29.09.2013 Views

G = 1/R - Stevin.info

G = 1/R - Stevin.info

G = 1/R - Stevin.info

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Inhoud <strong>Stevin</strong> vwo deel 3<br />

1 Newton en Coulomb Nadruk op de overeenkomsten tussen de twee radiale velden.<br />

1 Het gravitatieveld<br />

2 Gravitatie-energie<br />

3 Het elektrisch veld volgens<br />

Coulomb<br />

4 Numerieke modellen<br />

C3.2<br />

D2.1<br />

H1<br />

2 Kijken in het lichaam B2.4 Alle aspecten van medische beeldvorming.<br />

1<br />

3 Licht van Sterren<br />

1 E2.2<br />

E2.3<br />

E2.4<br />

E2.5<br />

4 Kwantumwereld F1<br />

1 Lichtgolven; interferentie<br />

2 Golven of deeltjes;<br />

foto-elektrisch effect<br />

3 Kwantumverschijnselen<br />

4 Gevangen in een<br />

nanodwangbuis; tunneleffect<br />

Hertzsprung-Russell<br />

Wien; planck-kromme<br />

Stefan-Boltzmann<br />

zonneconstante; em-spectrum; waarnemingstechnieken<br />

4.1 en 4.2 hoorden al bij het vorige examenprogramma.<br />

We herhalen hier alleen de hoofdzaken.<br />

5 Los zand In dit hoofdstuk vegen we allerlei kleinigheden bij elkaar.<br />

1 Stroomgeleiding<br />

2 De wetten van Kirchhoff<br />

3 Informatieoverdracht<br />

4 Dubbel-logpapier<br />

5 Nog losser zand<br />

D1.3<br />

D1.2<br />

B1.6<br />

A12.2<br />

C1.2<br />

C1.3<br />

C2.2<br />

© Hubert Biezeveld, Louis Mathot en Ruud Brouwer<br />

Notaties voor afgeleide functies<br />

Weerstandskrachten<br />

Bewegende mens; stookwaarden<br />

Alle rechten voorbehouden. Zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de auteurs mogen op geen enkele manier<br />

fragmenten uit dit boek worden overgenomen. Voor zover overname is toegestaan volgens de auteurswet van 1912, dient men<br />

de vergoeding daarvoor te regelen via onze website.<br />

www.stevin.<strong>info</strong><br />

stevin@stevin.<strong>info</strong><br />

ISBN 97890-89671318


1<br />

Newton en Coulomb<br />

Volgens Gauss is een grootheid<br />

volledig bepaald als je die van alle<br />

kanten hebt bekeken en gemeten.<br />

Wiskundigen schrijven dat voor het<br />

gravitatieveld en het elektrische veld<br />

als volgt op:<br />

Je kunt de massa M binnen een<br />

gesloten oppervlak A berekenen door<br />

de veldsterkte g te sommeren over dat<br />

oppervlak.<br />

Je kunt de lading Q binnen een<br />

gesloten oppervlak A berekenen door<br />

de veldsterkte E te sommeren over dat<br />

oppervlak.<br />

Wat heeft dat met Newton en Coulomb te maken? En hoe volgen de gravitatiewet<br />

en de wet van Coulomb uit deze twee formules?


Je weet dat een steen met massa m op de hoogte h<br />

de zwaarte-energie mgh bezit. Als die steen valt,<br />

neemt de zwaarte-energie af en de kinetische<br />

energie toe.<br />

Gravitatie-energie<br />

Als we de steen niet over een kleine hoogte laten<br />

vallen, maar over een zeer grote, dan kunnen we<br />

deze formule niet gebruiken, want g heeft bij zo’n<br />

val geen constante waarde. Voor die gevallen<br />

gebruiken we deze formule voor de gravitatieenergie<br />

(zie voor de afleiding Extra):<br />

Eg G<br />

r<br />

=− Mm<br />

1.2 Gravitatie-energie 3<br />

1.2 Gravitatie-energie<br />

gravitatie-energie<br />

Dat minteken ziet er op het eerste gezicht raar uit,<br />

maar het is wel handig. Bij zwaarte-energie en<br />

gravitatie-energie mag je het nulpunt leggen waar<br />

je wilt. Als je bijvoorbeeld in Amsterdam een<br />

valproef doet boven een tafel, dan kies je daar<br />

Ez = 0. Iemand in Almere of in Maastricht zal haar<br />

eigen tafel als nulpunt kiezen.<br />

Met de formule Eg =−G M m<br />

gebruikt iedereen<br />

r<br />

hetzelfde nulpunt, namelijk bij r = ∞. Het gaat<br />

immers alleen om verschillen in potentiële<br />

energie. Het minteken geeft aan dat een massa in<br />

de buurt van de aarde gevangen zit en dat je<br />

energie moet toevoeren om die massa aan de<br />

aarde te laten ontsnappen.<br />

Steeds verder schieten<br />

Als we een kogel afschieten, krijgen we<br />

een parabolische baan. Dan beschouwen<br />

we het aardoppervlak als plat. Bij hoge<br />

snelheden moet je rekening houden met<br />

de kromming van de aarde. Newton<br />

bewees al dat de baan dan een ellips is.<br />

Bij precies 7,9 km/s ontstaat een<br />

cirkelbaan en bij snelheden tussen<br />

7,9 km/s en 11,2 km/s weer een ellips,<br />

De ontsnappingssnelheid<br />

Als je een ruimtecapsule naar een andere planeet<br />

wilt sturen, moet er voldoende kinetische energie<br />

aanwezig zijn om hem van de aarde los te maken.<br />

Die energie wordt door de stuwraketten geleverd,<br />

maar die zijn op betrekkelijk kleine hoogte al<br />

uitgewerkt. We kunnen daarom stellen dat de<br />

capsule op zeeniveau (bij r = R) al de<br />

ontsnappingssnelheid vo moet hebben.<br />

(Ek + Eg) zeeniveau = (Ek + Eg)oneindige ⇒<br />

1 2 mM 1 2<br />

mv − G = mv 0 0<br />

2 2 ∞ + ≥ ⇒<br />

R<br />

v ><br />

2GM<br />

R<br />

ofwel v0= 2GM<br />

R<br />

= 2gR<br />

Geostationaire banen<br />

TV-satellieten (op ongeveer zeven aardstralen van<br />

het middelpunt van de aarde, dus r 2 = 49 keer zo<br />

groot) ondervinden daar een aantrekkingskracht<br />

die maar 1<br />

49<br />

is van de aantrekkingskracht vlakbij<br />

de aarde. De waarde voor g is daar 9,8<br />

49 = 0,2 m/s2 .<br />

Als je die waarden voor r en g gebruikt in<br />

2<br />

mv<br />

mg = , vind je voor de omlooptijd de<br />

r<br />

gewenste 24 uur. Dan lijken deze satellieten stil te<br />

staan ten opzichte van de draaiende aarde.<br />

maar nu staat de aarde in het andere<br />

brandpunt. Bij 11,2 km/s gaat de ellips<br />

‘open’ en is de baan een parabool, de kogel<br />

verdwijnt in de ruimte. Bij nog grotere<br />

snelheden is de baan een hyperbool.<br />

Die 11,2 km/s geldt overigens alleen voor<br />

een raket die kort brandt, voor een schot<br />

dus. Als je genoeg brandstof hebt, kun je<br />

ook met kleinere snelheden van start gaan.


4 2 Kijken in het lichaam<br />

MRI is een afkorting voor Magnetic Resonance<br />

Imaging. Een MRI-scanner bevat zeer sterke<br />

magneten. Die hebben invloed op de<br />

waterstofkernen in een lichaam, want dat zijn ook<br />

kleine magneten.<br />

Modellen voor MRI<br />

Om de werking van MRI duidelijk te maken,<br />

kijken we eerst hoe een kompasnaald reageert als<br />

we er een staafmagneet bij in de buurt brengen.<br />

Je weet dat gelijke polen elkaar afstoten en dat<br />

ongelijke elkaar aantrekken. De naald zal met een<br />

vaste frequentie slingerend tot stilstand komen en<br />

uiteindelijk 90° gedraaid zijn.<br />

Hoe sterker het magneetveld, hoe nerveuzer de<br />

naald slingerend tot stilstand komt. De frequentie<br />

van de trilling is dan hoog.<br />

Met een tweede staafmagneet kun je de kompasnaald<br />

weer aan het slingeren krijgen. Je moet die<br />

staafmagneet dan precies met dezelfde frequentie<br />

heen en weer bewegen als waarmee de kompasnaald<br />

slingerend tot stilstand kwam (je zorgt dan<br />

dus voor resonantie).<br />

Als die bewegende magneet plotseling wordt<br />

weggehaald, zal de naald weer slingerend zijn<br />

oude stand opzoeken.<br />

Op http://www.drcmr.dk/JavaCompass/minimal.html<br />

staat een fraaie applet over deze proef.<br />

2.2 De MRI-scanner<br />

Je kunt de waterstofkernen, de protonen, ook<br />

opvatten als draaiende tolletjes. Als een magneetveld<br />

wordt aangezet, zijn er twee draairichtingen<br />

mogelijk: met de draaias in de richting van het<br />

magneetveld of de draaias tegen de klok in. We<br />

noemen dat: ‘spin up’(↑) of ‘spin down’(↓). We<br />

zouden dit de lage en de hoge energietoestand<br />

kunnen noemen.<br />

De verdeling van de protonen over beide energietoestanden<br />

is niet gelijk, want in de natuur wordt<br />

altijd gestreefd naar het laagste energieniveau.<br />

Daarom zijn er meer protonen met spin up (↑) dan<br />

met down (↓). Er is een overschot aan protonen<br />

met spin up.<br />

Maak je het magneetveld sterker, dan zal de<br />

resonantiefrequentie toenemen. Maar ook het<br />

aantal protonen in de lage energietoestand zal<br />

toenemen. Dat overschot is namelijk evenredig<br />

met de sterkte van het magneetveld. MRI werkt<br />

met dit overschot aan protonen, want de overige<br />

protonen heffen elkaars werking op. Dat is ook de<br />

reden waarom systemen met sterkere magneten<br />

betere plaatjes maken dan systemen met een<br />

lagere magneetveldsterkte. Er doen eenvoudigweg<br />

meer protonen mee aan het proces.<br />

Het kost energie om een proton van ↑ naar ↓ om te<br />

zetten. Dat omklappen van de spin gebeurt met<br />

radiogolven. Die golven moeten wel de juiste<br />

frequentie hebben (resoneren); anders lukt het<br />

omklappen niet. Als de radiogolven zijn uitgezet,<br />

vallen de protonen terug in de lage energietoestand<br />

(spin up) en zenden daarbij straling uit.<br />

Vergelijk dit met de kompasnaald in het eerste<br />

model die zijn oude stand opzocht nadat de<br />

bewegende magneet was weggehaald.


De MRI-scanner<br />

Het overschot aan protonen in de lage energietoestand<br />

bij een MRI systeem met een 1,5 T sterke<br />

magneet lijkt niet groot: slechts 9 per miljoen.<br />

Maar omdat er zo verschrikkelijk veel protonen in<br />

het lichaam aanwezig zijn, is het overschot ≈ 10 20<br />

per kg.<br />

MRI gebruikt de waterstofkernen omdat deze<br />

kernen in vergelijking met kernen van andere<br />

elementen het beste reageren op het aangelegde<br />

magneetveld. Door de radiopuls (een wisselend<br />

magneetveld met precies de juiste frequentie)<br />

komen de protonen in de hogere energietoestand.<br />

Als de radiopuls voorbij is, zullen de protonen<br />

weer terug slingeren naar hun laagste energietoestand<br />

en daarbij radiostraling afgeven. Het<br />

terug slingeren duurt even: de relaxatietijd. De<br />

radiostraling die hierbij vrijkomt, wordt met<br />

gevoelige ontvangers (spoelen) waargenomen en<br />

omgezet in een beeld.<br />

Een waterstofatoom kan zeer sterk gebonden zijn,<br />

zoals in vetweefsel, maar ook zwak gebonden,<br />

zoals in water. De sterk gebonden protonen geven<br />

hun energie veel sneller af aan hun omgeving dan<br />

de zwak gebonden protonen. Het tempo waarmee<br />

ze hun energie afgeven is daarom ook anders.<br />

In een MRI-scanner worden drie typen magneetvelden<br />

gebruikt.<br />

1. Het vaste sterke magneetveld<br />

Dit veld wordt door (supergeleidende) stroomspoelen<br />

tot stand gebracht. Het is nodig omdat er<br />

dan meer waterstofatomen in het lichaam van de<br />

patiënt beschikbaar zijn om aan te kunnen meten.<br />

2.2 De MRI-scanner 5<br />

Hoe sterker het vaste magneetveld, hoe meer<br />

waterstofatomen in resonantie kunnen komen en<br />

hoe duidelijker het signaal zal zijn dat de<br />

ontvanger oppikt.<br />

2. Een wisselend magneetveld (de radiogolven)<br />

Dit veld wordt door middel van een wisselstroom<br />

in een kleinere spoel tot stand gebracht. Als de<br />

wisselstroom loopt, staat de ontvanger uit en<br />

omgekeerd. Dit wisselende magneetveld moet de<br />

waterstofkernen in resonantie brengen.<br />

3. Het gradiëntveld<br />

Als het vaste magneetveld overal hetzelfde is, dan<br />

zullen alle protonen in het lichaam een signaal<br />

terug sturen. Hoe kun je dan weten of het signaal<br />

uit het hoofd komt? Met het derde magneetveld<br />

(van de zogenaamde gradiëntspoelen) wordt de<br />

sterkte van het vaste eerste magneetveld als<br />

functie van de plaats gevarieerd.<br />

Stel dat door dit derde magneetveld de sterkte van<br />

het magneetveld in een plak van het hoofd van de<br />

patiënt groter is dan ergens anders. De frequentie<br />

van de radiogolven die de waterstofkernen in het<br />

hoofd moeten laten omklappen zal dan iets hoger<br />

zijn dan in de rest van het lichaam. Ook de<br />

frequentie van de natrillende waterstofkernen zal<br />

hoger zijn. Op deze wijze is uit de frequentie<br />

waarmee de waterstofkernen natrillen, de positie<br />

waar het signaal vandaan kwam te achterhalen.<br />

De frequentie van de natrillende waterstofatomen<br />

wordt, behalve door de sterkte van het magneetveld,<br />

ook beïnvloed door het type weefsel (water<br />

of vet) en een eventueel ingespoten contrastvloeistof.<br />

Tijdens het MRI-onderzoek maken de magneetspoelen<br />

harde, kloppende geluiden. Die worden<br />

veroorzaakt door het in- en uitschakelen van de<br />

stroom in de gradiëntspoelen. Hoewel die star in<br />

een soort hars zijn ingebakken, zijn de krachten<br />

groot genoeg om de spoelen te laten trillen.<br />

Daarom krijgt de patiënt oordoppen in of een<br />

koptelefoon met muziek op. Een MRI-onderzoek<br />

kan soms wel een uur duren. Al die tijd mag je<br />

niet bewegen.


4 Kwantumwereld<br />

Iedereen weet dat je om spoken te vinden naar oude kastelen met dikke muren<br />

moet gaan, zoals dit kasteel van Dracula in Transsylvanië.<br />

Waarom is de kans bij jou thuis veel kleiner?


4.4 Gevangen in een nanodwangbuis; tunneleffect 7<br />

4.4 Gevangen in een nanodwangbuis; tunneleffect<br />

We krijgen met kwantumverschijnselen te maken<br />

als deeltjes (elektronen bijvoorbeeld) opgesloten<br />

zitten in kleine ruimtes.<br />

Een nanodwangbuis<br />

Bekijk een deeltje dat alleen maar heen en weer<br />

kan bewegen in een dicht buisje met lengte L. Dat<br />

staat model voor een elektron in een langgerekt<br />

molecuul of voor een elektron in een metaaldraadje.<br />

Klassiek kan het elektron zich overal in<br />

de buis tussen 0 en L bevinden en alle mogelijke<br />

snelheden en energieën bezitten. Hoe zit dat in de<br />

kwantumfysica?<br />

De golffunctie ψ moet aan de uiteinden nul zijn,<br />

want anders zou ψ 2 daar niet nul zijn en zou het<br />

deeltje buiten de buis gevonden kunnen worden;<br />

ψ 2 bepaalt immers de kans daarop. Uit deze twee<br />

randvoorwaarden zal volgen dat de snelheid niet<br />

alle waarden kan aannemen en de energie dus ook<br />

niet. Beide blijken gekwantiseerd, beide kunnen<br />

niet alle waarden aannemen.<br />

Stationaire toestanden vind je als je de eis stelt:<br />

L = n·½·λb<br />

Hierin is λb de debrogliegolflengte. Met andere<br />

woorden: een half λb moet een geheel aantal keren<br />

passen op de lengte van de buis L.<br />

Omdat het deeltje niet uit het nanobuisje kan<br />

ontsnappen, tekenen we het als een put met<br />

oneindig hoge en oneindig dikke wanden. De<br />

grafieken van ψ en ψ 2 voor de eerste drie gevallen<br />

gaan er dan zo uitzien:<br />

De energietoestanden in de dwangbuis<br />

Een elektron in zo’n buisje heeft alleen maar<br />

kinetische energie; de potentiële energie mag je<br />

nul kiezen. Dat doen we ook bij een valbeweging,<br />

mgh kies je nul op de grond. Dat komt doordat we<br />

eigenlijk alleen maar geïnteresseerd zijn in<br />

energieverschillen. Denk aan de elektronsprongen<br />

in het klassieke atoommodel.<br />

De kinetische energie kunnen we vinden via de<br />

voorwaarde van het precies passen. Dit betekent:<br />

L = n·(½·h/mv) en dus<br />

nh<br />

v =<br />

2mL<br />

Voor de kinetische energie − en dus ook de totale<br />

energie − van toestand n vind je:<br />

2 2 2<br />

1 2 1 ⎛ nh ⎞ n h<br />

n = 2 n = 2 ⎜ ⎟ = 2<br />

E mv m<br />

⎝ 2mL ⎠ 8mL<br />

1⋅<br />

h<br />

Hieruit volgt: E1<br />

= en<br />

2<br />

8mL<br />

E2 = 4E1 ; E3 = 9E1 ; E4 = 16E1 enz.<br />

2<br />

Een deeltje in een doosje<br />

Stationaire toestanden voor een deeltje in een<br />

nanodoosje (een molecuul bijvoorbeeld), vind je<br />

door te eisen dat λb in drie richtingen x, y en z<br />

past. Dan verandert de uitdrukking voor de<br />

energie in:<br />

E<br />

n<br />

2 2 2 2<br />

h ⎛ n n x y n ⎞<br />

z<br />

= ⎜ + + ⎟<br />

2 2 2<br />

8m<br />

⎜ Lx Ly L ⎟<br />

⎝ z ⎠


5<br />

Los zand<br />

Een vrij onbekende stofeigenschap van zand en aarde is de ‘soortelijke<br />

geleidbaarheid’.<br />

Waarom is behalve een fruitteler ook de technische recherche in de waarde<br />

hiervan geïnteresseerd?


Aardwetenschappers herkennen grondsoorten aan<br />

de korrelgrootte, de zuurgraad (pH), de water<br />

absorptie en de elektrische geleidbaarheid.<br />

Elektrische geleidbaarheid<br />

De geleidbaarheid G van een bepaalde grondlaag<br />

geeft aan hoe goed die laag elektriciteit kan<br />

geleiden. Het is in feite niets anders dan het<br />

omgekeerde van de elektrische weerstand R die je<br />

al eerder hebt leren kennen.<br />

= 1<br />

G geleidbaarheid<br />

R<br />

De eenheid van G is Ω -1 of Siemens (S), maar<br />

mho (ohm achterstevoren) mag ook. De wet van<br />

Ohm kunnen we dus op twee manieren schrijven:<br />

U = I·R of I = G·U wet van Ohm<br />

Bij metaaldraden is de soortelijke weerstand ρ de<br />

stofeigenschap die bepaalt in welke mate een stof<br />

de stroom geleidt. Bij aardlagen spreekt men over<br />

de soortelijke geleidbaarheid σ. De soortelijke<br />

weerstand en de soortelijke geleidbaarheid zijn<br />

ook elkaars omgekeerde: σ =<br />

1<br />

ρ<br />

De eenheid van ρ is Ωm dus van σ is hij S/m.<br />

Ga dat na.<br />

Water<br />

De geleidbaarheid is een goede<br />

indicator voor de hoeveelheid<br />

in water opgeloste zouten. Er is<br />

een apparaatje te koop – de<br />

salinometer – waarmee je de<br />

kwaliteit van drinkwater in<br />

mS/m of µS/cm kunt<br />

vaststellen. Maar met twee<br />

elektroden, een batterij en een<br />

weerstandsmeter lukt het ook.<br />

Regenwater geleidt bijna niet; de geleidbaarheid<br />

is zeer laag (bijna 0 µS/cm). Grondwater bezit een<br />

geleidbaarheid van 200 tot meer dan 1500 µS/cm.<br />

5.1 Stroomgeleiding 9<br />

5.1 Stroomgeleiding<br />

Grondwater met grote geleidbaarheid wordt in de<br />

ondiepe lagen vooral aangetroffen nabij de kust en<br />

bij diepere grondwaterwinningen.<br />

Enkele andere voorbeelden: gedestilleerd water<br />

heeft een geleidbaarheid van 50 µS/cm, drinkwater<br />

in Amsterdam komt op 500 µS/cm en<br />

zeewater op 50000 µS/cm.<br />

In de tuinbouw wordt de geleidbaarheid van het<br />

water goed in de gaten gehouden. Een te hoog<br />

zoutgehalte (te grote geleidbaarheid) heeft een<br />

negatieve invloed op het gewas. Elke teelt stelt<br />

zijn specifieke eisen voor de geleidbaarheid.<br />

teelt σ (µS/cm)<br />

tomaat 3000<br />

... ...<br />

aardbeien 1200−1800<br />

Elektrische schakelingen<br />

In de elektrotechniek wordt de geleidbaarheid<br />

weinig gebruikt. Maar als je aan parallelschakelingen<br />

moet rekenen, kan het handig zijn<br />

om met de geleidbaarheid te werken.<br />

De formule voor de vervangingsweerstand Rv bij<br />

een parallelschakeling is:<br />

1 1 1<br />

= + + ...<br />

Rv R1 R2<br />

Met behulp van de geleidbaarheid G = R −1 ziet de<br />

formule er voor het totale geleidingsvermogen Gv<br />

in een parallelschakeling simpeler uit:<br />

Gv = G1 + G2 + ... parallelschakeling


10 Opgaven<br />

Deze opgaven zijn een selectie uit de opgaven van<br />

alle hoofdstukken uit dit deel 3. Sommige horen<br />

bij een paragraaf en zijn dus volgens ons redelijk<br />

simpel; andere zijn pittiger en horen bij een<br />

hoofdstuk.<br />

1 In De reis naar de maan van Jules Verne blijkt<br />

de aarde een tweede maan te hebben op<br />

8140 km hoogte boven het aardoppervlak.<br />

a Welke waarde heeft g op die hoogte?<br />

►Die maan volbrengt haar omloop in 3 uur en<br />

20 minuten.<br />

b Toon aan dat die tijd anderhalf uur langer zou<br />

moeten zijn.<br />

►Aan het begin van de reis sterft de hond<br />

‘Wachter’. Die wordt overboord gezet en vliegt<br />

mee met de raket.<br />

c Leg uit of dat klopt.<br />

►Verne dacht dat de reizigers op één moment<br />

gewichtloos zouden zijn.<br />

d Leg uit of dat klopt.<br />

e Bereken de plaats van het punt tussen aarde en<br />

maan waar de zwaartekracht nul is.<br />

2 Met welke elektrische grootheid komt de<br />

gravitatieversnelling g overeen?<br />

3 De afstand tussen de twee protonen in een<br />

waterstofmolecuul is 10 −10 m. In een heliumkern<br />

is die afstand 10 −15 m.<br />

- Bereken in beide gevallen de waarde van Fe.<br />

4 In een krantenartikel wordt een nieuw deeltje<br />

gemeld met lading: 9,01·10 −19 C.<br />

a Waarom zal dit een drukfout zijn?<br />

►Quarks komen niet los voor. Een neutron<br />

2<br />

bestaat uit drie quarks: een up-quark met + e 3<br />

en twee down-quarks.<br />

b Wat is de lading van een down-quark?<br />

c Bereken de kracht waarmee twee van de drie<br />

elkaar afstoten.<br />

5 Toon aan dat de eenheden kloppen in beide<br />

onbepaaldheidsrelaties.<br />

Opgaven<br />

6 Bij sommige kernen kan een elektron de kern<br />

in worden getrokken (elektronvangst).<br />

a Beweegt het elektron daar sneller of langzamer<br />

dan voorheen? Leg uit.<br />

►Een elektron met kinetische energie 80 eV<br />

passeert een potentiaalput met E = −20 eV.<br />

b Bereken welke debrogliegolflengte het had en<br />

welke het even krijgt.<br />

7 Ultrageluid, uitgezonden door de transducer,<br />

dringt vanuit de lucht het lichaam in.<br />

a Waarom wordt een gel gebruikt?<br />

b Verandert de geluidsnelheid?<br />

c Verandert de frequentie van het geluid?<br />

d Verandert de golflengte van het geluid?<br />

8 Een STM is ideaal als een metaaloppervlak<br />

moet worden afgetast.<br />

a Kan de tip ook van koolstof gemaakt worden?<br />

b Wat zie je op het scherm als de tip afbreekt en<br />

het preparaat een bergje vertoont?<br />

►Meestal wordt de opstelling opgehangen om<br />

trillingen te voorkomen.<br />

c Noem een andere manier om dat te bereiken.


De grafiek van de coulombkracht<br />

De grafiek van Fe tegen r ziet er rond een geladen<br />

holle bol zo uit:<br />

Binnen de bol heerst géén elektrisch veld (kooi<br />

van Faraday). De kracht op een proeflading is<br />

daar dan ook nul. Deze grafiek is niet erg handig<br />

als je met een proef wilt bewijzen dat de wet van<br />

Coulomb klopt. Is de gevonden grafiek wel de<br />

goede kromme? Een kromme lijn lijkt immers al<br />

gauw op een andere kromme lijn. Dan kun je<br />

beter F tegen r −2 uitzetten of logF tegen logr<br />

want dat levert hopelijk een rechte lijn op.<br />

- Leg uit dat de grafiek van logFe tegen logr een<br />

rechte lijn is met een helling −2.<br />

Een zelfbouwsensor voor σ<br />

Schuur twee koperen plaatjes (de elektroden) en<br />

hang ze in het filtraat van de potgrond op steeds<br />

1,0 cm van elkaar. Sluit ze aan op 1,00 V<br />

wisselspanning. Meet de stroomsterkte met een<br />

ampèremeter.<br />

Extra / Doen 11<br />

Extra / Doen<br />

a Leg uit dat de meter nu de de soortelijke<br />

geleidbaarheid σ aangeeft in S/cm.<br />

►Maak een standaardoplossing om je sensor te<br />

ijken. Los daarvoor 1,005 g NaCl op in 1,000 L<br />

gedestilleerd water. De σ van deze oplossing is<br />

2,000 mS/cm. Spoel de elektroden af en hang<br />

ze in de standaardoplossing.<br />

b Geeft de meter 2,0 mA aan? Zo niet, bepaal de<br />

afwijking. Houd met deze afwijking rekening<br />

bij de rest van de proef.<br />

c Meet met deze sensor de σ van de potgrond.<br />

Vergeet niet om de elektroden eerst goed af te<br />

spoelen.<br />

Met je i-phone in de Python<br />

Ga met je i-phone in een kermisattractie en meet<br />

met een geschikte App de versnellingen.<br />

Op www.stevin.<strong>info</strong> vind je bij Tips en trucs<br />

aanwijzingen.<br />

Een proef met de wet van Coulomb<br />

Hang een kogeltje op aan een lange dubbele draad<br />

met lengte ℓ. In de buurt staat een tweede kogeltje<br />

op een isolerend voetje. Projecteer hun schaduw<br />

op een scherm. Als je beide kogeltjes laadt, zal het<br />

eerste kogeltje uitwijken.<br />

Meet de afstand r op het scherm tussen hun<br />

middelpunten en de de uitwijking d.<br />

Als d klein is ten opzichte van ℓ, is d evenredig<br />

met de elektrische kracht: d ~ Fe. (Zie Extra voor<br />

het bewijs daarvan).<br />

Zet d uit tegen r −2 . Als de wet van Coulomb klopt,<br />

zal dat een rechte lijn door de oorsprong<br />

opleveren.


12 Toets<br />

1 De schwarzschildstraal<br />

Om een zwart gat met massa M kun je een bol<br />

met straal Rs (de schwarzschildstraal) denken<br />

waarbinnen niets te zien is. Op de rand van die<br />

bol is de ontsnappingssnelheid gelijk aan de<br />

lichtsnelheid. Licht kan dus niet uit de bol<br />

ontsnappen.<br />

a Druk Rs uit in G, M en c.<br />

b Welke straal zou de zon moeten hebben zodat<br />

hij een zwart gat zou zijn? Anders gezegd:<br />

bereken de schwarzschildstraal van de zon.<br />

►Stel dat de zon zover gekrompen zou zijn.<br />

c 1 Welke invloed zou dat hebben op dag en nacht?<br />

c 2 Hoe lang zou een jaar dan duren?<br />

2 Een atoom<br />

We vergelijken een zeker atoom met een<br />

nanoblokje dat één elektron bevat. Voor de<br />

energieniveau’s geldt:<br />

E = (n1 2 + n2 2 + n3 2 )·2 eV<br />

a Hoeveel niveau’s zitten er tussen niveau 111 en<br />

niveau 222?<br />

b Is de figuur ongeveer op schaal?<br />

c Bereken welke kleur wordt uitgezonden bij een<br />

overgang tussen die twee niveau’s.<br />

d Bereken de onbepaaldheid in de energie van<br />

het foton als je weet dat het atoom 2,0·10 −8 s op<br />

het hoogste niveau bleef.<br />

Toets<br />

3 Een radiopuls<br />

‘MRI is tv kijken met een radio’, zei een<br />

radioloog eens.<br />

a Verklaar deze uitspraak.<br />

►Om nog betere beelden te verkrijgen, kun je<br />

een contrastvloeistof en/of een contrastgas<br />

toevoegen. Verschillende soorten weefsels<br />

zullen hierdoor een ander signaal geven. Een<br />

voorbeeld van zo’n contrastvloeistof is 129 Xe,<br />

waarmee opvallend duidelijke beelden kunnen<br />

worden gemaakt van longen en bloedvaten.<br />

b Welke eigenschap van de weefsels zal door de<br />

contrastvloeistof worden veranderd?<br />

A de thermische eigenschap;<br />

B de elektrische eigenschap;<br />

C de magnetische eigenschap?<br />

►In vetweefsel is het energieverschil tussen<br />

spin up en spin down bij een proton<br />

2,6⋅10 −7 eV.<br />

c Bereken de frequentie van de radiopuls die<br />

nodig is om het proton in de hoogste energietoestand<br />

te krijgen.<br />

d Welke golflengte heeft het foton dat vrijkomt<br />

als het proton weer naar het laagste<br />

energieniveau terug springt?


Onze plannen<br />

In <strong>Stevin</strong> vwo deel 3 behandelen we de nieuwe onderwerpen voor het Centraal Examen. Dit zijn:<br />

• B2.4 Medische beeldvorming<br />

• C3.2 Gravitatiekracht en gravitatie-energie; ontsnappingssnelheid.<br />

• D2.1 Radiale elektrische veld. Coulomb.<br />

• E2.2 Licht van sterren; Hertzsprung-Russell.<br />

• E2.4 Stefan-Boltzmann; zonneconstante.<br />

• E2.5 Totale em-spectrum; waarnemingstechnieken.<br />

• F1 Kwantumwereld.<br />

• Allerlei kleinigheden zoals de wetten van Kirchhoff en de regels voor elektrische geleiding.<br />

Die kleinigheden komen ook als apart downloadbare bestanden op onze site te staan.<br />

Op onze site www.stevin.<strong>info</strong> geven we precies aan welke hoofdstukken en paragrafen van de delen 1 en 2<br />

nog geldig zijn.<br />

Twee voorbeelden:<br />

• Hoofdstuk 7 Energie en arbeid uit deel 1 is nog in zijn geheel bruikbaar. Aan een paar kleinigheden<br />

zoals stookwaarden moet nog wat extra aandacht besteed worden.<br />

• Hoofdstuk 4 Kromme banen uit deel 2. Een flink deel hiervan is nog bruikbaar bij C3.2 Gravitatie,<br />

maar voortdurend heen-en-weer bladeren tussen twee boeken leidt tot chaos. Wat we nodig hebben uit<br />

dit hoofdstuk komt dus in zijn geheel terug in deel 3.<br />

We zorgen ervoor dat er niet voortdurend heen-en-weer gebladerd hoeft te worden tussen deel 3 en<br />

de delen 1 en 2.<br />

Keuzeonderwerpen SE<br />

• E1 Stoffen en materialen. Verplicht.<br />

• E3 Kern- en deeltjesprocessen; behoudswetten.<br />

• F2 Relativiteitstheorie.<br />

• G1 Biofysica. De NiNa-module is onbruikbaar.<br />

• G2 Geofysica. Nagaan wat er van NiNa bruikbaar is.<br />

• I Onderzoek en ontwerp. Verplicht.<br />

We verwachten niet dat er een school is die al in vwo 4 met de keuzeonderwerpen begint. Daar nemen we<br />

dus mooi de tijd voor. We zijn nu van plan voor alle zes de onderwerpen een aparte kleine module te maken<br />

die los besteld kan worden.<br />

Tot slot: u kunt ervan uitgaan dat <strong>Stevin</strong> ook op tablets en laptops bruikbaar zal zijn.<br />

Heeft u nog vragen? Stel ze ons via stevin@stevin.<strong>info</strong>.<br />

www.stevin.<strong>info</strong>


<strong>Stevin</strong> vwo deel 1<br />

Inhoud NiNa Opmerkingen over tekst Opgaven die<br />

1 Bewegen<br />

1 Meten van tijden en afstanden<br />

2 Grafieken en formules;<br />

snelheid<br />

2 Versnellen<br />

1 Vallen in lucht en vacuüm<br />

2 Optrekken en remmen<br />

3 Drie wetten van Newton<br />

1 De traagheidswet van Newton<br />

2 De krachtwet van Newton<br />

3 De actie/reactiewet van<br />

Newton<br />

4 Vectoren en hefbomen<br />

1 Scalars en vectoren<br />

2 Krachten in evenwicht<br />

3 Hefbomen, katrollen en<br />

tandwielen<br />

kunnen vervallen<br />

C1.1,2 Dit hele hoofdstuk hoort bij het CE. 8, 9, 10, 36, 37,<br />

T1<br />

C1.1,2 Weliswaar hoort x = ½gt 2 niet bij de<br />

examenstof, maar wij zien geen andere<br />

manier om het begrip versnelling te<br />

introduceren. p. 48 kan worden<br />

overgeslagen.<br />

C1.4-6 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE, inclusief<br />

de leestekst over gewicht.<br />

C1.3 4.1 en 4.2 horen bij het CE.<br />

Hefbomen etc. uit 4.3 hoort niet meer bij de<br />

stof.<br />

3, 4, 11, 12, 21,<br />

31, 33,<br />

18, 29, 33, T3<br />

19 t/m 30<br />

37 t/m 48<br />

T2, T3<br />

5 Spiegels en lenzen − Dit hoofdstuk is bij het CE en het SE<br />

vervallen.<br />

6 Stroom, spanning en D1.1,3,4 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE.<br />

weerstand<br />

De wetten van Kirchhoff en<br />

1 De wet van Ohm<br />

2 Serie en parallel<br />

3 De huisinstallatie<br />

1<br />

G = en<br />

R<br />

in deel 3.<br />

Gserie = ΣG<br />

worden behandeld<br />

7 Energie en arbeid<br />

1 Kinetische energie en<br />

C2.1,2 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE.<br />

zwaarte-energie<br />

In deel 3 de formules voor Echem i.v.m. de<br />

2 Energie-omzettingen en<br />

stookwaarden uit tabel 28A.<br />

arbeid<br />

Ook nog aandacht besteden aan energie-<br />

3 Energie in het verkeer /<br />

vermogen<br />

omzettingen bij de bewegende mens.<br />

8 Radioactiviteit<br />

B2.1-3 De paragrafen 8.1 en 8.2 horen bij de stof<br />

1 Ioniserende straling<br />

2 Toepassingen en gevaren<br />

i.v.m. medische beeldvorming.<br />

3 Kernenergie<br />

Van 8.3 hoort alleen p. 227 bij het CE; maar<br />

E = mc 2 45, 46, 52 t/m 58<br />

niet.<br />

ln2<br />

De formule A = N staat in Extra.<br />

t 1<br />

2<br />

De rest van 8.3 kan gebruikt worden voor het<br />

niet-verplichte SE-domein E3.<br />

9 Signaalverwerking<br />

− Dit hoofdstuk is bij het CE en het SE<br />

vervallen.<br />

10 Algemene technieken<br />

Het hele hoofdstuk hoort bij de stof.<br />

model 5<br />

1 Afronden en rekenen A In deel 3 het dubbel-log papier toevoegen.<br />

2 Modellen maken<br />

C1.7


<strong>Stevin</strong> vwo deel 2<br />

Inhoud NiNa Opmerkingen over tekst Opgaven die<br />

1 Gassen<br />

1 Kracht en druk<br />

2 De gaswet van Boyle<br />

3 De algemene gaswet<br />

− Dit hoofdstuk is voor het CE vervallen.<br />

Sommige onderdelen kunnen op het SE<br />

wel aan de orde komen bij het verplichte<br />

subdomein E1: eigenschappen van stoffen<br />

en materialen.<br />

2 Energie en warmte − Dit hoofdstuk is vervallen voor het CE.<br />

3 Trillen en slingeren<br />

1 Dansen en zwaaien<br />

2 De u(t)-grafiek van de<br />

B1.1,2,4,5 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE,<br />

behalve de formule voor de slinger en de<br />

formules voor de energie op p. 60.<br />

harmonische trilling<br />

4 Kromme banen<br />

4.1 hoort niet meer bij de stof.<br />

1 De kogelbaan<br />

4.2 hoort er wel bij i.v.m. (kunst)manen,<br />

2 De middelpuntzoekende kracht C3.1,2 maar deze paragraaf komt ook in deel 3.<br />

5 Licht en zicht − Dit hoofdstuk is vervallen voor het CE.<br />

6 Golven en golfoptica<br />

6.1 en 6.2 horen bij de stof, maar p. 127<br />

1 Golven; geluid<br />

2 Interferentie van golven;<br />

B1.3-5 kan vervallen.<br />

muziekinstrumenten<br />

Van 6.3 vervalt het tralie.<br />

3 Lichtgolven<br />

F1.1<br />

7 Elektromagnetisme<br />

1 Magneten en elektromagneten<br />

2 De lorentzkracht<br />

3 Spoelen in magneetvelden<br />

D2.3,4 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE.<br />

8 Inductie<br />

D2.5 8.1 hoort wel bij de stof, maar effectieve 2, 8,<br />

1 Inductiespanning<br />

waarden van U en I zijn vervallen.<br />

2 De transformator<br />

8.2 hoort er niet meer bij.<br />

T1, T3<br />

9 Versnellen en afbuigen D2.1,2 Het hele hoofdstuk hoort bij het CE,<br />

1 Statische elektriciteit<br />

behalve de formules voor de plaat-<br />

2 Versnellen<br />

condensator.<br />

3 Afbuigen in velden<br />

Het radiale veld en de wet van Coulomb<br />

worden behandeld in deel 3.<br />

10 Atomen<br />

E2.1,3 Het hele hoofdstuk hoort (op een paar<br />

1 Fotonen<br />

2 Spectra<br />

F1.2,5 kleinigheden na) bij het CE.<br />

kunnen vervallen<br />

5, 9, 10, 11, 14,<br />

30 t/m 33, 38, T1<br />

16, 21, 22, 27<br />

33 t/m 35, 37,<br />

38, 40, 41, 42<br />

t/m 46<br />

T3


Het nieuwe programma<br />

Domein Subdomein CE<br />

moet in<br />

SE<br />

mag<br />

in SE<br />

A Vaardigheden X X<br />

B Golven<br />

B1<br />

B2<br />

Informatieoverdracht<br />

Medische beeldvorming<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

C<br />

Beweging en<br />

wisselwerking<br />

C1<br />

C2<br />

C3<br />

Kracht en beweging<br />

Energie en wisselwerking<br />

Gravitatie<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

D Lading en veld<br />

D1<br />

D2**<br />

Elektrische systemen<br />

Elektrische en magnetische velden<br />

X<br />

X<br />

X<br />

X<br />

E1 Eigenschappen van stoffen en materialen X<br />

E Straling en materie E2 Elektromagnetische straling en materie X X<br />

E3* Kern- en deeltjesprocessen bk*<br />

F<br />

Quantumwereld en<br />

relativiteit<br />

F1<br />

F2*<br />

Quantumwereld<br />

Relativiteitstheorie<br />

X<br />

bk*<br />

X<br />

G Leven en aarde<br />

G1*<br />

G2*<br />

Biofysica<br />

Geofysica<br />

bk*<br />

bk*<br />

H<br />

Natuurwetten en<br />

modellen<br />

X X<br />

I<br />

Onderzoek en<br />

ontwerp<br />

I1<br />

I2<br />

I3<br />

Experiment<br />

Modelstudie<br />

Ontwerp<br />

X<br />

X<br />

X<br />

* bk = beperkte keuze: uit deze vier subdomeinen worden er twee gekozen.<br />

Let op: E1 en I zijn verplicht voor het SE.<br />

** Tijdelijke afwijking voor 2016 en 2017.<br />

In het centraal examen van 2016 en 2017 zullen GEEN vragen worden gesteld over subdomein D2. Het<br />

onderwerp mag wel getoetst worden in het SE, maar dat is niet verplicht. Meer <strong>info</strong>rmatie hierover is te<br />

vinden in de handreiking van SLO.<br />

NB Het feit dat het hier een tijdelijke afwijking betreft, houdt in dat er vanaf het centraal examen van 2018 wel<br />

vragen gesteld kunnen worden over subdomein D2.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!