24.09.2013 Views

Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen

Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen

Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 ... - Mechelen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Gebruikshandleiding</strong><br />

<strong>Halfzware</strong> <strong>autopomp</strong><br />

<strong>HZAP</strong>-E <strong>4x2</strong> en 4x4<br />

FPN 10/2000 FPH 40/250 1HHL (16/8)<br />

03/’10<br />

1


1. INLEIDING<br />

Deze handleiding is de vrucht van onze bekommernis de gebruiker in staat te stellen het<br />

voertuig optimaal te kennen, te gebruiken en te onderhouden.<br />

Zij dient gelezen in combinatie met de oorspronkelijke handleiding van het onderstel.<br />

Een gebrek aan kennis van deze laatste kan tot misverstanden of onduidelijkheden leiden.<br />

Lees eerst aandachtig de handleiding van het onderstel.<br />

3


2. ADMINISTRATIE<br />

2.1. IDENTIFICATIE<br />

Verwijs steeds bij bestelling van onderdelen of correspondentie van welke aard ook<br />

naar onderstaande gegevens. Dit zal zonder meer leiden tot een correcte en snelle<br />

oplossing van uw vraag.<br />

4<br />

Voertuig<br />

Type <strong>HZAP</strong> - VI/MAT/A21-175-06<br />

Serienummer zie dossiernummer onderstel<br />

Datum levering<br />

Intern nummer brandweer<br />

Onderstel<br />

Type chassis Mercedes Benz 1329 F ATEGO<br />

Chassis nummer<br />

Nummerplaat<br />

Centrifugaalpomp<br />

Type FPN 10/2000 - 1 HHL<br />

Draairichting gezien vanaf de zuigingang<br />

Fabricatienummer<br />

links


Lichtmast<br />

Merk Fireco<br />

Type CFRS 25.33.52 *<br />

Schijnwerpers 3 x 150 W Metaaldamp - 24V<br />

---------------- (*)<br />

Merk:<br />

Type:<br />

Serienummer:<br />

Motornummer:<br />

-------------:<br />

---------------- (*)<br />

Merk:<br />

Type:<br />

Serienummer:<br />

Motornummer:<br />

-------------:<br />

(*)Gegevens van de toegevoegde uitrustingen. Wij raden U aan deze gegevens zo<br />

volledig mogelijk in te vullen vooraleer zij door sleet, vuil of beschadigingen<br />

onleesbaar worden.<br />

5


2.2. NUTTIGE ADRESSEN<br />

2.2.1. Noodnummer<br />

In geval van dringende nood buiten de kantooruren : 056/71 01 30<br />

Uw oproep wordt doorgeschakeld naar de persoon met wachtdienst.<br />

2.2.2. Onderstel en versnellingsbak<br />

DAIMLER CHRYSLER BELGIUM Tel : 02/ 724 12 11<br />

Dienst VUP<br />

Tollaan 68<br />

Fax: 02/ 724 13 48<br />

1200 BRUSSEL<br />

Agentschappenlijst in handleiding onderstel.<br />

2.2.3. Opbouw en hydraulische installatie<br />

ETN. P. VANASSCHE & CIE NV Tel.: 056/ 71 01 30<br />

Bruggesteenweg 2 Tel.: 056/ 71 13 30<br />

Fax: 056/ 70 21 71<br />

8531 HULSTE<br />

Dhr. Jan VANASSCHE Tel.: 0475/411 317<br />

Afgevaardigd Bestuurder<br />

Bruggesteenweg 2B<br />

Fax: 056/ 70 21 71<br />

8531 HULSTE<br />

6


Dhr. Geert BOHEZ Tel :056/ 73 81 88<br />

Dienst na verkoop – Herstellingen Fax : 056/ 73 81 86<br />

GSM : 0475/ 75 13 01<br />

Dhr. Vincent Vercaemer Tel: 056/ 73 81 88<br />

Dienst na verkoop – Herstellingen Fax: 056/ 73 81 86<br />

GSM :0478/87 17 29<br />

Bruggesteenweg 2<br />

8531 HULSTE<br />

7


2.3. JAARLIJKSE INSPECTIE<br />

2.3.1. INLEIDING<br />

Tijdens de contractuele waarborgperiode heeft U recht op twee gratis jaarlijkse inspectie van<br />

het voertuig.<br />

Deze worden verstrekt in de loop van de eerste twee jaar vanaf de levering.<br />

De INSPECTIE is geen ONDERHOUDSBEURT.<br />

De inspectie wordt uitgevoerd door onze afgevaardigde technicus of deze van onze<br />

onderaannemers.<br />

De inspectielijsten vindt U hierna. (zie “2.3.2. Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW”)<br />

Een inspectieverslag met vermelding van de vaststellingen en de ramingprijs van<br />

eventuele noodzakelijke herstellingen wordt U overgemaakt. Een afschrift wordt<br />

systematisch naar het FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie van de Civiele<br />

Veiligheid, Directie van de Aankopen gestuurd.<br />

Herstellingswerken worden pas uitgevoerd na ontvangst van een orderbon, uitgeschreven<br />

door de bevoegde gemeentelijke overheid. De werken worden bij voorkeur uitgevoerd in onze<br />

werkhuizen.<br />

8


2.3.2. Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW<br />

Eigenaar:<br />

Serienr.:<br />

HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />

Inschrijvingsnr.:<br />

HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />

Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />

A. AANDRIJVING<br />

I. Cardan II. Pompcarter<br />

1 Bevestiging 3 Bevestiging<br />

2 Smering 4 Oliepeil<br />

III. Schakeling<br />

7 Verklikkerlampen<br />

B. POMP<br />

I. Trokomat II. Pomplichaam<br />

8 Inschakeling 12 Bevestiging<br />

9 Droge zuigproef 13 Smering<br />

10 Dichtheid L/R<br />

11 Afvoerpijpen<br />

III. Leidingen en kranen IV. Pompwerking<br />

14 Zwaaiklep 29 Start - stop<br />

15 Inlaatzeef 30 Inschakelen LD - HD<br />

16 Zuigkoppeling<br />

17 LD-persleidingen 32 Dichtheid<br />

9


10<br />

HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />

Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />

18 LD-perskranen 33 HD-drukschakelaar<br />

19 Perskoppeling<br />

20 HD-persleidingen V. Meetinstrumenten<br />

21 HD-perskranen 34 Vacuümmeter<br />

22 HD-straalpijpen, L/R 35 LD-manometer<br />

23 HD-haspels, L/R 36 HD-manometer<br />

24 * Smeerpunten 37 Toerenteller voertuigmotor<br />

25 * Remmen 38 Urenteller pomp<br />

26 * Zwengel 39 Urenteller motor<br />

27 Voedingsleiding tank-pomp<br />

28 Aftapkraantjes<br />

WATERTANK<br />

40 Bevestiging 44 Vulleiding pomp, kraan<br />

dito<br />

41 Peilmeter 45 Aftapkraan<br />

42 Overloop 46 Dichtheid<br />

43 Vulleiding hydrant, kraan dito<br />

SCHUIMTANK KLASSE A (100l)<br />

40a Bevestiging 44a Dichtheid<br />

41a Peilmeter 45a Aansluiting met schuimpomp<br />

42a Overloop 46a Pneumatische afsluiter<br />

43a Schuimafnameleiding en afsluiter<br />

SCHUIMTANK KLASSE B (200l)<br />

40b Bevestiging 43b Schuimafnameleiding en<br />

afsluiters (2)<br />

41b Peilmeter 44b Dichtheid<br />

42b Overloop<br />

ELEKTRISCHE INSTALLATIE


HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />

I. Cabine<br />

47 Hoofdschakelaar 50 Controlebord “Vanassche”<br />

48 Batterijlader 51 Verlichting, schakelaars<br />

49 Kaartleeslamp 52 Tweeklankhoorn<br />

II. Weg- en werkverlichting<br />

53 Blauwe flitslichten 54 Werkverlichting<br />

III. Koffers IV. Varia<br />

55 Kastverlichting 57 Zekeringen<br />

56 Pompverwarming 58 Bedrading, isolatie<br />

KOETSWERK<br />

Nr Omschrijving OK Opm. Nr Omschrijving OK Opm.<br />

I. Cabine<br />

59 Kantelsysteem 62 Zetels<br />

60 Veiligheidssteun 63 Binnenbekleding<br />

61 Deuren, sluitingen 64 Ophanging adembeschermingstoestellen<br />

II. Opbouw “Vanassche”<br />

65 Bevestiging 72 Binnenbeplating<br />

66 Rolluiken 73 Ophanging materieel<br />

67 Rolluiken, lamellen 74 Metaalprofielen<br />

68 Rolluiken, dichtingen 75 Roestbescherming<br />

69 Rolluiken, oprolmechanisme 76 Beschildering<br />

70 Rolluiken, sluiting 77 Algemeen uitzicht<br />

71 Telescopische schuiven<br />

LICHTMAST<br />

78 Bevestiging lampen en isolatoren 82 Smering<br />

79 Schijnwerpers 83 Controlelamp<br />

11


12<br />

HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF<br />

80 Oranje flitslicht 84 Rem<br />

81 Uit- en inschuiven 84a Omvormer 24V/230V<br />

PRCD(K)<br />

LADDERLAADSYSTEEM<br />

87 Werking controlelamp<br />

91 Vergrendeling<br />

89 Bevestigingspunten 92 Algemene staat


SAMENVATTING OPMERKINGEN VOLGENS INSPECTIELIJST<br />

Art. Omschrijving vastgestelde opmerking en oplossing<br />

13


2.3.3. INSPECTIELIJST CHASSIS<br />

14<br />

F001002


F001003<br />

15


2.3.4. INSPECTIECONTRACT<br />

Het is aangewezen de jaarlijkse inspectiebeurten na de 2 contractuele inspectiebeurten verder<br />

te zetten teneinde het voertuig en de uitrustingen in optimale staat te behouden.<br />

Na verloop van de gratis 2 inspectiebeurten zal een "Inspectiecontract" worden aangeboden.<br />

2.4. WAARBORG<br />

2.4.1. ALGEMENE WAARBORG VAN VIJF JAAR<br />

Het voertuig geniet een algemene waarborg van 5 jaar bij normaal gebruik en onderhoud<br />

overeenkomstig onderhavige handleiding en de waarborgvoorwaarden vermeld in onze<br />

offerte.<br />

Defecten en schade tengevolge van verkeerd gebruik, niet respecteren van verkeersregels<br />

(verkeerdrempels), gebrekkig onderhoud, wijzigingen en foutieve herstellingen uitgevoerd<br />

door de gebruiker, worden niet door onze algemene waarborg gedekt.<br />

Deze waarborg omvat :<br />

- wisselstukken, werkloon en verplaatsingskosten.<br />

- wordt verder uitgebreid tot :<br />

16<br />

• tien jaar, tegen corrosie op de elektrische leidingen<br />

• tien jaar, tegen corrosie op de watertank en de hydraulische leidingen.<br />

Gedurende de contractuele waarborgperiode van twee jaar zijn herstellingen en afstellingen<br />

kosteloos, met uitzondering evenwel van de punten vermeld onder § 2.3.1. op pagina 11/107<br />

van de TN 1000 uitgave december 2002.<br />

2.4.2. BESCHERMING TEGEN ROEST<br />

Het aanbrengen van de roestwerende behandelingen is vakkundig uitgevoerd.<br />

De noodzakelijke nabehandelingen worden uitgevoerd tegen betaling en worden om<br />

technische redenen uitgevoerd in onze werkplaatsen. Deze nabehandeling wordt uitgevoerd<br />

over een periode van ca. 2 werkdagen.<br />

Prijs : ... € + BTW per beurt, exclusief verplaatsingskosten (*)


(*) Prijs op aanvraag<br />

Deze prijzen zijn aan de prijsherzieningsformule van onderhavig lastenkohier gekoppeld.<br />

De verplaatsingskosten zijn ten laste van de klant/gebruiker.<br />

De waarborg tegen roest bedraagt 12 jaar overeenkomstig de waarborgvoorwaarden hierna.<br />

17


18<br />

GARANTIEVOORWAARDEN ANTI-CORROSIE<br />

1. Algemene toepassingsvoorwaarden<br />

Ter aanvulling van de algemene garantie gegeven door de autofabrikant, garandeert VANASSCHE SERVICES<br />

nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op het nieuwe voertuig, strikt behandeld volgens onze methode (holle<br />

ruimten en onderkant met originele producten behandeld en dit volgens de door ons verstrekte<br />

richtlijnen), een goede werking van het product.<br />

Mede daardoor genieten de behandelde delen een anticorrosie garantie.<br />

Na afloop van de geldende fabrieksgarantie geldt onderhavig document, alsmede alle tijdig ingestuurde<br />

registratie- en controlekaarten, als bewijs voor de garantie.<br />

2. Behandelingen en inspecties<br />

Om van de garantie te genieten moet het betreffende voertuig volgende behandelings-/onderhoudsbeurten<br />

ondergaan bij VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op volgende tijdstippen :<br />

Eerste onderhoudsbeurt : In de 36e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />

Tweede onderhoudsbeurt : In de 72e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />

Derde onderhoudsbeurt : In de 108e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig<br />

Als bewijs voor het uitvoeren van de behandeling dient het attest van VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P.<br />

VANASSCHE & Cie nv voorgelegd te worden.<br />

3. De garantie vervalt volledig indien één der tijdstippen vermeld onder punt 2 niet gewetensvol<br />

worden nagekomen. Neem tijdig contact voor een afspraak!<br />

4. Onderhavige garantie geldt niet voor :<br />

De uitlaatpijp, brandstoftank met toebehoren, het remsysteem en/of de remleidingen, de verchroomde<br />

sierstrips of andere en hun bevestigingen, oppervlaktecorrosie ten gevolge van beschadigd lakwerk, de<br />

daaruit voortvloeiende perforatie, corrosie ten gevolge van het gebruik van agressieve<br />

schoonmaakmiddelen, roestschade aan plaatranden, aan holle ruimten gevuld met hard schuim of<br />

gelijkaardige producten, aan oppervlakten bedekt met ondoordringbare coating zoals PVC of andere<br />

isolatiematerialen, het doorroesten van delen of van de combinatie van delen, dermate opgevat dat geen<br />

doelmatige anti-roestbehandeling kan doorgevoerd worden, corrosie ten gevolge van het later monteren<br />

van toebehoren en/of kits.<br />

5. Indien één der behandelde delen duidelijk corrosie vertoont zal VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P.<br />

VANASSCHE & Cie nv het betreffende deel, geheel of gedeeltelijk, naar eigen goeddunken en zonder kosten<br />

voor de garantiegerechtigde laten vervangen, zoniet herstellen (herstellen en/of gedeeltelijk lakken).<br />

De garantiegerechtigde is de eigenaar van het betrokken voertuig.<br />

VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv is in geen geval verantwoordelijk voor directe<br />

of indirecte schade ten gevolge van roestschade aan het voertuig, alsmede alle waardeverlies of


immobilisatie van het betrokken voertuig.<br />

6. Deze garantie geldt voor de gebruiksduur van het voertuig, met een maximum van 12 (twaalf) jaren,<br />

zonder onderbreking, vanaf de dag volgend op deze van de levering.<br />

Bij eventuele langdurige herstellingswerken (meer dan één week) tijdens de garantieperiode, wordt de<br />

duur der garantie met de periode van de stilstand verlengd.<br />

Vervangen of herstelde onderdelen genieten een extra waarborg van 2 jaar vanaf de dag van hun vervanging<br />

onder garantie<br />

7. Aanvraag tot tussenkomst<br />

Zodra roestschade, gedekt door onderhavige garantie, vastgesteld wordt, dient de<br />

garantiegerechtigde zich zonder verwijl te wenden tot VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie<br />

nv. Onze expert zal contact opnemen met de garantiegerechtigde om de opgegeven schade te onderzoeken<br />

en de geldigheid van de aanvraag tot herstelling onder waarborg vast te stellen.<br />

In geval van betwisting betreffende de roestschade wordt met wederzijds akkoord een<br />

automobielexpert aangeduid waarvan de beslissing bindend zal zijn.<br />

De kosten in verband hiermede zijn ten laste van de in het ongelijkgestelde partij.<br />

In geval van betwisting aangaande de geldigheid der garantiedocumenten ligt de bewijslast voor het<br />

naleven der gestelde voorwaarden bij de garantiegerechtigde.<br />

Alle herstellingen in het raam der garantie moeten voorafgaandelijk door VANASSCHE SERVICES nv of<br />

Etn. P. VANASSCHE & Cie nv schriftelijk worden goedgekeurd.<br />

8. Onderhavige garantie geldt slechts voor die voertuigen, ingeschreven in België en het Groothertogdom<br />

Luxemburg en behandeld door VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv<br />

9. Alle kosten en lonen voor de verplaatsing van het voertuig, van en naar onze werkplaatsen of deze<br />

van onze onderaannemers, met het oog op een herstelling onder waarborg, zijn ten laste van de<br />

garantiegerechtigde.<br />

10. Zijn eveneens uitgesloten : alle secundaire kosten zoals hotel, genot derving, vervangingsvoertuig<br />

enz…<br />

11. In geval van betwisting is enkel de rechtbank van Kortrijk bevoegd.<br />

Voor kennisname,<br />

Handtekening klant/gebruiker<br />

19


2.5. DIENST NA VERKOOP<br />

2.5.1. INLEIDING<br />

Onze dienst na verkoop staat 24 uur op 24 uur tot uw dienst.<br />

Aarzel niet deze te raadplegen voor :<br />

* opleiding<br />

* technische informatie<br />

* technische assistentie en raadgeving bij onderhoud en herstellingen<br />

* prijsopgave van onderdelen, herstellingen, inspecties, onderhoudsbeurten en aanvullende<br />

opleidingen.<br />

2.5.2. OPLEIDING<br />

Wij staan steeds tot uw dienst om naast de opleiding bij de levering bijkomende opleiding te<br />

verschaffen.<br />

Deze bijkomende opleiding wordt tegen betaling van de daarmee gepaard gaande<br />

verplaatsingskosten en uurlonen berekend.<br />

Gelieve daarom vooraf duidelijk met onze dienst na verkoop af te spreken.<br />

2.5.3. ONDERHOUDSCONTRACT<br />

Gelet op de complexiteit van het voertuig, en vooral de noodzaak dat het geheel in alle<br />

omstandigheden in optimale staat van paraatheid moet zijn, is het aangewezen een jaarlijks<br />

onderhoudscontract met ons af te sluiten.<br />

Door het afsluiten van een onderhoudscontract bent U bovendien gedekt met betrekking tot<br />

uw productaansprakelijkheid voor de goede werking van dit materieel bij interventie.<br />

Een model van onderhoudscontract vindt U hierna.<br />

Het onderhoudscontract ontslaat de gebruiker niet van zijn<br />

verplichtingen in verband met de periodieke controles en het<br />

(dagelijks) onderhoud die binnen de periode tussen twee jaarlijkse<br />

onderhoudsbeurten vallen.<br />

Voor het onderhoud van het onderstel bevelen wij een onderhoudscontract met het servicenet<br />

van het voertuigmerk ten zeerste aan.<br />

20


MODEL ONDERHOUDSCONTRACT VANASSCHE<br />

ONDERWERP: Het onderhoud betreft de bovenbouw, de hydraulische en<br />

elektrische installatie.<br />

Alle onderhoudstaken ervan worden uitgevoerd zoals beschreven in<br />

het onderhoudshandboek.<br />

Tevens wordt het voertuig extra nagezien volgens alle punten<br />

vermeld op de inspectielijst in dit handboek.<br />

FREQUENTIE: Jaarlijks<br />

DUUR: Gemiddeld 4 uren werkelijke prestaties per voertuig<br />

PRIJS: Op aanvraag, volgens omvang van de levering<br />

Alle benodigdheden en wisselstukken, supplementaire prestaties en uurlonen worden<br />

afzonderlijk in rekening gebracht.<br />

21


2.5.4. DEPANNAGE<br />

Geef bij melding steeds de correcte identificatie van het voertuig door.<br />

Alle tussenkomsten voor defecten, die op de waarborg terug te voeren zijn, zijn gratis.<br />

Elke tussenkomst, die niet door de waarborg wordt gedekt, zal worden aangerekend tegen de<br />

gangbare tarieven voor verplaatsing en uurloon.<br />

2.5.5. HERSTELLINGEN<br />

Grote herstellingen worden bij voorkeur in onze werkplaats of in deze van onze<br />

onderaannemers uitgevoerd.<br />

Onze ambulante service staat steeds tot uw dienst voor kleine tussenkomsten ter plaatse.<br />

2.5.6. WISSELSTUKKEN<br />

De beschikbaarheid van onderdelen is gewaarborgd voor de periode tot 30 jaar na levering.<br />

Zie afdeling "Onderhoud"".<br />

Geef bij bestelling steeds de correcte identificatie van het voertuig en het betrokken<br />

onderdeel door.<br />

22


3. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN<br />

3.1. VOORWOORD<br />

3.1.1. Gebruiksaanwijzing<br />

De <strong>autopomp</strong> beantwoordt aan alle toepasselijke voorschriften en normen.<br />

Deze gebruiksaanwijzing bevat enkel de beschrijving voor de bediening, van de door de firma<br />

Vanassche geplaatste uitrustingen, zoals daar zijn: opbouw, dubbele cabine, pomp,<br />

bijgevoegde elektrische uitrustingen, haspels, lichtmast, e.d. Voor het onderhoud en de lijst<br />

van de wisselstukken verwijzen we naar de onderhoudshandleiding.<br />

Vooraleer het toestel in gebruik te nemen, leer het grondig kennen en lees derhalve aandachtig<br />

deze gebruiksaanwijzing.<br />

De gebruiksaanwijzing is een belangrijk onderdeel van het product. Bij doorverkoop van het<br />

voertuig, dient de gebruiksaanwijzing aan de nieuwe bezitter overhandigd.<br />

De gebruikshandleiding moet in elk geval het product steeds en overal vergezellen, zodat deze<br />

ten allen tijde kan geraadpleegd worden door de gebruiker (alsook deze van het onderstel en<br />

eventuele weerhouden opties).<br />

3.1.2. Voorschriften en verordeningen<br />

Verder dient gelet op de algemeen geldige wetten, verordeningen en voorschriften, vooral wat<br />

betreft de voorschriften voor de opleiding bij de brandweer en de ertoe behorende<br />

voorschriften van de ongevalpreventie, telkens in de van kracht zijnde versie.<br />

3.1.3. Extra uitrusting<br />

De omvang van de levering richt zich naar uw bestelling. De uitrusting en de uitvoering van<br />

uw toestel kunnen derhalve gedeeltelijk afwijken van de beschrijving en afbeeldingen in deze<br />

handleiding.<br />

De specifieke handleiding van niet tot de standaarduitvoering horende toestellen is als bijlage<br />

bij deze handleiding gevoegd.<br />

3.1.4. Afbeeldingen<br />

Alle afbeeldingen, maten en technische gegevens in dit handboek zijn onder voorbehoud van<br />

technische wijzigingen gegeven.<br />

23


3.2. WAARSCHUWINGEN EN SYMBOLEN<br />

3.2.1. Waarschuwingstekens – Betekenis<br />

In de gebruiksaanwijzing zijn alle veiligheidsinstructies met passende symbolen aangeduid.<br />

Het betekent dat gevaar voor letsels of schade bestaat.<br />

Neem de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot<br />

de ongevalpreventie in acht !<br />

Gegevens, geboden en verboden om lichamelijke schade<br />

en omvangrijke materiële schade te voorkomen.<br />

Markeer de punten met de hoogste gevarengraad !<br />

Gegevens, geboden en verboden om materiële schade<br />

te vermijden en algemene voorzorgsmaatregelen.<br />

Gegevens betreffende het spaarzaam gebruik van het<br />

toestel en bijkomende inlichtingen betreffende<br />

onderhoudswerken. Informatie en tips voor het gebruik,<br />

om problemen te vermijden.<br />

24<br />

i<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

Gevaar voor<br />

ongevallen<br />

Bescherming van het milieu


Lees de handleiding<br />

Gevaar voor geluidsoverlast<br />

Gehoorbescherming verplicht<br />

Batterij afkoppelen<br />

Explosiegevaar<br />

Verboden te roken<br />

Open vuur verboden<br />

25


Gevaar voor lekkende of dampende batterij<br />

- oog- en handbescherming verplicht<br />

- bijtend zuur<br />

Gevaar voor elektrocutie!<br />

Gevaar voor aanraking van luchtlijnen<br />

onder spanning.<br />

Gevaar voor elektrocutie !<br />

Gevaar voor CO vergiftiging en vergiftigingen<br />

door inademing van toxische dampen of gassen.<br />

26


Brandgevaar brandstof.<br />

Roken verboden.<br />

Open vuur verboden<br />

Contactsleutel verwijderen<br />

Motor / machine stopzetten<br />

Draag persoonlijke beschermingsmiddelen<br />

27


Lastbeveiliging plaatsen!<br />

Gevaar voor roterende delen.<br />

Regelmatige praktische en visuele controle<br />

van de goede werking noodzakelijk<br />

Beschadigde uitrustingen en gereedschappen<br />

onverwijld buiten gebruik stellen.<br />

Gevaar voor ongevallen.<br />

28


Gebruik originele Ziegler onderdelen<br />

Oliën, filters, batterijen e.a. overeenkomstig<br />

de milieuvoorschriften verwijderen.<br />

Bij het verwijderen van afval de recyclagevoorschriften<br />

in acht nemen.<br />

29


3.3. TOEPASSINGSGEBIED<br />

3.3.1. GEBRUIK<br />

De <strong>autopomp</strong> is voor het normale gebruik bij de brandweer ontwikkeld.<br />

De pomp mag op grond van haar constructie alleen gebruikt worden :<br />

* voor het blussen met niet-zuurhoudend bluswater, in combinatie met de<br />

gebruikelijke toegevoegde blusmiddelen<br />

* als drukverhogingspomp (aanjaagpomp) als het water van ver aangevoerd<br />

moet worden<br />

* als ledigingspomp (een uitgangsdruk van min. 3 bar moet gerespecteerd<br />

worden)<br />

- Opgelet voor cavitatie door een te hoog debiet in verhouding tot<br />

de aanzuighoogte of de voeding.<br />

- Opgelet voor oververhitting bij gesloten persuitlaten (wanneer<br />

pomp draait zonder dat er water afgenomen wordt)<br />

Eigenhandige veranderingen aan het geheel of verkeerd gebruik sluiten de aansprakelijkheid<br />

van de fabrikant voor de daaruit voortvloeiende schade uit.<br />

Iedereen, die het toestel bedient, onderhoudt en repareert, moet de gebruiksaanwijzingen en<br />

de veiligheidsvoorschriften, in deze handleiding vervat, gelezen en begrepen hebben.<br />

3.3.2. PERSONEELSKEUZE - KWALIFICATIE<br />

Het personeel aan wie de bediening, het onderhoud, de inspectie en de montage<br />

toevertrouwd wordt, moet voor deze taken over de nodige kwalificatie beschikken. De<br />

verantwoordelijkheid, de bevoegdheid en het toezicht op het personeel moet door de<br />

gebruiker nauwkeurig geregeld worden.<br />

Wanneer het personeel niet over de nodige kennis beschikt, moet het door de gebruiker<br />

geschoold en opgeleid worden.<br />

30


3.3.3. NIET TOELAATBAAR GEBRUIK<br />

- Door personen die geen passende opleiding hebben genoten.<br />

- Gebruik in omgevingen waar explosiegevaar bestaat.<br />

- Verpompen van mineraalolieproducten of andere explosieve,<br />

brandbare, corrosieve of gevaarlijke vloeistoffen.<br />

De bedrijfszekerheid van het geheel is alleen bij gebruik<br />

overeenkomstig het toepassingsgebied gewaarborgd.<br />

3.3.4. OPMERKINGEN IN VERBAND MET DE CONFORMITEITSVERKLARING<br />

In verband met de conformiteitverklaring vestigen wij graag de aandacht op de volgende<br />

punten :<br />

* Principieel geldt onze conformiteitverklaring alleen voor het door de firma af<br />

fabriek geleverde voertuig / toestel.<br />

* Degene, die een voertuig / toestel door aan-, in- of ombouw achteraf verandert,<br />

wordt daardoor zelf fabrikant.<br />

* Voor aanvullingen of veranderingen is de klant verantwoordelijk en moet dan zelf<br />

(op zijn eigen verantwoordelijkheid) het overeenstemmen van het voertuig / toestel<br />

met de EG-richtlijnen vaststellen en alle nodige documenten opmaken.<br />

* Hetzelfde geldt voor het achteraf inbouwen van electrische en/of electronische systemen.<br />

31


4. TECHNISCHE DATA<br />

4.1. INLEIDING<br />

Hierna volgen de belangrijkste technische data van het voertuig en zijn voornaamste vaste<br />

uitrustingen.<br />

4.2. BELANGRIJKSTE TECHNISCHE DATA<br />

4.2.1. ONDERSTEL 4 X 2 4 X 4<br />

Algemeen<br />

Type: MERCEDES BENZ MERCEDES BENZ<br />

32<br />

1329 F ATEGO 1329 AF ATEGO<br />

P.V.G.: U/51734 U/.....<br />

H.T.G.: 14000 kg 14000 kg<br />

Maximaal toegelaten gewicht:<br />

a) onder vooras: 5600 kg 5600 kg<br />

b) onder achteras: 10400 kg 10400 kg<br />

Wielbasis: 3860 mm 3860 mm<br />

Totale lengte: ca 7525 mm ca 7525 mm<br />

Totale hoogte met lichtmast: ca 3150 mm ca 3350 mm<br />

Totale breedte: ca 2450 mm ca 2450 mm<br />

Geluidsniveau in cabine<br />

(rijden zonder 2-toon): 76 dBA 76 dBA


Motor<br />

Type: OM 906 LA – EURO V<br />

Aantal cilinders: 6<br />

Cilinderinhoud: 6370 cm 3<br />

Max. vermogen: 210 kW bij 2200 t/min.<br />

Max. regime: 2500 tr/min<br />

Brandstof: DIESEL<br />

Versnellingskast<br />

Type: Allison MD 3060 PR<br />

Aantal versnellingen: 5 + 1<br />

Krachtafnemer<br />

Type: Muncie CS40<br />

Verhouding: 1 : 2,08<br />

Achterbrug<br />

Type: HL 440 DC – 10,8<br />

Verhouding: 5,222 5,222<br />

Max. snelheid: 120 km/h 100 km/h<br />

Banden<br />

elektronisch lager te begrenzen elektronisch afstelbaar<br />

Afmeting: 275/70 R22,5 11 R22,5<br />

Type: Wegprofiel of M+S S + G<br />

Brandstoftank<br />

Inhoud / Soort: 125 l/ diesel<br />

Autonomie: 4 h of 300 km<br />

Elektrische uitrusting<br />

Spanning: 24 V<br />

Alternator: 24 V - 140 A (100 A met lichtmast 230V)<br />

Batterijen: 2 X 12 V - 165 Ah<br />

33


4.2.2. HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />

Type pomp: ZIEGLER FPN 10/2000 - 1 HHL<br />

Lagedrukpomp: FPN 10/2000 – 1 H<br />

- Nominaal motorregime: n = 1800 tr/min<br />

- Nominale aanzuighoogte: 3 m geodetisch<br />

- Nominaal debiet: 2000 l/min<br />

- Nominale druk: 10 bar<br />

- Maximum debiet: 2500 l/min. bij 10 bar op 3 m geodetische aanzuighoogte<br />

- Maximum sluitdruk: 14 bar bij 3 m geodetische aanzuighoogte<br />

- Draairichting (pomp zuigingang): Links<br />

- Maximum motorregime: 2000 tr/min.<br />

- Maximum toelaatbare werkdruk<br />

DSP-koppelingen: 15 bar<br />

Hogedrukpomp: FPH – 40/250<br />

- Nominaal motorregime: n = 1700 tr/min<br />

- Nominaal debiet: 250 l/min<br />

- Nominale druk: 40 bar<br />

- Maximum debiet: 290 l/min bij 40 bar<br />

- Maximum sluitdruk: 48 bar<br />

- Maximum motorregime: 1800 tr/min.<br />

34


Gelijktijdige werking<br />

- Lagedruk: 2000 l/min / 8,5 bar op 3 m aanzuighoogte<br />

- Hogedruk: 250 l/min / 40 bar<br />

- Maximum motorregime: n = 1660 tr/min<br />

- Geluidsniveau: 86,1 dBA<br />

Ontluchtingspomp: 2 x "TROKOMAT"<br />

Zuigtijd op 7,5 m met 10 m zuigslang:30 sec.<br />

Maximum aanzuigtoerental: ca. 1500 t/min.<br />

Zuig- en persleidingen<br />

Zuigingang 110 AR: 1 zwaaiklep<br />

LD-persuitgangen 70 DSP: 4 ventielkranen<br />

HD-persuitgangen Ø 25: 2 kogelafsluiters<br />

Tankvoeding: 1 kogelafsluiter<br />

Hoge druk haspel<br />

Aantal: 2<br />

Type: HR 47<br />

HD slang: 2 x 40 m Ø 25 per haspel<br />

Aandrijving: elektrisch 24 V<br />

HD pistolen: TFT QF 150<br />

Schuiminstallatie klasse A<br />

Merk: Vanassche<br />

Type: 6L16<br />

Aandrijving: elektrisch 24 V<br />

35


Sturing: PLC gestuurd 0%-1%<br />

Debiet: max. 6l/min schuimmiddel<br />

Werkt op 1 persuitlaat Ø 70 en op beide HD-haspels<br />

Schuiminstallatie klasse B<br />

Aansluiting en werking d.m.v. lijnmengers rechts en links nabij de persuitlaten.<br />

Watertank<br />

Inhoud: 2.500 l<br />

Materiaal: Polyester<br />

Vulleiding: 1 X Ø 70 DSP<br />

Maximum vuldruk: 12 bar<br />

Overloop: 1 x Ø 100 membraan<br />

Schuimtank classe A<br />

Inhoud: 100l<br />

Materiaal: polyethyleen<br />

Vulopening: met schroefdeksel Ø 150 mm<br />

Schuimtank classe B<br />

Inhoud: 200l<br />

Materiaal: polyethyleen<br />

Vulopening: met schroefdeksel Ø 150 mm<br />

4.2.3. KOETSWERK<br />

Kast<br />

Materiaal: aluminium profielsysteem Ziegler ALPAS<br />

Platen: wanden en balken : geanodiseerd alu<br />

36


Dak: traanplaat 2,5/4 – geanodiseerd<br />

Kwaliteit: 6061<br />

Rolluiken<br />

Type: AZ 98<br />

Anodisatie: BA – 20 micron<br />

Schildering<br />

Chassis<br />

Koetswerk<br />

Type: Autocryl<br />

Kleur: Zwart RAL 9005<br />

Type: Autocryl<br />

Kleur: Rood RAL 3020<br />

37


4.2.4. VASTE UITRUSTINGEN<br />

Lichtmast<br />

Merk: Fireco<br />

Type: CFRS 2533,52*<br />

Aandrijving: perslucht<br />

Uitgeschoven lengte: ± 4,7 m<br />

Schijnwerpers: 3 x 150 Watt Metaaldamp<br />

Batterijlader<br />

Merk: CTEK<br />

Type: XT 14000<br />

Vermogen: 14 Amp.<br />

Motorverwarming<br />

Merk: STANDAARD MERCEDES<br />

Radio / Zender-ontvanger<br />

Het toestel eigendom van de gebruiker wordt geplaatst.<br />

Ladder-laadsysteem<br />

Merk: Vanassche<br />

Type: CLSH002<br />

38


5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN<br />

5.1. ONDERSTEL EN MOTOR<br />

Voor een correct gebruik van het onderstel en de motor, verwijzen wij<br />

naar de originele handleiding en documenten van de chassisconstructeur,<br />

die worden meegeleverd met het afgewerkt product.<br />

Gevaar voor intoxicatie : laat de motor niet draaien in een gesloten<br />

ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />

Het geluidsniveau in de cabine (zonder 2-toonhoorn) is lager dan 80 dB(A).<br />

De opbouw geschiedt met Ziegler-profielen. De volledige opbouw wordt in elkaar<br />

geschroefd. De dwarsverbindingen van de profielen worden met behulp van inliggende<br />

hoeken) met verzonken schroeven aan elkaar gevezen.<br />

Ter voorkoming van het lossen of losdraaien in de schroefdraad van deze schroeven voorzien<br />

van “TUFLON®”<br />

Wanneer deze schroeven bij eventuele ombouw gelost worden, is de ““TUFLON®”beveiliging<br />

niet meer werkbaar, en dienen de schroeven vervangen te worden door schroeven<br />

met “TUFLON®”-bekleding.<br />

Deze schroeven kunnen bij Vanassche besteld worden.<br />

5.2. VERSNELLINGSBAK EN PTO<br />

5.2.1. VERSNELLINGSBAK<br />

De versnellingsbak is origineel af fabriek gemonteerd. De handleiding van het onderstel<br />

raadplegen.<br />

5.2.2. PTO<br />

Op de versnellingsbak is voor de specifieke aandrijving van de brandweerpomp een<br />

krachtafnemer gemonteerd.<br />

Merk: Muncie<br />

Type: CS 40<br />

Verhouding: 1 : 2,1<br />

39


Koppel: 330 Nm continu<br />

Plaats: 13.00 uur<br />

5.2.3. BEVEILIGINGEN PTO<br />

De PTO kan NIET worden ingeschakeld, zolang de versnellingsbak niet in NEUTRAAL staat.<br />

Bij ingeschakelde PTO kunnen géén versnellingen ingeschakeld worden. (het afleesvenster<br />

van de versnellingsbak zal knipperen)<br />

Een akoestisch signaal weerklinkt in de cabine als<br />

- de handrem niet opstaat of,<br />

- de versnellingsbak niet in neutraal staat of,<br />

- er onvoldoende druk aanwezig is in de remdrukketels<br />

- en de chauffeur zijn portier opent.<br />

De PTO kan niet worden ingeschakeld als het motortoerental hoger is dan 900 tr/min.<br />

5.2.4. STORINGEN<br />

40<br />

Oorzaak Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

Wegrijden met het voertuig lukt niet. - De handrem staat op: zet deze af.<br />

- Versnellingsbak in Neutraal: selecteer een<br />

versnelling.<br />

- Onvoldoende remdruk: vul de remdrukketels.<br />

- PTO achteraan nog ingeschakeld: schakel de<br />

PTO uit.<br />

- DNS lamp brandt: zie § 5.2.3 - DNS.<br />

De hydraulische retarder werkt niet. - De snelheid is lager dan ca. 20 km/h.<br />

- Het gaspedaal wordt niet ver genoeg gelost.<br />

- Het ABS-systeem is in werking.<br />

- De schakelaar voor het inschakelen van de<br />

vertrager staat af: zet deze op.<br />

Het voertuig haalt niet zijn normale<br />

snelheid in verhouding tot de<br />

wegomstandigheden.<br />

- Er werd een te lage versnelling geselecteerd<br />

in verhouding tot de wegomstandigheden:<br />

zie § 5.2.3.


5.3. ELEKTRISCHE INTERVENTIE-INSTALLATIE<br />

5.3.1. INLEIDING<br />

Onder elektrische interventie-installatie verstaan we de aan het oorspronkelijk boordnet van<br />

het onderstel toegevoegde elektrische installatie in zeer lage spanning (12 V / 24 V) en in lage<br />

spanning (220 V).<br />

5.3.2. INSTALLATIESCHEMA<br />

S<br />

LA<br />

F001009<br />

AU Automatische zekering 16 A/220 V<br />

BM Beveiligingskast lichtmast<br />

C Compressor (220 V) (optie)<br />

CV Pompverwarming<br />

D Differentieelschakelaar 30 mA/220 V<br />

E Externe voeding (220 V)<br />

K Kalenderflitslichten en blauwe<br />

flitslichten achteraan<br />

LA Batterijlader<br />

P Bedieningskast pomp<br />

R Radio zender/ontvanger (eigendom klant)<br />

S NATO stopcontact<br />

T 2-toon hoorn<br />

U Verkeersgeleidingsbalk<br />

UB Bediening verkeersgeleidingsbalk<br />

W Werklichten TL<br />

Z Flitslichten (dak)<br />

*<br />

**<br />

***<br />

Batterijsleutel<br />

Kast O.I. “Oorsprong van de interventie-installatie”<br />

Interventiedashboard<br />

41


5.3.3. BATTERIJEN EN BATTERIJSLEUTEL<br />

5.3.3.1. Batterijen<br />

De twee voertuigbatterijen bevinden zich links onder de dubbele cabine.<br />

Ze zijn op een glijplateau geplaatst welke gemakkelijk kan worden uitgeschoven en geborgd<br />

door de sluiting vooraan de opstaptrede.<br />

Het plateau kan uitgeschoven worden tot tegen een aanslag (zonder de cabine te kantelen).<br />

(zie ook onderhoudshandleiding § 4.6.6.3.)<br />

42<br />

3.<br />

4.<br />

1. Voertuigbatterijen<br />

2. Batterijsleutel<br />

3. Smeltzekering beveiliging Nato stopcontact 500 A<br />

4. Smeltzekering beveiliging interventie-installatie 200 A<br />

5. Nato stopcontact - externe starthulp<br />

5.<br />

2.<br />

1.


5.3.3.2. Batterijsleutel<br />

De algemene batterij-onderbreker wordt bediend door de contactsleutel. Bij het omdraaien<br />

van de contactsleutel gaat de batterijrelais inschakelen. De onderbrekingsrelais zelf bevindt<br />

zich naast de voertuigbatterijen, links onder de dubbele cabine.<br />

5.3.3.3. Bediening<br />

Bij het afzetten van het contact onderbreekt de algemene batterijsleutel alle door Vanassche<br />

aan de originele elektrische installatie van het chassis toegevoegde stroomverbruikers, met<br />

uitzondering van de verlichting in de cabine. De originele elektrische installatie van het<br />

chassis blijft dus permanent onder spanning!<br />

- Draai steeds de contactsleutel VOLLEDIG terug alvorens<br />

het voertuig te verlaten. Anders blijft de batterijsleutel<br />

aanliggen en lopen de voertuigbatterijen leeg.<br />

- Voor het uitvoeren van een correcte starthulp procedure:<br />

volg de richtlijnen beschreven in de originele handleiding<br />

meegeleverd met het onderstel.<br />

- Verzeker U ervan dat het slot volledig vergrendeld is<br />

na het terug dichtschuiven van de batterijschuif<br />

(zie onderhoudshandboek)<br />

5.3.3.4. Storingen<br />

Wanneer de batterijsleutel niet werkt, met andere woorden, geen enkele lamp op het<br />

interventiedashbord (***) licht op en geen enkele verbruiker werkt:<br />

• Controleer de zekering "BS" in de kast "OI" (*) (5.3.4.), vervang deze. Bij herhaalde uitval<br />

onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen.<br />

• Controleer de zekering (4) nabij de batterijsleutel. Vervang deze indien nodig. Bij herhaalde<br />

uitval onze dienst na-verkoop raadplegen.<br />

• Controleer de spanning op de batterijen. Mogelijks zijn de voertuigbatterijen leeggelopen!<br />

43


Gevaar voor brandwonden en schade!<br />

Vervang een zekering alleen wanneer alle stroomverbruikers zijn<br />

uitgeschakeld.<br />

Gebruik geïsoleerd gereedschap!<br />

44


5.3.4. KAST “OORSPRONG VAN DE INSTALLATIE” (OI)<br />

5.3.4.1. Inleiding<br />

Vanaf de batterijsleutel wordt de hoofdverdeelkast genaamd “Kast Oorsprong Interventieinstallatie”<br />

gevoed. Ze bevindt zich in de kast rechts vooraan, achter de draaideur.<br />

45


46<br />

31.<br />

32.<br />

33.<br />

34.<br />

1. 2. 3.4.5. 6. 7. 8.9. 10.11.12.13.14.15.16.17.18.<br />

27.<br />

28.<br />

29.<br />

30.<br />

35.<br />

36.


5.3.4.2. Beschrijving<br />

1. smeltzekering 24V 15 A vrij<br />

2. smeltzekering alle blauwe flitslichten 15 A<br />

4. smeltzekering batterijlader (BC) 10 A<br />

5. smeltzekering pompbedieningskast (TV) 10A<br />

6. smeltzekering oranje flitslichten op 15 A<br />

draaideur en telescopische schuiven<br />

7. smeltzekering omgevingsverlichting links 10 A<br />

en rechts<br />

8. smeltzekering controle lichtmast, 10 A<br />

rolluiken, voeding relais haspels<br />

9. smeltzekering sneeuwkettingen (optie) 15 A<br />

en zoekschijwerper<br />

10. smeltzekering omvormer 24V/12V 15 A<br />

11. smeltzekering tweetoonhoorn 15 A<br />

12. smeltzekering kastverlichting & leeslamp 10 A<br />

13. smeltzekering verkeersgeleidingsbalk<br />

14. smeltzekering verwarming pomp- 10 A<br />

compartiment<br />

15. vrij<br />

16. vrij<br />

17. vrij<br />

20. relais tweetoonhoorn<br />

21. relais hogedrukhaspel links (RML)<br />

22. relais hogedrukhaspel rechts (RMR)<br />

23. relais verkeersgeleidingsbalk<br />

24. PLC-sturing pomp en PTO<br />

25. PLC-sturing pomp en PTO<br />

31. Smeltzekering voeding lichtmast 30A<br />

32. Smeltzekering motor haspel rechts 30A<br />

33. Smeltzekering motor haspel links 30A<br />

34. Vrij (voor View Point)<br />

35. Smeltzekering pomp ladder laadsysteem 100A<br />

36. Smeltzekering schuimdoseerpomp 30A<br />

* Relais A10-A49<br />

De kast O.I. oorsprong interventie installatie verdeelt de elektrische stroom naar de<br />

verschillende aan het oorspronkelijke chassis toegevoegde verbruikers en bevat tevens de<br />

voornaamste elektrische beveiligingen.<br />

Alle smeltzekeringen van de afzonderlijke verbruikers


5.3.4.3. Bediening<br />

In de regel moeten alle zekeringen op staan voor het normaal gebruik van het voertuig en zijn<br />

installaties.<br />

- Elke storing moet onverwijld aan Uw onderhoudsdienst voor onderzoek gemeld worden.<br />

5.3.4.4. Storingen<br />

De kast "Oorsprong Interventie-installatie" bevat de zekeringen en noodbediening voor<br />

storingen veroorzaakt door de stroomverbruikers zelf.<br />

Bij storing van één of meerdere verbruikers dient nagezien te worden of de beveiliging in de<br />

kast "O.I. oorsprong interventie installatie" is uitgevallen. De defecte smeltzekeringen<br />

vervangen.<br />

Bij herhaalde storing onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen.<br />

48


5.3.5. INTERVENTIEDASHBOARD<br />

5.3.5.1. Inleiding<br />

Met "interventiedashboard" wordt bedoeld de groep van bedieningstoetsen, zekeringen en<br />

getuigenlampjes geïntegreerd in het dashboard binnen handbereik van de bestuurder en de<br />

begeleider vooraan. Deze worden gevoed vanaf de kast O.I., oorsprong interventie installatie.<br />

49


5.3.5.2. Beschrijving<br />

50<br />

1. 3. 7.<br />

2. 4.<br />

1. bediening blauwe flitslichten<br />

2. bediening tweetoonhoorn<br />

3. bediening verlichting opbouw<br />

4. bediening omgevingsverlichting rechts en links<br />

7. bediening verwarming pompcompartiment<br />

9. 11. 13.<br />

10. 12. 14.<br />

9. verklikkerlicht: rolluiken<br />

10. verklikkerlicht: lichtmast<br />

11. verklikkerlicht: ladderlaadsystemen<br />

12. verklikkerlicht: noodstop ingedrukt<br />

13. verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder normale schakelvoorwaarden<br />

14. verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder abnormale schakelvoorwaarden


Kleuren van de bedieningstoetsen<br />

- blauw, groen, wit: Informatief<br />

- geel: Waarschuwing<br />

Het voertuig mag slechts onder de aan deze waarschuwing gekoppelde<br />

voorwaarden worden gebruikt.<br />

- rood: Gevaar<br />

Het voertuig mag onder geen enkele voorwaarde verplaatst worden.<br />

Het interventiedashboard groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen<br />

waarover de chauffeur en zijn begeleider ook moeten kunnen beschikken tijdens het rijden.<br />

Deze functies zijn :<br />

1: Bediening van de flitslichten op het cabinedak en de flitslichten in het<br />

radiatorrooster, en achteraan het voertuig.<br />

2: Bediening tweetoonhoorn (slechts mogelijk voor zover de blauwe lichten<br />

opstaan).<br />

3: Bediening van de kastverlichting.<br />

4: Bediening van de omgevingsverlichting rechts en links.<br />

7: Bediening van de verwarming in het pompcompartiment.<br />

9: Getuigenlamp rolluiken. Deze getuigenlamp duidt aan dat de rolluiken<br />

van één of meerdere kasten niet volledig gesloten zijn.<br />

10: Getuigenlamp lichtmast. Deze getuigenlamp duidt aan dat de lichtmast<br />

niet volledig is ingeschoven.<br />

11: Getuigenlamp ladder-laadsystemen. Deze getuigenlamp duidt aan dat<br />

één der ladderlaadsystemen niet volledig in zijn ruststand ligt.<br />

12: Getuigenlamp die aanduidt dat de noodstop ingeschakeld is (maakt<br />

starten onmogelijk).<br />

13: Getuigenlamp “P.T.O.” onder normale voorwaarden ingeschakeld, bij<br />

draaiende motor.<br />

14: Getuigenlamp “P.T.O.” onder abnormale voorwaarden ingeschakeld of<br />

de PTO-knop achteraan is ingeschakeld bij NIET-DRAAIENDE motor.<br />

(maakt starten onmogelijk)<br />

51


5.3.5.3. Bediening<br />

5.3.5.3.1. Druktoetsen met getuigenlamp<br />

In de druktoetsen (1), (2), (3), (4) en (7) zijn getuigenlampen ingebouwd. De functie van de<br />

druktoetsen en hun onderliggende zekeringen is bij middel van pictogrammen aangeduid.<br />

Het in- en uitschakelen gebeurt door een eenvoudige druk op de toets.<br />

5.3.5.3.2. Rode getuigenlampen zonder schakelaars<br />

52<br />

Getuigenlampen (9), (10), (11), (12) en (14).<br />

(9) Getuigenlamp rolluiken niet volledig dicht<br />

Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is<br />

toegestaan.<br />

(10) Getuigenlamp lichtmast niet volledig ingeschoven<br />

Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan.<br />

(11) Getuigenlamp ladder-laadsysteem niet volledig in ruststand<br />

Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan.<br />

(12) Getuigenlamp noodstop<br />

Duidt aan dat de noodstop ingedrukt is.<br />

(14) Getuigenlamp P.T.O. geschakeld<br />

Inschakeling PTO in pompcompartiment uitgevoerd buiten de schakelvoorwaarden.


5.3.5.3.3. Geel getuigenlamp<br />

Getuigenlamp (13) duidt aan dat de PTO ingeschakeld is.<br />

Deze getuigenlamp duidt aan dat de P.T.O. is ingeschakeld onder normale voorwaarden (§<br />

5.4.2.), bij draaiende motor.<br />

Het voertuig kan door zijn intrinsieke beveiliging niet meer worden verplaatst.<br />

Getuigenlamp (7) duidt aan dat de pompverwarming in het pompcompartiment aan staat.<br />

5.3.5.4. Beveiliging<br />

De beveiliging van elke stroomverbruiker gebeurt door gekalibreerde smeltzekeringen.<br />

5.3.5.5. Storingen<br />

Het vervangen van smeltzekeringen door zwaardere<br />

exemplaren of van een andere type is verboden.<br />

- Meld elk probleem met een zekering aan Uw onderhoudsdienst zodat zij het voorval kunnen<br />

onderzoeken en herhaling vermijden.<br />

- Wanneer een vervangen zekering herhaaldelijk smelt, duidt dit op een defecte<br />

stroomverbruiker.<br />

- Een uitgevallen zekering wordt verklikt door het niet functioneren van de respectievelijke<br />

getuigenlamp, en door het verklikkerledje op de zekering zelf, van zodra deze kring onder<br />

spanning wordt gezet.<br />

53


5.3.6. SIGNALISATIELICHTEN<br />

5.3.6.1. Beschrijving<br />

5.3.6.2. Bediening<br />

54<br />

* Blauwe flitslichten op het dak :<br />

- aantal: 2<br />

- merk: Hella<br />

- type: KLX / 24 V<br />

- lamp: Xenon gasontladingslamp<br />

* Blauwe flitslichten op radiatorrooster :<br />

- aantal: 2<br />

- merk: Hella<br />

- type: BSX Multi<br />

- lamp: xenon<br />

* Blauwe flitslichten achteraan :<br />

- aantal: 2<br />

- merk: Hella<br />

- type: BSX – Multi<br />

- lampen: Xenon ontladingslamp<br />

* Verkeersgeleidingsbalk :<br />

- Merk: F.S.<br />

- Type: Trafic Advisor LED<br />

- lampen: 8 LED armaturen<br />

* Flitslicht op de lichtmast :<br />

- aantal: 1<br />

- merk: Hella<br />

- type: OMNI / 230 V<br />

- lamp: gloeilamp 35W<br />

(werk alleen in combinatie met de verlichting op de mast).<br />

De bediening van de signalisatielichten gebeurt via het "Interventiedashboard"<br />

beschreven in § 5.3.5.


5.3.6.3. Beveiliging<br />

De signalisatielichten zijn beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 15 A (5).<br />

(§ 5.3.4.)<br />

5.3.6.4. Storingen<br />

- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering op het<br />

interventiedashboard.<br />

- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en<br />

hetzelfde vermogen.<br />

5.3.7. 2-TOON HOORN<br />

5.3.7.1. Beschrijving<br />

Merk: Martin Horn<br />

Type: 2097 GM (2 hoorns)<br />

Electro-pneumatische 2-toon hoorn.<br />

Geluidsemissie : - in de cabine: 83 dB (A)<br />

5.3.7.2. Bediening<br />

- buiten: ± 113 dB (A) op 3,5 m<br />

± 107 dB (A) op 7 m<br />

- De bediening van de 2-toon hoorn gebeurt via het interventiedashboard beschreven in §5.3.5<br />

- De 2-toon hoorn werkt alleen wanneer de blauwe flitslichten op staan.<br />

- De groene getuigenlamp verklikt dat de 2-toon aan staat of zal aanslaan zodra de blauwe<br />

55


56<br />

flitslichten zullen aangezet worden. De groene getuigenlamp verklikt de ingeschakelde<br />

stand van de bedieningsschakelaar zodat bijv. ’s nachts niet ongewaarschuwd en "per<br />

ongeluk" de 2-toon aanslaat bij het aanzetten van de flitslichten.<br />

- Eenmaal gestart, zal de 2-toon hoorn steeds een volledige cyclus maken m.a.w. bij het<br />

afzetten valt de 2-toon niet altijd onmiddellijk stil.<br />

- Als de blauwe lichten opstaan en bij het bedienen van de gewone voertuigclaxon zal de<br />

tweetoonhoorn geactiveerd worden en 1 volledige cyclus afwerken.<br />

5.3.7.3. Beveiliging<br />

Gekalibreerde smeltzekering van 15 A (11) (§5.3.4.)<br />

5.3.7.4. Storingen<br />

- Wanneer de 2-toon hoorn niet werkt, controleer de respectievelijke zekering in de kast<br />

“O.I.”.<br />

- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en<br />

hetzelfde vermogen.


5.3.8. RADIO / ZENDER-ONTVANGER<br />

De radio-zender/ontvanger eigendom van de klant wordt in het voertuig voorzien, al dan niet<br />

met afstandsbeluistering / bediening in het pompcompartiment.<br />

WAARSCHUWINGEN<br />

1. Gebruik de vuistmicrofoon NOOIT terwijl U rijdt.<br />

2. Gebruik NOOIT uw radio in een omgeving met explosiegevaar. Volg de aanbevelingen<br />

"schakel uw mobiele radio uit" waar aangegeven.<br />

3. Raak de zendantenne NIET aan wanneer de radio aan het zenden<br />

is.<br />

5.3.8.1. Bescherming<br />

De voeding van de zender / ontvanger wordt beschermd door een zekering van 15 A (18) die<br />

zich in de kast "oorsprong interventie-installatie" bevindt. Deze zekering wordt aangeduid<br />

door een overeenkomstig symbool.<br />

5.3.8.2. Storingen<br />

Als de zender/ontvanger niet werkt, dient men de zekering van 15 A (18) na te zien in de kast<br />

"oorsprong interventie-installatie" alsook de omvormer 24V/12V onder de zitbank in de<br />

dubbele cabine (zie onderhoudhandboek §4.6.6.).<br />

Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst van reparatie of preventie.<br />

Vervang een defecte zekering altijd door een exemplaar<br />

van hetzelfde type en van dezelfde sterkte.<br />

57


5.3.9. POMPVERWARMING<br />

5.3.9.1. Beschrijving<br />

58<br />

Merk: Kalori<br />

Type: Zephyr - GR<br />

Vermogen: 5200 Kcal/h<br />

Luchtdebiet: 340 m 3 /h<br />

Warmtewisselaar met elektrische ventilator.<br />

Als warmtebron wordt het koelwater van de voertuigmotor aangewend.<br />

Het koelwater wordt door de waterpomp van de motor door de warmtewisselaar gestuurd.<br />

De elektrische ventilator blaast de afgegeven warmte van de wisselaar in de pompruimte.<br />

Doel<br />

Het doel van de pompverwarming is het vorstvrij houden van de pompruimte en de haspels<br />

gedurende de verplaatsing naar en van de plaats van interventie of gebruik. Eens ter plaatse<br />

zal door het openzetten van de kastruimtes de verwarming ontoereikend zijn om de<br />

vorstbescherming van de hydraulische installatie te waarborgen. Op de plaats van interventie<br />

dient de vorstbescherming essentieel te worden geboden door het voorkomen van stilstand<br />

van water in leidingen, slangen en afsluiters.<br />

5.3.9.2. Bediening<br />

De bediening van de pompverwarming gebeurt via de schakelaar op het<br />

interventiedashboard beschreven in § 5.3.5.<br />

De pompverwarming biedt geen beveiliging tegen vorst wanneer<br />

de voertuigmotor af staat.<br />

5.3.9.3. Beveiliging<br />

De pompverwarming is beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 10 A (14)<br />

(§5.3.4.)<br />

5.3.9.4. Storingen


- Wanneer de pompverwarming niet werkt, controleer de respectievelijke zekering.<br />

- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />

hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />

59


5.3.10. KASTVERLICHTING – ROLLUIKCONTROLE<br />

5.3.10.1. Beschrijving<br />

De kastverlichting bestaat uit een kring van schakelaars en verlichtingsarmaturen. Deze<br />

schakelaars worden bediend bij het openen van de rolluiken.<br />

De verlichtingsarmaturen zijn verspreid opgesteld in de verschillende kasten.<br />

Schakelaars<br />

Merk: Elobau – Ziegler<br />

Type: Magneet – 198 – 718<br />

Werking: 1 contact NO<br />

1 contact NG<br />

Verlichtingsarmaturen<br />

Merk: VANASSCHE<br />

Type: TL<br />

Vermogen: 28 W – 24 V<br />

21 W – 24 V<br />

5.3.10.2. Bediening<br />

- De kastverlichting, net als de rolluikgetuigenlamp op het interventiedashboard, worden in<br />

werking gesteld door het openen van een rolluik.<br />

- De kastverlichting zal alleen dan aan gaan wanneer op het interventiedashboard de<br />

overeenstemmende schakelaar (3) met groene getuigenlamp aan staat, of als de schakelaar<br />

van de standverlichting van het voertuig opstaat.<br />

- Wanneer het verlichten van de kasten niet noodzakelijk is of bij stilstaande voertuigmotor,<br />

kan de verlichting worden uitgeschakeld om ontlading van de voertuigbatterijen te<br />

voorkomen.<br />

5.3.10.3. Beveiliging<br />

De werklichten zijn beveiligd d.m.v. gekalibreerde smeltzekering van 10 A (8) (§5.3.4.)<br />

5.3.10.4. Storingen<br />

- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering.<br />

60


- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />

hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />

61


5.3.11. WERKLICHTEN (OMGEVINGSVERLICHTING)<br />

5.3.11.1. Beschrijving<br />

Zes TL verlichtingsarmaturen zijn ingebouwd in de dakrand. Hun inclinatie, gecombineerd<br />

met een speciaal ontworpen spreidglas waarborgen een optimale lichtverspreiding.<br />

Merk: Vanassche<br />

Type: TL 36W<br />

Vermogen: 6 x 36 Watt – 24 V<br />

5.3.11.2. Bediening<br />

Bediening vanaf het interventiedashboard.<br />

5.3.11.3. Beveiliging<br />

De werklichten zijn beveiligd door een zekering van 10 A<br />

5.3.11.4. Storingen<br />

- Bij storing, controleer de respectievelijke zekering.<br />

- Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van<br />

hetzelfde type en hetzelfde vermogen.<br />

62


5.3.12. CABINEVERLICHTING / TREDEN VERLICHTING<br />

5.3.12.1. Beschrijving<br />

De aanvullende cabineverlichting en de verlichting van de instaptreden is aangesloten op de<br />

stroomkring van de originele cabine.<br />

5.3.12.2. Bediening<br />

- De cabineverlichting en de instaptredenverlichting gaan automatisch<br />

aan bij het openen van één der cabinedeuren.<br />

Er is geen deurcontrole op de cabinedeuren voorzien !<br />

- De cabineverlichting kan aan- of uitgezet worden aan de<br />

verlichtingsarmaturen.<br />

5.3.12.3. Beveiliging<br />

Het circuit wordt door de originele smeltzekering van de cabineverlichting beveiligd.<br />

5.3.12.4. Storingen<br />

Voor het verhelpen van storingen, raadpleeg het handboek van het onderstel.<br />

63


5.3.13. VERKEERSGELEIDINGSBALK<br />

5.3.13.1. Beschrijving<br />

De verkeersgeleidingsbalk is opgebouwd uit 8 oranje pinklichten op rij, de pinklichten zijn<br />

gevormd door LED’s. Het geheel wordt ingebouwd, bovenaan de achterkant van het voertuig<br />

boven het pompcompartiment.<br />

Deze balk gebruiken als waarschuwingsbalk of als verkeersgeleidingsbalk.<br />

64


5.3.13.2. Bediening<br />

De hierboven afgebeelde bedieningskast is in het dashboard ingebouwd.<br />

1: aan/afleggen van de bediendoos<br />

2: bedienknop voor aansluiting van andere lampen dan deze van de verkeersgeleidersbalk<br />

(hier niet in gebruik)<br />

3: LED-aanduiding van de werking van de lampen op de verkeersgeleidersbalk<br />

4: bediening van rechts naar links<br />

5: bediening van links naar rechts<br />

6: bediening van binnen naar buiten toe<br />

7: alternerende werking<br />

4. 8. 6. 7. 5. 3. 2. 1.<br />

F001021<br />

8: snelle of trage bediening en aansluitend of alternerend branden<br />

65


Functietoetsen 4, 5, 6 en 7:<br />

- 1x duwen is aanleggen<br />

- nog 1x duwen is terug afleggen.<br />

Men kan steeds van functie veranderen door de respectievelijke toets te bedienen.<br />

Functietoets 8:<br />

- door 1x te duwen verandert men van aansluitend branden naar alternerend branden.<br />

- door nog 1x te duwen verandert men terug van alternerend branden naar aansluitend<br />

branden.<br />

- door 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van trage naar snelle functie.<br />

- door nog 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van snelle naar trage functie.<br />

Met deze functietoets kan men de 4 respectievelijke functies 4, 5, 6 en 7 van patroon en<br />

snelheid veranderen.<br />

Het gekozen patroon en de gekozen snelheid kan men volgen op de led-aanduiding positie 3.<br />

Iedere led komt overeen met 1 lichtblok van de directionele lichtbalk achteraan.<br />

5.3.13.3. Beveiliging<br />

De verkeersgeleidingsbalk is beveiligd met een smeltzekering (13) van 15 A<br />

5.3.13.4. Storingen<br />

-Wanneer de voeding naar de bediening van de verkeersgeleidingsbalk niet werkt, controleer<br />

de respectievelijke zekering.<br />

-Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor inspectie of preventie.<br />

Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde<br />

type en hetzelfde vermogen.<br />

66


5.4. HYDRAULISCHE INSTALLATIE<br />

5.4.1. INLEIDING<br />

De hydraulische installatie is samengesteld uit een gecombineerde pomp voor lage en hoge<br />

druk, een automatisch werkend aanzuigsysteem, een watertank en twee hogedrukhaspels.<br />

Alle onderdelen van deze installatie, die met de verpompte vloeistof in aanraking komen, zijn<br />

uit corrosiebestendige materialen vervaardigd of hebben de nodige beschermende<br />

maatregelen ondergaan.<br />

Hoofdzakelijk aangewende grondstoffen :<br />

* Aluminiumlegering: pomphuis & schoepenwielen<br />

* Roestvrij staal: pompas<br />

* Warm verzinkt staal: persuitlaten en tankvulleiding<br />

* Elektrolytisch verzinkt staal: haspels<br />

* Metaalversterkte rubberslangen: alle verbindingen tussen de pomp,<br />

de tank en de haspels<br />

* Glasvezel versterkt polyester: watertank<br />

Geluidsemissie<br />

Met de pomp in gecombineerd bedrijf wordt een gemiddelde geluidsemissie bekomen van<br />

86,1 dBA.<br />

Persoonsbescherming :<br />

Draag steeds passende gehoorbescherming !<br />

67


68<br />

PRINCIPESCHEMA HYDRAULISCHE INSTALLATIE


5.4.2. OVERZICHT BEDIENINGSFUNCTIES POMP<br />

1. 10. 2. 11. 3. 4.<br />

5. 6. 7. 8. 9.<br />

1. lage drukkraan 7. ontwateringskraan lage druk pomplichaam<br />

2. druk- en peilmeting 8. zwaaiklep<br />

3. pompbedieningsbord 9. ontwaterings- en spoelkraan voedingsfilter<br />

4. bediening schuimtank hoge drukpomp.<br />

5. uitwendige tankvoeding 10. kantelknop voor het bedienen van het<br />

6. ontwateringskraan ladderlaadsysteem<br />

hoge druk pomplichaam 11. Oliepeilstok<br />

69


2.1. peil van schuimtank (kl. B)<br />

2.2. peil van watertank<br />

2.3. hoge druk manometer<br />

2.4. noodstop<br />

2.5. lage druk manometer<br />

2.6. hoge drukkraan haspel links<br />

2.7. mano vacuümmeter<br />

2.8. hoge drukkraan haspel rechts<br />

2.9. getuigenlamp cavitatiebewaking<br />

2.10. bediening ladder laadsysteem<br />

2.11. luidspreker radio Z/O<br />

70<br />

Detail druk- en peilmeting (2)<br />

2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.<br />

2.11. 2.10 2.9. 2.6. 2.7. 2.8.


Tankvoeding vanaf<br />

Zieger pomp<br />

Tankvoeding vanaf<br />

hydrant<br />

5.4.3. POMPBEDIENINGSBORD<br />

5.4.3.1. Inleiding<br />

Tankvoeding vanaf de pomp<br />

Vanaf de kast "O.I.= oorsprong interventie installatie" wordt het pompbedieningsbord gevoed.<br />

Het geheel van bedieningsschakelaars, getuigenlampen en toerenteller motor is binnen<br />

handbereik van de pompbedienaar geplaatst en bevindt zich rechts boven de pomp.<br />

71


5.4.3.2. Beschrijving<br />

Het pompbedieningsbord groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen<br />

waarover de pompbedienaar moet kunnen beschikken voor het bedienen van de pomp.<br />

3.7.<br />

3.6.<br />

3.1 Gasgeven<br />

3.2 Startknop voertuigmotor<br />

3.3 In- en uitschakelen PTO (= lage drukpomp)<br />

3.4 In- en uitschakelen hoge drukpomp<br />

3.5 Stillegen voertuigmotor<br />

3.6 Getuigenlamp oliedruk en koelwatertemperatuur voertuigmotor<br />

3.7 Getuigenlamp hoge drukpomp<br />

3.8 Toerenteller voertuigmotor<br />

3.9 Getuigenlamp niet voldaan aan inschakelvoorwaarden<br />

3.10 Getuigenlamp lage drukpomp (= PTO ingeschakeld ; bij draaiende motor)<br />

5.4.3.3. Bediening<br />

* Starten motor (3.2)<br />

Deze druktoets wordt ingedrukt om de motor te starten. Men drukt zolang tot de motor<br />

72<br />

3.8. 3.9.<br />

3.5. 3.4. 3.3. 3.2. 3.1.<br />

3.10.


aanslaat.<br />

Slaat de motor niet binnen enkele seconden aan, dan is aan één of meerdere<br />

startvoorwaarden niet voldaan.<br />

Startvoorwaarden :<br />

- de onderhoudsvoeding (230 V) moet van het voertuig<br />

verwijderd zijn<br />

- de contactsleutel moet op staan<br />

- de versnellingsbak moet in neutraal staan<br />

- de handrem moet opstaan<br />

- de PTO-schakelaar op het pompbedieningsbord moet uitstaan.<br />

- neem de startvoorwaarden vermeld in de originele handleiding van het onderstel<br />

eveneens in acht.<br />

* In- en uitschakelen PTO (3.3)<br />

De PTO wordt onder normale omstandigheden met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door<br />

respectievelijk de schakelaar in- of uit te drukken.<br />

Het oplichten van de groene controlelamp in de schakelaar geeft aan dat de schakelaar 3.3<br />

opstaat.<br />

De PTO zal pas ingeschakeld worden van zodra aan alle inschakelvoorwaarden is voldaan.<br />

Wanneer de PTO effectief is ingeschakeld, zal ook de groene controlelamp 3.10 oplichten.<br />

Schakelvoorwaarden PTO :<br />

- de voertuigmotor moet op leeglooptoerental draaien ( het toerental<br />

mag niet hoger zijn dan 900 tr/m).<br />

- de handrem moet op staan.<br />

- de versnellingsbak moet in neutraal staan.<br />

Als niet aan alle schakelvoorwaarden is voldaan, zal de PTO<br />

niet inschakelelen en zal de rode controlelamp 3.9 oplichten<br />

om u hiervoor te waarschuwen.<br />

Vóór het verlaten van de cabine, de handrem opzetten<br />

en de versnellingsbak in neutraal schakelen.<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

73


- Bij ingeschakelde PTO is het motorkoppel begrensd<br />

op 600 Nm.<br />

- Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever<br />

achteraan niet.<br />

- Van zodra de PTO is geschakeld werkt de gasgever in<br />

de cabine niet.<br />

- Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogde toeren, komt<br />

de motor automatisch terug op traagloop.<br />

- Bij ingeschakelde PTO is het motortoerental automatisch<br />

begrensd op ca. 2200 t/min.<br />

* In- en uitschakelen hoge drukpomp (3.4)<br />

De hoge drukpomp wordt met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door respectievelijk de<br />

schakelaar in- of uit te drukken.<br />

Het oplichten van de oranje controlelamp in de schakelaar 3.4. geeft aan dat de schakelaar is<br />

ingedrukt.<br />

De hoge drukpomp wordt pas ingeschakeld van zodra aan alle inschakel- voorwaarden is<br />

voldaan.<br />

Pas als de hogedrukpomp effectief draait, zal ook de oranje controlelamp 3.7 oplichten.<br />

Schakelvoorwaarden hoge druk :<br />

- de voertuigmotor moet draaien<br />

- de PTO moet ingeschakeld zijn + het motortoerental<br />

mag niet hoger zijn dan 1650 tr/min.<br />

- Bij ingeschakelde hogedrukpomp is het motortoerental begrensd<br />

op ca. 2000 tr/min.<br />

- Voorkom drukstoten en ongevallen met verraste<br />

lansiers. Schakel de hoge druk in bij een toerental<br />

lager dan 1650 tr/min.<br />

- Maximum inschakeltoerental hogedrukpomp is 1650 tr/min<br />

Schakelt men de hogedrukpomp in bij een motortoerental dat hoger is dan 2000tr/min., dan<br />

zal de electronische motorsturing automatisch het motortoerental op 2000 tr/min. brengen.<br />

(= begrenzing HD). Niettenmin dient de pompbedienaar nog manueel gas te minderen tot ca.<br />

1650tr/min. (= inschakelvoorwaarden HD) vooraleer de hogedrukpomp effectief zal<br />

inschakelen. Nu mag er terug gas bijgegegeven worden tot de gewenste druk bereikt wordt.<br />

* Stilleggen motor (3.5)<br />

Druk deze duwknop zolang in tot de voertuigmotor stilvalt.<br />

74<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels


Onder normale omstandigheden dient eerst de motor op leeglooptoerental<br />

gebracht en de PTO uitgeschakeld te worden.<br />

- Onachtzaam stilleggen van de voertuigmotor met nog<br />

ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental<br />

kan ernstige schade of letsels met zich meebrengen.<br />

- Alvorens de motor te kunnen herstarten, dient de PTO en de HDpomp<br />

terug uitgeschakeld te worden. Dit geldt tevens na het uitvoeren van een<br />

eventuele "noodstop" met ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental.<br />

* Getuigenlamp rood : oliedruk en koelwatertemperatuur motor (3.6)<br />

Het oplichten van deze lamp geeft een te hoge koelwatertemperatuur<br />

(> 98°C) en/of een te lage oliedruk (< 0,5 bar) van de voertuigmotor aan.<br />

Indien deze lamp oplicht, leg onmiddellijk de motor<br />

stil. De motor mag niet worden herstart tot zolang aan<br />

het euvel niet werd verholpen!<br />

* Getuigenlamp oranje : hoge drukpomp ingeschakeld (3.7)<br />

Deze getuigenlamp duidt aan dat de hoge drukpomp effectief is ingeschakeld.<br />

* Getuigenlamp rood : inschakelvoorwaarden PTO (3.9)<br />

Deze getuigenlamp geeft aan dat er vóór of bij het inschakelen van de PTO aan één of<br />

meerdere inschakelvoorwaarden niet is voldaan.<br />

Als deze lamp oplicht, onmiddellijk de PTO-bedienknop<br />

uitschakelen en de schakelvoorwaarden nazien.<br />

Zolang deze lamp aan is, kan de PTO niet ingeschakeld worden.<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

75


* Getuigenlamp groen : inschakeling PTO (3.10)<br />

Deze getuigenlamp duidt aan dat de PTO effectief ingeschakeld is en aan alle<br />

schakelvoorwaarden is voldaan. Met het inschakelen van PTO is steeds meteen de drukpomp<br />

ingeschakeld.<br />

* Toerenteller motor (3.8)<br />

Deze geeft het toerental van de voertuigmotor aan, van zodra de motor draait.<br />

Het in- en uitschakelen van de pomp(en) bij verhoogd<br />

toerental kan letsels voor de lansiers met zich<br />

meebrengen.<br />

* Gasgever (3.1)<br />

Door de schakelaar in uurwijzerzin te verdraaien wordt gas bijgegeven.<br />

Door de schakelaar met impulsen tegen uurwijzerzin te verdraaien wordt gas geminderd.<br />

- rechts puls geven met gasgever: toerental wordt met stappen van 10t/min. puls verhoogd.( =<br />

progressief gasgeven)<br />

- rechts draaien gasgever en aanhouden : toerental motor wordt snel verhoogd met 300 t/min.<br />

per seconde (= snel gas geven)<br />

- links puls geven met gasgever: toerental motor wordt met stappen van 10t/min./puls<br />

verlaagd (= progressief gas minderen)<br />

- links draaien gasgever: toerental motor wordt snel verlaagd met 300t/min. per seconde (=<br />

snel gas minderen)<br />

Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever (3.1) niet.<br />

Van zodra de PTO is ingeschakeld, werkt de gasgever in<br />

de cabine niet.<br />

Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogd motortoerental,<br />

komt de motor automatisch op leeglooptoerental.<br />

5.4.3.4. Beveiliging<br />

De elektrische beveiliging van het pompbedieningsbord gebeurt door de zekering TV (10A)<br />

in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (zie § 5.3.4.).<br />

*De motorstarter is beveiligd tegen dubbel starten (de werking van de starter, wanneer de<br />

motor reeds draait, is dus uitgesloten).<br />

76<br />

i<br />

VEILIGHEID


*Het maximum inschakeltoerental van de PTO is in het vast geheugen van de<br />

versnellingselektronica ingegeven. De PTO kan niet worden ingeschakeld als het toerental<br />

hoger dan 900 tr/min. is.<br />

*Het maximum toerental van de hoge drukpomp is vast ingesteld op de elektronische<br />

regeleenheid van de motor.<br />

Onachtzaam in- / of uitschakelen van de hoge drukpomp<br />

kan leiden tot hevige drukstoten die meegevoerd kunnen<br />

worden tot aan de straalpijp.<br />

Het is verboden om deze afstelling te wijzigen.<br />

5.4.3.5. Storingen<br />

Storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

(1) De startmotor werkt niet Er is niet voldaan aan alle startvoorwaarden:<br />

controleer deze volgens 5.4.3.3. (2)<br />

(2) De PTO kan niet worden<br />

ingeschakeld<br />

(3) De hogedrukpomp kan niet<br />

worden ingeschakeld<br />

(4) De motor kan niet worden<br />

stilgelegd<br />

Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer<br />

deze volgens 5.4.3.3. (3)<br />

of<br />

Er is een defect opgetreden in het schakelcircuit.<br />

Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer<br />

deze volgens 5.4.3.3. (4)<br />

Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen,<br />

dient U onmiddellijk contact op te nemen met onze dienst na verkoop.<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

De zekering “TV” in de “kast O.I. oorsprong interventie<br />

installatie” is defect. Vervang de zekering door een<br />

identiek exemplaar van 10A.<br />

77


78<br />

POMP FPN 10/2000 – 40/250<br />

1. scharnierklep 18. versnellingskast<br />

2. glijlager 19. dichtingsbus<br />

3. schoepenwiel LD-pomp 20. glijlager<br />

4. pompdeksel 21. HD-schoepenwielen - 3<br />

5. aftapkraantje LD-pomp 22. LD-persuitgang<br />

6. pomphuis 23. HD-persuitgang<br />

7. dichtingsbus 24. aansluiting HD-overdrukventiel<br />

8. hoofdas 25. voedingsleiding HD-pomp<br />

9. aanzuigkanaal TROKOMAT 26. tankvulkraan<br />

10. aandrijving TROKOMAT 27. voedingskraan HD-pomp<br />

11. zuiger TROKOMAT 28. HD-perskraan<br />

12. drukveer 29. HD-manometer<br />

13. spuileiding TROKOMAT 30. LD-ventielkranen<br />

14. cilinderkop TROKOMAT 31. LD-manometer<br />

15. elektromagneetkoppeling HD-pomp 32. mano-vacuümmeter<br />

16. aansluiting aftakas 33. smeernippel<br />

17. aftapkraantje HD-pomp 34. slakkenhuis LD-pomp<br />

F0010028


5.4.4. LAGE DRUKPOMP<br />

5.4.4.1. Beschrijving<br />

Lage drukpomp: FPN 10/2000 - 1HL<br />

Nominaal debiet bij nominale aanzuighoogte: 2000 l/min. bij 3 m<br />

Nominale druk bij nominaal motorregime: 10 bar bij 1800 tr/min.<br />

Maximum debiet: 2500 l/min. bij 10 bar op<br />

3 m aanzuighoogte<br />

Maximum sluitdruk: 14 bar bij 3 m<br />

aanzuighoogte<br />

De LD-pomp is een ééntraps-centrifugaalpomp.<br />

De pompas wordt gedragen door twee kogellagers in oliebad en het asseneinde rust verder nog<br />

in een glijlager op het pompdeksel. Een direct aangebouwde reductiekast met omkeerrichting<br />

zorgt voor de gepaste overbrengingsverhouding.<br />

De constructie van de pomp laat een absoluut zeker bedrijf toe bij een helling gaande tot 15°<br />

in alle richtingen.<br />

De afdichting van de as gebeurt bij middel van een reeks radiaaldichtringen in een<br />

gemakkelijk te vervangen dichtingsbus.<br />

Alle functies nodig om op een veilige manier te werken met de pomp zijn binnen handbereik<br />

van de pompbedienaar geplaatst.<br />

De centrale zuigingang is voorzien van een genormeerd koppelstuk type AR 110 met<br />

stopkoppelstuk. Een zuigzeef met mazen van ca. 1 X 1 cm beschermt de pomp tegen<br />

indringen van vreemde voorwerpen.<br />

De handbediende progressief werkende 2-delige scharnierklep "Zuigbedrijf – Tankbedrijf"<br />

biedt de keuzemogelijkheid voor de pompvoeding. Afleggen van de zuig- of voedingsleiding<br />

kan hierdoor tijdens "tankbedrijf" gebeuren.<br />

Deze zwaaiklep is samengesteld uit een handwielaangedreven worm- en<br />

wormwieloverbrenging die een verticale as aandrijft, met daarop een vastgemonteerde klep<br />

en een los scharnierende terugslagklep.<br />

79


Op het handwiel is de draairichting (1 + 2) aangegeven om van tank- naar zuigbedrijf over te<br />

schakelen en vice versa.<br />

Onder het handwiel kan men steeds de effectieve stand (5) + (3) en (4) van de vastbewegende<br />

klep aflezen.<br />

80<br />

2. 1.<br />

F0010027<br />

F0010029<br />

5.<br />

4.<br />

3.<br />

1.draairichting voor zuig/<br />

voedingsbedrijf (naar rechts)<br />

2.draairichting voor tankbedrijf<br />

(naar links)<br />

3.positie zuig/voedingsbedrijf<br />

4.positie tankbedrijf<br />

5.aanduiding beweging zwaaiklep<br />

Tankzijde afgesloten door zwaaiklep Zuig- en voedingsbedrijf<br />

Zuig- en voedingsbedrijf is open<br />

F0010032


F0010031<br />

Tankzijde is volledig open. Tankbedrijf<br />

Zuig/voedingszijde is volledig afgesloten.<br />

Overschakelen van tank naar<br />

voedings-of zuigbedrijf.<br />

Van zodra er een inkomende<br />

voedingsdruk is langs de<br />

zuigzijde, sluit de terugslapklep<br />

automatisch de tankzijde af.<br />

Losbewegende terugslagklep<br />

Vaste klep bediend door<br />

wormwielaandrijving<br />

F0010030<br />

F0010038<br />

Inkomende voedingsdruk<br />

81


82<br />

Zwaaiklep halverwege zetten ingevolge<br />

gebrekkige watertoevoer.<br />

Bufferbedrijf<br />

F0010077<br />

Bufferbedrijf<br />

In geval er een watertekort heerst via<br />

de voedingszijde, zal de terugslagklep<br />

zich automatisch openen waardoor de<br />

watertank als buffer gebruikt wordt.<br />

Van zodra er terug voldoende<br />

voedingsdruk aanwezig is, zal deze<br />

ervoor zorgen dat de terugslagkep zich<br />

automatisch sluit.<br />

Terugslapklep opent zich automatisch<br />

van zodra de voedingsdruk laag<br />

genoeg is. (enkel met de zwaaiklep in<br />

stand “bufferbedrijf”)<br />

F0010043


Met de vastbewegende klep wordt de zuigkant van de pomp afgesloten.<br />

De terugslagklep sluit, bij een inkomende druk, de tankzijde automatisch af. Bij<br />

ontoereikende watertoevoer kan de vaste klep halfweg tussen tank- en zuigbedrijf worden<br />

geplaatst. Hierdoor zal de terugslagklep automatisch gaan bepalen wanneer de watertank als<br />

tijdelijke buffer wordt aangewend.<br />

Er kan altijd worden overgeschakeld van tank- naar zuigbedrijf en omgekeerd zonder de pomp<br />

(LD en/of HD) te moeten uitschakelen.<br />

Op de perscollector van de pomp zijn volgende afnamepunten voorzien :<br />

* 4 progressief bedienbare stempelkranen. De respectievelijke perscollectoren van deze<br />

zijn op het uiteinde voorzien van een een koppeling met deksel DSP 70 met een<br />

purgeeropening (onder de grendel)<br />

De stempelkranen zijn zelfsluitend in het geval de pomp op onderdruk wordt gebracht.<br />

* Een kogelkraan die toelaat de watertank bij te vullen via de pomp of een koelcircuit via<br />

de watertank tot stand te brengen.<br />

* Een voedingsleiding voor de hogedrukpomp. Ter beveiliging van de enge kanalen van<br />

de HD-pomp, tegen indringen van vreemde voorwerpen is deze leiding voorzien van<br />

een gemakkelijk te vervangen filter. Spoeling van deze filter is mogelijk met een<br />

opgebouwd purgeerkraantje, waarlangs deeltjes tot 5 mm kunnen afgevoerd worden.<br />

De manometer voor het aflezen van de aanzuig- of voedingsdruk en de persdruk zijn centraal<br />

op het bedieningsbord opgesteld, alsook het identificatieplaatje van de pomp.<br />

Onderaan het pomplichaam is een purgeerkraan gemonteerd, waarmee de pomp volledig kan<br />

ontwaterd worden.<br />

De drukinstelling van de pomp gebeurt door het progressief gas bijgeven of gas verminderen<br />

met de handgasgever.<br />

Progressief gas bijgeven = handgasknop in uurwijzerzin verdraaien.<br />

Progressief gas minderen = handgasknop tegen uurwijzerzin verdraaien.<br />

83


5.4.4.2. Bediening : aanvatten van de pompwerking op tankbedrijf<br />

1. Werking op de watertank<br />

Men vat de interventie aan op de tankvoorraad, terwijl men de voedingsleiding of de<br />

zuigslangen aflegt :<br />

- verdraai hiervoor de zwaaiklep (8) volledig op tankbedrijf en schakel de PTO in.<br />

84<br />

(respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.)<br />

- open de vereiste persuitgangen (1)<br />

- stel de gewenste druk (2.1) in met de gasgever (3.1)<br />

Bij relatief kleine debietafname kan men desgewenst op tankbedrijf blijven werken en de tank<br />

continu blijven bijvullen via de rechtstreekse tankvulling DSP 70. (5)<br />

Bij grotere debietafname moet men de pomp rechtstreeks voeden via de zuigingang.<br />

Laat de pomp zo weinig mogelijk draaien zonder water af te nemen. Het water in de pomp<br />

zal snel warm worden waardoor overdruk, stoom en onherroepelijke schade kan ontstaan.<br />

Wanneer geen debiet afgenomen wordt, neem gas terug en open een weinig de tankvulkraan<br />

of een vrije persuitlaat om voldoende koeling te verzekeren.<br />

Een pomp op hoge toeren zal zeer snel warm lopen met zelfs<br />

stoomvorming en zware schade tot gevolg wanneer geen<br />

debiet wordt afgenomen.<br />

Open de tankvulkraan voor de koeling niet volledig,<br />

U verliest hierbij aanzienlijk aan debiet (tot 1000 l/min.<br />

bij 7 bar)<br />

2. Werken op zuigbedrijf<br />

- Plaats ondertussen de zuigslangen en de zuigkorf op de zuigingang en in het water.<br />

- Draai de gasgever (3.1) terug tot max. 1500 tr/min. motor (indien nodig).<br />

- Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf".


De zwaaiklep is zeer licht bedienbaar : te hard dicht- of<br />

opendraaien leidt tot beschadigingen en/of vroegtijdige<br />

slijtage.<br />

- Daalt de persdruk niet onder de 1,5 bar, open dan kortstondig de tankvullingskraan.<br />

- De aanzuigpompen treden in werking (zie § 5.4.5).<br />

- Geef volgens noodzaak gas (3.1) bij om het aanzuigen te versnellen.<br />

Respecteer het maximum aanzuigtoerental van<br />

1500 tr/min. motor.<br />

- Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1)<br />

terug instellen.<br />

- De manometer (2.3) geeft de aanzuigdruk weer.<br />

Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp :<br />

minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />

Respecteer een max. persdruk van 15 bar.<br />

Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder<br />

druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien<br />

via de purgeeropening in het deksel. Pas als de persuitlaat<br />

drukloos is mag het deksel worden afgenomen.<br />

Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas<br />

bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit, indien deze optie<br />

voorzien is.<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

85


Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien<br />

in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />

3. Werken op voedingsbedrijf (via hydrant, relaispomp, e.d...)<br />

- Plaats het broekstuk en de voedingsslangen op de zuigingang van<br />

de pomp.<br />

- Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf".<br />

- Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1)<br />

terug instellen.<br />

- De manometer (2.3) geeft de voedingsdruk aan.<br />

Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp :<br />

minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />

Respecteer een max. persdruk van 15 bar.<br />

Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder<br />

druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien<br />

via de purgeeropening in het deksel. Pas als de<br />

persuitlaat drukloos is mag het deksel worden afgenomen.<br />

Respecteer een maximum voedingsdruk van 12 bar :<br />

voornamelijk tijdens de bediening van de zwaaiklep<br />

kunnen drukstoten verder gevoerd worden door de<br />

pomp en de persslangen tot aan de straalpijp.<br />

86<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels


Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas<br />

bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit (§ 5.4.5).<br />

5.4.4.3. Bediening : aanvatten van de pompwerking op zuig- of voedingsbedrijf<br />

De interventie wordt direct op zuig- of voedingsbedrijf aangevat.<br />

De werkwijze is in beide geval identiek als hiervoor beschreven (§ 5.4.3.3.) met als enig<br />

wezenlijk verschil dat de zwaaiklep als tussenstap niet wordt verdraaid op tankbedrijf.<br />

Alle richtlijnen, zoals hiervoor beschreven (§ 5.4.3.2 en 3), voor correct gebruik en veiligheid,<br />

zijn van toepassing.<br />

5.4.4.4. Bediening : beëindigen van de pompwerking<br />

Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht :<br />

- minder gas tot leegloop toerental<br />

- schakel de PTO uit (3.3)<br />

- sluit alle perskranen (1)<br />

- zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf"<br />

- ontwater het pomplichaam en de persuitlaten<br />

Belangrijke info :<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Om waterverlies te vermijden via de Trokomatten, bij niet geschakelde pomp en met de<br />

zwaaiklep op "zuigbedrijf" (= Tank dicht !) is het aan te raden steeds het lage druk<br />

pomplichaam volledig te ontwateren alvorens het voertuig te stallen.<br />

Door het onvermijdelijk wegsijpelen van het pompwater krijgt men anders de valse indruk dat<br />

de tank niet goed is afgesloten met behulp van de zwaaiklep.<br />

Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen<br />

of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de<br />

conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht<br />

worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.<br />

87


Ontwater altijd de pomp en haar hydraulische leidingen<br />

na gebruik. Gevaar voor schade bij vriesweer.<br />

Het geluidsniveau bij de pomp bedraagt 86,1 dB(A)<br />

5.4.4.5. Beveiliging<br />

* Zolang niet aan alle inschakelvoorwaarden van de PTO is voldaan, kan deze niet worden<br />

ingeschakeld (zie § 5.4.3.3.)<br />

* Zolang de PTO is ingeschakeld is het motortoerental begrensd op 2200 tr/min.<br />

* automatische drukbegrenzing<br />

* temperatuurbewaking<br />

* cavitatiebewaking<br />

Van zodra de PTO is ingeschakeld, is het verboden om<br />

in de cabine :<br />

- de handrem af te zetten<br />

- een versnelling te selecteren<br />

* De zuigingang en de persuitlaten zijn onder een hellingshoek van 10°<br />

naar beneden geplaatst. Hierdoor verkleint de kans op lichamelijk letsel in geval van<br />

koppelings- of slangenbreuk.<br />

Controleer steeds de goede plaatsing, aansluiting en<br />

vergrendeling van voedings- en persslangen en andere<br />

hydraulische armaturen.<br />

* De handgasgever moet onder normale omstandigheden progressief bediend worden.<br />

88<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels


Bij het te snel gas geven kunnen grote drukstoten<br />

ontstaan : geef enkel progressief gas bij.<br />

5.4.4.6. Storingen<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

Er wordt niet aangezogen bij<br />

draaiende pomp.<br />

De gewenste persdruk wordt niet<br />

bekomen of is onregelmatig (de<br />

pomp levert geen, onvoldoende<br />

of onregelmatig water).<br />

De persdruk neemt bruusk af,<br />

terwijl de zuigdruk fors<br />

toeneemt.<br />

Na kortstondige stilstand levert<br />

de pomp geenwater meer.<br />

- De persdruk is nog >= 1,5 bar : ontlast de persdruk.<br />

- De zuigklep, de persafsluiters of de purgeerkranen<br />

staan open : sluit deze.<br />

- De zuigklep staat niet in positie “aanzuigen”.<br />

- De tankvulkraan staat open en de tank is leeg ! Sluit<br />

ze.<br />

- Het pomphuis of de zuigleidingen vertonen een lek :<br />

spoor dit op en herstel zo snel mogelijk.<br />

- De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding<br />

verlengen of pomp dichter bij het water opstellen.<br />

- De pomp caviteert (= knetterend geluid) : gas<br />

terugnemen en debiet aan de straalpijpen<br />

verminderen.<br />

- De tankvulkraan staat open : sluit ze.<br />

- De zuigkorf en/of zuigzeef in de zuigingang zijn<br />

verstopt : reinig deze.<br />

- De voetklep in de zuigkorf zit vast : maak de voetklep<br />

vrij.<br />

- De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding<br />

verlengen of pomp dichter bij het water opstellen<br />

- Er is een slangenbreuk opgetreden : vervang<br />

onmiddellijk de defecte slang.<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

- De waterkolom is afgebroken als gevolg van een<br />

defecte voetklep : zuig opnieuw aan en herstel na de<br />

interventie de voetklep.<br />

Tijdelijk stotterende waterstraal. - Luchtresten uit zuigleidingen en pomphuis worden<br />

meegevoerd met het bluswater : ingrijpen niet nodig,<br />

het verschijnsel houdt vanzelf op.<br />

89


Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen, laat<br />

dan uw onderhoudspersoneel de nodige herstellingen doen of<br />

contacteer onze dienst na verkoop.<br />

90


5.4.5. HOGE DRUKPOMP<br />

5.4.5.1. Beschrijving<br />

Hoge drukpomp: FPH 40/250<br />

Nominaal debiet bij nominale druk: 250 l/min. bij 40 bar<br />

Maximum debiet: 290 l/min. bij 40 ba<br />

Maximum sluitdruk: 48 bar<br />

De HD-pomp is een drietraps-centrifugaalpomp.<br />

De pompas rust langs de zuigzijde in een paar kogellagers en in een glijlager langs de<br />

perskant. Afdichting gebeurt bij middel van een reeks onderhoudsvrije, duurzaam gesmeerde<br />

radiaaldichtringen in een gemakkelijk te vervangen dichtingsbus.<br />

De aandrijving geschiedt bij middel van een degelijke, sleepringloze elektromagneetlamellen-koppeling<br />

op de hoofdas van de lage druk, via een stel schuine tandwielen uit<br />

chroom-mangaanstaal in oliebad.<br />

De twee persuitgangen worden elk afzonderlijk met een kogelkraan bediend. Een drukcontact<br />

gaat bij het bereiken van 48 bar het motortoerental beperken zodat de 48 bar niet kan<br />

overschreden worden.<br />

Om oververhitting van de HD-pomp te voorkomen, is de persuitgang van deze met de<br />

zuigingang van de LD-pomp verbonden. Zo ontstaat een aanhoudende doorstroming van<br />

koelwater, op voorwaarde dat er op de lage drukzijde steeds voldoende gedebiteerd wordt.<br />

Het hogedruk lichaam is tevens voorzien van een ontwateringskraan.<br />

Neem dezelfde koelingsmaatregelen zoals voorgeschreven<br />

bij de lagedrukpomp.<br />

91


5.4.5.2. Bediening : aanvatten pompwerking HD of HD+LD<br />

De hoge drukpomp staat in serie met de lagedrukpomp en mag alleen werken met de voeding<br />

van deze :<br />

- schakel de HD-pomp in (respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.)<br />

- open de vereiste LD-persuitgangen (1) en/of de vereiste HD-persuitgangen<br />

- stel de gewenste druk in met de gasgever (3.1).<br />

Voor het terug inschakelen van de HD pomp, dient men het motortoerental terug te verlagen,<br />

tot maximum ca. 1650t/min.<br />

De hogedrukpomp is op elk toerental lager dan 1650 t/min inschakelbaar.<br />

Opgelet voor warmlopen van de pomp :<br />

minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling.<br />

Respecteer een max. persdruk van 15 bar op de lagedrukpomp.<br />

Tijdens het opzuigen van water is het<br />

aangewezen de HD-uitgangen af te sluiten : vergewis<br />

U ervan dat U de HD-straalpijpbedienaar niet in een<br />

gevaarlijke situatie brengt.<br />

Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien<br />

in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.<br />

92<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels


5.4.5.3. Bediening : beëindigen van de pompwerking HD of HD+LD<br />

Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht :<br />

- minder gas tot leegloop toerental<br />

- schakel de hogedrukpomp en de PTO uit<br />

- sluit alle persuitgangen (1), (2.2) en (2.7) en de tankvulkraan<br />

- zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf"<br />

- ontwater het LD- en HD-pomplichaam en de persuitlaten<br />

Belangrijke info :<br />

Sluit de tank af en ontwater het pomplichaam volledig alvorens het voertuig te stallen. Zo<br />

voorkomt men ongewenst waterverlies in de stelplaats.<br />

Door het wegsijpelen van het pompwater via de Trokomat-aanzuigpompen ontstaat anders de<br />

valse indruk dat de tank niet goed is afgesloten.<br />

Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen<br />

of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de<br />

conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht<br />

worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.<br />

Ontwater bij vriesweer altijd de lage- en hogedrukpomp<br />

en al haar hydraulische leidingen : risico op vorstschade.<br />

5.4.5.4. Beveiliging<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

* Zolang niet aan de inschakelvoorwaarden van de HD-pomp voldaan is (§ 5.4.3.3.), kan deze<br />

niet worden ingeschakeld.<br />

* Een gekalibreerde koelleiding zorgt steeds voor voldoende koeling van de HD-pomp, voor<br />

zover er afname is op de LD-pomp.<br />

93


Laat de LD-pomp niet in gesloten circuit draaien als er op<br />

de hogedruk geen afname is : gevaar voor warmlopen<br />

van de pomp(en).<br />

* Er is een automatische drukbegrenzing<br />

* Met ingeschakelde hoge drukpomp is het motorregime beperkt tot 2000 tr/min.<br />

Achteloos schakelen van de hoge drukpomp bij verhoogde<br />

toeren kan drukstoten met zich meebrengen.<br />

* temperatuurbewaking<br />

Een automatische temperatuurbewaking, afgesteld op 45°C zorgt ervoor dat, wanneer de<br />

temperatuur van het water in de hoge druk pomp 45°C overstijgt, automatisch een<br />

lozingsventiel geopend wordt.<br />

Het lozingsventiel loost het warme water onder het voertuig, waardoor vers, koel water in de<br />

pomp instroomt (uit de watertank, of via de externe voeding) en de temperatuur terug daalt.<br />

Het lozingsventiel sluit automatisch bij het dalen van de watertemperatuur onder 38°C.<br />

* cavitatiebewaking<br />

Een automatische cavitatiebewaking met acoustisch signaal en rode getuigenlamp (2.9) geven<br />

de cavitatie van de pomp aan.<br />

Minder onmiddellijk gas of sluit een aantal persuitlaten om uit de gevarenzone te geraken.<br />

Bij cavitatie wordt binnen de kleinste tijdspanne ernstige schade<br />

toegebracht aan de pomp en haar dichtingen.<br />

Neem onmiddellijk passende maatregelen!<br />

94<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Gevaar voor<br />

schade


5.4.5.5. Storingen<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De gewenste persdruk wordt niet<br />

bereikt of is onregelmatig (de<br />

HD-pomp levert geen of<br />

onvoldoende water)<br />

Kunnen de voorgestelde oplossingen het euvel<br />

niet verhelpen, neem dan contact op met onze<br />

dienst na verkoop.<br />

- De HD-pomp is niet ingeschakeld : schakel deze in.<br />

- De voedingsfilter van de HD-pomp is verstopt :<br />

probeer het vuil weg te spoelen door de purgeerkraan<br />

open te zetten. Indien geen resultaat, vervang de filter.<br />

95


5.4.6. AANZUIGSYSTEEM<br />

Type: Trokomat<br />

Aantal: 2<br />

Aanzuigtijd: 30 sec. bij 7,5 m aanzuighoogte<br />

Inschakeldruk: 1,5 bar<br />

5.4.6.1. Inleiding<br />

De Ziegler Trokomat is een moderne ontluchtingspomp met niet gesmeerde zuigers, die het<br />

ontluchten volautomatisch uitvoert en zo de werking van de pomp aanzienlijk vereenvoudigt.<br />

De Trokomat zuigt droog aan d.w.z. zonder hulpmiddelen als bijv. water of olie. Hij wordt<br />

hydraulisch door het pompwater geschakeld en behoeft geen hulpaandrijving.<br />

5.4.6.2. Beschrijving<br />

Aan de drijfwerkkast resp. aan het pomphuis van de lagedrukpomp zijn aan beide kanten de<br />

lagerflenzen en de cilinderkoppen bevestigd. Daarin beweegt telkens de zuiger heen en weer.<br />

Deze zuiger wordt aangedreven door een excenter, op de lagedruk pompas gemonteerd.<br />

De persdruk moet lager dan 1,5 bar zijn om de ontluchtingspompen automatisch te laten<br />

inschakelen.<br />

Om het optimaal vermogen te bereiken moeten de volgende principes in acht genomen<br />

96<br />

1. Lichaam<br />

2. Lagerflens<br />

3. Zuiger<br />

4. Veer<br />

5. Cilinderkop<br />

F001033


worden:<br />

• Om bij het zuigen een grotere geodetische zuighoogte te vermijden, de <strong>autopomp</strong> zo dicht<br />

mogelijk aan de plaats waar het water genomen wordt en stabiel opstellen.<br />

• Het oppervlak van de zuigkorf moet op zijn minst 30 cm onder het wateroppervlak liggen.<br />

• De schuine stand van de zuigkorf moet steiler dan 30° zijn, opdat de terugslagklep vanzelf<br />

zou sluiten.<br />

• Bij het opstellen van de pomp dient erop gelet, dat bij in het water brengen van de<br />

zuigleiding, geen "luchtzak" ontstaat in de zuigleiding. Deze zou het aanzuigen op zijn<br />

minst bemoeilijken, zo niet onmogelijk maken.<br />

F001034<br />

97


5.4.6.3. Werking<br />

* Ontluchten (persdruk lager dan 1,5 bar)<br />

De zuigers (7) worden door het roteren van de met het pompas verbonden excenter (8) op en<br />

neer bewogen.<br />

De lucht uit de pomp en uit de zuigleiding wordt over de aanzuigkanalen door de beweging<br />

van de zuiger naar buiten gezogen.<br />

De lucht stroomt aan de inlaatmembranen (5), die open gaan, voorbij in de cilinderinhoud.<br />

De veren (1) en de luchtdruk van buiten drukken de zuigers (7) weer terug.<br />

De zuigers (7) drukken de lucht in de cilinderinhoud tezamen. De samengeperste lucht sluit<br />

de inlaatmembranen (5) en stroomt door de gaten in de zuigers aan de uitlaatmembranen (2),<br />

die zich openen, voorbij naar buiten door de uitstootleidingen.<br />

Deze afloop wordt zolang automatisch herhaald tot de pomp en de zuigleiding luchtledig zijn<br />

en het water in de pompruimte binnenvloeit.<br />

Dan begint het pompen van het water door de centrifugaalpomp.<br />

98<br />

Uitstootslag<br />

1. Drukveer 5. Inlaatmembraan<br />

2. Uitlaatmembraan 6. Lekwatergat<br />

3. Lagerflens 7. Zuiger<br />

4. Cilinderkap 8. Excenter<br />

F001035<br />

Aanzuigslag


* Ruststelling tijdens het pompen (Persdruk > 2 bar!)<br />

1. Drukveer 6. Lekwatergat<br />

2. Uitlaatmembraan 7. Zuiger<br />

3. Lagerflens 8. Aanzuigkanaal<br />

4. Cilinderkap 9. Excenter<br />

5. Inlaatmembraan<br />

Zodra het pompen van het water begonnen is, dringt het water door de aanzuigkanalen in de<br />

Trokomat en stroomt aan de inlaatmembranen (5), die zich openen, voorbij.<br />

Het instromende water heft de zuigers (7) van de excenter af, omdat de waterdruk aan de<br />

binnenkant van de zuigers groter is dan de druk aan de buitenkant.<br />

De zuigers (7) worden naar buiten gedrukt tot de uitlaatmembranen (2) aan de<br />

afdichtingsvlakken van de cilinderkappen (4) aanliggen, die de zuigergaten afdichten.<br />

Het excenter (9) op de pompas draait nu onbelast, zonder in aanraking met de zuigerstangen<br />

te komen. Zo wordt een nutteloos meelopen van de Trokomat Plus vermeden.<br />

* Het pompen wordt onderbroken<br />

F001036<br />

Als het pompen van het water om de één of andere reden onderbroken wordt, wordt op de<br />

zuigers (7) geen druk meer uitgeoefend.<br />

De drukveren (1) drukken nu de zuigers (7) weer terug op het excenter (9), het aanzuigen<br />

begint automatisch weer van voor af aan.<br />

99


5.4.6.4. Storingen<br />

Als de voorgestelde oplossingen het euvel niet<br />

verhelpen, neem contact met onze dienst na verkoop.<br />

5.4.7. WATERTANK<br />

Inhoud: 2500 liter.<br />

Materiaal: glasvezel versterkt polyester<br />

Vuldruk: max. 12 bar<br />

5.4.7.1. Beschrijving<br />

De watertank is centraal opgesteld op het geraamte van het voertuig. Alle raakvlakken met<br />

het draagraam zijn beschermd met een rubberprofiel om doorwrijven van de tank te<br />

voorkomen. De tank wordt vastgesjord met behulp van 2 spanriemen.<br />

Binnenin de tank zijn tussenschotten geplaatst. Deze zijn deels verwijderbaar.<br />

Volgende inrichtingen zijn voorzien op de tank :<br />

-Mangat Ø 450, afgesloten met een waterdicht deksel, voorzien van een luchtinlaatklep.<br />

- Voedingsleiding naar de pomp, Ø 100 mm.<br />

- Ledigingskraan : Ø 45 mm.<br />

Bedieningsstang achteraan het voertuig , binnen handbereik van de pompbedienaar.<br />

- Tankvulleiding met ingebouwde drukbegrenzer :<br />

100<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De Trokomatten schakelen niet<br />

automatisch uit boven de 1,5 bar,<br />

er blijft water wegvloeien via de<br />

stortpijpen.<br />

De Trokomatten schakelen niet<br />

automatisch in onder de 1,5 bar.<br />

- Zuig- of persmembranen defect: probeer de<br />

Trokomatten manueel uit te schakelen en laat deze zo<br />

snel mogelijk vervangen nà de interventie.<br />

- De Trokomatten zijn manueel uitgeschakeld: schakel<br />

ze terug op automatisch.


a) tankvulling uit hydrant (5), voorzien van :<br />

- koppelstuk 70 DSP met stopkoppelstuk<br />

- filter<br />

- bolkraan<br />

b) tankvulling over de pomp via een kogelkraan.<br />

Beide vulleidingen monden uit in een stijgleiding met monding op 4,5 cm boven het hoogste<br />

niveau van de overloopleiding.<br />

- De overloop, Ø 125, mondt uit onder het voertuig en wordt door een membraan afgesloten<br />

dat opent bij een overdruk van 0,25 bar.<br />

- De elektrische peilaanduiding gebeurt met behulp van 10 lichtdiodes die worden<br />

aangestuurd door een vlotterschakelaar in de tank.<br />

De peilaanduiding werkt van zodra de contactsleutel op staat. Als de tank helemaal vol is<br />

branden alle lichtdiodes. Naarmate het niveau in de tank daalt, gaan de lichtdiodes één voor<br />

één uit.<br />

5.4.7.2. Beveiliging<br />

De tank is voorzien van de nodige beluchtings- en ontluchtingskleppen.<br />

Overschrijd nooit de max. vuldruk van 12 bar.<br />

Vul na elke interventie de tank zo snel mogelijk volledig op :<br />

het rijden met een niet volle tank kan een nadelige invloed<br />

hebben op het weggedrag van het voertuig.<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Opgelet! Bij de optie “automatische tankvulling” sluit de tankvulling automatisch af bij<br />

ca 90% vulling. Heropen in dit geval steeds de automatische vulkraan d.m.v. de by-pass<br />

bedienknop tot zolang de tank overloopt via de overloop, alvorens met het voertuig te<br />

rijden.<br />

101


5.4.8. SCHUIMTANK KLASSE A (100l) EN KLASSE B (200l)<br />

5.4.8.1. Beschrijving<br />

De beide schuimtanks A en B zijn als één geheel met twee compartimenten opgevat en<br />

vervaardigd uit polyethyleen.<br />

Elk schuimcompartiment is voorzien van:<br />

• een handgat<br />

• een beluchtingsventiel (luchtinlaat bij schuimafname)<br />

• een ontluchtingsventiel (luchtuitlaat bij het vullen van de tank)<br />

• een vulopening met drukpijp en koppeling Storz C (45 mm) met deksel<br />

• een elektronische peilmeter met niveau-aanduiding op het pompbedienbord<br />

• een morskuip met afvoer naar onder<br />

De schuimtank klasse A is aangesloten op het PRO FOAM schuimmengsysteem.<br />

De schuimtank klasse B is voorzien van een afnamepunt rechts en links naast de persuitlaten<br />

van de pomp, met koppeling Storz D (25 mm) en kogelafsluiter.<br />

5.4.8.2. Bediening<br />

Schuimafname klasse A:<br />

zie werking en bediening schuimmengsysteem PRO FOAM.<br />

Schuimafname klasse B:<br />

- Plaats een lijnmenger (HL)Z2 (200l/min of (HL)Z4 (400l/min) op een persuitlaat van de<br />

pomp<br />

- Verbind de zuigkoppeling Storz D (25 mm) van de lijnmenger met de schuimafname<br />

koppeling Storz D in de nabijheid van de persuitlaat. Hiervoor is een zuigslang Ø 25 met<br />

koppelingen Storz D voorhanden.<br />

- Stel de lijnmenger in op de gewenste dosering (… %)<br />

- Sluit één of meer persslangen aan op de lijnmenger en een overeenkomstige schuimstraalpijp<br />

type 200l/min of 400l/min.<br />

- Open de persuitlaat<br />

- Regel de pompdruk zodanig dat aan de schuimstraalpijp minimum 5 bar werkdruk ontstaat.<br />

• Lijnmengers type Z2 en Z4 hebben een intern drukverlies van 40% (10 bar in = 6 bar uit)<br />

• Lijnmengers type Z2 en Z4 verdragen slechts een drukverlies tussen menger en<br />

schuimstraalpijp van max. 2 bar.<br />

• Beperk daarom de slangenlengte en hou rekening met het niveauverschil tussen menger en<br />

schuimstraalpijp.<br />

102


• Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 hebben een intern drukverlies van 50% (10 bar in = 5<br />

bar uit)<br />

• Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 verdragen een drukverlies tussen menger en<br />

schuimstraalpijp van max. 5 bar.<br />

Vullen van de schuimtanks klasse A en klasse B<br />

Volgende voorschriften gelden voor beide schuimtanks!<br />

De schuimtanks zijn bereikbaar voor het vullen via het dak van het voertuig.<br />

Storz-koppeling<br />

schuimtank klasse A<br />

Storz-koppeling<br />

schuimtank klasse B<br />

1) Kantel het ladderlaadsysteem in ladder-afname positie<br />

2) Open het valluik dat toegang geeft tot de schuimtanks via het dak van de opbouw.<br />

3) Verwijder de Storz C stop van de vulkoppeling bovenaan de tank.<br />

4) Vul het schuimmiddel klasse A en/of klasse B<br />

4.1) door middel van een trechter:<br />

Wanneer het schuimmiddel in de trechter blijft staan, is dit een<br />

aanwijzing dat het ontluchtingsventiel van de tank vast zit of<br />

verstopt is.<br />

4.2) door middel van een vulslang:<br />

103


104<br />

Indien de tank wordt gevuld met een vulpomp en een vulslang met<br />

aansluitkoppeling Storz C die op de tank wordt aangesloten.<br />

-> Max. vuldruk: 0,2 bar<br />

-> Max. vulsnelheid: 20l/min<br />

Indien het ontluchtingsventiel vast zit of verstopt is, bestaat een<br />

ernstig risico op schade en het scheuren van de schuim- en watertank!<br />

Wij raden daarom het aansluiten van een vulpomp op de vulopening ten zeerste af !<br />

Maak gebruik van een schuimvulpistool waarmee het schuim in de drukpijp van de<br />

vulopening wordt gespoten.<br />

Beperk het debiet tot 20l/min.<br />

Ook hier geldt de regel: als het schuimmiddel in de vulpijp of trechter blijft staan, wijst dit op<br />

een verstopte (of door gedroogd schuimmiddel dichtgekleefde) ontluchtingsklep.<br />

5.4.9. HOGEDRUKHASPELS<br />

Haspel:<br />

Merk: Collins<br />

Type: HR 47<br />

Straalpijp :<br />

Merk: Leader<br />

Type: QF 150<br />

5.4.9.1. Beschrijving<br />

Het voertuig is uitgerust met 2 haspels, elk voorzien van :<br />

• 2 x 40 m HD slang met NBN koppelingen<br />

• 1 HD straalpijp<br />

• 1 haspelrem<br />

• 1 elektromotor 24 V met slipkoppeling<br />

• 1 kettingbeschermer


Voor beide haspels wordt 1 zwengel voor manuel oprolling in het compartiment links achter<br />

voorzien.<br />

De haspel is vervaardigd uit elektrolytisch verzinkt staal en is verbonden met de HD-afsluiter<br />

door een metaalversterkte rubberslang. Op het haspelframe is 1 uitklapbare geleidingsrol<br />

gemonteerd. Een elektromotor zorgt voor een vlotte oprolling. De aandrijving is uitgerust<br />

met een veiligheidsslipkoppeling.<br />

De bedienknop hiervoor bevindt zich direct naast de haspel. Een manueel opwindsysteem is<br />

tevens voorzien.<br />

Onder de haspel bevindt er zich een vuilschuif, deze schuif kan volledig uitgenomen worden<br />

om , het eventuele opgevangen vuil van de haspel te verwijderen.<br />

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.<br />

1. Haspelmotor<br />

2. Zwengel manuele opwinding<br />

3. Haspelrem<br />

4. Manuele oprolling<br />

5. Elektrische oprolling<br />

6. Slanggeleiding<br />

7. Vuilschuif<br />

105


2<br />

De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn uitgerust met een stevige pistoolhandgreep en een<br />

kogelafsluiter met hoefijzerhandgreep.<br />

De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn regelbaar in debiet en voorzien van een traploos<br />

regelbaar mondstuk van volstraal over sproeistraal naar waterscherm 110° tot spoelstand.<br />

Zij zijn geschikt voor werkdrukken tot 40 bar en getest af fabriek op 70 bar sluitdruk.<br />

De op de debietregeling aangegeven debieten gelden voor een druk aan de straalpijp van 6 bar.<br />

De werkelijke debieten bekomen bij 30 bar pompdruk zijn:<br />

5.4.9.2. Bediening<br />

Afrollen<br />

- Zet de haspelrem (3) los<br />

- Rol de haspelslang af<br />

- Zet de rem (3) bij voorkeur terug op om het willekeurig afrollen te vermijden<br />

- Open de HD-afsluiter en de straalpijp<br />

- Als de haspel onder druk staat kan deze probleemloos verder afgerold worden :<br />

106<br />

Pompdruk Debietinstelling straalpijp<br />

20 40 100 150<br />

30 bar 65/28 105/25,5 166/19,5 196/15,7<br />

40 bar 74/37,5 118/34,2 184/27,1 225/21,8<br />

los hiervoor enkel de rem en zet deze nadien terug vast.<br />

3<br />

1<br />

4<br />

1. Pistoolhandgreep<br />

2. Afsluithendel (hoefijzerhandgreep)<br />

3. Debietregelring<br />

4. Mondstuk met<br />

straalpatroonregelring


Oprollen<br />

- Sluit de HD-afsluiter en open de HD-straalpijp en maak aldus de haspelslang drukloos.<br />

- Breng de haspelslang naderbij als deze over een lange afstand is afgelegd.<br />

- Los de haspelrem.<br />

- Laat de voertuigmotor minstens op leegloop draaien, om de voertuigbatterij bij te laden.<br />

- Druk op de bedieningsknop om de slang op te rollen.<br />

- Reinig bij voorkeur de slang tijdens het oprollen (en in elk geval zo snel<br />

mogelijk na de interventie).<br />

- Zet de haspelrem terug op.<br />

- Sluit de HD-straalpijp.<br />

Tijdens het geleiden van de slang, steeds voldoende afstand<br />

bewaren tot de haspel : kans op inklemming.<br />

Bij vorst : ontwater de haspelslang en straalpijp. Zet de<br />

kogelafsluiters van de hoge druk en de HD-straalpijpen<br />

half open.<br />

5.4.9.3. Beveiliging<br />

* De elektrische beveiliging van de haspels gebeurt door de zekeringen "MHR" en "MHL" en<br />

de smeltzekering (8) in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (§ 5.3.4.)<br />

* Onvrijwillige rechtstreekse aanraking met het aandrijfsysteem van de haspel is niet<br />

mogelijk. Hiervoor zorgen de afschermkap over het kroonwiel, de kettingafschermplaat en<br />

de rubberdop op de manuele opwinding.<br />

* Het elektrisch opwindsysteem is voorzien van een slipkoppeling ter beveiliging van de<br />

haspelbedienaar en de haspelmotor.<br />

* Het elektrisch opwindsysteem wordt bediend door een dodemansknop.<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

107


* Het rolluik kan niet worden dichtgeschoven tot zolang de haspelgeleidingen niet volledig<br />

zijn ingeklapt.<br />

108


5.4.9.4. Storingen<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De haspelmotor werkt niet. - Zekeringen in kast (24 & 25) "O.I. oorsprong<br />

interventieinstallatie" uitgevallen : zet deze terug<br />

op (§ 5.3.4.)<br />

- Of smeltzekering 8 (voeding van de bediening van de<br />

haspels defect. Vervang deze zekering).<br />

De haspelmotor werkt, maar kan<br />

de slang niet of moeilijk<br />

oprollen.<br />

De zwengel (2) enkel gebruiken bij defecte of slecht werkende<br />

haspelmotor en/of slipkoppeling.<br />

Van zodra de zwengel geplaatst is op de haspel, nooit de automatische<br />

oprolling bedienen.<br />

Na gebruik van de zwengel steeds de rubber afschermdop op de<br />

haspel terugplaatsen.<br />

5.5. MANSCHAPPENCABINE<br />

5.5.1. INLEIDING<br />

- Er is te veel weerstand door het gewicht van de slang<br />

of nog opstaande rem :<br />

- breng de slang naderbij<br />

- los de rem<br />

- De batterijspanning is te laag : geef gas bij tot ca.<br />

1500 tr/min. en probeer opnieuw.<br />

- De slipkoppeling is vervuild of defect : rol de haspel<br />

manueel op en laat uw onderhoudsdienst zo snel<br />

mogelijk de koppeling reinigen / herstellen.<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

De originele cabine werd door ons verlengd conform de maten en vereisten van de TN 1000/<br />

00 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken – Algemene Inspectie van de Uitrustingen.<br />

Er is plaats voor de bestuurder en een begeleider vooraan en voor vier personen in de<br />

verlengde cabine achteraan.<br />

Voor de bediening van de uitrustingen (stoelen, gordels, regeldispositieven, e.d.) van het<br />

voorste deel van de cabine voor bestuurder en begeleider : raadpleeg de originele handleiding<br />

van het onderstel.<br />

De gemiddelde geluidsemissie bij een rijdend voertuig, zonder 2-toonhoorn, bedraagt 76<br />

dBA.<br />

109


5.5.2. BESCHRIJVING<br />

De verlengde cabine is uitgerust met twee aanvullende toegangsdeuren, een opbergkoffer,<br />

twee zitplaatsen met heupgordels en twee persluchttoestelhouders tegen de rijrichting en twee<br />

zitplaatsen met 3-punts gordels in de rijrichting.<br />

Optioneel wordt de cabine als 6-plaatsen cabine voorgesteld.<br />

De toegangsdeuren zijn allemaal voorzien van hetzelfde beslag als de originele cabinedeuren.<br />

De aanvullende toegangsdeuren sluiten met dezelfde sleutel.<br />

De oorspronkelijke cabine vormt met de verlengde cabine één geheel. Dit geheel is net zoals<br />

de oorspronkelijke cabine kantelbaar voor onderhoud en herstellingen.<br />

Inwendige breedte: ± 2050 mm<br />

Inwendige hoogte: ± 1600 mm<br />

Vrije breedte toegangsdeuren: ± 700 mm<br />

De communicatie tussen de inzittenden vooraan en deze achteraan is geoptimaliseerd door de<br />

grote doorgang tussen de originele cabine en het aangebouwde deel, genaamd "verlengde<br />

cabine".<br />

* De bestuurderszetel blijft in elk geval ongewijzigd.<br />

110


* De begeleiderstoel vooraan is voorzien van een persluchttoestelhouder. De diepteregeling<br />

en de inclinatieregeling van de zetel is verwijderd. De begeleiderstoel met<br />

persluchttoestelhouder staat volledig vast. De gebruiksinstructies van het origineel<br />

handboek van het onderstel vervallen.<br />

* Links en rechts boven de achterdeuren zijn de richtingaanwijzers en stoplichten van het<br />

voertuig ontdubbeld. Zodoende kunnen de inzittenden achteraan elke aankomende<br />

richtingsverandering en vertraging van het voertuig waarnemen.<br />

* De zitbank achteraan in de rijrichting biedt 2 zitplaatsen (optioneel 4). De zitbank is als<br />

koffer met deksel uitgevoerd waarop 2 of 4 gummi zitschalen zijn geplaatst. In de koffer<br />

kunnen allerhande uitrustingen en materiaal worden opgeborgen. Het kofferdeksel is<br />

bekrachtigd door gasveren en is verlicht bij het openen.<br />

* Tegen de rijrichting zijn 2 zitplaatsen met persluchttoestelhouders type Vanassche comfort<br />

voorzien. De persluchttoestelhouders bieden een behoorlijke ruggesteun, zowel met<br />

persluchttoestel als ledig, en zijn bovendien voorzien van een kopsteun in schuimrubber.<br />

F0010041<br />

De persluchthouders zijn getest op hun veiligheid conform prEN1846 tot 20 G (10 G vereist<br />

volgens de norm).<br />

De heupgordels, 3-puntsgordels en hun bevestiging zijn getest conform de richtlijn 76/115/<br />

EEG met al haar aanvullingen tot en met richtlijn 96/38/EG.<br />

* De manschappencabine is voorzien van een cabineverlichting bestaande uit 4<br />

plafondarmaturen met schakelaar en een tredenverlichting aan de instappers van de<br />

verlengde cabine.<br />

111


Het heffen (kantelen) van de cabine is gewijzigd. De beschrijving in het origineel handboek<br />

van het onderstel vervalt.<br />

Een manueel te bedienen hydraulische hefinstallatie met twee zuigers is onder de cabinevloer<br />

gemonteerd.<br />

De hydraulische handpomp bevindt zich aan de rechter achterzijde van de cabine.<br />

Het hefsysteem is zo opgevat dat de cabine steeds symmetrisch belast wordt en dus geen<br />

torsies op de structuur ontstaan tijdens het heffen of het zakken.<br />

* Elektrische uitrustingen in 230 V<br />

112<br />

- Aan de linker buitenzijde :<br />

* Voedingsstopcontact 230 V voor de onderhoudsvoeding van<br />

de batterijlader en andere uitrustingen.<br />

- Onder de voorste zitbank van de dubbele cabine :<br />

* Batterijlader voor de voertuigbatterij(en)<br />

* Differentieelschakelaar 30 mA voor voeding van de<br />

motorverwarming en andere stroomverbruikers in 230 V.<br />

* Omvormer 24/12 Volt<br />

* Compressor tweetoonhoorn<br />

5.5.3. AANBEVELING BIJ HET INSTAPPEN<br />

De bestuurder verwijdert de onderhoudsvoeding (§ 5.9).<br />

Het voertuig kan niet starten zolang de onderhoudsvoeding<br />

in 230 V is aangesloten.<br />

Laat de chauffeur niet vertrekken vooraleer :<br />

- iedereen is ingestapt<br />

- alle deuren goed zijn dichtgetrokken<br />

Draag Uw gordel.


5.5.3.1. Zitplaatsen<br />

Elke zitplaats is voorzien van veiligheidsgordels :<br />

- driepuntsgordels voor de zitplaatsen zonder persluchttoestelhouder<br />

- tweepuntsgordels voor de zitplaatsen met persluchttoestelhouder<br />

Draag steeds de veiligheidsgordels van vertrek tot aankomst en volledige stilstand van<br />

het voertuig.<br />

De rugleuning van de persluchthouder laat het gebruik van de zitplaats eveneens toe wanneer<br />

geen toestel in de houder is geplaatst.<br />

5.5.3.2. Persluchtoestelhouders<br />

Deze kunnen worden aangepast aan elk type persluchttoestel met enkele fles in staal of<br />

kunststof met inhoud 6 l / 300 bar of 6,8 l / 300 bar, op de markt gebracht vóór 1.1.99.<br />

F0010057<br />

1.<br />

2.<br />

1. flesbeugel<br />

2. flessteun<br />

Het regelen van het toestel is beschreven in de afdeling "Onderhoud en herstellingen" van dit<br />

handboek.<br />

113


De slechte regeling van de houder kan het loskomen van het<br />

persluchttoestel bij ongeval of bruuske vertraging tot gevolg hebben.<br />

Open de houder niet zolang het voertuig in beweging is.<br />

Hou uw veiligheidsgordel om terwijl U het persluchttoestel<br />

aantrekt.<br />

Gebruik<br />

1. Omgord het persluchttoestel zonder de houder te openen en zonder de heupgordel los te<br />

maken.<br />

2. Trek de heupriem van het persluchttoestel dicht, maar niet te strak.<br />

3. Trek de schouderriemen aan maar niet te strak.<br />

4. Blijf zitten tot de volledige stilstand van het voertuig.<br />

5. Maak Uw veiligheidsgordel los en controleer of deze niet met de riemen van Uw<br />

persluchttoestel is verward.<br />

6. Trek beslist maar niet te hard aan de bedieningsknop van de houder. De flesbeugel met<br />

kopsteun schuift omhoog.<br />

7. Sta op met een voorwaartse buigbeweging.<br />

8. Stap uit en regel de heupgordel en schouderbanden van Uw toestel indien nodig na.<br />

114<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

Gevaar voor<br />

letsels


5.5.3.3. Uitstappen<br />

Stap pas uit wanneer het voertuig volledig stil staat.<br />

De bestuurder moet bij het uitstappen steeds de handrem opzetten<br />

en de versnellingsbak in neutraal schakelen.<br />

Vooraleer de deuren te openen, vergewis U ervan dat U de andere<br />

weggebruikers hierdoor niet zal hinderen.<br />

Hou rekening met hevige wind of windstoten. Hou de deur bij het openen goed vast zodat zij<br />

niet kan "overwaaien".<br />

5.5.3.4. Cabineverlichting<br />

De cabineverlichting kan manueel aan- en uitgezet worden door het bedienen van de<br />

schakelaars op de verlichtingsarmaturen, die zich in het plafond bevinden.<br />

De cabineverlichting werkt ook automatisch bij het openen van één der vier toegangsdeuren.<br />

De tredenverlichting werkt alleen bij het openen van de deuren.<br />

5.5.3.5. Kantelen van de cabine<br />

Het kantelen van de cabine en de hierbij te treffen veiligheidsmaatregelen worden beschreven<br />

in de afdeling "Onderhoud" van deze handleiding.<br />

Let op bij het boren van gaten. In de holle of achterliggende<br />

ruimten kunnen zich elektrische kabels en andere componenten<br />

bevinden. Omzichtigheid is geboden.<br />

Bij vragen, contacteer onze technische dienst.<br />

115


5.5.3.6. Verwarming<br />

De cabine is niet voorzien van een aanvullende verwarmingsinstallatie. De verwarming van<br />

de oorspronkelijke cabine volstaat om in het Belgisch klimaat een bevredigende ontwaseming<br />

en verwarming te verzekeren.<br />

Bediening : zie originele handleiding van het onderstel.<br />

5.6. OPBERGKASTEN (OPBOUW)<br />

5.6.1. INLEIDING<br />

De ruimte voorbehouden voor het herbergen van de hydraulische installatie en het opbergen<br />

van de interventie-uitrustingen, hier "opbouw" genaamd, is gebouwd naar de letter en de geest<br />

van het bestek VI/MAT/A21-175-06.<br />

Doel is een ergonomisch verantwoorde opbergmodule, aanpasbaar aan de behoefte van elke<br />

individuele gebruiker.<br />

De verdere inrichting van koffers en kasten kan door de gebruiker zelf of in zijn opdracht door<br />

ons worden verwezenlijkt volgens behoefte.<br />

Wie zelf zijn voertuig wenst in te richten, legt ons bij voorkeur zijn<br />

inrichtingsplannen voor.<br />

Wij verstrekken U graag ons advies in verband met mogelijkheden, beperkingen en nodige<br />

aandachtspunten.<br />

116


5.6.2. BESCHRIJVING<br />

5.6.2.1. Constructie<br />

Het geheel van de constructie is gebouwd uit naadloos getrokken en geanodiseerde aluminium<br />

panelen en profielen uit het ZIEGLER ALPAS programma.<br />

De bekleding van het dak is uitgevoerd in geanodiseerd aluminium traanplaat 2,5/4 mm.<br />

De bekleding van de kasten binnenin is eveneens uitgevoerd in geanodiseerde vlakke<br />

aluminiumplaten met een dikte van 3 mm en geanodiseerde aluminiumplaten met PU-coating<br />

afhankelijk van de uitvoering.<br />

117


5.6.2.2. Opstaptreden<br />

De toegang tot de kasten wordt vergemakkelijkt door vier opstaptreden die tevens het onderste<br />

deel van de kastruimten voor en achter de achterwielen afsluiten. De aluminium treden zijn<br />

voorzien van onderhoudsvrije RVS scharnieren en oranje knipperlichten.<br />

5.6.2.3. Rolluiken<br />

De 7 kasten van de opbouw worden afgesloten door rolluiken uit dubbelwandige aluprofielen.<br />

Merk: Ziegler<br />

Type: Serie AZ<br />

De rolluiken zijn allen voorzien van een veerbekrachtigd oprolmechanisme dat het rolluik in<br />

elke stand in evenwicht houdt met een uitwendige stangsluiting (Barlock).<br />

De rolluiken zijn tevens voorzien van een lint om het volledig geopend rolluik gemakkelijk te<br />

kunnen sluiten.<br />

5.6.2.4. Opbergmiddelen<br />

Standaard zijn de kasten voorzien van een aantal inrichtingen en middelen voor het opbergen<br />

van de uitrustingen, hun beschrijving volgt verder.<br />

5.6.2.5. Dak en toegang<br />

Het dak vormt een aan drie zijden afgesloten kuip waarop tal van interventieuitrustingen<br />

kunnen worden opgeborgen zoals schoppen, borstels, vuurzwepen, e.a.<br />

Centraal op het dak is een toegangsluik geplaatst langs waar de watertank bereikbaar is voor<br />

onderhoud en herstellingen en waarlangs hij tevens uit de opbouw kan getild worden.<br />

Het breed ladderlaadsysteem is op het dak gebouwd en herbergt de schuifladder en de<br />

zuigslangen van het voertuig. (Zie § 5.8.).<br />

De toegang tot het dak geschiedt via de opklapbare ladder aan de linker achterzijde.<br />

Alvorens de opstapladder te betreden : klap deze volledig neer.<br />

Dak niet betreden tijdens de bediening van het ladderlaadsyteem.<br />

118


5.6.3. BEDIENING<br />

De opbouw en zijn inrichting is vrij eenvoudig te bedienen en te gebruiken.<br />

5.6.3.1. Rolluiken en opstaptreden<br />

De opstaptreden zijn niet vergrendeld maar kunnen pas neergeklapt worden nadat het<br />

respectievelijke rolluik minstens gedeeltelijk is geopend.<br />

De rolluiken zijn standaard uitgevoerd met stangsluiting<br />

Openen :<br />

1. trek de stang omhoog<br />

Sluiten :<br />

Eerst de opstaptrede sluiten, dan:<br />

1. trek de stang naar beneden tot onder de aanslagen.<br />

2. controleer visueel of de stang wel volledig in de aanslagen sluit.<br />

De rolluiken zijn geregeld om zacht en gemakkelijk open te<br />

schuiven. Beperk uw kracht bij het opentrekken.<br />

Wees aandachtig voor losgekomen uitrustingen bij het openen.<br />

Voorwerpen kunnen uit de kast vallen.<br />

5.6.3.2. Telescopische schuiven<br />

De telescopische schuiven zijn allen uitgerust met :<br />

- een centrale handgreep met drukknop<br />

- een verend sluitwerk met dubbele aanslag achteraan<br />

Openen :<br />

1. Druk de drukknop in de handgreep volledig in en laat hem zodra de schuif in beweging<br />

komt terug los.<br />

2. Trek de schuif bij de handgreep open.<br />

119


Sluiten :<br />

Druk de drukknop in en laat hem zodra de schuif in beweging komt terug los.<br />

Duw de schuif volledig in zonder de drukknop te bedienen. Hou hierbij beide handen aan de<br />

handgreep.<br />

De handgreep met beide handen vasthouden, zo voorkomt U<br />

dat uw handen of vingers tussen de schuif gekneld raken.<br />

5.6.3.3. Draaideur(en)<br />

De draaideur(en) zijn allen uitgerust met :<br />

- een robuuste handgreep<br />

- een verend sluitwerk met aanslag in open en gesloten positie van de deur<br />

Openen en sluiten<br />

- voor het openen drukt men de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en opent de<br />

deur volledig tot ze automatisch op 90° vergrendelt.<br />

- voor het sluiten drukt men opnieuw de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en<br />

drukt met de draaideur naar rechts tot ze automatisch volledig ingedraaid vergrendelt.<br />

- hou de handgreep open terwijl men de deur opent/sluit tot tegen de aanslag.<br />

Laat de deur nooit bruusk open of dichtvallen !<br />

De oranje knipperlichten treden in werking van zodra 1 of meerdere<br />

rolluiken openstaan.<br />

5.6.3.4. Daktoegang<br />

Het dakoppervlakte bevindt zich op een hoogte >2 m. Derhalve is het betreden van het dak<br />

op risico van de gebruiker. In principe is het betreden van het dak, tenzij voor<br />

onderhoudswerken nooit nodig.<br />

Voor het laden en lossen van de voornaamste dakuitrusting is een automatisch ladderlaadsysteem<br />

voorzien, bedienbaar vanaf de grond.<br />

Bij het betreden van het dak :<br />

120<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels


- klap de toegangsladder volledig naar beneden.<br />

- controleer of geen losse voorwerpen op het dak U ten val kunnen brengen.<br />

- controleer of het dak niet glibberig is.<br />

- wees voorzichtig, niet gehaast en beperk uw aanwezigheid op het dak tot het strikt<br />

noodzakelijke.<br />

5.6.4. STORINGEN<br />

Storing Oplossing<br />

Een schuif opent niet. Druk de schuif volledig dicht en herhaal de openingsbeweging.<br />

Een schuif sluit niet of klemt. Controleer of geen voorwerp tussen de achterzijde van<br />

de schuif is geklemd.<br />

121


5.6.5. BESCHRIJVING VAN DE STANDAARD INRICHTING VAN DE<br />

VERSCHILLENDE KASTEN VAN DE OPBOUW.<br />

Een standaard inrichting conform het lastencohier en de oorspronkelijk aanvaarde offerte is<br />

voorzien. Deze kan echter volgens de wensen van de klant worden aangepast (tegen<br />

meerprijs).<br />

5.6.5.1. Kast rechts vooraan<br />

122


5.6.5.2. Kast rechts midden<br />

123


5.6.5.3. Kast rechts achteraan<br />

124


5.6.5.4. Kast links voor<br />

125


5.6.5.5. Kast links midden<br />

126


5.6.5.6. Kast links achter<br />

127


5.6.5.7. Pompcompartiment<br />

128


5.6.5.8. Op het dak<br />

129


5.7. VERLICHTINGSINSTALLATIE IN LAGE SPANNING<br />

Telescopische lichtmast<br />

Merk: Fireco<br />

Type: CFRS 2533,S2 *<br />

Interne kabel: 4 x 2,5 mm²<br />

Max. voedingsdruk: 2,5 bar<br />

Max. toelaatbare windsnelheid, uitgeschoven: 120 km/uur<br />

Uitgeschoven hoogte: 6,25 m<br />

Ingeschoven hoogte: 3,15 m<br />

Lichtmastkop<br />

Hoogspanningsbeveiliging: Max. 17,5 kV<br />

Schijnwerpers: Metaaldamp 3 x 150 Watt / 230 V<br />

Oranje flitslicht: Zwaailicht 230V<br />

Gewicht: 35 kg<br />

Lichtmastvoeding<br />

Omvormer 24V-230V<br />

Merk: VDK<br />

Type: HQ24-1000<br />

Vermogen: 1,2 kW<br />

Beveiliging<br />

De voeding van de lichtmast is beveiligd door een differentieelschakelaar PRCD-K 30mA.<br />

5.7.1. BESCHRIJVING<br />

De lichtmast heeft tot doel een zo goed mogelijk verlichte werkomgeving rond het voertuig te<br />

creëren. Hij is gemakkelijk bedienbaar opgesteld in de kast links voor van de opbouw.<br />

130


De voeding in lage spanning gebeurt door de batterijen van het voertuig waarbij de 24V<br />

spanning in 230V wordt omgezet.<br />

De lichtmast wordt uitgeschoven met behulp van een traploos pneumatisch bedieningsventiel,<br />

geplaatst in de kast links voor en aangesloten op het luchtdruk-circuit van het onderstel.<br />

131


132<br />

omvormer<br />

Bediening lichtmast<br />

3. drukknop - schijnwerpers aan<br />

4. drukknop - schijnwerpers uit<br />

5. bedieningshefboom voor het uitschuiven<br />

van de mast<br />

6. ontluchtingsventiel voor het neerlaten<br />

van de mast<br />

3.<br />

4.<br />

5.<br />

6.<br />

1.<br />

3.<br />

2.<br />

4.<br />

1. Isolatoren<br />

2. Oranje flitslicht<br />

3. Schijnwerpers<br />

4. Isolatiekader


De mast wordt neergelaten door het ontluchtingsventiel (6) onderaan de bedieningskast open<br />

te draaien. (verticale positie)<br />

Op het interventiedashboard in de cabine geeft een rode getuigenlamp aan wanneer de mast<br />

niet volledig is ingeschoven. Deze wordt aangestuurd door een eindeloopschakelaar (1), die<br />

op het dak gemonteerd is.<br />

De lichtmastkop is voorzien van 3 metaaldamplamp schijnwerpers van elk 150 Watt, een<br />

oranje zwaailicht en een hoogspanningsbeveiliging bij contact met bovengrondse<br />

spanningsdragende leidingen.<br />

5.7.2. BEDIENING<br />

5.7.2.1. Uitschuiven<br />

Vergewis U vóór en tijdens het uitschuiven van de mast of<br />

er zich geen voorwerpen, personen of bovenliggende stroomvoerende<br />

leidingen in de beweegruimte of onmiddellijke nabijheid van de mast<br />

bevinden.<br />

* Draai het purgeerventiel (6) op de mast dicht.<br />

F001061<br />

* Schuif de mast uit tot de gewenste hoogte door de hendel (5) in opwaartse positie te houden,<br />

zolang de hendel naar omhoog gedrukt wordt blijft de mast stijgen (tot haar eindpositie).<br />

1.<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

133


De mast nooit gebruiken voor het tillen van personen,<br />

dieren of voorwerpen.<br />

De mast niet uitschuiven indien de windsnelheid<br />

groter is dan 120 km/h.<br />

5.7.2.2. Verlichting inschakelen<br />

* Zet de schijnwerpers aan door de drukknop (3) van de PRCD-K in te drukken.<br />

- De omvormer wordt automatisch ingeschakeld.<br />

- De schijnwerpers gaan aan.<br />

- Het zwaailicht werkt zodra drukknop (3) is ingedrukt en van zodra de eindeloopschakelaar<br />

op het dak vrijkomt.<br />

5.7.2.3. Na de interventie<br />

* De schijnwerpers (4) en het flitslicht (2) doven automatisch zodra de mast terug ingeschoven<br />

is.<br />

* Draai het ontluchtingsventiel (6) open. Nu verliest de mast zijn luchtdruk en moeten de<br />

secties volledig terug in elkaar schuiven.<br />

* Zodra de eindeloopschakelaar onderaan de mast ingedrukt wordt, dooft het flitslicht en dooft<br />

de waarschuwingslamp (2) op het dashboard.<br />

Het voertuig NOOIT verplaatsen met nog uitgeschoven<br />

mast.<br />

Om occasioneel stijgen van de mast te vermijden moet het<br />

purgeerventiel bij ingeschoven mast steeds open blijven.<br />

Wacht tot de schijnwerpers voldoende afgekoeld zijn<br />

alvorens deze aan te raken : kans op ernstige brandwonden.<br />

134<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Gevaar voor<br />

letsels


5.7.3. BEVEILIGING<br />

* Het luchtdebiet nodig om de mast te laten stijgen is zo beperkt dat dit altijd voldoende snel<br />

kan ontsnappen via het purgeer- / overdrukventiel, in het geval de mast volledig is<br />

uitgeschoven of hapert in zijn beweging. Aldus wordt de maximum toelaatbare werkdruk<br />

van 2,5 bar nooit overschreden.<br />

* De voeding 24V van de omvormer wordt automatisch onderbroken zodra de lichtmast<br />

volledig is ingeschoven.<br />

* De luchtdruk in de mast ontsnapt automatisch zodra de handrem van het voertuig wordt<br />

afgezet zodat het verplaatsen van het voertuig met uitgeschoven mast zo goed als mogelijk<br />

wordt voorkomen.<br />

Wijzig nooit de basisafstelling van het luchtvoedingscircuit.<br />

Vervang een defect of slecht werkend purgeerventiel tijdig<br />

door een origineel onderdeel.<br />

Nooit vertrekken met nog uitgeschoven mast en/of de<br />

nog brandende overeenstemmende rode getuigenlamp.<br />

Wanneer de metaaldamplampen worden uitgezet zal het meer dan 15<br />

minuten duren alvorens ze opnieuw opstarten.<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

135


5.7.4. STORINGEN<br />

Indien de voorgestelde oplossing het euvel niet kunnen<br />

verhelpen : verwittig onmiddellijk onze dienst na verkoop.<br />

136<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De mast stijgt niet. - Duw de bedieningshendel volledig omhoog.<br />

- Het purgeerventiel staat open : draai dit dicht.<br />

- Er is onvoldoende druk aanwezig in het<br />

luchtdrukcircuit van het onderstel : breng het circuit<br />

op druk.<br />

- Schuifventiel aan drukreduceer staat niet open: open<br />

het.<br />

- Druk op de drukreduceer te laag afgesteld: verhoog<br />

deze (max. 8 bar)<br />

De mast daalt niet of te traag. - Het purgeerventiel staat niet open : draai het ventiel<br />

volledig open. Als de mast nog niet daalt, duw de<br />

bedieningshendel (5) naar beneden tot de mast<br />

volledig is gedaald. Laat het purgeerventiel zo snel<br />

mogelijk vervangen.<br />

De mast komt niet vanzelf<br />

volledig naar beneden, noch met<br />

het purgeerventiel noch met de<br />

bedieningshendel.<br />

De rode getuigenlamp op het<br />

interventiedashboard voor uitgeschoven<br />

mast brandt niet, niettegenstaande<br />

de mast is<br />

uitgeschoven.<br />

De rode getuigenlamp brandt<br />

met ingeschoven mast.<br />

- De telescopische secties zijn vervuild of onderhevig<br />

aan ijsvorming : probeer de secties voorzichtig met de<br />

hand naar beneden te trekken. Reinig die zo snel<br />

mogelijk.<br />

- De controlelamp of de eindeloopschakelaar zijn<br />

defect. Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die<br />

deze zo snel mogelijk vervangt.<br />

- De eindeloopschakelaar onderaan de mast is defect.<br />

Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die dit zo<br />

snel mogelijk vervangt.


5.8. LADDER-LAADSYSTEEM<br />

5.8.1. INLEIDING<br />

De veiligheidsvoorschriften van het ARAB evenals deze van prEN1846 houden in dat alle<br />

uitrustingen, opgeborgen op het dak van het voertuig, bij voorkeur afneembaar moeten zijn<br />

zonder het dak te bestijgen. Dit is het geval met het aanwezige ladderlaadsysteem.<br />

5.8.2. BESCHRIJVING<br />

Het hydraulisch aangedreven ladderlaadsysteem bestaat uit twee opbergvakken, die het<br />

mogelijk maken van 2 schuifladders en 3 zuigslangen van 4m ø 110 en eventueel 3<br />

zuigslangen van 4 m ø 70 op te vangen.<br />

Maximum laadvermogen: 150 kg.<br />

De hydraulische pomp met oliereservoir bevindt zich op het dak. De bediening van het<br />

ladderlaadsysteem bevindt zich in het pompcompartiment.<br />

137


5.8.3. BEDIENING<br />

Controleer of het ladderlaadsysteem bij het neerklappen niet met een<br />

luchtlijn in aanraking kan komen.<br />

Bij het bedienen van het ladderlaadsysteem is het verboden dat zich iemand op het dak<br />

van het voertuig bevindt. Indien dit het geval is, verplaats dan het voertuig vooraleer het<br />

ladderlaadsysteem te bedienen.<br />

Laat steeds de voertuigmotor draaien bij het bedienen van het ladderlaadsysteem.<br />

Bedienknop<br />

ladderlaadsysteem<br />

Bij het draaien van de bedieningsknop naar links:<br />

- ontgrendelt de vergrendeling van het ladderlaadsysteem (vooraan op de opbouw).<br />

- gaat vervolgens het ladderlaadsysteem zich oprichten om naar achteren schuiven tot op zijn<br />

uiterste punt.<br />

Bij het draaien van de bedieningsknop naar rechts gebeuren de hier hogervermelde<br />

138


ewegingen in omgekeerde richting.<br />

De plaatsing van de ladders dient zo te gebeuren dat de opvangbeugels zicht tussen de eerste<br />

en tweede sport van de ladders bevinden.<br />

Een onevenwichtige belading kan leiden tot een slechte werking of<br />

niet werking van het systeem.<br />

5.8.4. BEVEILIGING<br />

* Het ladderlaadsysteem is uitgerust met een positie-controlesensor en getuigenlamp op het<br />

interventiedashboard.<br />

* Het ladderlaadsysteem kan slechts bediend worden nadat de handrem werd opgezet.<br />

* De hydraulische aandrijfcentrale is uitgerust met een zekering om de elektromotor te<br />

beschermen tegen overbelasting (zie “Onderhoudshandleiding”).<br />

Het is verboden het voertuig te verplaatsen<br />

wanneer het laadsysteem niet volledig in<br />

rijstand ligt en de getuigenlamp niet uit is.<br />

5.8.5. STORINGEN<br />

Voor eventuele noodbediening verwijzen we naar de onderhoudshandleiding.<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

Het laadsysteem schuift<br />

moeizaam naar achter of naar<br />

voor:<br />

Het laadsysteem kantelt<br />

moeizaam :<br />

Gevaar voor<br />

letsels<br />

Gevaar voor<br />

schade<br />

Evenwichtige belading controleren. Indien dit in orde is<br />

het bijhorend regelventiel voor het uit- of inschuiven<br />

bijregelen (zie “Onderhoudshandleiding).<br />

Evenwichtige belading controleren indien dit in orde is<br />

het bijhorend regelventiel voor het dalen of stijgen<br />

bijregelen. (zie “Onderhoudshandleiding”)<br />

139


Het laadsysteem is in rijstand, de<br />

getuigenlamp blijft branden.<br />

140<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De elektromotor aan de<br />

hydraulische centrale werkt niet<br />

meer.<br />

Laadsysteem niet volledig gesloten.<br />

- Nazien of er niets op het dak tussen het laadsysteem<br />

is gekneld.<br />

- De zekering van het laadsysteem is uitgevallen.<br />

Vervang de zekering terug in (kast “O.I.”)<br />

- De magneto-thermische veiligheid van de<br />

hydraulische aandrijving is in werking getreden door<br />

oververhitting van de elektromotor. Zie “Onderhoudshandleiding”<br />

voor het correct inpakken van het laadsysteem<br />

(§ 4.10.5 Noodbediening).


5.9. ONDERHOUDSVOEDING IN LAGE SPANNING 230V EN<br />

PERSLUCHTAANSLUITING<br />

Deze installatie heeft tot doel een snel en veilig vertrek met het voertuig mogelijk<br />

te maken en bestaat uit volgende componenten :<br />

- een CEE-inbouwstekkerdoos<br />

- een batterijlader<br />

- een motorverwarming<br />

5.9.1. CEE-INBOUWSTEKKERDOOS<br />

Merk: MENNEKES<br />

Type: CEE – 16 Amp. / inbouw<br />

5.9.1.1. Beschrijving<br />

De voedingsstekkerdoos is ingebouwd in de linker deurstijl van de cabine. Een afsluitdeksel<br />

geeft toegang tot de stekkerdoos.<br />

In de stekkerdoos is een mechanisch onderbrekingscontact ingebouwd welke bij het plaatsen<br />

van de voedingsstekkerdoos het startcircuit van de motor onderbreekt.<br />

Rechts bovenaan licht een groen verklikkerlicht op zodra de voeding in 230V aanwezig is.<br />

Bij het plaatsen van de voedingsstekkerdoos worden via een verliesstroomschakelaar en een<br />

automatische zekering, welke zich achter de chauffeurszetel bevinden, de batterijlader, de<br />

motorverwarming en de luchtcompressor (optie) van stroom voorzien.<br />

141


142<br />

F0010062<br />

Deksel (5)<br />

Ontgrendeling (4)<br />

Startonderbreking (1)<br />

Verklikkerlicht (3)<br />

CEE-stekker 16 Amp. (2)<br />

6. 7.<br />

6. Verliesstroomschakelaar<br />

7. Automatische zekering


5.9.1.2. Bediening<br />

De voedingsstekker 230V moet steeds ingeplugd zijn wanneer het voertuig niet in bedrijf en/<br />

of gestald is :<br />

- Open het afsluitdeksel (5).<br />

- Open het afsluitdeksel van de voedingsstekker en plaats dit op de inbouwstekkerdoos.<br />

Plaats deze voldoende diep, tot achter de vergrendeling (4), zodat<br />

de startonderbreking kan werken.<br />

- Controleer of de differentieelschakelaar (6) en de automatische zekering (7) niet<br />

uitgevallen zijn.<br />

Het voertuig nooit verplaatsen met nog aangesloten stekker.<br />

Alvorens de cabine te betreden om met het voertuig te vertrekken :<br />

- Ontgrendel de voedingsstekker door de ontgrendelingspal (4) naar beneden te drukken.<br />

- Verwijder terzelfde tijd de voedingsstekker.<br />

- Sluit het afsluitdeksel (5).<br />

5.9.1.3. Beveiliging<br />

De ingebouwde startveiligheid (1) verhindert het starten van de motor zolang de<br />

voedingsstekker is geplaatst.<br />

Sluit het voertuig enkel aan op een AREI conform geaard net middels<br />

een CEE-voedingscontactstop CE 16A-230V met zelfsluitend<br />

afsluitdeksel.<br />

Bijkomende verbruikers mogen enkel worden<br />

aangesloten volgens de regels van goed vakmanschap,<br />

nà de differentieelschakelaar en automatische zekering.<br />

Respecteer een maximum stroomafname van 16 Amp.<br />

Sluit de installatie alleen aan op een reglementair<br />

beschermde stroomkring, beveiligd door een differentieelschakelaar<br />

van 30 mA en door zekeringen van 16 A.<br />

Kans op schade<br />

Gevaar voor<br />

schade en letsels<br />

143


5.9.1.4. Storingen<br />

Wil de motor nog steeds niet starten, controleer dan of het onderbrekingscontact in de<br />

inbouwstekker niet hapert en probeer opnieuw te starten.<br />

Laat indien nodig dit contact (1) zo snel mogelijk vervangen.<br />

5.9.2. BATTERIJLADER<br />

Merk: CTEK<br />

Type: XT 14000<br />

Netspanning: 230V, 50 Hz<br />

Laadstroom: Max. 14A 28V<br />

Beschermingsgraad: IP44 - Klasse II<br />

Werkspanning: 24 Volt<br />

144<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De motor start niet. - Verwijder de voedingsstekker<br />

- Zet de contactsleutel op<br />

- Zet de versnellingsbak in N<br />

- Schakel achteraan de PTO uit<br />

- Zet de noodstop achteraan (terug) uit<br />

De differentieelschakelaar en/of<br />

automatische zekering vallen uit<br />

bij het plaatsen van de stekker.<br />

- Laat alle ingebouwde verbruikers op 230 V nazien en<br />

onmiddellijk herstellen waar nodig.


3. PLUS pool : 24 Volt<br />

4. Massa pool : O Volt<br />

5. Trek/duw handgreep om batterijschuif te openen/sluiten<br />

6. Vergrendeling batterijschuif (vooraan de schuif)<br />

7. Batterijrelais (tegen chassisbalk)<br />

7.<br />

3. 4. 5. 4. 6.<br />

145


5.9.2.1. Beschrijving<br />

De batterijlader is een vol elektronische lader voor 24 Volt stroomkringen.<br />

Hij mag zonder enig probleem gedurende langere periodes aangesloten blijven. Het geheel is<br />

geplaatst in een spatwaterdichte behuizing met een beschermingsgraad en uitgevoerd in<br />

dubbele isolatie.<br />

De batterijlader is gemonteerd links onder in de voorste zitbank in de dubbele cabine. De<br />

laadaanduiding is steeds leesbaar bij het openen van de linker achterdeur.<br />

5.9.2.2. Werking<br />

De lader is rechtstreeks aangesloten op de voertuigbatterijen d.m.v. een massa-leiding op de<br />

“-” klem, een laadleiding en een meetleiding op de “+” klem. Van zodra de voedingsstekker<br />

wordt aangesloten, licht de rode controlelamp (24 V) op en geeft de ampèremeter de laad- of<br />

onderhoudsstroom weer.<br />

Controleer telkens na het plaatsen van de<br />

voedingsstekker of de lader in werking is.<br />

Gedurende de ladingscyclus wordt de laadstroom proportioneel geregeld, zodoende dat de<br />

gasspanning van de batterijen in geen geval kan bereikt worden (zodat het zuur niet<br />

verdampt).<br />

Eénmaal de onderhoudsspanning bereikt, gaat de lader automatisch op onderhoudscyclus.<br />

5.9.2.3. Beveiliging<br />

- Wanneer de effectieve batterijspanning minder dan 16 V bedraagt, zal de lader de<br />

ladingscyclus NIET aanvatten, om schade te vermijden. In dit geval, zijn de batterijen<br />

defect of verraadt de diepe ontlading een kortsluiting of andere abnormale toestand. De<br />

batterijen moeten vervangen worden.<br />

- Volg de richtlijnen beschreven in de originele<br />

handleiding van het onderstel voor het correct<br />

starten met hulpbatterijen.<br />

- Verzeker U ervan dat de batterijschuif steeds<br />

goed vergrendeld is. (zie onderhoudshandleiding)<br />

- Bij oververhitting van de lader zal deze automatisch uitschakelen. Na afkoeling schakelt<br />

deze terug in.<br />

146


- De effectieve laadstroom wordt beveiligd door de smeltzekering (17) in de kast "O.I.".<br />

- De voedingsspanning van de lader gebeurt over de differentieelschakelaar.<br />

5.9.2.4. Storingen<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De lader werkt niet met<br />

aangeslotenvoedingsstekker.<br />

De lader schakelt meerdere<br />

malen na elkaar vanzelf uit en<br />

terug in.<br />

- De voedingsstekker is spanningsloos : laat dit nazien<br />

door een bevoegd elektricien.<br />

- De differentieelschakelaar is uitgevallen : zet deze op.<br />

- De batterijspanning < 16 V : voertuigbatterijen defect<br />

en/of ontladen. Laat deze controleren en vervangen<br />

indien nodig.<br />

- De zekering (17) is defect : vervang deze.<br />

- Dit kan wijzen op één of meerdere voertuigbatterijen<br />

die defect geraken : controleer deze en laat vervangen<br />

indien nodig.<br />

- Er is een slechte of vervuilde verbinding tussen de<br />

lader en de batterijen : laat dit zo snel mogelijk nazien<br />

door uw onderhoudsdienst.<br />

- De batterijsleutel en andere verbruikers staan nog op :<br />

zet alle verbruikers en de batterijsleutel af.<br />

147


5.9.3. ELEKTRISCHE MOTORVERWARMING<br />

Merk: Mercedes<br />

Vermogen: 750 Watt<br />

Netspanning: 230 V mono – 50 Hz<br />

Maximumtemperatuur:± 50° C<br />

5.9.3.1. Beschrijving<br />

De motorverwarming bestaat uit een elektrische weerstand welke met behulp van een<br />

montagestuk in het koelwatercircuit wordt gemonteerd.<br />

5.9.3.2. Werking<br />

Door het onderaan opwarmen treedt langzaam een zeer efficiënte circulatie in werking, die het<br />

motorblok zeer gelijkmatig opwarmt. Dit draagt bij tot een langere levensduur van deze.<br />

De temperatuur van het motorblok wordt bewaakt door een thermostaat, afgesteld op 40°C.<br />

Het systeem mag continu worden aangesloten op de netvoeding.<br />

5.9.3.3. Beveiliging<br />

- De constructieve veiligheid bestaat er in dat de weerstand door zijn specifieke<br />

montage nooit rechtstreeks in contact komt met het motorkoelwater.<br />

- De elektrische beveiliging gebeurt door de verliesstroomschakelaar en de<br />

automatische zekering op het netvoedingscircuit.<br />

5.9.3.4. Storingen<br />

148<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

De motorverwarming werkt niet. - Plaats de voedingsstekker.<br />

- De verliesstroomschakelaar en/of de automatische<br />

zekering zijn uitgevallen : zet deze terug op.


5.9.4. PERSLUCHTAANSLUITING<br />

Remvulaansluiting (1)<br />

149


5.9.4.1. Beschrijving<br />

De externe luchtvoeding heeft als doel het luchtdrukcircuit van het voertuig op druk te houden<br />

zodat een snel vertrek steeds mogelijk is.<br />

De aansluitnippel bevindt zich onder de CEE 230V-stekker in de linker deurstijl.<br />

5.9.4.2. Werking<br />

De vulleiding is aangesloten op de originele compressorleiding van de voertuigcompressor en<br />

is in optie voorzien van een drukschakelaar die voorkomt dat de voertuigmotor kan gestart<br />

worden met aangesloten luchtvulleiding. De voedingsdruk mag maximaal ca. 10 bar bedragen<br />

(min. 8 bar).<br />

5.9.4.3. Beveiliging<br />

* De externe vulling is voorzien worden van een startbeveiliging. Een benaderingsschakelaar<br />

herkent de aanwezigheid van een luchtkoppeling en onderbreekt het startcircuit van het<br />

voertuig.<br />

* De toevoer van de luchtdruk is vóór de originele luchtdroger van het onderstel aangesloten<br />

en is voorzien van de nodige terugslagkleppen.<br />

5.9.4.4. Storingen<br />

150<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

Het overdrukventiel op het<br />

originele luchtdrukcircuit van<br />

het onderstel blijft lucht<br />

verliezen, bij aangesloten<br />

vulleiding.<br />

- De voedingsdruk op het externe vulcircuit is te hoog.<br />

Regel deze op max. 10 bar.


5.10. SCHUIMMENGSYSTEEM KLASSE A<br />

Merk: Vanassche<br />

Type: 6L16<br />

5.10.1. INLEIDING<br />

Water uit zichzelf heeft een hoge oppervlaktespanning, hierdoor blijven de waterdruppels vrij<br />

groot. Dit heeft voor gevolg dat bij het blussen met water deze druppels alleen op de<br />

oppervlakte van het brandend materiaal gaan inwerken en niet in de diepte.<br />

Bij klasse A branden gaat het dikwijls om gloeibranden, d.w.z. branden waarbij de kern van<br />

het klasse A materiaal ook sterk gaat verhitten. Doordat het water niet tot deze kern<br />

doordringt, gaat men alleen de oppervlakte van dit materiaal blussen. Na blussing van de<br />

oppervlakte difundeert de warmte van de gloeibrand naar de oppervlakte en gaat de brand<br />

spontaan heropflakkeren.<br />

Door nu de oppervlaktespanning van water te breken door er een detergent aan toe te voegen<br />

(klasse A schuim) valt de oorspronkelijke waterdruppel uiteen in vele, veel kleinere<br />

waterdruppeltjes.<br />

Deze waterdruppeltjes zijn meestal kleiner dan de porieën van de klasse A stoffen en gaan bij<br />

blussing tot de kern van de brandende stoffen doordringen.<br />

Hierdoor wordt de brand 5 tot 10 maal sneller geblust en is het heropflakkeringsgevaar<br />

nagenoeg tot nul herleid omdat ook de kern van de brandbare stof afgekoeld wordt.<br />

Naast het hoger beschreven voordeel heeft het klasse A schuim de volgende voordelen:<br />

- een snellere spreiding van het water onder de vorm van een waterfilm, wat een snellere<br />

afkoeling teweegbrengt.<br />

- een betere aanhechting aan het materiaal, wat een betere bescherming tegen heropflakkering<br />

geeft.<br />

Schuimconcentratie<br />

- 0,3% tot 0,5% voor het blussen van branden (op vlammen)<br />

- 0,1% tot 0,3% voor het nablussen (geen vlammen meer)<br />

- 0,8% voor het beschermen van omgeving die riskeert te gaan branden (afdekken met<br />

schuimlaag)<br />

Wanneer voor het blussen een te hoge mengverhouding (vb. 0,8%) wordt ingesteld, zal het<br />

water opnieuw minder goed penetreren, door de filmvorming van het schuimmiddel, dat dan<br />

als isolator gaat werken.<br />

Uitzicht van het schuim<br />

- 0,2 en 0,3% : water met witte schijn dat vettig aanvoelt<br />

- 0,8% : zeer mooi wit stabiel zwaar schuim<br />

151


5.10.2. BESCHRIJVING<br />

De schuiminstallatie is in het bijzonder ontworpen voor het blussen van branden klasse A (alle<br />

vaste branden) en in mindere mate van branden klasse B.<br />

Het schuimmengsysteem wordt op één uitgang Ø70 en de voedingslijn van de hoge druk<br />

pomp gemonteerd.<br />

Het systeem is samengesteld uit een schuimtank 100l inhoud, een elektrische - 24V<br />

schuimdrukpomp en een eenvoudig bedieningspaneel.<br />

152


5.10.3. Hydraulische schema<br />

153


5.10.4. WERKING<br />

* Zodra de hoofdschakelaar wordt aangezet, wordt automatisch:<br />

- de debietmeting ingeschakeld<br />

- de schuimtoevoerkraan van de schuimtank naar de schuimdrukpomp geopend<br />

- de schuimdrukpomp in werking gesteld<br />

* Zodra de schuimdoseerknop op een bepaalde waarde wordt ingesteld en debiet wordt<br />

afgenomen via de rechter persuitlaat lage druk of via één of beide hoge druk haspels wordt<br />

dan automatisch een hoeveelheid schuim in de meet- en injectiebuis geïnjecteerd. Deze<br />

hoeveelheid wordt door de meet- en regeleenheid berekend in functie van het afgenomen<br />

debiet aan water en de gevraagde dosering in % aan de doseerknop.<br />

De schuimpomp levert een maximum debiet van 6l/min en haalt een maximum druk van 16<br />

bar.<br />

Het maximaal debiet water/schuim dat hierdoor gelijktijdig via de lage druk persuitlaat en de<br />

beide hoge druk haspels bedraagt bij gevolg ongeveer:<br />

Mengverhouding Max. debiet<br />

0,3% 2000 l/min LD<br />

154<br />

1.<br />

2.<br />

1. niveau aanduiding schuimtank<br />

2. hoofdschakelaar schuiminstallatie klasse A<br />

3. doseerknop<br />

4. purge<br />

3.<br />

4.


1 haspel HD + 1750l/min LD<br />

2 haspels HD + 1500l/min LD<br />

0,5% 1200 l/min LD<br />

1 haspel HD + 950 l/min LD<br />

2 haspels HD + 700 l/min LD<br />

1% 600 l/min LD<br />

of beide HD haspels LD + 100l/min LD<br />

Vul altijd de schuimtank met hetzelfde product. Nooit verschillende merken of types<br />

schuimmiddelmengers.<br />

Risico op chemische reacties.<br />

Wanneer u van merk of type schuimmiddel wil veranderen, spoel dan<br />

eerst heel grondig de schuimtank en de gehele schuiminstallatie!<br />

5.10.5. BEVEILIGINGEN<br />

De schuimpomp is elektrisch beveiligd door de smeltzekering (36) in de kast "O.I. oorsprong<br />

interventie installatie".<br />

5.10.6. STORINGEN<br />

Mogelijke storing Mogelijke oorzaak en oplossing<br />

Er wordt geen schuim gevormd. - De smeltzekering in de kast "O.I. oorsprong<br />

interventie installatie" is defect. Vervang ze.<br />

- De schuimtank is leeg. Vul deze opnieuw.<br />

Voor de specificaties i.v.m. houdbaarheid en correct gebruik van<br />

het aangewende schuimmiddel, verwijzen wij naar uw leverancier.<br />

Let erop dat het gebruikte schuimmiddel compatibel is met de<br />

installatie (oxydatie, scheikundige reactie met gebruikte kunststoffen)<br />

155

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!