Sociologie - Ekowiki
Sociologie - Ekowiki
Sociologie - Ekowiki
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Tentamenbundel versie 1-2002<br />
<strong>Sociologie</strong><br />
S.02.1.2.1
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
Tentamenbundel versie 1-2002<br />
<strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
Geautoriseerd: januari 2002<br />
Ten geleide:<br />
De onderhavige tentamenbundel is door de examinator onder verantwoordelijkheid van de<br />
Commissie voor de examens geautoriseerd. De tentamenbundel geeft de situatie weer zoals die was<br />
op het moment van autorisatie (zie boven). Er kunnen zich nadien wijzigingen hebben voorgedaan,<br />
bijvoorbeeld in de wetgeving waarover het tentamen gaat. Dergelijke wijzigingen zijn niet in de<br />
tentamenbundel verwerkt.<br />
U dient ervoor te waken dat u gebruik maakt van de meest recente versie van de tentamenbundel van<br />
een cursus (zie het overzicht in de laatst verschenen Modulair). Aan oude versies van de<br />
tentamenbundel en ander tentamenmateriaal kunt u geen rechten ontlenen.<br />
Deze tentamenbundel sluit aan bij de hierboven vermelde cursus met het bijbehorende<br />
cursusnummer en bevat twee voorbeeldtentamens. Naar vorm en moeilijkheidsgraad vormen zij een<br />
afspiegeling van het tentamen dat als afsluiting van de cursus kan worden afgelegd. Met behulp van<br />
deze voorbeeldtentamens kunt u nagaan, of u met een redelijke kans van slagen aan het tentamen<br />
kunt deelnemen. Indien u derhalve rechten heeft met betrekking tot een andere cursusversie (ander<br />
cursusnummer) dient u rekening te houden met de mogelijkheid dat deze tentamenbundel hier niet<br />
of slechts gedeeltelijk op aansluit.<br />
Na de tentamenopgaven is voor beide voorbeeldtentamens het antwoordmodel opgenomen. Daarin<br />
staan de antwoorden en verwijzingen naar de leerstof vermeld.<br />
Een tentamen bestaat uit 40 vragen, met 4 antwoordalternatieven, waarvoor u maximaal 40 punten<br />
kunt behalen. Voor het maken van een tentamen heeft u drie uur tot uw beschikking.<br />
Voor de hulpmiddelen, die zijn toegestaan bij een tentamen verwijzen wij u naar de Studiegids<br />
(hoofdstukken Cursusbeschrijvingen en Hulpmiddelen bij tentamens).<br />
Voor de cesuur verwijzen wij u in de studiegids naar par. 3.4 uitslagbepaling in het hoofdstuk<br />
Tentamenprocedures of naar het studienet:<br />
http://www.extranet.ou.nl/studie-alg-voorzieningen/tentaminering/ eveneens in het hoofdstuk<br />
Tentamenprocedures → par. 3.4 uitslagbepaling.<br />
Behoudens uitzonderingen door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de Open<br />
Universiteit Nederland niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt<br />
door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins.<br />
Open Universiteit Nederland, Heerlen<br />
Bureau Tentaminering<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
1
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
Voorbeeldtentamen 1<br />
01 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Modernisering kan worden beschouwd als het proces waarbij traditionele sociale<br />
verbanden, opvattingen en gewoontes plaats moesten maken voor de triomf van de rede en<br />
de daaraan gekoppelde vooruitgang.<br />
II Modernisering kan worden beschouwd als het maatschappelijke veranderingsproces<br />
waarbij instituties tot stand zijn gekomen die kenmerkend zijn voor de moderne<br />
samenleving.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
02 De orde en samenhang van het samenlevingsverband van de brommerkoeriers berust volgens de<br />
cursusauteurs op<br />
a dwang en intimidatie.<br />
b differentiatie en integratie.<br />
c autonomie en economische noodzaak.<br />
d saamhorigheidsbesef en onderlinge afhankelijkheid.<br />
03 Het ontstaan van de gilden is een feit dat past binnen het proces van<br />
a differentiatie.<br />
b commodificatie.<br />
c rationalisatie.<br />
d individualisering.<br />
04 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Volgens De Tocqueville zullen in democratische samenlevingen revoluties zeldzaam<br />
worden.<br />
II Volgens De Tocqueville kan democratie de weg vrij maken voor tirannie.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
05 Volgens Saint-Simon worden in de industriële maatschappij posities bezet op grond van<br />
a prestaties.<br />
b geboorte.<br />
c opleiding.<br />
d gezag.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
2
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
06 De Renaissance brengt een andere wijze van denken over de samenleving tot stand<br />
doordat<br />
a de empirie meer aandacht krijgt.<br />
b het wereldbeeld gemythologiseerd wordt.<br />
c de wetenschap zich ontwikkelt los van praktische kennis.<br />
d traditionele kennis in ere hersteld wordt.<br />
07 Marx vond de Franse socialisten te<br />
a revolutionair.<br />
b materialistisch.<br />
c utopisch.<br />
d idealistisch.<br />
08 Marx analyseert de loop van de geschiedenis met behulp van de dialectische methode.<br />
Hiermee wordt bedoeld dat hij zich vooral richt op<br />
a sociaal handelen.<br />
b waarneembare feiten.<br />
c wisselwerkingen.<br />
d oorzaak en gevolg.<br />
09 Het 'oranjegevoel' dat zich eind jaren ’90 onder andere bij internationale sportevenementen<br />
voordoet, kan in de zienswijze van Durkheim worden opgevat als een vorm van<br />
a anomisch handelen.<br />
b aanbidding van de samenleving.<br />
c innovatief handelen.<br />
d organische solidariteit.<br />
10 Durkheim maakte zijn studie van de zelfmoord op basis van een aantal statistische vaststellingen<br />
die tot uiting kwamen in de beschikbare zelfmoordcijfers.<br />
Welke van onderstaande vaststellingen hoort daar niet bij?<br />
a Gehuwden plegen minder zelfmoord dan ongehuwden.<br />
b Armoede leidt tot hogere zelfmoordcijfers.<br />
c Katholieken plegen minder zelfmoord dan protestanten.<br />
d Het joodse geloof biedt meer bescherming tegen zelfmoord dan het protestantisme.<br />
11 Hoe noemt Weber handelen dat voortvloeit uit de emotionele toestand van de handelende<br />
persoon?<br />
a traditioneel handelen<br />
b waarderationeel handelen<br />
c affectief handelen<br />
d doelrationeel handelen<br />
12 Wat is de meest passende omschrijving van het begrip 'klasse' bij Weber?<br />
a een laag van personen die een soortgelijke economische positie innemen<br />
b een groep personen die ten opzichte van de productiemiddelen een gelijke positie innemen<br />
c een laag van personen met ongeveer gelijk maatschappelijk aanzien en/of levensstijl<br />
d een groep personen die in een bepaald opzicht een kenmerk gemeen hebben<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
3
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
13 Simmel kan een methodologisch individualist genoemd worden omdat hij van mening is dat<br />
a verschijnselen op collectief niveau herleid kunnen worden tot interacties tussen enkelingen.<br />
b sociale handelingen terug te voeren zijn op eigenbelang.<br />
c rationalisatieprocessen in de moderne samenleving leiden tot vervreemding.<br />
d psychische verschijnselen herleid kunnen worden tot sociale feiten.<br />
14 De toenemende anonimiteit in de moderne samenleving is volgens Simmel het gevolg van<br />
a de toenemende invloed van het geld.<br />
b het verdwijnen van de sfeer van het geheim.<br />
c de opkomst van de criminaliteit.<br />
d de toenemende heterogeniteit.<br />
15 Verzelfstandiging van een maatschappelijk domein zoals de politiek is volgens de cursusauteurs<br />
een voorbeeld van<br />
a desintegratie.<br />
b arbeidsdeling.<br />
c taakdifferentiatie.<br />
d systeemdifferentiatie.<br />
16 Beoordeel de juistheid van de volgende twee uitspraken.<br />
I Volgens Durkheim moet de persoonlijke identiteit gezien worden als een product van<br />
individuele zingevings- en keuzeprocessen.<br />
II Volgens Durkheim is sociale cohesie alleen mogelijk op basis van een gedeelde cultuur.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
17 Bij verkiezingen is het voor een politieke partij van groot belang dat de lijsttrekker aantrekkelijk<br />
is voor de kiezer. Dit is een aanwijzing dat ook in onze samenleving politieke macht voor een<br />
deel gebaseerd is op<br />
a charismatisch gezag.<br />
b traditioneel gezag.<br />
c rationeel-legaal gezag.<br />
d constitutioneel gezag.<br />
18 Met de term "staatsnationalisme" wordt een ideologie bedoeld waarin<br />
a de natie gedefinieerd wordt in termen van een gemeenschappelijke cultuur.<br />
b de natie verbonden wordt met groepslidmaatschap op grond van geboorte.<br />
c 'bloed' en `ras' de gemeenschappelijke kenmerken zijn van de natiestaat.<br />
d de natie primair vereenzelvigd wordt met burgerschap.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
4
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
19 De industriële revolutie is een belangrijk element in de opkomst van het moderne arbeidsbestel<br />
omdat het<br />
a de aanzet gaf tot een economische bloeiperiode.<br />
b leidde tot de introductie van het fabriekssysteem.<br />
c leidde tot afschaffing van de kinderarbeid.<br />
d de werkdruk van de industrie-arbeiders verminderde.<br />
20 Waarin onderscheidde zich het oorspronkelijke ‘fordisme’ van het ‘ taylorisme’?<br />
a In het fordisme was geen koppeling tussen beloning en prestatie.<br />
b In het fordisme was de standaardisatie gericht op het productieproces in plaats van op de<br />
productie zelf.<br />
c Het fordisme was niet gebaseerd op wetenschappelijke taakanalyse, maar op selectie van<br />
arbeidskrachten.<br />
d Het fordisme was uitsluitend gericht op de auto-industrie en niet op andere sectoren.<br />
21 Wat is géén kenmerk van de veranderde beroepenstuctuur na WO II?<br />
a toename van nieuwe middengroepen<br />
b verburgerlijking van de arbeidersklasse<br />
c verwetenschappelijking van de productie<br />
d groei van de commerciële dienstensector<br />
22 Eén van de conclusies van het zogenaamde “Talentenproject”(Van Heek, 1968) was dat<br />
a in het onderwijs de achterstand van kinderen uit lagere milieus niet vermindert.<br />
b in het onderwijs de achterstand van kinderen uit lagere milieus verdwijnt<br />
c kinderen uit alle milieus hun talenten in het onderwijs volledig kunnen ontplooien<br />
d kinderen uit lagere milieus weinig talenten hebben<br />
23 Beoordeel de juistheid van de volgende twee uitspraken.<br />
I Op initiatief van de sociaal-democraten werd in 1900 in Nederland begonnen met de<br />
invoering van de Nederlandse variant van de Duitse sociale verzekeringswetgeving.<br />
II Een belangrijke basis voor de uitbouw van de verzorgingsstaat na de tweede wereldoorlog<br />
vormde de invoering van het Keyniaanse model van overheidsinterventie in de economie.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
24 Wat betekent in de sociologie het begrip “secularisatie”?<br />
a het proces van voortschrijdende functie afbakening tussen verschillende levensdomeinen<br />
b de toenemende invloed van de kerk in onderwijs en gezondheidszorg<br />
c de onderwerping van de wetenschap aan en kerkelijk leergezag<br />
d de tanende invloed van godsdienst en religie in de samenleving<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
5
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
25 Met het begrip ‘gedeelde leefwereld’ bedoelt Habermas dat mensen<br />
a elkaar door en door kennen.<br />
b voldoende inlevingsvermogen hebben.<br />
c gemeenschappelijke opvattingen hebben.<br />
d dezelfde rechtsregels hanteren.<br />
26 Elias’ Civilisatietheorie is te zien als een aanvulling op Webers analyse van de protestantse ethiek<br />
omdat<br />
a de methodische levensstijl van het ascetisch protestantisme neerkomt op zelfdwang.<br />
b het doelrationeel handelen van de protestantse levensstijl van buitenaf werd opgelegd.<br />
c de ascetische levensstijl het individu persoonlijk verantwoordelijk stelde voor de gevolgen<br />
van diens handelen.<br />
d de protestantse ethiek mensen meer bewust maakt van de verantwoordelijkheid voor<br />
elkaars welbevinden.<br />
27 Uit studies over de rationalisatie van het huishouden kunnen we afleiden dat<br />
a de invloed van de professionals op het huishouden de sekse-ongelijkheid bestendigde.<br />
b de invloed van de professionals op het huishouden de sekse-ongelijkheid verminderde.<br />
c er een verschuiving optrad van waardenrationalisatie naar doelrationalisatie.<br />
d door de rationalisatie meer vrouwen buitenshuis konden gaan werken.<br />
28 Dynamiek, verscheidenheid en vluchtigheid als kenmerken van de grote stad zijn voor<br />
sociologen interessant uit het oogpunt van het vraagstuk van<br />
a cohesie.<br />
b ongelijkheid.<br />
c identiteit.<br />
d conflict.<br />
29 Volgens Weber bestaat in de moderne stad<br />
a zowel individualiteit als solidariteit.<br />
b een grote afstand tussen de privé-sfeer en de openbaarheid.<br />
c een cultuur van armoede.<br />
d een ruimtelijke scheiding tussen sociale klassen.<br />
30 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Simmel verklaart de stedelijke identiteit en omgangsvormen uit de structurele kenmerken<br />
van de steden zelf.<br />
II Simmel verklaart de stedelijke identiteit en omgangsvormen vanuit de nivellerende en<br />
rationaliserende invloed van de geldeconomie.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
6
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
31 Wat is in de conflictsociologie van Dahrendorf de fundamentele tegenstelling in de<br />
maatschappelijke dialectiek, ofwel de maatschappelijke ontwikkeling?<br />
a arbeid - kapitaal<br />
b gezaghebbers - ondergeschikten<br />
c mannen - vrouwen<br />
d cultureel kapitaal - financieel kapitaal<br />
32 De auteurs van het SCR-rapport 1994 signaleren een toenemende differentiatie in de<br />
vrijetijdsbesteding. Volgens de auteurs wordt dit differentiatieproces veroorzaakt door<br />
a het losser worden van de sociale netwerken.<br />
b de vercommercialisering van de leefwereld.<br />
c kolonialisering van de leefwereld.<br />
d technologische ontwikkelingen.<br />
33 Degenen die de opstellers van het eerste rapport van de club van Rome 'Grenzen aan de groei'<br />
(1972) als onheilsprofeten beschouwden, interpreteerden dat rapport als<br />
a een voorwaardelijke prognose.<br />
b een onvoorwaardelijke prognose.<br />
c een utopie.<br />
d een scenario.<br />
34 'Een beschrijving van de huidige toestand van een samenleving, van mogelijke én wenselijke<br />
toekomstige toestanden van die samenleving, alsmede van reeksen van gebeurtenissen die<br />
vanuit die huidige toestand naar die toekomsten zouden kunnen leiden.’<br />
Het bovenstaande is een omschrijving van een<br />
a voorwaardelijke prognose.<br />
b onvoorwaardelijke prognose.<br />
c utopie.<br />
d scenario.<br />
35 Welke opvatting over post-maatschappijen is volgens de cursusschrijvers de juiste?<br />
a De postverspillingsmaatschappij is een opvatting uit het bovenbouwperspectief.<br />
b Het postmaterialisme is een opvatting uit het onderbouwperspectief.<br />
c De postindustriële maatschappij is een opvatting uit het bovenbouwperspectief.<br />
d De postnatiestaat is een opvatting uit het onderbouwperspectief.<br />
36 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Bell en Fukuyama hebben beiden een dialectische opvatting van het historisch<br />
ontwikkelingsproces.<br />
II In tegenstelling tot Fukuyama benadrukt Bell dat de grote ideologieën tot een compromis<br />
gekomen zijn.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
7
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
37 Wat zegt Bell in zijn theorie over de post-industriële samenleving over de bijzondere betekenis<br />
van wetenschappers?<br />
a Wetenschappers verliezen hun relatief autonome positie.<br />
b Wetenschappers horen tot een van de meest kenmerkende beroepen.<br />
c De inkomens van wetenschappers zullen drastisch stijgen.<br />
d Wetenschappers worden de nieuwe politieke heersers.<br />
38 Wat is de essentie van het functionalistische model voor een wereldmaatschappij?<br />
a Het zwaartepunt van de politiek ligt bij regio's.<br />
b Een centrale rol is weggelegd voor de economie.<br />
c Mondiale organisaties krijgen grote bevoegdheden.<br />
d De werkelijke macht ligt bij de natiestaten.<br />
39 In welk handelingsperspectief uit het W.W.R-rapport ‘Duurzame risico's’ wordt niet het verlagen<br />
van het consumptieniveau maar wel het veranderen van de productiewijzen noodzakelijk<br />
geacht?<br />
a benutten<br />
b sparen<br />
c beheren<br />
d behoeden<br />
40 De actieve maatschappij van Etzioni (1968) wordt gekenmerkt door<br />
a lage consensus en lage beheersing.<br />
b lage consensus en hoge beheersing.<br />
c hoge consensus en lage beheersing.<br />
d hoge consensus en hoge beheersing.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
8
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
Antwoordsleutel voorbeeldtentamen 1<br />
01 a hfst 1, WB p. 113<br />
02 d hfst 1, p. 35<br />
03 a hfst 2, p. 63<br />
04 a hfst 2, p.70<br />
05 a hfst 3, p. 88<br />
06 a hfst 3, p.74<br />
07 c hfst 4, p. 99<br />
08 c hfst 4, p. 107<br />
09 b hfst 5, p. 128,.129<br />
10 b hfst 5, p. 121<br />
11 c hfst 6, p. 136<br />
12 a hfst 6, p. 146 en Gloss, p. 535<br />
13 a hfst 7, p.156; WB p. 123.<br />
14 a hfst 7, p. 162<br />
15 d hfst 8, p. 168<br />
16 c hfst 8, p. 179 en 181<br />
17 a hfst 9, p. 195<br />
18 d hfst 9, p. 203<br />
19 b hfst 10, p. 218<br />
20 a hfst 10, p. 224-225<br />
21 b hfst 11, p. 240 en 244<br />
22 a hfst 11, p. 255<br />
23 c hfst 12, p. 269 en 271, 275<br />
24 d hfst 13, p. 293<br />
25 c hfst 13, p. 306<br />
26 a hfst 14, p. 313-317<br />
27 a hfst 14, p. 338<br />
28 a hfst 15, p. 343<br />
29 b hfst 15, p. 357<br />
30 a hfst 16, p. 382<br />
31 b hfst 17, p. 398<br />
32 d hfst 17, WB p.141<br />
33 b hfst 18, p. 420<br />
34 d hfst 18, p. 434<br />
35 d hfst 19, p.449<br />
36 a hfst 19, p. 452<br />
37 b hfst 20, p. 463<br />
38 c hfst 20, p. 477<br />
39 c hfst 21, p. 492<br />
40 d hfst 22, p. 509<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
9
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
Voorbeeldtentamen 2<br />
01 Welke visie op de aard van de sociale ongelijkheid binnen de moderne samenleving is de<br />
tegenhanger van de industriële prestatietheorie?<br />
a de theorie van de meritocratie<br />
b de evolutionistische theorie over sociale ongelijkheid<br />
c de contracttheorie<br />
d de theorie van de klassenmaatschappij<br />
02 In de cursus wordt geconstateerd dat de relaties tussen de Amsterdamse brommerkoeriers<br />
volgens betrekkelijk vaste en duurzame patronen verlopen.<br />
Hoe noemt men in de sociologie dit kenmerk van een samenlevingsverband?<br />
a sociale cultuur<br />
b sociale identiteit<br />
c sociale structuur<br />
d sociaal systeem<br />
03 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I In een standensamenleving wordt maatschappelijke ongelijkheid gerechtvaardigd als door<br />
god gegeven.<br />
II In een standensamenleving wordt iemands maatschappelijke positie in hoge mate bepaald<br />
door achievement.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
04 Wat zag De Tocqueville niet als uiting van de gespannen relatie tussen gelijkheid en vrijheid?<br />
a de centralisatie van het gezag<br />
b de onmondigheid van de massa<br />
c het ontstaan van een maatschappelijk middenveld<br />
d de almacht van de meerderheid<br />
05 Als men spreekt over ‘Civil Society’, dan bedoelt men hiermee<br />
a de staat als onderdeel van de maatschappij.<br />
b de staat, geplaatst tegenover de maatschappij.<br />
c de volledige samenleving.<br />
d alleen de staat.<br />
06 In de theorie van de industriële samenleving wordt sociale ongelijkheid<br />
a gerechtvaardigd omdat deze gebaseerd is op prestaties.<br />
b gerechtvaardigd omdat deze door god gegeven is.<br />
c in strijd geacht met de natuurlijke gelijkheid van de mensen.<br />
d vervangen door gelijkheid van kansen.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
10
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
07 De methode waarmee men de diepere samenhang tussen de verschijnselen hoopt op te sporen,<br />
noemt men wel de<br />
a historische methode.<br />
b dialectische methode.<br />
c positivistische methode.<br />
d evolutionistische methode.<br />
08 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I In de kapitalistische samenleving beperkt de klassentegenstelling zich tot het economisch<br />
terrein.<br />
II In de communistische samenleving zijn de productiemiddelen het eigendom van iedereen.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
09 Welk element uit de sociologie van Durkheim bleek later de grote inspiratie voor het Amerikaans<br />
functionalisme van Talcott Parsons?<br />
a de opvattingen over ongelijkheid<br />
b de nadruk op consensus<br />
c de nadruk op het individu<br />
d het gebruik van statistisch materiaal<br />
10 Het opmerkelijke van Durkheims boek Le Suicide is dat hierin voor het eerst<br />
a zelfmoord als een psychologisch probleem wordt gepresenteerd.<br />
b het zelfmoordcijfer als sociaal feit wordt gezien.<br />
c zelfmoordstatistieken worden gepresenteerd.<br />
d het zelfmoordcijfer als een signaal van een klassenconflict wordt gezien.<br />
11 Met 'Verstehen' bedoelde Weber dat de socioloog het sociale handelen moet doorgronden met<br />
betrekking tot<br />
a de motivering.<br />
b het resultaat.<br />
c de inhoud.<br />
d het doel.<br />
12 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen over het begrip 'sociale klasse'<br />
bij Marx en Weber.<br />
I Beiden zien hierin een tweedeling tussen bezitters van productiemiddelen en niet-bezitters<br />
van productiemiddelen.<br />
II Beiden verwijzen hiermee naar sociale ongelijkheid op basis van economische posities.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
11
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
13 De Amerikaanse socioloog Robert Nisbet noemt Simmel 'the microscopist of society' omdat Simmel<br />
a veel aandacht besteedde aan de zieleroerselen van het individu.<br />
b ook de pathologische aspecten van de samenleving belichtte.<br />
c een expliciet methodologisch individualisme hanteerde.<br />
d uitging van de alledaagse interactie tussen mensen.<br />
14 Wat is volgens Simmel een gunstig effect van de moderne geldeconomie?<br />
a De calculerende mentaliteit leidt tot meer bedrijvigheid.<br />
b Mensen kunnen meer individuele keuzes maken.<br />
c Arbeiders gaan meer produceren.<br />
d De klassenmaatschappij verdwijnt.<br />
15 Een belangrijk thema in de ontstaansgeschiedenis van de sociologie is het beeld van een<br />
samenleving in verval. Welke van de onderstaande klassieke sociologen heeft dit thema van<br />
gebrek aan sociale cohesie het meest expliciet uitgewerkt?<br />
a Marx<br />
b Durkheim<br />
c Weber<br />
d Simmel<br />
16 Welke durkheimiaanse verklaring zou men kunnen geven voor het onstaan van rechtsextremistische<br />
sympathieën in het voormalige Oost Duitsland?<br />
a Door de omwenteling zijn de ‘nissen’ en ‘ritselnetwerken’ als sociale bindmiddelen<br />
verdwenen hetgeen resulteerde in afnemende solidariteit<br />
b Door de omwenteling ontstond een concurrentie tussen verschillende ‘nissen’ en<br />
‘ritselnetwerken’ die zich daarom extreem willen profileren<br />
c Het verzwakken van de nissen en ritselnetwerken leidt tot doelrationeel handelen<br />
d Door het wegvallen van de repressieve staatsmacht verdween ook de sociale integratie<br />
17 De macht van een overheid die de fundamentele rechten van de burgers moet respecteren is<br />
gebaseerd op<br />
a charismatisch gezag.<br />
b traditioneel gezag.<br />
c rationeel-legaal gezag.<br />
d constitutioneel gezag.<br />
18 Wat is volgens de Italiaanse theoretici Vilfredo Pareto en Gaetano Mosca het gevolg van de<br />
uitbereiding van het kiesrecht?<br />
a Er ontstaat een meer gelijke machtsverdeling in de samenleving.<br />
b Er ontstaan steeds meer politieke partijen en politieke fragmentatie.<br />
c Politieke partijen vervlakken in hun standpunt om een zo groot mogelijk publiek te<br />
bereiken.<br />
d Ook in de parlementaire democratie ontstaat een scheiding tussen massa en elite.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
12
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
19 Uit het onderzoek van Van Waarden over de Twentse textielindustrie blijkt ondermeer dat<br />
rationalisatie vooral gerealiseerd werd door<br />
a de omschakeling van stoom-aandrijving naar elektromotoren.<br />
b het beter opleiden van de arbeiders.<br />
c een uitvoerige analyse van het arbeidsproces.<br />
d het opvoeren van de werkdruk.<br />
20 Het type organisatie waarin de tayloristische/fordistische principes in zuivere vorm zijn<br />
doorgevoerd noemt Minzberg (1979)<br />
a professionele bureaucratie.<br />
b machinebureaucratie.<br />
c witteboordenbureaucratie.<br />
d lerende bureaucratie.<br />
21 De constructie van een beroepsprestigeladder was voor Van Heek de eerste stap tot een<br />
grootscheeps onderzoek naar<br />
a de aansluiting tussen onderwijs en beroep.<br />
b sociale mobiliteit in de laatkapitalistische samenleving.<br />
c de effectiviteit van opleiding en scholing.<br />
d de verhouding tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt.<br />
22 Goldthorpe concludeert in zijn onderzoek naar sociale ongelijkheid in Engeland dat<br />
a de mobiliteit is afgenomen, maar dat de ongelijkheid gelijk is gebleven.<br />
b de mobiliteit is toegenomen, maar dat de ongelijkheid gelijk is gebleven.<br />
c de ongelijkheid is toegenomen, maar dat de mobiliteit gelijk is gebleven.<br />
d de ongelijkheid is afgenomen, maar dat de mobiliteit gelijk is gebleven.<br />
23 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I De opkomst van de verzorgingsstaat en met name van het stelsel van sociale zekerheid heeft<br />
het proces van individualisering in onze samenleving mede bevorderd.<br />
II De voortschrijdende individualiseringstendens is mede verantwoordelijk voor het<br />
afbrokkelen van de fundamenten van de verzorgingsstaat.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
24 Op welk niveau onderscheidde Dobbelaere (1981) géén gevolgen van het proces van<br />
secularisatie?<br />
a op algemeen maatschappelijk niveau<br />
b op politiek niveau<br />
c op het niveau van godsdienstig-religieuze subsysteem<br />
d op het niveau van het individu<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
13
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
25 In de visie van Habermas is rationalisatie niet noodzakelijk iets negatiefs maar kan wel<br />
problemen geven wanneer<br />
a markt en staat meer de leefwereld van mensen binnendringen.<br />
b een ondoorzichtig kluwen van wetten en regels ontstaat.<br />
c de sociale cohesie zou verminderen.<br />
d er een dictatuur van de massa ontstaat.<br />
26 De overeenkomst tussen Webers analyse van het kapitalisme en de opvattingen over biomacht<br />
van Foucault is dat beiden<br />
a het ontstaan van het kapitalisme koppelen aan de invloed van kerk en godsdienst.<br />
b in de moderne levensstijl de uiteindelijke oplossing zien voor het cohesievraagstuk.<br />
c de informele anonieme relaties van de moderne stad zien als belangrijkste probleem.<br />
d de invloed schetsen van waardenrationalisatie op de moderne levensstijl.<br />
27 Geïnspireerd op Foucaults analyse van de moderne samenleving, spreekt de Franse socioloog<br />
Robert Castel over de zogenaamde ‘psy-cultuur’. Hiermee bedoelt hij<br />
a de toenemende invloed van de psychologische test-statistiek in onderwijs en beroep.<br />
b de canonisering van de psychologie en de daarmee gepaard gaande statusverhoging van de<br />
psycholoog als deskundige.<br />
c de neiging om het eigen handelen te duiden en te verklaren aan de hand van categorieën uit<br />
het vakgebied van de psychologie.<br />
d de tendens om maatschappelijk afwijkend gedrag te legitimeren door dit gedrag te<br />
psychologiseren.<br />
28 Volgens de cursusauteurs ligt het unieke karakter van de West-europese steden vanaf de 11 e<br />
eeuw ten opzichte van vroegere stedelijke nederzettingen in<br />
a de grote vrijheid van de stadsbewoners.<br />
b de grote bevolkingsconcentratie.<br />
c de ontstaan van de geldhandel.<br />
d de aanwezigheid van ambachtsgilden.<br />
29 Lokale stadsbestuurders kunnen inspelen op mondiale economische tendensen door<br />
a het stimuleren van stedelijke revitalisering.<br />
b het in stand houden van lokale verzorgingsarrangementen.<br />
c mensen gelijke kansen op de woonmarkt te geven.<br />
d de collectieve consumptie te bevorderen.<br />
30 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Simmel wijst op het onvermijdelijke en functionele karakter van de gereserveerdheid als<br />
kenmerkend patroon in het sociale verkeer van de grote stad.<br />
II Het leven in de anonieme massa brengt de stedeling tot zelfprofilering.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
14
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
31 Goldthorpe stelt dat enkel op basis van onderzoek kan worden vastgesteld in hoeverre sociale<br />
klassen zich ook onderscheiden door een eigen levensstijl.<br />
Dit methodologisch uitgangspunt is gebaseerd op<br />
a Webers onderscheid tussen klasse en statusgroep.<br />
b Simmels opvattingen over de collectieve versus de individuele identiteit.<br />
c Marx' onderscheid tussen ‘Klasse für sich’ en ‘Klasse an sich’.<br />
d Comtes opvattingen over sociologie als een positieve wetenschap.<br />
32 De auteurs van het SCR-rapport 1994 signaleren een toenemende differentiatie in de<br />
vrijetijdsbesteding. Volgens de auteurs wordt dit differentiatieproces veroorzaakt door<br />
a het losser worden van de sociale netwerken.<br />
b de vercommercialisering van de leefwereld.<br />
c kolonialisering van de leefwereld.<br />
d technologische ontwikkelingen.<br />
33 De studie 'Culture shift in Advanced Industrial Society' (Inglehart, 1990) kan volgens de<br />
cursusauteurs gezien worden als<br />
a een voorwaardelijke prognose.<br />
b een onderzoek naar toekomstverwachtingen.<br />
c een empirisch gefundeerde toekomstvoorspelling.<br />
d constructieve maatschappijkritiek.<br />
34 In de 'Silent revolution' (1977) geeft Inglehart aan dat de westerse wereld zich ontwikkelt naar<br />
een<br />
a burgerlijke maatschappij.<br />
b postmaterialistische maatschappij.<br />
c klassenloze maatschappij.<br />
d meritocratische maatschappij.<br />
35 In de cursus worden verschillende visies op de toekomstige samenleving ingedeeld naar het<br />
onderscheid tussen onder- en bovenbouw. Tot welke categorie behoren de opvattingen over de<br />
postindustriële maatschappij?<br />
a tot het bovenbouwperspectief, omdat zij de materiële bestaanscondities van de mens<br />
centraal stellen<br />
b tot het onderbouwperspectief, omdat veranderingen in de economie en het productieproces<br />
centraal staan<br />
c tot het bovenbouwperspectief, omdat zingeving en ideologie in deze toekomstvisies centraal<br />
staan<br />
d tot het onderbouwperspectief, omdat zij vertrekken vanuit een anti-marxistische inspiratie<br />
36 Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.<br />
I Volgens Callinicos plaatst Fukuyama marxisme, leninisme en stalinisme teveel op één lijn.<br />
II Volgens Callinicos is de val van het communisme op de eerste plaats een politieke<br />
herorganisatie van de heersende klasse.<br />
a I en II zijn juist.<br />
b Alleen I is juist.<br />
c Alleen II is juist.<br />
d I en II zijn onjuist.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
15
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
37 Wat is in de visie van André Gorz een van de gevolgen van automatisering in de post-industriële<br />
samenleving?<br />
a grotere ongelijkheid tussen mannen en vrouwen<br />
b toenemende werkloosheid onder allochtonen<br />
c afname van de arbeid als zinvolle bezigheid<br />
d uitbuiting van de post-industriële arbeidersklasse<br />
38 Wat is volgens de Britse socioloog Giddens is het centrale kenmerk van mondialisering?<br />
a de toenemende interdependentie van natiestaten<br />
b de culturele homogenisering van de markt<br />
c de wereldomvattende effecten van industrialisatie<br />
d de verminderde invloed van lokale omstandigheden op iemands leven<br />
39 Hoe kan volgens Beck de samenleving greep krijgen op de wetenschappelijk-technische<br />
ontwikkeling?<br />
a door parlementaire controle op de technische ontwikkeling<br />
b door het aanbrengen van ecologische correcties<br />
c door institutionalisering van de interne controle van de belangrijke professionele<br />
deskundigen<br />
d door gebruik te maken van advisering van natuurwetenschappelijk deskundigen<br />
40 De belangrijkste kritiek van de postmoderne filosofen op het modernisme is dat het modernisme<br />
a een vorm is van nihilisme.<br />
b een vorm is van ‘totaal-denken’.<br />
c onvoldoende aandacht heeft voor de geschiedenis.<br />
d geen oog heeft voor de maakbaarheid van de samenleving.<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
16
Tentamenbundel <strong>Sociologie</strong> (S.02.1.2.1)<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
Antwoordsleutel voorbeeldtentamen 2<br />
01 d hfst 1, p. 46<br />
02 c hfst 1, p. 33 L 4<br />
03 b hfst 2, p. 54<br />
04 c hfst 2, p. 70<br />
05 b hfst 3, p. 75<br />
06 a hfst 3, p. 95<br />
07 b hfst 4, p. 107<br />
08 c hfst 4, p. 101 en 106<br />
09 b hfst 5, p. 131<br />
10 b hfst 5, p. 121<br />
11 a hfst 6, p. 136<br />
12 c hfst 6, p. 146/147<br />
13 d hfst 7, p. 157<br />
14 b hfst 7, p. 162<br />
15 b hfst 8, p. 170<br />
16 a hfst 8, WB p. 127<br />
17 c hfst 9, p. 195<br />
18 d hfst 9, p. 208<br />
19 c hfst 10, p. 220<br />
20 b hfst 10, p. 229<br />
21 b hfst 11, p. 246<br />
22 b hfst 11, p. 260<br />
23 a hfst 12, p. 288<br />
24 b hfst 13, p. 296<br />
25 a hfst 13, p. 309<br />
26 d hfst 14, p. 313 e.v.<br />
27 c hfst 14, p. 335<br />
28 a hfst 15, p. 346<br />
29 a hfst 15, p. 371<br />
30 a hfst 16, p. 382<br />
31 a hfst 17, p. 405<br />
32 d hfst 17, WB, p.141<br />
33 a hfst 18, p. 445<br />
34 b hfst 18, p. 442<br />
35 b hfst 19, p. 449<br />
36 a hfst 19, p. 456<br />
37 c hfst 20, p. 464<br />
38 d hfst 20, p. 468<br />
39 c hfst 21, p. 489<br />
40 b hfst 22, p. 504<br />
___________________________________________________________________________________________________<br />
17