27.09.2013 Views

A3. De bodemstructuur - Prosensols

A3. De bodemstructuur - Prosensols

A3. De bodemstructuur - Prosensols

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Binnenin de aggregaten bevinden zich kleine<br />

leemtes (”microporiën”) van enkele micrometers<br />

groot en die resulteren uit de ordening van de<br />

vaste bodemdeeltjes. Het volume die de microporiën<br />

innemen hangt af van de bodemtextuur:<br />

kleibodems bevatten bvb. een groter volume aan<br />

microporiën dan zandbodems.<br />

Tussen de aggregaten bestaan holtes van verschillende<br />

grootte (“macroporiën”, van minder dan<br />

een mm tot enkele cm). Aangezien zandkorrels<br />

groter zijn, bezitten zandbodems gemiddeld een<br />

groter volume aan macroporiën dan kleibodems.<br />

Macroporiën zijn eveneens het resultaat van biologische<br />

activiteit (“bioporiën”: graafgangen van<br />

wormen en oude wortelgangen) en van grondbewerkingen.<br />

<strong>De</strong> microporiën bepalen o.a. de hoeveelheid water<br />

die door de bodem kan vastgehouden worden.<br />

Daartegenover staan macroporiën, en meer bepaald<br />

de verbindingen tussen hen, in voor de drainage<br />

van water en voor de uitwisseling van lucht<br />

tussen het oppervlak, de bovenste bodemlaag en<br />

de ondergrond.<br />

Het bodemvolume van de macro- en microporiën,<br />

naargelang de textuur (Verheye en Ameryckx, 2007).<br />

Aggregaatvorming<br />

<strong>De</strong> factoren die structuurvorming en structuurstabiliteit<br />

bevorderen zijn een evenwichtig gehalte<br />

aan klei en humus, de aanwezigheid van calcium,<br />

de aanbreng van vers organisch materiaal en de<br />

aanwezigheid van regenwormen (en dan vooral de<br />

pendelaars) die een essentiële functie bezitten in het<br />

vormen van het klei/humus-complex. Afscheidingen<br />

van bacteriën en het wortelgestel, zwamdraden, en<br />

haarwortels van planten bevorderen ook de vorming<br />

en de stabiliteit van de bodemaggregaten.<br />

Ongunstige factoren zijn bodemverdichting, te intensieve<br />

bodembewerking, en de afbraak van de aggregaten<br />

door verslemping van het bodemoppervlak<br />

door de inslag van regendruppels, alsook de afwezigheid<br />

van de bevorderende factoren zoals organisch<br />

materiaal.<br />

<strong>De</strong> mate van cohesie binnenin de bodemklonters, het<br />

samenhangen van de klonters binnenin de aggregaten<br />

en de onderlinge ordening van de aggregaten<br />

bepalen de intensiteit van aggregaatvorming en de<br />

<strong>bodemstructuur</strong>.<br />

Structuurtype<br />

<strong>De</strong> structuur wordt beschreven op basis van de<br />

graad van ontwikkeling van de aggregaten (en hun<br />

kwaliteit), hun vorm en hun grootte.<br />

<strong>De</strong> bodem kan weinig of in tegendeel sterk gestructureerd<br />

zijn. Hoe meer de bodem bestaat uit goed<br />

herkenbare en bestendige aggregaten, hoe meer<br />

de bodem gestructureerd is. Naargelang de graad<br />

van de ontwikkeling van structuur kan men “geen”,<br />

“zwak”, “matig” of “sterk” onderscheiden.<br />

Een bodem, soms beschreven als “zonder structuur/<br />

structuurloos”, is “massief” wanneer de grond een<br />

vaste massa lijkt (continu, zonder zichtbare afzonderlijke<br />

kluiten) of is in tegendeel “loskorrelig“ wanneer<br />

de bodemdeeltjes geen neiging hebben om zich<br />

met elkaar te binden (bijvoorbeeld, droog zuiver zand<br />

die tussen de vingers vloeit).<br />

Wanneer men uit een goed gestructureerde bodem<br />

wat grond losmaakt, bestaat het vooral uit niet gebroken<br />

volledige aggregaten en weinig uit niet verbonden<br />

deeltjes. Het betreft een stevige en duurzame<br />

vorm van kluitvorming. Een bodem met eerder fijne<br />

en weinig aaneengehechte kluitjes is minder gestructureerd.<br />

Aggregaatvorm<br />

Naargelang de vorm van de aggregaten kan men 4<br />

hoofdtypes onderscheiden (zonder te vergeten dat<br />

op het terrein vaak tussenvormen gevonden worden).<br />

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen<br />

een structuur die sferisch of korrelig is (de aggregaten<br />

zijn nagenoeg bolvormig of “afgerond”),<br />

blokkig (de aggregaten zijn veelvlakkig met min<br />

of meer scherpe ribben en hoeken), prismatisch<br />

(de aggregaten zijn van elkaar gescheiden door<br />

smalle spleetjes), en plaatvormig (de aggregaten<br />

zijn opeengestapelde en vaak overlappende fijne<br />

plaatjes).<br />

Terwijl de beweging van water in een bodem met<br />

een korrelige structuur goed mogelijk is, is deze<br />

gering in een blokkige structuur en een prismastructuur,<br />

en moeilijk in een bodem(-horizont) met<br />

plaatstructuur.<br />

Men kan stellen dat in de eerste 10 cm van het<br />

bodemprofiel 50% van de aggregaten een kruimelige<br />

vorm moet bezitten, 30% een tussenvorm<br />

“korrelig-blokkig” en 20% een blokkige vorm. In<br />

de laag 10-20 cm is het best dat ten minste 25%<br />

gestructureerd is onder de kruimelige en “afgerond-blokkige”<br />

vorm. Verder, tot een diepte van<br />

50 cm zou 25% van de kluiten een kruimelige of<br />

“korrelig-blokkige” vorm moeten bezitten. (Bron :<br />

Louis Bolk Instituut)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!