Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen
Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen
Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Gebruikshandleiding</strong><br />
<strong>Halfzware</strong> <strong>autopomp</strong><br />
<strong>HZAP</strong>-E <strong>4x2</strong> en 4x4<br />
FPN 10/2000 FPH 40/250 1HHL (16/8)<br />
03/’10<br />
1
1. INLEIDING<br />
Deze handleiding is de vrucht van onze bekommernis de gebruiker in staat te stellen het<br />
voertuig optimaal te kennen, te gebruiken en te onderhouden.<br />
Zij dient gelezen in combinatie met de oorspronkelijke handleiding van het onderstel.<br />
Een gebrek aan kennis van deze laatste kan tot misverstanden of onduidelijkheden leiden.<br />
Lees eerst aandachtig de handleiding van het onderstel.<br />
3
2. ADMINISTRATIE<br />
2.1. IDENTIFICATIE<br />
Verwijs steeds bij bestelling van onderdelen of correspondentie van welke aard ook<br />
naar onderstaande gegevens. Dit zal zonder meer leiden tot een correcte en snelle<br />
oplossing van uw vraag.<br />
4<br />
Voertuig<br />
Type <strong>HZAP</strong> - VI/MAT/A21-175-06<br />
Serienummer zie dossiernummer onderstel<br />
Datum levering<br />
Intern nummer brandweer<br />
Onderstel<br />
Type chassis Mercedes Benz 1329 F ATEGO<br />
Chassis nummer<br />
Nummerplaat<br />
Centrifugaalpomp<br />
Type FPN 10/2000 - 1 HHL<br />
Draairichting gezien vanaf de zuigingang<br />
Fabricatienummer<br />
links
Lichtmast<br />
Merk Fireco<br />
Type CFRS 25.33.52 *<br />
Schijnwerpers 3 x 150 W Metaaldamp - 24V<br />
---------------- (*)<br />
Merk:<br />
Type:<br />
Serienummer:<br />
Motornummer:<br />
-------------:<br />
---------------- (*)<br />
Merk:<br />
Type:<br />
Serienummer:<br />
Motornummer:<br />
-------------:<br />
(*)Gegevens van de toegevoegde uitrustingen. Wij raden U aan deze gegevens zo<br />
volledig mogelijk in te vullen vooraleer zij door sleet, vuil of beschadigingen<br />
onleesbaar worden.<br />
5
2.2. NUTTIGE ADRESSEN<br />
2.2.1. Noodnummer<br />
In geval van dringende nood buiten de kantooruren : 056/71 01 30<br />
Uw oproep wordt doorgeschakeld naar de persoon met wachtdienst.<br />
2.2.2. Onderstel en versnellingsbak<br />
DAIMLER CHRYSLER BELGIUM Tel : 02/ 724 12 11<br />
Dienst VUP<br />
Tollaan 68<br />
Fax: 02/ 724 13 48<br />
1200 BRUSSEL<br />
Agentschappenlijst in handleiding onderstel.<br />
2.2.3. Opbouw en hydraulische installatie<br />
ETN. P. VANASSCHE & CIE NV Tel.: 056/ 71 01 30<br />
Bruggesteenweg 2 Tel.: 056/ 71 13 30<br />
Fax: 056/ 70 21 71<br />
8531 HULSTE<br />
Dhr. Jan VANASSCHE Tel.: 0475/411 317<br />
Afgevaardigd Bestuurder<br />
Bruggesteenweg 2B<br />
Fax: 056/ 70 21 71<br />
8531 HULSTE<br />
6
Dhr. Geert BOHEZ Tel :056/ 73 81 88<br />
Dienst na verkoop – Herstellingen Fax : 056/ 73 81 86<br />
GSM : 0475/ 75 13 01<br />
Dhr. Vincent Vercaemer Tel: 056/ 73 81 88<br />
Dienst na verkoop – Herstellingen Fax: 056/ 73 81 86<br />
GSM :0478/87 17 29<br />
Bruggesteenweg 2<br />
8531 HULSTE<br />
7
2.3. JAARLIJKSE INSPECTIE<br />
2.3.1. INLEIDING<br />
Tijdens de contractuele waarborgperiode heeft U recht op twee gratis jaarlijkse inspectie van<br />
het voertuig.<br />
Deze worden verstrekt in de loop van de eerste twee jaar vanaf de levering.<br />
De INSPECTIE is geen ONDERHOUDSBEURT.<br />
De inspectie wordt uitgevoerd door onze afgevaardigde technicus of deze van onze<br />
onderaannemers.<br />
De inspectielijsten vindt U hierna. (zie “2.3.2. Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW”)<br />
Een inspectieverslag met vermelding van de vaststellingen en de ramingprijs van<br />
eventuele noodzakelijke herstellingen wordt U overgemaakt. Een afschrift wordt<br />
systematisch naar het FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie van de Civiele<br />
Veiligheid, Directie van de Aankopen gestuurd.<br />
Herstellingswerken worden pas uitgevoerd na ontvangst van een orderbon, uitgeschreven<br />
door de bevoegde gemeentelijke overheid. De werken worden bij voorkeur uitgevoerd in onze<br />
werkhuizen.<br />
8
2.3.2. Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW<br />
Eigenaar:<br />
Serienr.:<br />
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />
Inschrijvingsnr.:<br />
HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />
Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />
A. AANDRIJVING<br />
I. Cardan II. Pompcarter<br />
1 Bevestiging 3 Bevestiging<br />
2 Smering 4 Oliepeil<br />
III. Schakeling<br />
7 Verklikkerlampen<br />
B. POMP<br />
I. Trokomat II. Pomplichaam<br />
8 Inschakeling 12 Bevestiging<br />
9 Droge zuigproef 13 Smering<br />
10 Dichtheid L/R<br />
11 Afvoerpijpen<br />
III. Leidingen en kranen IV. Pompwerking<br />
14 Zwaaiklep 29 Start - stop<br />
15 Inlaatzeef 30 Inschakelen LD - HD<br />
16 Zuigkoppeling<br />
17 LD-persleidingen 32 Dichtheid<br />
9
10<br />
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />
Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />
18 LD-perskranen 33 HD-drukschakelaar<br />
19 Perskoppeling<br />
20 HD-persleidingen V. Meetinstrumenten<br />
21 HD-perskranen 34 Vacuümmeter<br />
22 HD-straalpijpen, L/R 35 LD-manometer<br />
23 HD-haspels, L/R 36 HD-manometer<br />
24 * Smeerpunten 37 Toerenteller voertuigmotor<br />
25 * Remmen 38 Urenteller pomp<br />
26 * Zwengel 39 Urenteller motor<br />
27 Voedingsleiding tank-pomp<br />
28 Aftapkraantjes<br />
WATERTANK<br />
40 Bevestiging 44 Vulleiding pomp, kraan<br />
dito<br />
41 Peilmeter 45 Aftapkraan<br />
42 Overloop 46 Dichtheid<br />
43 Vulleiding hydrant, kraan dito<br />
SCHUIMTANK KLASSE A (100l)<br />
40a Bevestiging 44a Dichtheid<br />
41a Peilmeter 45a Aansluiting met schuimpomp<br />
42a Overloop 46a Pneumatische afsluiter<br />
43a Schuimafnameleiding en afsluiter<br />
SCHUIMTANK KLASSE B (200l)<br />
40b Bevestiging 43b Schuimafnameleiding en<br />
afsluiters (2)<br />
41b Peilmeter 44b Dichtheid<br />
42b Overloop<br />
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />
I. Cabine<br />
47 Hoofdschakelaar 50 Controlebord “Vanassche”<br />
48 Batterijlader 51 Verlichting, schakelaars<br />
49 Kaartleeslamp 52 Tweeklankhoorn<br />
II. Weg- en werkverlichting<br />
53 Blauwe flitslichten 54 Werkverlichting<br />
III. Koffers IV. Varia<br />
55 Kastverlichting 57 Zekeringen<br />
56 Pompverwarming 58 Bedrading, isolatie<br />
KOETSWERK<br />
Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />
I. Cabine<br />
59 Kantelsysteem 62 Zetels<br />
60 Veiligheidssteun 63 Binnenbekleding<br />
61 Deuren, sluitingen 64 Ophanging adembeschermingstoestellen<br />
II. Opbouw “Vanassche”<br />
65 Bevestiging 72 Binnenbeplating<br />
66 Rolluiken 73 Ophanging materieel<br />
67 Rolluiken, lamellen 74 Metaalprofielen<br />
68 Rolluiken, dichtingen 75 Roestbescherming<br />
69 Rolluiken, oprolmechanisme 76 Beschildering<br />
70 Rolluiken, sluiting 77 Algemeen uitzicht<br />
71 Telescopische schuiven<br />
LICHTMAST<br />
78 Bevestiging lampen en isolatoren 82 Smering<br />
79 Schijnwerpers 83 Controlelamp<br />
11
12<br />
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />
80 Oranje flitslicht 84 Rem<br />
81 Uit- en inschuiven 84a Omvormer 24V/230V<br />
PRCD(K)<br />
LADDERLAADSYSTEEM<br />
87 Werking controlelamp<br />
91 Vergrendeling<br />
89 Bevestigingspunten 92 Algemene staat
SAMENVATTING OPMERKINGEN VOLGENS INSPECTIELIJST<br />
Art. Omschrijving vastgestelde opmerking en oplossing<br />
13
2.3.3. INSPECTIELIJST CHASSIS<br />
14<br />
F001002
F001003<br />
15
2.3.4. INSPECTIECONTRACT<br />
Het is aangewezen de jaarlijkse inspectiebeurten na de 2 contractuele inspectiebeurten verder<br />
te zetten teneinde het voertuig en de uitrustingen in optimale staat te behouden.<br />
Na verloop van de gratis 2 inspectiebeurten zal een "Inspectiecontract" worden aangeboden.<br />
2.4. WAARBORG<br />
2.4.1. ALGEMENE WAARBORG VAN VIJF JAAR<br />
Het voertuig geniet een algemene waarborg van 5 jaar bij normaal gebruik en onderhoud<br />
overeenkomstig onderhavige handleiding en de waarborgvoorwaarden vermeld in onze<br />
offerte.<br />
Defecten en schade tengevolge van verkeerd gebruik, niet respecteren van verkeersregels<br />
(verkeerdrempels), gebrekkig onderhoud, wijzigingen en foutieve herstellingen uitgevoerd<br />
door de gebruiker, worden niet door onze algemene waarborg gedekt.<br />
Deze waarborg omvat :<br />
- wisselstukken, werkloon en verplaatsingskosten.<br />
- wordt verder uitgebreid tot :<br />
16<br />
• tien jaar, tegen corrosie op de elektrische leidingen<br />
• tien jaar, tegen corrosie op de watertank en de hydraulische leidingen.<br />
Gedurende de contractuele waarborgperiode van twee jaar zijn herstellingen en afstellingen<br />
kosteloos, met uitzondering evenwel van de punten vermeld onder § 2.3.1. op pagina 11/107<br />
van de TN 1000 uitgave december 2002.<br />
2.4.2. BESCHERMING TEGEN ROEST<br />
Het aanbrengen van de roestwerende behandelingen is vakkundig uitgevoerd.<br />
De noodzakelijke nabehandelingen worden uitgevoerd tegen betaling en worden om<br />
technische redenen uitgevoerd in onze werkplaatsen. Deze nabehandeling wordt uitgevoerd<br />
over een periode van ca. 2 werkdagen.<br />
Prijs : ... € + BTW per beurt, exclusief verplaatsingskosten (*)
(*) Prijs op aanvraag<br />
Deze prijzen zijn aan de prijsherzieningsformule van onderhavig lastenkohier gekoppeld.<br />
De verplaatsingskosten zijn ten laste van de klant/gebruiker.<br />
De waarborg tegen roest bedraagt 12 jaar overeenkomstig de waarborgvoorwaarden hierna.<br />
17
18<br />
GARANTIEVOORWAARDEN ANTI-CORROSIE<br />
1. Algemene toepassingsvoorwaarden<br />
Ter aanvulling van de algemene garantie gegeven door de autofabrikant, garandeert VANASSCHE SERVICES<br />
nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op het nieuwe voertuig, strikt behandeld volgens onze methode (holle<br />
ruimten en onderkant met originele producten behandeld en dit volgens de door ons verstrekte<br />
richtlijnen), een goede werking van het product.<br />
Mede daardoor genieten de behandelde delen een anticorrosie garantie.<br />
Na afloop van de geldende fabrieksgarantie geldt onderhavig document, alsmede alle tijdig ingestuurde<br />
registratie- en controlekaarten, als bewijs voor de garantie.<br />
2. Behandelingen en inspecties<br />
Om van de garantie te genieten moet het betreffende voertuig volgende behandelings-/onderhoudsbeurten<br />
ondergaan bij VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op volgende tijdstippen :<br />
Eerste onderhoudsbeurt : In de 36e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />
Tweede onderhoudsbeurt : In de 72e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />
Derde onderhoudsbeurt : In de 108e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />
Als bewijs voor het uitvoeren van de behandeling dient het attest van VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P.<br />
VANASSCHE & Cie nv voorgelegd te worden.<br />
3. De garantie vervalt volledig indien één der tijdstippen vermeld onder punt 2 niet gewetensvol<br />
worden nagekomen. Neem tijdig contact voor een afspraak!<br />
4. Onderhavige garantie geldt niet voor :<br />
De uitlaatpijp, brandstoftank met toebehoren, het remsysteem en/of de remleidingen, de verchroomde<br />
sierstrips of andere en hun bevestigingen, oppervlaktecorrosie ten gevolge van beschadigd lakwerk, de<br />
daaruit voortvloeiende perforatie, corrosie ten gevolge van het gebruik van agressieve<br />
schoonmaakmiddelen, roestschade aan plaatranden, aan holle ruimten gevuld met hard schuim of<br />
gelijkaardige producten, aan oppervlakten bedekt met ondoordringbare coating zoals PVC of andere<br />
isolatiematerialen, het doorroesten van delen of van de combinatie van delen, dermate opgevat dat geen<br />
doelmatige anti-roestbehandeling kan doorgevoerd worden, corrosie ten gevolge van het later monteren<br />
van toebehoren en/of kits.<br />
5. Indien één der behandelde delen duidelijk corrosie vertoont zal VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P.<br />
VANASSCHE & Cie nv het betreffende deel, geheel of gedeeltelijk, naar eigen goeddunken en zonder kosten<br />
voor de garantiegerechtigde laten vervangen, zoniet herstellen (herstellen en/of gedeeltelijk lakken).<br />
De garantiegerechtigde is de eigenaar van het betrokken voertuig.<br />
VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv is in geen geval verantwoordelijk voor directe<br />
of indirecte schade ten gevolge van roestschade aan het voertuig, alsmede alle waardeverlies of
immobilisatie van het betrokken voertuig.<br />
6. Deze garantie geldt voor de gebruiksduur van het voertuig, met een maximum van 12 (twaalf) jaren,<br />
zonder onderbreking, vanaf de dag volgend op deze van de levering.<br />
Bij eventuele langdurige herstellingswerken (meer dan één week) tijdens de garantieperiode, wordt de<br />
duur der garantie met de periode van de stilstand verlengd.<br />
Vervangen of herstelde onderdelen genieten een extra waarborg van 2 jaar vanaf de dag van hun vervanging<br />
onder garantie<br />
7. Aanvraag tot tussenkomst<br />
Zodra roestschade, gedekt door onderhavige garantie, vastgesteld wordt, dient de<br />
garantiegerechtigde zich zonder verwijl te wenden tot VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie<br />
nv. Onze expert zal contact opnemen met de garantiegerechtigde om de opgegeven schade te onderzoeken<br />
en de geldigheid van de aanvraag tot herstelling onder waarborg vast te stellen.<br />
In geval van betwisting betreffende de roestschade wordt met wederzijds akkoord een<br />
automobielexpert aangeduid waarvan de beslissing bindend zal zijn.<br />
De kosten in verband hiermede zijn ten laste van de in het ongelijkgestelde partij.<br />
In geval van betwisting aangaande de geldigheid der garantiedocumenten ligt de bewijslast voor het<br />
naleven der gestelde voorwaarden bij de garantiegerechtigde.<br />
Alle herstellingen in het raam der garantie moeten voorafgaandelijk door VANASSCHE SERVICES nv of<br />
Etn. P. VANASSCHE & Cie nv schriftelijk worden goedgekeurd.<br />
8. Onderhavige garantie geldt slechts voor die voertuigen, ingeschreven in België en het Groothertogdom<br />
Luxemburg en behandeld door VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv<br />
9. Alle kosten en lonen voor de verplaatsing van het voertuig, van en naar onze werkplaatsen of deze<br />
van onze onderaannemers, met het oog op een herstelling onder waarborg, zijn ten laste van de<br />
garantiegerechtigde.<br />
10. Zijn eveneens uitgesloten : alle secundaire kosten zoals hotel, genot derving, vervangingsvoertuig<br />
enz…<br />
11. In geval van betwisting is enkel de rechtbank van Kortrijk bevoegd.<br />
Voor kennisname,<br />
Handtekening klant/gebruiker<br />
19
2.5. DIENST NA VERKOOP<br />
2.5.1. INLEIDING<br />
Onze dienst na verkoop staat 24 uur op 24 uur tot uw dienst.<br />
Aarzel niet deze te raadplegen voor :<br />
* opleiding<br />
* technische informatie<br />
* technische assistentie en raadgeving bij onderhoud en herstellingen<br />
* prijsopgave van onderdelen, herstellingen, inspecties, onderhoudsbeurten en aanvullende<br />
opleidingen.<br />
2.5.2. OPLEIDING<br />
Wij staan steeds tot uw dienst om naast de opleiding bij de levering bijkomende opleiding te<br />
verschaffen.<br />
Deze bijkomende opleiding wordt tegen betaling van de daarmee gepaard gaande<br />
verplaatsingskosten en uurlonen berekend.<br />
Gelieve daarom vooraf duidelijk met onze dienst na verkoop af te spreken.<br />
2.5.3. ONDERHOUDSCONTRACT<br />
Gelet op de complexiteit van het voertuig, en vooral de noodzaak dat het geheel in alle<br />
omstandigheden in optimale staat van paraatheid moet zijn, is het aangewezen een jaarlijks<br />
onderhoudscontract met ons af te sluiten.<br />
Door het afsluiten van een onderhoudscontract bent U bovendien gedekt met betrekking tot<br />
uw productaansprakelijkheid voor de goede werking van dit materieel bij interventie.<br />
Een model van onderhoudscontract vindt U hierna.<br />
Het onderhoudscontract ontslaat de gebruiker niet van zijn<br />
verplichtingen in verband met de periodieke controles en het<br />
(dagelijks) onderhoud die binnen de periode tussen twee jaarlijkse<br />
onderhoudsbeurten vallen.<br />
Voor het onderhoud van het onderstel bevelen wij een onderhoudscontract met het servicenet<br />
van het voertuigmerk ten zeerste aan.<br />
20
MODEL ONDERHOUDSCONTRACT VANASSCHE<br />
ONDERWERP: Het onderhoud betreft de bovenbouw, de hydraulische en<br />
elektrische installatie.<br />
Alle onderhoudstaken ervan worden uitgevoerd zoals beschreven in<br />
het onderhoudshandboek.<br />
Tevens wordt het voertuig extra nagezien volgens alle punten<br />
vermeld op de inspectielijst in dit handboek.<br />
FREQUENTIE: Jaarlijks<br />
DUUR: Gemiddeld 4 uren werkelijke prestaties per voertuig<br />
PRIJS: Op aanvraag, volgens omvang van de levering<br />
Alle benodigdheden en wisselstukken, supplementaire prestaties en uurlonen worden<br />
afzonderlijk in rekening gebracht.<br />
21
2.5.4. DEPANNAGE<br />
Geef bij melding steeds de correcte identificatie van het voertuig door.<br />
Alle tussenkomsten voor defecten, die op de waarborg terug te voeren zijn, zijn gratis.<br />
Elke tussenkomst, die niet door de waarborg wordt gedekt, zal worden aangerekend tegen de<br />
gangbare tarieven voor verplaatsing en uurloon.<br />
2.5.5. HERSTELLINGEN<br />
Grote herstellingen worden bij voorkeur in onze werkplaats of in deze van onze<br />
onderaannemers uitgevoerd.<br />
Onze ambulante service staat steeds tot uw dienst voor kleine tussenkomsten ter plaatse.<br />
2.5.6. WISSELSTUKKEN<br />
De beschikbaarheid van onderdelen is gewaarborgd voor de periode tot 30 jaar na levering.<br />
Zie afdeling "Onderhoud"".<br />
Geef bij bestelling steeds de correcte identificatie van het voertuig en het betrokken<br />
onderdeel door.<br />
22
3. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />
3.1. VOORWOORD<br />
3.1.1. Gebruiksaanwijzing<br />
De <strong>autopomp</strong> beantwoordt aan alle toepasselijke voorschriften en normen.<br />
Deze gebruiksaanwijzing bevat enkel de beschrijving voor de bediening, van de door de firma<br />
Vanassche geplaatste uitrustingen, zoals daar zijn: opbouw, dubbele cabine, pomp,<br />
bijgevoegde elektrische uitrustingen, haspels, lichtmast, e.d. Voor het onderhoud en de lijst<br />
van de wisselstukken verwijzen we naar de onderhoudshandleiding.<br />
Vooraleer het toestel in gebruik te nemen, leer het grondig kennen en lees derhalve aandachtig<br />
deze gebruiksaanwijzing.<br />
De gebruiksaanwijzing is een belangrijk onderdeel van het product. Bij doorverkoop van het<br />
voertuig, dient de gebruiksaanwijzing aan de nieuwe bezitter overhandigd.<br />
De gebruikshandleiding moet in elk geval het product steeds en overal vergezellen, zodat deze<br />
ten allen tijde kan geraadpleegd worden door de gebruiker (alsook deze van het onderstel en<br />
eventuele weerhouden opties).<br />
3.1.2. Voorschriften en verordeningen<br />
Verder dient gelet op de algemeen geldige wetten, verordeningen en voorschriften, vooral wat<br />
betreft de voorschriften voor de opleiding bij de brandweer en de ertoe behorende<br />
voorschriften van de ongevalpreventie, telkens in de van kracht zijnde versie.<br />
3.1.3. Extra uitrusting<br />
De omvang van de levering richt zich naar uw bestelling. De uitrusting en de uitvoering van<br />
uw toestel kunnen derhalve gedeeltelijk afwijken van de beschrijving en afbeeldingen in deze<br />
handleiding.<br />
De specifieke handleiding van niet tot de standaarduitvoering horende toestellen is als bijlage<br />
bij deze handleiding gevoegd.<br />
3.1.4. Afbeeldingen<br />
Alle afbeeldingen, maten en technische gegevens in dit handboek zijn onder voorbehoud van<br />
technische wijzigingen gegeven.<br />
23
3.2. WAARSCHUWINGEN EN SYMBOLEN<br />
3.2.1. Waarschuwingstekens – Betekenis<br />
In de gebruiksaanwijzing zijn alle veiligheidsinstructies met passende symbolen aangeduid.<br />
Het betekent dat gevaar voor letsels of schade bestaat.<br />
Neem de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot<br />
de ongevalpreventie in acht !<br />
Gegevens, geboden en verboden om lichamelijke schade<br />
en omvangrijke materiële schade te voorkomen.<br />
Markeer de punten met de hoogste gevarengraad !<br />
Gegevens, geboden en verboden om materiële schade<br />
te vermijden en algemene voorzorgsmaatregelen.<br />
Gegevens betreffende het spaarzaam gebruik van het<br />
toestel en bijkomende inlichtingen betreffende<br />
onderhoudswerken. Informatie en tips voor het gebruik,<br />
om problemen te vermijden.<br />
24<br />
i<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
Gevaar voor<br />
ongevallen<br />
Bescherming van het milieu
Lees de handleiding<br />
Gevaar voor geluidsoverlast<br />
Gehoorbescherming verplicht<br />
Batterij afkoppelen<br />
Explosiegevaar<br />
Verboden te roken<br />
Open vuur verboden<br />
25
Gevaar voor lekkende of dampende batterij<br />
- oog- en handbescherming verplicht<br />
- bijtend zuur<br />
Gevaar voor elektrocutie!<br />
Gevaar voor aanraking van luchtlijnen<br />
onder spanning.<br />
Gevaar voor elektrocutie !<br />
Gevaar voor CO vergiftiging en vergiftigingen<br />
door inademing van toxische dampen of gassen.<br />
26
Brandgevaar brandstof.<br />
Roken verboden.<br />
Open vuur verboden<br />
Contactsleutel verwijderen<br />
Motor / machine stopzetten<br />
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen<br />
27
Lastbeveiliging plaatsen!<br />
Gevaar voor roterende delen.<br />
Regelmatige praktische en visuele controle<br />
van de goede werking noodzakelijk<br />
Beschadigde uitrustingen en gereedschappen<br />
onverwijld buiten gebruik stellen.<br />
Gevaar voor ongevallen.<br />
28
Gebruik originele Ziegler onderdelen<br />
Oliën, filters, batterijen e.a. overeenkomstig<br />
de milieuvoorschriften verwijderen.<br />
Bij het verwijderen van afval de recyclagevoorschriften<br />
in acht nemen.<br />
29
3.3. TOEPASSINGSGEBIED<br />
3.3.1. GEBRUIK<br />
De <strong>autopomp</strong> is voor het normale gebruik bij de brandweer ontwikkeld.<br />
De pomp mag op grond van haar constructie alleen gebruikt worden :<br />
* voor het blussen met niet-zuurhoudend bluswater, in combinatie met de<br />
gebruikelijke toegevoegde blusmiddelen<br />
* als drukverhogingspomp (aanjaagpomp) als het water van ver aangevoerd<br />
moet worden<br />
* als ledigingspomp (een uitgangsdruk van min. 3 bar moet gerespecteerd<br />
worden)<br />
- Opgelet voor cavitatie door een te hoog debiet in verhouding tot<br />
de aanzuighoogte of de voeding.<br />
- Opgelet voor oververhitting bij gesloten persuitlaten (wanneer<br />
pomp draait zonder dat er water afgenomen wordt)<br />
Eigenhandige veranderingen aan het geheel of verkeerd gebruik sluiten de aansprakelijkheid<br />
van de fabrikant voor de daaruit voortvloeiende schade uit.<br />
Iedereen, die het toestel bedient, onderhoudt en repareert, moet de gebruiksaanwijzingen en<br />
de veiligheidsvoorschriften, in deze handleiding vervat, gelezen en begrepen hebben.<br />
3.3.2. PERSONEELSKEUZE - KWALIFICATIE<br />
Het personeel aan wie de bediening, het onderhoud, de inspectie en de montage<br />
toevertrouwd wordt, moet voor deze taken over de nodige kwalificatie beschikken. De<br />
verantwoordelijkheid, de bevoegdheid en het toezicht op het personeel moet door de<br />
gebruiker nauwkeurig geregeld worden.<br />
Wanneer het personeel niet over de nodige kennis beschikt, moet het door de gebruiker<br />
geschoold en opgeleid worden.<br />
30
3.3.3. NIET TOELAATBAAR GEBRUIK<br />
- Door personen die geen passende opleiding hebben genoten.<br />
- Gebruik in omgevingen waar explosiegevaar bestaat.<br />
- Verpompen van mineraalolieproducten of andere explosieve,<br />
brandbare, corrosieve of gevaarlijke vloeistoffen.<br />
De bedrijfszekerheid van het geheel is alleen bij gebruik<br />
overeenkomstig het toepassingsgebied gewaarborgd.<br />
3.3.4. OPMERKINGEN IN VERBAND MET DE CONFORMITEITSVERKLARING<br />
In verband met de conformiteitverklaring vestigen wij graag de aandacht op de volgende<br />
punten :<br />
* Principieel geldt onze conformiteitverklaring alleen voor het door de firma af<br />
fabriek geleverde voertuig / toestel.<br />
* Degene, die een voertuig / toestel door aan-, in- of ombouw achteraf verandert,<br />
wordt daardoor zelf fabrikant.<br />
* Voor aanvullingen of veranderingen is de klant verantwoordelijk en moet dan zelf<br />
(op zijn eigen verantwoordelijkheid) het overeenstemmen van het voertuig / toestel<br />
met de EG-richtlijnen vaststellen en alle nodige documenten opmaken.<br />
* Hetzelfde geldt voor het achteraf inbouwen van electrische en/of electronische systemen.<br />
31
4. TECHNISCHE DATA<br />
4.1. INLEIDING<br />
Hierna volgen de belangrijkste technische data van het voertuig en zijn voornaamste vaste<br />
uitrustingen.<br />
4.2. BELANGRIJKSTE TECHNISCHE DATA<br />
4.2.1. ONDERSTEL 4 X 2 4 X 4<br />
Algemeen<br />
Type: MERCEDES BENZ MERCEDES BENZ<br />
32<br />
1329 F ATEGO 1329 AF ATEGO<br />
P.V.G.: U/51734 U/.....<br />
H.T.G.: 14000 kg 14000 kg<br />
Maximaal toegelaten gewicht:<br />
a) onder vooras: 5600 kg 5600 kg<br />
b) onder achteras: 10400 kg 10400 kg<br />
Wielbasis: 3860 mm 3860 mm<br />
Totale lengte: ca 7525 mm ca 7525 mm<br />
Totale hoogte met lichtmast: ca 3150 mm ca 3350 mm<br />
Totale breedte: ca 2450 mm ca 2450 mm<br />
Geluidsniveau in cabine<br />
(rijden zonder 2-toon): 76 dBA 76 dBA
Motor<br />
Type: OM 906 LA – EURO V<br />
Aantal cilinders: 6<br />
Cilinderinhoud: 6370 cm 3<br />
Max. vermogen: 210 kW bij 2200 t/min.<br />
Max. regime: 2500 tr/min<br />
Brandstof: DIESEL<br />
Versnellingskast<br />
Type: Allison MD 3060 PR<br />
Aantal versnellingen: 5 + 1<br />
Krachtafnemer<br />
Type: Muncie CS40<br />
Verhouding: 1 : 2,08<br />
Achterbrug<br />
Type: HL 440 DC – 10,8<br />
Verhouding: 5,222 5,222<br />
Max. snelheid: 120 km/h 100 km/h<br />
Banden<br />
elektronisch lager te begrenzen elektronisch afstelbaar<br />
Afmeting: 275/70 R22,5 11 R22,5<br />
Type: Wegprofiel of M+S S + G<br />
Brandstoftank<br />
Inhoud / Soort: 125 l/ diesel<br />
Autonomie: 4 h of 300 km<br />
Elektrische uitrusting<br />
Spanning: 24 V<br />
Alternator: 24 V - 140 A (100 A met lichtmast 230V)<br />
Batterijen: 2 X 12 V - 165 Ah<br />
33
4.2.2. HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />
Type pomp: ZIEGLER FPN 10/2000 - 1 HHL<br />
Lagedrukpomp: FPN 10/2000 – 1 H<br />
- Nominaal motorregime: n = 1800 tr/min<br />
- Nominale aanzuighoogte: 3 m geodetisch<br />
- Nominaal debiet: 2000 l/min<br />
- Nominale druk: 10 bar<br />
- Maximum debiet: 2500 l/min. bij 10 bar op 3 m geodetische aanzuighoogte<br />
- Maximum sluitdruk: 14 bar bij 3 m geodetische aanzuighoogte<br />
- Draairichting (pomp zuigingang): Links<br />
- Maximum motorregime: 2000 tr/min.<br />
- Maximum toelaatbare werkdruk<br />
DSP-koppelingen: 15 bar<br />
Hogedrukpomp: FPH – 40/250<br />
- Nominaal motorregime: n = 1700 tr/min<br />
- Nominaal debiet: 250 l/min<br />
- Nominale druk: 40 bar<br />
- Maximum debiet: 290 l/min bij 40 bar<br />
- Maximum sluitdruk: 48 bar<br />
- Maximum motorregime: 1800 tr/min.<br />
34
Gelijktijdige werking<br />
- Lagedruk: 2000 l/min / 8,5 bar op 3 m aanzuighoogte<br />
- Hogedruk: 250 l/min / 40 bar<br />
- Maximum motorregime: n = 1660 tr/min<br />
- Geluidsniveau: 86,1 dBA<br />
Ontluchtingspomp: 2 x "TROKOMAT"<br />
Zuigtijd op 7,5 m met 10 m zuigslang:30 sec.<br />
Maximum aanzuigtoerental: ca. 1500 t/min.<br />
Zuig- en persleidingen<br />
Zuigingang 110 AR: 1 zwaaiklep<br />
LD-persuitgangen 70 DSP: 4 ventielkranen<br />
HD-persuitgangen Ø 25: 2 kogelafsluiters<br />
Tankvoeding: 1 kogelafsluiter<br />
Hoge druk haspel<br />
Aantal: 2<br />
Type: HR 47<br />
HD slang: 2 x 40 m Ø 25 per haspel<br />
Aandrijving: elektrisch 24 V<br />
HD pistolen: TFT QF 150<br />
Schuiminstallatie klasse A<br />
Merk: Vanassche<br />
Type: 6L16<br />
Aandrijving: elektrisch 24 V<br />
35
Sturing: PLC gestuurd 0%-1%<br />
Debiet: max. 6l/min schuimmiddel<br />
Werkt op 1 persuitlaat Ø 70 en op beide HD-haspels<br />
Schuiminstallatie klasse B<br />
Aansluiting en werking d.m.v. lijnmengers rechts en links nabij de persuitlaten.<br />
Watertank<br />
Inhoud: 2.500 l<br />
Materiaal: Polyester<br />
Vulleiding: 1 X Ø 70 DSP<br />
Maximum vuldruk: 12 bar<br />
Overloop: 1 x Ø 100 membraan<br />
Schuimtank classe A<br />
Inhoud: 100l<br />
Materiaal: polyethyleen<br />
Vulopening: met schroefdeksel Ø 150 mm<br />
Schuimtank classe B<br />
Inhoud: 200l<br />
Materiaal: polyethyleen<br />
Vulopening: met schroefdeksel Ø 150 mm<br />
4.2.3. KOETSWERK<br />
Kast<br />
Materiaal: aluminium profielsysteem Ziegler ALPAS<br />
Platen: wanden en balken : geanodiseerd alu<br />
36
Dak: traanplaat 2,5/4 – geanodiseerd<br />
Kwaliteit: 6061<br />
Rolluiken<br />
Type: AZ 98<br />
Anodisatie: BA – 20 micron<br />
Schildering<br />
Chassis<br />
Koetswerk<br />
Type: Autocryl<br />
Kleur: Zwart RAL 9005<br />
Type: Autocryl<br />
Kleur: Rood RAL 3020<br />
37
4.2.4. VASTE UITRUSTINGEN<br />
Lichtmast<br />
Merk: Fireco<br />
Type: CFRS 2533,52*<br />
Aandrijving: perslucht<br />
Uitgeschoven lengte: ± 4,7 m<br />
Schijnwerpers: 3 x 150 Watt Metaaldamp<br />
Batterijlader<br />
Merk: CTEK<br />
Type: XT 14000<br />
Vermogen: 14 Amp.<br />
Motorverwarming<br />
Merk: STANDAARD MERCEDES<br />
Radio / Zender-ontvanger<br />
Het toestel eigendom van de gebruiker wordt geplaatst.<br />
Ladder-laadsysteem<br />
Merk: Vanassche<br />
Type: CLSH002<br />
38
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN<br />
5.1. ONDERSTEL EN MOTOR<br />
Voor een correct gebruik van het onderstel en de motor, verwijzen wij<br />
naar de originele handleiding en documenten van de chassisconstructeur,<br />
die worden meegeleverd met het afgewerkt product.<br />
Gevaar voor intoxicatie : laat de motor niet draaien in een gesloten<br />
ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />
Het geluidsniveau in de cabine (zonder 2-toonhoorn) is lager dan 80 dB(A).<br />
De opbouw geschiedt met Ziegler-profielen. De volledige opbouw wordt in elkaar<br />
geschroefd. De dwarsverbindingen van de profielen worden met behulp van inliggende<br />
hoeken) met verzonken schroeven aan elkaar gevezen.<br />
Ter voorkoming van het lossen of losdraaien in de schroefdraad van deze schroeven voorzien<br />
van “TUFLON®”<br />
Wanneer deze schroeven bij eventuele ombouw gelost worden, is de ““TUFLON®”beveiliging<br />
niet meer werkbaar, en dienen de schroeven vervangen te worden door schroeven<br />
met “TUFLON®”-bekleding.<br />
Deze schroeven kunnen bij Vanassche besteld worden.<br />
5.2. VERSNELLINGSBAK EN PTO<br />
5.2.1. VERSNELLINGSBAK<br />
De versnellingsbak is origineel af fabriek gemonteerd. De handleiding van het onderstel<br />
raadplegen.<br />
5.2.2. PTO<br />
Op de versnellingsbak is voor de specifieke aandrijving van de brandweerpomp een<br />
krachtafnemer gemonteerd.<br />
Merk: Muncie<br />
Type: CS 40<br />
Verhouding: 1 : 2,1<br />
39
Koppel: 330 Nm continu<br />
Plaats: 13.00 uur<br />
5.2.3. BEVEILIGINGEN PTO<br />
De PTO kan NIET worden ingeschakeld, zolang de versnellingsbak niet in NEUTRAAL staat.<br />
Bij ingeschakelde PTO kunnen géén versnellingen ingeschakeld worden. (het afleesvenster<br />
van de versnellingsbak zal knipperen)<br />
Een akoestisch signaal weerklinkt in de cabine als<br />
- de handrem niet opstaat of,<br />
- de versnellingsbak niet in neutraal staat of,<br />
- er onvoldoende druk aanwezig is in de remdrukketels<br />
- en de chauffeur zijn portier opent.<br />
De PTO kan niet worden ingeschakeld als het motortoerental hoger is dan 900 tr/min.<br />
5.2.4. STORINGEN<br />
40<br />
Oorzaak Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
Wegrijden met het voertuig lukt niet. - De handrem staat op: zet deze af.<br />
- Versnellingsbak in Neutraal: selecteer een<br />
versnelling.<br />
- Onvoldoende remdruk: vul de remdrukketels.<br />
- PTO achteraan nog ingeschakeld: schakel de<br />
PTO uit.<br />
- DNS lamp brandt: zie § 5.2.3 - DNS.<br />
De hydraulische retarder werkt niet. - De snelheid is lager dan ca. 20 km/h.<br />
- Het gaspedaal wordt niet ver genoeg gelost.<br />
- Het ABS-systeem is in werking.<br />
- De schakelaar voor het inschakelen van de<br />
vertrager staat af: zet deze op.<br />
Het voertuig haalt niet zijn normale<br />
snelheid in verhouding tot de<br />
wegomstandigheden.<br />
- Er werd een te lage versnelling geselecteerd<br />
in verhouding tot de wegomstandigheden:<br />
zie § 5.2.3.
5.3. ELEKTRISCHE INTERVENTIE-INSTALLATIE<br />
5.3.1. INLEIDING<br />
Onder elektrische interventie-installatie verstaan we de aan het oorspronkelijk boordnet van<br />
het onderstel toegevoegde elektrische installatie in zeer lage spanning (12 V / 24 V) en in lage<br />
spanning (220 V).<br />
5.3.2. INSTALLATIESCHEMA<br />
S<br />
LA<br />
F001009<br />
AU Automatische zekering 16 A/220 V<br />
BM Beveiligingskast lichtmast<br />
C Compressor (220 V) (optie)<br />
CV Pompverwarming<br />
D Differentieelschakelaar 30 mA/220 V<br />
E Externe voeding (220 V)<br />
K Kalenderflitslichten en blauwe<br />
flitslichten achteraan<br />
LA Batterijlader<br />
P Bedieningskast pomp<br />
R Radio zender/ontvanger (eigendom klant)<br />
S NATO stopcontact<br />
T 2-toon hoorn<br />
U Verkeersgeleidingsbalk<br />
UB Bediening verkeersgeleidingsbalk<br />
W Werklichten TL<br />
Z Flitslichten (dak)<br />
*<br />
**<br />
***<br />
Batterijsleutel<br />
Kast O.I. “Oorsprong van de interventie-installatie”<br />
Interventiedashboard<br />
41
5.3.3. BATTERIJEN EN BATTERIJSLEUTEL<br />
5.3.3.1. Batterijen<br />
De twee voertuigbatterijen bevinden zich links onder de dubbele cabine.<br />
Ze zijn op een glijplateau geplaatst welke gemakkelijk kan worden uitgeschoven en geborgd<br />
door de sluiting vooraan de opstaptrede.<br />
Het plateau kan uitgeschoven worden tot tegen een aanslag (zonder de cabine te kantelen).<br />
(zie ook onderhoudshandleiding § 4.6.6.3.)<br />
42<br />
3.<br />
4.<br />
1. Voertuigbatterijen<br />
2. Batterijsleutel<br />
3. Smeltzekering beveiliging Nato stopcontact 500 A<br />
4. Smeltzekering beveiliging interventie-installatie 200 A<br />
5. Nato stopcontact - externe starthulp<br />
5.<br />
2.<br />
1.
5.3.3.2. Batterijsleutel<br />
De algemene batterij-onderbreker wordt bediend door de contactsleutel. Bij het omdraaien<br />
van de contactsleutel gaat de batterijrelais inschakelen. De onderbrekingsrelais zelf bevindt<br />
zich naast de voertuigbatterijen, links onder de dubbele cabine.<br />
5.3.3.3. Bediening<br />
Bij het afzetten van het contact onderbreekt de algemene batterijsleutel alle door Vanassche<br />
aan de originele elektrische installatie van het chassis toegevoegde stroomverbruikers, met<br />
uitzondering van de verlichting in de cabine. De originele elektrische installatie van het<br />
chassis blijft dus permanent onder spanning!<br />
- Draai steeds de contactsleutel VOLLEDIG terug alvorens<br />
het voertuig te verlaten. Anders blijft de batterijsleutel<br />
aanliggen en lopen de voertuigbatterijen leeg.<br />
- Voor het uitvoeren van een correcte starthulp procedure:<br />
volg de richtlijnen beschreven in de originele handleiding<br />
meegeleverd met het onderstel.<br />
- Verzeker U ervan dat het slot volledig vergrendeld is<br />
na het terug dichtschuiven van de batterijschuif<br />
(zie onderhoudshandboek)<br />
5.3.3.4. Storingen<br />
Wanneer de batterijsleutel niet werkt, met andere woorden, geen enkele lamp op het<br />
interventiedashbord (***) licht op en geen enkele verbruiker werkt:<br />
• Controleer de zekering "BS" in de kast "OI" (*) (5.3.4.), vervang deze. Bij herhaalde uitval<br />
onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen.<br />
• Controleer de zekering (4) nabij de batterijsleutel. Vervang deze indien nodig. Bij herhaalde<br />
uitval onze dienst na-verkoop raadplegen.<br />
• Controleer de spanning op de batterijen. Mogelijks zijn de voertuigbatterijen leeggelopen!<br />
43
Gevaar voor brandwonden en schade!<br />
Vervang een zekering alleen wanneer alle stroomverbruikers zijn<br />
uitgeschakeld.<br />
Gebruik geïsoleerd gereedschap!<br />
44
5.3.4. KAST “OORSPRONG VAN DE INSTALLATIE” (OI)<br />
5.3.4.1. Inleiding<br />
Vanaf de batterijsleutel wordt de hoofdverdeelkast genaamd “Kast Oorsprong Interventieinstallatie”<br />
gevoed. Ze bevindt zich in de kast rechts vooraan, achter de draaideur.<br />
45
46<br />
31.<br />
32.<br />
33.<br />
34.<br />
1. 2. 3.4.5. 6. 7. 8.9. 10.11.12.13.14.15.16.17.18.<br />
27.<br />
28.<br />
29.<br />
30.<br />
35.<br />
36.
5.3.4.2. Beschrijving<br />
1. smeltzekering 24V 15 A vrij<br />
2. smeltzekering alle blauwe flitslichten 15 A<br />
4. smeltzekering batterijlader (BC) 10 A<br />
5. smeltzekering pompbedieningskast (TV) 10A<br />
6. smeltzekering oranje flitslichten op 15 A<br />
draaideur en telescopische schuiven<br />
7. smeltzekering omgevingsverlichting links 10 A<br />
en rechts<br />
8. smeltzekering controle lichtmast, 10 A<br />
rolluiken, voeding relais haspels<br />
9. smeltzekering sneeuwkettingen (optie) 15 A<br />
en zoekschijwerper<br />
10. smeltzekering omvormer 24V/12V 15 A<br />
11. smeltzekering tweetoonhoorn 15 A<br />
12. smeltzekering kastverlichting & leeslamp 10 A<br />
13. smeltzekering verkeersgeleidingsbalk<br />
14. smeltzekering verwarming pomp- 10 A<br />
compartiment<br />
15. vrij<br />
16. vrij<br />
17. vrij<br />
20. relais tweetoonhoorn<br />
21. relais hogedrukhaspel links (RML)<br />
22. relais hogedrukhaspel rechts (RMR)<br />
23. relais verkeersgeleidingsbalk<br />
24. PLC-sturing pomp en PTO<br />
25. PLC-sturing pomp en PTO<br />
31. Smeltzekering voeding lichtmast 30A<br />
32. Smeltzekering motor haspel rechts 30A<br />
33. Smeltzekering motor haspel links 30A<br />
34. Vrij (voor View Point)<br />
35. Smeltzekering pomp ladder laadsysteem 100A<br />
36. Smeltzekering schuimdoseerpomp 30A<br />
* Relais A10-A49<br />
De kast O.I. oorsprong interventie installatie verdeelt de elektrische stroom naar de<br />
verschillende aan het oorspronkelijke chassis toegevoegde verbruikers en bevat tevens de<br />
voornaamste elektrische beveiligingen.<br />
Alle smeltzekeringen van de afzonderlijke verbruikers
5.3.4.3. Bediening<br />
In de regel moeten alle zekeringen op staan voor het normaal gebruik van het voertuig en zijn<br />
installaties.<br />
- Elke storing moet onverwijld aan Uw onderhoudsdienst voor onderzoek gemeld worden.<br />
5.3.4.4. Storingen<br />
De kast "Oorsprong Interventie-installatie" bevat de zekeringen en noodbediening voor<br />
storingen veroorzaakt door de stroomverbruikers zelf.<br />
Bij storing van één of meerdere verbruikers dient nagezien te worden of de beveiliging in de<br />
kast "O.I. oorsprong interventie installatie" is uitgevallen. De defecte smeltzekeringen<br />
vervangen.<br />
Bij herhaalde storing onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen.<br />
48
5.3.5. INTERVENTIEDASHBOARD<br />
5.3.5.1. Inleiding<br />
Met "interventiedashboard" wordt bedoeld de groep van bedieningstoetsen, zekeringen en<br />
getuigenlampjes geïntegreerd in het dashboard binnen handbereik van de bestuurder en de<br />
begeleider vooraan. Deze worden gevoed vanaf de kast O.I., oorsprong interventie installatie.<br />
49
5.3.5.2. Beschrijving<br />
50<br />
1. 3. 7.<br />
2. 4.<br />
1. bediening blauwe flitslichten<br />
2. bediening tweetoonhoorn<br />
3. bediening verlichting opbouw<br />
4. bediening omgevingsverlichting rechts en links<br />
7. bediening verwarming pompcompartiment<br />
9. 11. 13.<br />
10. 12. 14.<br />
9. verklikkerlicht: rolluiken<br />
10. verklikkerlicht: lichtmast<br />
11. verklikkerlicht: ladderlaadsystemen<br />
12. verklikkerlicht: noodstop ingedrukt<br />
13. verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder normale schakelvoorwaarden<br />
14. verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder abnormale schakelvoorwaarden
Kleuren van de bedieningstoetsen<br />
- blauw, groen, wit: Informatief<br />
- geel: Waarschuwing<br />
Het voertuig mag slechts onder de aan deze waarschuwing gekoppelde<br />
voorwaarden worden gebruikt.<br />
- rood: Gevaar<br />
Het voertuig mag onder geen enkele voorwaarde verplaatst worden.<br />
Het interventiedashboard groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen<br />
waarover de chauffeur en zijn begeleider ook moeten kunnen beschikken tijdens het rijden.<br />
Deze functies zijn :<br />
1: Bediening van de flitslichten op het cabinedak en de flitslichten in het<br />
radiatorrooster, en achteraan het voertuig.<br />
2: Bediening tweetoonhoorn (slechts mogelijk voor zover de blauwe lichten<br />
opstaan).<br />
3: Bediening van de kastverlichting.<br />
4: Bediening van de omgevingsverlichting rechts en links.<br />
7: Bediening van de verwarming in het pompcompartiment.<br />
9: Getuigenlamp rolluiken. Deze getuigenlamp duidt aan dat de rolluiken<br />
van één of meerdere kasten niet volledig gesloten zijn.<br />
10: Getuigenlamp lichtmast. Deze getuigenlamp duidt aan dat de lichtmast<br />
niet volledig is ingeschoven.<br />
11: Getuigenlamp ladder-laadsystemen. Deze getuigenlamp duidt aan dat<br />
één der ladderlaadsystemen niet volledig in zijn ruststand ligt.<br />
12: Getuigenlamp die aanduidt dat de noodstop ingeschakeld is (maakt<br />
starten onmogelijk).<br />
13: Getuigenlamp “P.T.O.” onder normale voorwaarden ingeschakeld, bij<br />
draaiende motor.<br />
14: Getuigenlamp “P.T.O.” onder abnormale voorwaarden ingeschakeld of<br />
de PTO-knop achteraan is ingeschakeld bij NIET-DRAAIENDE motor.<br />
(maakt starten onmogelijk)<br />
51
5.3.5.3. Bediening<br />
5.3.5.3.1. Druktoetsen met getuigenlamp<br />
In de druktoetsen (1), (2), (3), (4) en (7) zijn getuigenlampen ingebouwd. De functie van de<br />
druktoetsen en hun onderliggende zekeringen is bij middel van pictogrammen aangeduid.<br />
Het in- en uitschakelen gebeurt door een eenvoudige druk op de toets.<br />
5.3.5.3.2. Rode getuigenlampen zonder schakelaars<br />
52<br />
Getuigenlampen (9), (10), (11), (12) en (14).<br />
(9) Getuigenlamp rolluiken niet volledig dicht<br />
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is<br />
toegestaan.<br />
(10) Getuigenlamp lichtmast niet volledig ingeschoven<br />
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan.<br />
(11) Getuigenlamp ladder-laadsysteem niet volledig in ruststand<br />
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan.<br />
(12) Getuigenlamp noodstop<br />
Duidt aan dat de noodstop ingedrukt is.<br />
(14) Getuigenlamp P.T.O. geschakeld<br />
Inschakeling PTO in pompcompartiment uitgevoerd buiten de schakelvoorwaarden.
5.3.5.3.3. Geel getuigenlamp<br />
Getuigenlamp (13) duidt aan dat de PTO ingeschakeld is.<br />
Deze getuigenlamp duidt aan dat de P.T.O. is ingeschakeld onder normale voorwaarden (§<br />
5.4.2.), bij draaiende motor.<br />
Het voertuig kan door zijn intrinsieke beveiliging niet meer worden verplaatst.<br />
Getuigenlamp (7) duidt aan dat de pompverwarming in het pompcompartiment aan staat.<br />
5.3.5.4. Beveiliging<br />
De beveiliging van elke stroomverbruiker gebeurt door gekalibreerde smeltzekeringen.<br />
5.3.5.5. Storingen<br />
Het vervangen van smeltzekeringen door zwaardere<br />
exemplaren of van een andere type is verboden.<br />
- Meld elk probleem met een zekering aan Uw onderhoudsdienst zodat zij het voorval kunnen<br />
onderzoeken en herhaling vermijden.<br />
- Wanneer een vervangen zekering herhaaldelijk smelt, duidt dit op een defecte<br />
stroomverbruiker.<br />
- Een uitgevallen zekering wordt verklikt door het niet functioneren van de respectievelijke<br />
getuigenlamp, en door het verklikkerledje op de zekering zelf, van zodra deze kring onder<br />
spanning wordt gezet.<br />
53
5.3.6. SIGNALISATIELICHTEN<br />
5.3.6.1. Beschrijving<br />
5.3.6.2. Bediening<br />
54<br />
* Blauwe flitslichten op het dak :<br />
- aantal: 2<br />
- merk: Hella<br />
- type: KLX / 24 V<br />
- lamp: Xenon gasontladingslamp<br />
* Blauwe flitslichten op radiatorrooster :<br />
- aantal: 2<br />
- merk: Hella<br />
- type: BSX Multi<br />
- lamp: xenon<br />
* Blauwe flitslichten achteraan :<br />
- aantal: 2<br />
- merk: Hella<br />
- type: BSX – Multi<br />
- lampen: Xenon ontladingslamp<br />
* Verkeersgeleidingsbalk :<br />
- Merk: F.S.<br />
- Type: Trafic Advisor LED<br />
- lampen: 8 LED armaturen<br />
* Flitslicht op de lichtmast :<br />
- aantal: 1<br />
- merk: Hella<br />
- type: OMNI / 230 V<br />
- lamp: gloeilamp 35W<br />
(werk alleen in combinatie met de verlichting op de mast).<br />
De bediening van de signalisatielichten gebeurt via het "Interventiedashboard"<br />
beschreven in § 5.3.5.
5.3.6.3. Beveiliging<br />
De signalisatielichten zijn beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 15 A (5).<br />
(§ 5.3.4.)<br />
5.3.6.4. Storingen<br />
- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering op het<br />
interventiedashboard.<br />
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en<br />
hetzelfde vermogen.<br />
5.3.7. 2-TOON HOORN<br />
5.3.7.1. Beschrijving<br />
Merk: Martin Horn<br />
Type: 2097 GM (2 hoorns)<br />
Electro-pneumatische 2-toon hoorn.<br />
Geluidsemissie : - in de cabine: 83 dB (A)<br />
5.3.7.2. Bediening<br />
- buiten: ± 113 dB (A) op 3,5 m<br />
± 107 dB (A) op 7 m<br />
- De bediening van de 2-toon hoorn gebeurt via het interventiedashboard beschreven in §5.3.5<br />
- De 2-toon hoorn werkt alleen wanneer de blauwe flitslichten op staan.<br />
- De groene getuigenlamp verklikt dat de 2-toon aan staat of zal aanslaan zodra de blauwe<br />
55
56<br />
flitslichten zullen aangezet worden. De groene getuigenlamp verklikt de ingeschakelde<br />
stand van de bedieningsschakelaar zodat bijv. ’s nachts niet ongewaarschuwd en "per<br />
ongeluk" de 2-toon aanslaat bij het aanzetten van de flitslichten.<br />
- Eenmaal gestart, zal de 2-toon hoorn steeds een volledige cyclus maken m.a.w. bij het<br />
afzetten valt de 2-toon niet altijd onmiddellijk stil.<br />
- Als de blauwe lichten opstaan en bij het bedienen van de gewone voertuigclaxon zal de<br />
tweetoonhoorn geactiveerd worden en 1 volledige cyclus afwerken.<br />
5.3.7.3. Beveiliging<br />
Gekalibreerde smeltzekering van 15 A (11) (§5.3.4.)<br />
5.3.7.4. Storingen<br />
- Wanneer de 2-toon hoorn niet werkt, controleer de respectievelijke zekering in de kast<br />
“O.I.”.<br />
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en<br />
hetzelfde vermogen.
5.3.8. RADIO / ZENDER-ONTVANGER<br />
De radio-zender/ontvanger eigendom van de klant wordt in het voertuig voorzien, al dan niet<br />
met afstandsbeluistering / bediening in het pompcompartiment.<br />
WAARSCHUWINGEN<br />
1. Gebruik de vuistmicrofoon NOOIT terwijl U rijdt.<br />
2. Gebruik NOOIT uw radio in een omgeving met explosiegevaar. Volg de aanbevelingen<br />
"schakel uw mobiele radio uit" waar aangegeven.<br />
3. Raak de zendantenne NIET aan wanneer de radio aan het zenden<br />
is.<br />
5.3.8.1. Bescherming<br />
De voeding van de zender / ontvanger wordt beschermd door een zekering van 15 A (18) die<br />
zich in de kast "oorsprong interventie-installatie" bevindt. Deze zekering wordt aangeduid<br />
door een overeenkomstig symbool.<br />
5.3.8.2. Storingen<br />
Als de zender/ontvanger niet werkt, dient men de zekering van 15 A (18) na te zien in de kast<br />
"oorsprong interventie-installatie" alsook de omvormer 24V/12V onder de zitbank in de<br />
dubbele cabine (zie onderhoudhandboek §4.6.6.).<br />
Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst van reparatie of preventie.<br />
Vervang een defecte zekering altijd door een exemplaar<br />
van hetzelfde type en van dezelfde sterkte.<br />
57
5.3.9. POMPVERWARMING<br />
5.3.9.1. Beschrijving<br />
58<br />
Merk: Kalori<br />
Type: Zephyr - GR<br />
Vermogen: 5200 Kcal/h<br />
Luchtdebiet: 340 m 3 /h<br />
Warmtewisselaar met elektrische ventilator.<br />
Als warmtebron wordt het koelwater van de voertuigmotor aangewend.<br />
Het koelwater wordt door de waterpomp van de motor door de warmtewisselaar gestuurd.<br />
De elektrische ventilator blaast de afgegeven warmte van de wisselaar in de pompruimte.<br />
Doel<br />
Het doel van de pompverwarming is het vorstvrij houden van de pompruimte en de haspels<br />
gedurende de verplaatsing naar en van de plaats van interventie of gebruik. Eens ter plaatse<br />
zal door het openzetten van de kastruimtes de verwarming ontoereikend zijn om de<br />
vorstbescherming van de hydraulische installatie te waarborgen. Op de plaats van interventie<br />
dient de vorstbescherming essentieel te worden geboden door het voorkomen van stilstand<br />
van water in leidingen, slangen en afsluiters.<br />
5.3.9.2. Bediening<br />
De bediening van de pompverwarming gebeurt via de schakelaar op het<br />
interventiedashboard beschreven in § 5.3.5.<br />
De pompverwarming biedt geen beveiliging tegen vorst wanneer<br />
de voertuigmotor af staat.<br />
5.3.9.3. Beveiliging<br />
De pompverwarming is beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 10 A (14)<br />
(§5.3.4.)<br />
5.3.9.4. Storingen
- Wanneer de pompverwarming niet werkt, controleer de respectievelijke zekering.<br />
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />
hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />
59
5.3.10. KASTVERLICHTING – ROLLUIKCONTROLE<br />
5.3.10.1. Beschrijving<br />
De kastverlichting bestaat uit een kring van schakelaars en verlichtingsarmaturen. Deze<br />
schakelaars worden bediend bij het openen van de rolluiken.<br />
De verlichtingsarmaturen zijn verspreid opgesteld in de verschillende kasten.<br />
Schakelaars<br />
Merk: Elobau – Ziegler<br />
Type: Magneet – 198 – 718<br />
Werking: 1 contact NO<br />
1 contact NG<br />
Verlichtingsarmaturen<br />
Merk: VANASSCHE<br />
Type: TL<br />
Vermogen: 28 W – 24 V<br />
21 W – 24 V<br />
5.3.10.2. Bediening<br />
- De kastverlichting, net als de rolluikgetuigenlamp op het interventiedashboard, worden in<br />
werking gesteld door het openen van een rolluik.<br />
- De kastverlichting zal alleen dan aan gaan wanneer op het interventiedashboard de<br />
overeenstemmende schakelaar (3) met groene getuigenlamp aan staat, of als de schakelaar<br />
van de standverlichting van het voertuig opstaat.<br />
- Wanneer het verlichten van de kasten niet noodzakelijk is of bij stilstaande voertuigmotor,<br />
kan de verlichting worden uitgeschakeld om ontlading van de voertuigbatterijen te<br />
voorkomen.<br />
5.3.10.3. Beveiliging<br />
De werklichten zijn beveiligd d.m.v. gekalibreerde smeltzekering van 10 A (8) (§5.3.4.)<br />
5.3.10.4. Storingen<br />
- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering.<br />
60
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />
hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />
61
5.3.11. WERKLICHTEN (OMGEVINGSVERLICHTING)<br />
5.3.11.1. Beschrijving<br />
Zes TL verlichtingsarmaturen zijn ingebouwd in de dakrand. Hun inclinatie, gecombineerd<br />
met een speciaal ontworpen spreidglas waarborgen een optimale lichtverspreiding.<br />
Merk: Vanassche<br />
Type: TL 36W<br />
Vermogen: 6 x 36 Watt – 24 V<br />
5.3.11.2. Bediening<br />
Bediening vanaf het interventiedashboard.<br />
5.3.11.3. Beveiliging<br />
De werklichten zijn beveiligd door een zekering van 10 A<br />
5.3.11.4. Storingen<br />
- Bij storing, controleer de respectievelijke zekering.<br />
- Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />
hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />
62
5.3.12. CABINEVERLICHTING / TREDEN VERLICHTING<br />
5.3.12.1. Beschrijving<br />
De aanvullende cabineverlichting en de verlichting van de instaptreden is aangesloten op de<br />
stroomkring van de originele cabine.<br />
5.3.12.2. Bediening<br />
- De cabineverlichting en de instaptredenverlichting gaan automatisch<br />
aan bij het openen van één der cabinedeuren.<br />
Er is geen deurcontrole op de cabinedeuren voorzien !<br />
- De cabineverlichting kan aan- of uitgezet worden aan de<br />
verlichtingsarmaturen.<br />
5.3.12.3. Beveiliging<br />
Het circuit wordt door de originele smeltzekering van de cabineverlichting beveiligd.<br />
5.3.12.4. Storingen<br />
Voor het verhelpen van storingen, raadpleeg het handboek van het onderstel.<br />
63
5.3.13. VERKEERSGELEIDINGSBALK<br />
5.3.13.1. Beschrijving<br />
De verkeersgeleidingsbalk is opgebouwd uit 8 oranje pinklichten op rij, de pinklichten zijn<br />
gevormd door LED’s. Het geheel wordt ingebouwd, bovenaan de achterkant van het voertuig<br />
boven het pompcompartiment.<br />
Deze balk gebruiken als waarschuwingsbalk of als verkeersgeleidingsbalk.<br />
64
5.3.13.2. Bediening<br />
De hierboven afgebeelde bedieningskast is in het dashboard ingebouwd.<br />
1: aan/afleggen van de bediendoos<br />
2: bedienknop voor aansluiting van andere lampen dan deze van de verkeersgeleidersbalk<br />
(hier niet in gebruik)<br />
3: LED-aanduiding van de werking van de lampen op de verkeersgeleidersbalk<br />
4: bediening van rechts naar links<br />
5: bediening van links naar rechts<br />
6: bediening van binnen naar buiten toe<br />
7: alternerende werking<br />
4. 8. 6. 7. 5. 3. 2. 1.<br />
F001021<br />
8: snelle of trage bediening en aansluitend of alternerend branden<br />
65
Functietoetsen 4, 5, 6 en 7:<br />
- 1x duwen is aanleggen<br />
- nog 1x duwen is terug afleggen.<br />
Men kan steeds van functie veranderen door de respectievelijke toets te bedienen.<br />
Functietoets 8:<br />
- door 1x te duwen verandert men van aansluitend branden naar alternerend branden.<br />
- door nog 1x te duwen verandert men terug van alternerend branden naar aansluitend<br />
branden.<br />
- door 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van trage naar snelle functie.<br />
- door nog 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van snelle naar trage functie.<br />
Met deze functietoets kan men de 4 respectievelijke functies 4, 5, 6 en 7 van patroon en<br />
snelheid veranderen.<br />
Het gekozen patroon en de gekozen snelheid kan men volgen op de led-aanduiding positie 3.<br />
Iedere led komt overeen met 1 lichtblok van de directionele lichtbalk achteraan.<br />
5.3.13.3. Beveiliging<br />
De verkeersgeleidingsbalk is beveiligd met een smeltzekering (13) van 15 A<br />
5.3.13.4. Storingen<br />
-Wanneer de voeding naar de bediening van de verkeersgeleidingsbalk niet werkt, controleer<br />
de respectievelijke zekering.<br />
-Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor inspectie of preventie.<br />
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde<br />
type en hetzelfde vermogen.<br />
66
5.4. HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />
5.4.1. INLEIDING<br />
De hydraulische installatie is samengesteld uit een gecombineerde pomp voor lage en hoge<br />
druk, een automatisch werkend aanzuigsysteem, een watertank en twee hogedrukhaspels.<br />
Alle onderdelen van deze installatie, die met de verpompte vloeistof in aanraking komen, zijn<br />
uit corrosiebestendige materialen vervaardigd of hebben de nodige beschermende<br />
maatregelen ondergaan.<br />
Hoofdzakelijk aangewende grondstoffen :<br />
* Aluminiumlegering: pomphuis & schoepenwielen<br />
* Roestvrij staal: pompas<br />
* Warm verzinkt staal: persuitlaten en tankvulleiding<br />
* Elektrolytisch verzinkt staal: haspels<br />
* Metaalversterkte rubberslangen: alle verbindingen tussen de pomp,<br />
de tank en de haspels<br />
* Glasvezel versterkt polyester: watertank<br />
Geluidsemissie<br />
Met de pomp in gecombineerd bedrijf wordt een gemiddelde geluidsemissie bekomen van<br />
86,1 dBA.<br />
Persoonsbescherming :<br />
Draag steeds passende gehoorbescherming !<br />
67
68<br />
PRINCIPESCHEMA HYDRAULISCHE INSTALLATIE
5.4.2. OVERZICHT BEDIENINGSFUNCTIES POMP<br />
1. 10. 2. 11. 3. 4.<br />
5. 6. 7. 8. 9.<br />
1. lage drukkraan 7. ontwateringskraan lage druk pomplichaam<br />
2. druk- en peilmeting 8. zwaaiklep<br />
3. pompbedieningsbord 9. ontwaterings- en spoelkraan voedingsfilter<br />
4. bediening schuimtank hoge drukpomp.<br />
5. uitwendige tankvoeding 10. kantelknop voor het bedienen van het<br />
6. ontwateringskraan ladderlaadsysteem<br />
hoge druk pomplichaam 11. Oliepeilstok<br />
69
2.1. peil van schuimtank (kl. B)<br />
2.2. peil van watertank<br />
2.3. hoge druk manometer<br />
2.4. noodstop<br />
2.5. lage druk manometer<br />
2.6. hoge drukkraan haspel links<br />
2.7. mano vacuümmeter<br />
2.8. hoge drukkraan haspel rechts<br />
2.9. getuigenlamp cavitatiebewaking<br />
2.10. bediening ladder laadsysteem<br />
2.11. luidspreker radio Z/O<br />
70<br />
Detail druk- en peilmeting (2)<br />
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.<br />
2.11. 2.10 2.9. 2.6. 2.7. 2.8.
Tankvoeding vanaf<br />
Zieger pomp<br />
Tankvoeding vanaf<br />
hydrant<br />
5.4.3. POMPBEDIENINGSBORD<br />
5.4.3.1. Inleiding<br />
Tankvoeding vanaf de pomp<br />
Vanaf de kast "O.I.= oorsprong interventie installatie" wordt het pompbedieningsbord gevoed.<br />
Het geheel van bedieningsschakelaars, getuigenlampen en toerenteller motor is binnen<br />
handbereik van de pompbedienaar geplaatst en bevindt zich rechts boven de pomp.<br />
71
5.4.3.2. Beschrijving<br />
Het pompbedieningsbord groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen<br />
waarover de pompbedienaar moet kunnen beschikken voor het bedienen van de pomp.<br />
3.7.<br />
3.6.<br />
3.1 Gasgeven<br />
3.2 Startknop voertuigmotor<br />
3.3 In- en uitschakelen PTO (= lage drukpomp)<br />
3.4 In- en uitschakelen hoge drukpomp<br />
3.5 Stillegen voertuigmotor<br />
3.6 Getuigenlamp oliedruk en koelwatertemperatuur voertuigmotor<br />
3.7 Getuigenlamp hoge drukpomp<br />
3.8 Toerenteller voertuigmotor<br />
3.9 Getuigenlamp niet voldaan aan inschakelvoorwaarden<br />
3.10 Getuigenlamp lage drukpomp (= PTO ingeschakeld ; bij draaiende motor)<br />
5.4.3.3. Bediening<br />
* Starten motor (3.2)<br />
Deze druktoets wordt ingedrukt om de motor te starten. Men drukt zolang tot de motor<br />
72<br />
3.8. 3.9.<br />
3.5. 3.4. 3.3. 3.2. 3.1.<br />
3.10.
aanslaat.<br />
Slaat de motor niet binnen enkele seconden aan, dan is aan één of meerdere<br />
startvoorwaarden niet voldaan.<br />
Startvoorwaarden :<br />
- de onderhoudsvoeding (230 V) moet van het voertuig<br />
verwijderd zijn<br />
- de contactsleutel moet op staan<br />
- de versnellingsbak moet in neutraal staan<br />
- de handrem moet opstaan<br />
- de PTO-schakelaar op het pompbedieningsbord moet uitstaan.<br />
- neem de startvoorwaarden vermeld in de originele handleiding van het onderstel<br />
eveneens in acht.<br />
* In- en uitschakelen PTO (3.3)<br />
De PTO wordt onder normale omstandigheden met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door<br />
respectievelijk de schakelaar in- of uit te drukken.<br />
Het oplichten van de groene controlelamp in de schakelaar geeft aan dat de schakelaar 3.3<br />
opstaat.<br />
De PTO zal pas ingeschakeld worden van zodra aan alle inschakelvoorwaarden is voldaan.<br />
Wanneer de PTO effectief is ingeschakeld, zal ook de groene controlelamp 3.10 oplichten.<br />
Schakelvoorwaarden PTO :<br />
- de voertuigmotor moet op leeglooptoerental draaien ( het toerental<br />
mag niet hoger zijn dan 900 tr/m).<br />
- de handrem moet op staan.<br />
- de versnellingsbak moet in neutraal staan.<br />
Als niet aan alle schakelvoorwaarden is voldaan, zal de PTO<br />
niet inschakelelen en zal de rode controlelamp 3.9 oplichten<br />
om u hiervoor te waarschuwen.<br />
Vóór het verlaten van de cabine, de handrem opzetten<br />
en de versnellingsbak in neutraal schakelen.<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
73
- Bij ingeschakelde PTO is het motorkoppel begrensd<br />
op 600 Nm.<br />
- Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever<br />
achteraan niet.<br />
- Van zodra de PTO is geschakeld werkt de gasgever in<br />
de cabine niet.<br />
- Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogde toeren, komt<br />
de motor automatisch terug op traagloop.<br />
- Bij ingeschakelde PTO is het motortoerental automatisch<br />
begrensd op ca. 2200 t/min.<br />
* In- en uitschakelen hoge drukpomp (3.4)<br />
De hoge drukpomp wordt met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door respectievelijk de<br />
schakelaar in- of uit te drukken.<br />
Het oplichten van de oranje controlelamp in de schakelaar 3.4. geeft aan dat de schakelaar is<br />
ingedrukt.<br />
De hoge drukpomp wordt pas ingeschakeld van zodra aan alle inschakel- voorwaarden is<br />
voldaan.<br />
Pas als de hogedrukpomp effectief draait, zal ook de oranje controlelamp 3.7 oplichten.<br />
Schakelvoorwaarden hoge druk :<br />
- de voertuigmotor moet draaien<br />
- de PTO moet ingeschakeld zijn + het motortoerental<br />
mag niet hoger zijn dan 1650 tr/min.<br />
- Bij ingeschakelde hogedrukpomp is het motortoerental begrensd<br />
op ca. 2000 tr/min.<br />
- Voorkom drukstoten en ongevallen met verraste<br />
lansiers. Schakel de hoge druk in bij een toerental<br />
lager dan 1650 tr/min.<br />
- Maximum inschakeltoerental hogedrukpomp is 1650 tr/min<br />
Schakelt men de hogedrukpomp in bij een motortoerental dat hoger is dan 2000tr/min., dan<br />
zal de electronische motorsturing automatisch het motortoerental op 2000 tr/min. brengen.<br />
(= begrenzing HD). Niettenmin dient de pompbedienaar nog manueel gas te minderen tot ca.<br />
1650tr/min. (= inschakelvoorwaarden HD) vooraleer de hogedrukpomp effectief zal<br />
inschakelen. Nu mag er terug gas bijgegegeven worden tot de gewenste druk bereikt wordt.<br />
* Stilleggen motor (3.5)<br />
Druk deze duwknop zolang in tot de voertuigmotor stilvalt.<br />
74<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels
Onder normale omstandigheden dient eerst de motor op leeglooptoerental<br />
gebracht en de PTO uitgeschakeld te worden.<br />
- Onachtzaam stilleggen van de voertuigmotor met nog<br />
ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental<br />
kan ernstige schade of letsels met zich meebrengen.<br />
- Alvorens de motor te kunnen herstarten, dient de PTO en de HDpomp<br />
terug uitgeschakeld te worden. Dit geldt tevens na het uitvoeren van een<br />
eventuele "noodstop" met ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental.<br />
* Getuigenlamp rood : oliedruk en koelwatertemperatuur motor (3.6)<br />
Het oplichten van deze lamp geeft een te hoge koelwatertemperatuur<br />
(> 98°C) en/of een te lage oliedruk (< 0,5 bar) van de voertuigmotor aan.<br />
Indien deze lamp oplicht, leg onmiddellijk de motor<br />
stil. De motor mag niet worden herstart tot zolang aan<br />
het euvel niet werd verholpen!<br />
* Getuigenlamp oranje : hoge drukpomp ingeschakeld (3.7)<br />
Deze getuigenlamp duidt aan dat de hoge drukpomp effectief is ingeschakeld.<br />
* Getuigenlamp rood : inschakelvoorwaarden PTO (3.9)<br />
Deze getuigenlamp geeft aan dat er vóór of bij het inschakelen van de PTO aan één of<br />
meerdere inschakelvoorwaarden niet is voldaan.<br />
Als deze lamp oplicht, onmiddellijk de PTO-bedienknop<br />
uitschakelen en de schakelvoorwaarden nazien.<br />
Zolang deze lamp aan is, kan de PTO niet ingeschakeld worden.<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
75
* Getuigenlamp groen : inschakeling PTO (3.10)<br />
Deze getuigenlamp duidt aan dat de PTO effectief ingeschakeld is en aan alle<br />
schakelvoorwaarden is voldaan. Met het inschakelen van PTO is steeds meteen de drukpomp<br />
ingeschakeld.<br />
* Toerenteller motor (3.8)<br />
Deze geeft het toerental van de voertuigmotor aan, van zodra de motor draait.<br />
Het in- en uitschakelen van de pomp(en) bij verhoogd<br />
toerental kan letsels voor de lansiers met zich<br />
meebrengen.<br />
* Gasgever (3.1)<br />
Door de schakelaar in uurwijzerzin te verdraaien wordt gas bijgegeven.<br />
Door de schakelaar met impulsen tegen uurwijzerzin te verdraaien wordt gas geminderd.<br />
- rechts puls geven met gasgever: toerental wordt met stappen van 10t/min. puls verhoogd.( =<br />
progressief gasgeven)<br />
- rechts draaien gasgever en aanhouden : toerental motor wordt snel verhoogd met 300 t/min.<br />
per seconde (= snel gas geven)<br />
- links puls geven met gasgever: toerental motor wordt met stappen van 10t/min./puls<br />
verlaagd (= progressief gas minderen)<br />
- links draaien gasgever: toerental motor wordt snel verlaagd met 300t/min. per seconde (=<br />
snel gas minderen)<br />
Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever (3.1) niet.<br />
Van zodra de PTO is ingeschakeld, werkt de gasgever in<br />
de cabine niet.<br />
Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogd motortoerental,<br />
komt de motor automatisch op leeglooptoerental.<br />
5.4.3.4. Beveiliging<br />
De elektrische beveiliging van het pompbedieningsbord gebeurt door de zekering TV (10A)<br />
in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (zie § 5.3.4.).<br />
*De motorstarter is beveiligd tegen dubbel starten (de werking van de starter, wanneer de<br />
motor reeds draait, is dus uitgesloten).<br />
76<br />
i<br />
VEILIGHEID
*Het maximum inschakeltoerental van de PTO is in het vast geheugen van de<br />
versnellingselektronica ingegeven. De PTO kan niet worden ingeschakeld als het toerental<br />
hoger dan 900 tr/min. is.<br />
*Het maximum toerental van de hoge drukpomp is vast ingesteld op de elektronische<br />
regeleenheid van de motor.<br />
Onachtzaam in- / of uitschakelen van de hoge drukpomp<br />
kan leiden tot hevige drukstoten die meegevoerd kunnen<br />
worden tot aan de straalpijp.<br />
Het is verboden om deze afstelling te wijzigen.<br />
5.4.3.5. Storingen<br />
Storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
(1) De startmotor werkt niet Er is niet voldaan aan alle startvoorwaarden:<br />
controleer deze volgens 5.4.3.3. (2)<br />
(2) De PTO kan niet worden<br />
ingeschakeld<br />
(3) De hogedrukpomp kan niet<br />
worden ingeschakeld<br />
(4) De motor kan niet worden<br />
stilgelegd<br />
Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer<br />
deze volgens 5.4.3.3. (3)<br />
of<br />
Er is een defect opgetreden in het schakelcircuit.<br />
Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer<br />
deze volgens 5.4.3.3. (4)<br />
Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen,<br />
dient U onmiddellijk contact op te nemen met onze dienst na verkoop.<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
De zekering “TV” in de “kast O.I. oorsprong interventie<br />
installatie” is defect. Vervang de zekering door een<br />
identiek exemplaar van 10A.<br />
77
78<br />
POMP FPN 10/2000 – 40/250<br />
1. scharnierklep 18. versnellingskast<br />
2. glijlager 19. dichtingsbus<br />
3. schoepenwiel LD-pomp 20. glijlager<br />
4. pompdeksel 21. HD-schoepenwielen - 3<br />
5. aftapkraantje LD-pomp 22. LD-persuitgang<br />
6. pomphuis 23. HD-persuitgang<br />
7. dichtingsbus 24. aansluiting HD-overdrukventiel<br />
8. hoofdas 25. voedingsleiding HD-pomp<br />
9. aanzuigkanaal TROKOMAT 26. tankvulkraan<br />
10. aandrijving TROKOMAT 27. voedingskraan HD-pomp<br />
11. zuiger TROKOMAT 28. HD-perskraan<br />
12. drukveer 29. HD-manometer<br />
13. spuileiding TROKOMAT 30. LD-ventielkranen<br />
14. cilinderkop TROKOMAT 31. LD-manometer<br />
15. elektromagneetkoppeling HD-pomp 32. mano-vacuümmeter<br />
16. aansluiting aftakas 33. smeernippel<br />
17. aftapkraantje HD-pomp 34. slakkenhuis LD-pomp<br />
F0010028
5.4.4. LAGE DRUKPOMP<br />
5.4.4.1. Beschrijving<br />
Lage drukpomp: FPN 10/2000 - 1HL<br />
Nominaal debiet bij nominale aanzuighoogte: 2000 l/min. bij 3 m<br />
Nominale druk bij nominaal motorregime: 10 bar bij 1800 tr/min.<br />
Maximum debiet: 2500 l/min. bij 10 bar op<br />
3 m aanzuighoogte<br />
Maximum sluitdruk: 14 bar bij 3 m<br />
aanzuighoogte<br />
De LD-pomp is een ééntraps-centrifugaalpomp.<br />
De pompas wordt gedragen door twee kogellagers in oliebad en het asseneinde rust verder nog<br />
in een glijlager op het pompdeksel. Een direct aangebouwde reductiekast met omkeerrichting<br />
zorgt voor de gepaste overbrengingsverhouding.<br />
De constructie van de pomp laat een absoluut zeker bedrijf toe bij een helling gaande tot 15°<br />
in alle richtingen.<br />
De afdichting van de as gebeurt bij middel van een reeks radiaaldichtringen in een<br />
gemakkelijk te vervangen dichtingsbus.<br />
Alle functies nodig om op een veilige manier te werken met de pomp zijn binnen handbereik<br />
van de pompbedienaar geplaatst.<br />
De centrale zuigingang is voorzien van een genormeerd koppelstuk type AR 110 met<br />
stopkoppelstuk. Een zuigzeef met mazen van ca. 1 X 1 cm beschermt de pomp tegen<br />
indringen van vreemde voorwerpen.<br />
De handbediende progressief werkende 2-delige scharnierklep "Zuigbedrijf – Tankbedrijf"<br />
biedt de keuzemogelijkheid voor de pompvoeding. Afleggen van de zuig- of voedingsleiding<br />
kan hierdoor tijdens "tankbedrijf" gebeuren.<br />
Deze zwaaiklep is samengesteld uit een handwielaangedreven worm- en<br />
wormwieloverbrenging die een verticale as aandrijft, met daarop een vastgemonteerde klep<br />
en een los scharnierende terugslagklep.<br />
79
Op het handwiel is de draairichting (1 + 2) aangegeven om van tank- naar zuigbedrijf over te<br />
schakelen en vice versa.<br />
Onder het handwiel kan men steeds de effectieve stand (5) + (3) en (4) van de vastbewegende<br />
klep aflezen.<br />
80<br />
2. 1.<br />
F0010027<br />
F0010029<br />
5.<br />
4.<br />
3.<br />
1.draairichting voor zuig/<br />
voedingsbedrijf (naar rechts)<br />
2.draairichting voor tankbedrijf<br />
(naar links)<br />
3.positie zuig/voedingsbedrijf<br />
4.positie tankbedrijf<br />
5.aanduiding beweging zwaaiklep<br />
Tankzijde afgesloten door zwaaiklep Zuig- en voedingsbedrijf<br />
Zuig- en voedingsbedrijf is open<br />
F0010032
F0010031<br />
Tankzijde is volledig open. Tankbedrijf<br />
Zuig/voedingszijde is volledig afgesloten.<br />
Overschakelen van tank naar<br />
voedings-of zuigbedrijf.<br />
Van zodra er een inkomende<br />
voedingsdruk is langs de<br />
zuigzijde, sluit de terugslapklep<br />
automatisch de tankzijde af.<br />
Losbewegende terugslagklep<br />
Vaste klep bediend door<br />
wormwielaandrijving<br />
F0010030<br />
F0010038<br />
Inkomende voedingsdruk<br />
81
82<br />
Zwaaiklep halverwege zetten ingevolge<br />
gebrekkige watertoevoer.<br />
Bufferbedrijf<br />
F0010077<br />
Bufferbedrijf<br />
In geval er een watertekort heerst via<br />
de voedingszijde, zal de terugslagklep<br />
zich automatisch openen waardoor de<br />
watertank als buffer gebruikt wordt.<br />
Van zodra er terug voldoende<br />
voedingsdruk aanwezig is, zal deze<br />
ervoor zorgen dat de terugslagkep zich<br />
automatisch sluit.<br />
Terugslapklep opent zich automatisch<br />
van zodra de voedingsdruk laag<br />
genoeg is. (enkel met de zwaaiklep in<br />
stand “bufferbedrijf”)<br />
F0010043
Met de vastbewegende klep wordt de zuigkant van de pomp afgesloten.<br />
De terugslagklep sluit, bij een inkomende druk, de tankzijde automatisch af. Bij<br />
ontoereikende watertoevoer kan de vaste klep halfweg tussen tank- en zuigbedrijf worden<br />
geplaatst. Hierdoor zal de terugslagklep automatisch gaan bepalen wanneer de watertank als<br />
tijdelijke buffer wordt aangewend.<br />
Er kan altijd worden overgeschakeld van tank- naar zuigbedrijf en omgekeerd zonder de pomp<br />
(LD en/of HD) te moeten uitschakelen.<br />
Op de perscollector van de pomp zijn volgende afnamepunten voorzien :<br />
* 4 progressief bedienbare stempelkranen. De respectievelijke perscollectoren van deze<br />
zijn op het uiteinde voorzien van een een koppeling met deksel DSP 70 met een<br />
purgeeropening (onder de grendel)<br />
De stempelkranen zijn zelfsluitend in het geval de pomp op onderdruk wordt gebracht.<br />
* Een kogelkraan die toelaat de watertank bij te vullen via de pomp of een koelcircuit via<br />
de watertank tot stand te brengen.<br />
* Een voedingsleiding voor de hogedrukpomp. Ter beveiliging van de enge kanalen van<br />
de HD-pomp, tegen indringen van vreemde voorwerpen is deze leiding voorzien van<br />
een gemakkelijk te vervangen filter. Spoeling van deze filter is mogelijk met een<br />
opgebouwd purgeerkraantje, waarlangs deeltjes tot 5 mm kunnen afgevoerd worden.<br />
De manometer voor het aflezen van de aanzuig- of voedingsdruk en de persdruk zijn centraal<br />
op het bedieningsbord opgesteld, alsook het identificatieplaatje van de pomp.<br />
Onderaan het pomplichaam is een purgeerkraan gemonteerd, waarmee de pomp volledig kan<br />
ontwaterd worden.<br />
De drukinstelling van de pomp gebeurt door het progressief gas bijgeven of gas verminderen<br />
met de handgasgever.<br />
Progressief gas bijgeven = handgasknop in uurwijzerzin verdraaien.<br />
Progressief gas minderen = handgasknop tegen uurwijzerzin verdraaien.<br />
83
5.4.4.2. Bediening : aanvatten van de pompwerking op tankbedrijf<br />
1. Werking op de watertank<br />
Men vat de interventie aan op de tankvoorraad, terwijl men de voedingsleiding of de<br />
zuigslangen aflegt :<br />
- verdraai hiervoor de zwaaiklep (8) volledig op tankbedrijf en schakel de PTO in.<br />
84<br />
(respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.)<br />
- open de vereiste persuitgangen (1)<br />
- stel de gewenste druk (2.1) in met de gasgever (3.1)<br />
Bij relatief kleine debietafname kan men desgewenst op tankbedrijf blijven werken en de tank<br />
continu blijven bijvullen via de rechtstreekse tankvulling DSP 70. (5)<br />
Bij grotere debietafname moet men de pomp rechtstreeks voeden via de zuigingang.<br />
Laat de pomp zo weinig mogelijk draaien zonder water af te nemen. Het water in de pomp<br />
zal snel warm worden waardoor overdruk, stoom en onherroepelijke schade kan ontstaan.<br />
Wanneer geen debiet afgenomen wordt, neem gas terug en open een weinig de tankvulkraan<br />
of een vrije persuitlaat om voldoende koeling te verzekeren.<br />
Een pomp op hoge toeren zal zeer snel warm lopen met zelfs<br />
stoomvorming en zware schade tot gevolg wanneer geen<br />
debiet wordt afgenomen.<br />
Open de tankvulkraan voor de koeling niet volledig,<br />
U verliest hierbij aanzienlijk aan debiet (tot 1000 l/min.<br />
bij 7 bar)<br />
2. Werken op zuigbedrijf<br />
- Plaats ondertussen de zuigslangen en de zuigkorf op de zuigingang en in het water.<br />
- Draai de gasgever (3.1) terug tot max. 1500 tr/min. motor (indien nodig).<br />
- Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf".
De zwaaiklep is zeer licht bedienbaar : te hard dicht- of<br />
opendraaien leidt tot beschadigingen en/of vroegtijdige<br />
slijtage.<br />
- Daalt de persdruk niet onder de 1,5 bar, open dan kortstondig de tankvullingskraan.<br />
- De aanzuigpompen treden in werking (zie § 5.4.5).<br />
- Geef volgens noodzaak gas (3.1) bij om het aanzuigen te versnellen.<br />
Respecteer het maximum aanzuigtoerental van<br />
1500 tr/min. motor.<br />
- Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1)<br />
terug instellen.<br />
- De manometer (2.3) geeft de aanzuigdruk weer.<br />
Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp :<br />
minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />
Respecteer een max. persdruk van 15 bar.<br />
Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder<br />
druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien<br />
via de purgeeropening in het deksel. Pas als de persuitlaat<br />
drukloos is mag het deksel worden afgenomen.<br />
Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas<br />
bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit, indien deze optie<br />
voorzien is.<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
85
Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien<br />
in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />
3. Werken op voedingsbedrijf (via hydrant, relaispomp, e.d...)<br />
- Plaats het broekstuk en de voedingsslangen op de zuigingang van<br />
de pomp.<br />
- Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf".<br />
- Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1)<br />
terug instellen.<br />
- De manometer (2.3) geeft de voedingsdruk aan.<br />
Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp :<br />
minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />
Respecteer een max. persdruk van 15 bar.<br />
Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder<br />
druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien<br />
via de purgeeropening in het deksel. Pas als de<br />
persuitlaat drukloos is mag het deksel worden afgenomen.<br />
Respecteer een maximum voedingsdruk van 12 bar :<br />
voornamelijk tijdens de bediening van de zwaaiklep<br />
kunnen drukstoten verder gevoerd worden door de<br />
pomp en de persslangen tot aan de straalpijp.<br />
86<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels
Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas<br />
bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit (§ 5.4.5).<br />
5.4.4.3. Bediening : aanvatten van de pompwerking op zuig- of voedingsbedrijf<br />
De interventie wordt direct op zuig- of voedingsbedrijf aangevat.<br />
De werkwijze is in beide geval identiek als hiervoor beschreven (§ 5.4.3.3.) met als enig<br />
wezenlijk verschil dat de zwaaiklep als tussenstap niet wordt verdraaid op tankbedrijf.<br />
Alle richtlijnen, zoals hiervoor beschreven (§ 5.4.3.2 en 3), voor correct gebruik en veiligheid,<br />
zijn van toepassing.<br />
5.4.4.4. Bediening : beëindigen van de pompwerking<br />
Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht :<br />
- minder gas tot leegloop toerental<br />
- schakel de PTO uit (3.3)<br />
- sluit alle perskranen (1)<br />
- zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf"<br />
- ontwater het pomplichaam en de persuitlaten<br />
Belangrijke info :<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Om waterverlies te vermijden via de Trokomatten, bij niet geschakelde pomp en met de<br />
zwaaiklep op "zuigbedrijf" (= Tank dicht !) is het aan te raden steeds het lage druk<br />
pomplichaam volledig te ontwateren alvorens het voertuig te stallen.<br />
Door het onvermijdelijk wegsijpelen van het pompwater krijgt men anders de valse indruk dat<br />
de tank niet goed is afgesloten met behulp van de zwaaiklep.<br />
Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen<br />
of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de<br />
conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht<br />
worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.<br />
87
Ontwater altijd de pomp en haar hydraulische leidingen<br />
na gebruik. Gevaar voor schade bij vriesweer.<br />
Het geluidsniveau bij de pomp bedraagt 86,1 dB(A)<br />
5.4.4.5. Beveiliging<br />
* Zolang niet aan alle inschakelvoorwaarden van de PTO is voldaan, kan deze niet worden<br />
ingeschakeld (zie § 5.4.3.3.)<br />
* Zolang de PTO is ingeschakeld is het motortoerental begrensd op 2200 tr/min.<br />
* automatische drukbegrenzing<br />
* temperatuurbewaking<br />
* cavitatiebewaking<br />
Van zodra de PTO is ingeschakeld, is het verboden om<br />
in de cabine :<br />
- de handrem af te zetten<br />
- een versnelling te selecteren<br />
* De zuigingang en de persuitlaten zijn onder een hellingshoek van 10°<br />
naar beneden geplaatst. Hierdoor verkleint de kans op lichamelijk letsel in geval van<br />
koppelings- of slangenbreuk.<br />
Controleer steeds de goede plaatsing, aansluiting en<br />
vergrendeling van voedings- en persslangen en andere<br />
hydraulische armaturen.<br />
* De handgasgever moet onder normale omstandigheden progressief bediend worden.<br />
88<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels
Bij het te snel gas geven kunnen grote drukstoten<br />
ontstaan : geef enkel progressief gas bij.<br />
5.4.4.6. Storingen<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
Er wordt niet aangezogen bij<br />
draaiende pomp.<br />
De gewenste persdruk wordt niet<br />
bekomen of is onregelmatig (de<br />
pomp levert geen, onvoldoende<br />
of onregelmatig water).<br />
De persdruk neemt bruusk af,<br />
terwijl de zuigdruk fors<br />
toeneemt.<br />
Na kortstondige stilstand levert<br />
de pomp geenwater meer.<br />
- De persdruk is nog >= 1,5 bar : ontlast de persdruk.<br />
- De zuigklep, de persafsluiters of de purgeerkranen<br />
staan open : sluit deze.<br />
- De zuigklep staat niet in positie “aanzuigen”.<br />
- De tankvulkraan staat open en de tank is leeg ! Sluit<br />
ze.<br />
- Het pomphuis of de zuigleidingen vertonen een lek :<br />
spoor dit op en herstel zo snel mogelijk.<br />
- De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding<br />
verlengen of pomp dichter bij het water opstellen.<br />
- De pomp caviteert (= knetterend geluid) : gas<br />
terugnemen en debiet aan de straalpijpen<br />
verminderen.<br />
- De tankvulkraan staat open : sluit ze.<br />
- De zuigkorf en/of zuigzeef in de zuigingang zijn<br />
verstopt : reinig deze.<br />
- De voetklep in de zuigkorf zit vast : maak de voetklep<br />
vrij.<br />
- De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding<br />
verlengen of pomp dichter bij het water opstellen<br />
- Er is een slangenbreuk opgetreden : vervang<br />
onmiddellijk de defecte slang.<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
- De waterkolom is afgebroken als gevolg van een<br />
defecte voetklep : zuig opnieuw aan en herstel na de<br />
interventie de voetklep.<br />
Tijdelijk stotterende waterstraal. - Luchtresten uit zuigleidingen en pomphuis worden<br />
meegevoerd met het bluswater : ingrijpen niet nodig,<br />
het verschijnsel houdt vanzelf op.<br />
89
Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen, laat<br />
dan uw onderhoudspersoneel de nodige herstellingen doen of<br />
contacteer onze dienst na verkoop.<br />
90
5.4.5. HOGE DRUKPOMP<br />
5.4.5.1. Beschrijving<br />
Hoge drukpomp: FPH 40/250<br />
Nominaal debiet bij nominale druk: 250 l/min. bij 40 bar<br />
Maximum debiet: 290 l/min. bij 40 ba<br />
Maximum sluitdruk: 48 bar<br />
De HD-pomp is een drietraps-centrifugaalpomp.<br />
De pompas rust langs de zuigzijde in een paar kogellagers en in een glijlager langs de<br />
perskant. Afdichting gebeurt bij middel van een reeks onderhoudsvrije, duurzaam gesmeerde<br />
radiaaldichtringen in een gemakkelijk te vervangen dichtingsbus.<br />
De aandrijving geschiedt bij middel van een degelijke, sleepringloze elektromagneetlamellen-koppeling<br />
op de hoofdas van de lage druk, via een stel schuine tandwielen uit<br />
chroom-mangaanstaal in oliebad.<br />
De twee persuitgangen worden elk afzonderlijk met een kogelkraan bediend. Een drukcontact<br />
gaat bij het bereiken van 48 bar het motortoerental beperken zodat de 48 bar niet kan<br />
overschreden worden.<br />
Om oververhitting van de HD-pomp te voorkomen, is de persuitgang van deze met de<br />
zuigingang van de LD-pomp verbonden. Zo ontstaat een aanhoudende doorstroming van<br />
koelwater, op voorwaarde dat er op de lage drukzijde steeds voldoende gedebiteerd wordt.<br />
Het hogedruk lichaam is tevens voorzien van een ontwateringskraan.<br />
Neem dezelfde koelingsmaatregelen zoals voorgeschreven<br />
bij de lagedrukpomp.<br />
91
5.4.5.2. Bediening : aanvatten pompwerking HD of HD+LD<br />
De hoge drukpomp staat in serie met de lagedrukpomp en mag alleen werken met de voeding<br />
van deze :<br />
- schakel de HD-pomp in (respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.)<br />
- open de vereiste LD-persuitgangen (1) en/of de vereiste HD-persuitgangen<br />
- stel de gewenste druk in met de gasgever (3.1).<br />
Voor het terug inschakelen van de HD pomp, dient men het motortoerental terug te verlagen,<br />
tot maximum ca. 1650t/min.<br />
De hogedrukpomp is op elk toerental lager dan 1650 t/min inschakelbaar.<br />
Opgelet voor warmlopen van de pomp :<br />
minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />
Respecteer een max. persdruk van 15 bar op de lagedrukpomp.<br />
Tijdens het opzuigen van water is het<br />
aangewezen de HD-uitgangen af te sluiten : vergewis<br />
U ervan dat U de HD-straalpijpbedienaar niet in een<br />
gevaarlijke situatie brengt.<br />
Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien<br />
in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />
92<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels
5.4.5.3. Bediening : beëindigen van de pompwerking HD of HD+LD<br />
Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht :<br />
- minder gas tot leegloop toerental<br />
- schakel de hogedrukpomp en de PTO uit<br />
- sluit alle persuitgangen (1), (2.2) en (2.7) en de tankvulkraan<br />
- zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf"<br />
- ontwater het LD- en HD-pomplichaam en de persuitlaten<br />
Belangrijke info :<br />
Sluit de tank af en ontwater het pomplichaam volledig alvorens het voertuig te stallen. Zo<br />
voorkomt men ongewenst waterverlies in de stelplaats.<br />
Door het wegsijpelen van het pompwater via de Trokomat-aanzuigpompen ontstaat anders de<br />
valse indruk dat de tank niet goed is afgesloten.<br />
Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen<br />
of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de<br />
conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht<br />
worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.<br />
Ontwater bij vriesweer altijd de lage- en hogedrukpomp<br />
en al haar hydraulische leidingen : risico op vorstschade.<br />
5.4.5.4. Beveiliging<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
* Zolang niet aan de inschakelvoorwaarden van de HD-pomp voldaan is (§ 5.4.3.3.), kan deze<br />
niet worden ingeschakeld.<br />
* Een gekalibreerde koelleiding zorgt steeds voor voldoende koeling van de HD-pomp, voor<br />
zover er afname is op de LD-pomp.<br />
93
Laat de LD-pomp niet in gesloten circuit draaien als er op<br />
de hogedruk geen afname is : gevaar voor warmlopen<br />
van de pomp(en).<br />
* Er is een automatische drukbegrenzing<br />
* Met ingeschakelde hoge drukpomp is het motorregime beperkt tot 2000 tr/min.<br />
Achteloos schakelen van de hoge drukpomp bij verhoogde<br />
toeren kan drukstoten met zich meebrengen.<br />
* temperatuurbewaking<br />
Een automatische temperatuurbewaking, afgesteld op 45°C zorgt ervoor dat, wanneer de<br />
temperatuur van het water in de hoge druk pomp 45°C overstijgt, automatisch een<br />
lozingsventiel geopend wordt.<br />
Het lozingsventiel loost het warme water onder het voertuig, waardoor vers, koel water in de<br />
pomp instroomt (uit de watertank, of via de externe voeding) en de temperatuur terug daalt.<br />
Het lozingsventiel sluit automatisch bij het dalen van de watertemperatuur onder 38°C.<br />
* cavitatiebewaking<br />
Een automatische cavitatiebewaking met acoustisch signaal en rode getuigenlamp (2.9) geven<br />
de cavitatie van de pomp aan.<br />
Minder onmiddellijk gas of sluit een aantal persuitlaten om uit de gevarenzone te geraken.<br />
Bij cavitatie wordt binnen de kleinste tijdspanne ernstige schade<br />
toegebracht aan de pomp en haar dichtingen.<br />
Neem onmiddellijk passende maatregelen!<br />
94<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Gevaar voor<br />
schade
5.4.5.5. Storingen<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De gewenste persdruk wordt niet<br />
bereikt of is onregelmatig (de<br />
HD-pomp levert geen of<br />
onvoldoende water)<br />
Kunnen de voorgestelde oplossingen het euvel<br />
niet verhelpen, neem dan contact op met onze<br />
dienst na verkoop.<br />
- De HD-pomp is niet ingeschakeld : schakel deze in.<br />
- De voedingsfilter van de HD-pomp is verstopt :<br />
probeer het vuil weg te spoelen door de purgeerkraan<br />
open te zetten. Indien geen resultaat, vervang de filter.<br />
95
5.4.6. AANZUIGSYSTEEM<br />
Type: Trokomat<br />
Aantal: 2<br />
Aanzuigtijd: 30 sec. bij 7,5 m aanzuighoogte<br />
Inschakeldruk: 1,5 bar<br />
5.4.6.1. Inleiding<br />
De Ziegler Trokomat is een moderne ontluchtingspomp met niet gesmeerde zuigers, die het<br />
ontluchten volautomatisch uitvoert en zo de werking van de pomp aanzienlijk vereenvoudigt.<br />
De Trokomat zuigt droog aan d.w.z. zonder hulpmiddelen als bijv. water of olie. Hij wordt<br />
hydraulisch door het pompwater geschakeld en behoeft geen hulpaandrijving.<br />
5.4.6.2. Beschrijving<br />
Aan de drijfwerkkast resp. aan het pomphuis van de lagedrukpomp zijn aan beide kanten de<br />
lagerflenzen en de cilinderkoppen bevestigd. Daarin beweegt telkens de zuiger heen en weer.<br />
Deze zuiger wordt aangedreven door een excenter, op de lagedruk pompas gemonteerd.<br />
De persdruk moet lager dan 1,5 bar zijn om de ontluchtingspompen automatisch te laten<br />
inschakelen.<br />
Om het optimaal vermogen te bereiken moeten de volgende principes in acht genomen<br />
96<br />
1. Lichaam<br />
2. Lagerflens<br />
3. Zuiger<br />
4. Veer<br />
5. Cilinderkop<br />
F001033
worden:<br />
• Om bij het zuigen een grotere geodetische zuighoogte te vermijden, de <strong>autopomp</strong> zo dicht<br />
mogelijk aan de plaats waar het water genomen wordt en stabiel opstellen.<br />
• Het oppervlak van de zuigkorf moet op zijn minst 30 cm onder het wateroppervlak liggen.<br />
• De schuine stand van de zuigkorf moet steiler dan 30° zijn, opdat de terugslagklep vanzelf<br />
zou sluiten.<br />
• Bij het opstellen van de pomp dient erop gelet, dat bij in het water brengen van de<br />
zuigleiding, geen "luchtzak" ontstaat in de zuigleiding. Deze zou het aanzuigen op zijn<br />
minst bemoeilijken, zo niet onmogelijk maken.<br />
F001034<br />
97
5.4.6.3. Werking<br />
* Ontluchten (persdruk lager dan 1,5 bar)<br />
De zuigers (7) worden door het roteren van de met het pompas verbonden excenter (8) op en<br />
neer bewogen.<br />
De lucht uit de pomp en uit de zuigleiding wordt over de aanzuigkanalen door de beweging<br />
van de zuiger naar buiten gezogen.<br />
De lucht stroomt aan de inlaatmembranen (5), die open gaan, voorbij in de cilinderinhoud.<br />
De veren (1) en de luchtdruk van buiten drukken de zuigers (7) weer terug.<br />
De zuigers (7) drukken de lucht in de cilinderinhoud tezamen. De samengeperste lucht sluit<br />
de inlaatmembranen (5) en stroomt door de gaten in de zuigers aan de uitlaatmembranen (2),<br />
die zich openen, voorbij naar buiten door de uitstootleidingen.<br />
Deze afloop wordt zolang automatisch herhaald tot de pomp en de zuigleiding luchtledig zijn<br />
en het water in de pompruimte binnenvloeit.<br />
Dan begint het pompen van het water door de centrifugaalpomp.<br />
98<br />
Uitstootslag<br />
1. Drukveer 5. Inlaatmembraan<br />
2. Uitlaatmembraan 6. Lekwatergat<br />
3. Lagerflens 7. Zuiger<br />
4. Cilinderkap 8. Excenter<br />
F001035<br />
Aanzuigslag
* Ruststelling tijdens het pompen (Persdruk > 2 bar!)<br />
1. Drukveer 6. Lekwatergat<br />
2. Uitlaatmembraan 7. Zuiger<br />
3. Lagerflens 8. Aanzuigkanaal<br />
4. Cilinderkap 9. Excenter<br />
5. Inlaatmembraan<br />
Zodra het pompen van het water begonnen is, dringt het water door de aanzuigkanalen in de<br />
Trokomat en stroomt aan de inlaatmembranen (5), die zich openen, voorbij.<br />
Het instromende water heft de zuigers (7) van de excenter af, omdat de waterdruk aan de<br />
binnenkant van de zuigers groter is dan de druk aan de buitenkant.<br />
De zuigers (7) worden naar buiten gedrukt tot de uitlaatmembranen (2) aan de<br />
afdichtingsvlakken van de cilinderkappen (4) aanliggen, die de zuigergaten afdichten.<br />
Het excenter (9) op de pompas draait nu onbelast, zonder in aanraking met de zuigerstangen<br />
te komen. Zo wordt een nutteloos meelopen van de Trokomat Plus vermeden.<br />
* Het pompen wordt onderbroken<br />
F001036<br />
Als het pompen van het water om de één of andere reden onderbroken wordt, wordt op de<br />
zuigers (7) geen druk meer uitgeoefend.<br />
De drukveren (1) drukken nu de zuigers (7) weer terug op het excenter (9), het aanzuigen<br />
begint automatisch weer van voor af aan.<br />
99
5.4.6.4. Storingen<br />
Als de voorgestelde oplossingen het euvel niet<br />
verhelpen, neem contact met onze dienst na verkoop.<br />
5.4.7. WATERTANK<br />
Inhoud: 2500 liter.<br />
Materiaal: glasvezel versterkt polyester<br />
Vuldruk: max. 12 bar<br />
5.4.7.1. Beschrijving<br />
De watertank is centraal opgesteld op het geraamte van het voertuig. Alle raakvlakken met<br />
het draagraam zijn beschermd met een rubberprofiel om doorwrijven van de tank te<br />
voorkomen. De tank wordt vastgesjord met behulp van 2 spanriemen.<br />
Binnenin de tank zijn tussenschotten geplaatst. Deze zijn deels verwijderbaar.<br />
Volgende inrichtingen zijn voorzien op de tank :<br />
-Mangat Ø 450, afgesloten met een waterdicht deksel, voorzien van een luchtinlaatklep.<br />
- Voedingsleiding naar de pomp, Ø 100 mm.<br />
- Ledigingskraan : Ø 45 mm.<br />
Bedieningsstang achteraan het voertuig , binnen handbereik van de pompbedienaar.<br />
- Tankvulleiding met ingebouwde drukbegrenzer :<br />
100<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De Trokomatten schakelen niet<br />
automatisch uit boven de 1,5 bar,<br />
er blijft water wegvloeien via de<br />
stortpijpen.<br />
De Trokomatten schakelen niet<br />
automatisch in onder de 1,5 bar.<br />
- Zuig- of persmembranen defect: probeer de<br />
Trokomatten manueel uit te schakelen en laat deze zo<br />
snel mogelijk vervangen nà de interventie.<br />
- De Trokomatten zijn manueel uitgeschakeld: schakel<br />
ze terug op automatisch.
a) tankvulling uit hydrant (5), voorzien van :<br />
- koppelstuk 70 DSP met stopkoppelstuk<br />
- filter<br />
- bolkraan<br />
b) tankvulling over de pomp via een kogelkraan.<br />
Beide vulleidingen monden uit in een stijgleiding met monding op 4,5 cm boven het hoogste<br />
niveau van de overloopleiding.<br />
- De overloop, Ø 125, mondt uit onder het voertuig en wordt door een membraan afgesloten<br />
dat opent bij een overdruk van 0,25 bar.<br />
- De elektrische peilaanduiding gebeurt met behulp van 10 lichtdiodes die worden<br />
aangestuurd door een vlotterschakelaar in de tank.<br />
De peilaanduiding werkt van zodra de contactsleutel op staat. Als de tank helemaal vol is<br />
branden alle lichtdiodes. Naarmate het niveau in de tank daalt, gaan de lichtdiodes één voor<br />
één uit.<br />
5.4.7.2. Beveiliging<br />
De tank is voorzien van de nodige beluchtings- en ontluchtingskleppen.<br />
Overschrijd nooit de max. vuldruk van 12 bar.<br />
Vul na elke interventie de tank zo snel mogelijk volledig op :<br />
het rijden met een niet volle tank kan een nadelige invloed<br />
hebben op het weggedrag van het voertuig.<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Opgelet! Bij de optie “automatische tankvulling” sluit de tankvulling automatisch af bij<br />
ca 90% vulling. Heropen in dit geval steeds de automatische vulkraan d.m.v. de by-pass<br />
bedienknop tot zolang de tank overloopt via de overloop, alvorens met het voertuig te<br />
rijden.<br />
101
5.4.8. SCHUIMTANK KLASSE A (100l) EN KLASSE B (200l)<br />
5.4.8.1. Beschrijving<br />
De beide schuimtanks A en B zijn als één geheel met twee compartimenten opgevat en<br />
vervaardigd uit polyethyleen.<br />
Elk schuimcompartiment is voorzien van:<br />
• een handgat<br />
• een beluchtingsventiel (luchtinlaat bij schuimafname)<br />
• een ontluchtingsventiel (luchtuitlaat bij het vullen van de tank)<br />
• een vulopening met drukpijp en koppeling Storz C (45 mm) met deksel<br />
• een elektronische peilmeter met niveau-aanduiding op het pompbedienbord<br />
• een morskuip met afvoer naar onder<br />
De schuimtank klasse A is aangesloten op het PRO FOAM schuimmengsysteem.<br />
De schuimtank klasse B is voorzien van een afnamepunt rechts en links naast de persuitlaten<br />
van de pomp, met koppeling Storz D (25 mm) en kogelafsluiter.<br />
5.4.8.2. Bediening<br />
Schuimafname klasse A:<br />
zie werking en bediening schuimmengsysteem PRO FOAM.<br />
Schuimafname klasse B:<br />
- Plaats een lijnmenger (HL)Z2 (200l/min of (HL)Z4 (400l/min) op een persuitlaat van de<br />
pomp<br />
- Verbind de zuigkoppeling Storz D (25 mm) van de lijnmenger met de schuimafname<br />
koppeling Storz D in de nabijheid van de persuitlaat. Hiervoor is een zuigslang Ø 25 met<br />
koppelingen Storz D voorhanden.<br />
- Stel de lijnmenger in op de gewenste dosering (… %)<br />
- Sluit één of meer persslangen aan op de lijnmenger en een overeenkomstige schuimstraalpijp<br />
type 200l/min of 400l/min.<br />
- Open de persuitlaat<br />
- Regel de pompdruk zodanig dat aan de schuimstraalpijp minimum 5 bar werkdruk ontstaat.<br />
• Lijnmengers type Z2 en Z4 hebben een intern drukverlies van 40% (10 bar in = 6 bar uit)<br />
• Lijnmengers type Z2 en Z4 verdragen slechts een drukverlies tussen menger en<br />
schuimstraalpijp van max. 2 bar.<br />
• Beperk daarom de slangenlengte en hou rekening met het niveauverschil tussen menger en<br />
schuimstraalpijp.<br />
102
• Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 hebben een intern drukverlies van 50% (10 bar in = 5<br />
bar uit)<br />
• Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 verdragen een drukverlies tussen menger en<br />
schuimstraalpijp van max. 5 bar.<br />
Vullen van de schuimtanks klasse A en klasse B<br />
Volgende voorschriften gelden voor beide schuimtanks!<br />
De schuimtanks zijn bereikbaar voor het vullen via het dak van het voertuig.<br />
Storz-koppeling<br />
schuimtank klasse A<br />
Storz-koppeling<br />
schuimtank klasse B<br />
1) Kantel het ladderlaadsysteem in ladder-afname positie<br />
2) Open het valluik dat toegang geeft tot de schuimtanks via het dak van de opbouw.<br />
3) Verwijder de Storz C stop van de vulkoppeling bovenaan de tank.<br />
4) Vul het schuimmiddel klasse A en/of klasse B<br />
4.1) door middel van een trechter:<br />
Wanneer het schuimmiddel in de trechter blijft staan, is dit een<br />
aanwijzing dat het ontluchtingsventiel van de tank vast zit of<br />
verstopt is.<br />
4.2) door middel van een vulslang:<br />
103
104<br />
Indien de tank wordt gevuld met een vulpomp en een vulslang met<br />
aansluitkoppeling Storz C die op de tank wordt aangesloten.<br />
-> Max. vuldruk: 0,2 bar<br />
-> Max. vulsnelheid: 20l/min<br />
Indien het ontluchtingsventiel vast zit of verstopt is, bestaat een<br />
ernstig risico op schade en het scheuren van de schuim- en watertank!<br />
Wij raden daarom het aansluiten van een vulpomp op de vulopening ten zeerste af !<br />
Maak gebruik van een schuimvulpistool waarmee het schuim in de drukpijp van de<br />
vulopening wordt gespoten.<br />
Beperk het debiet tot 20l/min.<br />
Ook hier geldt de regel: als het schuimmiddel in de vulpijp of trechter blijft staan, wijst dit op<br />
een verstopte (of door gedroogd schuimmiddel dichtgekleefde) ontluchtingsklep.<br />
5.4.9. HOGEDRUKHASPELS<br />
Haspel:<br />
Merk: Collins<br />
Type: HR 47<br />
Straalpijp :<br />
Merk: Leader<br />
Type: QF 150<br />
5.4.9.1. Beschrijving<br />
Het voertuig is uitgerust met 2 haspels, elk voorzien van :<br />
• 2 x 40 m HD slang met NBN koppelingen<br />
• 1 HD straalpijp<br />
• 1 haspelrem<br />
• 1 elektromotor 24 V met slipkoppeling<br />
• 1 kettingbeschermer
Voor beide haspels wordt 1 zwengel voor manuel oprolling in het compartiment links achter<br />
voorzien.<br />
De haspel is vervaardigd uit elektrolytisch verzinkt staal en is verbonden met de HD-afsluiter<br />
door een metaalversterkte rubberslang. Op het haspelframe is 1 uitklapbare geleidingsrol<br />
gemonteerd. Een elektromotor zorgt voor een vlotte oprolling. De aandrijving is uitgerust<br />
met een veiligheidsslipkoppeling.<br />
De bedienknop hiervoor bevindt zich direct naast de haspel. Een manueel opwindsysteem is<br />
tevens voorzien.<br />
Onder de haspel bevindt er zich een vuilschuif, deze schuif kan volledig uitgenomen worden<br />
om , het eventuele opgevangen vuil van de haspel te verwijderen.<br />
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.<br />
1. Haspelmotor<br />
2. Zwengel manuele opwinding<br />
3. Haspelrem<br />
4. Manuele oprolling<br />
5. Elektrische oprolling<br />
6. Slanggeleiding<br />
7. Vuilschuif<br />
105
2<br />
De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn uitgerust met een stevige pistoolhandgreep en een<br />
kogelafsluiter met hoefijzerhandgreep.<br />
De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn regelbaar in debiet en voorzien van een traploos<br />
regelbaar mondstuk van volstraal over sproeistraal naar waterscherm 110° tot spoelstand.<br />
Zij zijn geschikt voor werkdrukken tot 40 bar en getest af fabriek op 70 bar sluitdruk.<br />
De op de debietregeling aangegeven debieten gelden voor een druk aan de straalpijp van 6 bar.<br />
De werkelijke debieten bekomen bij 30 bar pompdruk zijn:<br />
5.4.9.2. Bediening<br />
Afrollen<br />
- Zet de haspelrem (3) los<br />
- Rol de haspelslang af<br />
- Zet de rem (3) bij voorkeur terug op om het willekeurig afrollen te vermijden<br />
- Open de HD-afsluiter en de straalpijp<br />
- Als de haspel onder druk staat kan deze probleemloos verder afgerold worden :<br />
106<br />
Pompdruk Debietinstelling straalpijp<br />
20 40 100 150<br />
30 bar 65/28 105/25,5 166/19,5 196/15,7<br />
40 bar 74/37,5 118/34,2 184/27,1 225/21,8<br />
los hiervoor enkel de rem en zet deze nadien terug vast.<br />
3<br />
1<br />
4<br />
1. Pistoolhandgreep<br />
2. Afsluithendel (hoefijzerhandgreep)<br />
3. Debietregelring<br />
4. Mondstuk met<br />
straalpatroonregelring
Oprollen<br />
- Sluit de HD-afsluiter en open de HD-straalpijp en maak aldus de haspelslang drukloos.<br />
- Breng de haspelslang naderbij als deze over een lange afstand is afgelegd.<br />
- Los de haspelrem.<br />
- Laat de voertuigmotor minstens op leegloop draaien, om de voertuigbatterij bij te laden.<br />
- Druk op de bedieningsknop om de slang op te rollen.<br />
- Reinig bij voorkeur de slang tijdens het oprollen (en in elk geval zo snel<br />
mogelijk na de interventie).<br />
- Zet de haspelrem terug op.<br />
- Sluit de HD-straalpijp.<br />
Tijdens het geleiden van de slang, steeds voldoende afstand<br />
bewaren tot de haspel : kans op inklemming.<br />
Bij vorst : ontwater de haspelslang en straalpijp. Zet de<br />
kogelafsluiters van de hoge druk en de HD-straalpijpen<br />
half open.<br />
5.4.9.3. Beveiliging<br />
* De elektrische beveiliging van de haspels gebeurt door de zekeringen "MHR" en "MHL" en<br />
de smeltzekering (8) in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (§ 5.3.4.)<br />
* Onvrijwillige rechtstreekse aanraking met het aandrijfsysteem van de haspel is niet<br />
mogelijk. Hiervoor zorgen de afschermkap over het kroonwiel, de kettingafschermplaat en<br />
de rubberdop op de manuele opwinding.<br />
* Het elektrisch opwindsysteem is voorzien van een slipkoppeling ter beveiliging van de<br />
haspelbedienaar en de haspelmotor.<br />
* Het elektrisch opwindsysteem wordt bediend door een dodemansknop.<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
107
* Het rolluik kan niet worden dichtgeschoven tot zolang de haspelgeleidingen niet volledig<br />
zijn ingeklapt.<br />
108
5.4.9.4. Storingen<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De haspelmotor werkt niet. - Zekeringen in kast (24 & 25) "O.I. oorsprong<br />
interventieinstallatie" uitgevallen : zet deze terug<br />
op (§ 5.3.4.)<br />
- Of smeltzekering 8 (voeding van de bediening van de<br />
haspels defect. Vervang deze zekering).<br />
De haspelmotor werkt, maar kan<br />
de slang niet of moeilijk<br />
oprollen.<br />
De zwengel (2) enkel gebruiken bij defecte of slecht werkende<br />
haspelmotor en/of slipkoppeling.<br />
Van zodra de zwengel geplaatst is op de haspel, nooit de automatische<br />
oprolling bedienen.<br />
Na gebruik van de zwengel steeds de rubber afschermdop op de<br />
haspel terugplaatsen.<br />
5.5. MANSCHAPPENCABINE<br />
5.5.1. INLEIDING<br />
- Er is te veel weerstand door het gewicht van de slang<br />
of nog opstaande rem :<br />
- breng de slang naderbij<br />
- los de rem<br />
- De batterijspanning is te laag : geef gas bij tot ca.<br />
1500 tr/min. en probeer opnieuw.<br />
- De slipkoppeling is vervuild of defect : rol de haspel<br />
manueel op en laat uw onderhoudsdienst zo snel<br />
mogelijk de koppeling reinigen / herstellen.<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
De originele cabine werd door ons verlengd conform de maten en vereisten van de TN 1000/<br />
00 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken – Algemene Inspectie van de Uitrustingen.<br />
Er is plaats voor de bestuurder en een begeleider vooraan en voor vier personen in de<br />
verlengde cabine achteraan.<br />
Voor de bediening van de uitrustingen (stoelen, gordels, regeldispositieven, e.d.) van het<br />
voorste deel van de cabine voor bestuurder en begeleider : raadpleeg de originele handleiding<br />
van het onderstel.<br />
De gemiddelde geluidsemissie bij een rijdend voertuig, zonder 2-toonhoorn, bedraagt 76<br />
dBA.<br />
109
5.5.2. BESCHRIJVING<br />
De verlengde cabine is uitgerust met twee aanvullende toegangsdeuren, een opbergkoffer,<br />
twee zitplaatsen met heupgordels en twee persluchttoestelhouders tegen de rijrichting en twee<br />
zitplaatsen met 3-punts gordels in de rijrichting.<br />
Optioneel wordt de cabine als 6-plaatsen cabine voorgesteld.<br />
De toegangsdeuren zijn allemaal voorzien van hetzelfde beslag als de originele cabinedeuren.<br />
De aanvullende toegangsdeuren sluiten met dezelfde sleutel.<br />
De oorspronkelijke cabine vormt met de verlengde cabine één geheel. Dit geheel is net zoals<br />
de oorspronkelijke cabine kantelbaar voor onderhoud en herstellingen.<br />
Inwendige breedte: ± 2050 mm<br />
Inwendige hoogte: ± 1600 mm<br />
Vrije breedte toegangsdeuren: ± 700 mm<br />
De communicatie tussen de inzittenden vooraan en deze achteraan is geoptimaliseerd door de<br />
grote doorgang tussen de originele cabine en het aangebouwde deel, genaamd "verlengde<br />
cabine".<br />
* De bestuurderszetel blijft in elk geval ongewijzigd.<br />
110
* De begeleiderstoel vooraan is voorzien van een persluchttoestelhouder. De diepteregeling<br />
en de inclinatieregeling van de zetel is verwijderd. De begeleiderstoel met<br />
persluchttoestelhouder staat volledig vast. De gebruiksinstructies van het origineel<br />
handboek van het onderstel vervallen.<br />
* Links en rechts boven de achterdeuren zijn de richtingaanwijzers en stoplichten van het<br />
voertuig ontdubbeld. Zodoende kunnen de inzittenden achteraan elke aankomende<br />
richtingsverandering en vertraging van het voertuig waarnemen.<br />
* De zitbank achteraan in de rijrichting biedt 2 zitplaatsen (optioneel 4). De zitbank is als<br />
koffer met deksel uitgevoerd waarop 2 of 4 gummi zitschalen zijn geplaatst. In de koffer<br />
kunnen allerhande uitrustingen en materiaal worden opgeborgen. Het kofferdeksel is<br />
bekrachtigd door gasveren en is verlicht bij het openen.<br />
* Tegen de rijrichting zijn 2 zitplaatsen met persluchttoestelhouders type Vanassche comfort<br />
voorzien. De persluchttoestelhouders bieden een behoorlijke ruggesteun, zowel met<br />
persluchttoestel als ledig, en zijn bovendien voorzien van een kopsteun in schuimrubber.<br />
F0010041<br />
De persluchthouders zijn getest op hun veiligheid conform prEN1846 tot 20 G (10 G vereist<br />
volgens de norm).<br />
De heupgordels, 3-puntsgordels en hun bevestiging zijn getest conform de richtlijn 76/115/<br />
EEG met al haar aanvullingen tot en met richtlijn 96/38/EG.<br />
* De manschappencabine is voorzien van een cabineverlichting bestaande uit 4<br />
plafondarmaturen met schakelaar en een tredenverlichting aan de instappers van de<br />
verlengde cabine.<br />
111
Het heffen (kantelen) van de cabine is gewijzigd. De beschrijving in het origineel handboek<br />
van het onderstel vervalt.<br />
Een manueel te bedienen hydraulische hefinstallatie met twee zuigers is onder de cabinevloer<br />
gemonteerd.<br />
De hydraulische handpomp bevindt zich aan de rechter achterzijde van de cabine.<br />
Het hefsysteem is zo opgevat dat de cabine steeds symmetrisch belast wordt en dus geen<br />
torsies op de structuur ontstaan tijdens het heffen of het zakken.<br />
* Elektrische uitrustingen in 230 V<br />
112<br />
- Aan de linker buitenzijde :<br />
* Voedingsstopcontact 230 V voor de onderhoudsvoeding van<br />
de batterijlader en andere uitrustingen.<br />
- Onder de voorste zitbank van de dubbele cabine :<br />
* Batterijlader voor de voertuigbatterij(en)<br />
* Differentieelschakelaar 30 mA voor voeding van de<br />
motorverwarming en andere stroomverbruikers in 230 V.<br />
* Omvormer 24/12 Volt<br />
* Compressor tweetoonhoorn<br />
5.5.3. AANBEVELING BIJ HET INSTAPPEN<br />
De bestuurder verwijdert de onderhoudsvoeding (§ 5.9).<br />
Het voertuig kan niet starten zolang de onderhoudsvoeding<br />
in 230 V is aangesloten.<br />
Laat de chauffeur niet vertrekken vooraleer :<br />
- iedereen is ingestapt<br />
- alle deuren goed zijn dichtgetrokken<br />
Draag Uw gordel.
5.5.3.1. Zitplaatsen<br />
Elke zitplaats is voorzien van veiligheidsgordels :<br />
- driepuntsgordels voor de zitplaatsen zonder persluchttoestelhouder<br />
- tweepuntsgordels voor de zitplaatsen met persluchttoestelhouder<br />
Draag steeds de veiligheidsgordels van vertrek tot aankomst en volledige stilstand van<br />
het voertuig.<br />
De rugleuning van de persluchthouder laat het gebruik van de zitplaats eveneens toe wanneer<br />
geen toestel in de houder is geplaatst.<br />
5.5.3.2. Persluchtoestelhouders<br />
Deze kunnen worden aangepast aan elk type persluchttoestel met enkele fles in staal of<br />
kunststof met inhoud 6 l / 300 bar of 6,8 l / 300 bar, op de markt gebracht vóór 1.1.99.<br />
F0010057<br />
1.<br />
2.<br />
1. flesbeugel<br />
2. flessteun<br />
Het regelen van het toestel is beschreven in de afdeling "Onderhoud en herstellingen" van dit<br />
handboek.<br />
113
De slechte regeling van de houder kan het loskomen van het<br />
persluchttoestel bij ongeval of bruuske vertraging tot gevolg hebben.<br />
Open de houder niet zolang het voertuig in beweging is.<br />
Hou uw veiligheidsgordel om terwijl U het persluchttoestel<br />
aantrekt.<br />
Gebruik<br />
1. Omgord het persluchttoestel zonder de houder te openen en zonder de heupgordel los te<br />
maken.<br />
2. Trek de heupriem van het persluchttoestel dicht, maar niet te strak.<br />
3. Trek de schouderriemen aan maar niet te strak.<br />
4. Blijf zitten tot de volledige stilstand van het voertuig.<br />
5. Maak Uw veiligheidsgordel los en controleer of deze niet met de riemen van Uw<br />
persluchttoestel is verward.<br />
6. Trek beslist maar niet te hard aan de bedieningsknop van de houder. De flesbeugel met<br />
kopsteun schuift omhoog.<br />
7. Sta op met een voorwaartse buigbeweging.<br />
8. Stap uit en regel de heupgordel en schouderbanden van Uw toestel indien nodig na.<br />
114<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
Gevaar voor<br />
letsels
5.5.3.3. Uitstappen<br />
Stap pas uit wanneer het voertuig volledig stil staat.<br />
De bestuurder moet bij het uitstappen steeds de handrem opzetten<br />
en de versnellingsbak in neutraal schakelen.<br />
Vooraleer de deuren te openen, vergewis U ervan dat U de andere<br />
weggebruikers hierdoor niet zal hinderen.<br />
Hou rekening met hevige wind of windstoten. Hou de deur bij het openen goed vast zodat zij<br />
niet kan "overwaaien".<br />
5.5.3.4. Cabineverlichting<br />
De cabineverlichting kan manueel aan- en uitgezet worden door het bedienen van de<br />
schakelaars op de verlichtingsarmaturen, die zich in het plafond bevinden.<br />
De cabineverlichting werkt ook automatisch bij het openen van één der vier toegangsdeuren.<br />
De tredenverlichting werkt alleen bij het openen van de deuren.<br />
5.5.3.5. Kantelen van de cabine<br />
Het kantelen van de cabine en de hierbij te treffen veiligheidsmaatregelen worden beschreven<br />
in de afdeling "Onderhoud" van deze handleiding.<br />
Let op bij het boren van gaten. In de holle of achterliggende<br />
ruimten kunnen zich elektrische kabels en andere componenten<br />
bevinden. Omzichtigheid is geboden.<br />
Bij vragen, contacteer onze technische dienst.<br />
115
5.5.3.6. Verwarming<br />
De cabine is niet voorzien van een aanvullende verwarmingsinstallatie. De verwarming van<br />
de oorspronkelijke cabine volstaat om in het Belgisch klimaat een bevredigende ontwaseming<br />
en verwarming te verzekeren.<br />
Bediening : zie originele handleiding van het onderstel.<br />
5.6. OPBERGKASTEN (OPBOUW)<br />
5.6.1. INLEIDING<br />
De ruimte voorbehouden voor het herbergen van de hydraulische installatie en het opbergen<br />
van de interventie-uitrustingen, hier "opbouw" genaamd, is gebouwd naar de letter en de geest<br />
van het bestek VI/MAT/A21-175-06.<br />
Doel is een ergonomisch verantwoorde opbergmodule, aanpasbaar aan de behoefte van elke<br />
individuele gebruiker.<br />
De verdere inrichting van koffers en kasten kan door de gebruiker zelf of in zijn opdracht door<br />
ons worden verwezenlijkt volgens behoefte.<br />
Wie zelf zijn voertuig wenst in te richten, legt ons bij voorkeur zijn<br />
inrichtingsplannen voor.<br />
Wij verstrekken U graag ons advies in verband met mogelijkheden, beperkingen en nodige<br />
aandachtspunten.<br />
116
5.6.2. BESCHRIJVING<br />
5.6.2.1. Constructie<br />
Het geheel van de constructie is gebouwd uit naadloos getrokken en geanodiseerde aluminium<br />
panelen en profielen uit het ZIEGLER ALPAS programma.<br />
De bekleding van het dak is uitgevoerd in geanodiseerd aluminium traanplaat 2,5/4 mm.<br />
De bekleding van de kasten binnenin is eveneens uitgevoerd in geanodiseerde vlakke<br />
aluminiumplaten met een dikte van 3 mm en geanodiseerde aluminiumplaten met PU-coating<br />
afhankelijk van de uitvoering.<br />
117
5.6.2.2. Opstaptreden<br />
De toegang tot de kasten wordt vergemakkelijkt door vier opstaptreden die tevens het onderste<br />
deel van de kastruimten voor en achter de achterwielen afsluiten. De aluminium treden zijn<br />
voorzien van onderhoudsvrije RVS scharnieren en oranje knipperlichten.<br />
5.6.2.3. Rolluiken<br />
De 7 kasten van de opbouw worden afgesloten door rolluiken uit dubbelwandige aluprofielen.<br />
Merk: Ziegler<br />
Type: Serie AZ<br />
De rolluiken zijn allen voorzien van een veerbekrachtigd oprolmechanisme dat het rolluik in<br />
elke stand in evenwicht houdt met een uitwendige stangsluiting (Barlock).<br />
De rolluiken zijn tevens voorzien van een lint om het volledig geopend rolluik gemakkelijk te<br />
kunnen sluiten.<br />
5.6.2.4. Opbergmiddelen<br />
Standaard zijn de kasten voorzien van een aantal inrichtingen en middelen voor het opbergen<br />
van de uitrustingen, hun beschrijving volgt verder.<br />
5.6.2.5. Dak en toegang<br />
Het dak vormt een aan drie zijden afgesloten kuip waarop tal van interventieuitrustingen<br />
kunnen worden opgeborgen zoals schoppen, borstels, vuurzwepen, e.a.<br />
Centraal op het dak is een toegangsluik geplaatst langs waar de watertank bereikbaar is voor<br />
onderhoud en herstellingen en waarlangs hij tevens uit de opbouw kan getild worden.<br />
Het breed ladderlaadsysteem is op het dak gebouwd en herbergt de schuifladder en de<br />
zuigslangen van het voertuig. (Zie § 5.8.).<br />
De toegang tot het dak geschiedt via de opklapbare ladder aan de linker achterzijde.<br />
Alvorens de opstapladder te betreden : klap deze volledig neer.<br />
Dak niet betreden tijdens de bediening van het ladderlaadsyteem.<br />
118
5.6.3. BEDIENING<br />
De opbouw en zijn inrichting is vrij eenvoudig te bedienen en te gebruiken.<br />
5.6.3.1. Rolluiken en opstaptreden<br />
De opstaptreden zijn niet vergrendeld maar kunnen pas neergeklapt worden nadat het<br />
respectievelijke rolluik minstens gedeeltelijk is geopend.<br />
De rolluiken zijn standaard uitgevoerd met stangsluiting<br />
Openen :<br />
1. trek de stang omhoog<br />
Sluiten :<br />
Eerst de opstaptrede sluiten, dan:<br />
1. trek de stang naar beneden tot onder de aanslagen.<br />
2. controleer visueel of de stang wel volledig in de aanslagen sluit.<br />
De rolluiken zijn geregeld om zacht en gemakkelijk open te<br />
schuiven. Beperk uw kracht bij het opentrekken.<br />
Wees aandachtig voor losgekomen uitrustingen bij het openen.<br />
Voorwerpen kunnen uit de kast vallen.<br />
5.6.3.2. Telescopische schuiven<br />
De telescopische schuiven zijn allen uitgerust met :<br />
- een centrale handgreep met drukknop<br />
- een verend sluitwerk met dubbele aanslag achteraan<br />
Openen :<br />
1. Druk de drukknop in de handgreep volledig in en laat hem zodra de schuif in beweging<br />
komt terug los.<br />
2. Trek de schuif bij de handgreep open.<br />
119
Sluiten :<br />
Druk de drukknop in en laat hem zodra de schuif in beweging komt terug los.<br />
Duw de schuif volledig in zonder de drukknop te bedienen. Hou hierbij beide handen aan de<br />
handgreep.<br />
De handgreep met beide handen vasthouden, zo voorkomt U<br />
dat uw handen of vingers tussen de schuif gekneld raken.<br />
5.6.3.3. Draaideur(en)<br />
De draaideur(en) zijn allen uitgerust met :<br />
- een robuuste handgreep<br />
- een verend sluitwerk met aanslag in open en gesloten positie van de deur<br />
Openen en sluiten<br />
- voor het openen drukt men de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en opent de<br />
deur volledig tot ze automatisch op 90° vergrendelt.<br />
- voor het sluiten drukt men opnieuw de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en<br />
drukt met de draaideur naar rechts tot ze automatisch volledig ingedraaid vergrendelt.<br />
- hou de handgreep open terwijl men de deur opent/sluit tot tegen de aanslag.<br />
Laat de deur nooit bruusk open of dichtvallen !<br />
De oranje knipperlichten treden in werking van zodra 1 of meerdere<br />
rolluiken openstaan.<br />
5.6.3.4. Daktoegang<br />
Het dakoppervlakte bevindt zich op een hoogte >2 m. Derhalve is het betreden van het dak<br />
op risico van de gebruiker. In principe is het betreden van het dak, tenzij voor<br />
onderhoudswerken nooit nodig.<br />
Voor het laden en lossen van de voornaamste dakuitrusting is een automatisch ladderlaadsysteem<br />
voorzien, bedienbaar vanaf de grond.<br />
Bij het betreden van het dak :<br />
120<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels
- klap de toegangsladder volledig naar beneden.<br />
- controleer of geen losse voorwerpen op het dak U ten val kunnen brengen.<br />
- controleer of het dak niet glibberig is.<br />
- wees voorzichtig, niet gehaast en beperk uw aanwezigheid op het dak tot het strikt<br />
noodzakelijke.<br />
5.6.4. STORINGEN<br />
Storing Oplossing<br />
Een schuif opent niet. Druk de schuif volledig dicht en herhaal de openingsbeweging.<br />
Een schuif sluit niet of klemt. Controleer of geen voorwerp tussen de achterzijde van<br />
de schuif is geklemd.<br />
121
5.6.5. BESCHRIJVING VAN DE STANDAARD INRICHTING VAN DE<br />
VERSCHILLENDE KASTEN VAN DE OPBOUW.<br />
Een standaard inrichting conform het lastencohier en de oorspronkelijk aanvaarde offerte is<br />
voorzien. Deze kan echter volgens de wensen van de klant worden aangepast (tegen<br />
meerprijs).<br />
5.6.5.1. Kast rechts vooraan<br />
122
5.6.5.2. Kast rechts midden<br />
123
5.6.5.3. Kast rechts achteraan<br />
124
5.6.5.4. Kast links voor<br />
125
5.6.5.5. Kast links midden<br />
126
5.6.5.6. Kast links achter<br />
127
5.6.5.7. Pompcompartiment<br />
128
5.6.5.8. Op het dak<br />
129
5.7. VERLICHTINGSINSTALLATIE IN LAGE SPANNING<br />
Telescopische lichtmast<br />
Merk: Fireco<br />
Type: CFRS 2533,S2 *<br />
Interne kabel: 4 x 2,5 mm²<br />
Max. voedingsdruk: 2,5 bar<br />
Max. toelaatbare windsnelheid, uitgeschoven: 120 km/uur<br />
Uitgeschoven hoogte: 6,25 m<br />
Ingeschoven hoogte: 3,15 m<br />
Lichtmastkop<br />
Hoogspanningsbeveiliging: Max. 17,5 kV<br />
Schijnwerpers: Metaaldamp 3 x 150 Watt / 230 V<br />
Oranje flitslicht: Zwaailicht 230V<br />
Gewicht: 35 kg<br />
Lichtmastvoeding<br />
Omvormer 24V-230V<br />
Merk: VDK<br />
Type: HQ24-1000<br />
Vermogen: 1,2 kW<br />
Beveiliging<br />
De voeding van de lichtmast is beveiligd door een differentieelschakelaar PRCD-K 30mA.<br />
5.7.1. BESCHRIJVING<br />
De lichtmast heeft tot doel een zo goed mogelijk verlichte werkomgeving rond het voertuig te<br />
creëren. Hij is gemakkelijk bedienbaar opgesteld in de kast links voor van de opbouw.<br />
130
De voeding in lage spanning gebeurt door de batterijen van het voertuig waarbij de 24V<br />
spanning in 230V wordt omgezet.<br />
De lichtmast wordt uitgeschoven met behulp van een traploos pneumatisch bedieningsventiel,<br />
geplaatst in de kast links voor en aangesloten op het luchtdruk-circuit van het onderstel.<br />
131
132<br />
omvormer<br />
Bediening lichtmast<br />
3. drukknop - schijnwerpers aan<br />
4. drukknop - schijnwerpers uit<br />
5. bedieningshefboom voor het uitschuiven<br />
van de mast<br />
6. ontluchtingsventiel voor het neerlaten<br />
van de mast<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
6.<br />
1.<br />
3.<br />
2.<br />
4.<br />
1. Isolatoren<br />
2. Oranje flitslicht<br />
3. Schijnwerpers<br />
4. Isolatiekader
De mast wordt neergelaten door het ontluchtingsventiel (6) onderaan de bedieningskast open<br />
te draaien. (verticale positie)<br />
Op het interventiedashboard in de cabine geeft een rode getuigenlamp aan wanneer de mast<br />
niet volledig is ingeschoven. Deze wordt aangestuurd door een eindeloopschakelaar (1), die<br />
op het dak gemonteerd is.<br />
De lichtmastkop is voorzien van 3 metaaldamplamp schijnwerpers van elk 150 Watt, een<br />
oranje zwaailicht en een hoogspanningsbeveiliging bij contact met bovengrondse<br />
spanningsdragende leidingen.<br />
5.7.2. BEDIENING<br />
5.7.2.1. Uitschuiven<br />
Vergewis U vóór en tijdens het uitschuiven van de mast of<br />
er zich geen voorwerpen, personen of bovenliggende stroomvoerende<br />
leidingen in de beweegruimte of onmiddellijke nabijheid van de mast<br />
bevinden.<br />
* Draai het purgeerventiel (6) op de mast dicht.<br />
F001061<br />
* Schuif de mast uit tot de gewenste hoogte door de hendel (5) in opwaartse positie te houden,<br />
zolang de hendel naar omhoog gedrukt wordt blijft de mast stijgen (tot haar eindpositie).<br />
1.<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
133
De mast nooit gebruiken voor het tillen van personen,<br />
dieren of voorwerpen.<br />
De mast niet uitschuiven indien de windsnelheid<br />
groter is dan 120 km/h.<br />
5.7.2.2. Verlichting inschakelen<br />
* Zet de schijnwerpers aan door de drukknop (3) van de PRCD-K in te drukken.<br />
- De omvormer wordt automatisch ingeschakeld.<br />
- De schijnwerpers gaan aan.<br />
- Het zwaailicht werkt zodra drukknop (3) is ingedrukt en van zodra de eindeloopschakelaar<br />
op het dak vrijkomt.<br />
5.7.2.3. Na de interventie<br />
* De schijnwerpers (4) en het flitslicht (2) doven automatisch zodra de mast terug ingeschoven<br />
is.<br />
* Draai het ontluchtingsventiel (6) open. Nu verliest de mast zijn luchtdruk en moeten de<br />
secties volledig terug in elkaar schuiven.<br />
* Zodra de eindeloopschakelaar onderaan de mast ingedrukt wordt, dooft het flitslicht en dooft<br />
de waarschuwingslamp (2) op het dashboard.<br />
Het voertuig NOOIT verplaatsen met nog uitgeschoven<br />
mast.<br />
Om occasioneel stijgen van de mast te vermijden moet het<br />
purgeerventiel bij ingeschoven mast steeds open blijven.<br />
Wacht tot de schijnwerpers voldoende afgekoeld zijn<br />
alvorens deze aan te raken : kans op ernstige brandwonden.<br />
134<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Gevaar voor<br />
letsels
5.7.3. BEVEILIGING<br />
* Het luchtdebiet nodig om de mast te laten stijgen is zo beperkt dat dit altijd voldoende snel<br />
kan ontsnappen via het purgeer- / overdrukventiel, in het geval de mast volledig is<br />
uitgeschoven of hapert in zijn beweging. Aldus wordt de maximum toelaatbare werkdruk<br />
van 2,5 bar nooit overschreden.<br />
* De voeding 24V van de omvormer wordt automatisch onderbroken zodra de lichtmast<br />
volledig is ingeschoven.<br />
* De luchtdruk in de mast ontsnapt automatisch zodra de handrem van het voertuig wordt<br />
afgezet zodat het verplaatsen van het voertuig met uitgeschoven mast zo goed als mogelijk<br />
wordt voorkomen.<br />
Wijzig nooit de basisafstelling van het luchtvoedingscircuit.<br />
Vervang een defect of slecht werkend purgeerventiel tijdig<br />
door een origineel onderdeel.<br />
Nooit vertrekken met nog uitgeschoven mast en/of de<br />
nog brandende overeenstemmende rode getuigenlamp.<br />
Wanneer de metaaldamplampen worden uitgezet zal het meer dan 15<br />
minuten duren alvorens ze opnieuw opstarten.<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
135
5.7.4. STORINGEN<br />
Indien de voorgestelde oplossing het euvel niet kunnen<br />
verhelpen : verwittig onmiddellijk onze dienst na verkoop.<br />
136<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De mast stijgt niet. - Duw de bedieningshendel volledig omhoog.<br />
- Het purgeerventiel staat open : draai dit dicht.<br />
- Er is onvoldoende druk aanwezig in het<br />
luchtdrukcircuit van het onderstel : breng het circuit<br />
op druk.<br />
- Schuifventiel aan drukreduceer staat niet open: open<br />
het.<br />
- Druk op de drukreduceer te laag afgesteld: verhoog<br />
deze (max. 8 bar)<br />
De mast daalt niet of te traag. - Het purgeerventiel staat niet open : draai het ventiel<br />
volledig open. Als de mast nog niet daalt, duw de<br />
bedieningshendel (5) naar beneden tot de mast<br />
volledig is gedaald. Laat het purgeerventiel zo snel<br />
mogelijk vervangen.<br />
De mast komt niet vanzelf<br />
volledig naar beneden, noch met<br />
het purgeerventiel noch met de<br />
bedieningshendel.<br />
De rode getuigenlamp op het<br />
interventiedashboard voor uitgeschoven<br />
mast brandt niet, niettegenstaande<br />
de mast is<br />
uitgeschoven.<br />
De rode getuigenlamp brandt<br />
met ingeschoven mast.<br />
- De telescopische secties zijn vervuild of onderhevig<br />
aan ijsvorming : probeer de secties voorzichtig met de<br />
hand naar beneden te trekken. Reinig die zo snel<br />
mogelijk.<br />
- De controlelamp of de eindeloopschakelaar zijn<br />
defect. Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die<br />
deze zo snel mogelijk vervangt.<br />
- De eindeloopschakelaar onderaan de mast is defect.<br />
Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die dit zo<br />
snel mogelijk vervangt.
5.8. LADDER-LAADSYSTEEM<br />
5.8.1. INLEIDING<br />
De veiligheidsvoorschriften van het ARAB evenals deze van prEN1846 houden in dat alle<br />
uitrustingen, opgeborgen op het dak van het voertuig, bij voorkeur afneembaar moeten zijn<br />
zonder het dak te bestijgen. Dit is het geval met het aanwezige ladderlaadsysteem.<br />
5.8.2. BESCHRIJVING<br />
Het hydraulisch aangedreven ladderlaadsysteem bestaat uit twee opbergvakken, die het<br />
mogelijk maken van 2 schuifladders en 3 zuigslangen van 4m ø 110 en eventueel 3<br />
zuigslangen van 4 m ø 70 op te vangen.<br />
Maximum laadvermogen: 150 kg.<br />
De hydraulische pomp met oliereservoir bevindt zich op het dak. De bediening van het<br />
ladderlaadsysteem bevindt zich in het pompcompartiment.<br />
137
5.8.3. BEDIENING<br />
Controleer of het ladderlaadsysteem bij het neerklappen niet met een<br />
luchtlijn in aanraking kan komen.<br />
Bij het bedienen van het ladderlaadsysteem is het verboden dat zich iemand op het dak<br />
van het voertuig bevindt. Indien dit het geval is, verplaats dan het voertuig vooraleer het<br />
ladderlaadsysteem te bedienen.<br />
Laat steeds de voertuigmotor draaien bij het bedienen van het ladderlaadsysteem.<br />
Bedienknop<br />
ladderlaadsysteem<br />
Bij het draaien van de bedieningsknop naar links:<br />
- ontgrendelt de vergrendeling van het ladderlaadsysteem (vooraan op de opbouw).<br />
- gaat vervolgens het ladderlaadsysteem zich oprichten om naar achteren schuiven tot op zijn<br />
uiterste punt.<br />
Bij het draaien van de bedieningsknop naar rechts gebeuren de hier hogervermelde<br />
138
ewegingen in omgekeerde richting.<br />
De plaatsing van de ladders dient zo te gebeuren dat de opvangbeugels zicht tussen de eerste<br />
en tweede sport van de ladders bevinden.<br />
Een onevenwichtige belading kan leiden tot een slechte werking of<br />
niet werking van het systeem.<br />
5.8.4. BEVEILIGING<br />
* Het ladderlaadsysteem is uitgerust met een positie-controlesensor en getuigenlamp op het<br />
interventiedashboard.<br />
* Het ladderlaadsysteem kan slechts bediend worden nadat de handrem werd opgezet.<br />
* De hydraulische aandrijfcentrale is uitgerust met een zekering om de elektromotor te<br />
beschermen tegen overbelasting (zie “Onderhoudshandleiding”).<br />
Het is verboden het voertuig te verplaatsen<br />
wanneer het laadsysteem niet volledig in<br />
rijstand ligt en de getuigenlamp niet uit is.<br />
5.8.5. STORINGEN<br />
Voor eventuele noodbediening verwijzen we naar de onderhoudshandleiding.<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
Het laadsysteem schuift<br />
moeizaam naar achter of naar<br />
voor:<br />
Het laadsysteem kantelt<br />
moeizaam :<br />
Gevaar voor<br />
letsels<br />
Gevaar voor<br />
schade<br />
Evenwichtige belading controleren. Indien dit in orde is<br />
het bijhorend regelventiel voor het uit- of inschuiven<br />
bijregelen (zie “Onderhoudshandleiding).<br />
Evenwichtige belading controleren indien dit in orde is<br />
het bijhorend regelventiel voor het dalen of stijgen<br />
bijregelen. (zie “Onderhoudshandleiding”)<br />
139
Het laadsysteem is in rijstand, de<br />
getuigenlamp blijft branden.<br />
140<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De elektromotor aan de<br />
hydraulische centrale werkt niet<br />
meer.<br />
Laadsysteem niet volledig gesloten.<br />
- Nazien of er niets op het dak tussen het laadsysteem<br />
is gekneld.<br />
- De zekering van het laadsysteem is uitgevallen.<br />
Vervang de zekering terug in (kast “O.I.”)<br />
- De magneto-thermische veiligheid van de<br />
hydraulische aandrijving is in werking getreden door<br />
oververhitting van de elektromotor. Zie “Onderhoudshandleiding”<br />
voor het correct inpakken van het laadsysteem<br />
(§ 4.10.5 Noodbediening).
5.9. ONDERHOUDSVOEDING IN LAGE SPANNING 230V EN<br />
PERSLUCHTAANSLUITING<br />
Deze installatie heeft tot doel een snel en veilig vertrek met het voertuig mogelijk<br />
te maken en bestaat uit volgende componenten :<br />
- een CEE-inbouwstekkerdoos<br />
- een batterijlader<br />
- een motorverwarming<br />
5.9.1. CEE-INBOUWSTEKKERDOOS<br />
Merk: MENNEKES<br />
Type: CEE – 16 Amp. / inbouw<br />
5.9.1.1. Beschrijving<br />
De voedingsstekkerdoos is ingebouwd in de linker deurstijl van de cabine. Een afsluitdeksel<br />
geeft toegang tot de stekkerdoos.<br />
In de stekkerdoos is een mechanisch onderbrekingscontact ingebouwd welke bij het plaatsen<br />
van de voedingsstekkerdoos het startcircuit van de motor onderbreekt.<br />
Rechts bovenaan licht een groen verklikkerlicht op zodra de voeding in 230V aanwezig is.<br />
Bij het plaatsen van de voedingsstekkerdoos worden via een verliesstroomschakelaar en een<br />
automatische zekering, welke zich achter de chauffeurszetel bevinden, de batterijlader, de<br />
motorverwarming en de luchtcompressor (optie) van stroom voorzien.<br />
141
142<br />
F0010062<br />
Deksel (5)<br />
Ontgrendeling (4)<br />
Startonderbreking (1)<br />
Verklikkerlicht (3)<br />
CEE-stekker 16 Amp. (2)<br />
6. 7.<br />
6. Verliesstroomschakelaar<br />
7. Automatische zekering
5.9.1.2. Bediening<br />
De voedingsstekker 230V moet steeds ingeplugd zijn wanneer het voertuig niet in bedrijf en/<br />
of gestald is :<br />
- Open het afsluitdeksel (5).<br />
- Open het afsluitdeksel van de voedingsstekker en plaats dit op de inbouwstekkerdoos.<br />
Plaats deze voldoende diep, tot achter de vergrendeling (4), zodat<br />
de startonderbreking kan werken.<br />
- Controleer of de differentieelschakelaar (6) en de automatische zekering (7) niet<br />
uitgevallen zijn.<br />
Het voertuig nooit verplaatsen met nog aangesloten stekker.<br />
Alvorens de cabine te betreden om met het voertuig te vertrekken :<br />
- Ontgrendel de voedingsstekker door de ontgrendelingspal (4) naar beneden te drukken.<br />
- Verwijder terzelfde tijd de voedingsstekker.<br />
- Sluit het afsluitdeksel (5).<br />
5.9.1.3. Beveiliging<br />
De ingebouwde startveiligheid (1) verhindert het starten van de motor zolang de<br />
voedingsstekker is geplaatst.<br />
Sluit het voertuig enkel aan op een AREI conform geaard net middels<br />
een CEE-voedingscontactstop CE 16A-230V met zelfsluitend<br />
afsluitdeksel.<br />
Bijkomende verbruikers mogen enkel worden<br />
aangesloten volgens de regels van goed vakmanschap,<br />
nà de differentieelschakelaar en automatische zekering.<br />
Respecteer een maximum stroomafname van 16 Amp.<br />
Sluit de installatie alleen aan op een reglementair<br />
beschermde stroomkring, beveiligd door een differentieelschakelaar<br />
van 30 mA en door zekeringen van 16 A.<br />
Kans op schade<br />
Gevaar voor<br />
schade en letsels<br />
143
5.9.1.4. Storingen<br />
Wil de motor nog steeds niet starten, controleer dan of het onderbrekingscontact in de<br />
inbouwstekker niet hapert en probeer opnieuw te starten.<br />
Laat indien nodig dit contact (1) zo snel mogelijk vervangen.<br />
5.9.2. BATTERIJLADER<br />
Merk: CTEK<br />
Type: XT 14000<br />
Netspanning: 230V, 50 Hz<br />
Laadstroom: Max. 14A 28V<br />
Beschermingsgraad: IP44 - Klasse II<br />
Werkspanning: 24 Volt<br />
144<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De motor start niet. - Verwijder de voedingsstekker<br />
- Zet de contactsleutel op<br />
- Zet de versnellingsbak in N<br />
- Schakel achteraan de PTO uit<br />
- Zet de noodstop achteraan (terug) uit<br />
De differentieelschakelaar en/of<br />
automatische zekering vallen uit<br />
bij het plaatsen van de stekker.<br />
- Laat alle ingebouwde verbruikers op 230 V nazien en<br />
onmiddellijk herstellen waar nodig.
3. PLUS pool : 24 Volt<br />
4. Massa pool : O Volt<br />
5. Trek/duw handgreep om batterijschuif te openen/sluiten<br />
6. Vergrendeling batterijschuif (vooraan de schuif)<br />
7. Batterijrelais (tegen chassisbalk)<br />
7.<br />
3. 4. 5. 4. 6.<br />
145
5.9.2.1. Beschrijving<br />
De batterijlader is een vol elektronische lader voor 24 Volt stroomkringen.<br />
Hij mag zonder enig probleem gedurende langere periodes aangesloten blijven. Het geheel is<br />
geplaatst in een spatwaterdichte behuizing met een beschermingsgraad en uitgevoerd in<br />
dubbele isolatie.<br />
De batterijlader is gemonteerd links onder in de voorste zitbank in de dubbele cabine. De<br />
laadaanduiding is steeds leesbaar bij het openen van de linker achterdeur.<br />
5.9.2.2. Werking<br />
De lader is rechtstreeks aangesloten op de voertuigbatterijen d.m.v. een massa-leiding op de<br />
“-” klem, een laadleiding en een meetleiding op de “+” klem. Van zodra de voedingsstekker<br />
wordt aangesloten, licht de rode controlelamp (24 V) op en geeft de ampèremeter de laad- of<br />
onderhoudsstroom weer.<br />
Controleer telkens na het plaatsen van de<br />
voedingsstekker of de lader in werking is.<br />
Gedurende de ladingscyclus wordt de laadstroom proportioneel geregeld, zodoende dat de<br />
gasspanning van de batterijen in geen geval kan bereikt worden (zodat het zuur niet<br />
verdampt).<br />
Eénmaal de onderhoudsspanning bereikt, gaat de lader automatisch op onderhoudscyclus.<br />
5.9.2.3. Beveiliging<br />
- Wanneer de effectieve batterijspanning minder dan 16 V bedraagt, zal de lader de<br />
ladingscyclus NIET aanvatten, om schade te vermijden. In dit geval, zijn de batterijen<br />
defect of verraadt de diepe ontlading een kortsluiting of andere abnormale toestand. De<br />
batterijen moeten vervangen worden.<br />
- Volg de richtlijnen beschreven in de originele<br />
handleiding van het onderstel voor het correct<br />
starten met hulpbatterijen.<br />
- Verzeker U ervan dat de batterijschuif steeds<br />
goed vergrendeld is. (zie onderhoudshandleiding)<br />
- Bij oververhitting van de lader zal deze automatisch uitschakelen. Na afkoeling schakelt<br />
deze terug in.<br />
146
- De effectieve laadstroom wordt beveiligd door de smeltzekering (17) in de kast "O.I.".<br />
- De voedingsspanning van de lader gebeurt over de differentieelschakelaar.<br />
5.9.2.4. Storingen<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De lader werkt niet met<br />
aangeslotenvoedingsstekker.<br />
De lader schakelt meerdere<br />
malen na elkaar vanzelf uit en<br />
terug in.<br />
- De voedingsstekker is spanningsloos : laat dit nazien<br />
door een bevoegd elektricien.<br />
- De differentieelschakelaar is uitgevallen : zet deze op.<br />
- De batterijspanning < 16 V : voertuigbatterijen defect<br />
en/of ontladen. Laat deze controleren en vervangen<br />
indien nodig.<br />
- De zekering (17) is defect : vervang deze.<br />
- Dit kan wijzen op één of meerdere voertuigbatterijen<br />
die defect geraken : controleer deze en laat vervangen<br />
indien nodig.<br />
- Er is een slechte of vervuilde verbinding tussen de<br />
lader en de batterijen : laat dit zo snel mogelijk nazien<br />
door uw onderhoudsdienst.<br />
- De batterijsleutel en andere verbruikers staan nog op :<br />
zet alle verbruikers en de batterijsleutel af.<br />
147
5.9.3. ELEKTRISCHE MOTORVERWARMING<br />
Merk: Mercedes<br />
Vermogen: 750 Watt<br />
Netspanning: 230 V mono – 50 Hz<br />
Maximumtemperatuur:± 50° C<br />
5.9.3.1. Beschrijving<br />
De motorverwarming bestaat uit een elektrische weerstand welke met behulp van een<br />
montagestuk in het koelwatercircuit wordt gemonteerd.<br />
5.9.3.2. Werking<br />
Door het onderaan opwarmen treedt langzaam een zeer efficiënte circulatie in werking, die het<br />
motorblok zeer gelijkmatig opwarmt. Dit draagt bij tot een langere levensduur van deze.<br />
De temperatuur van het motorblok wordt bewaakt door een thermostaat, afgesteld op 40°C.<br />
Het systeem mag continu worden aangesloten op de netvoeding.<br />
5.9.3.3. Beveiliging<br />
- De constructieve veiligheid bestaat er in dat de weerstand door zijn specifieke<br />
montage nooit rechtstreeks in contact komt met het motorkoelwater.<br />
- De elektrische beveiliging gebeurt door de verliesstroomschakelaar en de<br />
automatische zekering op het netvoedingscircuit.<br />
5.9.3.4. Storingen<br />
148<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
De motorverwarming werkt niet. - Plaats de voedingsstekker.<br />
- De verliesstroomschakelaar en/of de automatische<br />
zekering zijn uitgevallen : zet deze terug op.
5.9.4. PERSLUCHTAANSLUITING<br />
Remvulaansluiting (1)<br />
149
5.9.4.1. Beschrijving<br />
De externe luchtvoeding heeft als doel het luchtdrukcircuit van het voertuig op druk te houden<br />
zodat een snel vertrek steeds mogelijk is.<br />
De aansluitnippel bevindt zich onder de CEE 230V-stekker in de linker deurstijl.<br />
5.9.4.2. Werking<br />
De vulleiding is aangesloten op de originele compressorleiding van de voertuigcompressor en<br />
is in optie voorzien van een drukschakelaar die voorkomt dat de voertuigmotor kan gestart<br />
worden met aangesloten luchtvulleiding. De voedingsdruk mag maximaal ca. 10 bar bedragen<br />
(min. 8 bar).<br />
5.9.4.3. Beveiliging<br />
* De externe vulling is voorzien worden van een startbeveiliging. Een benaderingsschakelaar<br />
herkent de aanwezigheid van een luchtkoppeling en onderbreekt het startcircuit van het<br />
voertuig.<br />
* De toevoer van de luchtdruk is vóór de originele luchtdroger van het onderstel aangesloten<br />
en is voorzien van de nodige terugslagkleppen.<br />
5.9.4.4. Storingen<br />
150<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
Het overdrukventiel op het<br />
originele luchtdrukcircuit van<br />
het onderstel blijft lucht<br />
verliezen, bij aangesloten<br />
vulleiding.<br />
- De voedingsdruk op het externe vulcircuit is te hoog.<br />
Regel deze op max. 10 bar.
5.10. SCHUIMMENGSYSTEEM KLASSE A<br />
Merk: Vanassche<br />
Type: 6L16<br />
5.10.1. INLEIDING<br />
Water uit zichzelf heeft een hoge oppervlaktespanning, hierdoor blijven de waterdruppels vrij<br />
groot. Dit heeft voor gevolg dat bij het blussen met water deze druppels alleen op de<br />
oppervlakte van het brandend materiaal gaan inwerken en niet in de diepte.<br />
Bij klasse A branden gaat het dikwijls om gloeibranden, d.w.z. branden waarbij de kern van<br />
het klasse A materiaal ook sterk gaat verhitten. Doordat het water niet tot deze kern<br />
doordringt, gaat men alleen de oppervlakte van dit materiaal blussen. Na blussing van de<br />
oppervlakte difundeert de warmte van de gloeibrand naar de oppervlakte en gaat de brand<br />
spontaan heropflakkeren.<br />
Door nu de oppervlaktespanning van water te breken door er een detergent aan toe te voegen<br />
(klasse A schuim) valt de oorspronkelijke waterdruppel uiteen in vele, veel kleinere<br />
waterdruppeltjes.<br />
Deze waterdruppeltjes zijn meestal kleiner dan de porieën van de klasse A stoffen en gaan bij<br />
blussing tot de kern van de brandende stoffen doordringen.<br />
Hierdoor wordt de brand 5 tot 10 maal sneller geblust en is het heropflakkeringsgevaar<br />
nagenoeg tot nul herleid omdat ook de kern van de brandbare stof afgekoeld wordt.<br />
Naast het hoger beschreven voordeel heeft het klasse A schuim de volgende voordelen:<br />
- een snellere spreiding van het water onder de vorm van een waterfilm, wat een snellere<br />
afkoeling teweegbrengt.<br />
- een betere aanhechting aan het materiaal, wat een betere bescherming tegen heropflakkering<br />
geeft.<br />
Schuimconcentratie<br />
- 0,3% tot 0,5% voor het blussen van branden (op vlammen)<br />
- 0,1% tot 0,3% voor het nablussen (geen vlammen meer)<br />
- 0,8% voor het beschermen van omgeving die riskeert te gaan branden (afdekken met<br />
schuimlaag)<br />
Wanneer voor het blussen een te hoge mengverhouding (vb. 0,8%) wordt ingesteld, zal het<br />
water opnieuw minder goed penetreren, door de filmvorming van het schuimmiddel, dat dan<br />
als isolator gaat werken.<br />
Uitzicht van het schuim<br />
- 0,2 en 0,3% : water met witte schijn dat vettig aanvoelt<br />
- 0,8% : zeer mooi wit stabiel zwaar schuim<br />
151
5.10.2. BESCHRIJVING<br />
De schuiminstallatie is in het bijzonder ontworpen voor het blussen van branden klasse A (alle<br />
vaste branden) en in mindere mate van branden klasse B.<br />
Het schuimmengsysteem wordt op één uitgang Ø70 en de voedingslijn van de hoge druk<br />
pomp gemonteerd.<br />
Het systeem is samengesteld uit een schuimtank 100l inhoud, een elektrische - 24V<br />
schuimdrukpomp en een eenvoudig bedieningspaneel.<br />
152
5.10.3. Hydraulische schema<br />
153
5.10.4. WERKING<br />
* Zodra de hoofdschakelaar wordt aangezet, wordt automatisch:<br />
- de debietmeting ingeschakeld<br />
- de schuimtoevoerkraan van de schuimtank naar de schuimdrukpomp geopend<br />
- de schuimdrukpomp in werking gesteld<br />
* Zodra de schuimdoseerknop op een bepaalde waarde wordt ingesteld en debiet wordt<br />
afgenomen via de rechter persuitlaat lage druk of via één of beide hoge druk haspels wordt<br />
dan automatisch een hoeveelheid schuim in de meet- en injectiebuis geïnjecteerd. Deze<br />
hoeveelheid wordt door de meet- en regeleenheid berekend in functie van het afgenomen<br />
debiet aan water en de gevraagde dosering in % aan de doseerknop.<br />
De schuimpomp levert een maximum debiet van 6l/min en haalt een maximum druk van 16<br />
bar.<br />
Het maximaal debiet water/schuim dat hierdoor gelijktijdig via de lage druk persuitlaat en de<br />
beide hoge druk haspels bedraagt bij gevolg ongeveer:<br />
Mengverhouding Max. debiet<br />
0,3% 2000 l/min LD<br />
154<br />
1.<br />
2.<br />
1. niveau aanduiding schuimtank<br />
2. hoofdschakelaar schuiminstallatie klasse A<br />
3. doseerknop<br />
4. purge<br />
3.<br />
4.
1 haspel HD + 1750l/min LD<br />
2 haspels HD + 1500l/min LD<br />
0,5% 1200 l/min LD<br />
1 haspel HD + 950 l/min LD<br />
2 haspels HD + 700 l/min LD<br />
1% 600 l/min LD<br />
of beide HD haspels LD + 100l/min LD<br />
Vul altijd de schuimtank met hetzelfde product. Nooit verschillende merken of types<br />
schuimmiddelmengers.<br />
Risico op chemische reacties.<br />
Wanneer u van merk of type schuimmiddel wil veranderen, spoel dan<br />
eerst heel grondig de schuimtank en de gehele schuiminstallatie!<br />
5.10.5. BEVEILIGINGEN<br />
De schuimpomp is elektrisch beveiligd door de smeltzekering (36) in de kast "O.I. oorsprong<br />
interventie installatie".<br />
5.10.6. STORINGEN<br />
Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />
Er wordt geen schuim gevormd. - De smeltzekering in de kast "O.I. oorsprong<br />
interventie installatie" is defect. Vervang ze.<br />
- De schuimtank is leeg. Vul deze opnieuw.<br />
Voor de specificaties i.v.m. houdbaarheid en correct gebruik van<br />
het aangewende schuimmiddel, verwijzen wij naar uw leverancier.<br />
Let erop dat het gebruikte schuimmiddel compatibel is met de<br />
installatie (oxydatie, scheikundige reactie met gebruikte kunststoffen)<br />
155