Natuureffecten MER alternatieven - Windpark Kreekraksluis
Natuureffecten MER alternatieven - Windpark Kreekraksluis
Natuureffecten MER alternatieven - Windpark Kreekraksluis
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Natuureffect plaatsing<br />
windturbines Kreekrak<br />
Aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus<br />
Kruisland, oktober 2008<br />
Rapport 2008/7<br />
Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist<br />
Brugweg 6<br />
4756 SM Kruisland<br />
0167 533272<br />
henk@habitatrichtlijn.nl
________<br />
Inhoud<br />
0 Samenvatting en conclusies 3<br />
1 Inleiding 5<br />
2 Alternatieven 6<br />
3 Rechtskader 12<br />
3.1 Natuurbeschermingswet<br />
3.2 Flora- en Faunawet<br />
4 De aanwijzingsbeschikkingen 22<br />
4.1 Oosterschelde<br />
4.2 Zoommeer<br />
4.3 Markiezaatsmeer<br />
4.4 Westerschelde<br />
4.5 Samenvattende instandhoudingsdoelstellingen<br />
5 Windturbines en vogels 35<br />
6 Inventarisatie 38<br />
6.1 Inleiding<br />
6.2 Watervogeltellingen<br />
6.3 Beschrijving van de vogelbevolking<br />
6.4 Overige fauna<br />
6.5 Synthese soorten<br />
7 Bespreking per gebied 44<br />
7.1 Vogelbevolking<br />
7.2 Vleermuizen<br />
8 Bestaande turbines 48<br />
9 Structurele effecten grotere turbines 35<br />
10 Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 50<br />
10.1 Inleiding<br />
10.2 Oriëntatiefase<br />
10.3 Verslechterings- en verstoringstoets<br />
11 Bathse Schor 55<br />
12 Toetsing Flora- en faunawet 57<br />
12.1 Fysieke aantasting<br />
12.2 Aanvaringsslachtoffers vogels<br />
12.3 Aanvaringsslachtoffers vleermuizen<br />
12.4 Conclusies<br />
13 Effect in en op Kreekrakgebied 59<br />
14 Conclusies 60<br />
15 Literatuur 61<br />
Bijlage 1<br />
Korte verslagen van veldbezoeken 64<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
2
________<br />
0 Samenvatting en conclusies<br />
Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type<br />
Nedwind 40 serie, type NW41. Elk heeft een nominaal vermogen van 500 kW en een<br />
rotordiameter van 40,77 meter. Totaal bedraagt het opgesteld vermogen 13 MW. De wens is dit<br />
park op te schalen en uit te breiden. Er zijn meerdere <strong>alternatieven</strong> bestaande uit turbines met<br />
verschillende ashoogten en diameters. Voor de natuureffecten is van overwegend belang dat de<br />
turbines veelal veel verder uit elkaar komen te staan en dat er ook twee rijen turbines ten<br />
zuiden van de Rijksweg 58 zijn gepland. Zie voor details het milieueffectrapport (van den Berg<br />
et al. 2008).<br />
Het Kreekrakgebied is rijk aan vogels en vleermuizen, maar heeft zelf geen beschermde status.<br />
Het gebied wordt omringd door natuurgebieden met een beschermde status ingevolge de<br />
Natuurbeschermingswet, Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Elk van deze gebieden staat op<br />
de nominatie te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. De aanwezigheid van deze<br />
gebieden vereist dat wordt nagegaan of het initiatief externe gevolgen heeft voor deze<br />
gebieden.<br />
Het gebied is in de winter 2005/2006 geïnventariseerd op vogels. In voorjaar en zomer 2006 is<br />
de broedvogelbevolking bepaald en is er onderzoek verricht naar de vleermuizenstand. In 2007<br />
is nog een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. De resultaten van deze<br />
inventarisaties worden gepresenteerd. Apart hoofdstukken zijn gewijd aan de huidige situatie<br />
met de 26 windturbines en de te verwachten effecten van de moderne grote turbines ten<br />
opzichte van de huidige kleinere.<br />
Per omringend gebied is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt. Bezien<br />
wordt welk deel van de vogelstand eventueel connecties vertoont met de vogelstand van het<br />
bekken en welke effecten daaruit kunnen voorkomen.<br />
De contacten met de Oosterschelde blijken het meest intensief. De nieuwe turbines komen op<br />
dezelfde afstand van foerageergebieden en hoogwatervluchtplaatsen als de huidige en eigenlijk<br />
iets te dicht bij, namelijk 200 meter in plaats van de veilige 300 meter. Aangezien het hier niet<br />
handelt om een nieuwvestiging van windturbines wordt verwacht dat dit ten opzichte van de<br />
bestaande toestand weinig effect zal hebben.<br />
Theoretisch neemt de aanvaringskans voor vogels die vanuit de Oosterschelde naar het<br />
Markiezaat vliegen met 50 % toe. Voor dezelfde groep vogels neemt de barrièrewerking af<br />
doordat de nieuwe turbines veel verder uit elkaar staan. Omdat reeds bekend is dat de<br />
aanvaringskans zeer laag is, betekent dit geen significante toename.<br />
Ten aanzien van het Zoommeer blijkt dat een gering deel van de Aalscholvers, circa 20 van de<br />
450, mogelijk een rustplaats zullen verliezen. Er zijn voldoende alternatieve plaatsen<br />
voorhanden. Zelfs als dit fenomeen zich zal voordoen is er geen sprake van een significant<br />
effect.<br />
Zowel het Zoommeer als het Kreekrakcomplex kennen een aanzienlijke populatie<br />
overwinterende Krakeenden. Het is echter niet zo dat de Krakeenden van de Kreekrak<br />
onderdeel zijn van de Zoommeer populatie. De populatie Krakeenden op de Kreekrak heeft<br />
zich ontwikkeld in de periode dat de huidige turbines reeds waren geplaatst. Er is geen<br />
verandering te verwachten.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
3
________<br />
Met het Markiezaat is, behalve de reeds eerder genoemde getijdentrek naar en van de<br />
Oosterschelde, geen uitwisseling van vogels geconstateerd. De turbines worden op 350 meter<br />
van de grens van het Markiezaat geplaatst. Deze afstand wordt voldoende geacht om geen<br />
effect te veroorzaken.<br />
De landbouwgebieden zuidelijk langs het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal vormen mede<br />
een foerageergebied voor ganzen die onder de instandhoudingsdoelstellingen van de<br />
Westerschelde vallen. Er is echter zo veel ruimte dat niet voor een significant effect behoeft te<br />
worden gevreesd. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 voor de Westerschelde &<br />
Saeftinghe is een voormalig schor van Bath opgenomen. In diverse <strong>alternatieven</strong> is een turbine<br />
in de nabijheid van dit gebied gepland. De functie van dit gebiedje in het kader van de<br />
instandhoudingsdoelstellingen zijn nog onduidelijk en momenteel nihil.<br />
Ten aanzien van de Flora- en faunawet blijkt het gebied rijk aan foeragerende vleermuizen.<br />
Alle waargenomen soorten vlogen op zodanige hoogte dat ze onder de turbines doorvliegen.<br />
Ook de Rosse Vleermuis komt met een enkel exemplaar in het gebied voor. Van deze<br />
vleermuis is bekend dat ook dagelijkse vluchten op grotere hoogte kunnen plaatsvinden. Twee<br />
turbines zijn gepland op niet al te grote afstand van de foerageergebieden. In 2007 zijn de<br />
trekbewegingen van deze vleermuissoort nader onderzocht. De vleermuizen komen uit Bergen<br />
op Zoom waarbij de geleiding van de Hoogerwaardpolder als trekroute wordt gebruikt. Zowel<br />
tijdens de trek als bij het foerageren in het verlichte gedeelte van het sluizencomplex werd geen<br />
enkele hoog vliegende vleermuis waargenomen.<br />
Het Kreekrakgebied zelf kent een aanzienlijke ornithologische waarde, doch ontbeert een<br />
beschermde status. De vervanging van turbines zal geen significante invloed hebben op de<br />
vogelstand.<br />
Volgens het schema van het Ministerie van LNV geredeneerd blijkt uit de oriëntatiefase dat<br />
significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de omringende wateren zijn uitgesloten.<br />
Uit de verslechterings- en verstoringstoets blijkt:<br />
t.a.v. de Oosterschelde:<br />
- De nieuwe turbines staan, evenals de oude turbines, eigenlijk te dicht (200 m) bij de<br />
Oosterschelde. In de huidige situatie blijkt niets van een vogelverstoring. Mogelijk dat<br />
de grotere turbines iets meer verstoring geven dan de oude. Ervaringen elders op de<br />
Oosterschelde wijzen er op dat op afstanden van meer dan 100 meter geen vogels van<br />
het intergetijdengebied worden verstoord (Baptist, lopende onderzoeken).<br />
- Er is een grotere, doch nog steeds zeer kleine, aanvaringskans voor steltlopers in de<br />
getijdentrek.<br />
- Er is afname van de barrierewerking.<br />
t.a.v. Zoommeer:<br />
- Mogelijk is er een verlies van een rustplaats voor 20 van de 450 Aalscholvers.<br />
t.a.v. Markiezaat:<br />
- geen effecten<br />
t.a.v. Westerschelde<br />
- geen effecten<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
4
________<br />
1 Inleiding<br />
Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type<br />
Nedwind 40 serie, type NW41. Het nominale vermogen van dit park bedraagt 13 MW. De<br />
wens is dit park op te schalen in het kader van de optimalisering van windenergie.<br />
Voor de ontwikkeling zijn er een aantal inrichtings<strong>alternatieven</strong>. In de startnotitie<br />
milieueffectrapportage (van den Berg et al. 2008) zijn deze <strong>alternatieven</strong> uitgebreid beschreven.<br />
In dit rapport zijn in hoofdstuk 2 de <strong>alternatieven</strong> slechts beschreven voor zover relevant voor<br />
het beoordelen van de natuureffecten.<br />
Het Kreekrakgebied is rijk aan vogels en vleermuizen, maar heeft zelf geen beschermde status.<br />
Het gebied wordt omringd door natuurgebieden met een beschermde status ingevolge de<br />
Natuurbeschermingswet, Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Elk van deze gebieden staat op<br />
de nominatie te worden aangewezen als Natura 2000 gebied.<br />
De aanwezigheid van deze gebieden vereist dat wordt nagegaan of het initiatief gevolgen heeft<br />
voor deze gebieden.<br />
In dit rapport, opgesteld in opdracht van de vier initiatiefnemers, is het initiatief beschouwd in<br />
het licht van de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens zijn de aspecten die betrekking hebben<br />
op de Flora- en faunawet beschreven.<br />
Voor elk van de omringende natuurgebieden worden de instandhoudingsdoelstellingen<br />
geschetst.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
5
________<br />
2 Alternatieven<br />
2.1 Huidige situatie<br />
Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type<br />
Nedwind 40 serie, type NW41. Elk heeft een nominaal vermogen van 500 kW en een<br />
rotordiameter van 40,77 meter. Totaal bedraagt het opgesteld vermogen 13 MW.<br />
Figuur 1<br />
Googlebeeld van de huidige situatie.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
6
________<br />
Op de luchtfoto (figuur 1) zijn de bestaande turbines (van bovenaf) te klein om goed zichtbaar<br />
te zijn. Hieronder is de huidige situatie in een figuur weergegeven.<br />
Figuur 2<br />
Schema van de huidige opstelling. Dit is tevens de configuratie voor het alternatief A0,<br />
autonome ontwikkeling.<br />
2.2 Autonome ontwikkeling<br />
Indien de plannen voor een grootschaliger opschaling niet door kunnen gaan, is het wel<br />
noodzakelijk de bestaande situatie te reviseren. Dit zal geschieden door het plaatsen van<br />
nieuwe turbines op de bestaande masten. Dit zullen turbines zijn met rotors van 54 meter met<br />
een vermogen van 0,8 MW. Figuur 2 geeft de configuratie aan.<br />
2.3 Alternatief 1, Basisplan<br />
Het basisplan betreft een park met 29 windturbines van 3 MW met een ashoogte van 90 meter<br />
en een rotordiameter van 90 meter. De opstelling is weergegeven in figuur 3.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
7
________<br />
Figuur 3 Alternatief 1 Basisplan<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
8
________<br />
2.4 Alternatief 2 Terugvaloptie hoofdalternatief<br />
Uitgangspunt van dit alternatief is een ashoogte van 62 meter en rotordiameter van 80 meter.<br />
Als gevolg van de kleinere rotordiameter kunnen 2 turbines extra worden geplaatst, in totaal 31<br />
windturbines van elk circa 2 MW. De opstelling is weergegeven in figuur 4.<br />
Figuur 4 Alternatief 2 Terugvaloptie hoofdalternatief<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
9
________<br />
2.5 Alternatief 3 Maximalisatie hoofdalternatief<br />
In dit alternatief wordt een maximalisatie van de elektriciteitsproductie nagestreefd. De<br />
gebruikte turbines zijn de grootste die naar verwachting binnen de termijn van realisatie op de<br />
markt zijn ((2010-2012). Deze turbines hebben een ashoogte van 120 meter en een<br />
rotordiameter van 120 meter. Als gevolg van de grotere rotordiameter kunnen minder turbines<br />
worden geplaatst: in totaal 24 windturbines van elk 5 MW. De opstelling is weergegeven in<br />
figuur 5.<br />
Figuur 5 Alternatief 3 Maximalisatie hoofdalternatief<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
10
________<br />
2.6 Alternatief 2A Terugvaloptie kleine rotor rechte lijn<br />
Naast deze hoofd<strong>alternatieven</strong> is er vanuit landschappelijke overwegingen één alternatief<br />
uitgewerkt. Hierbij wordt verondersteld dat turbines met een verhouding<br />
ashoogte/rotordiameter die ‘de gulden snede’ benadert als ‘prettiger’ worden ervaren.<br />
In dit alternatief bestaat het park uit 30 windturbines van 2 MW met een mast van 62 meter en<br />
rotordiameter van 70 meter. Ten opzichte van alternatief 2 is er één windturbine minder. Dit<br />
betreft de zuidelijke windturbine ten oosten van de Kreekraksluizen, daar deze buiten de rechte<br />
lijnopstelling staat. Tevens is er hier gekozen voor een kleinere rotor waardoor er sprake is van<br />
een wezenlijk andere ashoogte/rotordiameter verhouding ten opzichte van de<br />
hoofd<strong>alternatieven</strong>. De opstelling is opgenomen in figuur 6.<br />
Figuur 6 Alternatief 2A Terugvaloptie kleine rotor rechte lijn<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
11
________<br />
3 Rechtskader<br />
3.1 Natuurbeschermingswet<br />
3.1.1 Inleiding<br />
In de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna NB-wet), in werking getreden op 1 oktober 2005,<br />
zijn de toepasselijke regels van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn<br />
(Richtlijn 92/43/EEG) geïmplementeerd. Het doel van deze richtlijnen is het instandhouden van<br />
de biologische diversiteit in Europa. De Vogelrichtlijn heeft tot doel de bescherming van<br />
gebieden en het beheer van alle vogels die op het grondgebied (i.e. zogeheten communautair<br />
grondgebied) van de EU in het wild leven en hun habitats. De Habitatrichtlijn heeft als doel de<br />
biologische diversiteit in de EU in stand te houden en richt zich op de bescherming van<br />
natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, kortweg habitattypes en soorten.<br />
Om deze doelen te realiseren worden door de lidstaten van de EU Speciale<br />
Beschermingszones (SBZs) aangewezen. Deze gebieden samen vormen het Natura 2000<br />
netwerk.<br />
Voor het uitvoeren van een plan, project of activiteit dat negatieve effecten kan hebben op een<br />
Natura 2000 gebied is een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet1998 noodzakelijk.<br />
Voor deze vergunningverlening moet een habitattoets / passende beoordeling van het plan of<br />
project worden gemaakt.<br />
Deze wet kent door het laat implementeren in Nederland van zowel het tot stand komen van<br />
Natura2000 als de betreffende wetsartikelen een lange voorgeschiedenis met de nodige<br />
jurisprudentie. Hieruit blijkt onder andere dat er sprake kan zijn van een rechtstreekse werking<br />
van de Vogel- en Habitatrichtlijn.<br />
Dit heeft geresulteerd in de huidige (oktober 2008) chaotische situatie.<br />
Ten aanzien van de diverse gebieden bestaan er de volgende situaties:<br />
• A. Gebieden zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit is definitief.<br />
• B. Gebieden zijn aangemeld als Habitatrichtlijngebied, op de communautaire lijst<br />
geplaatst, maar nog niet aangewezen.<br />
1. Gebieden die samenvallen met Vogelrichtlijngebieden.<br />
2. Gebieden die (deels) niet samenvallen met Vogelrichtlijngebieden.<br />
• C. Gebieden zijn reeds aangewezen als Natura2000 gebied<br />
• D. Gebieden of delen van gebieden zijn ten onrechte niet aangewezen.<br />
Voor deze gebieden gelden veelal verschillende rechtskaders.<br />
Ad.A. Voor deze gebieden gelden de bepalingen van de NB-wet.<br />
Ad.B. Voor deze gebieden geldt in principe de rechtstreekse werking van de habitatrichtlijn,<br />
doch de Raad van State heeft bepaald dat de NB-wet richtlijnconform kan worden toegepast.<br />
Ad.B1. Hierbij volgt het bevoegd gezag uit de NB-wet.<br />
Ad.B2. Hierbij is nog steeds sprake van rechtstreekse werking van de<br />
richtlijnen die moet worden toegepast door het bevoegd gezag dat andere<br />
vergunningen (b.v. milieuvergunning) afgeeft.<br />
Ad. C. Voor deze gebieden gelden de bepalingen van de NB-wet.<br />
Ad. D. Dit kunnen vanwege de rechtstreekse werking van Artikel 4 eerste en tweede lid van de<br />
Vogelrichtlijn alleen Vogelrichtlijngebieden zijn. Er is dan sprake van rechtstreekse werking<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
12
________<br />
van het bepaalde in artikel 4, vierde lid eerste volzin van de Vogelrichtlijn. Dus geen NB-wet<br />
van toepassing.<br />
Hierna wordt voor de diverse toepassingen een verdere toelichting gegeven.<br />
3.1.2 Natura 2000<br />
Artikel 3, lid 1, van de habitatrichtlijn bepaalt wat onder Natura 2000 moet worden verstaan:<br />
“Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale<br />
beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in<br />
bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten,<br />
moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke<br />
verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend<br />
geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig<br />
richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.”<br />
In chronologische volgorde wordt het netwerk op de navolgende wijze tot stand gebracht.<br />
Vogelrichtlijngebieden<br />
In artikel 4 leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn is geregeld op welke wijze de lidstaten speciale<br />
beschermingszones (hierna SBZ) moeten aanwijzen.<br />
Lid 1. Voor de leefgebieden van de in bijlage I vermelde soorten worden speciale<br />
beschermingsmaatregelen getroffen, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen<br />
voortbestaan en zich kunnen voortplanten. …. De lidstaten wijzen met name de naar aantal en<br />
oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als speciale<br />
beschermingszones aan, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze<br />
soorten in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, behoeven.<br />
Lid 2. De lidstaten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I<br />
genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met de<br />
behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee- en landzone waar deze<br />
richtlijn van toepassing is, ten aanzien van hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en<br />
rustplaatsen in hun trekzones. “<br />
Door diverse uitspraken van het Europees Hof van Justitie zijn deze bepalingen tot een vorm<br />
van dwingend recht verklaard. De lidstaten zijn verplicht aan deze bepalingen te voldoen<br />
volgens de uitleg die daaraan door het Hof is gegeven. Dit houdt kortheidshalve in dat de<br />
aanwijzing verplicht is wanneer een gebied aan de ornithologische criteria voldoet. In de jaren<br />
negentig is regelmatig tegengeworpen dat ook begintijd dat bij de selectie ook andere belangen,<br />
waaronder economische belangen een rol moeten spelen. In een uitspraak van 11 juli 1996<br />
(HvJ C-44/95 – Lappel Bank) waarbij voor recht is verklaard dat bij de keuze en afbakening<br />
van een SBZ geen rekening mag worden gehouden met economische eisen.<br />
Voor gebieden die ten onrechte niet als SBZ zijn aangewezen gelden andere regels. Zie<br />
hiervoor 1.2.<br />
Nederland heeft nu 80 gebieden als Vogelrichtlijngebied aangewezen. Het grootste deel is in<br />
2000 aangewezen, mede naar aanleiding van een veroordeling van Nederland door het<br />
Europees Hof in 1998 vanwege het onvoldoende aanwijzen van Vogelrichtlijngebieden.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
13
________<br />
Habitatrichtlijngebieden<br />
Het daadwerkelijk aanwijzen van gebieden vanwege de Habitatrichtlijn gebeurt volgens een<br />
andere werkwijze. Deze is vastgesteld in artikel 4 van deze richtlijn. Op basis van criteria stelt<br />
elke lidstaat een lijst voor gebieden voor. De lijst wordt aan de Commissie toegezonden, die<br />
vervolgens een lijst van gebieden van communautair belang vaststelt. De gebieden die op deze<br />
communautaire lijst zijn vermeld worden binnen zes jaar door de lidstaat als Natura2000gebied<br />
aangewezen.<br />
Beschermingsbepalingen<br />
De beschermingsbepalingen vanwege de Vogelrichtlijn zijn vervat in artikel 4, vierde lid.<br />
4. De lidstaten nemen passende maatregelen om vervuiling en verslechtering van de<br />
woongebieden in de in de leden 1 en 2 bedoelde beschermingszones te voorkomen,<br />
alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voor zover deze<br />
vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de doelstellingen van dit artikel, van<br />
wezenlijke invloed zijn. Ook buiten deze beschermingszones zetten de lidstaten zich in<br />
om vervuiling en verslechtering van de woongebieden te voorkomen.”<br />
Deze beschermingsbepalingen hebben een rechtstreekse werking en zijn zeer strikt. Daardoor is<br />
er nauwelijks beleidsvrijheid voor het afwegen van ornithologische belangen ten opzichte van<br />
andere belangen.<br />
Mede daarom is in artikel 7 van de Habitatrichtlijn bepaald dat de beschermingsmaatregelen uit<br />
artikel 6 van de Habitatrichtlijn voor wat betreft de aangewezen Vogelrichtlijngebieden, in de<br />
plaats komen van de bepaling uit artikel 4, lid 4, eerste volzin. De tweede volzin blijft dus in<br />
werking.<br />
De beschermingsbepalingen vanwege de Habitatrichtlijn zijn vervat in artikel 6.<br />
2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de<br />
natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet<br />
verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones<br />
zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een<br />
significant effect zouden kunnen hebben.<br />
3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer<br />
van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten<br />
significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling<br />
gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de<br />
instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de<br />
beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in<br />
lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of<br />
project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van<br />
het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval<br />
inspraakmogelijkheden hebben geboden.<br />
4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de<br />
gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende<br />
redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of<br />
economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat alle nodige<br />
compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura<br />
2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen<br />
compenserende maatregelen.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
14
________<br />
Inmiddels zijn deze bepalingen zodanig in de NB-wet geïmplementeerd dat de oorspronkelijke<br />
bepalingen nauwelijks meer in het Nederlands recht (hoeven te) worden toegepast. Wel van<br />
belang is de uitleg die het Europees Hof van Justitie aan deze bepalingen in meerdere arresten<br />
heeft gegeven. Deze is ook van toepassing op de bepalingen uit de NB-wet.<br />
Ten onrechte niet aangewezen gebieden.<br />
Voor gebieden die ten onrechte niet als SBZ zijn aangewezen, golden en gelden nog steeds de<br />
beschermingsbepalingen van artikel 4 lid 4 eerste volzin van de Vogelrichtlijn.<br />
In het arrest van 7 december 2000 (HvJ C-374/98 – Basses Corbieres) heeft het Hof bepaald<br />
dat de vervangende artikelen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn voor deze gebieden niet in de<br />
plaats komen van die van de Vogelrichtlijn. Het argument was, behalve een puur juridische, dat<br />
een lidstaat geen voordeel mag ondervinden van het niet of niet voldoende aanwijzen van<br />
gebieden.<br />
Op gebieden die dus niet zijn aangewezen, maar zich wel volgens de criteria uit de<br />
Vogelrichtlijn kwalificeren, zijn dus de beschermingsbepalingen uit de Vogelrichtlijn van<br />
toepassing. Naar analogie van het arrest van het Hof is er dus ook geen sprake van de<br />
toepasselijk zijn van de NB-wet. Er is echter geen Nederlandse jurisprudentie.<br />
3.1.3 De Natuurbeschermingswet 1998<br />
De toepasselijke bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 vormen de uitvoering van de<br />
EG Vogel- en Habitatrichtlijn en moeten dan ook in het licht van deze Europese regels worden<br />
beschouwd en begrepen. De twee richtlijnen zijn, wat de gebiedsbescherming aangaat<br />
nagenoeg geheel omgezet in Nederlands<br />
recht. Daarnaast heeft de Nederlandse regering de werking van de NB-wet uitgebreid met<br />
nationale doelen, dat wil zeggen wat verfijnd.<br />
De basis voor de gebiedsbescherming wordt gevormd door artikel 19d van de<br />
Natuurbeschermingswet 1998.<br />
Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden<br />
voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere<br />
handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen<br />
te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de<br />
kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel<br />
10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in<br />
overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een<br />
verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige<br />
projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke<br />
kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.<br />
Naar de letter geldt artikel 19d niet voor Habitatrichtlijngebieden die nog niet formeel naar<br />
Nederlands recht als SBZ zijn aangewezen. Echter, in gevallen waarin artikel 19d NB-wet<br />
toepassing vindt “omdat krachtens artikel 10a van deze wet een speciale beschermingszone in<br />
de zin van de Vogelrichtlijn is aangewezen, terwijl een met deze beschermingszone<br />
samenvallend gebied van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn niet is<br />
aangewezen, dient artikel 19d Habitatrichtlijnconform te worden geïnterpreteerd,” aldus de<br />
ABRvS.<br />
Uit artikel 19d volgt dat de Nederlandse regering heeft gemeend dat elke handeling die een<br />
negatief effect kan hebben op instandhoudingsdoelstellingen vergunningplichtig is.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
15
________<br />
Het kernbegrip uit dit artikel is de zogenaamde instandhoudingsdoelstelling.<br />
Hiermee wordt bedoeld de soorten en/of habitats waarom een gebied als SBZ of Natura2000<br />
gebied is of wordt aangewezen. Let wel; de strikte bepalingen van de NB-wet en de richtlijnen<br />
gelden slechts voor de aangewezen soorten en of habitats. Voor andere soorten of habitats<br />
gelden de strikte gebiedsbeschermingsbepalingen dus niet. Andere soorten of habitats kunnen<br />
wel bescherming genieten uit andere wetgeving, bijvoorbeeld de Nota Ruimte of de Flora- en<br />
faunawet.<br />
Over de invulling van het begrip is nog zeer grote onduidelijkheid. Door de Europese<br />
Commissie wordt als instandhoudingsdoelstelling gehanteerd de informatie die door de lidstaat<br />
aan de Commissie op een standaardgegevensformulier is verstrekt. De inhoud hiervan is echter<br />
niet gepubliceerd. Vermoedelijk is deze instandhoudingsdoelstelling voor wat betreft de<br />
Vogelrichtlijn slechts kwalitatief.<br />
Een kwantitatieve instandhoudingsdoelstelling voor wat betreft de Vogelrichtlijn kan op een<br />
verschillende basis worden aangenomen.<br />
a) de aantallen zoals voorkwamen op het moment dat de gebieden hadden moeten zijn<br />
aangewezen. Voor Nederland was dit op 2 april 1981.<br />
b) de tijdstippen waarop de daadwerkelijke aanwijzing in Nederland heeft plaatsgevonden. De<br />
eerste gebieden zijn aangewezen in 1986, het gros in 2000.<br />
c) een bij de herhaalde aanwijzing, nu tot Natura2000 gebied, een waarde vast te stellen.<br />
Tot nu toe is de aanwijzing steeds bepaald door een meerjarig gemiddelde van de jaarmaxima.<br />
Deze getallen worden vergeleken, waardoor de meest geschikte gebieden kunnen worden<br />
geselecteerd. Dezelfde rekenwijze wordt gebruikt om gebieden te selecteren voor de<br />
trekvogels, waar een criterium van 1% van de trekpopulatie als grenswaarde wordt gehanteerd.<br />
Bij de komende aanwijzingen tot Natura2000 gebied heeft het ministerie van LNV plotseling<br />
een andere rekenwijze gebruikt, namelijk een gemiddeld maandvoorkomen. Hoe dit moet<br />
worden geïnterpreteerd zal pas uit komende jurisprudentie volgen.<br />
Logisch is dat het instandhoudingsdoel bij de aanwijzing tot Natura2000 gebied niet lager mag<br />
zijn dan eerder is gehanteerd. Wel hoger, dan is er sprake van een herstelopgave.<br />
Ten aanzien van habitats is de zaak vaak eenvoudiger. Hier zijn oppervlakten van gebieden aan<br />
de orde. Daarentegen is het kwantificeren van habitatsoorten vaak onmogelijk.<br />
Het ministerie van LNV heeft voor de beoordeling van de aard van de vergunningplicht<br />
bijgaand schema ontworpen.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
16
________<br />
Figuur 7 Onderdelen van een habitattoets (Ministerie LNV, 2005)<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
17
________<br />
3.1.4 De Habitattoets<br />
Het in de habitattoets vastgelegde voorzorgbeginsel (artikel 19d en 19f) is heel belangrijk,<br />
omdat hiermee aantasting van beschermde gebieden op efficiënte wijze kan worden<br />
voorkomen. Dit voorzorgbeginsel houdt in dat voordat aan een plan of project toestemming<br />
wordt verleend, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten daarvan<br />
die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de<br />
instandhoudingsdoelstellingen van een beschermd gebied in gevaar kunnen brengen, moeten<br />
worden onderzocht. Zo kan worden vastgesteld of de kwaliteit van de natuurlijke habitats /<br />
habitats van soorten verslechtert of dat soorten worden verstoord, of dat de natuurlijke<br />
kenmerken worden aangetast.<br />
De hoofdvraag tijdens de oriëntatiefase is of er een kans op een significant negatief effect<br />
bestaat. Dat is het geval als op grond van objectieve gegevens niet valt uit te sluiten dat het<br />
project of de andere handeling significante negatieve gevolgen heeft voor het gebied.<br />
Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk:<br />
1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de<br />
Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.<br />
2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect.<br />
Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet<br />
significant is, volstaat daarvoor de zogenoemde verslechterings- en verstoringstoets<br />
(zie de linkerkant van Figuur 2).<br />
3. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening<br />
aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een<br />
passende beoordeling vereist (zie de rechterkant van Figuur 2).<br />
Bij een passende beoordeling komt in meer detail de hoofdvraag uit de oriëntatiefase terug: is<br />
er een kans op een significant negatief effect? De antwoorden zijn hierbij dezelfde; de<br />
vervolgstappen wijken echter deels af:<br />
1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat de vergunning op grond van de Nbwet<br />
verleend kan worden.<br />
2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect.<br />
Dit betekent dat de passende beoordeling kan worden afgesloten en dat wordt<br />
‘teruggeschakeld’ naar de verslechterings- en verstoringstoets (omdat er wel sprake<br />
kan zijn van een mogelijk negatief effect).<br />
3. Er is een kans op een significant negatief effect, dat wil zeggen de zekerheid bestaat<br />
niet dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen<br />
schadelijke gevolgen zijn.<br />
Na conclusie 3 uit de passende beoordeling dient toetsing plaats te vinden aan de<br />
zogenaamde ADC-criteria:<br />
- Zijn er Alternatieven?<br />
- Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang?<br />
- Zijn er Compenserende maatregelen voorzien?<br />
Het bevoegd gezag voor de verlening van de Natuurbeschermingswetvergunning is ofwel<br />
Gedeputeerde Staten ofwel de Minister van LNV.<br />
Om de habitattoets succesvol te doorlopen, is veel informatie nodig die door de<br />
vergunningverlener dan wel de initiatiefnemer van een project of een andere handeling zal<br />
moeten worden gegenereerd. Wat betreft de taakverdeling tussen de initiatiefnemer en de<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
18
________<br />
vergunningverlener luidt de hoofdregel: de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren<br />
van de informatie over de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen (passende<br />
beoordeling). Het bevoegd gezag toetst deze informatie en kijkt of de gegevens de conclusies<br />
wel kunnen dragen. Voor zover het gaat om een passende beoordeling moet het bevoegd gezag<br />
op grond daarvan de zekerheid verkrijgen dat er geen schadelijke gevolgen zijn, wil het de<br />
vergunning kunnen verlenen.<br />
3.1.5 Passende beoordeling<br />
Indien er sprake is van een kans op een significant negatief effect dient door de initiatiefnemer<br />
een passende beoordeling te worden opgesteld.<br />
Hierin dient de initiatiefnemer gedetailleerd in kaart te brengen wat de effecten (kunnen) zijn<br />
van de activiteit op de natuurwaarden in het gebied en welke verzachtende (mitigerende)<br />
maatregelen hij van plan is te nemen. Een schriftelijk verslag van de beoordeling is vereist,<br />
waarbij de beoordeling met redenen moet worden omkleed. De passende beoordeling is verder<br />
vormvrij, zolang zij begrijpelijk is en controleerbaar voor derden blijft.<br />
Volgens het HvJEG houdt een passende beoordeling in dat “op basis van de beste<br />
wetenschappelijke kennis ter zake” een inventarisatie wordt uitgevoerd van “alle aspecten van<br />
het plan of project” die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de<br />
instandhoudingsdoelstellingen van een SBZ “in gevaar kunnen brengen.” In verband met het<br />
zojuist behandelde toestemmingsvereiste uit de tweede volzin van artikel 6(3) geldt als ultieme<br />
maatstaf dat de passende beoordeling aldus moet worden geconcipieerd “dat de bevoegde<br />
autoriteiten de zekerheid kunnen verkrijgen dat een plan of project geen schadelijke gevolgen<br />
heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied.”66 Zoals het Hof recentelijk<br />
verduidelijkt heeft, moet de beoordeling bijgevolg – wil het de basis vormen voor het toestaan<br />
van een plan of project – resulteren in “volledige, precieze en definitieve constateringen en<br />
conclusies die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen [..] voor de betrokken<br />
speciale beschermingszone wegnemen.” Bevat de passende beoordeling dergelijke<br />
constateringen en conclusies niet, dan moet toestemming aan de betrokken activiteit onthouden<br />
worden. Wordt desondanks toestemming verleend, dan levert<br />
dit een schending op van artikel 6(2).<br />
3.2 Flora- en faunawet<br />
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met<br />
het oog op de instandhouding van soorten. Van de circa 40.000 plant en diersoorten in<br />
Nederland, vallen er zo’n 1000 onder de Flora- en Faunawet.<br />
De wet is mede de implementatie van de soortbeschermingsartikelen uit de Europese<br />
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving.<br />
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, zijn een aantal voor<br />
planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en Faunawet<br />
opgenomen.<br />
- Het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op<br />
enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8);<br />
- Het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen<br />
of met het oog daarop op te sporen (artikel 9);<br />
- Het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10);<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
19
________<br />
- Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of<br />
verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg<br />
te nemen of te verstoren (artikel 11);<br />
- Het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te<br />
nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).<br />
Praktisch overal komen beschermde soorten voor. Bij de meeste projecten, zoals<br />
bedrijventerreinen, nieuwbouwwijken, uitbreiding van kantoorruimte, de aanleg en verbetering<br />
van infrastructuur, wordt dus ‘ruimte’ gebruikt waar beschermde soorten voorkomen. De<br />
verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zijn daarom vrijwel altijd van toepassing.<br />
Wanneer uit de inventarisatie blijkt dat beschermde soorten in of rond het projectgebied of -<br />
locatie aanwezig zijn, moeten de effecten van de voorgenomen ingreep op de soorten<br />
beoordeeld worden. Alle aspecten van de voorgenomen ontwikkeling die invloed hebben op de<br />
beschikbaarheid van voedsel, voortplantingsmogelijkheden, veiligheid en<br />
verspreidingsmogelijkheden voor dieren zijn van belang. Ook voor planten moet een<br />
vergelijkbare beoordeling worden gemaakt.<br />
De (negatieve) invloed op de soorten moet gerelateerd worden aan de ‘staat van<br />
instandhouding’ van de soorten. Daarbij wordt naar het duurzaam voortbestaan van de<br />
populaties gekeken.<br />
Niet elke aantasting van (het leefgebied van) een soort leidt tot significante negatieve effecten<br />
op die duurzame instandhouding. Drie aspecten zijn hierbij van belang: de populatieomvang,<br />
het verspreidingsgebied en de natuurlijkheid van de situatie. Bij effectvoorspellingen moeten<br />
deze aspecten zo veel mogelijk worden geconcretiseerd en gekwantificeerd. Wanneer de<br />
populatieomvang en het verspreidingsgebied niet significant afnemen en wanneer de soort op<br />
een natuurlijke manier kan overleven, kan een ingreep worden toegestaan. Er moet dan wel<br />
eerst een ontheffing verleend worden. De status van een soort op de (huidige) ‘rode lijst’ geeft<br />
een indicatie van de kwetsbaarheid van de soort. Afname van de populatieomvang en het<br />
verspreidingsgebied zal bij kwetsbare soorten eerder tot significante effecten op de ‘staat van<br />
instandhouding’ leiden dan bij algemene soorten. De rode lijsten hebben echter geen wettelijke<br />
betekenis.<br />
Bij de beoordeling van effecten moet onderscheid gemaakt worden tussen streng beschermde<br />
soorten en andere beschermde soorten.<br />
De strikt beschermde soorten, ook tabel 3 soorten genoemd, zijn de soorten die<br />
- in de Europese Habitatrichtlijn in bijlage IV staan vermeld,<br />
- alle vogels aangewezen onder de Europese Vogelrichtlijn<br />
- bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen inheemse dier- en plantensoorten.<br />
De overige beschermde soorten, ook tabel 2 soorten genoemd zijn alle andere soorten die<br />
als beschermde soort zijn aangemerkt in de Flora- en faunawet en de regelingen die daarbij<br />
horen. Voor deze soorten geldt een reeks van vrijstellingen.<br />
De algemene soorten, ook tabel 1 soorten genoemd vallen onder een groot aantal<br />
vrijstellingsregelingen.<br />
Een overzicht van de lijsten met beschermde soorten is te vinden op de internetsite van het<br />
Ministerie van LNV.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
20
________<br />
In het kader van dit rapport is met name relevant dat alle soorten vleermuizen behoren tot de<br />
strikt beschermde soorten.<br />
Ontheffingen<br />
De wet kent een uitgebreid stelsel van mogelijkheden tot ontheffingen, echter de<br />
uitvoeringsbevoegdheid ligt bij verschillende instanties al naar gelang de aard van de<br />
problematiek. Indien er bij het uitvoeren van een bepaalde activiteit een overtreding van de<br />
verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet voorkomen kan worden, moet van tevoren<br />
een ontheffing verleend te zijn.<br />
Bij een ontheffingsaanvraag zal het maatschappelijk belang van de activiteit duidelijk moeten<br />
worden aangetoond.<br />
Voor strikt beschermde soorten kunnen negatieve effecten slechts gerechtvaardigd worden<br />
wanneer met het project ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ gemoeid zijn.<br />
Vogels vormen een aparte groep binnen de strikt beschermde soorten. De Europese<br />
Vogelrichtlijn kent namelijk geen enkel maatschappelijk belang op basis waarvan de eventuele<br />
negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Voor deze categorie kan daarom geen<br />
ontheffing worden verleend!<br />
Negatieve effecten op overige beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer<br />
sprake is van een ‘redelijk doel of een maatschappelijk geaccepteerde activiteit. Deze criteria<br />
geven iets meer ruimte dan de strikte belangen van sociale of economische aard. Indien<br />
exemplaren van deze categorie in of nabij de locatie voorkomen, zal een ecologische<br />
beoordeling moeten worden gemaakt over de mate waarin de projectrealisatie een negatief<br />
effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de lokale, regionale en landelijke<br />
populatie.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
21
________<br />
4 De aanwijzingsbeschikkingen<br />
4.1 Oosterschelde<br />
4.1.1 Vogelrichtlijn<br />
De Oosterschelde (inclusief het Markiezaat) is op 28 november 1989 door de Minister van<br />
Landbouw Natuurbeheer en Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van<br />
artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn. Let wel: het is dus niet aangewezen in de zin van<br />
artikel 4, tweede lid.<br />
Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota. Deze beschrijft in algemene termen de<br />
natuurwetenschappelijke waarden van de Oosterschelde. Nergens is specifiek aangegeven<br />
vanwege welke ornithologische waarden de Oosterschelde zich kwalificeert.<br />
In de toelichting komen slechts de volgende (ornithologische) aanduidingen voor.<br />
Het Oosterscheldegebied vormt een belangrijke schakel in een samenhangend systeem van<br />
waterrijke gebieden in Europa, West-Afrika, arctisch Noord-Azïe en Noordoost Canada: de<br />
zogenaamde West-Palearctische trekbaan.<br />
Schorren zijn van belang als broedgebied, hoogwatervluchtplaats en foerageergebied voor<br />
vogels.De slikken en platen zijn van groot belang als voedselgebied voor zowel de broedvogels<br />
als trekvogels. Voor broedvogels is het Oosterscheldegebied van grote betekenis. Het is met<br />
name van belang voor grote aantallen Kluten, Visdieven, Strandplevieren en Dwergsterns,<br />
maar ook voor andere steltlopers, eendachtigen en meeuwen. Vooral de binnendijkse gebieden<br />
en de schorren zijn voor deze soorten van groot belang. Voor doortrekkende en overwinterende<br />
vogels is de betekenis van het gehele gebied eveneens bijzonder groot. Het vormt een<br />
onmisbaar rust-, rui- en foerageergebied voor onder meer futen, steltlopers, ganzen en<br />
eendachtigen.<br />
Omdat de aanwijzingsbeschikking onvoldoende harde aanknopingspunten biedt voor een<br />
passende beoordeling is, naar analogie van de methode die is gebruikt voor de selectie van<br />
vogelrichtlijngebieden die in maart 2000 zijn aangewezen, bezien welke soorten en aantallen<br />
zich zouden kwalificeren.<br />
Het onderstaande is gebaseerd op de gegevens uit van Roomen et al. (2000).<br />
De Oosterschelde kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn<br />
vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische<br />
populatie) van Lepelaar, Grauwe Gans, Brandgans, Rotgans, Bergeend, Smient, Pijlstaart,<br />
Slobeend, Brilduiker, Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kanoetstrandloper,<br />
Bonte Strandloper, Rosse Grutto, Wulp, Zwarte Ruiter, Tureluur en Steenloper, die het gebied<br />
benutten als broedgebied, doortrekgebied, ruigebied en/of overwinteringsgebied.<br />
Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied<br />
kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in<br />
de Conventie van Ramsar.<br />
Een toetsing aan de oorspronkelijke gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan van<br />
Roomen et al. (2000) alsmede gegevens van de jaren daarna (Meininger et al. in reeks,<br />
Berrevoets et al. in reeks) levert geen significante nieuwe inzichten op.<br />
Het gebied kwalificeert zich omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden<br />
van Nederland voor de Dwergstern in Nederland en tot één van de vijf belangrijkste doortrek-<br />
en/of overwinteringsgebieden voor de Kuifduiker en Slechtvalk in Nederland.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
22
________<br />
Deze kwalificatie is van belang voor de aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van<br />
artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn.<br />
Figuur 8<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Oosterschelde.<br />
4.1.2 Habitatrichtlijn<br />
De Oosterschelde, inclusief het Zoommeer en het Markiezaat zijn op 12 december 1996 bij de<br />
EU aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn.<br />
Begin 2003 is dit nogmaals bevestigd , doch nu maakten het Zoommeer en het Markiezaat geen<br />
deel meer uit van de aanmelding en zijn ook niet apart aangemeld.<br />
De aanmelding anno 2003 van de Oosterschelde heeft plaatsgevonden vanwege :<br />
1160 Grote ondiepe kreken en baaien,<br />
1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegetaties,<br />
1310 Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal en andere<br />
zoutminnende soorten,<br />
1320 Schorren met slijkgrasvegetatie,<br />
1340 Noordse Woelmuis,<br />
1365 Zeehond.<br />
De communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn is<br />
vastgesteld, zodat de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de<br />
Habitatrichtlijn rechtstreeks van toepassing zijn.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
23
________<br />
Figuur 9<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanmeldingsbesluit Habitatrichtlijn Oosterschelde.<br />
4.1.3 Natuurbeschermingswet 1998<br />
Op 20 december 1990 is het gebied te noemen “Oosterschelde – buitendijks” aangewezen als<br />
Staatsnatuurmonument. Bij de aanwijzing behoort een kaart waarop de grenzen zijn<br />
aangegeven. De gehele kom van de Oosterschelde is aangewezen als natuurmonument.<br />
Bij deze aanwijzing wordt vooral ook aandacht gegeven aan de algemene<br />
natuurwetenschappelijke waarde van het Oosterschelde-habitat.<br />
4.1.4 Natura 2000<br />
Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura<br />
2000 gebied. Dan zullen, behalve de soorten en habitats die hierboven reeds zijn genoemd,<br />
naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden.<br />
A005 Fuut - n<br />
A007 Kuifduiker - n<br />
A391 Aalscholver - n<br />
A026 Kleine zilverreiger - n<br />
A034 Lepelaar - n<br />
A043 Grauwe gans - n<br />
A045 Brandgans - n<br />
A046 Rotgans - n<br />
A048 Bergeend - n<br />
A050 Smient -n<br />
A051 Krakeend - n<br />
A052 Wintertaling - n<br />
A054 Pijlstaart - n<br />
A056 Slobeend - n<br />
A067 Brilduiker - n<br />
A069 Middelste zaagbek - n<br />
A081 Bruine kiekendief - b<br />
A103 Slechtvalk - n<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
24
________<br />
A125 Meerkoet - n<br />
A130 Scholekster - n<br />
A132 Kluut – b,n<br />
A137 Bontbekplevier - b,n<br />
A138 Strandplevier - b,n<br />
A140 Goudplevier - n<br />
A141 Zilverplevier - n<br />
A143 Kanoet - n<br />
A144 Drieteenstrandloper - n<br />
A149 Bonte strandloper<br />
A157 Rosse grutto - n<br />
A160 Wulp - n<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
A161 Zwarte ruiter - n<br />
A162 Tureluur - n<br />
A164 Groenpootruiter - n<br />
A169 Steenloper - n<br />
A183 Kleine mantelmeeuw - b<br />
A193 Visdief - b<br />
A195 Dwergstern - b<br />
Voorstel voor het aanvullen van de<br />
database:<br />
A176 Zwartkopmeeuw - b<br />
A194 Noordse stern - b<br />
Figuur 10<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000<br />
Oosterschelde.<br />
4.1.5 Conclusie<br />
De begrenzingen tussen de aanwijzing Vogelrichtlijn, de aanmelding Habitatrichtlijn en het<br />
ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 wijken niet van elkaar af.<br />
Omdat de instandhoudingsdoelstellingen uit de aanwijzing Vogelrichtlijn onduidelijk zijn,<br />
worden aanvullende gegevens gebruikt, waaronder de ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura2000.<br />
4.2 Zoommeer<br />
4.2.1 Vogelrichtlijn<br />
25
________<br />
Het Zoommeer is op 24 maart 2000 door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij<br />
aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid van de<br />
Vogelrichtlijn. Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota.<br />
Het Zoommeer kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn<br />
vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische<br />
populatie) van Krakeend, Slobeend en Kluut, die het gebied benutten als broedgebied,<br />
doortrekgebied, ruigebied en/of overwinteringsgebied.<br />
Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste<br />
broedgebieden voor Zwartkopmeeuw in Nederland.<br />
Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied<br />
kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in<br />
de Conventie van Ramsar.<br />
Andere soorten van Bijlage l waarvoor het gebied van betekenis is, zijn: Visdief (broedvogel),<br />
Kleine Zilverreiger, Lepelaar, Brandgans, Kluut (niet-broedvogels). Andere trekkende<br />
vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/ of rust-plaats:<br />
Fuut, Aalscholver, Grauwe Gans, Rotgans, Bergeend, Smient, Wintertaling, Pijlstaart,<br />
Kuifeend, Meerkoet, Scholekster, Bontbekplevier, Steenloper. De platen en stranden (cq.<br />
drooggevallen platen) zijn verder van belang als broedgebied voor Bontbekplevier en<br />
Strandplevier (trekvogels opgenomen in de nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of<br />
speciaal gevaar lopende soorten). De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van<br />
dit gebied bepaald.<br />
Figuur 11<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Zoommeer.<br />
4.2.2 Natura 2000<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
26
________<br />
Het gebied staat op de nominatie om in de tweede tranche te worden aangewezen als Natura<br />
2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden.<br />
A005 Fuut - n<br />
A391 Aalscholver - n<br />
A026 Kleine zilverreiger - n<br />
A034 Lepelaar - n<br />
A043 Grauwe gans - n<br />
A045 Brandgans - n<br />
A046 Rotgans - n<br />
A048 Bergeend - n<br />
A050 Smient - n<br />
A051 Krakeend - n<br />
A052 Wintertaling - n<br />
A054 Pijlstaart - n<br />
A056 Slobeend - n<br />
A061 Kuifeend - n<br />
A125 Meerkoet - n<br />
A130 Scholekster - n<br />
A132 Kluut - b,n<br />
A137 Bontbekplevier – b,n<br />
A138 Strandplevier - n<br />
A176 Zwartkopmeeuw - b<br />
A193 Visdief - n<br />
Figuur 12<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Zoommeer<br />
4.2.3 Conclusie<br />
De besluiten zijn eenduidig.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
27
________<br />
4.3 Markiezaatsmeer<br />
4.3.1 Vogelrichtlijn<br />
Het Markiezaatsmeer is door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij als<br />
Vogelrichtlijngebied aangewezen als onderdeel van de Oosterschelde.<br />
Mede gezien de veranderingen die zich in het gebied hebben voorgedaan is het onduidelijk wat<br />
nu de instandhoudingsdoelstellingen onder de vogels zijn.<br />
4.3.2 Habitatrichtlijn<br />
Het Markiezaat tezamen met de Oosterschelde en het Zoommeer in 1996 bij de Europese<br />
Commissie aangemeld als habitatrichtlijngebied. Deze aanmelding is in 2003 niet bevestig,<br />
noch ingetrokken. Details over de aanmelding konden niet worden achterhaald.<br />
4.3.3 Natuurmonument<br />
Het gebied is ooit aangewezen als Natuurmonument. Details over de aanwijzing zijn niet<br />
achterhaald.<br />
4.3.4 Natura 2000<br />
Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura<br />
2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden.<br />
A005 Fuut - n<br />
A008 Geoorde fuut - n<br />
A391 Aalscholver - n<br />
A026 Kleine zilverreiger - n<br />
A034 Lepelaar - n<br />
A037 Kleine zwaan - n<br />
A043 Grauwe gans - n<br />
A045 Brandgans - n<br />
A046 Rotgans - n<br />
A048 Bergeend - n<br />
A050 Smient - n<br />
A051 Krakeend - n<br />
A052 Wintertaling - n<br />
A054 Pijlstaart - n<br />
A056 Slobeend - n<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
A103 Slechtvalk - n<br />
A125 Meerkoet – n<br />
A132 Kluut – b,n<br />
A137 Bontbekplevier- b<br />
A138 Strandplevier - b<br />
A141 Zilverplevier - n<br />
A143 Kanoet - n<br />
A149 Bonte strandloper - n<br />
A160 Wulp - n<br />
Voorstel voor het aanvullen van de<br />
database:<br />
A004 Dodaars – b<br />
A008 Geoorde fuut – b<br />
A034 Lepelaar - b<br />
A137 Bontbekplevier - b<br />
28
________<br />
Figuur 13<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Markiezaat.<br />
4.3.5 Conclusie<br />
Over de aanwijzing inzake de Vogelrichtlijn bestaat voldoende duidelijkheid. Dit is niet het<br />
geval voor het natuurmonument en de aanmelding Habitatrichtlijn.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
29
________<br />
4.4 Westerschelde<br />
4.4.1 Vogelrichtlijn<br />
De Westerschelde is op 24 maart 2000 door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en<br />
Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid<br />
van de Vogelrichtlijn. Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota. Deze beschrijft in<br />
algemene termen de natuurwetenschappelijke waarden van de Westerschelde.<br />
De Westerschelde kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn<br />
vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische<br />
populatie) van Grauwe Gans, Bergeend, Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Zilverplevier,<br />
Kanoetstrandloper, Drieteenstrandloper, Bonte Strandloper, Rosse Grutto, Wulp, Tureluur,<br />
Grote Stern en Visdief, die het gebied benutten als broedgebied, doortrekgebied, ruigebied<br />
en/of overwinteringsgebied.<br />
Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied<br />
kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in<br />
de Conventie van Ramsar.<br />
Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste<br />
broedgebieden voor Grote Stern en Dwergstern in Nederland.<br />
Figuur 14<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Westerschelde.<br />
4.4.2 Habitatrichtlijn<br />
De Westerschelde is in 1998 en 2003 bij de EU aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn.<br />
De habitattypen en soorten waarvoor de Westerschelde anno 2003 is aangemeld, worden<br />
hieronder aangeven (met vermelding van de Natura 2000-code):<br />
1130 Estuaria,<br />
1310 Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal en andere<br />
zoutminnende soorten,<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
30
________<br />
1320 Schorren met slijkgrasvegetatie,<br />
1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegetaties,<br />
2110 Embryonale wandelende duinen,<br />
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Helm,<br />
2160 Duinen met Duindoorn,<br />
2190 Vochtige duinvalleien<br />
1014 Nauwe Korfslak,<br />
1095 Zeeprik,<br />
1099 Rivierprik,<br />
1103 Fint,<br />
1365 Zeehond,<br />
1903 Groenknolorchis.<br />
De communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn is vastgesteld,<br />
zodat de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn rechtstreeks<br />
van toepassing zijn.<br />
Figuur 15<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanmeldingsbesluit Habitatrichtlijn Westerschelde.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
31
________<br />
4.4.3 Natura 2000<br />
Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura<br />
2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden.<br />
A005 Fuut - n<br />
A026 Kleine zilverreiger - n<br />
A034 Lepelaar - n<br />
A037 Kleine zwaan - n<br />
A041 Kolgans - n<br />
A043 Grauwe gans - n<br />
A048 Bergeend - n<br />
A050 Smient - n<br />
A051 Krakeend - n<br />
A052 Wintertaling - n<br />
A053 Wilde eend - n<br />
A054 Pijlstaart - n<br />
A056 Slobeend - n<br />
A069 Middelste zaagbek - n<br />
A081 Bruine kiekendief - b<br />
A103 Slechtvalk - n<br />
A130 Scholekster - n<br />
A132 Kluut – b,n<br />
A137 Bontbekplevier - b,n<br />
A138 Strandplevier - b,n<br />
A140 Goudplevier - n<br />
A141 Zilverplevier - n<br />
A143 Kanoet - n<br />
A144 Drieteenstrandloper - n<br />
A149 Bonte strandloper - n<br />
A157 Rosse grutto - n<br />
A160 Wulp - n<br />
A161 Zwarte ruiter - n<br />
A162 Tureluur - n<br />
A169 Steenloper - n<br />
A176 Zwartkopmeeuw - b<br />
A183 Kleine mantelmeeuw - b<br />
A191 Grote stern - b<br />
A193 Visdief - b<br />
A195 Dwergstern - b<br />
A272 Blauwborst - b<br />
De volgende gebiedsdelen zijn onder andere aan het Vogelrichtlijngebied (zie de detailkaarten<br />
in de bijlage A) en aan het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) toegevoegd in het kader<br />
van het Natuurcompensatieprogramma Verdieping Westerschelde:<br />
· Bathse Schor en Bathse Kreek (91 ha).<br />
· Schor van Ossenisse (26 ha), hoogwatervluchtplaats voor watervogels die in het<br />
intergetijdengebied van de Westerschelde voedsel zoeken.<br />
Deze aanwijzing is nog niet geschied, waardoor de mogelijk aanwijzing geen betekenis heeft.<br />
Uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt niet duidelijk welke instandhoudingsdoelstellingen<br />
voor deze gebieden gelden.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
32
________<br />
Figuur 16<br />
Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000<br />
Westerschelde.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
33
________<br />
4.5 Samenvattende instandhoudingsdoelstellingen<br />
Het Kreekrakgebied sec is geen Vogelrichtlijngebied, maar er moet rekening worden gehouden<br />
met de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende gebieden.<br />
Hieronder is hiervan een samenvattende tabel gegeven.<br />
Tabel 1<br />
Samenvattend overzicht van de vogels die instandhoudingsdoel zijn.<br />
soort gebied soort gebied<br />
Fuut O Z M W Slechtvalk O M W<br />
Kuifduiker O Meerkoet O Z M<br />
Aalscholver O Z M Scholekster O Z W<br />
Kleine Zilverreiger O Z M W Kluut O Z W<br />
Lepelaar O Z W Bontbekplevier O Z W<br />
Kleine zwaan M W Strandplevier O Z W<br />
Kolgans W Goudplevier O W<br />
Grauwe gans O Z M W Zilverplevier O M W<br />
Brandgans O Z M Kanoet O M W<br />
Rotgans O Z M Drieteenstrandloper O W<br />
Bergeend O Z M W Bonte strandloper O M W<br />
Smient O Z M W Rosse grutto O W<br />
Krakeend O Z M W Wulp O M W<br />
Wintertaling O Z M W Zwarte ruiter O W<br />
Wilde eend W Tureluur O W<br />
Pijlstaart O Z M W Groenpootruiter O<br />
Slobeend O Z M W Steenloper O Z W<br />
Kuifeend Z Zwartkopmeeuw Z<br />
Brilduiker O Grote stern W<br />
Middelste zaagbek O W Visdief Z<br />
In de tabel is weergegeven welke vogelsoorten instandhoudingsdoelstellingen zijn voor de<br />
verschillende bekkens; O = Oosterschelde, Z = Zoommeer, M = Markiezaat en W =<br />
Westerschelde.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
34
________<br />
5 Windturbines en vogels<br />
In het algemeen wordt bij onderzoeken naar de relatie van windturbines en vogels de volgende<br />
mogelijke effecten onderscheiden: aanvaringsrisico, verstoring en barrierewerking. De kennis<br />
is echter gebaseerd op de reeds geplaatste turbines, die veelal kleiner zijn dan de nieuwe<br />
turbines. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende aspecten, waarbij tevens<br />
wordt bediscussieerd welke effecten de nieuwere, grotere turbines zullen hebben.<br />
5.1 Aanvaringsrisico<br />
Vogels kunnen met de rotor, mast of het zog achter de windturbine in aanraking<br />
komen en gewond raken of sterven. Dit gevaar is voor de meeste soorten 's nachts het grootst,<br />
met name in donkere nachten, mistige nachten of nachten met slecht weer (regen)<br />
(Winkelman 1992a). Dit geldt natuurlijk uitsluitend voor vogels die nachts vliegen en<br />
wanneer ze nachts vliegen. Doch ook overdag kunnen slachtoffers vallen, m.n. onder<br />
roofvogels en meeuwen.<br />
Het aantal vogels dat om het leven komt is uitsluitend met zeer gericht onderzoek te<br />
bepalen. Kleinere vogels zijn zeer moeilijk te vinden en verdwijnen snel door predatoren.<br />
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het aantal slachtoffers zeer verschillend is per locatie<br />
en lijkt af te hangen van zowel de vogelbevolking als de turbines en hun opstelling. In<br />
Nederland zijn geen bestaande turbines bekend met een extra hoge sterfte. Dit is<br />
waarschijnlijk het gevolg van het zorgvuldig plaatsingsbeleid.<br />
Bij onderzoeken in Nederland varieert het aantal slachtoffers sterk. In het windpark nabij Urk<br />
werd het aantal slachtoffers geschat op 7 tot 18 per turbine per jaar (Winkelman 1989). In<br />
het windpark bij Oosterbierum werden per turbine 18 tot 37 vogels/jaar berekend<br />
(Winkelman 1992a).<br />
Bij het windpark nabij de Kreekraksluizen lagen de aantallen bijna tien keer zo laag met<br />
3,7 vogels/turbine/jaar (Musters et al. 1991).<br />
In Belgie is het aantal slachtoffers bij de Oostdam te Zeebrugge berekend als
________<br />
in fysiologie en gedrag, waardoor uiteindelijk de reproductie en/of de overleving kan<br />
worden beïnvloed.<br />
De verstoringsafstand verschilt per soort en per locatie. Door de verstorende werking gaat<br />
een bepaald oppervlak voor gebruik door vogels verloren. Dergelijke effecten zijn met name<br />
aangetoond voor rustende vogels, maar ten dele ook voor foeragerende watervogels.<br />
De uitgevoerde studies leveren geen eenduidig beeld. Soms blijken vogels een bepaalde<br />
zone te geheel te mijden, soms is er sprake van een soort van gradiënt. Ook blijken soorten<br />
in verschillende situaties verschillend te reageren.<br />
Voor pleisterende ganzen en zwanen zijn in verschillende studies verstorende effecten<br />
vastgesteld binnen 400 m van windturbines. Dit betekent niet dat er geen vogels<br />
voorkomen binnen die afstand, maar het terreingebruik is er minder (Winkelman 1989,<br />
Petersen & Nohr 1989, Kruckenberg & Jaene 1999).<br />
Bij het windpark in de Noordoostpolder (Winkelman 1989) werd voor vogels op het<br />
open water van het IJsselmeer een negatief effect van de turbines op de verspreiding<br />
vastgesteld tot 100 m uit de kust (150 m van de windturbines) voor Kuifeend, Tafeleend,<br />
Brilduiker en mogelijk Meerkoet, tot 250 m uit de kust (300 m van de windturbines)<br />
voor Fuut, Wilde Eend en mogelijk voor Tafeleend en Stormmeeuw. Er werden geen<br />
negatieve effecten vastgesteld voor Toppereend en Kokmeeuw. De vermindering in<br />
aantallen verschilde tussen soorten, maar bedroeg steeds 50% tot 95%.<br />
Plaatsing van windturbines nabij (150 - 300 m) hoogwatervluchtplaatsen (hvp's) van<br />
steltlopers (Zilverplevieren, Wulpen en Bonte Strandloper) te Cuxhaven, Duitsland, had<br />
een sterk negatief effect op het gebruik hiervan (Clemens & Lammen 1995).<br />
Er zijn tot nu toe geen sterke aanwijzingen gevonden voor een verstorende werking van<br />
windturbines op de aantallen of verspreiding van broedvogels buiten een straal van enkele<br />
honderden meters.<br />
In Duitsland vonden Bach et al. (1999) geen verstorend effect van windturbines op<br />
broedende Veldleeuwerik en Graspieper. Voor Kieviten werden effecten tot 100 meter<br />
afstand van de turbine niet uitgesloten. Gerjets (1999) nam bij broedende Kieviten<br />
verstorende effecten door windturbines waar. Vogelsoorten van open landschappen lijken<br />
gevoelig te zijn voor opgaande structuren die de openheid beperken.<br />
Lowther (1996) vermeldt verschillende (langlopende) studies in Groot-Brittannië waarbij<br />
geen effecten op broedvogels werden aangetoond. Voor broedende zangvogels zijn tot nu<br />
toe geen of slechts geringe verstoringseffecten vastgesteld waarbij verstoringsafstanden veelal<br />
< 50 m bedroegen (Sinning 1999, Walter & Brux 1999, Reichenbach et al. 2000, Bergen<br />
2001, Kaatz 2001).<br />
4.3 Barrièrewerking<br />
Dit effect kan zich voordoen bij alle vormen van vogeltrek, zowel seizoenstrek, slaaptrek als<br />
getijdentrek. In het algemeen betekent het dat vogels hun trekroute verleggen. Vaak is het<br />
effect hiervan gering, maar bij frequent optreden bewegingen als slaaptrek en getijdentrek kan<br />
dit betekenen dat rust- of voedselgebieden onbereikbaar worden of energetisch niet meer<br />
interessant.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
36
________<br />
Het effect op de seizoentrek is meestal moeilijk te voorspellen en is ten opzichte van<br />
deze trek van incidentele betekenis.<br />
Grotere opstellingen in gebieden waar dagelijks trek optreedt moet worden vermeden. In<br />
Duitsland werd een lijnopstelling van 10 windturbines tussen de foerageergebieden in de<br />
Waddenzee en rust- en/of foerageergebieden binnendijks nauwelijks gepasseerd (Clemens &<br />
Lammen 1995).<br />
4.4 Nieuwe grote windturbines<br />
De ontwikkelingen bij de windturbines gaat zeer snel. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd<br />
met turbines van circa 25 meter masthoogte en 25 meter diameter.<br />
Op het moment van dit schrijven worden ‘standaard’ turbines geplaatst van 80-105 meter<br />
masthoogte en 90 meter diameter. Er zijn ontwikkelingen van turbines met een diameter van<br />
125 meter.<br />
Het effect van deze nieuwe turbines is nog onvoldoende onderzocht. Het onderzoek blijft<br />
achter de feiten aanlopen. Op grond van gevoel en theorie (Tucker 1996a, 1996b) worden ten<br />
aanzien van de effecten de volgende gevolgen voorzien (Baptist 2004).<br />
Slachtoffers<br />
Grotere windturbines zullen naar verwachting meer slachtoffers per turbine maken. Doordat<br />
grotere turbines langzamer draaien is de kans dat een vogel tussen de bladen doorvliegt ook<br />
groter. Hierdoor neemt het aantal slachtoffers per opgewekte KWh af. Modelonderzoek wijst<br />
uit dat per MW of KWh het aantal ongeveer halveert.<br />
Het effect van de grotere hoogte is nog onduidelijk en locatieafhankelijk. Het kan voorkomen<br />
dat de turbinebladen nu hoger zijn dan lokale vogelbewegingen. Echter vogelbewegingen over<br />
wat langere afstanden vinden nog steeds op turbinehoogte (en hoger) plaats.<br />
Verstoring<br />
Er is nog geen duidelijkheid welke effecten de grotere hoogte en het rustiger beeld heeft op de<br />
mogelijke verstoring.<br />
Mogelijk dat vogels die normaal op (groot) open gebied leven meer effect ondervinden van de<br />
hoogte en zullen de meer tolerante soorten reageren op het rustiger beeld.<br />
Barrièrewerking.<br />
In het algemeen staan turbines 4-5 maal de diameter uiteen. Als de ruimte beperkend is, wat in<br />
Nederland vaak het geval is, dan is het aantal turbines op lijn dus veel minder en het beeld<br />
rustiger.<br />
Er zal een afstand zijn waarbij er voor vele vogels geen sprake meer is van een barrière, maar<br />
de vogels tussen de turbines door vliegen.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
37
________<br />
6 Inventarisatie<br />
6.1 Inleiding<br />
Voor een toetsing van de voorgenomen activiteit aan de wetgeving is het noodzakelijk te<br />
beschikken over een beeld van de beschermde dieren die in de omgeving voorkomen.<br />
In het geval van windenergie zijn vooral de vogels (en vleermuizen) van belang. Omdat<br />
windturbines in principe geen invloed uitoefenen op planten, zoogdieren, amfibieën, etc. is<br />
afgezien van een uitgebreidere inventarisatie naar deze soorten.<br />
De inventarisaties zijn uitgevoerd in 2006 en 2007. In 2008 zijn er ten opzichte van deze<br />
situaties geen wijzigingen opgetreden en zijn de verkregen getallen nog steeds actueel.<br />
6.2 Watervogeltellingen 2006<br />
In de eerste maanden van 2006 zijn vier tellingen van watervogels in het gebied uitgevoerd.<br />
Het gebied is daartoe verdeeld in 17 deelgebieden, die alle afzonderlijk zijn geteld. Daardoor is<br />
een goed overzicht gekregen van de betekenis van het gehele gebied voor watervogels.<br />
De resultaten van de vier afzonderlijke tellingen zijn opgenomen als bijlage. Hierna worden<br />
eerst de resultaten per soort besproken, daarna per gebied.<br />
Tabel 2<br />
Totaalresultaten van de vier watervogeltellingen van het Kreekrakgebied.<br />
08-01-06<br />
11-02-06<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
11-03-06<br />
17-04-06<br />
Dodaars 58 39 21 4 Nonnetje 0 9 1 0<br />
Fuut 2 7 6 11 Middelste Zaagbek 4 5 2 0<br />
Geoorde Fuut 0 0 2 Bruine Kiekendief 1 0 0 3<br />
Aalscholver 32 19 23 8 Buizerd 3 2 2 0<br />
Blauwe Reiger 5 2 2 2 Slechtvalk 0 1 0 0<br />
Knobbelzwaan 3 1 2 5 Waterhoen 1 0 1 3<br />
Rietgans 500 0 0 0 Meerkoet 150 171 121 115<br />
Kolgans 10 0 0 0 Scholekster 0 47 452 45<br />
Grauwe Gans 817 92 185 20 Zilverplevier 0 0 0 4<br />
Soepgans 12 0 5 0 Kievit 56 0 54 0<br />
Canadese Gans 18 2 4 4 Bonte Strandloper 0 300 150 0<br />
Rotgans 159 310 98 310 Grutto 0 0 10 0<br />
Nijlgans 0 2 0 4 Wulp 0 22 5 8<br />
Bergeend 432 66 63 93 Tureluur 0 380 22 143<br />
Smient 55 114 32 0 Steenloper 0 0 1 0<br />
Krakeend 194 267 228 217 Zwartkopmeeuw 0 0 0 3<br />
Wintertaling 3 22 4 0 Kokmeeuw 7 6 10 43<br />
Wilde Eend 603 455 112 105 Stormmeeuw 31 34 20 0<br />
Pijlstaart 23 56 13 1 Kleine mantelmeeuw 0 0 0 1<br />
Slobeend 117 0 25 14 Zilvermeeuw 42 67 8 2<br />
Tafeleend 15 42 84 0 Grote Mantelmeeuw 1 0 0 0<br />
Kuifeend 744 1502 1234 426<br />
08-01-06<br />
11-02-06<br />
11-03-06<br />
38<br />
17-04-06
________<br />
Toppereend 0 5 0 0<br />
Brilduiker 25 50 20 2<br />
Broedvogels<br />
Tijdens de watervogeltellingen, tijdens twee speciale bezoeken op 14 mei morgens vroeg en 23<br />
juni avonds, alsmede tijdens een viertal kortdurende bezoeken is speciaal op de<br />
broedvogelbevolking gelet.<br />
Bij de soortbespreking wordt dit meteen gerapporteerd.<br />
Vleermuizen<br />
Tijdens speciale nachtelijke bezoeken is gelet op de vleermuisbevolking. Vleermuizen blijken<br />
zeer algemeen in sommige delen van het gebied. Dit wordt hierna afzonderlijk gerapporteerd.<br />
6.3 Beschrijving van de vogelbevolking<br />
Futen<br />
De Dodaars is de meest voorkomende fuutachtige en is vooral overwinteraar. De grootste<br />
aantallen komen steeds ten noorden van de sluizen voor, in zowel het scheepvaartkanaal als het<br />
sluikanaal. Zuidelijker en in de surfplas gaat het steeds om kleinere aantallen. Opvallend is dat<br />
ook in de winter de Dodaars zeer vaak in tweetallen wordt waargenomen. Maximum geteld<br />
aantal is 58.<br />
De Dodaars is broedvogel in de verschillende plassen (3, 4, 17) en lokaal langs het Spuikanaal.<br />
De Fuut komt in de winter verspreid voor, vooral in het Spuikanaal. De Fuut broedt op de<br />
afgesloten plasjes (4, 17) en langs het Spuikanaal. Maximum geteld aantal is 11.<br />
De Geoorde Fuut is een broedvogel van het gebied en broedt uitsluitend op de twee afgesloten<br />
plassen (4, 17). Maximum geteld aantal is 7 paar.<br />
Aalscholvers<br />
In de omgeving zwerven het gehele jaar door Aalscholvers rond. Deze vogels foerageren op<br />
alle wateren, zowel de kleine als de grote wateren. Er zijn vrij geregeld vliegbewegingen van<br />
deze soort, doch ongericht. Er bevindt zich een vaste rustplaats op de oostelijke havendam in<br />
het Zoommeer. Er broeden geen Aalscholvers in het gebied. Maximum geteld aantal is 32.<br />
Reigers<br />
Tijdens de tellingen zijn alleen Blauwe Reigers met enkele exemplaren aangetroffen. De<br />
reigers zwerven opportunistisch door het gehele gebied. Maximum geteld aantal is 5.<br />
Zwanen<br />
In de winter zijn er slechts enkele Knobbelzwanen. Maximum geteld aantal is 5. In beide<br />
afgesloten passen broedt een paar.<br />
Ganzen<br />
De “anser-ganzen’ (Grauwe Gans, Kolgans, Rietgans etcetera) blijken het zoekgebied met<br />
honderden te bezoeken. Meer in detail betreft dit het akkerbouwland, m.n. in de<br />
Kreekrakpolder. De slaapvluchten van deze dieren vinden plaats tussen de polders en het<br />
Markiezaat en het Verdronken Land van Saeftinge. Maximum geteld aantal is Rietgans 500,<br />
Kolgans 10, Grauwe gans 817.<br />
De Grauwe Gans is tevens met enkele paren broedvogel in het gebied. De oudervogels trekken<br />
met de jongen op en neer tussen de omgeving van het sluizencomplex en het Spuikanaal en het<br />
Markiezaat.<br />
Op de surfplas is een groep soepganzen aanwezig.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
39
________<br />
De Rotgans komt in het aangrenzend gebied van de Oosterschelde (deelgebieden 1 en 2) voor.<br />
Maximum geteld aantal is 310.<br />
De Canadese Gans is met enkele paren broedvogel op de beide afgesloten plassen<br />
(deelgebieden 4 en 17).<br />
De Nijlgans is met enkele paren broedvogel op de beide afgesloten plassen (deelgebieden 4 en<br />
17).<br />
Eenden<br />
De Bergeend is in het Kreekrakgebied vooral een overwinteraar en is daarbij vrijwel beperkt<br />
tot de aangrenzende Oosterschelde. Maximum geteld aantal is 432.<br />
Enkele paren zijn ook broedvogel en komen dan verspreid in het noordelijk gebied voor.<br />
De Smient komt vooral in groepen voor en is een grazer. De groepen zwerven op en rond het<br />
Kreekrakgebied. Maximum geteld aantal is 114.<br />
De Krakeend komt overal voor als overwinterende soort. Maximum geteld aantal is 267. deze<br />
soort komt vooral voor langs oevers waarbij harde materialen zijn gebruikt en eet daar wieren.<br />
De soort is tevens een schaarse broedvogel, doch in onbekende aantallen.<br />
De Wilde Eend komt wijd verspreid over het gehele gebied voor in zowel de plassen la s de<br />
kanalen. Maximum geteld aantal is 603. de soort is broedvogel.<br />
De Wintertaling komt in kleine aantallen, vooral als doortrekker voor. Maximum geteld aantal<br />
is 22.<br />
De Pijlstaart komt vooral in het aangrenzend Oosterscheldegebied voor met slechts<br />
enkelingen in het zoete gebied. Maximum geteld aantal is 56.<br />
De Slobeend komt vooral in de Oosterschelde voor. Maximum geteld aantal is 117. Er broeden<br />
ook enkele paren.<br />
De Tafeleend komt op het zoete water voor maar is niet algemeen. Maximum geteld aantal is<br />
84. Er broeden ook enkele paren.<br />
De Kuifeend is de meest algemene wintervogel op de kanalen en de plassen en komt wijd<br />
verspreid in het gebied voor. Maximum geteld aantal is 1502. De Kuifeend is tevens een vrij<br />
algemene broedvogel.<br />
De Toppereend is blijkens de tellingen incidenteel voorkomend. Maximum geteld aantal is 5.<br />
De Brilduiker komt op de kanalen op veel plaatsen voor, solitair of met enkele exemplaren bij<br />
elkaar. Maximum geteld aantal is 50.<br />
Het Nonnetje is een incidentele gast. Maximum geteld aantal is 9.<br />
De Middelste Zaagbek komt in kleine aantallen voor. Maximum geteld aantal is 5.<br />
Hierbij moet worden aangetekend dat wanneer de binnenwateren zijn dichtgevroren er veel<br />
grotere aantallen duikeenden zullen voorkomen, met name ook Grote Zaagbekken.<br />
Roofvogels<br />
Verspreid over het gebied komen vrijwel altijd enkele roofvogels voor. De Bruine Kiekendief<br />
en de Buizerd broeden in het gebied. Een Slechtvalk is er overwinteraar.<br />
Koeten en rallen<br />
De Meerkoet komt jaarrond in het gebied voor als zowel overwinteraar als broedvogel.<br />
Maximum geteld aantal is 171. Het Waterhoen blijkt schaars, maar is vermoedelijk onderteld.<br />
Maximum geteld aantal is 3.<br />
Steltlopers<br />
Op de droogvallende slikken van de Oosterschelde foerageren grote aantallen steltlopers,<br />
waaronder diverse soorten die zich kwalificeren. De enorme ornithologische betekenis van de<br />
Oosterschelde wordt vooral door deze soorten veroorzaakt.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
40
________<br />
Bij hoogwater zoeken deze vogels een veilige plek op te overtijen. Deze plaatsen worden<br />
hoogwatervluchtplaatsen (HVP) genoemd. Speciale aandacht ging uit naar deze hvp’s en de<br />
routes vanaf de foerageergebieden.<br />
De Scholekster heeft een HVP langs de buitendijk van de Oosterschelde. Maximum geteld<br />
aantal is 452.<br />
De Zilverplevier overtijd in geringe aantallen langs de Oosterscheldedijk. Maximum geteld<br />
aantal is 4. Daarnaast zijn enkele exemplaren gezien in een groepje steltlopers dat de Kreekrak<br />
overstak van de Oosterschelde naar het Markiezaat.<br />
De Kievit is geen vogel van de Oosterschelde, maar een bezoeker van de bouwlanden.<br />
De Bonte Strandloper komt in grote aantallen voor in het aangrenzend Oosterscheldegebied.<br />
De vogels overtijen soms langs de Oosterscheldedijk. Maximum geteld aantal is 300.<br />
Eenmalig (buiten de tellingen) is een groepje gezien van circa 150 exemplaren en enkele<br />
Zilverplevieren dat het Kreekrakgebied overstak van de Oosterschelde naar het Markiezaat.<br />
De Grutto is een doortrekker in het gebied. Er is één trekkend groepje gezien van 10<br />
exemplaren.<br />
De Wulp komt op de Oosterschelde voor en incidenteel in de andere gebieden. Maximum<br />
geteld aantal is 22.<br />
De Tureluur heeft langs de Oosterscheldedijk een belangrijke HVP. Maximum geteld aantal is<br />
380.<br />
De Steenloper komt incidenteel langs de Oosterscheldedijk voor. Maximum geteld aantal is 1.<br />
Meeuwen<br />
Diverse soorten meeuwen komen vrij algemeen en verspreid over het gebied voor, waar ze<br />
opportunistisch foerageren.<br />
Aangetroffen zijn de Zwartkopmeeuw, die voorheen in het gebied broedde, maar nu slechts<br />
een incidentele bezoeker is. Maximum geteld aantal is 3.<br />
Kokmeeuw en Stormmeeuw komen wijd verspreid over het gebied voor. Maximum geteld<br />
aantal is 43 en 34.<br />
De Zilvermeeuwen zijn geconcentreerd langs de Oosterschelde of in de noordelijke haven.<br />
Maximum geteld aantal is 67. Eenmalig is een Grote Mantelmeeuw gezien.<br />
Sterns<br />
Sterns zijn tijdens de tellingen niet waargenomen. De Visdief moet toch als een regelmatige<br />
bezoeker worden gezien.<br />
6.4 Overige fauna<br />
Tijdens enkele nachtbezoeken is speciale aandacht besteed aan vleermuizen. Er zijn de<br />
volgende soorten aangetroffen.<br />
De Watervleermuis is algemeen voorkomend op het Spuikanaal ten zuiden van de bruggen.<br />
De Meervleermuis is algemeen voorkomend op het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal ten<br />
noorden van de sluizen.<br />
Vreemd is dat in het tussenliggend stuk Spuikanaal geen vleermuizen vlak boven het water<br />
voorkwamen.<br />
De Rosse Vleermuis kwam alleen voor op en rond het sluizencomplex.<br />
De Laatvlieger kwam met een enkel exemplaar voor langs de bosjes die het sluizencomplex<br />
omringen.<br />
De Gewone Dwergvleermuis kwam rond het sluizencomplex voor.<br />
De Ruige Dwergvleermuis kwam rond de bosjes zuid van het sluizencomplex tot aan de<br />
Westerschelde, langs zowel het scheepvaartkanaal als het Spuikanaal voor, maar was daar<br />
schaars.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
41
________<br />
Er is geen aandacht besteed aan grondgebonden zoogdieren. Hazen, Konijnen, Wezels,<br />
Bunzing, ratten en muizen komen in het gebied voor. Wat opviel was de hoge dichtheid aan<br />
Egels rond het sluizencomplex.<br />
6.5 Synthese soorten<br />
Om een idee te krijgen over de betekenis van soorten en aantallen zijn de onderstaande<br />
tabbellen samengesteld. Hierin zijn alleen de soorten vermeld die behoren tot de<br />
instandhoudingsdoelstellingen (tabel 2) en tijdens de wintertellingen op Kreekrak zijn<br />
vastgesteld. Soorten die wel zijn geteld maar niet voorkomen in een der tabellen worden niet<br />
beschouwd als relevant voor een passende beoordeling. Een uitzondering vormt misschien de<br />
Rietgans. Deze wordt daarom tezamen met de Grauwe Gans besproken.<br />
In tabel 3 zijn aantallen opgenomen. In kolom Kreekrak betreft dit het maximum getelde aantal<br />
in 2006. De aantallen onder de bekkennaam zijn de gemiddelde maxima over 1993-1997 uit<br />
van Roomen et al. (2000).<br />
Weliswaar was het mogelijk om voor de Oosterschelde en Westerschelde meer recente cijfers<br />
te reproduceren doordat het RIKZ jaarlijks de telresultaten van deze zoute wateren publiceert.<br />
Het RIZA doet dit echter niet voor de zoete wateren. Om vergelijkbaar te zijn op één bron<br />
teruggevallen. Het gaat niet om de cijfers sec, maar om een orde van grootte.<br />
Tabel 3. Getelde aantallen Kreekrak vergeleken met gemiddelde-maxima per bekken.<br />
Kreekrak<br />
Fuut 11 985 248 403 505<br />
Aalscholver 32 897 467 264 192<br />
Grauwe gans 817 2800 719 708 11555<br />
Rotgans 310 14349 884 611<br />
Bergeend 432 4112 325 329 5225<br />
Smient 114 22777 3029 4443 12000<br />
Krakeend 267 159 247 453 33<br />
Wintertaling 22 969 464 1440 277<br />
Wilde eend 603 3023 9072<br />
Pijlstaart 56 1498 569 522 235<br />
Slobeend 117 1192 515 583 54<br />
Kuifeend 1502 2131<br />
Brilduiker 50 3935 210<br />
Middelste zaagbek 5 724 255<br />
Slechtvalk 1 5 2 4<br />
Meerkoet 171 1578 2912 4418<br />
Scholekster 452 66662 318 19423<br />
Zilverplevier 4 7748 1364 3696<br />
Bonte strandloper 300 26123 3390 29787<br />
Wulp 22 10261 3705<br />
Tureluur 380 1376 756<br />
Steenloper 1 1201 28 534<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Oosterschelde<br />
Zoommeer<br />
Markiezaat<br />
Westerschelde<br />
42
________<br />
In tabel 4 zijn percentages opgenomen. Dit is een gefingeerd percentage, namelijk alle vogels<br />
van de Kreekrak ten opzichte van het aantal vogels per bekken. In werkelijkheid kun je niet alle<br />
vogels van het kreekrakgebied toerekenen aan een der bekkens, maar het is vaak niet duidelijk<br />
met welk aantal in welk bekken ze verband hebben.<br />
Tabel 4<br />
Getelde aantallen kreekrak als percentage van de gemiddelde-maxima per bekken<br />
percentages<br />
aantal kreekrak<br />
= 100 %<br />
Fuut 11 1 4 3 2<br />
Aalscholver 32 4 7 12 17<br />
Rotgans 310 2 35 51<br />
Grauwe gans 817 29 114 115 7<br />
Bergeend 432 11 133 131 8<br />
Smient 114 1 4 3 1<br />
Krakeend 267 168 108 59 809<br />
Wintertaling 22 2 5 2 8<br />
Wilde eend 603 20 7<br />
Pijlstaart 56 4 10 11 24<br />
Slobeend 117 10 23 20 217<br />
Kuifeend 1502 70<br />
Brilduiker 50 1 24<br />
Middelste zaagbek 5 1 2<br />
Slechtvalk 1 20 50 25<br />
Meerkoet 171 11 6 4<br />
Scholekster 452 1 142 2<br />
Zilverplevier 4 0 0 0<br />
Bonte strandloper 300 1 9 1<br />
Wulp 22 0 1<br />
Tureluur 380 28 50<br />
Steenloper 1 0 4 0<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Oosterschelde<br />
Zoommeer<br />
Uit deze tabel kunnen de volgende conclusies worden getrokken.<br />
De volgende op de Kreekrak voorkomende soorten zijn niet of van geringe betekenis (
________<br />
7 Bespreking per gebied<br />
7.1 Vogelbevolking<br />
Voor een bespreking per gebied worden een aantal telgebieden samengevoegd. Bij de<br />
bespreking wordt de nadruk gelegd op de hiervoor geselecteerde soorten, die van betekenis<br />
kunnen zijn.<br />
Er zijn vijf deelgebieden onderscheiden:<br />
Deelgebied 1, telgebieden 1 en 2, Oosterschelde getijdengebied.<br />
Deelgebied 2, telgebieden 12, 13, 15 en 16, Spuikanaal, zoet water zonder scheepvaart<br />
Deelgebied 3, telgebieden 11, 9, 8, 6 en 7 , scheepvaartkanaal, zoet water met scheepvaart<br />
Deelgebied 4, telgebieden 3, 4 en 17, surfplas + afgesloten plasjes<br />
Deelgebied 5, telgebieden 10 en 14, akkerbouwpolders.<br />
Tabel 5 Getelde aantallen Kreekrak per deelgebied<br />
maxima Totaalgebied<br />
deelgebied 1 2 3 4 5<br />
Fuut 11 2 5 4 4 0<br />
Aalscholver 32 0 3 23 7 0<br />
Rietgans 500 0 0 0 0 500<br />
Kolgans 10 0 0 0 0 10<br />
Grauwe Gans 817 0 15 5 11 800<br />
Rotgans 310 310 0 0 0 0<br />
Bergeend 432 430 6 9 22 3<br />
Smient 114 10 45 0 110 0<br />
Krakeend 267 120 49 141 78 2<br />
Wintertaling 22 2 1 0 22 0<br />
Wilde Eend 603 6 218 356 101 18<br />
Pijlstaart 56 36 19 1 0 0<br />
Slobeend 117 106 11 2 25 0<br />
Kuifeend 1502 0 1023 403 82 0<br />
Brilduiker 50 0 29 9 16 0<br />
Middelste Zaagbek 5 0 2 4 0 0<br />
Slechtvalk 1 0 1 0 0 0<br />
Meerkoet 171 0 85 53 64 0<br />
Scholekster 452 450 4 5 0 0<br />
Zilverplevier 4 4 0 0 0 0<br />
Bonte Strandloper 300 300 0 140 0 0<br />
Wulp 22 10 0 12 0 0<br />
Tureluur 380 380 0 2 0 0<br />
Steenloper 1 1 0 0 0 0<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Oosterschelde<br />
Spuikanaal<br />
Scheepvaartkanaal<br />
plassen<br />
bouwland<br />
44
________<br />
Let wel: in bovenstaande tabel zijn maxima vermeld. Deze mogen niet bij elkaar worden<br />
opgeteld.<br />
Deelgebied 1<br />
Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 1 en 2 en behelst het aangrenzend<br />
Oosterscheldegebied.<br />
Het gebied wordt gekenmerkt door zout water waarin een getijdendynamiek vrijwel volledig<br />
aanwezig is. Dit gebied is van belang voor Rotgans, Bergeend, Pijlstaart, Slobeend en alle<br />
steltlopers, m.u.v. Kievit.<br />
Opvallend in het overzicht is het grote aantal Krakeenden dat in het gebied is aangetroffen.<br />
Normaal is de Krakeend een zoetwatervogel. Hier blijkt de soort ook op zoutwaterwieren te<br />
foerageren. Dit gedrag is ook bekend uit de Haringvlietmonding.<br />
Deelgebied 2<br />
Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 12, 13, 15 en 16, ofwel het Spuikanaal.<br />
Het gebied wordt gekenmerkt door vrijwel stagnant eutroof zoet water, geen scheepvaart en<br />
rietkragen langs de oever. Dit gebied blijkt vooral van belang voor de Kuifeenden en andere<br />
duikeenden. Daarnaast komen er geringe aantallen planteneters (Wilde eend, Meerkoet) en<br />
viseters (Fuut, Aalscholver) voor.<br />
Deelgebied 3<br />
Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 6,7,8,9en 11, ofwel het Scheepvaartkanaal.<br />
Het gebied wordt gekenmerkt door vrijwel stagnant eutroof zoet water, veel scheepvaart en<br />
kale, met stenen beklede oevers. Dit gebied blijkt vooral van belang voor de Kuifeend en de<br />
Krakeend. De Kuifeend eet molluscen (Driehoeksmosselen) die van de bodem worden<br />
opgedoken. De Krakeend eet wieren van de oevers. Daarnaast komen er nog de planteneters<br />
Wilde eend en Meerkoet voor. De viseters Fuut en Aalscholver komen vrijwel uitsluitend in het<br />
noordelijk deel (Zoommeer) voor.<br />
In de tabel is tevens een aantal steltlopers opgenomen. Dit betreft overvliegende dieren tussen<br />
de Oosterschelde en het Markiezaat.<br />
Deelgebied 4<br />
Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 3, 4 en 17, ofwel de surfplas en een tweetal stagante<br />
plassen bezijden de sluizen.<br />
De surfplas wordt gebruikt om het zuidelijk kanaalpand door te spoelen en is vrij open van<br />
karakter. Beide kleinere plassen zijn volledig stagnant en hebben een rijke begroeiing van<br />
oever- en waterplanten.<br />
Deze plassen zijn zeer vogelrijk met een grote diversiteit. In de winter is dit deels het gevolg<br />
van de rust die in het gebied heerst, waardoor vogels die in de omringende gebieden foerageren<br />
het gebied als rustgebied gebruiken. De grootste waarde van de plassen is die als broedgebied,<br />
waarbij de Geoorde Fuut een opvallende verschijning is.<br />
Deelgebied 5<br />
Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 10 en 14, ofwel het akkerbouwland in de<br />
Kreekrakpolder. Dit gebied is van betekenis voor de ganzen, met name de Grauwe Gans. Deze<br />
ganzen behoren tot de populatie van het Verdronken Land van Saeftinge.<br />
Externe functies<br />
Trekbewegingen van de vogelfuncties van de omgeving dienen apart te worden beschouwd. .<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
45
________<br />
Belangrijke (externe) functies van het gebied zijn:<br />
1. De functie voor de Oosterschelde.<br />
Het gebied zelf heeft geen HVP functie. Deze functies zijn ruimtelijk gesitueerd op de<br />
schorren van de Eerste Bathpolder en op het eiland Steenvliet in het Markiezaat. De<br />
getijdentrek naar de eerste HVP’s raakt het gebied niet. De getijdentrek naar het<br />
Markiezaat vindt goeddeels plaats ten noorden van de Kreekrak, met soms enkele<br />
groepen vogels die trekken over de Noordervoorhaven.<br />
Krakeenden uit het Kreekrakgebied gebruiken de Oosterschelde mede als<br />
foerageergebied waardoor trekbewegingen tussen de Oosterschelde en het Spuikanaal.<br />
2. De functies voor het Zoommeer.<br />
De enige functie die het gebied ten opzichte van het Zoommeer vervult is die van<br />
rustplaats voor viseters, met name Aalscholvers noord van het sluizencomplex. De<br />
trekbewegingen van deze soorten vindt noord-zuid plaats.<br />
3. De functies voor het Markiezaat.<br />
Niet is gebleken van enige reguliere uitwisseling van vogels met het<br />
Markiezaatsgebied. De overtijende steltlopers worden gerekend tot de vogels van de<br />
Oosterschelde. De broedende Geoorde Futen worden beschouwd als een autonome<br />
populatie.<br />
4. De functies voor de Westerschelde.<br />
De ganzen in de polders staan in verband met de ganzenpopulaties van het Verdronken<br />
Land van Saeftinge en overig oost Zeeuws Vlaanderen. De vogels trekken tussen deze<br />
gebieden op en neer.<br />
Er bevinden zich door voortgaande successie geen meeuwen- of sternkolonie (meer) in het<br />
Kreekrakgebied, waardoor geen voedselvluchten naar omringende gebieden plaatsvinden.<br />
7.2 Vleermuizen<br />
Meer nog dan vogels blijken de vleermuizen biotoop gebonden. Hierna wordt een beschrijving<br />
gegeven die mede gericht is op de problematiek van de windturbines.<br />
In het gebied komen twee soorten voor die laag boven het water jagen, de Watervleermuis en<br />
de Meervleermuis.<br />
De Watervleermuis is sterk lichtmijdend en komt (waarschijnlijk) daardoor alleen voor op de<br />
donkere stuken van het Spuikanaal.<br />
De Meervleermuis komt op de wateren voor waar ook scheepvaart is en is met name in de<br />
noordelijk voorhaven zeer algemeen. Dit water wordt door tal van activiteiten belicht.<br />
Het noordelijk Kreekrakgebied wordt sterk ten behoeve van de scheepvaartfunctie verlicht. In<br />
het verlichte gedeelte, met name rond de sluizen komen Rosse Vleermuizen, Laatvliegers en<br />
Gewone Dwergvleermuizen voor. De Laatvlieger foerageert vooral langs de bosranden, in<br />
zowel licht als donker. Beide andere soorten foerageren op en rond het sluisterrein. De Rosse<br />
Vleermuis is alleen op het sluisplateau gehoord.<br />
Zuidelijk van de bruggen is geen tot weinig verlichting. Hier komen Ruige Dwergvleermuizen<br />
voor rond de bosjes en Watervleermuizen boven het water. De Ruige Dwergvleermuis komt<br />
ook noord van de bruggen, maar buiten het licht voor. Eénmalig is waargenomen dat een Ruige<br />
Dwergvleermuis vlak bij een turbine foerageerde.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
46
________<br />
Het is niet gelukt de trekwegen en slaapplaatsen van Meervleermuizen te achterhalen. Ter<br />
plaatse zal over het water worden gemigreerd.<br />
De slaapplaatsen van de Watervleermuis zijn waarschijnlijk ergens in het zuidelijk gebied<br />
gelegen.<br />
De slaapplaats van de Laatvlieger en de Ruige Dwergvleermuis is onbekend. De Gewone<br />
Dwergvleermuis heeft waarschijnlijk ergens in het sluiscomplex of de gebouwen een<br />
slaapplaats.<br />
De enige vleermuis die mogelijk op turbinehoogte komt is de Rosse Vleermuis.<br />
De op Kreekrak foeragerende Rosse Vleermuizen hebben verblijfplaatsen in het landgoed<br />
Mattemburgh bij Bergen op Zoom (Twisk & Limpens 2006). Hier verblijven meer dan 200<br />
Rosse Vleermuizen.<br />
Deze dieren trekken niet rechtstreeks en op grotere hoogte over het Markiezaatsmeer, maar<br />
benutten de geleiding van de dijk en bomenrij langs de Hogerwaardpolder.<br />
In het zuidelijk deel van de Kreekrak (tegen de A58) zijn geen Rosse Vleermuizen<br />
waargenomen, wel aan de noordzijde van de Hoogerwaardpolder.<br />
Hieruit wordt geconcludeerd dat de dieren langs de oostelijke dijk over of langs het begroeide<br />
deel van het Markiezaat trekken.<br />
De dieren komen relatief laat op Kreekrak aan, zo rond 1,5 uur na zonsondergang.<br />
Van Rosse Vleermuizen is bekend dat ze soms al rond zonsondergang uitvliegen.<br />
De Rosse Vleermuis is op Kreekrak uitsluitend waargenomen in het verlichte deel rond de<br />
sluizen en (eenmalig) direct boven het bosje ten noordoosten van de sluizen.<br />
Er zijn niet meer dan twee Rosse Vleermuizen tegelijk waargenomen.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
47
________<br />
8 Bestaande windturbines<br />
Op het noordelijk deel van het Kreekrakgebied staan reeds 26 windturbines. Een deel van deze<br />
turbines is pal langs het Spuikanaal opgesteld.<br />
Tijdens het veldwerk is speciale aandacht besteed aan de mogelijke effecten van de reeds<br />
bestaande turbines in het gebied. In het algemeen zijn de mogelijk effecten van turbines voor<br />
vogels te onderscheiden in aanvaringskansen, verstoring en barrierewerking.<br />
Ten aanzien van de aanvaringskansen is bij alle tellingen uitgekeken naar<br />
aanvaringsslachtoffers. Eénmaal is een dode Krakeend (man) aangetroffen die zeer<br />
waarschijnlijk een slachtoffer was. Deze waarnemingen zijn niet te beschouwen als een<br />
onderzoek. Kleinere vogels verdwijnen snel, zeker wanneer er grondpredatoren en Buizerds in<br />
een gebied leven. Het ondanks herhaalde bezoeken niet waarnemen van dode vogels betekent<br />
slechts dat er geen grote aantallen, grote vogels tegen de huidige turbines vliegen.<br />
In de jaren 1990 en 1991 is gericht onderzoek aan aanvaringsslachtoffers en verstorings<br />
onderzoek bij de turbines van de kreekrak uitgevoerd (Musters et al. 1991). Uit dit onderzoek<br />
komt naar voren dat de kans op een slachtoffer ongeveer 0.01 per turbine per dag is. Meer<br />
precies voor 20 turbines worden 7 – 145 slachtoffers per jaar geprognotiseerd.<br />
Bij het voornoemde onderzoek is ook gekeken naar de verstoring. Helaas is dit onderdeel van<br />
het onderzoek door misverstanden niet goed verlopen. In de rapportage zijn de toen<br />
uitgevoerde detailtellingen niet gereproduceerd, zodat een vergelijking met de huidige situatie<br />
niet goed mogelijk is.<br />
Wel is bekend dat in 1990/1991 er aanzienlijk minder begroeiing was waardoor er HVP’s<br />
waren op plaatsen die nu volledig begroeid zijn. Er zijn geen aantallen duikeenden van toen<br />
bekend, maar het Spuikanaal zal niet uitbundig zijn begroeid met driehoeksmosselen.<br />
De onderzoekers komen tot de conclusie dat enige verstoring niet is uitgesloten, maar noemen<br />
daarbij een kolonie kokmeeuwen en een HVP van Scholeksters. Beide fenomenen zijn door de<br />
successie achterhaald.<br />
Bij het huidig veldonderzoek is op de eerste plaats gelet op onregelmatigheden in de<br />
verspreiding van duikeenden in het Spuikanaal. Is er op het oog verschil tussen de plaatsen met<br />
de grootste afstand van de turbines en het gebied nabij de turbines ? Dit verschil kon niet<br />
worden waargenomen.<br />
Rest de vraag of er misschien meer watervogels zouden hebben gezeten wanneer er geen<br />
verstorende turbines waren geweest. Een aanwijzing is het verschil in dichtheid tussen het<br />
noordelijk en zuidelijk deel van het Spuikanaal, het gebied met en zonder turbines. De<br />
dichtheid op het noordelijk deel, met de windturbines, is veel hoger dan in het zuidelijk deel.<br />
De vraag of er enige barrièrewerking optreedt is alleen met radaronderzoek te beantwoorden.<br />
De vraag of er ernstige (significante) barrièrewerking optreedt wordt negatief beantwoord.<br />
Een significante barrièrewerking zou kunnen optreden bij steltlopers die op de Oosterschelde<br />
foerageren en op het Markiezaat overtijen. Tijdens de tellingen zijn relatief weinig bewegingen<br />
waargenomen. Vele gebieden in het Markiezaat zijn inmiddels begroeid en verliezen daardoor<br />
hun HVP-functie. Er vinden wel bewegingen plaats, maar het gros van de vogels heeft de<br />
HVP’s langs de Oosterschelde zelf.<br />
Ten aanzien van de vogeltrek is er sprake van enige gestuwde trek over het kanaal en over de<br />
Oesterdam. Deze vogels vliegen parallel aan de turbines. Tijdens de tellingen is dergelijke trek<br />
waargenomen van Aalscholvers, reigers, eenden en Grutto’s. Er is geen geleide trek<br />
waargenomen in oost-west richting over Zuid-Beveland.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
48
________<br />
9 Structurele effecten van grotere turbines<br />
De aanvaringskansen voor vogels zijn niet recht evenredig met de oppervlakte. Het voorspellen<br />
van aantallen slachtoffers is problematisch en kan alleen middels een model. In de literatuur<br />
zijn (nog) geen duidelijke rekenmodellen aangetroffen.<br />
De relatie tussen turbinegrootten is beschreven door Tucker (1996), doch niet op een wijze dat<br />
de resultaten direct kunnen worden toegepast. Verschillende auteurs hebben de resultaten van<br />
Tucker ingeschat.<br />
In van Mameren en Voet (2001) wordt gesteld dat een 1,5 MW turbine een bestreken<br />
rotoroppervlak heeft dat 5 maal zo groot is als de (referentie) turbines bij Oosterbierum maar<br />
dat, naar analogie van van der Winden et al. (1999), een groottefactor 3 wordt aangehouden.<br />
Vervolgens zijn door hen 2 en 3 MW turbines verder opgeschaald door de factoren 1.17 , resp<br />
1.67 ten opzichte van de 1.5 MW turbine. Samengevat is een factor 3/5 (60 %) van de<br />
oppervlakte van grote turbines aangenomen.<br />
In Koolstra & Cappelle (2002) wordt met vermelding van Tucker (1996) en de <strong>MER</strong><br />
Interprovinciaal <strong>Windpark</strong> Afsluitdijk, aangegeven dat het rotoroppervlak zeven maal zo groot<br />
is als in Oosterbierum maar dat een factor 4 wordt aangehouden. Dit is 57%.<br />
In Baptist (2004) is met een eenvoudig rekenmodel gewerkt waarin de eigenschappen van de<br />
turbine, zoals wiekbreedte en windsnelheden met daarbij behorende toerentallen zijn verwerkt.<br />
Ook hier wordt de conclusie getrokken dat voor de moderne turbines met een reductiefactor ten<br />
opzichte van de oppervlakte mag worden gerekend die voor de kleinere vogels<br />
(seizoentrekkers) 0.72 bedraagt en voor de grotere vogels (meeuwen) 0,64.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
49
________<br />
10 Toetsing Natuurbeschermingswet 1998<br />
10.1 Inleiding<br />
Hieronder worden de mogelijk effecten van de vervanging en plaatsing van de windturbines<br />
beschreven in het kader van de natuurbeschermingswet.<br />
De locatie waar de turbines komen te staan heeft geen beschermde status. Wel dient te worden<br />
bezien of er sprake is van externe werking op de omringende (potentiële) Natura 2000<br />
gebieden. Voor de duidelijkheid gebeurt dit apart per gebied.<br />
10.2 Oriëntatiefase<br />
10.2.1 Oosterschelde<br />
De Oosterschelde moet worden beschouwd als Natuurmonument, als Vogelrichtlijngebied en<br />
als Habitatrichtlijngebied. De belangrijkste te beschermen waarden die kunnen worden<br />
beïnvloed zijn de standaard vogels van de intergetijdengebied, Rotganzen, Bergeenden,<br />
Pijlstaart, Slobeend en steltlopers. Daarnaast zijn de aantallen Krakeenden die op de<br />
Oosterschelde foerageren van betekenis.<br />
Windturbines hebben geen invloed op de (geo)morfologische en hydrologische processen, noch<br />
de flora en bodemfauna van het Natuurmonument.<br />
Het water van het natuurmonument vervult een functie als foerageergebied van Bruinvissen,<br />
zeehonden en vogels. Er is geen reden te veronderstellen dat plaatsing van windturbines op de<br />
Kreekrak aanleiding kunnen geven tot verstoring van deze functies.<br />
Wel kan er sprake zijn van externe invloed op de vogels van het intergetijdengebied.<br />
Verstoring<br />
Intergetijdengebieden die een functie vervullen als foerageergebied voor vogels, met name<br />
steltlopers, grenzen aan de Kreekrak. Er dient een bepaalde afstand in acht te worden genomen<br />
om verstoring van deze foerageergebieden door de turbines te vermijden. Veelal wordt<br />
hiervoor een afstand van 200 – 300 meter aangehouden. Uit recent onderzoek (Baptist-lopend<br />
onderzoek) volgt een verstoringsafstand van minder dan 100 meter voor vogels van het<br />
intergetijdengebied van de Oosterschelde.<br />
De langs het Spuikanaal te plaatsen windturbines komen op een afstand van c. 200 meter van<br />
de Oosterschelde. Daar moet echter bij worden aangetekend dat het hier gaat om<br />
intergetijdengebied dat grenst aan de Oesterdam, waar overheen een weg ligt en waar dus al<br />
geregeld sprake is van enige verstoring, alsmede en gebied waar zeeaas wordt gespit.<br />
De afstand van de turbines tot de foerageergebieden kan enige verstoring van de<br />
foerageerfuncties tot gevolg hebben. De mogelijke verstoring wordt echter zo gering geacht dat<br />
het als een niet-significant effect wordt beschouwd.<br />
Ook ten aanzien van rustplaatsen, zoals hoogwatervluchtplaatsen, dient afstand in acht te<br />
worden genomen. Normaal gesproken wordt hier 300 meter aangehouden.<br />
Langs het buitendijks dijktalud van de Oesterdam bevindt zich geregeld een<br />
hoogwatervluchtplaats van Scholekster en kleine aantallen andere steltlopers. Deze bestaande<br />
HVP bevindt zich op circa 200 meter van de bestaande turbines. Het is niet te verwachten dat<br />
de nieuwe, doch grotere turbines, die verder uit elkaar staan, deze situatie significant zal<br />
beïnvloeden. Vanuit het standpunt van een zittende vogel op deze plaats zijn zelfs de meest<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
50
________<br />
grote windturbines niet waarneembaar. De vogels op deze hoogwatervluchtplaats worden<br />
slechts gestoord door bewegingen die in het gras naast de nevenweg plaatsvinden.<br />
In het zuidelijke puntje van de Oosterschelde, direct tegen de schorrand bevinden zich<br />
belangrijke hoogwatervluchtplaatsen van Rotganzen, Bergeenden, diverse zwemeenden,<br />
Tureluurs en kleine aantallen andere steltlopers.<br />
De afstand tot de bestaande en nieuwe turbines bedraagt meer dan 500 meter. Voor extra<br />
verstoring behoeft niet worden gevreesd.<br />
De Krakeenden die foerageren op de Oosterschelde bevinden zich gedurende het hoog water<br />
goeddeels op het Spuikanaal. Daarbij accepteren ze de huidige windturbines. Niet valt in te<br />
zien dat de nieuwe situatie niet zal worden geaccepteerd.<br />
Aanvaringen<br />
Zoals uit de tellingen blijkt, is er sprake van enige getijdentrek tussen de Oosterschelde en het<br />
Markiezaat. Dit lijkt echter geen problemen op te leveren.<br />
De grootste deel van de trekbewegingen vindt noord van de Kreekraksluizen plaats, een kleiner<br />
deel verspreid over het sluizencomplex, alleen niet meer in het uiterst zuidelijk deel. De vogels<br />
vliegen globaal op turbinehoogte in zowel de oude als de nieuwe situatie.<br />
De situatie doet zich alleen voor op het noordelijk deel van de Kreekraksluizen. In de huidige<br />
en A0 situatie staan hier er 21 turbines. In het alternatief 1 en 2 zijn dit er 11, in het alternatief<br />
3 zijn er 9.<br />
Door de toename van de oppervlakte neemt de kans op aanvaringen wel toe, doch er moet van<br />
uit worden gegaan dat de vogels de positie van de (oude en nieuwe) turbines kennen. Gezien<br />
het feit dat het passeren ook nu geen problemen oplevert, kan worden geconcludeerd dat de<br />
theoretische toename van aanvaringskans niet significant is. Daar staat tegenover dat er een<br />
aanzienlijk mindere kans is op barrierewerking.<br />
Barrierewerking<br />
Onduidelijk is of er in de huidige situatie sprake is van barrierewerking ten aanzien van de<br />
getijdentrek. De meeste trekbewegingen vinden plaats noord van het kreekrakcomplex, maar<br />
dit kan evengoed worden veroorzaakt door het complex zelf en alle drukte daar, ten opzichte<br />
van de rust en openheid die noordelijk bestaat.<br />
In de nieuwe situatie zullen er minder turbines zijn en staan de turbines op ongeveer de dubbele<br />
afstand of meer uit elkaar. Daar staat tegenover dat de nieuwe turbines veel massaler en hoger<br />
zijn.<br />
Te verwachten is dat de vogels die dagelijkse trektochten ondernemen deze grotere<br />
tussenafstanden zullen benutten om tussen het minder aantal turbines door te vliegen.<br />
Conclusie<br />
Er valt niet te vrezen voor significante effecten, noch vanwege de verstoring, noch vanwege het<br />
aantal slachtoffers onder de vogels van de intergetijdengebieden.<br />
10.2.2 Zoommeer<br />
Het Zoommeer is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelstellingen<br />
omvatten de viseters Fuut, Aalscholver, Kleine Zilverreiger en Lepelaar, ganzen en<br />
zwemeenden, Meerkoet, steltlopers, Zwartkopmeeuw en Visdief.<br />
Het gebied kwalificeerde zich voor Krakeend, Slobeend, Kluut en Zwartkopmeeuw.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
51
________<br />
Ter discussie staat welke waarden van het Kreekrakgebied betrekking hebben op vogels van<br />
het Zoommeer. De enige vogelsoort waarbij geregeld (dagelijks) uitwisseling plaatsvindt is de<br />
Aalscholver. Daarbij bevinden de meest belangrijke vogelgebieden zich in het noordelijk<br />
gebied van het Zoommeer.<br />
Op het uiteinde van de oostelijke havendam bevindt zich een oeververdediging die als<br />
rustplaats voor Aalscholvers functioneert (max.geteld 23). De planning is een turbine te<br />
plaatsen op circa 100 meter afstand van deze rustplaats.<br />
Dit zou kunnen betekenen dat de rustplaats niet meer zal functioneren, doch waarschijnlijker is<br />
dat de Aalscholvers zich niets van de turbine zullen aantrekken.<br />
In het ergste geval betekent het dat c. 23 Aalscholvers een andere rustplaats moeten kiezen. Er<br />
zijn voldoende <strong>alternatieven</strong> in de directe omgeving. Het gemiddeld maximum voor het<br />
Zoommeer is 468.<br />
Gesteld kan worden dat het verlies van deze rustplaats voor Aalscholvers geen significante<br />
invloed uitoefent op het Zoommeer.<br />
Daarnaast is er de functie van het Kreekrakgebied als overwinteringsgebied voor maximum<br />
geteld 267 Krakeenden. Dit is meer dan het gemiddeld maximum voor het Zoommeer van 248.<br />
In het jaar 2000 is als 1%-norm het aantal van 300 gehanteerd. Meer recent wordt 600<br />
gehanteerd (Delany & Scott 2002). Men kan dus ook niet stellen dat de Kreekrak zich<br />
zelfstandig kwalificeert.<br />
De Kreekrakpopulatie is geen onderdeel van de Zoommeer populatie en vertoont alleen enige<br />
uitwisseling met de Oosterschelde. De populatie van de Kreekrak heeft zich (deels) ontwikkeld<br />
terwijl er al windturbines zijn geplaatst. Zo al er sprake is van enige invloed op de populatie<br />
Krakeenden, dan kan dit niet worden gezien als relevant voor het Zoommeer.<br />
Ook voor andere instandhoudingsdoelstellingen onder de vogels wordt geen effect voorzien.<br />
Conclusie<br />
Er valt niet te vrezen voor significante effecten op de vogelsoorten die behoren tot de<br />
instandhoudingsdoelstellingen van het Zoommeer.<br />
10.2.3 Markiezaat<br />
Het Markiezaat is aangewezen als Natuurmonument en als Vogelrichtlijngebied. Bij het laatste<br />
zijn tal van vogelsoorten betrokken.<br />
De belangrijkste waarden van het Markiezaat bevinden zich op het eiland Steenvliet en in een<br />
brede rand aan de zuidkant en oostkant van het meer.<br />
Tijdens de tellingen is slechts uitwisseling van vogels waargenomen tussen de Oosterschelde<br />
en het Markiezaat. Dit betrof wat getijdentrek.<br />
Er is geen uitwisseling waargenomen tussen vogels van de Kreekrak en het Markiezaat.<br />
De nieuwe windturbines worden op minimaal 350 meter van het Markiezaat geplaatst.<br />
Conclusie<br />
Er behoeft niet te worden gevreesd voor enige significante invloed op de vogels van het<br />
Markiezaat.<br />
10.2.4 Westerschelde<br />
De Westerschelde is (deels) aangewezen als natuurmonument, habitatrichtlijngebied en<br />
vogelrichtlijngebied. De belangrijkste waarden die kunnen worden beïnvloed zijn de trekkende<br />
vogels, met name steltlopers en Grauwe Gans.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
52
________<br />
De afstand van de Westerschelde tot de dichtst bijzijnde windturbines is meer dan een<br />
kilometer. De mogelijke invloed blijft daardoor beperkt tot vogelsoorten die tot in de<br />
Kreekrakpolder trekken. Hiertoe behoren onder meer de Grauwe Ganzen (en andere ganzen).<br />
Tijdens de tellingen zijn ganzen waargenomen in de bouwlandpolders die hun slaapplaatsen<br />
hebben in het Verdronken Land van Saeftinge. De exacte locaties waar deze ganzen foerageren<br />
varieert echter sterk en is afhankelijk van het landbouwkundig gebruik. In principe komt de<br />
gehele Kreekrakpolder in aanmerking als potentieel foerageergebied.<br />
Door de plaatsing van windturbines langs het scheepvaartkanaal en het spuikanaal kan er<br />
sprake zijn van enige verstoring. Gezien echter de kwantiteit van foerageergebied moet deze<br />
mogelijke invloed als minimaal worden gekenmerkt.<br />
De aanvaringskansen worden minimaal geacht. Ganzen kennen de omgeving en zullen<br />
vliegend de turbines mijden.<br />
Ook de barrierewerking wordt minimaal geacht, mede omdat de turbines niet haaks op de<br />
vliegrichtingen staan.<br />
Effecten op het nog aan te wijzen (en te ontwikkelen) gebiedje Bathse schorren zijn moeilijk<br />
aan te geven. Momenteel komen in dit vrij droge gebied enkele weidevogels en struweelvogels<br />
voor. De grote rijkdom aan Blauwborsten van vroeger is er verdwenen. Er komen geen soorten<br />
of habitats voor waarvoor de Westerschelde is aangewezen of aangemeld. Nu er geen<br />
instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied bekend zijn, is er geen prognose te maken.<br />
Conclusie<br />
Geconcludeerd wordt dat, als er al invloed op de Westerschelde optreedt, deze zeker niet<br />
significant zal zijn.<br />
10.3 Verslechterings- en verstoringstoets<br />
Uit de oriëntatiefase blijkt dat significante externe effecten kunnen worden uitgesloten.<br />
Hierdoor kan worden volstaan met een verslechterings- en verstoringstoets en is een<br />
cumulatieve beschouwing niet aan de orde.<br />
10.3.1 Oosterschelde<br />
Uit de oriëntatiefase blijkt kans op de volgende negatieve effecten:<br />
- De nieuwe turbines staan, evenals de oude turbines, eigenlijk te dicht (200 m) bij de<br />
Oosterschelde.<br />
In de huidige situatie blijkt niets van een vogelverstoring. Het is mogelijk dat de grotere<br />
turbines meer verstoring geven dan de oude, maar zeer waarschijnlijk treedt ook hier<br />
gewenning op. Het effect van het verkeer op de Oesterdam, de toegankelijkheid van het gebied<br />
en de pierenspitters maakt het vrijwel onmogelijk een verstorend effect van de turbines te<br />
herkennen.<br />
- Door de plaatsing van grotere turbines, verder uit elkaar is er een grotere, doch nog<br />
steeds zeer kleine, aanvaringskans voor steltlopers in de getijdentrek. Tegelijk is er een<br />
afname van de barrierewerking.<br />
Het effect van aanvaringskansen is ten opzichte van de Natuurbeschermingswet gering. Er<br />
worden geen populaties bedreigd. Daar staat tegenover dat een eventueel momenteel<br />
optredende barrierewerking wordt verminderd.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
53
________<br />
10.3.2 Zoommeer<br />
Uit de oriëntatiefase blijkt kans op de volgende negatieve effect:<br />
- Mogelijk is er een verlies van een rustplaats voor 20 van de 450 Aalscholvers.<br />
Momenteel rusten de Aalscholvers vaak op een oeververdediging nabij de ingang van de<br />
werkhaven. Deze rustplaats zal binnen de verstoringsafstand van de meest noordelijke turbine<br />
komen te liggen. Het is mogelijk dat de rustplaats daardoor minder wordt benut. Het effect is<br />
minimaal omdat er in de omgeving meer (potentiële) rustplaatsen zijn.<br />
Een mogelijk is moeilijk meetbaar omdat er een gecombineerd verstoringseffect is met het<br />
gebruik van de werkhaven en de toegankelijkheid van de havendam.<br />
10.3.3 Markiezaat<br />
Op de instandhoudingsdoelstellingen van het Markiezaat wordt geen enkel effect verwacht.<br />
10.3.4 Westerschelde<br />
Van de vogels die behoren tot het Westerschelde en Saefthinge complex komen slechts enkele<br />
honderden ganzen in het projectgebied voor. Deze vogels hebben de beschikking over enkele<br />
honderden hectares akkerbouwgebied.<br />
Mogelijk dat in incidentele gevallen oogstresten inde omgeving van de nieuwe windturbines<br />
door verstoring onvoldoende door de vogels kunnen worden benut, doch dit is als een zeer<br />
gering effect op te vatten.<br />
Het Batshe Schor staat op de nominatie om als beschermd gebied te worden aangewezen. Het<br />
gebied zal dan dienen als een compensatieopgaaf voor de Westerschelde. Het gebied zal dan<br />
wel als zodanig te moeten worden ingericht. In diverse <strong>alternatieven</strong> is een windturbine<br />
gepland naast dit terrein. Deze kan een verstorende werking hebben op een deel van de<br />
potentiële functies van dit gebied.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
54
________<br />
11 Bathse Schor<br />
De beoordeling van mogelijke effecten op het Bathse Schor is problematisch.<br />
Het gebied maakt geen deel uit van het aangewezen vogelrichtlijngebied en maakt geen deel uit<br />
van het habitatrichtlijngebied zoals aangemeld bij de EU en vervolgens op de communautaire<br />
lijst geplaatst. Het voornemen is geuit dit gebied mede aan te wijzen onder het regiem van<br />
Natura 2000. Wel is het gebied geduid als EHS.<br />
http://zldims.zeeland.nl/geoweb/Map.aspx?Hoofdgroep=Natuurgebiedsplan)<br />
Het gebied is deels heringericht als compensatiegebied voor de tweede verdieping van de<br />
Westerschelde (Werkgroep natuurontwikkeling 2006). Na deze herinrichting, waarbij onder<br />
andere de waterhuishouding is aangepast. Het streefbeeld is als volgt verwoord:<br />
“Het gebied leent zich door de grote verschillen in hoogte voor de ontwikkeling van<br />
verschillende typen natuur. Op het voormalige speciedepot kan een droog Berken-<br />
Zomereikenbos tot ontwikkeling komen. Door aanplant van struweel wordt deze ontwikkeling<br />
versneld en kan binnen tien jaar een jong bos tot ontwikkeling gekomen zijn. De steile wanden<br />
van het depot kunnen dienst doen als broedgebied voor de Oeverzwaluw.<br />
In het centrale deel ontwikkelt zich een gebied met open water in de kreekarmen, omgeven<br />
door brede rietkragen en ruigtes met o.a. Vlier, Braam, Wilg en Meidoorn. Dit gebied is van<br />
groot belang voor moeras- en rietvogels, zoals Blauwe en Bruine Kiekendief, Blauwborst,<br />
Rietzanger, Bosrietzanger en Kleine karekiet.<br />
Aan de oostzijde van het gebied gaat het ruige gedeelte over in een soortenrijk vochtig tot nat<br />
grasland. Dit natte, open grasland is zeer belangrijk voor weidevogels zoals Kemphaan,<br />
Tureluur en Watersnip. In de winter is het gebied belangrijk voor ganzen en zwanen.”<br />
De plaatsing van de meest zuidwestelijke turbine zal invloed uitoefenen op dit gebied. Ter<br />
illustratie is een Google-foto opgenomen met daarin een indicatie van de afstand van 300 meter<br />
die als beinvloedingszone wordt gezien.<br />
Het kan inhouden dat het noordoostelijk deel van het gebied, binnen de 300 meter zone minder<br />
intensief zal worden gebruikt door weidevogels en ganzen.<br />
Dit tast geen instandhoudingsdoelstellingen van de Westerschelde aan.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
55
________<br />
Figuur 17<br />
Googlebeeld van het Bathse Schor met een afstandindicatie van 300 meter van de te plaatsen<br />
windturbine.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
56
________<br />
12 Toetsing Flora- en faunawet<br />
De effecten zullen vooral bestaan uit het aanbrengen van een fundering, fysiek ruimtebeslag en<br />
tijdelijke effecten van de bouwwerkzaamheden en het eventueel vervaardigen van toegangen<br />
tot de bouwlocaties middels (half)verharde wegen en het risico van aanvaringen met vogels en<br />
vleermuizen.<br />
12.1 Fysieke aantasting<br />
Er zijn in het Kreekrakgebied rond de geplande turbines geen gebieden die vanwege de fysieke<br />
aantasting in het kader van de Flora- en faunawet zijn uit te sluiten.<br />
De meeste werkzaamheden zullen plaatsvinden in gebieden waar reeds een infrastructuur ligt<br />
voor de bestaande turbines. Een tiental turbines zullen worden geplaatst in een polder waar<br />
akkerbouw wordt bedreven en waar hooguit tijdelijk enkele algemene dieren voorkomen.<br />
Bij de plaatsing van de turbines moet wel rekening worden gehouden met broedende vogels.<br />
Er moet zorg voor worden gedragen dat de door werkzaamheden geen broedvogels worden<br />
verstoord (algemene zorgplicht).<br />
12.2 Aanvaringsslachtoffers vogels<br />
Het plaatsen van een turbine met een (sterk) verhoogde kans op vogel/vleermuis aanvaringen<br />
wordt in strijd geacht met de flora- en faunawet omdat het doden van dieren dan is te voorzien.<br />
Er zijn geen vogelbewegingen geconstateerd waarbij kan worden gesproken over een sterk<br />
verhoogde kans op aanvaringen. Hierbij is in overweging genomen dat de bestaande turbines<br />
tot nu toe niet tot problemen hebben geleid.<br />
Theoretisch zou er een verhoogde kans zijn vanwege de getijdentrek. Meermalen is<br />
waargenomen dat groepen vogels tussen de turbines door vliegen. Deze lokale vogels kennen<br />
het terrein. Doordat de grotere turbines verder uit elkaar staan, wordt het voor deze vogels<br />
gemakkelijker er tussen door te vliegen.<br />
Op het smalle deel van Zuid-Beveland vinden geen opmerkelijke vogelbewegingen oost-west<br />
plaats. Het gehele gebied wordt bestreken door seizoentrek. Er is geen sprake van stuwzones.<br />
Wel wordt het kanaal als geleidingszone gebruikt.<br />
Enige vogelslachtoffers zijn nimmer uit te sluiten. Een schatting van het aantal wordt gebaseerd<br />
op de getallen uit Musters et al. (1991). Zij prognosticeerden 0,35 – 7,25 slachtoffers per<br />
turbine per jaar.<br />
Hierna is in een tabel het aantal vogelslachtoffers globaal geprognosticeerd voor de<br />
verschillende <strong>alternatieven</strong>.<br />
diameter aantal reductie aantal aantal<br />
huidig 41 26 1 9 189<br />
A0 54 26 1 16 331<br />
Alt 1 90 29 0.6 30 615<br />
Alt2 80 31 0.6 25 519<br />
Alt2A 70 28 0.6 17 359<br />
Alt3 120 24 0.5 36 754<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
57
________<br />
Het is niet mogelijk specifiek aan te geven welke soorten vogels slachtoffer zullen worden. In<br />
het algemeen zullen dit de vogelsoorten zijn die in een breedfronttrek passeren (Bijv.<br />
spreeuwen, lijsters, vinken) , de regelmatig rondzwermende vogels (m.n. meeuwen), enkele<br />
lokale vogels (bijv. Krakeend) en een enkele steltloper die tussen de Oosterschelde en het<br />
Markiezaat trekt (bijv. Bonte Strandloper, Zilverplevier).<br />
12.3 Aanvaringsslachtoffers vleermuizen<br />
Er zijn in het betrokken gebied veel vleermuizen aangetroffen van zes verschillende soorten.<br />
Voor een groot deel van deze soorten bestaat er geen extra risico van aanvaringen omdat ze<br />
foerageren laag boven het water, langs de bosranden en laag of in het verlichte gedeelte waar<br />
de scheepvaartactiviteiten plaatsvinden.<br />
Er komen Rosse Vleermuizen voor, de enige soort die ook op turbinehoogte trekt tussen<br />
slaapplaats en foerageergebied en ook op turbinehoogte foerageert (Limpens et al. 1997).<br />
Het foeragerend voorkomen is uitsluitend geconstateerd in het verlichte deel rond de sluizen<br />
zelf. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat de Rosse Vleermuizen dit foerageergebied onder<br />
turbinehoogte benaderen. Het foerageergebied, het verlichte deel, ligt ook laag. De lampen<br />
staan nu op turbinehoogte. Bij grotere turbines dus onder turbinehoogte. Bovendien is slechts<br />
de toegang tot het sluizencomplex geconstateerd op de plaatsen waar de gebouwen staan. Daar<br />
komen geen windturbines. Als zodanig is de kans nul dat Rosse Vleermuizen door<br />
turbinebladen zullen worden geraakt.<br />
Ook in de huidige situatie is er een theoretische aanvaringskans met de bestaande 26 turbines.<br />
Er zijn nimmer dode vleermuizen aangetroffen; het aantal vogelslachtoffers is zeer gering.<br />
Het blijft mogelijk dat er ooit een Rosse Vleermuis komt die van dit patroon afwijkt, wel de<br />
turbinebladen zal kruisen en dan een kans heeft om door een blad te worden geraakt. De kans<br />
op aanvaring kan dus niet op nul worden gesteld, maar is wel heel gering.<br />
Zowel in 2006 als in 2007 zijn niet meer dan twee Rosse Vleermuizen tegelijk geconstateerd.<br />
Deze zijn afkomstig uit een populatie van meer dan 200 exemplaren, minder dan 1% van de<br />
populatie.<br />
De Kreekrak is geen gebied waarvan verwacht kan worden dat er gestuwde seizoenstrek,<br />
bijvoorbeeld van Ruige Dwergvleermuis zal plaatsvinden. Breedfronttrek vindt overal plaats.<br />
Als zodanig onderscheidt deze locatie zich niet van andere.<br />
De vervanging van windturbines in de omgeving van het sluizencomplex van de Kreekrak<br />
brengt een naar nul naderend risico met zich voor de Rosse Vleermuizen en kan niet worden<br />
beschouwd als een voorwaardelijke opzet in het kader van de Flora- en faunawet.<br />
Wel kunnen er door de gewijzigde opstelling veranderingen voordoen in de geschiktheid van<br />
de foerageergebieden door veranderde geluidsinvloeden, verstoring of elektronische signalen.<br />
In dezelfde omgeving verbetert het habitat doordat de oude windturbines worden verwijderd,<br />
waardoor altijd voldoende habitat van dezelfde kwaliteit aanwezig blijft. Het effect zal daarom<br />
nihil tot heel gering zijn.<br />
12.4 Conclusie Flora- en faunawet<br />
Op de bouwplaatsen zelf is geen beperking. Er geldt wel de algemene zorgplicht. De<br />
werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van de vogels plaats te vinden, dan wel dienen<br />
er maatregelen te worden genomen om het broeden tijdelijk te voorkomen.<br />
Er is geen disproportioneel gevaar voor aanvaringen met vogels.<br />
Ook ten aanzien van het risico voor de Rosse Vleermuizen is geen sprake van voorwaardelijke<br />
opzet in het kader van de Flora- en faunawet.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
58
________<br />
Wel kunnen er door de gewijzigde opstelling veranderingen voordoen in de geschiktheid van<br />
de foerageergebieden door veranderde geluidsinvloeden, verstoring of elektronische signalen.<br />
In dezelfde omgeving verbetert het habitat doordat de oude windturbines worden verwijderd,<br />
waardoor altijd voldoende habitat van dezelfde kwaliteit aanwezig blijft. Het effect zal daarom<br />
nihil, heel gering of positief zijn.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
59
________<br />
13 Effect in en op Kreekrakgebied<br />
Zoals uit de tellingen blijkt heeft het Kreekrakgebied een eigen natuurwaarde voor vogels, los<br />
van die van de omringende wateren.<br />
De belangrijkste natuurwaarden omvatten de broedgevallen van de Geoorde Futen en eenden<br />
en de overwinteringsfunctie voor Krakeenden en Kuifeenden.<br />
Los van voorstaande soorten moet het geheel worden bezien tegen de achtergrond van een<br />
redelijk grote soortendiversiteit.<br />
Voorts valt op dat er tal van orchideeën groeien, in sommige delen een rijke amfibieënfauna<br />
voorkomt en er veel zoogdieren in het gebied leven.<br />
Voor zover kan worden nagegaan heeft het Kreekrakgebied sec geen enkele status op het<br />
gebied van de natuurbescherming. Het valt niet eens onder de EHS.<br />
De verwachting is dat de vervanging van de windturbines geen wezenlijke verandering in deze<br />
situatie te weeg brengt.<br />
Tijdens alle tellingen is er extra, doch visueel, aandacht besteed aan indicaties voor verstoring<br />
van de huidige turbines. Hiervoor is geen enkele aanwijzing gevonden. De dichtheid aan<br />
(broed)vogels midden tussen de turbines was even hoog als vlak bij de turbines. De dichtheid<br />
aan vogels in het noordelijk deel van het Spuikanaal, waar de turbines staan, is zelfs aanzienlijk<br />
hoger dan in het zuidelijk deel zonder turbines. De oorzaak moet meer worden gezocht in<br />
verschillen in het kanaal dan in de mate van verstoring.<br />
Het gebied is te divers om wetenschappelijk verantwoord onderzoek te doen naar het eventueel<br />
voorkomen van verstoringsafstanden.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
60
________<br />
14 Conclusies<br />
Per omringend gebied is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt. Bezien<br />
wordt welk deel van de vogelstand eventueel connecties vertoont met de vogelstand van het<br />
bekken en welke effecten daaruit kunnen voorkomen.<br />
De contacten met de Oosterschelde blijken het meest intensief. De nieuwe turbines komen op<br />
dezelfde afstand van foerageergebieden en hoogwatervluchtplaatsen als de huidige en eigenlijk<br />
iets te dicht bij, namelijk 200 meter in plaats van de veilige 300 meter. Aangezien het hier niet<br />
handelt om een nieuw vestiging van windturbines wordt verwacht dat dit ten opzichte van de<br />
bestaande toestand geen effect zal hebben.<br />
Theoretisch neemt de aanvaringskans voor vogels die vanuit de Oosterschelde naar het<br />
Markiezaat vliegen toe. Voor dezelfde groep vogels neemt de barrierewerking af doordat de<br />
nieuwe turbines veel verder uit elkaar staan. Omdat reeds bekend is dat deze aanvaringskans<br />
zeer laag is, betekent dit zeker geen significante toename en wordt het totale effect op 0<br />
gesteld.<br />
Ten aanzien van het Zoommeer blijkt dat een gering deel van de Aalscholvers, circa 20 van de<br />
450, mogelijk een rustplaats zullen verliezen. Er zijn voldoende alternatieve plaatsen<br />
voorhanden. Zelfs als dit fenomeen zich zal voordoen is er slechts sprake van een<br />
verwaarloosbaar effect en zeker geen significant effect.<br />
Zowel het Zoommeer als het Kreekrakcomplex kennen een aanzienlijke populatie<br />
overwinterende Krakeenden. Het is echter niet zo dat de Krakeenden van de Kreekrak<br />
onderdeel zijn van de Zoommeer populatie. De populatie Krakeenden op de Kreekrak heeft<br />
zich ontwikkeld in de periode dat de huidige turbines reeds waren geplaatst. Er is geen<br />
verandering te verwachten.<br />
Met het Markiezaat is, behalve de reeds eerder genoemde getijdentrek naar en van de<br />
Oosterschelde, geen uitwisseling van vogels geconstateerd. De turbines worden op 350 meter<br />
van de grens van het Markiezaat geplaatst. Deze afstand wordt voldoende geacht om geen<br />
effect te veroorzaken.<br />
De landbouwgebieden zuidelijk langs het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal vormen mede<br />
een foerageergebied voor ganzen die onder de instandhoudingsdoelstellingen van de<br />
Westerschelde vallen. Er is echter zo veel ruimte dat niet voor een significant effect behoeft te<br />
worden gevreesd.<br />
Ten aanzien van de Flora- en faunawet blijkt bij alle <strong>alternatieven</strong> een toename van de<br />
algemene kans op vogelslachtoffers. Het aantal van maximaal 750 vogels per jaar (worst case)<br />
is nog altijd laag en populatiedynamisch van geen betekenis.<br />
Extra onderzoek is verricht naar de Rosse Vleermuis die in zeer gering aantal in het gebied<br />
voorkomt. Deze noch de andere vijf voorkomende soorten vleermuizen lopen een vergroot<br />
risico voor aanvaringen.<br />
Het Kreekrakgebied zelf kent een aanzienlijke ornithologische waarde, doch ontbeert een<br />
beschermde status. De vervanging van turbines zal geen significante invloed hebben op de<br />
vogelstand.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
61
________<br />
15 Literatuur<br />
Bach L., K. Handke & F. Sinning 1999. Einfluss von windenergieanlagen auf die<br />
Verteilung von Brut- und Rastvogeln in Nordwest-Deutschland - Erste Auswertung<br />
verschiedener Untersuchungen. In: Bremer Beitrage fur Naturkunde und Naturschutz, Band<br />
4 Themenheft "Vogel und Windkraft", pp. 107-121. BUND, Bremen.<br />
Baptist H.J.M., 2004. Prognose cumulatieve vogelslachtoffers na vervanging windturbines in<br />
de Oosterscheldemonding. Rapport 2004/3, Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist, Kruisland.<br />
Baptist H.J.M., 2007. Onderzoek naar het voorkomen van de Rosse Vleermuis op Kreekrak.<br />
Rapport 2007/10, Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist, Kruisland.<br />
Barrios L. 1995. Effects of wind turbine pover plants en the avifauna in the Campo de<br />
Gibraltar region. Summary of the final report. R. Marti (ed). Sociedad Espanola de<br />
Ornitologia (SEO/BirdLife), Madrid.<br />
Bergen F., 2001. Untersuchungen zum Einfluss der Errichtung und des Betriebs von<br />
VVindenergieanlagen auf Vogel im Binnenland. Dissertation. Ruhr Universit~t Bochum.<br />
Clemens T. & C. Lammen 1995. Windkraftanlagen und Rastplatze von Kustenvogel in<br />
ein Nutzungskonflikt. SeevOgel Zeitschrift Verein Jordsand, Hamburg: 34-38.<br />
Delaney S. & Scott D., 2002. Waterbird Population Estimates, Third edition. Wetlands<br />
International Global Series No. 12. Wageningen.<br />
DG Milieu van de Europese Commissie, 2000. Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De<br />
bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). Verkrijgbaar via<br />
internet: http://europa.eu.int/comm/environment/nature/art6_nl.pdf<br />
Durville A.J. 2004. Passende beoordeling. Milieu & Recht, jaargang 31, nummer 2.<br />
Everaert J., I. Devos & E. Kuiken 2002. Windturbines en vogels in Vlaanderen.<br />
Voorlopige onderzoeksresultaten en buitenlandse bevindingen. Instituut voor Natuurbehoud,<br />
Brussel.<br />
Gerjets D., 1999. Annäherung wiesenbrutender Vögels an Windkraftanlagen. Ergbnisse einer<br />
Brutvogeluntersuchung in Nahbereich des <strong>Windpark</strong>s Drochtersee. Bremer Beitrage für<br />
Naturkunde und Naturschutz Band 4: 49-52.<br />
Kaatz J., 2001. Zum Empfindlichkeit von singvögeln und Weissstorch gegenuber<br />
Windkraftanlagen. Vortag auf der Fachtagung "Windenergie und Vogel - Ausmass und<br />
Bewaltigungen eines Konfliktes" am 29/30-11-2001 in Berlin.<br />
Koolstra B.J.H. & Cappelle H.M.P.M., 2002. <strong>Windpark</strong> Delfzijl-Zuid. Effectenstudie in het<br />
kader van de Flora- en faunawet. Alterrarapport 515b. Wageningen.<br />
Kruckenberg H. & J. Jaene, 1999. Zum Einfluss eines <strong>Windpark</strong>s auf die Verteilung<br />
weidender Blässgänse im Rheinland (Landkreis Leer, Niedersachsen). Natur und Landschaft<br />
74:420-424.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
62
________<br />
Lekuona J. Ma 2001. Uso del espacio por la avifauna y control de la mortalidad de aves y<br />
murciélagos en los parques eolicos de navarra durante un ciclo annual direccion General de<br />
Medio Ambiente. Departamento de medio Ambiente, Ordenacion del Territorio y Viviends,<br />
Gobierno de Navarra.<br />
Limpens H., Mostert K. & Bongers W. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen.<br />
KNNV-Uitgeverij, Utrecht.<br />
Lowther S., 1996. Impacts, mitigation and monitoring: a summary of current<br />
knowledge. in proceedings of the Birds and Windturbines: can they co-exist? Seminar,<br />
Institute of Terrestrial Ecology, Huntingdon, Cambs.<br />
Mameren B.A. van & Voet P.C.W. 2001. Projectnota/<strong>MER</strong> Interprovinciaal Project<br />
<strong>Windpark</strong> Afsluitdijk (IPWA). Rapport Royal Haskoning<br />
Musters C.J.M. , van Zuylen G.J.C. & ter Keurs W., 1991. Vogels en windmolens bij de<br />
Kreekraksluizen. Rapport Milieubiologie R.U.Leiden.<br />
Petersen B.S. & H. Nohr, 1989. Konsekvenser for fuglelivet ved etableringen af mindre<br />
vindmoller. Rapport. Ornis Consult, Kopenhagen.<br />
Reichenbach M., K.-M. Exo, C. Ketzenberg & M. Castor, 2000. Einfluss von<br />
Windkraftan-lagen auf Brutvögel - Sanfte Energie im Konflikt mit dem Naturschutz.<br />
Teilprojekt Brutvögel. Unveröffentlichtes Gutachten im Auftrag der Stiftung fur Bildung<br />
und Behindertenfórderung GmbH<br />
Roomen M.W.J. van, Boela A., Weide M.J.T. van der, Winden E.A.J. van, & Zoetebier D.<br />
2000. Belangrijke vogelgebieden in Nederland, 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01.<br />
SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.<br />
Sinning F., 1999. Ergebnisse von Brut- und Rastvogeluntersuchungen im Bereich des Jade-<br />
<strong>Windpark</strong>s und DEWI-Testfeldes in Wiihelmshaven. Bremer Beitrage fur Naturkunde und<br />
Naturschutz, Bd. 4: 61-70.<br />
Tucker V.A. 1996. A mathematical model of bird collisions with wind turbine rotors. Journal<br />
of solar energy engineering, vol. 118: 253-262.<br />
Tucker V.A. 1996. Using a collision model to design safer wind turbine rotors for birds.<br />
Journal of solar energy engineering, vol. 118: 263-269.<br />
Werkgroep Natuurontwikkeling 2006. Natuurontwikkeling Bathse schor en kreek.<br />
Rapportnummer: WNO04/50. provincie Zeeland, Middelburg.<br />
http://provincie.zeeland.nl/zeesterdoc/ZBI-O/ZEE/ZEE0/6007/600770_1.pdf?lng=nl<br />
Winkelman, J.E. 1989. Vogels en het windpark nabij Urk (NOP): aanvaringsslachtoffers<br />
en verstoring van pleisterende eenden, ganzen en zwanen. RIN-rapport 89/15.<br />
Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem.<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
63
________<br />
Winkelman J.E., 1992a. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) op<br />
vogels, 1: aanvaringsslachtoffers. RIN-rapport 92/2. Instituut voor Bos- en<br />
Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem.<br />
Winkelman J.E., 1992b. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.)<br />
op vogels, 2: nachtelijke aanvaringskansen. RIN-rap-port 92/3. Instituut voor Bos- en<br />
Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem.<br />
Winkelman J.E., 1992c. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierurn (Fr.) op<br />
vogels, 3: aanvlieggedrag overdag. RIN-rapport 92/4. Instituut voor Bosen<br />
Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem.<br />
Winkelman J.E., 1992d. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) op<br />
vogels, 4: verstoringsonderzoek. RIN-rapport 92/5. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek<br />
(IBN-DLO), Arnhem<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
64
________<br />
Bijlage 1<br />
Korte verslagen van veldbezoeken<br />
Oosterschelde west<br />
Oosterschelde schor<br />
Surfplas<br />
Spuikom<br />
Telling 060108<br />
1 2 3 4 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot<br />
0<br />
Dodaars 6 2 26 6 4 14 58<br />
Fuut<br />
Geoorde Fuut<br />
1 1 2<br />
Aalscholver 7 22 1 2 32<br />
Blauwe Reiger 2 2 1 5<br />
Knobbelzwaan 1 2 3<br />
Rietgans 500 500<br />
Kolgans 10 10<br />
Grauwe Gans 2 800 15 817<br />
Soepgans 12 12<br />
Canadese Gans 18 18<br />
Rotgans 101 58 159<br />
Nijlgans 0<br />
Bergeend 430 2 432<br />
Smient 10 42 3 55<br />
Krakeend 15 18 4 10 26 27 55 1 38 194<br />
Wintertaling 2 1 3<br />
Wilde Eend 2 4 23 104 6 46 200 124 94 603<br />
Pijlstaart 20 3 23<br />
Slobeend 106 11 117<br />
Tafeleend 2 4 1 1 2 5 15<br />
Kuifeend 60 50 134 188 21 17 80 56 138 744<br />
Toppereend 0<br />
Brilduiker 10 9 3 1 2 25<br />
Nonnetje 0<br />
Middelste Zaagbek 1 1 2 4<br />
Bruine Kiekendief 1 1<br />
Kokmeeuw 7 7<br />
Buizerd 1 1 1 3<br />
Slechtvalk 0<br />
Waterhoen 1 1<br />
Meerkoet 22 14 22 7 40 14 31 150<br />
Scholekster 0<br />
Zilverplevier 0<br />
Kievit 56 56<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Haven noord<br />
Kanaal noord<br />
Kanaal midden<br />
Kanaal zuid<br />
Polder oost<br />
Kanaal zuid-zuid<br />
Spuikanaal zuid zuid<br />
Spuikanaal midden<br />
Polder west<br />
Spuikanaal bruggen<br />
Spuikanaal noord<br />
Plasjes Sluis west<br />
65
________<br />
Bonte Strandloper 0<br />
Grutto 0<br />
Wulp 0<br />
Tureluur 0<br />
Steenloper 0<br />
Zwartkopmeeuw 0<br />
Kokmeeuw 0<br />
Stormmeeuw 15 16 31<br />
Kleine mantelmeeuw 0<br />
Zilvermeeuw 2 40 42<br />
Grote Mantelmeeuw 1 1<br />
Oosterschelde west<br />
Oosterschelde schor<br />
Surfplas<br />
Spuikom<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Haven noord<br />
Kanaal noord<br />
Kanaal midden<br />
telling 060211<br />
1 2 3 4 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot<br />
Dodaars 2 4 12 2 1 1 1 16<br />
0<br />
39<br />
Fuut 1 4 1 1 7<br />
Geoorde Fuut 0<br />
Aalscholver 15 1 3 19<br />
Blauwe Reiger 2 2<br />
Knobbelzwaan 1 1<br />
Rietgans 0<br />
Kolgans 0<br />
Grauwe Gans 2 72 9 9 92<br />
Soepgans 0<br />
Canadese Gans 2 2<br />
Rotgans 310 310<br />
Nijlgans 2 2<br />
Bergeend 61 5 66<br />
Smient 4 110 114<br />
Krakeend 120 4 24 74 4 41 267<br />
Wintertaling 22 22<br />
Wilde Eend 40 30 78 2 54 18 41 2 159 31 455<br />
Pijlstaart 36 1 19 56<br />
Slobeend 0<br />
Tafeleend 28 14 42<br />
Kuifeend 54 18 92 84 177 50 31 303 1 688 4 1502<br />
Toppereend 5 5<br />
Brilduiker 16 4 1 12 17 50<br />
Nonnetje 2 2 5 9<br />
Plasje<br />
Kanaal zuid<br />
Polder oost<br />
Kanaal zuid-zuid<br />
Spuikanaal zuid zuid<br />
Spuikanaal midden<br />
Polder west<br />
Spuikanaal bruggen<br />
66<br />
Spuikanaal noord
________<br />
Middelste Zaagbek 1 2 2 5<br />
Bruine Kiekendief 0<br />
Kokmeeuw 0<br />
Buizerd 1 1 2<br />
Slechtvalk 1 1<br />
Waterhoen 0<br />
Meerkoet 38 20 10 5 8 26 31 27 6 171<br />
Scholekster 45 1 1 47<br />
Zilverplevier 0<br />
Kievit 0<br />
Bonte Strandloper 300 300<br />
Grutto 0<br />
Wulp 10 12 22<br />
Tureluur 380 380<br />
Steenloper 0<br />
Zwartkopmeeuw 0<br />
Kokmeeuw 2 4 6<br />
Stormmeeuw 24 2 6 2 34<br />
Kleine mantelmeeuw 0<br />
Zilvermeeuw 58 9 67<br />
Grote Mantelmeeuw 0<br />
Oosterschelde west<br />
Oosterschelde schor<br />
Surfplas<br />
Spuikom<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Haven noord<br />
Kanaal noord<br />
Kanaal midden<br />
telling 060311<br />
1 2 3 4 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot<br />
Dodaars 3 10 2 3 3<br />
0<br />
21<br />
Fuut 2 3 1 6<br />
Geoorde Fuut 0<br />
Aalscholver 21 2 23<br />
Blauwe Reiger 2 2<br />
Knobbelzwaan 2 2<br />
Rietgans 0<br />
Kolgans 0<br />
Grauwe Gans 1 2 174 6 2 185<br />
Soepgans 5 5<br />
Canadese Gans 2 2 4<br />
Rotgans 8 90 98<br />
Nijlgans 0<br />
Bergeend 56 1 2 3 1 63<br />
Kanaal zuid<br />
Polder oost<br />
Kanaal zuid-zuid<br />
Spuikanaal zuid zuid<br />
Spuikanaal midden<br />
Polder west<br />
Spuikanaal bruggen<br />
Spuikanaal noord<br />
Plasjes Sluis west<br />
67
________<br />
Smient 2 4 26 32<br />
Krakeend 6 3 34 4 54 72 11 44 228<br />
Wintertaling 4 4<br />
Wilde Eend 2 40 2 5 2 2 20 15 24 112<br />
Pijlstaart 11 2 13<br />
Slobeend 4 21 25<br />
Tafeleend 16 2 2 6 58 84<br />
Kuifeend 36 40 32 207 77 46 675 115 6 1234<br />
Toppereend 0<br />
Brilduiker 9 5 1 1 4 20<br />
Nonnetje 1 1<br />
Middelste Zaagbek 1 1 2<br />
Bruine Kiekendief 0<br />
Kokmeeuw 0<br />
Buizerd 2 2<br />
Slechtvalk 0<br />
Waterhoen 1 1<br />
Meerkoet 4 8 4 27 7 6 2 15 10 36 2 121<br />
Scholekster 450 2 452<br />
Zilverplevier 0<br />
Kievit 54 54<br />
Bonte Strandloper 2 8 140 150<br />
Grutto 10 10<br />
Wulp 5 5<br />
Tureluur 22 22<br />
Steenloper 1 1<br />
Zwartkopmeeuw 0<br />
Kokmeeuw 8 2 10<br />
Stormmeeuw 20 20<br />
Kleine mantelmeeuw 0<br />
Zilvermeeuw 2 5 1 8<br />
Grote Mantelmeeuw 0<br />
Oosterschelde west<br />
Oosterschelde schor<br />
Surfplas<br />
Spuikom<br />
telling 060417<br />
NL-naam 1 2 3 4 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot<br />
0<br />
Dodaars 4 4<br />
Fuut 2 2 2 3 2 11<br />
Geoorde Fuut 2 2<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
Haven noord<br />
Kanaal noord<br />
Kanaal midden<br />
Kanaal zuid<br />
Polder oost<br />
Kanaal zuid-zuid<br />
Spuikanaal zuid zuid<br />
Spuikanaal midden<br />
Polder west<br />
Spuikanaal bruggen<br />
Spuikanaal noord<br />
Plasjes Sluis west<br />
68
________<br />
Aalscholver 1 4 2 1 8<br />
Blauwe Reiger 1 1 2<br />
Knobbelzwaan 2 2 1 5<br />
Rietgans 0<br />
Kolgans 0<br />
Grauwe Gans 2 2 2 2 1 4 7 20<br />
Soepgans 0<br />
Canadese Gans 2 2 4<br />
Rotgans 310 310<br />
Nijlgans 2 2 4<br />
Bergeend 56 2 8 6 3 2 4 12 93<br />
Smient 0<br />
Krakeend 36 8 6 34 8 48 20 3 22 2 2 22 6 217<br />
Wintertaling 0<br />
Wilde Eend 4 6 24 8 3 1 9 5 6 7 2 28 2 105<br />
Pijlstaart 1 1<br />
Slobeend 2 2 2 6 2 14<br />
Tafeleend 0<br />
Kuifeend 46 27 52 139 28 4 21 28 65 16 426<br />
Toppereend 0<br />
Brilduiker 1 1 2<br />
Nonnetje 0<br />
Middelste Zaagbek 0<br />
Bruine Kiekendief 1 1 1 3<br />
Kokmeeuw 0<br />
Buizerd 0<br />
Slechtvalk 0<br />
Waterhoen 3 3<br />
Meerkoet 12 6 23 9 6 9 3 10 6 23 8 115<br />
Scholekster 20 16 5 2 2 45<br />
Zilverplevier 4 4<br />
Kievit 0<br />
Bonte Strandloper 0<br />
Grutto 0<br />
Wulp 4 4 8<br />
Tureluur 25 116 2 143<br />
Steenloper 0<br />
Zwartkopmeeuw 2 1 3<br />
Kokmeeuw 25 2 15 1 43<br />
Stormmeeuw 0<br />
Kleine mantelmeeuw 1 1<br />
Zilvermeeuw 1 1 2<br />
Grote Mantelmeeuw 0<br />
_________________________________________________________<br />
Natuureffect windturbines Kreekrak<br />
69