23.09.2013 Views

Gewrichten

Gewrichten

Gewrichten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

415Z3.FM<br />

Hoofdstuk3<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Het bewegingsapparaat is het orgaansysteem dat het bewegen mogelijk<br />

maakt. Bij zoogdieren bestaat het bewegingsapparaat uit het geraamte<br />

(oftewel skelet) en de skeletspieren. Ze vormen samen een ingenieus<br />

systeem, waarbij de vele botten en botjes in het lichaam zo met elkaar<br />

verbonden zijn dat ze precies goed kunnen bewegen.<br />

Zo kunt u uw elleboog alleen strekken en buigen, terwijl u uw schouder<br />

helemaal rond kunt draaien. De rol van de spieren in dit geheel is dat ze de<br />

botten in beweging zetten.<br />

Behalve dat het bewegingsapparaat bewegingen mogelijk maakt, zorgt het er<br />

natuurlijk ook voor dat het dier zijn stevigheid heeft. Want zonder botten en<br />

spieren zou een kat slechts een hoopje vel met ingewanden zijn.<br />

Taken van het bewegingsapparaat<br />

1 De taken van het bewegingsapparaat zijn: het mogelijk maken van bewegingen,<br />

het beschermen van onderliggende structuren, het maken van bloedcellen en<br />

het geven van vorm, stevigheid en houding aan het lichaam. Dit laatste wil<br />

zeggen dat het geraamte dient als kapstok van het lichaam. Alle weefsels en<br />

organen zijn direct of indirect aan het skelet vastgemaakt. Zonder het skelet en<br />

de spieren zou een zoogdier even weinig stevig zijn als een kwal. De<br />

skeletspieren zijn ervoor om de botten van het skelet te laten bewegen. We<br />

noemen de skeletspieren dan ook het actieve deel van het bewegingsapparaat.<br />

Het skelet wordt bewogen en heet daarom het passieve deel van het bewegingsapparaat.<br />

Het skelet<br />

Het skelet bestaat uit een aantal botten en kraakbeenstukken dat onderling<br />

bewegelijk en onbewegelijk is verbonden.<br />

2 Qua vorm kunnen we de beenderen in vier groepen onderscheiden:<br />

pijpbeenderen<br />

platte beenderen<br />

korte beenderen<br />

onregelmatige beenderen.<br />

Pijpbeenderen<br />

Pijpbeenderen komen vooral voor in de ledematen, dus bijvoorbeeld het<br />

dijbeen. Ze dienen voornamelijk voor de voortbeweging.<br />

3 Een pijpbeen bestaat uit een schacht (= diafyse) die hol is en een mergholte<br />

bevat.<br />

De wand van de diafyse is grotendeels opgebouwd uit kompact, massief bot.<br />

Het is daardoor erg stevig en vormt de buitenkant van de beenderen.<br />

3.1


Het bewegingsapparaat<br />

3.2<br />

Aan de uiteinden van de schacht is een pijpbeen meestal wat dikker en breder.<br />

We noemen deze uiteinden: de epifyse. Het bestaat uit spongieus bot bedekt<br />

met een dunne laag compact bot. Spongieus bot bestaat uit een netwerk van<br />

beenbalkjes met daartussen beenmerg. Het lijkt op een (versteende) spons. We<br />

vinden spongieus bot in het inwendige van de beenderen.<br />

1. gewrichtsvlak<br />

2. epyfisairschijf (groeischijf)<br />

3. beenvlies (periost)<br />

4. diafyse<br />

5. epifyse<br />

6. mergholte.<br />

Afb. 1. Doorsnede dijbeen.<br />

Het gewrichtsvlak van de epifyse is bedekt met een laag gewrichtskraakbeen.<br />

Dit dient als stootkussen tussen de pijpbeenderen onderling en als glijvlak voor<br />

de gewrichten. Kraakbeen bevat geen bloedvaten en zenuwen en is voor zijn<br />

voeding aangewezen op diffusie uit omringende weefsels.


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

4 Tussen de epifyse en de diafyse bevindt zich bij jonge dieren de groeischijf<br />

(= epifysairschijf) Vanuit de groeischijf vindt de lengtegroei van de diaphyse<br />

plaats. Op die manier groeit het bot dus. Wanneer het pijpbeen zijn volwassen<br />

lengte heeft bereikt, verbeent de groeischijf en stopt de lengtegroei. We zeggen<br />

dan dat de groeischijf is gesloten. Dit vindt voor elk bot en elke diersoort op een<br />

zeer specifieke leeftijd plaats. Sluiten ze te laat dan volgt reuzengroei, sluiten ze<br />

te vroeg dan leidt dit tot dwerggroei.<br />

Pijpbeenderen zijn net als alle andere beenderen omgeven door beenvlies, het<br />

periost. Het periost bestaat uit zenuwen, bloedvaten en beenvormende cellen.<br />

Deze cellen zorgen bij jonge dieren voor de diktegroei van het bot. Bij<br />

volwassen dieren eindigt dit proces, behalve als er reden is voor botnieuwvorming<br />

zoals bij het herstel van een fractuur. De dikke laag nieuw bot die<br />

afgezet wordt om de fractuur wordt door het periost gevormd.<br />

Pijpbeenderen als geheel zijn niet massief. Over de lengte ligt een holte: de<br />

mergholte.<br />

Bij het volwassen dier vinden we in de mergholte geel beenmerg. Bij jonge<br />

dieren vinden we rood beenmerg. Rood beenmerg is de bloedvormende<br />

substantie, het gele beenmerg dient als vetopslag. Het rode beenmerg vinden<br />

we gedurende het hele leven wel in het spongieus bot, o.a. in het borstbeen.<br />

Platte beenderen<br />

Platte beenderen zijn breed en lang, maar niet dik. Ze bieden daardoor veel<br />

plaats voor spieraanhechtingen, zoals het geval is bij het schouderblad (zie<br />

afbeelding 10). Een andere belangrijke functie is het beschermen van onderliggende<br />

kwetsbare organen. Platte beenderen treffen we dan ook aan in de<br />

schedel.<br />

De ribben rekenen we eveneens tot de platte beenderen.<br />

Platte beenderen bestaan uit twee lagen compact bot met daartussen een laag<br />

spongieus bot.<br />

Een derde en belangrijke taak van de platte beenderen is de aanmaak van<br />

bloedcellen. Tussen de botbalkjes van het spongieus bot ligt namelijk het rode<br />

beenmerg.<br />

Korte beenderen<br />

Korte beenderen hebben in alle richtingen ongeveer dezelfde lengte. Hieronder<br />

vallen de hand- en voetwortelbeentjes. Ook de sesambeentjes behoren tot deze<br />

groep. Sesambeentjes zijn eigenlijk verdichtingen in de pezen van grote<br />

spieren, op plaatsen waar deze over gewrichten lopen. Sesambeentjes dienen als<br />

katrol. Het meest bekende sesambeen is de knieschijf.<br />

Onregelmatige beenderen<br />

Deze groep omvat beenderen met een onregelmatige vorm zoals de wervels.<br />

Botverbindingen<br />

Botten zijn met elkaar verbonden. We kunnen ze verdelen op grond van de<br />

mate van beweeglijkheid.<br />

We onderscheiden:<br />

onbeweeglijke verbindingen<br />

weinig beweeglijke verbindingen<br />

beweeglijke verbindingen<br />

gewrichten.<br />

3.3


Het bewegingsapparaat<br />

3.4<br />

Onbeweeglijke verbindingen<br />

De eerste soort botverbindingen is volledig onbeweeglijk. Ze zijn te vinden bij<br />

de platte beenderen van de schedel en het bekken. De randen van de botten zijn<br />

heel fijn gekarteld. De botten grijpen in elkaar als de stukjes van een legpuzzel.<br />

De botten bestonden bij de ongeboren vrucht nog als aparte beenderen, maar<br />

zijn in de loop van de ontwikkeling in de baarmoeder vergroeid tot één geheel.<br />

Het enige wat men nog ziet, is een lichtbruine kartellijn op hun (vroegere)<br />

grenzen. Men noemt deze botverbinding synostose.<br />

Alleen enkele botten van de schedel zijn bij de geboorte aan de bovenkant nog<br />

niet vergroeid. De opening tussen die botten heet fontanel. De beenderen rond<br />

de fontanel horen snel na de geboorte te vergroeien. Bij sommige dwergrassen<br />

blijft de fontanel te lang open.<br />

Weinig beweeglijke verbindingen<br />

Iets beweeglijker is de tweede groep. De botten zijn dan door kraakbeen of door<br />

spieren aan elkaar bevestigd. Een voorbeeld daarvan is de manier waarop de<br />

ribben verbonden zijn met het borstbeen (= sternum). Een rib bestaat van<br />

boven (d.w.z. van de kant van de wervelkolom (= dorsaal)) uit botweefsel dat<br />

met een stevig stuk kraakbeen aan het borstbeen verbonden is. Ook de wervellichamen<br />

zijn verbonden door een stevige kraakbeenschijf. Deze is niet massief,<br />

maar heeft een zachte kern, die als stootkussen dient. Verbindingen met<br />

kraakbeen laten maar weinig beweging toe.<br />

Beweeglijke verbindingen<br />

Heel wat beweeglijker dan de verbinding met kraakbeen is de verbinding met<br />

gewrichten en spieren. Dit zien we bij hond en kat bij de voorpoot. Deze is als<br />

geheel aan de romp vastgemaakt met dikke bundels spieren. Bij de mens is er<br />

ook nog een sleutelbeen, dat de arm aan de romp vastmaakt. Hond en kat<br />

hebben geen sleutelbeen. De romp hangt als het ware in een hangmat van<br />

spieren tussen de voorpoten en de schouderbladen in. Deze verbinding<br />

noemen we synsarcose.<br />

<strong>Gewrichten</strong><br />

<strong>Gewrichten</strong> komen ook voor tussen andere botten, maar de meeste gewrichten<br />

zien we toch tussen twee pijpbeenderen. Een gewricht is een plaats waar twee<br />

botten bij elkaar komen.<br />

Het holle uiteinde van een bot noemen we de gewrichtskom en het bolle<br />

uiteinde van het andere bot noemen we de gewrichtskop. De vorm van de kop<br />

en de kom is zo dat ze precies in elkaar passen.<br />

5 De zeer smalle spleet tussen de kop en de kom noemen we de gewrichtsholte.<br />

Deze is gevuld met gewrichtsvloeistof (= synovia). Synovia is geel van kleur en<br />

wat stroperiger. De taak van de synovia is te zorgen dat de gewrichtsvlakken<br />

vrijwel zonder wrijving over elkaar heen glijden.<br />

Zoals al eerder gezegd, bestaan de uiteinden van de botten uit kraakbeen, wat<br />

bijdraagt aan het soepel bewegen van het gewricht. Een andere taak van de<br />

synovia is het voeden van het kraakbeen van de gewrichtsvlakken (omdat<br />

kraakbeen zelf geen bloedvaten en zenuwen bevat).<br />

Het gewricht wordt omgeven door een gewrichtskapsel, dat de kop in de kom<br />

houdt. Het geeft stevigheid aan het gewricht. Tevens is het gewrichtskapsel<br />

degene die de synovia aanmaakt.


415Z3.FM<br />

1. gewrichtskolom<br />

2. gewrichtskop<br />

3. gewrichtsspleet<br />

4. kraakbeen<br />

5. gewrichtskapsel<br />

6. ligament<br />

Afb. 2. Een schematische weergave van een gewricht.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

De stevigheid van een gewricht wordt verhoogd door gewrichtsbanden, de<br />

ligamenten. Het zijn smalle, in doorsnede ovale, strengen straf bindweefsel. Ze<br />

steken van het ene bot, door de gewrichtsholte, over naar het andere bot. Ze<br />

geven stevigheid aan het gewricht en helpen bewegingen in ongewenste<br />

richtingen voorkomen. Een voorbeeld is de kruisband in het kniegewricht en<br />

het ligamentum teres in het heupgewricht (dat de heupkop met de heupkom<br />

verbindt).<br />

De derde factor die een gewricht stabiel houdt, is de kracht van de spieren. De<br />

skeletspieren zijn verbonden aan het ene bot, steken net als de banden het<br />

gewricht over en zijn vastgemaakt aan het andere bot.<br />

Indeling gewrichten<br />

De gewrichten worden ingedeeld naar gelang de vorm van de gewrichtsvlakken.<br />

Scharniergewricht<br />

Een van de botten heeft een cylindrische kop en de ander een bijpassende kom.<br />

De beweging is beperkt tot het buigen en strekken. Een voorbeeld is de<br />

elleboog.<br />

3.5


Het bewegingsapparaat<br />

3.6<br />

Kogelgewrichten of bolgewrichten<br />

Een van de gewrichtsvlakken is bolvormig, het andere vormt een kom. Het zijn<br />

gewrichten die, behalve buigen en strekken, beweging toelaten in zijwaartse<br />

richting. Een voorbeeld is de heup. Een reu kan bv. zijn achterpoot in een op-<br />

en zijwaartse beweging bewegen als hij tegen een boom plast.<br />

Condylgewricht<br />

Een van de botten heeft twee van elkaar gescheiden gewrichtsknobbels<br />

(condylen) en rust op de vlakke kant van het andere bot. Een voorbeeld is het<br />

kniegewricht. De beweging omvat draai- en glijbewegingen.<br />

Zadelgewricht<br />

Dit gewricht heeft oppervlakken die in een richtig hol zijn en in de andere<br />

richting bol. Beide opppervlakken zijn elkaars spiegelbeeld. Een voorbeeld is<br />

het gewricht tussen twee teenkootjes. Het gewricht kan alleen buigen en<br />

strekken.<br />

Afb. 3. Soorten gewrichten.<br />

Algemene bouw van het skelet<br />

Het skelet is dus opgebouwd uit een aantal beenderen dat op een bepaalde<br />

manier is verbonden. We zullen nu bespreken welke beenderen we kunnen<br />

benoemen aan het skelet.<br />

Aan het skelet onderscheiden we:<br />

de schedel<br />

de wervelkolom<br />

de borstkas<br />

de schoudergordel<br />

de voorpoten


415Z3.FM<br />

het bekken<br />

de achterpoten.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

De schedel<br />

De schedel bestaat uit twee groepen botten. Dit zijn ten eerste de beenderen die<br />

de hersenholte omhullen: de hersenschedelbeenderen oftewel hersenpan. En<br />

ten tweede de beenderen die het gezicht vormen: de aangezichtsbeenderen, die<br />

de mond- en neusholte omhullen.<br />

1. bovenste kaak (os maxillare)<br />

2. neusbeen (os nasalis)<br />

3. jukbeen (os zygmaticus)<br />

4. voorhoofdsbeen (os frontalis)<br />

5. wandbeen<br />

6. achterhoofdsbeen<br />

7. slaapbeen<br />

8. onderkaak (os mandubulare)<br />

9. achterhoofdsknobbel.<br />

Afb. 4. Hondenschedel van opzij gezien.<br />

Schedelbeenderen<br />

De schedelbeenderen (zie afb. 4, nummers 4, 5, 6, 7 en 9) hebben de taak de<br />

hersenen te beschermen. Het zijn dus zeer sterke platte botten die met elkaar<br />

vergroeid zijn. Bovendien huisvesten ze de ogen, oren en het reukzintuig.<br />

In het achterhoofdsbeen is een grote opening aanwezig: het foramen occipitale<br />

magnum.<br />

Het verlengde merg gaat via deze opening over in het ruggenmerg.<br />

Er zijn drie schedelvormen:<br />

De metacefale (middenschedelig), die we zien bij de Duitse herder. Dit is de<br />

meest natuurlijke vorm.<br />

De dolichocefale (langschedelig), die we zien bij de windhond.<br />

De brachycefale (kortschedelig), die we zien bij de pekinees of de Perzische<br />

kat.<br />

3.7


Het bewegingsapparaat<br />

3.8<br />

Aangezichtsbeenderen<br />

De aangezichtsbeenderen (zie afbeelding 4, nummers 1, 2, 3 en 8) vormen de<br />

snuit van de hond en de kat. Ze bevatten de neusholte en de mondholte met het<br />

gebit.<br />

Wanneer u de tekening van de schedel bestudeert, ziet u dat alle beenderen van<br />

de kop stevig aan elkaar zijn bevestigd, behalve de onderkaak. Deze is met een<br />

gewricht met de bovenkaak verbonden, zodat de onderkaak ten opzichte van<br />

de bovenkaak kan bewegen.<br />

De wervelkolom<br />

6 De wervelkolom bestaat uit een aantal wervels dat we in vijf groepen onderverdelen.<br />

Bij de hond en de kat zijn dat:<br />

7 halswervels (vertebrae cervicales)<br />

13 borstwervels (vertebrae thoracales)<br />

7 lendenwervels (vertebrae lumbales)<br />

3 heiligbeenwervels (vertebrae sacralis)<br />

10-23 staartwervels (vertebrae caudales).<br />

1. schedel 6. borstwervels<br />

2. atlas 7. lendenwervels<br />

3. axis 8. sacrum<br />

4. nekband 9. staartwervels.<br />

5. halswervels<br />

Afb. 5. Skelet hond.


415Z3.FM<br />

1. schedel<br />

2. wervelkolom<br />

3. schoudergordel<br />

4. voorpoot<br />

5. bekkengordel<br />

6. achterpoot<br />

7. borstkas.<br />

Afb. 6. Skelet kat.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Cervicale wervels<br />

Het aantal cervicale wervels is bij alle zoogdieren gelijk: zeven stuks. Het is<br />

wonderlijk, maar een giraffe heeft net zo veel halswervels als een muis.<br />

7 De eerste halswervel heet de atlas hij is verbonden aan de schedel. De schedel<br />

kan buigen en strekken t.o.v. de atlas (”ja-knikken”).<br />

De tweede halswervel heet de axis. De atlas kan draaiingen maken t.o.v. de axis<br />

(”nee-schudden”).<br />

De meeste dieren lopen op vier poten. Dat wil zeggen dat ze voortdurend hun<br />

kop in de nek moeten strekken. (Als u even op handen en knieën zit, weet u hoe<br />

vermoeiend dat is: de spieren in uw nek gaan al snel pijn doen.) Daarom is er<br />

de nekband (= ligamentum nuchae). De nekband is een dikke streng<br />

bindweefsel die begint bij de axis en loopt naar de doornuitsteeksels van de<br />

eerste thoracale wervels. De nekband ontlast op die manier de nekspieren.<br />

De kat heeft geen nekband.<br />

Borstwervels<br />

Elke borstwervel staat in verbinding met een paar ribben.<br />

Heiligbeenwervels<br />

De heiligbeenwervels zijn met elkaar vergroeid tot het heiligbeen (= os sacrum)<br />

waaraan het bekken is bevestigd.<br />

3.9


Het bewegingsapparaat<br />

3.10<br />

Staartwervels<br />

Het aantal staartwervels varieert. Sommige rassen (de manx cat) worden<br />

zonder staartwervels geboren. Bij andere rassen werd vroeger de staart gecoupeerd,<br />

zodat ze maar twee of vier staartwervels hadden. Sinds 2001 is dit in<br />

Nederland verboden, sinds 2006 mag het ook niet meer in België. De meeste<br />

rassen hebben 20 tot 23 staartwervels.<br />

Taken van de wervelkom<br />

De wervelkolom is de basis van het skelet. Alle andere botten (en dus ook de<br />

skeletspieren) zijn er direct of indirect aan opgehangen. Het hele lichaam<br />

(inclusief de kop) wordt dus door de wervelkolom gedragen. Iedere wervel is<br />

stevig verankerd aan zijn buren en kan maar een klein beetje bewegen ten<br />

opzichte van de twee aangrenzende wervels. Maar omdat er zoveel wervels zijn,<br />

is de wervelkolom als geheel toch redelijk goed beweegbaar in horizontale en<br />

verticale richting. Het is een soepel geheel, dat het lichaam een elastische, maar<br />

stevige basis geeft.<br />

Doordat de wervels stevig aan elkaar zijn verankerd, kan de wervelkolom in de<br />

lengterichting nauwelijks worden samengedrukt. Dat blijkt uit het volgende.<br />

Het bovenlichaam van een volwassen mens weegt circa 40 kilogram. Dit<br />

gewicht moet de hele dag door gedragen worden (zeker bij de mens als rechtop<br />

lopend wezen) door de wervelkolom. Toch zakt de wervelkolom niet in elkaar<br />

door dat gewicht. Een mens die de hele dag in touw is geweest, wordt alleen een<br />

beetje korter – ongeveer een halve centimeter – en dat komt doordat de tussenwervelschijven<br />

wat platter worden. Doordat de wervelkolom in de lengte niet<br />

samendrukbaar is, kan hij krachten overbrengen. Stel u bv. een kat voor die op<br />

een kast wil springen. Hij strekt dan met kracht zijn achterpoten, zet zich tegen<br />

de grond af en schiet met een sierlijke boog omhoog. De kracht van de achterpoten<br />

wordt via de wervelkolom op het hele lichaam overgebracht.<br />

Ten slotte beschermt de wervelkolom het ruggenmerg dat in de ruimte van de<br />

wervelbogen ligt.<br />

De wervels zijn onderling verbonden door tussenwervelschijven, behalve de<br />

atlas en de axis, die aan elkaar zijn bevestigd door een synoviaalgewricht.<br />

Tussenwervelschijf (= discus intervertebralis)<br />

8 Tussen twee wervellichamen ligt dus een tussenwervelschijf. Deze bestaat uit<br />

een zeer stevige kraakbeenring (annulus fibrosus) met daarin een zachte kern<br />

(nucleus pulposus). De tussenwervelschijf fungeert als stootkussen tussen twee<br />

wervels waardoor schokken tijdens het lopen kunnen worden opgevangen.<br />

Bouw van de wervels<br />

Alle wervels hebben dezelfde basisbouw, zoals in afbeelding 7 is weergegeven.<br />

De wervel bestaat in principe uit het wervellichaam met daarover de<br />

wervelboog. Er ontstaat hierdoor een opening. Als we nu een aantal van deze<br />

wervels achter elkaar leggen dan ontstaat een lange tunnel, het wervelkanaal.<br />

Hier loopt het ruggemerg doorheen, goed beschermd door het wervellichaam<br />

en de wervelboog.


415Z3.FM<br />

1. tussenwervelschijf<br />

2. wervellichaam<br />

3. doornuitsteeksel<br />

4. dwarsuitsteeksel<br />

5. ruggenmerg.<br />

Afb. 7. Zijaanzicht van een gedeelte van de wervelkolom.<br />

1. voorste gewrichtsvlak<br />

2. wervelboog<br />

3. wervelkanaal<br />

4. doornuitsteeksel<br />

5. achterste gewrichtsvlak<br />

6. dwarsuitsteeksel<br />

7. wervellichaam.<br />

Afb. 8. Bouwschema van een wervel.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

3.11


Het bewegingsapparaat<br />

3.12<br />

De borstkas (thorax)<br />

De thorax dient om de organen die erin liggen te beschermen, om de schouderbladen<br />

te dragen en hij heeft een belangrijke functie bij de ademhaling.<br />

De thorax van de hond en de kat wordt gevormd door 13 paar ribben (in totaal<br />

dus 26 ribben)<br />

en het borstbeen (zie afbeelding 9). Ieder paar ribben zit dorsaal vast aan één<br />

borstwervel en ventraal direct of indirect aan het borstbeen (= sternum). De<br />

ribben zijn onderling verbonden door middel van tussenribspieren. Deze<br />

hebben ook een belangrijke functie bij de ademhaling.<br />

1. borstbeen<br />

2. 3de sternale rib<br />

3. asternale rib<br />

4. zwevende rib<br />

5. massief bot<br />

6. kraakbeen<br />

7. middenrif.<br />

Afb. 9. De borstkas van een hond.<br />

Sternale/asternale ribben<br />

De eerste negen paar ribben heten sternale ribben. Ze zijn ieder afzonderlijk,<br />

door middel van hun ribkraakbeen, rechtstreeks verbonden met het borstbeen.<br />

De laatste ribben noemen we asternale ribben. Zij zijn door het ribkraakbeen<br />

aan de voorgaande rib bevestigd en dus indirect aan het borstbeen. De asternale<br />

ribben zijn beweeglijker dan de sternale ribben en kunnen daarom meer<br />

bijdragen aan de ademhaling.


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Zwevende rib<br />

9 De laatste rib bij de hond heeft geen verbinding met de andere ribben en<br />

eindigt tussen de spieren. Deze rib wordt de zwevende rib genoemd.<br />

Borstbeen (= sternum)<br />

Het borstbeen bestaat uit een aantal stukken bot verbonden door kraakbeen.<br />

Het borstbeen heeft behalve het vasthouden van de ribben ook als taak de<br />

inhoud van de borstkas van onderen te beschermen. Het dient ook als<br />

aanhechtingsplaats voor spieren die het schouderblad en de poot vasthouden.<br />

De schouder<br />

De schoudergordel bestaat bij de hond en de kat voornamelijk uit het schouderblad<br />

(= scapula).<br />

Het sleutelbeen (clavicula) is bij de hond niet ontwikkeld; het is slechts een<br />

stripje bindweefsel in een spier bij het schouderblad. Bij de kat is het iets beter<br />

ontwikkeld. Het gevolg hiervan is dat de hond zijn voorpoot niet naar opzij kan<br />

bewegen. De kat kan dat maar in geringe mate.<br />

De schoudergordel dient ervoor om de voorpoot aan de romp te verbinden en<br />

om de krachten van de voorpoot op de wervelkolom over te brengen. Het<br />

voorbeen is alleen door middel van spieren aan de romp bevestigd. We noemen<br />

dit een synsarcose.<br />

1. kam<br />

2. schoudergewricht.<br />

Afb. 10. Het schouderblad van een hond.<br />

De voorpoten<br />

De voorpoten van de hond en kat dienen om de romp te steunen (60% van het<br />

gewicht rust op de voorpoten) en hebben een functie bij de voortbeweging.<br />

0 Bij het bestuderen van de desbetreffende figuren in afbeelding 11 en 12 ziet u<br />

dat de voorpoot van de hond en de kat bestaat uit:<br />

opperarmbeen (= humerus)<br />

spaakbeen en ellepijp (= radius en ulna)<br />

pols (= carpus)<br />

middenvoetsbeentjes (= ossa metacarpalia)<br />

tenen (= digiti).<br />

3.13


Het bewegingsapparaat<br />

3.14<br />

1. humurus 8. knieschijf<br />

2. radius 9. tibia<br />

3. ulna 10. fibula<br />

4. carpus 11. tarsus<br />

5. metacarpalia 12. metatarsalia<br />

6. digiti 13. digiti.<br />

7. femur<br />

Afb. 11. Botten in de voor- en achterpoot van een hond.<br />

1. humurus 8. knieschijf<br />

2. radius 9. tibia<br />

3. ulna 10. fibula<br />

4. carpus 11. tarsus<br />

5. metacarpalia 12. metatarsalia<br />

6. digiti 13. digiti.<br />

7. femur<br />

Afb. 12. Botten in de voor- en achterpoot van een kat.


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Opperarmbeen (= humerus)<br />

De ”bovenarm” wordt gevormd door de humerus. Deze vormt samen met het<br />

schouderblad het schoudergewricht. Dit noemen we ook wel boeggewricht of<br />

boeg, omdat het net als de boeg van een schip wat voor de poot uitsteekt.<br />

Spaakbeen (= radius) en ellepijp (= ulna)<br />

De ”onderarm” wordt gevormd door de radius en de ulna. Samen met de<br />

humerus vormen ze het ellebooggewricht.<br />

Afb. 13. Het ellebooggewricht van de hond.<br />

De humerus vormt de gewrichtskop. De radius en de ulna vormen samen de<br />

gewrichtskom.<br />

De condyl van de humerus past precies in de kom die de radius en de ulna<br />

samen vormen waardoor de elleboog een stevig verankerd gewricht is. Behalve<br />

door middel van gewrichten is de elleboog verstevigd door een aantal sterke<br />

ligamenten. Deze zorgen er samen voor dat de hond en de kat de elleboog maar<br />

in beperkte mate kunnen bewegen.<br />

Pols (= carpus)<br />

Op de onderarm volgt de ”pols” oftewel de carpus. Deze bestaat uit een<br />

zevental afzonderlijke botjes (=ossa carpi), zie afbeelding 14.<br />

Deze botjes liggen in twee horizontale rijen. Het polsgewricht is een gecompliceerd<br />

gewricht dat niet erg beweeglijk is. Het bestaat uit drie deelgewrichten:<br />

1ste tussen radius en de bovenste rij ossa carpi, 2de tussen de bovenste en de<br />

onderste rij ossa carpi, 3de tussen de onderste rij ossa carpi en de vijf metacarpalia.<br />

3.15


Het bewegingsapparaat<br />

3.16<br />

1. os corpi<br />

2. os mate carpolia<br />

3. digiti<br />

4. duim.<br />

Afb. 14. De beenderen in de voorpoot van de hond.<br />

Het in afbeelding 14 aangegeven meest rechtse os carpi hoort bij de duim en is<br />

bij de meeste honden niet aanwezig. Hoewel dit niet tot uiting komt in de<br />

afbeelding, zijn de ossa carpi zodanig gevormd dat ze als stukjes van een<br />

legpuzzel in elkaar passen. Dit en de aanwezigheid van banden tussen alle<br />

botstukken van de pols, zorgen ervoor dat het polsgewricht stabiel is.


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Middenvoetsbeentjes (= ossa metacarpalia)<br />

De ondervoet van de voorpoot van de hond en de kat (we spreken bij deze<br />

dieren niet van handen) bestaat uit de middenvoetsbeenderen en de tenen. Er<br />

zijn vijf middenvoetsbeentjes. Hiervan zijn er vier goed ontwikkeld en hebben<br />

een draagfunctie. De meest mediale metacarpalia heeft geen draagfunctie en is<br />

onderontwikkeld.<br />

De metacarpalia worden van mediaal naar lateraal genummerd: os metacarpale<br />

1 ligt aan de kant van de ”duim”, os metacarpale 5 aan de kant van de ”pink”.<br />

Tenen (= digiti)<br />

Er zijn in de voorpoot vijf tenen aanwezig. Ze worden net als de metacarpalia<br />

genummerd van mediaal naar lateraal. Iedere teen bestaat uit drie kootjes<br />

(= falanges) behalve de 1ste, meest mediale, teen die uit twee kootjes bestaat.<br />

De phalanges worden genummerd en wel van de metacarpalia af naar beneden<br />

(= van proximaal naar distaal). De eerste falanx vormt een gewrichtje met de<br />

corresponderende metacarpalia, de derde falanx draagt de nagel.<br />

Het bekken (pelvis)<br />

q Het bekken vormt een stevige structuur die dient om de achterpoot aan de<br />

romp te bevestigen. Bovendien brengt het bekken de stuwende kracht van de<br />

achterpoten over op de ruggengraat en beschermt het de organen die erin<br />

liggen. Het bekken bestaat uit drie paar (= zes) botten. Drie in de linker<br />

bekkenhelft en drie in de rechterhelft. Het zijn respectievelijk het darmbeen<br />

(= Os ilium), het zitbeen (= Os ischium) en het schaambeen (= Os pubis) (zie<br />

afbeelding 15). Het Os ilium, Os pubis en Os ischium zijn geheel met elkaar<br />

vergroeid, net als de schedelbeenderen.<br />

w De linker- en rechterbekkenhelften zijn stevig aan elkaar bevestigd door middel<br />

van de symfysis pelvis. Bij de geboorte kan de symfysis wat uit elkaar wijken<br />

waardoor het geboortekanaal wat ruimer wordt.<br />

Het Os ilium is aan het heiligbeen (= sacrum) verbonden door middel van<br />

ligamenten waardoor het bekken stevig bevestigd is aan de wervelkolom.<br />

De bekkenbanden van de moeder worden bij de geboorte slapper en langer.<br />

Ook hierdoor wordt het geboortekanaal ruimer zodat het jong makkelijker<br />

geboren kan worden.<br />

In het bekken zit links en rechts de kom van het heupgewricht, het acetabulum.<br />

Heupgewricht<br />

Het bekken is via het heupgewricht verbonden met het dijbeen. Dit gewricht<br />

kent bewegingen in voor- en achterwaartse richting, in zijdelingse richtingen<br />

en een draaiende beweging.<br />

In het heupgewricht vinden we als extra versteviging een ligament (= lig. teres)<br />

dat de heupkom verbindt met de kop van het dijbeen. Dit ligamentum<br />

verhindert dat de kop uit de kom schiet.<br />

3.17


Het bewegingsapparaat<br />

3.18<br />

Afb. 15. Het heupgewricht van de hond.<br />

De achterpoten<br />

e In afbeelding 11 en 12 ziet u dat de achterpoot van hond en kat bestaat uit:<br />

dijbeen (= femur)<br />

scheenbeen (= tibia)<br />

kuitbeen (= fibula)<br />

enkel (= ossa tarsi)<br />

middenvoetsbeentjes (= ossa metatarsalia)<br />

tenen (= digiti)<br />

Dijbeen (= femur)<br />

r Het ”bovenbeen” wordt gevormd door het femur. Deze vormt samen met het<br />

bekken het heupgewricht. De kop van het femur past precies in het acetabulum<br />

en vormt een kogelgewricht.<br />

Het distale uiteinde van het femur vormt samen met het onderbeen het kniegewricht.<br />

De knie<br />

t De knie is een zeer complex condylgewricht. Het heeft eigenlijk twee gewrichtsvlakken.<br />

Het femur heeft aan het distale eind twee condylen die niet precies in<br />

de kommen passen die het scheenbeen en kuitbeen vormen. Om een goede<br />

passing te krijgen en de druk goed te verdelen, bevinden zich twee stukken<br />

kraakbeen in het gewricht, de menisci (enkelvoud: meniscus). Zij bevinden<br />

zich precies tussen de condylen en de gewrichtsvlakken van de tibia.<br />

Als extra versteviging lopen er tussen het femur en scheenbeen/kuitbeen twee<br />

banden in het gewricht. Omdat ze elkaar kruisen, noemen we ze de kruisbanden.<br />

Deze banden zorgen ervoor dat het onderbeen ten opzichte van het<br />

bovenbeen niet naar voren kan. Aan de zijkanten van het kniegewricht zorgen<br />

meerdere gewrichtsbanden (= laterale kniebanden) ervoor dat ook de<br />

beweging naar opzij beperkt wordt.


415Z3.FM<br />

1. knieschijf<br />

2. tibia<br />

3. fibula<br />

4. femur<br />

5. kruisbanden<br />

6. sesambeentjes.<br />

Afb. 16. Het kniegewricht van de hond.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Aan de voorkant van het kniegewricht ligt de knieschijf (= patella). Dit is een<br />

verbening in de pees (= een sesambeentje) van de spier die van het bovenbeen<br />

naar het onderbeen lopen. Deze spieren zijn erg sterk. De knieschijf past precies<br />

in de groeve (= trochlea), die tussen de beide condylen van het femur loopt.<br />

Door de kruisbanden, knieschijf en de laterale kniebanden laat het kniegewricht<br />

alleen maar een buig- en strekbeweging toe.<br />

Scheenbeen (= tibia) en kuitbeen (= fibula)<br />

Het ”onderbeen” wordt gevormd door tibia en fibula. De tibia is een veel groter<br />

en steviger bot dan de fibula. Aan de proximale zijde vormen ze samen met het<br />

femur, het kniegewricht. Aan de distale zijde staan ze in verbinding met de<br />

enkel.<br />

Enkel (= tarsus)<br />

Het onderbeen is verbonden met de tarsus. Deze bestaat uit een zevental afzonderlijke<br />

botjes (= ossa tarsi).<br />

Deze botjes liggen in drie horizontale rijen. De tarsus is een gecompliceerd<br />

gewricht dat niet erg beweeglijk is. Het bestaat uit vier deelgewrichten: 1ste<br />

tussen tibia en de bovenste rij ossa tarsi, 2de tussen de eerste en de tweede rij<br />

ossa tarsi, 3de tussen de tweede en de onderste rij ossa tarsi en 4de tussen de<br />

onderste tij ossa tarsi en de vier metatarsalia.<br />

Hoewel dit niet tot uiting komt in de afbeelding, zijn de ossa tarsi zodanig<br />

gevormd dat ze als stukjes van een legpuzzel in elkaar passen. Dit en de aanwezigheid<br />

van banden tussen alle botstukken van de enkel zorgt ervoor dat het een<br />

stabiel gewricht is.<br />

Aan de achterzijde van de tarsus steekt een groot os tarsi uit, dit is de calcaneus.<br />

Dit is een belangrijk bot omdat hieraan de achillespees is bevestigd.<br />

3.19


Het bewegingsapparaat<br />

3.20<br />

1. os tarsi<br />

2. os metatarsalia<br />

3. digiti.<br />

Afb. 17. De beenderen van de ondervoet van de achterpoot.<br />

Middenvoetsbeentjes (= ossa metatarsalia)<br />

De ondervoet van de achterpoot van de hond en de kat bestaat uit de middenvoetsbeenderen<br />

en de tenen. Een verschil met de voorpoot is dat er achter maar<br />

vier middenvoetsbeentjes en dus vier tenen aanwezig zijn. De metatarsalia<br />

worden op dezelfde manier genummerd als de metacarpalia, maar er is een<br />

verschil. De nummering begint bij 2 en eindigt bij 5 (dit komt omdat<br />

nummer 1 als een klein rudimentair botje aanwezig is maar niet tot de metatarsalia<br />

gerekend wordt).<br />

Tenen (= digiti)<br />

De tenen van de achterpoot heten net als bij de voorpoot digiti en falangen. Al<br />

deze botten worden op dezelfde manier genummerd als bij de voorpoot.<br />

y Zoals gezegd, heeft de achterpoot maar vier tenen. Sommige honden hebben<br />

echter een rudimentaire vijfde teen. Deze zit aan de mediale zijde van de<br />

metatarsalia (daar waar in de voorpoot de duim zit). Deze teen wordt wel een<br />

hubertusklauw of wolfsklauw genoemd. Hoe deze teen eruitziet, kan


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

verschillen per hond. Soms is er 1 falanx aanwezig en soms zijn er meerdere<br />

falangen.<br />

De spieren<br />

Tot nu toe hebben we het skelet besproken als deel van het bewegingsapparaat.<br />

Het skelet kan echter niet uit zichzelf bewegen. Het is passief. Om beweging<br />

mogelijk te maken, zijn ook spieren nodig. Zij vormen het actieve deel van het<br />

bewegingsapparaat.<br />

Spieren hebben het vermogen tot samentrekken. Een spier kan met kracht<br />

korter worden. De spieren die aan het skelet verbonden zijn, bestaan uit dwarsgestreept<br />

spierweefsel. Deze skeletspieren kan een dier naar believen laten<br />

samentrekken.<br />

Dit noemt men willekeurige spieren; als men zijn biceps wil samenspannen,<br />

gebeurt dat ook. (Dit in tegenstelling tot glad spierweefsel waar men geen<br />

controle over heeft, bijvoorbeeld in de darmen.)<br />

De opbouw van een skeletspier<br />

Een skeletspier is opgebouwd uit spiervezels en bindweefselscheden. De<br />

hoeveelheid bindweefsel verschilt van spier tot spier en is afhankelijk van de<br />

diersoort, leeftijd, ras en conditie.<br />

u De kleinst functionele eenheid van een skeletspier is de spiervezel. We spreken<br />

hier niet van spiercel maar van spiervezel omdat het een samensmelting van<br />

meerdere cellen betreft. Een spiervezel heeft dan ook meerdere kernen.<br />

In het cytoplasma van de dwarsgestreepte spievezel liggen myofibrillen. Myofibrillen<br />

zijn bundels lange draden, die de mogelijkheid hebben te contraheren<br />

(samentrekken). Ze bestaan uit de eiwitten actine en myosine die in elkaar<br />

kunnen schuiven. Iedere spiercel is omgeven door een dunne laag bindweefsel.<br />

De spiervezels liggen in groepjes die ook omgeven zijn door een bindweefsellaag.<br />

De spierbundeltjes die dan ontstaan, zijn op hun beurt ook weer<br />

omgeven door een bindweefsellaag.<br />

Zo ontstaat een dichte structuur van spierbundels omgeven door bindweefselscheden.<br />

In het bindweefsel, tussen de spiercellen, lopen de bloedvaten en<br />

zenuwen.<br />

Ook de totale spier is in zijn geheel ingepakt in een bindweefselkapsel. Dit<br />

kapsel heet de fascie. De fascie kan vastzitten aan het bot; dit is het geval bij de<br />

kaakspieren.<br />

De bindweefselscheden gaan aan de uiteinden van de spier over in de vezels van<br />

de pees die aanhecht op het bot. Op deze manier zijn de spieren verankerd aan<br />

het skelet en kunnen ze hun trekkracht overbrengen op het skelet. Een<br />

voorbeeld is de kniepees.<br />

Na de geboorte worden geen nieuwe spiervezels meer gevormd. Toename van<br />

de spieromvang ontstaat door volumetoename van de spiercellen. Na een<br />

verwonding worden dus geen nieuwe spiervezels gemaakt maar wordt het<br />

ontbrekende stuk aangevuld met bindweefsel; dit is littekenweefsel.<br />

Spierwerking<br />

Als de spier samentrekt, wordt er via de fascies (of via de fascie en de pees)<br />

kracht uitgeoefend op twee botten. Ze worden naar elkaar getrokken. Het<br />

3.21


Het bewegingsapparaat<br />

3.22<br />

gewricht dat ertussen ligt, wordt hierdoor gebogen of gestrekt. De verschillende<br />

bundels spiercellen kunnen afzonderlijk samentrekken, naargelang de kracht<br />

die vereist wordt. Onder normale omstandigheden zullen nooit alle bundels<br />

spiercellen tegelijk samentrekken. De verschillende bundels lossen elkaar af,<br />

zodat een dwarsgestreepte spier als geheel toch vrij lang kan werken, zonder al<br />

te vermoeid te worden.<br />

Spierweefsel kan zich echter niet zelfstandig uitrekken. Daarvoor is een tegenwerkende<br />

kracht nodig. De ene spier rekt de andere spier weer uit. Men noemt<br />

zulke spieren antagonisten.<br />

i Iedere spier heeft een antagonist. De triceps is de antagonist van de biceps.<br />

Pees<br />

o Een pees bestaat uit taai, nauwelijks rekbaar bindweefsel waarvan de bundels<br />

evenwijdig lopen. Ze hebben meestal een ronde of ovale vorm. De pees kan een<br />

grote trekkracht weerstaan. Pezen zijn echter slecht bestand tegen druk en<br />

worden beschermd op plaatsen waar ze over het bot lopen. Dit kan zijn door<br />

middel van een slijmbeurs (= bursa), wat een met synovia gevulde holte is<br />

tussen de pees en het bot. Wanneer de bescherming over een groter stuk nodig<br />

is, wordt de pees in zijn geheel omgeven door een vlies. Dit vlies heet de<br />

peesschede (= tendovagina). De ruimte tussen de pees en peesschede is<br />

opgevuld met synovia, waardoor de pees makkelijk in de peesschede kan<br />

glijden.<br />

1. pees<br />

2. bursa.<br />

Afb. 18. Pees met bursa.<br />

1. pees<br />

3. peesschede<br />

4. bot.<br />

Afb. 19. Pees in peesschede.<br />

Het bindweefsel van de pezen wordt gevoed vanuit de peesschede. Dat is niet<br />

erg efficiënt. Peesweefsel geneest daardoor zeer langzaam.


415Z3.FM<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Sesambeentjes<br />

Een sesambeentje is een stukje kraakbeen in een pees. Deze stukjes werken als<br />

het ware als een katrol die de krachten die op de pees worden uitgeoefend, in<br />

de juiste richting leidt. Een voorbeeld is de patella.<br />

Enkele belangrijke spiergroepen<br />

De spieren van de kop<br />

De grootste kauwspier is de M. (= musculus) temporalis. Boven op de schedel<br />

van de hond en de kat loopt een kam. De musculus temporalis is daar met zijn<br />

fascie aan bevestigd en loopt van daaruit naar de onderkaak (uiteraard zijn er<br />

twee musculi temporales: één links en één rechts). De kaakspieren zijn bij de<br />

hond en kat sterk ontwikkeld omdat ze hun prooi moeten vangen. Vooral de<br />

temporaalspieren zijn zo dik dat er boven op de kop (waar ze bij elkaar komen)<br />

een gleuf loopt. Bij een gezonde hond is die gleuf goed te voelen. Een vermagerende<br />

hond zal minder gespierd worden; dan verdwijnt de gleuf en voelt men<br />

de kam boven op de schedel.<br />

Spieren van de nek en rug<br />

Rugstrekkers en rugbuigers<br />

Deze groep vormt mede de nek en hals. De hele wervelkolom wordt omhuld<br />

door dikke spieren. We kunnen ze indelen in rugstrekkers die de rug hol maken<br />

en in rugbuigers die de rug bol trekken. De strekkers (= extensoren) lopen aan<br />

de bovenkant van de dwarsuitsteeksels en de buigers (= flexoren) aan de<br />

onderkant. Ze zijn vooral in het lendegebied erg sterk. Ze zijn bij een grote<br />

hond in doorsnede meer dan 5 cm dik! Als men achter een slanke hond gaat<br />

staan, kan men in het lendegebied goed zien hoe breed de rugstrekkers wel zijn.<br />

De spieren van de borstkas<br />

Afb. 20. De spieren die verantwoordelijk zijn voor de ”ophanging” van de voorpoot<br />

aan de romp.<br />

3.23


Het bewegingsapparaat<br />

3.24<br />

De ademhalingsspieren<br />

p De tussenribspieren (= intercostaalspieren) behoren tot de ademhalingsspieren.<br />

Ze lopen van de ene rib naar de andere.<br />

Ook het middenrif, een stevige dunne plaat van spieren en pezen die de borstholte<br />

van de buikholte scheidt (zie afb. 9), hoort bij de ademhalingsspieren.<br />

De spieren die de voorpoot ophangen<br />

Er is een aantal spieren dat het schouderblad en de romp bevestigt aan de<br />

romp. Afbeelding 20 geeft een indruk van de ligging van de spieren die de<br />

voorpoot ”ophangen” aan de romp. Het gaat in deze module te ver om al deze<br />

spieren bij naam te leren.<br />

Spieren van de voorpoten<br />

De spieren van de voorpoot worden verdeeld in strekkers en buigers (extensoren<br />

en flexoren). De strekkers van de voorpoot liggen bijvoorbeeld aan de<br />

achterkant van de humerus en zijn bevestigd aan de elleboog.<br />

a De grootste en meest krachtige extensor is de M. triceps.<br />

De buigers van de voorpoot liggen aan de voorkant van het humerus en zijn<br />

verbonden met de radius en de ulna. De bekendste flexor is de M. biceps.<br />

De biceps bevindt zich aan de voor-binnenzijde van de voorpoot op dezelfde<br />

hoogte als de triceps.


415Z3.FM<br />

Afb. 21 en 22. Spieren en pezen in de voorpoot van de hond.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

De buikspieren<br />

s Er zijn vier buikspieren die in een aantal lagen over elkaar heen liggen en op die<br />

manier de buikholte beschermen.<br />

De grootste spier ligt aan de buitenkant en heet de M. obliquus externus, ook<br />

wel de buitenste schuine buikspier genoemd.<br />

Daaronder ligt de M. obliquus internus, ook wel de binnenste schuine<br />

buikspier genoemd.<br />

De M. transversus loopt van de wervelkolom naar het midden van de buik en<br />

wordt ook wel de dwarse buikspier genoemd.<br />

d De M. rectus abdominis loopt van het borstbeen naar het os pubis, ook wel de<br />

rechte buikspier genoemd. De fasciën van de linker en rechter m. rectus<br />

abdominis zijn vergroeid tot een peesplaat. Deze heet de linea alba en loopt van<br />

het puntje van het borstbeen naar het begin van de symfysis pelvis. Op de linea<br />

alba komen ook de fasciën van de schuine en dwarse buikspieren uit. De linea<br />

alba is bij de hond meestal een dun streepje peesweefsel van soms nog geen<br />

millimeter breed. Bij de kat kan hij soms wel een halve centimeter breed zijn.<br />

U zult de linea alba vaak te zien krijgen in de praktijk. Men opent bij operaties<br />

bij voorkeur de buik op de linea alba. Peesweefsel is sterk en is niet doorbloed<br />

en dus wordt het overzicht op het operatiegebied niet door bloedingen<br />

verstoord. Bovendien beschadigt men nu alleen maar een dun peesplaatje,<br />

waardoor de genezing minder pijnlijk zal zijn.<br />

Als men in de buikholte in de flank moet openen, moet men dwars door het<br />

spierweefsel van de twee schuine en de dwarse buikspieren heen snijden.<br />

Spieren bloeden hevig als ze niet goed doorgesneden worden. Men moet met<br />

de spiervezels mee snijden. (Net zoals u een taaie biefstuk liefst met de vezel<br />

mee doorsnijdt.) Aangezien de vezels van de twee schuine buikspieren haaks op<br />

elkaar staan en de vezels van de dwarse buikspier weer een andere richting<br />

hebben, moet u verschillende sneerichtingen maken. Dit noemt men een<br />

3.25


Het bewegingsapparaat<br />

3.26<br />

wisselsnede. De opening door middel van een wisselsnede is niet zo overzichtelijk<br />

als een opening door een simpele snede door de linea alba.<br />

De spieren van het bekken en de achterpoten<br />

De spieren van de achterhand hebben dezelfde functie als de spieren van de<br />

schouder en rug. Het verschil is dat het bekken nauwelijks kan bewegen en de<br />

schoudergordel wat meer.<br />

Er is een aantal grote spiergroepen in de achterpoten waaronder de M. gluteus<br />

medius, die een extensor van de heup is.<br />

De spieren van de achterpoot verdelen we ook in strekkers en buigers. De<br />

strekkers lopen aan de voorkant van het femur naar de voorkant van de tibia.<br />

f De grootste strekker van de knie is de M. quadriceps femoris. In de pees van<br />

deze spier ligt de patella.<br />

De buigers liggen aan de achterkant, de zogenaamde hamstrings. De<br />

hamstrings bestaan uit de M. biceps femoris, de M. semimembranosus en de<br />

M. semitendinosus.


415Z3.FM<br />

Afb. 23 en 24. Spieren in de achterpoot van de hond.<br />

Het bewegingsapparaat<br />

Staartspieren<br />

De staartspieren lopen vanaf het bekken naar de eerste staartwervels.<br />

Bovendien lopen er (net als bij de rest van de wervelkolom) spieren van wervel<br />

naar wervel. De staartwortel bestaat vooral uit relatief dikke spieren. De staart<br />

wordt niet alleen gebruikt om te communiceren, maar dient ook voor het<br />

bewaren van het evenwicht. Dit is duidelijk te zien wanneer u een hond of een<br />

kat, die een snelle wending maakt, goed observeert.<br />

De staartpunt bestaat uit (kraakbenige) wervels met slechts wat bindweefsel en<br />

huid eromheen. De staartpunt is daardoor erg kwetsbaar. Vooral rassen met<br />

een dunne lange staart, zoals whippets, slaan de punt vaak kapot als ze<br />

kwispelen.<br />

Parate-kennisvragen<br />

1 Wat zijn de taken van het bewegingsapparaat?<br />

2 Noem de vier groepen beenderen en een voorbeeld van iedere groep.<br />

3 Teken een pijpbeen en benoem de onderdelen.<br />

4 Wat betekent ”de groeischijf is gesloten”? Wat is het gevolg?<br />

5 Wat is de taak van synovia?<br />

6 De wervelkolom bestaat uit verschillende wervels. Hoeveel heeft de kat van elk?<br />

7 Hoe heten de eerste twee halswervels?<br />

8 Beschrijf hoe een tussenwervelschijf eruitziet.<br />

9 Hoe noemen we de laatste rib bij de hond? En waarom heet hij zo?<br />

3.27


Het bewegingsapparaat<br />

3.28<br />

0 Teken schematisch een voorpoot van schouderblad tot de tenen en benoem de<br />

verschillende botten met de latijnse naam.<br />

q Benoem de drie botdelen van het bekken.<br />

w Wat is de symfysis pelvis?<br />

e Teken schematisch een achterpoot van bekken tot de tenen en benoem de<br />

verschillende botten met de Latijnse naam.<br />

r Wat voor soort gewricht is het heupgewricht?<br />

t Wat is het nut van de menisci?<br />

y Wat is de hubertusklauw?<br />

u Waarom heet de kleinste eenheid van een skeletspier geen spiercel maar een<br />

spiervezel?<br />

i Iedere spier heeft een antagonist. Wat is een antagonist?<br />

o Welke twee structuren kunnen een pees beschermen waar deze over bot loopt?<br />

p Welke twee ademhalingsspieren kennen we?<br />

a Noem een extensor en een flexor van de elleboog.<br />

s Benoem de vier buikspieren.<br />

d Waar opent men bij voorkeur de buikholte en waarom?<br />

f Hoe heet de grootste strekker van de knie en hoe heet het sesambeentje in deze<br />

spier?

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!