Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland - Natuurpunt
Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland - Natuurpunt
Radiotelemetrisch onderzoek in Bosland - Natuurpunt
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
6 PROJECTEN<br />
Natuur.oriolus I 78(1) I 1-11<br />
Het verzamelen van gegevens<br />
Biepjes <strong>in</strong> de duisternis<br />
Om een duidelijk beeld te krijgen van de ecologie en het ruimtegebruik<br />
van Nachtzwaluwen werden <strong>in</strong>dividuen voorzien van een<br />
zender. Hiervoor werden <strong>in</strong> totaal 17 radiozenders en 3 ontvangers<br />
gebruikt (Box 4). Met behulp van playback-aangestuurde vangst<br />
werden <strong>in</strong>dividuen gevangen, waarna een m<strong>in</strong>uscule VHF-zender<br />
op de middelste staartpen werd gekleefd. Het nachtelijke ruimtegebruik<br />
van gezenderde <strong>in</strong>dividuen werd gekarteerd door het volgen<br />
van een gebiedsdekkende route waarover meerdere waarnem<strong>in</strong>gspunten<br />
verdeeld waren (Figuur 2). Overdag werden de slaap- en<br />
eventuele broedplaatsen gezocht zonder een vast traject te volgen.<br />
Nachtzwaluwen konden accuraat gelokaliseerd worden dankzij<br />
gecomb<strong>in</strong>eerde <strong>in</strong>formatie over de signaalricht<strong>in</strong>g en -sterkte afkomstig<br />
van de VHF-zender.<br />
De resultaten<br />
Verafgelegen foerageergebieden<br />
Voor de start van dit <strong>onderzoek</strong>, werd aangenomen dat Nachtzwaluwen<br />
hoofdzakelijk <strong>in</strong> de onmiddellijke nabijheid van hun<br />
slaap- en broedplaatsen zouden voorkomen (Verstraeten & Verheyen<br />
2008). Maar al snel bleek dat, tijdens het broedseizoen, foerageerafstanden<br />
tussen 750 en 1000m zeer courant waren. Wanneer de<br />
jongen groter werden, of de herfsttrek naar overw<strong>in</strong>ter<strong>in</strong>gsgebieden<br />
naderde, vergrootte deze afstand tot 5000m en zelfs verder. Voor<br />
enkele <strong>in</strong>dividuen was het, door de grote afstand, niet mogelijk<br />
de exacte foerageergebieden en -afstanden te bepalen. Na verder<br />
literatuur<strong>onderzoek</strong> bleken onze resultaten overeen te komen<br />
met eerdere radiotelemetrische studies die het foerageergedrag<br />
van Nachtzwaluwen onderzochten <strong>in</strong> Groot-Brittannië. Bowden<br />
& Green (1991) en Alexander & Cresswell (1989) stelden vast dat<br />
Nachtzwaluwen respectievelijk 1-2km en 3-6km afleggen naar<br />
foerageergebieden. De foerageergebieden <strong>in</strong> onze studie bestonden<br />
uit schrale graslanden, vochtige mesotrofe landbouwpercelen en<br />
structuurrijke natte heide.<br />
Deze opvallende resultaten tonen aan dat een regionale aanpak,<br />
<strong>in</strong> de ruime omgev<strong>in</strong>g van broedplaatsen, noodzakelijk is om de<br />
<strong>in</strong>standhoud<strong>in</strong>g van Nachtzwaluwen te garanderen. De verafgelegen<br />
foerageergebieden zijn noodzakelijk om de jongen te voeden en voldoende<br />
op te vetten alvorens de herfstrek naar de overw<strong>in</strong>ter<strong>in</strong>gsgebieden<br />
aan te vatten. Wanneer de foerageergebieden verdwijnen, is<br />
het mogelijk dat beheerswerken <strong>in</strong> broedgebieden onvoldoende zijn<br />
om de langtermijnoverlev<strong>in</strong>g van de soort te garanderen.<br />
Grote leefgebieden<br />
Eén van de belangrijkste resultaten van dit radiotelemetrisch <strong>onderzoek</strong><br />
is de bepal<strong>in</strong>g van de grootte van het leefgebied (Figuur 3).<br />
Omdat uit verkennend zender<strong>onderzoek</strong> van 2009 reeds bleek dat<br />
de term ‘territorium’ (Pitelka 1959) problematisch was om het ruimtegebruik<br />
van Nachtzwaluwen te beschrijven, hebben we de term<br />
homerange gekozen. Homeranges werd door Burt (1943) beschreven<br />
als “de oppervlakte die benut wordt door een <strong>in</strong>dividu <strong>in</strong> zijn<br />
normale activiteiten om voedsel te verzamelen, te paren en jongen<br />
groot te brengen”. De gehanteerde analyse houdt reken<strong>in</strong>g met de<br />
variatie <strong>in</strong> het aantal waarnem<strong>in</strong>gen per <strong>in</strong>dividu, houdt m<strong>in</strong>der reken<strong>in</strong>g<br />
met uitschieters en geeft de meest robuuste resultaten weer.<br />
Daartegenover staat dat er een onderschatt<strong>in</strong>g gemaakt wordt van<br />
de berekende oppervlakte. De werkelijke grootte van het leefgebied<br />
ligt dus nog hoger. Met een gemiddelde homerange oppervlakte<br />
van 103ha worden eerdere schatt<strong>in</strong>gen van het ruimtegebruik <strong>in</strong> het<br />
<strong>onderzoek</strong>sgebied, maar ook daarbuiten, ruimschoots overschreden.<br />
Ook van Kleunen et al. (2007) beschrijft grote oppervlakten (15-<br />
Figuur 3. Homerange per <strong>in</strong>dividu uit <strong>onderzoek</strong>sjaar 2011. De gemiddelde oppervlakte<br />
bedroeg 105 ha.<br />
Figure 3. Homerange by <strong>in</strong>dividual from 2011. The mean surface area was 105ha.<br />
100ha) tijdens zijn radiotelemetrisch <strong>onderzoek</strong> <strong>in</strong> het Nationaal park<br />
Veluwezoom (Nederland).<br />
Normaal wordt het territorium van een Nachtzwaluw beschreven als<br />
een plaats waar <strong>in</strong>dividuen z<strong>in</strong>gen of territoriaal gedrag vertonen<br />
(Pitelka 1959). Doorgaans gaat men <strong>in</strong>dividuele zangposten onmiddellijk<br />
toeschrijven aan een territorium en bijhorend broedsel (o.a.<br />
Verstraeten & Verheyen 2008, Indeherberg et al. 2002). Vernoemde<br />
studies bakenen de territoriumgrootte af op basis van diverse technieken.<br />
Zo werd er regelmatig gebruik gemaakt van een fusieafstand,<br />
of “de grootste afstand tussen twee zangposten van één <strong>in</strong>dividu om<br />
aan te kunnen nemen dat het om één en hetzelfde territorium gaat”.<br />
Zonder gepaste middelen is het echter onmogelijk om verschillende<br />
<strong>in</strong>dividuen te identificeren. De fusieafstanden waren zeer variabel,<br />
bijvoorbeeld 500m (SOVON 1996) en 250-300m (Indeherberg et al.<br />
2002). De criteria waarop de fusieafstanden werden bepaald waren<br />
niet eenduidig. Bovendien werden territoria verondersteld cirkelvormig<br />
te zijn. De territoriumoppervlakte werd dan berekend als<br />
π*r 2 (r=fusieafstand of straal). Andere bronnen kwamen op basis van<br />
<strong>onderzoek</strong> tot zeer kle<strong>in</strong>e nachtzwaluwterritoria, b.v. 0.25ha (Bus<strong>in</strong>k<br />
et al. 2000), 1-1.5ha (Leitl et al. 1996), 1.49ha (Indeherberg et al. 2002),<br />
7ha (Van den Hout 2007 <strong>in</strong> van Kleunen 2007) en ‘enkele hectaren’<br />
(Verheyen & Verstraeten 2008).<br />
Liever open zandgronden dan dichte bossen<br />
Habitatanalyses van de leefgebieden tonen aan dat gezenderde<br />
Nachtzwaluwen een sterke voorkeur vertonen voor open zandbodems.<br />
Ondanks de lage beschikbaarheid, 6% (2010) en 7.5% (2011)<br />
van de oppervlakte, bleken open plekken en brede exploitatiewegen<br />
(>9m) met dagzomend zand nagenoeg altijd aanwezig <strong>in</strong> hun<br />
leefgebieden. Aangezien <strong>in</strong> eerdere studies reeds een voorkeur voor<br />
structuurrijke overgangszones tussen verschillende biotopen werd<br />
aangetoond (Morris et al. 1994, Ravenscroft 1989), kon verwacht worden<br />
dat bosranden met dagzomend zand een belangrijke rol g<strong>in</strong>gen<br />
spelen <strong>in</strong> <strong>Bosland</strong>. Het opwarmende karakter van zand verhoogt<br />
mogelijk het <strong>in</strong>sectenaanbod waarop Nachtzwaluwen foerageren.<br />
Nederlands <strong>onderzoek</strong> van van Kleunen et al.(2007) toont bovendien<br />
aan dat het prooiaanbod <strong>in</strong> bosranden en boomgroepen hoger en<br />
stabieler is dan <strong>in</strong> open heide.<br />
Andere belangrijke conclusies waren de afwezigheid van Nachtzwaluwen<br />
<strong>in</strong> dichte bosbestanden en <strong>in</strong>tensieve landbouwgebieden,<br />
en de aanwezigheid <strong>in</strong> sub-urbane gebieden. Talrijke waarnem<strong>in</strong>gen<br />
uit dit <strong>onderzoek</strong> illustreren de afkeer om over open landbouwgebie-