22.09.2013 Views

Lectori salutem - Rob Riemen

Lectori salutem - Rob Riemen

Lectori salutem - Rob Riemen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Lectori</strong> <strong>salutem</strong><br />

i<br />

Alweer een generatie geleden, in de zomer van 1989, publiceerde Francis<br />

Fukuyama zijn lezing ‘The End of History?’. Ofschoon de titel ervan een<br />

symbool is geworden voor de triomf van het liberalisme en de vrije, westerse<br />

democratie, was de conclusie van de lezing verrassend somber: ‘The<br />

end of history will be a very sad time.’ In het boek dat daarna uitkwam, gaf<br />

Fukuyama een nadere argumentatie voor deze conclusie. Zeker, de liberale<br />

democratie heeft gezegevierd over monarchie, theocratie, aristocratie,<br />

fascisme en totalitair communisme als de meest rationele regeringsvorm.<br />

In Europa is de religie, bron van zo veel oorlogen en onverdraagzaamheid,<br />

eindelijk door het liberalisme overwonnen; zij heeft moeten leren<br />

tolerant te zijn. Democratische begrippen als rationeel, seculier, mobiel,<br />

empathisch en deelnemer-zijn zijn voor ons vanzelfsprekend geworden.<br />

Tolerantie beschouwen we als onze meest kenmerkende deugd. Wij hebben,<br />

niet toevallig, geleerd om te relativeren. Geen autoriteit, traditie of<br />

waarde heeft voor ons nog een absolute betekenis; alles is relatief, niet meer<br />

dan een visie, een mening, wellicht een vooroordeel. Fanatisme past ons<br />

niet. Hoezo ‘the end of history will be a very sad time’!? Is deze triomf<br />

van het liberalisme en de democratie dan niet ons ideaal?<br />

Aan de hand van Socrates, Hegel en Nietzsche laat Fukuyama echter ook<br />

de keerzijde zien van deze geschiedenis, bepaald door niets minder dan het<br />

wezen van de mens. In de menselijke ziel, zo leert Socrates, zetelt naast<br />

de rede en het verlangen ook de thymos: ons gevoel van eigenwaarde, de<br />

emotie van onze menselijke waardigheid. Inherent aan ons wezen is het<br />

verlangen naar erkenning van wie je bent, dat je bestaat. Hegel formuleerde<br />

vervolgens het inzicht dat de identiteit van de mens als mens, de<br />

meest fundamentele en uniek menselijke eigenschap, wordt gevormd door<br />

het vermogen van de mens om zijn leven te riskeren voor die erkenning<br />

van zijn eigenwaarde. Hegels idee van vrijheid sluit hierbij aan. De vrijheid<br />

die de mens tot mens maakt, is er pas als we kunnen uitstijgen boven<br />

ons natuurlijke, dierlijke bestaan en de ziel een nieuw zelf schept, zich een<br />

eigen identiteit verwerft. Sterke identiteiten als die van religie en nationalisme<br />

zijn daarom ook geworteld in de thymos. En er is letterlijk heilige<br />

1


verontwaardiging als datgene waar de gelovige of de nationalist waarde<br />

aan toekent, wordt genegeerd of geschoffeerd. Het is in die diepste lagen<br />

van de menselijke ziel dat fanatisme, haat en obsessie zich kunnen ontwikkelen<br />

wanneer de eigenwaarde wordt gekrenkt. Nietzsche was als kenner<br />

van de menselijke ziel overtuigd van de superioriteit van bepaalde identiteiten<br />

(de levenskrachtigen, de meesters), maar verkondigde tegelijkertijd<br />

de komst van het tegendeel daarvan: de ‘laatste mens’, de zegevierende<br />

slaaf die niet geïnteresseerd is in eigenwaarde, idealen en principes, laat<br />

staan dat hij een gevoel van superioriteit kent. Het is de mens bij wie de<br />

thymos in de ziel is getemd en die zich uitleeft in het verlangen naar comfort,<br />

veiligheid, materiële overvloed en geluk. Religiositeit, nationalisme<br />

en ideologische veren zijn verdwenen, omdat hij nergens meer in gelooft,<br />

in kán geloven. Vrijheid is niet langer een geestelijke vrijheid, de drang<br />

om iemand te zijn, maar slechts de afwezigheid van restricties, een streven<br />

naar de volmaakte fysieke bevrediging. Het is hierom dat Fukuyama<br />

aan het slot van zijn lezing in 1989 concludeert: ‘The end of history will<br />

be a very sad time. The struggle for recognition, the willingness to risk<br />

one’s life for a purely abstract goal, the worldwide ideological struggle that<br />

called forth daring, courage, imagination and idealism, will be replaced by<br />

economic calculation, the endless solving of technical problems, environmental<br />

concerns and the satisfaction of sophisticated consumer demands.<br />

In the post-historical period there will be neither art nor philosophy, just<br />

the perpetual caretaking of the museum of human history.’ Terecht stelde<br />

Fukuyama vervolgens de vraag of we met de leegte en de verveling die de<br />

fysieke veiligheid en materiële overvloed met zich meebrengt, wel met<br />

ons zelf tevreden kunnen zijn.<br />

Alleen zij die vergeten waren dat de mens een ziel heeft, die zich soms<br />

laat doven maar nooit voor altijd laat temmen, kunnen zich het afgelopen<br />

decennium verbaasd hebben over de opbloei van religies, nationalisme,<br />

fanatisme en agressie. In al zijn macaberheid is ‘9/11’ symbool van een<br />

nieuwe tijdgeest. Slechts een enkele politicus gelooft nog dat met meer<br />

veiligheid en meer welvaart het onbehagen in de maatschappij te beheersen<br />

is. Dat is niet zo. Willen we ons echter niet laten meeslepen door de<br />

geschiedenis, dan zullen we tenminste moeten proberen haar te begrijpen<br />

en de tragische geheimen en duistere verlangens van de menselijke ziel<br />

te doorgronden. En omdat alle grote kunst niets anders is dan een spiegel<br />

van de ziel, kan juist zij ons helpen te begrijpen wat zo moeilijk te begrijpen<br />

valt: de mens.<br />

2


ii<br />

La Juive, een ‘grand opéra’ van de librettist Eugène Scribe en de componist<br />

Fromental Halévy die in 1835 in Parijs in première ging, is een vergeten<br />

meesterwerk. Hoe kon een opera die bewonderd werd door zowel Wagner<br />

(‘de muziek komt uit het diepste van de menselijke ziel’) als Mahler<br />

(‘een van de grootste opera’s ooit gecomponeerd’) en waarvan de beroemde<br />

aria ‘Rachel, quand du Seigneur’ bovendien vereeuwigd werd in Prousts<br />

Recherche, in de vergetelheid raken? Wellicht doordat de opera ons confronteert<br />

met precies die passies van de ziel die we lange tijd vergeten waren:<br />

religiositeit, absolutisme, fanatisme, passie voor de dood uit naam van de<br />

liefde en de waarheid, de schreeuw om vrijheid. Geschreven in de tijd dat<br />

het liberalisme aan zijn zegetocht begon, geschreven opdat de tolerantie<br />

en de religieuze en politieke vrijheid zouden zegevieren, moest dit werk<br />

aan het einde van de geschiedenis wel achter de coulissen van het wereldtoneel<br />

verdwijnen. Totdat de geschiedenis opnieuw begon en deze opera<br />

ons anno 2009 weer meeneemt naar het begin van de vijftiende eeuw, naar<br />

het Concilie van Konstanz. Keizer Sigismund heeft het initiatief genomen<br />

tot deze kerkvergadering om de eenheid te herstellen van de Kerk die drie<br />

pausen heeft! De heren worden afgezet, een nieuwe paus gekozen, de eenheid<br />

hersteld en de absolute autoriteit van de Kerk bevestigd met de dood<br />

op de brandstapel van de theologen Jan Hus en Hiëronymus van Praag,<br />

twee kerkhervormers die door de kerkvorsten worden verketterd.<br />

Tegen deze zwarte achtergrond van godsdienstige macht, inquisitie en<br />

intolerantie vertellen Scribe en Halévy het verhaal van de mooie Rachel,<br />

dochter van de joodse juwelier Eléazar, die bij haar vader in Konstanz<br />

woont. Prins Leopold, een neef van de keizer en succesvol vervolger van<br />

de aanhangers van Jan Hus, is verliefd op Rachel en om haar voor zich te<br />

winnen, doet hij zich voor als de joodse schilder Samuel. Als Rachel ontdekt<br />

dat hij een christen is en, zijn eerdere uitspraken ten spijt, niet met haar<br />

zijn leven wil delen omdat hij al verloofd is met de rijke prinses Eudoxie,<br />

vervloekt zij hem en maakt ze publiekelijk bekend dat deze katholieke<br />

prins een joodse vrouw heeft verleid. Omdat dat niets minder is dan verraad<br />

aan zijn geloof, worden de prins, maar ook Rachel en Eléazar door<br />

kardinaal Brogni veroordeeld tot de brandstapel. Prinses Eudoxie smeekt<br />

Rachel om het leven van haar verloofde te redden, en uit compassie neemt<br />

Rachel alle schuld op zich en offert zij haar leven voor hem. De kardinaal,<br />

die begaan is met het lot van Rachel maar boven alles gehoorzaam is aan<br />

de autoriteit van de Kerk, vraagt Eléazar zich met zijn dochter te bekeren<br />

tot het christendom opdat hun levens kunnen worden gespaard. De trotse<br />

man laat echter weten liever te sterven dan verraad te plegen aan zijn God,<br />

3


zijn waarheid, en zo zijn eigen identiteit op te geven. Bovendien wil hij<br />

zich met zijn dood wreken op de kardinaal. Die heeft, voordat hij priester<br />

werd, bij een brand in Rome zijn vrouw en dochter verloren. Eléazar vertelt<br />

hem dat zijn dochter is gered, maar hij weigert te vertellen waar ze nu<br />

is. Dat geheim neemt hij mee in de dood waartoe de kardinaal hem zelf<br />

heeft veroordeeld. Eléazar realiseert zich dat door zijn woede om wat de<br />

christenen de joden aandoen, zijn zucht naar wraak, ook Rachel, van wie<br />

hij zielsveel houdt, het leven zal verliezen. Hij besluit haar te redden en zich<br />

niet te laten meeslepen door de woede van zijn gekrenkte ziel — totdat hij<br />

het volk weer hoort schreeuwen dat alle joden dood moeten. Toch, wanneer<br />

het vuur wordt aangestoken, roept hij Rachel toe dat zij haar leven<br />

nog kan redden door haar geloof op te geven. Maar ook Rachel wil sterven<br />

als jodin. Het vuur kan al niet meer worden gedoofd als de kardinaal<br />

Eléazar nog een laatste maal smeekt hem te vertellen waar zijn dochter is.<br />

Eléazar wijst naar de in vlam staande Rachel. Omdat zijn gehoorzaamheid<br />

groter is dan zijn vermogen tot compassie, laat de kardinaal zijn eigen<br />

dochter, ooit uit het vuur gered, alsnog levend verbranden. Het slot van de<br />

opera toont het volk dat juicht: ‘We hebben ons gewroken op de joden!’<br />

Dan valt het doek, het licht gaat aan. Van het schouwtoneel wenden we<br />

onze blik naar het wereldtoneel met de volgende vragen...<br />

iii<br />

A Passion for Faith<br />

Verveeld door een mateloos materialisme en een geestelijke leegte ontwaken<br />

de passies van de ziel uit hun sluimer en ervaren we opnieuw onze<br />

thymos. We willen weten wie we zijn en bij wie we horen. We willen ons<br />

bewust zijn van wat werkelijk waarde heeft, heilig voor ons is — en we<br />

eisen van anderen dat te erkennen en te respecteren. De passie voor het<br />

geloof laait op doordat we weer in een waarheid willen geloven die verder<br />

reikt dan de empirie en die ons betekenis schenkt, waarde toekent aan het<br />

leven dat we leiden. Het gaat om onze waardigheid, om onze ziel.<br />

Maar hebben we wel een ziel? En dienen we onze menselijke waardigheid<br />

niet meer met kennis dan met geloof? En is elk geloof hetzelfde of<br />

kunnen we, moeten we, onderscheid maken tussen goed en slecht geloof?<br />

Voeden religies het onbehagen in onze cultuur of zijn zij een antwoord<br />

op het onbehagen? In zijn Brief aan de Galaten schrijft de apostel Paulus:<br />

‘Als iemand u iets verkondigt anders dan wat ge hebt aangenomen, die<br />

zij vervloekt!’ (Gal. 1:9) En de joden hebben dat geweten. Hoe eeuwig is<br />

het antisemitisme? Waarom zijn monotheïstische religies ten diepste intolerant<br />

ten opzichte van elkaar en verdraagt de orthodoxie deze wereld<br />

4


niet? Is tolerantie wel de hoogste deugd, is de waarheid niet belangrijker?<br />

Maar is de waarheid absoluut en wat is waar? Waaraan ontlenen we onze<br />

identiteit en wat is het wezen van onze waardigheid? Is er een universele<br />

waarheid en vindt het recht daarin zijn oorsprong, of is alle waarheid particulier<br />

en is het recht historisch bepaald? Zijn alle wetten mensenwerk of<br />

geloven we met Antigone dat er fundamentele principes bestaan, ongeschreven<br />

wetten van een hogere macht dan die van de toevallige wereldlijke<br />

machthebbers? Moeten we gehoorzamen of zijn we vrij? Willen we<br />

wel vrij zijn? Heeft Dostojevski gelijk als hij in zijn Legende van de Groot-<br />

Inquisiteur zijn kardinaal laat betogen dat mensen niet vrij willen zijn en<br />

dat de Kerk haar macht ontleent aan haar belofte van universeel geluk?<br />

Maar willen we dan liever gelukkig zijn dan in waarheid leven? En is het<br />

niet juist de rede die ons de waarheid leert kennen en ons tolerant laat<br />

zijn? Heeft Voltaire geen gelijk als hij in zijn Verhandeling over de verdraagzaamheid<br />

stelt: ‘De rede is zachtmoedig, zij is menselijk, zij wekt op tot<br />

lankmoedigheid, maakt een einde aan tweedracht, versterkt de deugd, zij<br />

maakt de gehoorzaamheid aan wetten aantrekkelijk en houdt die in stand,<br />

meer nog dan met geweld mogelijk zou zijn.’ Is dit niet een belangrijk<br />

argument om religie te beschouwen als louter privéaangelegenheid? Is het<br />

de rede die eenheid brengt en ons laat samen-leven? Of moeten anderen<br />

assimileren? Want waarom zijn we intolerant en is er ressentiment? Welke<br />

vrees kennen we voor het vreemde?<br />

‘Those who cannot remember the past are condemned to repeat it’ luidt<br />

een welbekende uitspraak van de Amerikaanse filosoof George Santayana.<br />

De opera La Juive is een aangrijpende herinnering aan ons verleden. Maar<br />

is kennis van de herinnering voldoende om het verleden niet te herhalen?<br />

Of schuilt er meer wijsheid in de stelling van Arthur Schopenhauer dat<br />

het menselijk bestaan voor eeuwig gedoemd is te schommelen tussen verveling<br />

en lijden? Moeten we leren accepteren dat het menselijk bestaan<br />

in diepste wezen tragisch is? Vragen, vragen, vragen. Variaties op die ene,<br />

allereerste vraag: mens, wie ben je?<br />

A Passion for Death<br />

Rachel offert haar leven voor haar geliefde en uit trouw aan haar pleegvader;<br />

Eléazar sterft als een martelaar van zijn geloof; de kardinaal vermoordt<br />

zijn eigen dochter en de man die haar leven heeft gered om uit naam van<br />

zijn geloof een maatschappij te zuiveren van zondaars. De passie voor de<br />

dood in La Juive is exemplarisch voor onze cultuur. Abraham is bereid zijn<br />

zoon te offeren omwille van zijn geloof; Socrates wil zijn leven geven voor<br />

de waarheid; Antigone sterft liever dan ontrouw te zijn aan haar godde-<br />

5


lijke wetten; Palinurus wordt in de Aeneis geofferd ‘omdat het goed is dat<br />

één zijn leven geeft voor velen’; en Jezus van Nazareth treft een zelfde<br />

lot. De lijst van historische en mythische figuren in onze cultuur van wie<br />

het leven getekend is door ‘het ultieme offer’, is eindeloos. Niet toevallig<br />

is de verzameling aan kunstwerken — opera’s in het bijzonder — waarin<br />

het ‘ultieme offer’ verbeeld wordt, eveneens vrijwel grenzeloos: Le Sacre<br />

du Printemps, Der Fliegende Holländer, Dialogues des Carmélites, Idomeneo,<br />

Alceste, etcetera.<br />

Zo worden we opnieuw geconfronteerd met geheimen van de menselijke<br />

ziel. Want waarom is offeren een wezenskenmerk van onze cultuur?<br />

Wat is de betekenis van een offer? Waarom gaat het gepaard met geweld?<br />

Is het humaan of is een mensenoffer — zoals Goethe, Gluck en Mozart<br />

tonen — bij uitstek primitief, barbaars en inhumaan? Als geloof, liefde,<br />

waarheid ‘eisen’ dat je je leven geeft, wat zegt dat dan over het wezen van<br />

geloof, liefde en waarheid? Wat zegt het over het wezen van de mens? Is<br />

er een relatie tussen moraliteit en mortaliteit? Is er een relatie tussen verlangen<br />

om ‘de ziel te redden, te zuiveren’ en ‘het zuiveren van de maatschappij’?<br />

Wat betekent de uitspraak van islamitische fundamentalisten:<br />

‘We will win because the West loves life and we love death?’ Wat is het<br />

waard om voor te sterven? Wat is het waard om voor te doden? En is er<br />

nog iets wat het waard is om voor te leven?<br />

A Passion for Freedom<br />

In zijn beroemde brievenreeks Über die ästhetische Erziehung des Menschen<br />

doceert Friedrich Schiller dat kunst de dochter van de vrijheid is en dat<br />

waar de mensheid zijn waardigheid heeft verloren, de kunst die waardigheid<br />

redt, bewaart, en haar schoonheid de macht is die de mensen helpt om<br />

zich vanuit de barbaarse natuurstaat te transformeren tot een vrij, zedelijk<br />

wezen in een vrije maatschappij. Deze idee van het wezen van de kunst<br />

was Halévy en Scribe uit het hart gegrepen. Ook La Juive is een bittere<br />

klacht over absolutisme, intolerantie, geestelijke terreur, en tegelijk een<br />

verklankt verlangen naar vrijheid. Het zijn de grootste kunstenaars die de<br />

idee van de kunst als dochter van de vrijheid, aanklaagster van menselijk<br />

onrecht en bevrijdster van de mens, delen: Mozart, Beethoven, Wagner,<br />

Verdi, Dostojevski, Picasso. Het is echter een bij uitstek romantisch ideaal.<br />

In de oudheid diende de kunst de schoonheid, in de middeleeuwen<br />

God, en in de twintigste eeuw zijn we ons de vraag gaan stellen waar de<br />

kunst eigenlijk goed voor is. Kan de kunst ons bevrijden? Heeft zij maatschappelijke<br />

invloed? Is maatschappelijk geëngageerde kunst eigenlijk wel<br />

kunst? En wat voor een vrijheid zal de kunst ons schenken? Ook Schopen-<br />

6


hauer was ervan overtuigd dat alleen de kunst ons zou kunnen verlossen<br />

van de eeuwige, helse schommeling tussen pure verveling en groot lijden;<br />

maar dat zou allesbehalve een maatschappelijke vrijheid zijn. En hoeveel<br />

waarheid schuilt er in de overtuiging van Nietzsche en Thomas Mann dat<br />

de kunst, de muziek in het bijzonder, ook over een demonische macht<br />

beschikt? Wordt de maatschappelijke betekenis van de kunst niet schaamteloos<br />

overschat? En bovendien: wat is vrijheid? Willen we vrij zijn? Het<br />

einde van de geschiedenis bestaat uit een materiële vrijheid in overvloed<br />

en juist die vrijheid bevredigt onze thymos niet. Wat heeft vrijheid met het<br />

wezen van het mens-zijn te maken? Heeft Dostojevski gelijk als hij in zijn<br />

roman Boze geesten betoogt dat het een van de duisterste geheimen van de<br />

menselijke ziel is dat de ultieme vrijheid, de absoluut vrije wil, zich alleen<br />

maar kan tonen in de vrijwillig gekozen dood? Is dat vrij zijn?<br />

7<br />

<strong>Rob</strong> <strong>Riemen</strong>


JONATHAN SACKS<br />

Hoop en tragedie<br />

i<br />

Blijven de echo’s van een tragedie eindeloos weerklinken?<br />

Wanneer wij luisteren naar een opera of kijken naar een toneelstuk,<br />

behoren de gebeurtenissen op het toneel tot de ene soort werkelijkheid<br />

terwijl wij zelf deel uitmaken van een andere soort. Dit plaatst<br />

ons, hoezeer we ons ook identificeren met de personages en hun lot,<br />

op een veilige afstand ervan. We bevinden ons in een zelfde positie als<br />

Zeus, die de menselijke aangelegenheden gadeslaat vanaf de top van de<br />

Olympus. Niet toevallig ligt de bakermat van zowel de tragedie als de<br />

komedie, van het drama als zodanig, in het oude Griekenland, waar de<br />

goden minder verwikkeld waren in de menselijke geschiedenis dan bijvoorbeeld<br />

de God van de Hebreeuwse Bijbel, die niet alleen de regisseur<br />

is van het stuk, maar ook de hoofdrol voor Zijn rekening neemt.<br />

In het Hebreeuwse denken is de voor de oude Grieken zo fundamentele<br />

afstand tussen kunst en leven onbestaanbaar. Dat is ook de reden dat de<br />

Bijbel geen tragedie of komedie bevat. Hij speelt zich af in een andere<br />

wereld.<br />

Het is dit vermogen om erbuiten te staan waaraan we sommige van de<br />

meest sublieme voortbrengselen van de menselijke geest te danken hebben.<br />

Het manifesteert zich in een bepaalde religieuze belevenis: het woord<br />

extase, als mystieke toestand, betekent letterlijk ‘erbuiten staan’. Niet alleen<br />

het drama, maar de kunst in het algemeen hangt nauw samen met dit<br />

paradoxale vermogen zich te identificeren met en toch los te staan van<br />

de wereld die wordt gerepresenteerd door het werk zelf. In The Theory of<br />

Moral Sentiments stelt Adam Smith dat dit vermogen de kern vormt van<br />

ons moreel bewustzijn, waarvan het gezichtspunt dat van de, zoals hij het<br />

noemt, ‘onpartijdige toeschouwer’ is.<br />

Toch kunnen we ons ook een ander soort drama voorstellen, waarin<br />

zich op het toneel een publiek bevindt dat deel uitmaakt van het toneel-<br />

8


stuk en waarin wij als toeschouwers het publiek vormen van dit publiek —<br />

een situatie die zich onder meer voordoet in een aantal stukken van Tom<br />

Stoppard. En er is nog weer een ander soort drama denkbaar, waarin sommige<br />

acteurs de rol van acteur spelen, andere die van het publiek, en weer<br />

andere het publiek van het publiek, enzovoorts, tot in het oneindige. Op<br />

die manier kan een publiek toeschouwer zijn van de ene tragedie, terwijl<br />

het zonder zich hiervan bewust te zijn zelf deel uitmaakt van een andere<br />

tragedie. Afstand tot het ene drama kan samengaan met betrokkenheid bij<br />

een ander drama.<br />

Er is dus zoiets als een metafysisch gebrek aan afsluiting dat de idee drama<br />

wezenlijk ondermijnt. Want terwijl we vanuit onze veilige zitplaats kunnen<br />

kijken naar en ons identificeren met de personages in een tragedie, in<br />

de wetenschap dat we niet bedreigd worden door de pijn en de wonden<br />

van degenen die op het toneel staan, blijken we in feite helemaal niet veilig<br />

te zijn. Het is immers heel goed mogelijk dat wij als publiek op onze beurt<br />

de acteurs zijn in een ander drama, waarvan de intrige en de afloop ons niet<br />

bekend zijn.<br />

Wat kunst tot kunst maakt, is dat ze een kader heeft, een afsluiting; er<br />

is een ‘besef van eindigheid’. Aan het eind van de voorstelling staan we<br />

uit onze stoel op, en het drama is afgelopen. Wat leven tot leven maakt,<br />

is dat het geen afsluiting heeft, geen laatste woorden, geen ‘en ze leefden<br />

nog lang en gelukkig of ongelukkig’, want het aantal keren dat een tragedie,<br />

op verschillende tijden, met verschillende personages, heropgevoerd<br />

kan worden, is eindeloos. In de kunst heeft elke tragedie een eind. Geldt<br />

dit ook voor het leven? Dat is de vraag die Halévy’s grandioze opera La<br />

Juive ons stelt — hier, nu, in Amsterdam, in 2009.<br />

ii<br />

Het is zonder meer duidelijk dat er iets gebeurde met Halévy toen hij het<br />

libretto van Eugène Scribe in handen kreeg en las. Tot dan toe was hij een<br />

begaafd componist, en naderhand zou hij een succesvolle muzikale carrière<br />

hebben. Maar de tekst van La Juive lijkt hem zo hartstochtelijk te hebben<br />

geïnspireerd dat hij een geniaal werk schiep, misschien wel de enige van<br />

de bijna veertig opera’s die Halévy schreef die deze benaming verdient.<br />

Wat was het dat hem zo aansprak in dit verhaal?<br />

Halévy was joods, en zoals de titel al aangeeft, gaat het in deze opera om<br />

de joodse situatie, niet in Halévy’s tijd maar in Konstanz in 1414, toen de<br />

Kerk worstelde met haar eigen interne schisma’s. Het is opmerkelijk dat,<br />

ofschoon drie van de belangrijkste personages de rol van jood spelen, slechts<br />

een van hen, Eléazar, ook daadwerkelijk joods is. Rachel, de tragische<br />

9


heldin, offert haar eigen leven op om het leven te redden van een man die<br />

haar tot twee keer toe heeft bedrogen: door zich voor te doen als jood en<br />

door te verzwijgen dat hij al getrouwd is. Rachel lijdt onder het noodlottige<br />

feit dat zij joods is, maar aan het eind van de opera, in de grote coup<br />

de théâtre, op het moment dat zij sterft, wordt onthuld dat ze helemaal niet<br />

joods is. Zij is de dochter van de katholieke kardinaal die, niet wetend wie<br />

zij is, haar ter dood heeft veroordeeld.<br />

Het tweede personage is Léopold, met wie we aan het begin van de<br />

opera kennismaken als hij voorgeeft een joodse kunstenaar genaamd Samuel<br />

te zijn. Zijn leven wordt gered dankzij de genadige houding van de twee<br />

vrouwen die hij bedrogen heeft: zijn echtgenote prinses Eudoxie en Rachel.<br />

Hun edelmoedigheid steekt sterk af bij zijn morele zwakheid en onbetrouwbaarheid.<br />

Het moreel gehalte van de beide vrouwen, die wat religie<br />

en sociale klasse betreft zo veel van elkaar verschillen, staat in scherp contrast<br />

met de weinig standvastige inborst van alle mannelijke hoofdfiguren.<br />

De ontmaskering van Léopold en de onthulling van de ware identiteit<br />

van Rachel maken het ons als eenentwintigste-eeuws publiek mogelijk<br />

een zekere bevrijding te voelen. Want hebben we ons niet allang losgemaakt<br />

van de premoderne idee van identiteit als een lot dat wordt bepaald<br />

door de omstandigheden waarin we worden geboren en dat de mens tot<br />

een personage maakt in een drama dat hij niet zelf heeft uitgekozen? We<br />

weten dat existentie voorafgaat aan essentie, en dat we niet langer gevangenzitten<br />

in de metanarratieven waardoor de mens ooit probeerde betekenis<br />

te geven aan zijn leven. We kijken dan ook vol verwondering naar<br />

de wereld van La Juive, waarin mensen moeten veinzen iemand anders te<br />

zijn om te kunnen zijn wat ze zijn.<br />

Anthony Appiah, Amartya Sen en anderen hebben betoogd dat wij<br />

inmiddels allemaal kosmopolieten zijn of zouden moeten zijn. Net als het<br />

recept van mijn Russische grootmoeder voor kibbesoep, zijn wij een tikje<br />

van dit en een snufje van dat. We zijn, om een veelzeggende uitspraak van<br />

Zygmunt Bauman aan te halen, van pelgrims in toeristen veranderd. Ironie,<br />

aldus Richard Rorty, is onze eerste taal geworden. Wij leven, zegt Alasdair<br />

MacIntyre, tussen de brokstukken en het puin van inmiddels achterhaalde,<br />

verbroken morele imperatieven. In onze wereld zouden Léopold en Rachel<br />

gewoonweg hun gang gaan, misschien met de nodige discretie, maar in<br />

elk geval zonder dat ze een masker op hoeven te zetten om hun identiteit<br />

te verbergen of dat ze moeten sterven om hun schuld te delgen.<br />

Léopold en Rachel zijn niet joods. Rachel weet dit niet, maar Halévy,<br />

de componist, weet het wel. Dit maakt het hun mogelijk om zich als individuen<br />

te manifesteren. Hoe deugdzaam en onzelfzuchtig de een ook is,<br />

10


hoe oneerlijk en lichtzinnig de ander ook is, zij zijn herkenbaar menselijke<br />

personages. Zij leven niet onder een metafysische vloek.<br />

De jood Eléazar daarentegen is niet bepaald een menselijk personage.<br />

De eerste keer dat we over hem horen, wordt hij beschreven als ‘een ketter,<br />

de jood Eléazar, die schatrijk schijnt te zijn’, en als om de juistheid<br />

van deze woorden te bewijzen, schendt hij de heersende wetten door te<br />

werken op een nationale feestdag. Vervolgens verwachten we een personage<br />

te leren kennen dat, ter ontkrachting van deze negatieve stereotypie,<br />

ook nog over enkele deugdzame karaktertrekken beschikt, maar die<br />

zijn moeilijk te vinden, in de eerste bedrijven al helemaal niet. Eléazar is<br />

een verbitterd, wraakzuchtig en inhalig man. We komen erachter hoe hij<br />

zo geworden is. Bijna twee decennia eerder werden zijn zoons vermoord<br />

op de brandstapel. Maar wanneer kardinaal Brogni hem tegen de volkswoede<br />

wil beschermen en hem verzoening aanbiedt, luidt zijn antwoord:<br />

‘Nooit.’ ‘Ik bewaar wraakzucht in mijn hart,’ zo verklaart hij. ‘Geen vergiffenis,<br />

zo is mijn wet.’<br />

Eléazar kent geen angst en is alleszins bereid om te sterven; hij lokt de<br />

meute, die nu opnieuw in woede is ontstoken, er deels zelfs toe uit de daad<br />

bij het woord te voegen en hem in het meer te gooien, zodat hij verdrinkt.<br />

Maar hij is getekend, verhard door haat. Zelfs in zijn eigen huis, als hij aan<br />

het begin van het tweede bedrijf het joodse paasfeest viert, blijft hij godslasteraars<br />

vervloeken en heeft hij het zelfs over God als een boze vader.<br />

Het wordt allemaal nog erger wanneer de seiderviering wordt onderbroken<br />

door het bezoek van prinses Eudoxie, die een sieraad komt kopen<br />

voor haar verloofde Léopold. Eléazar begint haar onmiddellijk te vleien:<br />

‘O hemel, wat voel ik mij vereerd!’ Hij noemt een exorbitant bedrag en<br />

verkneukelt zich erover dat hij een slaatje kan slaan uit haar hogere gevoelens<br />

— liefde, zo zegt hij in een terzijde, is goed voor de zaken — en hij<br />

kan nauwelijks zijn satanisch genoegen bedwingen dat hij de prinses een<br />

flinke som gelds afhandig heeft kunnen maken: ‘Kronen, dukaten, zecchinen,<br />

florijnen komen weer in mijn handen! Wat een genot om ze te misleiden,<br />

die christenen!’ Tijdens de opera spreekt Eléazar voornamelijk de<br />

taal van geld, haat en wraak. Een negatievere portrettering van een jood<br />

in een kunstwerk dat is gemaakt door een jood, is moeilijk te vinden.<br />

In La Juive vinden we niets dat ook maar enigszins vergelijkbaar is met<br />

de toespraak van Shylock in De koopman van Venetië:<br />

Heeft een jood soms geen ogen? Heeft een jood geen handen, geen<br />

organen, geen lichaam, zintuigen, gevoelens, verlangens? Eet hij niet<br />

hetzelfde voedsel, wordt hij niet gewond door dezelfde wapens, bezocht<br />

11


door dezelfde kwalen, genezen met dezelfde middelen, verwarmd en<br />

verkoeld door dezelfde winter en zomer als een christen? Als u ons<br />

prikt, bloeden we dan niet? Als u ons kietelt, lachen we dan niet? Als<br />

u ons vergiftigt, sterven we dan niet?<br />

Shakespeares woorden geven ons het gevoel dat we getuige gaan worden<br />

van de eerste sympathieke portrettering van een jood in de westerse literatuur<br />

sinds Abélards Dialoog van een Wijsgeer met een Jood en een Christen,<br />

die stamt uit het begin van de twaalfde eeuw. Maar Shakespeare voegt er<br />

nog een zinnetje aan toe: ‘En als u ons onrecht doet, nemen wij dan geen<br />

wraak?’ en dan beseffen we dat het nog niet zover is.<br />

Eléazar is een man die zijn godsdienst niet zal verloochenen, maar naar<br />

het schijnt verder wel bijna alles. Hij schrikt er zelfs niet voor terug Rachels<br />

identiteit verborgen te houden voor haarzelf en voor haar vader, kardinaal<br />

Brogni, die hij voortdurend in een martelende onzekerheid laat. Pas aan<br />

het eind zien we de eerste glimpen van menselijkheid verschijnen, als hij<br />

Rachels aanstaande dood overdenkt en haar de kans biedt zich te bekeren<br />

om zo haar leven te kunnen behouden. Maar uiteindelijk laat hij haar sterven,<br />

terwijl hij haar leven had kunnen redden, eenvoudigweg door Brogni<br />

te vertellen wie zij is.<br />

De vraag die zich steeds opnieuw aan mij opdrong, is deze: hoe kon<br />

Halévy, zelf een jood en niet een die was behept met zelfhaat, het over<br />

zijn hart verkrijgen het enige joodse personage in een opera over joden zo<br />

onmiskenbaar antisemitisch af te schilderen? Hoe kwam het dat dit drama<br />

hem zozeer inspireerde dat hij muziek componeerde die hem tot ware<br />

grootheid verhief?<br />

Deze vraag vormt de aanzet tot een historische zoektocht naar de opeenvolgende<br />

dimensies van de tragedie.<br />

iii<br />

Halévy werd geboren in 1799, tien jaar na de Franse Revolutie en de Verklaring<br />

van de Nationale Vergadering dat ‘alle mensen vanaf hun geboorte<br />

vrij en gelijk in rechten zijn en blijven’. Voor joden was dit een volstrekt<br />

nieuwe boodschap, en sommigen zagen het als een teken dat het lang verbeide<br />

messianistische tijdperk was aangebroken.<br />

Halévy’s grootvader, Jacob Halfon, was rabbijn geweest in Würzburg.<br />

Aangestoken door het vuur van de revolutie was zijn vader, Elie Halfon<br />

Lévy, naar Parijs verhuisd, waar hij cantor werd in een van de grote synagoges.<br />

Hij was een overtuigd aanhanger van de Haskala, het joodse equivalent<br />

van de Verlichting. Halévy’s vader was met andere woorden een<br />

12


herkenbaar type, de negentiende-eeuwse liberale jood, voor wie er geen<br />

tegenstelling bestond tussen de universele waarden van het postrevolutionaire<br />

Frankrijk en de specifieke details van de joodse identiteit. Vanuit die<br />

gedachte stuurde hij zijn zoon, Jacques Fromental Halévy, niet naar een<br />

joodse maar naar een Franse school. Halévy ging vervolgens naar het conservatorium,<br />

waar hij bij Cherubini studeerde. Na twee keer te zijn afgewezen,<br />

won hij in 1819, hij was inmiddels twintig, de Prix de Rome.<br />

De jonge Halévy maakte dus deel uit van de eerste generatie die werd<br />

geboren in een radicaal nieuw maatschappelijk bestel, waarin joden als<br />

burgers gelijkberechtigd waren zonder zich tot een ander geloof te hoeven<br />

bekeren — een situatie die zich nog niet eerder had voorgedaan in de<br />

geschiedenis van de diaspora. Halévy heeft het geluk te leven in een tijd<br />

waarin de zon volop schijnt en die door wolken noch angst wordt overschaduwd.<br />

Hij is joods, maar daar gaat hij niet onder gebukt. Hij heeft geen last<br />

van dat gekwelde geweten dat haast emblematisch zou worden voor intellectuele<br />

joden in de negentiende en de vroege twintigste eeuw. Een groter<br />

contrast dan tussen Halévy en Eléazar is nauwelijks denkbaar. Voor Eléazar<br />

is het jood-zijn een onherroepelijk lot, waaraan niet valt te tornen en<br />

waarvoor hij bereid is te sterven. Voor Halévy is het een vrij onbelangrijk<br />

biografisch detail, waarmee heel goed te leven valt, omdat het weinig eisen<br />

aan hem stelt.<br />

Gezien deze achtergrond is het vreemd dat Halévy geen jota van de<br />

joodse traditie in La Juive verwerkt. De woorden die Eléazar tijdens de seideravond<br />

uitspreekt, hebben niets te maken met de Hagada, het boek waaruit<br />

die avond altijd wordt voorgelezen. Hij lijkt zich er niet van bewust te<br />

zijn dat het Eléazar, die uiterst beginselvaste jood, verboden zou zijn om<br />

die avond handel te drijven, wat hij doet door prinses Eudoxie een sieraad<br />

te verkopen.<br />

Wat moeten we dan toch denken van een succesvolle componist die<br />

geen moeite heeft met zijn joodse identiteit, maar die zo’n onsympathieke<br />

karikatuur maakt van het enige personage in de opera dat werkelijk joods<br />

is en dat de joodse liturgie dan ook nog op zo’n elementaire wijze met<br />

voeten treedt dat er opzet in het spel lijkt?<br />

iv<br />

Laten we, voordat ik een antwoord probeer te formuleren, even stilstaan<br />

bij de pesachviering. Op de ochtend voor de seideravond, de eerste avond<br />

van het feest, voeren religieuze joden een ritueel uit dat bioer chameets heet:<br />

‘het verbranden van de desem’, omdat er tijdens pesach geen resten van<br />

13


gedesemd voedsel meer in huis mogen zijn. Dit is een symbolische handeling,<br />

een loslaten voor het vertrek, een afscheid van de slavernij voordat<br />

de tocht naar de vrijheid begint.<br />

Dat is, zo lijkt mij, ook wat Halévy bedoelt met zijn portrettering van<br />

Eléazar en het hele drama dat zich in La Juive voltrekt: hij bant het joodse<br />

verleden uit. Goed, misschien had de middeleeuwse jood een zekere edelmoedigheid,<br />

maar dat is een negatieve, ja, zelfs destructieve edelmoedigheid,<br />

die enkel en alleen uit lijden voortkomt. Eléazar is een man die<br />

gevangenzit in de identiteit die hij weigert op te geven.<br />

Halévy laat de opera eindigen met het vuur dat Eléazar en Rachel verteert,<br />

en ik zou willen opperen dat dit een bioer chameets is: hij neemt afstand<br />

van het verleden door dit in vlammen te laten opgaan. Dat was toen, dit<br />

is nu, zo luidt de boodschap van de opera: dergelijke sentimenten horen<br />

thuis in de middeleeuwen en stroken niet met de moderne tolerantie die<br />

heerst in een Parijs’ operahuis in 1835. Het postrevolutionaire Frankrijk<br />

is voor Halévy het Beloofde Land. Hij hoeft het ongedesemde brood van<br />

ellende niet meer te eten.<br />

De joden hadden de slavernij achter zich gelaten en leefden in vrijheid.<br />

In feite was de jood niet langer een jood. De benaming waaraan de generatie<br />

van Halévy de voorkeur gaf, was Israëliet. Het woord jood impliceert<br />

een gereïficeerde identiteit, een existentiële conditie, een lot. Je bent in<br />

de eerste en laatste plaats een jood, en al het andere is van ondergeschikt<br />

belang. ‘Israëliet’ impliceerde een persoonlijke geloofsovertuiging. Je was<br />

een Franse vrouw of man die het joodse geloof aanhing, en daar praatte je<br />

niet over in het openbaar.<br />

Dat is uiteindelijk de allesoverstijgende ironie van de titel van de opera.<br />

Hij heet niet Le Juif maar La Juive. De titel verwijst niet naar Eléazar, maar<br />

naar Rachel. Wanneer we de voorlaatste woorden van de opera horen,<br />

ontdekken we echter dat La Juive in feite La Chrétienne is, alsof ons nog<br />

eens flink onder de neus gewreven moet worden dat het tot tragedies leidt<br />

als we verdeeldheid zaaiende identiteiten laten prevaleren boven onze<br />

gedeelde menselijkheid. Door te laten zien dat het verleden een wereld is<br />

die niemand bij zijn of haar gezonde verstand zou willen doen herleven,<br />

kon Halévy het verleden uitdrijven terwijl hij de moed en de tolerantie<br />

van zijn geliefde Frankrijk vierde.<br />

Dat was vast en zeker de bevredigende boodschap waarmee het Parijse<br />

publiek het theater verliet na elk van de 562 opvoeringen die deze opera<br />

destijds beleefde. Behalve dat ze genoten van het weelderige spektakel, werden<br />

de toeschouwers tevens herinnerd aan de destructieve gewelddadigheid<br />

van een tijdperk waarin mensen ter dood werden gebracht vanwege<br />

14


hun meest innige geloofsovertuigingen. De opera zelf behelsde een soort<br />

overgangsritueel van verdrukking naar een liberaal tijdperk.<br />

v<br />

Nu echter zijn we aanbeland bij een tweede niveau van tragedie, een dat<br />

Halévy niet kon hebben voorzien, aangezien het te maken heeft met een<br />

voorval dat lang na zijn dood plaatsvond. Aan het eind van het vierde bedrijf<br />

staat Eléazar op het punt Rachels ware identiteit te onthullen om haar voor<br />

de brandstapel te behoeden, maar juist dan begint de meute te joelen:<br />

Au bûcher, au bûcher, les Juifs!<br />

Les Juifs, qu’ils périssent!<br />

Op de brandstapel, die joden!<br />

Laat de joden tenietgaan!<br />

Op dat moment wordt alle hoop gesmoord en is een tragische afloop<br />

onvermijdelijk. Eléazar, die zich herinnert hoe zijn zonen door de meute<br />

werden vermoord, zegt:<br />

Vous voulez notre sang, Chrétiens, et moi j’allais<br />

vous rendre ma Rachel; non, non, jamais!<br />

Jullie willen ons bloed, christenen, en bijna had ik<br />

jullie mijn Rachel gegeven; nee, nee, nooit!<br />

Een hele lijdensgeschiedenis komt tot uitdrukking in die boze, opstandige<br />

woorden, ondanks het feit dat ze volstrekt ongerijmd zijn, aangezien<br />

Rachel niet joods is en evenmin Eléazars dochter.<br />

De tragedie waarop ik doel, vond plaats zestig jaar nadat La Juive voor<br />

het eerst werd opgevoerd, en in zekere zin maken de opera en Halévy zelf<br />

deel uit van dit drama. Dit keer was de toeschouwer een andere jood die,<br />

net als Halévy, uit een welgesteld, geassimileerd joods gezin kwam, een<br />

kunstminnend man, en het tafereel speelde zich af in Parijs. Daar hoorde hij<br />

in 1895 de meute bijna dezelfde kreet slaken, dit keer niet in een schouwburg<br />

maar op straat: ‘A mort, à mort, les Juifs!’ (‘Dood aan de joden!’)<br />

In een vlaag van verbluffend inzicht begreep deze man dat al het optimisme<br />

dat werd gekoesterd door de wereld waarvan Halévy deel uitmaakte,<br />

op niets gebaseerd was, dat alle hoop op een andere toekomst was gelogenstraft.<br />

Ondanks de Verlichting, de Revolutie en hun belofte van een<br />

Europa dat eindelijk zou zijn verlost van zijn demonen, waren de joden in<br />

feite, net als in 1414, niet veilig in Europa. De aanleiding was een vonnis in<br />

15


een ander proces, namelijk dat van Alfred Dreyfus. De man in kwestie was<br />

Theodor Herzl.<br />

Hij zag dat hoewel de Franse joden in hun eigen ogen Israëlieten waren,<br />

zij voor vele Fransen nog steeds joden waren, nog steeds anders, nog<br />

steeds niet geaccepteerd. Met zijn scherpe instinct doorzag Herzl de situatie<br />

onmiddellijk. Het probleem was de natiestaat zelf die, vooral in Frankrijk,<br />

onder invloed van Jean-Jacques Rousseau, afwijzend stond tegenover<br />

elk georganiseerd verband dat met de staat zou kunnen concurreren om<br />

de loyaliteit van zijn burgers. En was het jodendom niet bij uitstek zo’n<br />

verband? Razendsnel redenerend concludeerde Herzl dat als de natiestaat<br />

het probleem was, de natiestaat ook de oplossing moest zijn: joden moesten<br />

een eigen staat hebben. Zo ontstond het Herzliaanse concept van het<br />

politieke zionisme.<br />

Het Eerste Zionistische Congres werd gehouden in 1897, in het Zwitserse<br />

Bazel, niet ver van Konstanz, waar La Juive zich afspeelt. Herzl maakte<br />

een inmiddels befaamde aantekening in zijn dagboek: ‘In Bazel stichtte ik<br />

de joodse staat. Als ik dit vandaag hardop zou zeggen, zou ik door iedereen<br />

worden uitgelachen. Maar over vijf jaar, en in elk geval over vijftig,<br />

zal iedereen het weten.’ Op 29 november 1947, dus vijftig jaar later, stemden<br />

de Verenigde Naties voor de opsplitsing van Palestina in een joodse<br />

en een Arabische staat. Zes maanden later werd de staat Israël uitgeroepen.<br />

In de tussentijd was er iets gebeurd — de Shoah — waarbij Herzls<br />

ergste nachtmerrie die dag in 1895, toen hij de woorden ‘A mort, à mort,<br />

les Juifs!’ hoorde, in het niet viel.<br />

Herzl geloofde dat de vestiging van een joodse staat in het voorvaderlijk<br />

thuisland van zijn volk eens en voor altijd een einde zou maken aan het<br />

antisemitisme. De joden zouden kunnen terugkijken op het negentiendeeeuwse<br />

Europa met hetzelfde gevoel van opluchting waarmee Halévy kon<br />

terugkijken op het vijftiende-eeuwse Europa: het gevoel dat ze het verleden<br />

grondig achter zich hadden gelaten en dat het nooit meer zou herleven.<br />

Wat we nu weten, in 2009 — het jaar dat het aantal antisemitische incidenten<br />

in Engeland en Frankrijk tot dusver al het grootst is van alle jaren<br />

dat deze officieel worden geregistreerd — is dat ook dit weer een andere<br />

dimensie zou blijken te zijn van een tragedie, waarin niet alleen Eléazar<br />

en Halévy, maar Herzl zelf als personages optraden.<br />

Het gaat mij hier nu niet om het antisemitisme als zodanig, maar om<br />

de manier waarop een tragedie nog eeuwenlang blijft naklinken, waardoor<br />

geschiedenis een vorm van intertekstualiteit wordt. Het nieuwe antisemitisme<br />

is anders dan het oude, anders dan dat van de jaren dertig van de<br />

twintigste eeuw of de jaren negentig van de negentiende eeuw. Vandaag<br />

16


de dag is het voornamelijk tegen de staat Israël zelf gericht. Met andere<br />

woorden, juist hetgeen naar Herzls overtuiging een einde zou maken aan<br />

het antisemitisme, blijkt het doelwit te zijn van een nieuw soort antisemitisme.<br />

De Israëlische auteur Amos Oz beschreef de ironie van deze situatie:<br />

‘In de jaren dertig van de twintigste eeuw riepen ze: joden naar Palestina!<br />

Nu roepen ze: joden weg uit Palestina! Ze willen niet dat we daar zijn; ze<br />

willen niet dat we hier zijn; ze willen niet dat we bestaan.’<br />

Een en ander is zo hoog opgelopen dat ten minste twee hedendaagse<br />

Frans-joodse intellectuelen, Shmuel Trigano en Alain Finkielkraut, openlijk<br />

hun twijfel hebben uitgesproken over de vraag of er in Frankrijk voor<br />

joden nog wel een toekomst is. Dus als we nu naar La Juive kijken, hebben<br />

we te maken met een drama in een drama in een drama, want in 2009<br />

zien we Herzl in 1895, die Halévy ziet in 1835, die Eléazar ziet in 1414.<br />

Het gaat daarbij om dezelfde intrige, hetzelfde patroon, dezelfde tragische<br />

botsing van identiteiten, als een reeks in elkaar passende Chinese doosjes<br />

of Russische matroesjka’s, zodat we bij het openmaken steeds weer een<br />

andere vinden, totdat we ons afvragen: komt hier ooit een einde aan?<br />

Op dit punt aangekomen, wil ik de handeling een ogenblik stilzetten en<br />

een stap achteruit doen, zoals wanneer het pauze is in de opera.<br />

Tot dusver heb ik twee dingen benadrukt. Ten eerste dat het leven de<br />

kunst kan nabootsen en deel kan worden van haar intertekstualiteit; ten<br />

tweede dat het leven anders dan kunst geen afsluiting heeft. Het kan zichzelf<br />

eindeloos herhalen, een tragedie steeds weer opnieuw opvoeren, met<br />

steeds weer andere acteurs, die dan wel kunnen denken dat ze deel uitmaken<br />

van het publiek, maar die zich in feite op het toneel bevinden en<br />

deel uitmaken van een ander drama.<br />

Maar nu wil ik de draad van mijn betoog weer oppakken, en ik ben me<br />

ervan bewust dat ik op het punt sta enkele controversiële ideeën te ontvouwen,<br />

die stuk voor stuk aanvechtbaar zijn. Ik moet me tot een verkorte<br />

versie beperken, zoals La Juive, anders dan in Parijs in 1835, tegenwoordig<br />

meestal ook verkort wordt opgevoerd.<br />

vi<br />

Zoals ik al zei, was het oude Griekenland de bakermat van de tragedie.<br />

Gezien de geschiedenis van het joodse volk in de vroege oudheid en sindsdien,<br />

is het opmerkelijk dat er geen Hebreeuws woord voor tragedie bestaat.<br />

We hebben hier te maken met een volk dat de ene tragedie na de andere<br />

het hoofd moest bieden, terwijl het er geen woord voor had. Als je het<br />

in het Hebreeuws wil zeggen, gebruik je tragediah, een leenwoord uit het<br />

17


Grieks. Ik vermoed dat hetzelfde geldt voor het Arabisch, want de Argentijnse<br />

auteur Jorge Luis Borges schreef ooit het verhaal ‘De zoektocht van<br />

Averroes’, waarin hij zich voorstelt dat de grote islamitische denker Aristoteles’<br />

Retorica aan het vertalen is en zich geen raad weet met het woord<br />

tragedie, dat hij, hoe hard hij ook zijn best doet, niet kan begrijpen.<br />

Er is een ander vreemd feit, dat wellicht een verklaring biedt voor<br />

het eerste. Toen mijn boeken werden vertaald in het Hebreeuws, ontdekte<br />

ik dat deze vierduizend jaar oude taal geen woord heeft voor<br />

persoon, wat mijn vertalers voor enorme moeilijkheden stelde. Het<br />

Hebreeuws heeft het woord ish, dat ‘een man’ betekent, het woord<br />

adam, dat zoiets als ‘homo sapiens’ betekent, enosh, wat ‘sterveling’<br />

betekent, en ben adam, wat ‘mensenzoon’ betekent. Maar er bestaat<br />

geen woord dat het equivalent is van ‘persoon’. Is het niet wonderlijk<br />

dat de religie die als eerste leerde dat ieder van ons naar het<br />

beeld van God geschapen is en dat elk leven een universum is — een<br />

geloof dat de islam eveneens is toegedaan — geen woord heeft voor persoon?<br />

Waarom?<br />

Het antwoord is gelegen in de geschiedenis van het woord persoon zelf.<br />

Het is afgeleid van het Latijnse persona, hetgeen ‘masker’ betekent, in het<br />

bijzonder een masker dat wordt gedragen door een toneelspeler. Het verwijst,<br />

met andere woorden, naar een rol die gespeeld wordt in een drama.<br />

Het is een metafoor die behoort tot culturen die, mét Shakespeare, kunnen<br />

zeggen:<br />

All the world’s a stage,<br />

And all the men and women merely players.<br />

Heel de wereld is een toneel,<br />

en alle mannen, vrouwen louter spelers.<br />

Of nog krachtiger, in Macbeth:<br />

Life’s but a walking shadow, a poor player,<br />

That struts and frets his hour upon the stage,<br />

And then is heard no more.<br />

’t Leven is een vluchtige schim, een arme speler,<br />

die op het toneel een uurtje praalt en tobt,<br />

en dan voorgoed verstomt.<br />

In culturen waarin de wereld niet als een toneel wordt gezien, worden<br />

mensen niet als personen gezien, niet als spelers in een toneelstuk. Dat is de<br />

18


eden waarom ze het begrip tragedie niet kennen. Want de essentie van<br />

tragedies is dat de afloop vaststaat. Je weet van meet af aan dat er aan het<br />

eind tranen gaan rollen. De tragedie behoort tot een wereld waarin zoiets<br />

bestaat als een onherroepelijk lot, wat de Grieken moira noemden, of ook<br />

wel anankè.<br />

Deze denkwijze is de Hebreeuwse Bijbel volkomen vreemd. Volgens<br />

het jodendom is er geen vaststaand eind, geen onherroepelijk lot, omdat<br />

wij mensen niet louter spelers zijn, maar medeschrijvers van het draaiboek.<br />

We weten van tevoren niet hoe de volgende scène zal verlopen, omdat<br />

dit van onszelf afhangt, en omdat we kunnen kiezen. Een opera kan tragisch<br />

zijn, maar het leven zelf niet, als je gelooft dat er menselijke vrijheid<br />

is, dat we kunnen veranderen, dat we ons anders kunnen gedragen dan<br />

we de vorige keer deden, en dat we dus als actief handelende mensen en<br />

niet louter spelers, een per definitie onkenbare toekomst tegemoet gaan<br />

— onkenbaar omdat ze afhangt van onszelf. Dat is de reden waarom het<br />

begrip tragedie in het jodendom niet bestaat, want het verhaal is nog niet<br />

afgelopen, en leven is leven, geen kunst.<br />

vii<br />

Nu wil ik een ander joods personage opvoeren, niet Eléazar of Halévy of<br />

Herzl, maar een man die hier in Amsterdam woonde: Baruch of Benedictus<br />

de Spinoza. Naast John Locke was Spinoza een van de grondleggers van<br />

het liberalisme. Ik zal hier niet uitgebreid ingaan op de Tractatus Theologico-<br />

Politicus, maar me beperken tot Spinoza’s gedachte dat een liberale samenleving<br />

alleen mogelijk is als de religieuze ver- en geschillen uit de weg zijn<br />

geruimd. Meer in het bijzonder meende hij dat joden niet langer joden<br />

zouden moeten zijn. We moeten inzien, zo zegt hij, dat de idee van een<br />

persoonlijke God niet plausibel is: God is niets anders dan het universum<br />

gezien sub specie aeternitatis. Hieruit volgt dat God niet het soort wezen is<br />

dat kan spreken. De Bijbel is dan ook van menselijke makelij, enzovoort,<br />

enzovoort. De prijs die betaald moet worden voor liberalisme, is het opgeven<br />

van de strikt particuliere religieuze identiteiten.<br />

Maar Spinoza maakt zelf deel uit van het drama van La Juive, dat verhaalt<br />

van de haat tussen jood en christen. Spinoza was namelijk een afstammeling<br />

van marranen: Spaanse en Portugese joden die zich onder dwang<br />

hadden bekeerd tot het christendom, maar in het geheim jood bleven.<br />

De marranen waren op twee manieren tot buitenstaanders gemaakt: van<br />

christelijke zijde werden ze gewantrouwd omdat ze ervan verdacht werden<br />

hun joodse geloof nog steeds te beoefenen, en van joodse zijde werden<br />

ze gewantrouwd omdat ze hun volk in de steek hadden gelaten en als<br />

19


het ware naar de andere kant waren overgelopen. Marranen droegen beide<br />

kanten van het drama van La Juive in zich. Het is niet zo moeilijk om te<br />

begrijpen waarom juist voor een afstammeling van marranen het einde van<br />

alle specifieke identiteiten een vurig gewenst doel is: laat me christen zijn<br />

noch jood, maar simpelweg mens.<br />

En dat is inderdaad een van de elementen van het politiek liberalisme,<br />

namelijk dat het een zekere mate van secularisatie impliceert. Daar is niets<br />

op tegen, als je ervan uitgaat, zoals vrijwel elke zichzelf respecterende intellectueel<br />

in de moderne tijd deed, dat godsdienst hoe dan ook op sterven<br />

na dood was. Godsdienst is echter niet gestorven. Als redacteur respectievelijk<br />

correspondent in Washington van The Economist gebruikten John<br />

Micklethwait en Adrian Wooldridge dit gegeven in de titel van hun onlangs<br />

verschenen boek: God is Back. Om de titel van een ander boek aan te halen,<br />

waaraan ik een bijdrage leverde, ondergaan wij momenteel een ‘desecularisatie<br />

van de wereld’. Als dit inderdaad zo is, kunnen we ons niet op Spinoza’s<br />

denkwijze verlaten, en moeten we een andere manier zien te vinden.<br />

viii<br />

Is er een alternatief? Al lange tijd fascineert mij een passage in John Plamenatz’<br />

Man and Society, waarin hij de vraag opwerpt waarom gewetensvrijheid,<br />

die bij uitstek moderne vorm van vrijheid, juist in het zeventiende-eeuwse<br />

Europa ontstond. Ik citeer:<br />

Als we nagaan hoe gewetensvrijheid in het Westen van steeds groter<br />

belang werd geacht, vind ik het frappant dat ze voor het eerst werd<br />

verdedigd en gekoesterd in een tijd van krachtige geloofsovertuigingen.<br />

Ze deed voor het eerst opgeld bij volkeren die, in tegenstelling tot de<br />

Romeinen en de Grieken, dogmatische religies aanhingen, mensen aan<br />

wie eeuwenlang was voorgehouden dat niets zo belangrijk was als het<br />

juiste geloof te volgen, en die niet lang daarvoor nog dermate sterk in<br />

hun geloofsovertuigingen verdeeld waren geraakt dat ze niet konden<br />

hopen ooit nog tot overeenstemming te zullen komen. [...] Gewetensvrijheid<br />

werd niet uit onverschilligheid, niet uit scepticisme, niet uit<br />

louter ruimdenkendheid, maar uit geloof geboren.<br />

Wat nu? Hoe is het mogelijk dat dit nieuwe begrip kon opkomen in een<br />

tijd van fanatisme en godsdienstoorlogen? Plamenatz’ antwoord is even simpel<br />

als diepzinnig. Het is, zo zegt hij, maar een kleine stap van de overtuiging<br />

dat ‘geloof van het uiterste belang is en dat daarom iedereen het enig<br />

ware geloof zou moeten aanhangen’, naar de gedachte dat ‘geloof van het<br />

20


uiterste belang is en dat daarom iedereen moet kunnen leven volgens het<br />

geloof dat hem of haar waar toeschijnt’. Deze tweede redenering, waaruit<br />

de gewetensvrijheid is voortgekomen, is niet het gevolg van een spinozistische<br />

secularisatie, maar vloeit voort uit de kern van het geloof zelf:<br />

omdat mijn geloof voor mij van opperst belang is, kan ik begrijpen dat<br />

jouw geloof voor jou van opperst belang is.<br />

Maar hoe waarschijnlijk is het dat dit ook werkelijk gaat gebeuren? Is<br />

het tegendeel niet waarschijnlijker? Zet een aantal joden, christenen en<br />

moslims bij elkaar in een nauwe ruimte, en de kans is vrij groot dat het<br />

eind van het liedje is: wij hebben de waarheid in pacht, jullie zitten ernaast.<br />

Wij zijn de gereddenen, jullie de verdoemden. Wij zijn de kinderen van<br />

het licht, jullie zijn de kinderen van de duisternis. Wij zijn de kinderen<br />

van God, jullie zijn de satan, de antichrist, de ongelovigen. En daarmee<br />

zijn we terug in de wereld van La Juive.<br />

ix<br />

Mijn antwoord hierop is radicaal, namelijk dat we tolerantie, respectvolle<br />

coëxistentie en burgervrede niet langer moeten zien als een politiek probleem,<br />

maar in plaats daarvan als een godsdienstig probleem dat raakt aan<br />

de kern van de Abrahamitische monotheïsmen. We moeten onze vooropgezette<br />

ideeën opzijzetten en nagaan wat de Bijbel zelf over deze kwesties<br />

te melden heeft.<br />

Dit is mijn interpretatie, maar ik geloof dat ze verdedigbaar is. Ten eerste<br />

gaat ons mens-zijn vooraf aan welke specifieke godsdienstige expressie<br />

van ons mens-zijn ook. De Bijbel leert ons dat elke mens op zich het<br />

beeld en de gelijkenis is van God, voordat er ook maar iets gezegd wordt<br />

over de wijze waarop God moet worden aanbeden.<br />

Ten tweede: de morele en godsdienstige waarheid is een voortvloeisel<br />

van een verbond. Ze staat niet geschreven in de natuur. Ze kan niet worden<br />

ontdekt door de wetenschap. Ze kan niet worden gevonden in een<br />

wereld van platonische vormen. Ze behoort tot de wederzijds bindende<br />

overeenkomsten tussen God en de mens, de overeenkomsten die de Bijbel<br />

‘verbonden’ noemt.<br />

Ten derde. In de Hebreeuwse Bijbel is niet slechts sprake van één verbond,<br />

maar van twee: het ene met de hele mensheid, in Genesis 9, het<br />

andere met Abraham en zijn kinderen, in Genesis 17, waarvan de precieze<br />

inhoud in de dagen van Mozes wordt uiteengezet in Exodus 19-20. Dus<br />

zelfs nog voor ik jood ben, ben ik deel van een verbond dat de hele mensheid<br />

omvat, waarvan het kernbeginsel, in Genesis 9:6, de heiligheid van<br />

het menselijk leven is en het verbod op moord.<br />

21


Ten vierde: hieruit volgt dat het belangrijkste morele gebod in de Bijbel<br />

niet is ‘bemin uw naasten gelijk uzelf’, maar ‘bemin de vreemdeling, want<br />

u bent zelf vreemdelingen geweest’. Het is gemakkelijk om je naasten lief<br />

te hebben, moeilijk de vreemdeling lief te hebben, degene wiens geloof<br />

anders is dan het jouwe, maar dat vraagt het menselijk verbond van mij.<br />

Ten vijfde: God verschijnt aan ons in het gelaat van de vreemdeling.<br />

Dat is de thematiek van het boek Jona, die van God de opdracht krijgt<br />

een boodschap over te brengen aan de vijanden van Israël, de Assyriërs<br />

in Nineve, maar dan probeert te vluchten. Zij waren zijn volk niet. Maar<br />

God zegt in feite: zij zijn jouw volk niet, maar nog wel Mijn volk.<br />

Ten zesde: God heeft het universum geschapen om ruimte te maken<br />

voor de mensheid. In ruil daarvoor vraagt God ons om ruimte voor elkaar<br />

te maken.<br />

Wat gebeurt er als we het niet met deze stellingen eens zijn? Dan zijn we<br />

terug in een wereld waarin mensen haten in naam van de God van liefde,<br />

oorlog voeren in naam van de God van vrede, wreedheden begaan in naam<br />

van de God van deernis, en moorden in naam van de God van het leven.<br />

Dat is geen godsdienst, maar heiligschennis.<br />

x<br />

En nu voeg ik mijn laatste joodse personage toe aan dit drama van La Juive.<br />

Ik leerde Isaiah Berlin tegen het eind van zijn leven kennen. Hij was een<br />

seculiere jood. Hij zei ooit tegen mij: ‘Wat je ook doet, begin tegen mij<br />

niet over godsdienst. Zodra het over God gaat, ben ik toondoof.’ Toen vroeg<br />

hij me hoe ik als filosoof gelovig kon zijn. Ik antwoordde: ‘Als dat de zaak<br />

voor jou vergemakkelijkt, beschouw me dan maar als een afvallige ketter.’<br />

‘Ik snap je, beste jongen,’ antwoordde hij, ‘ik snap je donders goed.’<br />

Er was een bepaalde passage die ik graag met hem wilde bespreken,<br />

hij staat aan het eind van zijn bekende essay ‘Twee opvattingen<br />

van vrijheid’, waar Berlin Schumpeter citeert: ‘Beseffen hoe betrekkelijk<br />

de geldigheid is van je overtuigingen en ze toch onverschrokken verdedigen,<br />

is wat een beschaafd mens van een barbaar onderscheidt.’ Hetgeen mij,<br />

net als Michael Sandel, de vraag ingaf: als je overtuigingen slechts betrekkelijk<br />

geldig zijn, waarom zou je ze dan onverschrokken verdedigen? Ik<br />

geloof niet dat de liberale democratie op basis van moreel relativisme kan<br />

worden verdedigd tegen absolutistische overtuigingen.<br />

Maar het kwam er niet van. Toen ik eind 1997 zijn nummer draaide<br />

om een afspraak te maken, kreeg ik Lady Aline aan de lijn: ‘Opperrabbijn,<br />

we hadden het net over u.’ ‘Hoe dat zo?’ vroeg ik. ‘Isaiah wil dat u zijn<br />

begrafenis leidt.’ Ik zei haar dat ze moest zorgen dat Isaiah zich niet zulke<br />

22


morbide gedachten in zijn hoofd haalde, maar hij wist het. Vier dagen later<br />

overleed hij, en ik leidde de begrafenis. Isaiah was dan wel geen gelovige<br />

jood, maar wel een loyale.<br />

Ik geloof dat we in een tijd van desecularisatie, van herwonnen religieus<br />

besef, de liberale democratie niet kunnen verdedigen in de bewoordingen<br />

die Spinoza en Berlin ieder voor zich daartoe kozen. Wij, of liever<br />

gezegd, degenen van ons die een geloofsovertuiging hebben, moeten haar<br />

verdedigen op basis van absolute principes: de heiligheid van het leven, de<br />

waardigheid van het menselijk individu en het principe dat centraal staat<br />

in het universele verbond, namelijk wederzijdsheid. Ik kan mijn vrijheid<br />

niet kopen ten koste van de jouwe. Ik kan jou niet vragen mijn geloof te<br />

respecteren als ik niet bereid ben jouw geloof te respecteren. Nogmaals,<br />

de instandhouding van de vrijheid, de vrijheid van ons allen samen, kan<br />

niet langer worden gezien als louter een politiek probleem, maar moet ook<br />

als een religieus probleem worden beschouwd.<br />

Mijn stelling is niet dat in een liberale democratie iedereen godsdienstig<br />

zou moeten zijn, maar, integendeel, dat alle mensen met een religieuze<br />

overtuiging de liberale democratie moeten respecteren. Waarom? Omdat<br />

zij iets tot stand heeft gebracht waartoe geen enkele godsdienst ooit op<br />

eigen kracht in staat is geweest: het scheppen van een omgeving waarin<br />

mensen die er fundamenteel verschillende geloofsovertuigingen op nahouden,<br />

vreedzaam met elkaar kunnen samenleven. De liberale democratie<br />

vraagt van ons iets wat de Bijbel zelf ons in wezen al voorhoudt: dat we ons<br />

gezamenlijk mens-zijn voorrang geven boven onze specifieke geloofsovertuiging<br />

en dit als een noodzakelijke voorwaarde daartoe beschouwen.<br />

Dat is een stap die de sleutelfiguren in La Juive niet konden zetten. Er<br />

is geen enkel moment waarop Brogni, de kardinaal, en Eléazar, de jood,<br />

elkaar niet als christen en jood tegemoet treden, maar als vaders die hun<br />

kinderen verloren hebben, die samen kunnen huilen en zich met elkaar<br />

verbonden weten in hun kwetsbaarheid en rouw. Dat gebeurde in het<br />

Midden-Oosten, toen joden en Palestijnen die kinderen hadden verloren<br />

in het huidige conflict, de handen ineensloegen en er bij beide partijen op<br />

aandrongen een eind te maken aan het bloedvergieten en de tranen.<br />

Alle godsdiensten moeten door de duistere nacht van de ziel gaan, ze<br />

moeten de vijandigheid en de vooroordelen die ze hebben uitgedragen, al<br />

het geweld en bloedvergieten dat ze veroorzaakt hebben, onder ogen zien<br />

en dan zich de vraag stellen: is dit wat God wil? Is dit wat het betekent<br />

om naar Gods beeld geschapen te zijn of is het daarentegen een poging<br />

om God naar ons beeld te scheppen? Noemt Eléazar God een boze vader<br />

omdat God een boze vader is of omdat Eléazar zelf een boze vader was?<br />

23


xi<br />

Ik heb gesproken vanuit de joodse ervaring in Europa, waarvan La Juive<br />

slechts een klein maar bijzonder hoofdstuk uitmaakt. Ik heb gesproken over<br />

de pijn. Maar dit verhaal heeft nog een andere kant. De joden hebben veel<br />

aan Europa bijgedragen. Enkele van de grootste denkers kwamen uit hun<br />

midden: in de natuurkunde Einstein, in de psychiatrie Freud, in de sociologie<br />

Durkheim, in de antropologie Lévi-Strauss, in de literatuur Proust en Kafka,<br />

in de filosofie Bergson en, natuurlijk, Isaiah Berlin; in de muziek Mahler en<br />

Schönberg en, niet te vergeten, Halévy. Waar het gaat om de wereld van de<br />

geest, hebben zij heiligen en geleerden voortgebracht, dichters en filosofen,<br />

ethici en mystici. Hoe zwaar ze ook op de proef werden gesteld, over het<br />

algemeen hielden ze vast aan hun geloof. En dat doen ze nog steeds.<br />

De joden hadden één geluk, hoewel zij dat eerst ervoeren als een vloek.<br />

In Babylon, in de dagen van Jeremia en de verwoesting van de eerste tempel,<br />

ondervonden ze wat het betekende om te leven als een minderheid in<br />

een samenleving waarvan de godsdienst niet met de hunne strookte. Jeremia<br />

schreef hun een brief, die te lezen is in hoofdstuk 29 van het boek dat<br />

zijn naam draagt. Hij zei: ‘Zet u in voor welvaart van de stad waarheen ik u<br />

verbannen heb, en bidt voor haar tot Jahwe, want van haar welvaart hangt<br />

de uwe af.’ Volgens dat principe hebben de joden in de diaspora sindsdien<br />

geleefd. Ze probeerden nooit hun geloof aan anderen op te leggen. Het<br />

enige wat ze verlangden, was de vrijheid om trouw te zijn aan hun geloof<br />

en ondertussen een zegen te zijn voor anderen, ongeacht hun geloof. Ze<br />

beoefenden integratie zonder assimilatie. Ze werden wat Halévy zelf werd:<br />

ze droegen bij aan het menselijk verbond terwijl ze trouw bleven aan hun<br />

eigen verbond.<br />

De werkelijke godsdienstige scheidslijn vandaag de dag is niet die tussen<br />

joden, christenen en moslims, maar tussen degenen voor wie religie een<br />

vorm van machtswil is en degenen die haar zien als de wil tot leven, alle<br />

leven. Mijn definitie van fundamentalisme is de poging een enkelvoudige<br />

waarheid op te leggen aan een meervoudige wereld, en dat streven heeft<br />

meer te maken met imperialisme dan met nederigheid jegens onze door<br />

God geschapen diversiteit.<br />

xii<br />

Ter afsluiting wil ik teruggaan naar een kort maar zeer betekenisvol moment<br />

in het tweede bedrijf van La Juive, het moment waarop Rachel beseft dat<br />

de man die ze kent als Samuel, eigenlijk Léopold, geen jood is. Dit gebeurt<br />

tijdens het pesachmaal, als Eléazar hem een stuk matze geeft, en hij dit discreet,<br />

maar niet discreet genoeg, weggooit.<br />

24


Er zijn hier twee vreemde dingen aan de hand. Als we uitgaan van de<br />

interne logica van het verhaal, waarom zou Léopold, een christen, dan<br />

iets eetbaars weggooien dat hem door een jood wordt aangeboden? Ten<br />

tweede: waarom geeft Halévy, wiens vader en grootvader zeer ontwikkelde<br />

joden waren, een verklaring voor het eten van ongedesemd brood<br />

die evident bezijden de waarheid is? Hij zegt dat het te maken heeft met de<br />

rituele onreinheid van desem. Natuurlijk is hier niets van aan, want als dit<br />

wel zo was, zouden joden het hele jaar door geen gedesemd brood mogen<br />

eten en niet alleen niet tijdens het paasfeest, als de uittocht uit Egypte, de<br />

overgang van slavernij naar vrijheid, wordt herdacht. Dit is zo’n flagrante<br />

fout, die een vijfjarig joods kind nog niet zou maken, dat je je kunt afvragen<br />

of er eigenlijk geen opzet achter zit.<br />

Ik vermoed dat deze twee vragen als volgt kunnen worden beantwoord.<br />

Léopold gooit het ongedesemde brood weg vanwege de blood libel<br />

(‘bloedbeschuldiging’): de middeleeuwse antisemitische mythe, springlevend<br />

in 1414, dat joden christenkinderen vermoorden om hun bloed te<br />

verwerken in het ongezuurde pesachbrood, een mythe die ongelooflijk<br />

genoeg in geactualiseerde vorm nog steeds de ronde doet in bepaalde contreien<br />

van het Midden-Oosten.<br />

Halévy laat Eléazar de evident foute verklaring geven voor het ongedesemde<br />

brood om de joden in het publiek te laten weten dat Eléazar geen<br />

echte jood is. Hij is de jood zoals christenen hem zich voorstellen, die<br />

denkt in termen van rituele zuiverheid en die alle niet-joden als onzuiver<br />

beschouwt. Halévy vertrouwt erop dat zijn geloofsgenoten deze aanwijzing<br />

zullen oppikken, en weten: dit slaat niet op ons.<br />

Want wat is het ongezuurde brood, de matze, dan wel? De Bijbel noemt<br />

het ‘het brood van ellende’, het brood dat mensen als slaaf te eten krijgen. Het<br />

Hebreeuwse woord matzah heeft ook de betekenis van strijd, conflict, twist.<br />

Als er matzah is, een botsing van beschavingen, dan is er uiteindelijk altijd<br />

wel iemand die matzah moet eten, het brood van ellende. De echte pesachviering,<br />

niet die in de opera, begint met de woorden die Halévy al vanaf<br />

zijn vroegste jeugd gekend moet hebben: ‘Dit is het brood van ellende, dat<br />

onze voorouders aten in Egypte. En laat allen die hongerig zijn, zich rond<br />

deze tafel scharen.’ Als we bereid zijn ons brood en onze ellende te delen,<br />

zijn we al een eind gevorderd op de weg naar vrijheid.<br />

Graag wil ik met de volgende gedachte afsluiten. Er zijn twee manieren<br />

waarop je La Juive kunt beleven: als een Grieks verhaal waarin het tragische<br />

element overheerst of als een joods verhaal waarin het hoopvolle<br />

element overheerst. Wat is het verschil? Wie de opera vanuit het ene<br />

25


perspectief ziet, zegt: ‘Zo is het nu eenmaal.’ Wie hem vanuit het andere<br />

perspectief ziet, zegt: ‘Zo moet het nooit meer worden.’ Geen ingebedde<br />

tragedies meer. Geen haat meer in naam van de God van liefde. Ik zou<br />

graag denken dat de jood Halévy een opera schreef getiteld La Juive, in<br />

de hoop dat de Europese geschiedenis ooit vanuit joods perspectief zou<br />

worden gelezen.<br />

Vertaald door Janneke van der Meulen<br />

26


ANNE APPLEBAUM<br />

Van geluk spreken<br />

In mijn geheugen liggen twee verschillende versies van de val van de<br />

Berlijnse Muur opgeslagen. De ene is de gebeurtenis zoals die door de<br />

televisie is uitgezonden en verankerd ligt in het publieke geheugen: wegschietende<br />

champagnekurken, dansende en juichende mensen, politici<br />

die tranentrekkende toespraken houden. De andere versie, die ik een<br />

dag later met eigen ogen zag, is onprettiger, vreemder, bedreigender:<br />

agressieve mensen, nerveuze soldaten, zwijgende, verwarde Oost-Berlijners.<br />

De discrepantie tussen de verschillende beelden is zo frappant dat<br />

ik sindsdien voorgoed anders tv kijk en kranten lees. Steeds wanneer ik<br />

op tv juichende mensenmenigten zie, vraag ik me af wat zich op datzelfde<br />

moment óók afspeelde, net buiten het blikveld van de camera.<br />

Wat niet wil zeggen dat in Berlijn geen champagnekurken de lucht in<br />

schoten. En misschien had ik er zelf nog wat meer van gezien als ik op<br />

11 november 1989 al ter plaatse was geweest toen de Oost-Duitsers nog<br />

maar net waren begonnen over de muur te klimmen. De jubelstemming<br />

was geen lang leven beschoren en ik arriveerde pas een paar uur nadien.<br />

Sterker nog, ik kon pas de volgende dag Warschau uit. Destijds moest je<br />

heel wat voorbereidingen treffen voordat je Oost-Duitsland in mocht:<br />

een speciale verzekering afsluiten, extra brandstof inslaan (daar was een<br />

tekort aan), enzovoort. Als gevolg hiervan vertrokken we pas ’s avonds,<br />

waarna we de hele nacht doorreden over de tweebaansweg die toen<br />

van Warschau naar Berlijn liep, en zo heel wat Russische trucks inhaalden.<br />

Het was een lange rit, maar ik kan me niet herinneren dat ik moe<br />

was. We juichten toen we de grens met Duitsland passeerden, we juichten<br />

toen we de borden ‘Berlijn’ zagen, en we juichten toen de bewaker<br />

bij Checkpoint Charlie ons midden in de nacht doorliet terwijl dat<br />

officieel nog illegaal was. Wie kon het iets schelen? Wie wist op dat<br />

moment wat de regels waren? Wij niet. Maar we waren er vrijwel zeker<br />

van dat de grote drommen mensen bij de Muur ook stonden te juichen.<br />

27


Dat was niet het geval. Terwijl we door een spookachtig, verlaten Oost-<br />

Berlijn reden, zagen we wel het vele licht rondom de Brandenburger Tor,<br />

maar wat we hoorden, was niet meer dan geroezemoes. Sterker nog, terwijl<br />

ik de daaropvolgende 48 uur toch bijna continu door Oost- en West-<br />

Berlijn heb gezworven — en dus weinig heb geslapen — heb ik niet één<br />

keer een mensenmenigte horen juichen. Maar weinigen realiseren zich<br />

tegenwoordig dat de val van de Berlijnse Muur in werkelijkheid niet één<br />

grote, vrolijke gebeurtenis was.<br />

Ik zou zelfs willen zeggen dat de stemming onder de mensen zonder meer<br />

beroerd kon worden genoemd, tegen de tijd dat wij daar aankwamen. Zeker,<br />

de mensen waren er, en misschien waren velen van hen inderdaad dronken.<br />

Ze zaten beslist op de Muur — iets waarvoor ze slechts een week eerder een<br />

kogel in hun borstkas zouden hebben gekregen. Maar zodra ze daar zaten,<br />

wisten ze niet meer wat ze moesten doen, want ze wisten niet wat er verder<br />

nog zou gebeuren. Iets lager stonden Oost-Duitse grenswachten, nog steeds<br />

in gevechtstenue, met maskers en wapenstokken. Hun gezicht was niet te<br />

zien, ze stonden er roerloos en zwijgend bij. Maar uit hun lichaamstaal sprak<br />

dat ze zenuwachtig waren. Uiteindelijk, onvermijdelijk, bleek de verleiding<br />

om de bewakers te pesten, niet te weerstaan: daar stonden ze, gewapend en<br />

nerveus, slechts een handjevol mannen tegenover de honderden die op de<br />

muur zaten. Eerst bleef het bij een beetje plagerij en kregen ze af en toe een<br />

fles naar hun hoofd. Toen begon een man die vlak bij me zat, een spelletje<br />

te spelen. Hij stond op en sprong van de Muur af, van het westen naar het<br />

oosten, in het niemandsland waar de bewakers stonden. De bewakers schoten<br />

meteen op hem af, pakten hem op en gooiden hem terug. De menigte<br />

reageerde verontwaardigd. Vervolgens deed iemand verderop hetzelfde; de<br />

bewakers wierpen ook deze indringer terug. Dit gebeurde zo nog een paar<br />

keer, en nu bedenk ik dat dit het moment was waarop schoten hadden kunnen<br />

vallen. Het was gedaan met de gevestigde orde, mannen met wapens<br />

en zonder duidelijke instructies stonden tegenover een vijandige menigte.<br />

En die vijandige menigte werd steeds bozer. Dit was precies het moment<br />

waarop de mensen een begin maakten met de afbraak van de Muur, aanvankelijk<br />

met dingen die ze bij zich hadden (wij gebruikten een zakmes)<br />

en later met hamers en beitels. Ze deden dat toen nog niet uit commerciele<br />

overwegingen — wat pas gebeurde toen ondernemers stukken Muur<br />

aan toeristen begonnen te verkopen — maar uit woede; ze ramden er met<br />

brute kracht op los om hun haat uit te bannen. Maar waarop was die haat<br />

gericht? De politie? De Muur? Wie zal het zeggen.<br />

Elders in Berlijn hing eenzelfde bevreemdende sfeer. Bij zonsopgang<br />

lieten we de Brandenburger Tor achter ons en liepen naar het westelijk<br />

28


deel van de stad. Duizenden Oost-Duitsers waren al in allerijl naar het<br />

westen getrokken, ervan overtuigd dat de Muur op ieder moment weer<br />

kon worden gesloten. De McDonald’s bij het station Tiergarten was barstensvol<br />

met Oost-Berlijners in nylon jacks. Tientallen van hen sliepen op<br />

de vloer van een van de kleine winkelcentra achter de Kurfürstendamm.<br />

Eén man lag gewikkeld in een Amerikaanse vlag voor een elektronicazaak.<br />

Eeuwig jammer dat ik geen camera bij me had om zo’n indringende Valvan-de-Muur-foto<br />

te maken om te bewijzen dat ik dat soort dingen echt<br />

heb meegemaakt. Wat dus wel zo is.<br />

Maar op andere plekken heerste een andere sfeer. In de buurt van de<br />

Muur stonden oosterlingen in de rij voor geïmproviseerde kiosken te wachten<br />

tot ze het handjevol Duitse ‘welkomstmarken’ kregen dat de West-<br />

Duitse bondskanselier Helmut Kohl ze had beloofd. Achteraf gezien was<br />

deze actie een verbluffend staaltje organisatiekunst én een geniale zet: wie<br />

weet wat er gebeurd zou zijn als duizenden straatarme Oost-Berlijners lastig<br />

waren gaan doen voor de deur van de chique zaken van West-Berlijn.<br />

Kohl moet hebben vermoed dat het geweld op de loer lag.<br />

Dat was een juiste inschatting. Nu, achteraf, hebben wij, die overal in<br />

de stad tot ontsteltenis van de bewakers bij controleposten opdoken, de<br />

indruk dat dit sprookje als vanzelf een happy end moest krijgen, dat Oost-<br />

en West-Duitsland weer één zouden worden. Maar indertijd leek niets<br />

voor de hand te liggen. Per slot van rekening was de Muur alleen maar<br />

opengegaan omdat een onhandig lid van het Oost-Duitse politbureau daar<br />

tijdens een persconferentie op tv een vraag over kreeg en iets vaags had<br />

gemompeld bij wijze van antwoord. Binnen een paar uur na die tv-uitzending<br />

eisten Oost-Berlijners om er door te worden gelaten. Zodra een<br />

van hen besloot het hek van de dam te halen, volgde de rest.<br />

Inmiddels weten we dat de enorme drommen mensen bij de Brandenburger<br />

Tor serieus gevaar liepen. Precies toen ik samen met honderden<br />

andere mensen op de Muur zat, spraken leiders van het politbureau<br />

elkaar tijdens een spoedbijeenkomst, waarbij ze overwogen geweld te<br />

gebruiken. En het had heel goed zo ver kunnen komen: in Leipzig, de<br />

Oost-Duitse stad waar een paar weken daarvoor grootschalige anticommunistische<br />

demonstraties hadden plaatsgevonden, verwezen de ziekenhuizen<br />

op een gegeven moment al hun niet-spoedeisende patiënten naar<br />

elders door en werden grote hoeveelheden bloedplasma klaargezet voor de<br />

grote klap die nooit zou komen. Leden van het Oost-Duitse leger waren<br />

boos (en zijn dat waarschijnlijk nog steeds) dat men de situatie zo ver uit<br />

de hand had laten lopen en wilden deze een halt toeroepen.<br />

Wat als ze zich hadden overgegeven aan hun woede? De hele geschie-<br />

29


denis van de val van de Muur zou er dan heel anders uit hebben gezien,<br />

veel tragischer. Niets was onvermijdelijk, de uiteindelijke gang van zaken<br />

stond niet in de sterren geschreven — en niets stemde overeen met de beelden<br />

die de televisie later uitzond. Moderne media neigen ernaar alles wat<br />

afwijkt glad te strijken, zich te focussen op het cliché, de bizarre gebeurtenissen<br />

die zich in de periferie voordoen te negeren. En ja, die opgewekte<br />

tv-beelden zouden zelfs tot op zekere hoogte debet kunnen zijn aan de<br />

teleurstelling in de hereniging die vlak daarna in Oost-Duitsland voelbaar<br />

werd. Hoeveel Oost-Duitsers zaten thuis via de televisie naar de festiviteiten<br />

te kijken en begrepen niet waarom ze niet opgetogen waren maar<br />

in verwarring? Hoeveel West-Duitsers zagen de foto’s waar de blijdschap<br />

vanaf droop en veronderstelden dat alles goed zou komen, dat de hereniging<br />

soepel zou verlopen? De beelden lieten de vrolijkheid zien, niet de<br />

ongerustheid en het sluimerende geweld.<br />

Wat in het geheel niet wil zeggen dat de val van de Muur een kwalijke<br />

zaak was. Integendeel, de meeste problemen — van politieke, sociaal-economische,<br />

milieutechnische aard — waarmee de oostelijke helft van Duitsland<br />

nog altijd kampt (ja, zelfs heel Oost-Europa), zijn een rechtstreeks<br />

gevolg van het stompzinnige beleid van de communistische regimes. Evenmin<br />

wil dit zeggen dat de Oost-Duitsers niet wilden dat de Muur zou vallen.<br />

Daar verlangden ze hartstochtelijk naar.<br />

Maar wel is het zo dat op de avond van 9 november 1989 in Berlijn<br />

plotseling een vacuüm ontstond: alle regels stonden op losse schroeven.<br />

Niemand wist wat er hierna zou gebeuren, en ook niet of die gebeurtenissen<br />

goed of slecht zouden uitpakken. En niet alle gemengde gevoelens<br />

die men gewaarwerd als gevolg van dit vacuüm, deze vrijheid – blijdschap,<br />

paniek, verwarring – konden gemakkelijk worden verklaard, begrepen of<br />

in beeld gebracht tijdens het late journaal. De andere waarheid, die wij die<br />

in ‘vrije’, liberale maatschappijen leven, veel moeilijker onder ogen kunnen<br />

zien, is dat de scheidslijn tussen vrijheid en geweld, en tussen vrijheid<br />

en angst, soms veel vager is dan we voor onszelf willen toegeven. Toen<br />

we naar Berlijn reden, verwachtten we ‘vrijheid’ te zullen aantreffen aan<br />

de voet van de gevallen Muur. Maar het ontbreken van gezag is iets anders<br />

dan vrijheid. Het is verwarring. En die kan snel omslaan in anarchie, tenzij<br />

het vacuüm meteen wordt opgeheven.<br />

In plaats van te veronderstellen dat de nasleep van die avond in november<br />

1989 maar één parcours kon volgen — iets waarnaar we allemaal neigen<br />

— en dat de vreedzame onttakeling van het Oostblok zich wel móest voordoen,<br />

kunnen we ons misschien beter afvragen: waarom bleef het geweld<br />

in Berlijn uit? Want elders kon wel degelijk geweld worden gesignaleerd:<br />

30


in Roemenië en Albanië leidde de instorting van het communisme meteen<br />

tot grote maatschappelijke chaos, met schietpartijen, plunderingen en<br />

moord. In Rusland kwam het geweld in golven: zo was er de couppoging<br />

van 1991 en vervolgens de opstand van het parlement in 1993, die eindigde<br />

toen tanks in opdracht van president Boris Jeltsin het vuur op het<br />

parlementsgebouw openden. Geweld dat rechtstreeks voortvloeide uit een<br />

gebrekkig gezag van hogerhand, deed zich op gezette tijden sporadisch<br />

voor in Armenië, Azerbeidzjan, Litouwen, Georgië en in Centraal-Azië.<br />

Van tijd tot tijd steekt het weer de kop op.<br />

Wat die paar cruciale dagen na de eerste gebeurtenissen voorkwam dat<br />

Berlijn met geweld te maken kreeg, en wat de maanden erna veel Midden-<br />

Europese landen van de ondergang redde, was naar mijn inzien de kracht<br />

van het voorbeeld. Eind jaren tachtig kon je Polen, Tsjechen en anderen<br />

met grote regelmaat horen zeggen dat ze zo hevig naar een ‘normale’<br />

samenleving verlangden. En met ‘normaal’ bedoelden ze ‘West-Europees’.<br />

Ze wilden kapitalisme, verzorgingsstaten en een vrije democratie. In de taal<br />

van dat Europa stond ‘succes’ voor vrije meningsuiting, gekozen volksvertegenwoordigers<br />

en een overvloed aan producten in de supermarkten.<br />

Dit paradigma was zo krachtig dat het ook de grenswachten die de Muur<br />

bewaakten, niet onberoerd liet: tijdens een interview jaren later zei de<br />

grenswacht die besloot het hek te openen, dat hij het domweg deed omdat<br />

hij geen bevel had gekregen om het níet te doen, en omdat hij geen zin<br />

meer had om een absurde grens te bewaken.<br />

Maar de leden van het politbureau die besloten het vuur niet te openen,<br />

waren eveneens behept geraakt met dit gevoel van onvermijdelijkheid, het<br />

verlangen terug te keren naar een ‘normale’ situatie. Dat gold ook voor<br />

de Stasi. Net als de Russische kgb wist de Stasi immers het beste hoe hun<br />

eigen communistische economieën ervoor stonden en hoeveel ze achterop<br />

waren geraakt ten opzichte van het Westen. De Stasi beschikte over de<br />

juiste statistieken, wist hoeveel mensen van plan waren naar het Westen<br />

te vluchten, hoeveel mensen hadden deelgenomen aan de protestmarsen<br />

die zich de voorafgaande weken in heel het land hadden voorgedaan. Als<br />

de Sovjet-Unie niet meer achter hen stond — op dat moment leek dat het<br />

geval te zijn — hadden zij ook geen zin meer om vast te houden aan de<br />

mythe dat hun samenleving succesvoller was dan andere.<br />

Verder oostwaarts — in Rusland, bijvoorbeeld — verloor het voorbeeld<br />

van de succesvolle vrije democratie aan kracht. En later constateerden<br />

we dat het in andere delen van de wereld non-existent was. Dat gold<br />

bijvoorbeeld voor Irak, waar de val van Saddam Hoessein voor jaren een<br />

vloedgolf van geweld teweegbracht. Het blijkt dat vrije democratie als<br />

31


idee in theorie niet per se aantrekkelijk hoeft te zijn. Voor een Afghaans<br />

stamhoofd, dat zijn macht ontleent aan zijn familiebetrekkingen, heeft het<br />

mogelijk totaal geen aantrekkingskracht, wat ook geldt voor een Iraanse<br />

moellah, die zijn macht ontleent aan God; of voor een fabrieksarbeider in<br />

de Sovjet-Unie, die zijn trots vooral ontleende aan de status van zijn land<br />

als supermacht.<br />

Maar de vrije democratie is in de praktijk bijzonder aantrekkelijk, in<br />

elk geval wanneer die samenvalt met een langdurige periode van vrede en<br />

voorspoed, zoals in het naoorlogse West-Europa. Dat de gevoelens van<br />

onrust en verwarring die op 10 en 11 november 1989 in Berlijn zo voelbaar<br />

waren, niet tot chaos en geweld leidden, is te danken aan het feit dat<br />

de Oost-Duitsers — alle Oost-Duitsers — ervan uitgingen dat het West-<br />

Duitsland zoals ze dat decennialang op de televisie hadden gezien en op<br />

de radio hadden gehoord, het ontstane vacuüm zou opvullen. Het Westen<br />

was echt, het Westen was tastbaar, het Westen lag pal aan de andere<br />

kant van de Muur.<br />

In dat opzicht was Berlijn niet wezenlijk geschikter voor de vrije democratie<br />

dan andere plaatsen op de wereldbol; Berlijn had gewoon geluk. In<br />

feite mogen we allemaal van geluk spreken dat de hereniging van Midden-<br />

en West-Europa in de jaren negentig plaatsvond, tijdens een periode<br />

van grote rijkdom en voorspoed — en niet, bijvoorbeeld, tijdens de jaren<br />

dertig, toen West-Europa overheerst werd door fascisten en andere autoritaire<br />

machthebbers. We mogen van geluk spreken dat de uitbreiding van<br />

de Europese Unie en de navo zo soepel is verlopen. We mogen van geluk<br />

spreken dat het begrip ‘vrijheid’ zo snel vertaald werd naar democratische<br />

instituten. En misschien moeten we er niet van uitgaan dat veranderingen<br />

elders net zo fortuinlijk zullen uitpakken.<br />

Vertaling Joris Vermeulen<br />

32


RAMIN JAHANBEGLOO<br />

Thanatopolitiek, of de politiek<br />

van de dood<br />

Het drama La Juive — het meesterwerk van Halévy — bevat de drie<br />

bestanddelen van alle grote drama’s: liefde, dood en wraak. Die drie elementen<br />

maken dat deze opera een bijzondere interpretatie vereist en dat<br />

het lastig en controversieel is om hem uit te voeren. Ondanks dat lastige en<br />

controversiële karakter is het thema van La Juive — religieuze onverdraagzaamheid<br />

—, vooral in relatie met de thema’s vervolging en levensoffer,<br />

hoogst relevant geworden voor het debat in de huidige wereld.<br />

Wat dat betreft valt Halévy’s La Juive te vergelijken met Beethovens<br />

Fidelio. Beethoven en Halévy constateren beiden in hun respectieve opera’s<br />

dat men zijn leven over moet hebben voor de vrijheid. Zij vinden echter<br />

ook dat het levensoffer een existentiële omwenteling en een ontwikkeling<br />

van historische importantie teweegbrengt. Beethoven heeft over Fidelio<br />

gezegd: ‘Van al mijn kinderen heeft dit mij de zwaarste barensweeën<br />

gekost, heeft dit mij de grootste smart gegeven, en is dit mij daarom het<br />

dierbaarst.’ Misschien is dat de reden waarom Beethovens Fidelio bij uitstek<br />

representatief is voor de diepzinnige aard van deze kunstenaar en voor zijn<br />

sublieme doorleefdheid. We mogen Beethovens Fidelio niet alleen opvatten<br />

als een voorbeeldig stuk muziek, maar ook als in muziek verklankte<br />

morele voorbeeldigheid. Dat betekent dat de ethische boodschap van Fidelio<br />

niet volkomen kan worden begrepen zolang de wezenlijke ethiek van<br />

Beethovens kunstzinnige uiting niet wordt geopenbaard.<br />

Anders dan vele andere muzikale werken is Beethovens Fidelio in de<br />

afgelopen tweehonderd jaar gestaag met de generaties van luisteraars mee<br />

gerijpt, doordat het de spirituele uitdrukking is van een kijk op het leven<br />

die de mogelijkheid in zich draagt om zich het leven voorbij het lijden<br />

voor te stellen. Het operapubliek heeft daar uiteraard geen boodschap aan<br />

en kan genieten van de muziek op zich. Maar Fidelio is onvergelijkelijk.<br />

De opera Fidelio heeft het niet alleen in zich de luisteraar te maken tot een<br />

hartstochtelijk liefhebber van klassieke muziek, maar ook tot een harts-<br />

33


tochtelijk aanhanger van de vrijheid. Fidelio is in wezen een revolutionaire<br />

opera of, nauwkeuriger gezegd, een opera die een muzikale afspiegeling is<br />

van het ideaal van het revolutietijdperk. Maar er is meer. Deze opera kan,<br />

zoals zoveel van Beethovens muziek, een groot deel van zijn macht openbaren.<br />

Beethovens ‘kind van smart’ is een opera van het volk; het is een<br />

verbeelding van kleine mensen die grote dingen doen, zoals een vrouw<br />

die zich als man vermomt om haar echtgenoot, een politiek gevangene,<br />

te redden.<br />

Maar naarmate de personages een meer symbolisch karakter krijgen,<br />

laat Fidelio de simpele decors en theatrale expressie achter zich en wordt<br />

het, zoals Wilhelm Furtwängler het niet lang na het einde van de Tweede<br />

Wereldoorlog noemde, een ‘mis’. Volgens Furtwängler is Fidelio ‘geen<br />

opera in de gebruikelijke zin, zomin als Beethoven een musicus voor het<br />

theater is of een dramaturg. Hij is veel meer, hij is een compleet musicus,<br />

en sterker nog, hij is een heilige en een ziener. Het is niet een materieel<br />

effect dat ons verontrust, en al evenmin het feit van de ‘gevangenschap’ —<br />

iedere film zou dezelfde uitwerking kunnen hebben. Nee, het is de muziek,<br />

het is Beethoven zelf. Het is dat ‘heimwee naar de vrijheid’ dat hij voelt,<br />

of liever, dat hij ons doet voelen — dát is wat ons tot tranen toe ontroert.<br />

Zijn Fidelio heeft meer weg van een mis dan van een opera; de gevoelens<br />

die het uitdrukt, stammen uit de sacrale sfeer en prediken een ‘religie van<br />

de menselijkheid’ die wij nog nooit zo schoon of zo noodzakelijk hebben<br />

gevonden als thans, na alles wat we hebben doorgemaakt. Daarin ligt de<br />

buitengewone kracht van deze unieke opera. [...] los van iedere historische<br />

overweging [...] raakt de vurige boodschap van Fidelio ons diep in het hart.<br />

Wij beseffen dat voor ons, Europeanen, en voor alle mensen, deze muziek<br />

altijd een beroep op ons geweten zal inhouden.’<br />

Wilhelm Furtwängler doelt hier op de grote waarde van deze opera<br />

voor de overlevenden van de traumatische Tweede Wereldoorlog. Kan<br />

het dan toeval zijn dat in december 1944, toen in Europa de Slag om de<br />

Ardennen woedde, Toscanini Beethovens Fidelio in twee delen voor de<br />

radio dirigeerde, met de boodschap dat ‘Beethoven geloofde in de vrijheid,<br />

dat hij gekant was tegen tirannen als Napoleon Bonaparte en dat hij zich<br />

naar alle waarschijnlijkheid ook tegen Adolf Hitler en Benito Mussolini<br />

zou hebben verzet’? Met zijn vrijheidsboodschap biedt Fidelio, zowel op de<br />

bühne als in de orkestbak, met muzikale middelen alle vormen van tirannie<br />

het hoofd. De opvatting dat Fidelio een symfonische suite zou zijn die<br />

toevallig is aangevuld met zang, is dan ook een zeer bedenkelijke benadering<br />

van een werk dat veel meer te bieden heeft dan enkel een vocale lijn.<br />

Fidelio mag dan hoge eisen stellen aan de zangers, een ‘zangersopera’ is het<br />

34


eslist niet. Fidelio gaat niet over de personages, althans niet in de eerste<br />

plaats. Dit werk gaat over een idee, en wel de grandioze idee van de vrijheid.<br />

De strekking moet hier worden bepaald door de dirigent en zijn kijk<br />

op Beethovens opvatting van de vrijheid. Van de idee van de vrijheid die<br />

aan dit nobele werk ten grondslag ligt, had men amper enig besef. Beethoven<br />

is de geëngageerde componist bij uitstek. Wie begrijpen wil waar het<br />

in deze opera werkelijk om gaat, dient zich nader te bezinnen op Beethovens<br />

keuze voor heldhaftigheid als persoonlijk en maatschappelijk ideaal.<br />

Aangezien in Beethovens muziek de ethische en de muzikale waarden zo<br />

nauw met elkaar vervlochten zijn, zal ieder voor zich moeten uitmaken<br />

wat het zwaarst weegt.<br />

Voor sommige luisteraars is de politieke gedachte in Beethovens muziek<br />

de hoofdzaak, aangezien zij de expressieve kracht van zijn muzikale visie<br />

verheldert. Na Beethoven was het niet meer mogelijk om muziek, zoals<br />

in het geval van Mozart, enkel nog op te vatten als mooie klanken. Hetzelfde<br />

geldt voor Halévy’s La Juive. De vermaarde, hartverscheurende aria<br />

‘Rachel, quand du Seigneur’, waarmee Caruso zijn gehoor altijd zo ontroerde,<br />

is een poging om een geheel van abstracte denkbeelden over de<br />

dood, de onverdraagzaamheid en het levensoffer in muziek tot uitdrukking<br />

te brengen. La Juive is een opera die niet alleen religieus fundamentalisme<br />

en individualistisch eigenbelang tegenover elkaar plaatst, maar ook<br />

de goede kanten van het ethisch gemotiveerde levensoffer onderstreept.<br />

In het personage Rachel in La Juive zien wij de voornaamste vorm van<br />

zelfopofferende liefde, gekoppeld aan een kritische analyse van religieuze<br />

onverdraagzaamheid.<br />

In La Juive betoont de muziek van Halévy zich dus de kunstzinnige uitdrukking<br />

van het tijdloze verzet tegen de onmenselijkheid. Op dit niveau<br />

van zijn kunst zingt Halévy, door de conventionele romantiek van de<br />

operawereld te vervangen door een republikeinse veroordeling van het<br />

onverdraaglijke en het onmenselijke, de lof van de menselijkheid als universeel<br />

beginsel. Dit maakt La Juive tot een universele opera over de bevrijding<br />

uit het onmenselijke, een opera die zijn luisteraars een morele weg<br />

wijst van een helse, verdorven onmenselijkheid naar een menselijkheid van<br />

de dialoog. Muzikaal gesproken is deze opera een kunstzinnige belichaming<br />

van zelfopoffering als een rode draad in het menselijk leven. Halévy<br />

constateert in La Juive dat het offer van het eigen leven de noodzakelijke<br />

voorwaarde is voor maatschappelijke emancipatie. De muzikale uitdrukking<br />

van dit levensoffer is derhalve gekoppeld aan een universalistische<br />

geest. La Juive is dan ook meer dan de dramatisering van de genegenheid<br />

tussen verwanten. La Juive lijkt filosofische betekenis te hebben als<br />

35


exemplarische verbeelding van de worsteling van de menselijke geest met<br />

de duistere krachten van vooroordeel en fanatisme. Hierdoor doet deze<br />

opera nu niet, zoals sommige andere kunstwerken uit die tijd, gedateerd<br />

aan. In La Juive ligt alle toekomstige kritiek op het fanatisme besloten. Deze<br />

opera is derhalve een wonderbaarlijk rake verbeelding van de uiterst belangrijke<br />

spirituele ervaring van het verzet tegen het onmenselijke. Hiermee<br />

heeft Halévy het bewustzijnsniveau bereikt dat slechts is weggelegd voor de<br />

grote geesten van de geweldloosheid, zoals de heilige Franciscus en Gandhi,<br />

waar subject en object met elkaar versmelten. En op dat niveau heeft<br />

Halévy heel zijn ervaring met het onmenselijke meegenomen, gevolgd<br />

door een allertriomfantelijkst levensoffer.<br />

Door de geestelijke ervaring die Halévy’s La Juive overdraagt, is deze<br />

opera voor de mensheid van blijvende kunstzinnige en ethische waarde.<br />

Wie Halévy’s La Juive beluistert onder een tirannie, verneemt duidelijk dat<br />

vrijheid moet worden gecreëerd door middel van kunst, en dan met name<br />

door middel van muziek. Dat wil zeggen dat Halévy’s artistieke queeste in<br />

La Juive een democratisch gebeuren is, en niet een ideaal waarnaar hoopvol<br />

wordt uitgezien. Wie La Juive beluistert in situaties waar sprake is van<br />

tirannie of religieus fanatisme, wordt derhalve aangespoord om in de dagelijkse<br />

menselijke ervaring onder de tirannie op zoek te gaan naar sporen van<br />

individualiteit. Halévy’s geest van humanisme op basis van de dialoog, zoals<br />

tot uitdrukking gebracht in La Juive, is onverenigbaar met iedere vorm van<br />

dogmatiek en fanatisme. In de ogen van religieuze en seculiere fanatici zijn<br />

de humanistische dialoog en de individuele vrijheid ziekten waartegen de<br />

mensheid moet worden beschermd. Hiermee wil niet gezegd zijn dat alle<br />

huidige bewegingen die moeite hebben met de muziek van Halévy zonder<br />

meer fanatiek zijn. Wel is het zo dat religieuze en politieke bewegingen<br />

die berusten op fanatieke en antihumanistische beginselen, heel dikwijls<br />

kritisch staan tegenover opera’s, en wel met name opera’s met een humanistische<br />

boodschap. Halévy’s La Juive is in zekere zin onverenigbaar met<br />

de waarden van een gesloten, totalitaire samenleving. Het beluisteren van<br />

La Juive onder een tirannie is dan ook een daad van verzet. Zonder twijfel<br />

ligt de doeltreffendheid van La Juive vooral in het feit dat hij in het aangezicht<br />

van tirannieën en fundamentalistische ideologieën zijn boodschap<br />

van verzet tegen het onmenselijke uitdraagt. La Juive is in vele opzichten<br />

exemplarisch als tegenwicht tegen de dreiging en de realiteit van totalitarisme<br />

en repressie, en als pleidooi voor het standpunt dat muziek zowel<br />

politiek moet zijn als in staat boven de politiek uit te stijgen. Als levend<br />

voorbeeld bij uitstek zouden wij Halévy’s La Juive een ethische taak voor<br />

de huidige wereld kunnen noemen.<br />

36


In de geschiedenis van de mensheid hebben politiek en cultuur altijd in<br />

de lange, duistere schaduw gestaan van de dood. Zijn greep uit zich niet<br />

alleen in felle oorlogvoering, maar ook in de bereidwilligheid waarmee<br />

mensen hun leven offeren. De dood is allesoverheersend in de gevallen<br />

waarin individuen/martelaren hun leven geven voor anderen ten behoeve<br />

van een politieke zaak of een geloof. De voornaamste theoretische scholen<br />

met betrekking tot de logica achter dit verschijnsel hebben altijd lijnrecht<br />

tegenover elkaar gestaan. Sommige beriepen zich op religieuze inspiratie,<br />

terwijl andere wezen op een repressief, strategisch politiek kader. Het<br />

is frappant hoezeer deze notie van een doelgerichte dood, een dood die<br />

roem of heiligverklaring waardig is, het vermogen bezit om anderen —<br />

met name verschoppelingen en maatschappelijke randfiguren — te bezielen<br />

en te mobiliseren. De martelaar — iemand die welbewust kiest voor<br />

lijden of sterven om te laten zien hoezeer hij een bepaalde zaak is toegedaan<br />

— is een ongekend krachtig symbool. De Griekse wortel van het<br />

Engelse woord martyr [en van het Nederlandse martelaar, red.] betekent<br />

‘getuige’. Naar die oude, wereldse opvatting was het niet de bedoeling<br />

dat een getuigenis zou leiden tot de dood van de getuige, al is wel bekend<br />

dat getuigen, vooral uit de lagere klassen, doorgaans voorafgaand aan de<br />

ondervraging gefolterd werden om hen te dwingen bepaalde informatie te<br />

onthullen. Door een etymologische samenloop van omstandigheden wordt<br />

het Arabische woord voor ‘martelaar’, shahid, in de Koran ook gebruikt<br />

in de betekenis van ‘getuige’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de<br />

idee van het martelaarschap een frequent thema is in alle grote op zending<br />

gerichte godsdiensten.<br />

In alle godsdiensten hebben verhalen over helden die als martelaren<br />

zijn gestorven, doorgaans bepaalde essentiële trekken gemeen. Het begint<br />

ermee dat een persoon een bepaalde geloofsovertuiging aanhangt die botst<br />

met de meerderheid of met de voornaamste machtsstructuur van zijn tijd,<br />

waardoor dat geloof neerkomt op opstandigheid. Vervolgens komt het lijden<br />

van de martelaar, de evidente, onmiskenbare onrechtvaardigheid van<br />

de onderdrukker — die doorgaans een machtspositie bekleedt en zowel<br />

een individu, een groep als een instantie kan zijn — en ten slotte de dood<br />

van de martelaar. Deze elementen komen veelvuldig voor in verhalen uit<br />

de joodse canon, waarin het lijden een overheersend thema is. Simson is<br />

er een voorbeeld van: hij was bereid te sterven om de vijanden van zijn<br />

geloof de dood in te jagen (Rechters 16:30). Dan was er Eleazar, kennelijk<br />

de joodse martelaar bij uitstek. Deze wijze ‘verkoos een eervolle dood<br />

boven een onrein leven’ en werd door geseling ter dood gebracht omdat<br />

hij had geweigerd varkensvlees te eten. Hij verklaarde: ‘Maar door nu met<br />

37


opgeheven hoofd het leven te verlaten, zal ik me mijn ouderdom waardig<br />

betonen en de jongeren het edele voorbeeld stellen dat men omwille van<br />

de eerbiedwaardige, heilige voorschriften bereid moet zijn onverschrokken<br />

een nobele dood te sterven.’ (2 Makkabeeën 6:24-28.)<br />

Ook het christendom kent een rijke overlevering van gedetailleerde<br />

berichten over mensen die de marteldood gestorven zijn, met als meest<br />

vermaarde voorbeeld niemand minder dan Jezus Christus. Ik hoef die<br />

geschiedenis niet tot in detail op te halen; het zij voldoende dat met het<br />

evident onrechtvaardige oordeel, de overduidelijk kwaadwillige aanklagers,<br />

de uitvoerig beschreven lijdenstaferelen en de bevestiging van onverdachte<br />

zijde — de rechter die het proces leidde en de tweede misdadiger — van<br />

het feit dat Jezus onschuldig was en zelfs hoogstaand, alle klassieke ingrediënten<br />

voor een aangrijpend gebeuren voorhanden zijn.<br />

In de Koran worden beschrijvingen van martelaarschappen naar verhouding<br />

minder breed uitgesponnen dan in andere heilige boeken. De<br />

latere ontwikkeling van de islamitische martyrologie is grotendeels bepaald<br />

door de breuk tussen soennieten en sji’ieten, die definitief zijn beslag kreeg<br />

toen Mohammeds kleinzoon Hoessein ibn Ali in Kerbela door Omajjaden<br />

werd gedood. De soennitische tak van de islam, die bijna altijd de politieke<br />

macht heeft gehad en waartoe een ruime meerderheid van de moslims<br />

behoort, heeft maar een zeer beperkt aantal teksten over martelaarschappen<br />

voortgebracht, terwijl de sji’itische tak — de groep die opkwam voor<br />

het recht van de nazaten van de profeet Mohammed om de ummah te leiden<br />

— in hoofdzaak op basis van zijn collectieve zelfbeeld als onderdrukte<br />

minderheid meer dan enige andere groep heeft bijgedragen tot de islamitische<br />

martyrologie. Hoessein is een van de voornaamste martelaren van de<br />

islam geworden. Hij is naar het schijnt samen met zijn naaste verwanten<br />

en aanhangers, onder wie vrouwen en kinderen, in Kerbela tijdens een<br />

onschuldige, niet-militaire expeditie bloedig vermoord door Omajjadische<br />

troepen, die opdracht hadden de om haar politieke macht gevreesde groep<br />

te onderscheppen. Deze gebeurtenissen — of de berichten daarover —<br />

hebben op Hoesseins volgelingen een ongekend opzwepende uitwerking<br />

gehad. Het is een zeer gedetailleerde en uitgesponnen geschiedenis: een<br />

voor een komen Hoesseins verwanten naar voren, dragen verzen voor<br />

en worden wreed vermoord, terwijl Hoessein zelf wordt afgeschilderd als<br />

de voorbeeldige held, die zich om zijn gevallen kinderen bekommert en<br />

die tot het einde toe nobel strijdt, waarna zijn lijk uitgesproken smadelijk<br />

wordt behandeld en ten slotte onder de hoeven van de vijandelijke paarden<br />

wordt vertrapt. Hoesseins vroomheid inspireerde sji’ieten in heel de<br />

islamitische wereld, die zich uit schuldgevoelens over zijn dood — die zij<br />

38


niet hadden verhinderd — tot een sekte aaneensloten; de moord op Hoessein<br />

bestempelde de Omajjaden tot een onwettige beweging. We zien dan<br />

ook dat te beginnen met de moord op Hoessein — al vallen er twintig jaar<br />

eerder al sporen aan te wijzen — de functionele definitie van de martelaar<br />

wordt vernauwd, waarbij de nadruk minder komt te liggen op het ellendige<br />

lot van de martelaar en op zijn of haar uitspraken en lijden alvorens<br />

te sterven, en meer op het loutere feit dat de martelaar door een vijand is<br />

gedood. Terwijl de interne strijd onder de moslims jaren- en eeuwenlang<br />

voortduurde, is deze lijn voortgezet: er werden talloze ‘martelaren’ gecreeerd,<br />

van wie het merendeel door de ene partij werd vereerd en door de<br />

andere gedemoniseerd. Deze algemene opvatting van het martelaarschap<br />

is van de begintijd van de islam tot aan de twintigste eeuw in grote lijnen<br />

ongewijzigd gebleven.<br />

Sedert de jaren vijftig van de twintigste eeuw heeft Sayyid Qutb vernietigende<br />

kritiek geleverd op de Egyptische regering, die hij jahili noemde,<br />

waarmee hij haar gelijkstelde aan de pre-islamitische samenlevingen<br />

waartegen Mohammed had gestreden. In zijn religieuze geschriften stond<br />

de jihad centraal; hij huldigde de overtuiging dat strijd uit naam van God<br />

noodzakelijk was om niet-islamitische politieke stelsels te vernietigen en<br />

zo een waarlijk vrije wereld te scheppen, waarin de mens niet wordt<br />

overheerst door de mens, maar door God alleen — dat was voor hem de<br />

ware vrijheid. En dus, ofschoon ‘de religie geen dwang kent, heeft zij,<br />

wanneer obstakels en praktische bezwaren [de islam] dwarsbomen, geen<br />

andere keuze dan deze met geweld uit de weg te ruimen, opdat, wanneer<br />

de islam zich tot de harten en hoofden van de volkeren richt, deze hem<br />

zonder vooringenomenheid kunnen aanvaarden of verwerpen’. En dus<br />

wordt het martelaarschap een essentieel element van dit proces, want de<br />

‘prijs van de jihad is het martelaarschap’. Naar de mening van Qutb vertegenwoordigen<br />

de martelaren nog in de dood een triomf van de menselijke<br />

waardigheid en een stellige afwijzing van de verlokkingen van deze<br />

wereld — en daarin, zo betoogt hij, ligt de eigenlijke waarde van hun<br />

martelaarschap. ‘Hun sterfelijke lichamen verbrandden in het vuur, maar<br />

dit onbezoedelde, verheven beginsel — en niet het vuur — bepaalde hun<br />

succes, door hen te zuiveren en hen te maken tot puur goud.’ De martelaar<br />

heeft dan ook geen belang bij wereldse triomfen, want door zijn offer<br />

realiseert hij een grotere triomf. Opmerkelijk genoeg is Qutb zelf wegens<br />

de bewuste geschriften ter dood gebracht, waardoor hij in de zin van zijn<br />

eigen definitie een martelaar is geworden.<br />

Abul A’ala Maududi, die soortgelijke opvattingen koesterde als Qutb,<br />

was ongeveer in dezelfde tijd als publicist actief, maar in de geheel andere<br />

39


context van Brits-Indië. Hij was er heilig van overtuigd dat de vestiging<br />

van een islamitische staat, een ‘theo-democratie’, onontkoombaar was, en<br />

dat de jihad noodzakelijk was om dit te realiseren. Een derde figuur, ayatollah<br />

Ruhollah Khomeini, onderscheidt zich van de twee anderen door<br />

zijn sji’itische achtergrond, wat hem tot een geheel andere kijk op de<br />

islam bracht. Door zich te concentreren op de figuur Hoessein als proactieve<br />

verschijning en gewillige martelaar, in plaats van enkel een tragische<br />

held die gedoemd was te sterven, wist Khomeini de sji’itische politieke<br />

opvattingen te doen opschuiven van quiëtistisch naar bijna radicaal. Zoals<br />

bekend heeft hij gezegd dat ‘het daadwerkelijk streven naar het martelaarschap<br />

op de weg van de religie tot de hoogste vormen van martelaarschap<br />

en opoffering behoort [...] hierin bestaat geen onderscheid tussen mannen<br />

en vrouwen’.<br />

Het is dus duidelijk dat de nieuwe golf van islamistische ideologieën<br />

die het Midden-Oosten sedert de jaren zeventig van de twintigste eeuw<br />

heeft overspoeld, de klassieke islamitische opvatting van het martelaarschap<br />

ingrijpend heeft gewijzigd en — toen de islam na een lange onderbreking<br />

terugkeerde in de politieke arena — een meer politieke strekking heeft<br />

gegeven. Naar de klassieke opvatting was het martelaarschap het ethisch<br />

model bij uitstek van morele actie uit naam van het sacrale, wat neerkwam<br />

op de uiterste vorm van zelfopoffering. De martelaar ging de confrontatie<br />

met het heilige dus aan door te strijden; hij stelde zijn leven in de waagschaal<br />

voor een hoger doel. Zo bezien was het martelaarschap niet alleen<br />

een kwestie van sterven, maar van de bewuste keuze om een daad te volvoeren,<br />

al kostte je dat ook het leven. In de modernere opvatting van het<br />

islamitische martelaarschap lijkt de intentie te zijn verlegd; terwijl in de<br />

klassieke opvatting zowel het doel als de middelen heilig waren, lijkt in<br />

de moderne versie ervan het doel — de politieke zege — de middelen —<br />

het levensoffer, het martelaarschap — te rechtvaardigen.<br />

Het islamitische martelaarschap wordt waarschijnlijk vooral geassocieerd<br />

met de zogenaamde ‘martelaarsoperaties’ (amaliyyat istishhadiyya),<br />

zoals die uitgevoerd worden door Hamas, Hezbollah en tal van andere<br />

organisaties. Deze operaties houden doorgaans in dat een persoon of een<br />

groep personen de strijd aanbindt met een vijand van wie ze weten dat hij<br />

onverslaanbaar is, maar die ze ofwel aanvallen met de bedoeling om voor<br />

uitschakeling zoveel mogelijk schade aan te richten, ofwel — meer gebruikelijk<br />

— behangen met explosieven benaderen om vervolgens zichzelf tot<br />

ontploffing te brengen, waarbij de dader op een willekeurig moment zichzelf<br />

en alle vijanden in zijn nabijheid doodt. Naar de huidige opvatting<br />

van het martelaarschap gaat de dader ervanuit dat zodra de explosie heeft<br />

40


plaatsgevonden, hij of zij een martelaar is geworden. Deze innovatieve<br />

combinatie van moderne technologie — draagbare explosieven — en religieuze<br />

leerstellige opvattingen heeft niet alleen een machtig wapen in het<br />

leven geroepen, maar werpt bovendien politieke, ethische en religieuze<br />

vragen op, die moeten worden bestudeerd.<br />

Beide opties zijn rechtstreekse ideologische nazaten van Khomeini’s<br />

hierboven besproken idee van de istishhad, het actieve streven naar het<br />

martelaarschap. Die leer is in het leven geroepen tijdens de Iraans-Iraakse<br />

oorlog van 1980-’88, toen basij-vrijwilligers werden ingezet om voor de<br />

hoofdmacht van het leger uit het terrein te zuiveren van landmijnen, naar<br />

het schijnt onder het zingen van liederen over de Slag bij Kerbela. Deze<br />

aanpak is geleidelijk aan door andere groepen overgenomen en verder<br />

uitgewerkt, aanvankelijk door sji’itische groepen, maar later hebben hun<br />

soennitische tegenhangers getracht dat succes te evenaren. Een en ander<br />

ontwikkelde zich tot de huidige praktijk, die door de tegenstanders van<br />

deze technieken zelfmoordbomaanslagen, zelfmoordtactiek of zelfmoordterrorisme<br />

wordt genoemd, en door de voorstanders martelaarsoperaties.<br />

Tot de voornaamste organisaties die deze methode toepassen behoren<br />

Hamas en Hezbollah. Beide bewegingen zijn heterogene organisaties met<br />

een mengeling van religieuze en nationalistische doelstellingen. Beide<br />

beschikken in hun thuisregio over een aanzienlijke sociaal-politieke infrastructuur<br />

en daarnaast over een krachtige militaire vleugel, die door sommigen<br />

wordt beschouwd als een bondgenoot van terroristen en door anderen<br />

als een legitieme verzetsbeweging. Hamas en Hezbollah zijn beide voortgekomen<br />

uit conflicten met Israël — respectievelijk de Eerste Intifadah<br />

van 1987 en Israëls invasie in Libanon in 1982 — waartegen de militaire<br />

tak zich richt. Gezien de — in verhouding tot de betrekkelijk schamele<br />

militaire middelen van Hamas en Hezbollah — reusachtige middelen van<br />

Israël kunnen deze conflicten met recht als asymmetrische oorlogvoering<br />

worden bestempeld. De militaire mogelijkheden van deze onder staatsniveau<br />

opererende bewegingen zijn derhalve zeer beperkt. Hamas, dat in<br />

1987 is gevormd en zich in zijn beginjaren een reputatie van pragmatisme<br />

heeft verworven, is pas in 1994 begonnen met zijn karakteristieke ‘martelaarsoperaties’.<br />

Hamas heeft dit wapen toen voor het eerst ingezet als vergelding<br />

voor het ongeveer een maand tevoren aangerichte bloedbad in de<br />

Ibrahim-moskee in Hebron. Hezbollah was al bijna tien jaar eerder met<br />

‘martelaarsmissies’ begonnen, met het uitdrukkelijke doel de Israëliërs uit<br />

Libanon te verdrijven. Deze beweging was zo ingenomen met het snelle<br />

succes — bij de eerste toepassing werden negentig vijandelijke militairen<br />

gedood — dat dit middel al spoedig een vaste tactiek werd. Zodoende was<br />

41


het niet alleen mogelijk om ten koste van slechts één kameraad een groot<br />

aantal vijanden te doden — wat het in een onconventionele uitputtingsoorlog<br />

op zich al tot een fantastisch wapen maakte — maar kwam daarbij<br />

het in zekere zin nog belangrijker effect dat het de Israëlische strijdkrachten,<br />

die de dood vreesden en wisten dat hun tegenstanders de dood juist<br />

zochten, psychologisch in verwarring bracht. Zoals uit het bovenstaande<br />

duidelijk is geworden, berustte het besluit van beide groepen om met<br />

‘martelaarsoperaties’ te beginnen en ermee door te gaan, op het feit dat<br />

het een eenvoudig en doeltreffend middel tot oorlogvoering was. Deze<br />

pragmatische, berekenende benadering is het werk van de leiders van de<br />

groepen, die tenslotte politici zijn, met politieke doelen. Zelfmoord wordt<br />

in de Koran echter uitdrukkelijk verboden, zoals in het vers ‘Laat je eigen<br />

handen niet bijdragen tot [je] vernietiging’ (2:195), en in de Hadith die<br />

stelt dat wie zichzelf doodt, die dood in de hel eeuwig zal moeten doormaken.<br />

De voorstanders van deze tactiek hebben daartegen ingebracht dat<br />

het in geen geval om zelfmoord gaat, maar om een zeer nobel offer. Over<br />

het geheel genomen lijken de gebruikelijke argumenten dat het gaat om<br />

uitzonderlijke, wanhopige situaties, gebaseerd op het standpunt dat men<br />

het slachtoffer is van een machtige vijand, de aanpassing van de religieuze<br />

martelaarsretoriek ten dienste van een zaak in de hand te hebben gewerkt.<br />

Alhoewel er geen aanwijzingen zijn dat dit op enigerlei wijze opzettelijk<br />

of bedrieglijk is gebeurd — de handelende personen koesteren duidelijk de<br />

oprechte wens om Israël te verslaan en hebben er alles voor over om dat<br />

te realiseren en maken dus in geen geval misbruik van de toewijding van<br />

de mensen die bereid zijn martelaren te worden — lijkt het duidelijk dat<br />

er veel schort aan de redeneringen waarop zij hun optreden baseren.<br />

Tot slot kan ik nog opmerken dat martelaren mensen zijn die hun leven<br />

offeren omdat zij weigeren hun wereldlijke of religieuze geloofsovertuiging<br />

op te geven. Of, zoals Napoleon zei: ‘De zaak, niet de dood, maakt<br />

de martelaar.’ Uiteindelijk worden de martelaren afgeschilderd als een<br />

essentiële brug tussen het tijdelijke, vleselijke bestaan en het leven in het<br />

hiernamaals. Dat is de reden waarom martelaren, nadat zij zich geofferd<br />

hebben, een maatstaf blijven voor de toewijding en het engagement van<br />

een groep. Hoe meer martelaren het martelaarschap zoeken, des te sterker<br />

groeit de overtuiging in de gemeenschap. Zelfmoordterrorisme is vrijwel<br />

nooit de zaak van eenlingen. De zelfmoordterrorist is vrijwel altijd het<br />

product van een organisatorisch proces dat bedoeld is om individuen tot<br />

werktuigen van zelfvernietiging te maken. Zo wordt voor de plegers van<br />

zelfmoordbomaanslagen de dood tot een symbolisch wapen. Het levensoffer<br />

is als een schok met onvoorspelbare gevolgen. Alleen symbolisch<br />

42


geweld lokt de aandacht uit en het terroristisch geweld tracht symbolisch<br />

te zijn door de radicale en wrede aard van het schouwspel. Het spreekt<br />

vanzelf dat de politiek van de dood, de ‘thanatopolitiek’, ernstige beperkingen<br />

oplegt aan de moderne politieke ratio, simpelweg omdat ze de<br />

wegen van de dialoog en het compromis over vreedzame coëxistentie van<br />

de volkeren verspert.<br />

Vertaling Jaap Engelsman<br />

43


M A RC SAGEMAN<br />

Waarom wordt er niet op<br />

grotere schaal gemoord?<br />

Bestaat er een hartstochtelijke liefde voor de dood in de westerse cultuur,<br />

of zelfs in de niet-westerse cultuur, die vergelijkbaar is met de cultuur van<br />

de wereldwijd opererende neo-jihadistische terroristen?<br />

Zij die deze vraag bevestigend beantwoorden, kunnen verwijzen naar<br />

een schijnbaar overstelpende hoeveelheid bewijs. Culturen die door monotheïstische<br />

religies zijn beïnvloed, kunnen niet anders dan worstelen met<br />

een God die het geloof en de trouw van zijn aanhangers afdwingt. Het<br />

aangrijpendste voorbeeld in de Bijbel is de bereidheid van Abraham om<br />

datgene wat hem het dierbaarst is, zijn zoon, te offeren voor zijn geloof.<br />

Jezus van Nazareth offert zich op voor de mensheid. Moslims die sterven<br />

als getuige voor God (shahada), worden verheerlijkt en krijgen hun beloning<br />

in het leven na de dood. In de loop van de geschiedenis hebben sekteleden<br />

nooit geaarzeld hun leven te geven voor charismatische leiders.<br />

Maar zelfs in een seculiere context blijken mensen bereid hun leven op<br />

te offeren voor transcendente waarden. Socrates geeft zijn leven op voor<br />

de waarheid. Voor iemand als hij zou het leven zonder die hogere waarden<br />

geen betekenis meer hebben. Middeleeuwse epen zoals het Roelantslied<br />

verheerlijken de opoffering voor de koning. Bij de romantische liefde<br />

vormt de dood de ultieme beproeving, zoals in Romeo and Juliet van<br />

Shakespeare. Die Leiden des jungen Werther van Goethe ontketende een golf<br />

van gelijkgestemde zelfmoorden in Europa en gaf het startschot voor de<br />

Duitse Romantiek, waarin de dood een prominente rol speelt. Ook opera’s<br />

als La Juive lijken een lofzang op opoffering en de dood. De intellectuele<br />

literatuur van de afgelopen twee eeuwen volgt in dit voetspoor. Zelfs artikelen<br />

in populistische kranten staan vol verhalen over de dood.<br />

Helaas blijft deze obsessie voor de dood niet beperkt tot fictie of zelfopoffering.<br />

De twintigste eeuw is getuige geweest van een ware orgie van<br />

de dood, die begon met de georganiseerde afslachting van ruim honderd<br />

miljoen mensen tijdens oorlogen en burgeroorlogen en een hoogtepunt<br />

44


ereikte in de Holocaust, tijdens welke mensen enkel werden vermoord om<br />

wie zij waren. De meest recente obsessie met de dood blijkt uit de jongste<br />

golf zelfmoordaanslagen, die aanvankelijk alleen op Sri Lanka plaatsvonden,<br />

maar inmiddels zijn uitgegroeid tot een wereldomvattend fenomeen, dankzij<br />

de verspreiding via het wereldwijde terrorisme van de neo-jihadisten:<br />

‘Wij houden van de dood zoals u van het leven houdt!’<br />

Maar toch. Ondanks dit overstelpend bewijs ben ik er niet van overtuigd<br />

dat er in de abrahamitische culturen hartstochtelijk van de dood gehouden<br />

wordt. De dood trekt beslist de aandacht van het publiek. Deze grote<br />

belangstelling voor de dood en de dingen die onze dood kunnen worden,<br />

is waarschijnlijk een evolutionaire eigenschap die dient tot zelfbehoud. De<br />

alomtegenwoordige berichtgeving over de dood (If it bleeds, it leads — ‘Als<br />

het bloedt, haalt het de krantenkoppen’) is bepaaldelijk geen verheerlijking<br />

van het moorden of het zelfmoord plegen, maar misschien juist het tegendeel:<br />

een waarschuwing die ons in staat stelt de dood te ontlopen. Omdat<br />

de media vol staan met zulke verhalen, krijgen wij het gevoel dat moorden<br />

en zelfmoorden veel frequenter voorkomen dan werkelijk het geval<br />

is. Dat komt door een veel gemaakte denkfout, de zogenaamde beschikbaarheidsheuristiek:<br />

omdat bepaalde dingen je eerder te binnen schieten,<br />

denk je dat ze vaker voorkomen in het leven.<br />

Hoe zit het dan met een roman als Werther van Goethe, die in Europa<br />

aan het eind van de achttiende eeuw aanleiding gaf tot een golf zelfmoorden<br />

door navolgers? De roman verhaalt van een onbeantwoorde liefde<br />

voor een jongedame, die de hoofdpersoon tot wanhoop en zelfvernietiging<br />

drijft. Goethe heeft later toegegeven dat hij zijn hoofdpersoon had<br />

doodgeschoten om zichzelf te redden, een verwijzing naar Goethes eigen,<br />

welhaast suïcidale obsessie voor een jonge vrouw. Het boek was een uiting<br />

van een onbeteugeld verlangen naar vreugde, een uitdagende rebellie tegen<br />

het gezag, en was een lofzang op de subjectiviteit, die de zelfmoord leek te<br />

sanctioneren en te verheerlijken. Tegelijkertijd was zelfmoord volgens de<br />

christelijke leer een zonde. Zelfmoordenaars kregen geen kerkelijke begrafenis<br />

en hun eigendommen werden door de kerk in beslag genomen. Het<br />

schrijven van de roman bood de jonge schrijver een uitlaatklep en stelde<br />

hem in staat het leven te aanvaarden en niet tot wanhoop te vervallen.<br />

De meeste werken uit de hogere cultuur waarin dood en zelfmoord<br />

voorkomen, worden bevolkt door hoofdpersonen die tot het uiterste gaan,<br />

om de uiting van hun hartstocht te verhevigen voor het publiek. Ten<br />

behoeve van hun publiek moeten ze de diepten van hun hartstocht in twee<br />

of drie uur samenballen. De dood is uiteraard de uiterste grens. De hoofdpersonen<br />

in deze kunstwerken zijn zich bewust van het offer dat ze bren-<br />

45


gen, en dat is juist wat hen tot tragische helden maakt. Deze standvastige,<br />

buitengewoon verstandelijke en buitengewoon intellectuele personages<br />

zijn echter verzinsels die kenmerkend zijn voor een intellectuele cultuur<br />

waarin doorgaans een heel andere smaak heerst dan in de populaire cultuur.<br />

Ze voegen fantasie en peper toe aan een leven dat daar wellicht een<br />

tekort aan heeft, en houden allerminst een verheerlijking van de dood in.<br />

Waarschijnlijk bieden ze enkel een ontsnapping aan de alledaagse sleur.<br />

De twintigste-eeuwse oorlogen die ontaardden in een bloederige orgie,<br />

vormen een krachtiger argument voor het bestaan van een offer- en doodscultuur.<br />

Schijnbaar offerden miljoenen jongemannen zich op voor abstracties<br />

— hun land, de vrijheid, het geloof, een utopie, een etnisch groep,<br />

de onafhankelijkheid — en brachten daarbij miljoenen anderen om het<br />

leven. Aan het begin van elke oorlog namen jongemannen gretig dienst in<br />

hun respectievelijke legers. Uiteraard werden de meesten van hen daartoe<br />

gedwongen door de dienstplicht, maar dat doet niets af aan hun aanvankelijke<br />

enthousiasme om ten strijde te trekken voor hun vaderland, geloof<br />

of utopistische idealen. Hun trouw aan deze abstracties gaf hun een ‘hoger<br />

doel’. Er zijn sterke aanwijzingen dat burgers die werden gemobiliseerd,<br />

enthousiast de zelfopoffering voor hun idealen aanvaardden.<br />

Maar hun gretigheid om zich op te offeren hield geen stand na de kennismaking<br />

met het oorlogsbedrijf. Doorgewinterde militairen hadden zelfs<br />

het land aan geklets over ideologie of verheven doelen. Als unicum binnen<br />

de krijgswetenschap tot dan toe, gaf tijdens de Tweede Wereldoorlog het<br />

Amerikaanse ministerie van Oorlog zijn onderzoeksafdeling opdracht onderzoek<br />

te verrichten naar de motivatie van de manschappen om te vechten.<br />

Dit onderzoek had ten doel het aantal slachtoffers buiten het strijdperk te<br />

beperken. Op deze manier hoopte het ministerie te ontdekken hoe je de<br />

eigen manschappen kunt aansporen om strijd te leveren en je de tegenstander<br />

kunt ontmoedigen. Een omvangrijk team, bestaande uit vooraanstaande<br />

onderzoekspsychologen, werd aan het werk gezet in oorlogsgebieden in<br />

Europa en de Stille Zuidzee. Ze ondervroegen duizenden militairen en<br />

mariniers in de loopgraven of ter zee. Tijdens hun onderzoek ontdekten<br />

ze dat, in tegenstelling tot idealistische burgers, militairen en mariniers erg<br />

pragmatisch waren ingesteld: ze vochten omdat ze militair waren, om de<br />

klus te klaren, uit solidariteit met hun onderdeel en uit eergevoel en plichtsbesef<br />

(met andere woorden: om hun maten niet te laten vallen).<br />

De meest verrassende uitkomst was dat iedere vorm van nationalistische<br />

praat taboe was bij de strijdmachten. De essentie van hun houding was dat<br />

alle praat over abstracte idealen als vrijheid, democratie, vaderlandsliefde<br />

en opoffering die niet strookte met de harde realiteit van de strijdsituatie,<br />

46


hypocriet was en dat mensen die dergelijke opvattingen huldigden, domweg<br />

schijnheilig waren. De militairen konden vooral slecht tegen idealistische<br />

praatjes van mensen die zelf geen enkel gevaar hadden gelopen en<br />

daarom niet het recht hadden verdiend om de harde werkelijkheid van<br />

het oorlogsbedrijf te negeren. Strijders voelden zich vooral geschoffeerd<br />

als burgers of mensen vanuit de achterste linies enthousiast riepen dat de<br />

idealistische doelen van de oorlog rechtvaardigden dat zij werden opgeofferd.<br />

Dit taboe op idealistische of nationalistische praat en heroïek gold ook<br />

binnen de gevechtseenheid zelf. In plaats van zich actief bezig te houden<br />

met de uiteindelijke doelstellingen van de oorlog, had de doorsnee strijder<br />

een diepgaande, onuitgesproken overtuiging dat hij aan de goede kant<br />

stond en dat de oorlog, wanneer die eenmaal begonnen was, noodzakelijk<br />

was. De strijder liet de einddoelen buiten beschouwing en hield zich uitsluitend<br />

bezig met zijn werkzaamheden en zijn lijfsbehoud. In plaats van<br />

een doodscultuur op basis van zelfopoffering aan te hangen, weerstonden<br />

Amerikaanse militairen het sanctioneren van dergelijke begrippen met<br />

verve. Ze vochten om hun werk te doen, voor hun maten, om in leven<br />

te blijven en weer naar huis te kunnen gaan.<br />

Na de oorlog werd hetzelfde geconstateerd bij Duitse gevangenen,<br />

toen het Amerikaanse opperbevel trachtte te begrijpen waarom de Duitsers<br />

hadden doorgevochten nadat ze zware verliezen hadden geleden en<br />

beseften dat de oorlog verloren was. De reden was dat Duitse eenheden<br />

waren samengesteld uit dorps- of stadsgenoten. Hun leden gaven de strijd<br />

niet op, omdat ze hun levenslange vrienden en bekenden niet aan hun lot<br />

wilden overlaten. Maar hoe zat het dan met de nazistische Einsatzgruppen,<br />

de moordbrigades die achter de Duitse linies aan het Oostfront huishielden<br />

en joden van aangezicht tot aangezicht uitroeiden? Doodden zij uit<br />

blinde trouw aan de nazi-ideologie? Recent onderzoek heeft uitgewezen<br />

dat er in deze groepen geen fanatieke nazi’s zaten, want die streden aan<br />

het front tegen de sovjetlegers. De moordbrigades waren samengesteld uit<br />

zeer onwaarschijnlijke moordenaars: bejaarde en gehuwde dienstplichtontduikers,<br />

die lid waren geworden van de lokale hulppolitie zodat ze thuis<br />

konden blijven en niet werden opgeroepen voor eenheden die naar het<br />

front gingen. Toen het nazistische gezag te weinig manschappen aan het<br />

front had, stuurde het deze onwaarschijnlijke eenheden op pad om joden<br />

uit te roeien. Ook al waren ze nauwelijks ideologisch gemotiveerd (slechts<br />

enkelen van hen waren partijlid of behoorden tot de ss) of zelfs enthousiast,<br />

toch pleegden ze gemiddeld ruim 150 moorden per persoon. De fascinerendste<br />

verklaring voor dit gruwelijke verschijnsel is niet het doden uit<br />

moorddadig antisemitisme, maar de interne groepsdynamiek.<br />

47


Maar hoe zit het dan met het meest opvallende voorbeeld van deze<br />

doodscultuur, namelijk het wereldomspannende neo-jihadistisch terrorisme<br />

dat verkondigt dat het zal overwinnen omdat het houdt van de dood,<br />

terwijl het Westen van het leven houdt? Het terrorisme kent een lange<br />

geschiedenis, en de moderne fase ervan begon tijdens de Franse Revolutie.<br />

De Chouants, die de Revolutie afwezen en de monarchie en de kerk in<br />

ere wilden herstellen, waren begonnen als opstandelingen die het gemunt<br />

hadden op republikeinse militairen en ontpopten zich tot terroristen die<br />

burgers ombrachten. De eerste aanslag met een autobom — of eigenlijk<br />

een koetsbom — werd op 24 december 1800 in Parijs gepleegd, op Napoleon<br />

Bonaparte. Het was een zelfmoordaanslag die een aantal onschuldige<br />

slachtoffers maakte, maar zijn doel miste. Dit wanhoopsoffensief werd uitgevoerd<br />

door een geïsoleerde Chouanten-cel en werd afgekeurd door de<br />

leiding, onder wie de koning in ballingschap. De daders waren bereid zich<br />

op te offeren ter rechtvaardiging van hun misdaad. Dat lijkt gedurende de<br />

rest van de negentiende eeuw de deal te zijn geweest. In die tijd waren<br />

veel terroristen intellectuelen, die soms hun missie afbliezen als er een kans<br />

bestond dat er een onschuldige voorbijganger werd getroffen. Ze waren<br />

bereid hun leven te geven voor de goede zaak en schikten zich in hun lot<br />

als rechtvaardiging voor hun wetsovertredingen en het ombrengen van<br />

anderen — veelal zorgvuldig geselecteerde overheidsdoelen.<br />

De negentiende-eeuwse terroristen hingen geen cultuur van opoffering<br />

en dood aan. Ze waren echter wel bereid zich op te offeren voor de goede<br />

zaak en dachten zeer goed na over wie ze vermoordden. Het beste voorbeeld<br />

van deze nieuwe, moderne vorm van terrorisme is de aanslag die Vera<br />

Zasulich op 24 januari 1878 pleegde op generaal Trepov, de gouverneur van<br />

St.-Petersburg. Hij had een gevangene op onrechtmatige wijze gemolesteerd,<br />

maar ondanks de algemene verontwaardiging hierover deed niemand<br />

er iets tegen. Juffrouw Zasulich, die de gevangene niet persoonlijk kende,<br />

besloot zelfstandig actie te ondernemen. Ze benaderde de gouverneur met<br />

een petitie en loste enkele schoten. Ze dacht dat ze hem gedood had, liet<br />

haar wapen vallen en bleef gewoon stilstaan. Toen de agenten die haar arresteerden,<br />

vroegen waarom ze niet had geprobeerd te ontsnappen, antwoordde<br />

ze verontwaardigd: ‘Ik ben geen crimineel, ik ben een terrorist!’ (Let op de<br />

positieve bijklank van het woord.) Twee maanden later werd ze door een<br />

civiele rechtbank berecht. Tijdens het proces toonde ze zich bereid om zich<br />

op te offeren voor de rechtvaardigheid ten overstaan van zo’n tiran als de<br />

gouverneur. De jury sprak haar vrij, onder applaus van de publieke tribune.<br />

Men zegt dat ze op de schouders van haar bewonderaars de rechtszaal uit<br />

gedragen werd. Hoewel ze een voorbeeld werd voor meer gewelddadige<br />

48


terroristen, reisde ze als balling naar Zwitserland en schreef uitvoerig tegen<br />

het gebruik van geweld als middel voor politiek protest.<br />

Nog geen twintig jaar later lieten de nieuwe terroristen zich niet langer<br />

weerhouden door zulke morele scrupules. Ze maakten slachtoffers<br />

onder nieuwe groepen, zoals burgers, die volgens hen geen onschuldige rol<br />

speelden in de klassenstrijd. De weloverwogen keus voor niet-strijdende<br />

burgers als doelwit werd ingehuldigd in Parijs en Barcelona, tijdens het<br />

laatste decennium van de negentiende eeuw. Deze misdaden werden eerder<br />

gepleegd uit wraakzucht dan vanwege het geloof in een abstractie.<br />

In de loop van de eeuw daarna bleef de tactiek van het terrorisme zich<br />

ontwikkelen. In het laatste kwart van de twintigste eeuw kreeg het begrip<br />

‘zelfmoordterrorisme’ de publieke verbeelding in zijn greep. Dit begrip<br />

kreeg bekendheid door de sjiietische terroristen die in 1983 de Amerikaanse<br />

ambassade, Amerikaanse marinebarakken en barakken van het Franse<br />

Vreemdelingenlegioen in Libanon opbliezen, en werd overgenomen door<br />

niet-religieuze terreurgroepen die op Sri Lanka en in Turkije streden voor<br />

autonomie en onafhankelijkheid. Het zelfmoordterrorisme verspreidde zich<br />

naar Palestijnse terroristen en aan het eind van de eeuw naar Al-Qaida. Bij<br />

deze groepen van wereldwijd opererende, neo-jihadistische terroristen heeft<br />

het idee van het grootste offer zijn meest extreme uitingsvorm gevonden.<br />

Zelfs het profiel van de wereldwijd opererende, neo-jihadistische zelfmoordterroristen<br />

is in de loop der tijd veranderd. Aan het eind van de<br />

jaren negentig en in het begin van deze eeuw waren de daders hoogopgeleide<br />

studenten uit de middenklasse van achter in de twintig, begin dertig.<br />

Sinds de invasie van Irak in 2003 zijn het eerder schoolverlaters van begin<br />

twintig, afkomstig uit lagere sociaal-economische milieus. Veel buitenlanders<br />

die naar Irak zijn gereisd om daar te sterven, hebben een vergelijkbare<br />

achtergrond. De plegers van de meest recente zelfmoordaanslagen in Afghanistan<br />

zijn zelfs nog jonger. Het zijn tieners, veelal wezen die studeren in<br />

madrassa’s oftewel koranscholen in het federaal bestuurde, door stammen<br />

bevolkte deel van Pakistan. Deze tieners en jongvolwassenen hangen een<br />

cultuur van de dood aan, die voorschrijft dat zij zich opofferen. Ze willen<br />

sterven, voornamelijk om onsterfelijk te worden in de ogen van hun<br />

leeftijdsgenoten. Ze besteden veel tijd aan het bekijken van de video’s van<br />

andere jongeren die zelfmoord hebben gepleegd voor hun ideaal. Deze<br />

video’s roeren hen tot tranen en hun verlangen om in de voetsporen van<br />

deze vermeende helden te treden geeft zin aan hun leven. Deze video’s<br />

zijn de uithangborden van de nieuwe volkscultuur van de dood.<br />

Deze nieuwe doodscultuur blijft echter beperkt tot een zeer klein aantal<br />

jongeren, die fantaseren over militaire roem en op zoek zijn naar opwinding<br />

49


die opvallend afwezig is in hun jonge leven. Ik vermoed dat het er over<br />

de hele wereld niet meer dan een paar duizend zijn, terwijl de wereldwijde<br />

moslimgemeenschap ongeveer anderhalf miljard mensen omvat.<br />

Deze jongeren bevinden zich waarschijnlijk vooral in oorlogsgebieden als<br />

Irak, Afghanistan, Pakistan, Palestina en Somalië. Deze cultuur bestaat eerder<br />

uit een mengsel van verheerlijkte beelden dan uit een samenhangend<br />

betoog dat door enige autoriteit wordt goedgekeurd. Het is een ‘jihadistisch<br />

coole’ jeugdcultuur geworden, die aantrekkelijk is voor jonge mensen<br />

die behoefte hebben aan zingeving. Ondanks hun geringe aantal heeft deze<br />

cultuur hun hartstocht aangewakkerd. Ze verwelkomen de geduchtheid en<br />

beruchtheid die deze cultuur hun verleent, en die ze waarschijnlijk nooit<br />

op een andere manier hadden kunnen verwerven. Maar deze fantasie en<br />

mode is wispelturig en kan standhouden of snel vervliegen, afhankelijk van<br />

wat er in de wereld gebeurt.<br />

Het sterkste argument tegen het wereldwijd bestaan van dit soort doodscultuur<br />

is de bevolkingsgroei gedurende de afgelopen eeuw. Als er een<br />

algemene cultuur van opoffering en dood bestond die het menselijk gedrag<br />

beïnvloedde, zou je toch denken dat de wereldbevolking stagneerde, doordat<br />

mensen stierven voordat ze zich hadden voortgeplant. Als dit een krachtige<br />

cultuur was, zou je verwachten dat de wereldbevolking kromp. Toch<br />

is de afgelopen eeuw juist getuige geweest van een ongekende bevolkingsexplosie.<br />

Dus als cultuur het menselijk gedrag beïnvloedt, ziet het ernaar<br />

uit dat de wereld niet zelfopoffering en de dood verheerlijkt, maar seks,<br />

geboorte en het leven, zelfs in die mate dat dit gedrag is uitgegroeid tot<br />

een wereldomvattend probleem vanwege het gebruik van natuurlijke hulpbronnen<br />

dat eruit voorvloeit. In islamitische landen, waar deze doodscultus<br />

wellicht aanlokkelijk is, is de bevolkingsgroei nog wel het allergrootst. Ook<br />

in het Westen, waar deze cultuur jongeren verlokt, is de bevolkingsgroei<br />

in wijken met veel moslimimmigranten zeer hoog. Dat valt niet te rijmen<br />

met opoffering en jong sterven. Integendeel, het toont aan dat de menselijke<br />

soort helemaal niet hunkert naar opoffering en een vroege dood,<br />

maar dat ze nog steeds wordt beziggehouden door overleving en voortplanting.<br />

Ik vermoed dat we genetisch zijn geprogrammeerd om het leven te<br />

verkiezen boven opoffering en sterven. Met een cultuur van opoffering en<br />

sterven zou de menselijke soort geen stand kunnen houden. In uitzonderlijke<br />

omstandigheden kan zelfopoffering — altruïstische zelfmoord — de<br />

soort ten goede komen, maar als deze de norm werd, zou de soort uitsterven.<br />

De dramatische expansie van de menselijke soort in de afgelopen<br />

eeuw, ondanks alle gruwelijke oorlogen, bewijst dat we nog steeds worden<br />

omringd door een cultuur van het leven.<br />

50


Ook al haalt het terrorisme over de hele wereld de voorpagina’s, toch is<br />

het bijzonder zeldzaam. Op basis van een omvangrijk onderzoek naar alle<br />

terroristische complotten van wereldwijd opererende neo-jihadisten in het<br />

Westen, kom ik tot een schatting dat het aantal gewelddadige terroristen<br />

hooguit drie per 100 miljoen mensen per jaar bedraagt. Aan de andere kant<br />

blijft het moordcijfer in de Verenigde Staten, het hoogste van alle westerse<br />

landen, stabiel op ongeveer zes moordenaars per 100.000 mensen per jaar.<br />

Moord, die niet wordt beschouwd als het gevolg van een doodscultuur,<br />

komt in het Westen dus tweeduizend keer zo vaak voor als internationaal<br />

neo-jihadistisch terrorisme.<br />

Er bestaat beslist een kleine offer- en doodscultuur, maar er is geen algemeen<br />

verspreide doodscultuur in het Westen of op de wereld. Er bestaat<br />

een subcultuur van opoffering en dood in de intellectuele elitecultuur. Het<br />

is eigenlijk wel ironisch dat in beide culturen vertoningen die sterke emoties<br />

oproepen, gemeengoed zijn. Opera’s zijn waarschijnlijk de zuiverste uiting<br />

van de intellectuele offer- en doodscultuur. Jihadistische zelfmoordvideo’s<br />

bieden de inspiratie die de jihadistische cultuur van moord en zelfmoord<br />

verheerlijkt voor jonge na-apers. Als deze twee culturen inspirerend zijn,<br />

waarom leidt dan alleen de doodscultuur tot de dood? Dat kan komen door<br />

een leeftijdsverschil. Mensen die gevoelig zijn voor de offer- en doodscultuur,<br />

zijn wellicht te oud om te handelen op basis van de emoties die bij<br />

hen worden opgewekt. Aan de andere kant zijn tieners en jongelui doorgaans<br />

onbesuisd en energiek. Als ze steun en aanmoediging krijgen voor<br />

hun gruwelijke daden in hun kliekjes van jonge na-apers, zullen ze een<br />

daad stellen om indruk te maken op hun leeftijdsgenoten en hun fifteen<br />

minutes of fame te verwerven. Opera’s worden relatief zelden en op slechts<br />

weinig plaatsen opgevoerd. Hun betrekkelijke zeldzaamheid maakt dat hun<br />

invloed op zelfs de meest hartstochtelijke operaliefhebbers beperkt blijft.<br />

Aan de andere kant zijn zelfmoordvideo’s voortdurend beschikbaar via<br />

internet en kunnen jonge mensen ze keer op keer, ad nauseam, bekijken.<br />

Ze kunnen erover discussiëren in zelfverkozen chatrooms, waar ze zelfmoordenaars<br />

bejubelen en de cultuur van opoffering en dood uitzenden en<br />

verspreiden. Er zijn helaas veel aanmoedigingen voor zelfmoordterrorisme<br />

te vinden op internet. Er bestaat dus inderdaad een offer- en doodscultuur.<br />

De vraag is echter niet waarom sommige jonge na-apers daar daden aan<br />

verbinden, maar waarom deze cultuur, gezien haar toegankelijkheid voor<br />

de leeftijdsgroep die op internet surft, zo dun gezaaid is.<br />

51<br />

Vertaling Jan Willem Reitsma


ELISABETH YOUNG-BRUEHL<br />

Een vreeswekkend soort<br />

sadomasochisme<br />

Offers worden gebracht met het oog op de toekomst. Simpele, dagelijkse<br />

offers komen tot uiting in gezegdes als: wie wat bewaart, heeft wat, een<br />

appeltje voor de dorst, sparen voor later. In de meeste andere gevallen is er<br />

sprake van een overeenkomst met een als-dan clausule die doet vermoeden<br />

dat er een onderhandeling heeft plaatsgevonden. Soms is de situatie<br />

zo dodelijk urgent dat ter plekke een transactie wordt voorgesteld: mijn<br />

koninkrijk voor een paard! Mijn vrijheid of de Dood!<br />

Offers leveren iets op in een voorziene toekomst — of misschien wel<br />

de toekomst zelf — waarin de zaken beter zullen gaan of een hoger of<br />

waardiger doel bereikt zal worden. Zelfs een overeenkomst met de duivel<br />

wordt gezien als een offer dat een toekomstig voordeel oplevert — hoewel<br />

iedereen, net als Faust, weet dat een offer aan de duivel nauwelijks goed<br />

kan aflopen. Het toekomstig voordeel moet het offer rechtvaardigen en<br />

iedere twijfel over de juistheid en de zinvolheid ervan wegnemen.<br />

In veel oude culturen was men er algemeen van overtuigd dat offers ook<br />

de functie hebben zaken uit het verleden recht te zetten in het belang van<br />

een betere toekomst. Ze kunnen een schuld veroorzakend trauma of een<br />

ongewenste vroegere ervaring uitbannen. Het offer is een pharmakon (om<br />

de Griekse term te gebruiken): iets wat gezien wordt als de representatie<br />

van een slechte of ongezonde toestand en daarom gereinigd, gezuiverd of<br />

gedood moet worden. Dus als kinderen worden gezien als degenen die<br />

in de toekomst een slecht verleden met zich meedragen, kunnen ze geofferd<br />

worden in het belang van een gezuiverde toekomst. Een bepaald kind<br />

of een dier kan ook gebruikt worden als symbool voor het ongezonde of<br />

zondige verleden dat zich niet tot in de toekomst mag uitstrekken. Aan<br />

de keuze voor een dier hebben moderne talen woorden als zondebok,<br />

scapegoat, Sündenbock overgehouden. Toen Abraham verlost was van de<br />

plicht zijn zoon Isaac te offeren — Isaac, erfgenaam van de geschiedenis<br />

van Abrahams familie die allesbehalve volmaakt gehoorzaam was geweest<br />

52


aan het Verbond dat God met Noach had gesloten — offerde hij in plaats<br />

van zijn zoon een geit.<br />

Van de religies die mensen hebben verzonnen, zijn sommige meer dan<br />

andere gestructureerd rond offers ten gunste van een toekomstig voordeel.<br />

Een religie die een leven na de dood belooft, waarbij tijdens dit leven<br />

gebrachte offers zullen worden ingelost en beloond — dat wil zeggen,<br />

een religie die zich radicaal richt op een toekomstige, absoluut goddelijke<br />

beoordeling en beloning — verschilt fundamenteel van een religie die meer<br />

georiënteerd is op de eeuwigdurende natuur (zoals de pantheïsten die bijvoorbeeld<br />

vereerden), en zij verschilt even wezenlijk van een religie die<br />

gericht is op het onmiddellijke heden (bijvoorbeeld seksueel genot, vruchtbaarheid<br />

en baren, zoals het geval is bij veel polytheïstische godsdiensten).<br />

De fundamenteel toekomstgerichte religies zijn meestal monotheïstisch: het<br />

is één scheppende — en transcendente — godheid die aan het einde van<br />

een bepaald leven of aan het einde der tijden beoordeelt en beloont. 1<br />

Zelfs onder monotheïstische gelovigen kan men zich van de toekomst<br />

alleen maar een voorstelling maken. De toekomst kan nooit worden gekend;<br />

er kan een bepaalde hoop worden gekoesterd, maar er kan niet op gebouwd<br />

worden en onvoorspelbaarheden kunnen evenmin buiten de deur worden<br />

gehouden. Daarom houden religieuze offers van welke aard ook altijd een<br />

zekere mate van teleurstelling in. Op de een of andere manier wekken ze wrok<br />

op bij degenen die offeren. Het resultaat voldoet zelden aan de verwachtingen.<br />

En voor zover het ultieme beloningen betreft, zoals onsterfelijkheid of<br />

een eeuwig verblijf in de Hemel, is op aarde geen direct bewijs mogelijk voor<br />

de toekenning van de beloning. Er is geloof voor nodig om erop te vertrouwen<br />

dat de indeling van de doden die een nieuw leven in de Hemel tegemoet<br />

gaan en de doden die veroordeeld zijn tot de Hel, correct zal verlopen.<br />

Profeten van wie verwacht mag worden dat ze de toekomst en de daarbij<br />

behorende beloningen kunnen voorspellen, dragen bij aan de onzekerheid,<br />

want hun voorspellingen blijken maar al te vaak vals te zijn of er faliekant<br />

naast te zitten. In de meeste gevallen leven degenen die de profeet hebben<br />

horen spreken, niet lang genoeg om er achter te komen of hij gelijk had.<br />

1 Een onderwereld zoals door Odysseus bezocht, is geen plaats voor een leven na de dood; hij ontmoet<br />

slechts bloedeloze schaduwen die alleen kunnen spreken wanneer er door een levende bezoeker tegen<br />

ze gesproken wordt. Voor de polytheïstische Grieken uit de tijd van Homerus betekende onsterfelijkheid<br />

aardse onsterfelijkheid in de vorm van roem die generaties lang weerklonk en die werd overgedragen<br />

door het zingen van liederen zoals Homerus dat deed over menselijke daden en uitspraken.<br />

Offers werden met specifieke bedoelingen gebracht aan machtige en onsterfelijke, maar feilbare nietscheppende<br />

godheden — om van Poseidon een gunstige wind te verkrijgen voor een zeereis, om het<br />

voorbeeld van Iphigenia’s offer aan te halen.<br />

53


Er zijn maar weinige monotheïstische gelovigen die zonder vrees leven. Dus<br />

moet de beloning wel erg onweerstaanbaar zijn — bijvoorbeeld de ‘uitverkoren<br />

volk’-status voor de gehele stam waartoe men behoort.<br />

Er worden ook beloften gedaan met betrekking tot de toekomst, maar<br />

als die worden nagekomen, stellen ze niet teleur; wel als men zich er niet<br />

aan houdt of als ze verbroken worden. Net als bij contracten gaat het bij<br />

beloften om overeenkomsten die veelal tussen gelijken tot stand komen, terwijl<br />

een offer gewoonlijk wordt gebracht door een zwakkere partij aan een<br />

sterkere die de voorwaarden van de transactie dicteert — een gewone sterveling<br />

tegenover een godheid, om maar het meest voorkomende voorbeeld<br />

te noemen. De godheid kan een offer zonder meer eisen, punt uit. Maar als<br />

een godheid het beter voor heeft met de toekomst van de gewone stervelingen<br />

en hen meer als burgers in een absolute monarchie behandelt dan als<br />

slaven of als vervangbare infanteristen in zijn leger, wordt de overeenkomst<br />

een convenant genoemd, een soort belofte die wetten met zich meebrengt.<br />

Daarom is de overeenkomst die God met Noach sloot, een convenant dat<br />

tot op de dag van vandaag door de Israëlieten herdacht wordt in iedere Ark<br />

des Verbonds waar de wetten van Noach worden bewaard. Die zeven wetten<br />

gelden voor de gehele mensheid, voor alle nazaten van Noach, en zijn<br />

een weergave van de afspraak met God dat er nooit meer een zondvloed<br />

zal komen als de zeven wetten worden gerespecteerd. Rabbi Sacks heeft<br />

ons er in zijn commentaar op La Juive aan herinnerd dat dit Verbond met<br />

Noach iets geheel anders is dan de latere regeling die God trof met Abraham,<br />

nadat hij bereid bleek op Gods verzoek, of bevel, zijn zoon Isaac te<br />

offeren. 2 Dat was een overeenkomst waardoor de Israëlieten die zich nederig<br />

aan hun meedogenloze, veeleisende God onderwierpen, Zijn uitverkoren<br />

volk zouden worden, een status waardoor ze zich zouden onderscheiden<br />

van alle andere volkeren van wie de voorvaderen uit de familie van Noach<br />

ten tijde van de zondvloed gespaard waren gebleven. Rabbi Sacks opperde<br />

dat wij — wij allen — het Verbond met Noach moeten beschouwen als<br />

het convenant van de eenheid van het mensdom omdat het vóór de leer<br />

der uitverkiezing kwam, vóór het ‘uitverkoren volk’-convenant; we zouden<br />

het als onze referentie moeten beschouwen in de hoop dat het huidige<br />

mensdom zich achter een tolerante liberale democratie zal scharen.<br />

2 Abrahams bereidheid Isaac te offeren is uiteraard het onderwerp geworden van vele, vele verzachtende<br />

commentaren en interpretaties. De gebeurtenis werd vervormd tot louter een test van God,<br />

waarbij het nooit Zijn bedoeling was geweest dat het daadwerkelijk tot een offer kwam; een andere<br />

interpretatie laat zien dat Abraham alles in het werk stelt om het uiteindelijke offer te voorkomen; of<br />

er wordt scrupuleus uiteengezet dat God geen kinderoffers vroeg, zoals Moloch, en zo voort.<br />

54


Maar al luisterend naar rabbi Sacks dacht ik: was het Verbond met Noach<br />

niet in de eerste plaats een verbond waarin geëist werd dat Noach en zijn<br />

erfgenamen geen andere God zouden aanbidden dan Hem? Was het niet<br />

zo dat de fundamentele vrijheid van godsdienst en tolerantie voor religieuze<br />

diversiteit waar de liberale democratie (of zelfs een kosmopolitische<br />

polytheïstische maatschappij) van uitgaat, ten ene male aan het Verbond<br />

ontbrak? En ik bedacht ook dat de voorbeeldige, maatgevende liberaaldemocraten<br />

van de Amerikaanse Revolutie, de auteurs van de Amerikaanse<br />

Constitutie, juist mensen waren die niet handelden binnen de joods-christelijke<br />

kerk waar, ondanks het Verbond met Noach, Abrahams bereidheid<br />

Isaac te offeren geïdealiseerd werd of waar het offer van Christus centraal<br />

stond in de gehele theologie en de riten. De Founding Fathers van de Amerikaanse<br />

Republiek waren voor het grootste deel deïsten, of pantheïsten.<br />

Deze mannen met hun egalitaire idealen waren ook, zoals Tocqueville<br />

naar voren heeft gebracht in De la démocratie en Amérique, een vanzelfsprekend<br />

consistente groep in hun liefde voor de natuur, want ‘de natuur was<br />

de natuurlijke en logische religie van de democratie’. 3<br />

Voor Tocqueville was het pantheïsme het spirituele correlaat van democratie<br />

en veel pantheïsten waren het met hem eens. John Muir, de natuurkenner<br />

die zijn belangrijkste werk schreef in het Amerika van de late<br />

negentiende eeuw, uitte zich in woorden met een beslist politieke lading<br />

toen hij het had over de ‘goddelijke liefde die zich gelijkelijk en zonder<br />

aanzien des persoons verspreidt over alles wat natuur is’. Egalitarisme betekende<br />

voor de Founding Fathers en voor de Amerikaanse politieke figuren<br />

die hun erfgenamen waren, zoals Teddy Roosevelt, die John Muir<br />

soms op zijn natuurtochten vergezelde, niet alleen dat er geen uitverkoren<br />

volk bestond en er geen bevoorrechte gebieden op aarde waren, maar ook<br />

dat er geen convenant bestond — zelfs geen Verbond met Noach — dat<br />

gelovigen van ongelovigen scheidde. De goddelijkheid van alles wat tot de<br />

natuur behoort, hield in dat er geen transcendente God bestond die kon<br />

verlangen dat er geen andere goden dan Hij zouden zijn. En de goddelijkheid<br />

van alles wat tot de natuur behoort, hield ook in dat geen enkele<br />

soort zich mocht aanmatigen zich als ‘uitverkoren’ te beschouwen, want<br />

alle soorten dragen verantwoordelijkheden ten opzichte van alle andere<br />

wat betreft zorg en respect, ieder naar eigen vermogen.<br />

Uit het oogpunt van een pantheïst — een boeddhist of een taoïst, of<br />

3 Dit citaat en het volgende komen uit de recente biografie John Muir. A Passion for Nature (Oxford<br />

University Press, 2008) van de milieuhistoricus Donald Worster, die Tocquevilles verhandeling over<br />

het Amerikaanse pantheïsme in De la démocratie en Amérique citeert.<br />

55


iedereen met een religie waarin alle schepselen goddelijk zijn en waarin geen<br />

transcendente godheid bestaat — is het Verbond met Noach beangstigend<br />

en kan absoluut niet leiden tot egalitarisme. Het Verbond komt neer op<br />

een als-dan-overeenkomst van een beangstigend boze God, die nadat hij de<br />

aarde overdekt had met een bijna genocidale overstroming, waarbij slechts<br />

een kleine groep op een ark gespaard bleef, belooft geen nieuwe genocidale<br />

overstroming te laten plaatsvinden als de leider van de groep en zijn nazaten<br />

zich verbinden de zeven wetten na te leven. Die wetten zullen voorkomen<br />

dat mensen het soort wangedrag vertonen waarvoor de zondvloed als straf<br />

was bedoeld — in het bijzonder afgoderij, maar ook bepaalde seksuele handelingen<br />

(incest, overspel, mannelijke homoseksualiteit) en eetgewoonten.<br />

Voor pantheïsten en anderen voor wie de natuur goddelijk is, voor wie er<br />

geen enkele scheiding kan bestaan tussen goddelijkheid en natuur, is het<br />

alsof deze overeenkomst was gesloten met een imaginaire boosaardige of<br />

monsterachtige God die de natuur had willen verwoesten, waarvan Hij aannam<br />

dat die hoe dan ook Zijn schepping was, iets wat Hij bezat, Zijn privéeigendom.<br />

Het is een onzinnig verhaal dat klinkt als een nachtmerrie.<br />

De eenheid van de mensheid waarop het Verbond met Noach is gebaseerd,<br />

is een eenheid van mensen die ermee instemmen de God te aanbidden<br />

die de wetten van het Verbond gemaakt heeft. Waar dit in feite op<br />

neer komt, is dat degenen die zich het recht aanmatigen deze God als de<br />

enige echte te erkennen en alle andere goden met wie mensen zich verbonden<br />

zouden kunnen voelen als afgoden beschouwen, het voor het zeggen<br />

hebben. Zij zullen bevoorrecht worden omdat ze zich naar de wensen<br />

van hun God schikken — dat wil zeggen, ver voor Abraham hadden ze<br />

al een uitverkorenvolk-status. Zij zijn de rechtvaardigen. Zowel de oudtestamentische<br />

als de contemporaine joden die zich beroepen op het Verbond<br />

met Noach, gaan er over het algemeen van uit dat de hoeders van<br />

de Wetten van Noach de rechtvaardige joden zijn, waarbij zij minzaam<br />

toegeven dat er wellicht een paar ‘rechtvaardige niet-joden’ bestaan. Rabbi<br />

Sacks nam geen afstand van de aanname dat de ‘rechtvaardige niet-joden’<br />

een absolute uitzondering zijn. De meerderheid van de gojim leeft zodanig<br />

dat het verbazingwekkend mag heten dat God niet al lang geleden een<br />

tweede zondvloed gezonden heeft om hen weg te vagen. Het is echter<br />

niet verbazingwekkend dat niet-joden dit ‘uitzonderingsgojim’-idee als<br />

een vooroordeel beschouwen of als nogal paternalistisch ten aanzien van<br />

enkelen. Het Verbond met Noach is bepaald geen goede voorbereiding<br />

om tot vrede op aarde te komen!<br />

In zijn commentaar op La Juive ging rabbi Sacks op geen enkele manier<br />

in op oude of eigentijdse problemen die aan het Verbond met Noach kleven<br />

56


— dat de Wet met name mannelijke homoseksuelen wil verketteren en<br />

suggereert dat incest, overspel en homoseksualiteit als seksuele afwijkingen<br />

op één lijn staan, werd zelfs niet aangestipt. Waar hij op eloquente wijze<br />

de nadruk op wenste te leggen, was dat dit hoe dan ook een Verbond is<br />

dat veel universalistischer en egalitaristischer is dan de latere overeenkomst<br />

met Abraham, waar Israëlieten zoveel waarde aan hechten en die al even<br />

invloedrijk is onder christenen, die op hun eigen manier de mensheid indelen<br />

(in hun geval in degenen die Christus volgen, de zoon wiens vader<br />

toestond dat hij aan het kruis geofferd werd, en degenen die geen volgelingen<br />

van Christus waren of zijn). Maar het was niet erg logisch gedacht<br />

van rabbi Sacks om te veronderstellen dat mensen — of het nu joden of<br />

christenen zijn — die zich in georganiseerd verband kunnen vinden in<br />

zaken als kinderoffers, beloningen in de toekomst en straffen uitgedeeld<br />

door een transcendente godheid, goede supporters van de liberale democratie<br />

kunnen zijn. Hoe kun je je aan een wet houden die zegt ‘Gij zult<br />

geen andere goden aanbidden’ en tegelijkertijd essentieel liberaal-democratische<br />

wetten naleven, die vrijheid van religie garanderen en kerk en<br />

staat scheiden? Die verkondigen dat je iedere afgod, godheid of goddelijke<br />

plek mag aanbidden, zolang je de rechten van anderen maar niet met<br />

voeten treedt en zolang je maar niet probeert de eredienst tot een vereiste<br />

voor burgerschap of tot een burgerlijke wet te maken. (Het spreekt vanzelf<br />

dat liberaal-democraten staten met een staatsreligie niet als liberaal-democratisch<br />

beschouwen — en het is niet antisemitisch om erop te wijzen dat<br />

Israël zo’n staat is. Er zijn veel Amerikanen die dat het liefst ook voor de<br />

Verenigde Staten zouden willen, veel Saoedische, wahabitische moslims<br />

die dat voor Saoedi-Arabië wensen, en zo voort.)<br />

Als er bewijs nodig zou zijn voor de gespannen verhouding tussen de<br />

liberale democratie en zelfs een enigszins universalistisch convenant als<br />

het Verbond met Noach, zou men slechts op het aantal monotheïstische<br />

gelovigen hoeven wijzen die in liberale democratieën leven zonder liberaal-democraten<br />

te zijn en die geen enkel gevoel hebben voor de daarin<br />

verankerde overtuigingen en ideeën — zoals egalitarisme en liefde voor<br />

het geheel van de natuur die ‘gelijkelijk en zonder aanzien des persoons’<br />

het terrein is van goddelijkheid.<br />

Men zou nog verder kunnen gaan door op te merken dat in deze tijd<br />

van wereldwijde opleving van religieus fundamentalisme binnen de drie<br />

abrahamitische religies — het jodendom, het christendom en de islam —<br />

de monotheïstische gelovigen die de liberale democratie omhelzen, geneigd<br />

zijn de theologische doctrines van hun religie in feite te verwerpen. Rabbi<br />

Sacks is de uitzondering die de regel bevestigt. (Hoewel hij niet heeft uit-<br />

57


gelegd hoe hij zijn theologische overtuigingen verzoent met zijn politieke<br />

ideeën, en ook niet waarom hij zijn rabbinale autoriteit heeft gebruikt om<br />

te verklaren wie in Groot-Brittannië en in de Commonwealth joods is en<br />

wie niet. Zijn verklaring hierover houdt bijvoorbeeld in dat een joods kind<br />

van een moeder die niet van joodse afkomst is, maar die bekeerd is tot het<br />

joodse geloof, de toegang ontzegd kan worden tot de door de staat gesteunde<br />

joodse scholen, omdat het kind geen echte jood is. Dat is niet goed gevallen<br />

bij de liberale joden, die de joodse opvoeding van hun kinderen niet willen<br />

opofferen aan deze definitie, en het is evenmin goed gevallen bij de Britse<br />

liberale democratie die de joodse school voor het gerecht heeft gedaagd.)<br />

Religieuze mensen die de theologie verwerpen, zijn (volgens de nomenclatuur)<br />

culturele joden, culturele christenen en culturele moslims (of liberale<br />

moslims). Ze gaan soms naar de synagoge, de kerk of de moskee, maar<br />

ze zijn niet vroom binnen de theologische structuren; ze schorten hun<br />

ongeloof op de een of andere manier op. Dat wil zeggen, het zijn mensen<br />

die de tegenstelling hebben opgelost tussen aan de ene kant deel te willen<br />

uitmaken van een religieuze groep die niet-egalitair is en niet gestructureerd<br />

rond de goddelijke natuur, en aan de andere kant te willen horen bij<br />

een deel van de mensheid waarvan zij hopen dat het zich ontwikkelt in de<br />

richting van een liberale democratie. Ze komen tot die oplossing door óf<br />

de tegenstrijdigheid te negeren óf door te proberen hun religieuze leiders<br />

te bewegen meer zoals rabbi Sacks te zijn en minder als paus Benedictus<br />

of als de ayatollahs die zich op narcistische wijze vereenzelvigen met<br />

Allah. 4 Wanneer rabbi Sacks zegt ‘onze menselijkheid heeft voorrang boven<br />

iedere religie’ en wanneer hij toegeeft dat morele en religieuze ‘waarheden’<br />

behoudzuchtig zijn, zijn culturele joden blij met hem, want zij proberen<br />

minder de nadruk te leggen op de meest intolerante kenmerken van het<br />

soort overeenkomst dat God met Abraham sloot, waarbij de nadruk juist<br />

ligt op het denken in termen van ‘het uitverkoren volk’ en de uitverkorenen<br />

bereid moeten zijn hun kinderen aan de godheid te offeren.<br />

De cultureel religieuzen hoeven niet zo ver te gaan als Spinoza en tegen<br />

de eigenaardigheden en de conventionele waarheden van religies te preken,<br />

waardoor ze niet meer tot de vertrouwde of troostrijke familiale stam zouden<br />

behoren. Ze hoeven evenmin te ijveren voor secularisatie. Ze kunnen,<br />

net als rabbi Sacks, zeer opgewonden raken als bekend wordt dat eigentijdse<br />

historici op overtuigende wijze hebben aangetoond dat ‘vrijheid van<br />

4 Op de Nexus-conferentie hield Ladan Boroumand een goed betoog over de onverbloemd narcistische<br />

manier waarop veel Iraanse ayatollahs zich met Allah identificeren, zoals dat in het bijzonder gold<br />

voor Khomeini. Het is nauwelijks mogelijk minder egalitair te zijn dan dit soort ayatollahs.<br />

58


geweten’ is ontstaan in de zeventiende eeuw, een eeuw die zou uitmonden<br />

in een tijdperk van revoluties, maar waarin het wemelde van dogmatische<br />

gelovigen en het geloof als het hoogste goed werd beschouwd. Gewetensvrijheid<br />

werd niet geboren uit scepticisme of een tanend geloof, maar uit<br />

de overtuiging dat iedereen vrij moest zijn in geloof te leven, te midden<br />

van gelovige stamgenoten die belangrijk zijn voor hem of haar. (Er zit een<br />

zekere rechtmatigheid in deze historische claim, hoewel er voorbijgegaan<br />

wordt aan het feit dat de voorstanders van vrijheid van geweten tijdens de<br />

revolutie in Amerika, degenen waren die kerk en staat van elkaar scheidden,<br />

en van de staat eisten de godsdienstvrijheid te beschermen, maar die<br />

wel hoopten op die manier de monotheïstische religies buiten het politieke<br />

domein te houden. Ze vonden dat deze religies, in tegenstelling tot deïsme<br />

of pantheïsme, in strijd waren met de liberale democratie.)<br />

Rabbi Sacks is zich er zeker van bewust dat mensen die — net als hij<br />

— zijn opgegroeid met religies waarin een verhaal van een godsdienstig<br />

offer cruciaal is, de neiging hebben offers te idealiseren of te romantiseren.<br />

Offers lijken te wijzen op ernst, doelbewustheid, zelfs nobele doelbewustheid<br />

of een wezenlijke verbinding met de beoogde eervolle toekomst.<br />

Mensen die offers idealiseren, zeggen: deze persoon moet wel serieus zijn<br />

als hij bereid is zijn goederen, zijn macht en zelfs zijn leven — of het leven<br />

van zijn kind — op te geven. Het offer lijkt moreel goed te zijn, vooral<br />

omdat het voortkomt uit een houding die het tegendeel is van eigenbelang<br />

of egocentrisme, van uitsluitend waarde hechten aan het heden of gekluisterd<br />

zijn aan het verleden.<br />

Persoonlijk vereenzelvig ik me met degenen die bevreesd zijn voor<br />

iedere vorm van idealisering van offers die zijn ingebed in het soort offerverhalen<br />

dat ik zojuist heb beschreven. Daarentegen ben ik buitengewoon<br />

onder de indruk van iemand die in staat is iets belangrijks op te<br />

geven — zelfs het leven zelf — om iemand anders te laten gedijen of te<br />

laten overleven. Dat gebeurt wanneer ouders zich opofferen voor hun kinderen<br />

(in tegenstelling tot het offeren van hun kinderen) zodat hun kinderen<br />

niet hoeven te verhongeren of te lijden, niet te schande worden gemaakt,<br />

niet worden vernederd, of geen opleiding kunnen krijgen — en die hun<br />

kinderen weer leren zich op hun beurt altruïstisch op te offeren. Maar dat<br />

zijn geen offers die gerechtvaardigd worden met een verhaal over offers.<br />

Ze komen voort uit een ‘ik verkies…’ en niet uit een ‘God verlangt…’ of<br />

uit een ‘in het belang van een toekomstige beloning voor onze groep…’<br />

Ze komen voort uit ‘Ik zou niet met mezelf kunnen leven als ik dit niet<br />

deed’ of ‘het zou me onnatuurlijk voorkomen, niet in overeenstemming<br />

met de natuur en mijn menselijkheid, me niet voor jou op te offeren’.<br />

59


Waar het om gaat, is een kwestie van innerlijke vrede en eenheid, zonder<br />

tegenstrijdigheden en met respect voor de ander, vooral voor het kind dat<br />

de toekomst belichaamt; geen kwestie van starre handhaving van wetten,<br />

van gehoorzaamheid of wraak.<br />

Gezien mijn overtuigingen vervulde de opera La Juive me met vrees en<br />

een soort schaamte over de eindeloze moordzucht ten opzichte van ‘ketters’<br />

binnen de groep en van de monotheïstische religies ten opzichte van<br />

elkaar. Het is dezelfde mengeling van vrees en schaamte die ik keer op<br />

keer ’s morgens voel bij het lezen van de krant en zie hoe onze tijd vergeven<br />

is van destructiviteit in naam van alle drie de abrahamitische religies<br />

door mensen die maar al te bereid zijn grote aantallen van hun medemensen<br />

en van hun eigen kinderen op te offeren. Dit is niet ‘het einde van de<br />

geschiedenis’, het is een tijdperk van het bijna ondraaglijke gewicht van<br />

een zich dwangmatig herhalende geschiedenis.<br />

In de plot van La Juive gaat het om twee mannen, de ene een machtige<br />

katholiek, de andere een rijke maar machteloze jood, die beiden bereid<br />

en in staat zijn een kind te offeren, een kind dat, zo blijkt, de dochter van<br />

beiden is. 5 De biologische vader, kardinaal Brogni, is bereid iedere jood<br />

te offeren aan zijn visie op de christelijke toekomst, waarin alle christenen<br />

die kritiek hebben op de theologie die hij onderschrijft, en vooral alle nietchristenen<br />

zoals joden, weggevaagd zijn, geofferd (en, zou de psychoanalyticus<br />

zeggen, tot zondebok gemaakt). Rachel is zo iemand, een jodin, die<br />

ook nog verleid is door een christelijke prins. Dus zal de kardinaal de prins<br />

tegelijk met haar offeren wegens zijn rassenvermengende zonde. Als de verloofde<br />

van de prins een beroep doet op Rachel en smeekt om barmhartigheid,<br />

neemt zij de volle verantwoording voor de seksuele zonde op zich,<br />

om de prins van blaam te zuiveren. Voor deze prins, een voorbeeld van<br />

oneerlijkheid en manipulatie, iemand die geen scrupules had zijn christelijke<br />

verloofde te bedriegen of zich als jood te vermommen om de verleiding<br />

ten uitvoer te kunnen brengen, is Rachel bereid te sterven. De opera presenteert<br />

de zelfopoffering als een bezielend voorbeeld van vrouwelijke<br />

liefde. De verloofde is al even bezielend door het vergeven van het verraad<br />

van de prins. De twee vrouwen, La Juive en de christelijke prinses met de<br />

5 Noch de christelijke biologische moeder, die gestorven is, noch de joodse stiefmoeder (als die er al<br />

was) maakt deel uit van het verhaal; dus worden we niet geconfronteerd met een moeder die bereid<br />

is haar kind te offeren, of een moeder die misschien protesteert tegen het offer. Offeren is een mannenaangelegenheid,<br />

een deel van een (onbetwistbaar) patriarchaal privilege. Als er geen moeders in<br />

de buurt zijn, worden er ook geen vragen gesteld — zelfs geen vragen als die van Klytaimnestra over<br />

het offeren van Ifigenia, die wel gesteld werden, maar vervolgens geregeld werden in het voordeel<br />

van het patriarchale privilege.<br />

60


toepasselijke naam Eu-doxia, Juiste Mening, zingen een prachtig duet over<br />

hun oecumenisch gedeelde juiste mening dat ze zich moeten wegcijferen<br />

om deze laakbare seksist te redden (om maar een woord te gebruiken dat<br />

een hele politieke beweging nodig had om honderd jaar na de première<br />

van deze opera gemunt te worden).<br />

Kardinaal Brogni weet niet dat Rachel zijn eigen dochter is, die zoals<br />

hij dacht, samen met haar moeder was omgekomen bij een brand toen<br />

ze nog een kind was. De jood Eléazar die het kind redde en adopteerde<br />

en haar opvoedde als jood, houdt dit geheim. Wanneer zijn geadopteerde<br />

dochter tot de dood op de brandstapel wordt veroordeeld, en hem, als haar<br />

vader, hetzelfde lot ten deel zal vallen, onthult Eléazar niet wie zij is. Hij<br />

doet geen poging haar uit dít vuur te redden — hij offert haar op aan zijn<br />

verlangen zich als jood te wreken op Brogni en de christenen, door haar<br />

te laten offeren door Brogni. De wraak van Eléazar is de wraak van een<br />

vervolgde minderheid zonder macht of leger, met alleen een beetje kennis<br />

dat hij voor zich kan houden; het hebben van een geheim is een manier<br />

voor de machteloze om macht uit te oefenen. Hij weigert ook zichzelf te<br />

redden, door niet in te gaan op het aanbod van de kardinaal zich te bekeren<br />

tot het christendom. Beledigd door het lokmiddel van de kardinaal,<br />

besluit hij, trots als hij is, de wraak op het laatste moment te verfijnen door<br />

te onthullen — Rachel is dan al op weg naar haar dood — dat ze de dochter<br />

van de kardinaal is. Als hij de waarheid verneemt dat hij zijn eigen kind<br />

vermoordt, verandert dit zijn handelwijze niet. De kardinaal doet geen<br />

enkele poging haar alsnog te redden — hij laat zijn dochter branden. En<br />

zij aanvaardt blijmoedig dat ze geofferd wordt als de benevolente geliefde<br />

van de prins, en als jodin. Ze sterft tegen de achtergrond van een meute<br />

van getrouwen van de kardinaal die bij de brandstapel schreeuwen: ‘We<br />

hebben wraak genomen op de joden!’ (dat wil zeggen, ze hebben een<br />

christenmeisje verbrand).<br />

Er is geen verteller in de opera die commentaar levert op de intrige en<br />

op wat <strong>Rob</strong> <strong>Riemen</strong> ‘de passie voor de dood’ noemde. Volgens mij hebben<br />

de karakters geen passie voor de dood, maar een passie voor offeren en geofferd<br />

worden. Het zijn allemaal, om een term te gebruiken uit mijn vak, de<br />

psychoanalyse, sadomasochisten. Zelfs de kardinaal, die zijn dochter op zo’n<br />

sadistische wijze offert, offert zijn vaderschap aan zijn religie en aan de<br />

daarmee samenhangende overtuiging dat ketters en ongelovigen de dood<br />

verdienen. Om over deze passie voor offeren en geofferd worden na te<br />

denken, is het niet nodig er een theorie bij te halen als die van Freud, die<br />

stelde dat er een aangeboren doodsinstinct bestaat dat zich manifesteert als<br />

agressie. Alleen mensen die getraumatiseerd zijn door in een gemeenschap<br />

61


te leven waar sommigen worden beoordeeld als waardeloos, terwijl anderen<br />

worden uitverkoren voor de bijzondere liefde van een wraakzuchtige<br />

vadergodheid, gedragen zich op deze manier en werken er, zoals hier, hard<br />

aan de godheid te behagen (of dat nu de joodse of de christelijke God is)<br />

door hetzelfde te doen wat de godheid doet, namelijk wraak nemen en<br />

offers vragen. (In de psychoanalytische theorie wordt deze kern van sadomasochisme<br />

‘identificatie met de agressor’ genoemd of, om de masochistische<br />

kant van de munt ook te belichten, ‘identificatie met de agressie van<br />

een ouder, van de ouders onderling of van iemand die de ouderrol symbolisch<br />

vervult door óf agressief gedrag te vertonen óf op een agressieve<br />

manier het slachtoffer te zijn’.)<br />

Uit het commentaar van rabbi Sacks bleek dat hij oprecht van mening<br />

was dat al deze passie voor opoffering nergens toe leidde. Hij gaf geen<br />

blijk van bewondering voor Eléazar noch voor Rachel. Misschien dacht<br />

hij dat de jood net zo verstrikt was in het convenant met Abraham als de<br />

kardinaal in zijn mentale overeenkomst met Petrus, die een ‘speciaal dispensatie’-arrangement<br />

met zijn God had. Maar ik heb nergens uit kunnen<br />

opmaken dat rabbi Sacks er moeite mee had dat deze mensen — zowel de<br />

joden als de christenen, ondanks hun wereldse machteloosheid of macht<br />

— geen besef hadden van de gemeenschappelijke menselijkheid waar hij<br />

toe opriep met zijn verwijzing naar het Verbond met Noach. La Juive zal<br />

geen liberaal-democraat inspireren op de manier zoals we dat van tragedies<br />

en opera’s mogen verwachten — door inzicht, aan het eind, in de manier<br />

waarop alles aan het begin van de weg verkeerd is gegaan.<br />

Rabbi Sacks heeft erop gewezen dat de componist Halévy ten tijde<br />

van de Dreyfus-affaire wenste dat hij een Israélite kon zijn en geen Juif;<br />

een Fransman met een joodse geloofsovertuiging en geen jood die van de<br />

katholieke of protestante Fransen gescheiden was door geschiedenis en<br />

vooroordeel. Maar gebeurt er iets in de opera waardoor de vraag wordt<br />

opgeworpen wat een dergelijke religieuze identiteit zou kunnen inhouden?<br />

Behelst de opera iets anders dan een verscheidenheid aan fanatisme en aan<br />

fantasieën over almacht die het kenmerk zijn van sadomasochisme? Ik zie<br />

het als een eerbetoon aan de progressiviteit in het toenmalige Europa, dat<br />

de opera na de première in 1835 in de vergetelheid wegzonk, want er is<br />

inhoudelijk niets in te vinden dat kan gelden als een protest tegen het opkomend<br />

tij van het politieke antisemitisme. Er is geen J’accuse. Er is duidelijk<br />

kritiek op de christelijke kardinaal, maar is de opera niet ook anti-juif? De<br />

jood is net zo sadistisch als de christen en de jodin net zo masochistisch<br />

als de prinses. Ze ontstijgen nergens de krankzinnige kerkerachtige atmosfeer<br />

van de opera, die zo goed tot zijn recht kwam in de Amsterdamse<br />

62


mise-en-scène; ze zitten er middenin. Wat ontbreekt, is de stem van een<br />

Fransman met een joodse geloofsovertuiging, die commentaar levert op de<br />

verwikkelingen. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat velen die de opera<br />

in Amsterdam in 2009 hebben bijgewoond, de indruk hadden, net als ik,<br />

dat hier een angstwekkende en schaamtevolle nachtmerrie te zien was die<br />

door het commentaar van rabbi Sacks niet goedgepraat kon worden, hoewel<br />

zijn commentaar op zijn minst suggereerde dat er voor menselijke<br />

wezens een andere manier bestaat van met elkaar omgaan dan deze orgie<br />

van offers in een kerkerachtige setting.<br />

Rabbi Sacks wil dat religies de problemen van particularistische religies<br />

oplossen: door liberaal-democratische politieke bewegingen en instellingen<br />

te ondersteunen, kunnen religieuze mensen religies ervan weerhouden<br />

steun te geven aan autoritaire politieke bewegingen en instellingen — en<br />

de liberalisering in de politiek zou misschien zelfs het effect kunnen hebben<br />

dat religies hun behoefte aan verdedigingsmechanismen verminderen. Zoals<br />

ik al heb aangegeven, lijkt mij dit een onwaarschijnlijk curatief of therapeutisch<br />

programma, omdat zelfs de visies van de monotheïstische godsdiensten<br />

die het meest gericht zijn op de ‘eenheid van de mensheid’, autoritair<br />

zijn. Volgens mijn psychoanalytisch inzicht is monotheïsme intrinsiek en<br />

inherent autoritair en leidt het eerder tot sadomasochistische manieren van<br />

leven dan dat het die levensstijl voorkomt. Zelfs wanneer een transcendente<br />

God wordt beschreven als barmhartig, is Hij nog steeds de rechter<br />

en bestraffer; is Hij nog steeds de absolute heerser over de gehele natuur<br />

en zijn alle mensen zijn slaaf, zelfs de uitverkorenen.<br />

Ik ben totaal niet geïnteresseerd in debatten over het al dan niet bestaan<br />

van God; die debatten komen mij voor als futiel en op misvattingen gebaseerd<br />

omdat er geen mogelijkheid is om het een noch het ander theologisch<br />

of wetenschappelijk te ‘bewijzen’. Waar ik me zorgen over maak, is<br />

het gebruik dat mensen van hun religie maken (of hun wetenschap) om<br />

hun daden en woorden te legitimeren en over de manier waarop religies<br />

hen aansporen (of juist niet), anderen te kwetsen of te vermoorden. Religies<br />

met transcendente godheden zijn volgens mij constant gebruikt door<br />

hun gelovigen — of door de leiders onder de gelovigen — om mensen te<br />

offeren die het niet met hen of met hun religieuze wetten eens waren. En<br />

dat rechtvaardigend gebruik van religies omvat, benadrukt zelfs, het offeren<br />

van kinderen, die de toekomst van ons allen vertegenwoordigen. Dat<br />

offer mag dan niet het einde van de geschiedenis betekenen, maar waarschijnlijk<br />

wel het einde van de toekomst.<br />

63<br />

Vertaling Hein Groen en Gijs Went


SLAV OJ ŽI ŽEK<br />

Een passie voor onvrijheid?<br />

Een van de opperste tegenstrijdigheden van de geschiedenis van het antisemitisme<br />

is dat joden voor beide polen van een tegenstelling kunnen staan:<br />

zij worden gestigmatiseerd als hogere stand (rijke kooplieden) en lagere<br />

stand (vuil), als te intellectueel en te aards (seksuele roofdieren), als lui en<br />

werkverslaafd. De ene keer staan ze voor een koppige gehechtheid aan hun<br />

specifieke levensvorm die hen verhindert volwaardige burgers van de staat<br />

waarin zij leven te worden, dan weer voor een ‘ontheemd’ en ontworteld<br />

universeel kosmopolitisme dat ongevoelig is voor iedere particuliere etnische<br />

vorm. De focus wisselt met de verschillende historische tijdperken.<br />

Ten tijde van de Franse Revolutie werden joden als te particularistisch veroordeeld:<br />

zij bleven vasthouden aan hun identiteit en weigerden abstracte<br />

burgers te worden als alle anderen. Met de komst van het imperialistisch<br />

patriottisme, eind negentiende eeuw, werd de beschuldiging omgekeerd:<br />

joden zijn te ‘kosmopolitisch’, ze hebben geen wortels.<br />

De belangrijkste omslag in de geschiedenis van het westerse antisemitisme<br />

vond plaats met de emancipatie van de joden (de toekenning van<br />

burgerrechten), volgend op de Franse Revolutie. In de vroegmoderne tijd<br />

werd er druk op hen uitgeoefend om zich tot het christendom te bekeren<br />

en was het probleem of men hen werkelijk kon vertrouwen. Hadden<br />

zij zich echt bekeerd of bleven ze heimelijk hun rituelen uitoefenen?<br />

Eind negentiende eeuw vond er echter een verschuiving plaats, die uitmondde<br />

in het nationaal-socialistisch antisemitisme: bekering is nu geheel<br />

niet aan de orde, die is zinloos. Waarom? Voor de nazi’s vloeit de schuld<br />

van de joden direct voort uit hun biologische constitutie: men hoeft niet<br />

te bewijzen dat joden schuldig zijn; louter vanwege hun jood-zijn zijn<br />

ze schuldig. Hoe komt dat? De verklaring wordt geboden door de plotselinge<br />

opkomst in de westerse ideologische beeldvorming van de figuur<br />

van de ‘eeuwig wandelende jood’ in de tijd van de romantiek. Dat wil<br />

zeggen op het precieze tijdstip dat in het werkelijke leven — toen het<br />

64


kapitalisme losbarstte (en de warenruil overheersend werd) — ook kenmerken<br />

die aan joden werden toegeschreven, zich over de gehele samenleving<br />

uitbreidden. Op hetzelfde moment dat joden beroofd werden van<br />

hun specifieke eigenschappen die maakten dat men hen gemakkelijk van<br />

de rest van de bevolking kon onderscheiden, en het ‘jodenvraagstuk’ op<br />

politiek vlak was ‘opgelost’ door de formele emancipatie van joden, die<br />

dezelfde rechten kregen als alle andere ‘normale’ christelijke burgers, werd<br />

hun ‘vloek’ dus in hun wezen gestempeld. Ze waren geen bespottelijke<br />

vrekken en woekeraars meer, maar demonische helden van de eeuwige<br />

verdoeming, achtervolgd door een niet nader omschreven, onuitsprekelijke<br />

schuld, gedoemd eeuwig te dolen en te verlangen naar verlossing in<br />

de dood. Dus juist toen de specifieke figuur van de jood verdween, kwam<br />

de absolute jood op.<br />

Deze transformatie lag ten grondslag aan de verschuiving van het antisemitisme<br />

van de theologie naar ras: de verdoeming van de joden was hun<br />

ras, zij waren niet schuldig om wat zij deden (christenen uitbuiten, hun<br />

kinderen vermoorden, hun vrouwen verkrachten of, uiteindelijk, Christus<br />

verraden en doden), maar om wat zij waren. Moet hieraan toegevoegd<br />

worden dat deze verschuiving de fundamenten legde voor de Holocaust,<br />

de fysieke vernietiging van de joden als de enige aangewezen, definitieve<br />

oplossing van hun ‘vraagstuk’? Zolang de identiteit van joden bepaald werd<br />

door een reeks eigenschappen, was het doel hen te bekeren, christenen<br />

van hen te maken; maar zodra het jood-zijn hun wezen betreft, kan alleen<br />

hun vernietiging het ‘jodenvraagstuk’ oplossen.<br />

Het werkelijke raadsel van het antisemitisme is echter waarom het zo’n<br />

constante is: waarom blijft het door alle historische veranderingen heen<br />

bestaan? Het lijkt een beetje op wat Marx over Homerus zei: het werkelijke<br />

raadsel dat opgehelderd moet worden, is niet de herkomst, de oorspronkelijke<br />

vorm van Homerus’ dichtkunst (hoe zij haar wortels heeft<br />

in de Griekse samenleving), maar waarom zij tot op de dag van vandaag<br />

zo’n grote kunstzinnige aantrekkingskracht blijft uitoefenen, lang nadat de<br />

sociale omstandigheden waaruit zij voortkwam, verdwenen zijn. Het ontstaansmoment<br />

van het Europees antisemitisme is gemakkelijk te dateren:<br />

het begon allemaal niet in het oude Rome, maar in het elfde- en twaalfdeeeuwse<br />

Europa dat begon te ontwaken uit de inertie van de ‘donkere eeuwen’<br />

en een snelle groei van warenruil en de rol van geld doormaakte.<br />

Precies op dat moment verscheen ‘de jood’ als vijand: de usurpator, de<br />

parasiterende indringer die het harmonieuze sociale bouwwerk verstoort.<br />

Theologisch is dit ook het moment dat Jacques Le Goff de ‘geboorte van<br />

het Vagevuur’ noemde: het idee dat de keuze niet alleen die tussen Hemel<br />

65


en Hel is, maar dat er een derde, bemiddelende plaats moet zijn, waar men<br />

een deal kan sluiten en zijn zonden (als ze niet te groot zijn) kan afbetalen<br />

met een bepaalde som berouw — weer geld!<br />

Waar staan we vandaag de dag? Toen de Kroatische nationalistische<br />

rockzanger Marko Perkovic Thompson gevraagd werd over zijn antisemitisme,<br />

zei hij in een interview: ‘Ik heb niets tegen ze en heb ze ook niets<br />

gedaan. Ik weet dat Jezus ook niets tegen ze had, maar toch hingen zij hem<br />

aan het kruis.’ Zo werkt het antisemitisme tegenwoordig: het punt is niet<br />

dat wij iets tegen joden hebben, maar hoe joden zelf zijn... We maken nu<br />

mee hoe de jongste versie van het antisemitisme alle nadruk legt op die<br />

‘zelf-kant’ van de joden. De bevoorrechte rol van joden in het instellen van<br />

de sfeer van het ‘publieke gebruik van de rede’ berust op hun onttrekking<br />

aan iedere staatsmacht. Deze positie van joden als ‘delen van geen-deel’ van<br />

de organische gemeenschap van iedere natiestaat, niet het abstract-universele<br />

karakter van hun monotheïsme, maakt hen tot de directe belichaming<br />

van universaliteit. Het is daarom geen wonder dat er met de stichting van<br />

de joodse natiestaat een nieuwe figuur verscheen: de jood die zich verzet<br />

tegen identificatie met de staat Israël, die weigert hem als zijn ware thuisland<br />

te erkennen en zich aan deze staat ‘onttrekt’, en voor wie Israël tot een<br />

van de staten behoort waartegenover hij afstand wil houden. Het is deze<br />

unheimische jood die het object is van wat we alleen maar als ‘zionistisch<br />

antisemitisme’ kunnen bestempelen, het vreemde exces dat de natiestaat<br />

verstoort. Deze joden, de ‘joden van de joden zelf’, waardige opvolgers<br />

van Spinoza, zijn tegenwoordig de enige joden die blijven vasthouden aan<br />

het ‘publieke gebruik van de rede’ en hun gebruik van de rede weigeren<br />

te onderwerpen aan het ‘privé’-domein van de natiestaat.<br />

Als men zich ervan wil overtuigen dat de uitdrukking ‘zionistisch antisemitisme’<br />

volkomen gerechtvaardigd is, volstaat een bezoekje aan een van<br />

de meest deprimerende websites die ik ken, www.masada2000.org/list-A.<br />

html, een ‘dirty list’, zoals hij het zelf noemt, van meer dan 7000 s.h.i.t.<br />

(Self-Hating and/or Israel-Threatening) joden. Veel van de namen op de lijst<br />

gaan vergezeld van gedetailleerde, uiterst agressieve beschrijvingen en een<br />

foto die de persoon in een zo slecht mogelijk licht toont, alsook van een<br />

emailadres (duidelijk bedoeld om haatmail uit te lokken). Als er ooit een<br />

omgekeerd antisemitisme heeft bestaan, dan is dit het: de website lijkt op<br />

een nazilijst van verdorven joodse freaks. Als je tegenwoordig een bruut<br />

antisemitisme wilt zien, hoef je niet op zoek te gaan naar Arabische propaganda<br />

— de zionisten doen zelf het werk. Zij zijn de ware jodenhaters:<br />

wat zij in hun aanvallen op joden die vasthouden aan het ‘publieke<br />

gebruik van de rede’, wreed bespotten, is de kostbaarste dimensie van het<br />

66


jood-zijn. Hoe zit het dan met het voor de hand liggende tegenargument<br />

dat masada2000.org een groep extremistische gekken is die je in ieder land<br />

aantreft, zonder band met de belangrijkste politieke oriënteringen, zoiets<br />

als het Israëlische equivalent van de Amerikaanse survivalists die geloven<br />

dat Eva seks had met de Duivel en dat joden en zwarten van hun vrucht<br />

afstammen? Helaas werkt deze gemakkelijke uitweg niet: masada2000.org<br />

is slechts een extreme uiting van het wantrouwen ten aanzien van joden<br />

die kritisch staan tegenover de Israëlische politiek, dat overal heerst, in de<br />

Amerikaanse media zelfs nog veel meer dan in Israël zelf.<br />

Dit feit stelt ons in staat een ander raadsel op te lossen: hoe kunnen de<br />

Amerikaanse christenfundamentalisten, die als het ware van nature antisemitisch<br />

zijn, nu hartstochtelijk de zionistische politiek van de Staat Israël<br />

steunen? Er is maar één oplossing voor dit raadsel: zionistisch antisemitisme.<br />

Dat wil zeggen dat niet de Amerikaanse fundamentalisten een ommezwaai<br />

hebben gemaakt, maar dat paradoxaal genoeg het zionisme zelf, in zijn<br />

haat tegen joden die zich niet volledig met de politiek van de staat Israël<br />

identificeren, antisemitisch is geworden, in de zin dat het de figuur van<br />

de jood die vraagtekens zet bij het zionistische project volgens antisemitisch<br />

stramien construeert.<br />

Het zionistische standaardargument tegen critici van de politiek van de<br />

staat Israël is dat Israël natuurlijk als iedere andere staat beoordeeld en uiteindelijk<br />

ook bekritiseerd kan en moet worden, maar dat critici van Israël<br />

hun gerechtvaardigde kritiek op de Israëlische politiek misbruiken voor<br />

antisemitische doeleinden. Wordt de impliciete argumentatie waarmee<br />

de christenfundamentalistische verdedigers van de Israëlische politiek de<br />

linkse kritiek op die politiek verwerpen, niet het best weergegeven door<br />

de wonderlijke spotprent die in juli 2008 gepubliceerd werd in het Oostenrijkse<br />

dagblad Die Presse? Ze laat twee potige, op nazi’s lijkende Oostenrijkers<br />

zien, van wie één een krant in zijn hand houdt en tegen zijn vriend<br />

opmerkt: ‘Hier zie je maar weer hoe een volkomen gerechtvaardigd antisemitisme<br />

misbruikt wordt voor een goedkope kritiek op Israël!’<br />

Wat er schuilgaat achter die bizarre omkeringen is populisme, dat uiteindelijk<br />

altijd gedragen wordt door de gefrustreerde ergernis van gewone<br />

mensen, de uithaal ‘Ik weet niet wat er allemaal gebeurt, ik ben het gewoon<br />

zat! Zo kan het niet doorgaan! Het moet stoppen!’ — een ongeduldige<br />

uitbarsting, een weigering om geduldig te begrijpen, de ergernis om de<br />

complexiteit en de daaruit voortkomende overtuiging dat er iemand verantwoordelijk<br />

moet zijn voor deze chaos, een macht achter de schermen die<br />

alles duidelijk maakt. In die weigering om te weten zetelt de eigenlijk fetisjistische<br />

dimensie van het populisme. Dat wil zeggen dat de fetisj — hoewel<br />

67


die op zuiver formeel niveau een overdracht (op het object-fetisj) insluit —<br />

als de exacte omkering fungeert van de standaardformule van overdracht<br />

(met een subject dat verondersteld wordt te weten): wat de fetisj substantieert,<br />

is precies mijn verwerping van kennis, mijn weigering om subjectief te<br />

accepteren wat ik weet. Daarom is het uiteindelijke verschil tussen een werkelijk<br />

radicaal-emancipatoire politiek en een populistische politiek, om het<br />

te zeggen in nietzscheaanse termen die hier geheel toepasselijk zijn, dat een<br />

werkelijk radicale politiek actief is, haar visie oplegt en afdwingt, terwijl het<br />

populisme wezenlijk reactief is, een reactie op de verstorende indringer. Met<br />

andere woorden: het populisme blijft een variant van de angstpolitiek, het<br />

mobiliseert de massa door angst op te roepen voor de verdorven indringer.<br />

Half april 2009 zat ik in een hotelkamer in Syracuse, N.Y., waar ik tussen<br />

twee televisiekanalen switchte: een documentaire over Pete Seeger, de<br />

grote linkse Amerikaanse countryzanger, en een reportage van Fox News<br />

over de antibelasting ‘tea party’ in Austin, Texas, met een countryzanger<br />

die een populistisch anti-Obamalied zong, dat bol stond van klachten<br />

over hoe Washington belasting oplegt aan de hardwerkende gewone mensen<br />

om de rijke bankiers van Wall Street te financieren... De kortsluiting<br />

tussen de twee programma’s had een elektrificerende uitwerking op mij,<br />

met twee bijzonder opmerkelijke aspecten. Ten eerste was er de vreemde<br />

overeenkomst tussen de twee zangers, die beiden een populistische, antiestablishment<br />

klacht verwoordden tegen de uitbuitende rijken en hun<br />

staat, om drastische maatregelen riepen en zelfs tot burgerlijke ongehoorzaamheid<br />

opriepen. Dat was weer een pijnlijke aanwijzing dat hedendaags<br />

radicaal-populistisch Rechts ons, qua vorm of organisatie, vreemd genoeg<br />

herinnert aan oud radicaal-populistisch Links (zijn de tegenwoordige survivalist<br />

christenfundamentalistische groeperingen met hun halfillegale status,<br />

die het repressieve staatsapparaat als de belangrijkste bedreiging van<br />

hun vrijheid zien, niet net zo georganiseerd als de Black Panters uit de<br />

jaren zestig?). Ten tweede kan de fundamentele irrationaliteit van de ‘tea<br />

party’-protesten niemand ontgaan: Obama is eigenlijk van plan om voor<br />

95% van de hardwerkende gewone mensen de belasting te verlagen en hij<br />

heeft alleen hogere belastingen voorgesteld voor de procenten daarboven<br />

— dus voor de ‘uitbuitende rijken’. Hoe komt het dat mensen letterlijk<br />

tegen hun eigen belangen in handelen?<br />

Thomas Frank 1 geeft een treffende beschrijving van deze paradox van<br />

het tegenwoordige Amerikaanse populistische conservatisme: de econo-<br />

1 Thomas Frank, What’s the Matter with Kansas? How Conservatives Won the Heart of America, New<br />

York: Metropolitan Books 2004.<br />

68


mische klassentegenstelling (arme boeren en arbeiders versus advocaten,<br />

bankiers en grote bedrijven) is omgezet in de tegenstelling eerlijke hardwerkende<br />

christelijke echte Amerikanen versus decadente liberalen die<br />

latte drinken en in buitenlandse auto’s rijden, opkomen voor abortus en<br />

homoseksualiteit, de spot drijven met het patriottische offer en de ‘provinciale’<br />

simpele levenswijze enzovoort. De vijand is dus de ‘links-liberaal’<br />

die door middel van federale staatsinterventies (van gedwongen busvervoer<br />

van kinderen naar gemengde scholen tot aan het verordenen van lessen in<br />

de darwinistische evolutieleer en perverse seksuele praktijken) de authentieke<br />

Amerikaanse way of life ondermijnt. Daarom is het voornaamste economische<br />

belang, af te komen van de sterke staat die de hardwerkende<br />

bevolking belasting oplegt om zijn regulerende interventies te financieren.<br />

Het minimale economische programma luidt derhalve: ‘minder belasting,<br />

minder regulering’... Vanuit het standaard gezichtspunt van het verlichte<br />

rationele najagen van het eigenbelang is de ongerijmdheid van die ideologische<br />

houding evident: de populistische conservatieven kiezen letterlijk voor<br />

hun eigen economische ondergang. Minder belasting en deregulering betekent<br />

meer vrijheid voor de grote bedrijven die de verarmde boeren van hun<br />

nering beroven; minder staatsinterventie betekent minder federale steun<br />

aan kleine boeren enzovoort.<br />

Hoewel de ‘heersende klasse’ het niet eens is met de populistische<br />

morele agenda, tolereert ze de ‘morele oorlog’ van het populisme als een<br />

middel om de lagere klassen onder controle te houden, ze dus in staat te<br />

stellen hun woede te uiten zonder haar eigen economische belangen te<br />

schaden. Dit betekent dat de culture war een verschoven klassenoorlog is —<br />

al diegenen ten spijt die beweren dat we in een postklassenmaatschappij<br />

leven. Maar dit maakt het raadsel alleen maar ingewikkelder: hoe is die<br />

verschuiving mogelijk? ‘Domheid’ en ‘ideologische manipulatie’ zijn geen<br />

antwoord: het volstaat niet te zeggen dat de primitieve lagere klassen gehersenspoeld<br />

zijn door de ideologische apparaten, waardoor ze niet in staat<br />

zijn vast te stellen wat hun werkelijke belangen zijn. In elk geval moeten<br />

we ons herinneren dat decennia geleden hetzelfde Kansas het broeinest<br />

was van progressief populisme in de Verenigde Staten — en de mensen zijn<br />

de afgelopen decennia beslist niet dommer geworden... een overduidelijk<br />

bewijs van de materiële kracht van de ideologie vandaag de dag. Bewijzen<br />

van deze materiële kracht zijn er te over: tijdens de Europese verkiezingen<br />

van juni 2009 steunden de kiezers massaal de neoconservatieve liberale<br />

politiek, dat wil zeggen de politiek die de huidige crisis teweeg heeft<br />

gebracht. Inderdaad, wie heeft directe repressie nodig als men de kip ervan<br />

kan overtuigen dat hij uit vrije wil het slachthuis in loopt...<br />

69


Deze situatie confronteert ons op radicale wijze met de impasse van de<br />

tegenwoordige ‘keuzemaatschappij’.We zien tegenwoordig veel ideologische<br />

investeringen in het thema van de vrije keuze. Hersenwetenschappers<br />

wijzen erop dat keuzevrijheid een illusie is — we ervaren onszelf als ‘vrij’<br />

wanneer we simpelweg in staat zijn te handelen zoals ons organisme ons<br />

voorschrijft en er geen externe obstakels onze neigingen in de weg staan.<br />

Liberale economen leggen de nadruk op keuzevrijheid als het hoofdingrediënt<br />

van de markteconomie: door dingen te kopen, stemmen we in zekere<br />

zin aldoor met ons geld. ‘Diepere’ existentiële denkers ontwikkelen graag<br />

variaties op het thema van de ‘authentieke’ existentiële keuze waar het<br />

gaat om onze wezenskern, een keuze die een volledig existentieel engagement<br />

met zich meebrengt, in tegenstelling tot de oppervlakkige keuzen<br />

voor dit of dat product. Volgens de ‘marxistische’ versie van dit thema<br />

verduistert de veelheid van keuzen waarmee de markt ons bombardeert,<br />

de afwezigheid van werkelijk radicale keuzen betreffende de grondstructuur<br />

van onze maatschappij. In deze reeks springt de afwezigheid van een<br />

aspect in het oog: het gebod om te kiezen, terwijl we niet over de cognitieve<br />

basiscoördinaten beschikken om een rationele keuze te maken. Zoals<br />

Leonardo Padura zegt: ‘Het is afschuwelijk om het verleden niet te kennen<br />

en toch in staat te zijn invloed te hebben op de toekomst.’. 2 Gedwongen<br />

te zijn beslissingen te nemen in een situatie die duister blijft — dat is onze<br />

basisconditie. In de standaardsituatie van de gedwongen keuze (een situatie<br />

waarin ik vrij kan kiezen, op voorwaarde dat ik de juiste keuze maak,<br />

zodat het enige wat mij rest het loze gebaar is te doen alsof ik uit vrije wil<br />

doe wat de kennis van experts mij heeft opgelegd). Maar wat als de keuze<br />

daarentegen werkelijk vrij is en juist daarom als nog frustrerender wordt<br />

ervaren? We bevinden ons voortdurend in de positie dat we over zaken<br />

moeten beslissen die ons leven diepgaand zullen beïnvloeden, terwijl we<br />

geen echte kennisbasis hebben. Om John Gray te citeren: ‘We zijn in een<br />

tijd geworpen waarin alles voorlopig is. Nieuwe technologieën veranderen<br />

ons leven dagelijks. De tradities van vroeger kunnen niet teruggehaald<br />

worden. Tegelijkertijd hebben we maar weinig idee van wat de toekomst<br />

zal brengen. We zijn gedwongen te leven alsof we vrij zijn.’ 3<br />

De niet-aflatende druk om te kiezen sluit niet alleen onwetendheid<br />

over het keuzevoorwerp in (we worden gebombardeerd met oproepen<br />

om te kiezen zonder gekwalificeerd te zijn om de juiste keuze te maken),<br />

maar, nog radicaler, ook de subjectieve onmogelijkheid om een antwoord<br />

2 Leonardo Padura, Havana Gold, Londen: Bitter Lemon Press 2008, p. 233-234.<br />

3 John Gray, Straw Dogs, New York: Farrar, Strauss en Giroux 2007, p. 110.<br />

70


te geven op de vraag van het verlangen. Wanneer Lacan het object van<br />

verlangen definieert als iets wat van origine verloren is, is zijn punt niet<br />

slechts dat we nooit weten wat we verlangen en veroordeeld zijn eeuwig te<br />

zoeken naar het ‘ware’ object dat de leegte van het verlangen als zodanig is,<br />

terwijl alle positieve objecten er louter metonymische vervangers van zijn.<br />

Zijn punt is veel radicaler: het verloren object is uiteindelijk het subject<br />

zelf, het subject als een object. Dat betekent dat de vraag van het verlangen,<br />

zijn oorspronkelijke raadsel, niet in de eerste plaats is: ‘Wat wil ik?’,<br />

maar: ‘Wat willen de anderen van mij?’, ‘Wat voor object zien zij in mij?’.<br />

Daarom zegt Lacan met betrekking tot de hysterische vraag: ‘Waarom ben<br />

ik die naam?’ (met andere woorden: waar komt mijn symbolische identiteit<br />

vandaan, wat rechtvaardigt haar?) dat het subject als zodanig hysterisch is:<br />

tautologisch definieert hij het subject als ‘dat wat geen object is’, waarbij<br />

het punt is dat de onmogelijkheid om jezelf als object te identificeren (te<br />

weten wat ik libidinaal voor anderen ben) constitutief is voor het subject.<br />

(Op die manier genereert Lacan de hele verscheidenheid aan ‘pathologische’<br />

subjectieve posities, die hij interpreteert als de verscheidenheid aan<br />

antwoorden op de hysterische vraag: de hystericus en de geobsedeerde zijn<br />

twee modaliteiten van de vraag; de psychoot ziet zichzelf als het object<br />

van de jouissance van de Ander, terwijl de geperverteerde zichzelf als het<br />

instrument van de jouissance van de Ander poneert.)<br />

Daarin ligt de angstaanjagende dimensie van de druk om te kiezen<br />

— wat zelfs doorklinkt in de meest onschuldige vragen wanneer je een<br />

hotelkamer reserveert (‘Zachte of harde kussens? Twee bedden of een litsjumeaux?’),<br />

is de veel radicalere vraag: ‘Zeg me wie u bent. Wat voor soort<br />

object wilt u zijn? Wat kan het hiaat van uw verlangen vullen?’ Daarom<br />

vindt de foucaultiaanse ‘anti-essentialistische’ zorg om ‘vaste identiteiten’<br />

— de continue drang om de ‘zorg voor zichzelf’ te praktiseren, jezelf telkens<br />

opnieuw uit te vinden en te herscheppen — een merkwaardige echo<br />

in de dynamiek van het ‘postmoderne’ kapitalisme. Het was natuurlijk al<br />

het goeie, ouwe existentialisme dat stelde dat een mens is wat hij van zichzelf<br />

maakt, en deze radicale vrijheid met existentiële angst verbond. Maar<br />

voor het existentialisme was de angst voor de ervaring van je vrijheid, het<br />

gemis aan een substantiële determinatie, het authentieke moment waarop<br />

het subject zijn opname in het vaste ideologische universum in duigen ziet<br />

vallen. Wat het existentialisme niet in staat was te voorzien, is wat Adorno<br />

trachtte samen te vatten in de titel van zijn boek over Heidegger, Jargon der<br />

Eigentlichkeit: hoe de overheersende ideologie het gemis aan een vaste identiteit<br />

niet langer verdringt, maar direct inzet voor het op gang houden van<br />

het eindeloze proces van de consumentistische ‘herschepping van jezelf’.<br />

71


Sommigen van ons herinneren zich de oude, infame, communistische<br />

tirades tegen de burgerlijke ‘formele’ vrijheid. Hoe belachelijk die ook<br />

zijn, er steekt enige waarheid in het onderscheid tussen ‘formele’ en ‘feitelijke’<br />

vrijheid: ‘formele’ vrijheid is de keuzevrijheid binnen de coördinaten<br />

van de bestaande machtsverhoudingen, terwijl ‘feitelijke’ vrijheid<br />

toeneemt wanneer we de coördinaten van onze keuzen zelf kunnen veranderen.<br />

Een manager van een bedrijf in crisis heeft de ‘vrijheid’ arbeider<br />

A of B te ontslaan, maar niet de vrijheid om de situatie te veranderen die<br />

hem tot deze keuze dwingt. Zodra we het debat over de gezondheidszorg<br />

op deze manier benaderen, verschijnt ‘keuzevrijheid’ in een ander licht.<br />

Een groot deel van de bevolking zal weliswaar verlost zijn van de dubieuze<br />

‘vrijheid’ zich zorgen te maken over wie hun ziekte zal dekken en hoe<br />

wegwijs te worden in de wirwar van financiële en andere beslissingen. Als<br />

men de basisgezondheidszorg als iets vanzelfsprekends kan beschouwen,<br />

erop kan vertrouwen zoals men op de water- en elektriciteitslevering vertrouwt,<br />

zonder de zorg een water- of elektriciteitsbedrijf te moeten kiezen,<br />

zal men simpelweg meer tijd en energie winnen om zijn leven aan<br />

andere dingen te wijden. De les die hieruit getrokken kan worden, is dat<br />

keuzevrijheid iets is dat feitelijk alleen functioneert wanneer een complex<br />

geheel van wettelijke, onderwijs-, ethische, economische en andere voorwaarden<br />

de onzichtbare, dikke achtergrond van de uitoefening van onze<br />

vrijheid is. Daarom zouden landen als Noorwegen, bij wijze van tegengif<br />

voor de keuze-ideologie, als model moeten worden genomen: hoewel<br />

alle belangrijke partijen een sociaal basisakkoord erkennen en grote sociale<br />

projecten solidair worden uitgevoerd, zijn de maatschappelijke productiviteit<br />

en dynamiek van een uitzonderlijk hoog niveau, hetgeen de algemene<br />

wetenschap dat zo’n samenleving zou stagneren ronduit weerlegt.<br />

Een extreem geval van de ideologische manipulatie van de ‘keuzevrijheid’<br />

is de manier waarop de anticonsumentistische ideologie sinds kort<br />

omgaat met het thema armoede, dat ze presenteert als een kwestie van persoonlijke<br />

keuze. Er zijn boeken en artikelen in populaire lifestylebladen<br />

in overvloed die ons adviseren hoe ‘uit het consumentisme te stappen’ en<br />

een levenswijze aan te nemen die vrij is van de dwang om de nieuwste<br />

producten te bezitten. De ideologische inslag van deze oplossing is duidelijk:<br />

door armoede als een (vrije) keuze te presenteren, psychologiseert<br />

ze een objectieve sociale probleemsituatie. Janez Drnovsek, de Sloveense<br />

president in de eerste jaren van deze eeuw, die van een kille technocraat<br />

omturnde in een belachelijke autodidactische New-Ager, placht in een<br />

weekblad brieven van gewone mensen te beantwoorden. In een van de<br />

brieven klaagde een oude vrouw dat ze met haar pensioen niet in staat was<br />

72


vlees te eten en te reizen. Het antwoord van de president was, dat ze blij<br />

moest zijn met haar situatie — eenvoudig voedsel zonder vlees is gezonder<br />

en in plaats van de verstrooiingen van toeristenreizen zou ze zich bezig<br />

moeten houden met een spiritueel veel bevredigender innerlijke reis, de<br />

verkenning van haar ware Zelf...<br />

Het volstaat dus niet om te variëren op het standaardmotief van de marxistische<br />

kritiek: ‘hoewel we in een zogenaamde keuzemaatschappij leven,<br />

zijn de keuzen die ons in feite zijn gelaten triviaal, en hun proliferatie maskeert<br />

het gebrek aan werkelijke keuzen, keuzen die van invloed zijn op de<br />

basisaspecten van ons leven...’ Ook al is dit waar, het probleem is eerder<br />

dat we gedwongen worden te kiezen zonder over de kennis te beschikken<br />

die ons in staat zou stellen een juiste keuze te maken. Of nauwkeuriger<br />

gezegd: dat waardoor we niet in staat zijn te handelen, is niet het feit dat<br />

we ‘nog niet genoeg weten’ (is onze industrie werkelijk verantwoordelijk<br />

voor de opwarming van de aarde? enzovoort), maar omgekeerd dat we te<br />

veel weten en niet weten wat we met die massa onsamenhangende kennis<br />

moeten doen, hoe haar te onderschikken aan een Meester-Betekenaar.<br />

Dat brengt ons bij de volgende spanning: de keten van wetenschappelijke<br />

kennis wordt niet meer getotaliseerd/gecapitonneerd door Meester-<br />

Betekenaars. De exponentieel onbeheersbare groei van wetenschappelijke<br />

kennis stormt koploos voort, en deze kennisdrang ontketent een macht die<br />

niet die van het meesterschap is: een macht die eigen is aan de kennisbeoefening<br />

als zodanig. De Kerk voelt dit gemis aan en werpt zichzelf op als<br />

de Meester die ervoor zal instaan dat de explosie van wetenschappelijke<br />

kennis binnen ‘menselijke grenzen’ blijft en ons niet zal overweldigen —<br />

een ijdele hoop natuurlijk.<br />

Dus wat willen mensen werkelijk in zo’n situatie? Walter Lippmann,<br />

icoon van de Amerikaanse journalistiek in de twintigste eeuw, speelde een<br />

sleutelrol in het zelfbegrip van de Amerikaanse democratie. Hoewel hij<br />

politiek progressief was (een eerlijke politiek tegenover de Sovjet-Unie<br />

bepleitte, enzovoort), stelde hij een theorie van de publieke media voor<br />

die een angstaanjagend waarheidseffect heeft. Hij muntte het begrip manufacturing<br />

consent, dat later door Chomsky bekendheid kreeg — maar in<br />

tegenstelling tot Chomsky bedoelde Lippmann het in positieve zin. In<br />

Public Opinion (1922) schreef hij dat de ‘leidende klasse’ moet opstaan en<br />

de uitdaging moet aanvaarden — hij zag het publiek zoals Plato het zag,<br />

als een groot beest of een verwarde kudde, rondtollend in de ‘chaos van<br />

plaatselijke opinies’. De kudde burgers moet daarom geregeerd worden<br />

door ‘een gespecialiseerde klasse, waarvan de belangen verder reiken dan<br />

het plaatselijke’. Deze elite moet handelen als een kennismachine die het<br />

73


voornaamste tekort van de democratie omzeilt, namelijk het onmogelijke<br />

ideaal van de ‘allround competente burger’. Zo werken onze democratieën<br />

— met onze instemming: wat Lippmann zei, heeft niets geheimzinnigs,<br />

het is een overduidelijk feit; het geheimzinnige is dat we het spel meespelen<br />

terwijl we het weten. We handelen alsof we vrij zijn en uit vrije wil<br />

beslissen; stilzwijgend accepteren we niet alleen, maar eisen we zelfs dat<br />

een onzichtbaar gebod (ingeschreven in de vorm van onze vrije meningsuiting<br />

zelf) ons zegt wat we moeten doen en denken. Zoals Marx al lang<br />

geleden wist: het geheim ligt in de vorm zelf.<br />

In die zin is iedere gewone burger in een democratie in feite koning,<br />

zij het een koning in een constitutionele democratie, een koning die alleen<br />

formeel beslissingen neemt, wiens functie het is maatregelen te ondertekenen<br />

die voorgelegd zijn door het leidinggevende bestuur. Daarom komt<br />

het probleem van democratische rituelen overeen met het grote probleem<br />

van de constitutionele democratie: hoe de waardigheid van de koning te<br />

beschermen? Hoe de schijn op te houden dat de koning werkelijk beslist,<br />

terwijl wij allen weten dat het niet zo is? Trotski had daarom gelijk met<br />

zijn belangrijkste verwijt aan de parlementaire democratie, dat niet luidde<br />

dat zij de onontwikkelde massa’s te veel macht geeft, maar de massa’s op<br />

paradoxale wijze te passief maakt door het initiatief over te laten aan het apparaat<br />

van de staatsmacht (in tegenstelling tot de ‘sovjets’, waarin de arbeidersklassen<br />

zichzelf direct mobiliseren en macht uitoefenen). 4 Wat we de ‘crisis van de<br />

democratie’ noemen, doet zich daarom niet voor wanneer mensen niet<br />

meer in hun eigen macht geloven, maar juist wanneer zij geen vertrouwen<br />

meer hebben in de elites, in degenen die verondersteld worden het voor<br />

hen te weten en hen richtlijnen te geven wanneer zij angstig signaleren dat<br />

‘de (eigenlijke) troon leeg is’, dat de beslissingen nu echt hun beslissingen<br />

zijn. In ‘vrije verkiezingen’ zit dus altijd een minimale dosis beleefdheid:<br />

degenen die aan de macht zijn, doen beleefd alsof zij niet werkelijk de<br />

macht hebben en vragen ons uit vrije wil te beslissen of wij hen macht<br />

willen geven — op een manier die de logica van een aanbod dat bedoeld<br />

is om geweigerd te worden, spiegelt.<br />

Om het in termen van de Wil te formuleren: het begrip ‘vertegenwoordigende<br />

democratie’ impliceert zelf een passivisering van de Wil van het<br />

volk, zijn transformatie in een niet-willen — het willen is overgedragen<br />

op de instantie die het volk vertegenwoordigt en namens het volk wil.<br />

Wanneer iemand beschuldigd wordt van het ondermijnen van de demo-<br />

4 Zie Leon Trotsky, Terrorism and Communism, Londen: Verso Books 2007.<br />

74


cratie, moet het antwoord daarom een parafrase zijn van het antwoord op<br />

een dergelijk verwijt (dat de communisten het gezin, eigendom, vrijheid<br />

enzovoort ondermijnen) in het Communistisch Manifest: de heersende orde<br />

ondermijnt ze zelf al. Net zoals de vrijheid (van de markt) onvrijheid is<br />

voor degenen die hun arbeidskracht verkopen, en het familieverband wordt<br />

ondermijnd door het bourgeois gezin als gelegaliseerde prostitutie, wordt de<br />

democratie ondermijnd door haar parlementaire vorm en de ermee gepaard<br />

gaande passivisering van de grote meerderheid, als ook door het toenemende<br />

recht op geheimhouding dat besloten ligt in de zich verspreidende<br />

logica van de noodtoestand.<br />

Alain Badiou stelde een onderscheid voor tussen twee soorten (of eerder<br />

niveaus van) corruptie in de democratie: de de facto empirische corruptie en<br />

de corruptie die tot de vorm van democratie zelf behoort met haar reductie<br />

van de politiek tot het onderhandelen over privé-belangen. Deze kloof<br />

wordt zichtbaar in de (weliswaar zeldzame) gevallen waarin een eerlijke<br />

‘democratische’ politicus die de empirische corruptie bestrijdt, niettemin<br />

de formele ruimte van corruptie in stand houdt. (Er bestaat natuurlijk ook<br />

het omgekeerde geval van de empirisch corrupte politicus die handelt uit<br />

naam van de dictatuur van de Deugd.) In termen van Benjamins onderscheid<br />

tussen rechthandhavend en rechtscheppend geweld kunnen we<br />

zeggen dat we hier te maken hebben met het onderscheid tussen ‘rechthandhavende’<br />

corruptie (de empirische gevallen van wetsovertreding) en<br />

‘rechtscheppende’ corruptie van de democratie regeringsvorm zelf:<br />

Als democratie een vertegenwoordiging is, dan vertegenwoordigt ze<br />

bovenal het algemene systeem dat haar vorm schraagt. Met andere<br />

woorden, de electorale democratie is alleen in zoverre vertegenwoordigend<br />

dat zij in de eerste plaats de consensuele vertegenwoordiging<br />

van het kapitalisme is, dat tegenwoordig omgedoopt is in ‘markteconomie’.<br />

Dat is haar corruptie in beginsel. 5<br />

Deze regels moeten we in strikt transcendentale zin begrijpen: op empirisch<br />

niveau ‘vertegenwoordigt’ — spiegelt, registreert, meet — de meerpartijendemocratie<br />

natuurlijk de kwantitatieve verdeling van de verschillende<br />

opinies van het volk, wat het vindt van de voorgestelde partijprogramma’s<br />

en -kandidaten enzovoort; maar voorafgaand aan dit empirische niveau<br />

en in een veel radicalere, ‘transcendentale’ betekenis ‘vertegenwoordigt’ —<br />

5 Alain Badiou, De quoi Sarkozy est-il le nom?, Parijs: Éditions Lignes 2007, p. 42.<br />

75


concretiseert — de liberale meerpartijendemocratie een bepaalde visie op de maatschappij,<br />

de politiek en de rol die de individuen erin spelen. De liberale meerpartijendemocratie<br />

‘vertegenwoordigt’ een heel bepaalde visie op het sociale<br />

leven waarin de politiek in partijen is georganiseerd, die via verkiezingen<br />

met elkaar strijden om de controle over het wetgevende en uitvoerende<br />

staatsapparaat enzovoort. We moeten ons er altijd van bewust zijn dat dit<br />

‘transcendentale kader’ nooit neutraal is — het bevoorrecht bepaalde waarden<br />

en praktijken. Deze niet-neutraliteit wordt manifest op momenten<br />

van crisis of onverschilligheid, wanneer we op het onvermogen van het<br />

democratische stelsel stuiten om te registreren wat de mensen werkelijk<br />

willen of denken. Dit onvermogen komt naar voren in anomale fenomenen<br />

als de verkiezingen van 2005 in Groot-Brittannië: ondanks de groeiende<br />

impopulariteit van Tony Blair (hij was meermaals uitgeroepen tot de meest<br />

impopulaire persoon van Groot-Brittannië), kon deze onvrede met Blair<br />

geen enkele effectieve politieke uitdrukking vinden. Hier was duidelijk<br />

iets heel erg mis — niet dat de mensen ‘niet wisten wat ze wilden’, eerder<br />

verhinderde cynische berusting hen ernaar te handelen, zodat de uitkomst<br />

de bizarre kloof was tussen wat ze dachten en wat ze deden (stemden). In<br />

zijn kritiek op de democratie was Plato zich al ten volle bewust van die<br />

tweede vorm van corruptie, en zijn kritiek is ook duidelijk bespeurbaar in<br />

de jacobijnse bevoorrechting van de Deugd: in de democratie, in de zin<br />

van vertegenwoordiging van, en onderhandeling over een veelheid van<br />

privé-belangen, is geen plaats voor de Deugd.<br />

Er is geen reden om democratische verkiezingen te verachten; het gaat<br />

er alleen om te benadrukken dat zij niet per se een aanwijzing zijn van de<br />

Waarheid — in de regel neigen zij ertoe de overheersende doxa te weerspiegelen<br />

die bepaald is door de hegemoniale ideologie. Laten we een<br />

voorbeeld nemen dat beslist niet problematisch is: Frankrijk in 1940. Zelfs<br />

Jacques Duclos, de tweede man van de Franse Communistische Partij, gaf<br />

in een privé-gesprek toe dat, als er op dat tijdstip in Frankrijk verkiezingen<br />

waren gehouden, maarschalk Pétain met 90% van de stemmen gewonnen<br />

zou hebben. Toen De Gaulle, in zijn historische daad, de capitulatie<br />

weigerde te erkennen en het verzet tegen de Duitsers bleef voortzetten,<br />

beweerde hij dat alleen hij, niet het Vichy-regime, namens het ware<br />

Frankrijk sprak (namens het ware Frankrijk, niet namens de ‘meerderheid<br />

van de Fransen’!). Wat hij zei, was absoluut waar, ook al was het ‘democratisch’<br />

niet alleen niet gelegitimeerd, maar druiste het ook duidelijk in<br />

tegen de opinie van de meerderheid van het Franse volk... Democratische<br />

verkiezingen kunnen een evenement van de Waarheid zijn — een verkiezing<br />

waarin, tegen de sceptische-cynische inertie in, de meerderheid even<br />

76


‘wakker wordt’ en tegen de hegemoniale ideologische opinie stemt. Maar<br />

de zeer uitzonderlijke status van zo’n verrassende verkiezingsuitslag bewijst<br />

dat verkiezingen als zodanig niet een medium van de Waarheid zijn.<br />

77<br />

Vertaling Ineke van der Burg


NINA L. CHROESJTSJEVA<br />

De grijze massa van het<br />

poetinisme<br />

Toen Gordon Brown in 2007 premier van Groot-Brittannië werd, presenteerde<br />

hij een lijst met tien noodmaatregelen waaraan zijn kabinet prioriteit<br />

gaf. Een van die kwesties inzake de nationale veiligheid betrof het<br />

redden van de schilderijen van Titiaan die in de National Gallery hangen.<br />

Want denk je toch eens in dat al die meesterwerken die we zo prachtig<br />

vinden, Bacchus en Ariadne, De man met de gewatteerde mouw, Noli me tangere<br />

en Allegorie van de Prudentie, hetzelfde lot was beschoren als de schatten uit<br />

het Iraaks Nationaal Museum in Bagdad, dat in 2003 werd leeggeplunderd<br />

na de invasie van de Amerikaanse en coalitietroepen.<br />

Die plundering maakte duidelijk hoe slecht de regering van George W.<br />

Bush de ‘wereldwijde oorlog tegen de terreur’ had doordacht. Het museum<br />

in Bagdad was geheel onbeveiligd en raakte bijna vijftienduizend objecten<br />

van onschatbare wetenschappelijke en culturele waarde kwijt. Het verlies<br />

van menig eeuwenoud Mesopotamisch kunstwerk, waaronder een collectie<br />

van duizenden rolzegels, de plaquette van de leeuwin die de Nubiër doodt<br />

en voorwerpen uit de koningsgraven in Ur, wordt nog steeds beschouwd<br />

als rampzaliger dan het verbranden van de olievelden, die eveneens onbeveiligd<br />

waren — weer een bewijs hoe slecht de oorlog was georganiseerd.<br />

Uiteindelijk is de nationale en wereldcultuur van eeuwen belangrijker voor<br />

de toekomst van het land dan de olie-industrie, die met de juiste investeringen<br />

en ontwikkelingen uiteindelijk weer kon worden opgestart.<br />

Rusland en Duitsland hebben tientallen jaren onenigheid gehad over<br />

het lot van de ‘roofkunst’ die in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog<br />

door de Russen werd weggevoerd. Jozef Stalins commissie voor roofkunst<br />

eigende zich ongeveer 2,5 miljoen kunstwerken uit Oost-Duitsland toe<br />

om de schade te compenseren die de Duitse invasie had toegebracht aan<br />

de eigendommen van de Sovjet-Unie. Tijdens de destalinisatiecampagne in<br />

de jaren vijftig van de vorige eeuw stuurde de ussr meer dan een miljoen<br />

voorwerpen terug, waaronder het Pergamonaltaar naar Berlijn en Rafaëls<br />

78


Sixtijnse madonna naar Dresden. Na de val van het communisme in 1991<br />

beloofde het Russische ministerie van Cultuur Duitsland nog honderden<br />

andere kunstwerken terug te geven, van gotisch glas-in-lood tot werken<br />

van oude meesters als Delacroix, Dürer, Goya, Toulouse-Lautrec, Rembrandt,<br />

Rubens en Van Gogh. Maar onder invloed van de bewondering<br />

die de toenmalige president Vladimir Poetin koesterde voor de veiligheidsdienst<br />

en het leger van de Sovjet-Unie (tenslotte was hij jarenlang kolonel<br />

bij de kgb geweest) besloot het Russische parlement kort na 2000 een<br />

nationalistische wet goed te keuren die zulke kunstwerken tot staatseigendom<br />

bestempelde. Duitsland, dat tijdens de nazibezetting ook Russische<br />

kunst in handen had gekregen, met name de beroemde barnsteenkamer<br />

van Peter de Grote, was net zo weinig voortvarend in het teruggeven van<br />

de resterende delen van de schat, dat wil zeggen de werken die in 1945<br />

niet tegelijk met de rest van de barnsteenkamer zijn verdwenen.<br />

Dus er kan vandaag de dag wel worden beweerd dat de hoge kunst voorgoed<br />

dood is en dat de wereld ten onder gaat aan trivia en banaliteit, maar<br />

uit deze luttele voorbeelden blijkt dat landen hun culturele artefacten in<br />

dezelfde mate koesteren als hun grondgebied, hun natuurlijke hulpbronnen,<br />

hun financiële instellingen en dergelijke. Als de nood aan de man<br />

komt, zien naties in kunst hun grote schat.<br />

Maar kunst komt gemakkelijk in het verdomhoekje terecht als er geen<br />

crisis in zicht is. Zolang er niet aan onze vrijheden wordt getornd, kunnen<br />

we ons die luxe van onverschilligheid permitteren. Niet dat de cultuur<br />

in een vrije wereld geen waardering ontmoet, maar daar bestaat kunst<br />

in een sfeer die verschilt van onze alledaagse werkelijkheid. In een onvrije<br />

wereld, waar de luxe van keuzes beperkt of geheel afwezig is, móét er wel<br />

meer waardering bestaan voor het culturele aanbod.<br />

Wijlen de Russische dissidente filosoof Andrej Sinjavski (vooral bekend<br />

onder zijn pseudoniem Abram Terts), die het grootste deel van de jaren<br />

zestig in een Sovjetwerkkamp doorbracht, schreef ooit in zijn memoires,<br />

Een stem uit het koor, over de diepe eerbied van een gevangene voor kunstzinnige<br />

scheppingen: ‘[…] luisteren naar een plaat van Beethoven — een<br />

van die eenvoudige dingen die we op zondag doen, net zo serieus als vrije<br />

mensen die naar een concert gaan. Niet uit verveling of snobisme, maar<br />

omdat alles wat schaars of moeilijk te krijgen is hier bijgevolg meer wordt<br />

gewaardeerd en op waarde geschat. Het “luisteren naar muziek” overslaan<br />

zou zijn als het weigeren van je ontbijt of een kop koffie. Het gaat<br />

niet meer om het tevredenstellen van het vlees (of de geest), maar om het<br />

79


eageren op dingen die alledaags, onbeduidend waren en ineens kostbaar<br />

zijn geworden.’ 1<br />

Schone kunsten zijn aan voorwaarden en aan een context gebonden. Je<br />

mist ze als je ze niet hebt; anders beschouw je ze simpelweg als vanzelfsprekend.<br />

Vóór de val van het communisme illustreerde de Amerikaanse schrijver<br />

Philip Roth het verschil tussen de situatie van romanschrijvers in het Westen<br />

en die achter het IJzeren Gordijn als volgt: ‘In Oost-Europa mag niets, maar<br />

heeft alles betekenis; bij ons mag alles, maar heeft niets betekenis.’<br />

Inderdaad hadden wij in Rusland, het centrum van het communistische<br />

rijk achter het IJzeren Gordijn, een heel andere kijk op cultuur dan<br />

mensen in het Westen. Cultuur was onze vrijheid. Het was een ontsnapping,<br />

een geestelijke of zelfs fysieke vrijheid die ons werd ontzegd door<br />

het Sovjetsysteem. Kunst niet waarderen was een luxe die we ons niet konden<br />

permitteren.<br />

In Een stem uit het koor maakt Terts nog een andere relevante opmerking:<br />

‘Wat maakt ons tot wie we zijn? Waarschijnlijk hangt het geheel en<br />

al af van onze verhouding tot de ruimte om ons heen. Iemand die geen<br />

ruimtelijke beperkingen heeft, streeft er constant naar om vooruit, naar de<br />

verte te trekken. Hij is sociabel, ondernemend, en heeft steeds behoefte<br />

aan nieuwe genoegens, indrukken en interesses. Maar als hij wordt ingeperkt,<br />

kort gehouden, tot een minimum gereduceerd, dan trekt zijn geest,<br />

die het zonder bossen en velden moet stellen, uit zijn eigen, onmetelijk<br />

rijke hulpbronnen een innerlijk landschap op. […] We zijn geen paria’s<br />

of gevangenen, maar reservoirs. Geen mensen, maar bronnen, diepe poelen<br />

van betekenis.’ 2<br />

In de Sovjetgevangenis hielden we niet alleen van Dante, Homerus<br />

en Poesjkin als grote artistieke scheppingen, maar ook als ons persoonlijke<br />

toevluchtsoord. De beroemde Poolse journalist Adam Michnik, een<br />

van de leiders van Solidariteit, studeerde in de gevangenis zelfs Russisch<br />

om Tolstoj en Dostojevski in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen. Hij<br />

beschrijft deze leeservaring als een van de ingrijpendste van zijn leven.<br />

Dankzij deze schrijvers kon hij niet alleen ontsnappen naar de wereld die<br />

ze verbeeldden, maar werd ook zijn begrip van veel meer dan alleen literatuur<br />

beïnvloed en ontwikkeld. Hij legde ooit uit dat hij zelfs de Sovjets<br />

die hem hadden gevangengenomen er beter door begreep.<br />

1 Abram Tertz (Andrei Sinyavsky), A Voice from the Chorus, vert. Kyril Fitzlyon en Max Hayward,<br />

Farrar, Straus, and Giroux, New York, 1976, p. 27. (In het Nederlands vertaald als: Abram Terts, Een<br />

stem uit het koor, Uitgeverij Van Gennep, 1975.<br />

2 Ibidem.<br />

80


Ondanks de vaak gehoorde opvatting dat repressie de creativiteit belemmert,<br />

heeft in de praktijk noch de censuur, noch de goelag het intellectuele<br />

leven in Rusland en andere landen achter het IJzeren Gordijn ooit<br />

kunnen onderdrukken. Daarvan getuigt het genie van Anna Achmatova,<br />

Osip Mandelstam, Dmitri Sjostakovitsj, Sergej Eisenstein en Sergej Prokofjev,<br />

die tijdens de nachtmerrie van de stalinistische periode zelfs grotere<br />

meesterwerken schiepen.<br />

In Lectures on Russian Literature stelt Vladimir Nabokov, de beroemdste<br />

Russische balling: ‘De Russische lezer is in mijn ogen net zo goed een model<br />

voor lezers als Russische schrijvers een model waren voor schrijvers in andere<br />

talen. Hij begon zijn carrière als gefascineerde lezer op zeer prille leeftijd, en<br />

verloor nog in de kinderkamer zijn hart aan Tolstoj en Tsjechov.’ 3<br />

We dienen Nabokovs snobistische houding tegenover schrijvers en<br />

lezers uit andere landen vooral niet op te vatten als een gebrek aan respect.<br />

Hij zegt simpelweg dat de Russische literatuur met haar geestelijke voortrekkersrol<br />

andere literaturen een voorbeeld stelt. Geest, ziel is het grootste<br />

wat ons land voortbrengt — en tegelijk onze grote nationale handicap.<br />

‘Misschien lopen we wel achter, maar we hebben een ziel.’ Met die uitspraak<br />

van Dostojevski troosten Russen zich gewoonlijk voor hun gebrek<br />

aan rechten, keuzes, producten, wetten en faciliteiten.<br />

‘Het meest typerend voor een Rus is zijn idee dat hij niets te verliezen<br />

heeft. Dus de Russische intellighent is onbaatzuchtig en altruïstisch<br />

(behalve als het om zijn boekenplank gaat),’ 4 zeggen filosofen die onze<br />

inefficiëntie willen verklaren. Die inefficiëntie spruit op haar beurt voort<br />

uit het feit dat macht in Rusland altijd onderdrukkend en despotisch is: niet<br />

alleen je bezit, maar ook je leven kan je elk moment worden ontnomen;<br />

beide zijn een speelbal van de autoriteiten, lokaal, nationaal of anderszins.<br />

Dus het enige wat ons rest in deze voortdurend gecontroleerde en nooit<br />

veilige omgeving, is ons denken.<br />

Vandaar dat schrijvers in Rusland het nationaal gedachtegoed onder<br />

woorden brengen, de vlastiteli dum (heersers over gedachten) worden van<br />

onze geest en ziel. Zij zijn de gidsen en de profeten: ‘Sta op, profeet, en zie,<br />

en luister […] / Verzeng op reis, ter zee, ter land / Het hart des mensen<br />

met je woord.’ Iedere scholier in Rusland kent deze zinnen van Alexandr<br />

Poesjkin, de negentiende-eeuwse Russische dichter die wordt beschouwd<br />

als de grondlegger van de moderne Russische cultuur.<br />

3 Vladimir Nabokov, Lectures on Russian Literature, Harcourt Brace, New York, 1981, p. 11.<br />

4 Abram Terts, ‘Mysli vrasploch’ [Betrapte gedachten], in Verzameld werk in twee delen (SP Start, Moskou,<br />

1992), deel 1, p. 321.<br />

81


Natuurlijk heeft dit ‘verzengen’ vaak afschuwelijke gevolgen, zoals<br />

Vladimir Lenin uitlegt in ‘In memoriam Herzen’ (1912): ‘De decembristen<br />

hebben Herzen opgestookt, en daarna is hij met de revolutionaire propaganda<br />

begonnen.’ Toen kwam Nikolaj Tsjernysjevski, toen Maxim Gorki,<br />

en ten slotte raakte het hele land, samen met een aantal dichtbij- en zelfs<br />

een paar verafgelegen staten, in de goelag verzeild. Dat bewijst eens te meer<br />

dat een dichter in Rusland niet alleen maar dichter is.<br />

Vanwege deze intellectuele macht hebben Russische leiders te allen tijde<br />

geprobeerd de kunstenaars te vriend te houden. Vaak omhelsden kunstenaars<br />

op hun beurt de staat. Poesjkin verkondigde bijvoorbeeld: ‘Ik ben<br />

geen vleier als ik de loftrompet steek van mijn tsaar.’ Zelfs de apolitieke<br />

Mandelstam schreef, zij het onder dwang, een ‘Ode aan Stalin’, die hem<br />

evenwel niet heeft kunnen redden van de goelag en de dood. Ook Prokofjev<br />

stelde zich afzijdig, apolitiek op, maar zwichtte voor de druk en componeerde<br />

propagandistische vocale stukken, bijvoorbeeld Heil Stalin.<br />

Juist Stalin was happig op vriendschap met schrijvers, componisten en<br />

dichters. Jozef Vissarionovitsj belde herhaaldelijk naar Michail Boelgakov<br />

om van zijn bewondering te getuigen nadat hij diens stuk De witte garde<br />

had gezien in het Moskouse Kunst Theater (MChAT). ‘Michail Afanasjevitsj,<br />

u spreekt met Stalin,’ klonk de stem door de hoorn, en de schrijver<br />

bevroor van schrik. Met Sjostakovitsj besprak Stalin de noodzaak vooral<br />

liederen te schrijven en geen symfonieën, met name voor de film, want, in<br />

zijn woorden: ‘het ideologisch effect van de filmkunst valt niet te onderschatten,<br />

er kunnen 120 miljoen kijkers zijn.’ Die gedachte was uiteraard<br />

niet helemaal origineel; al in de beginperiode van de Sovjetstaat beschreef<br />

Vladimir Lenin de film als ‘de belangrijkste van alle kunsten’.<br />

Eerlijk is eerlijk: niet alleen Lenin en Stalin, ook de kameraden die<br />

hen opvolgden, Nikita Chroesjtsjov, Leonid Brezjnev en Michail Gorbatsjov,<br />

baseerden de ideologie van hun Sovjetbewind op het fundament<br />

van de Russische intelligentsia. Chroesjtsjov discussieerde openlijk met hen;<br />

Brezjnev liet zijn communistische heldhaftigheid door hen verheerlijken;<br />

Gorbatsjov bejegende hen als zijn medesamenzweerders bij de glasnost.<br />

Toen het communisme implodeerde, verklaarde Boris Jeltsin Rusland<br />

tot een vrij land, en probeerde zo alle intellectuele energie te richten op<br />

geld en de media. Hogere cultuur werd losgelaten als speeltje voor het<br />

Kremlin en moest maar zien te overleven. Net als in andere democratische<br />

samenlevingen zouden niet poëzie, maar handel en massamedia de<br />

katalysatoren worden bij de vliegende start van de Russische democratie.<br />

En terwijl de vrijheden opkwamen, ging het met de kunsten bergafwaarts,<br />

zoals Philip Roth had voorspeld.<br />

82


Eind jaren negentig legde Grigori Tsjchartisjvili, assistent-hoofdredacteur<br />

van Foreign Literature, een intellectueel literair tijdschrift, zijn lezers uit<br />

hoe en waarom de literatuur in democratieën een minder grote rol speelt<br />

dan in totalitaire samenlevingen, waar cultuur, dat wil zeggen hoge cultuur,<br />

meestal erg goed gedijt. Censuur is misschien niet goed voor het leven,<br />

maar (juist daarom) wel voor de ziel. 5 Wie in de buitenwereld overal van<br />

verstoken is, heeft geen andere mogelijkheid dan zich tot de binnenwereld<br />

te richten. In wezen herhaalde hij wat Terts dertig jaar eerder verklaarde<br />

over zijn ervaring in de goelag.<br />

Toen er niet meer geleefd hoefde te worden volgens de goelagformule,<br />

wierp Tsjchartisjvili zelf zijn intellectuele verleden af en werd hij Boris<br />

Akoenin, schrijver van bestsellers die bij een popcultuur passen. Zijn reeks<br />

detectiveromans, met als hoofdpersoon de aandoenlijke speurder Erast Fandorin,<br />

spreekt het land tot de verbeelding. De boeken van Akoenin hebben<br />

spanning, spelen in het Petersburg van voor de bolsjewisten en lijken zich<br />

weinig of niets aan te trekken van actuele zaken op sociaal en politiek terrein.<br />

Tsjchartisjvili benadrukte immers, toen hij nog literair criticus was, dat<br />

geen enkele schrijver verantwoordelijk mocht zijn voor het uitbreiden van<br />

de grote collectieve kersentuinen; in plaats daarvan moest hij ernaar streven<br />

‘de eenzame stekelige cactussen op je eigen vensterbank te laten groeien.’ 6<br />

Toen Vladimir Poetin in 2000 president werd, beloofde hij plechtig de<br />

morele ruggengraat van het Russische volk sterker te maken. Om de Russen<br />

weer aanzien en internationaal respect te bezorgen, stelde hij beleidslijnen<br />

op die een aantal maatregelen vereisten: het bevorderen van een<br />

dictatuur van orde ten nadele van transparante wetten, het beperken van<br />

de invloed van de ‘oligarchen’, het zeker stellen van een zeer grote energieproductie<br />

door de staat Rusland, en het terugplaatsen van het Kremlin<br />

in het centrum van politiek en economie. Poetin stelde zich ook ten doel<br />

de cultuur opnieuw een vooraanstaande positie in het Russische leven te<br />

geven, de geestelijke superioriteit van dat leven te herstellen tegenover<br />

het verval van het decadente, dominante vrije Westen, en daarbij de massamedia<br />

(met name de televisie, uiteindelijk ‘kunnen er 120 miljoen kijkers<br />

zijn’) weer een dienstbare plek te geven. Als genieën van het kaliber<br />

Alexandr Solzjenitsyn en Andrej Sacharov hielpen de ussr te ontmantelen,<br />

geloofde Poetin, konden andere kunstenaars en denkers, onder wie<br />

Akoenin, de Russische grootheid doen herleven.<br />

5 Zie Grigory Tsjchartisjvili, ‘Pochvala ravnodoesjioe’ [Ter ere van de onverschilligheid], Znamja-<br />

Plus, 1997–98, p. 182–189.<br />

6 Ibidem.<br />

83


Poetin is inderdaad eerst als president en nu als premier een grote voorvechter<br />

van de Russische cultuur in al haar aspecten geweest: film, literatuur,<br />

muziek, enzovoort. De geschiedenis herhaalt zich, eerst als tragedie,<br />

daarna als klucht...<br />

Zeker, Rusland is niet de ussr, en Poetins culturele bemoeienissen<br />

hebben minder intimiderende vormen aangenomen dan die in het Sovjetverleden.<br />

De autoriteiten beïnvloeden tegenwoordig kunstenaars vooral<br />

door middel van vleierij, persoonlijke gunsten, staatsprijzen en milde dreigementen<br />

— vaak worden bepaalde privileges toegestaan of ingetrokken,<br />

en daarmee gehoorzaamheid en zelfcensuur afgedwongen. Opsplitsen en<br />

isoleren is het parool. Belangrijke stemmen mogen spreken, maar die stemmen<br />

moeten van individuele kunstenaars komen, terwijl het opiniekoor<br />

dat de uitlaatkleppen van de massamedia bieden, in het oog en in de hand<br />

moet worden gehouden, en zelfs staatseigendom moet zijn om de controle<br />

te vereenvoudigen wanneer de media te ver over de schreef gaan.<br />

In een klimaat waarin televisie het slaafje van het Kremlin is geworden<br />

en openbare meningsverschillen met de staat eventueel kunnen leiden tot<br />

verbanning (media-oligarchen als Vladimir Goesinski en Boris Berezovski),<br />

gevangenisstraf (olietycoon Michail Chodorkovski) of de dood (journaliste<br />

Anna Politkovskaja), worden Poetins welwillende gebaren jegens de<br />

mastera cultury (culturele kopstukken) door de mastera van vandaag zonder<br />

morren geaccepteerd.<br />

De roman Staatsraad van Boris Akoenin werd geschreven in 2000.<br />

Ondanks Poetins achtergrond bij de veiligheidsdiensten lag het toen nog<br />

niet voor de hand dat Rusland weer in een light-versie van een kgb-staat<br />

zou veranderen. Vandaar dat Akoenin de vrijheid had een duidelijke boodschap<br />

af te geven: individuele moraal is belangrijker dan dienstbaarheid aan<br />

de staat. De hoofdpersoon van het boek, detective Fandorin, geeft zijn<br />

baan bij de regering op, verwerpt het antiterreurproject van het ministerie<br />

van Veiligheid dat ten doel had een pool van ‘officiële’ terroristen op<br />

poten te zetten als tegenspelers van de individuen die de staat bedreigen.<br />

Een afloop die past bij een democratisch gezinde schrijver. Maar niet in<br />

de ogen van de Poetinstaat.<br />

Nikita Michalkov, die nog maar vijftien jaar geleden een Oscar won voor<br />

zijn antistalinistische film Burnt by the Sun, is de laatste tien jaar uitgegroeid<br />

tot Poetins culturele mentor, die opkomt voor het geestelijk nationalisme<br />

van Rusland. Michalkov wilde dolgraag een film maken naar Akoenins<br />

roman. Maar een zo gewichtig onderwerp als de dienstbaarheid aan de staat<br />

mocht in geen geval over het hoofd worden gezien: ‘Het ideologisch effect<br />

van de filmkunst valt niet te onderschatten.’ Hij vroeg of het eind aangepast<br />

84


mocht worden: Fandorin zou werkzaam moeten blijven on his Emperor’s<br />

Secret Service, ‘in het algemeen belang van het land’, omwille van de eenheid<br />

van de Russische natie. Akoenin gaf uiteindelijk schoorvoetend toe.<br />

Op het terrein van de muziek is het de lieveling van het Westen, Valeri<br />

Gergiev, de beroemde dirigent van de Mariinski Opera in Sint-Petersburg,<br />

die de financiële steun en het oor van Vladimir Poetin heeft gekregen voor<br />

zijn productie van Prokofjevs opera Oorlog en vrede, Wagners Der Ring des<br />

Nibelungen en het Witte Nachtenfestival in Sint-Petersburg. De repressieve<br />

maatregelen van Georgië jegens het opstandige Zuid-Ossetië in augustus<br />

2008 hadden een krachtige militaire reactie van Rusland tot gevolg; het<br />

conflict bewees tevens dat Gergiev een loyaal vriend van het Kremlin is.<br />

Hij komt zelf uit Ossetië, en had waarderende woorden voor de Russische<br />

inmenging. Kort nadat de oorlog was geëindigd, dirigeerde hij, een gebaar<br />

vol politieke implicaties, de zevende symfonie van Sjostakovitsj, de Leningrad,<br />

in de verwoeste Zuid-Ossetische hoofdstad Tsinvali. De symfonie werd<br />

gecomponeerd tijdens de belegering van de nazi’s en staat sindsdien symbool<br />

voor de heroïsche strijd van het Russische volk tegen alle agressoren.<br />

Maar zoals Arthur Lubow schreef in zijn profiel van Gergiev voor The<br />

New York Times Magazine: ‘Niet iedereen is het met die zienswijze eens.<br />

Zelfs de mensen die kritiek hadden op de provocerende waaghalzerij en<br />

wreedheid van Georgië, vroegen zich af of de dirigent bij het gebruiken van<br />

de Leningrad-symfonie zijn gevoel voor proporties niet was kwijtgeraakt.<br />

Gergiev verscheen in een karikatuur als pluimstrijker van Vladimir Poetin.<br />

Gergiev en Poetin zijn bevriend sinds 1992, toen de eerste al een internationaal<br />

beroemd dirigent was en artistiek directeur van het Kirovtheater in<br />

Sint-Petersburg, terwijl Poetin nog maar eerste locoburgemeester van die<br />

stad was. Ze hebben een diepe gehechtheid aan Sint-Petersburg gemeen,<br />

en Gergiev verlaat zich voor zijn theater op de steun van Poetin. “Ik ken<br />

in de muziekgeschiedenis geen enkel geval van een musicus die zo intiem<br />

bevriend is met een machtige heerser, behalve misschien dat van Wagner<br />

en de gekke koning Lodewijk van Beieren,” vertelde mij Richard Morrison,<br />

de belangrijkste criticus klassieke muziek van de Londense Times.’ 7<br />

Bij het naar voren schuiven van culturele kopstukken met een speciale,<br />

oppermachtige status zijn Poetins berekeningen juist gebleken. Nikita<br />

Michalkov, Valeri Gergiev en zelfs Boris Akoenin, geen expliciete steunpilaar<br />

van de regering, zijn alle drie gevleid door de aandacht en erkenning,<br />

en willen de staatsmachten liever steunen dan op de proef stellen.<br />

7 Arthur Lubow, ‘The Loyalist’, The New York Times Magazine, 12 maart 2009.<br />

85


Niet dat ze nu direct geloven dat hun het tragische lot van Mandelstam<br />

wacht, maar in Rusland kun je niet voorzichtig genoeg zijn in de omgang<br />

met de autoriteiten.<br />

De uitleg van Grigori Pasko, een mensenrechtenactivist en militair journalist<br />

die op voet van oorlog leeft met de staat van Poetin, luidt: ‘Sinds de<br />

dood van Andrej Sacharov is de Russische intelligentsia haar toetsstenen<br />

kwijt, haar maatstaven als het ware voor de oprechtheid van overtuigingen<br />

en het fatsoen in betrekkingen. Dat geldt ook voor betrekkingen met<br />

de macht.’ Pasko noemde de volgende voorbeelden van kunstenaars die<br />

de Russische leider vereren. De iconische filmregisseur Eldar Rjazanov<br />

was ‘onmiskenbaar gefascineerd door de president [Poetin].’ De wereldberoemde<br />

violist Joeri Basjmet gaf toe: ‘Tijdens de perestrojka had ik het<br />

gevoel dat ik een vertegenwoordiger van een derdewereldland was. En<br />

pas de laatste jaren beginnen [onze buitenlandse contacten] ons überhaupt<br />

enig respect te betonen. Onze president [Poetin] verwerkte alles wat er<br />

gebeurt en alles wat we voelen in zijn toespraken.’ 8<br />

In oktober 2009 vierde Vladimir Poetin zijn zevenenvijftigste verjaardag.<br />

Het zal niet verbazen dat hij het gezelschap van de meest vooraanstaande<br />

hedendaagse intellectuelen koos, klassieke Russische schrijvers als Valentin<br />

Raspoetin en Andrej Bitov naast de romanschrijver Alexander Kabakov,<br />

die bestsellers aflevert. Dmitri Bykov, een productieve, populaire jonge<br />

schrijver, sloeg de uitnodiging af, maar benadrukte dat de reden van zijn<br />

afwijzing niet ideologisch van aard was. Bykov was alleen niet aanwezig<br />

omdat ‘als er [een ontmoeting] plaatsvindt op de verjaardag van de premier,<br />

je grote kans loopt dat het een formele gebeurtenis wordt in plaats<br />

van een verstandig gesprek.’ 9<br />

Natuurlijk zijn er meer dan genoeg ‘ideologische’ redenen om die bijeenkomst<br />

bij de eerste minister te boycotten: Poetins belofte het zelfrespect<br />

van Rusland te herstellen bracht namelijk beleidsmaatregelen met zich<br />

mee die bekend waren uit de communistische tijd. Hij besloot de ‘oneerlijke’<br />

oligarchen gevangen te zetten en te verbannen, mensenrechten- en<br />

milieuactivisten te intimideren, de ‘onverantwoordelijke’ pers praktisch<br />

monddood te maken en wat er aan pers nog overbleef te gebruiken om<br />

het Kremlin te promoten (zowel Poetin als de huidige president Dmitri<br />

Medvedev — bepaald geen belangwekkend, onafhankelijk figuur — houdt<br />

van uitbundige, onkritische publiciteit op de staatstelevisie), buurlanden<br />

8 Grigory Pasko, ‘Happy Birthday, Andrei Sakharov’, 21 mei 2007. http://www.robertamsterdam.<br />

com/2007/05/grigory_pasko_happy_birthday_a.htm<br />

9 Oleg Shchedrov, ‘Putin marks birthday with writers, church praise’, Reuters, 7 oktober 2009.<br />

86


onder druk te zetten door de prijzen van Russische olie en Russisch gas<br />

te verhogen of de aanvoer te verminderen. Ten slotte besloot hij in Georgië<br />

zijn militaire spierballen te laten zien en opleidingsschepen naar Cuba<br />

en Venezuela te sturen om de wereld te tonen dat de Russiche militaire<br />

macht terug was.<br />

Maar de algemeen heersende gedachte is: Poetin mag dan geen typische<br />

democraat zijn, hij is ook geen Stalin. Waarom zou iemand zijn populariteit<br />

dan op het spel zetten?<br />

Vandaag de dag is Rusland een grijs gebied tussen goelag en vrijheid:<br />

Poetin is geen Stalin, maar Bykov ook geen Sacharov, Akoenin geen Achmatova,<br />

Gergiev geen Sjostakovitsj, Michalkov geen Eisenstein... De laatste<br />

tien jaar heeft Rusland niets voortgebracht wat de wereld artistiek heeft<br />

verbijsterd, zoals het dat in vroeger eeuwen met de regelmaat van de klok<br />

deed. Zeker, er zijn successen, zoals die van Gergiev, hoewel ik zijn wereldwijde<br />

aanbidding evenzeer zou willen toeschrijven aan zijn uitmuntende<br />

pr-capaciteiten en zijn excentrieke optreden als aan zijn talent.<br />

De luxe om kunst te kunnen negeren is een normale toestand voor<br />

vrije, democratische mensen: omdat we gefascineerd zijn door het kleine<br />

en sensationele, staan we onverschillig tegenover de hoge cultuur, terwijl<br />

we af en toe wakker worden om een incidenteel meesterwerk te waarderen,<br />

een ‘eenzame cactus’ voor het selecte groepje kenners. Misschien<br />

zitten we op een laag niveau, maar we zijn vrij. In een dictatuur staan de<br />

vrijheden onder extreem grote druk, en dus worden de kunsten gedwongen<br />

met kracht voor zichzelf op te komen en aldus luisterrijke meesterwerken<br />

voort te brengen. In wezen is het een ruil: culturele grootheid<br />

voor individuele ellende.<br />

In Graham Greenes naoorlogse klassieker The Third Man verwoordt de<br />

schimmige Harry Lime het onderscheid tussen despotisme en democratie<br />

het best: ‘Onder de Borgia’s was er dertig jaar oorlog, terreur, moord en<br />

bloedvergieten, maar ze brachten wel Michelangelo, Leonardo da Vinci en<br />

de Renaissance voort. In Zwitserland hadden ze broederliefde en vijfhonderd<br />

jaar democratie en vrede, en wat heeft dat opgeleverd? De koekoeksklok.’<br />

De Russische samenleving van vandaag de dag is niet onderdrukt, maar<br />

ook niet helemaal vrij. Ze zit ergens vastgeklemd tussen de Renaissance<br />

en de koekoeksklok, en de niet écht grote kunstenaars spelen niet écht<br />

een hoofdrol. De gevaarlijkste omgeving voor zowel hoge cultuur als<br />

ware democratie is deze grijze massa van het poetinisme, die Abram Terts<br />

niet meer mocht meemaken, Philip Roth niet kon voorspellen en Boris<br />

Akoenin niet heeft kunnen weerstaan.<br />

Vertaling Jan Pieter van der Sterre<br />

87


CHARLES ROSEN<br />

De meerduidige vrijheid<br />

van de kunst<br />

Georg Christoph Lichtenberg, de illustere zonderling van de Verlichting,<br />

die in zijn persoonlijke notitieboekjes zo ongeveer alles opschreef wat er<br />

in zijn hoofd opkwam, noteerde eens: ‘Wie heeft ooit verordonneerd dat<br />

een woord een vaste betekenis moet hebben?’ Waarschijnlijk was hij de<br />

eerste die onderkende hoe beperkt onze geest is in de perceptie van betekenis,<br />

en hoeveel moeite het hem kost die betekenis vast te stellen.<br />

In zijn vertoog over humor gaat Sigmund Freud hier laconiek op in<br />

door middel van een diepzinnige bespiegeling. De mechanische structuur<br />

van de psychoanalytische theorie is vandaag de dag terecht ten prooi<br />

gevallen aan een zeker wantrouwen, maar Freuds literaire begaafdheid<br />

schonk hem toch inzichten die ook nu nog hun waarde hebben behouden.<br />

Nadat hij uitvoerig het soort humor besproken heeft dat een veilige<br />

en geneutraliseerde uitlaatklep biedt voor het taboe op het botvieren van<br />

seksueel verlangen en sociale agressie, komt hij ten slotte uit bij de ‘zuivere’<br />

humor, bij de onschuldige kwinkslagen die vrij zijn van verdrongen<br />

fantasieën: de eenvoudige taalgrapjes, de malle woordspelingen die<br />

enkel een vorm van verstrooiing zijn. (Ik herinner me een wel heel belegen<br />

voorbeeld uit mijn middelbareschooltijd: ‘Waarom hebben radioomroepers<br />

van die kleine pootjes? We pauzeren, “we pause” of “wee paws”,<br />

voor de omroepidentificatie.’)<br />

Om ons plezier in dat soort zotteklap te verklaren, wijst Freud op het<br />

gebrabbel van heel jonge kinderen, die voor hun eigen plezier ellenlange<br />

riedels van onzinlettergrepen eindeloos kunnen herhalen (‘ba da ma, moe<br />

boe woe’, enzovoort). Zich een taal eigen maken, gedwongen worden<br />

een klank en een betekenis met elkaar te verbinden, is moeilijk voor een<br />

kind, dat van de weeromstuit zinloze rijmklanken aan elkaar rijgt om daaraan<br />

te ontsnappen. Zelfs voor volwassenen is het begrijpen van gesproken<br />

taal een hele inspanning, en kan het een bron van vermoeienis zijn. Bij<br />

zo’n onnozel woordspelletje is er die fractie van een seconde wanneer een<br />

88


woord — zwevend tussen twee onverenigbare betekenissen — heel even<br />

alle betekenis verliest en puur klank wordt, en wij één betoverd ogenblik<br />

lang terugkeren naar die zalige kindsheid, verlost van de tirannie van de<br />

taal. Van alle beperkingen die ons worden opgelegd en die ons in onze<br />

vrijheid belemmeren — beperkingen van moraal en fatsoen, van klasse en<br />

financiën — is het een van de vroegste die ons worden opgedrongen, de<br />

beperktheid van een taal die we wel moeten leren, opdat anderen tegen ons<br />

kunnen spreken en ons dingen zeggen die we niet willen weten.<br />

We leren geen taal door een woordenboek te lezen, en we denken of<br />

spreken niet in woordenboekdefinities. Betekenis is altijd variabel. Niettemin<br />

worden we ingeperkt door, en raken we zelfs verstrikt in, het dagelijks<br />

gebruik. We voelen ons bekneld door betekenissen waaraan we willen ontsnappen.<br />

De mooiste uitweg is niet alleen de humor, maar ook de poëzie,<br />

of de kunst in het algemeen. De kunst verlost ons natuurlijk niet geheel<br />

en al van betekenis, maar schenkt ons een zekere mate van vrijheid, verleent<br />

ons armslag. Schiller beweerde in Über die ästhetische Erziehung des<br />

Menschen, in einer Reihe von Briefen dat de kunst je bevrijdt; hij begreep<br />

dat de conventies van taal en samenleving in de grond willekeurig zijn —<br />

dat wil zeggen: opgelegd door de wil. Ze vormen een hindernis voor de<br />

natuurlijke ontwikkeling van het individu. De botsing tussen opgedrongen<br />

betekenis en vrijheid heeft aanleiding gegeven tot controverses die Schiller<br />

niet had kunnen bevroeden.<br />

De essentie van het probleem van die strijd tussen conventionele betekenis<br />

en individuele expressie is al jaren geleden helder uit de doeken<br />

gedaan in Meyer Schapiro’s ogenschijnlijk controversiële bewering dat<br />

de vormentaal van de romaanse beeldhouwkunst niet uitsluitend aan haar<br />

theologische betekenis kon worden toegeschreven, maar dat ze tegelijk een<br />

esthetische manier van uitdrukken was. Wat dat destijds wilde zeggen was<br />

eenvoudigweg en redelijkerwijs dat het karakter van de sculpturale vormen<br />

zich niet liet reduceren tot enkel en alleen hun belichaming van een<br />

theologisch dogma, maar dat het onafhankelijk van hun gewijde betekenis<br />

een duidelijke esthetische zeggingskracht bezat. De door Schapiro bestreden<br />

misvatting dook onlangs opnieuw op in de zesdelige geschiedenis van<br />

de westerse muziek van Richard Taruskin, in de vorm van de bespottelijke<br />

bewering dat men tot aan de achttiende eeuw niet van muziek kon<br />

genieten om zuiver muzikale redenen, aangezien tot dan toe het woord<br />

‘esthetiek’ niet in zwang was. (Uit Taruskins naïeve geloof dat onafhankelijke<br />

esthetische overwegingen los van sociale of religieuze functies mogelijk<br />

zijn, zou vreemd genoeg logisch moeten volgen dat vóór 1750 iemand<br />

de schoonheid van een lid van het andere geslacht alleen kon bewonderen<br />

89


wanneer deze kon worden verbonden aan de functie van het voortbrengen<br />

van kinderen.)<br />

Het is waar dat sommige denkers in de achttiende eeuw verkondigden<br />

dat het schone fundamenteel voorafgaat aan het functionele: evenals<br />

Vico merkte Johann Georg Hamman op dat poëzie ouder is dan proza, en<br />

hield hij vol dat muziek ouder is dan taal, tuinbouw ouder dan landbouw.<br />

Maar hier moeten we ons de buitengewone zestiendeeeuwse controverse<br />

te binnen brengen tussen de bewonderaars van Cicero en die van Erasmus<br />

rondom het begrip stijl. De eersten werden aangevoerd door Etienne<br />

Dolet, en waren de overtuiging toegedaan dat stijl een eigen schoonheid<br />

bezat die losstond van de inhoud van het literaire werk, terwijl de laatsten<br />

volhielden dat de schoonheid van de stijl uitsluitend kon bestaan in zijn<br />

harmonie met dat wat hij betekende. (Dolet vond de dood op de brandstapel,<br />

maar niet om zijn bewondering voor Cicero. Montaigne onderschreef<br />

de erasmiaanse stellingname tegen zuiver stilistische maniertjes, maar liep<br />

vooruit op enige twintigsteeeuwse kritiek door te erkennen dat men, wanneer<br />

de stijl zo meesterlijk was als die van Cicero, kon stellen dat hij vanzelf<br />

zijn eigen inhoud was geworden.) Taruskins bewering — en hij schijnt niet<br />

de enige te zijn die erin gelooft — zou het niet alleen onmogelijk maken<br />

dat die controverse al in de zestiende eeuw bestond, maar gaat verbijsterend<br />

genoeg ook voorbij aan enerzijds de aangeboren schoonheidsdrang<br />

in elk menselijk wezen, en anderzijds aan het meest opvallende kenmerk<br />

van elke vorm van artistieke activiteit. Daarbij verschuift de aandacht op<br />

een gegeven moment onvermijdelijk van de zin en functie naar de vorm<br />

van de uitdrukking, of, met andere woorden, van signifié naar signifiant, om<br />

de bekende structureel—linguïstische termen te bezigen die slechts enkele<br />

decennia geleden nog zo in de mode waren.<br />

Dit is het best te zien wanneer de signifiant of betekenaar, de artistieke<br />

vorm zogezegd, een betekenis lijkt te hebben gekregen die lichtelijk afwijkt<br />

van het ogenschijnlijk betekende (signifié). Misschien mogen we ten bewijze<br />

hiervan de spectaculairste uitbeelding van vrijheid in de muziek aanvoeren,<br />

de begroeting waarmee Don Giovanni de gemaskerde gasten welkom heet<br />

op zijn feest: ‘Viva la libertà!’ In het libretto zijn deze woorden slechts een<br />

aansporing plezier te maken, maar ze zijn dikwijls in politieke zin geïnterpreteerd.<br />

Vreemd genoeg werd die politieke implicatie door de scherpzinnige<br />

Hermann Abert van de hand gewezen, waarbij hij zich baseerde op<br />

de betekenis van het libretto. Maar Mozart maakt hier een strijdkreet van,<br />

met trommels en trompetten zoals die na de ouverture in heel het werk<br />

niet meer te horen waren, en met een uitgesproken traditioneel martiaal<br />

ritme, terwijl de zangers de woorden ‘Viva la libertà!’ telkens opnieuw<br />

90


forte uitroepen. In 1789, na twaalf jaar politieke onrust die volgde op de<br />

Amerikaanse revolutie, is het onwaarschijnlijk dat de politieke betekenis<br />

niemand zou zijn opgevallen.<br />

De boodschap dient niet naïef en eenzijdig te worden opgevat. Don<br />

Giovanni gaat over seksuele losbandigheid. Die werd door conservatieven<br />

beschouwd als het onvermijdelijke eindresultaat van de komst van politieke<br />

vrijheid (hoewel in feite tal van revolutionairen, van <strong>Rob</strong>espierre<br />

tot Stalin en Castro, preutse en puriteinse maatregelen hebben ingesteld),<br />

en de Markies de Sade verklaarde nadrukkelijk in zijn bekendste pamflet,<br />

‘Français, encore un effort si vous voulez être républicains!’, dat politieke<br />

vrijheid, wilde ze wezenlijk zin hebben, hand in hand diende te gaan met<br />

seksuele vrijheid. Mozarts eigen opstelling ten aanzien van politieke vrijheid<br />

mag in dit werk vaag blijven, maar de boze Koningin van de Nacht<br />

in Die Zauberflöte werd al heel vroeg begrepen als een personificatie van<br />

keizerin Maria Theresia. De toenmalige orde der Vrijmetselaars, waarvan<br />

Mozart deel uitmaakte, was bepaald geen radicaalrevolutionaire groepering,<br />

maar ze was althans ten dele gekant tegen de centrale macht, ook al<br />

telde zij vele van de invloedrijkste leden van de Weense society van die<br />

tijd. In elk geval kunnen we zien dat de artistieke vorm hier, in de centrale<br />

of eerste finale van Don Giovanni, elke vaste, uit het libretto af te leiden<br />

betekenis op losse schroeven zet, en dat hij de verbeelding de vrije<br />

loop laat. Een belangrijke aanmerking dient hier nog te worden gemaakt:<br />

de verbluffende uitgelatenheid van deze passage is nauwer verwant met<br />

de mogelijke politieke betekenis dan met het wellevender welkom dat de<br />

tekst zonder de muziek suggereert, aangezien de partituur hier geweldig<br />

spannend is in haar traditioneelkrijgshaftige roes, iets wat onnatuurlijk aandoet<br />

binnen het raamwerk van het operaverhaal.<br />

De gedeeltelijke vrijheid van betekenis die van nature voortvloeit uit<br />

de esthetische vorm, wordt mogelijk doordat die vorm gebruikmaakt van<br />

een inherente souplesse, een losheid van betekenis die zowel in de taal als<br />

in de sociale structuur aanwezig is. Het is een dikwijls onderdrukte vrijheid;<br />

pogingen tot onderdrukking en aanpassing vormen een onvermijdelijk<br />

onderdeel van onze ervaringen. Daarom is de esthetische kunstvorm<br />

— in de poëzie, de muziek en de beeldende kunsten — zo veelvuldig<br />

beschouwd als subversief en onzedelijk, van Plato tot vandaag.<br />

Conventies vormen het bastion van de beschaving, een waarborg voor<br />

maatschappelijke veiligheid. Maar ze kunnen ook een gevangenis zijn.<br />

Natuurlijk kent elke kunstvorm ook zo zijn conventies, net als elke andere<br />

activiteit, en van de kunstenaar wordt verwacht dat hij zich eraan houdt.<br />

Maar van die kunstenaar wordt van oudsher, al minstens drie millennia lang<br />

91


en wellicht nog langer, ook verwacht dat hij die conventies juist schendt<br />

— dat hij vermaakt, verrast, schoffeert, dat hij origineel is. Dat is de uitzonderingspositie<br />

van de kunst te midden van al die andere activiteiten,<br />

hoewel zij haar grenzen wel degelijk kan overschrijden en zich elders in<br />

het leven kan doen gelden. Zij is de bron van vrijheid, ze voorkomt dat<br />

het raderwerk van het maatschappelijk apparaat vastloopt. Van onze kunstenaars<br />

en entertainers verwachten we oorspronkelijkheid, en als we die<br />

krijgen, worden we kwaad.<br />

In het ideale geval verwachten we dat stijl en idee, vorm en inhoud een<br />

onlosmakelijke eenheid vormen, zodat ze niet meer van elkaar te onderscheiden<br />

zijn. Friedrich Schlegel merkte op dat er aan een ervan iets moet mankeren<br />

als ze wél gescheiden kunnen worden. Niettemin berust de vrijheid<br />

van de kunstenaar op de altijd aanwezige mogelijkheid — of de dreiging<br />

— van hun onderlinge onafhankelijkheid. Het erasmiaanse principe dat stijl<br />

altijd ondergeschikt is aan idee, of dat hij dat zou moeten zijn, is in wezen<br />

naïef. Het houdt weinig rekening met de beleving van kunst. De stijl kan<br />

de inhoud bepalen en beslissen. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop<br />

de virtuoze stijl van La Fontaine een ingrijpende verandering teweegbracht<br />

in de moraal van de fabels van Aesopus. De spanning tussen stijl en idee,<br />

de wrijving daartussen, heeft een prikkelend effect.<br />

Eén aspect van vrijheid in de taal van de literatuur kwam in de twintigste<br />

eeuw in het middelpunt van de belangstelling te staan. Het kreeg<br />

een verrassend nieuw gewicht door de kritiek van William Empson, aanvankelijk<br />

in zijn The Seven Types of Ambiguity, daarna gesystematiseerd in<br />

het misschien nog belangrijker The Structure of Complex Words. Hierin verdiepte<br />

de grootste twintigste—eeuwse Engelse literatuurcriticus zich in de<br />

manier waarop je de relaties tussen de verschillende betekenissen van een<br />

woord kon uitspelen, voornamelijk in de poëzie, maar ook in proza. (Een<br />

voorbeeld hiervan is de waarschuwing van de Victoriaanse dame: ‘Neen,<br />

ge moogt Amelia geen lange wandelingen laten maken; zij is overgevoelig.’<br />

Zoals Empson opmerkte, onderstreept deze uitspraak een gelijkstelling<br />

van twee betekenissen van overgevoeligheid — enerzijds ‘fijnbesnaard’,<br />

anderzijds ‘vatbaar’ of ‘ziekelijk’ — en suggereert hij als subtekst dat alle<br />

fijnbesnaarde meisjes ziekelijk zijn.) Zulke gelijkstellingen zijn ofwel afhankelijk<br />

van een hoofdbetekenis die een secundaire impliceert, ofwel van<br />

het omgekeerde, en dat stelt Empson in staat te doorzien en te verklaren<br />

waarom de betekenis van ‘God is liefde’ zo volledig verschilt van die van<br />

‘Liefde is God’. Het staat wel vast dat het krachtigste gebruik van deze<br />

verborgen bron van talige vrijheid te vinden is in de poëzie, maar Empson<br />

onderzoekt hem niet alleen in Paradise Lost en King Lear, maar ook in<br />

92


Alice in Wonderland. Over dat laatste werk merkt hij op dat de eenvoudige<br />

schaapherder van het pastorale genre, die diepzinnige waarheden vermag<br />

uit te spreken die verrassen in iemand van een zo nederige afkomst, er is<br />

vervangen door een jong meisje dat de wereldwijsheid van volwassenen<br />

aftroeft met haar onbevangen commentaar. Andermaal vinden we hier een<br />

vormvrijheid die gelijkstaat aan een soort dubbelhartigheid.<br />

De meerduidigheid van gesproken of geschreven taal blijft ver achter<br />

bij de meerduidigheid van muzikale betekenis, een ontregelende meerduidigheid<br />

die door Denis Diderot indrukwekkend wordt beschreven in<br />

zijn ‘Lettre sur les sourds et les muets’:<br />

En musique, le plaisir de la sensation depend d’une disposition particulière<br />

non seulement de l’oreille, mais de tout le système des nerfs. [...] Au<br />

reste, la musique a plus besoin de trouver en nous ces favorables dispositions<br />

d’organes, que ni la peinture, ni la poésie. Son hiéroglyphe est si<br />

léger et si fugitif; il est si facile de le perdre ou de le mésinterpréter, que<br />

le plus beau morceau de symphonie ne feroit pas un grand effet, si le<br />

plaisir infaillible et subit de la sensation pure et simple n’étoit infiniment<br />

au—dessus de celui d’une expression souvent équivoque. [...] Comment<br />

se faitil donc que des trois arts imitateurs de la nature, celui dont<br />

l’expression est la plus arbitraire et la moins précise, parle le plus fortement<br />

à l’âme?<br />

In de muziek is het zintuiglijk genot afhankelijk van een bijzondere aanleg,<br />

niet alleen van het gehoor, maar van het gehele zenuwstelsel. [...]<br />

Daarbij heeft de muziek een grotere behoefte aan die gunstige aanleg<br />

van onze zintuigen dan de schilderkunst of de poëzie. Haar hiëroglief<br />

is zo licht en zo vluchtig; zij kan zo gemakkelijk teloorgaan of worden<br />

misverstaan, dat de mooiste symfonie geen diepe indruk zou maken als<br />

het feilloos, onmiddellijk genot van de zuivere, eenvoudige gewaarwording<br />

niet oneindig veel hoger stond dan die van een dikwijls dubbelzinnige<br />

uitdrukking. [...] Hoe is het dan mogelijk dat van de drie<br />

kunsten die de natuur nabootsen, die waarvan de uitdrukking de meest<br />

willekeurige en de minst precieze is het sterkst tot de ziel spreekt?<br />

Ik heb dit elders aangehaald (in The Classical Style, als motto), maar het is<br />

belangrijk te zien hoe goed de aard van het muzikale discours werd begrepen<br />

in de tweede helft van de achttiende eeuw. Mendelssohn beschouwde de<br />

betekenis van de muziek niet als minder, maar juist als meer exact dan die van<br />

de taal, maar dat komt doordat muziek betekent wat zij is, niet wat zij zegt.<br />

93


De beroemdste associatie van muziek en vrijheid wordt geïllustreerd<br />

door de première van Aubers opera La Muette de Portici, die het startsein<br />

zou hebben gegeven voor de revolutie die tot het ontstaan van België<br />

leidde: de enige opera in de geschiedenis die zo’n sterke politieke invloed<br />

heeft gehad. De opera zelf heeft een uitgesproken politieke inslag, maar<br />

als iets erin daadwerkelijk tot politieke actie heeft aangezet, moet het wel<br />

de ouverture zijn geweest, die een hoofdthema heeft met een uitgesproken<br />

nationalistische swing, zoals die van de Amerikaanse Battle Hymn of the<br />

Republic. Ze klinkt werkelijk uitbundig patriottisch, en werd een voorbeeld<br />

voor volksliederen dat de Marseillaise in de schaduw stelde.<br />

In de negentiende eeuw heeft de meeste muziek die de vrijheid verheerlijkt,<br />

een karakter dat eerder nationalistisch dan humanistisch is, en de vrijheid<br />

wordt er niet van toepassing geacht op de mensheid in het algemeen.<br />

Het absolute meesterwerk binnen dit muziekgenre is zonder twijfel Verdi’s<br />

Aïda. Edward Said vroeg zich al af wat Verdi verwachtte dat de Egyptenaren<br />

zouden vinden van dit werk, dat zijn première in Caïro beleefde om<br />

de opening van het Suezkanaal op te luisteren. Wat Verdi betrof, ging de<br />

opera natuurlijk niet werkelijk over de Egyptenaren, maar over Italië. Hij<br />

ging over de onderdrukking van een onderworpen volk, een onderdrukking<br />

die veel weg had van de Oostenrijkse overheersing van Italië, al bood<br />

de uitheemse plaats van handeling gelegenheid tot exotische en schilderachtig<br />

vervreemdende muzikale effecten, die kenmerkend voor het Nabije<br />

Oosten heetten te zijn. De opera toont een uiterst modern voorbeeld van<br />

een hardvochtige samenleving, die werd overheerst door een doortrapte<br />

clerus. Het antiklerikale aspect van de opera is manifest, en vond bepaald<br />

veel weerklank in Italië. De uitbeelding van de vrijheid in het werk wordt<br />

het best weergegeven door Aïda’s heimwee naar haar geboorteland, een<br />

heimwee die op zijn beurt doet denken aan Azucena’s verlangen naar het<br />

berggebied waar zij vandaan komt in Il Trovatore (‘Ai nostri monti’), dat<br />

later wordt overgenomen door Bizets Carmen (‘Làbas, làbas dans la montagne’).<br />

Nostalgie en vrijheid zijn vaak verbonden begrippen. Naar alle<br />

waarschijnlijkheid kon het Verdi geen barst schelen wat de Egyptenaren<br />

van zijn opera vonden, want die zou kort daarna worden opgevoerd in de<br />

Scala te Milaan, en daar zat het publiek waarvoor hij schreef.<br />

Het beroemdste medemenselijk pleidooi voor politieke vrijheid in de<br />

muziek is wel Beethovens Fidelio. Zijn herzieningen van de eerste twee<br />

versies, beide Leonore getiteld, maken het stuk vrijwel allemaal efficiënter,<br />

en ze maken de partituur spannender doordat herhalingen geschrapt zijn;<br />

maar de verandering van de ouverture van Leonore 2 of 3 naar een conventionelere<br />

inleiding, deels in buffastijl, heeft het politieke karakter van<br />

94


de opera afgezwakt, juist waar de eerdere varianten van de ouverture duidelijk<br />

vooruitwezen naar de redding uit de kerker die het hoogtepunt van<br />

de opera zal vormen. En dat terwijl het juist zo schitterend was dat in het<br />

eerste bedrijf een zo prominente plaats werd toegekend aan het eenvoudige<br />

verlangen van de gevangenen naar licht en lucht. Er is wel de draak gestoken<br />

met Florestans noodkreet aan het begin van het tweede bedrijf: ‘Welch<br />

dunkel hier!’, die als onnatuurlijk werd beschouwd, aangezien hem na al<br />

die jaren in de kerker onderhand moest zijn opgevallen dat het er donker<br />

was; maar elke gevangene in eenzame opsluiting zal nu en dan overrompeld<br />

worden door momenten van wanhoop over de omstandigheden van zijn<br />

hechtenis. In het gevangeniskwartet heeft Leonores hartstochtelijke tussenkomst:<br />

‘So tötet erst sein Weib!’ een onovertroffen, aangrijpend effect<br />

door de onverwachte ommekeer van zowel harmonie als tessituur, en op<br />

dat moment is de muziek vanuit dramatisch oogpunt stukken explicieter<br />

dan de tekst. Het effect vraagt om een helder gearticuleerde muzikale<br />

taal, waarin een bes in de toonsoort D—groot een dramatisch effect kan<br />

sorteren, en de enharmonische en verrassende bes wordt hier gebruikt als<br />

aanloop naar de trompetfanfare in Besgroot die de climax van het kwartet<br />

vormt en het sein geeft voor het begin van de ontknoping.<br />

Ook de finale van Beethovens Negende Symfonie moet hier nog genoemd<br />

worden, want er bestaat een goed onderbouwde theorie dat de ‘Freude’ van<br />

de ode aan het slot bedoeld was te worden begrepen als een voor de hand<br />

liggende vervanging van het al te opruiende woord ‘Freiheit’. Een te geestdriftig<br />

of nadrukkelijk retorisch gebruik van het woord vrijheid zou elke<br />

regering die vreesde voor haar macht, duidelijk maken dat hier een onruststoker<br />

aan het werk was. Vrijheid en vreugde zijn vanzelfsprekend niet onverenigbaar,<br />

en gaan zelfs opmerkelijk goed samen. Het grootste deel van de<br />

koorfinale van Beethovens laatste symfonie leent zich echter iets beter voor<br />

het begrip ‘vrijheid’ dan voor ‘vreugde’. De scherzovariatie in bklein is met<br />

haar hamerende, zogenaamd Turkse slagwerkeffecten krijgshaftig van stijl, en<br />

een strijd voor vrijheid ligt meer voor de hand dan een gevecht om vreugde.<br />

In de variatie die erop volgt, nadat de fuga het oorlogsgeweld compleet heeft<br />

gemaakt, suggereert de grandioze muzikale weergave van het sterrenbezaaide<br />

uitspansel eerder een spiritueel visioen van vrijheid dan van vreugde, die<br />

het aan waardigheid ontbreekt voor de ruimtelijke klanken die Beethoven<br />

bedacht. Het zou verkeerd zijn een al te specifieke politieke betekenis te<br />

willen hechten aan de triomfantelijke stemming van de laatste bladzijden van<br />

de partituur, maar het gevoel van overwinning is overal merkbaar.<br />

De spectaculaire muzikale weergave van de vrijheid in deze monumentale<br />

werken is het resultaat van een historische constellatie. Politieke<br />

95


vrijheid was juist in die tijd in de mode, hoewel het verlangen ernaar al<br />

sinds Machiavelli gestaag was toegenomen. Na 1776 en 1789 was ze onontkoombaar<br />

geworden. Later, in de negentiende eeuw, zou ze iets van haar<br />

gouden aureool verliezen. Na 1848 is het voelbare sarcasme in de titel van<br />

Johann Nestroys grote komedie Freiheit im Krähwinkel veelzeggend. De<br />

centrale monoloog leert ons dat bijzondere vrijheden zinvol zijn, dat ze<br />

begrijpelijk zijn, zoals bijvoorbeeld ‘Bergfreiheit’. Maar wat nu populair<br />

is, is Vrijheid in het algemeen — al weet niemand wat dat is. De ideologische<br />

catastrofe van 1848 deed in heel Europa veel van wat er nog over<br />

was van de hoop en het idealisme van 1776 en 1789 vervliegen. (Misschien<br />

vooral in Duitsland; Lewis Namier noemde de Duitse revolte van 1848<br />

‘een dronken koe’.) Aan het begin van de twintigste eeuw, toen Hugo<br />

von Hoffmansthal in de ‘Chandosbrief’ de ontoereikendheid van de taal<br />

onderstreepte om diep persoonlijke en subjectieve ervaringen uit te drukken,<br />

was ‘vrijheid’ een van de eerste woorden die hun betekenis voor hem<br />

volledig hadden verloren.<br />

De triomf van Beethovens muzikale uitbeelding van vrijheid berustte<br />

op meer dan alleen de eigentijdse populariteit en aantrekkingskracht van<br />

de idee. De uitdrukking ervan verlangde een adequate muzikale taal vol<br />

subtiele en complexe toonzettingen. Deze toonzettingen waren enkele<br />

jaren na zijn dood verstard, en moesten plaatsmaken voor een krachtige,<br />

weelderige chromatiek. De kunst kan ons een kans op bevrijding bieden,<br />

maar we blijven geketend door haar beperkingen. Wanneer we nu<br />

de grootse werken van Verdi bezien, die zo diep en ideologisch betrokken<br />

was bij de strijd voor de Italiaanse vrijheid, dan bood de uitbeelding<br />

van de vrijheid voor hem een keuze tussen een grof maar meeslepend<br />

chauvinisme of een hartstochtelijke nostalgie naar een vroeger bestaan in<br />

een verafgelegen land. Dit is een natuurlijk proces in de geschiedenis van<br />

muziekstijlen. Het verleden blijft ons achtervolgen, zelfs wanneer we het<br />

proberen te vernietigen. Novalis definieerde vrijheid als ‘Meisterschaft’.<br />

Toen Richard Strauss de onschuld van tienerliefde wilde uitdrukken aan<br />

het slot van Der Rosenkavalier, was het enige waartoe zijn meesterschap in<br />

staat was een flagrante pastiche op Mozart. Allerwegen worden er grenzen<br />

gesteld aan onze vrijheid.<br />

Vertaling Mea Flothuis<br />

96


EVA HOFFMAN<br />

We moeten leren vrij te zijn<br />

Valt er heden ten dage nog iets nieuws te zeggen over het begrip vrijheid,<br />

nadat er al eeuwen lang over is nagedacht, getheoretiseerd en uitvoerig<br />

gespeculeerd?<br />

Vooral in de afgelopen twee eeuwen is vrijheid een van de leidende<br />

denkbeelden geweest van het morele en politieke gedachtegoed; een<br />

abstract begrip, dat ten grondslag lag aan revolutionaire bewegingen en<br />

onafhankelijkheidsstrijd en waar kunstenaars, filosofen en gewone mensen<br />

buitengewone passie en betekenis aan hebben toegekend. Toch wordt<br />

daadwerkelijke vrijheid haast nooit op eensluidende manier ervaren, noch<br />

is deze ervaring altijd en overal dezelfde. Het lijkt mij dan ook dat er nietonbelangrijke<br />

verschillen bestaan tussen de problematiek van vrijheid in<br />

de huidige tijd en haar historische varianten.<br />

Door de geschiedenis heen was de strijd om vrijheid vooral een strijd<br />

tegen verschillende vormen van tirannie en onderdrukking. Vrijheid werd<br />

geduid — en hier komt het klassieke onderscheid van Isaiah Berlin van<br />

pas — in de zin van vrijwaring van: van absolute vorsten, van grillige dictators,<br />

van totalitaire regimes, van religieuze onderdrukking of van smorende<br />

bureaucratische routine. Tegen deze achtergrond hebben denkers als Immanuel<br />

Kant en Voltaire, Max Weber en Hannah Arendt gesteld dat vrijheid<br />

een fundamenteel en universeel desideratum is. In de huidige tijd bestaat<br />

echter die vrijheid in grote delen van de wereld. En de behoefte vrijheid<br />

te definiëren en te beleven, is gegrondvest op die aanwezigheid. De vrijheid<br />

die Voltaire of Beethoven of de negentiende-eeuwse nationalistische<br />

leiders ambieerden, is — althans in ontwikkelde landen — grotendeels<br />

een verworvenheid. Vrijheid wordt algemeen beschouwd als het leidende<br />

politieke en sociale principe. Geen enkele regering die morele geloofwaardigheid<br />

nastreeft — zelfs niet die paar die dit ideaal regelmatig met voeten<br />

treden — zou ontkennen dat vrijheid een vanzelfsprekend goed is.<br />

Sterker nog, de individuele vrijheid in hedendaagse, democratische,<br />

97


multiculturele maatschappijen reikt verder dan in welke andere periode<br />

van de geschiedenis wellicht ook. Er valt nagenoeg geen andere vorm van<br />

natie, staat, politieke of sociale organisatie te bedenken die zo weinig trouw<br />

verlangt van haar leden en die zo terughoudend is geweest met het voorschrijven<br />

van ethische codes of gedragsrichtlijnen. Op elk niveau en op<br />

alle gebieden van ons bestaan — van normen en etiquette tot seksualiteit,<br />

gezinspatronen en identiteit — zijn wij vrij om precies te kiezen wat er<br />

bij ons past en vrijwel alles te doen wat wij willen, zo lang wij maar binnen<br />

de brede kaders blijven van wat wettelijk is toegestaan. Postmoderne<br />

democratische maatschappijen bieden noch existentiële imperatieven noch<br />

gedeelde waarden, anders dan die van de verdraagzaamheid. Noodzakelijk<br />

als deze tolerantie is voor de maatschappelijke vrede, laat zij toch ethische<br />

vragen onaangeroerd, door simpelweg uit te gaan van een neutrale veelvoud<br />

aan normen en waarden.<br />

Het zijn juist deze nieuwe omstandigheden die nieuwsgierig maken<br />

naar de aard en de ervaring van vrijheid. Gebleken is dat terwijl het verlangen<br />

naar bevrijding vaak gepaard gaat met grote en waarachtige passies,<br />

het leven met vrijheid als uitgangspunt, en met de gegeven werkelijkheden<br />

van de vrijheid, allerminst gemakkelijk is en evenmin door iedereen<br />

persoonlijk wordt ervaren als wenselijk, of vanzelfsprekend.<br />

Dit is mij bijzonder duidelijk geworden bij mijn bezoeken aan verschillende<br />

Oost-Europese landen in 1990 en 1991. Daar kwam ik erachter hoe de<br />

overgang van Sovjetgesteunde regimes naar volwassen democratieën werd<br />

ervaren. Het betrof een deel van Europa waar de hang naar vrijheid een<br />

lange traditie kende: tijdens de Koude Oorlog was vrijheid voor de meeste<br />

inwoners van deze regio niet zomaar een abstract ideaal, maar onderwerp<br />

van een vurig verlangen. Het gebrek eraan ondervond men dagelijks aan<br />

den lijve en voelde men als een verschrikkelijk gemis. En dat was het ook.<br />

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog bleef Oost-Europa economisch<br />

stilstaan, of ging zelfs achteruit. Het volstrekte gebrek aan verantwoording<br />

door de staat in elk van die landen betekende in politiek opzicht dat er<br />

geen enkel beroep tegen onrechtvaardigheid bestond. Men leefde veelal<br />

beklemd door angst en frustratie. Velen ervoeren de strenge beperkingen<br />

op reizen en bezoek aan het buitenland als een grote ontbering.<br />

Toch waren er in deze ongelukkige omstandigheden ook elementen<br />

van psychologische luxe te bespeuren, in het bijzonder voor diegenen die<br />

een politiek zelfbewustzijn hadden en een dissidente positie durfden in te<br />

nemen. In Polen gold dat bij voorbeeld voor grote delen van de bevolking.<br />

Vooropstond, in deze situatie, dat er helderheid was over de morele bakens<br />

alsmede over het onderscheid tussen goed en kwaad. Het was heel duide-<br />

98


lijk wie — en wat — het bij het rechte eind had, en wie niet. Je had ‘wij’<br />

en ‘zij’. Er bestond onmiskenbare onrechtvaardigheid en om die reden een<br />

zeer sterk besef van rechtvaardigheid. Er werd flagrant gelogen van officiële<br />

zijde en daarom bestond er een helder gevoel voor waarheid. Wat de actieve<br />

dissidenten betrof: ondanks alle ontberingen die hun werden opgelegd —<br />

waaronder gevangenisstraf, onmogelijkheid vrij te publiceren, regelmatige<br />

pesterijen en vervolging — en ondanks de armoede, die zij net als ieder<br />

ander moesten ondergaan, beschikten zij toch over één aanzienlijk en niet<br />

onbelangrijk ding, namelijk morele overzichtelijkheid, voortkomend uit de<br />

overtuiging dat zij aan de juiste kant van de geschiedenis stonden en een<br />

duidelijke vijand hadden om zich tegen af te zetten en tegen te strijden.<br />

Het moment van bevrijding maakte een enorme euforie los in het hele,<br />

plotseling voormalige ‘Oostblok’. Het is zo’n moment als bezongen wordt<br />

in Fidelio en in de prachtige ‘Ode aan de vreugde’ (waarvan de oorspronkelijke<br />

titel, ‘Ode aan de vrijheid’, ironisch genoeg als te provocerend en<br />

gevaarlijk werd beschouwd). Inderdaad heeft de bevrijding van de Sovjetoverheersing<br />

zonder enige twijfel groot heil gebracht aan de maatschappijen<br />

van na 1989: materiële verrijking voor velen, professionele kansen<br />

en persoonlijke mobiliteit voor anderen, de mogelijkheid tot vrije kunstzinnige<br />

uiting, de uitgekomen droom van onbelemmerd reizen en contact<br />

onderhouden met de wereld.<br />

Zoals de prominente Poolse dissident van voor 1989, Adam Michnik<br />

— sindsdien een bekende, toonaangevende intellectueel — schreef en herhaaldelijk<br />

heeft gezegd, is Polen er in ieder geval grotendeels in geslaagd<br />

een ‘normaal land’ te worden. Michnik heeft zich echter ook afgevraagd,<br />

als Polen zo veel heeft gewonnen — meer dan het misschien durfde te<br />

dromen in die roerige dagen van 1989 — waarom dan nu zo veel Poolse<br />

burgers ontevreden, teleurgesteld en gebelgd zijn. Michnik draagt allerlei<br />

redenen aan, onder andere het inruilen van bepaalde dromen voor de<br />

meer aardse werkelijkheid en het feit dat vrijheid in haar genormaliseerde,<br />

alledaagse verschijning niks spetterends heeft, en lastig is.<br />

Veel van de mensen met wie ik sprak gedurende mijn reis door de<br />

landen die de fluwelen revoluties van 1990 en 1991 hadden meegemaakt,<br />

schetsten deze moeilijkheid. Zo sprak Davidov Ansen, een Bulgaarse intellectueel,<br />

in 1991 over het verschil tussen ‘toen’ en ‘nu’: ‘Tja, nu is het<br />

pas moeilijk, nu er echte keuzes zijn. Vroeger had je geen keuze tussen<br />

held of slachtoffer te zijn… Ik kende een man die in grote problemen<br />

geraakte door wat hij geschreven had. Eventjes was hij een held. De<br />

partij heeft hem echter teruggefloten én bevorderd. Zodoende werd hij<br />

een steeds afschuwelijker iemand. […] Maar het was niet onbeheersbaar.<br />

99


Totalitarisme is totaal. Vandaar ook de term totalitarisme. Je kunt het<br />

op geen enkele manier van binnen uit ondergraven. Dus onderga je het<br />

maar. […] Nu vormt alles een beslissing en een teken van karakter. Ik<br />

kan mijn dochter in het buitenland laten studeren. Er wordt gediscussieerd<br />

over de vraag of een voormalige partijbons van mijn afdeling ontslagen<br />

moet worden en of er in zijn plaats een goedbedoelende maar minder<br />

bekwame medewerker moet worden aangesteld. Dat is ware keuzevrijheid.’<br />

(Hoffman, Exit Into History, 1993)<br />

Hier stuiten we dus op het wezenlijk menselijke facet van de overgang<br />

van totalitarisme, of andere vormen van onderdrukking, naar vrijheid: de<br />

mogelijkheid, ja zelfs de paradoxale noodzaak tot constante, individuele<br />

keuze. In de ‘nieuwe’ samenlevingen strekt de noodzaak keuzes te maken<br />

zich ook nog eens uit tot ieder ervaringsgebied: van het banale en het concrete<br />

(consumentenkeuzes of modevoorkeuren) tot belangrijke zaken met<br />

consequenties (universiteitskeuze, politieke stem bij verkiezingen) tot het<br />

meest essentiële en existentiële: waaraan ontlenen wij zingeving en betekenis?<br />

Hoe geven wij richting aan ons leven? Hoe kunnen wij goede mensen<br />

zijn, hoe kunnen wij überhaupt mens zijn?<br />

Maar wanneer er sprake is van dagelijkse en algehele vrijheid, waarop<br />

moeten dergelijke keuzes dan gebaseerd worden? Hoe oriënteren wij ons<br />

in een wereld zonder parameters of grenzen? En als alles is toegestaan, hoe<br />

kunnen wij dan onderscheid maken tussen goed en kwaad, juist en verkeerd,<br />

oprecht en vals?<br />

Als wij de uitdagingen waar ons de vrijheid voor stelt, beter willen begrijpen,<br />

dienen wij wellicht dieper te graven en vragen te stellen over onze<br />

innerlijke vrijheidsbeleving. Wat betekent een subjectief vrijheidsgevoel<br />

precies en hoe bereikt het individu deze conditie?<br />

‘De mens wordt vrij geboren en is alom geketend,’ zo stelde Rousseau<br />

in zijn klinkende maar ook provocerende uitspraak. Tweeënhalve eeuw<br />

later houdt deze stelling echter niet zonder meer stand en roept ze vragen<br />

op. Immers, gelijk op met de politieke vrijheidsmoraal en de leuzen voor<br />

de vrijheid, zo vaak en veelal klakkeloos herhaald, heeft het denken over<br />

en kijken naar ‘de menselijke natuur’, tezamen met nieuwe kennis van<br />

hoe wij in elkaar zitten, het dictum van Rousseau in de vorige eeuw gelogenstraft,<br />

of in elk geval behoorlijk gecompliceerd. In het licht van veel<br />

twintigste-eeuwse theorieën en wetenschappelijke inzichten zou men dus<br />

eerder kunnen stellen dat wij allemaal in een afhankelijke en ondergeschikte<br />

toestand ter wereld komen en dat wij slechts heel langzaam een gevoel van<br />

vrijheid bereiken, en dat geldt niet eens voor iedereen.<br />

100


Wellicht komt de grootste complicatie voort uit de psychoanalyse — de<br />

wetenschap die de meest systematische observaties van de menselijke subjectiviteit<br />

heeft opgeleverd en die met de grootste nauwkeurigheid processen<br />

van zelfverwerkelijking en ontwikkeling heeft onderzocht. Een van de<br />

meest vruchtbare en invloedrijke inzichten uit de psychoanalyse is dat het<br />

zelf geen ‘natuurlijk’ gegeven is, maar geconstrueerd is en dat een sterke zelf<br />

afhangt van een sterke innerlijke structuur. Het kind komt totaal afhankelijk<br />

ter wereld en de vroege sjablonen van zijn psyche worden grotendeels<br />

bepaald door de verhouding met zijn ouders en door zijn niet-bewuste<br />

strubbelingen en conflicten. Een ander inzicht uit de psychoanalyse leert<br />

dat losmaking uit dergelijke vroege verbintenissen en psychische patronen<br />

slechts geleidelijk plaatsvindt en vaak grote moeite kost. Ontwikkelingsstoornissen<br />

komen het sterkst naar voren bij neuroses en andere geestelijke<br />

aandoeningen. Mensen met deze syndromen lijden onder de onbewuste<br />

en niet-aflatende druk van hun vroege ervaringen. ‘De hysterische mens<br />

lijdt hoofdzakelijk aan herinneringen,’ luidt een beroemde uitspraak van<br />

Freud. Hiermee bedoelde hij dat hysterische symptomen (niet-somatische<br />

blindheid, verlamming, stemverlies) in feite uitingen waren van onderdrukte<br />

herinneringen.<br />

Een dergelijk lijden kan acuut en hulpeloos zijn. De neurotische patiënt<br />

zou anders willen zijn — minder angstig, minder depressief, gelukkiger,<br />

vrijer — maar het onderdrukte verleden houdt hem of haar in zijn greep<br />

en veroorzaakt voortdurend conflict en angst. Dit is de gevangenis van het<br />

zelf — de zwaarste kerker die er is, en de moeilijkste om uit te ontsnappen.<br />

De beklemming van het onbewuste verleden maakt echte innerlijke<br />

vrijheid — plezier te kunnen beleven aan de eigen onafhankelijkheid of<br />

het heft werkelijk in handen te voelen — onmogelijk.<br />

De pathologie biedt ook aanwijzingen over normaliteit. De verkenningen<br />

van Freud gaven aan dat zelfs in de gunstigste omstandigheden de<br />

ontwikkeling van een volledige en sterke zelf gepaard gaat met gecompliceerde<br />

innerlijke processen. Het vergt de geleidelijke vorming van een<br />

sterke, geïnternaliseerde psychische structuur (id, ego en superego volgens<br />

Freud, hoewel deze inzichten inmiddels behoorlijk zijn aangepast en<br />

uitgebreid). In het psychoanalytische paradigma is bovendien het hoogste<br />

doel van groei niet een of andere gelukzalige verlossing uit iedere hechting,<br />

noch een denkbeeldige zelfredzaamheid. Het is de vaardigheid om<br />

zelf verbindingen aan te gaan met anderen, waardoor vroege afhankelijkheidsrelaties<br />

worden vervangen. Uiteindelijk stelt deze groei de mens in<br />

staat bewuste duiding van eigen ervaringen de plaats te laten innemen van<br />

onbewuste impulsen en fantasieën. Volgens dit model is zelfs in de meest<br />

101


normale geest geen totale vrijheid te vinden en zou dit ook niet wenselijk<br />

zijn. Wij worden ten diepste gevormd door onze geïnternaliseerde<br />

verledens en wij verlangen naar verbinding met anderen. Tegelijkertijd is<br />

het determinisme ook weer niet absoluut. Het doel van de psychoanalytische<br />

praktijk is immers het onbewuste verleden naar boven te halen en<br />

aan nauwkeurige rationele analyse te onderwerpen. Zo wordt de patiënt<br />

bevrijd uit zijn vermeende absolute slavernij. Het gaat erom hem of haar<br />

te helpen innerlijk gemotiveerde keuzes te maken, aangedreven door zijn<br />

of haar eigenlijke waarden, interesses en verlangens.<br />

Gedurende bijna de hele twintigste eeuw heeft de idee van geconstrueerde<br />

beperking, om het zo maar eens te noemen, een dominante rol<br />

gespeeld in de verschillende visies op de menselijke natuur. Het structuralisme,<br />

bijvoorbeeld, gaat uit van deze impliciete vooronderstelling, net<br />

als de meeste sociologische theorieën en net als, uiteraard, het gedachtegoed<br />

dat bekend staat als deconstructivisme. Deze theorie stoelt op de<br />

premisse dat onze waarnemingen, ideeën en zelfs de meest oorspronkelijk<br />

lijkende kunstwerken altijd en noodzakelijk tot stand komen binnen<br />

eerdere, bestaande kaders of structuren — die van de taal, de cultuur of<br />

specifieke tradities. Ons denken, handelen en scheppen kan niet buiten<br />

deze symbolische vormen van betekenis. Zo geloven taalkundigen niet<br />

dat er iets bestaat als een geheel eigen taal. Binnen de deconstructivistische<br />

analyse bestaan geheel eigen ideeën of gedachten ook niet. Zelfs de<br />

kunstenaar — die wij ons tegenwoordig voorstellen als het meest bevoorrecht,<br />

omdat hij innerlijke vrijheid geniet — is niet werkelijk autonoom.<br />

Elke scheppingsdaad of uitvinding hangt af van een repertoire aan stijlfiguren,<br />

taalkundige handelingen en esthetische conventies. Zelfs de meest<br />

vernieuwende tekst wordt merendeels geschreven met behulp van wat al<br />

geschreven is. Wij kunnen de cultuur niet ontspringen, zoals wij ook niet<br />

kunnen ontsnappen aan de beperkingen van ons eigen zelf.<br />

Deze heersende opvattingen bepalen ons begrip van persoonlijke vrijheid<br />

en determinisme. Daarnaast begint ander gezaghebbend onderzoek ons denken<br />

diepgaand te beïnvloeden, namelijk op het nog onontgonnen gebied<br />

van de genetica en de neurobiologie. Tot op heden levert de genetica nog<br />

maar beperkte kennis op van de menselijke identiteit en blijft veel onzeker.<br />

Het staat echter als een paal boven water dat de genetica ons begrip van de<br />

menselijke natuur aanvult met hele basale elementen van determinisme. Wij<br />

weten bijvoorbeeld dat er specifieke genen bestaan voor bepaalde ziekten,<br />

evenals voor bepaalde fysiologische kenmerken. Ook is het bekend dat verschillende<br />

etnische bevolkingsgroepen specifiek en identificeerbaar genetisch<br />

materiaal hebben, hetgeen een bepaalde natuurlijke aanleg verklaart.<br />

102


Het verhaal wordt een stuk ingewikkelder als het gaat om temperament,<br />

of talent, of geestelijke aanleg. Zelfs de meest doorgewinterde geneticus<br />

moet toegeven dat omgeving, opvoeding en zelfs gewoonweg ervaring van<br />

invloed zijn op de individuele ontwikkeling en persoonlijkheid.<br />

Fascinerender, en wellicht van nog grotere betekenis, is het feit dat<br />

structuur en kneedbaarheid samengaan en op neurologisch niveau, in het<br />

brein, niet zonder elkaar blijken te kunnen. Bij ieder mens begint dit wonderbaarlijke<br />

werktuig als netwerk van neuronen en verbindingen die in eerste<br />

instantie nogal provisorisch en kneedbaar zijn en die slechts geleidelijk<br />

‘stollen’ tot een stabiele vorm. Als het brein eenmaal een basale structuur<br />

heeft, worden alle externe stimuli — in de vorm van daadwerkelijke eigen<br />

ervaringen van ieder mens — daaraan toegevoegd. Zij veranderen de neurale<br />

patronen, en andersom. Het brein van ieder mens creëert inderdaad<br />

zeer specifieke netwerken van neuronen en banen, waar individuele herinneringen<br />

en subjectieve patronen als codes worden opgeslagen.<br />

Uiteindelijk is het brein — of iets in ons — in staat tot een soort interne<br />

zelfinterpretatie, die wellicht het neurologisch equivalent is van creativiteit<br />

en vrijheid. Verlies van neurologische structuur brengt echter onze ‘heelheid’<br />

en onze geestelijke gezondheid in gevaar. Ongeacht of dit het gevolg<br />

is van toeval of ouderdom, leidt het verlies van delen van de hersenen of van<br />

de verbindende capaciteiten tot geheugenverlies en afnemende geestelijke<br />

vermogens (wat zichtbaar wordt bij Alzheimer of bij bijzondere gevallen van<br />

een ernstige perceptiestoornis). Om te kunnen genieten van een bepaalde<br />

mate van flexibiliteit en subjectieve bewegingsvrijheid, moet ons brein, niet<br />

anders dan onze geest, op een robuuste structuur kunnen terugvallen.<br />

Dergelijke onderwerpen lijken misschien ver af te staan van het vrijheidsvraagstuk<br />

op sociaal en politiek niveau. Toch geloof ik dat de kennis die<br />

wij ontlenen aan nauwkeurige psychologische observatie en aan de biologische<br />

wetenschappen ons veel kan leren over onze collectieve identiteiten.<br />

Die kennis kan ons helpen te begrijpen waarom onbegrensde vrijheid<br />

door velen als zo veeleisend of zelfs bedreigend wordt ervaren. Vrijheid<br />

kan wel moreel wenselijk zijn, maar het is geen aangeboren eigenschap<br />

van het menselijke zelf. Wij zijn niet toegerust om meteen uit te vliegen<br />

zodra wij ter wereld komen. Integendeel, een subjectief gevoel van autonomie<br />

moeten we aanleren en zien te bereiken. Het uitoefenen van vrijheid<br />

vergt vaardigheid en ervaring.<br />

Gesteld voor de keuze tussen aan de ene kant krachtige loyaliteit aan<br />

de stam, omringd zijn door een warm gezin, verzorgd worden of jezelf ten<br />

dienste stellen van anderen — en anderzijds de eisen van ‘je eigen leven<br />

103


leiden’, zouden velen kiezen voor het eerste. Vooral als je niet bent ingewijd<br />

in de moraal van zelfbeschikking, kunnen de beloften van vrijheid<br />

leeg lijken, en kaal. (Er bestaan ook culturen, evenals individuen, die vervulling,<br />

althans op persoonlijk vlak, zoeken in de aanvaarding van het lot<br />

of zelfs overgave daaraan. Denk aan bepaalde personages van Dostojevski<br />

of het onderscheid dat Milan Kundera aanbrengt tussen ‘zwaarte’ en ‘lichtheid’<br />

in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan.) De subjectieve ervaring van<br />

vrijheid is bovendien niet te bereiken zonder bepaalde beperkingen. Op<br />

ieder niveau van ons functioneren hebben wij structuur nodig. Wanneer de<br />

interne structuren onvoldoende stevig zijn, kan er een forse behoefte ontstaan<br />

terug te grijpen op eerdere posities van afhankelijkheid en symbiose.<br />

Op het maatschappelijk en politiek niveau kan het willen ontsnappen<br />

aan vrijheid even sterk zijn als de drang naar die vrijheid. Dit moet wel de<br />

reden zijn waarom autoritaire regimes onder bepaalde historische omstandigheden<br />

zo veel gewillige volgelingen hebben gehad. Nogmaals, Freud<br />

begreep dit heel goed. In zijn verhandelingen over groepspsychologie, die<br />

hij grotendeels schreef in het interbellum, maakte hij melding van een in<br />

die tijd duidelijk waarneembaar fenomeen: dat van grootschalige identificatie<br />

met een sterke leider en de vrijwillige onderwerping van de massa’s<br />

aan het charisma van een krachtige persoonlijkheid. In een dergelijke<br />

onderwerping schuilt een regressief genot: je identiteit verliezen in een<br />

groep en het eigen, ‘kleine’ en onzekere ik laten samensmelten met het<br />

geïdealiseerde en vergrote zelf van een autoritaire figuur. Uiteraard is de<br />

verleiding tot massale regressie bijzonder groot op moeilijke momenten<br />

in de geschiedenis: een ontevreden, gefrustreerde of verwarde bevolking<br />

zal zich eerder overgeven aan collectieve razernij en haar vermogens tot<br />

oordelen en zelfstandig nadenken eerder overdragen aan iemand — of iets<br />

— die verlossing belooft van angst en onzekerheid.<br />

De drang te willen ontsnappen aan de beklemming van de individuele<br />

vrijheid, manifesteert zich heden ten dage opnieuw in bepaalde wijdverspreide<br />

en verontrustende verschijnselen. Het meest opvallend is de<br />

opkomst van fundamentalistische religies, in het bijzonder de wereldwijde<br />

beweging van de fundamentalistische islam. Religies hebben natuurlijk<br />

altijd systemen en structuren geboden voor uitleg en betekenis. Zij vervatten<br />

onze oudste filosofieën en vertegenwoordigen de vroegste pogingen<br />

van de mens de aard van de wereld en zijn plaats daarin te begrijpen.<br />

Geloofssystemen schrijven echter ook leefregels voor. Religies, en dan<br />

vooral de monotheïstische, hebben hun aanhangers steevast willen verlossen<br />

van het juk van het zelfstandige oordeel bij alle belangrijke handelingen<br />

en ervaringen. Als je gelooft in een religieus systeem, hoef je je niet<br />

104


steeds af te vragen of iets goed of kwaad, juist of verkeerd is. Religie wordt<br />

vaak beschouwd als een vorm van morele dwingelandij, een systeem van<br />

onderdrukking dat persoonlijke vrijheid aan banden legt. Maar door mensen<br />

morele codes en strenge richtlijnen te bieden, vormt religie voor velen<br />

juist een oplossing voor de vrijheid, eerder dan een onderdrukking ervan.<br />

Dit geldt volgens mij in het bijzonder ten aanzien van de rol die godsdienst<br />

vandaag de dag speelt. De terugkeer van de orthodoxie in de hedendaagse<br />

wereld is een ander verschijnsel dan de rol van de religie in eerdere<br />

tijden en moet dan ook gezien worden in de bijbehorende context. Want<br />

laten we wel wezen, voor het grootste deel van de mensheid is godsdienst<br />

geen vanzelfsprekende keuze meer, zoals dat bijvoorbeeld wel was in de<br />

middeleeuwen, de Renaissance of de vroegmoderne tijd. Tot de Verlichting,<br />

en eigenlijk nog tot en met de negentiende eeuw, was het atheïsme<br />

voor de meeste mensen ondenkbaar. In het beste geval beschouwde men<br />

het als een gevaarlijke en misleide filosofie. Vandaag de dag leven wij echter<br />

in een wereld waarin seculariteit de norm is. Wanneer men zich tot de<br />

religie wendt, kiest men hier actief voor, in strijd met de heersende opvattingen<br />

en ondanks brede afkeuring. In die zin moet de opkomst van het<br />

fundamentalisme — dat hoogst onverwachte en voor de seculiere, postmoderne<br />

ziel uiterst ongemakkelijke verschijnsel — juist worden begrepen<br />

in het licht van de postmoderniteit en als reactie daarop. Het volstaat<br />

niet wanneer een overtuigde secularist (als ik) religie afdoet als ‘opium van<br />

het volk’ of een vorm van bijgeloof, waaruit iemand bevrijd moet worden<br />

door de kracht van het rationalisme of door wetenschappelijk bewijs.<br />

Religie kan beide zijn, maar heeft ook blijkbaar aan een groeiend aantal<br />

mensen iets wezenlijks te bieden dat zij niet tegenkomen in de seculiere<br />

maatschappij. En dat iets, lijkt mij, bestaat uit niets anders dan een geruststellend<br />

en betrouwbaar bouwwerk van opvattingen, morele richtlijnen<br />

en symbolische betekenissen.<br />

Juist aan deze structuren ontbreekt het ons in onze huidige ideologisch<br />

normatieve, democratische en multiculturele samenlevingen. Men<br />

zou inderdaad kunnen stellen dat in deze samenlevingen geen enkel terrein<br />

van ervaring gevrijwaard is van het gebod van vrijheid. Het gebrek<br />

aan gedeelde betekenissen is, in vergelijkend perspectief bezien, radicaal en<br />

zelfs extreem. Het gaat hier om ‘open’ maatschappijen in de ware zin des<br />

woords — zo open, dat ieder kader van waarden, loyaliteiten maar ook<br />

plichten, wordt uitgesloten.<br />

Die openheid dient er natuurlijk voor om de verdraagzaamheid te<br />

bevorderen, volgens een soort politiek genotsprincipe: elke burger krijgt een<br />

overvloed aan keuzemogelijkheden geboden en mag zijn eigen voorkeuren<br />

105


volgen in alles, van voedsel tot waarden. De gevolgen pakken in de praktijk<br />

evenwel anders uit: anomie, vervreemding, maatschappelijke verdeeldheid<br />

en intern conflict. Andermaal verschaft de psychoanalyse modellen die<br />

verklaren wat er gebeurt wanneer structuur en interne organisatie radicaal<br />

ontbreken. Zulke gevolgen zijn in het bijzonder duidelijk bij patiënten<br />

met een borderline-persoonlijkheidsstoornis (bps) — een stoornis die voor<br />

het eerst werd vastgesteld in de jaren zestig en sindsdien zo veelvuldig is<br />

geconstateerd dat sommigen het niet zozeer als ziekte beschouwen, maar<br />

meer als een culturele levensstijl. Bij dit syndroom komen symptomen niet<br />

meer voort uit een verstoorde innerlijke opbouw, maar begint het bij een<br />

volslagen onvermogen een stabiele interne structuur zelfs maar op te bouwen.<br />

Het innerlijk leven van deze patiënten blijft volledig versnipperd en<br />

chaotisch. Zonder enige psychische basis voor continuïteit of zelfbeheersing<br />

fladderen of springen zij van de ene ervaring of ontmoeting naar de<br />

andere, steeds op zoek naar nieuwe gevoelens of beloningen zonder deze in<br />

een context te kunnen plaatsen of er enige duurzame betekenis en samenhang<br />

aan te kunnen verlenen. Borderliners raken vaak verslaafd aan drugs,<br />

alcohol of de buitengewoon moderne bezigheid van ‘shoppen’.<br />

Bij deze zeer eigentijdse aandoening komt de kwelling niet voort uit<br />

ouderwetse gevoelens als bijvoorbeeld schuld over eigen optreden in het<br />

verleden of angst niet aan de normen van het eigen superego te kunnen<br />

voldoen. De onthutsende pijn van een bps is eerder te wijten aan het feit<br />

dat losse ervaringen en gevoelens (hoe fijn zij op het moment zelf ook lijken)<br />

nooit samenkomen om enige betekenis te vormen. Duurzame relaties<br />

zijn niet vol te houden en een gevoel van identiteit is altijd maar tijdelijk<br />

en moeizaam. Volgens de bevindingen van psychoanalytisch theoreticus<br />

Thomas Fuchs lijden borderliners aan een extreme ‘versnippering van hun<br />

eigen verhaal’.<br />

Deze pijn doet men zichzelf aan — en hier schuilt een wrede ironie<br />

in — uit behoefte aan narcistische beloning. Vele commentatoren hebben<br />

een parallel getrokken met de bredere verwarring in laatkapitalistische culturen,<br />

met hun verdeelde ervaringen, verlies aan gedeelde ethische waarden<br />

en nadruk op onmiddellijke bevrediging van impulsen en behoeften.<br />

Thomas Fuchs schrijft de toename van bps rechtstreeks toe aan de fragmentatie<br />

van het modern leven en het slaken van stabiele banden in onze<br />

‘pluralistische, mobiele, nomadische’ maatschappijen.<br />

Men zou kunnen zeggen, zonder badinerend te willen zijn, dat deze<br />

postmoderne samenlevingen de symptomen vertonen van een politieke<br />

borderlinestoornis — een extreme fragmentatie van gedeelde verhalen<br />

en structuren — die grootschalig maatschappelijk leed veroorzaakt, zelfs<br />

106


wanneer de verstoringen ontstaan uit naam van de vrijheid en haar vermeende<br />

bekoringen.<br />

Wat zou er dan moeten gebeuren? Seculiere maatschappijen kunnen hun<br />

burgers niet dwingen bepaalde opvattingen erop na te houden, en moeten<br />

dat ook niet doen. Noch zouden wij terug willen naar een moraal van<br />

loyaliteit aan de stam of etnisch patriottisme, of diverse vormen van feodale<br />

familiebanden. Wat wij echter inzien, zowel uit ervaring als door redeneren,<br />

is dat geen enkele samenleving kan zonder een bepaald raamwerk van<br />

gedeelde doelen, zonder dingen waarmee men zich kan identificeren of<br />

zonder eensgezindheid over fundamentele waarden. Gesteld dat wij onze<br />

vrije samenlevingen in stand willen houden en willen koesteren, dan dienen<br />

wij in de eerste plaats te onderkennen, dunkt mij, dat vrijheid alleen<br />

daadwerkelijk kan worden ervaren in een dialectiek met de structuur. Vrijheid<br />

zonder vorm, zoals in een kunstwerk, pakt slechts onsamenhangend<br />

en desoriënterend uit. Een volledig ontbreken van morele en existentiële<br />

kaders leidt niet tot plezierige vervulling van individuele wensen en opwellingen,<br />

maar tot interne gespletenheid, fragmentatie en desoriëntatie.<br />

Verder zouden wij ervoor moeten zorgen dat mensen ingewijd worden<br />

in democratische normen en waarden op een manier die opwindend,<br />

aansprekend en niet gespeend van een zeker belang lijkt. Hier zou ik graag<br />

een tweetal bescheiden en naar ik hoop niet volkomen triviale voorstellen<br />

willen doen. Het eerste zou zijn om systematisch en vanaf een jonge leeftijd<br />

filosofie te onderwijzen. Kinderen zijn geboren filosofen en de fantastisch<br />

rijke filosofische traditie die wij hebben opgebouwd, brengt hen<br />

op geweldige wijze in aanraking met visies op de mens en de wereld. Het<br />

zet aan tot nadenken over mens en wereld, niet vanuit de eigen, bekrompen<br />

identiteit, maar vanuit het gemeenschappelijke, menselijke vermogen<br />

tot waarneming en reflectie. De filosofie kan bovendien een manier zijn<br />

om te leren coherent te argumenteren en beschaafde gesprekken te voeren<br />

— vormen van dialoog die ten grondslag liggen aan de democratie en<br />

die helaas ernstig in verval dreigen te raken.<br />

Daar komt uiteraard het erfgoed bij van de letteren en de wetenschappen,<br />

dat wij zo breed en diepgaand mogelijk moeten uitdragen. Het gaat<br />

hier immers om het hoogste goed dat onze vrije samenlevingen hebben<br />

voortgebracht. De letteren en de wetenschappen schenken rijkdom en<br />

inhoud aan de idee en de belofte van vrijheid. Zij verschaffen het fundament<br />

— het raamwerk – dat het denken schraagt. Zelfs de ‘vrije gedachte’<br />

of de ‘vrijheid van meningsuiting’ kunnen niet worden uitgeoefend in complete<br />

afzondering zonder te vervallen in geheimtaal of gewauwel.<br />

107


Autoritarisme, in zijn verschillende vormen, neemt het individu het heft<br />

uit handen en maakt de burger in feite tot kind. Maar bevrijding daarvan<br />

kan in maatschappelijk noch individueel opzicht tot doel hebben dat de<br />

dictatuur of het totalitarisme vervangen wordt door de kille autarkie van<br />

het individu. Het doel van bevrijding is veeleer om onderdrukking plaats<br />

te laten maken voor vrij te kiezen vormen van samenwerking, solidariteit<br />

en wederzijdse verantwoordelijkheid. Alleen zij bieden tegenwicht aan<br />

de verleiding onze vrijheid vaarwel te zeggen en terug te vallen op oude<br />

standpunten, tegenwicht ook aan de contrapuntische aantrekkingskracht<br />

van geruststellende dogma’s of van ideologisch en religieus extremisme.<br />

Wij hebben een tijd achter ons gelaten van bijtend sceptische deconstructie,<br />

waarin wij geleerd hebben alle vormen van geloof, waarden, waarnemingen<br />

en gedrag af te pellen, te decoderen, te ontrafelen en uit elkaar<br />

te plukken en hun betekenis te laten oplossen in een hermeneutiek van het<br />

wantrouwen. Wij moeten echter onder ogen zien dat er behoefte bestaat<br />

aan algemene betekenis en gedeelde betekenissen, aan erbijhoren en aan<br />

morele oriëntatie — als een essentieel bestanddeel van de menselijke geest,<br />

even uitgesproken en krachtig als de behoefte aan lichamelijk gemak of<br />

meer concrete vormen van bevrediging. Wij moeten leren de waarden<br />

die de uitoefening van vrijheid mogelijk maken, vol overtuiging en vertrouwen<br />

uit te dragen. Vrijheid is nooit onbegrensd en wordt niet zonder<br />

inperkingen geboren. De keuze van het individu — de persoonlijke uitdrukking<br />

van vrijheid — kan alleen betekenis krijgen in een gemeenschappelijke<br />

cultuur en context. Pas wanneer wij weten wat voor ons belangrijk<br />

is — als samenleving en als individu — zijn wij in staat keuzes te maken<br />

die werkelijk verantwoord zijn, en vrij.<br />

Vertaling Anne Paret<br />

108

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!