Jonge wolven II: Are the kids alright? De jeugd van ... - DWB.be
Jonge wolven II: Are the kids alright? De jeugd van ... - DWB.be
Jonge wolven II: Are the kids alright? De jeugd van ... - DWB.be
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
BOEKEN<br />
Hans Bogaert, Willem Bongers & Hans <strong>De</strong>meyer<br />
<strong>Jonge</strong> <strong>wolven</strong> <strong>II</strong>: <strong>Are</strong> <strong>the</strong> <strong>kids</strong> <strong>alright</strong>?<br />
<strong>De</strong> <strong>jeugd</strong> <strong>van</strong> tegenwoordig in Wij en <strong>De</strong> stolp<br />
Beste Wolven,<br />
‘WAARSCHUWING: EXPLICIETE ROMAN’ staat er te lezen op de cover <strong>van</strong><br />
Elvis Peeters’ roman Wij (2009), naar verluidt op vraag <strong>van</strong> de auteur<br />
zelf. Het verhaal biedt een podium aan een wreed spel: acht jonge vrienden<br />
brengen een deel <strong>van</strong> hun <strong>jeugd</strong> met elkaar door en gaan zich te<br />
buiten aan seksuele en pijnlijke experimenten. Ze prostitueren zichzelf en<br />
anderen, lokken een zwaar verkeersongeval uit, molesteren een schoothondje<br />
en <strong>be</strong>werken het meisje dat zwanger is geraakt met een honkbalknuppel<br />
in een poging haar ongeboren kind te aborteren. Dat lukt: ze<br />
heeft een miskraam, waarna wordt gefilmd hoe een <strong>van</strong> de jongens haar<br />
in die toestand neukt. Hoewel het boek bulkt <strong>van</strong> normloosheid, verminking<br />
en vernedering, is het te gemakkelijk om te <strong>be</strong>weren dat Peeters<br />
louter wil provoceren.<br />
<strong>De</strong> jongeren gebruiken hun lichamen als pionnen in een ethisch spel,<br />
dat zijn spanning ontleent aan de evenwichtsoefening tussen het kundig<br />
aftasten <strong>van</strong> de grenzen en het on<strong>be</strong>heersbare toeval. Ze spelen in op<br />
kansen of creëren een ontregelde situatie, waarbij ze de grensoverschrijding<br />
niet altijd zelf in de hand heb<strong>be</strong>n, maar die laten afhangen <strong>van</strong> anderen.<br />
<strong>De</strong> jongeren bieden hun slachtoffers immers een mogelijkheid: de<br />
chauffeurs zouden niet zijn verongelukt als ze niet hadden gekeken naar<br />
de promiscue meisjes langs de weg, de meisjes zouden zich niet prostitueren<br />
als er geen klanten waren of er zou geen ‘HOER’ in de schaamheuvel<br />
<strong>van</strong> een meisje zijn gekrast als ze zich niet als een dronken hoer had<br />
gedragen. ‘[H]et gaat om vraag en aanbod.’ (Wij, p. 56)<br />
Hun houding distantieert hen <strong>van</strong> de genormeerde alledaagsheid die<br />
het <strong>be</strong>staan <strong>van</strong> de volwassenen kenmerkt: ‘Hoe leeg, hoe vervelend zijn<br />
hun levens. Altijd <strong>be</strong>zig hun <strong>be</strong>staan te vullen. Met promoties, uitdagingen,<br />
plannen, verbouwingen. Het geluk <strong>van</strong> hun huwelijk, hun kinderen.<br />
Altijd dat een en hetzelfde leven.’ (31) <strong>De</strong> jongeren vullen hun leven niet<br />
op, maar construeren het zelf, zoals ‘met playmobil’ (47): ze gebruiken
298 wat voorhanden is en maken er hun eigen leven mee. Ze <strong>be</strong>schikken<br />
over de ‘vrijheid, dwaasheid, ongebondenheid, durf en tijd’ (28) om de<br />
wereld te ontdekken en na te gaan hoe ver ze kunnen gaan, tot ze ‘de<br />
dood <strong>van</strong> dichtbij [heb<strong>be</strong>n] gezien’ (146). Dat is het spel. Wie doodgaat,<br />
zoals Femke, heeft het spel niet goed gespeeld. Dat die methode tot ontaarde<br />
en verdorven praktijken leidt, is slechts een gevolg <strong>van</strong> het feit dat<br />
de mogelijkheid daartoe <strong>be</strong>staat. <strong>De</strong> focus ligt niet enkel bij de moraal<br />
<strong>van</strong> de jongeren, maar minstens zoveel bij die <strong>van</strong> hun ‘slachtoffers’.<br />
Wat me opvalt bij de lectuur <strong>van</strong> Wij is dat ook de lezer zich zo’n<br />
schuldig slachtoffer kan voelen. Van veel brute scènes worden filmpjes<br />
gemaakt met een gsm of een webcam, <strong>be</strong>stemd voor een anonieme toeschouwer,<br />
die ernaar kijkt zoals ik de scènes lees, even anoniem, gechoqueerd,<br />
maar op opwinding <strong>be</strong>lust. Ben ik als lezer <strong>van</strong> die scènes dan<br />
een perverse voyeur? Een schrander stickertje op de cover had me eerder<br />
niet tegengehouden, maar integendeel mijn nieuwsgierigheid geprikkeld.<br />
Kiest de lezer ervoor om weg te kijken, of wordt hij deel <strong>van</strong> de wantoestand,<br />
een medeplichtige?<br />
Nog frappant is hoe Peeters brute, onaangename scènes afwisselt met<br />
vredige taferelen, vaak <strong>be</strong>schrijvingen <strong>van</strong> de natuur, die elkaar losjes opvolgen,<br />
alsof er plots geen linke prostitutiedeal meer lijkt te zijn geweest,<br />
alsof Loesje net geen spartelende wesp tegen haar vaginamond geduwd<br />
heeft gekregen. Een concreet voor<strong>be</strong>eld: de zwangere Sarah wordt in de<br />
maag gestompt om een miskraam uit te lokken. Ondanks de trappen<br />
boven haar schaamheuvel en het feit dat ze haar lichaam als een trampoline<br />
gebruiken, komt er in eerste instantie niets uit dan slijm en speeksel.<br />
Meteen daarna: ‘<strong>De</strong> zon scheen, vogels tsjilpten, <strong>van</strong> de ochtenddauw<br />
was geen spoor meer over en de middag was nog ver. <strong>De</strong> bomen wierpen<br />
schaduwen, de koperen ploert had nog een eind te klimmen’ (138-139).<br />
Niets meer aan de hand. Die estafette <strong>van</strong> poëtische taferelen en<br />
prozaïsche gruwel maakt de choquerende ge<strong>be</strong>urtenissen des te perverser,<br />
omdat ze door een on<strong>be</strong>kommerde Natureingang <strong>van</strong> tafel lijken te<br />
worden geveegd en daardoor worden gebagatelliseerd. Tegelijk vervullen<br />
die poëtische passages een functie als sirene: ze houden de lezer vast en<br />
leiden hem ongemerkt naar de expliciete en provocatieve scènes. Peeters<br />
is er dan ook moeiteloos in geslaagd om me mee te lokken naar een<br />
plaats waar ik niet wilde zijn, hij manoeuvreert me in een positie waarin<br />
ik niet wil verkeren: die <strong>van</strong> de perverse voyeur. Het gemene aan Wij is<br />
dat je stiekem toch wel in die positie wilt vertoeven. Ik heb me als lezer<br />
dikwijls ongemakkelijk gevoeld en zelfs een tikje schuldig, maar toch heb<br />
ik mijn blik niet afgewend. Maakt mij dat tot een zieke geest?<br />
Hans Bogaert
299<br />
BOEKEN<br />
Dag Wolven,<br />
Dit is nu al de tweede maal dat ik tegen het einde <strong>van</strong> Wij tegen<br />
de slaap moet vechten. Nochtans wordt er wel wat afgeneukt en<br />
afgestampt in dit boek … Zo knakt de nek <strong>van</strong> Femke per ongeluk<br />
tegen een boom nadat ze een ‘stevige ijspegel, bijna dertig centimeter<br />
lang’ in haar kut krijgt (80). Blijven hangen doet dat echter allemaal<br />
niet. Je wordt geduwd in je slaap, je murmelt wat, je sjiekt<br />
wat op je speeksel om dan toch weer in te dommelen. In tegenstelling<br />
tot Hans Bogaert voel ik alles<strong>be</strong>halve de neiging om mijn<br />
eigen morele positie te <strong>be</strong>vragen. Ik stel me dan maar de vraag: hoe<br />
komt dit?<br />
Wij doet mij enorm steriel aan: alles lijkt ondergeschikt te zijn<br />
aan het schema (programma?) dat de auteur heeft opgezet. Dat<br />
schema is opgesteld uit tegenstellingen. Hans Bogaert gaf al een<br />
voor<strong>be</strong>eld: de gruwelijke taferelen tegenover de rustige natuur<strong>be</strong>elden.<br />
Of schuld tegenover onschuld. Een tegenstelling die tot<br />
in de details terugkeert. <strong>De</strong> onschuldig klinkende ‘droge klap’ <strong>van</strong><br />
Femkes ‘broze hoofd’ tegen een boom <strong>be</strong>zorgt haar een schedelbreuk.<br />
Meteen daarna wordt het contrast nog eens geaccentueerd:<br />
een ‘doffe bons – geen twijg had <strong>be</strong>wogen’ (81). Wanneer de wesp<br />
in Loesjes borst wil prikken, brengen de adjectieven op een overvloedige<br />
manier het contrast aan:<br />
<strong>De</strong> tere, en op dat ogenblik ook tedere borst, met de <strong>van</strong> onschuld blakende<br />
roze tepel, vormde de machteloze, onbaatzuchtige, <strong>van</strong> elk cynisme<br />
verstoken tegenpool, in volledige onderworpenheid, <strong>van</strong> de <strong>van</strong> woede<br />
trillende, gemanipuleerde, tot symbool <strong>van</strong> willekeurige, laffe boosaardigheid<br />
geprikkelde wesp. (35, mijn cursiveringen)<br />
Je zou kunnen stellen dat Peeters aantoont dat ‘schuldig’ en ‘onschuldig’<br />
arbitraire concepten zijn. Via menselijke manipulatie of<br />
het toeval krijgt een ‘ijskoude pegel’, ooit een object <strong>van</strong> verwondering<br />
voor de kleine Thomas, een moreel verwerpelijk karakter<br />
wanneer het Femkes dood veroorzaakt. Dit willekeurige karakter<br />
heft de gebruikte tegenstelling echter niet op: het is schuldig of<br />
onschuldig. <strong>De</strong> moraal an sich wordt niet <strong>be</strong>vraagd.<br />
Een al even steriele tegenstelling vormt wij versus zij: de acht jongeren<br />
die de wereld aan hun voeten wanen, tegenover de volwassenen<br />
en leeftijdsgenoten die maar geen greep op de wereld kunnen krijgen:<br />
Het was fijn hoe on<strong>be</strong>zorgd wij neukten, vingerden, likten, elkaar <strong>be</strong>zeikten,<br />
rotzooiden, terwijl vrienden en klasgenoten treurden om of smachtten<br />
naar hun liefjes, onze ouders kribbig en afgepeigerd elkaar met rust<br />
lieten of ongelukkig waren met hun overspel. Voor ons zat de wereld in<br />
elkaar zoals wij hem ineenstaken, zo was het […]. (53)
300 <strong>De</strong> gebruikte tegenstellingen worden niet zozeer uitgediept, maar<br />
voortdurend herhaald en geponeerd. Net zoals het je wel honderd<br />
keren in je strot wordt geramd dat het maar ‘een spel’ is. Tussen<br />
pagina 52 en 73 wordt het maar liefst dertien keer vermeld. <strong>De</strong>ze<br />
herhaling krijgt een wanhopig karakter in de mond <strong>van</strong> de jongeren.<br />
Het is alsof ze zichzelf voortdurend moeten overtuigen dat<br />
ze in wezen nog steeds met iets onschuldigs <strong>be</strong>zig zijn: ‘Het bleef<br />
een spel.’ (64)<br />
Doordat Peeters alles ondergeschikt maakt aan een steriel schema<br />
<strong>van</strong> tegenstellingen komt geen enkel personage, geen enkele scène<br />
werkelijk tot leven, waardoor ik mijn eigen moraal niet <strong>be</strong>vraag.<br />
<strong>De</strong> taal suggereert niet, maar plooit zich naar de duidelijke, hanteerbare<br />
categorieën waarin ze de harde feiten en pittige details<br />
moet plaatsen. <strong>De</strong> taal is daardoor zelf sensatievol zonder daarbij<br />
alvast deze lezer met zijn hang naar sensatie te confronteren.<br />
Hans <strong>De</strong>meyer<br />
Beste Wolven,<br />
Voorafgaand aan het eigenlijke verhaal <strong>van</strong> Wij, dat zich in het heden<br />
afspeelt, vinden we een korte oerpassage. Hoofdpersoon is Thomas, een<br />
<strong>van</strong> de jongeren die we later tegen zullen komen en die zich gaandeweg<br />
de roman ontpopt als pooierboy pur sang. We zien Thomas als een<br />
kleuter die <strong>van</strong> zijn vader een <strong>van</strong> het dak afgebroken ijspegel krijgt. Het<br />
jongetje gebruikt deze koude fallus direct om een sneeuwman mee neer<br />
te steken. Ook steekt hij een pegel in zijn mond: het experiment neemt<br />
gewelddadige en orale vormen aan. Dan lezen we dit: ‘Het rood aan zijn<br />
lippen paste perfect bij de tinten <strong>van</strong> zijn muts. Ook dit gaf mooie foto’s,<br />
al stond hij er huilend op – <strong>van</strong>wege het bloed, of om de pijn, of misschien<br />
door de kou.’ (8) Wij in een notendop: uit een spel voortgekomen<br />
lijden dat de toeschouwer als es<strong>the</strong>tisch moment ervaart en dat direct<br />
wordt vastgelegd middels moderne media.<br />
Het mag een literaire platitude heten, maar toch: bij elke passage in<br />
deze roman is het <strong>van</strong> <strong>be</strong>lang opnieuw te <strong>be</strong>schouwen wie de ‘daders’<br />
zijn en wie de ‘slachtoffers’. Of nog: wie maken in de roman de ‘wij’<br />
uit waar de titel zo eenvoudig <strong>van</strong> rept en tegen wie of wat keert deze<br />
‘wij’ zich? Wie vertelt over de ge<strong>be</strong>urtenissen en <strong>van</strong>uit welk perspectief?<br />
Gedurende de roman verschuift de focalisatie doorlopend: soms kijken<br />
we <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de meisjes of jongens, meestal is<br />
de boekenlezende naamloze ‘ik’ aan het woord, die soms namens een telkens<br />
anders ingevulde ‘wij’ vertelt. <strong>De</strong>ze ik-verteller is bovendien op een
301<br />
BOEKEN<br />
hoger verhaalniveau een verteller die veelal met het verhaal mee vertelt,<br />
maar er op verschillende momenten <strong>van</strong> getuigt dit verhaal ruim na de<br />
verhaalfeiten te vertellen. Met zinsneden als ‘ik heb het al <strong>be</strong>schreven’<br />
(79) maakt de verteller de lezer erop attent dat hij een achteraf geconstrueerde<br />
geschiedenis leest. <strong>De</strong> afwisseling tussen tegenwoordige en verleden<br />
tijd in de volgende zinnen geeft deze gedachte een extra dimensie:<br />
‘Grote woorden, ik weet het, maar zo voelde het. Niemand <strong>van</strong> ons had<br />
het idee dat hij overdreef. Voor we er erg in hadden, was Femke dood.’<br />
(113, mijn cursiveringen) <strong>De</strong> verteller, de ‘ik’ die het in het nu weet, hanteert<br />
de verleden tijd om een discrepantie aan te geven tussen de gevoelens<br />
toen en het gevoel nu – met alle luxe die het terugkijken biedt.<br />
Achteraf kun je over je daden gemakkelijk oordelen. Maar wanneer je nog<br />
midden in het leven staat dat tot deze daden leidt, kijk je er maar <strong>van</strong> één<br />
kant tegen aan. Van de kant <strong>van</strong> de handeling. Acheraf ken je de gevolgen. Pas<br />
dan wordt het duidelijk waar het allemaal toe heeft gediend, of het de moeite<br />
waard is. (67)<br />
Welnu, het lijkt me de taak bij uitstek <strong>van</strong> de criticus om uit te vogelen<br />
of de roman ‘de moeite waard is’, aan de hand <strong>van</strong> een verkenning <strong>van</strong><br />
de handelingen, de gevolgen en een blik op ‘waar het allemaal toe heeft<br />
gediend’. Hoe zit het bijvoor<strong>be</strong>eld met dat spelelement? Als de verteller<br />
ons op ruim twintig pagina’s dertien keer met het ‘spel’ confronteert, zou<br />
er dan misschien niet iets achter zitten? Op pagina 47, aan het <strong>be</strong>gin <strong>van</strong><br />
het hoofdstuk ‘Liefde en geluk’, komen we het spel tegen in twee zinnen,<br />
veel<strong>be</strong>tekenend opnieuw in opeenvolgend de tegenwoordige en verleden<br />
tijd: ‘Het leven is een spel, dat nam ik me voor. Het leven is een spel,<br />
dat had ik gelezen.’ (47) Die laatste toevoeging is essentieel: ‘dat had ik<br />
gelezen’. <strong>De</strong>ze jongeren spelen niet, ze spelen na. <strong>De</strong> volgehouden tegenstelling<br />
die Hans <strong>De</strong>meyer ontwaart in Wij en op basis waar<strong>van</strong> hij de<br />
roman afwijst, <strong>be</strong>staat helemaal niet.<br />
Het verraderlijke <strong>van</strong> deze roman is dat je door de ons over<strong>be</strong>kende<br />
slagwoorden als ‘Vrije wil’ (hoofdstuk 9), ‘Ambitie’ (hoofdstuk 13)<br />
en ‘Mogelijkheden’ (hoofdstuk 14) over het hoofd gaat zien dat deze<br />
jongeren louter <strong>be</strong>zig zijn met het kopiëren <strong>van</strong> de machokapitalistische<br />
samenleving waarin onze seksualiteit ons professioneel wordt afgenomen,<br />
waarna we haar als amateurs kunnen terugkopen, veilig verstopt achter<br />
een paywall. Want dat is wat deze roman toont: hoe onvrij deze jongeren<br />
zijn, doordat zij keer op keer dwangmatig de ‘volwassen’ wereld<br />
kopiëren die zij om zich heen zien. Voordat zij aan hun eigen seksuele<br />
<strong>be</strong>leving toekomen, zien ze ‘mannen die een kat neukten tot ze krijste en<br />
het bloed langs hun ballen stroomde’ (19), voordat zij heb<strong>be</strong>n nagedacht<br />
over hoe ze in de wereld willen staan, zijn ze ‘een held op MegaTycoon’<br />
(50). Geen wonder dat deze vorm <strong>van</strong> vrijheid de jongeren, en uitein-
302 delijk ook de lezer, grondig verveelt. <strong>De</strong> grote schuldigen in deze roman<br />
zijn niet de jongeren, maar is het zogenaamd ‘vrije’ marktsysteem waarin<br />
alles verwordt tot koopwaar.<br />
Is Wij daardoor een cynische roman? Verzuchten wij na afloop: ‘Ik<br />
weet het. Maar wat heb ik eraan het te weten’? (motto <strong>van</strong> Cioran; 5)<br />
Niet per se. Het kopieermes snijdt namelijk aan twee kanten. Als een<br />
<strong>van</strong> de basispremissen <strong>van</strong> de roman is dat deze jongeren zich zo gedragen<br />
omdat ze <strong>be</strong>paalde voor<strong>be</strong>elden heb<strong>be</strong>n, dan lijkt de oplossing op<br />
zijn minst in <strong>the</strong>orie simpel: het creëren <strong>van</strong> <strong>be</strong>tere voor<strong>be</strong>elden. <strong>De</strong> jongeren<br />
zijn in deze romanwereld niet immanent slecht, ze <strong>be</strong>schikken alleen<br />
niet over een maatschappijkritisch denkvermogen. <strong>De</strong> enige jongere<br />
die dat wel op latere leeftijd ontwikkelt, is de naamloze vertellende ‘ik’,<br />
die Wij overlevert als zijn variant op Een nagelaten <strong>be</strong>kentenis.<br />
Willem Bongers<br />
Wolven,<br />
Zowel Hans Bogaert als Willem Bongers zien in Wij een aanklacht.<br />
Hans Bogaert ziet een kritiek op de burgers die zich sensationeel<br />
verlustigen aan daden die ze anders zouden afkeuren. Willem ziet<br />
een kritiek op de dwingende kracht <strong>van</strong> het kapitalistische systeem<br />
waardoor de jongeren hun moreel verwerpelijke karakter in zekere<br />
zin ‘vergeven’ kan worden: ze zijn zelf maar een slachtoffer <strong>van</strong> het<br />
systeem en <strong>be</strong>zitten te weinig kritisch vermogen om dat te doorbreken.<br />
Beide aanklachten zitten vervat in het volgende fragment:<br />
‘schaarste, vraag en aanbod […], wij hoefden niet na te gaan of<br />
deze woorden vals of waar leken, ze waren bruikbaar, dat volstond.<br />
Wij dwongen niemand ons te volgen. Integendeel, wij waren<br />
gedwongen zelf in deze maatschappij te functioneren.’ (57)<br />
Het is de vraag of deze jongeren het kapitalistische systeem toch<br />
niet onderkennen. Zo stelt de anonieme verteller: ‘Wij kenden de<br />
mechanismen en wij kenden het geld’ (58). <strong>De</strong> verleden tijd ten<br />
spijt, lijkt mij hier minder sprake <strong>van</strong> een kritische distantie (die<br />
ik wel zie in sommige <strong>van</strong> Willems fragmenten). <strong>De</strong> uitspraak <strong>van</strong><br />
Cioran zou ik veeleer toepassen op deze jongeren: ze weten dat<br />
ze een vuil spel spelen, maar trekken zich daar niets <strong>van</strong> aan. Ze<br />
willen slechts de ‘buitenwereld’ erin laten ‘trappen’ (59). Net in dit<br />
<strong>be</strong>drog <strong>be</strong>vestigen ze hun macht en hun vrijheid, hoe pervers die<br />
dan ook mogen zijn:<br />
Wij waren ongebonden vrij, wij hoefden alleen maar de wetten <strong>van</strong> de<br />
markt te volgen, <strong>van</strong> de vrijheid, <strong>van</strong> het geluk. […] Wij heb<strong>be</strong>n geen
303<br />
BOEKEN<br />
keuze, wij willen meetellen, wij willen niet wachten, wij leven nu, edelachtbare.<br />
Dat zouden we zeggen als het ooit zover kwam. […] Je moet<br />
de wereld vatten in de plannen die je aankunt. Als je het eenmaal opgeeft,<br />
laat je de anderen boven je hoofd groeien. Zo zaten we te praten.<br />
(171, mijn cursivering)<br />
Peeters denkt de morele invloed <strong>van</strong> het kapitalistische systeem<br />
tot in zijn uiterste consequenties door. Jammer genoeg doet hij dat<br />
op een manier die ongenuanceerd en eenduidig is. In de terugblik<br />
stelt de ik-verteller ‘dat verdere <strong>be</strong>spiegelingen een nauwkeuriger<br />
en genuanceerder <strong>be</strong>eld hadden opgeleverd, maar wat schoten wij<br />
daarmee op’ (24). Zijn onwil om ook in het heden verdere <strong>be</strong>spiegelingen<br />
te maken, zorgt er alvast voor dat ook de lezer maar<br />
weinig opschiet.<br />
Is deze verteller-boekenwurm werkelijk zoveel maatschappijkritischer?<br />
Hij mag dan slagzinnen <strong>van</strong> verschillende filosofen<br />
kennen, in essentie denkt hij net hetzelfde als Karl de autotechnicus.<br />
Het verschil tussen <strong>be</strong>iden <strong>be</strong>staat slechts in de verwoording:<br />
‘Thomas, Jens of Karl zullen het ongetwijfeld anders formuleren, ik<br />
lees te veel boeken, en uiteindelijk ga je zo praten’ (58).<br />
Ter vergelijking wil ik hier een andere roman voorstellen: <strong>De</strong> stolp<br />
<strong>van</strong> Jeroen Theunissen. Het boek lijkt op de eerste plaats een<br />
ironische weergave <strong>van</strong> een reality-tv-concept voor jongeren. In de<br />
herfst <strong>van</strong> 2003 verblijven vijftien jongeren <strong>van</strong> zeventien jaar in<br />
een stolp voor een portie ‘edutainment’. Het doel volgens de <strong>be</strong>denker:<br />
‘Een ethiek <strong>van</strong> verbondenheid en zorgzame hoop moest bij<br />
de <strong>jeugd</strong> ontwikkeld worden, uiteraard op een ludieke manier’ (<strong>De</strong><br />
stolp, 19). <strong>De</strong> ernst wordt meteen op zijn kop gezet, en Theunissen<br />
smeert de dramatiek enorm uit: een jongen pleegt zelfmoord<br />
waarna de vader en twee experts het meteen mogen komen uitleggen<br />
bij de presentatrice, een moslima duikt het <strong>be</strong>d in met een ander<br />
meisje, een asielzoeker komt de stolpjongeren vergezellen. Ook<br />
kopieert Theunissen het weinig elegante taalgebruik <strong>van</strong> jongeren:<br />
‘een megabangelijksuperkeitoffe kerel’ (58); ‘Oh my God, ik heb<br />
hier lang naar uitgekeken, oh my God’ (12).<br />
Maar deze roman is meer dan een pastiche. <strong>De</strong> ironie schept de<br />
afstand die nodig is om de aandacht te verschuiven <strong>van</strong> de inhoud<br />
naar de vorm <strong>van</strong> het gezegde. En in de ontleding <strong>van</strong> de vorm,<br />
zowel <strong>van</strong> het spel als <strong>van</strong> het taalgebruik, zit de cultuurkritische<br />
dimensie <strong>van</strong> deze roman. <strong>De</strong> ‘ethiek <strong>van</strong> verbondenheid’ wordt<br />
zodanig opgedrongen in de vorm <strong>van</strong> het spel en de houding <strong>van</strong><br />
de jongeren dat zij elke inhoudelijke discussie versmoort. Het <strong>be</strong>ste<br />
voor<strong>be</strong>eld is de reactie <strong>van</strong> de programmamakers na de zelfmoord
304 <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de kandidaten. <strong>De</strong> programmamakers schrappen de<br />
educatieve spelletjes en moedigen de jongeren aan om ‘twee dagen<br />
lang “diepzinnige gesprekken” met elkaar te voeren’ (77). Eén jongere,<br />
Nena, doet hier niet aan mee en trekt zich terug uit de groep.<br />
Dat is niet naar de wens <strong>van</strong> de anderen. Vanwege de zelfmoord<br />
heerst er immers een ‘lage tolerantiegrens ten opzichte <strong>van</strong> iedere<br />
blijk <strong>van</strong> egocentrisme’ (78).<br />
<strong>De</strong> jongeren die wel <strong>be</strong>antwoorden aan de vorm, blinken inhoudelijk<br />
echter evenzeer uit in egocentrisme. <strong>De</strong> oplossing voor de<br />
zelfmoord zoeken zij immers niet in een grotere solidariteit, maar<br />
bij het ego: ‘Volgens Carlos moet je met jezelf in het reine komen’<br />
(76). <strong>De</strong>ze uitspraak leidt de jongeren ertoe om slechts over zichzelf<br />
te praten in allerlei clichés: ‘E<strong>the</strong>l zei: “Mijn smaak is zeer persoonlijk,<br />
en is niet door anderen <strong>be</strong>ïnvloed.” […] Stef <strong>be</strong>schouwde het<br />
als zijn hoogste levensdoel te leven zoals hij dat wilde, Annie was<br />
direct akkoord.’ (76)<br />
Het spel zelf geeft vorm aan deze dissociatie tussen vorm en<br />
inhoud: de ‘eerste voorwaarde om te winnen is dat de kandidaat<br />
“zichzelf kan zijn”’ (11). Theunissen maakt de jongeren niet<br />
<strong>be</strong>lachelijk maar toont hun onmacht om anders te spreken. Geïndoctrineerd<br />
door de ideologie <strong>van</strong> de vrije markt, geloven deze<br />
jongeren werkelijk dat zij hun eigen levensweg kunnen <strong>be</strong>palen.<br />
Hun geloof botst echter op hun clichématige taalgebruik en de<br />
traditionele manieren waarop zij hun identiteit invullen, hetzij wat<br />
<strong>be</strong>treft subculturen (hippie, metal), geloof (moslima) of nationale<br />
roots (Italiaan). Stef mag wel geloven dat hij anders is, de lezer<br />
lacht wanneer hij poneert: ‘Het Westen, wist Stef, was nu eenmaal<br />
hypocriet.’ (93)<br />
Maar in tegenstelling tot Peeters herhaalt Theunissen niet voortdurend<br />
dezelfde clichés en zet hij die ook vaak anders in. Wanneer<br />
Nino al even clichématig stelt: ‘Wij moeten de wereld redden, het<br />
is onze taak’, vergaat mij het lachen (87). Op een subtiele, maar<br />
pijnlijke manier stelt Theunissen hier de vraag of er wel werkelijk<br />
iets te veranderen valt. Verblind door clichés lijken deze jongeren<br />
met hun goede intenties in een tragische put te vallen.<br />
Slechts één personage lijkt te ontsnappen aan elke opgedrongen<br />
vorm, maar haar totale afkeer <strong>van</strong> inhoud, diepgang en discussie<br />
maakt die ontsnapping wel zeer wrang. Dit personage stelt expliciet<br />
de vraag hoe je een werkelijk vrij individu kunt worden:<br />
Nena was te origineel, uniek en individueel om voor al wie het wilde horen<br />
haar originaliteit, uniciteit en individualiteit <strong>van</strong> de daken te schreeuwen.<br />
Of misschien geldt het omgekeerde en was ze juist volstrekt niet<br />
origineel, uniek en individueel, en maakte dat haar minder conformistisch
305<br />
BOEKEN<br />
dan de anderen. (77)<br />
Terwijl Wij vooral eenduidige boodschappen overbrengt, zet <strong>De</strong><br />
stolp mij aan tot denken. In de romantechnisch ingenieuze aaneenkoppeling<br />
<strong>van</strong> een tv-concept en een generatieportret toont<br />
Theunissen wat de voorwaarden tot spreken zijn in deze<br />
maatschappij.<br />
Hans <strong>De</strong>meyer<br />
Dag <strong>be</strong>ste Wolven,<br />
In Wij spelen de jongeren de burgerlijke maatschappij na. Ik denk dat<br />
dat klopt. Ze spelen mee in een spel dat de burger heeft geïnitieerd en<br />
kennen diens ethiek, regels, zwaktes en <strong>be</strong>hoeften. Ze spelen erop in,<br />
waardoor ze die in feite te kijk zetten, zoals ook Hans <strong>De</strong>meyer suggereert.<br />
Ik geloof dan ook dat we de jongeren meer krediet moeten<br />
geven. Ze doen meer dan het louter imiteren <strong>van</strong> een machokapitalistische<br />
maatschappij. Hun volwassen gedrag is geen dwangbuis, maar een<br />
masker.<br />
Als Hans <strong>De</strong>meyer schrijft dat de roman <strong>van</strong> Peeters ongenuanceerd,<br />
eenduidig en steriel is, wil ik hem er<strong>van</strong> overtuigen dat die eigenschappen<br />
het kapitalistische en gepornoficeerde systeem wel juist typeren en<br />
de stijl bijgevolg functioneel is; die steriele, feitelijke vorm past in de<br />
anonieme, klinische en peepshoweske inhoud <strong>van</strong> het boek. Hij schrijft<br />
dat Nena in Jeroen Theunissens <strong>De</strong> stolp ‘lijkt te ontsnappen aan elke<br />
opgedrongen vorm, maar haar totale afkeer <strong>van</strong> inhoud, diepgang en<br />
discussie die ontsnapping wel zeer wrang [maakt]’, maar hetzelfde gaat<br />
op voor de ik-figuur in Wij, die <strong>be</strong>lezen is, maar alles wat met empathie<br />
of subtiliteit te maken heeft, <strong>be</strong>schouwt als iets wat ‘ruis veroorzaakt in<br />
[z]ijn brein: liefde, <strong>be</strong>leefdheid, schroom...’ (Wij, p. 88). Zijn gebrek aan<br />
diepgang, zoals Hans <strong>De</strong>meyer het noemt, is wellicht een pose die hoort<br />
bij zijn kameleontische typering. Hij maakt geen <strong>be</strong>spiegelingen omdat<br />
die niets opleveren in de maatschappij die hij <strong>be</strong>speelt. Wat dat <strong>be</strong>treft is<br />
er volgens mij een grote overeenkomst tussen de twee <strong>be</strong>sproken romans.<br />
<strong>De</strong> banaliteiten en het proletarische taalgebruik in <strong>De</strong> stolp zijn ‘registraties<br />
<strong>van</strong> de hedendaagse jongerenmaatschappij’, zoals Hans <strong>De</strong>meyer<br />
terecht schrijft, maar dat zijn de stijl en de inhoud <strong>van</strong> Wij ook voor<br />
de consumptie- en sensatiemaatschappij. Zowel in Wij als in <strong>De</strong> stolp<br />
ver<strong>be</strong>elden de jongeren een sociale tendens. In Wij worden die jongeren<br />
gekenmerkt door een gebrek aan subtiliteit – al is dat volgens mij niet<br />
uit onmacht: de personages <strong>van</strong> Peeters nemen steeds het heft in handen
306 in plaats <strong>van</strong> lijdzaam toe te kijken. In Wij is de <strong>jeugd</strong> een ontdekkingsruimte.<br />
Dat wil zeggen: grenzen ontdekken en verleggen – wat per definitie<br />
geen dwangbuis kan zijn, maar een afzetting tegen de kleinburgerlijkheid<br />
en de verveling. <strong>De</strong> ge<strong>be</strong>urtenissen en het spreekgedrag in het boek<br />
<strong>van</strong> Theunissen zijn wel een afdruk <strong>van</strong> de maatschappij, maar grenzen<br />
worden er niet mee verlegd.<br />
Ik <strong>be</strong>n het eens met Willem Bongers’ samenvatting <strong>van</strong> Wij als een<br />
verhaal waarin iemands lijden een genotservaring bij de toeschouwer<br />
genereert, al dan niet middels moderne media. Maar laat ons vooral de<br />
positie <strong>van</strong> de lezer daarin niet miskennen. Die is immers, om een chic<br />
woord te gebruiken, de metatoeschouwer <strong>van</strong> de ge<strong>be</strong>urtenissen. Dat<br />
idee wordt niet enkel opgedrongen door een boodschap, maar ook door<br />
de stijl. Ik zou dat geen aanklacht noemen, maar eerder een <strong>be</strong>wustmaking<br />
of een confrontatie met een <strong>be</strong>paald <strong>be</strong>sef: dat <strong>van</strong> het onderscheid<br />
tussen schuld en onschuld. <strong>De</strong> oplossing voor dat dilemma is volgens mij<br />
dan inderdaad arbitrair: ze wordt gevonden door de lezer, niet door de<br />
schrijver. Zonder een oordeel te formuleren verlegt hij die ervaring naar<br />
de lezer, die zich (on)schuldig voelt.<br />
Wij is expliciet, maar daarom niet schaamteloos sensationeel. <strong>De</strong> waarschuwing<br />
op de cover <strong>van</strong> het boek etiketteert de lezer als een voyeur<br />
en laat hem met het schaamrood op de wangen achter. Zoiets ge<strong>be</strong>urt in<br />
<strong>De</strong> stolp niet. Het is wellicht niet eerlijk om de merites <strong>van</strong> het ene boek<br />
te projecteren op het andere, maar de mimetische dimensie is heel wat<br />
spannender bij Peeters dan bij Theunissen. <strong>De</strong> stolp is als uren voor de<br />
televisie hangen en kijken naar Big Bro<strong>the</strong>r, wachtend tot er iets ge<strong>be</strong>urt.<br />
Wij is als het kijken naar een snuff movie op het internet: anoniem,<br />
spannend, gevaarlijk en niet zo onschuldig.<br />
Hans Bogaert<br />
Beste Wolven,<br />
Hoezeer onze meningen ook uiteenlopen, over een ding zijn we het<br />
eens: de <strong>be</strong>langrijke rol <strong>van</strong> de kijker, en bij uitbreiding de lezer,<br />
in deze romans. In Wij neemt die anonieme toeschouwer (steeds<br />
schuldiger?) plaats achter zijn pc, terwijl hij in <strong>De</strong> stolp enthousiast<br />
applaudisseert op de fanweide. In Wij maken de jongeren hun<br />
lichaam te gelde, terwijl ze in <strong>De</strong> stolp ook hun overige eigenschappen<br />
inzetten om de gunst <strong>van</strong> de kijker te <strong>be</strong>machtigen. ‘<strong>De</strong> eerste<br />
voorwaarde om te winnen’ is immers dat iedere deelnemer ‘zichzelf<br />
kan zijn’ en ‘jezelf zijn’ <strong>be</strong>tekent hier cynisch genoeg dat je eerst
307<br />
BOEKEN<br />
een clichématige rol moet aannemen: ‘Stolpprofielen tekenden zich<br />
af’, lezen we al aan het <strong>be</strong>gin <strong>van</strong> het experiment (<strong>De</strong> stolp, p. 11).<br />
Het is daarom niet verwonderlijk dat er in deze roman nauwelijks<br />
een dialoog te <strong>be</strong>speuren is. <strong>De</strong> kandidaten incarneren in profielen<br />
en die hoeven alleen hun eigen boodschap te ventileren: een<br />
tableau vi<strong>van</strong>t <strong>van</strong> vijftien zenders, uitgezonden door de publieke<br />
(!) omroep. Dat hun ‘unieke’ boodschappen uiteindelijk allemaal op<br />
elkaar lijken, illustreert Theunissen door een schrijnende gelijkschakeling<br />
aan te brengen, uitgaande <strong>van</strong> het personage E<strong>the</strong>l. ‘E<strong>the</strong>l<br />
was honderd procent puur. Ze vond het <strong>van</strong>zelfsprekend dat alle<br />
mensen in alle omstandigheden zichzelf konden zijn, <strong>be</strong> yourself.<br />
Of nog: <strong>be</strong> natural. Of: <strong>be</strong> au<strong>the</strong>ntic. Of: <strong>be</strong> real.’ (24) Alles staat<br />
aan alles gelijk – liefst in hippe, Engelse reclametermen.<br />
Na een teleurstellende flirt met cannabisliefheb<strong>be</strong>r Stef, wil E<strong>the</strong>l<br />
haar hart uitstorten bij moslima Fadoua over wie we eerder lazen<br />
dat ze een ‘eenvoudig, intelligent meisje met een helder <strong>be</strong>sef <strong>van</strong><br />
de werkelijkheid’ is, met als gedroomde toekomst ‘een eigen huis,<br />
een (moslim)man die ze zelf koos, een diploma en een goede baan’<br />
(43). Fadoua laat E<strong>the</strong>l evenwel niet uitspreken en <strong>be</strong>gint haar te<br />
kussen (107). <strong>De</strong> verteller (en Fadoua?) heeft ons <strong>be</strong>dot: ze wil<br />
geen (moslim)man, maar een vrouw. <strong>De</strong>ze ‘outing’ is echter alleen<br />
mogelijk in de <strong>be</strong>schermde omgeving <strong>van</strong> <strong>De</strong> stolp, de cocon waar<br />
andere regels gelden, maar waar iedereen meekijkt. Dat iedereen<br />
meekijkt, wordt een paar pagina’s later duidelijk, wanneer het lesbische<br />
liefdesmoment aanleiding blijkt voor een islamdebat, er een<br />
imam op de televisie komt en iemand ‘Dat smerige teef rot in de<br />
hel’ op ‘de gebouwen <strong>van</strong> de openbare omroep’ spuit (113).<br />
Tegen het einde <strong>van</strong> de roman blijkt ten volle hoe agressief E<strong>the</strong>ls<br />
kortzichtige houding intrinsiek is. Fadoua, die na haar stolp<strong>be</strong>staan<br />
als omstreden moslima terug de maatschappij in moet, staat er op<br />
het finalepodium bleek bij en huilt ingehouden ‘terwijl ze glimlachend<br />
haar lippen kapot<strong>be</strong>et’ (130). Ze wekt hiermee de wrevel <strong>van</strong><br />
E<strong>the</strong>l die haar uitscheldt en toesnauwt dat ze ‘niet zo disasterlijk’<br />
moet doen. Ze <strong>be</strong>grijpt Fadoua’s fundamentele vraag – ‘Wat moet<br />
ik doen, E<strong>the</strong>l?’ – niet. ‘E<strong>the</strong>l wist het niet, uiteraard niet. Wat een<br />
domme vraag vond ze het! Wat moest Fadoua doen? Waar ze zin<br />
in had, toch!’ (131) E<strong>the</strong>l, opgegroeid in de ideologisch schijnbaar<br />
neutrale echoput <strong>van</strong> de vrije markt (<strong>be</strong> yourself!), kan niet inzien<br />
wat Fadoua’s probleem is en reageert uiteindelijk agressief op haar<br />
wanhoop, ze balt haar vuisten, duwt Fadoua weg, is even ‘Echt<br />
woedend!’ maar straalt in de volgende zin ‘al opnieuw’. Om de<br />
klap harder aan te laten komen, laat Theunissen de camera daarop<br />
nog eens zwenken: ‘Mario zei: “Hé, laten we het ludiek houden.”
308 En de papierloze stond er on<strong>be</strong>grijpend bij. Van Mario kreeg hij al<br />
weer een schouderklopje.’ (131) Het is logisch doch wrang dat deze<br />
Mario in de laatste zin <strong>van</strong> de roman het spel wint.<br />
En toch … moeten we misschien niet wanhopen. Hans <strong>De</strong>meyer<br />
wees terecht op de uitzonderlijke positie <strong>van</strong> het personage Nena.<br />
Zij is letterlijk verbonden met Nino, haar tegenpool. Nino is <strong>be</strong>dachtzaam<br />
en <strong>be</strong>daard, kent zijn klassieken. Hij ziet zichzelf graag<br />
als filosoof, hij weet veel <strong>van</strong> de Holocaust. Nena is schaamteloos<br />
lichamelijk, ongeïnteresseerd en re<strong>be</strong>ls; ze is de enige die zich<br />
verzet tegen het Stanfordexperimentachtige ge<strong>van</strong>genisspel door<br />
te vluchten. Het <strong>the</strong>ma <strong>van</strong> de vlucht speelt een cruciale rol in de<br />
roman; op drie momenten vlucht een personage en dat gaat telkens<br />
gepaard met fysiek geweld en verwondingen. <strong>De</strong> eerste vluchter is<br />
direct de radicaalste. Na de fatale, wederom Engelstalige, gelijkstelling<br />
‘Life is <strong>De</strong>ath. Heaven is Hell’ snijdt Björn zijn polsen door<br />
en vlucht zo uit de stolp (70). <strong>De</strong> tweede vluchteling is Nena, die<br />
ontsnapt uit de isoleercel tijdens het ge<strong>van</strong>genisspel en daarvoor<br />
later klappen krijgt <strong>van</strong> ‘<strong>be</strong>waakster’ Annie. <strong>De</strong> derde vlucht is het<br />
interessantst, aangezien het een een-tweetje <strong>be</strong>treft tussen het anarchisme<br />
<strong>van</strong> Nena en het intellect <strong>van</strong> Nino. Na haar vertrek uit de<br />
stolp vindt Nino een briefje <strong>van</strong> Nena, die een gat in het dak <strong>van</strong><br />
de stolp heeft gemaakt waaruit Nino vervolgens vlucht – met een<br />
‘ernstig <strong>be</strong>zeerde’ enkel en ‘een diepe snijwond’ tot gevolg (121-<br />
123).<br />
In de laatste passage <strong>van</strong> de roman zijn Nena en Nino samen. <strong>De</strong><br />
creatieve kracht heeft het intellect <strong>be</strong>vrijd uit de stolp, ze heb<strong>be</strong>n<br />
<strong>be</strong>iden verwondingen opgelopen maar die zijn niet zo ernstig dat ze<br />
niet kunnen vrijen. Of zouden zij, die zich onttrokken heb<strong>be</strong>n aan<br />
de kijker, nu zelf gaan ‘kijken’?<br />
‘Zullen we kijken?’ vroeg Nino. Ze antwoordde: ‘Eventueel.’ ‘Zullen we<br />
vrijen?’ vroeg hij. Ze antwoordde: ‘Eventueel.’ Wat ongeduldig vroeg hij:<br />
‘Zullen we nu kijken of vrijen?’ ‘Beide’, antwoordde Nena, en ze voegde<br />
toe: ‘Eventueel.’ ‘Is er hoop?’ vroeg hij. ‘Uiteraard niet’, zei ze. ‘Echt<br />
niet?’ vroeg hij. ‘Eventueel’, zei ze. (132)<br />
Laten we voorlopig niet wanhopen over de <strong>jeugd</strong> <strong>van</strong> tegenwoordig.<br />
Willem Bongers<br />
BIBLIOGRAFIE<br />
Elvis Peeters, Wij. Podium, Amsterdam, 2009.<br />
Jeroen Theunissen, <strong>De</strong> stolp. Meulenhoff | Manteau, Antwerpen, 2010.