijking tot sport, sociaal-cultureel werk en recreatie. Gezinnen<br />

met jonge kinderen profiteren tweeënhalf keer zoveel van de uitgaven <strong>voor</strong> kunstzinnige<br />

vorming dan gezinnen zonder jonge kinderen. De trend is dat de hoogste<br />

inkomensgroepen minder en de laagste juist meer gaan profiteren. Het profijt van<br />

de middeninkomens is stabiel.<br />

Kinderen uit arme gezinnen die in de bijstand zitten, zijn tussen 2008 en 2010<br />

vaker gaan deelnemen aan muziekles, al is het aandeel deelnemers nog erg laag te<br />

noemen. Deze gezinnen zeggen ook vaker dat ze niet deelnemen, omdat ze hier<br />

geen geld <strong>voor</strong> hebben, maar ook vaker omdat het ze ‘niet leuk’ <strong>voor</strong> hun kinderen<br />

lijkt. Hoe hoger de inkomens, hoe vaker niet-deelname wordt gemotiveerd met de<br />

reden dat het kind al een andere activiteit heeft.<br />

Deze verkenning van de landelijke gegevens laat zien dat we ook een heleboel<br />

nog niet weten. Er is geen duidelijk beeld van de culturele loopbaan van kinderen<br />

en jongeren. We weten of iemand de laatste twaalf maanden les had, maar vaak<br />

niet veel meer dan dat. We weten <strong>voor</strong>ts weinig van de balans tussen les in gesubsidieerde<br />

culturele instellingen, les in instellingen die zonder subsidie draaien en<br />

les via informele kanalen, met peers, via ondersteuning van internet en dergelijke.<br />

Wellicht dat bij deelname via deze kanalen de sociale en geografische drempels<br />

minder hoog zijn. Ook de samenhang tussen lesdeelname en (intensieve) muziekbeoefening<br />

(in het huidige of latere leven) is onhelder. Hier<strong>voor</strong> zijn meer gedetailleerde<br />

gegevens nodig.<br />

Opmerkelijk is, tot slot, dat het grootste sociale verschil in deelname – tenminste<br />

wat betreft opleiding van de ouders – bij jongeren tussen de 12 en 19 jaar zit,<br />

terwijl subsidieregelingen als Muziek in ieder Kind zich richten op jonge kinderen<br />

(tot 12 jaar). Waar kinderen van hoogopgeleide ouders drie maal zo vaak aan muziekles<br />

deelnemen dan kinderen met laagopgeleide ouders, is dat onder jongeren<br />

een factor vijf vaker. Op termijn kan de deelname van jongeren baat hebben bij het<br />

stimuleren van de deelname van kinderen, indien tenminste de inzet op kinderen<br />

doorwerkt in latere jaren.


38 Schoolvereniging Aerdenhout-Bentveld.<br />

Margriet Winkelman,<br />

Schoolvereniging<br />

Aerdenhout-<br />

Bentveld<br />

175 leerlingen, acht groepen, een icc’er<br />

Margriet Winkelman, lid directieteam<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Als schoolvereniging hebben wij<br />

een bestuur dat uit de ouders wordt<br />

samengesteld en ik ben er heel trots<br />

op dat zij er<strong>voor</strong> hebben gekozen om<br />

kunstzinnige oriëntatie een <strong>voor</strong>aanstaande<br />

plek te geven in het jaarprogramma.<br />

Als je onze school binnenkomt<br />

heb je direct het idee “hé, hier<br />

gebeurt iets!” Elk jaar staat er bij ons<br />

één discipline centraal. En doordat het<br />

instapniveau hier op school vrij hoog<br />

ligt, bereiken we ook heel veel moois.<br />

Dit jaar hebben was het thema film<br />

en fotografie. Zo hebben we in het<br />

kader van de Kinderboekenweek een<br />

digitaal <strong>voor</strong>leesboek gemaakt <strong>voor</strong><br />

op digitale schoolborden.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘De kerndoelen zijn erg ruim. Uiteindelijk<br />

doe je wat je als school belangrijk<br />

vindt. En dan blijkt dat je de<br />

doelen toch gewoon haalt. Misschien<br />

zou het geen kwaad kunnen om te<br />

omschrijven wat je in welk jaar zou<br />

moeten doen. Uiteraard wel met de<br />

ruimte die er ook nu is.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘Letterlijk meegenomen hebben we<br />

natuurlijk de CEPO-gelden, die we<br />

<strong>voor</strong>al gebruiken om <strong>voor</strong>stellingen<br />

en tentoonstellingen te bezoeken.<br />

Verder houden we nauwgezet de<br />

ontwikkelingen bij Cultuurnetwerk<br />

Nederland in de gaten en kijken we of<br />

het mogelijk is om bepaalde dingen<br />

op beleidsniveau in te plannen. Uiteindelijk<br />

gebeurt er zo veel dat dingen<br />

snel ondergesneeuwd dreigen te<br />

raken. Maar juist op studiedagen van<br />

Cultuurnetwerk Nederland en Plein C<br />

kom je met dingen in aanraking die de<br />

lokale netwerkjes overstijgen.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Het borgen van kwaliteit begint bij<br />

de school. Daar moet iemand zijn<br />

die die taak op zich neemt, het liefst<br />

met een speciale aantekening zodat<br />

dat ook <strong>voor</strong> de inspecteur zichtbaar<br />

is. Die persoon moet daar vanuit de<br />

overheid ook uren <strong>voor</strong> krijgen. Nu is<br />

het nog veel te veel liefdewerk. Alleen<br />

dan kun je iets gaan realiseren dat lijkt<br />

op integratie in het curriculum en op<br />

een doorgaande leerlijn. Nu zie ik nog<br />

te veel scholen waar dingen worden<br />

ingekocht die uiteindelijk steeds eenmalig<br />

zijn.’<br />

"Het borgen<br />

van kwaliteit van<br />

cultuureducatie<br />

begint bij de<br />

school"<br />

39 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

Muziekles op de<br />

basisschool:<br />

meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

Tamara van Schilt-Mol is senioronderzoeker<br />

bij de afdeling Onderwijs, Werken<br />

& Leren van IVA Beleidsonderzoek en<br />

advies. Ze voert <strong>voor</strong>namelijk onderzoeken<br />

uit binnen het primair onderwijs,<br />

waarbij de focus ligt op de inrichting en<br />

evaluatie van onderwijs(leer)processen en<br />

leerkrachtcompetenties <strong>voor</strong> het (meetbaar)<br />

verbeteren van de kwaliteit van het<br />

onderwijs, opbrengstgericht werken en<br />

muziekeducatie.<br />

1. OCW (2006). Kerndoelen Primair<br />

Onderwijs.<br />

2. SLO (2009). Tussendoelen & Leerlijnen<br />

bij kerndoelen (TULE).<br />

3. Kennisbasis muziek. Bron: http://<br />

s3.amazonaws.com/assets.paboweb.<br />

nl/assets/245/Kennisbasis_Muziek_<br />

def_11.01.11.pdf kerndoelen (TULE).<br />

4. Commissie Kennisbasis Pabo (<strong>2012</strong>).<br />

Een goede basis, pp. 46-47.<br />

5. Hoogeveen & Oomen (2009).<br />

Cultuureducatie in het primair en<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs.<br />

Een korte schets<br />

Muziek is een essentieel onderdeel van de samenleving; veel mensen<br />

maken muziek, luisteren naar muziek en genieten van muziek.<br />

Muziek valt in het basisonderwijs onder het brede leergebied Kunstzinnige<br />

oriëntatie. Hier<strong>voor</strong> zijn drie kerndoelen (54, 55 en 56)<br />

geformuleerd, waarbij alleen in kerndoel 54 specifiek wordt ingegaan<br />

op muziek: ‘De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging<br />

te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken<br />

en om ermee te communiceren.’ 1<br />

In TULE zijn de kerndoelen uitgewerkt in concrete activiteiten en inhouden, ook<br />

<strong>voor</strong> het onderdeel muziek. 2 Zo staat er dat de muzikale ontwikkeling van leerlingen<br />

hen niet alleen bewust leert omgaan met gevoelens die muziek oproept, maar ook<br />

van belang is <strong>voor</strong> communicatie, stembeheersing en taalontwikkeling. Bij de concrete<br />

onderwijstoepassingen wordt een onderscheid gemaakt naar zingen, luisteren,<br />

muziek maken, muziek vastleggen en bewegen. In het najaar van 2010 is een kennisbasis<br />

<strong>voor</strong> het vak muziek ontwikkeld waarbij het in TULE gehanteerde domein<br />

‘muziek vastleggen’ is vervangen door ‘lezen en noteren’ en het domein ‘muziek<br />

maken’ door ‘spelen’. 3 In januari <strong>2012</strong> heeft de Commissie Kennisbasis Pabo een<br />

advies uitgebracht aan de HBO-raad, waarin zij ook ingaat op het vak muziek. Deze<br />

nieuwste kennisbasis telt zes domeinen, te weten zingen, spelen (op instrumenten),<br />

luisteren (naar muziek), componeren en improviseren, bewegen en muziek, en lezen/noteren/vastleggen.<br />

4 Binnen elk domein worden de vier aspec-<br />

ten productie, reproductie, receptie en reflectie onderscheiden.<br />

Hoewel er een algemeen beeld bestaat van de vormgeving van muziekeducatie,<br />

zijn er tot op heden weinig harde gegevens die inzicht<br />

geven in wat scholen precies hieraan doen. De Monitor Cultuureducatie<br />

2008-2009 bevat een aantal vragen die specifiek over muziekonderwijs<br />

gaan. 5 Maar deze betreffen de mate waarin muziekonderwijs<br />

deel uitmaakt van het onderwijsaanbod, niet de concrete<br />

invulling ervan. Zo blijken leerlingen uit groep 2 gemiddeld 1,8 uur<br />

muziekles per week te krijgen, <strong>voor</strong> leerlingen uit groep 4 en groep 7<br />

is dit 1 uur per week. Op slechts 19% van de bevraagde scholen werkt<br />

een vakleerkracht of freelancer en 73% van deze vakleerkrachten


40 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

6. Van Weerden & Veldhuizen (2000).<br />

Balans van het muziekonderwijs aan het<br />

einde van de basisschool 2.<br />

7. Onder meer: Bremmer (2006). Amuze<br />

Muziek; Van Hoorn et al. (2005). Onderzoek<br />

cultuureducatie in het primair onderwijs<br />

gemeente Rotterdam.<br />

geeft muziekles. Vermeld wordt dat er binnen kunst- en cultuureducatie onderscheid<br />

gemaakt kan worden tussen actieve, receptieve en reflectieve aspecten, maar<br />

er zijn geen gegevens over hoe deze aspecten in de muzieklessen gestalte krijgen en<br />

waar bij<strong>voor</strong>beeld de accenten liggen,<br />

In het laatste periodieke peilingsonderzoek (PPON) uitgevoerd in 1997 is wel<br />

gedetailleerder gekeken naar muziekeducatie in de praktijk en naar de prestaties<br />

van leerlingen. Zo blijkt bij<strong>voor</strong>beeld dat leerlingen met een voldoende beoordeling<br />

op individuele taken vaak ook buiten school muziekles krijgen, en dat de<br />

kwaliteit van zingen tijdens de lessen op een laag niveau ligt. Verder blijkt er een<br />

verschil tussen het aanbod van groepsleerkrachten en dat van de vakleerkracht:<br />

daar waar de groepsleerkracht <strong>voor</strong>al tijd besteedt aan zingen, hebben de vakleerkrachten<br />

meer aandacht <strong>voor</strong> de verschillende onderdelen van muziek. 6 Hoewel<br />

er op dit moment weinig bekend is over wat leerkrachten nu precies doen tijdens<br />

de muzieklessen, is er wel consensus over het belang van muziekeducatie. Scho-<br />

len zelf hechten <strong>voor</strong>al belang aan de instrumentele doelen van<br />

muziekeducatie, zoals het bijdragen aan de sociaal-emotionele vorming,<br />

aan het vormen van een positief zelfbeeld en de mogelijkheid<br />

<strong>voor</strong> leerlingen om, naast de cognitieve vakken, een ander talent te<br />

ontwikkelen. Deze doelen vinden ze belangrijker dan de kunstintrinsieke<br />

doelen, zoals het ontwikkelen van muzikale vaardigheden<br />

en het leren bespelen van een instrument. 7<br />

Vanwege het belang van muziekeducatie <strong>voor</strong> de ontwikkeling van kinderen is<br />

het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> in december 2009 gestart met het programma<br />

Muziek in ieder kind. Hiermee wil het fonds samen met overheden, het onderwijs<br />

en het culturele veld stimuleren dat zo veel mogelijk kinderen van 4 tot en met 12<br />

jaar in Nederland goed muziekonderwijs krijgen. Culturele instellingen zijn uitgenodigd<br />

om, samen met scholen, plannen in te dienen om muziekontwikkeling bij<br />

kinderen te bevorderen dan wel om muziekeducatief materiaal en overdraagbare<br />

aanpakken te ontwikkelen en om samenwerkingsverbanden te verdiepen. In totaal<br />

zijn er zeventien projecten gehonoreerd: veertien muziekeducatieve en drie flankerende<br />

projecten. Deze worden nauwlettend gevolgd om zicht te krijgen op welke<br />

methodes en samenwerkingsverbanden op lokaal niveau effectief zijn.<br />

Naast het programma Muziek in ieder kind lanceerden Kunstfactor, het <strong>Fonds</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> en Muziekcentrum Nederland in september 2010 gezamenlijk<br />

de campagne Muziek Telt om meer aandacht te vragen <strong>voor</strong> het belang van<br />

muziekeducatie in het primair onderwijs. De premisse van deze campagne is dat<br />

het met dat muziekonderwijs op dit moment slecht gesteld is: het idee heerst dat<br />

veel scholen nauwelijks muzieklessen geven, dat de vakleerkracht grotendeels is<br />

verdwenen uit het primair onderwijs en dat de groepsleerkrachten tijdens hun<br />

opleiding niet worden toegerust op het geven van muzieklessen. De doelstelling<br />

van Muziek Telt is dan ook dat ieder kind in Nederland de kans krijgt om muziek te<br />

ontdekken en leert zelf muziek te maken, er minimaal eens per week muziek op het<br />

rooster staat (zingen, spelen of luisteren) en de samenleving muziek in het leven<br />

van kinderen bevordert.<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


42 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

8. De onderzoeken die aan dit artikel ten<br />

grondslag liggen, zijn mede uitgevoerd<br />

door Hans Mariën, Mary van den<br />

Wijngaart, Marijke van Vijfeijken, Mireille<br />

Jans, Mariëlle Tuinder, Marian Kat-de Jong,<br />

Lenke Balogh en Alex Broekmans. Het<br />

gaat om de volgende publicaties: Jans et<br />

al. (<strong>2012</strong>). Muziek in ieder kind; Van Schilt-<br />

Mol, Mariën, Vijfeijken & Broekmans<br />

(<strong>2012</strong>). Muziekeducatie in het primair<br />

onderwijs; Mariën & Van Schilt-Mol (2011).<br />

Muziekeducatie in het primair onderwijs;<br />

en Kat-de Jong & Van Schilt-Mol (2011).<br />

Plananalyse Muziek in ieder kind.<br />

In opdracht van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>, zijn door<br />

het IVA, instituut <strong>voor</strong> beleidsonderzoek en advies van de Universiteit<br />

Tilburg, vier onderzoeken uitgevoerd naar het programma<br />

Muziek in ieder kind en de campagne Muziek Telt. Alvorens nader in<br />

te gaan op onze bevindingen beschrijf ik eerst kort de opzet van de<br />

vier onderzoeken. 8<br />

Vier onderzoeken<br />

Voor Muziek Telt hebben wij directeuren van basisscholen gevraagd<br />

hoe het op dit moment staat met muziekeducatie in het primair onderwijs.<br />

Hierbij stonden vragen centraal als: Wie geeft de muziekles? Hoeveel tijd<br />

wordt er besteed aan de afzonderlijke domeinen? Wat is de visie op muziekeducatie?<br />

Dit onderzoek leverde veel cijfermatige informatie, maar nog geen beeld van<br />

wat de (vak)leerkrachten zelf in de klas doen. Daarom hebben wij in opdracht van<br />

Kunstfactor een verdiepende kwalitatieve studie uitgevoerd. Hier<strong>voor</strong> hebben wij<br />

zestien muzieklessen geobserveerd en hebben wij gesproken met de leerkrachten,<br />

de vakleerkrachten en de muziekdocenten die deze lessen verzorgden, en met de<br />

schoolleiders van de bezochte scholen. Hierdoor ontstond een beeld van wat er in<br />

de klas gebeurt en van welk type leerkracht aan welke domeinen aandacht besteedt<br />

en op welke manier.<br />

Omdat het programma Muziek in ieder kind naast het toegankelijk maken van muziek<br />

<strong>voor</strong> kinderen van 4 tot en met 12 jaar, ook als doel heeft om na te gaan op welke<br />

manier dat het beste kan, worden de projecten in een onderzoekstraject gevolgd. Zo<br />

is <strong>voor</strong>zien in een uitgebreide analyse van alle projectplannen om zicht te krijgen op<br />

onder meer de opzet, doelstellingen, betrokken instellingen en de wijze van borging.<br />

Daarnaast zijn er een procesevaluatie en monitoring (waarin de projecten van start<br />

tot afronding worden gevolgd), een evaluatie van het bereik en de opbrengsten van<br />

de projecten (door visitatie van de projecten door het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>)<br />

en een eindevaluatie. Wij hebben op verzoek van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

de plannen van alle zeventien projecten geanalyseerd. Dit resulteerde in een<br />

overzicht van de belangrijkste kenmerken van de projecten en leverde bovendien<br />

aandachtspunten <strong>voor</strong> de procesevaluatie en monitoring van de projecten.<br />

Daarna hebben we, eveneens op verzoek van het fonds, een onderzoek gedaan<br />

naar de ervaren opbrengsten van de veertien muziekeducatieve projecten volgens<br />

de deelnemers: Hoe ervaren leerkrachten én leerlingen Muziek in ieder kind? Hoe<br />

waarderen en beleven zij de projecten? Hier<strong>voor</strong> hebben wij vijf projecten bekeken<br />

en per project twee à drie scholen bezocht. We hebben wederom lessen geobserveerd<br />

en gesproken met leerkrachten en directeuren van deelnemende scholen.<br />

Daarnaast spraken we ook met in totaal 133 leerlingen over hun ervaring, waardering<br />

en beleving van de projecten.<br />

Hoewel onze vier onderzoeken ieder een eigen focus hadden, bleek er een aantal<br />

algemene conclusies getrokken te kunnen worden over de samenwerking tussen<br />

scholen en culturele instellingen, de competenties van groepsleerkrachten en<br />

muziekdocenten van culturele instellingen, de succesfactoren <strong>voor</strong> muziekeducatie<br />

en de discrepantie tussen de opvattingen over goed muziekonderwijs. In de<br />

43 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

Terminologie<br />

In deze bijdrage gebruiken we de termen leerkrachten,<br />

vakleerkrachten en muziekdocenten.<br />

Met leerkracht bedoelen we de groepsleerkracht;<br />

deze heeft de pabo afgerond en geen aanvullende<br />

opleiding <strong>voor</strong> muziekeducatie gevolgd.<br />

Onder vakleerkracht verstaan we de muziekleerkracht<br />

die de opleiding Schoolmuziek heeft gevolgd<br />

aan het conservatorium. Deze vakleerkrachten zijn<br />

met andere woorden specifiek opgeleid om muziekeducatie<br />

binnen het basis- en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs te<br />

verzorgen.<br />

De muziekdocent tot slot is de docent die vanuit een<br />

culturele instelling (zoals de muziekschool) binnen<br />

een specifiek project lesgeeft op een basisschool. Over<br />

het algemeen zijn dit conservatoriumgeschoolde instrumentalisten.<br />

Ze zijn niet opgeleid om les te geven<br />

in het reguliere onderwijs.<br />

Bij Muziek in ieder kind zijn doorgaans de muziekdocenten<br />

en leerkrachten betrokken, bij ‘reguliere’<br />

muziekeducatie <strong>voor</strong>al leerkrachten en vakleerkrachten<br />

en soms muziekdocenten.<br />

9. Hoogeveen & Oomen (2009), ibidem;<br />

Koopman & Meewis (2010). Redactionele<br />

inleiding bij Cultuur + Educatie 28, p. 9.<br />

10. Harland (2008). Voorstellen <strong>voor</strong> een<br />

evenwichtiger kunsteducatie, p. 49.<br />

11. Op een vijfpuntsschaal (variërend van<br />

1 = niet van belang tot 5 = is in zeer grote<br />

mate van belang) behaalden deze aspecten<br />

de volgende scores: leerlingen krijgen<br />

een algemene, culturele vorming = 4,0;<br />

leerlingen ontwikkelen hun creatieve<br />

vermogens = 4,1; leerlingen leren een<br />

instrument spelen = 2,8; leerlingen<br />

ontwikkelen muzikale vaardigheden<br />

zoals zingen, musiceren, componeren,<br />

improviseren = 3,4.<br />

presentatie van deze bevindingen gaan<br />

we specifiek in op het belang versus de<br />

kwaliteit van muziekeducatie, op de<br />

opbrengsten van Muziek in ieder kind en<br />

Muziek Telt aan muziekeducatie en op de<br />

opbrengsten van muziekeducatie in het<br />

algemeen. Vervolgens bespreken wij de<br />

belangrijkste resultaten in het licht van<br />

het nieuwe beleidsprogramma Cultuureducatie<br />

met kwaliteit.<br />

Belang versus kwaliteit van<br />

muziekeducatie<br />

Uit eerdere onderzoeken komt duidelijk<br />

naar voren dat er binnen het Nederlandse<br />

basisonderwijs weliswaar consensus<br />

bestaat over het belang van muziekeducatie,<br />

maar niet over de kwaliteit van<br />

muziekeducatie. Nederlands onderzoek<br />

hiernaar is – gezien in internationale<br />

context – beperkt. 9 Uit internationale<br />

onderzoeken komt naar voren dat<br />

muziekeducatie een redelijke bijdrage levert aan het aanbrengen van kennis over<br />

en vaardigheden in muziek. Dat geldt echter <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> de ontwikkeling van<br />

techniek en luistervaardigheid. De ontwikkeling van interpretatieve en esthetische<br />

vaardigheden scoort minder hoog. Muziekeducatie lijkt nog te weinig bij te dragen<br />

aan het ontwikkelen van creatieve vaardigheden en het onderzoeken en kunnen<br />

uitdrukken van betekenis in en door muziek. Harland concludeert dat er nog veel<br />

gedaan moet worden om deze aspecten te versterken. 10<br />

Dit aspect zien we in onze vier onderzoeken terugkomen. De observatie<br />

dat groepsleerkrachten in het onderwijs <strong>voor</strong>namelijk aandacht<br />

besteden aan de techniek en luistervaardigheden en minder aan<br />

interpretatieve en esthetische vaardigheden, lijkt ook te gelden <strong>voor</strong><br />

de door ons geobserveerde muzieklessen. Opmerkelijk is dat we in<br />

onze gesprekken met leerkrachten en directeuren andere geluiden<br />

horen: ze zeggen juist het ontwikkelen van creatieve vaardigheden<br />

erg belangrijk te vinden. Ze achten een algemene, culturele vorming<br />

en het ontwikkelen van creatieve vaardigheden belangrijker dan het<br />

leren bespelen van een instrument en het ontwikkelen van muzikale<br />

vaardigheden zoals zingen, componeren, musiceren en improviseren. 11<br />

Andere (nationale en internationale) onderzoeken gaan in op de<br />

rand<strong>voor</strong>waarden waaraan cultuur- en kunsteducatie, en ook meer<br />

specifiek muziekeducatie, moet voldoen om te komen tot kwaliteit.<br />

Zo stellen Hetland 12 en Bamford 13 dat ‘actieve en langdurige samenwerking<br />

met creatieve mensen en buitenschoolse organisaties’ van belang


44 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

12. Hetland (2008). Het spoor van vier<br />

onderzoeken, p. 78.<br />

13. Bamford (2007). Netwerken en<br />

verbindingen.<br />

14. Stuurgroep Critical friends (2008).<br />

Critical friends.<br />

15. Hoogeveen (2011).<br />

Opvoeden, geen kunst aan!<br />

16. Kennisbasis muziek. Bron: http://<br />

s3.amazonaws.com/assets.paboweb.<br />

nl/assets/245/Kennisbasis_Muziek_<br />

def_11.01.11.pdf, p.4.<br />

is <strong>voor</strong> de kwaliteit van educatie. Andere factoren die Bamford noemt, zijn toegankelijkheid<br />

<strong>voor</strong> alle kinderen, flexibele organisatie, <strong>voor</strong>tdurende professionalisering en<br />

aandacht <strong>voor</strong> systematische evaluatie’.<br />

In het Nederlandse project Critical friends is de vraag gesteld wat een goede culturele<br />

school is. Als ‘bouwstenen’ werden op schoolniveau onder meer genoemd<br />

visie, verankering, professionaliteit en authenticiteit van de leerkracht, aansluiting<br />

bij de culturele potentie van kinderen, draagvlak en reflectie. 14 In haar<br />

lectorale rede gaat ook Hoogeveen in op de kwaliteit van kunsteducatie.<br />

Zij noemt daarbij onder meer het aansluiten bij de ervaringen van<br />

kinderen en de professionele kunst, het aanbrengen van doorgaande<br />

leer- en ontwikkelingslijnen en verbindingen tussen het binnen- en<br />

buitenschoolse. 15 Zij stelt dat hier<strong>voor</strong> niet alleen tijd en ruimte in het<br />

onderwijsprogramma, maar ook een duurzame en intensieve samenwerking<br />

tussen en draagvlak binnen het onderwijs en de culturele<br />

sector noodzakelijk zijn, evenals professionele uitvoerders.<br />

Uit de door ons uitgevoerde onderzoeken blijkt dat samenwerking met culturele<br />

instellingen en <strong>voor</strong>tdurende professionalisering niet alleen onlosmakelijk<br />

met elkaar verbonden zijn, maar afzonderlijk van elkaar ook met de kwaliteit van<br />

muziekeducatie. Niet alleen zijn de uitvoerders volgens de leerlingen de bepalende<br />

factor <strong>voor</strong> goede en leuke muzieklessen, de professionaliteit van de uitvoerders<br />

is volgens hen zelf, ongeacht of ze groepsleerkracht of muziekdocent zijn, van<br />

essentieel belang <strong>voor</strong> de kwaliteit van de muzieklessen. Uit onze onderzoeken<br />

blijkt verder dat er geen sprake lijkt te zijn van consensus over de relatie tussen<br />

de invulling en de kwaliteit van muziekeducatie. Dit is <strong>voor</strong> een belangrijk deel te<br />

verklaren door de visie van de uitvoerders van muziekeducatie op het doel ervan.<br />

De groepsleerkrachten zeggen dat in hun opleiding de kerndoelen centraal hebben<br />

gestaan. Dit ondanks het feit dat deze kerndoelen weinig sturende uitspraken doen<br />

over de inhoud van het muziekonderwijs. 16 Dit betekent dat de leerkrachten <strong>voor</strong>al<br />

een focus hebben op algemeen vormend muziekonderwijs. Voor de<br />

muziekdocenten daarentegen staat over het algemeen instrumentaal<br />

onderwijs centraal. Dit is niet verwonderlijk, aangezien het hier<br />

<strong>voor</strong>namelijk conservatoriumgeschoolde instrumentalisten betreft.<br />

Bij Muziek in ieder kind is de waardering van de groepsleerkrachten <strong>voor</strong> de meerwaarde<br />

en de opbrengsten van muziekeducatieve projecten het grootst wanneer<br />

het om instrumentele lessen gaat. Dit is mogelijk een gevolg van hun eigen gevoel<br />

van onzekerheid: de leerkrachten hechten belang aan goede muziekeducatie,<br />

maar voelen zich onzeker over hun eigen muzikale vaardigheden en waarderen in<br />

hoge mate de (instrumentale) vaardigheden van de muziekdocent, vaardigheden<br />

die ze zelf ontberen.<br />

We gaan dieper in op twee van de hierboven beschreven aspecten: de samenwerking<br />

tussen leerkrachten, vakleerkrachten en muziekdocenten en de (ervaren)<br />

competenties van leerkrachten en muziekdocenten. Daarnaast staan we stil bij<br />

welke aspecten volgens leerlingen bepalend zijn <strong>voor</strong> goede muziekeducatie.<br />

45 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

17. Ministerie van OCW (2011).<br />

Meer dan kwaliteit.<br />

Samenwerking tussen leerkrachten, vakleerkrachten en muziekdocenten<br />

In Meer dan kwaliteit, de beleidsbrief van staatssecretaris Zijlstra wordt opgemerkt<br />

dat aandacht <strong>voor</strong> cultuureducatie bij culturele instellingen essentieel is maar niet<br />

voldoende. Om het beoogde fundament te bieden is structurele<br />

samenwerking, met aandacht <strong>voor</strong> de inhoud en <strong>voor</strong> het met en van<br />

elkaar leren, van cruciaal belang. 17<br />

Uit onze onderzoeken blijkt dat samenwerking tussen leerkrachten en vakleerkrachten<br />

in het reguliere muziekonderwijs over het algemeen <strong>voor</strong>al praktisch gericht<br />

is: op scholen waar een vakleerkracht muziek aanwezig is, hebben de groepsleerkrachten<br />

<strong>voor</strong>al een ondersteunende rol; zij delen muziekinstrumenten uit en<br />

helpen bij praktische zaken als de bediening van het digibord. Zij worden over het<br />

algemeen niet actief betrokken bij de uitvoering van de muzieklessen. Het merendeel<br />

van de scholen maakt weliswaar een bewuste keuze <strong>voor</strong> de inzet van een<br />

vakleerkracht, maar deze keuze is veelal ingegeven door ‘negatieve’ argumenten<br />

als ‘de leerkracht kan het niet’ en ‘de leerkrachten voelen zich onzeker’. Aandachtspunt<br />

is dat juist een goede samenwerking tussen leerkrachten en vakleerkrachten<br />

kan bewerkstelligen dat dit gevoel van leerkrachten afneemt. Argumenten <strong>voor</strong> de<br />

inzet van een vakleerkracht zouden met andere woorden idealiter argumenten zijn<br />

als ‘een vakleerkracht versterkt de diversiteit in het team’ en ‘de vakleerkracht kan<br />

de groepsleerkrachten ondersteunen’.<br />

Zowel uit het onderzoek naar Muziek Telt als uit dat naar Muziek in ieder kind<br />

blijkt dat ook op de scholen die betrokken zijn bij muzieklessen door muziekdocenten<br />

van culturele instellingen de feitelijke samenwerking beperkt blijft:<br />

de leerkrachten zijn aanwezig tijdens de lessen, maar vervullen geen actieve rol.<br />

Vooral <strong>voor</strong> de scholen die projectmatig muziekonderwijs laten geven door<br />

muziekdocenten heeft deze wijze van samenwerking verstrekkende gevolgen <strong>voor</strong><br />

de verankering van muziekeducatie binnen het reguliere onderwijsprogramma:<br />

zodra een project ten einde is, vervalt ook de muziekles. Dit geldt niet alleen <strong>voor</strong><br />

scholen die deelnemen aan Muziek in ieder kind, maar ook <strong>voor</strong> scholen die binnen<br />

het reguliere onderwijs een muziekproject uitvoeren. Doordat de groepsleerkrachten<br />

tijdens de uitvoering van de projecten over het algemeen niet actief betrokken<br />

worden bij de uitvoering en ook niet gecoacht dan wel begeleid worden, voelen zij<br />

zich niet competent genoeg om deze lessen, na afloop van het project, zelf uit te<br />

voeren. Bovendien zeggen veel leerkrachten, directeuren en cultuurcoördinatoren<br />

dat onzeker is of het project gecontinueerd kan worden na beëindiging van de subsidieperiode.<br />

Van structurele samenwerking lijkt dus nog geen sprake, het lijken<br />

eerder incidentele projecten.<br />

Wel moeten we daarbij opmerken dat het merendeel van de leerkrachten ook<br />

niet de behoefte voelt om zelfstandig de muzieklessen te geven zoals deze in muziekprojecten<br />

worden verzorgd door de muziekdocent. Dit heeft <strong>voor</strong> een belangrijk<br />

deel te maken met het feit dat het (leren) bespelen van een instrument vaak een<br />

belangrijke rol speelt in deze lessen. Er is daardoor een grote kloof tussen wat de<br />

leerkrachten zelf doen aan muziekeducatie en wat de muziekdocenten aanbieden.<br />

Uit ons onderzoek <strong>voor</strong> Muziek Telt naar de stand van zaken in muziekeducatie in<br />

het primair onderwijs blijkt dat de leerkrachten <strong>voor</strong>al aandacht besteden aan de


46 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

domeinen ‘zingen’, ‘luisteren’ en ‘bewegen’. ‘Lezen en noteren’ en ‘spelen’ – de<br />

domeinen waaraan de muziekdocenten juist meer aandacht besteden – komen veel<br />

minder aan bod.<br />

Competenties van leerkrachten<br />

Zoals vermeld zijn veel groepsleerkrachten onzeker over hun competenties bij<br />

het geven van muzieklessen. Uit ons onderzoek naar Muziek Telt blijkt dat deze<br />

onzekerheid <strong>voor</strong> leerkrachten soms een reden is om minder aandacht te besteden<br />

aan een specifiek domein of de muziekles in zijn geheel. De leerkrachten waarderen<br />

de inzet van een vakleerkracht zeer, omdat zij wel het belang van muziekeducatie<br />

onderstrepen. Voor hen is de inzet van een vakleerkracht een manier om toch<br />

structureel aandacht te (kunnen) besteden aan muziekeducatie binnen het reguliere<br />

programma.<br />

In zekere mate geldt dit ook <strong>voor</strong> de inzet van muziekdocenten van culturele<br />

instellingen. Hoewel in de beleidsnota van staatssecretaris Zijlstra specifiek benoemd<br />

wordt dat structurele samenwerking tussen scholen en culturele instellingen<br />

met aandacht <strong>voor</strong> het met en van elkaar leren cruciaal is, lijkt het leren van<br />

elkaar momenteel <strong>voor</strong>namelijk gericht op professionalisering van de muziekdocenten.<br />

Leerkrachten benoemen dat deze muziekdocenten vaak niet beschikken<br />

over de benodigde didactische en pedagogische competenties om klassikaal les te<br />

kunnen geven. Ze missen de specifieke competenties <strong>voor</strong> klassenmanagement<br />

en groepsinstructie. Bij de bezochte projecten van Muziek in ieder kind begeleiden<br />

<strong>voor</strong>al de leerkrachten de muziekdocenten om deze vaardigheden te verwerven.<br />

De vakleerkrachten beschikken volgens de in ons onderzoek bevraagde groepsleerkrachten<br />

wel over deze specifieke pedagogisch-didactische competenties.<br />

Leerkrachten uit alle veertien muziekeducatieve Muziek in ieder kind-projecten<br />

noemen desgevraagd als verbeterpunt het vergroten van de pedagogische vaardigheden<br />

van de muziekdocent.<br />

Zoals eerder opgemerkt zeggen de leerkrachten zelf, ook na deelname aan het<br />

project, niet over voldoende competenties te beschikken om muziekeducatie te verzorgen.<br />

Van professionalisering van de leerkracht als gevolg van de samenwerking<br />

binnen de projecten is <strong>voor</strong>alsnog dus nog geen sprake. Dit geldt professionalisering<br />

in zowel de noodzakelijke competenties <strong>voor</strong> het verzorgen van algemeen vormend<br />

muziekonderwijs als die <strong>voor</strong> het verzorgen van (meer) instrumentaal onderwijs.<br />

Uit ons onderzoek naar de stand van zaken van muziekeducatie in het primair<br />

onderwijs komt uitdrukkelijk naar voren dat er een grote behoefte bestaat aan meer<br />

scholing in muziekeducatie. Het gaat hierbij zowel om extra aandacht <strong>voor</strong> muziekeducatie<br />

op de pabo als om aanvullende scholing van zittende leerkrachten. Volgens<br />

veel leerkrachten lijkt er een tendens te zijn om op de pabo steeds minder tijd te besteden<br />

aan muziek. Opmerkelijk is dat ook de vakleerkrachten en muziekdocenten<br />

met wie we gesproken hebben, zeggen onzeker te zijn. Ze zijn niet onzeker over hun<br />

muzikale vaardigheden, maar wel over hun vaardigheden als leerkracht. Dit gevoel<br />

leeft overigens sterker bij muziekdocenten dan bij vakleerkrachten.<br />

47<br />

Obs De Swoaistee,<br />

Groningen,<br />

jenaplanschool<br />

615 leerlingen, 26 groepen, een icc’er<br />

Kor Posthumus, directeur<br />

Obs De Swoaistee, Groningen, jenaplanschool.<br />

Kor Posthumus<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Ik ben er trots op dat wij, in een<br />

periode waarin steeds meer bezuinigd<br />

wordt op kunst en cultuur, juist meer<br />

aandacht zijn gaan besteden aan<br />

deze terreinen in plaats van minder.<br />

Een belangrijke pijler <strong>voor</strong> ons daarin<br />

is Cultuur in de Spiegel, waar<strong>voor</strong><br />

wij een van de pilotscholen zijn.<br />

Cultuur moet je niet langer zien als<br />

doel, maar als middel waaraan je<br />

het onderwijs kunt ophangen. Zo is<br />

er door Cultuur in de Spiegel een<br />

leerpsychologische lijn ontwikkeld<br />

waarin cultuur bij<strong>voor</strong>beeld een<br />

rol speelt in de rekenles. Het raakt<br />

ook aan onze uitgangspunten als<br />

jenaplanschool. Daarin gaat het<br />

niet om een uur tekenen of muziek<br />

of handvaardigheid, maar om<br />

de integratie van allerlei vakken,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld in wereldoriëntatie.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Door Cultuur in de Spiegel worden<br />

de kerndoelen in feite overbodig. Nu<br />

zijn ze nog zo ruim dat je er alle kanten<br />

mee uit kunt. Maar <strong>voor</strong> rekenen<br />

en taal zijn er referentieniveaus. Voor<br />

cultuureducatie zijn die er niet, waardoor<br />

dat onderdeel meteen minder<br />

status heeft. Cultuur in de Spiegel<br />

verhoogt die status. Je kunt prachtige<br />

dingen doen, maar het heeft weinig<br />

zin als het besef van het belang van<br />

cultuur niet doordringt. Cultuur is de<br />

basis <strong>voor</strong> intellectuele ontwikkeling.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘Heel plat gezegd € 10,90. Dat geld<br />

geven we uit aan taakuren, maar het<br />

overgrote deel besteden we aan <strong>voor</strong>stellingen.<br />

Soms is dat buiten school,<br />

maar omdat we zo groot zijn is dat<br />

vaak lastig. Gelukkig hebben we in<br />

de school een prachtige ruimte waar<br />

we makkelijk <strong>voor</strong>stellingen kunnen<br />

organiseren.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Ik hoop dat Cultuur in de Spiegel erin<br />

slaagt om te komen tot goede handvatten<br />

en instrumenten. Want hoe<br />

meer cultuur geïntegreerd is in het<br />

onderwijs, des te beter het geborgd<br />

is. Dus OCW zou <strong>voor</strong>al heel goed<br />

moeten kijken naar de opbrengsten<br />

van Cultuur in de Spiegel. Vanuit de<br />

overheid is er al de nodige belangstelling<br />

en ook vanuit Vlaanderen is er<br />

interesse getoond. Uiteindelijk moeten<br />

we cultuur niet meer gaan zien als<br />

losse educatie, maar als een manier<br />

van omgaan met de lesstof.’<br />

"Cultuur is<br />

de basis <strong>voor</strong><br />

intellectuele<br />

ontwikkeling"


48 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

Samenvattend lijkt de conclusie dat alle uitvoerders van muziekeducatie – leerkrachten,<br />

vakleerkrachten en muziekdocenten – behoefte hebben aan (bij)scholing.<br />

Deze behoefte is het grootst bij de leerkrachten en de muziekdocenten. De leerkrachten<br />

onderstrepen wel het belang van zowel algemeen vormend muziekonderwijs<br />

als instrumentaal onderwijs, maar voelen zich <strong>voor</strong> geen van beide competent<br />

genoeg. Bovendien blijken ze ook niet de behoefte te voelen zelf muzieklessen, zoals<br />

gegeven door muziekdocenten, te verzorgen. Wel hebben zij behoefte aan (bij)<br />

scholing om zelfstandig algemeen vormende muzieklessen te kunnen geven. De<br />

muziekdocenten ervaren de behoefte om hun didactische en pedagogische competenties<br />

te vergroten. Alle uitvoerders van de muzieklessen noemen de professionaliteit<br />

van de uitvoerders essentieel <strong>voor</strong> de kwaliteit van de muzieklessen.<br />

Om de kwaliteit van het muziekonderwijs te verbeteren en te borgen moeten de<br />

door de uitvoerders zelf uitgesproken handelingsverlegenheid en het gevoel van<br />

onzekerheid over de eigen competenties nadrukkelijk aandacht krijgen. Hetzelfde<br />

geldt <strong>voor</strong> hun uitdrukkelijke oproep om meer scholing.<br />

Goed muziekonderwijs volgens leerlingen<br />

De waardering van muziekonderwijs door leerlingen is afhankelijk van een aantal<br />

factoren. De belangrijkste factor is de leerkracht: over het algemeen zijn leerlingen<br />

die de muziekdocent leuk vinden ook zeer enthousiast over diens muzieklessen.<br />

Omgekeerd is dat ook het geval: de muzieklessen van docenten die leerlingen<br />

‘te streng’ of ‘te serieus’ vinden, werken demotiverend en zijn volgens de<br />

leerlingen ‘niet zo leuk’.<br />

Een andere factor die leerlingen belangrijk<br />

‘Groepsleerkrachten<br />

worden niet actief<br />

betrokken bij de<br />

uitvoering van de<br />

muziekeducatieprojecten<br />

en ze voelen zich niet<br />

competent genoeg om<br />

deze lessen zelf te geven.’<br />

vinden, is de variatie in de lessen: leerlingen<br />

houden van afwisseling in verschillende<br />

activiteiten. Zij geven de <strong>voor</strong>keur aan een les<br />

waarin zang, spel en theorie elkaar afwisselen.<br />

Hoewel leerlingen herhaling vervelend vinden,<br />

is dit uiteraard wel noodzakelijk. Immers:<br />

muziekeducatie is, net als rekenen en taal, een<br />

lesvak, waarin leerlingen door herhaling dingen<br />

moeten leren.<br />

Een derde factor is de keuze <strong>voor</strong> de muziek<br />

in de lessen: hoe meer de liedjes die kinderen<br />

moeten spelen of zingen aansluiten bij<br />

hun belevingswereld, hoe positiever ze zijn<br />

over de muziekles. Binnen instrumentale lessen zijn leerlingen enthousiaster<br />

naarmate ze het gevoel hebben een instrument (beter) te kunnen bespelen. De<br />

leerlingen geven overigens duidelijk de <strong>voor</strong>keur aan wat ze ‘grote’ instrumenten<br />

noemen (zoals gitaar, viool en drums), boven ‘kleine’ instrumenten (zoals<br />

tamboerijn en sambaballen).<br />

Tot slot hangt de waardering van de leerlingen <strong>voor</strong> de muziekles in grote mate<br />

samen met de mogelijkheid om zelf te kiezen <strong>voor</strong> een instrument, de beschikbaarheid<br />

van instrumenten en het aantal verschillende instrumenten dat zij kunnen<br />

49 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

leren bespelen. Leerlingen die zelf mogen kiezen en meer instrumenten uit mogen<br />

proberen (en iedere les daadwerkelijk de beschikking hebben over deze instrumenten),<br />

zijn erg positief over de muzieklessen.<br />

Opbrengsten van de impuls <strong>voor</strong> muziekeducatie<br />

Uitvoerders van muziekeducatie voelen zich niet altijd competent genoeg in het<br />

verzorgen van muziekeducatie. Toch levert zowel de impuls aan muziekeducatie<br />

als de muziekeducatie zelf volgens alle betrokkenen een duidelijke bijdrage aan het<br />

onderwijs en aan de ontwikkeling van de leerlingen.<br />

Het effect van de impuls is het meest zichtbaar bij de scholen die deelnemen aan<br />

de Muziek in ieder kind-projecten: leerkrachten, directeuren en cultuurcoördinatoren<br />

van alle veertien muziekeducatieve projecten stellen dat door de impuls van de<br />

projecten het plezier van kinderen in het maken van muziek is toegenomen. Ook is<br />

volgens hen de kwaliteit van het muziekonderwijs verbeterd en is er meer aandacht<br />

<strong>voor</strong> muziekeducatie. Er is nu meer afwisseling in het reguliere lesprogramma en<br />

de aansluiting tussen de binnen- en buitenschoolse muziekactiviteiten is versterkt.<br />

De toegenomen aandacht <strong>voor</strong> muziekeducatie is volgens de leerkrachten duidelijk<br />

zichtbaar in de dagelijkse lespraktijk: een kwart van de bevraagde leerkrachten<br />

(verdeeld over elf van de veertien projecten) zei <strong>voor</strong> de start van het Muziek in ieder<br />

kind-project géén muziekles te verzorgen, ruim 55% van de leerkrachten (verdeeld<br />

over dertien projecten) zegt dat het aantal uren muziekeducatie is toegenomen.<br />

Bijna de helft van de leerkrachten (eveneens verdeeld over dertien projecten) zegt<br />

dat hun leerlingen door het project met meer muziekgenres in aanraking komen.<br />

Wel moet de kritische opmerking geplaatst worden dat de toename van het<br />

aantal aan muziekeducatie bestede uren vrijwel geheel toe te schrijven is aan de bijdrage<br />

van de muziekdocenten. Zoals eerder opgemerkt is <strong>voor</strong> het merendeel van<br />

de scholen onzeker of ze de muziekeducatieve projecten kunnen blijven uitvoeren<br />

na beëindiging van de subsidieperiode. Het risico is dus aanwezig dat er na afloop<br />

van de subsidietrajecten weer een daling te zien zal zijn van het aantal aan muziekeducatie<br />

bestede uren.<br />

Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat er, zoals al eerder beschreven,<br />

geen sprake lijkt te zijn van professionalisering van de leerkrachten. Zonder professionalisering<br />

kan een individuele groepsleerkracht na afronding van het project de<br />

muzieklessen niet overnemen en zelfstandig uitvoeren. Het aantal uren dat aan<br />

instrumentele lessen besteed zal gaan worden, zal hierdoor, indien de culturele<br />

instelling de lessen niet kan blijven geven, vanzelfsprekend afnemen.<br />

Muziekeducatie in het licht van het toekomstige beleid<br />

In Meer dan kwaliteit staat de versterking van cultuureducatie in het primair onderwijs<br />

centraal. Zo stelt de staatssecretaris dat cultuureducatie van groot belang<br />

is <strong>voor</strong> de persoonlijke ontwikkeling van kinderen en <strong>voor</strong> de creativiteit van de<br />

samenleving als geheel. Kinderen moeten op school een stevig cultureel fundament<br />

krijgen. Aandacht <strong>voor</strong> cultuureducatie bij culturele instellingen is daartoe<br />

volgens de staatssecretaris essentieel. Uit de door ons uitgevoerde onderzoeken


50 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

blijkt dat die aandacht bij culturele instellingen volop aanwezig is. Maar hoe staat<br />

het met de andere cruciale <strong>voor</strong>waarden: structurele samenwerking ‘met aandacht<br />

<strong>voor</strong> de inhoud en met aandacht <strong>voor</strong> het met en van elkaar leren’; de doorlopende<br />

leerlijn <strong>voor</strong> cultuureducatie, die van groot belang is <strong>voor</strong> de samenhang in het<br />

aanbod van scholen en culturele instellingen; en de verankering van cultuureducatie<br />

in het onderwijs?<br />

Doorlopende leerlijnen<br />

18. Dit geldt zowel <strong>voor</strong> de projecten in<br />

het kader van Muziek in ieder kind als <strong>voor</strong><br />

projecten die binnen het regulier onderwijs<br />

worden ingericht en die geobserveerd zijn<br />

tijdens het onderzoek <strong>voor</strong> Muziek Telt.<br />

Leerkrachten die wij <strong>voor</strong> de onderzoeken naar Muziek Telt bevraagd en bezocht<br />

hebben, zeggen over het algemeen dat ze bij hen op school weinig en niet bewust<br />

werken met een doorgaande leerlijn <strong>voor</strong> muziekeducatie. Dit geldt niet <strong>voor</strong> de<br />

scholen we bezochten <strong>voor</strong> Muziek in ieder kind: hier is een grote meerderheid van<br />

de leerkrachten van mening dat het project bijgedragen heeft aan (het creëren van)<br />

een doorlopende leerlijn <strong>voor</strong> muziekeducatie.<br />

Binnen het programma Cultuureducatie met kwaliteit lijkt het belangrijk om de<br />

ontwikkeling van een goede doorlopende leerlijn te blijven stimuleren. Immers,<br />

doorlopende leerlijnen zorgen niet alleen <strong>voor</strong> meer samenhang in het aanbod van<br />

scholen en culturele instellingen, maar kunnen ook leiden tot betere regie op dit<br />

aanbod. Bovendien kan een doorlopende leerlijn de aansluiting verbeteren tussen<br />

binnen- en buitenschoolse talentontwikkeling. Daarnaast zorgt de invoering van<br />

doorgaande leerlijnen ook <strong>voor</strong> het formuleren van heldere tussentijdse doelen<br />

en <strong>voor</strong> een cumulatief programma. In plaats van activiteitgericht aanbod kunnen<br />

scholen dan doelgericht werken aan het uitbreiden van bestaande kennis en vaardigheden<br />

en het verankeren van reeds ontwikkelde vaardigheden.<br />

Structurele samenwerking<br />

Voor de projecten en de scholen die wij bevraagd en bezocht hebben, geldt dat<br />

samenwerking over het algemeen <strong>voor</strong>al praktisch gericht is. Culturele instellingen<br />

komen op de scholen om de projecten uit te voeren, waarbij leerkrachten <strong>voor</strong>al<br />

een ondersteunende rol vervullen. Van een structurele samenwerking lijkt nog<br />

geen sprake, het blijven incidentele projecten. 18<br />

Over de samenwerking kan daarnaast nog opgemerkt worden dat er<br />

in huidige projecten <strong>voor</strong>al sprake is van professionalisering van de<br />

muziekdocenten en niet van professionalisering van de leerkrachten<br />

van de betrokken scholen. Omdat muziekdocenten vaak niet beschikken<br />

over de benodigde pedagogisch-didactische competenties om<br />

klassikaal les te kunnen geven, krijgen ze begeleiding van de leerkrachten.<br />

Zelf vinden leerkrachten dat ze, ook na deelname aan (muziekeducatieve) projecten,<br />

niet over voldoende competenties beschikken om zelf muziekeducatie te verzorgen.<br />

Binnen Cultuureducatie met kwaliteit lijkt het noodzakelijk om meer nadruk<br />

te leggen op het stimuleren van structurele samenwerking tussen scholen en<br />

culturele instellingen en het realiseren van <strong>voor</strong>tdurende aandacht <strong>voor</strong> professionalisering.<br />

Zo zou gestimuleerd kunnen worden dat er niet alleen aandacht is<br />

<strong>voor</strong> inhoudelijke en praktische afstemming, maar ook <strong>voor</strong> onderlinge professio-<br />

51 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

nalisering. Daarnaast zouden er vaker studenten betrokken kunnen worden bij het<br />

aanvragen en inrichten van (muziekeducatieve) projecten, waarbij het nadrukkelijk<br />

niet alleen gaat om studenten van conservatoria, maar juist ook om pabostudenten.<br />

Uit de plananalyse van de Muziek in ieder kind-projecten blijkt dat bij het aanvragen<br />

en inrichten van projecten nu <strong>voor</strong>al samenwerking gezocht wordt met conservatoria.<br />

Bij slechts een beperkt aantal projecten worden ook pabo’s betrokken. Dit<br />

is opmerkelijk aangezien basisschoolleerkrachten wel bij vrijwel alle projecten<br />

betrokken zijn als mede-uitvoerder (en in een aantal gevallen ook deel uitmaken<br />

van de doelgroep waarop het project zich richt) en culturele instellingen over het<br />

algemeen niet tevreden zijn over muzikale competenties van leerkrachten. Het betrekken<br />

van leerkrachten in opleiding biedt de mogelijkheid om deze competenties<br />

te vergroten. Het lijkt dan ook raadzaam om een impuls te geven aan de inrichting<br />

van structurele, op professionalisering gerichte, samenwerking tussen basisscholen,<br />

pabo’s en culturele instellingen, die zowel inhoudelijk als strategisch, financieel<br />

en materieel verankerd is.<br />

Verankering<br />

Zoals eerder opgemerkt heeft de impuls aan muziekeducatie gezorgd <strong>voor</strong> meer<br />

aandacht <strong>voor</strong> en een grotere reikwijdte van muziekeducatie. Meer kinderen dan<br />

<strong>voor</strong>heen komen in aanraking met actieve muziekeducatie. Het is echter sterk de<br />

vraag of de projecten daadwerkelijk verankerd zijn in het cultuurbeleid van de betrokken<br />

scholen. Zoals gezegd is het op de meeste scholen onzeker of het project na<br />

beëindiging van de subsidieperiode <strong>voor</strong>tgezet kan worden. Leerkrachten beschikken<br />

daartoe (nog) niet over de juiste competenties.<br />

Daar waar sprake is van verankering van projecten, lijkt het <strong>voor</strong>al te gaan om<br />

inhoudelijke verankering. Van strategische, materiële en financiële verankering is<br />

in de meeste gevallen geheel geen sprake. Voor de komende jaren is het dan ook<br />

raadzaam om concrete aandacht te besteden aan de wijze waarop de aanvragers van<br />

projecten <strong>voor</strong>nemens zijn om deze zowel inhoudelijk als strategisch, materieel en<br />

financieel te verankeren. Dit is immers essentieel om projecten ook na een subsidieperiode<br />

<strong>voor</strong>t te kunnen zetten.<br />

Discussie<br />

Alle betrokkenen zijn het erover eens: muziekeducatie is van groot belang. Niet<br />

alleen <strong>voor</strong> de ontwikkeling van muzikale vaardigheden en het leren bespelen van<br />

een instrument maar ook <strong>voor</strong> sociale en cognitieve vaardigheden, zo verwacht<br />

men. Toch ligt de focus binnen het primair onderwijs over het algemeen niet op<br />

muziekeducatie, maar nadrukkelijk op taal en rekenen. Directeuren zeggen te worstelen<br />

met het vinden van de balans tussen aandacht <strong>voor</strong> verbeteren van het taal-<br />

en rekenonderwijs en het onderwijs in de andere vakken, waaronder muziek. De<br />

laatste jaren is er vanuit de samenleving en de overheid zoveel aandacht <strong>voor</strong> het<br />

verbeteren van de taal-, lees- en rekenvaardigheden dat scholen hun handen hieraan<br />

vol hebben. Bovendien is de inzet van financiële middelen hier grotendeels op<br />

afgestemd. Bijscholing in taal- en rekendidactiek wordt eerder ingezet dan bijscho-


52 Muziekles op de basisschool: meer en beter?<br />

Tamara van Schilt-Mol<br />

19. Stuurgroep Critical friends (2008),<br />

ibidem, p. 84.<br />

ling in muziekeducatie, ondanks het feit dat de groepsleerkrachten én de muziekdocenten<br />

zich veelal onzeker voelen over het vormgeven van de muzieklessen.<br />

In het licht van de professionalisering van zowel de leerkrachten als de muziekdocenten<br />

én de <strong>voor</strong>genomen plannen van de staatssecretaris <strong>voor</strong> de ondersteuning<br />

van scholen en leraren bij het realiseren van de kerndoelen cultuureducatie,<br />

is het interessant om een discussie aan te gaan over het belang van de kerndoelen<br />

en de wijze waarop deze in de praktijk worden ingevuld. Op dit moment lijkt er<br />

geen enkele noodzaak te zijn om de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie te realiseren.<br />

Critical friends merkt hierover op: ‘De Onderwijsinspectie stelt hierover nooit<br />

of zelden een vraag waardoor de indruk gewekt wordt dat de plaats van de kerndoe-<br />

len kunstzinnige oriëntatie van ondergeschikt belang is. Terwijl juist<br />

de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie de enige formele criteria zijn<br />

<strong>voor</strong> goede cultuureducatie.’ 19<br />

Als de invulling van muziekeducatie afgestemd wordt op concreet te behalen<br />

doelstellingen, neemt de kans toe dat samenwerking tussen groepsleerkrachten en<br />

muziekdocenten daadwerkelijk leidt tot het over en weer overdragen van kennis<br />

en vaardigheden en daarmee tot het vergroten van ieders competenties. Immers,<br />

indien de activiteiten <strong>voor</strong> muziekeducatie zijn afgestemd op <strong>voor</strong>af te behalen<br />

doelstellingen en er geen sprake meer is van activiteit-, maar van doelgerichte<br />

muziekeducatie, is <strong>voor</strong> alle uitvoerende partners duidelijk welke competenties de<br />

leerkracht en de muziekdocent nodig hebben en in het algemeen welke competenties<br />

centraal dienen te staan in de na- of bijscholing van leerkrachten en muziekdocenten<br />

en bij onderlinge professionalisering.<br />

Dit zal vervolgens kunnen leiden tot het inrichten van overdraagbare en verankerde<br />

educatieve projecten die zowel vóór als dóór scholen kunnen worden uitgevoerd,<br />

waarin er sprake is van een gelijkwaardige relatie tussen beide samenwerkingspartners<br />

en waarin deze concreet toewerken naar <strong>voor</strong>af vastgestelde doelen<br />

<strong>voor</strong> de muzikale ontwikkeling van leerlingen.<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


54 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

55<br />

Waarom wij altijd<br />

bijna het Songfestival<br />

winnen<br />

Thije Adams<br />

Thije Adams<br />

Thije Adams is <strong>voor</strong>malig topambtenaar<br />

van het Ministerie van OCW. Hij was<br />

er onder meer Directeur Algemeen<br />

Cultuurbeleid en Directeur Internationale<br />

Betrekkingen. Momenteel is hij zelfstandig<br />

adviseur en publicist op het snijvlak<br />

van kunst, cultuur en beleid. Recent<br />

publiceerde hij Kunst moet, ook in tijden<br />

van cholera en, in samenwerking met<br />

Frans Hoefnagel, Kunstbeleid in tijden<br />

van cholera beide in <strong>2012</strong> verschenen bij<br />

Van Gennep’ Amsterdam.<br />

El Sistema<br />

Voor de afsluiting van het Holland Festival zorgde dit jaar het Simón<br />

Bolívar Symphony Orchestra uit Venezuela. Al eerder was een van de<br />

jongere broertjes van dat orkest in Nederland te gast. En de dirigent,<br />

Gustavo Dudamel, had hier al een keer <strong>voor</strong> het Koninklijk Concertgebouworkest<br />

gestaan. Maar op 28 juni was dus de combinatie op<br />

bezoek die wereldwijd <strong>voor</strong> zoveel opwinding heeft gezorgd. Want<br />

hoe kan dat: een land als Venezuela en dan zo’n orkest en zo’n dirigent?<br />

En <strong>voor</strong>al zo’n manier van musiceren, waarmee zij alles wat ze<br />

spelen, laten flonkeren van leven.<br />

Het verhaal is onderhand wel bekend. Maar ik sta er toch wat langer<br />

bij stil, omdat het de blik op de situatie hier in ons land scherpt.<br />

Hoe houd je in een stad als Carácas, en dan <strong>voor</strong>al in de armere wijken, kinderen<br />

van straat en weg van de criminaliteit die daar – letterlijk – heerst? Hoe bied je hun<br />

sociaal een beter alternatief? Zo’n 35 jaar geleden bedacht een econoom en musicus<br />

daar<strong>voor</strong>, op zich weinig opzienbarend, het volgende: leer die kinderen een<br />

instrument bespelen zodat ze samen muziek kunnen maken. Na schooltijd, maar<br />

wel serieus, dus alle dagen van de week. Aan kinderen die mee wilden doen geen<br />

gebrek, al was het maar vanwege de boterham die ze daar kregen. Oudere kinderen<br />

onderrichtten de jongere. En zo ontstonden er door het hele land muziekklasjes.<br />

Hieruit groeiden ensembles, daaruit vervolgens orkesten en uit die orkesten het<br />

nationaal jeugdorkest Simón Bolívar, inmiddels dus het Simón Bolívar Symphony<br />

Orchestra van Venezuela. Wat je noemt een doorlopende leerlijn. En dat allemaal<br />

rond ‘klassieke muziek’.<br />

Het meest verbazingwekkende aan dit hele fenomeen – de bedenker ervan, José<br />

Antonio Abreu, heeft <strong>voor</strong> zijn initiatief twee jaar geleden in ons land de Praemium<br />

Erasmianum ontvangen – is dat de deelnemers, kinderen en jongeren, geen van allen<br />

sporen vertonen van fysiek of psychisch geweld. Als zij al spelen alsof hun leven<br />

ervan afhangt, dan is dat overduidelijk omdat zij er zin in hebben. Zin inderdaad in<br />

‘klassieke muziek’. Dat begint al op tamelijk jeugdige leeftijd. Nauwelijks kunnen<br />

ze op hun halve violen en cello’s een beetje spelen, of zij nemen ook Dvorˇák onder<br />

handen. De Slavische dansen uiteraard. Uit het filmmateriaal dat hiervan bestaat,<br />

1. Over El Sistema zijn meerdere publicaties<br />

en films verschenen. Zie bij<strong>voor</strong>beeld<br />

Tunstall (<strong>2012</strong>). Changing Lives; http://<br />

www.el-sistema-film.com/<br />

Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

valt op te maken dat horen en zien je daarbij vergaat. Gelukkig kennen ze in Venezuela<br />

geen inspectie die controleert op decibellen, zodat de ensembles ongestoord met<br />

Dvorˇák hun gang kunnen gaan.<br />

Het is verleidelijk om nog veel meer te vertellen over dit initiatief – El Sistema –<br />

uit Venezuela. Maar alles is te bekijken op film. Het aantal opnamen van Dudamel,<br />

die inmiddels alle grote orkesten ter wereld heeft gedirigeerd, Amsterdam, Berlijn,<br />

Wenen, en die momenteel chef-dirigent is in Los Angeles, is nauwelijks<br />

nog bij te houden. Er gaat bijna geen dag <strong>voor</strong>bij of op de klassieke<br />

muziekzender Brava is wel een van die opnamen te zien, met<br />

Dudamel, meestal dirigerend uit het hoofd. 1<br />

Maar één ding willen wij toch nog weten. Hoe kon daar in Venezuela, in dat Venezuela<br />

van Hugo Chávez, een muzikale beweging ontstaan met een elan en een<br />

niveau die de hele wereld verbaasd hebben doen staan? Zelfs Nederland, enigszins.<br />

Het antwoord is: men loopt daar nog een beetje achter. Men is daar nog een beetje –<br />

ja, het grote woord moet er maar uit – achterlijk. En wel in tweeërlei opzicht.<br />

Allereerst hebben kinderen daar niets anders. Het verkeer en de criminaliteit<br />

maken aan de lopende band slachtoffers. Zelfs een partijtje voetbal op straat is al<br />

gevaarlijk. De kinderen zitten niet op judo, atletiek of hockey; hoeven niet naar<br />

paardrijles en hebben geen slaapfeesten. Wat dan resteert, is, inderdaad, El Sistema.<br />

Alleen El Sistema. Ja, dan is het geen wonder dat kinderen met ook maar een<br />

beetje muzikale aanleg spelen alsof hun leven ervan afhangt. Omdat hun leven er<br />

inderdaad van afhangt. Want wie in een van de grotere orkesten mag meedoen, die<br />

is toch vanuit de hel van de straat in een andere wereld terechtgekomen. Bekijk de<br />

filmbeelden en wie daar niet door getroffen is, krijgt van mij zijn geld terug.<br />

Maar het is niet alleen het gebrek aan keuzes. Er is nog iets anders. En wel een<br />

on<strong>voor</strong>waardelijke, volstrekt onideologische keuze <strong>voor</strong> klassieke muziek. Waarom<br />

spelen die kleine kinderen Dvorˇák? Omdat Dvorˇák mooi is natuurlijk. Maar ook<br />

omdat niemand hun vraagt of Dvorˇák wel past bij hun identiteit. Omdat er niemand<br />

is die hun plezier in Dvorˇák vergalt door er fijntjes op te wijzen dat zoiets toch<br />

eigenlijk niet kan, zo’n dooie witte uit de negentiende eeuw uit Europa <strong>voor</strong> jonge<br />

Zuid-Amerikaanse kinderen in de eenentwintigste eeuw. En dus gaan zij met de<br />

vrolijke energie van jonge honden Dvorˇák te lijf. Hoogtepunt van de bijna ontroerende<br />

directheid waarmee ze zich verhouden tot klassieke muziek is een uitspraak<br />

van Gustavo Dudamel op een cd met opnamen van Tsjaikovski. Waarschijnlijk in<br />

antwoord op een vraag van deze of gene wat hij en zijn orkest nu met zo’n Russische<br />

componist hadden, ja, kónden hebben. En dan zegt Dudamel dat hij ook wel<br />

beseft dat Rusland erg ver van Venezuela vandaan ligt, maar dat dat niet geldt <strong>voor</strong><br />

Tsjaikovski. Die is ook van hen. Precies het goede antwoord! Deze jongen, man<br />

inmiddels, loopt onbevangen door de rijke wereld van de klassieke muziek en zegt<br />

dan bij<strong>voor</strong>beeld dat Beethoven zo’n groot componist is, omdat bij hem alle noten<br />

precies op de goede plaats staan. En wie oren heeft om te horen en ogen om te zien,<br />

die weet: zo is het maar net!<br />

Mij treft dit soort onbevangenheid jegens klassieke muziek altijd zeer. Van een<br />

Japanse jongen, blind nog wel, die in 2009 het Van Cliburn-concours won. Of de<br />

levendige belangstelling <strong>voor</strong> opera en dan <strong>voor</strong>al het belcantorepertoire in bepaalde<br />

streken van Zuid-Afrika, waar je iedere belangstelling <strong>voor</strong> muziek zou verwach-


56<br />

Obs De Spelelier, Boxtel<br />

Liesbeth Prinsen<br />

Obs De Spelelier,<br />

Boxtel<br />

298 leerlingen, een icc’er<br />

Liesbeth Prinsen, directeur<br />

"Cultuur is<br />

verweven in<br />

veel van onze<br />

activiteiten"<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Ik heb heel veel waar ik trots op<br />

ben. Wij zijn al heel lang op kunst en<br />

cultuur gericht en we streven ernaar<br />

om dat zo veel mogelijk in de diverse<br />

leergebieden te integreren. En daar<br />

slagen we steeds meer en beter in.<br />

Cultuur is verweven in veel van onze<br />

activiteiten. We werken veel vanuit<br />

thema’s en daarin laten we kunst en<br />

cultuur een belangrijke rol spelen.<br />

Daarbij zoeken we naar nieuwe mogelijkheden.<br />

Zo gaan we<br />

binnenkort beginnen<br />

met een kinderkunstuitleen.<br />

Daarnaast<br />

ondernemen we activiteiten<br />

in het kader van<br />

de brede school De<br />

Wilgenbroek.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen<br />

<strong>voor</strong> kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘De kerndoelen zijn <strong>voor</strong> ons ruim<br />

genoeg om te kunnen doen wat wij<br />

belangrijk vinden. Dat is zo goed en<br />

zo breed mogelijk aanbieden en aansluiten<br />

bij wat we al moeten doen. In<br />

dat opzicht zijn wij veel verder dan de<br />

gemiddelde school, dus wij hebben<br />

geen behoefte aan een preciezere invulling.<br />

In zijn algemeenheid betekent<br />

aanscherping van de kerndoelen dat<br />

scholen nog meer moeten doen, terwijl<br />

dat al zo veel is. Dus daarom zou<br />

ik er ook geen <strong>voor</strong>stander van zijn.’<br />

Wat heeft u meegenomen van<br />

het landelijke beleid?<br />

‘In 2006 heeft een van onze leerkrachten<br />

de icc-cursus gedaan. Dat heeft<br />

geleid tot een beleidsplan waarin<br />

wij hebben vastgelegd om kunst- en<br />

cultuureducatie zo veel mogelijk<br />

zichtbaar te integreren. We bieden<br />

ontwikkelingsgericht onderwijs vanuit<br />

spelactiviteiten in de onderbouw tot<br />

meer onderzoeksgerichte activiteiten<br />

in de bovenbouw. Daarin hebben<br />

we een doorlopende leerlijn waarin<br />

kunst en cultuur verweven is. Uiteraard<br />

hebben we ook de CEPO-gelden<br />

benut, bij<strong>voor</strong>beeld door te werken<br />

aan leerkrachtvaardigheden binnen de<br />

verschillende kunst- en cultuurdisciplines.<br />

Daarbij werken we nauw samen<br />

met CultuurBox, de marktplaats <strong>voor</strong><br />

culturele activiteiten in Boxtel.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Wij doen al heel veel, maar ik zou niet<br />

kunnen zeggen wat nu echt werkt.<br />

Kennisvergroting bij leraren zou denk<br />

ik een goed middel zijn. Het belangrijkste<br />

is dat er genoeg middelen<br />

zijn om kunst- en cultuureducatie te<br />

handhaven of te verbeteren. Het departement<br />

zou zich echt hard moeten<br />

maken <strong>voor</strong> cultuur in het onderwijs.<br />

Het moet veel meer zijn dan alleen<br />

een kersje op de taart.’<br />

57 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

2. Wils, Zweers & Berger (<strong>2012</strong>). Evaluatie<br />

Regeling cultuurparticipatie provincies<br />

en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>. Daarnaast heeft<br />

de DSP-groep in opdracht van het fonds<br />

jaarlijks een enquête onder provincies en<br />

gemeenten gehouden. Het laatste rapport<br />

verscheen begin dit jaar: Van der Horst &<br />

Maarschalkerweerd (<strong>2012</strong>).<br />

ten, behalve deze. Terwijl wij ons <strong>voor</strong>tdurend afvragen of je mensen, en <strong>voor</strong>al<br />

kinderen, klassieke muziek nog wel aan kunt doen, heerst er elders op de wereld een<br />

nagenoeg ongetemperde vreugde over de ontdekking van deze tovertuin.<br />

De Regeling <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

Waarom vertel ik dit alles? Het eerlijke antwoord is uiteraard dat ik wel eens zou<br />

willen weten hoe dat daar in Venezuela allemaal kan en waarom wij niet zoiets<br />

hebben. Of netter gezegd: om wat daar gebeurt, te vergelijken met hoe wij dingen<br />

aanpakken. In de Regeling <strong>Cultuurparticipatie</strong> bij<strong>voor</strong>beeld.<br />

Maar heeft het wel zin om Venezuela, nog half een ontwikkelingsland, op dit<br />

punt te vergelijken met Nederland? Onze bevolking en ons beleid, hebben die ook<br />

maar iets gemeen met de mensen en de <strong>voor</strong>keuren in zo’n Zuid-Amerikaans land<br />

en zijn cultuurpolitiek of het ontbreken daaraan? Is een vergelijking bovendien<br />

methodologisch wel correct, gegeven het feit dat onze regeling een beleidsmatige<br />

overkoepeling vormt <strong>voor</strong> een heleboel kleinere activiteiten en projecten, terwijl<br />

El Sistema in feite één groot project is? Is ten slotte een vergelijking vanuit ons land<br />

gezien wel fair? El Sistema is ongetwijfeld een van de meest succesvolle ontwikkelingen<br />

op het gebied van muziekeducatie van de laatste tijd. Je moet al teruggaan tot<br />

Kodály destijds in Hongarije om iets van deze betekenis en impact te vinden. Maar<br />

zelfs dan: spreken de resultaten van El Sistema niet <strong>voor</strong>al tot de verbeelding omdat<br />

wij hier te maken hebben met een land waarvan <strong>voor</strong>dien niemand had gehoord als<br />

het gaat om muziek of muziekonderwijs? Omdat deze keer inderdaad een ontwikkelingsland<br />

de toon zet?<br />

Genoeg <strong>voor</strong>behoud en kanttekeningen! Al sinds jaar en dag doen wij in Nederland<br />

ons best om met allerlei overheidsmaatregelen beweging te krijgen in cultuureducatie<br />

en cultuurparticipatie. Wat is er dan op tegen om te kijken of er iets valt te<br />

leren van een best practice elders?<br />

Op dit moment ligt er een beleidsevaluatie <strong>voor</strong> van de Regeling cultuurparticipatie<br />

provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>. 2 De bedoeling is om de ervaringen en<br />

de inzichten van de afgelopen jaren te verdisconteren in het nieuwe<br />

programma <strong>voor</strong> 2013-2016. En als wij daarbij dan op hoofdlijnen,<br />

niet op details, gebruikmaken van het zijlicht dat een benadering als<br />

die van El Sistema werpt op hoe wij dingen hebben aangepakt, dan<br />

zou dat kunnen helpen om dat nieuwe programma nog beter in elkaar<br />

te steken dan het huidige. Of niet soms? Daar gaan we.<br />

Stap een. Herlees nog eens artikel 2 van de Regeling, het doel. Vat dat vervolgens uit<br />

het hoofd in eigen woorden samen. Vindt u dat moeilijk? Dan bent u niet de enige.<br />

Het doel van de regeling is niet alleen moeilijk te begrijpen, het valt ook lastig om te<br />

zetten in praktisch handelen. Twee dingen die ongetwijfeld met elkaar samenhangen.<br />

Stap twee van het programma is de vertaling ervan in projecten. In drie jaar tijd<br />

waren dat er drieduizend. Verreweg de meeste daarvan op het gebied van cultuureducatie<br />

of amateurkunst. En daar komt in <strong>2012</strong> nog wel een aantal bij. Een indrukwekkend<br />

aantal. Maar dat is een eufemisme. Dat al die projecten vervolgens weer<br />

hun eigen oogmerken hebben, mag geen verbazing wekken. De combinatie van


58 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

Artikel 2. Doel<br />

1. De decentralisatie-uitkering wordt verstrekt <strong>voor</strong><br />

het stimuleren van cultuurparticipatie<br />

van alle burgers opdat iedere Nederlander, te beginnen<br />

bij jongeren, actief in aanraking komt met een<br />

cultuurdiscipline. De missie wordt ondersteund door<br />

de volgende doelstellingen:<br />

a. Meer mensen doen mee, georganiseerd en ongeorganiseerd;<br />

b. Er komt betere ondersteuning (begeleiding, scholing,<br />

presentatiemogelijkheden, samenwerking met<br />

professionals).<br />

2. De activiteiten in het kader van de decentralisatieuitkering<br />

zijn dienstig aan de culturele loopbaan. De<br />

decentralisatie-uitkering wordt verstrekt met het<br />

oog op het bereiken van (nieuwe) doelgroepen, het<br />

continu blijven ontwikkelen van en vernieuwing aanbrengen<br />

in activiteiten, alsmede het verankeren van<br />

succesvolle activiteiten in structureel beleid waar<strong>voor</strong><br />

geen decentralisatie-uitkering meer nodig is.<br />

drie programmalijnen (cultuureducatie,<br />

amateurkunst, volkscultuur) en drie<br />

doorsnijdende thema's (vernieuwing,<br />

diversiteit, verankering) levert een ingewikkeld,<br />

zo niet te ingewikkeld stramien<br />

van ambities op die niet zo gemakkelijk<br />

in projecttermen te vertalen zijn.<br />

Stap drie leidt tot de vraag of bij de<br />

uitvoering van de projecten recht is<br />

gedaan aan de oorspronkelijke doelstellingen<br />

ervan. Hier wordt het zicht<br />

onscherp. In de evaluatie is daar niet<br />

heel precies naar gekeken. Hooguit is<br />

er een vermoeden dat er tussen doel<br />

en uitvoering wel eens een aanzienlijk<br />

verschil zou kunnen bestaan. 3 Voor alle<br />

duidelijkheid: dat hoeft niet te betekenen<br />

dat een bepaald project is mislukt.<br />

Er zijn dan alleen andere resultaten<br />

geboekt dan <strong>voor</strong>af beoogd.<br />

En ten slotte stap vier: het effect van<br />

de projecten. Daar valt, althans binnen<br />

de nu <strong>voor</strong>liggende evaluatie niets<br />

over te zeggen, omdat daar niet naar<br />

is gekeken. Bovendien zou men <strong>voor</strong><br />

een evaluatie van effecten een duidelijk<br />

beeld moeten hebben van de stand van zaken bij aanvang van de<br />

regeling, om bereikte resultaten daar tegen af te kunnen zetten.<br />

Hier zitten wij dan. Met een handleiding <strong>voor</strong> het bouwen van<br />

stofzuigers die aan duidelijkheid te wensen overlaat. Met niettemin<br />

een groot aantal pogingen om zo’n ding in elkaar te zetten. Er is vervolgens<br />

ook met die stofzuigers gewerkt, maar of dat oordeelkundig<br />

is gebeurd, weten we niet. Ook al omdat niemand heeft gekeken of<br />

de boel van dat stofzuigen ook schoner is geworden. Misschien heeft een onzichtbare<br />

hand alles in de goede richting geleid. Dat zou inderdaad kunnen, maar echt<br />

gerust zijn we er niet op.<br />

Nu echter een stap terug. Wat zien we als we iets meer afstand nemen? Allereerst<br />

hoe ingewikkeld datgene is wat we in Nederland hebben bedacht in vergelijking<br />

met wat men in Venezuela doet. Jongeren, zelf musiceren, klassieke muziek:<br />

iedere stap in El Sistema is een toespitsing. Kijk nu naar de doelstelling van het<br />

Nederlandse programma en zie dat bijna ieder aandachtstreepje leidt tot een uitwaaiering.<br />

Telkens een vergroting van het aantal vakken en vakjes.<br />

Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>.<br />

3. Wils, Zweer & Berger (<strong>2012</strong>), ibidem,<br />

p. 45-46 concluderen dat er ‘een spagaat<br />

is ontstaan tussen de behoeften van het<br />

OCW en het fonds enerzijds en gemeenten<br />

en provincies anderzijds’ door de<br />

‘combinatie van te algemene doelstellingen<br />

en decentrale beleidsvrijheid’. OCW en<br />

het fonds konden maar beperkt invloed<br />

uitoefenen op de uitvoering van de regeling<br />

en hebben weinig zicht op het resultaat.<br />

Provincies en gemeenten wilden zo veel<br />

mogelijk autonomie in de aanpak van hun<br />

programma’s. ‘Met name door OCW en het<br />

fonds is dat als een probleem ervaren.’<br />

4. Gemeenten en provincies dragen<br />

jaarlijks € 14 miljoen bij uit eigen middelen<br />

en ontvangen hetzelfde bedrag van<br />

het Rijk als decentralisatie-uitkering<br />

cultuurparticipatie via het Provinciefonds<br />

en het Gemeentefonds<br />

Telkens meer cellen te vullen. Geen wonder dat de concrete effecten<br />

van dit programma niet of nauwelijks vielen te evalueren. Dat was<br />

ongeveer even duur geworden als de € 14 miljoen per jaar <strong>voor</strong> het<br />

programma zelf. 4<br />

59 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

‘Vanuit het programma cultuurparticipatie subsidiëren<br />

gemeenten en provincies <strong>voor</strong>al projecten,<br />

vaak direct en soms via een andere organisatie. In de<br />

periode 2009-2011 subsidieerden gemeenten in totaal<br />

1.643 projecten. Provincies subsidieerden gezamenlijk<br />

in totaal 1.267 projecten. Dat houdt in dat elke gemeente<br />

gemiddeld 57 projecten heeft ondersteund en<br />

een provincie gemiddeld 158 projecten.’<br />

Zelfs <strong>voor</strong> een leek is de conclusie<br />

hier duidelijk: zorg <strong>voor</strong> een drastische<br />

vereenvoudiging van de opzet van<br />

het programma. Want zelfs als de vele<br />

projecten allemaal op de een of andere<br />

manier vrucht hebben afgeworpen –<br />

uitgesloten is dat zoals gezegd niet – dan<br />

nog maak je op deze manier geen vuist.<br />

Bij zo’n projectenberg is het bijna onmogelijk<br />

dat mensen nog iets van elkaars<br />

ervaringen leren. Meer focus dus. Maar<br />

hoe en in welke richting? En valt dat te rijmen met die typisch Nederlandse verdelende<br />

rechtvaardigheid die vereist dat iedereen zijn eerlijk bemeten stuk van de koek<br />

krijgt? Ook al is dat maar een kruimel?<br />

Alvorens met een suggestie te kunnen komen <strong>voor</strong> zo’n toespitsing is het goed<br />

om eerst nog even te kijken hoe het veld van cultuureducatie en amateurkunst er<br />

ook alweer op hoofdlijnen uit ziet.<br />

Van der Horst & Maarschalkerweerd (<strong>2012</strong>). Regeling cultuurparticipatie provincies en<br />

gemeenten 2009-<strong>2012</strong>. Enquête 2011: uitkomsten, p. 13.<br />

Drie domeinen<br />

Het eerste domein is dat van het basis- en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs. Daarover zijn twee<br />

verhalen te vertellen die beide waar zijn, omdat zij gaan over twee naast elkaar bestaande<br />

werkelijkheden.<br />

Het eerste verhaal is dat alle kinderen in Nederland tijdens hun leerplichtige periode<br />

op school kennis maken met kunst. Maar dat is meer theorie dan werkelijkheid.<br />

In de schoolpraktijk staan de kunstvakken permanent onder druk. Aan kerndoelen<br />

kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs, aan kunstvakken en CKV in het<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs, aan mooie woorden en aan goede plannen geen gebrek. En<br />

niemand bestrijdt het belang en de betekenis van deze vakken. Maar tegelijkertijd is<br />

niemand in staat te <strong>voor</strong>komen dat de positie van deze vakken wordt ondergraven.<br />

Het onderwijs heeft steeds meer moeite om leerplichtige kinderen de <strong>voor</strong> onze samenleving<br />

benodigde kennis en vaardigheden bij te brengen. En kunstzinnige kennis<br />

en vaardigheden horen daar nu eenmaal, zoals bijna iedereen meent te weten,<br />

niet bij. Bovendien is de inhoud van de kunstvakken, op zingen en tekenen na, nog<br />

erg vaak theoretisch van aard, zeker in het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs. Je leert op school<br />

niet samen musiceren. Je leert op school over muziek.<br />

De zwakke positie van de kunstvakken in het onderwijs, die begint bij de bekwaamheid<br />

van docenten, heeft overigens op grote schaal geleid tot wat je compensatiebedrijvigheid<br />

zou kunnen noemen. Er is een bloeiende bedrijfstak ontstaan van<br />

gespecialiseerde instellingen en initiatieven om scholen te helpen met de dingen die<br />

zij zelf niet (meer) kunnen. Een levendige handel in orthopedische hulpstukken om<br />

docenten te ondersteunen bij hun moeizame gang richting kunst en cultuur. En dan<br />

meestal ook nog alleen de receptie van kunst en cultuur.<br />

Neem een jeugdtheater<strong>voor</strong>stelling. Die maakt een school in de regel niet zelf,<br />

die koopt ze in. Maar niet alleen de <strong>voor</strong>stelling. Steeds vaker zorgt de producent<br />

er<strong>voor</strong> dat de kinderen ook op het bezoek aan zo’n <strong>voor</strong>stelling worden <strong>voor</strong>bereid.


60 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

En aangezien scholen doorgaans een bescheiden budget hebben om kunst en cultuur<br />

in te kopen, is dit de manier waarop ze aan hun verantwoordelijkheid op dit<br />

punt maar al te graag invulling geven. Ze doen de was de deur uit. Hebben ze er zelf<br />

geen omkijken meer naar. Het extraatje, in dit geval een theater<strong>voor</strong>stelling, wordt<br />

de basis. De oorspronkelijke basis, zoals de vaste muziekles – liedje zingen, ritme<br />

klappen, instrumenten leren herkennen, noten leren lezen – en de vaste tekenles,<br />

zakt weg. Net zoals de boterhammen en melk op school plaats maken <strong>voor</strong> Kapitein<br />

Koek en limonade.<br />

Maar er is gelukkig nog een ander verhaal. Niet alleen Jantje huilt, maar ook Jantje<br />

lacht. Want er zijn ook scholen die <strong>voor</strong> een verlengde schooldag, <strong>voor</strong> hun CKVprogramma<br />

of als brede school, wel iets van hun culturele verantwoordelijkheid<br />

maken. Iets bijzonders. Uit overtuiging en op eigen kracht of met de vele regelingen<br />

die zijn bedacht om de ambities van dit soort scholen te faciliteren. Ook hier<br />

ontbreekt in de regel de mogelijkheid om een muziekinstrument te leren bespelen,<br />

maar deze scholen zijn meestal wel flexibel genoeg om de instrumentale vaardigheden<br />

die leerlingen ergens anders hebben opgedaan, ook in de eigen setting te benutten.<br />

In deze hoek zijn inspirerende <strong>voor</strong>beelden die de burger moed geven. Maar<br />

waarbij zich niet laat verhelen dat het om uitzonderingen gaat. Ze tonen weliswaar<br />

hoe het ook kan, maar leggen onvoldoende gewicht in de schaal om het schoolbestel<br />

als geheel te doen kantelen.<br />

Het tweede domein is dat van de educatieve werkzaamheden van instellingen<br />

met primair een andere taak. Musea bij<strong>voor</strong>beeld, of orkesten. Bijna al deze instellingen,<br />

samen de ruggengraat van ons professionele kunstleven, stellen zich naast<br />

hun hoofdtaak of als aspect van die hoofdtaak ook een educatieve opgave. Als deel<br />

van een ‘openhuispolitiek’. In beginsel is die opgave meestal net zo breed is als het<br />

reguliere publiek waarop zij mikken. Maar vervolgens vindt vaak toch weer een<br />

toespitsing plaats op, alweer, kinderen en jongeren. Wie de jeugd heeft, heeft immers<br />

de toekomst.<br />

Zo kunnen scholen vervolgens ook hier terecht <strong>voor</strong> programma’s en activiteiten<br />

die zij zelf niet kunnen verzorgen, waar ze zelf niet aan toe komen of waar ze<br />

geen zin in hebben. De grenzen tussen de extra programma’s in het eerste en in het<br />

tweede domein zijn daarmee eerder gradueel dan principieel van aard.<br />

Het derde domein ten slotte is de amateurkunst en de buitenschoolse kunsteducatie.<br />

In traditionele vorm, zoals koren en orkesten, maar ook in hedendaagse outfit,<br />

zoals Kunstbende. De elektronische media spelen hier vaak een veel grotere rol.<br />

In dit domein staat het zelf doen <strong>voor</strong>op. Leren is hier praktisch leren: zingen, een<br />

instrument bespelen, een song componeren, schilderen. Eventuele theorie staat<br />

direct in dienst van de kunstbeoefening. Omdat de buitenschoolse kunsteducatie<br />

grotendeels te zien valt in functie van amateurkunst, heb ik hier beide werelden<br />

samen genomen.<br />

De amateurkunst in Nederland heeft vanouds een zeer groot bereik, maar de<br />

traditionele verenigingsstructuur staat onder druk. Mensen worden mobieler en<br />

het is moeilijker om dan agenda’s naast elkaar te leggen. Maar het belangrijkste is<br />

dat mensen zich minder vaak en minder lang aan één kunstvorm of één activiteit<br />

61 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

5. Van den Broek (2010).<br />

FAQs over kunstbeoefening in de vrije tijd.<br />

willen binden. Er bestaat een neiging om van <strong>voor</strong>keur naar <strong>voor</strong>keur en van project<br />

naar project te springen. Dat verdraagt zich nu eenmaal slecht met het traditionele<br />

verenigingsleven 5 en met de continuïteit die nodig is om in kunstbeoefening een<br />

enigszins acceptabel niveau te bereiken. Dit alles laat onverlet dat het zelf beoefenen<br />

van kunst nog altijd een aantrekkingskracht bezit die door geen enkele andere vorm<br />

van omgang met kunst wordt geëvenaard. De amateurkunst zal daarom wellicht<br />

van gedaante veranderen, maar niet verdwijnen.<br />

Daarmee hebben we het veld van cultuureducatie en amateur-<br />

kunst op hoofdlijnen in kaart gebracht. Nu enige observaties die<br />

<strong>voor</strong> een beoordeling van de keuze van beleidsmatige zwaartepunten<br />

van belang zijn.<br />

De aandacht van het beleid <strong>voor</strong> cultuureducatie gaat in Nederland <strong>voor</strong>al uit naar<br />

het onderwijs. En terwijl het onderwijs zelf en het onderwijsbeleid overwegend<br />

onvermogen tentoonspreiden, trachten de cultuursector en het cultuurbeleid met<br />

man en macht om binnen het onderwijs te repareren en te compenseren wat men<br />

daar zelf niet op orde krijgt. Kijk naar het programma van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Kijk naar de programma’s van de particuliere fondsen.<br />

Ontwikkelingssamenwerking is inmiddels goed<br />

‘Hoe kon daar in<br />

Venezuela een<br />

muzikale beweging<br />

ontstaan met een elan<br />

en een niveau die de<br />

hele wereld verbaasd<br />

hebben doen staan?’<br />

<strong>voor</strong> veel vrolijkheid – dan wel razernij – omdat<br />

mensen zien met welk een gebrek aan coördinatie<br />

particulieren en organisaties, niet zelden <strong>voor</strong>al ter<br />

meerdere eer en glorie van zichzelf, zich storten op<br />

‘goeddoen’. Een nuchtere analyse van de wereld van<br />

de kunst- en cultuureducatie zou in het klein wel<br />

eens hetzelfde beeld te zien kunnen geven. Ondanks<br />

alle goede bedoelingen roept de inzet op dit terrein<br />

dan ook vragen op. Als het om kunstvakken gaat,<br />

vertoont het onderwijs naar aard en omvang alle<br />

kenmerken van een gestrande potvis. En of de emmertjes<br />

water waarmee de lokale bevolking het arme<br />

dier probeert nat te houden en de worteltjes waarmee men zijn honger probeert<br />

te stillen, soelaas bieden? De vraag is of het primair en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs als<br />

structuur niet te groot zijn en het probleem met de kunstvakken inmiddels niet te<br />

complex om er met de veel kleinere structuren van het cultuurbeleid iets aan kunnen<br />

doen, hoe goed de bedoelingen ook zijn.<br />

Interessant is dan de geheel andere keuze van Venezuela. El Sistema sluit in de<br />

tijd aan op school, benut de accommodatie en de infrastructuur van de school, maar<br />

staat er verder los van. Zodra El Sistema aan zet is, verandert de reguliere school in<br />

een muziekschool. Een speciale muziekschool, maar toch een muziekschool, waar<br />

ook plaats is ingeruimd <strong>voor</strong> het oefenen, dat in Nederland meestal individueel<br />

thuis gebeurt.<br />

El Sistema vertoont daarmee grote overeenkomst met de manier waarop bij<strong>voor</strong>beeld<br />

het voetbal is georganiseerd. Ook dat heeft met het onderwijs niet meer van<br />

doen dan dat men zijn stem laat horen om de gymnastiekles binnen het curriculum<br />

te behouden. Maar <strong>voor</strong> het overige heeft men gebouwd aan een uitgebreide en


62 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

stevige structuur naast en los van het onderwijs. Clubs, accommodaties, velden,<br />

een competitie, scheidsrechters. Kortom alles wat erbij komt kijken om kinderen en<br />

jongeren overal in het land in georganiseerd verband, met winnen en verliezen, met<br />

promoveren en degraderen, iedere week wedstrijden te laten spelen. En ook hier<br />

het gegeven dat het gaat om the real thing. Je kijkt naar voetbal, je praat over voetbal,<br />

maar op de eerste plaats voetbal je zelf. Precies zoals de groten het iedere week en<br />

soms iedere dag op tv doen.<br />

El Sistema kent zo’n zelfde parallelstructuur. Met zo te zien wel de stevigheid,<br />

maar niet de vervelende uitwassen van het voetbal.<br />

Gevolgtrekkingen<br />

Ja, en nu de gevolgtrekkingen. Die laten zich na het <strong>voor</strong>afgaande bijna raden. Maar<br />

ter vermijding van een stelligheid die in een verkennend artikel als dit misplaatst<br />

zou zijn, formuleer ik die gevolgtrekkingen als vragen in plaats van als antwoorden.<br />

De eerste vraag is dan of het ook in Nederland niet het overwegen waard zou zijn<br />

om onze inzet <strong>voor</strong> cultuureducatie veel dichter op de amateurkunst te laten aansluiten.<br />

Dus dichter tegen alle vormen aan van uit eigen keuze zelf doen. Die hebben<br />

en vereisen een veel langere adem dan al die onderwijsprojecten die heel vaak<br />

aardig zijn, maar even vaak geen sporen nalaten. Misschien zijn wij op dit punt al<br />

wel verder dan wij beseffen. Er is inmiddels hier en daar ervaring opgedaan met<br />

kunstmagneetscholen die ook plaats inruimen <strong>voor</strong> kunstbeoefening. Er ligt het<br />

model van de verlengde schooldag. We hebben muziekscholen, koren, orkesten,<br />

bands. De al genoemde Kunstbende en andere vormen van talentontwikkeling. Al<br />

die componenten moeten toch op elkaar te betrekken zijn, zou je zeggen. En dan<br />

hebben wij het ook.<br />

Maar het reguliere onderwijs dan? Wie bekommert zich daarom? Ach, misschien<br />

wordt het wel de hoogste tijd om die vraag aan het onderwijs zelf over te laten. Een<br />

minister van onderwijs die de positie van de kunstvakken serieus neemt, beschikt<br />

over alle instrumenten om ook <strong>voor</strong> dit terrein doelen te formuleren en toe te zien<br />

op naleving daarvan. Twee dingen zijn daarbij van belang. Realistische doelstellingen<br />

– want bescheiden doelstellingen die worden gehaald, zijn veruit te prefereren<br />

boven mooie, grote doelstellingen die alleen dienen te verfraaiing van<br />

de gevel. En vervolgens serieus toezicht. Ontbreekt het aan een van<br />

beide, dan kan geen kracht in Nederland dat rechttrekken. 6<br />

6. Zie IJdens (<strong>2012</strong>). Een kwestie van<br />

onderwijskwaliteit.<br />

Wat natuurlijk blijft, is het educatieve aanbod van het tweede domein waar het<br />

onderwijs vrijelijk gebruik van kan maken. En ten slotte kan het onderwijs ook<br />

verbindingen leggen en zo zijn <strong>voor</strong>deel doen met de praktische vaardigheden die<br />

kinderen en jongeren opdoen in het huidige en toekomstige derde domein. Als het<br />

reguliere onderwijs waardeert wat kinderen buitenschools leren, als dus bij<strong>voor</strong>beeld<br />

goed musiceren geen aardig extraatje is, maar punten oplevert op school, dan<br />

zou daarvan ongetwijfeld een geweldige prikkel uitgaan om een instrument te leren<br />

bespelen. ‘Ieder kind een instrument’ zou dan binnen de kortst mogelijke keren<br />

realiteitswaarde krijgen in plaats van te gelijken op weer een trein die in een weiland<br />

tot stilstand dreigt te komen.<br />

63 Waarom wij altijd bijna het Songfestival winnen<br />

Thije Adams<br />

7. Zie bij<strong>voor</strong>beeld Sennett (2011).<br />

Zonder voeling.<br />

En nog maar eens <strong>voor</strong> alle zekerheid en alle duidelijkheid: het is natuurlijk niet<br />

de bedoeling om het onderwijs in de toekomst uit te sluiten van wat dan ook. Wat<br />

ik hier in overweging wil geven, is versterking van cultuureducatie en cultuurparticipatie<br />

door een andere en meer vruchtbare afstemming tussen de binnen- en de<br />

buitenschoolse compartimenten. Een afstemming waarbij beide partijen hun rol<br />

vervullen. Het onderwijs de bredere en de buitenschoolse sector de meer specifieke.<br />

En die vervolgens resulteert in een samenwerking waarbij de binnen- en buitenschoolse<br />

compartimenten elkaar versterken. Zonder dat al te veel goede energie<br />

weglekt in reparatiewerkzaamheden op de onderwijsflank zoals nu het geval is.<br />

En, heb je ook gespeeld? Dat was zo ongeveer het eerste wat mijn vader vroeger<br />

wilde weten wanneer hij thuiskwam. Je moest al erg veel boodschappen hebben<br />

gedaan om dan weg te komen met een ‘nee’. Ik heb die hebbelijkheid, een onhebbelijkheid<br />

volgens sommigen, met overtuiging overgenomen. Want inderdaad,<br />

een muziekinstrument leren bespelen, daarom ging het, lukt alleen als je iedere dag<br />

oefent. Als je bereid bent de gewoonte te ontwikkelen om in beginsel iedere dag te<br />

spelen. Die programmering van jezelf is misschien wel het lastigste. Voor kinderen<br />

en <strong>voor</strong> hun ouders vaak nog meer.<br />

Een muziekinstrument vraagt veel van je. Maar tegelijkertijd ligt waarschijnlijk<br />

juist daarin de grootste pedagogische waarde van zo’n instrument. Dat kinderen<br />

leren vrijwillig – nou ja, bijna vrijwillig – iedere dag met aandacht iets te doen, daar<br />

telkens een beetje beter in te worden en daar voldoening aan te beleven. Stapje<br />

<strong>voor</strong> stapje te bouwen aan iets wat veel groter is dan je aanvankelijk <strong>voor</strong> mogelijk<br />

had gehouden. De zorgvuldigheid die dat vereist, de lange adem, vind je terug in<br />

de lange noten waarmee blazers en strijkers moeten inspelen. Ook al oefen je maar<br />

een kwartier of een half uurtje per dag. Niets gaat snel. Alles moet langzaam worden<br />

veroverd. Maar de concentratie die kinderen daarbij ontwikkelen, het doorzettingsvermogen<br />

en <strong>voor</strong>stellingsvermogen, de opmerkzaamheid, handigheid en<br />

durf, het gevoel <strong>voor</strong> perfectie: dat zijn stuk <strong>voor</strong> stuk zaken waar ze hun hele leven<br />

plezier van hebben.<br />

Denkers als Richard Sennett laten dan ook geen gelegenheid <strong>voor</strong>bijgaan<br />

om erop te wijzen hoe belangrijk een muziekinstrument<br />

is <strong>voor</strong> een mens, welk een vreugde je daaraan kunt beleven en dat<br />

samen musiceren een van de grootste sociale genoegens is die er<br />

zijn. 7 Zo eenvoudig.<br />

In Venezuela hebben zij dat begrepen. Ze hebben zich door een strategische inzet<br />

van middelen een meester getoond in hun beperkingen. Zelfs wij, in Nederland,<br />

kunnen daarvan leren. Al was het maar dat de vreugde van muziek maken aanzienlijk<br />

groter wordt als je zuiver zingt en zuiver speelt.<br />

Aan de banaliteit van de meeste liedjes op het Songfestival valt ongetwijfeld<br />

weinig te doen. Maar wie weet lukt het ons dan om een volgende keer iemand af<br />

te vaardigen die in elk geval wel zuiver kan zingen. Iemand die niet alleen vaart<br />

op het kompas van ‘zelf had ik er een heel goed gevoel bij’, maar die beschikt over<br />

de fijngevoeligheid om andere mensen vals zingen te besparen. Graag wat minder<br />

luidruchtige gezelligheid dus en wat meer rustige precisie. Of leg je de lat dan wel<br />

erg hoog <strong>voor</strong> ons land?


64 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

65<br />

Prachtige bouwstenen<br />

maar nog<br />

geen gebouw:<br />

evaluatie van de<br />

Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

Peter van der Zant<br />

Peter van der Zant is bestuurskundige en<br />

oprichter-directeur van Bureau ART, een<br />

advies- en onderzoeksbureau dat zich<br />

specialiseert in kunst, cultuur, erfgoed<br />

en cultuureducatie. Daar<strong>voor</strong> was hij<br />

in diverse functies werkzaam bij het<br />

toenmalige Ministerie van Onderwijs en<br />

Wetenschappen. Hij verzorgt regelmatig<br />

beleidskundecursussen <strong>voor</strong> beleidsmedewerkers<br />

en studeert in zijn vrije uren<br />

Cultuurwetenschappen.<br />

1. Zie <strong>voor</strong> het volledige evaluatieverslag:<br />

Windhorst & Van der Zant (<strong>2012</strong>). Plussen<br />

en minnen. Het onderzoek werd begeleid<br />

door Lucie Musterd, Chrit van Rensen,<br />

Teunis IJdens en Michelle Jacobs.<br />

2. In de literatuur wordt dit wel<br />

een ‘doelvrije’ benadering van<br />

evaluatieonderzoek genoemd. Zie<br />

Herweijer (1987). De dynamiek van<br />

doelstellend gedrag. Herweijer citeert<br />

Michael Scriven, die het begrip goal-free<br />

evaluation in 1972 introduceerde.<br />

Sinds begin 2010 loopt de Plusregeling. Met deze subsidieregeling wil<br />

het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (FCP) actieve cultuurparticipatie<br />

van alle inwoners van Nederland bevorderen. Het fonds verstrekt<br />

daartoe projectsubsidies aan inspirerende initiatieven op het gebied<br />

van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur die als <strong>voor</strong>beeld<br />

kunnen fungeren. Bij de beoordeling van aanvragen maakt het fonds<br />

echter geen onderscheid tussen deze drie programmalijnen maar<br />

tussen drie hoofddisciplines: kunsten, media en erfgoed. Jaarlijks is<br />

<strong>voor</strong> de Plusregeling 4,4 miljoen euro beschikbaar. Projecten kunnen<br />

<strong>voor</strong> een uiteenlopende duur, variërend van een dag tot maximaal<br />

twee jaar, worden gefinancierd.<br />

De Plusregeling loopt in <strong>2012</strong> ten einde. Mede met het oog op het ontwikkelen van<br />

beleid <strong>voor</strong> de periode 2013-2016 heeft het FCP door Bureau ART een kwalitatief<br />

evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar de effecten van de regeling. 1 Daarbij ging<br />

het niet uitsluitend om een terug-, maar <strong>voor</strong>al ook om een <strong>voor</strong>uitblik. In een<br />

open evaluatie is primair vanuit het perspectief van de aanvragers naar de regeling<br />

gekeken. 2 Er zijn gesprekken gevoerd met aanvragers van zestig grote en kleine<br />

projecten (al dan niet gehonoreerd) verspreid over het land, en<br />

met vertegenwoordigers van landelijke sectorinstellingen, andere<br />

cultuurfondsen, provincies en gemeenten. Ook zijn documenten en<br />

gegevens van het fonds gebruikt.<br />

In deze bijdrage beschrijf ik de bevindingen uit het evaluatieonderzoek.<br />

Achtereenvolgens komen het bereik en gebruik van de Plusregeling,<br />

de oordelen van aanvragers over de criteria van de regeling<br />

en de communicatie en rol van het fonds en de resultaten aan bod.<br />

Ik besluit met algemene conclusies over de werking en waarde van<br />

dergelijke subsidieregelingen.<br />

3. Zie Van Rensen (2011). Tussenbalans.<br />

Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

Bereik en gebruik<br />

Het FCP wilde weten wie er waar heeft<br />

aangevraagd en in hoeverre de regeling<br />

beantwoordt aan de behoeften van<br />

de aanvrager.<br />

Spreiding over disciplines<br />

Zoals gezegd wordt regeling onderscheid gemaakt tussen aanvragen uit drie hoofddisciplines:<br />

kunsten, media en erfgoed. Er zijn in 2010 en 2011 in totaal 1883 aanvragen<br />

ingediend, waarvan uiteindelijk gemiddeld 23% is gehonoreerd. Van deze gehonoreerde<br />

aanvragen kwam het merendeel (85%) uit de kunsten, 8% uit erfgoed en<br />

7% uit media. 3 De meeste aanvragen (90%) betroffen amateurkunst,<br />

daarna kwam cultuureducatie (8%) en tot slot volkscultuur (2%).<br />

Geografische spreiding<br />

In verhouding tot het aantal inwoners per provincie blijft het aantal (gehonoreerde)<br />

aanvragen uit de provincies Flevoland, Limburg, Zeeland, Friesland en<br />

Overijssel achter en is het aantal (gehonoreerde) aanvragen uit Utrecht en Noord-<br />

Holland juist hoog.<br />

Uit de interviews met de aanvragers blijkt dat de criteria van de regeling (en ook<br />

vergelijkbare criteria van andere fondsen) een rol spelen bij het achterblijven van<br />

het aantal aanvragen uit provincies buiten de Randstad. Het gaat dan om criteria<br />

als ‘<strong>voor</strong>beeldproject’ of ‘landelijke betekenis’, maar ook om ‘onderscheidend’,<br />

‘vernieuwend’ of ‘bijzonder’. Instellingen en verenigingen hebben vaak de indruk<br />

dat hun project hooguit een <strong>voor</strong>beeldfunctie heeft <strong>voor</strong> de eigen provincie en dat<br />

‘Pas bij een volgende aflevering van de talentenwedstrijd<br />

dacht ik eraan om subsidie bij landelijke fondsen<br />

aan te vragen. Eerder had ik er niet aan gedacht. Je hebt<br />

toch vanuit Overijssel het gevoel dat zo’n fonds ver weg<br />

is. Bovendien denk je in eerste instantie niet dat jouw<br />

project zo bijzonder is dat het een <strong>voor</strong>beeldfunctie<br />

<strong>voor</strong> de rest van Nederland zal hebben. Wij zijn al blij<br />

dat we het in Overijssel <strong>voor</strong> elkaar hebben gekregen.’<br />

Het ontdekken van de Plusregeling<br />

‘In Friesland wordt een drempel gevoeld<br />

om bij een landelijk fonds van<br />

een regeling gebruik te maken. Je hebt<br />

al snel het gevoel dat jouw project niet<br />

landelijk interessant is, dat ze het in de<br />

Randstad beter kunnen.’<br />

ze daarom niet in aanmerking komen<br />

<strong>voor</strong> subsidie uit een landelijk fonds.<br />

Ze vragen gemakkelijker geld aan bij de<br />

provinciale afdeling van het Prins Bernhard<br />

Cultuurfonds of, vroeger, bij de<br />

regionale afdelingen van het VSBfonds.<br />

Deze scheve geografische spreiding<br />

blijkt overigens ook bij andere fondsen<br />

een rol te spelen.<br />

Meer ervaren fondsenwervers onder de aanvragers bleken al bekend met het FCP<br />

en/of met de Plusregeling. Anderen werden er attent op gemaakt door derden of<br />

zochten zelf op internet naar geschikte fondsen en bekeken de criteria en <strong>voor</strong>beelden<br />

van projecten van deze fondsen. Vooral deze <strong>voor</strong>beeldprojecten geven<br />

potentiële aanvragers veel inzicht in de vraag of het eigen project kans van slagen


66 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

‘Ik hoorde van het fonds en de Plusregeling<br />

min of meer toevallig van een gemeenteambtenaar.<br />

Die was betrokken<br />

geweest bij het Actieplan Cultuurbereik<br />

en vertelde dat er een nieuw fonds <strong>voor</strong><br />

cultuurparticipatie was en dat er zoiets<br />

als een Plusregeling was. Wij zijn ervaren<br />

fondsenwervers, maar in de sector<br />

van de nieuwe media kennen weinig<br />

mensen het fonds. Het lijkt erop alsof<br />

mensen buiten het traditionele circuit<br />

van de kunstbeoefening niet veel informatie<br />

over het fonds ontvangen.’<br />

heeft. Mensen uit de sector van erfgoed, volkscultuur<br />

en (nieuwe) media blijken het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

moeilijker te ontdekken, omdat <strong>voor</strong> hen<br />

‘cultuurparticipatie’ minder een zoekterm is.<br />

Kennismaking met het FCP<br />

Aanvragers hebben over het algemeen, op grond van<br />

de ervaringen met de regeling, een zeer positief beeld<br />

van het FCP: het fonds is open, toegankelijk, transparant,<br />

betrokken, enthousiast, niet bureaucratisch,<br />

begrijpt wat amateurkunst betekent enzo<strong>voor</strong>ts. Ze<br />

waarderen het dat het fonds uitvoerig toelicht waarom<br />

een aanvraag niet of slechts ten dele is gehonoreerd.<br />

Ook vinden ze het prettig dat ze een stafmedewerker van het fonds een reactie<br />

kunnen vragen op een globaal <strong>voor</strong>stel, alvorens dit in te dienen. Vooral ervaren<br />

aanvragers maken hiervan gebruik: ‘De <strong>voor</strong>waarden en <strong>voor</strong>al de gesprekken met<br />

het fonds hebben ons ook geholpen goed <strong>voor</strong> ogen te krijgen wat we nu precies<br />

wilden en hoe we dat zouden moeten aanpakken.’<br />

Andere financieringsbronnen<br />

Met de Plusregeling kan maximaal 50% van de projectkosten worden gefinancierd.<br />

Daardoor kloppen bijna alle aanvragers ook bij andere fondsen aan. Veel genoemd<br />

worden VSBfonds, SNS Reaal <strong>Fonds</strong>, Prins Bernhard Cultuurfonds en Stichting<br />

DOEN. Gemiddeld vraagt men ook bij drie andere financiers (fondsen, provincies,<br />

gemeente) geld aan. Opvallend is dat professionele organisaties gemiddeld minder<br />

aanvragen doen (2,4) dan amateurorganisaties (3,6). Deze laatste spreiden de dekking<br />

van hun kosten over meer fondsen, waaronder veel kleinere (lokale en provinciale)<br />

fondsen of financiële regelingen.<br />

Een algemeen probleem is dat het aantal mogelijke financiers van projecten<br />

afneemt. Waar men vroeger – juist <strong>voor</strong> het type projecten waar de regeling zich op<br />

richt – terechtkon bij gemeente of provincie, is men nu vaak meer of zelfs (vrijwel)<br />

volledig op fondsen aangewezen. Tegelijkertijd stijgen de kosten, zoals de zaalhuur,<br />

omdat collega-instellingen ook zakelijker worden in de berekening van hun tarie-<br />

‘Eigenlijk zijn er maar twee fondsen<br />

waar je het gevoel hebt dat je met amateurkunst<br />

welkom bent. Dat zijn het<br />

Amsterdams <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> de Kunsten<br />

en het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Zowel met de aanvraagprocedure als in<br />

de mondelinge contacten heb je echt de<br />

indruk dat ze amateurkunst belangrijk<br />

vinden, dat ze de waarde en de impact<br />

begrijpen van wat wij doen.’<br />

ven. Een medewerker van een privaat fonds herkent<br />

dat beeld: ‘Daarom is het niet meer reëel om te denken<br />

dat een fonds een project <strong>voor</strong> enkele jaren financiert,<br />

waarna het initiatief of de organisatie dan vervolgens<br />

maar reguliere subsidie op lokaal of provinciaal niveau<br />

moet vragen. Provincies en gemeenten bezuinigen zo,<br />

dat dergelijke projecten daar niet meer terechtkunnen.<br />

Vanuit de fondsen moeten we eigenlijk meer andersom<br />

gaan denken: welke lokale initiatieven vinden wij<br />

interessant om verder te helpen?’<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


68 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

69<br />

Het belang van de Plusregeling<br />

De financiële bijdrage van het FCP is <strong>voor</strong> veel organisaties heel belangrijk geweest<br />

om hun project (zoals een festival, evenement, theaterproductie of educatief<br />

project) te realiseren. In veel gevallen is de bijdrage uit de regeling ook de hoogst<br />

ontvangen bijdrage.<br />

In ruim de helft van de gevallen (56%) zou een project zonder bijdrage vanuit de<br />

regeling slechts in afgeslankte vorm zijn doorgegaan, zo vertellen de geïnterviewden.<br />

Dan had men het plan ingekrompen en bezuinigd op de locatie (een goedkopere<br />

zaal, minder locaties), op het inhuren van professionele muzikanten, begeleiders<br />

en docenten of op het aantal programmaonderdelen zoals workshops. Het<br />

project zou dan dus minder breed, minder professioneel, met minder activiteiten<br />

of op minder (dure) locaties zijn doorgegaan. Ook zouden in een aantal gevallen de<br />

entreeprijzen zijn verhoogd. In 20% van de gevallen was het project zelfs helemaal<br />

niet doorgegaan zonder bijdrage. Bij de overige projecten (ongeveer een kwart)<br />

vindt men dat moeilijk in te schatten of zou men het project ‘in de wacht’ hebben<br />

gezet, in afwachting van andere financiers.<br />

De conclusie is dan ook dat de regeling in ruime mate heeft beantwoord aan<br />

de behoeften van de aanvragers.<br />

‘De criteria van het fonds hebben echt<br />

geleid tot een andere opzet van het festival.<br />

Nee, het was niet een kwestie van<br />

alleen het plan herschrijven om aan de<br />

criteria te voldoen. We zouden dat niet<br />

eens gedurfd hebben. Voor ons ging het<br />

om heel grote bedragen. We hadden in<br />

2009 een keertje subsidie aangevraagd<br />

bij het VSBfonds en het Prins Bernhard<br />

Cultuurfonds. Toen ging het om 3.500<br />

euro, dat vonden we toen al heel wat.<br />

Nu ging het om veel grotere bedragen.<br />

We waren als de dood dat het fonds<br />

het geld zou terugvorderen als wij niet<br />

precies deden wat de regeling van ons<br />

vroeg. Dat zou onze penningmeester<br />

ook niet hebben aangedurfd, die is heel<br />

precies in die dingen. Nee, het ging echt<br />

om bijstelling van de opzet. Door de<br />

regeling zagen we het belang van meer<br />

actieve betrokkenheid van mensen. We<br />

hebben daarom workshops georganiseerd<br />

en een educatief programma <strong>voor</strong><br />

de basisscholen bedacht.’<br />

De criteria<br />

Met het evaluatieonderzoek wilde het FCP eveneens<br />

inzicht verkrijgen in de manier waarop en de mate<br />

waarin de Plusregeling heeft bijgedragen aan meer<br />

bewustzijn over het begrip ‘actieve participatie’ en<br />

aan de mogelijkheid om op dit vlak (deel)projecten te<br />

organiseren. Daarnaast keken we of, en in hoeverre de<br />

drie criteria van de Plusregeling – actieve cultuurparticipatie,<br />

onderscheidend en <strong>voor</strong>beeldstellend – een<br />

belemmering vormden <strong>voor</strong> de aanvragers.<br />

Criteria als stimulans<br />

Enkele organisaties (zo’n 10% van de gehonoreerde<br />

aanvragen) zeggen dat zij op grond van de criteria hun<br />

project anders hebben ingericht. Hierbij gaat het <strong>voor</strong>al<br />

om amateurverenigingen met grotere projecten die<br />

meer dan 10.000 euro hebben ontvangen. Ze hebben<br />

meer aandacht gegeven aan specifiek op actieve cultuurparticipatie<br />

gerichte onderdelen, zoals workshops<br />

tijdens een festival.<br />

Ook zeggen twee organisaties die educatieve activiteiten<br />

hebben uitgevoerd, dat zij gestimuleerd door het<br />

fonds contracten met scholen hebben afgesloten om de<br />

deelname van scholen minder vrijblijvend te maken.<br />

Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

Criteria als belemmering<br />

Voor een ruime meerderheid van de aanvragers vormden de criteria geen enkel<br />

probleem. Zeker aanvragers vanuit de podiumkunsten concludeerden vaak al snel<br />

na het raadplegen van de website en de <strong>voor</strong>waarden van de regeling dat de criteria<br />

goed bij hun <strong>voor</strong>genomen project pasten. Alleen minder ervaren fondsenwervers<br />

hadden soms problemen om aan te sluiten bij de criteria.<br />

‘Ik vond het lastig om bij de criteria Het criterium ‘actieve cultuurparticipatie’<br />

en doelen van het fonds aan te sluiten.<br />

Dat ligt ook aan mij, hoor. Ik heb Het criterium ‘actieve cultuurparticipatie’ stuitte bij<br />

bewust niet met vragen naar het fonds 24% van de gehonoreerde aanvragen in meer of min-<br />

gebeld, omdat ik dacht dat ze me dan dere mate op problemen. Het ging hierbij veelal om<br />

wel erg onprofessioneel zouden vinden. aanvragen met een educatief karakter dan wel uit de<br />

Daarmee heb ik het mezelf wel moeilijk sectoren erfgoed en volkscultuur. Bij educatie is actieve<br />

gemaakt, want nu moest ik alles zelf participatie weliswaar een onderdeel, maar nooit een<br />

uitzoeken. Het heeft me heel veel tijd doel op zich. Daardoor lijken deze aanvragen minder<br />

gekost. Maar tegelijk vond ik het ook kans te maken gehonoreerd te worden. Zo zegt een aan-<br />

wel spannend. Je hebt geen idee wat je vrager: ‘Binnen educatie is het heel normaal om actieve<br />

moet doen. Mag je bij<strong>voor</strong>beeld vragen participatie te combineren met reflectie en receptieve<br />

stellen? Is dat gebruikelijk? En wat <strong>voor</strong> activiteiten. Ook met anderen praten over een <strong>voor</strong>stel-<br />

bedrag mag je aanvragen, wat is een ling is wat mij betreft actieve cultuurparticipatie.’ Maar<br />

beetje gangbaar?’<br />

het FCP is strikter in de definiëring: actieve cultuurparticipatie<br />

moet gaan om zelf doen, maken of creëren.<br />

Het begrip actieve cultuurparticipatie sluit ook minder aan bij de onderwerpen<br />

erfgoed, volkscultuur en (nieuwe) media. In deze sectoren vindt men het soms<br />

onduidelijk wat onder actieve cultuurparticipatie moet worden verstaan. Zo merkt<br />

iemand uit de erfgoedsector op: ‘Ik verbaas mij erover hoe beperkt het fonds de<br />

term actieve cultuurparticipatie hanteert. Als je jongeren <strong>voor</strong> hun leven lang duidelijk<br />

maakt wat je aan een bibliotheek hebt of wat <strong>voor</strong> interessante zaken je in een<br />

archief kunt vinden, is dat volgens het FCP geen actieve cultuurparticipatie. Dat is<br />

toch merkwaardig?’<br />

Ook wijkgerichte projecten interpreteren de term breder: ‘Voor ons zijn andere<br />

activiteiten ook indicatoren van actieve participatie. Bij<strong>voor</strong>beeld dat mensen op<br />

hun vrije dag naar een bijeenkomst komen of naar een museum gaan om daar een<br />

tentoonstelling te bekijken van producten die wijkbewoners hebben gemaakt.’<br />

Het criterium ‘onderscheidend’<br />

Zoals bijna elk fonds of elke financier hanteert het FCP het criterium ‘onderscheidend’<br />

in de zin van ‘bijzonder’, ‘<strong>voor</strong>beeldstellend’ of ‘innovatief’. Maar zeker amateurs<br />

hebben juist behoefte aan geld <strong>voor</strong> meer reguliere activiteiten, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

een jaarlijks festival. Zo zegt iemand: ‘Er is veel behoefte aan fondsen waar je geld<br />

kunt krijgen <strong>voor</strong> iets structureels, iets wat jaarlijks terugkomt. Bij fondsen en ook<br />

bij de provincie is er altijd alleen geld <strong>voor</strong> een nieuw idee, iets vernieuwends. Dus<br />

benadruk je dan het vernieuwende aspect van een plan en hoop je na een paar jaar


70 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

‘We werden daar al door een medewerkster<br />

van het fonds <strong>voor</strong> gewaarschuwd.<br />

Zij vond dat het project te<br />

weinig actieve participatie uitstraalde.<br />

Wij definiëren actieve cultuurparticipatie<br />

nu eenmaal veel breder. Bij het fonds<br />

wordt het strikter genomen. Als je maar<br />

op een trommel slaat of een kwast op<br />

het doek zet, noemen ze het actieve<br />

cultuurparticipatie. Maar bij educatie<br />

gaat het ook om inzicht en verdieping.<br />

Dan moeten leerlingen soms luisteren<br />

of kijken, om daarna zelf beter aan de<br />

slag te kunnen.’<br />

Het criterium ‘<strong>voor</strong>beeldstellend’<br />

weer bij een ander fonds terecht te kunnen.’<br />

Ook andere landelijke fondsen zeggen zich te<br />

realiseren dat de eis tot ‘vernieuwing’ zeker in deze<br />

tijd, waarin het aantal financieringsmogelijkheden<br />

terugloopt, niet altijd haalbaar is. Zo is er bij private<br />

fondsen een tendens te bespeuren om juist langduriger<br />

betrokkenheid met instellingen of projecten aan<br />

te gaan. Dat betekent ook dat het criterium ‘vernieuwing’<br />

in belang afneemt.<br />

In het algemeen hebben aanvragende instellingen<br />

behoefte aan continuïteit in plaats van telkens eenmalige<br />

projectsubsidies te moeten aanvragen. Er lijkt zo<br />

een spanning te bestaan tussen de eis van vernieuwing<br />

en die van verankering.<br />

Volgens de Plusregeling moeten aanvragen een ‘<strong>voor</strong>beeldfunctie’ hebben en ‘landelijke<br />

waarde en uitstraling’ hebben. Maar onder aanvragers is onduidelijkheid over<br />

wat het begrip ‘landelijke uitstraling’ precies inhoudt en wie daar<strong>voor</strong> verantwoordelijk<br />

is. Moet de uitvoerder invulling geven aan die landelijke uitstraling? En dan alleen<br />

passief (door geïnteresseerden uitleg te geven over de opgedane ervaringen) of<br />

actief (door zelf een strategie te ontwikkelen <strong>voor</strong> een landelijke doorwerking)? Of<br />

is het fonds of een landelijk kennisinstituut daar<strong>voor</strong> verantwoordelijk? De aanvragers,<br />

<strong>voor</strong>al de amateurverenigingen, vinden over het algemeen dat van hen hooguit<br />

een passieve rol kan worden verwacht. Zij denken dat het fonds of een landelijk sectorinstituut<br />

een rol zouden moeten spelen in de actieve overdracht van ervaringen.<br />

‘Onze aanvraag betrof een educatief<br />

project in het onderwijs. Als je werkelijk<br />

een plek wilt krijgen in het onderwijsprogramma,<br />

dan kost dat jaren. Je<br />

moet eerst een paar docenten enthousiast<br />

maken en dan hopen dat de rest<br />

van het team ook mee gaat doen. Dan<br />

ben je zo drie jaar verder. Maar na twee<br />

jaar houdt het geld alweer op en moet je<br />

weer met een nieuw project komen.’<br />

Communicatie en afstemming<br />

Mede door deze onduidelijkheid bestaat bij sommigen<br />

de indruk dat het FCP met de Plusregeling een<br />

groot aantal zeer nuttige bouwstenen heeft vergaard,<br />

maar dat deze samen nog geen gebouw vormen. Een<br />

medewerker van een lokale overheid geeft het fonds<br />

het volgende advies: ‘Maak kortlopende regelingen,<br />

toegespitst op ontwikkelingen die je nodig vindt,<br />

op versterking van zwakke plekken of het vullen van<br />

lacunes. Bouw ook genoeg reflectiemomenten in,<br />

samen met specialisten, onderzoekers en koepelorganisaties,<br />

zodat je na afloop van zo’n regeling ook echt<br />

met handvatten en aanbevelingen kunt komen <strong>voor</strong><br />

vraagsturing, methodieken en dergelijke.’<br />

Het FCP wilde weten of aanvragers tevreden zijn over de wijze en mate van communicatie<br />

met aanvragers en met andere financiers (fondsen, gemeenten, provincies).<br />

71<br />

Obs 't Hout, Helmond<br />

Mark van Kemenade<br />

Obs ’t Hout,<br />

Helmond<br />

400 leerlingen, zestien groepen,<br />

een icc’er<br />

Mark van Kemenade, directeur<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Het meest trots ben ik dat kunstzinnige<br />

oriëntatie tussen de oren van<br />

de leerkrachten zit. Het afgelopen<br />

jaar heeft dat geleid tot een prachtig<br />

muziekproject, waarin we hebben<br />

samengewerkt met een professionele<br />

koordirigent, met de fanfare en<br />

met Kunstkwartier, het centrum <strong>voor</strong><br />

de kunsten in Helmond. Dat project<br />

hebben we afgesloten met een grote<br />

<strong>voor</strong>stelling <strong>voor</strong> alle leerlingen en<br />

ouders in Het Speelhuis. Het was een<br />

gigantische gewaarwording <strong>voor</strong> de<br />

kinderen. Iedereen was zo enthousiast<br />

over het project dat we hebben afgesproken<br />

het nog minimaal drie jaar te<br />

herhalen, helaas kan dat door brand<br />

niet meer in Het Speelhuis. Als je dit<br />

in kunsteducatie kunt bereiken, ben je<br />

een heel eind.’<br />

"Als je dit in kunsteducatie<br />

kunt bereiken, ben je een<br />

heel eind."<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Je kunt met de kerndoelen eigenlijk<br />

vele kanten uit. Dat vind ik wel prettig,<br />

want je hebt in het onderwijs al zo<br />

veel targets en doelen. Nu kun je als<br />

school zelf kijken waar je naar toe wilt.<br />

Wij hebben de kerndoelen <strong>voor</strong> onszelf<br />

wat specifieker gemaakt en ons<br />

dit jaar <strong>voor</strong>al gericht op muziek. Aan<br />

de hand van die kerndoelen hebben<br />

we gekeken wat goed gaat en wat<br />

nog beter kan.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘Wij hebben van de CEPO-gelden een<br />

icc’er laten opleiden en we hebben<br />

onder meer de methode Moet je<br />

doen! aangeschaft. We deden al veel<br />

aan kunst en cultuur, maar we hadden<br />

het gevoel dat de samenhang nog te<br />

veel ontbrak. We hopen dat met die<br />

methode te verbeteren en zo ook een<br />

doorgaande leerlijn te bewerkstelligen.<br />

Verder hadden we graag willen<br />

profiteren van een combinatiefunctionaris,<br />

maar die zijn in Helmond bijna<br />

allemaal gericht op sport.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Scholen zouden van mij meer dan<br />

nu al gebeurt hun <strong>voor</strong>nemens <strong>voor</strong><br />

kunst en cultuur mogen vastleggen<br />

in school- of jaarplannen. En<br />

achteraf zouden ze die ook moeten<br />

verantwoorden. Niet per se aan de<br />

inspectie, maar bij<strong>voor</strong>beeld in een<br />

verslag, waardoor het ook meteen<br />

verantwoording naar de ouders en<br />

het schoolbestuur is. Juist het streven<br />

naar samenhang, waarbij de prestatiebox<br />

een belangrijke stimulans kan<br />

zijn, is volgens mij het fundament <strong>voor</strong><br />

kwaliteit.’


72 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

73<br />

Communicatie met andere financiers<br />

Aanvragers dienen naast het FCP bij gemiddeld drie andere fondsen of financiers<br />

een aanvraag in. Vooral de grotere fondsen hanteren elk hun eigen format en een<br />

eigen begrotingssystematiek. Aanvragers merken regelmatig op dat het veel werk<br />

zou schelen als de (landelijke) fondsen hun procedures op elkaar zouden afstemmen<br />

en bij<strong>voor</strong>beeld meer eenheid in hun aanvraagformulier zouden brengen.<br />

Sommigen pleiten er zelfs <strong>voor</strong> dat fondsen de aanvragen (enigszins) op elkaar<br />

afstemmen. Een medewerker van een particulier fonds zegt hierover: ‘Wij hebben<br />

regelmatig overleg met andere particuliere fondsen. Overleg met de publieke fondsen<br />

is er veel minder. Dat betreur ik, want nu de middelen schaars zijn, is enige vorm van<br />

afstemming meer dan ooit verstandig.’<br />

Sleutelpersonen uit de amateurkunst laten echter ook waarschuwende geluiden<br />

horen: ‘Het amateurveld moet beseffen dat afstemming tussen fondsen niet altijd<br />

gunstig zal uitpakken, want er zijn dan ook minder mogelijkheden om in je aanvragen<br />

accenten te leggen. Het is juist goed zoals het nu is, dat het ene fonds meer kijkt<br />

naar artistieke kwaliteit, het andere naar participatie. Daar kun je je <strong>voor</strong>deel mee<br />

doen.’ Ook een medewerker van een particulier fonds merkt op: ‘<strong>Fonds</strong>en moeten<br />

geen eenheidsworst worden. Dat is ook helemaal niet in het belang van de aanvrager.<br />

Dat dit betekent dat overal de formulieren, de formats en de procedures anders<br />

zijn, moeten aanvragers dan maar <strong>voor</strong> lief nemen.’<br />

Opvallend is ten slotte dat er weinig informatie wordt uitgewisseld tussen het<br />

fonds en provincies of gemeenten over de vanuit de Plusregeling gefinancierde<br />

projecten. Dit betreuren deze overheden soms. Zo zegt een beleidsmedewerker van<br />

een gemeente: ‘Het is raar dat er projecten zijn die wel gesteund worden vanuit de<br />

Plusregeling, zonder dat de betreffende gemeente meebetaalt. Als het heil alleen<br />

maar van het FCP moet komen, kom je daar nooit verder dan “een leuk project<br />

mogelijk maken”. Je bouwt dan niets op.’<br />

Het probleem <strong>voor</strong> het FCP is dat de – vanuit de<br />

‘Het kost weken van je tijd. Pas als je na<br />

enkele maanden de financiering rond<br />

hebt, kun je met je eigenlijke werk<br />

beginnen. Waarom beperkt elk fonds<br />

zich niet tot enkele specifieke vragen<br />

die aansluiten bij de invalshoek van<br />

het betreffende fonds? Ik bedoel dat<br />

het <strong>Fonds</strong> Podiumkunsten drie vragen<br />

stelt over nieuwe vormen en artistieke<br />

kwaliteit, het FCP over doelgroepen en<br />

cultuurparticipatie en het Amsterdams<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> de Kunsten over de bijdrage<br />

van jouw project aan de Amsterdamse<br />

samenleving enzo<strong>voor</strong>ts. Dus alleen de<br />

drie belangrijkste vragen, waarna je verder<br />

mag verwijzen naar je projectplan.’<br />

aanvrager gewenste – snelheid van besluitvorming<br />

over aanvragen zich moeilijk laat combineren met een<br />

uitvoerig overleg met gemeenten en provincies over<br />

alle ontvangen aanvragen.<br />

Communicatie met de aanvragers<br />

Van alle aanvragers zegt slechts 13% moeite te hebben<br />

gehad met de procedures van de Plusregeling. Het<br />

betreft <strong>voor</strong>al amateurverenigingen die een aanvraag<br />

boven de 10.000 euro indienden. De overige aanvragers<br />

zeggen niet of nauwelijks problemen met de<br />

procedure te hebben gehad. De organisaties die wel<br />

problemen met de procedure hadden, vinden dat <strong>voor</strong><br />

een aanvraag toch veel schriftelijke taalvaardigheid<br />

is vereist. Zo zegt iemand: ‘Kijk naar de frase waarin<br />

gesproken wordt over de “betekenis van volkscultuur<br />

‘Het zou fijn zijn als de aanvraagformulieren<br />

en formats <strong>voor</strong> de begrotingen<br />

van de verschillende fondsen op elkaar<br />

afgestemd worden. Want nu krijg je<br />

een digitaal format dat telkens net even<br />

anders is. Dan moet je bij de begroting<br />

post <strong>voor</strong> post de cijfers knippen en<br />

plakken in het format van het betreffende<br />

fonds. Terwijl een theaterbegroting<br />

gewoon een standaardindeling heeft.’<br />

Resultaten<br />

4. Van de geëvalueerde projecten zijn de<br />

aantallen deelnemers en bezoekers die op<br />

het aanvraagformulier waren genoteerd,<br />

geanalyseerd. Op basis van de gevoerde<br />

gesprekken mag worden geconcludeerd<br />

dat zeker de helft van deze kwantitatieve<br />

doelstellingen is gerealiseerd. Dat<br />

betekent gemiddeld zo’n 500 deelnemers<br />

en gemiddeld zo’n 3.500 bezoekers per<br />

project. Er zijn in 2010 1.058 aanvragen<br />

ingediend, in 2011 825. Als we uitgaan van<br />

nog eens 800 aanvragen in <strong>2012</strong>, komt<br />

het totaal uit op circa 2.680 aanvragen.<br />

Daarvan wordt circa 23% uiteindelijk<br />

gehonoreerd (20% in 2010, 26% in 2011),<br />

dus in totaal gaat het om ruim 600<br />

projecten. Daarmee komt het geschatte<br />

aantal deelnemers uit op 300.000 (600 x<br />

500), het geschatte aantal bezoekers op 2<br />

miljoen (600 x 3.500).<br />

Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

in de hedendaagse culturele context”. Dat zijn dingen<br />

die lastig naar de praktijk te vertalen zijn. Het fonds<br />

zou bij het opstellen en uitleggen van zijn regelingen<br />

wellicht meer rekening kunnen houden met het feit<br />

dat zijn doelgroep veelal bestaat uit niet-professionele<br />

organisaties, <strong>voor</strong> wie dit jargon en dit soort procedures<br />

geen dagelijkse kost zijn. Bij eerste lezing ontstaat<br />

al snel de indruk: “Dit is niks <strong>voor</strong> ons.” En dat is vaak<br />

helemaal niet waar. Zonder het telefonisch spreekuur<br />

had ik de aanvraag waarschijnlijk niet doorgezet.’<br />

Sommigen pleiten <strong>voor</strong> meer mogelijkheden om<br />

een aanvraag (ook) mondeling toe te lichten of te ‘pitchen’:<br />

‘Geef meer ruimte <strong>voor</strong> mondelinge presentatie<br />

van een <strong>voor</strong>stel. Nu concentreert men zich op het<br />

projectplan en dat wordt geschreven door een zakelijk<br />

leider of zelfs door iemand die daar<strong>voor</strong> wordt ingehuurd.<br />

Het zou veel beter zijn als je als artistiek leider<br />

de kans zou krijgen een presentatie te verzorgen, want<br />

daar kun je bevlogenheid in leggen.’<br />

Het FCP wilde met het evaluatieonderzoek inzicht verkrijgen in de mate waarin de<br />

doelstellingen van de Plusregeling zijn gehaald. We hebben zowel gekeken naar de<br />

kwantitatieve resultaten (het aantal deelnemers) als naar de kwalitatieve resultaten<br />

(zoals vervolgactiviteiten en verankering).<br />

Het bereik van de projecten<br />

Met de Plusregeling zijn honderden initiatieven gefinancierd die daadwerkelijk<br />

hebben geleid tot actieve cultuurparticipatie, soms ook van groepen die anders<br />

weinig cultureel actief zijn. Naar schatting hebben minstens 300.000 Nederlanders<br />

in de jaren 2010, 2011 en <strong>2012</strong> actief geparticipeerd (of zullen ze nog<br />

participeren) in de gefinancierde projecten. Daarnaast hebben naar<br />

schatting zo’n 2 miljoen Nederlanders als toeschouwer of bezoeker<br />

kennisgemaakt met deze projecten. 4<br />

Aanvragers vinden het onduidelijk of het FCP bij de regeling nu<br />

alleen kijkt naar de behaalde aantallen deelnemers of bezoekers of<br />

ook naar andere, verder weg liggende doelen. In veel projectplannen<br />

staan kwalitatieve doelen, zoals ‘het verbeteren van het imago van de<br />

accordeonmuziek in Nederland’, ‘het ontwikkelen van nieuw repertoire<br />

<strong>voor</strong> koren in Noord-Brabant’ of ‘het componeren wordt een<br />

onderdeel van het aanbod van de lokale kunstencentra’. Dergelijke<br />

doelen zijn vaak niet meetbaar geformuleerd. Maar ook als dat wel<br />

het geval is, is het de vraag wie verantwoordelijk is <strong>voor</strong> de doelevaluatie<br />

op iets langere termijn: de aanvrager en/of de financier?


74 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

75<br />

‘Als provincie hadden we achteraf wel<br />

afstemming gewild over de aanvra-<br />

Vervolgactiviteiten<br />

gen binnen de Plusregeling met onze Veel initiatieven hebben een vervolg gekregen of<br />

provinciale regelingen. Niet dat we het hebben geleid tot nieuwe activiteiten. Volgens een<br />

fonds een verwijt maken, we hebben er ruwe schatting heeft ongeveer de helft van de projec-<br />

zelf ook geen werk meer van gemaakt. ten blijvende invloed op de organisatie, in de zin van<br />

Maar idealiter zou je elkaar informeren nieuwe activiteiten die <strong>voor</strong>tbouwen op de ervarin-<br />

over aanvragen en afwijzingen en bogen die met het project in kwestie zijn opgedaan. Een<br />

vendien met elkaar kunnen bespreken provinciaal medewerker zegt bij<strong>voor</strong>beeld: ‘De komst<br />

waarom je de ene aanvraag wel en de van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> en de Plus-<br />

andere niet honoreert. Nu is er alleen regeling hebben zeer zeker een impuls gegeven aan<br />

één keer telefonisch contact geweest actieve cultuurparticipatie in de provincie. Er is meer<br />

over een project dat herhaaldelijk geld verantwoordelijkheid bij de instellingen gelegd om<br />

vroeg. Maar verder niet.’<br />

ondernemend gedrag te vertonen. Door de regeling is<br />

er meer dynamiek gekomen, het besef van: hier moeten<br />

we iets mee. Het belang van actieve cultuurparticipatie is meer zichtbaar geworden.<br />

Instellingen worden zich door dergelijke regelingen ook bewust van het feit dat zij,<br />

zeker in deze tijd waarin minder geld beschikbaar is, een andere attitude aan de dag<br />

moeten leggen. Dat het niet om l’art pour l’art moet gaan, maar ook om de betekenis<br />

die kunst en cultuur hebben <strong>voor</strong> de maatschappij.’<br />

Verankering van de resultaten<br />

Volgens enkele gesprekspersonen met veel ervaring in de amateurkunst zou een<br />

actievere rol van het FCP kunnen <strong>voor</strong>komen dat projecten uit de Plusregeling een<br />

losse verzameling bouwstenen zonder structuur blijven.<br />

Een vertegenwoordiger van een van de cultuurfondsen zegt: ‘De participatiedoelstelling<br />

van de Plusregeling geeft weinig houvast, zowel <strong>voor</strong> instellingen als<br />

<strong>voor</strong> het fonds zelf. De wens die er achter ligt, is om de actieve cultuurparticipatie<br />

van burgers bestendig te bevorderen. Maar de regeling geeft juist aan die bestendiging<br />

geen steun. Er worden leuke projecten uitgevoerd dankzij de regeling, maar<br />

of die projecten op zich of samen meer zijn dan incidenten en tot iets meer leiden<br />

‘Ik stuur altijd eerst een A4’tje met de<br />

hoofdlijnen van het idee naar een fonds.<br />

Het liefst heb ik dan een persoonlijk<br />

gesprek. Niet dat we gaan opschrijven<br />

wat we niet waar kunnen maken of<br />

dingen gaan doen die we eerst niet van<br />

plan waren om maar aan de criteria te<br />

voldoen. Maar in een gesprek kun je wel<br />

aangeven welke aspecten je nader moet<br />

uitwerken, welke je meer accent moet<br />

geven, enzo<strong>voor</strong>ts. De medewerkster<br />

van het FCP snapte heel goed wat we<br />

wilden en dacht met ons mee.’<br />

dan “leuke dingen <strong>voor</strong> de mensen” is de vraag.’ En<br />

een provinciaal medewerker: ‘De constatering dat de<br />

regeling een verzameling tamelijk losse bouwstenen<br />

is, gold ook al <strong>voor</strong> het Actieplan Cultuurbereik, dat<br />

met een ballonnenwedstrijd werd vergeleken. Verankering<br />

van resultaten is inderdaad belangrijk, maar<br />

ook lastig. Bij cultuureducatie kan dat eenvoudiger tot<br />

stand worden gebracht dan bij amateurkunst. Bij cultuureducatie<br />

stelt de provincie als eis dat de vraag van<br />

scholen altijd leidraad is. Deze vraag moet <strong>voor</strong>tkomen<br />

uit het cultuureducatiebeleidsplan, waarover elke<br />

school beschikt. Bij amateurkunst is een structuur,<br />

zoals scholen, niet aanwezig. Daardoor is verankering<br />

lastiger. Bij verankering moet men eerder denken<br />

Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw. Evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

aan netwerken die tot stand komen. Een provincie kan daarbij samenhang tussen<br />

verschillende instellingen stimuleren. Ook een steunfunctie-instelling kan helpen<br />

resultaten te verankeren.’ Een medewerker van een ander fonds doet de suggestie<br />

om een klein deel van het budget te reserveren <strong>voor</strong> overdracht van de resultaten.<br />

Verantwoording afleggen over de resultaten<br />

Binnen de rijksoverheid is een ontwikkeling gaande om ontvangers van kleinere<br />

subsidiebedragen minder verantwoording te laten afleggen over de besteding van<br />

de ontvangen middelen. Deze ontwikkeling is begrijpelijk vanuit efficiencyoverwegingen,<br />

omdat de kosten van verantwoording en controle in verhouding moeten<br />

staan met de omvang van de subsidie. Binnen de amateurkunst is er echter weinig<br />

begrip <strong>voor</strong> deze ontwikkeling en vat men minder controle al snel op als ‘desinteresse’.<br />

Geen enkele aanvrager heeft problemen met de eis van gedetailleerde<br />

verantwoording over de uitvoering en de besteding. Men is eerder verbaasd over<br />

de geringe rol van het fonds bij de eindafrekening en dat geldt ook <strong>voor</strong> alle andere<br />

fondsen waar men ervaring mee heeft.<br />

Aanvragers snappen dat fondsmedewerkers niet alle projecten persoonlijk kunnen<br />

bezoeken. Toch is er teleurstelling dat er zo weinig belangstelling is vanuit de<br />

fondsen, zelfs <strong>voor</strong> de projecten die een groot bedrag hebben ontvangen. Er wordt<br />

na het project een eindrapport en afrekening gestuurd; als men niets hoort en het<br />

resterende geld krijgt, moet men zelf de conclusie trekken dat het blijkbaar goed<br />

was. Zo merkt iemand op: ‘De eerste gesprekken met het fonds waren heel plezierig.<br />

Dat schept dan toch verwachtingen, dat er echte betrokkenheid is en het fonds<br />

echt belangstelling heeft. Maar ze hebben zich alleen bij de opening laten zien.<br />

Verder heb ik ze overal <strong>voor</strong> uitgenodigd, maar nooit kwam er iemand. Ik vind dat<br />

bij zo’n subsidiebedrag een fonds ook de uitvoering moet volgen. Ik snap dat het<br />

waarschijnlijk een kwestie van tijd is, maar toch vind ik het jammer.’<br />

<strong>Fonds</strong>en als het SNS Reaal <strong>Fonds</strong> en het Amsterdams <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> de Kunsten<br />

versturen sinds kort na afloop van een project altijd een bedankbriefje op maat,<br />

waarin duidelijk gerefereerd wordt aan het ontvangen eindverslag en de behaalde<br />

resultaten. Ook kan gedacht worden aan een openbaar archief van eindrapporten.<br />

‘We hebben daar als museum mee geworsteld.<br />

Bij een aantal doelstellingen<br />

hebben we goede indicatoren weten te<br />

formuleren, maar bij een van de doelstellingen<br />

hebben we achteraf gezien<br />

de verkeerde indicator gekozen. Ik weet<br />

niet of het een taak van het fonds is om<br />

ons daarbij te helpen. Misschien is dat<br />

ook een taak van de Nederlandse Museumvereniging.<br />

Maar ik heb me er wel<br />

over verbaasd, dat het fonds helemaal<br />

niet stuurt op meetbare resultaten, anders<br />

dan aantallen bezoekers en zo.’<br />

De rol van het fonds<br />

In de gesprekken kwam regelmatig de algemene vraag<br />

aan de orde wat de rol is van een fonds als het <strong>Fonds</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>: alleen geldloket of ook<br />

adviseur/coach of zelfs opdrachtgever?<br />

Adviseur/coach<br />

Bij de rol van adviseur/coach kan het bij<strong>voor</strong>beeld<br />

gaan om het adviseren over samenwerken met anderen<br />

bij de uitvoering, verspreiding en verankering van<br />

het project. Veel organisaties blijken behoefte te heb-


76 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

77<br />

‘Als professional ben ik eraan gewend ben aan een dergelijke rol. De aanvragers die daar erva-<br />

dat je bij fondsen na het indienen van ring mee hebben, zijn zeer positief over de netwerkbij-<br />

de eindafrekening en het eindverslag eenkomsten van het fonds. Sommigen vinden dat het<br />

niets meer hoort, althans niets meer FCP deze adviesrol nog verder zou moeten uitbouwen:<br />

dan een bedankbriefje. Dat vind ik heel ‘Je zou je kunnen <strong>voor</strong>stellen dat het fonds zich niet<br />

gewoon. Maar als burger verbaas ik me alleen opstelt als een uitvoerder van een regeling, maar<br />

daar eigenlijk wel over. Als je al een als partner die je helpt om jouw project te realiseren.<br />

vraag krijgt van een fonds of van een Dan vervult het minder een controlerende, maar meer<br />

andere subsidiegever, zoals een pro- een adviserende rol.’ Collega-fondsen benadrukken<br />

vincie, dan is die vraag altijd financieel dat een fonds bij een adviesrol wel duidelijke grenzen<br />

van aard, nooit inhoudelijk. Terwijl het moet trekken: ‘De verantwoordelijkheid moet altijd<br />

toch soms om grote bedragen gaat. Je bij de aanvrager blijven liggen.’<br />

zou je kunnen <strong>voor</strong>stellen dat je <strong>voor</strong> Zeker de grotere, meer ervaren organisaties zouden<br />

subsidies boven een bepaald bedrag graag zien dat het FCP zich meer, vanuit de eigen doel-<br />

standaard een eindgesprek voert.’ stellingen, opstelt als partner: ‘Zoals ik als zakelijk leider<br />

een dialoog heb met de artistieke leiding, zo wil ik<br />

graag een dialoog met een fonds. Een fonds moet meer zijn dan een subsidieloket.<br />

Over het algemeen zijn medewerkers van fondsen heel ervaren en hebben ze hart<br />

<strong>voor</strong> de zaak. Door kritische vragen te stellen kunnen ze je aan het denken zetten.<br />

Dat waardeer ik zeer. Dat deed de medewerkster van het FCP ook. Die stelde vragen<br />

over onderdelen van het project. Ze vroeg: hoe gaan jullie dat nu precies doen,<br />

wie gaan eraan meedoen? Dat zet je zelf dan ook weer aan het denken.’<br />

Het FCP zou dan wel zelf meer inhoudelijke doelstellingen en ambities moeten<br />

formuleren: ‘Ik zou, als ik een fonds was, veel meer proactief zijn en naar de output<br />

van organisaties kijken in plaats van naar plannen. Want plannen zijn alleen maar<br />

mooie <strong>voor</strong>nemens. Ik zou veel meer zelf een doel of streven formuleren en dan<br />

aan een aantal organisaties die hun sporen hebben verdiend op dat terrein vragen<br />

om met een plan te komen. Zo krijg je meer continuïteit, ook bij de organisaties.’<br />

Een medewerker van een publiek cultuurfonds denkt in dezelfde richting: ‘Een<br />

fonds kan zoveel meer zijn dan een geldloket. Een fonds heeft ook toegevoegde<br />

waarde als adviseur, makelaar, koppelaar en kennisinstituut.’<br />

Opdrachtgever<br />

Enkele aanvragers gaan zelfs zo ver dat zij er<strong>voor</strong> pleiten om minder subsidie via de<br />

gebruikelijke subsidiekanalen te geven en meer geld te bestemmen <strong>voor</strong> opdrachten:<br />

‘Ik ben een warm pleitbezorger <strong>voor</strong> ondernemerschap. Ik vind dat een culturele<br />

instelling alleen in uitzonderlijke gevallen structurele subsidie moet krijgen,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld een paar musea die een belangrijke maatschappelijke functie hebben<br />

en enkele andere groepen die een algemeen belang vertegenwoordigen. Maar laat<br />

de overige cultuuraanbieders maar pitchen, laat ze maar opdrachtnemer zijn van<br />

opdrachten die door de overheid of door een cultuurfonds zijn geformuleerd. Dat<br />

maakt de relatie veel zuiverder en de cultuursector veel minder kwetsbaar. Nu roept<br />

hier af en toe iemand dat wij van die subsidieslurpers zijn. Ik wil dan kunnen zeggen:<br />

wij voeren gewoon een opdracht uit <strong>voor</strong> de overheid en daarbij leveren wij in<br />

vergelijking met onze concurrenten betere kwaliteit <strong>voor</strong> een afgesproken prijs of<br />

Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

‘Kan er niet een projectenverantwoordingsdag<br />

of iets dergelijks worden<br />

georganiseerd, waar je kunt zien wat<br />

andere projecten hebben gedaan en wat<br />

de resultaten zijn? Dat lijkt me heel<br />

inspirerend. Dat is juist bij cultuureducatie<br />

heel interessant, want daarbij ben<br />

je geen concurrent van elkaar. Je bedient<br />

met jouw educatieve programma toch<br />

altijd alleen maar de scholen in jouw<br />

regio. Dus het is geen probleem als ze<br />

ons idee in een andere provincie overnemen.<br />

Zo’n dag zou meteen ook het<br />

vraagstuk van de overdraagbaarheid<br />

oplossen. Ik weet dat elk project dat geld<br />

krijgt van het fonds overdraagbaar moet<br />

zijn. Maar dat bestaat er <strong>voor</strong> mij uit dat<br />

ik altijd tijd vrijmaak om hier iemand<br />

uit een andere provincie te ontvangen<br />

en uitleg te geven over ons project. En<br />

dan vertel ik ook echt eerlijk de andere<br />

kant van het verhaal, niet alleen het<br />

succesverhaal, maar alle do’s en don’t’s.<br />

Maar meer tijd kan ik niet uittrekken<br />

<strong>voor</strong> een dergelijke overdracht. Het initiatief<br />

moet van anderen komen.’<br />

dezelfde kwaliteit <strong>voor</strong> een lagere prijs. We vinden dat<br />

in de wegenbouw heel gewoon of tegenwoordig met<br />

de aanbesteding van het openbaar vervoer. Niemand<br />

vindt dat BAM een subsidieslurper is, want dat bedrijf<br />

legt een weg aan in opdracht van de overheid.’<br />

Maar collega-fondsen waarschuwen <strong>voor</strong> de consequenties<br />

van een eventueel opdrachtgeverschap.<br />

Het vergt veel werk om het opdrachtgeverschap goed<br />

te vervullen. Dat kan men beter aan een andere partij<br />

overlaten. Bovendien kan de rol van opdrachtgever<br />

conflicteren met de rol van subsidiegever bij andere<br />

regelingen, omdat de rol van opdrachtgever een veel<br />

nadrukkelijker bemoeienis met de inhoud van een<br />

project vergt.<br />

Hoewel het idee in eerste instantie aantrekkelijk<br />

lijkt, zijn de consequenties waarschijnlijk van dien<br />

aard dat een fonds beter de rol van subsidiegever en<br />

eventueel adviseur kan blijven vervullen dan die van<br />

opdrachtgever.<br />

Conclusies en aanbevelingen<br />

Uit de evaluatie van de Plusregeling blijkt dat deze een<br />

belangrijke bijdrage heeft geleverd aan initiatieven<br />

<strong>voor</strong> amateurkunst, erfgoed en cultuureducatie. De regeling<br />

heeft in ruime mate beantwoord aan de behoeften<br />

van de aanvragers. De financiële bijdrage is <strong>voor</strong><br />

veel organisaties heel belangrijk of zelfs essentieel geweest om het <strong>voor</strong>genomen<br />

project te realiseren. Naar schatting hebben enkele honderdduizenden Nederlanders<br />

actief geparticipeerd in projecten met financiering uit de Plusregeling, terwijl<br />

nog eens zo’n twee miljoen Nederlanders als toeschouwer of bezoeker met een of<br />

meer projecten hebben kennisgemaakt. De regeling heeft, in de woorden van een<br />

van de geïnterviewden, gezorgd <strong>voor</strong> een prachtige verzameling bouwstenen.<br />

Voor de komende jaren, waarin burgers en politieke partijen kritisch zullen<br />

blijven kijken naar de uitgaven <strong>voor</strong> cultuur, moeten cultuurfondsen als het FCP<br />

zich wel afvragen of dergelijke resultaten voldoende zijn. Want de impliciete<br />

<strong>voor</strong>onderstelling bij een regeling als de Plusregeling is dat de projecten die worden<br />

gefinancierd – of het nu een accordeonfestival, een dans<strong>voor</strong>stelling of een theaterproductie<br />

is – op zich waardevol zijn <strong>voor</strong> de samenleving en dat de aanvragers<br />

zelf verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> het realiseren van de verdere inhoudelijke doelstellingen<br />

van het project. Zijn de cultuurfondsen inderdaad alleen verantwoordelijk<br />

<strong>voor</strong> het financieren van de bouwstenen of ook <strong>voor</strong> het gebouw dat met deze<br />

stenen wordt neergezet? Gaat het er alleen om zoveel mogelijk Nederlanders actief<br />

bij cultuur te betrekken? Of hebben cultuurfondsen ook (enige) verantwoordelijkheid<br />

<strong>voor</strong> het helpen realiseren van inhoudelijke doelstellingen <strong>voor</strong> amateurkunst,<br />

erfgoed of cultuureducatie en <strong>voor</strong> het verankeren van de resultaten?


78 Prachtige bouwstenen maar nog geen gebouw: evaluatie van de Plusregeling<br />

Peter van der Zant<br />

‘Naar schatting hebben<br />

enkele honderdduizenden<br />

Nederlanders actief<br />

geparticipeerd in projecten<br />

met financiering uit de<br />

Plusregeling.’<br />

In het laatste geval zouden cultuurfondsen<br />

kunnen overwegen een bescheiden<br />

deel van het totale budget <strong>voor</strong><br />

een subsidieregeling te reserveren <strong>voor</strong><br />

de systematische overdracht van resultaten.<br />

Voor cultuureducatie en amateurkunst<br />

zou dat kunnen in samenwerking<br />

met het nieuwe kennisinstituut.<br />

Ook kunnen ze aanvragers vragen een<br />

deel van de projectbegroting (5-10%) te<br />

reserveren <strong>voor</strong> de (inhoudelijke) evaluatie<br />

van hun project, daarbij geholpen door een toolkit of evaluatieconsulent.<br />

Bij grotere projecten zouden fondsen na verloop van een jaar automatisch contact<br />

met het project moeten opnemen om de <strong>voor</strong>tgang van het behalen van de doelstellingen<br />

te bespreken. Dit vergt uiteraard wel personele inzet van de kant van de fondsen<br />

en zal het minder makkelijk maken om veel kleinere projecten te financieren.<br />

Ook moet men zich afvragen of de ontwikkeling binnen de rijksoverheid om<br />

ontvangers van kleinere subsidiebedragen minder verantwoording te laten afleggen<br />

over de besteding van de ontvangen middelen niet negatief zal gaan uitwerken<br />

op het draagvlak <strong>voor</strong> cultuuruitgaven. Wanneer groepen amateurkunstenaars in<br />

hun omgeving vertellen dat ze <strong>voor</strong> cultuursubsidies zo weinig verantwoording<br />

hoeven af te leggen, kan dit het beeld versterken dat er best op kunst en cultuur bezuinigd<br />

kan worden. Daarom zouden fondsen moeten nadenken over alternatieve<br />

‘Ik zie mogelijkheden <strong>voor</strong> een andere<br />

rol van het fonds. Het kan bij<strong>voor</strong>beeld<br />

projecten die zich net als het project van<br />

ons op ouderen richten, eens bij elkaar<br />

brengen. Want met alle bezuinigingen<br />

moeten we in de cultuursector meer<br />

gaan samenwerken. De cultuurfondsen<br />

zouden ons daarbij kunnen helpen,<br />

want die beschikken over een groot<br />

netwerk en kunnen helpen verbindingen<br />

te leggen. Natuurlijk moet het niet<br />

zo ver gaan dat zij afdwingen dat wij<br />

verplicht moeten samenwerken met<br />

een andere club. Want dat gaat echt niet<br />

werken. Maar ze kunnen wel mensen<br />

met elkaar in contact brengen.’<br />

vormen van verantwoording, zoals het op de website<br />

openbaar maken en ter beschikking stellen van alle<br />

projectverslagen, het (bij grotere bedragen) standaard<br />

beleggen van een persoonlijk eindgesprek of het organiseren<br />

van bijeenkomsten waarop subsidieontvangers<br />

worden uitgenodigd de behaalde resultaten aan<br />

het fonds en aan elkaar te presenteren.<br />

Bovendien zouden gemeenten en provincies samen<br />

met een fonds als het FCP nog systematischer dan nu<br />

kunnen overleggen welke lokale en regionale projecten<br />

interessant en waardevol zijn om landelijk te<br />

ondersteunen. De resultaten kunnen dan worden<br />

verankerd in het lokale en provinciale cultuurbeleid.<br />

Zo kan er<strong>voor</strong> worden gezorgd dat de losse verzameling<br />

prachtige bouwstenen die met regelingen als de<br />

Plusregeling zijn ontwikkeld, ook samen een aantrekkelijk<br />

gebouw gaan vormen.<br />

79<br />

Csbo De Kimkiel, Groningen<br />

Bea de Vries<br />

Csbo De Kimkiel,<br />

Groningen<br />

155 leerlingen, elf groepen, een icc’er<br />

<strong>voor</strong> De Kimkiel en zusterschool Fiduciaschool<br />

Bea de Vries, directeur<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Zes jaar geleden zijn wij begonnen<br />

met een ander onderwijsconcept.<br />

Daardoor heeft kunst en cultuur een<br />

veel betere plek gekregen in ons onderwijs.<br />

Dat stoelt nu op drie poten:<br />

gecijferd, geletterd en cultuur. In alles<br />

wat wij doen moeten die drie onderdelen<br />

terug te vinden zijn. Dat dat<br />

onderwijsconcept van harte wordt onderschreven<br />

door het bestuur en door<br />

het team, daar ben ik trots op. Twee<br />

jaar geleden hebben we opnieuw een<br />

stap gezet. Wij zijn ingestroomd als<br />

pilotschool in Cultuur in de Spiegel.<br />

Dat gaat over cultuuronderwijs en<br />

niet meer over lossen onderdelen als<br />

muziek, dans en drama.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Als school <strong>voor</strong> speciaal basisonderwijs<br />

zijn we <strong>voor</strong>tdurend bezig om de<br />

kerndoelen te vertalen naar ons type<br />

onderwijs. Dat is iets wat we vanuit de<br />

leerlingen én de leerkrachten moeten<br />

doen. Wij kunnen niet altijd een<br />

methode volgen. Gelukkig bieden de<br />

kerndoelen wel de ruimte om ze zelf<br />

in te vullen. Daarbij is het ook wel<br />

prettig om als team zelf te kunnen<br />

ontwerpen. En we zijn nog niet zo ver<br />

dat we alle doelen even goed kunnen<br />

volgen.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘Onze deelname aan de pilot van<br />

Cultuur in de Spiegel toont dat wij<br />

ons bewust zijn van de bewegingen in<br />

onderwijsland. Wij gaan veel naar landelijke<br />

studiedagen en streven ernaar<br />

om veel mee te pikken van buiten<br />

de cognitieve vakken. Wij willen ons<br />

onderwijs zo breed mogelijk inzetten.<br />

Dat leidde onder meer tot een derde<br />

prijs bij een landelijk techniektoernooi.<br />

Wij hebben veelal te maken met<br />

beschadigde leerlingen. En wat is er<br />

mooier dan hen te laten zien dat zij<br />

ook talenten hebben.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Van mij mag er meer aandacht <strong>voor</strong><br />

cultuur komen van de inspectie. Daar<br />

zien ze cultuur nog als franje. Als een<br />

inspecteur mij vraagt of ik kan aantonen<br />

dat onze leerlingen beter presteren<br />

door ons atelieronderwijs, kan ik<br />

dat niet. Maar die inspecteur kan ook<br />

het tegendeel niet bewijzen. Het is<br />

heerlijk als je ergens goed in bent.’<br />

"Wat is er mooier<br />

dan leerlingen<br />

laten zien dat zij<br />

talenten hebben"


Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

81 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

Nederlands<br />

cultuurbeleid:<br />

een ietwat elitaire<br />

Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

Vladimír Bína<br />

Vladimír Bína is socioloog. Na zijn studie<br />

aan de Karel Universiteit in Praag en<br />

de toenmalige Katholieke Hogeschool<br />

in Tilburg promoveerde hij in 1981 aan<br />

de Vrije Universiteit in Amsterdam. Van<br />

1988 tot aan zijn pensionering in 2010<br />

was hij onderzoekscoördinator Cultuur en<br />

Media, eerst van het Ministerie van WVC<br />

en vervolgens OCW.<br />

1. De Stuers (1873).Holland op z'n smalst.<br />

Cultuur en de natie<br />

In het jaar 1910 is in de tuin van de Orgelschool te Brno een huisje<br />

gebouwd <strong>voor</strong> haar directeur Leoš Janáček. Diens gezondheidstoestand<br />

liet namelijk zodanig te wensen over dat de dagelijkse wandeling<br />

van zijn huis naar de school hem steeds meer moeite kostte.<br />

Weliswaar was de Orgelschool uitstekend bereikbaar met de tram,<br />

maar omdat de bestemmingen van alle trams in Brno slechts in het<br />

Duits en dus niet in het Tsjechisch stonden vermeld, weigerde hij<br />

daarvan gebruik te maken.<br />

Janáčeks vurige, en soms zelfs bekrompen of lachwekkende nationalisme heeft<br />

prachtige muziek opgeleverd, zoals de Pianosonate 1.X.1905. Op die dag doodde<br />

de kaiserliche und königliche Armee een jonge arbeider tijdens een demonstratie<br />

<strong>voor</strong> de oprichting van de Tsjechische universiteit in Brno. Bovendien was Janáček<br />

bepaald geen uitzondering. In menig Europees land – binnen en buiten de Dubbelmonarchie<br />

– waren kunst en cultuur nauw verbonden met het streven naar nationale<br />

zelfstandigheid en fungeerden kunstwerken en culturele manifestaties soms<br />

als surrogaat <strong>voor</strong> politieke actie.<br />

Zo niet in Nederland. In de laatste vierhonderd jaar is dit land slechts twee keer<br />

en dan nog slechts kort door een vreemde mogendheid bezet geweest. Dankzij<br />

deze gunstig verlopen geschiedenis was het minder dan in andere landen nodig<br />

om kunst en cultuur <strong>voor</strong> nationale doelen in te zetten. Victor de Stuers klaagde in<br />

de negentiende eeuw in zijn befaamde artikel ‘Holland op zijn smalst’ al over het<br />

gebrek aan aandacht <strong>voor</strong> kunst en cultuur: ‘En natuurlijk: er wordt weinig over<br />

kunst gesproken en gedacht. Hoe het met de kunstmonumenten hier ten lande<br />

gesteld is, is aan de meesten en inzonderheid aan hen die officieel geroepen zijn<br />

daar<strong>voor</strong> te waken, geheel onbekend; evenmin vormt men zich een denkbeeld van<br />

het moreel en materieel belang der kunst, en een zware nevel bedekt de vraag wat<br />

er behoort en wat er kan gedaan worden.’ 1<br />

Ook in het hedendaagse Nederlandse cultuurbeleid is nationalisme<br />

zo goed als afwezig. Een van de schaarse uitzonderingen daarop,


82 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

2. Nuis (1996). Pantser of ruggengraat.<br />

3. De commissie bestond uit A. Docters<br />

van Leeuwen, W. Deetman, I. Opstelten,<br />

M, Pastors en R. in 't Veld. Zie: Een kwestie<br />

van uitvoering. Venieuwingsagenda <strong>voor</strong> de<br />

presterende overheid. Februari 2003 http://<br />

www.politiek-digitaal.nl/een_kwestie_<br />

van_uitvoering.pdf<br />

4. SCP(2000). Nederland in Europa.<br />

5. De Vlaamse resultaten waren afkomstig<br />

van het jaarlijks onderzoek door de<br />

Administratie Planning en Statistiek van het<br />

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,<br />

gepubliceerd in VRIND, Vlaamse<br />

regionale indicatoren. De steekproef<br />

bedroeg ongeveer 1500 respondenten.<br />

De Nederlandse resultaten kwamen van<br />

het Aanvullend <strong>voor</strong>zieningengebruik<br />

onderzoek dat een steekproef van ongeveer<br />

15.000 respondenten heeft.<br />

namelijk het <strong>voor</strong>stel van staatssecretaris Aad Nuis om de gesubsidieerde orkesten<br />

te verplichten zeven procent van hun programma te besteden aan Nederlands<br />

repertoire2 , riep fel verzet van de orkesten en het hoongelach van de<br />

spraakmakende gemeente op.<br />

In de Vlaamse emancipatie hebben kunstenaars en intellectuelen daarentegen een<br />

essentiële rol gespeeld. Als zij niet hardnekkig hadden vastgehouden aan eigen taal<br />

en aan eigen kunst- en cultuuruitingen, waren ze al lang ten onder gegaan in de<br />

dominante Franse cultuur. Merkwaardig genoeg konden zij daarbij niet rekenen op<br />

veel sympathie van hun noorderburen. Die bezagen het Vlaamse emancipatiestreven<br />

meestal met een zeker dedain als archaïsch nationalisme. En terwijl de Vlamingen in<br />

1981 in de Amsterdamse Brakke Grond het Vlaams Cultureel Centrum oprichtten,<br />

is de Nederlandse tegenhanger daarvan in de Belgische hoofdstad er nooit gekomen.<br />

Pas in 2004 is, na veel mitsen en maren van Nederlandse kant, in Brussel het Vlaams-<br />

Nederlandse huis DeBuren van start gegaan, dat de presentatie van Nederlandstalige<br />

– en dus niet alleen Nederlandse – cultuur in Europa als doel heeft.<br />

Na de millenniumwisseling begon de houding in Nederland tegenover Vlaanderen<br />

te veranderen. Dat had in de eerste plaats economische oorzaken. De Vlaamse<br />

regio was, aan het einde van de vorige eeuw, een van de meest welvarende gebieden<br />

van Europa geworden. Er kwam ook aandacht <strong>voor</strong> de rol die de Vlaamse en de Belgische<br />

overheid bij dit succes speelde. Een zelfbenoemde commissie van politieke<br />

prominenten was in 2003 van mening dat de Belgische overheid op tal van terreinen<br />

beter presteerde dan de Nederlandse; dat ‘de Belgen het beter deden’. 3<br />

Doen de Belgen het inderdaad beter? En is het belabberd gesteld met<br />

het Nederlandse cultuurbeleid? Via een bespreking van twee recente<br />

proefschriften, van Quirine van der Hoeven en Eltje Bos, zal ik betogen<br />

dat het Nederlandse cultuurbeleid nog het meest weg heeft van<br />

een ietwat elitaire nieuwbouwwijk.<br />

Nederland en Vlaanderen<br />

Het Sociaal en Cultureel Rapport 2000 had als belangrijkste thema de internationale<br />

positie van Nederland. 4 De sociaal-culturele situatie in Nederland werd<br />

vergeleken met die in andere Europese landen, waaronder de resultaten van een<br />

aantal nationale bevolkingsonderzoeken naar cultuurdeelname. Het meest opvallende<br />

resultaat van die vergelijking was een aanzienlijk verschil in cultuurparticipatie<br />

tussen de Nederlandse en de Vlaamse bevolking. De cultuurdeelname leek in<br />

Vlaanderen aanzienlijk hoger te liggen dan in Nederland, zowel onder de bevolking<br />

als geheel als onder de jongeren.<br />

Naar aanleiding hiervan organiseerde het Ministerie van OCW<br />

een bijeenkomst met ambtenaren en beleidsmakers. Die stonden<br />

nogal wantrouwend tegenover de gunstige Vlaamse cijfers en achtten<br />

deze minder betrouwbaar dan de Nederlandse. 5 Sindsdien is er<br />

een Vlaamse periodieke peiling gekomen die zich in alle opzichten<br />

kan meten het Nederlandse Aanvullend Voorzieningengebruik<br />

Onderzoek (AVO), hebben de Vlaamse onderzoekers echter gekozen<br />

<strong>voor</strong> een referentieperiode van zes maanden in plaats van de twaalf<br />

83 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

6. Zie: Lievens, Waege & Meulenmeester,<br />

red. (2006). Cultuurkijker; Lievens<br />

& Waege, red. (2011). Participatie in<br />

Vlaanderen 2.<br />

7. Van der Hoeven (2005).<br />

De grens als spiegel.<br />

8. Van der Hoeven (<strong>2012</strong>). Van Anciaux tot<br />

Zijlstra. Vanaf hier verwijzen paginaaanduidingen<br />

naar deze studie<br />

maanden van het AVO. 6 Daardoor kunnen de resultaten van beide<br />

landen niet worden vergeleken en zal de vraag wie meer participeert<br />

aan cultuur <strong>voor</strong>lopig onbeantwoord blijven.<br />

Wellicht de belangrijkste uitkomst van de bijeenkomst was dat<br />

Nederlandse beleidsmakers meer belangstelling kregen <strong>voor</strong> het cultuurbeleid van<br />

onze zuiderburen. Dat betekent overigens niet dat Haagse cultuurambtenaren zich<br />

grondig gingen verdiepen in het werk van hun Brusselse collegae. Quirine van der<br />

Hoeven, destijds 'rijkstrainee' bij het ministerie, deed het wel. Zij gebruikte haar<br />

stage bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) <strong>voor</strong> een verkenning van het<br />

Vlaamse cultuurbeleid. 7 In haar in <strong>2012</strong> verschenen dissertatie heeft<br />

Top of basis<br />

9. De rol van de Friese taal en cultuur is,<br />

op z'n best, marginaal.<br />

ze deze verkenning uitgebreid tot een studie van welhaast encyclopedische<br />

omvang: 490 bladzijden. 8 In beide publicaties gebruikt Van<br />

der Hoeven cultuurparticipatie als het perspectief waarin het gehele<br />

Vlaamse en Nederlandse cultuurbeleid wordt bezien.<br />

Kunsten en culturele <strong>voor</strong>zieningen zijn overal in Europa in grote mate afhankelijk<br />

van overheidsfinanciering. Het behoeft geen betoog dat het onmogelijk is alles wat<br />

zich als kunst- of cultuuruiting aandient te subsidiëren. De overheid moet dus kiezen<br />

<strong>voor</strong> duidelijke criteria. Vervolgens kan ze de gekozen maatstaven zelf toepassen<br />

dan wel de uitvoering overlaten aan speciale agentschappen, zoals de Nederlandse<br />

kunst- en cultuurfondsen.<br />

In Nederland is sinds jaar en dag de kwaliteit van het artistieke en culturele aanbod<br />

het belangrijkste criterium <strong>voor</strong> het al dan niet verlenen van een subsidie. Niet<br />

ambtenaren, maar deskundigen beoordelen die kwaliteit en zij adviseren de Raad<br />

<strong>voor</strong> Cultuur en verschillende culturele fondsen. In de Nederlandse situatie ligt<br />

de keuze <strong>voor</strong> kwaliteit als beloningscriterium zeer <strong>voor</strong> de hand. Ofschoon men<br />

erover kan twisten wat Nederlandse kunst- en cultuuruitingen eigenlijk zijn, ja zelfs<br />

over de vraag of de Nederlandse kunst en cultuur sui generis bestaan, ondervinden<br />

deze geen noemenswaardige concurrentie van een anderstalige cultuur. 9 De Nederlandse<br />

– of beter gezegd de in Nederland aanwezige – kunstenaars, gezelschappen en<br />

instellingen die subsidie krijgen, zijn beoordeeld als de besten in hun<br />

genre. Afhankelijk van het overheidsbudget kan die top smal of breed<br />

zijn: het blijft hoe dan ook een fractie van het beschikbare aanbod.<br />

De Vlaamse beweging heeft gedurende bijna de gehele vorige eeuw de verfransing<br />

van de Nederlandstalige gewesten in België bestreden. Hoewel Van der Hoeven de<br />

situatie van de Vlamingen in de negentiende en twintigste eeuw kort bespreekt, is<br />

<strong>voor</strong> haar 1970, het jaar waarin België in een federale staat veranderde, het eigenlijke<br />

vertrekpunt. De drie gemeenschappen – het Nederlandstalige, het Franstalige en<br />

het Duitstalige deel – kregen vergaande bevoegdheden en autonomie. Uiteraard en<br />

<strong>voor</strong>al ook op het gebied van kunst, cultuur en media. Zij wijst erop dat daarbij niet<br />

kwaliteit, maar cultuurspreiding centraal stond: men streefde ernaar zoveel mogelijk<br />

Vlamingen te winnen <strong>voor</strong> cultuuruitingen en culturele <strong>voor</strong>zieningen die<br />

door de Vlaamse overheid werden betaald of ondersteund. De zogeheten culturele<br />

centra, waarvan er meer dan tweehonderd bestaan, speelden en spelen daarin de


84 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

sleutelrol. Deze centra bieden niet alleen een podium aan toneel, muziek of beeldende<br />

kunsten, maar ook onderdak aan de openbare bibliotheek, plaatselijke verenigingen,<br />

hobbyclubs en allerlei cursussen, al dan niet op artistiek gebied. Zo bood het<br />

culturele centrum in Turnhout in 2007 ook een cursus actualiteiten en een cursus<br />

astrologie aan. Hoewel de centra ‘een divers sociaal-cultureel aanbod’ brengen,<br />

‘variërend van een algemene ledenvergadering van een lokale vereniging tot de moderne<br />

dans<strong>voor</strong>stelling’ behoren de meeste <strong>voor</strong>stellingen tot ‘relatief toegankelijke<br />

culturele activiteiten, zoals cabaret en jeugdtheater’ (p. 210).<br />

Behalve de culturele centra beschikte het Vlaamse gewest over de traditionele<br />

schouwburgen in grote steden als Brussel, Antwerpen en Gent. Het ontbrak derhalve<br />

aan ruimte <strong>voor</strong> experiment en vernieuwing, aan het soort podiumkunsten<br />

dat de werkplaatsen en productiehuizen in Nederland bieden. Het zwaartepunt lag<br />

bij populair en traditioneel podiumaanbod. Van der Hoeven stelt dat ‘juist de sociaal-culturele<br />

oorsprong van cultuurcentra zorgde <strong>voor</strong> een artistieke tegenreactie’.<br />

Theatermakers en andere kunstenaars richtten podia <strong>voor</strong> vernieuwend aanbod<br />

op: de zogeheten kunstencentra. Deze centra, die inmiddels meerjarige subsidies<br />

ontvangen, hebben zich ontwikkeld ‘van centra <strong>voor</strong> de avant-garde tot brandpunt<br />

van de Vlaamse podiumkunsten’ (p. 210).<br />

Het Vlaamse cultuurbeleid heeft dus een bredere strekking dan het Nederlandse.<br />

Het omvat niet alleen kunst en cultureel erfgoed, maar ook het sociaal-cultureel<br />

werk <strong>voor</strong> jeugd en volwassenen. Bovendien kunnen in Vlaanderen, meer dan in<br />

Nederland, ook vormen van populaire cultuur in aanmerking komen <strong>voor</strong> overheidsfinanciering,<br />

met het circus als meest opmerkelijke <strong>voor</strong>beeld. Het ondersteunen<br />

van populaire cultuur lijkt echter niet ten koste te gaan van de artistieke<br />

<strong>voor</strong>hoede. Vlaamse kunstenaars zijn immers niet minder vernieuwend, toonaangevend<br />

of spraakmakend dan hun Nederlandse kunstbroeders en -zusters. Zeker<br />

niet als men rekening houdt met de bevolkingsomvang – 6,3 miljoen Vlamingen<br />

versus 16,7 miljoen Nederlanders – en met de dus ook navenant kleinere kunstenaarspopulatie<br />

in Vlaanderen.<br />

Participatiebeleid<br />

Zowel in Nederland als in Vlaanderen is het leeuwendeel van het overheidsbudget<br />

<strong>voor</strong> cultuur bestemd <strong>voor</strong> het subsidiëren van het aanbod en het in stand houden<br />

van de culturele infrastructuur. Sociale groepen, klassen en standen hechten<br />

daaraan echter niet allemaal even veel belang. Sociaalwetenschappelijk onderzoek<br />

toont duidelijk aan dat het publiek van gesubsidieerde kunst en de gebruikers van<br />

gesubsidieerde <strong>voor</strong>zieningen bepaald geen afspiegeling vormen van de bevolking.<br />

Het zijn meestal hoger opgeleide mensen die in de hedendaagse meritocratische<br />

maatschappij dus ook een hoog inkomen hebben. Hierdoor ontstaat een legitimiteitsprobleem:<br />

degenen die dat het minst nodig hebben, profiteren het meest van<br />

overheidsuitgaven <strong>voor</strong> kunst en cultuur die – uiteindelijk – door de belastingbetaler<br />

worden bekostigd.<br />

Ofschoon zowel de Nederlandse als de Vlaamse beleidsmakers nauwelijks<br />

invloed hebben op de cultuurdeelname van de bevolking, kunnen zij niet volstaan<br />

met het argument dat bepaalde vormen van kunst – zoals opera of symfonische<br />

85 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

10. Wetten die slechts binnen een gewest<br />

geldig zijn, heten in België decreten.<br />

11. Van der Hoeven verwijst daarbij naar<br />

twee onderzoeken in opdracht van OCW:<br />

Goudriaan & Visscher (2006). Geen<br />

entreeheffing, geen drempels? en<br />

Goudriaan, Been & Visscher (2002).<br />

Musea en plein publique.<br />

muziek – zonder overheidsbijdrage onbetaalbaar zouden worden. Ze moeten<br />

maatregelen nemen om participatie te bevorderen, <strong>voor</strong>al van degenen die <strong>voor</strong>alsnog<br />

weinig belangstelling <strong>voor</strong> kunst- en cultuuruitingen tonen. Voorwaar, geen<br />

geringe opgave.<br />

In Nederland tracht OCW en het in 2009 opgerichte en door OCW gesubsidieerde<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> cultuurdeelname te stimuleren. Het fonds richt zich<br />

<strong>voor</strong>al op amateurkunst en cultuureducatie. Vlaanderen koos een andere weg. Daar<br />

heeft het parlement in 2008 een Participatiedecreet aangenomen, dat tot in detail bepaalt<br />

welk soort initiatieven en projecten onder welke <strong>voor</strong>waarden in aanmerking<br />

komt <strong>voor</strong> subsidies van het Ministerie van de Vlaamse gemeenschap.<br />

Het decreet is niet beperkt tot kunst of cultuur, maar omvat ook sport<br />

en jeugdwerk. 10<br />

Voor specifieke cultuur was het beleid van de vroegere Vlaamse minister van Cultuur,<br />

Bert Anciaux, er <strong>voor</strong>al op gericht de zogeheten drempels <strong>voor</strong> cultuurparticipatie<br />

te slechten. Hij onderscheidde vijf soorten drempels:<br />

• informatiedrempels: problemen met verspreiding, bekendheid en begrijpelijkheid<br />

van informatie over culturele manifestaties;<br />

• praktische drempels: problemen met zaken als fysieke toegankelijkheid, bereikbaarheid<br />

met openbaar vervoer, openingsuren, mogelijkheden <strong>voor</strong> kinderopvang;<br />

• financiële drempels: toegangskaartjes die <strong>voor</strong> bepaalde delen of categorieën van<br />

de bevolking te duur zijn;<br />

• sociale drempels: problemen met bereik van bepaalde, <strong>voor</strong>al maatschappelijk<br />

achtergestelde, groepen;<br />

• culturele drempels: potentieel publiek beschikt niet over de nodige culturele<br />

bagage of competenties.<br />

Het behoeft geen betoog dat het gemakkelijker is praktische, fysieke belemmeringen<br />

op te heffen dan sociale of culturele hindernissen <strong>voor</strong> cultuurdeelname van een bepaalde<br />

bevolkingsgroep weg te nemen. Vooral bij de musea is getracht om financiële<br />

drempels te slechten of te verlagen, in de hoop daardoor meer en <strong>voor</strong>al meer divers<br />

publiek te trekken. Daarbij hadden de beleidsmakers <strong>voor</strong>al kinderen en jongeren<br />

op het oog. Het <strong>voor</strong>nemen van Anciaux de toegangsprijs van de door de Vlaamse<br />

gemeenschap gesubsidieerde musea te verlagen tot het symbolische bedrag van één<br />

euro is uitgevoerd. In Nederland is het plan om kinderen gratis toegang tot alle musea<br />

te bieden uiteindelijk niet doorgegaan (wel bieden verschillende Ne-<br />

derlandse musea jongeren tot en met 18 jaar gratis toegang). Onderzoek<br />

in landen waar de musea <strong>voor</strong> iedereen dan wel <strong>voor</strong> de jeugd,<br />

gratis zijn, toont overigens aan dat dit nauwelijks invloed heeft op de<br />

samenstelling van het publiek. Het leidt <strong>voor</strong>al tot meer bezoek van de<br />

hoger opgeleiden, die toch al gewend waren musea te bezoeken. 11<br />

Verreweg de grootste hindernis <strong>voor</strong> cultuurdeelname zijn de culturele drempels.<br />

Jammer genoeg heeft beleid hierop ook het minste invloed. Culturele opvoeding in<br />

het ouderlijk gezin is de belangrijkste manier om de nodige culturele competenties<br />

te verwerven. Mensen die van huis uit geen culturele opvoeding hebben meege-


86 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

kregen, kunnen baat hebben bij cultuureducatie. Ze kunnen zo alsnog een eigen<br />

<strong>voor</strong>keur en smaak, met bijbehorende vaardigheden, ontwikkelen.<br />

Nu verschilt het Vlaamse cultuureducatiebeleid nogal van dat van Nederland.<br />

De nadruk ligt er meer op de buitenschoolse cultuureducatie dan op de binnenschoolse<br />

cultuureducatie. Die buitenschoolse cultuureducatie is deels professioneel<br />

ingericht in de vorm van het zogeheten deeltijds kunstonderwijs (DKO). De lessen<br />

– muziek, zang, podiumkunsten, beeldende kunsten – zijn veel goedkoper dan in<br />

Nederland, maar aan de cursisten worden hogere eisen gesteld. Zij worden geacht<br />

een jarenlange opleiding te volgen en examens af te leggen. DKO-opleidingen zijn<br />

ingebed in het Vlaamse onderwijsbestel en staan beleidsmatig los van het cultuureducatieve<br />

werk in andere beleidsdomeinen.<br />

Daarnaast richt het Vlaamse (cultuureducatie)beleid zich via zogeheten sociaalartistiek<br />

werk <strong>voor</strong>al op kansarme groepen of, zoals ze in Vlaanderen heten, kansgroepen<br />

– mensen dus die niet of nauwelijks in aanraking komen met cultuur. ‘De<br />

nadruk ligt niet zozeer op het eindresultaat, als wel op het proces, dat zowel een<br />

sociale als een artistieke dimensie kent. Het gaat erom dat deze mensen actief met<br />

kunst en cultuur aan de slag gaan en vorm geven aan hun eigen cultuur.’ (p. 360-<br />

361) Het reeds genoemde Participatiedecreet onderscheidt vijf soorten kansgroepen:<br />

personen met een handicap; mensen in armoede, gedetineerden; personen<br />

met een diverse etnisch-culturele achtergrond en gezinnen met kinderen.<br />

Het Nederlandse cultuureducatiebeleid is grotendeels beperkt gebleven tot kinderen<br />

en jongeren. En daarbij staat cultuureducatie binnen de school centraal. De<br />

school is immers de enige plek waar alle kinderen met kunst en cultuur in aanraking<br />

kunnen komen. Culturele instellingen zijn daarbij belangrijke samenwerkingspartner<br />

van de school. Het door OCW opgezette project Cultuur en School heeft als doel:<br />

‘het cultuuronderwijs een vaste plek te geven in het reguliere onderwijs en om samenwerking<br />

tussen het onderwijs en de cultuursector verder te stimuleren. Kinderen<br />

en jongeren moeten meer in aanraking komen met kunst en cultuur, zowel op school<br />

als in culturele instellingen. De achterliggende gedachte is dat in een ontzuilde samenleving<br />

alleen op school alle kinderen bereikt kunnen worden.’ (p. 344) Buitenschoolse<br />

educatie is, daarentegen, bij ons veel meer dan in Vlaanderen gericht op zinvolle<br />

vrijetijdsbesteding. Het volgen van cursussen op een Nederlandse muziekschool of<br />

in een creativiteitscentrum is niet alleen veel duurder maar ook vrijblijvender dan<br />

bij onze zuiderburen. Men is niet verplicht een curriculum te volgen en examens<br />

af te leggen. En sociaal-artistieke projecten (community art) zijn in Nederland niet<br />

gericht op specifieke ‘kansgroepen’ maar op een bredere doelgroep: mensen die<br />

zelden in aanraking komen met kunst.<br />

Anders dan in Vlaanderen of Engeland zijn beleidsmakers en de spraakmakende<br />

culturele gemeente in Nederland beschroomd kunst en cultuur <strong>voor</strong> sociale doeleinden,<br />

bij<strong>voor</strong>beeld ter bevordering van sociale cohesie, te gebruiken. Men is bang<br />

dat kunst- en cultuuruitingen dan aan kwaliteit inboeten. ‘Kunstenaars zijn geen<br />

pakjesdragende ezels’, luidt het befaamde bon-mot van Gerrit Komrij.<br />

87 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

Vinex-wijk versus Belgische dorpsbebouwing<br />

Van der Hoeven vergelijkt de Nederlandse benadering van het cultuurbeleid met<br />

topsport: de nadruk ligt op artistieke kwaliteit en excellentie van het kunstenaanbod.<br />

De Vlaamse aanpak kan daarentegen met breedtesport worden vergeleken:<br />

het ‘spelen’ op de actieve cultuurdeelname, het collectief en het proces. Tijdens<br />

de promotie van Van der Hoeven wees Folkert Haanstra, een van de opponenten,<br />

erop dat dit beeld niet helemaal opgaat. Bij nader inzien blijkt het Nederlandse<br />

cultuurbeleid toch niet geheel en al prestatiegericht te zijn. Het spelelement krijgt<br />

voldoende ruimte, onder meer in de amateurkunst en de cultuureducatie. Daarentegen<br />

stelt het buitenschoolse kunstonderwijs in Vlaanderen zoals gezegd veel<br />

meer eisen aan leerlingen. De geschoolde amateur heeft hier een grotere kans op<br />

doorstroming naar een professionele vakopleiding, ‘topsport’ dus.<br />

Ofschoon het moeilijk is een beeld-<br />

‘De Nederlandse nadruk op<br />

kwaliteit en excellentie heeft<br />

er niet toe geleid dat onze<br />

kunst en kunstenaars met<br />

kop en schouders boven die<br />

van Vlaanderen uitsteken.’<br />

spraak te vinden die alle aspecten dekt<br />

van het bestudeerde verschijnsel, zou<br />

ik zelf een meer <strong>voor</strong> de hand liggend<br />

beeld kiezen. Het Nederlandse cultuurbeleid<br />

lijkt immers sterk op de ruimtelijke<br />

ordening van dit land. Beroepsplanners<br />

en architecten ontwerpen de<br />

blauwdruk van een nieuwe stadswijk,<br />

professionele bouwvakkers bouwen<br />

vervolgens de wijk. Het proces resulteert<br />

in klare zichtlijnen en duidelijke rooilijnen. De huizen zijn er weliswaar nogal<br />

uniform, maar desalniettemin esthetisch verantwoord. In een Vinex-wijk is het<br />

goed wonen, hoewel soms een beetje saai. Een kroeg ontbreekt er meestal. Lokale<br />

politici hebben hoegenaamd geen invloed op het proces: het maakt geen verschil of<br />

zo'n wijk wordt gebouwd in een gemeente waar PvdA of de VVD aan de macht is.<br />

Hoewel beleidsmakers van OCW de contouren van het cultuurbestel bepalen,<br />

laten ze de beslissingen over het verdelen van subsidiegeld praktisch geheel over<br />

aan professionele deskundigen. Het bestel is eenvoudig en zeer overzichtelijk. Wie<br />

een subsidie wil aanvragen, kan gemakkelijk te weten komen waar hij moet zijn en<br />

aan welke <strong>voor</strong>waarden hij moet voldoen. Mocht de aanvraag echter zijn afgewezen,<br />

dan is zo'n beslissing definitief en moet de aanvrager elke hoop op overheidssteun<br />

verder laten varen. Het cultuurbeleid is in hoge mate 'gedepolitiseerd': de<br />

verschillen tussen het beleid van bewindslieden van verschillende signatuur zijn<br />

maar klein. De consensus overheerst. Tot de opkomst van de PVV, een fervent<br />

tegenstander van kunstsubsidies, waren de debatten in de Tweede Kamer over de<br />

cultuurbegroting meestal een slaapverwekkende vertoning. Over de hoofdzaken<br />

was men het meestal van harte met elkaar eens. Alleen over details gingen de Kamerleden<br />

soms een beetje twisten: moest gezelschap x of het museum y toch niet<br />

(een beetje meer) subsidie krijgen?<br />

Daarentegen doet het Vlaamse cultuurbeleid denken aan de bebouwing in vele<br />

Belgische dorpen en gehuchten. De bewoners hebben er huizen gebouwd of laten<br />

bouwen die zijzelf leuk vonden, zonder rekening te houden met buurhuizen.


88 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

12. Bos (2011). Beleid <strong>voor</strong> cultuur en<br />

immigranten. Vanaf hier verwijzen paginaaanduidingen<br />

in de tekst naar deze studie.<br />

Meestal zijn het dan ook bepaald geen staaltjes van de moderne architectuur,<br />

het is <strong>voor</strong> elk wat wils. Gelukkig is er geen gebrek aan cafés, kroegen en frituren.<br />

Het Vlaamse cultuurbestel bevat een haast onoverzienbaar aantal wettelijke<br />

regelingen. In tegenstelling tot het Nederlandse cultuurbeleid – dat behalve de Wet<br />

op het specifiek cultuurbeleid nauwelijks wettelijke regelingen kent – heeft in Vlaanderen<br />

elke regeling of maatregel zijn eigen decreet. Wie een subsidie wil krijgen,<br />

moet dus nogal wat moeite doen om zijn weg te vinden in het woud van regelingen.<br />

Daar staat tegenover dat er veel subsidiemogelijkheden zijn. Wordt de aanvraag<br />

afgewezen, dan is men niet kansloos, maar kan men proberen uit een andere<br />

regeling financiële ondersteuning te krijgen. In tegenstelling tot Nederland is het<br />

Vlaamse cultuurbeleid in hoge mate gepolitiseerd. Bovendien was die politisering<br />

een bewuste keuze. Omdat cultuur als een nationale zaak wordt beschouwd, wilde<br />

men rekening houden met alle ideologische en levensbeschouwelijke richtingen in<br />

Vlaanderen. Dat was de inzet van het zogeheten Cultuurpact dat in 1974 is gesloten.<br />

De omvangrijke dissertatie van Van der Hoeven laat ook – zij het onbedoeld – de<br />

betrekkelijkheid van het cultuurbeleid zien. Ondanks de grote verschillen in het<br />

beleid van beide landen laat haar onderzoek geen conclusie toe dat Nederland het<br />

beter of slechter doet dan Vlaanderen. De nadruk op kwaliteit en excellentie heeft<br />

er niet toe geleid dat de Nederlandse kunst en kunstenaars met kop en schouder<br />

boven die van Vlaanderen uitsteken. Het Vlaamse streven iedere Vlaming bij de<br />

nationale cultuur te betrekken heeft evenmin geresulteerd in een minder elitair en<br />

meer sociaal diverser publiek dan het Nederlandse. Ook uit het Vlaamse onderzoek<br />

blijkt dat er een sterke correlatie is tussen cultuurparticipatie en opleidingsniveau.<br />

Laagopgeleide Vlamingen onderscheiden zich dus wat hun cultuurdeelname betreft<br />

niet noemenswaardig van laagopgeleide Nederlanders.<br />

Autochtoon en allochtoon<br />

Vlamingen en Nederlanders delen een eeuwenlange geschiedenis. De Nederlandse<br />

en de Vlaamse cultuur zijn mede daardoor nauw verwant. Nederlanders en Vlamingen<br />

mogen enkele eigenaardigheden van andermans cultuur vermakelijk of<br />

verwonderlijk vinden, onbegrijpelijk zijn ze zelden.<br />

Sinds enkele decennia wordt men zowel in Nederland als België en andere Europese<br />

landen geconfronteerd met culturen en cultuuruitingen die men nauwelijks<br />

kent en daarom vaak ook niet kan doorgronden. Door de massale migratie vanaf<br />

de jaren zeventig van de vorige eeuw is de demografische samenstelling van <strong>voor</strong>al<br />

de grote steden sterk veranderd. In steden als Amsterdam, Rotterdam of Den<br />

Haag bestaat bijna de helft van jongeren uit wat in het Nederlandse beleidsjargon<br />

‘niet-westerse allochtonen’ heten. Zoals we bij Van der Hoeven al zagen, vormen<br />

etnische minderheden een van de doelgroepen van het Vlaamse participatiebeleid.<br />

Het Nederlandse cultuurbeleid <strong>voor</strong> immigranten staat centraal in het proefschrift<br />

waar Eltje Bos in 2011 op promoveerde. 12 Overigens startte het cultuurbeleid <strong>voor</strong><br />

minderheden in Nederland eerder dan in Vlaanderen: de eerste<br />

Nederlandse beleidsnota hierover, Actieplan Cultuuruitingen van<br />

Migranten, verscheen al in 1982.<br />

89 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

Bos beperkt zich tot het rijksbeleid, dat wil zeggen beleid zoals dat eerst door<br />

het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en<br />

daarna door OCW is gevoerd. Dat is een gemis. Het minderhedenvraagstuk doet<br />

zich immers op lokaal niveau <strong>voor</strong>, <strong>voor</strong>al in de grote steden. Bovendien besteden<br />

de gemeenten verreweg het meeste overheidsgeld aan cultuur (meer dan 60%<br />

gemeenten tegen ongeveer 30% Rijk). Hoe het gemeentelijk cultuurbeleid <strong>voor</strong><br />

minderheden zich verhoudt tot het landelijk beleid, blijft in deze dissertatie grotendeels<br />

duister.<br />

Beleidsvisies<br />

13. Myerscough (1994). Cultural Policy<br />

in the Netherlands, p. 148.<br />

In het begin van de jaren negentig heeft een groep buitenlandse deskundigen over<br />

de toenmalige Cultuurnota het volgende opgemerkt: ‘strong on principles, weak<br />

on issues and virtually silent on targets’. 13 De kans dat deze constatering ook opgaat<br />

<strong>voor</strong> het cultuurbeleid <strong>voor</strong> minderheden, is allesbehalve denkbeeldig. Ook in het<br />

proefschrift van Bos staan de beginselen centraal. Zij besteedt veel aandacht aan<br />

de relatie tussen het (<strong>voor</strong>genomen) beleid <strong>voor</strong> minderheden en de vigerende<br />

beleidsvisies, die ze 'wezensopvattingen' noemt. Die opvattingen vloeien <strong>voor</strong>t uit<br />

twee met elkaar strijdige 'denkwerelden'. In de eerste wereld staan de kunst en cultuurproductie<br />

centraal, in de tweede de spreiding van en de deelname aan kunst en<br />

cultuur. Uit beide werelden leidt Bos wederom vier opvattingen af<br />

die zij met niet nader toegelichte lettercombinaties aanduidt (p. 47):<br />

• KK: Goede kunst is absoluut, niet aan tijd en context gebonden, gemaakt door<br />

een genie (vanaf negentiende eeuw).<br />

• KC: Kunst bestaat in relatie tot de context waarbinnen kunst wordt gemaakt en<br />

gewaardeerd (vanaf 1980).<br />

• PK: Kennismaken met kunst en cultuur is goed <strong>voor</strong> de gewone mens (beschavingsoffensief,<br />

eind negentiende eeuw en na Tweede Wereldoorlog).<br />

• PP: Iedereen die dat wil, moet de gelegenheid hebben actief dan wel receptief<br />

deel te nemen aan kunst en cultuur; deelnemen aan kunst en cultuur is zingevend,<br />

verbindt mensen en zorgt <strong>voor</strong> cohesie in de samenleving en <strong>voor</strong> welzijn<br />

van mensen (vanaf 1960).<br />

Minderhedenbeleid en cultuur<br />

In 1982 publiceerde het toenmalige Ministerie van WVC zoals gezegd de eerste<br />

beleidsnota over cultuurbeleid <strong>voor</strong> minderheden, het Actieplan Cultuuruitingen<br />

van Migranten. Kunstbeoefening en cultuurdeelname worden daarin gezien als<br />

een van de mogelijkheden om minderheden te emanciperen: ‘De eigenwaarde<br />

van de 'migrant' moet worden versterkt en de omgeving moet zodanig worden<br />

beïnvloed dat er blijvend ruimte ontstaat <strong>voor</strong> de ontplooiing van minderheden.’<br />

Het is de taak van de overheid ‘zodanige <strong>voor</strong>waarden te scheppen, dat eigen cultuuruitingen<br />

van diverse migrantengroepen kunnen ontstaan en zich ontwikkelen<br />

op het snijvlak van de cultuur uit het verleden en de manier van samenleven<br />

nu in Nederland (p. 54).


90 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

Het begrip cultuur werd in dit actieplan zeer breed opgevat en omvatte niet<br />

alleen kunsten, cultureel erfgoed en amateurkunstbeoefening, maar ook woon-,<br />

eet- , kleding- en vrijetijdscultuur, en zelfs ‘waarden, normen, ideeën en verwachtingen<br />

van individuen en groepen, <strong>voor</strong> zover die verklankt en verbeeld worden in<br />

uitingen van kunst en vormen van cultuur.’ (p. 54).<br />

In de latere beleidsnota's verschuift de aandacht van emancipatie naar specifieke<br />

cultuur. Grosso modo kunnen we daarbij drie doelstellingen onderscheiden:<br />

• Professionalisering van de kunst- en cultuuruitingen van de minderheden.<br />

Beleidsmakers hadden, terecht of niet, de indruk dat allochtone kunst- en<br />

cultuurbeoefening <strong>voor</strong>al een zaak was van goedwillende amateurs. Bijzondere<br />

aandacht werd besteed aan ‘kunstenaars die een groei doormaken naar professionaliteit’<br />

(p. 56).<br />

• De zichtbaarheid van de allochtone kunst en cultuur vergroten. Enerzijds krijgen<br />

ook geboren en getogen Nederlanders daardoor de kans om kennis te maken met<br />

culturen van de immigranten, anderzijds was er behoefte aan 'culturele herkenningspunten<br />

<strong>voor</strong> etnische minderheden in de Nederlandse samenleving’ (p.<br />

56). Vooral grootschalige manifestaties met een landelijke uitstraling vond men<br />

geschikt om dit doel te realiseren.<br />

• Deelname van minderheden aan het reguliere circuit verbeteren. Beleidsmakers<br />

zouden rekening moeten houden met behoeften van etnische minderheden,<br />

drempels en belemmeringen moeten worden geslecht.<br />

Zoals in Nederland te doen gebruikelijk werden er aparte organisaties opgericht en<br />

gesubsidieerd om deze drie doelen te verwezenlijken, hetzij over de volle breedte<br />

van het culturele veld, hetzij op een deelterrein als podiumkunsten. Omdat er in<br />

het begin van de jaren tachtig geen ruimte was <strong>voor</strong> cultuuruitingen van migranten<br />

in het reguliere circuit, is er in 1982 een specifiek budget <strong>voor</strong> ingericht. Uit dat<br />

budget – 2 miljoen gulden per jaar – zijn tussen 1982 en 1997 circa zeshonderd projecten<br />

gefinancierd. Volgens Bos was dit specifieke beleid contraproductief, zoals<br />

zij ietwat omslachtig betoogt: ‘Het specifieke beleid lijkt de doelstelling waar<strong>voor</strong><br />

het in het leven geroepen is, namelijk om het onderwerp waar het zich op richt deel<br />

uit te laten maken van het algemene beleid, zelfs in de weg te staan. Juist omdat<br />

het (lange tijd) bestaat en specifieke arrangementen zich gevestigd hebben lijkt het<br />

specifieke beleid een belemmerende werking te hebben op het realiseren van de<br />

doelstelling waar<strong>voor</strong> het in het leven geroepen is.’ (p. 72)<br />

Ruim baan <strong>voor</strong> culturele diversiteit<br />

De beleidsnotitie Ruim baan <strong>voor</strong> culturele diversiteit (1999) van staatssecretaris<br />

Rick van der Ploeg is volgens Bos ‘het meest spraakmakende beleidsstuk over het<br />

beleid <strong>voor</strong> cultuur en immigranten’ (p. 73). In de notitie wordt kritiek op gesubsidieerde<br />

kunst en cultuur niet onder stoelen of banken gestoken. Die vertonen<br />

elitaire trekken en lijken niet alleen jongeren, maar <strong>voor</strong>al ook allochtonen uit te<br />

sluiten. Het gesubsidieerde aanbod is te eenzijdig, migranten hebben er als publiek<br />

of makers nauwelijks deel aan. Alleen al gezien de veranderingen in de demogra-<br />

91 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

fie – in 2015 zou 15% van de bevolking uit niet-westerse allochtonen bestaan – zou<br />

dit aanbod zodanig moeten veranderen dat het ook <strong>voor</strong> de nieuwe Nederlanders<br />

interessant wordt. Andersom zouden meer autochtonen kennis moeten kunnen<br />

maken met allochtone kunst en cultuur.<br />

Van der Ploeg was ook kritisch over het beleid van zijn <strong>voor</strong>gangers. Het was te<br />

vaak gebleven bij mooie woorden. De multiculturele samenleving bleef onzichtbaar<br />

in de gesubsidieerde cultuur. Nederland, en overigens ook andere Europese<br />

landen, maakte ten onrechte een hiërarchisch onderscheid tussen westerse en nietwesterse,<br />

hoge en lage, professionele en amateurkunst. ‘We zijn ziende blind <strong>voor</strong><br />

de waardevolle cultuuruitingen van mensen met een dubbel cultureel perspectief.’<br />

(p. 79) Om leden van culturele minderheden in staat te stellen hun achterstand in<br />

te halen, waren volgens de staatssecretaris de volgende stappen nodig:<br />

• Ruimte maken <strong>voor</strong> jonge, allochtone kunstenaars.<br />

• Een proactief beleid voeren om (allochtoon) talent op te sporen. Daarbij moet<br />

worden samengewerkt met lokale overheden. Talentvolle amateurs en semiprofs<br />

moeten meer gelegenheid krijgen hun werk te tonen.<br />

• Culturele accommodaties beter benutten om cultuurdeelname van minderheden<br />

en ook jongeren te stimuleren.<br />

• Het cultureel erfgoed van migranten bewaren en toegankelijk maken.<br />

• Zowel potentieel publiek als potentiële makers beter toerusten met behulp van<br />

binnen- en buitenschoolse cultuureducatie.<br />

• Programmering van culturele instellingen zodanig aanpassen dat ze een breder<br />

publiek bereiken. Het zogeheten outreachwork moet worden gestimuleerd.<br />

Besturen van instellingen moeten diverser van samenstelling worden.<br />

• De toegang tot culturele instituties moet worden vergroot; in raden van toezicht,<br />

adviescommissies en besturen moeten allochtonen, jongeren, vrouwen<br />

en mensen van buiten de Randstad beter vertegenwoordigd zijn.<br />

Van der Ploeg wilde alle gesubsidieerde instellingen verplichten 3% van hun budget<br />

te besteden aan zogeheten doelgroepactiviteiten, zoals speciaal aanbod <strong>voor</strong> nieuwe<br />

publieksgroepen als allochtonen en jongeren, presentatie van dat aanbod in directe<br />

leefomgeving, cultuureducatie, speciale manifestaties en marketingactiviteiten <strong>voor</strong><br />

de nieuwe publieksgroepen. Met dat <strong>voor</strong>stel riep hij de hoon van de spraakmakende<br />

gemeente over zich af. Bovendien was het verzet van culturele instellingen zo hevig<br />

dat de Tweede Kamer de 3%-maatregel afwees. Bij wijze van compromis is deze<br />

negatieve impuls veranderd in een bonusregeling: culturele instellingen konden 2%<br />

méér subsidie verdienen met doelgroepactiviteiten.<br />

Eigenlijk is deze gang van zaken typerend <strong>voor</strong> de uitkomst van het streven naar<br />

grotere diversiteit. Bos spreekt in dit verband over ‘de vergeefse poging tot het<br />

opschudden van het bestel’ en noemt als <strong>voor</strong>naamste oorzaak van het mislukken<br />

‘de hegemonie van de KK-denkwereld’(p. 144): ‘Het verzet en de acties van de gevestigde<br />

instellingen tegen de 3% doelgroepmaatregel leidde ertoe dat de instellingen<br />

in feite geen rol of taak krijgen in het diversiteitsbeleid. [...] Overheid en veld zijn het<br />

erover eens dat de overheid zich niet met de artistieke inhoud mag bemoeien. Maar de<br />

vraag of een <strong>voor</strong>waarde om de bezoekersaantallen te vergroten of meer aan educa-


92 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

tief werk (<strong>voor</strong> scholen) te doen nu ook een inbreuk betekent op de artistieke vrijheid<br />

van de instellingen is in de loop der tijd een discussiepunt geworden, dat meestal in<br />

het <strong>voor</strong>deel van de instellingen is uitgepakt.’ (p. 144-145)<br />

Besluit<br />

14. Vermoedelijk ontleent Bos de afkorting<br />

KK aan het woord ‘kunstkunst’ dat Abram<br />

de Swaan heeft gemunt (als het tegenpool<br />

van ‘gunstkunst’). Zie De Swaan (1985).<br />

Kwaliteit is klasse.<br />

Het is uiteraard geen verrassing dat de specifieke aard van het gesubsidieerde Nederlandse<br />

cultuurbestel ruime aandacht krijgt in beide proefschriften. Zoals gezegd<br />

is de dominante rol van deskundigen kenmerkend <strong>voor</strong> dit bestel. Slechts instellingen,<br />

gezelschappen en kunstenaars die positief beoordeeld worden door experts,<br />

kunnen subsidie krijgen van OCW zelf of van een van de culturele fondsen.<br />

De rol van politici en departementale ambtenaren is nogal beperkt. Weliswaar<br />

zijn in alle tot nu toe verschenen cultuurnota’s prioriteiten verwoord die <strong>voor</strong> het<br />

gehele cultuurbeleid golden, maar het budget dat daar<strong>voor</strong> beschikbaar werd gesteld<br />

was meestal nogal bescheiden. Zelfs de meest recente nota Meer dan kwaliteit<br />

(2011) is daar geen uitzondering op. Voor de vier prioriteiten die vanaf 2013 zullen<br />

gaan gelden – internationalisering, cultuureducatie, vernieuwing en talent, geven<br />

aan cultuur – is minder dan 5% van het totale cultuurbudget gereserveerd.<br />

Daarom is het logisch dat Van der Hoeven het Nederlandse cultuur-<br />

bestel met topsport vergelijkt: verreweg het grootste deel van de<br />

rijksbegroting <strong>voor</strong> cultuur wordt immers besteed aan de financiering<br />

van professionele cultuuruitingen die experts van hoge kwaliteit<br />

vinden. Volgens Bos bestaan die deskundigen <strong>voor</strong>al uit representanten<br />

van de zogeheten KK- denkwereld. 14<br />

In beide proefschriften nemen beleidsmaatregelen ter bevordering van cultuurparticipatie<br />

een belangrijke plaats in. Voor Van der Hoeven vormt cultuurparticipatie<br />

zelfs een vertrekpunt. Ook het cultuurbeleid <strong>voor</strong> allochtonen is goeddeels gericht<br />

geweest op het stimuleren van cultuurdeelname van nieuwe Nederlanders. Wat<br />

het beleid <strong>voor</strong> en deelname van immigranten aan cultuur betreft bestaan er twee<br />

kennislacunes. In de eerste plaats hebben we nog geen inzicht in het gemeentelijk<br />

beleid op dit gebied. Zoals gezegd zijn het <strong>voor</strong>al de (grote) gemeenten die cultuurbeleid<br />

moeten voeren <strong>voor</strong> hun etnisch heterogene burgers. In de tweede plaats<br />

weten we evenmin aan wat <strong>voor</strong> soort gesubsidieerd cultureel aanbod de diverse<br />

migrantengroepen behoefte hebben. Bestaan er populaire Turkse, Marokkaanse of<br />

Irakese kunst- en cultuuruitingen die het in het commerciële circuit niet kunnen<br />

redden en dus een subsidie behoeven?<br />

Het (landelijke) Nederlandse cultuurbeleid dat door Van der Hoeven en Bos<br />

wordt besproken, is in de loop der jaren slechts gradueel veranderd. De veranderingen<br />

in overheidssubsidies waren tot het aantreden van het kabinet Rutte-Verhagen<br />

minimaal: per vierjaarlijkse subsidieronde viel er hooguit twee à drie procent van<br />

de toneelgezelschappen, muziekensembles of andere culturele instellingen af. Het<br />

overgrote deel van gesubsidieerde instellingen kreeg sinds jaar en dag geld. Kritische<br />

cultuurambtenaren duidden het kunstbeleid daarom weleens aan met een<br />

regel uit ‘Hotel California’ van The Eagles: ‘We are programmed to receive.<br />

You can check-in any time you like. But you can never leave!’<br />

93 Nederlands cultuur beleid: een ietwat elitaire Vinex-wijk<br />

Vladimír Bína<br />

15. Zie bij<strong>voor</strong>beeld recente essays van<br />

Thije Adams: Adams & Hoefnagel (<strong>2012</strong>).<br />

Kunstbeleid in tijden van cholera, en Adams<br />

(<strong>2012</strong>). Kunst moet ook in tijden van cholera.<br />

16. Ik doel hier op de periodieke studies<br />

Profijt van de overheid van het SCP (zie de<br />

bijdrage van Vinken en Van den Broek in<br />

dit <strong>Jaarboek</strong>).<br />

Die situatie gaat vanaf volgend jaar drastisch veranderen. Volgens de nota Meer dan<br />

kwaliteit dienen podiumkunstinstellingen vanaf 2013 21,5% van hun begroting uit<br />

eigen inkomsten te financieren. Om aan die eis te voldoen moeten ze meer publiek<br />

trekken en dus ook meer rekening houden met de <strong>voor</strong>keuren van dat publiek. De<br />

sterkere verbondenheid met het publiek is op zich niet ongunstig. Ook een aantal<br />

prominenten in de culturele wereld voert al jarenlang een pleidooi <strong>voor</strong> de versterking<br />

van de band tussen makers en publiek. 15<br />

Het nadeel van de <strong>voor</strong>gestelde maatregelen kan zijn dat instellingen zich nog<br />

sterker dan <strong>voor</strong>heen gaan richten op hun bestaande publiek. Dat publiek bestaat<br />

grotendeels uit hoger opgeleide, welvarende mensen, die daardoor nog meer dan<br />

nu al het geval is, profiteren van cultuursubsidies van de overheid. Of dat inderdaad<br />

zo zal zijn, moet toekomstig onderzoek uitwijzen. 16<br />

Een internationale vergelijking van dit vraagstuk lijkt mij een<br />

mooi onderwerp <strong>voor</strong> een volgende dissertatie. In welke landen<br />

verschilt de deelname aan gesubsidieerde cultuur door hoger en lager<br />

opgeleiden het meest dan wel het minst? Profiteren hoogopgeleide<br />

Fransen meer van cultuursubsidies dan hoogopgeleide Zweden?<br />

En, uiteraard, wat is de positie van de Nederlanders?


94<br />

Obs De Schakel, Hoogezand<br />

Jannie Roggema<br />

Obs De Schakel,<br />

Hoogezand<br />

124 leerlingen, zeven groepen en een<br />

icc’er<br />

Jannie Roggema, directeur<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Ik ben er trots op dat wij erin geslaagd<br />

zijn om kunst, erfgoed en<br />

media te integreren in de thema’s die<br />

in ons onderwijs centraal staan. Je<br />

bent geneigd om bij cultuureducatie<br />

te zeggen: “O jee, weer een vakgebied<br />

erbij en we doen al zo veel.” De<br />

aandacht <strong>voor</strong> het kind en zijn omgeving<br />

is bij<strong>voor</strong>beeld snel opgepakt<br />

door onze icc’er. Zij is goed thuis in<br />

de geschiedenis van Hoogezand en<br />

beschikt over een groot netwerk.<br />

Dat wij stappen zetten wordt bij<strong>voor</strong>beeld<br />

ook zichtbaar in wat leerlingen<br />

maken.’<br />

"Icc’ers moeten fatsoenlijk<br />

gefaciliteerd worden"<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘De kerndoelen zijn erg ruim. Door<br />

onze deelname aan de pilot van Cultuur<br />

in de Spiegel vind ik dat cultuuronderwijs<br />

beter onderbouwd wordt.<br />

Nu is er nog te veel aandacht <strong>voor</strong><br />

kennisoverdracht. Het moet een stap<br />

verder gaan. Door vragen als: “wat<br />

doet het met jezelf?” en “hoe ga je er<br />

zelf mee om?” worden die kerndoelen<br />

meer onderbouwd.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘Ik ben blij dat de € 10,90 doorgaat.<br />

Daardoor blijft het bij<strong>voor</strong>beeld mogelijk<br />

om beroepskunstenaars-in-deklas<br />

in te huren <strong>voor</strong> de begeleiding<br />

van projecten. Verder ben ik heel<br />

benieuwd hoe Cultuur in de Spiegel<br />

zich verder ontwikkelt. De doorgaande<br />

leerlijn van primair onderwijs naar<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs en van waarneming<br />

via verbeelding en conceptualisering<br />

naar analyse kan echt zorgen<br />

<strong>voor</strong> een ommezwaai in het onderwijs,<br />

waardoor kunst en cultuur een veel<br />

hechtere plek krijgen.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Door steeds meer nadruk te leggen<br />

op opbrengstgericht werken en daarbij<br />

<strong>voor</strong>al te kijken naar rekenen en<br />

taal, schiet cultuureducatie er steeds<br />

meer bij in. En dat is doodzonde. Wij<br />

zitten in een wijk waar kinderen niet<br />

automatisch in een museum of theater<br />

komen. Tegelijkertijd vraagt de<br />

overheid ons ook om meer aandacht<br />

aan cultuur te besteden. Ik vind dat<br />

als je dingen van het onderwijs vraagt,<br />

dat daar ook een pot met geld bij<br />

hoort. Een icc’er moet fatsoenlijk<br />

gefaciliteerd worden. Dat gebeurt nu<br />

niet. Als icc’ers wegvallen, valt er ook<br />

een netwerk weg, waar scholen hun<br />

inspiratie vandaan halen. Maar omdat<br />

we het belangrijk vinden, regelen we<br />

het nu allemaal zelf en organiseren we<br />

maar weer een sponsorloop.’<br />

95 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

Verplicht en<br />

vastgelegd, maar<br />

ook verankerd?<br />

Cultuureducatiebeleid<br />

2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

Edwin van Meerkerk<br />

Edwin van Meerkerk is universitair<br />

docent Kunstbeleid en cultuureducatie<br />

aan de afdeling Algemene cultuurwetenschappen<br />

van de Radboud Universiteit<br />

Nijmegen. Hij promoveerde in 2001 op<br />

het proefschrift Achter de schermen van<br />

het boekbedrijf. Hij publiceerde daarna<br />

onder meer Cultuurwetenschappen in<br />

Nederland en België: een staalkaart<br />

<strong>voor</strong> de toekomst (Van Tilt 2005). In zijn<br />

huidige onderzoek richt hij zich op het<br />

snijvlak tussen cultuureducatie,<br />

beleid en esthetica.<br />

1. Zijlstra (2011). Meer dan kwaliteit, p. 2.<br />

2. Plasterk (2007). Kunst van leven.<br />

Inleiding<br />

In Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid legt staatssecretaris<br />

Zijlstra de basis <strong>voor</strong> het landelijke beleid <strong>voor</strong> de komende<br />

vier jaar. Naast internationalisering, talentontwikkeling en het<br />

stimuleren van particuliere giften is cultuureducatie een van de vier<br />

hoofdpunten. Zijlstra ziet cultuureducatie als <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> succesvolle<br />

deelname aan de maatschappij van later: ‘Je culturele bagage<br />

bepaalt in hoeverre je onderdeel kunt zijn van deze ontwikkelingen<br />

en klaar bent <strong>voor</strong> de toekomst.’ 1<br />

Waar Zijlstra's <strong>voor</strong>ganger, minister Plasterk, zich <strong>voor</strong> cultuureducatie<br />

<strong>voor</strong>al richtte op de cultuurkaart <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs,<br />

de implementatie van de historische canon en het versterken<br />

van cultuuronderwijs op de lerarenopleidingen <strong>voor</strong> zowel primair<br />

als <strong>voor</strong>tgezet onderwijs, 2 stelt Zijlstra het primair onderwijs centraal. Hij lanceert<br />

<strong>voor</strong> het primair onderwijs het programma Cultuureducatie met kwaliteit. Rijk,<br />

gemeenten en provincies maken hierover nadere bestuurlijke afspraken. Het <strong>Fonds</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (FCP) voert dit programma uit en nodigt gemeenten en<br />

provincies uit programma’s op te stellen die lokaal scholen en instellingen ondersteunen<br />

bij de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie. Hier<strong>voor</strong> is de<br />

komende vier jaar ongeveer € 10 miljoen per jaar beschikbaar met als uitgangspunten<br />

matching en beloning van ambitie. Om de samenhang in acties en maatregelen<br />

te bevorderen ontwikkelt het fonds een flankerend beleid (ca. € 3,4 miljoen), dat<br />

onder meer de verspreiding van best practices, onderzoeksresultaten en handreikingen<br />

<strong>voor</strong> scholen, docenten en instellingen behelst. De landelijke ondersteuningsstructuur<br />

<strong>voor</strong> cultuureducatie wordt kleiner en efficiënter georganiseerd<br />

en moet beter aansluiten op de lokale ondersteuningsstructuur.


96 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

3. IJdens & Van Hoorn (2008).<br />

Pegasus’ vlucht gevolgd.<br />

4. Monsma (2010). Kwaliteit kunsteducatie<br />

op Hollandse basisscholen, p. 7.<br />

5. Bamford (2006). The Wow Factor.<br />

6. Hagenaars (2008).<br />

Doel en streven van Cultuur en school.<br />

7. Damen (2010). Cultuurdeelname en CKV.<br />

De nieuwe nadruk op cultuureducatie gaat gepaard met een geleidelijk terugtreden<br />

van de (rijks)overheid op het gebied van kunst en cultuur, zoals dat ook op andere<br />

beleidsterreinen zichtbaar is. Na een intensieve bemoeienis met de structuur van<br />

het gesubsidieerde culturele veld in eerdere jaren kiest de overheid meer en meer<br />

<strong>voor</strong> een regierol.<br />

In deze bijdrage probeer ik zicht te krijgen op de te verwachten ontwikkelingen<br />

op basis van een kritische beschouwing van het cultuureducatiebeleid in de afgelopen<br />

drie jaar. Daarbij maak ik gebruik van de vele beleidsevaluaties en effectonderzoeken<br />

die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd in opdracht van verschillende<br />

overheden, beleidsdocumenten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en<br />

Wetenschap (OCW), provincies en gemeenten en de schatkamer die de bibliotheek<br />

van Cultuurnetwerk vormt.<br />

De achterliggende vraag is zeer basaal: wat is er de afgelopen jaren gebeurd in het<br />

gemeentelijke en provinciale cultuureducatiebeleid en wat is de relatie daarvan tot<br />

het onderwijs en het landelijke beleid van OCW en FCP? Het antwoord op die vraag<br />

is minder makkelijk te geven dan wellicht op het eerste gezicht te verwachten is.<br />

Uit de breed opgezette terugblik van IJdens en Van Hoorn kon dat al worden geconcludeerd.<br />

3 Het veld van de cultuureducatie is een complex geheel van actoren waar<br />

de overheid een dominante, maar soms tegelijkertijd ook zeer marginale rol speelt.<br />

Enerzijds zet de overheid de toon, bepaalt ze de spelregels en verstrekt ze de belangrijkste<br />

middelen, anderzijds beperkt ze zich vervolgens tot een rol op afstand. Beide<br />

uitersten van het spectrum met elkaar in verband te brengen is een<br />

sisyfusarbeid. Dit artikel is daarbij een snelle schets van het uitzicht<br />

vanaf de top van de berg, terwijl de steen alweer naar beneden rolt.<br />

De grote nadruk die staatssecretaris Zijlstra legt op het formuleren van een visie<br />

en ambitie door scholen en culturele instellingen roept de vraag op wat een gerechtvaardigde<br />

ambitie van cultuureducatiebeleid kan zijn. Daar<strong>voor</strong> moet immers<br />

duidelijk zijn wat het effect van <strong>voor</strong>gestelde beleidsmaatregelen is. Monsma constateert<br />

over het in 2003 verschenen rapport Hart(d) <strong>voor</strong> cultuur en de monitors<br />

cultuureducatie van Sardes dat geen van de daarin gehanteerde criteria ‘de pretentie<br />

[heeft] een uitspraak te doen over de kwaliteit van de cultuureducatie’. 4 Ander<br />

onderzoek heeft uitgewezen dat de verwachtingen van overheden hooggespannen<br />

zijn. Het onderzoek van Bamford laat zien dat beleidsmakers in veel landen uitgaan<br />

van significante positieve effecten van cultuureducatie op de ontwikkeling van kinderen.<br />

5 Het aantal doelen dat overheden stellen aan cultuureducatie neemt bovendien<br />

alleen maar toe. Het gaat daarbij <strong>voor</strong>al om symbolische doelen met een open<br />

eind. 6 Met andere woorden: van cultuureducatie verwacht men veel, maar overheden<br />

zijn tot nog toe <strong>voor</strong> een belangrijk deel niet in staat geweest deze verwachtingen<br />

concreet en meetbaar te maken. Waar dergelijke doelen wel bestaan, blijken de<br />

effecten niet zichtbaar of zelfs afwezig te zijn. Zo blijkt uit onderzoek<br />

van Damen dat het vak CKV-1 waarschijnlijk geen blijvend effect<br />

heeft gehad op de cultuurdeelname van jongeren als ze van school<br />

zijn, hetgeen wel de bedoeling was. 7<br />

Om (effecten van) cultuureducatiebeleid te analyseren kijk ik naar<br />

de praktijk waarop dit beleid zich richt. Allereerst de school en de<br />

culturele instelling. Dat zijn de organisaties die cultuureducatie in en<br />

97 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

<strong>voor</strong> het primair onderwijs vorm geven. Vervolgens de kinderen en jongeren waar<br />

het uiteindelijk om draait. Of zij ook centraal staan in het cultuureducatiebeleid, is<br />

de vraag.<br />

De school<br />

8. Gilsing (2009). Een stap verder, p. 17.<br />

9. Hoogeveen & Oomen (2009).<br />

Cultuureducatie in het primair en<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs.<br />

10. Ibidem, p. 16.<br />

11. Esselink & Driessen (2009).<br />

Cultuureducatie in het Primair Onderwijs,<br />

p. 1.<br />

12. Ibidem, p. 11 en 35.<br />

13. Silfhout & Driessen (2006). Evaluatie<br />

van de Versterking Cultuureducatie Primair<br />

Onderwijs.<br />

14. Hoogeveen & Oomen (2009).<br />

Cultuureducatie in het primair en<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs, p. 25.<br />

15. Van der Zant (2011). Terugkijken en<br />

<strong>voor</strong>uitblikken, p. 3.<br />

16. Somers (2009). Themarapport<br />

cultuureducatie in het primair onderwijs<br />

in Zeeland.<br />

De gemeente Rotterdam stelde in 2004 twee adviseurs aan om basisscholen te<br />

ondersteunen bij beleid en uitvoering van cultuureducatie. De adviseurs werden<br />

betaald uit de Regeling flankerend beleid (2004-2008) van OCW, waarbij gemeenten<br />

geld konden aanvragen ter ondersteuning van de Regeling versterking cultuureducatie<br />

in het primair onderwijs (kortweg CEPO-regeling) van het ministerie van<br />

OCW. Basisscholen die aan deze regeling meedoen krijgen € 10,90 per leerling per<br />

jaar om een visie op cultuureducatie en daarbij aansluitende activiteiten te ontwikkelen.<br />

Rotterdam gaf, na een nulmeting, de twee adviseurs als taak om basisscholen<br />

in de stad te helpen bewustere keuzes te maken over cultuureducatie. De gemeente<br />

formuleerde daarbij beleidsmatige doelstellingen: een vastgesteld aantal netwerkbijeenkomsten,<br />

teamtrainingen en adviesgesprekken, met daarbij een genormeerd<br />

aantal deelnemers en een vastgesteld aantal gecertificeerde intern cultuurcoördinatoren<br />

(icc’ers). Daarmee stuurde de gemeente, zoals dat vaak gebeurt, <strong>voor</strong>al op<br />

procedures en niet op inhoudelijke cultuureducatieve beleidsdoelen.<br />

De evaluatie liet zien dat ondanks het flankerend beleid een aanzienlijk deel van<br />

de Rotterdamse basisscholen (43%) niet deelnam aan de CEPO-regeling, en dat<br />

van de scholen die daar wel aan deelnamen meer dan de helft (54%) niet deelnam<br />

aan het flankerend beleid van de gemeente. Slechts 60 van de 228 scholen in de<br />

stad namen aan beide regelingen deel. 8 Kennelijk was (immers in 2008 afgesloten)<br />

de prikkel <strong>voor</strong> scholen in Rotterdam om aan deze (overigens niet verplichte)<br />

regelingen deel te nemen niet groot. De vraag waarom dat zo is, beantwoorden de<br />

onderzoekers helaas niet. Ook gaan ze niet in op de afwijkende per-<br />

centages in Rotterdam ten opzichte van de landelijke situatie zoals<br />

onderzocht door Sardes en Oberon. 9<br />

Deze landelijke onderzoeken betreffen overigens niet het flankerend<br />

beleid, maar de verankering van het cultuureducatiebeleid op<br />

scholen. Landelijk zegt 90% van de basisscholen een cultuureducatief<br />

beleid te hebben en 43% heeft een apart beleidsplan hier<strong>voor</strong>. 10<br />

De CEPO-gelden bereiken inderdaad 90% van alle scholen. 11 Onderzoek<br />

in Gelderland wijst uit dat 89% van de Gelderse scholen van de<br />

CEPO-regeling gebruikmaakt. 12 Deze percentages zijn een indicatie<br />

van het succes van de CEPO-regeling <strong>voor</strong> zover dat af te meten is aan<br />

het bereik ervan. Het verschil met de aanvangssituatie is overal groot. 13<br />

De cijfers over icc’ers zijn vergelijkbaar. Hoewel 81% van alle basisscholen<br />

een interne cultuurcoördinator heeft aangewezen, was in<br />

2008 ruim de helft daarvan nog niet gecertificeerd. 14 In de provincie<br />

Utrecht bij<strong>voor</strong>beeld had in 2011 85% van de scholen een icc’er, van<br />

wie echter slechts een derde gecertificeerd is. 15 De monitor <strong>voor</strong> de<br />

provincie Zeeland levert hetzelfde beeld op. 16 De aanwezigheid van<br />

icc’ers heeft echter wel geleid tot een veelheid aan initiatieven door


Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


100 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

17. Bevers (2010). Kanttekeningen bij de<br />

monitoronderzoeken cultuureducatie<br />

2005-2009.<br />

18. Van der Zant (2009a). De duizendpoot<br />

onder de loep, p. 3.<br />

19. Gemeente West Maas en Waal (2008).<br />

Uitvoeringsnota cultuurnota 2008-2011,<br />

p. 4.<br />

20. Blom & Van der Horst (2009).<br />

Contourennota cultuur gemeente Nijkerk,<br />

p. 19.<br />

21. Gilsing (2009). Een stap verder, p. 17.<br />

22. Ibidem, p. 19-20.<br />

23. Collard (2011). Amsterdam,<br />

wereldstandaard <strong>voor</strong> cultuureducatie,<br />

p. 79.<br />

24. Hoogeveel & Oomen (2009), ibidem,<br />

p. 27.<br />

25. Roozen (2007). Een hele kunst of geen<br />

kunst aan? pp. 52-57.<br />

scholen <strong>voor</strong> cultuureducatie. Alle gegevens laten naast een duidelijke stijging van<br />

het aantal aan de CEPO-regeling deelnemende scholen ook een stijging van het<br />

aantal gecertificeerde icc’ers zien.<br />

Het hierboven aangehaalde onderzoek naar effecten van de bestaande regelingen<br />

geeft een beeld van de grote lijnen, maar roept, zoals Bevers stelt, wel vragen op<br />

over de concrete praktijk. Bevers uit bovendien sterke twijfels over de representativiteit<br />

van de monitoronderzoeken. 17 Uit ander onderzoek blijkt dat het aantal uren<br />

dat een interne cultuurcoördinator aan zijn werk besteedt, veelal onhelder is, zowel<br />

<strong>voor</strong> betrokkenen als <strong>voor</strong> buitenstaanders. 18 Daarnaast verschilt het<br />

budget <strong>voor</strong> cultuureducatie van school tot school. De ene gemeente<br />

geeft scholen een aanvullend bedrag boven op de landelijke € 10,90,<br />

de andere subsidieert indirect door aanbieders en/of intermediairs te<br />

ondersteunen en er zijn gemeenten die financieel hoegenaamd niets<br />

bijdragen aan het cultuuronderwijs op de scholen. Hoe de besteding<br />

van de extra middelen zich verhoudt tot de reguliere onderwijstaken<br />

<strong>voor</strong> kunstzinnige oriëntatie wordt uit de evaluaties niet duidelijk.<br />

De verschillen zijn door dit alles groot. Gemiddeld betalen gemeenten<br />

€ 5 per basisschoolleerling. Een gemeente als West Maas en Waal<br />

geeft € 1,15, 19 de gemeente Nijkerk € 15 per leerling per jaar. 20<br />

De feitelijke gang van zaken is bovendien, zoals ook in de Rotterdamse monitor<br />

wordt gesteld, sterk afhankelijk van de betrokken personen: ‘De plek die cultuureducatie<br />

inneemt op een school hangt sterk samen met de individuele ideeën en<br />

<strong>voor</strong>keuren van de teamleden plus de samenstelling van de leerlingenpopulatie.’ 21<br />

Die constatering wordt des te prangender als blijkt dat bij het Rotterdamse flankerende<br />

beleid bij lange na niet de doelstelling is gehaald <strong>voor</strong> het aantal adviesgesprekken<br />

van de adviseurs met de scholen. De behoefte daaraan was veel kleiner<br />

dan verwacht: slechts op 41 van de 60 aan dit flankerende beleid deelnemende<br />

scholen is zo’n gesprek gevoerd. En op slechts 5 van die 41 scholen zijn teamtrainingen<br />

georganiseerd. 22 In Amsterdam luidde Collard de noodklok over de<br />

kwaliteit van de cultuurcoördinatoren, die ‘in veel gevallen’ niet beschikken ‘over<br />

alle benodigde vaardigheden <strong>voor</strong> hun taak’. 23 Kennelijk spelen er andere, meer<br />

inhoudelijke, factoren mee bij de uitvoering van het beleid dan de in de monitors<br />

getoetste factoren.<br />

Een zo’n factor is de manier waarop cultuureducatiebeleid van een school tot stand<br />

komt. Visieontwikkeling blijkt in praktijk vaak problematisch in die zin dat het een<br />

zaak van de icc’er en eventueel de directeur is, maar zonder betrokkenheid van de<br />

overige teamleden. Het draagvlak <strong>voor</strong> cultuureducatie is op veel scholen niet zo<br />

groot. 24 Roozen maakt melding van ‘leraren die volgen maar onder<br />

protest’ en van leerkrachten die tijdens een week die speciaal <strong>voor</strong><br />

cultuureducatie is bestemd ‘gewoon met rekenen en taal aan de gang’<br />

willen. 25 Het lijkt er soms op alsof scholen de kans grijpen om via de<br />

overheidsregelingen <strong>voor</strong> cultuureducatie extra financiering te verwerven<br />

zonder zich daar daadwerkelijk inhoudelijk aan te verbinden.<br />

Hun cultuurbeleidsplannen sluiten weliswaar zo nauw mogelijk aan<br />

op de richtlijnen van overheidswege – in die zin is het overheidsbeleid<br />

bijzonder dominant – maar dat hoeft niets te zeggen over de onder-<br />

101 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

26. www.cultuursubsidie.nl/node/177<br />

27. Klomp, Mul & Van der Zant (2010).<br />

Meer verbindingen of verkeerd verbonden?,<br />

p. 28.<br />

wijspraktijk. Die blijft in de beleidsplannen buiten beeld en dat is, wanneer zoals nu<br />

de kwaliteit (van het onderwijs) <strong>voor</strong>opstaat, een problematische constatering.<br />

Kortom: de meeste basisscholen zijn mee gaan doen aan de CEPO-regeling en<br />

veel scholen hebben hun cultuureducatiebeleid schriftelijk vastgelegd en een icc’er<br />

aangesteld en laten opleiden. Over feitelijke effecten van beleidsmaatregelen op de<br />

praktijk van het onderwijs in kunst en cultuur op de basisschool is daarmee echter<br />

weinig gezegd.<br />

De culturele instelling<br />

In het cultuureducatiebeleid van de verschillende overheden spelen musea,<br />

podia en culturele centra een belangrijke rol. In tegenstelling tot de scholen, die<br />

<strong>voor</strong>al met onderwijsbeleid te maken hebben en pas in tweede instantie ook met<br />

cultuur(educatie)beleid, hebben culturele instellingen alleen te maken met de C<br />

van OCW. Op provinciaal en gemeentelijk niveau is het daarnaast van invloed met<br />

welke andere beleidsterreinen de portefeuille cultuur is samengevoegd. Dat kan verschillen<br />

van onderwijs tot economie en sport. De criteria in diverse subsidieregelingen<br />

zijn bovendien ruim te interpreteren. Zo luidt artikel 3.6, lid d. van de Regeling<br />

Aanvraagprocedure Culturele Basisinfrastructuur 2013-2016: ‘Bij de beoordeling van<br />

aanvragen <strong>voor</strong> subsidie houdt de minister onder meer rekening met […] het voeren<br />

van een beleid dat educatie en participatie van de jeugd bevordert.’ 26 Specifiekere<br />

omschrijvingen van criteria <strong>voor</strong> de ondersteuning van cultuureducatie zijn alleen<br />

te vinden bij gerichte subsidies. In die gevallen sluiten de eisen steeds nauw aan bij<br />

de al genoemde aspecten: het ontwikkelen van een visie, het bevorderen<br />

van participatie en het versterken van leerlijnen. In deze paragraaf ga ik<br />

na hoe lokale verschillen uitpakken <strong>voor</strong> de cultuureducatieve praktijk.<br />

Hoe gedifferentieerder de infrastructuur is, des te lastiger is het <strong>voor</strong> betrokken<br />

partijen om elkaar te vinden. Daarom heeft de provincie Gelderland bij<strong>voor</strong>beeld<br />

vanaf 2006 de bemiddelingsfunctie <strong>voor</strong> cultuureducatie gedecentraliseerd. Verliep<br />

het aanbod eerder via de provinciale ondersteuningsinstelling Edu-Art, <strong>voor</strong>taan<br />

verzorgen dertien lokale cultuurpunten de verbinding tussen scholen en instellingen.<br />

Deze kleinere, regionale bemiddelaars staan dichter bij de scholen én bij lokale<br />

culturele organisaties en zijn verplicht dit lokale aanbod op te nemen in hun programma,<br />

zo hoopte de provincie. De grotere culturele instellingen in Gelderland,<br />

zoals Het Gelders Orkest, Introdans, het Kröller Müller Museum en jeugdtheatergezelschap<br />

Kwatta, vreesden hierdoor het contact met scholen buiten hun onmiddellijke<br />

regio te verliezen. Daarmee zou ook hun reguliere subsidie in gevaar komen,<br />

aangezien deze gekoppeld is aan de omvang van hun educatieve activiteiten. 27<br />

Dat staatssecretaris Zijlstra van culturele instellingen in de basisinfrastructuur eist<br />

dat zij in hun beleid aandacht besteden aan educatie, past in een ontwikkeling die<br />

al langer gaande is. Het beleidsproject Cultuur en School heeft sinds 1997 ten doel<br />

om de relatie tussen culturele instellingen en onderwijs te versterken. Van rijksgesubsidieerde<br />

culturele instellingen wordt verwacht dat ze serieus aandacht beste-<br />

den aan cultuureducatie. Mede daardoor zijn educatieve activiteiten<br />

inmiddels een niet meer weg te denken onderdeel van het werk van<br />

veel culturele instellingen. Ze hebben een of meer educatief mede-


102 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

103<br />

28. Gemeente Groningen (2009).<br />

Cultuurstad Groningen, p. 123.<br />

29. Van den Hoek, Vogelezang &<br />

Hagenaars (2009). Analyse werkplannen<br />

provincies en gemeenten 2009–<strong>2012</strong>,<br />

pp. 7-9.<br />

30. Wils, Zweers & Berger (<strong>2012</strong>). Evaluatie<br />

Regeling cultuurparticipatie 2009-<strong>2012</strong>,<br />

pp. 31-32.<br />

31. Van der Zant (2009b). Scholen over<br />

Museum en School.<br />

32. Collard (2011). Amsterdam,<br />

wereldstandaard <strong>voor</strong> cultuureducatie,<br />

p. 61.<br />

33. Esselink & Driessen (2009).<br />

Cultuureducatie in het primair onderwijs,<br />

p. 15.<br />

34. Ibidem, p. 15.<br />

35. Kieft et al. (2011). Evaluatie stelsel<br />

cultuureducatie Amsterdam, p. 7.<br />

werkers in dienst en een educatief aanbod ontwikkeld <strong>voor</strong> scholen in de directe<br />

omgeving. In sommige gevallen coördineren instellingen dit aanbod gezamenlijk,<br />

zoals in Leiden. Elders ligt het initiatief bij de afzonderlijke instellingen, al dan niet<br />

ondersteund door lokale, regionale of provinciale instellingen <strong>voor</strong> (bemiddeling<br />

in) cultuureducatie.<br />

In de ogen van veel gemeenten schort het echter aan afstemming tussen het<br />

aanbod van culturele instellingen en de behoeften van scholen. Op veel plaatsen<br />

klinkt dan ook de, niet altijd geconcretiseerde, roep om ‘een actiever<br />

cultuureducatiebeleid’ te voeren. 28 Waar een overgrote meerderheid<br />

van de gemeenten die deelnemen aan de huidige Regeling <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong> de nadruk legt op<br />

cultuureducatie, kiest twee derde daarvan er<strong>voor</strong> om daarbinnen<br />

<strong>voor</strong>al te investeren in de verankering van cultuureducatie en geeft<br />

bijna de helft prioriteit aan de afstemming van vraag en aanbod. 29 De<br />

financiële verankering van het beleid laat echter, onder druk van de<br />

bezuinigingen, zeer te wensen over. 30<br />

De nadruk op afstemming en verankering laat zien dat er in de beleving van overheden<br />

nog het nodige te verbeteren valt aan de relatie tussen de culturele instellingen<br />

en het onderwijs. De evaluatie van het programma Museum en School in<br />

Leiden, hoewel zeer positief van toon, laat zien dat het educatief<br />

beleid sterk aanbodgericht is en dat er weinig aandacht is <strong>voor</strong> onderzoekend<br />

leren, creativiteit en interactie. 31 Deze kritiek gaat gepaard<br />

met een nadrukkelijke aandacht vanuit alle overheidslagen <strong>voor</strong> de<br />

artistieke kwaliteit van het aanbod, 32 wat de culturele instellingen<br />

<strong>voor</strong> een lastig dilemma lijkt te stellen: binnen de beperkte middelen<br />

moet zowel de artistieke kwaliteit omhoog als de kwaliteit van het<br />

educatieve aanbod. Voor veel instellingen is dat te veel gevraagd. 33<br />

Instellingen gaan, gestimuleerd door het overheidsbeleid, steeds vaker langdurige<br />

samenwerking aan met scholen. Daarbij botsen soms de wensen van scholen en die<br />

van de instellingen. Zo stelt Jacco Minnaard van NedPho Go!, het educatieve project<br />

van het Nederlands Philharmonisch Orkest: ‘Het Nederlands Philharmonisch<br />

Orkest probeert wel te praten met de scholen en zich eventueel aan te passen aan de<br />

scholen, maar dat kan lang niet altijd. Het “u vraagt, wij draaien-principe” werkt niet<br />

echt.’ 34 Succesvolle samenwerking vindt dan ook eerder plaats tussen personen dan<br />

tussen instellingen, zo blijkt uit de evaluatie van het Amsterdamse cultuureducatiebeleid<br />

door bureau Oberon. Juist dat persoonlijke aspect staat echter een langdurige<br />

samenwerking in de weg, zo concluderen de onderzoekers: ‘De culturele instellingen<br />

zelf melden dat ze “een band hebben met personen en niet met scho-<br />

len”. Ze hebben vaak te maken met personele wisselingen: een andere<br />

cultuurcoördinator of nieuwe schooldirectie. Dat maakt het <strong>voor</strong> hen<br />

lastig om structureel met scholen samen te werken.’ 35<br />

Er is een landelijke ontwikkeling zichtbaar van verregaande centralisering eind<br />

twintigste eeuw, waarbij het cultuureducatieve aanbod in handen kwam van<br />

provinciale instellingen, naar een regionalisering vanaf circa 2004. Dat komt mede<br />

<strong>voor</strong>t uit het feit dat gemeenten graag zien dat lokaal, door hen gesubsidieerd aanbod<br />

ook afgenomen wordt door scholen. Bovenlokale culturele instellingen vrezen<br />

36. Wijn (2003). Gemeentelijk<br />

cultuurbeleid, p. 66.<br />

37. www.statline.cbs.nl<br />

38. Gemeente Slochteren (2009).<br />

Cultuurnota 2009-<strong>2012</strong>, p. 13.<br />

39. Gemeente Texel (2007). Cultuurnota<br />

Texel, pp. 9-10.<br />

Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

daardoor, zoals we in Gelderland zagen, het contact met de scholen in de regio te<br />

verliezen. Nog ingewikkelder is de situatie <strong>voor</strong> kleine gemeenten – met minder<br />

dan 30.000 inwoners, de zogeheten ‘kernachtige gemeenten’ in het ringenmodel<br />

van Wijn 36 – met zeer weinig culturele instellingen. Dat geldt volgens de cijfers<br />

van het CBS per 1 januari <strong>2012</strong> <strong>voor</strong> 256 van de 415 gemeenten, goed <strong>voor</strong> ruim 27%<br />

van de inwoners van Nederland. 37 Deze gemeenten moeten educatie inkopen bij<br />

andere gemeenten. Zo konden inwoners van de Groningse gemeente<br />

Slochteren wegens bezuinigingen in 2003 niet meer in eigen gemeente<br />

terecht <strong>voor</strong> muziekonderwijs en moesten zij elders hogere<br />

tarieven betalen. Dat leidde tot een sterke afname van de culturele en<br />

cultuureducatieve activiteiten. 38 Dat het ook anders kan, bewijst de<br />

gemeente Texel, met slechts 13.700 inwoners een van de kleinste van<br />

het land. Deze gemeente bereikt 1.257 cursisten met haar muziek- en<br />

dansschool, maar investeert daar dan ook substantieel in. 39<br />

Het gemeentelijke en provinciale beleid bepaalt dus mede de mogelijkheden <strong>voor</strong><br />

samenwerking tussen culturele instellingen en scholen. Daarnaast wordt die<br />

samenwerking bepaald door de manier waarop culturele aanbieders weten in te<br />

spelen op de behoeften van scholen. De herhaalde roep om betere afstemming en<br />

samenwerking heeft op diverse plekken weliswaar tot initiatieven geleid, maar<br />

deze lijken toch te staan of vallen met de expertise en samenwerkingsbereidheid<br />

van individuen.<br />

De leerling<br />

40. Klomp, Mul & Van der Zant (2010).<br />

Meer verbindingen of verkeerd verbonden?,<br />

p. 26.<br />

41. Kieft et al. (2011). Evaluatie stelsel<br />

cultuureducatie Amsterdam, p. 6.<br />

De grote afwezige in het beleid zijn de leerlingen. Schrijnend is bij<strong>voor</strong>beeld de constatering<br />

van Klomp, Mul en Van der Zant dat ‘in de aanpak van de provincie het geld<br />

centraal [stond] en niet het kind’. 40 Het overheidsbeleid is er weliswaar op gericht<br />

zoveel mogelijk kinderen met kunst en cultuur in aanraking te brengen, maar wat zij<br />

ervan opsteken, komt niet of nauwelijks aan de orde. Voor zover kinderen en jongeren<br />

in het beleid meetellen, gebeurt dat <strong>voor</strong>al letterlijk, in de bereikcijfers van instellingen.<br />

Zo nam tussen 2006 en 2010 het aantal kinderen dat in aanraking kwam<br />

met een door het Amsterdams <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> de Kunsten ondersteund<br />

project toe van 46.900 naar 57.824. 41 Dergelijke groeicijfers zijn ook<br />

elders te zien, maar onduidelijk is wat er achter de getallen schuilgaat.<br />

Hoe vaak kwamen deze kinderen bij<strong>voor</strong>beeld in aanraking met kunsten?<br />

En was het <strong>voor</strong> hen de eerste keer of waren ze dat al gewend?<br />

Wat hebben ze ervan opgestoken? Dat zijn nog open vragen.<br />

Vooral grote steden zien in cultuureducatie een middel om sociaaleconomische<br />

achterstanden te verkleinen. Dit emancipatoire doel is ook terug te vinden in het advies<br />

dat Paul Collard op verzoek aan de gemeente Amsterdam gaf: ‘De stad dient er<br />

prioriteit aan te geven dat het betrekken van jongeren bij de kunsten en de creatieve<br />

sector een bijdrage levert aan hun doorstroming van opleiding naar arbeidsmarkt.<br />

Het welslagen hiervan is van grotere invloed op de latere betrokkenheid van jongeren<br />

bij de belangrijke culturele instellingen dan enige andere benadering.’ 42<br />

Beleidsmakers lijken de laatste tijd geneigd te zijn dit emancipatoire doel te<br />

verbinden aan het nieuwe toverwoord uit het cultuurbeleid: de creatieve industrie.


104 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

105<br />

42. Collard (2011). Amsterdam,<br />

wereldstandaard <strong>voor</strong> cultuureducatie, p. 11.<br />

43. Zijlstra (2011). Meer dan kwaliteit.<br />

44. Gemeente Gouda (2009). Cultuur in<br />

Gouda, p. 3 en 21.<br />

Deze sector zou verantwoordelijk zijn <strong>voor</strong> innovatie en groei en een positieve<br />

invloed hebben op het vestigingsklimaat. Het beleid van staatssecretaris Zijlstra<br />

lijkt deze trend te volgen; hij legt een directe verbinding tussen de nadruk op de<br />

kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs en het belang van creativiteit<br />

<strong>voor</strong> de samenleving en de economie. 43<br />

Hoe precies deze creativiteit bij kinderen kan worden ontwikkeld of bevorderd is<br />

echter niet duidelijk, laat staan wat de rol van gemeenten hierbij zou moeten zijn. Uit<br />

gemeentelijk beleidsnota’s over cultuureducatie is op te maken dat deze zich meer<br />

richten op de organisatie dan op de inhoud, ook bij het stellen van doelen. Zo stelt de<br />

gemeente Gouda in de inleiding bij haar cultuurnota dat cultuureducatie<br />

leidt tot een brede belangstelling en meer zelfvertrouwen, maar is<br />

de beleidsmatige vertaling daarvan dat de samenwerking tussen culturele<br />

instellingen en het onderwijs verder moet worden uitgebreid en<br />

versterkt en er meer afstemming moet komen tussen vraag en aanbod<br />

op het gebied van cultuureducatie <strong>voor</strong> het onderwijs. 44<br />

Te midden van alle beleidsinstrumenten <strong>voor</strong> cultuureducatie is de cultuurkaart <strong>voor</strong><br />

leerlingen in het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs een uitzondering, omdat hierbij het individuele<br />

culturele gedrag van jongeren centraal staat. Overigens kiezen veel scholen<br />

<strong>voor</strong> een collectieve besteding van het cultuurkaarttegoed. De gebruikscijfers van de<br />

kaart zijn daardoor meer een afspiegeling van het schoolbeleid en de <strong>voor</strong>keur van de<br />

betrokken docenten dan van individuele jongeren. De door het Rijk betaalde € 15 per<br />

leerling per jaar <strong>voor</strong> cultuurbezoek is in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte-<br />

Verhagen geschrapt. De stichting CJP, uitvoerder van de cultuurkaart, heeft deze via<br />

particuliere giften inmiddels <strong>voor</strong> een jaar veilig weten te stellen.<br />

Conclusies<br />

Samenvattend kunnen we constateren dat er een duidelijke stijging is van het<br />

aantal aan de CEPO-regeling deelnemende scholen en het aantal gecertificeerde<br />

icc’ers. Tegelijkertijd blijft onduidelijk wat deze toename precies betekent <strong>voor</strong><br />

de praktijk van cultuureducatie in de klas. Ook heeft gemeentelijk, provinciaal en<br />

landelijk beleid ertoe geleid dat steeds meer instellingen werk maken van educatie<br />

en meer samenwerken met scholen. Wel klinkt een herhaalde roep vanuit<br />

<strong>voor</strong>al de lokale overheid om betere afstemming tussen school en instelling. En<br />

net als dat op scholen het geval is, valt of staat de samenwerking met de kwaliteit<br />

en bereidheid van individuen. Ten slotte blijkt dat de leerling de grote afwezige is<br />

in het cultuureducatiebeleid.<br />

In de uitvoering en evaluatie van cultuureducatiebeleid ontbreekt het aan<br />

instrumenten om de kwaliteit van cultuureducatie te meten. Terwijl er veel tijd,<br />

geld en energie is gestoken in kaders, regelingen, beleidsplannen en coördinatoren,<br />

komt nergens de dagelijkse praktijk in beeld bij de verantwoordelijke bestuurslaag.<br />

Met andere woorden: alle evaluaties tonen weliswaar het succes van het gevoerde<br />

beleid aan, maar blijven binnen de institutionele, cijfermatige kaders die <strong>voor</strong>af<br />

zijn gesteld. Hoe begrijpelijk dat ook is, het roept vragen op over de manier waarop<br />

toekomstig beleid hiermee om zal gaan, al was het maar omdat de titel, Cultuureducatie<br />

met kwaliteit, pretendeert meer te bieden dan de nu bereikte kwantiteit. Een<br />

45. Van Weerden (<strong>2012</strong>). Peilingsonderzoek<br />

<strong>voor</strong> kunstonderwijs: haalbaar en<br />

wenselijk?<br />

46. Wils, Zweers & Berger (<strong>2012</strong>),<br />

ibidem, p. 5.<br />

Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

meting van kwaliteit is niet eenvoudig uit te voeren. Niet alleen is er geen evaluatiesystematiek<br />

<strong>voor</strong> de kwaliteit van cultuureducatie, de normen waaraan zou<br />

moeten worden getoetst, zijn <strong>voor</strong> betrokkenen niet helder. De laatste Periodieke<br />

Peilingen van het Onderwijsniveau (PPON) door het Cito van de vakken beeldende<br />

vorming en muziek dateren van respectievelijk 1996 en 1997. 45<br />

De kaderstellende rol van de overheid, zoals die bij<strong>voor</strong>beeld vorm heeft gekregen<br />

in de Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten, heeft er de<br />

afgelopen jaren toe geleid dat het zicht op de praktijk uit het beleid<br />

is verdwenen. Zo concludeert Research <strong>voor</strong> Beleid in haar evaluatie<br />

van deze regeling dat deze ‘enerzijds vrijheid gaf aan decentrale<br />

overheden, maar tegelijkertijd weinig duidelijkheid bood over de<br />

gewenste opbrengsten’. 46<br />

Welke lessen of aandachtspunten levert de analyse van de cultuureducatieve praktijk<br />

op school, van culturele instellingen en van leerlingen nu op <strong>voor</strong> toekomstig<br />

cultuureducatiebeleid? Ten eerste valt op dat veel beleidsevaluaties, de Monitor cultuureducatie<br />

PO en VO en rapportages van de Onderwijsinspectie uitgezonderd,<br />

niet reppen van de reguliere taak van <strong>voor</strong>al het primair onderwijs om onderwijs in<br />

kunst en cultuur te verzorgen. De daartoe binnen de basisfinanciering toegekende<br />

middelen, het aantal bestede lesuren, noch het al dan niet bereiken van de kerndoelen<br />

vormen onderdeel van de evaluatie. Alleen de aanvullende middelen en instrumenten,<br />

de CEPO-regeling, de icc’er en het cultuurbeleidsplan zijn onderwerp<br />

van onderzoek – steeds op zich genomen en niet in relatie tot de kerntaken van de<br />

school. Dat wekt de indruk dat de betrokken overheden, immers de opdrachtgevers<br />

van de evaluaties, cultuureducatie zuiver als een onderdeel van het cultuurbeleid<br />

zien en niet als onderdeel van het onderwijsbeleid. Hun gesprekspartners zijn culturele<br />

instellingen en icc’ers, maar niet de Onderwijsinspectie of de O van OCW.<br />

Het is te hopen dat die indruk onterecht is.<br />

Wanneer binnenschoolse cultuureducatie daadwerkelijk kwaliteit wil hebben,<br />

moet het een integraal onderdeel zijn van het schoolcurriculum. Dat impliceert dat<br />

het ook vanuit het overheidsbeleid als zodanig wordt behandeld. Het ontbreken<br />

van onderzoeksgegevens over de inhoud van de lespraktijk heeft alles te maken<br />

met het zelfstandige karakter van cultuureducatie zoals dat in de hier besproken<br />

regelingen gestalte heeft gekregen. Nu de CEPO-gelden met ingang van het schooljaar<br />

<strong>2012</strong>-13 naar de Prestatiebox primair onderwijs worden overgeheveld, ontstaat<br />

een natuurlijk moment om deze integratie van cultuureducatie en onderwijs vorm<br />

te geven binnen het beleid, met de hoop dat die integratie zich ook in de schoolpraktijk<br />

<strong>voor</strong>tzet.<br />

Een tweede aandachtspunt is de inhoud. In de evaluatie van de Regeling cultuurparticipatie<br />

gemeenten en provincies concluderen de auteurs dat <strong>voor</strong>al op de<br />

verankering van cultuureducatie is ingezet. Daarbij hielden overheid, scholen en<br />

instellingen te weinig rekening met de vraag. Bovendien blijken de verantwoordelijkheden<br />

onduidelijk te zijn en is er begripsverwarring over centrale onderdelen,<br />

zelfs over wat moet worden verstaan onder een doorgaande leerlijn. 47 Het onderzoek<br />

van de Amsterdamse ‘kunstschouw’ Paul Collard laat zien hoe moeilijk het<br />

kennelijk <strong>voor</strong> scholen is om duidelijk te maken wat zij met cultuureducatie willen.


106 Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

107<br />

‘Het overheidsbeleid<br />

is er weliswaar op<br />

gericht zoveel mogelijk<br />

kinderen met kunst en<br />

cultuur in aanraking te<br />

brengen, maar wat zij<br />

ervan opsteken, komt<br />

niet of nauwelijks aan<br />

de orde.’<br />

47. Ibidem, p. 35.<br />

48. Collard (2011). Amsterdam,<br />

wereldstandaard <strong>voor</strong> cultuureducatie,<br />

p. 73.<br />

49. Van der Zant (2011). Terugkijken en<br />

<strong>voor</strong>uitblikken, pp. 17-18, 22 en 41.<br />

50. Wils, Zweers & Berger (<strong>2012</strong>),<br />

ibidem, p. 6.<br />

Het formuleren van inhoudelijke doelstellingen<br />

vergt zoveel inspanning dat veel scholen er niet<br />

in slaagden het subsidieaanvraagformulier van<br />

het Amsterdams <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> de Kunsten in te<br />

vullen. En ondanks dat ‘de ervaring heeft uitgewezen<br />

dat als een school deze fundamentele<br />

vragen niet kan beantwoorden, het project naar<br />

alle waarschijnlijkheid geen blijvende resultaten<br />

zal opleveren’, 48 keurde het AFK veel onvolledig<br />

ingevulde aanvragen toch goed en werd<br />

de procedure sterk vereenvoudigd, omdat het<br />

fonds eerder slechts met grote moeite voldoende<br />

aanvragers kon vinden <strong>voor</strong> de beschikbare<br />

subsidies. Het lijkt erop dat, door de <strong>voor</strong>tdurende<br />

nadruk in het cultuureducatieve beleid<br />

op cijfermatige uitkomsten, zelfs scholen een blinde vlek <strong>voor</strong> de inhoud hebben<br />

ontwikkeld. In de recente discussie over de toekomst van cultuureducatie is de<br />

inhoud in de ogen van betrokken partijen echter niet het grootste probleem. Men<br />

vreest, en dat is het derde aandachtspunt, <strong>voor</strong>al de teruglopende financiën. Waar<br />

staatssecretaris Zijlstra in zijn beleid de cultuureducatie (relatief) lijkt te ontzien,<br />

liggen op lokaal niveau grote veranderingen in het verschiet. Desgevraagd zegt een<br />

meerderheid van de gemeenten in de provincie Utrecht dat bezuinigingen worden<br />

verwacht of zelfs al zijn doorgevoerd. Bij enkele gemeenten is het budget al in zijn<br />

geheel geschrapt. In vrijwel alle gemeentelijke cultuurnota’s is de vrees te lezen dat<br />

landelijke en provinciale bezuinigingen gevolgen zullen hebben <strong>voor</strong> de culturele<br />

infrastructuur in het algemeen, maar ook <strong>voor</strong> het lokale cultuureducatieve aanbod.<br />

Daar staat tegenover dat scholen tot <strong>voor</strong> kort juist <strong>voor</strong>nemens waren meer<br />

aandacht aan kunst en cultuur te besteden. In de provincie Utrecht had in 2011 20%<br />

van de basisscholen het <strong>voor</strong>nemen meer aan cultuureducatie te<br />

gaan doen. Hetzelfde gold <strong>voor</strong> 27% van de scholen in het <strong>voor</strong>tgezet<br />

onderwijs. 49 De dreigende spagaat tussen inhoudelijke ambities en<br />

teruglopende middelen zal er ongetwijfeld <strong>voor</strong> zorgen dat scholen,<br />

instellingen en overheden zich gaan herbezinnen op wat zij beschouwen<br />

als de kern van de cultuureducatie. Die bezinning dient in het<br />

belang van alle betrokkenen <strong>voor</strong>rang te krijgen.<br />

De verdeling van de verantwoordelijkheden en de onderlinge afstemming tussen<br />

Rijk, provincies en gemeenten is het vierde en laatste aandachtspunt. Het veld<br />

ervaart de samenwerking tussen de overheidslagen als ‘wisselend’ en het voelt zich<br />

heen en weer geslingerd tussen het rijksbeleid en dat van provincies en gemeenten.<br />

50 Hoewel alle gemeenten en provincies het belang ervan erkennen, is cultuureducatie<br />

in veel gevallen geen beleidsprioriteit. Dat lijkt het paradoxale gevolg te<br />

zijn van de vanzelfsprekendheid van cultuureducatie. Slechts bij hoge uitzondering<br />

noemden gemeenten in antwoord op de Digitale enquête regeling cultuurparticipatie<br />

provincies en gemeenten educatie als de belangrijkste doelstelling van het beleid<br />

inzake cultuurparticipatie en bij provincies komt in de enquêteresultaten<br />

cultuureducatie zelfs op de laatste plaats; enkele gemeenten<br />

51. Blom & Zoutman (2010). Digitale<br />

enquête regeling cultuurparticipatie<br />

provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>, pp.<br />

15-17.<br />

52. Gemeente Best (2011). Concept<br />

cultuurnota Best <strong>2012</strong>-2015, p. 10.<br />

Verplicht en vastgelegd, maar ook verankerd? Cultuureducatiebeleid 2008-<strong>2012</strong><br />

Edwin van Meerkerk<br />

geven het überhaupt geen plaats in hun cultuurbeleid. 51 Wie de cultuurnota’s van<br />

Nederlandse gemeenten doorleest, vindt in vrijwel alle documenten een of meer<br />

alinea’s gewijd aan cultuureducatie, maar dat betekent dus niet dat het ook prioriteit<br />

heeft in het totaal van het gemeentebeleid. Zeker bij kleine gemeenten speelt<br />

hierbij mee dat de eigen rol op dit vlak beperkt is en dat de provincie en/of grote<br />

buurgemeenten de belangrijkste taken op zich nemen.<br />

De gebrekkige aandacht <strong>voor</strong> cultuureducatie is beleidsmatig misschien wel<br />

verklaarbaar, maar wanneer het gevolg ervan is dat educatie ook als beleidsthema<br />

uit beeld verdwijnt, is dat zonder meer ongunstig. Daarbij speelt ook mee dat cultuur<br />

bij alle overheden ondergeschikt is aan onderwijs en andere beleidsterreinen.<br />

Om die reden is het van belang dat de eisen aan de kwaliteit van cultuureducatie<br />

duidelijker zijn vastgelegd. Wanneer niet helder is omschreven wat ‘cultuureducatie<br />

met kwaliteit’ is, is het belang ervan niet te verdedigen. Culturele instellingen<br />

moeten zich vaak verantwoorden bij overheidsafdelingen of -directies die niet over<br />

onderwijs gaan. Dat maakt het nog moeilijker de gestelde doelen te behalen. Ook<br />

hier lijkt betere afstemming wenselijk, <strong>voor</strong>al op lokaal en regionaal niveau.<br />

In de afgelopen jaren is veel werk verzet door overheden, scholen en instellingen<br />

om cultuureducatie een vaste plek te geven. De in hun cultuureducatiebeleid gestelde<br />

doelen zijn echter lang niet altijd meetbaar en wanneer ze dat wel zijn, zien<br />

ze essentiële onderdelen van de praktijk over het hoofd. Dat betekent niet dat die<br />

doelen onoprecht zijn, integendeel. Wanneer de gemeente Best als derde doelstel-<br />

ling van haar cultuurbeleid onomwonden poneert ‘Jeugdigen in Best<br />

voelen zich gelukkig’, ook al ‘worden er tot op heden <strong>voor</strong> de gemeente<br />

Best geen onderzoeken gedaan naar het bereik en de effecten<br />

van culturele activiteiten’, 52 is dat minder een zwaktebod als wel een<br />

indicatie van de complexiteit van dit beleidsterrein. De uitdaging zit<br />

in de vertaling van ambities en idealen in effectief beleid.<br />

De inspanningen van overheden, scholen en instellingen hebben de afgelopen<br />

jaren geleid tot een stortvloed aan cultuurbeleidsplannen, cultuureducatieve functionarissen<br />

en educatieve activiteiten. Het bereik van cultuureducatie is daardoor<br />

groot: leerlingen van vrijwel alle scholen in Nederland, in zowel het primair als het<br />

<strong>voor</strong>tgezet onderwijs, nemen deel aan culturele activiteiten. Daarmee is de basis<br />

gelegd <strong>voor</strong> een volgende stap: de borging van de kwaliteit van de cultuureducatie.<br />

Het grootste struikelblok daarbij is dat de samenwerking tussen scholen en instellingen<br />

nu te veel afhangt van personen. Het zou logisch zijn deze samenwerking te<br />

formaliseren. Aan de andere kant is juist de sterke nadruk op de formele kant (heeft<br />

de school een beleidsplan?) een hinderpaal gebleken <strong>voor</strong> de ontwikkeling van het<br />

zicht op de inhoud en de kwaliteit van cultuureducatie, een kwaliteit die staat of<br />

valt bij de inzet en expertise van de betrokken personen.


108<br />

Daltonschool St. Joris, Borculo.<br />

Annet Wensink<br />

Daltonschool<br />

St. Joris, Borculo<br />

230 leerlingen, negen groepen en<br />

een icc’er<br />

Annet Wensink, directeur<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Ik ben trots op ons beleidsplan,<br />

waarin we hebben vastgelegd dat elk<br />

jaar een bepaalde discipline aandacht<br />

moet krijgen. Uiteindelijk ontstaat zo<br />

een cyclus van onder meer muziek,<br />

kunst en cultureel erfgoed die niet<br />

afhankelijk is van de interesse van de<br />

leerkrachten. We proberen die discipline<br />

te integreren in onze andere vakken.<br />

Bij<strong>voor</strong>beeld als je het over verschillende<br />

dansen hebt, raakt dat ook<br />

aan wereldoriëntatie. Maar we hebben<br />

ook elk jaar een groot project. Zo<br />

hangt er in de hal een groot mozaïek<br />

dat we met zijn allen, begeleid door<br />

een kunstenaar, een paar jaar geleden<br />

hebben gemaakt. Op dat mozaïek is<br />

St. Joris te zien, de naamgever van<br />

onze school, maar er zijn ook allerlei<br />

uitgangspunten van daltononderwijs<br />

in verwerkt.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Ik weet niet of de kerndoelen sturender<br />

zouden moeten zijn. Ze zijn heel<br />

open en vrij en je kunt er veel kanten<br />

mee op. Wij hebben ze zelf vertaald<br />

naar eigen kerndoelen. In totaal zijn<br />

dat er zeven geworden. Daardoor zijn<br />

ze makkelijker te bespreken en dat<br />

geeft rust en duidelijkheid.’<br />

Wat heeft u meegenomen van<br />

het landelijke beleid?<br />

‘De CEPO- en GEPRO-gelden, die we<br />

hebben besteed aan cultuureducatie,<br />

en dat zullen we blijven doen. Door<br />

de aandacht <strong>voor</strong> opbrengstgericht<br />

werken dreigen allerlei zaken rond cultuureducatie<br />

wel eens “vergeten” te<br />

worden. Wij vinden het heel belangrijk<br />

dat er geoormerkte gelden <strong>voor</strong><br />

cultuureducatie zijn.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Er zou meer aandacht mogen komen<br />

<strong>voor</strong> visieontwikkeling op scholen. Zo<br />

streven wij nog meer naar een doorlopende<br />

leerlijn <strong>voor</strong> cultuureducatie.<br />

Ook moet er meer ondersteuning komen<br />

<strong>voor</strong> scholen in krimpgebieden.<br />

Hier in de gemeente Berkelland dreigen<br />

allerlei <strong>voor</strong>zieningen te verdwijnen.<br />

De muziekschool gaat sluiten,<br />

de bibliotheek is een puinhoop. Als je<br />

wilt dat scholen die taken gedeeltelijk<br />

over gaan nemen, moeten ze daar wel<br />

op de een of andere manier in ondersteund<br />

worden.’<br />

"Wij streven<br />

nog meer naar<br />

een doorgaande<br />

leerlijn <strong>voor</strong><br />

cultuureducatie"<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan


110 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

111<br />

De waarde van<br />

kunsteducatie:<br />

beweringen en<br />

bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Ellen Winner<br />

Ellen Winner is hoogleraar psychologie<br />

aan Boston College en senioronderzoeker<br />

bij het Harvard Project Zero. Haar<br />

onderzoek richt zich op cognitie in de<br />

kunsten. Ze publiceerde onder meer<br />

Invented worlds: the psychology of the<br />

arts (Harvard University Press 1982); The<br />

point of words: Children's understanding<br />

of metaphor and irony (Harvard University<br />

Press 1988); Gifted children: Myths<br />

and realities (BasicBooks 1997) en was<br />

co-auteur van Studio Thinking: The real<br />

benefits of visual arts education (Teachers<br />

College Press 2007).<br />

Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Stéphan Vincent-Lancrin is senior analist<br />

en projectleider bij het OESO-directoraat<br />

<strong>voor</strong> Onderwijs. Hij leidt hier bij het<br />

Centre for Educational Research and<br />

Innovation (CERI) de Innovation Strategy<br />

for education and training, over<br />

de aard en het niveau van onderwijs<br />

en vaardigheden die belangrijk zijn<br />

<strong>voor</strong> innovatiesamenlevingen en over<br />

innovatie-ecologie van de onderwijssector.<br />

Zijn meest recente OESO-publicaties<br />

(als (mede) samensteller) zijn Innovative<br />

workplaces: higher education to 2030 en<br />

Cross-border tertiary education: a way<br />

towards development.<br />

Inleiding<br />

In de laatste decennia wordt in verschillende landen steeds meer<br />

onderzoek gedaan naar het effect van kunsteducatie op schoolprestaties<br />

van leerlingen in andere vakken. Dergelijk onderzoek komt veelal<br />

<strong>voor</strong>t uit de wens om het belang van kunsteducatie onder de aandacht<br />

te brengen van de politiek en het beleid. Onderzoek dat positieve<br />

effecten op allerlei prestaties en vaardigheden buiten het kunstzinnige<br />

zelf lijkt aan te tonen wordt graag gebruikt om kunsteducatie<br />

te propageren, <strong>voor</strong>al nu men de indruk heeft dat kunst, cultuur en<br />

kunsteducatie politiek en maatschappelijk in het gedrang zijn.<br />

Maar hoewel kunsteducatie in het curriculum nooit hetzelfde<br />

gewicht heeft gekregen als de traditionele leervakken, is de lestijd<br />

<strong>voor</strong> kunsteducatie minder afgenomen dan bezorgde <strong>voor</strong>standers<br />

dachten. De laatste tien jaar is de (geplande) lestijd in verschillende<br />

landen relatief stabiel gebleven, zoals figuur A toont. In elf van<br />

de achttien landen is de verplichte lestijd <strong>voor</strong> kunsteducatie<br />

weliswaar verminderd, maar het gaat om een zeer geringe afname.<br />

Deze stabiliteit maskeert mogelijk een afname over een langere<br />

periode, maar de laatste tijd zijn er gemiddeld genomen weinig<br />

veranderingen meer geweest.<br />

Wel is volgens een rapport uit <strong>2012</strong> van het Amerikaanse depart ement van onderwijs<br />

het onderwijsaanbod <strong>voor</strong> dans en drama op basisscholen in de VS drastisch<br />

verminderd, van 20% in 2000 naar 3% dans en 4% drama in 2010. Maar het aandeel<br />

onderwijs in muziek en beeldende vorming is hetzelfde gebleven en op Amerikaanse<br />

basisscholen zijn dat altijd de belangrijkste kunstvakken geweest.<br />

Dit onderstreept wederom dat de vermindering van kunsteducatie in het Amerikaanse<br />

onderwijs beperkt is geweest. Het rapport wijst tevens op ongelijkheid in<br />

toegankelijkheid van kunsteducatie, omdat minder be<strong>voor</strong>rechte leerlingen het<br />

meest te lijden hebben gehad van de afname. 1<br />

2009<br />

2001<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

Bron: Education at a Glance 2003, 2011,<br />

OESO. Landen zijn aflopend gerangschikt<br />

naar de lestijd <strong>voor</strong> kunsteducatie als<br />

percentage van de totale verplichte lestijd<br />

in 2009. Het percentage <strong>voor</strong> Nederland<br />

(9%) heeft alleen betrekking op de lestijd<br />

<strong>voor</strong> 11-jarigen.<br />

1. Parsad, Spiegelman & Coopersmith<br />

(<strong>2012</strong>). Arts education in public elementary<br />

and secondary schools.<br />

2. Zie <strong>voor</strong> nadere informatie de<br />

website van het Centre for Educational<br />

Research and Innovation van de<br />

OESO: http://www.oecd.org/edu/<br />

ceri/oecdfranceworkshop-educati<br />

onforinnovationtheroleofartsands<br />

temeducation.htm; http://www.<br />

oecd.org/edu/ceri/oecdconferenceeducatingforinnovativesocieties.htm.<br />

Daar ook links naar de verslagen van<br />

workshops over onderwijs, innovatie en<br />

kunsteducatie.<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Figuur A. Lestijd <strong>voor</strong> kunsteducatie als percentage van de totale verplichte lestijd <strong>voor</strong> leerlingen van 9-11 jaar (2001, 2009)<br />

Denmark<br />

Finland<br />

Austria<br />

Norway<br />

Germany<br />

Italy<br />

Hungary<br />

Korea<br />

Portugal<br />

Iceland<br />

OECD average<br />

Ireland<br />

Deze afname (of vermeende afname) heeft <strong>voor</strong>standers van kunsteducatie<br />

aangezet tot het propageren van de positieve transfereffecten<br />

op andere vakken. Kunsteducatie zou een geschikt instrument zijn<br />

om kritisch en creatief denken te stimuleren. Daarnaast zou kunsteducatie<br />

niet alleen leerprestaties in vakken als wiskunde, natuurwetenschappen,<br />

lezen en schrijven bevorderen, maar ook de motivatie,<br />

het zelfvertrouwen en vaardigheden in communiceren en samenwerken van leerlingen<br />

ten goede komen. Kunsteducatie wordt geacht een positief effect te hebben op<br />

wat wel innovatievaardigheden heten. Wij onderscheiden daarin drie subsets van<br />

vaardigheden, namelijk technische vaardigheden, creativiteit en kritisch denkvermogen,<br />

en gedrag en sociale vaardigheden.<br />

In deze bijdrage presenteren we eerst de belangrijkste uitkomsten van onze<br />

reviewstudie van empirisch onderzoek naar transfereffecten van kunsteducatie.<br />

De studie werd uitgevoerd op initiatief van de Organisatie <strong>voor</strong> Economische<br />

Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die er binnenkort ook een<br />

Luxembourg<br />

Japan<br />

rapport over publiceert. 2 Daarna bespreken we de innovatiestrategie<br />

van de OESO en de implicaties ervan <strong>voor</strong> onderwijsbeleid.<br />

Onderwijs <strong>voor</strong> innovatie is het sleutelwoord en wij vragen ons<br />

af hoe kunsteducatie binnen dit betoog past. Als derde doen we<br />

suggesties <strong>voor</strong> een onderzoeksagenda <strong>voor</strong> kunsteducatie. In onze<br />

conclusies stellen we dat de belangrijkste bijdrage van kunsteducatie<br />

aan een innovatieve samenleving <strong>voor</strong>al bestaat uit de ontwikkeling<br />

van een aantal brede mentale vaardigheden (‘habits of<br />

mind’). Tot slot onderstrepen we dat het belang van de kunsten in<br />

de menselijke ervaring ruim voldoende rechtvaardiging biedt <strong>voor</strong><br />

kunsteducatie in het onderwijs.<br />

Spain<br />

Belgium(Fl.)<br />

Netherlands<br />

France<br />

England<br />

Greece<br />

Mexico<br />

Poland


112 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Onderzoek naar transfereffecten<br />

Opzet van de reviewstudie<br />

In ons OESO-rapport bestuderen we in detail de status van de empirische kennis<br />

over de effecten van kunsteducatie op prestaties buiten de kunstvakken. De bestudeerde<br />

vormen van kunsteducatie omvatten kunstvakken op school (muziek,<br />

beeldende vorming, drama en dans), geïntegreerd kunstonderwijs (waarbij kunst<br />

fungeert als ondersteuning <strong>voor</strong> een ander vak) en kunstzinnige vorming buiten<br />

school (zoals privémuziekles en cursussen in theater, beeldende vorming en dans).<br />

Lessen in kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing hebben we niet meegenomen.<br />

Ons rapport is een update en uitbreiding van de meta-analyses die in 2000<br />

zijn gepubliceerd in het kader van het Reviewing Education and the Arts Project<br />

(REAP). 3 In aanvulling op deze REAP-review is dit nieuwe onderzoek gericht op<br />

de systematische analyse van onderzoeksdatabases <strong>voor</strong> onderwijs en psychologie<br />

in de volgende talen: Nederlands, Engels, Fins, Frans, Duits, Italiaans, Japans,<br />

Koreaans, Spaans en Zweeds. Het tracht alle empirische onderzoeken sinds 1980<br />

te omvatten en maakt bovendien opnieuw gebruik van vroegere meta-analyses<br />

(vanaf 1950). Met deze internationale databases kijken we naar wat er bekend is<br />

over de mogelijke effecten van de belangrijkste kunstvakken op de drie hier<strong>voor</strong><br />

genoemde innovatievaardigheden. We onderzoeken taalkundige, rekenkundige<br />

en ruimtelijke vaardigheden, creativiteit, leermotivatie, gedrag en<br />

3. Zie Winner & Hetland (2000). sociale vaardigheden, inclusief zelfvertrouwen, empathie, emotio-<br />

The arts and academic achievement.<br />

nele beheersing en inlevingsvermogen. We kijken ook naar neurowetenschappelijke<br />

literatuur over kunsteducatie.<br />

Onze interesse ligt <strong>voor</strong>namelijk bij de vaardigheden die worden ontwikkeld door<br />

binnenschoolse kunsteducatie. Daarbij richten we ons <strong>voor</strong>al op onderzoek vanuit<br />

een transferperspectief. In veel van de door ons beoordeelde rapporten ging het<br />

om het effect van kunsteducatie op scores of schoolcijfers <strong>voor</strong> andere vakken.<br />

Sommige onderzoeken trachten ook de vaardigheden te identificeren die tot deze<br />

transfer leiden, waardoor wij eenvoudiger de niet-kunstgerelateerde vaardigheden<br />

die binnen kunsteducatie worden ontwikkeld, kunnen vaststellen. We hebben ook<br />

gekeken naar onderzoeken die de effecten van kunsteducatie op creativiteit en op<br />

gedrag en sociale vaardigheden in beeld hebben gebracht, ook al zijn de metingen<br />

van van dergelijke uitkomsten <strong>voor</strong> verbetering vatbaar.<br />

In ons rapport maken we een duidelijk onderscheid tussen onderzoek naar correlaties,<br />

quasi-experimentele onderzoeken en een handjevol echt experimentele<br />

onderzoeken. Uit onderzoek dat alleen correlaties vaststelt kunnen geen causale<br />

conclusies worden getrokken. In quasi-experimenteel onderzoek worden uitkomsten<br />

bij een groep leerlingen die meedoet aan bepaalde activiteiten vergeleken met<br />

een controlegroep die er niet aan meedoet, maar worden proefpersonen niet per<br />

toeval aan beide groepen toegewezen. Daardoor zijn doorgaans geen harde uitspraken<br />

te doen over causale verbanden omdat eventuele verschillen op andere factoren<br />

kunnen berusten. Alleen zuiver experimenteel onderzoek, met een <strong>voor</strong>- en<br />

nameting en met een volgens toeval samengestelde interventie- en controlegroep,<br />

kan een onomstotelijke causale conclusies opleveren. Verder onderscheiden we<br />

113 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

4. Harland, Kinder, Haynes & Schagen<br />

(1998). The effects and effectiveness of arts<br />

education in schools.<br />

eenmalige surveys en longitudinale onderzoeken: in het laatste soort onderzoek<br />

worden dezelfde leerlingen of deelnemers door de tijd heen gevolgd, hetgeen doorgaans<br />

sterkere bewijzen oplevert dan een survey op één moment.<br />

De belangrijkste resultaten uit onze reviewstudie worden hieronder kort samengevat.<br />

Transfer naar leerprestaties in andere vakken<br />

Combinatie van kunstvakken. Er is veel onderzoek naar transfereffecten waarin verschillende<br />

soorten onderwijs in kunstvakken samen worden genomen. Een uitgebreide<br />

hoeveelheid Amerikaanse onderzoek toont correlaties aan tussen het volgen<br />

van (allerlei) kunstlessen en betere leerprestaties <strong>voor</strong> taal en rekenen. Een van de<br />

onderzoeken toonde aan dat deze correlatie zowel <strong>voor</strong> leerlingen aan de bovenkant<br />

als <strong>voor</strong> die aan de onderkant van het sociaaleconomisch spectrum geldt.<br />

Het gaat hier echter om correlaties tussen kunsteducatie en betere onderwijsresultaten,<br />

wat geen oorzakelijk verband hoeft te zijn. Er zijn ook andere, niet-causale<br />

verklaringen mogelijk: leerlingen die goed presteren in andere vakken en die ook<br />

kunstvakken volgen kunnen bij<strong>voor</strong>beeld uit gezinnen komen waarin aan beide<br />

veel waarde wordt gehecht; of ze kunnen op een school zitten die veel aandacht<br />

besteedt aan beide soorten onderwijs. Ook hebben goede cijfers of leercapaciteiten<br />

zonder twijfel een positieve invloed op het volgen van kunstvakken, want<br />

leerlingen die het goed doen op school houden meer tijd over <strong>voor</strong> kunstzinnige<br />

activiteiten of worden meer aangemoedigd door hun leraren of ouders om die te<br />

ondernemen. Het is opmerkelijk dat een Brits onderzoek precies het tegenovergestelde<br />

concludeerde: leerlingen met kunsteducatie in hun lesprogramma behaalden<br />

minder goede resultaten op hun nationale examens dan de leerlingen met een<br />

lesprogramma zonder deze vakken. Dit wijst eveneens op de invloed<br />

van zelfselectie op het verband tussen kunsteducatie en leerprestaties<br />

in andere vakken, maar dan in omgekeerde richting. 4<br />

De weinige zuiver experimentele onderzoeken tonen geen significant causaal verband<br />

aan tussen kunstvakken (bij elkaar genomen) en schoolprestaties en er is ook<br />

geen duidelijke theoretische aanleiding om te verwachten dat toekomstige onderzoeken<br />

dat wel zullen doen.<br />

Muziek. Van muziekonderwijs is aangetoond dat het een positieve invloed heeft op<br />

het IQ, op de leerprestaties, op woordanalyse en op fonologische vaardigheden.<br />

Ook is er <strong>voor</strong>lopig bewijs dat muziekonderwijs het leren van vreemde talen kan<br />

vergemakkelijken.<br />

Er zijn minstens twee mechanismen in het spel die deze resultaten kunnen verklaren.<br />

Muziek verbetert de auditieve vaardigheden en dat komt taalkundige vaardigheden<br />

(inclusief lezen, schrijven en het leren van vreemde talen) ten goede. Muziekonderwijs<br />

kan ook het IQ en de leerprestaties bevorderen, omdat muziek-onderwijs<br />

een schoolse activiteit is waarbij vaardigheden als concentratie en het beheersen van<br />

symboolsystemen worden getraind. Daarnaast kunnen zeer plichtsgetrouwe leerlingen<br />

zich misschien aangetrokken voelen tot muziekonderwijs en dat ook volhouden.<br />

Muziekonderwijs kan deze gedragsvaardigheid versterken, wat weer kan leiden tot<br />

betere leerprestaties.


114 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

0,5<br />

0,45<br />

0,4<br />

0,35<br />

0,3<br />

0,25<br />

0,2<br />

0,15<br />

0,1<br />

0,05<br />

0<br />

Er is weliswaar een aantal onderzoeken die een positief effect tonen van muziekonderwijs<br />

op het beeldend-ruimtelijk inzicht, maar in het enige longitudinale<br />

onderzoek op dit gebied zijn na drie jaar muziekonderwijs geen blijvende effecten<br />

waargenomen. Wat bewijst dat <strong>voor</strong>zichtigheid geboden is. Er is evenmin enig<br />

bewijs dat muzieklessen een causaal effect hebben op rekenprestaties, ook al voelen<br />

sommige mensen met wiskundige aanleg zich wellicht aangetrokken tot muziek.<br />

Figuur B. Stimuleren van taalkundige vaardigheden door dramaonderwijs in de klas: een duidelijk verband<br />

0.47<br />

Writing Story Understanding<br />

0.32<br />

*Kandash & Wright<br />

0.29<br />

Writing<br />

0.27<br />

Oral Story Understanding<br />

0.24<br />

Reading Readress<br />

0.23<br />

*Conard<br />

0.19<br />

Reading Achievement<br />

0.15<br />

Oral Language<br />

Bron: Podlozny (2000). Strengthening<br />

verbal skills through the use of classroom<br />

drama.<br />

*Deze verwijzingen betreffen eerder<br />

uitgevoerde meta-analyses van effecten van<br />

theatereducatie op diverse eigenschappen<br />

en vaardigheden van leerlingen.<br />

Drama. Dramaonderwijs waarbij verhalen in het klaslokaal worden nagespeeld,<br />

stimuleert de taalkundige vaardigheden (zie figuur B). De verticale as vertegenwoordigt<br />

de effectomvang van zeven meta-analyses waarin de effecten van dramaonderwijs<br />

op taalkundige vaardigheden zijn onderzocht. In deze lessen worden verhalen<br />

gelezen en nagespeeld (dramaconditie) of alleen gelezen (controleconditie).<br />

Beeldende vorming. Hoewel er geen bewijs is dat lessen in beeldende vorming de<br />

taalkundige of rekenkundige vaardigheden stimuleren, zijn er twee nieuwe onderzoeken<br />

waaruit een correlatie blijkt tussen leerlingen die lessen beeldende vorming<br />

volgen en betere prestaties in geometrisch inzicht. Een causaal effect moet echter<br />

nog worden vastgesteld. Een van de experimentele onderzoeken toonde ook aan<br />

dat het grondig bestuderen van kunstwerken de vaardigheden in het bestuderen<br />

van wetenschappelijke afbeeldingen lijkt te verbeteren – een typisch <strong>voor</strong>beeld<br />

van een directe transfer van vaardigheden.<br />

0.14<br />

Vocabulary<br />

Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

foto: Fedde de Weert


116 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

117<br />

5. Hetland, Winner, Veenema & Sheridan<br />

(2007). Studio Thinking.<br />

Dans. Er zijn onderzoeken die aantonen dat danslessen de visueel-ruimtelijke<br />

vaardigheden verbeteren, maar er zijn nog te weinig van dit soort studies om een<br />

sluitende conclusie te kunnen trekken. We hebben geen bewijs gevonden dat dansonderwijs<br />

een positief effect heeft op de taal- of rekenkundige vaardigheden.<br />

Transfer naar creativiteit en denkvermogen<br />

Iedereen associeert kunst met creativiteit. In een paar onderzoeken wordt een<br />

verband gelegd tussen dans- en dramaonderwijs en verhoogde creativiteit, maar<br />

gezien het geringe aantal onderzoeken en het geringe statistische gewicht van positieve<br />

aanwijzingen kunnen we hier geen algemene conclusies uit trekken. Onderzoek<br />

naar een combinatie van kunstvakken leverde geen duidelijk verband op met<br />

de creativiteit en het probleemoplossend vermogen van leerlingen.<br />

Een mogelijke reden <strong>voor</strong> het zwakke bewijs is de beperkte manier waarop<br />

creativiteit is gemeten. Er is gebruikgemaakt van algemene testen zoals de Torrance<br />

Tests of Creativity, waarbij leerlingen bij<strong>voor</strong>beeld originele toepassingen moeten<br />

verzinnen <strong>voor</strong> dagelijkse objecten, of afbeeldingen een aparte naam moeten<br />

geven. Een andere reden is dat elk vak, of het nu wiskunde, Engels of drama is, mits<br />

goed onderwezen, de creativiteit en verbeelding kan stimuleren. En omgekeerd<br />

kan een vak zodanig worden onderwezen dat het juist elke vorm van creativiteit<br />

ontmoedigt. Het is mogelijk dat, zelfs bij een kunstvak, deze vaardigheden<br />

alleen worden ontwikkeld als dat heel bewust gebeurt. Het is ook mogelijk dat<br />

leerlingen die ervaring opdoen met een kunstvorm, hierin creatieve vaardigheden<br />

ontwikkelen zonder dat deze opgenomen worden in andere domeinen. Onderzoek<br />

naar domeinspecifieke creativiteit (zoals creatief denken bij muziek als gevolg van<br />

muziekonderwijs) is nog niet uitgevoerd.<br />

We hebben geen onderzoek kunnen vinden waarin de effecten van kunsteducatie<br />

op kritisch denken worden gemeten. Er is wel onderzoek gedaan waarin wordt<br />

aangetoond dat goede docenten beeldende vorming proberen om<br />

reflectie en metacognitie te stimuleren. 5<br />

Transfer naar gedrag en sociale vaardigheden<br />

Beleidsmakers en pedagogen zien kunsteducatie vaak als een middel om school<br />

leuk te maken <strong>voor</strong> leerlingen en om hen te motiveren <strong>voor</strong> andere vakken. Empirische<br />

onderzoeken tonen aan dat leerlingen die kunstvakken volgen, een ambitieuzere<br />

houding en meer betrokkenheid en motivatie vertonen in andere vakken.<br />

Betrokkenheid en motivatie worden meestal afgemeten aan lagere afwezigheidspercentages<br />

en uitvalratio’s en naar geobserveerd of zelf gerapporteerd gedrag als<br />

doorzettingsvermogen, taakgerichtheid en interesse. Dit zijn echter onderzoeken<br />

naar correlaties en daarom mogen we niet concluderen dat kunsteducatie leerlingen<br />

motiveert. Er zijn ook niet-causale verklaringen mogelijk: leerlingen kunnen<br />

bij<strong>voor</strong>beeld op een school zitten die op alle fronten beter is en daardoor meer<br />

motiveert. En misschien zijn leerlingen die kiezen <strong>voor</strong> een kunstvak, zelf al meer<br />

gemotiveerd. Een experimenteel onderzoek zou hier wenselijk zijn.<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Voorts is er geen afdoende bewijs <strong>voor</strong> de effecten van de diverse kunstvakken<br />

op zaken als zelfvertrouwen, zelfbeeld, communicatievaardigheden, samenwerkingsvermogen,<br />

empathie en (betere) beheersing van emoties. De eerste resultaten<br />

<strong>voor</strong> dramaonderwijs lijken het meest veelbelovend. Een paar onderzoeken hebben<br />

aangetoond dat dramaonderwijs leidt tot meer empathie en een betere beheersing<br />

van emoties – wat gezien de aard van dit onderwijs aannemelijke effecten zijn.<br />

Motivatie kan zeer veel verschillende oorzaken hebben en wordt vaak gemeten<br />

met indicatoren die weinig te maken hebben met het wel of niet volgen van<br />

kunstvakken (zoals uitvalratio’s of verzuimpercentages). Daarom moeten we<br />

<strong>voor</strong>zichtig zijn met het leggen van een verband tussen kunsteducatie en motivatie.<br />

We zeggen niet dat kunsteducatie geen enkel causaal effect heeft op de<br />

motivatie van leerlingen, alleen dat de kaders van de onderzoeken te breed zijn<br />

om dit oorzakelijke verband te bewijzen. Het is bovendien lastig <strong>voor</strong> te stellen<br />

waarom juist kunsteducatie leerlingen meer zou motiveren dan andere vakken.<br />

We denken dat dit mogelijke effect wellicht minder wordt veroorzaakt door<br />

kunsteducatie zelf als wel door factoren die hiermee worden geassocieerd. Zo kan<br />

de lesmethode bij de kunstvakken meer betrokkenheid vragen dan die bij andere<br />

vakken. Ook kan meer kunsteducatie op school invloed hebben op de schoolcultuur<br />

en deze meer onderzoekend maken, wat weer de motivatie kan bevorderen.<br />

Leerlingen kunnen kunstvakken leuker vinden, omdat hier minder ‘op het spel<br />

staat’ en dit kan leiden tot een andere relatie met school en leren. Ten slotte kunnen<br />

leerlingen worden beïnvloed door leeftijdgenoten die kunsteducatie leuk<br />

vinden, waardoor ze zelf meer betrokken raken.<br />

Met deze veronderstellingen willen we aanduiden dat de relatie tussen kunsteducatie<br />

en motivatie complex is en vele variabelen kent. Onderzoekers zouden<br />

deze complexe factoren en <strong>voor</strong>waarden waaronder kunsteducatie dit effect heeft<br />

grondig moeten ontleden, alvorens beleidsmakers er hun <strong>voor</strong>deel mee kunnen<br />

doen. Kortom, kunsteducatie vormt een complexe ‘behandeling’ en het is belangrijk<br />

om te weten of het leidt tot positieve resultaten, ook als we er nog niet achter<br />

kunnen komen welke ingrediënten of welke intermediërende factoren precies tot<br />

deze resultaten leiden.<br />

Conclusies uit de reviewstudie<br />

We kunnen concluderen dat bepaalde vormen van kunsteducatie inderdaad invloed<br />

hebben op de ontwikkeling van zeer specifieke vaardigheden. Het beschikbare empirisch<br />

onderzoek beslaat echter niet alle vaardigheden die onze interesse hebben –<br />

verre van dat. Leerprocessen bij bepaalde kunstvakken kunnen vaardigheden opleveren<br />

die ook van nut zijn <strong>voor</strong> andere activiteiten. Muziekles is onder meer auditieve<br />

training, wat weer een effect kan hebben op taalvaardigheid; drama heeft te maken<br />

met karakteranalyse, wat het inlevingsvermogen bevordert; met goed leren kijken<br />

naar een schilderij wordt de waarneming getraining, en dat kan ook van pas komen<br />

bij het verwerken en interpreteren van andere visuele informatie.<br />

Er is nog geen afdoend bewijs <strong>voor</strong> het effect van kunsteducatie op creativiteit<br />

en kritisch denkvermogen of op gedrag en sociale vaardigheden. Dat komt deels<br />

door het gebrek aan experimenteel onderzoek op dat gebied en deels doordat deze


118 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

119<br />

6. Detterman & Sternberg (1993).<br />

Transfer on trial.<br />

vaardigheden lastig te meten zijn.<br />

Daarbij moet gezegd worden, dat transfereffecten op ieder gebied moeilijk aan te<br />

tonen zijn. In de inleiding van Transfer on trial stelt Detterman: ‘First, most studies<br />

fail to find transfer. Second, those studies claiming transfer can only be said to have<br />

found transfer by the most generous of criteria and would not meet the classical<br />

definition of transfer.’ Transfer wordt door hem gedefinieerd als de mate waarin<br />

gedrag dat in een bepaalde situatie is geleerd later herhaald wordt in een andere<br />

situatie. 6 Uit onderzoek blijkt dat transfereffecten zeldzaam zijn en dat de waarschijnlijkheid<br />

dat ze zich <strong>voor</strong>doen direct verband houdt met de overeenkomsten<br />

tussen twee situaties. De beperkingen <strong>voor</strong> het serieus aantonen van transfereffecten<br />

van kunsteducatie gelden dus ook <strong>voor</strong> het aantonen van transfereffecten van<br />

andere vakken en het is dan ook helemaal niet vreemd dat er amper<br />

aanwijzingen zijn <strong>voor</strong> transfereffecten van de kunstvakken.<br />

Kunsteducatie, creativiteit en innovatie<br />

In 2010 heeft de OESO haar Innovatiestrategie gelanceerd. Een van de belangrijkste<br />

boodschappen was ‘mensen in staat te stellen om te innoveren’. In heel veel<br />

landen leeft het gevoel dat de onderwijssystemen niet de vaardigheden aanleren<br />

die nodig zijn in de postindustriële en mondiale economieën van de 21e eeuw. Dat<br />

heeft geleid tot verschillende initiatieven om te onderzoeken wat deze vaardigheden<br />

precies zijn en om ze nader te definiëren. Zo heeft de Europese Commissie acht<br />

‘sleutelcompetenties’ geïdentificeerd <strong>voor</strong> de wereld van morgen. Initiatieven als<br />

de New Commission on The Skills of the American Workforce, de Partnership for<br />

21st Century Skills en de Assessment & Teaching of 21st Century Skills (ACT21S)<br />

hebben hetzelfde gedaan onder het label 21st century skills.<br />

Volgens de Innovatiestrategie van de OESO is innovatie de belangrijkste factor<br />

<strong>voor</strong> toekomstige groei en welvaart in de OESO-landen. Door de bestudering van<br />

economische innovatie hebben we een paar vereisten kunnen vaststellen waaraan<br />

vaardigheden in een innovatieve samenleving moeten voldoen. We noemen hier<br />

de belangrijkste. Een eerste <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> innovatie is dat mensen op de werkplek<br />

al hun vaardigheden intensiever gebruiken. Bovendien is er in een innovatieve<br />

samenleving meer vraag naar hoger opgeleiden. Ten tweede moet er een goed kader<br />

zijn <strong>voor</strong> een leven lang leren en doorlopende scholing. Doordat innovatie leidt tot<br />

‘creatieve afbraak’ moeten mensen opnieuw worden geschoold en daar<strong>voor</strong> is een<br />

bepaald niveau van basisscholing en basisvaardigheden vereist. Er is bovendien<br />

bewijs dat bedrijven die hun werknemers meer trainings- en opleidingsmogelijkheden<br />

bieden, vaker een koppositie in innovatie hebben dan bedrijven die zulke<br />

mogelijkheden minder aanbieden.<br />

Kijkend naar de samenstelling van het personeel dat betrokken is bij innovatie,<br />

wordt duidelijk dat innovatie om een brede mix van professionele en cognitieve<br />

vaardigheden vraagt. Gezien de diversiteit in innovatieprocessen en innovatieve<br />

sectoren in verschillende landen is dat geen verrassing. Verschillende typen mensen<br />

sturen innovatie aan: wetenschappers en ontwikkelaars, ondernemers, vakmensen<br />

en gebruikers. Daarnaast kan innovatie verschillende vormen aannemen,<br />

van product-, proces- en organisatie- tot marketinginnovatie. Ten slotte, en dat<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

is misschien het belangrijkste: innovatie in verschillende sectoren en activiteiten<br />

vereist ook domeinspecifieke vaardigheden. Zo vraagt innovatie in de financiële<br />

markt om een andere set kwalificaties en vaardigheden dan innovatie in de mobiele<br />

telefoniemarkt of in de voedselindustrie.<br />

Ook al weten we dat we in de toekomst <strong>voor</strong> innovatie waarschijnlijk meer vaardigheden<br />

nodig hebben dan nu, we kunnen nu nog niet definiëren welke dat precies<br />

zijn. De doelstelling dat elk individu ‘vaardigheden <strong>voor</strong> innovatie’ moet aanleren is<br />

daarom terecht <strong>voor</strong>zichtig gezien de stand van onze kennis hierover.<br />

Wij definiëren zoals gezegd deze vaardigheden als<br />

drie subsets van elkaar overlappende vaardigheden:<br />

technische vaardigheden (kennis van inhoud en<br />

procedures), creativiteit en kritisch denkvermogen<br />

(ideeën onderzoeken, problemen identificeren,<br />

beperkingen van kennis begrijpen, verbanden leggen,<br />

verbeeldingskracht) en gedrags- en sociale<br />

vaardigheden (doorzettingsvermogen, eigenwaarde,<br />

samenwerking, communicatie). Een van de doelstellingen<br />

van onderwijs is het gelijktijdig ontwikkelen<br />

van deze vaardigheden en dat gaat dus verder dan<br />

de vakinhoud waar gewoonlijk de nadruk op wordt<br />

gelegd in schoolexamens en toetsen.<br />

Hoe dient dit in de praktijk te gebeuren? Dit is een belangrijke vraag waar<strong>voor</strong><br />

docenten en leerplanontwikkelaars zich gesteld zien wanneer ze de curricula en de<br />

onderwijs- en leerprocessen herzien waarmee ze leerlingen het beste <strong>voor</strong>bereiden<br />

op de toekomst. Grote wetenschappers, kunstenaars en ondernemers worden vaak<br />

gezien als rolmodellen. Daarom wordt het onderwijs in de kunsten, de wetenschappen<br />

en ondernemerschap vaak gepresenteerd als favoriet middel om deze<br />

vaardigheden aan te leren.<br />

Onze uitgebreide reviewstudie naar de transfereffecten van kunsteducatie<br />

is <strong>voor</strong>tgekomen uit de vraag van de OESO wat kunsteducatie kan bijdragen<br />

aan innovatievaardigheden. Zoals gezegd heeft onderzoek naar transfereffecten<br />

van kunsteducatie tot nu toe geen algemeen effect aan kunnen tonen van<br />

kunsteducatie op innovatievaardigheden die meestal worden geassocieerd met<br />

de kunsten, namelijk creativiteit en kritisch denkvermogen. Voor gedrags- en<br />

sociale vaardigheden is er een correlatie aangetoond tussen kunsteducatie en<br />

motivatie op school (maar dit is niet noodzakelijk een causaal verband). Een paar<br />

onderzoeken hebben aangetoond dat dramaonderwijs een positief effect heeft op<br />

inlevingsvermogen en beheersing van emoties. Het meest overtuigende bewijs<br />

ten slotte – hoewel beperkt – is te vinden in de taalkundige en andere cognitieve<br />

resultaten, waarschijnlijk omdat de effecten op verbale vaardigheden het meest<br />

onderzocht zijn. Hoewel dit soort positieve resultaten welkom is, denken wij<br />

dat we een betere rechtvaardiging kunnen bieden <strong>voor</strong> een grotere rol van<br />

kunsteducatie in de onderwijsprogramma’s van innovatieve samenlevingen.<br />

Ten eerste is kunsteducatie van belang <strong>voor</strong> de beroepskeuze. Er zullen altijd<br />

leerlingen zijn met veel aanleg <strong>voor</strong> een bepaalde kunstdiscipline, of ze nu wel of<br />

niet goed zijn in andere schoolvakken. Als deze leerlingen geen kunsteducatie op<br />

‘Als we wiskundige<br />

vaardigheden willen<br />

ontwikkelen, dan is<br />

wiskundeles daar<strong>voor</strong><br />

altijd de beste manier<br />

– en niet muziekof<br />

dansles.’


120 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

121<br />

school krijgen, zal hun talent misschien niet ontdekt worden. Het ontdekken van<br />

een artistiek talent kan leiden tot meer zelfvertrouwen en welzijn. Bovendien kunnen<br />

leerlingen hierdoor kiezen <strong>voor</strong> een carrière in een kunstgerelateerd beroep<br />

(zoals grafisch of industrieel ontwerp) of <strong>voor</strong> een nog grotere uitdaging: een<br />

carrière als professioneel kunstenaar. Een economie die mede gericht is op cultuur<br />

en de creatieve industrie speelt een sleutelrol in de economische groei van veel<br />

OESO-landen. Het relatieve aandeel van culturele sectoren in het bruto nationaal<br />

product van vijf landen (Australië, Canada, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en<br />

de Verenigde Staten) wordt geschat op drie tot zes procent.<br />

Ten tweede is kunsteducatie van belang vanuit het perspectief van gebruikers (of<br />

‘consumenten’) van symbolische goederen. In 2008 stonden cultureel-recreatieve<br />

goederen en diensten op de vijfde plaats van huishoudelijke uitgaven in OESOlanden.<br />

Er blijft een levendige vraag naar. Kunsteducatie levert culturele competenties<br />

op waarmee mensen meer profijt kunnen halen uit het beschikbare aanbod.<br />

Ten slotte lijkt het erop, ondanks gebrek aan bewijs tot nu toe <strong>voor</strong> een positief<br />

effect van kunsteducatie in het primair en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs op creativiteit (gemeten<br />

met algemene creativiteitstests), dat afgestudeerden aan kunstopleidingen<br />

in het hoger onderwijs waarschijnlijk een complexe set vaardigheden bezitten die<br />

nuttig zijn in diverse sterk innovatieve beroepen. Bedrijven die innovatief willen<br />

zijn richten zich bij de werving en opleiding van hun personeel meestal op technische<br />

en academische vaardigheden. Innovatie vraagt dikwijls echter ook om kunstzinnige<br />

vaardigheden. Onze analyse, gebaseerd op twee internationale databases<br />

met gegevens van hoger opgeleide beroepskrachten (Reflex en Hegesco), toont aan<br />

dat afgestudeerden aan het kunstonderwijs een grotere kans hebben om vijf jaar<br />

na afstuderen een zeer innovatieve functie te vervullen. Van deze afgestudeerden<br />

heeft 54% een zeer innovatieve functie. Ze staan op de tweede plaats bij productinnovatie<br />

en op de vijfde en zevende plaats bij technologische en kennisinnovatie<br />

(figuur C). Ook beroepskunstenaars dragen met hun werk zeker bij aan de innovatiecultuur<br />

van een land. De meeste afgestudeerden van een kunstopleiding worden<br />

echter geen beroepskunstenaar, maar hebben functies in verschillende economische<br />

sectoren, net als afgestudeerden van andere richtingen. Alleen werken ze<br />

vaker in het onderwijs en de dienstensector en minder in de gezondheidszorg.<br />

Een eenvoudige verklaring <strong>voor</strong> deze bevindingen is dat bedrijven veel waarde<br />

hechten aan ontwerp en marketing van nieuwe producten en daartoe multidisciplinaire<br />

teams samenstellen om innovatieve ideeën te stimuleren. In deze teams<br />

zijn ook mensen met artistieke vaardigheden nodig. Apple dankt de (geschatte)<br />

winstmarge van 36% van de verkopen niet aan de uitvinding van de technologie,<br />

maar aan het ontwerp <strong>voor</strong> de iPod. Het zijn niet zozeer hun technisch-artistieke<br />

vaardigheden die afgestudeerden toepassen, maar, net als de meeste wetenschappers<br />

en technici, eerder de minder zichtbare vaardigheden die ze tijdens hun<br />

opleiding hebben opgedaan (of die ze daar<strong>voor</strong> al hadden), waardoor ze meer kans<br />

hebben op een innovatieve functie.<br />

Omdat ze de waarde van kunstzinnigheid <strong>voor</strong> innovatie erkennen, ontwikkelen<br />

steeds meer universiteiten nieuwe vormen van interdisciplinaire curricula of<br />

instituten om artistieke vaardigheden te benutten. Een interessant en inspirerend<br />

<strong>voor</strong>beeld is de nieuwe Aalto University in Finland, ontstaan uit de fusie van drie<br />

Bron: OESO, gebaseerd<br />

op gegevens van<br />

twee internationale<br />

projecten, Reflex en<br />

Hegesco<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Figuur C. Percentage hoger opgeleiden met een zeer innovatief beroep in specifieke sectoren<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Product innovation<br />

37.6<br />

Knowledge or method innovation<br />

48.3<br />

sciences & mathsarts<br />

36.5<br />

41.7<br />

educationn<br />

32.7<br />

engineering & computing<br />

arts<br />

agriculture<br />

41.7<br />

engenieering & computing<br />

30.9<br />

architecture<br />

39.9<br />

architecture<br />

28.8<br />

social sciences<br />

39.5<br />

agriculture<br />

28.4<br />

average<br />

38.5<br />

health<br />

28.1<br />

education<br />

38.3<br />

average<br />

28.1<br />

sciences & maths<br />

38.0<br />

arts<br />

27.6<br />

business<br />

37.6<br />

social sciences<br />

25.4<br />

others<br />

36.1<br />

humanities<br />

23.4<br />

humanities<br />

35.1<br />

business<br />

22.9<br />

health<br />

31.5<br />

others<br />

20.3<br />

law<br />

30.4<br />

law<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

Technology innovation<br />

38.4<br />

engineering & computing<br />

28.8<br />

sciences & maths<br />

28.6<br />

architecture<br />

24.2<br />

agriculture<br />

23.9<br />

arts<br />

Any type of innovation<br />

61.9<br />

engineering & computing<br />

60.8<br />

sciences & maths<br />

55.7<br />

architecture<br />

54.1<br />

agriculture<br />

53.8<br />

arts<br />

21.0<br />

average<br />

51.6<br />

education<br />

18.6<br />

business<br />

51.3<br />

average<br />

18.4<br />

health<br />

49.3<br />

social sciences<br />

16.0<br />

education<br />

49.1<br />

business<br />

15.2<br />

social sciences<br />

46.7<br />

health<br />

13.2<br />

humanities<br />

46.0<br />

humanities<br />

12.6<br />

others<br />

44.4<br />

others<br />

12.4<br />

law<br />

40.6<br />

law


Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

foto: Fedde de Weert<br />

123 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Finse universiteiten (Helsinki School of Economics, University of Art and Design<br />

Helsinki en de Helsinki University of Technology) om kunst, techniek en ondernemerschap<br />

te combineren en zo een sterkere innovatie- en ondernemersgeest te<br />

kweken bij de studenten.<br />

Een agenda <strong>voor</strong> toekomstig onderzoek<br />

De binnenkort te verschijnen OESO-reviewstudie identificeert een aantal methodologische<br />

en theoretische tekortkomingen in het onderzoek naar transfereffecten<br />

van kunsteducatie. Die moeten worden aangepakt om onze kennis van de ontwikkeling<br />

van innovatievaardigheden door kunsteducatie te kunnen verbeteren.<br />

Het aantal relevante empirische onderzoeken over kunsteducatie is betrekkelijk<br />

beperkt. We hebben ongeveer 440 onderzoeken gevonden die samen een beeld<br />

geven van 39 soorten resultaten, wat neerkomt op ongeveer 11 onderzoeken per<br />

soort resultaat. Dit is niet erg veel, gezien de omvang van ons onderzoek. Voor veel<br />

resultaten zijn er slechts twee of drie onderzoeken beschikbaar.<br />

We willen niet louter een oproep doen <strong>voor</strong> meer empirisch onderzoek naar<br />

de effecten van kunsteducatie, maar op basis van onze reviewstudie een aantal<br />

onderzoeksprioriteiten <strong>voor</strong>stellen <strong>voor</strong> de komende jaren. Een van de prioriteiten<br />

is het ontwikkelen en toepassen van betere methodologieën <strong>voor</strong> effectonderzoeken.<br />

Een tweede, nog belangrijkere prioriteit is de ontwikkeling van deugdelijke<br />

en toetsbare theorieën over waarom en op welke wijze kunsteducatie een effect<br />

kan hebben op niet-kunstzinnige activiteiten en prestaties.<br />

Methodologische verbeteringen<br />

Bij toekomstige onderzoeken moet rekening worden gehouden met een aantal<br />

methodologische beperkingen die uit ons onderzoek naar transfereffecten in het<br />

onderwijs naar voren kwamen. Hoewel er diverse correlaties gevonden zijn tussen<br />

het volgen van kunstvakken en betere schoolprestaties, zijn er weinig echt experimentele<br />

onderzoeken die causale relaties blootleggen. Er zijn een paar quasi-experimentele<br />

onderzoeken waarin aangetoond wordt dat leerlingen op een school met<br />

veel aandacht <strong>voor</strong> kunst beter presteren in andere vakken dan leerlingen op een<br />

school met minder aandacht <strong>voor</strong> kunst. We vergelijken dan echter scholen die niet<br />

alleen in aandacht <strong>voor</strong> kunst, maar ook op een groot aantal andere vlakken van<br />

elkaar verschillen.<br />

De beste manier om aan te tonen dat kunsteducatie een positief effect heeft op<br />

resultaten bij de andere vakken, is door leerlingen willekeurig toe te wijzen aan<br />

een school met aandacht <strong>voor</strong> kunsteducatie of aan een identieke school zonder<br />

kunsteducatie en hun <strong>voor</strong>tgang door de jaren heen te volgen. Daarnaast moet de<br />

school zonder kunsteducatie wel een ander soort speciaal aanbod hebben (zoals<br />

bijzondere aandacht <strong>voor</strong> techniek of intercultureel onderwijs), om de effecten van<br />

kunsteducatie te kunnen onderscheiden van de effecten van eender welk nieuw<br />

programma. Een dergelijk onderzoek is uiterst moeilijk uit te voeren, wat waarschijnlijk<br />

de reden is waarom het niet eerder is gedaan.


124 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

125<br />

Een andere aanpak is wellicht beter haalbaar en komt toch tegemoet aan de vereiste<br />

van willekeurige toewijzing. Zo kunnen klassen willekeurig worden ingedeeld<br />

bij de interventiegroep of de controlegroep. Idealiter zou er dan <strong>voor</strong> het onderzoek<br />

geen systematisch verschil moeten zijn in de resultaten van de klassen die aan de<br />

interventie deelnemen en de controleklassen. Als de klassen die kunstvakken volgen<br />

een significante verbetering laten zien op het onderzochte resultaat, kunnen we<br />

concluderen dat de kunstvakken de oorzaak zijn van dat resultaat. Aangezien dit<br />

soort experimentele onderzoeken met willekeurige toewijzing nog maar weinig is<br />

uitgevoerd, is de vraag naar de effecten van kunsteducatie op de drie subsets innovatievaardigheden<br />

tot nu toe nog niet afdoende onderzocht.<br />

Weer een andere benadering zou kunnen zijn om de onderzoeken naar correlaties<br />

<strong>voor</strong>t te zetten, maar dan heel nauwgezet te controleren op alle mogelijke gecombineerde<br />

variabelen, zoals aanvankelijk IQ, sociaaleconomische status, leerprestaties<br />

en de waarde die binnen het gezin wordt gehecht aan kunst en leerprestaties. Bij geen<br />

enkele van de door ons onderzochte onderzoeken is naar al deze variabelen gekeken.<br />

Een benadering ten slotte die krachtig bewijs zou kunnen leveren, is longitudinaal<br />

onderzoek, waarbij individuele leerlingen gedurende een lange periode worden<br />

gevolgd. Bij dit type onderzoek kunnen alle tijdsonafhankelijke karakteristieken<br />

die hierboven zijn genoemd, in één keer worden gecontroleerd door de groei van de<br />

vaardigheden te vergelijken in plaats van de niveaus op een bepaald moment.<br />

Dankzij het komende OESO-rapport kunnen we een agenda vaststellen <strong>voor</strong><br />

empirisch onderzoek naar het verband tussen kunsteducatie en de ontwikkeling van<br />

vaardigheden. Het rapport bevat alle elementen die nodig zijn <strong>voor</strong> een gedegen meta-analyse.<br />

Bij gebrek aan werkelijk experimenteel onderzoek bevelen wij echter geen<br />

meta-analyse aan. Onderzoekers kunnen hun aandacht beter richten op het hierboven<br />

genoemde nauwgezet gecontroleerde onderzoek. Gezien de grote verscheidenheid<br />

aan causale vragen – er zijn veel vormen van kunstonderwijs en veel gewenste<br />

uitkomsten – raden we aan om een agenda op te stellen met onderzoeksprioriteiten<br />

en om onderzoeksteams uit te nodigen samen te werken aan specifieke onderzoeksvragen.<br />

Zo kunnen diverse, convergerende onderzoeken worden uitgevoerd naar<br />

specifieke vraagstukken.<br />

Theoretische verbeteringen<br />

Methodologische tekortkomingen zijn vaak een indicatie <strong>voor</strong> een gebrek aan theoretische<br />

reflectie over waarom en hoe gewenste (transfer)effecten van kunsteducatie<br />

bereikt zouden moeten of kunnen worden. Het bestaande empirische onderzoek<br />

is niet altijd gebaseerd op een sterk theoretisch kader. Onderzoekers dienen sterkere<br />

theoretische kaders te ontwikkelen, met hypotheses over de wijze waarop via<br />

kunsteducatie bepaalde vaardigheden worden aangeleerd die vervolgens ook worden<br />

gebruikt bij andere vakken. Eerste stap is een goed begrip van de soorten vaardigheden<br />

die worden aangeleerd bij de verschillende kunstvakken en te bepalen of deze<br />

vaardigheden specifiek betrekking hebben op de kunstvakken of dat ze ook bevorderlijk<br />

zijn bij andere activiteiten en prestaties. Net als bij andere onderwijsgebieden<br />

is het tevens van belang om te onderzoeken hoe via verschillende methodes van<br />

kunsteducatie verschillende sets van vaardigheden worden aangeleerd.<br />

7. Bransford & Schwartz (1999).<br />

Rethinking transfer.<br />

8. Zie Salomon & Perkins (1989). Rocky<br />

roads to transfer; en Terwel, Van Oers,<br />

Van Dijk & Van den Eeden (2009). Are<br />

representations to be provided or generated<br />

in primary mathematics education?<br />

9. Bransford & Schwartz (1999).<br />

Rethinking transfer.<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

Ieder onderzoek naar transfereffecten zou eerst de vaardigheden moeten analyseren<br />

die in de kunstvakken worden aangeleerd en vervolgens een plausibele hypothese<br />

moeten ontwikkelen over het soort transfereffecten dat men daarvan zou<br />

kunnen verwachten. Het is dus niet voldoende om alleen de hypothese te testen dat<br />

de toevoeging van veel vormen van kunstonderwijs aan het curriculum tot hogere<br />

scores leidt. Er is een theorie nodig over het effect van kunsteducatie op het leerproces<br />

en waarom dat leerproces zou moeten worden weerspiegeld in het soort testscores<br />

dat wordt onderzocht. Studies dienen een of meer 'denkgewoonten'(habits<br />

of mind) te identificeren die bij een bepaalde vorm van kunstonderwijs aangeleerd<br />

worden. Vervolgens dient te worden vastgesteld op welk niveau die denkgewoonte<br />

in het kunstvak zelf wordt aangeleerd. Als er een transfereffect moet plaatsvinden<br />

van de kunstvakken naar andere vakken, moet er logischerwijze eerst een leerproces<br />

zijn in de kunstvakken. Er zijn veel onderwijskundige onderzoeken waaruit blijkt<br />

dat het ontbreken van transfereffecten te wijten is aan een beperkt leerproces in het<br />

oorspronkelijke domein. 7 In toekomstig onderzoek zou dus niet alleen het leerproces<br />

in het brondomein – in dit geval kunsteducatie – bestudeerd moeten worden, maar<br />

ook het leerproces in het transferdomein. Daarnaast moet een gevonden<br />

transfereffect berusten op een sterke correlatie tussen het leerniveau<br />

in de kunstvakken en het leerniveau in het transferdomein.<br />

Geen enkel onderzoek dat we hebben bestudeerd, is gebaseerd op een lesmethode<br />

die specifiek gericht is op transfereffecten, ofwel die de docent de leerling helpt<br />

om parallellen te laten zien tussen wat deze bij het kunstvak heeft geleerd en de<br />

toepassing daarvan op een ander vak. Een hypothetisch <strong>voor</strong>beeld is dat een docent<br />

de leerlingen erop wijst dat ze de observatievaardigheden die ze in de schilderles<br />

opdoen, ook kunnen gebruiken wanneer ze in de biologieles door een microscoop<br />

kijken. De kans op transfereffecten is op deze manier veel groter dan wanneer<br />

wordt verwacht dat de transfereffecten vanzelf optreden. 8<br />

Bransford en Schwartz constateren dat de traditionele benadering<br />

van onderzoeken naar transfereffecten bestaat uit het onderzoeken<br />

of het leereffect in een domein min of meer gelijktijdige prestaties in<br />

een transferdomein kan <strong>voor</strong>spellen. Volgens hen zouden onderzoekers<br />

in plaats daarvan moeten kijken of het leereffect in een domein<br />

een betere <strong>voor</strong>bereiding <strong>voor</strong> het toekomstig leerproces in een transferdomein<br />

kan <strong>voor</strong>spellen. 9 Als we dit toepassen op kunsteducatie,<br />

onderzoeken we niet of leerlingen die een kunstvak hebben gevolgd nu beter<br />

presteren bij wiskunde, maar of leerlingen die een kunstvak hebben gevolgd, nu<br />

beter in staat zijn om wiskunde te leren dan leerlingen die geen kunstvak hebben<br />

gevolgd. Op die manier kunnen we ook bekijken of leerlingen door het volgen van<br />

muziekles minder moeite hebben met rekenkundige concepten in de rekenles. Dit<br />

soort onderzoek is tot nu toe nog niet uitgevoerd.<br />

Zelfs wanneer we niet kijken naar transfereffecten van kunstvakken op andere<br />

vakken, geldt dat <strong>voor</strong> onderzoek naar de vaardigheden en eigenschappen die bij<br />

kunstvakken worden ontwikkeld of naar de effecten van diverse pedagogische<br />

benaderingen bij kunstvakken solide theoretische grondslagen moeten worden<br />

ontwikkeld alvorens empirisch te testen of zich een of ander effect <strong>voor</strong>doet.


126 De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

127<br />

Conclusie<br />

Kort gezegd vinden wij dat er meer empirisch onderzoek moet worden uitgevoerd<br />

om de effecten van kunsteducatie op diverse vaardigheden, waaronder de artistieke<br />

vaardigheden zelf, te onderzoeken. Dit onderzoek moet zich ook richten op de<br />

kwaliteit en doeltreffendheid van de diverse lesmethodes bij de kunstvakken, zoals<br />

dat ook wordt gedaan bij andere vakgebieden. Wij bevelen longitudinale onderzoeken<br />

aan, experimenteel of quasi-experimenteel, zodat er causale conclusies kunnen<br />

worden getrokken. Empirisch onderzoek zou echter pas uitgevoerd moeten worden<br />

nadat er een solide theorie is ontwikkeld over de vaardigheden en resultaten die bij<br />

kunsteducatie (moeten) worden aangeleerd. Gezien het gebrek aan geld <strong>voor</strong> onderzoek<br />

naar kunsteducatie is het aan te raden dat onderzoeksteams samenwerken<br />

en resultaten in verschillende contexten vergelijken. Onderzoek naar het effect van<br />

kunsteducatie op innovatievaardigheden – zoals creativiteit, metacognitieve vaardigheden<br />

en communicatieve vaardigheden – moet daarbij een hoge prioriteit krijgen.<br />

Beleidsimplicaties<br />

Meer kennis van de manier waarop kunsteducatie bijdraagt aan vaardigheden <strong>voor</strong><br />

innovatie kan docenten en beleidsmakers helpen om goede onderwijsprogramma’s<br />

te ontwerpen en dat te stimuleren. Welke plaats moet kunsteducatie hebben in het<br />

curriculum? Welke vaardigheden kunnen er naar verwachting ontwikkeld worden<br />

in de kunstvakken en met welke lesmethodes en pedagogische benaderingen?<br />

Kunnen vaardigheden <strong>voor</strong> andere vakken, creativiteit, kritisch denkvermogen en<br />

gedrags- en sociale vaardigheden <strong>voor</strong> innovatie ook worden ontwikkeld in kunstvakken?<br />

Pleitbezorgers van kunsteducatie beweren dat dit inderdaad het geval is<br />

om de aanwezigheid van kunsteducatie in de huidige curricula te rechtvaardigen.<br />

In het rapport van onze reviewstudie geven we een overzicht van wat we al weten<br />

en nog niet weten.<br />

Voor ons is de belangrijkste bestaansreden <strong>voor</strong> kunsteducatie het verwerven van<br />

kunstzinnige vaardigheden – momenteel ook de belangrijkste doelstelling van kunsteducatie<br />

in de onderwijscurricula van OESO-landen. Met kunstzinnige vaardigheden<br />

bedoelen we niet alleen de technische vaardigheden (zoals een instrument<br />

bespelen, dansen, toneelspelen of schilderen), maar ook creativiteit, denkvermogen<br />

en gedrags- en sociale vaardigheden die bij deze vakken worden aangeleerd. Kunsteducatie<br />

is belangrijk, omdat mensen die een kunstvakopleiding hebben gedaan een<br />

belangrijke rol spelen in het innovatieproces in de OESO-landen: kunst dient zonder<br />

twijfel een van de dimensies te vormen van de innovatiestrategie van een land.<br />

Maar uiteindelijk is kunst ook een wezenlijk onderdeel van het menselijk erfgoed<br />

en van datgene wat ons tot mens maakt. Daarom is het moeilijk <strong>voor</strong> te stellen dat<br />

onderwijs <strong>voor</strong> een betere toekomst mogelijk zou zijn zonder kunsteducatie.<br />

Als kunsteducatie ‘bijkomende <strong>voor</strong>delen’ heeft op andere gebieden, des te beter.<br />

Wij geloven echter niet dat de rechtvaardiging van kunsteducatie gezocht moet<br />

worden in gunstige effecten bij andere schoolvakken. Als we wiskundige vaardigheden<br />

willen ontwikkelen, dan is wiskundeles daar<strong>voor</strong> altijd de beste manier, en<br />

niet muziek- of dansles. We kunnen ons in feite afvragen waarom kunsteducatie<br />

De waarde van kunsteducatie: beweringen en bewijzen<br />

Ellen Winner en Stéphan Vincent-Lancrin<br />

eigenlijk vaardigheden in lezen, rekenen of de natuurwetenschappen zou moeten<br />

verbeteren. Zelfs als we zouden kunnen aantonen dat kunsteducatie inderdaad<br />

enig effect heeft op lezen, schrijven en rekenen, ligt het toch <strong>voor</strong> de hand dat<br />

verbetering van prestaties in deze basisvakken veel eerder bereikt kan worden door<br />

daar direct iets aan te doen? De intrinsieke waarde van kunst en de vaardigheden<br />

die daar verband mee houden moeten de belangrijkste rechtvaardiging <strong>voor</strong> kunsteducatie<br />

blijven.<br />

Of de samenleving in de toekomst meer mensen nodig heeft met een kunstopleiding<br />

is de vraag, maar het is niet waarschijnlijk dat er minder nodig zijn. Net als de<br />

andere vakken, <strong>voor</strong>al de natuurwetenschappen en wiskunde, speelt kunsteducatie<br />

in het primair en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs een tweeledige rol: leerlingen verwerven<br />

bekendheid met kunst en technische vaardigheden in de kunstvormen, en daarnaast<br />

ontwikkelen ze enig begrip van en interesse <strong>voor</strong> het domein, zodat ze kunnen<br />

overwegen om er later een opleiding in te gaan volgen.<br />

Kunst speelt een grote rol in ons leven. Mensen luisteren naar muziek op hun<br />

iPod, lezen verhalen, bezoeken musea, kijken televisie, gaan naar een toneelstuk of<br />

dans<strong>voor</strong>stelling. Wij denken dat welzijn en geluk van mensen groter zijn in landen<br />

waar kunst een belangrijke rol speelt op school, omdat daardoor meer mensen<br />

hun kunstzinnige vermogens en hun kunstzinnige begrip ontwikkelen. Maar er is<br />

nog geen onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat dit inderdaad het geval is.<br />

Uiteindelijk is het effect dat kunsteducatie kan hebben op niet-kunstzinnige<br />

vaardigheden en op innovatie niet noodzakelijk de belangrijkste reden <strong>voor</strong> de<br />

aanwezigheid van kunsteducatie in de huidige onderwijscurricula. Kunst is zo<br />

oud als de mensheid zelf, het is onderdeel van iedere cultuur en het is een belangrijk<br />

domein binnen de menselijke ervaring, net als wetenschap, technologie,<br />

wiskunde en de geesteswetenschappen. Om die reden verdient kunst een belangrijke<br />

plek in het onderwijs.


128<br />

Obs De Bloeiende<br />

Betuwe, Rhenoy,<br />

onderdeel brede<br />

school<br />

100 leerlingen, vier combinatiegroepen,<br />

een icc’er<br />

Frank Koelen, directeur<br />

Obs De Bloeiende Betuwe, Rhenoy, onderdeel brede school.<br />

Frank Koelen<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Samen met de muziekvereniging<br />

Voorwaarts uit Rumpt hebben wij dit<br />

jaar een groot muziekproject hier op<br />

school gehad. Gedurende tien weken<br />

had groep 5/6 een muziekdocent die<br />

met de kinderen noten ging lezen en<br />

ritmes oefenen maar ze ook liet kennismaken<br />

met een aantal instrumentgroepen.<br />

En in de andere klassen zijn<br />

workshops georganiseerd. Dat project<br />

is afgesloten met een groot optreden.<br />

Vanuit de brede school waar wij deel<br />

van uitmaken moet je<br />

"Veel scholen<br />

in cultuurarme<br />

gebieden doen<br />

te weinig aan<br />

cultuureducatie"<br />

het zien als een drietrapsmodel.<br />

In school<br />

maak je kennis, buiten<br />

school bekwaam je je<br />

en het doel is uiteindelijk<br />

nieuwe leden<br />

<strong>voor</strong> Voorwaarts.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Aan de ene kant vind ik de kerndoelen<br />

relatief ruim. Ze dekken de lading<br />

en als school kun je veel zelf invullen.<br />

maar aan de andere kant vind ik het<br />

moeilijk om na te gaan of je er wel aan<br />

voldoet. Veel scholen in cultuurarme<br />

gebieden doen te weinig aan cultuur-<br />

educatie. Als school moet je je er bewust<br />

van zijn dat het volgen van een<br />

methode en af en toe wat doen niet<br />

is wat er in de kerndoelen gevraagd<br />

wordt. Je zult hiernaast ook moeten<br />

inspelen op je omgeving. Je moet je<br />

dus <strong>voor</strong>tdurend afvragen of je wel<br />

voldoende biedt.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘We hebben geleerd dat het belangrijk<br />

is om samen te werken met culturele<br />

instellingen. Wij doen dat met<br />

kunstfort Asperen. Daarmee hebben<br />

we aandacht <strong>voor</strong> erfgoed omdat het<br />

fort deel uitmaakte van de Hollandse<br />

Waterlinie. Maar omdat zij veel met<br />

beeldende kunst doen kunnen we<br />

daar ook van profiteren. Verder maken<br />

we gebruik van de CEPO-gelden,<br />

zodat we bij<strong>voor</strong>beeld toneel<strong>voor</strong>stellingen<br />

bij Theater De Fransche School<br />

in Culemborg kunnen bezoeken.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Elke school zou een gedegen beleidsplan<br />

moeten hebben waarin beschreven<br />

staat wat ze wil op alle vlakken.<br />

In de praktijk moet dat ook goed<br />

gemonitord worden, bij<strong>voor</strong>beeld met<br />

kwaliteitskaarten. Ik kan me <strong>voor</strong>stellen<br />

dat ook de inspectie daar een rol<br />

in kan spelen. Voor scholen kan dat<br />

een goede stok achter de deur zijn.<br />

Juist die vorm van verantwoording<br />

lijkt mij een logische stap. Maar vaak<br />

zie je dat het te veel wordt. Want dat<br />

is toch de story van het onderwijs: elk<br />

jaar een ander speerpunt.’<br />

129 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

Wat we (nog niet)<br />

weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

Peter Hermans<br />

Peter Hermans is programmaleider onderzoek<br />

van het Expertisecentrum Kunsteducatie<br />

van ArtEZ Hogeschool <strong>voor</strong><br />

de Kunsten, met artistieke talentontwikkeling<br />

als aandachtsgebied. Hij werkt tevens<br />

bij het Instituut <strong>voor</strong> Toetsontwikkeling<br />

(Cito) als senior beleidsmedewerker<br />

en hoofd van het Kenniscentrum Cito.<br />

1. Windhorst & van der Zant & (2010).<br />

Woekeren met talenten of woekeren met<br />

projecten?<br />

Hoe word je een Mozart of een Armin van Buuren? Waarom wordt<br />

de een beroemd kunstenaar en blijft de ander een zondagsschilder?<br />

Waarom wordt X wel ontdekt en Y niet?<br />

Het zijn relevante vragen <strong>voor</strong> beleidsmakers die talentontwikkeling<br />

tot speerpunt van beleid maken. Maar het zijn ook vragen<br />

waarop het huidige onderzoek naar artistieke talentontwikkeling<br />

nog nauwelijks antwoorden geeft. Het weinige onderzoek dat er is,<br />

is kleinschalig en <strong>voor</strong>namelijk retrospectief en biografisch van karakter. In de<br />

meeste biografische studies wordt de ontwikkeling van exceptioneel presterende<br />

kunstenaars gereconstrueerd en geanalyseerd. In andere studies wordt een klein<br />

aantal als ‘getalenteerd’ aangemerkte jonge kinderen over een langere periode in<br />

hun ontwikkeling gevolgd.<br />

Onderzoek naar artistieke talentontwikkeling in Nederland betreft vrijwel<br />

uitsluitend de inrichting en organisatie van projecten en initiatieven <strong>voor</strong> talentontwikkeling.<br />

In de bonte stoet projecten en trajecten valt weinig samenhang te<br />

ontdekken, zowel in organisatie als in visie op talentontwikkeling.<br />

De meeste initiatieven hebben bovendien nauwelijks concrete,<br />

meetbare doelstellingen. 1<br />

Een van de belangrijkste oorzaken <strong>voor</strong> die geringe samenhang is het ontbreken<br />

van een consistente theoretische onderbouwing van het talentbegrip en de neiging<br />

om alle kunsten over één kam te scheren, terwijl er juist fundamentele verschillen<br />

zijn. Naast onderzoek naar hoe artistieke talentontwikkeling kan of moet worden<br />

georganiseerd, is er óók onderzoek nodig naar de vraag wat artistiek talent eigenlijk<br />

is, hoe je dit herkent en hoe je talent in diverse domeinen van kunst het best tot<br />

ontplooiing kunt brengen. In deze bijdrage bespreek ik deze drie vragen op basis<br />

van beschikbaar onderzoek. Maar eerst sta ik stil bij beleid <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />

en de diverse motieven die daarbij een rol spelen.<br />

Beleidsdoel of beleidsmiddel?<br />

Talentontwikkeling krijgt sinds de millenniumwisseling veel aandacht. Het achterliggende<br />

motief is vaak economisch. Beleidsmakers stellen dat er, wil onze (kennis)<br />

economie de internationale concurrentie het hoofd kunnen bieden, werknemers


130 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

131<br />

2. Zie bij<strong>voor</strong>beeld Van der Zant (2011).<br />

Woekeren met talenten?, p. 93.<br />

3. Van Bork & Dicke (<strong>2012</strong>).<br />

Talentontwikkeling en amateurkunst.<br />

nodig zijn die beschikken over creativiteit, flexibiliteit en probleemoplossend vermogen<br />

(ook wel de 21st century skills geheten). Dat geldt niet alleen <strong>voor</strong> de snelgroeiende<br />

creatieve industrie, maar <strong>voor</strong> de economie in het algemeen. De focus<br />

verschuift van de kwaliteit van het product naar optimalisering van het productieproces<br />

en in die dynamiek is het rendement van ieders handelen cruciaal.<br />

Talentontwikkeling is <strong>voor</strong> beleidsmakers een vorm van personeelsbeleid,<br />

human resource management (letterlijk: het goed managen van menselijke hulpbronnen).<br />

Dat moet al starten bij de onderwijsloopbaan van elke burger. Daarbij<br />

wordt het begrip ‘talent’ steeds meer in bijbelse betekenis gebruikt: mensen moeten<br />

hun talenten niet onder de korenmaat hoeven te stellen, maar moeten deze ten<br />

volle uit kunnen buiten. Het onderwijs moet een einde maken aan het onderpresteren<br />

van jongeren en meer varen op excellentie, een recent Haags modewoord.<br />

Jeugdwerkloosheid, <strong>voor</strong>tijdig schoolverlaten en uitval in <strong>voor</strong>al het middelbaar<br />

beroepsonderwijs moeten bestreden worden en de oplossing heet talentontwikkeling<br />

en talentmaximalisatie. Met als <strong>voor</strong>onderstelling dat werken op basis van<br />

talenten een positieve invloed heeft op het zelfbeeld en de motivatie.<br />

Ook investeren in artistieke talentontwikkeling is deels instrumenteel. Beleidsmakers<br />

zetten kunsteducatie <strong>voor</strong>al in als middel om de handelingsmogelijkheden<br />

en sociale participatie van risicojongeren te vergroten. Talentontwikkeling is in<br />

feite de nieuwe term <strong>voor</strong> wat <strong>voor</strong>heen sociaal-cultureel werk of (onderwijs)achterstandenbeleid<br />

heette.<br />

Bij artistieke talentontwikkeling lopen diverse doelen en ambities door elkaar,<br />

van algemene cultuureducatie tot en met individuele trajecten <strong>voor</strong> toptalent. Om<br />

in de veelheid aan initiatieven onder de noemer talentontwikkeling enige ordening<br />

aan te brengen wordt doorgaans de talentontwikkelingspiramide van Bureau ART<br />

gehanteerd: van ontkiemen via verkennen en verdiepen tot professionaliseren. 2<br />

Deze piramide telt vier niveaus en loopt van een brede basis – ontkiemen ofwel<br />

de kennismaking met een bepaalde kunstdiscipline – via nadere verkenning en<br />

verdieping <strong>voor</strong> de enthousiastelingen en potentiële talenten naar de smalle top<br />

waar professionalisering van toptalent plaatsvindt. Eenzelfde model is al langer in<br />

gebruik in de sportwereld, waar het onderscheid tussen breedtesport (zeg de F’jes<br />

op zaterdag) en topsport (denk het Nederlands dameshockeyelftal)<br />

gangbaar is, met bijbehorend systeem van scouts en steeds intensievere<br />

trainingsprogramma’s op weg naar die top.<br />

In tegenstelling tot de sport reiken de meeste initiatieven <strong>voor</strong> artistieke talentontwikkeling<br />

niet verder dan het eerste niveau van de piramide: de brede kennismaking<br />

en introductie. Er wordt daarbij <strong>voor</strong>al geïnvesteerd in laagdrempelig<br />

aanbod en activiteiten, zoals binnenschoolse cultuureducatie. Het tweede niveau<br />

is veelal het terrein van de buitenschoolse cultuureducatie, de vrijetijdscursus en<br />

amateurkunstbeoefening en, <strong>voor</strong> jongeren, de kunstdocenten in het <strong>voor</strong>tgezet<br />

onderwijs. Op het derde niveau vind je de amateurkunstenaar die overweegt<br />

van zijn hobby zijn beroep te maken en mogelijk al een kunstvakopleiding volgt.<br />

Kunstfactor, het sectorinstituut <strong>voor</strong> amateurkunst, richt zijn aandacht <strong>voor</strong>al op<br />

deze middenlaag tussen brede basis en smalle top: ‘activiteiten met<br />

als doel om talentvolle kunstbeoefenaars te ontdekken en te begeleiden<br />

naar een hoger niveau’. 3<br />

4. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>),<br />

Beleidsplan 2013-2016, p. 26.<br />

5. <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>),<br />

ibidem, p. 27.<br />

6. Galton (1865). Hereditary talent and<br />

character.<br />

Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

In zijn beleidsplan 2013-2016 onderscheidt het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

drie fasen <strong>voor</strong> de culturele levensloop die deels samenvallen met de vier niveaus<br />

van de piramide. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit kun je scharen<br />

onder de brede basis – in fondstermen ‘leren & leren doen’ geheten – en het programma<br />

Innovatie amateurkunst (‘participeren & ontwikkelen’) richt zich op het<br />

tweede en derde niveau. Het programma dat expliciet talent in de naam draagt –<br />

Talentontwikkeling en manifestaties – richt zich op de ontwikkeling van toptalent<br />

richting het kunstvakonderwijs (‘ontwikkelen en (top)presteren’). Dit is het derde<br />

en vierde niveau van de piramide. Zoals het fonds schrijft in zijn beleidsplan is dit<br />

programma <strong>voor</strong> ‘een beperkte groep’ weggelegd. Het richt zich op ‘jongeren die<br />

een groot talent aan de dag leggen <strong>voor</strong> een van de kunstvormen én potentie hebben<br />

om door te stromen naar het kunstvakonderwijs’. 4 Het pro-<br />

gramma omvat meerjarige subsidies <strong>voor</strong> instellingen die jong talent<br />

(8-24 jaar) begeleiden en presentatiemogelijkheden bieden,<br />

en landelijke wedstrijden en concoursen organiseren.<br />

Met dit programma positioneert het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> zich nadrukkelijker<br />

als speler binnen talentontwikkeling. In het beleidsplan 2009-<strong>2012</strong> was<br />

talentontwikkeling nog geen expliciet speerpunt. Je kunt het tussen de regels door<br />

terugvinden in het stimuleringsprogramma Het beste van twee werelden, gericht op<br />

samenwerking tussen amateurs en professionals. Hieronder viel ook het bieden van<br />

presentatiemogelijkheden <strong>voor</strong> jong talent uit het alternatieve circuit (urban arts).<br />

‘Jong talent’, zo valt te lezen in het nieuwe beleidsplan van het fonds, ‘moet het<br />

hebben van aanleg, motivatie, discipline en doorzettingsvermogen. Maar niemand<br />

bereikt op eigen houtje de top.’ 5 Doelgerichte talentontwikkeling biedt mensen de<br />

kans een (soms enorme) sprong in hun artistieke ontwikkeling te maken. Drie vragen<br />

komen daarbij op: Wat is talent? Hoe herken je talent tijdig?<br />

Opvattingen over talent<br />

En wat zijn gunstige dan wel noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> ontplooiing?<br />

Tijd <strong>voor</strong> een verkenning van inzichten uit onderzoek.<br />

Hedendaagse opvattingen over talent en talentontwikkeling zijn grotendeels<br />

terug te voeren op laatnegentiende-eeuwse denkbeelden over erfelijkheid, talent<br />

en genialiteit. Francis Galton geldt als de geestelijke vader van het paradigma dat<br />

iemand zijn talent ontwikkelt tot het moment dat het door aangeboren beperkingen<br />

wordt gelimiteerd. 6 Galton staat ook aan de wieg van de heersende opvatting<br />

dat talent gestoeld is op een combinatie van aangeboren vermogens, extreme<br />

motivatie (in Galtons terminologie ‘vuur’) en doorzettingsvermogen. Sinds Galton<br />

blijven discussies over wat talent is en wat de oorsprong ervan is, het onderzoek<br />

naar talent en talentontwikkeling domineren. De centrale vraag daarbij is<br />

of talent aangeboren is of iets wat geleerd kan worden, ofwel of er<br />

sprake is van nature of nurture.


132 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

133<br />

Aangeboren gave<br />

7. Matser sprak op 18 november 2009 over<br />

zijn onderzoek in Pauw & Witteman:<br />

http://pauwenwitteman.vara.nl/<br />

Archief-detail.113.0.html?cHash=f2cdfc6<br />

3ed&tx_ttnews%5BbackPid%5D=111&tx_<br />

ttnews%5Btt_news%5D=13670<br />

Volgens nature-aanhangers is talent aangeboren. Het is een erfelijke begaafdheid<br />

die zich hoe dan ook in een of andere vorm zal manifesteren. Sommigen gaan ervan<br />

uit dat een talent op een specifieke aangeboren kundigheid berust ofwel op een<br />

natuurlijke aanleg <strong>voor</strong> een beperkt domein, bij<strong>voor</strong>beeld breakdance of mondharmonica<br />

spelen. Een tweede opvatting stelt juist dat aan de ontwikkeling van<br />

alle talenten een soort algemene begaafdheid ten grondslag ligt. In welk specifiek<br />

gebied of in welke discipline het talent uiteindelijk tot uiting komt, wordt bepaald<br />

door de omgeving.<br />

Net als alle andere terreinen van menselijk handelen is ook het denken, doen en<br />

laten van getalenteerde sporters en kunstenaars het onderwerp van neurologisch<br />

onderzoek. Volgens de Nederlandse neuropsycholoog Erik Matser<br />

blijken topsporters en toppianisten visuele informatie sneller te verwerken<br />

dan normale proefpersonen. 7 De verklaring zou zijn dat de<br />

prefrontale cortex van toptalenten anders werkt dan die van normale<br />

stervelingen, waardoor ze als het ware ruimte hebben om hun (toch<br />

al bijzondere) prestatie naar een uitzonderlijk hoog niveau te stuwen.<br />

Hoewel de opvattingen van Matser omstreden zijn, wijzen diverse onderzoeken<br />

op een mogelijke atypische hersenfunctie bij hoogbegaafden veroorzaakt door een<br />

hoogontwikkelde rechter hersenhelft. Het is alleen niet duidelijk in hoeverre deze<br />

hersenfunctie al in aanleg bij de geboorte aanwezig was of zich juist onder invloed<br />

van de omgeving zo heeft ontwikkeld. Een kip-of-eivraag dus, die <strong>voor</strong>lopig nog<br />

niet bevredigend beantwoord is.<br />

Maakbaar talent<br />

8. Chase & Simon (1973). The mind’s eye<br />

in chess.<br />

9. Ericsson, Krampe & Tesch-Romer<br />

(1993). The role of deliberate practice in the<br />

acquisition of expert performance.<br />

10. Gladwell (2008). Outliers; dezelfde<br />

(2010). The tipping point.<br />

11. Robinson & Aronica (2009).<br />

The Element.<br />

Sinds Herbert Simon in 1973 schatte dat schakers ten minste tien jaar intensief met<br />

schaken bezig moeten zijn om het niveau van grootmeester te bereiken, 8 heeft de<br />

gedachte terrein gewonnen dat wat wij (aangeboren) talent noemen, iets is wat<br />

gewoon geleerd kan worden.<br />

Die gedachte vormt ook de basis van het uitgebreide onderzoek van K. Anders<br />

Ericsson (een student van Simon) en anderen naar expertgedrag (expert performance).<br />

9 Ericsson komt op basis van onderzoek bij onder andere violisten in opleiding<br />

aan het conservatorium van Berlijn tot een tweede schatting, namelijk dat<br />

iemand ten minste 10.000 uur moet oefenen om het niveau van expert te bereiken.<br />

Vooral door de publicaties van journalist Malcolm Gladwell 10 is wat inmiddels in<br />

de literatuur ‘the 10 year rule’ of ‘10.000 hour rule’ heet, een eigen<br />

leven gaan leiden. Het heeft voedsel gegeven aan de gedachte dat er<br />

niets mystieks is aan talent, maar dat het gewoon een kwestie van<br />

eindeloos oefenen is. Zo’n simpel recept is <strong>voor</strong> een ongrijpbaar<br />

lijkend begrip als talent veel handzamer dan een onbestemde gave of<br />

een state of mind, zoals Ken Robinson het aanduidt. 11<br />

De notie van het maakbare talent lijkt ook te worden gestaafd<br />

door praktijk<strong>voor</strong>beelden. Het verhaal van Richard Williams die<br />

zijn vrouw beloofde een eind aan hun penibele financiële situatie te<br />

Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

maken als zij twee dochters op de wereld zouden zetten waar hij dan toptennissers<br />

van zou maken, mag dan afgeserveerd worden als een broodje aap, feit is dat zijn<br />

dochters Venus en Serena die belofte wél hebben waargemaakt.<br />

Het onderzoek van Ericsson en zijn collega’s heeft in elk geval de aandacht gevestigd<br />

op het belang van doelgericht oefenen <strong>voor</strong> het bereiken van de top. Daarbij<br />

zou het aankomen op doorzettingsvermogen, motivatie en zelfsturing. Eén ding<br />

is zeker: getalenteerden besteden een groter deel van hun tijd en inspanningen aan<br />

hun discipline dan andere beoefenaars. Ze zijn uitzonderlijk goed op de hoogte van<br />

alle ins en outs van hun discipline, oefenen doelgerichter en zijn bereid dat langer<br />

en vaker te doen dan gemiddelde beoefenaars. Een aantal <strong>voor</strong>vechters van de<br />

nurture-opvatting heeft dit uitgangspunt omgezet in een gesimplificeerde formule<br />

<strong>voor</strong> succesvolle talentontwikkeling: oefenen, oefenen en nog eens oefenen staat<br />

garant <strong>voor</strong> het bereiken van de top. Vooral Gladwell lapt de nuance en zorgvuldigheid<br />

die bij het populariseren van onderzoeksresultaten gepast is, aan zijn laars.<br />

Zo staaft hij de hardheid van de 10.000 uur-regel met zijn eigen berekening van<br />

de tijd die de Beatles <strong>voor</strong> hun doorbraak in Hamburg zouden hebben besteed aan<br />

oefenen en optreden: 10.000 uur. Dit werd snel weerlegd door Paul McCartney, die<br />

er fijntjes op wees dat er nog tientallen andere bands op dat moment in Hamburg<br />

evenveel of nog wel meer tijd aan oefenen besteedden en waar nooit iemand meer<br />

iets van gehoord heeft.<br />

De wedstrijd tussen nature en nurture is kortom nog steeds niet beslist. Op dit<br />

moment huldigen de meeste (hersen)wetenschappers het standpunt dat beide een<br />

rol spelen: iemand heeft een bepaalde aanleg, maar of deze tot volle wasdom komt,<br />

is een interactie tussen individu en omgeving. Ze wijzen daarbij op de plasticiteit<br />

van het menselijke brein: de neurale netwerken liggen niet vast, maar vormen en<br />

versterken zich door veelvuldig ‘gebruik’.<br />

Talent herkennen<br />

Voor talentontwikkeling is het van belang (aangeboren) talent tijdig te herkennen<br />

en <strong>voor</strong>al te weten welke omgevingsfactoren bevorderlijk werken.<br />

Artistiek talent is een cultureel construct, een relatief begrip. Anders dan in de<br />

sport zijn er geen harde criteria <strong>voor</strong> wie de beste is. Er zijn geen eenduidig meetbare<br />

eenheden als tijden, afstanden of doelpunten. Dat komt doordat kunstopvattingen<br />

steeds in beweging zijn. Waar bij<strong>voor</strong>beeld ooit het minutieus vastleggen van<br />

de werkelijkheid op doek als uiterst talentvol gold, vinden we dat tegenwoordig in<br />

de schilderkunst niet voldoende meer.<br />

Criteria <strong>voor</strong> wat artistiek talentvol of waardevol is, zijn dus tijdgebonden. En<br />

soms wordt talent niet herkend, omdat het niet past in het heersende beeld of niet<br />

aansluit bij de preconcepties van de beoordelaars. Een van de best gedocumenteerde<br />

<strong>voor</strong>beelden is de auditie van André van Duin bij de televisietalentenjacht<br />

Nieuwe Oogst in 1964. Producer en hoofd amusement van de AVRO, Karel Prior,<br />

bestempelde de bandparodie van Van Duin als ‘weinig origineel’, omdat deze niet<br />

zijn eigen stem gebruikte, maar die van anderen. In de literatuur over talentontwikkeling<br />

wemelt het van de anekdotes over miskend talent. Het gaat dan bij <strong>voor</strong>keur<br />

over beroemdheden van wie het talent bij een auditie, test of beoordeling niet


Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

foto: Fedde de Weert


136 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

herkend werd. J.K. Rowling, Carice van Houten, Piet Mondriaan, Auguste Rodin,<br />

ze werden allemaal vroeg in hun loopbaan gewogen en te licht bevonden.<br />

In het algemeen kun je stellen dat iemand opvalt als artistiek talent als hij een<br />

extreem snelle ontwikkeling doormaakt in vergelijking met leeftijdgenoten, waardoor<br />

het prestatieniveau ver uitstijgt boven dat van peers. Een kleuter die natuurgetrouw<br />

mensen tekent, terwijl zijn klasgenoten nog in het stadium van de koppoters<br />

zitten. Een tweeling als de broertjes Jussen die moeiteloos Schubert speelt. Als<br />

talent vroeg opvalt en aangemoedigd wordt, kan iemand al jong bovengemiddeld<br />

veel en gericht oefenen. Zo wordt de <strong>voor</strong>sprong vanzelf groter. Dit effect wordt<br />

<strong>voor</strong>al zichtbaar bij kunstvormen die hoge eisen stellen aan fysieke vaardigheden,<br />

repertoire en technische vaardigheid.<br />

Niet alle buitenbeentjes en wonderkinderen kunnen even goed omgaan met hun<br />

bijzondere gave en de druk vanuit hun omgeving. Sommigen zijn zó obsessief met<br />

hun talent in de weer dat er domweg geen tijd meer is <strong>voor</strong> een normaal verlopende<br />

algemene ontwikkeling. Zo kon het pianowonderkind Erwin Nyiregyhazi op zijn<br />

21ste nog steeds zijn schoenveters niet zelf strikken. Onderzoek naar de ontwikkeling<br />

van uitzonderlijk presterende jonge<br />

kinderen is belangrijk, omdat dit ons iets kan<br />

leren over de nog onderbelichte relatie tussen<br />

talentontwikkeling en algemene ontwikkeling.<br />

Een tweede belangrijke opbrengst van dit type<br />

onderzoek vormt inzicht in de interacties tussen<br />

bijzonder getalenteerden en hun omgeving. De<br />

belangrijkste verschillen tussen de ontwikkeling<br />

van extreem getalenteerde kinderen en die<br />

van ‘normaal’ getalenteerden zijn gradueel (tijd,<br />

intensiteit en niveau), de onderliggende mechanismen<br />

zijn dezelfde. Dus is het onderzoek naar<br />

deze bijzondere kinderen ook belangrijk <strong>voor</strong><br />

een ‘normale’ talentontwikkeling.<br />

Overigens hoeven uit <strong>voor</strong>lijke kinderen niet<br />

altijd getalenteerde professionals te groeien.<br />

Soms heeft iemand gewoonweg tijdelijk een<br />

<strong>voor</strong>sprong, maar blijft hij uiteindelijk steken<br />

op een gemiddeld niveau. Daarin zijn sport en kunsten gelijk. Van alle talentjes die<br />

gescout worden en terechtkomen op de voetbalscholen van profclubs, stroomt het<br />

gros weer terug naar hun amateurclub. Slechts enkelen schitteren later in Oranje.<br />

Een vergelijkbaar verhaal geldt <strong>voor</strong> bij<strong>voor</strong>beeld popmuziek. Muzikale talenten<br />

starten onderaan en werken zich via lokale podia, zalen en clubs omhoog naar de<br />

top. Velen blijven onderweg steken, slechts een enkeling bereikt daadwerkelijk die<br />

top en verwerft de status van superster met internationale bekendheid. Desalniettemin<br />

is het goed om potentieel talent te zien en te herkennen en te zorgen <strong>voor</strong><br />

een stimulerende omgeving.<br />

‘In tegenstelling tot<br />

de sport reiken de<br />

meeste initiatieven<br />

<strong>voor</strong> artistieke<br />

talentontwikkeling niet<br />

verder dan het eerste<br />

niveau van de piramide:<br />

de brede kennismaking<br />

en introductie.’<br />

137 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

12. Trouw (1997). Interview met Coosje<br />

Wijzenbeek.<br />

Talentontwikkeling stimuleren<br />

Uit biografische verhalen en onderzoek kunnen we iets leren over factoren die<br />

belangrijk zijn <strong>voor</strong> de ontplooiing van talent. Neem het verhaal van vioolpedagoge<br />

Coosje Wijzenbeek over haar nichtje Nadia Wijzenbeek:<br />

‘Ze woont naast mij. Haar vader speelt altviool, haar moeder, grootmoeder en<br />

nog meer familieleden spelen viool. Nadia dacht dat de hele wereld viool speelde en<br />

dus wilde zij ook. Ze stond met een strijkstok over een tennisracket te bewegen. Wat<br />

me ertoe bracht om <strong>voor</strong> haar de allerkleinste viool te kopen was de wijze waarop ze<br />

haar handen hield. Zo mooi. En ze wilde les: elke dag; haar concentratie<br />

en handigheid verbaasden me.’ 12<br />

Dit korte citaat bevat een aantal belangrijke ingrediënten van succesvolle artistieke<br />

talentontwikkeling:<br />

• een stimulerende omgeving<br />

• <strong>voor</strong>lijk zijn, het vermogen sneller te leren<br />

• de drift en het doorzettingsvermogen om iets onder de knie te krijgen<br />

• doelgericht kunnen oefenen<br />

• deskundige begeleiding<br />

• een zekere preoccupatie met de discipline<br />

Succesvolle talentontwikkeling is een samenspel tussen persoonlijkheid (motivatie,<br />

preoccupatie en doorzettingsvermogen) en een stimulerende omgeving. Ouders en<br />

opvoeders spelen daarbij een cruciale rol: ze moeten de prille belangstelling in hun<br />

kind herkennen, het belang ervan erkennen en het kind daarin blijven voeden. En<br />

zij moeten bereid zijn tijd en geld in de ontwikkeling van hun kind te steken. Als<br />

duidelijk is dat het kind een meer dan gemiddelde belangstelling heeft <strong>voor</strong> een discipline,<br />

moeten ze er<strong>voor</strong> zorgen dat het regelmatig daarmee in aanraking komt, er<br />

in de directe omgeving middelen (bij<strong>voor</strong>beeld een muziekinstrument) beschikbaar<br />

zijn en dat ze het kind zonder dwang stimuleren om intensief te oefenen, trainen<br />

of repeteren. Daarnaast spelen ouders een cruciale rol bij het opbouwen van sociale<br />

netwerken die het kind in zijn ontwikkeling kunnen steunen.<br />

Wat veel beroemd geworden muzikale talenten gemeen hebben, is dat ten<br />

minste één van de ouders het potentiële talent van het kind al heel vroeg herkende<br />

en stimuleerde. Of misschien was het andersom en werden het van jongs af aan zó<br />

diep ondergedompeld in de muziek dat er geen ontsnappen meer aan was en een<br />

muzikale loopbaan vanzelfsprekend en onvermijdelijk was geworden.<br />

Kinderen die opgroeien in een omgeving waarin een kunstdiscipline (op professioneel<br />

niveau) wordt uitgeoefend, raken niet alleen vertrouwd met die discipline,<br />

maar ook met de inzet en het doorzettingsvermogen die beoefening ervan vergt.<br />

Zo dragen ouders de waardepatronen die horen bij actieve kunstbeoefening over<br />

op opgroeiende talenten. Het weinige onderzoek naar talentontwikkeling laat<br />

zien dat veel klassieke topmusici zijn opgegroeid in gezinnen waar muziek een<br />

belangrijke rol in het gezinsleven vervulde. Er werd op zijn minst veel en vaak naar<br />

muziek geluisterd, maar in het overgrote deel van de gevallen musiceerden familieleden<br />

actief, niet zelden op professioneel niveau.


138<br />

Obs Wat Het we (nog Startblok, niet) weten Alphen over aan talentontwikkeling<br />

den Rijn<br />

Lenneke Peter Hermans Dokter<br />

Obs Het Startblok,<br />

Alphen aan den<br />

Rijn<br />

Circa 155 leerlingen,<br />

zes combinatiegroepen<br />

Lenneke Dokter, directeur<br />

"Wat doet het<br />

met jou als<br />

leerling als je<br />

op een podium<br />

staat?"<br />

Waar bent u trots op?<br />

‘Wij hebben dit jaar een geweldig<br />

optreden met alle kinderen in het<br />

Parktheater van Alphen aan den Rijn<br />

gehad. De hele school heeft meegewerkt.<br />

De helft van de kinderen stond<br />

op het toneel en de andere kinderen<br />

speelden een rol in de filmpjes die via<br />

een blue-screen in het toneelstuk verwerkt<br />

waren, maakten decors, uitnodigingen,<br />

posters of schreven het blog<br />

dat te lezen was op de website. De<br />

spelers hebben meegedacht over de<br />

invulling van het verhaal. Het thema<br />

was een computergame. Het ging<br />

over vijf kinderen die verzeild raakten<br />

in een soort computergame en de<br />

enige manier om eruit te komen was<br />

het ontwikkelen van<br />

hun talenten. Wat we<br />

heel erg onderstreept<br />

hebben is dat het proces<br />

net zo belangrijk<br />

is als het product. Dus<br />

ook als je niet op het<br />

toneel stond was je<br />

inbreng onmisbaar.’<br />

Wat vindt u van de kerndoelen <strong>voor</strong><br />

kunstzinnige oriëntatie?<br />

‘Ik was nog niet zo lang geleden<br />

aanwezig bij Culted, de jaarlijkse<br />

ontmoetingsdag van scholen en<br />

culturele instellingen in Zuid-Holland.<br />

Daar realiseerde ik me dat we niet aan<br />

alle kerndoelen evenveel aandacht<br />

besteden. Door een workshop heb<br />

ik inspiratie opgedaan om bezig te<br />

zijn met reflectie. Want wat doet het<br />

nou eigenlijk met jou als leerling als<br />

je op een podium staat en wat vinden<br />

anderen van je werk? We gaan komend<br />

jaar verder om de leerkrachten<br />

te professionaliseren in kunstzinnige<br />

oriëntatie en de kinderen leren te<br />

reflecteren.’<br />

Wat heeft u meegenomen van het<br />

landelijke beleid?<br />

‘In Alphen aan den Rijn werken we<br />

samen met het Cultuurpalet. De gemeente<br />

heeft afspraken gemaakt met<br />

de scholen en de culturele instellingen.<br />

Er is een gevarieerd programma,<br />

waarin alle disciplines aan bod komen.<br />

Dat is zo compleet dat we van het landelijke<br />

beleid nauwelijks iets hebben<br />

meegenomen.’<br />

Waar zou vanuit het departement<br />

speciaal aandacht <strong>voor</strong> moeten zijn<br />

om de kwaliteit van kunstzinnige<br />

oriëntatie te borgen?<br />

‘Creativiteit zou een grotere rol moeten<br />

spelen in het leven van de kinderen.<br />

Kinderen moeten in de gelegenheid<br />

gesteld worden om zowel hun<br />

linker (cognitie/logica) als hun rechter<br />

hersenhelft (creativiteit/gevoel) te<br />

ontwikkelen, om goed te kunnen functioneren<br />

in een steeds complexere<br />

maatschappij. Verder zouden we veel<br />

meer moeten inspelen op de talenten<br />

van kinderen. De overheid kan daar<br />

via gerichte projecten aan bijdragen.’<br />

139 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

13. Bloom (1985). Developing talent<br />

in young people.<br />

Voor de groei van artistieke talenten zijn, naast de ontwikkeling die Bureau ART in<br />

de talentpiramide schetst, nog drie ontwikkelingslijnen van belang: het verwerven<br />

van vakmanschap, het ontwikkelen van een beroepshouding en de ontwikkeling<br />

van de artistieke persoonlijkheid. Voor sommigen is de oriëntatie kort, <strong>voor</strong> anderen<br />

lang. En wie in staat is zijn vakmanschap en (technische) vaardigheid zeer snel te ontwikkelen,<br />

kan toch moeite hebben met het ontwikkelen van een beroepshouding.<br />

Maar <strong>voor</strong> de meesten geldt dat ze ergens onderweg aan het eind van hun ontwikkelingsmogelijkheden<br />

komen en vaak tot volle tevredenheid een kunstdiscipline<br />

op hoog niveau als amateur blijven beoefenen.<br />

Naast ouders zijn leerkrachten en tutoren belangrijke factoren <strong>voor</strong> succesvolle<br />

talentontwikkeling van jonge kinderen. Volgens Bloom 13 zijn leerkrachten door<br />

het tonen van enthousiasme en een positieve waardering <strong>voor</strong> wat kinderen doen,<br />

belangrijk bij de eerste kennismaking met actieve kunstbeoefening binnen de veilige<br />

omgeving van de school. Leerkrachten in het basisonderwijs zouden bovendien een<br />

belangrijke rol kunnen vervullen bij het herkennen van artistiek talent als zij daar<strong>voor</strong><br />

waren toegerust, maar dat zijn ze doorgaans niet. Talent is er<br />

soms openlijk, soms latent, bij<strong>voor</strong>beeld omdat leerlingen nog nooit<br />

in aanraking zijn gekomen met een bepaalde kunstdiscipline.<br />

Succesvolle talentontwikkeling steunt op individuen en partijen die de overtuiging<br />

delen dat talenten bijzonder zijn en een bijzondere behandeling verdienen. Alle good<br />

practices in talentontwikkeling zijn te herleiden tot dit simpele gegeven. Succesvolle<br />

talentontwikkelaars zijn in zekere zin een spiegel van de talenten die ze begeleiden:<br />

sterke, gedreven persoonlijkheden met een passie <strong>voor</strong> hun discipline en met een<br />

duidelijk doel <strong>voor</strong> ogen – talenten opleiden.<br />

Talentontwikkeling 2.0<br />

Niet alleen volwassenen, maar ook leeftijdgenoten en gelijkgestemden kunnen van<br />

doorslaggevend belang zijn <strong>voor</strong> de ontwikkeling van artistiek talent. Zo spelen niet<br />

ouders, maar juist peers in de ontwikkeling van popmuzikanten een grote rol. In<br />

onze tijd komt daar nog een extra factor bij, te weten de invloed van de videoclip,<br />

sociale media en internet. Dat leidt tot nieuwe vormen van talentontwikkeling:<br />

talentontwikkeling 2.0.<br />

Tot <strong>voor</strong> kort was de weg naar internationale beroemdheid lang en zwaar en leidde<br />

via lokale podia, zalen en clubs moeizaam omhoog naar de top, met vele te licht<br />

bevonden afvallers onderweg. De Grote Prijs van Nederland, de langstlopende ‘nationale<br />

muziekcompetitie’ en erkende springplank <strong>voor</strong> talentvolle popmuzikanten<br />

(met winnaars als Roosbeef, Marike Jager, Raymzter en Junkie XL), past bij dit beeld<br />

van een de piramidevormige talentontwikkeling.<br />

Tegenwoordig bieden sites als YouTube en MySpace nieuwe en andere mogelijkheden<br />

om je talent te tonen en wereldkundig te maken. De stem van Susan Boyle,<br />

tweede geworden in Britain’s Got Talent 2009 is er misschien eentje van dertien in<br />

een dozijn. Haar televisiedebuut trok echter 10,5 miljoen kijkers en een kopie van<br />

haar tv-optreden op YouTube in de weken daarna 40 miljoen kijkers. Een half jaar<br />

later stond de teller op het dubbele aantal views, verder opgestuwd door berichten<br />

op Twitter en andere media en nu is het filmpje meer dan 100 miljoen keer bekeken.


140 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

14. Hefferman (2006).<br />

Web guitar wizard revealed at last.<br />

15. Zie ook Konijn, Campbell & Uzun<br />

(<strong>2012</strong>). Urban arts in transit, een uitgave<br />

van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Eind 2005 verscheen op YouTube een filmpje van vijf minuten waarop een onherkenbare<br />

tiener een (<strong>voor</strong> zijn leeftijd) verbluffende vaardigheid op zijn elektrische<br />

gitaar laat zien. FunTwo, zoals de alias van de in werkelijkheid 22-jarige Koreaanse<br />

muzikant Jeong-Hyun Lim luidt, speelt een rockbewerking van een ingewikkelde<br />

canon van de achttiende-eeuwse componist Johann Pachelbel. Deze rockversie is<br />

het werk van een ander fenomeen uit de microwereld van hogesnelheidsgitaristen,<br />

de 25-jarige Taiwanese gitarist Jerry Chang (‘JerryC’). Hij stelde zijn bewerking van<br />

Pachelbels kunststukje in een Tab-notatie plus een opname van de achtergrondmuziek<br />

onder de titel Canon Rock <strong>voor</strong> iedereen beschikbaar via internet. 14 Het succes<br />

van het YouTube-optreden van FunTwo – ruim 60 miljoen views –<br />

leidde tot een stroom van filmpjes met vergelijkbare uitvoeringen<br />

van JerryC’s bewerking.<br />

YouTube en verwante sites zorgen er<strong>voor</strong> dat onbekend talent met ongekende snelheid<br />

een enorm publiek kan bereiken. Maar belangrijker is dat het een podium vormt<br />

om feedback van anderen te genereren. In communities van muzikanten, dansers,<br />

acteurs, filmers en multimediavormgevers is deze wisselwerking met peers een even<br />

belangrijk doel van het online zetten van hun werk als exposure. Dat het FunTwo<br />

bij<strong>voor</strong>beeld niet om exposure te doen was, wordt versterkt door feit dat hij in het<br />

Canon Rock-filmpje onherkenbaar is door een grote pet die zijn gezicht aan het oog<br />

onttrekt. In combinatie met zijn lengte leidde dit tot het misverstand dat het om een<br />

jonge tiener zou gaan. En dat beeld paste precies bij de dominante opvatting dat je<br />

getalenteerd bent wanneer je iets beheerst op een niveau dat leeftijdgenoten pas veel<br />

later in hun ontwikkeling bereiken. Solo’s van ‘shredders’, professionele gitaristen die<br />

van snelheid hun visitekaartje hebben gemaakt, zijn ook favoriet op YouTube. Jonge,<br />

vingervlugge rockgitaristen benutten deze filmpjes om letterlijk de kunst af te kijken:<br />

in hun wereld is kijken naar een <strong>voor</strong>beeld minstens zo belangrijk als ernaar luisteren.<br />

Internet wordt een steeds belangrijker springplank <strong>voor</strong> muzikale talenten die<br />

niet door de molen van het geïnstitutionaliseerde talentcircuit willen. Ook in andere<br />

disciplines groeit het aantal informele talentontwikkelplaatsen in de gedaante van<br />

communities als deviantART. Online uitingen van talenten hebben een veel groter<br />

bereik dan welk ander medium ook: ‘The sleepless internet is a round the clock<br />

stage.’ Daarnaast levert het directe, wereldwijde feedback op. Er is reden om te<br />

veronderstellen dat artistieke talentontwikkeling zich net als andere gebieden van<br />

overdracht en educatie langzaam zal verwijderen van gevestigde educatieve instituties<br />

en het daarop gerichte beleid. Het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> heeft oog<br />

<strong>voor</strong> deze nieuwe vormen van talentontwikkeling 15 en vraagt in zijn programma<br />

Talentontwikkeling en manifestatie aandacht <strong>voor</strong> alternatieve circuits<br />

van jongeren. Of en hoe beleid daarop daadwerkelijk vat zal kunnen<br />

krijgen, moet de toekomst uitwijzen.<br />

Suggesties <strong>voor</strong> nader onderzoek<br />

Uit bovenstaande schets van de diverse aspecten van talent en talentontwikkeling<br />

wordt duidelijk dat we nog heel veel niet weten over dit onderwerp. Ik besluit deze<br />

bijdrage dan ook met suggesties <strong>voor</strong> nader onderzoek, opdat we beter zicht krijgen<br />

op wat artistieke talentontwikkeling precies is.<br />

141 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

1. Hoe gaat doelgericht oefenen (‘deliberate practice’) nu precies in zijn werk?<br />

Hoe kun je dit leren en hoe kan een tutor of coach dit begeleiden? In het omvangrijke<br />

onderzoek van Ericsson staan hierbij <strong>voor</strong>al technisch-motorische vaardigheden<br />

centraal, met accuratesse als doorslaggevend criterium. Op grond daarvan constateert<br />

Ericsson dat het belang van instructie toeneemt naarmate de ontwikkeling van<br />

een talent vordert. Dit behoeft nadere bestudering. Wat betekent dit <strong>voor</strong> talentontwikkeling<br />

in de kunsten, waar accuratesse soms helemaal niet aan de orde is?<br />

2. Hoe draagt de omgeving bij aan het overdragen en verwerven van de waarden<br />

en waardepatronen van actieve kunstbeoefening?<br />

Ofwel, hoe gaat het ontwikkelen van een dispositie waarin concentratie, motivatie<br />

en voldoening samengaan, precies in zijn werk en welke rol speelt de omgeving<br />

daarbij?<br />

3. Wat kunnen we leren van de sport?<br />

Een belangrijk verschil tussen sport en kunst is dat bij sport, en zeker bij topsport,<br />

duidelijk is wie de beste is en wat er <strong>voor</strong> nodig is om bij de top te komen. Bijna alle<br />

sportbonden beschikken over digitale talentvolgsystemen die ook door clubs en<br />

talentbegeleiders worden gebruikt en kunnen worden geraadpleegd. Onderzoek naar<br />

artistieke talentontwikkeling is gebaat bij de ontwikkeling van een volgsysteem dat<br />

toegespitst is op de ontwikkeling van artistiek talent. Daarnaast is het zaak om, net<br />

zoals in de sport, heldere standaarden te formuleren <strong>voor</strong> kunsteducatie, kunstonderwijs<br />

en kunsten.<br />

4. Wat zijn bedreigingen <strong>voor</strong> succesvolle talentontwikkeling?<br />

Artistieke talentontwikkeling is sterk individueel gericht. Onderzoek ernaar staat<br />

onvermijdelijk in het teken van predictie, van ontwikkelingspotentieel en ontwikkelingskansen.<br />

Maar het belangrijkste knelpunt <strong>voor</strong> alle talentontwikkeling is dat<br />

succes nooit is gegarandeerd. Anders gezegd: variabelen die succes <strong>voor</strong>spellen,<br />

zijn er niet. Onderzoekers kunnen zich daarom misschien beter concentreren op<br />

de bedreigingen <strong>voor</strong> een succesvolle talentontwikkeling, vergelijkbaar met de life<br />

risk-analyses die levensverzekeraars erop nahouden.<br />

5. Hoe komen we tot heldere beoordelings- en toelatingsprocedures <strong>voor</strong> het<br />

kunstvakonderwijs?<br />

De mogelijkheid om je talent via het kunstonderwijs om te zetten in een artistieke<br />

loopbaan was er al niet <strong>voor</strong> iedereen en dat zal in de toekomst, met een krimpende<br />

arbeidsmarkt <strong>voor</strong> kunstenaars, steeds minder worden. Daarmee komt er een steeds<br />

grotere druk te staan op toelating tot kunstvakopleidingen en op de beoordeling van<br />

de ‘ontwikkelbaarheid’ van talenten. In de kunsteducatie, het kunstonderwijs en de<br />

kunsten zelf bestaan standaarden, maar de bottom-line is dat die standaarden nauwelijks<br />

worden geëxpliciteerd, ook omdat er nauwelijks onderzoek naar gedaan is.<br />

De kwaliteit van het kunstonderwijs, als top van de talentpiramide, is gebaat bij meer<br />

zicht op de sterke en zwakke kanten van procedures bij toelating en afstuderen.


142 Wat we (nog niet) weten over talentontwikkeling<br />

Peter Hermans<br />

16. Windhorst & Van der Zant & (<strong>2012</strong>a).<br />

The voice of talent; dezelfden (<strong>2012</strong>b).<br />

Talentontwikkeling: wat zijn de effecten?<br />

6. Hoe krijgen we beter zicht op talentontwikkeling in onderscheiden<br />

kunstdisciplines?<br />

Van talentontwikkeling in ‘de kunsten’ kan geen sprake zijn, daar<strong>voor</strong> zijn de<br />

verschillen in ontwikkeling in de diverse disciplines te groot. Zo zijn in de podiumkunsten<br />

ambachtelijkheid en techniek, repeteren en repertoire en fysieke<br />

ontwikkeling veel belangrijker dan in de beeldende kunsten. Bij een aantal nieuwe<br />

kunstvormen (digitale media) is nog nauwelijks nagedacht over de vraag welk model<br />

van artistieke ontwikkeling daarbij past. Er is nader onderzoek gewenst naar de<br />

specifieke eisen en <strong>voor</strong>waarden per discipline. Het beschikbare onderzoek is bijna<br />

uitsluitend gericht op muzikale ontwikkeling. Dit moet uitgebreid worden naar<br />

andere kunstdisciplines.<br />

7. Wat is de effectiviteit van het huidige beleid <strong>voor</strong> artistieke talentontwikkeling?<br />

De onderzoeken die Bureau ART in het kader van de peiling van culturele talentontwikkeling<br />

uitvoert, bieden een <strong>voor</strong>zichtige aanzet <strong>voor</strong> een bredere onderzoeksagenda<br />

op dit punt. 16 In de peiling worden bij twintig projecten drie keer<br />

gegevens van een kleine driehonderd jongeren verzameld over een periode van<br />

anderhalf jaar. De resultaten, die we zonder verantwoording <strong>voor</strong> de representativiteit<br />

van de steekproef <strong>voor</strong>alsnog <strong>voor</strong>zichtig moeten duiden, bevestigen resultaten<br />

uit eerder onderzoek, maar geven ook voldoende aanleiding om de effectiviteit<br />

van de huidige programma’s <strong>voor</strong> talentontwikkeling nog nauwkeuriger in kaart<br />

te brengen. Het zal niemand verbazen dat aanzienlijk meer jongens dan meisje<br />

deelnemen aan talentontwikkeltrajecten <strong>voor</strong> popmuziek. Maar dat het <strong>voor</strong>al<br />

hoogopgeleide kinderen van hoogopgeleide ouders lijken te zijn die deelnemen<br />

aan de projecten die in het onderzoek zijn opgenomen, is verrassend. Eén ding is<br />

duidelijk: er zal aanvullend en meer divers onderzoek nodig zijn om<br />

onderbouwde uitspraken te doen over de effectiviteit van het huidige<br />

beleid <strong>voor</strong> artistieke talentontwikkeling.


Brede school Ilpendam<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

foto: Fedde de Weert


147 Literatuurlijst<br />

Literatuur<br />

Adams, Th. (<strong>2012</strong>). Kunst moet ook in tijden van cholera.<br />

Amsterdam: Van Gennep.<br />

Adams, Th. & F. Hoefnagel (<strong>2012</strong>). Kunstbeleid in tijden van cholera.<br />

Een nieuwe rol <strong>voor</strong> de overheid. Amsterdam: Van Gennep.<br />

Bamford, A. (2006). The Wow Factor: The global research<br />

compendium on the impact of arts in education. Münster:<br />

Waxmann.<br />

Bamford, A. (2007). Netwerken en verbindingen: arts and cultural<br />

education in The Netherlands. Den Haag: Ministerie van OCW.<br />

Bastian, H.G. (2003). Muziek maakt slim. Muziekonderwijs<br />

stimuleert de intelligentie en sociaalemotionele ontwikkeling<br />

van kinderen. Katwijk: Panta Rhei.<br />

Bevers, T. (2010). Kanttekeningen bij de monitoronderzoeken<br />

cultuureducatie 2005-2009. In: T. IJdens (red.).<br />

<strong>Jaarboek</strong> actieve cultuurparticipatie 2010, p. 113-125.<br />

Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> cultuurparticipatie.<br />

Blom, S. & A. van der Horst (2009). Contourennota cultuur<br />

gemeente Nijkerk. Amsterdam: DSP-groep.<br />

Blom, S. & R. Zoutman (2010). Digitale enquête regeling<br />

cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>.<br />

Amsterdam: DSP-groep.<br />

Bloom, B.S. (1985). Developing talent in young people.<br />

New York: Ballantine Books.<br />

Bork, R. van & M. Dicke (<strong>2012</strong>). Talentontwikkeling en<br />

amateurkunst. Utrecht: Kunstfactor.<br />

Bos, E. (2011). Beleid <strong>voor</strong> cultuur en immigranten. Rijksbeleid<br />

en uitvoeringspraktijk 1980-2004. Amsterdam: Universiteit van<br />

Amsterdam [proefschrift].<br />

Bransford, J.D. & D.L. Schwartz (1999). Rethinking transfer:<br />

A simple proposal with multiple implications. Review of Research<br />

in Education, 24, p. 61-100.<br />

Bremmer, M. (2006). Amuze Muziek Scan Primair Onderwijs.<br />

Amsterdam: SSP.<br />

Broek, A. van den (2010a). FAQs over kunstbeoefening in de vrije<br />

tijd. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (Het culturele<br />

draagvlak, deel 9).<br />

Broek, A. van den (2010b). Toekomstverkenning kunstbeoefening.<br />

Een essay over de mogelijke betekenis van sociaal-culturele<br />

ontwikkelingen <strong>voor</strong> volume, <strong>voor</strong>keuren en vormgeving van<br />

kunstbeoefening in de vrije tijd. Den Haag: Sociaal en Cultureel<br />

Planbureau<br />

Broek, A. van den, red. (2010c). Mogelijkheden tot kunstbeoefening<br />

in de vrije tijd. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Den<br />

Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Broek, A. van den, et al. (2009). Cultuurbewonderaars en<br />

cultuurbeoefenaars. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Chase, W.G. & H.A. Simon (1973). The mind’s eye in chess. In: W.G.<br />

Chase (ed.). Visual information processing.<br />

New York: Academic Press.<br />

Collard, P. (2011). Amsterdam, wereldstandaard <strong>voor</strong><br />

cultuureducatie. Advies kunstschouw Paul Collard. Amsterdam:<br />

DMO.<br />

Commissie Kennisbasis Pabo (<strong>2012</strong>). Een goede basis. Advies van de<br />

Commissie Kennisbasis Pabo. Den Haag: HBO-raad.<br />

Cultuurnetwerk Nederland (2008). Zicht op… een onderzoeksagenda<br />

cultuureducatie Achtergronden en literatuur. Utrecht:<br />

Cultuurnetwerk Nederland.<br />

Cultuurnetwerk Nederland & Kunstfactor (2011). Verkenningsconferentie<br />

onderzoeksagenda cultuureducatie en amateurkunst.<br />

Werkdocument. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland/ Kunstfactor.<br />

Cultuurnetwerk Nederland & Kunstfactor (<strong>2012</strong>). Verkenningsconferentie<br />

onderzoeksagenda cultuureducatie en amateurkunst.<br />

Samenvattend verslag. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland/<br />

Kunstfactor.<br />

Damen, M-L. (2010). Cultuurdeelname en CKV: studies naar<br />

effecten van kunsteducatie op de cultuurdeelname van leerlingen<br />

tijdens en na het <strong>voor</strong>tgezet onderwijs. Utrecht: Universiteit<br />

Utrecht [proefschrift].<br />

Deekman, A., H. Heimans & L. Volz (2011). Amateurkunst:<br />

feiten en trends. Monitor amateurkunst. Utrecht: Kunstfactor.<br />

Detterman, D.K. (1993). The case for the prosecution: Transfer as<br />

an epiphenomenon. In: D.K. Detterman & R.J. Sternberg (red.).<br />

Transfer on trial: Intelligence, cognition, and instruction, p. 1-24.<br />

Norwood, NJ: Ablex.<br />

Detterman, D.K. & Sternberg, R. J. red. (1993). Transfer on trial:<br />

Intelligence, cognition, and instruction. Norwood, NJ: Ablex.<br />

Diekstra, R. & M. Hogenes, red. (2008). Harmonie in gedrag.<br />

De maatschappelijke en pedagogische betekenis van muziek.<br />

Uithoorn: Karakter.<br />

Docters van Leeuwen, A., W. Deetman, I. Opstelten, M.<br />

Pastors & R. in ’t Veld (2003). Een kwestie van uitvoering.<br />

Vernieuwingsagenda <strong>voor</strong> de presterende overheid.<br />

http://www.politiek-digitaal.nl/een_kwestie_van_uitvoering.pdf<br />

Eijck, K. van (2001). Social differentiation in music taste patterns.<br />

Social Forces, 79 (3), p. 1163-1184.<br />

Ericsson, K.A., R.T. Krampe & C. Tesch-Romer (1993). The role<br />

of deliberate practice in the acquisition of expert performance.<br />

Psychological Review, 100 (36), p. 363-406.<br />

Esselink, S.H. & F.M.H.M. Driessen (2009). Cultuureducatie in het<br />

primair onderwijs. Een beschrijving van de situatie in Amsterdam,<br />

provincie Utrecht, Gelderland en Limburg. Utrecht: Bureau<br />

Driessen.<br />

Faqt.nl (2010). Intelligentie, geluk en gezondheid. Wat de wetenschap<br />

zegt over de effecten van kunst en cultuur. Amsterdam: Faqt/<br />

Paradigma.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2008). Regeling<br />

cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>.<br />

Staatscourant, 182.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2009a). Regeling Muziek in ieder<br />

kind. Staatscourant, 20112.


148 Literatuurlijst<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2009b). Plusregeling <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>. Staatscourant, 20113.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (2011). Deelregeling meerjarige<br />

activiteitensubsidies <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> 2013–2016.<br />

Staatscourant 19671, 10 november 2011.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>a). Beleidsplan 2013-2016.<br />

Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>b). Deelregeling<br />

Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs.<br />

Staatscourant, 15826.<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> (<strong>2012</strong>c). Talent pakt het podium.<br />

Advies van de Commissie talentontwikkeling & manifestaties.<br />

Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Galton, F. (1865). Hereditary talent and character. Macmillan’s<br />

Magazine, 12, p. 157-166, 318-327. Op te halen van<br />

http://psychclassics.yorku.ca/Galton/talent.htm.<br />

Geest, N. van der, et al. (2011). Een muzikaal web over Rotterdam:<br />

sociale en muziekeducatieve effecten van Music Matters. Rotterdam:<br />

Stichting Music Matters.<br />

Gemeente Best (2011). Concept cultuurnota Best <strong>2012</strong>-2015.<br />

Best: Gemeente Best.<br />

Gemeente Gouda (2009). Cultuur in Gouda. Cultuurnota<br />

2008-2011. Gouda: Gemeente Gouda.<br />

Gemeente Groningen (2009). Cultuurstad Groningen:<br />

gewoon bijzonder! Groningen: Gemeente Groningen.<br />

Gemeente Slochteren (2009). Cultuurnota 2009-<strong>2012</strong>.<br />

Slochteren: Gemeente Slochteren.<br />

Gemeente Texel (2007). Cultuurnota Texel. Texel: Gemeente Texel.<br />

Gemeente West Maas en Waal (2008). Uitvoeringsnota<br />

cultuurnota 2008-2011. West Maas en Waal:<br />

Gemeente West Maas en Waal.<br />

Gilsing, J. (2009). Een stap verder. Een onderzoek naar het<br />

flankerend beleid bij de Regeling Versterking Cultuureducatie in<br />

Rotterdam. Rotterdam: SKVR.<br />

Gladwell, M. (2008). Outliers: the story of success. London:<br />

Allen Lane. [Ned. vertaling (<strong>2012</strong>). Uitblinkers: waarom sommige<br />

mensen succes hebben en anderen niet. Amsterdam: Contact.]<br />

Gladwell, M. (2010). The tipping point. How little things can make<br />

a big difference. Z.p. : Abacus.<br />

Goudriaan, R. & C. Visscher (2006). Geen entreeheffing, geen<br />

drempels? Kosten en effecten van gratis toegang tot musea.<br />

Den Haag: Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics.<br />

Goudriaan, R., I. Been en C. Visscher (2002). Musea en plein<br />

publique. Vormgeving en effecten van gratis toegang. Den Haag:<br />

Aarts de Jong Wilms Goudriaan Public Economics.<br />

Guiaux, M. et al. (2011). Voorbestemd tot achterstand? Armoede en<br />

sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later. Den Haag: Sociaal<br />

en Cultureel Planbureau.<br />

Haaij, S., T. Hiemstra, R. Slob, red. (<strong>2012</strong>). Muziek telt! over<br />

muziekeducatie in het basisonderwijs.<br />

Haanstra, F. (1995). Leren zien als doel en effect van<br />

kunsteducatie. Utrecht: LOKV.<br />

Hagenaars, P. (2008). Doel en streven van cultuur en school.<br />

In: T. IJdens, M. van Hoorn, et al. (red.). Pegasus’ vlucht gevolgd.<br />

Cultuur+Educatie, 21, p. 10-49.<br />

Halpern, D.F. (1998). Teaching critical thinking for transfer across<br />

domains. American Psychologist, 53, p. 449-455.<br />

Harland, J. (2008). Voorstellen <strong>voor</strong> een evenwichtiger<br />

kunsteducatie. In: M. van Hoorn & F. Haanstra (red.). Gewenste<br />

en bereikte leereffecten van kunsteducatie. Cultuur+Educatie, 23,<br />

p. 12-35.<br />

Harland, J., Kinder, K., Haynes, J. & Schagen, I. (1998). The effects<br />

and effectiveness of arts education in schools. Interim report 1.<br />

Slough: National Foundation for Educational Research.<br />

Hefferman, V. (2006). Web guitar wizard revealed at last.<br />

New York Times. August 27. Opgehaald van http://www.nytimes.<br />

com/2006/08/27/arts/television/27heff.html?_r=1<br />

Heijthuijsen, J., J.J. Knol, T. de Neef, S. van Teeseling, W. in Veld,<br />

red. (<strong>2012</strong>). Zonder titel. Amateur en professional in de beeldende<br />

kunst. Rotterdam: NAI-uitgevers.<br />

Herweijer, M. (1987). De dynamiek van doelstellend gedrag.<br />

In: Percy B. Lehning & J.B.D. Simons (red.). Handboek<br />

beleidswetenschap. Amsterdam: Boom.<br />

Hetland, L. (2008). Het spoor van vier onderzoeken. In:<br />

M. van Hoorn & F. Haanstra (red.). Gewenste en bereikte<br />

leereffecten van kunsteducatie. Cultuur+Educatie, 23, p. 54-84.<br />

Hetland, L. & E. Winner (2000). The arts and academic<br />

achievement: What the evidence shows. Journal of Aesthetic<br />

Education, 34, herfst/winter, 2000.<br />

Hetland, L., E. Winner, S. Veenema & K. Sheridan (2007). Studio<br />

Thinking: The real benefits of visual arts education. Teachers College<br />

Press.<br />

Heusden, B. van (2010). Cultuur in de Spiegel. Naar een doorlopende<br />

leerlijn cultuuronderwijs. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.<br />

Hoek, S. van, P. Vogelezang & P. Hagenaars (2009). Analyse<br />

werkplannen provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>. Utrecht:<br />

Cultuurnetwerk Nederland.<br />

Hoeven, Q. van der (2005). De grens als spiegel. Een vergelijking van<br />

het cultuurbestel in Nederland en Vlaanderen. Den Haag: Sociaal en<br />

Cultureel Planbureau.<br />

Hoeven, Q. van der (<strong>2012</strong>). Van Anciaux tot Zijlstra. Cultuurbeleid<br />

en cultuurparticipatie in Nederland en Vlaanderen. Den Haag:<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Hoogeveen, K. (2011). Opvoeden, geen kunst aan! Kunst als basis<br />

<strong>voor</strong> opvoeding en onderwijs. Lectorale entreerede Kunsteducatie.<br />

Utrecht: Hogeschool <strong>voor</strong> de Kunsten Utrecht.<br />

Hoogeveen, K. & C. Oomen (2009). Cultuureducatie in het primair<br />

en <strong>voor</strong>tgezet onderwijs. Monitor 2008-2009. Utrecht:<br />

Oberon/Sardes.<br />

Hoorn, M. van, M. Kommers, J. Lieftink, J. Poll, M. Tal & C.<br />

Vingerhoets (2005). Onderzoek cultuureducatie in het primair<br />

onderwijs gemeente Rotterdam. Utrecht: Cultuurnetwerk<br />

Nederland.<br />

Horst, A. van der & A. Maarschalkerweerd (<strong>2012</strong>).<br />

Regeling cultuurparticipatie provincies en gemeenten 2009-<strong>2012</strong>.<br />

Enquête 2011: uitkomsten. Amsterdam: DSP-groep.<br />

149 Literatuurlijst<br />

Hortulanus, R., M. Jonkers & D. Stuyvers (<strong>2012</strong>).<br />

Kunstbeoefening met ambitie. Naar een lokaal stimulerings- en<br />

faciliteringsprogramma <strong>voor</strong> kunstbeoefening door ouderen.<br />

Utrecht: Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventies.<br />

IJdens, T. (<strong>2012</strong>). Een kwestie van onderwijskwaliteit. In: T.<br />

IJdens, M. van Hoorn et al., (red.). Cultuureducatie: een kwestie van<br />

onderwijskwaliteit. Cultuur+Educatie, 33, p. 8-29.<br />

IJdens, T. & M. van Hoorn, red. (2008). Pegasus’ vlucht gevolgd.<br />

Cultuur en school 1997-2007: doelstellingen, onderzoek en resultaten.<br />

Cultuur+Educatie, 21.<br />

IJdens, T. & C. van Rensen (2010). <strong>Cultuurparticipatie</strong>beleid: leren<br />

en verbeteren. In: T. IJdens, M. van Hoorn, A. van den Broek & C.<br />

van Rensen, red. (2010). <strong>Jaarboek</strong> actieve cultuurparticipatie 2010.<br />

Jans, M., M. van den Wijngaart, T. van Schilt-Mol, M. Tuinder<br />

& L. Balogh (<strong>2012</strong>). Muziek in ieder kind. Een evaluatie naar de<br />

waarnemingen, belevingen en waarderingen van leerlingen en<br />

scholen met de muziekeducatieve projecten. Tilburg: IVA.<br />

Jehoel-Gijsbers, G. (2009). Kunnen alle kinderen meedoen?<br />

Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme<br />

kinderen. Nulmeting. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Kafka, A.C. (2011). One culture not two. The Chronicle Review,<br />

May 20, B2.<br />

Kat-de Jong, M. & T. van Schilt-Mol (2011). Plananalyse Muziek<br />

in ieder kind. Een meta-analyse van 17 projectplannen in het<br />

kader van de regeling Muziek in ieder kind van het <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>. Beknopte publieksversie. Tilburg: IVA.<br />

KEA (2009). The impact of culture on creativity. Brussel: KEA<br />

European Affairs.<br />

Kieft, K., et al. (2011). Evaluatie stelsel cultuureducatie Amsterdam.<br />

Utrecht/Amsterdam: Oberon/Dienst O&S.<br />

Klomp, K., F. Mul en P. van der Zant (2010). Meer verbindingen<br />

of verkeerd verbonden? Eindrapport van een onderzoek in<br />

opdracht van de provincie Gelderland naar het functioneren<br />

van Cultuurpacten, Coördinatiepunten Cultuureducatie en<br />

Servicepunten Amateurkunst. Gouda: Bureau ART.<br />

Konijn, J., G. Campbell & E. Uzun (<strong>2012</strong>). Urban arts in transit:<br />

onderzoek naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de urban arts in<br />

Nederland. Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Koopman, C. & V. Meewis (2010). Redactioneel. In: M. van Hoorn,<br />

F. Haanstra, et al. (red.). Alle registers open: nieuwe ontwikkelingen<br />

in onderzoek naar muziekeducatie. Cultuur+Educatie, 28. (p. 4-12).<br />

Utrecht: Cultuurnetwerk.<br />

Kraaykamp, G., K. van Eijck & W. Ultee (2010). Status, class and<br />

culture in the Netherlands. In T.K. Chan (red.). Social status and<br />

cultural consumption. Cambridge [etc.]: Cambridge University<br />

Press.<br />

Lefers, T. & A. Tijs (<strong>2012</strong>). Verankering van cultuureducatie<br />

in gemeentelijk beleid in Oost-Nederland. Onderzoeksrapport.<br />

Arnhem/Zwolle: EDU-ART/KCO.<br />

Lievens, J. & H. Waege, red. (2011). Participatie in Vlaanderen.<br />

Basisgegevens van de participatiesurvey 2009. Leuven: Acco.<br />

Lievens, J., H. Waege & H. Meulenmeester, red. (2006).<br />

Cultuurkijker. <strong>Cultuurparticipatie</strong> in breedbeeld. Antwerpen:<br />

De Boeck.<br />

Mariën, H. & T. van Schilt-Mol (2011). Muziekeducatie in het<br />

primair onderwijs. Een verkenning van de stand van zaken.<br />

Tilburg: IVA.<br />

Monsma, D. (2010). Kwaliteit kunsteducatie op Hollandse<br />

basisscholen. Brede oriëntatie op kunst en cultuur, maar geen gesprek<br />

over de inhoud van kunsteducatie. Paper <strong>voor</strong> de vierde conferentie<br />

Onderzoek in cultuureducatie, 28 juni.<br />

Myerscough, J. (1994). Cultural policy in the Netherlands. Report<br />

of a European group of experts. European Programme for the<br />

Evaluation of National Cultural Policies. Zoetermeer: Ministerie<br />

van OCW.<br />

Nibud (2009). Betaalbaarheid van cursusactiviteiten bij Centra<br />

<strong>voor</strong> de Kunsten. Een verkenning naar de financiële toegankelijkheid<br />

van huishoudens bij de beoefening van culturele en/of sportieve<br />

activiteiten. Utrecht: Nibud.<br />

NISB/Cultuurnetwerk (2010). Alle kinderen doen mee! Inspirerende<br />

manieren om sport en cultuur in te passen in gemeentelijk<br />

armoedebeleid. Nederlands Instituut <strong>voor</strong> Sport & Bewegen/<br />

Cultuurnetwerk.<br />

Nuis, A. (1996). Pantser of ruggengraat. Cultuurnota 1997-2000.<br />

Zoetermeer: Ministerie van OCW.<br />

OCW (2006). Kerndoelen Primair Onderwijs. Den Haag:<br />

Ministerie van OCW.<br />

OCW (<strong>2012</strong>a). Cultuureducatie met kwaliteit in het primair<br />

onderwijs. Bestuurlijk kader.<br />

Opgehaald van http://www.vng.nl/Documenten/actueel/<br />

beleidsvelden/cultuur_sport/<strong>2012</strong>/<strong>2012</strong>0718_Bestuurlijk_kader_<br />

Cultuureducatie_met_Kwaliteit_minOCW.pdf<br />

OCW (<strong>2012</strong>b). Regeling prestatiebox primair onderwijs.<br />

Staatscourant, 1714.<br />

OESO (2009). Education at a glance. Parijs: OESO.<br />

OESO (2010). The OECD Innovation Strategy. Parijs: OESO.<br />

Onderwijsraad (<strong>2012</strong>). Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren!<br />

Den Haag: Onderwijsraad.<br />

Parsad, B., M. Spiegelman & J. Coopersmith (<strong>2012</strong>). Arts education<br />

in public elementary and secondary schools, 1999–2000 and 2009–<br />

10. Washington DC: National Center for Education Statistics.<br />

Peterson, R. (1992). Understanding audience segmentation. From<br />

elite and mass to omnivore and univore. Poetics, 25, p. 75-92.<br />

Plasterk, R. (2007). Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den<br />

Haag: OCW.<br />

Podlozny (2000). Strengthening verbal skills through the use of<br />

classroom drama: a clear link. Journal of Aesthetic Education, 34<br />

(3-4), p. 91-104.<br />

Pommer, E., et al. (2011). Minder <strong>voor</strong> het midden. Profijt van de<br />

overheid in 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Ranshuysen, L. (2010). Music Matters. De meetbare effecten.<br />

Rotterdam: Bureau Letty Ranshuysen.<br />

Rensen, C. van (2011). Tussenbalans: twee jaar <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>. In: T. IJdens, M. van Hoorn, A. van den Broek<br />

& C. van Rensen (red.). <strong>Jaarboek</strong> actieve cultuurparticipatie 2011.<br />

Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Robinson, K. & L. Aronica (2009). The Element: how finding your<br />

passion changes everything. New York: Viking.<br />

Roest, A. (2011). Kunnen meer kinderen meedoen? Veranderingen in<br />

de maatschappelijke deelname van kinderen, 2008-2010. Den Haag:<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau.


150 Literatuurlijst<br />

Roest, A. et al. (2010). Sociale uitsluiting bij kinderen. Omvang en<br />

achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Roozen, I. (2007). Een hele kunst of geen kunst aan? Hoe een school<br />

via inhoudelijk leiderschap cultuureducatie een goede plek geeft.<br />

Enschede: SLO.<br />

Salomon, G. & D.N. Perkins (1989). Rocky roads to transfer:<br />

Rethinking mechanisms of a neglected phenomenon. Educational<br />

Psychologist, 24, p. 113-142.<br />

Schilt-Mol, T. van, H. Mariën, M. van Vijfeijken & A. Broekmans<br />

(<strong>2012</strong>). Muziekeducatie in het primair onderwijs. Een kwantitatieve<br />

en kwalitatieve verkenning van de stand van zaken. Tilburg: IVA.<br />

Schumacher, R., red. (2006). Macht Mozart schlau? Die Förderung<br />

kognitiver Kompetenzen durch Musik. Berlin: Bundesministerium<br />

für Bildung und Forschung.<br />

Schumacher, R., red. (2009). Pauken mit Trompeten. Lassen sich<br />

Lernstrategien, Lernmotivation und soziale Kompetenzen durch<br />

Musikunterrricht fördern? Berlin: Bundesministerium für Bildung<br />

und Forschung.<br />

Schwartz, D.L., J.D. Bransford & D. Sears (2005). Efficiency and<br />

innovation in transfer. In: J.P. Mestre (red.). Transfer of learning<br />

from a modern multidisciplinary perspective. Information Age<br />

Publishing.<br />

SCP (2000). Nederland in Europa. Sociaal en Cultureel Rapport<br />

2000. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.<br />

Sennett, R. (2011). Zonder voeling. Premsela Lezing 26 juni.<br />

Silfhout, W.J. van & F.M.H.M. Driessen (2006). Evaluatie van de<br />

Versterking cultuureducatie primair onderwijs door gemeenten en<br />

provincies in het kader van de afspraak tussen IPO, VNG en OCW.<br />

Deelrapportage A: Uitgangssituaties en doelstellingen. Utrecht:<br />

Bureau Driessen.<br />

SLO (2009). Tussendoelen & leerlijnen bij kerndoelen (TULE).<br />

Enschede: SLO.<br />

Smith, R.A. (2003). Variety of links. Academic, aesthetic, and<br />

political. Arts Education Policy Review, 104 (3), p. 9-31.<br />

Somers, N. (2009). Themarapport cultuureducatie in het primair<br />

onderwijs in Zeeland. Middelburg: Scoop.<br />

Stuers, V. de (1873). Holland op zijn smalst. De Gids, 37, p. 320-403.<br />

Stuurgroep Critical Friends (2008). Critical friends. Ontmoetingen<br />

tussen school en cultuur. Den Haag: Ministerie van OCW.<br />

Swaan, A. de (1985). Kwaliteit is klasse. Amsterdam: Bert Bakker.<br />

Terwel, J. van, B. van Oers, I. Dijk & P. van den Eeden (2009).<br />

Are representations to be provided or generated in primary<br />

mathematics education? Effects on transfer. Educational Research<br />

and Evaluation, 15, 1, p. 25-44.<br />

Trienekens, S. & M. Pruijser (2010). Sociale effecten van Music<br />

Matters. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, Maatschappij<br />

en Recht. Lectoraat Burgerschap en Culturele Dynamiek.<br />

Trouw (1997). Interview met Coosje Wijzenbeek. 4 februari 1997.<br />

Tunstall, T. (<strong>2012</strong>). Changing lives: Gustavo Dudamel, El Sistema,<br />

and the transformative power of music. New York: W.W. Norton<br />

& Co.<br />

Twaalfhoven, A. red. (<strong>2012</strong>). Kunst en onderzoek. Boekman, 91.<br />

Veldheer, V. (<strong>2012</strong>). De gevolgen van ‘fact-free politics’ <strong>voor</strong> beleid en<br />

onderzoek. Den Haag/Nijmegen: Sociaal en Cultureel Planbureau/<br />

Nederlandse Sociologische Vereniging<br />

Villalba, E., red. (2009). Measuring creativity. Proceedings for the<br />

conference ‘Can creativity be measured?’. Luxemburg: Europese<br />

Unie.<br />

Weerden, J. van & N. Veldhuizen (2000). Balans van het<br />

muziekonderwijs aan het einde van de basisschool 2.<br />

Uitkomsten van de tweede peiling in 1997. Arnhem: Citogroep.<br />

Weerden, J. van (<strong>2012</strong>). Peilingsonderzoek <strong>voor</strong> kunstonderwijs:<br />

haalbaar en wenselijk? In: T. IJdens, M. van Hoorn, et al.<br />

(red.). Cultuureducatie: een kwestie van onderwijskwaliteit.<br />

Cultuur+Educatie, 33, p. 4-106.<br />

Wijn, C. (2003). Gemeentelijk cultuurbeleid: een handleiding.<br />

Den Haag: VNG.<br />

Wils, J., J. Zweers & J. Berger (<strong>2012</strong>). Evaluatie Regeling<br />

cultuurparticipatie 2009-<strong>2012</strong>. Een onderzoek in opdracht van het<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong>. Zoetermeer: Research <strong>voor</strong> Beleid.<br />

Windhorst, M. & P. van der Zant (2010). Woekeren met talenten<br />

of woekeren met projecten? Rapportage over de eerste fase van een<br />

evaluatieonderzoek naar talentontwikkelingsprojecten in de kunst-<br />

en cultuursector. Gouda: Bureau ART.<br />

Windhorst, M. & P. van der Zant (<strong>2012</strong>a). The voice of talent:<br />

rapportage over de eerste peiling van het onderzoek Culturele<br />

talentontwikkeling. Gouda: Bureau ART.<br />

Windhorst, M. & P. van der Zant (<strong>2012</strong>b). Talentontwikkeling:<br />

wat zijn de effecten? Gouda: Bureau ART.<br />

Windhorst, M. & P.J.J. van der Zant (<strong>2012</strong>c). Plussen en minnen.<br />

Eindrapportage over een evaluatieonderzoek naar de Plusregeling,<br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong> 2009-<strong>2012</strong>. Gouda: Bureau ART.<br />

Winner, E., T. Goldstein & S. Vincent-Lancrin (<strong>2012</strong>). The impact<br />

of arts education: what do we know? Parijs: OESO. [verschijnt<br />

binnenkort]<br />

Zant, P. van der (2009a). De duizendpoot onder de loep. Eindrapport<br />

van een onderzoek in opdracht van Cultuurnetwerk Nederland<br />

naar de taken van ICC’ers en hun tevredenheid over de ICC-cursus.<br />

Gouda: Bureau ART.<br />

Zant, P. van der (2009b). Scholen over Museum en School.<br />

Evaluatierapport van het programma Museum en School,<br />

schooljaren 2007/08 en 2008/09. Gouda: Bureau ART.<br />

Zant, P. van der (2011). Terugkijken en <strong>voor</strong>uitblikken.<br />

Eindrapportage over een evaluatieonderzoek naar cultuureducatie<br />

in de provincie Utrecht. Gouda: Bureau ART.<br />

Zant, P. van der (2011). Woekeren met talenten? In: T. IJdens,<br />

M. van Hoorn, A. van den Broek & C. van Rensen (red.).<br />

<strong>Jaarboek</strong> actieve cultuurparticipatie 2011. Utrecht: <strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>Cultuurparticipatie</strong>.<br />

Zijlstra, H. (2011). Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op<br />

cultuurbeleid. Den Haag: Ministerie van OCW.


152 Colofon<br />

Colofon<br />

<strong>Jaarboek</strong> <strong>Actieve</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> <strong>2012</strong><br />

Doelen, middelen, effecten<br />

Redactie<br />

Teunis IJdens<br />

Marjo van Hoorn<br />

Andries van den Broek<br />

Chrit van Rensen<br />

Eindredactie<br />

Bea Ros<br />

Tekstredactie<br />

Tekst|Support<br />

Interviews<br />

Peter Zunneberg<br />

Vormgeving en beeldbewerking<br />

Thonik Amsterdam<br />

Lettertype<br />

DTL Documenta en Avenir<br />

Papier<br />

Munken Polar<br />

Drukwerk<br />

Rotor Offsetdruk<br />

Binder<br />

Epping boekbinders BV<br />

Illustraties<br />

FKG architecten aan de zaan<br />

Uitgever<br />

<strong>Fonds</strong> <strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong><br />

Kromme Nieuwegracht 70<br />

Postbus 465, 3500 AL Utrecht<br />

Telefoon: 030 233 6030<br />

E-mail: info@cultuurparticipatie.nl<br />

Internet: www.cultuurparticipatie.nl<br />

ISBN/EAN<br />

978-94-90881-02-3


Het <strong>Jaarboek</strong> actieve cultuurparticipatie <strong>2012</strong> gaat <strong>voor</strong>al over<br />

de evaluatie van het beleid en de activiteiten van het <strong>Fonds</strong><br />

<strong>voor</strong> <strong>Cultuurparticipatie</strong> in de afgelopen jaren.<br />

Vier bijdragen zijn gewijd aan subsidieregelingen van<br />

het fonds. Muziekeducatie krijgt speciale aandacht. Henk<br />

Vinken en Andries van den Broek analyseren de ongelijke<br />

sociale verdeling van de deelname van kinderen en jongeren<br />

aan buitenschoolse muzieklessen. Tamara van Schilt-Mol<br />

presenteert bevindingen van onderzoek naar de werking van<br />

gesubsidieerde muziekeducatieprojecten op basisscholen.<br />

Thije Adams pleit <strong>voor</strong> een nieuwe aanpak van muziekeducatie<br />

naar het model van het Venezolaanse El Sistema. Peter van der<br />

Zant presenteert uitkomsten van evaluatieonderzoek naar de<br />

Plusregeling <strong>voor</strong> actieve cultuurparticipatieprojecten.<br />

Twee bijdragen gaan over de bredere beleidscontext.<br />

Vladimír Bína bespreekt twee academische proefschriften<br />

over het Nederlandse cultuurbeleid: een onderzoek naar het<br />

beleid <strong>voor</strong> cultuur en immigranten en een vergelijkende<br />

studie naar het cultuurparticipatiebeleid in Nederland en<br />

Vlaanderen. Edwin van Meerkerk kijkt in zijn bijdrage naar<br />

de manier waarop Rijk, provincies en gemeenten hun<br />

cultuureducatiebeleid in de afgelopen jaren vorm hebben<br />

gegeven en wat dit beleid betekent <strong>voor</strong> scholen, culturele<br />

instellingen en leerlingen.<br />

De laatste twee bijdragen zijn gewijd aan oude en nieuwe<br />

onderzoeksvragen over effecten van kunsteducatie en over<br />

kunstzinnige talentontwikkeling. Ellen Winner (Boston<br />

College) en Stéphan Vincent-Lancrin (OESO) hielden<br />

een groot aantal onderzoekspublicaties over zogenaamde<br />

‘transfer effecten’ van kunsteducatie tegen het licht. Ze pleiten<br />

<strong>voor</strong> meer en theoretisch beter gefundeerd empirisch onderzoek,<br />

in het bijzonder naar de manier waarop kunsteducatie<br />

de ontwikkeling van skills for innovation kan stimuleren.<br />

Peter Hermans stelt dat meer en divers onderzoek nodig is om<br />

onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de opbrengsten<br />

van projecten <strong>voor</strong> kunstzinnige talentontwikkeling.<br />

Tussen de auteursbijdragen door zijn korte interviews<br />

opgenomen met tien hoofden van basisscholen in Nederland<br />

over hun prestaties, ambities en behoeften op het gebied van<br />

cultuureducatie. Voor de illustraties is gebruik gemaakt van<br />

visueel materiaal van FKG architecten aan de zaan, dat de<br />

Brede school Ilpendam ontwierp.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!