30.09.2013 Views

Provincie Limburg Gedeputeerde Staten Postbus 5700 6202 MA ...

Provincie Limburg Gedeputeerde Staten Postbus 5700 6202 MA ...

Provincie Limburg Gedeputeerde Staten Postbus 5700 6202 MA ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Retouradres <strong>Postbus</strong> 19530 2500 CM Den Haag<br />

<strong>Provincie</strong> <strong>Limburg</strong><br />

<strong>Gedeputeerde</strong> <strong>Staten</strong><br />

<strong>Postbus</strong> <strong>5700</strong><br />

<strong>6202</strong> <strong>MA</strong> <strong>MA</strong>ASTRICHT<br />

Datum 7 februari 2013<br />

Betreft Toekenning ontheffing<br />

Ruimtelijke ingrepen<br />

Geachte <strong>Gedeputeerde</strong> <strong>Staten</strong>,<br />

Naar aanleiding van uw verzoek van 20 november 2012 en de aanvullingen hierop<br />

van 27 december 2012, 30 januari 2013 en 7 februari 2013, geregistreerd onder<br />

aanvraagnummer FF/75C/2012/0328, om een ontheffing als bedoeld in artikel 75<br />

van de Flora- en faunawet te krijgen, deel ik u het volgende mee.<br />

Hierbij ontvangt u de ontheffing die u heeft aangevraagd, van de<br />

verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 8 en 13, lid 1, van de Flora- en<br />

faunawet voor zover dit betreft het uitsteken of op enigerlei andere wijze van de<br />

groeiplaats verwijderen; het vervoeren en onder zich hebben van de bijenorchis,<br />

gevlekte orchis, grote keverorchis, grote muggenorchis, rapunzelklokje, rietorchis,<br />

tongvaren en de wilde marjolein, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in<br />

artikel 8 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vernielen,<br />

beschadigen of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de<br />

maretak, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora-<br />

en faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de das, gewone<br />

dwergvleermuis, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, sperwer en<br />

de steenuil, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de<br />

Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van voortplantings- of<br />

vaste rust- of verblijfplaatsen van de franjestaart, rosse vleermuis, kerkuil,<br />

hazelworm en de levendbarende hagedis, alsmede van de verbodsbepalingen<br />

genoemd in de artikelen 11 en 12 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft<br />

het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen; beschadigen<br />

of vernielen van eieren van de Alpenwatersalamander, kamsalamander,<br />

poelkikker, rugstreeppad en de vinpootsalamander, alsmede van de<br />

verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 11 en 12 van de Flora- en faunawet<br />

voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings-<br />

of vaste rust- of verblijfplaatsen; beschadigen of vernielen van eieren van het<br />

vliegende hert.<br />

Dienst Regelingen<br />

<strong>Postbus</strong> 19530<br />

2500 CM Den Haag<br />

www.drloket.nl<br />

T 0800 - 22 333 22<br />

F 070 - 378 61 39<br />

ffwet@minlnv.nl<br />

Onze referentie<br />

Aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328.toek.jb<br />

Bijlagen<br />

2<br />

1 van 25


Voor de baardvleermuis, eekhoorn, gewone grootoorvleermuis, grijze<br />

grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis,<br />

steenmarter, vale vleermuis, watervleermuis, boomvalk, havik, ransuil en de<br />

wespendief is het toegestaan de voorgenomen werkzaamheden zonder ontheffing<br />

uit te voeren, mits de in deze brief genoemde maatregelen worden uitgevoerd.<br />

Verder in deze brief staat vermeld wat daarvoor de redenen zijn.<br />

De aanvraag ten aanzien van de ringslang is afgewezen.<br />

De aanvraag<br />

De aanvraag heeft betrekking op de realisatie van het project “Buitenring Parkstad<br />

<strong>Limburg</strong>”, gelegen in de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf,<br />

Nuth, Onderbanken en Schinnen. Het project betreft de aanleg van een 26<br />

kilometer lange ringweg (‘Buitenring’) rondom de regio Parkstad <strong>Limburg</strong>. Het<br />

wordt een volwaardige autoweg (100 km per uur), plaatselijk geldt echter een<br />

maximum van 80 km per uur met 2x2 rijstroken. Naast geheel nieuw aan te<br />

leggen delen van het beoogde tracé, worden voor de verwezenlijking van de weg<br />

plaatselijk ook de bestaande wegen N298, N299 en N300 aangepast. Ten behoeve<br />

van de aanleg van deze weg worden onder andere bomen gekapt, huizen gesloopt<br />

en graafwerkzaamheden (inclusief het dempen van oppervlaktewateren)<br />

uitgevoerd. Ontheffing wordt gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in de<br />

artikelen 8 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren<br />

van de bijenorchis (Ophrys apifera), gevlekte orchis (Dactylprhiza maculata),<br />

grote keverorchis (Neottia ovata), grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea),<br />

maretak (Viscum album), rapunzelklokje (Campanula rapunculus), rietorchis<br />

(Dactylorhiza majalis), tongvaren (Asplenium scolopendrium) en de wilde<br />

marjolein (Origanum vulgare), alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de<br />

artikelen 10 en 11 van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de<br />

das (Meles meles), alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van<br />

de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de baardvleermuis (Myotis<br />

mystacinus), eekhoorn (Sciurus vulgaris), franjestaart (Myotis nattereri), gewone<br />

dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), gewone grootoorvleermuis (Plecotus<br />

auritus), grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus), ingekorven vleermuis<br />

(Myotis emarginatus), laatvlieger (Eptesicus serotinus), rosse vleermuis (Nyctalus<br />

noctula), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), steenmarter (Martes foina),<br />

vale vleermuis (Myotis myotis), watervleermuis (Myotis daubentonii), boomvalk<br />

(Falco subbuteo), buizerd (Buteo buteo), gierzwaluw (Apus apus), grote gele<br />

kwikstaart (Motacilla cinerea), havik (Accipiter gentilis), huismus (Passer<br />

domesticus), kerkuil (Tyto alba), ransuil (Asio otus), sperwer (Accipiter nisus),<br />

steenuil (Athene noctua) en de wespendief (Pernis apivorus), alsmede van de<br />

verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11, 12 en 13, lid 1, van de Flora-<br />

en faunawet voor wat betreft exemplaren van de Alpenwatersalamander<br />

(Mesotriton alpestris), kamsalamander (Triturus cristatus), poelkikker (Rana<br />

lessonae), ringslang (Natrix natrix), rugstreeppad (Bufo calamita),<br />

vinpootsalamander (Lissotriton helveticus) en het vliegend hert (Lucanus cervus)<br />

en alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13, lid 1,<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

2 van 25


van de Flora- en faunawet voor wat betreft exemplaren van de hazelworm (Anguis<br />

fragilis), levendbarende hagedis (Zootoca vivipara).<br />

Voor dit project zijn eerder ontheffingen verleend met kenmerk<br />

FF/75C/2010/0295A van 26 september 2010 en FF/75C/2011/0227 van<br />

30 augustus 2011. Bij dit besluit worden deze twee ontheffingen ingetrokken.<br />

Overwegingen<br />

Wettelijk kader<br />

Beschermde soorten<br />

De bijenorchis, gevlekte orchis, grote keverorchis, grote muggenorchis, maretak,<br />

rapunzelklokje, rietorchis, tongvaren en de wilde marjolein zijn beschermde<br />

inheemse plantensoorten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Flora- en faunawet.<br />

De baardvleermuis, das, eekhoorn, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone<br />

grootoorvleermuis, grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger,<br />

rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, steenmarter, vale vleermuis en de<br />

watervleermuis zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid<br />

1, onder a, van de Flora- en faunawet. Vogels zijn beschermde inheemse<br />

diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b, van de Flora- en faunawet.<br />

Voor vogels is alleen ontheffing nodig indien het nest valt onder de bescherming<br />

van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Hieronder zal dit nader worden<br />

toegelicht. De Alpenwatersalamander, hazelworm, kamsalamander,<br />

levendbarende hagedis, poelkikker, ringslang, rugstreeppad en de<br />

vinpootsalamander zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4,<br />

lid 1, onder c, van de Flora- en faunawet. Het vliegend hert is een beschermde<br />

inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de Flora- en faunawet. De<br />

baardvleermuis, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis,<br />

grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige<br />

dwergvleermuis, vale vleermuis, watervleermuis, kamsalamander, poelkikker en<br />

de rugstreeppad zijn tevens opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn,<br />

dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden<br />

beschermd. De das, hazelworm, ringslang en de vinpootsalamander zijn tevens<br />

opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Besluit vrijstelling beschermde dier- en<br />

plantensoorten 1 .<br />

Verbodsbepalingen<br />

Op grond van artikel 8 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet is het onder meer<br />

verboden om beschermde inheemse plantensoorten te plukken, te verzamelen, af<br />

te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op<br />

enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen te vervoeren en onder<br />

zich te hebben. Op grond van de artikelen 9, 10, 11, 12 en 13, lid 1, van de Flora-<br />

en faunawet is het onder meer verboden om beschermde inheemse diersoorten te<br />

doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te<br />

sporen; opzettelijk te verontrusten;<br />

1 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Stb. 2000, 525), laatstelijk gewijzigd bij Stb.2011, 147.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

3 van 25


nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van<br />

beschermde inheemse diersoorten te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg<br />

te nemen of te verstoren; eieren van beschermde inheemse diersoorten te<br />

zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen; te<br />

vervoeren en onder zich te hebben.<br />

Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

Tot voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van<br />

de Flora- en faunawet worden locaties gerekend waarin zich kraamkolonies,<br />

paarverblijven, overwinteringsplaatsen en verblijven van groepen mannetjes<br />

bevinden, afhankelijk van de soort.<br />

Essentiële migratie- en vliegroutes en foerageergebieden die van belang zijn voor<br />

de instandhouding van een voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats van de<br />

soort op populatieniveau, vallen hier ook onder. Daarnaast vallen ook tijdelijke,<br />

seizoensgebonden, verblijfplaatsen (bijvoorbeeld nesten, holen, burchten) of<br />

standplaatsen die van belang zijn voor de gunstige staat van instandhouding van<br />

een soort op populatieniveau of per exemplaar hieronder.<br />

Afwijzingen<br />

Afwijzing ringslang<br />

Bij een manege op de Brunssummerheide bevindt zich een mesthoop die mogelijk<br />

een voortplantingsplaats is van de ringslang. U heeft aangegeven nog nader<br />

onderzoek te doen naar de precieze gebruiksstatus van de betreffende mesthoop<br />

en het belang hiervan voor de op de Brunsummerheide aanwezige populatie van<br />

de ringslang mocht worden besloten de mesthoop te verwijderen. Op basis van<br />

het ontbreken van actuele gegevens omtrent de gebruiksstatus en het belang<br />

hiervan, kan op dit moment niet beoordeeld worden of er een overtreding<br />

plaatsvindt van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet wanneer de<br />

mesthoop wordt verwijderd. Ik wijs uw aanvraag om een ontheffing daarom af.<br />

Afwijzing artikel 13, lid 1,van de Flora- en faunawet wat betreft de maretak<br />

U heeft ontheffing aangevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 13,<br />

lid 1, van de Flora- en faunawet voor zover dit het vervoeren en onder zich<br />

hebben van de maretak betreft. U heeft hiervoor echter geen ontheffing van het<br />

betreffende artikel nodig, omdat het verwijderen valt onder de reikwijdte van<br />

artikel 8 van de Flora- en faunawet, nu de maretak niet depot wordt geplaatst.<br />

Afwijzing artikel 10 van de Flora- en faunawet<br />

Er is ontheffing aangevraagd van de verbodsbepaling genoemd in artikel 10 van<br />

de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het opzettelijk verontrusten van de<br />

das. Opzettelijke verontrusting is bij de voorziene werkzaamheden echter niet aan<br />

de orde. Het doel van het project is immers niet het opzettelijk verontrusten,<br />

maar de aanleg van een weg. Indien u handelt overeenkomstig de zorgplicht<br />

genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet is er geen sprake van het<br />

opzettelijk verontrusten van de das. Een ontheffing van de verbodsbepaling<br />

genoemd in artikel 10 van de Flora- en faunawet is derhalve niet aan de orde.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

4 van 25


Bovendien is het doel van uw project niet gericht op de opzettelijk verontrusten<br />

van de betreffende soort.<br />

Afwijzing artikelen en 9 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet<br />

U heeft ontheffing aangevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in de<br />

artikelen 9 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet voor zover dit het vangen en<br />

vervoeren van de Alpenwatersalamander, hazelworm, kamsalamander,<br />

levendbarende hagedis, poelkikker, rugstreeppad, vinpootsalamander en het<br />

vliegend hert betreft. U stelt hierbij de maatregelen voor zoals beschreven in<br />

hoofdstuk 5 (bladzijden 82 t/m 89) en hoofdstuk 6 (planning), inclusief de<br />

bijlagen waarnaar in voorgenoemde paragrafen wordt verwezen, van het bij de<br />

aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en<br />

faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit<br />

besluit). U heeft hiervoor echter geen ontheffing nodig, omdat het niet de<br />

bedoeling is deze soorten definitief aan de natuur te onttrekken en onder u te<br />

houden, maar te verplaatsen binnen hun natuurlijke leefomgeving. Slechts als<br />

soorten niet binnen een redelijke termijn worden teruggeplaatst, heeft u<br />

ontheffing nodig van artikel 13, lid 1, van de Flora- en faunawet. De zorgplicht uit<br />

artikel 2 van de Flora- en faunawet is wel van toepassing. De zorgplicht wordt op<br />

juiste wijze ingevuld als u ook voorschrift 33 in de ontheffing in acht neemt.<br />

Afwijzingen vanwege behoud functionaliteit voortplantings- of vaste rust-<br />

of verblijfplaatsen<br />

Functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

De verbodsbepalingen worden enkel overtreden als de door artikel 11 beschermde<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen hun specifieke functie niet meer<br />

naar behoren kunnen vervullen. De functionaliteit van deze beschermde<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen gaat dan door het uitvoeren van<br />

de werkzaamheden achteruit of wordt (volledig) aangetast. De voortplantings- of<br />

vaste rust- of verblijfplaatsen kunnen hierdoor niet meer dezelfde functie aan de<br />

beschermde diersoorten bieden als voorheen. Onder bepaalde omstandigheden<br />

kan het zelfs zo zijn dat aantasting van een - op zich zelf niet beschermd - gebied<br />

deze functionaliteit van de beschermde voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaats aantast en derhalve leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen<br />

genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet.<br />

Afwijzing eekhoorn<br />

Er is één verblijfplaats, een nestboom, van de eekhoorn in het plangebied<br />

aangetroffen. Tevens ligt foerageergebied van de soort binnen het plangebied.<br />

De eekhoorn maakt jaarlijks een nieuw nest voor het groot brengen van de jongen<br />

en aan het eind van de herfst wordt een vijftal winternesten gebouwd om de<br />

winter in door te brengen. Elk jaar worden de nesten op een andere plek<br />

gebouwd. Alleen in de periode dat het nest gebruikt wordt voor de verzorging van<br />

de jongen is dat nest beschermd. De winternesten zijn alleen beschermd in de<br />

periode dat ze gebruikt worden voor de overwintering.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

5 van 25


Alleen gedurende de perioden dat de nesten in gebruik zijn voor de verzorging<br />

van de jongen of voor de overwintering worden deze beschouwd als een vaste<br />

rust- of verblijfplaats. In de tussenliggende perioden is er geen sprake van een<br />

nest, voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats.<br />

In dit geval is er één nestboom aangetroffen, zijnde een slaapplaats van een<br />

eekhoorn en niet een kraam- of winternest. Er is derhalve geen vaste rust- of<br />

verblijfplaats in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet in het plangebied<br />

aanwezig.<br />

Daarnaast stelt u maatregelen voor om verstoring van deze verblijfplaatsen van<br />

de eekhoorn te voorkomen , zoals beschreven in hoofdstuk 5 (bladzijden 69,<br />

71,72, 81 en 82) en hoofdstuk 6 (planning) inclusief de bijlagen waarnaar in<br />

voorgenoemde hoofdstukken wordt verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde<br />

rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit). De door u<br />

voorgestelde maatregelen zijn voldoende. Er is dan ook geen sprake van<br />

verstoring van een vaste rust- of verblijfplaats van de eekhoorn.<br />

Aantasting van foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot<br />

belang zijn voor de functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven<br />

voorhanden zijn. Door de aanleg van de BPL wordt marginaal habitat van de<br />

eekhoorn aangetast, dat een zeer marginale foerageerwaarde heeft voor de<br />

eekhoorn. Er is dan ook geen sprake van aantasting van essentieel<br />

foerageergebied. Bovendien blijft er in de omgeving voldoende geschikt leefgebied<br />

van de eekhoorn beschikbaar en dus zijn voldoende alternatieven voorhanden.<br />

Verder wordt door de aanleg van faunapassages mogelijke barrièrewerking van de<br />

weg opgeheven.<br />

Er is kortom geen sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen genoemd<br />

in artikel 11 van de Flora- en faunawet. De functionaliteit van de voortplantings-<br />

of vaste rust- of verblijfplaatsen van de eekhoorn komt niet in het geding. Een<br />

ontheffing is dan ook niet nodig.<br />

Afwijzing steenmarter<br />

De steenmarter is vooral waargenomen in de noordwesthoek van het plangebied<br />

nabij Nuth- Vaesrade en Amstenrade. Het betreffen voornamelijk sporen,<br />

uitwerpselen of zichtwaarnemingen. Er zijn géén voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen binnen het plangebied aangetroffen. Het plangebied heeft de<br />

functie van leefgebied en foerageergebied. Aantasting van foerageergebieden is<br />

enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van<br />

de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort,<br />

doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

6 van 25


De steenmarter heeft een groot territorium, waarbinnen enkele tientallen<br />

verblijfplaatsen aanwezig zijn waartussen geregeld wordt gerouleerd. De<br />

steenmarter kent dan ook een overwegend zwervend bestaan en is generalistisch<br />

voor wat betreft habitatvoorkeur. Er zal dan ook voldoende alternatief leefgebied,<br />

alsmede foerageergebied, voor de steenmarter binnen het territorium aanwezig<br />

blijven.<br />

Het leefgebied en foerageergebied dat binnen het ruimtebeslag van de aan te<br />

leggen weg aanwezig is heeft hiermee géén essentieel belang voor de<br />

functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, die hiermee<br />

in verband staan. Door de aanleg van faunapassages over de weg, neemt u<br />

bovendien voldoende maatregelen om versnippering van leefgebied en verlies van<br />

foerageergebied tegen te gaan zoals beschreven in hoofdstuk 5 (bladzijden 69 en<br />

70) van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan<br />

ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van<br />

februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit. De door u voorgestelde maatregelen zijn<br />

voldoende.<br />

Door de door u voorgestelde maatregelen, wordt voorkomen dat er<br />

verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden<br />

worden. De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de steenmarter komt niet in het geding. Een ontheffing is dan ook niet nodig.<br />

Afwijzing baardvleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, grijze<br />

grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige<br />

dwergvleermuis, vale vleermuis en watervleermuis<br />

De baardvleermuis, franjestaart, gewone grootoorvleermuis, grijze<br />

grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige<br />

dwergvleermuis, vale vleermuis en de watervleermuis zijn in het plangebied<br />

aangetroffen. In het plangebied zijn vaste rust- en verblijfplaatsen en vaste<br />

vliegroutes van vleermuizen aangetroffen en heeft daarnaast de functie van<br />

foerageergebied.<br />

In 2012 is uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vaste rust-<br />

en verblijfplaatsen van vleermuizen. Er verdwijnen zomer-, kraam-, paar- en<br />

winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, een zomerverblijfplaats<br />

van de rosse vleermuis en een zomerverblijfplaats van een franjestaart. Ten<br />

aanzien hiervan is echter ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet<br />

vereist (zie verder in dit besluit).<br />

De meeste waarnemingen betroffen foeragerende vleermuizen. Het zwaartepunt<br />

van de soortenrijkdom van de aanwezige vleermuizen ligt in het noordoosten van<br />

het plangebied, in de bossen ten zuiden van Schinveld en ter hoogte van de<br />

Brunssummerheide. Naast foeragerende exemplaren zijn ook vliegroutes van<br />

vleermuizen aangetroffen. Het gaat hier in totaal om een negental vaste<br />

vliegroutes gelegen in het noordwesten en zuidoosten van het werktracé, waarbij<br />

het aantal aangetroffen exemplaren varieerde van 5 (o.a. Allée Amstenrade) tot<br />

50 (Voetbrug GaiaPark).<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

7 van 25


Aantasting van foerageergebieden en vliegroutes is enkel ontheffingsplichtig<br />

indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van, dan wel samenvalt<br />

met, de vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er<br />

onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

U heeft maatregelen voorgesteld om de aantasting van de vaste vliegroutes en<br />

daarmee foerageergebied van de vleermuizen te voorkomen (zie hoofdstuk 5<br />

(bladzijden 65 tot en met 68) van het bij de aanvraag gevoegde rapport<br />

“Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad<br />

<strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit). De door u voorgestelde<br />

maatregelen zijn in grote lijnen voldoende.<br />

De maatregelen ter waarborging van het foerageergebied en de vliegroutes<br />

hebben zich in de praktijk inmiddels bewezen. Het gaat hierbij om de aanleg van<br />

hopovers (voorafgegaan door tijdelijke voorzieningen zoals doeken) en door het<br />

overgrote deel van de weg onverlicht te laten en enkel daar waar gevaarlijke<br />

verkeerssituaties worden voorzien, zoals bij op- en afritten en knooppunten, naast<br />

LED-verlichting ook afschermende armaturen te gebruiken alsook gebruik te<br />

maken van dimbare verlichting. Hierdoor worden de aangetroffen vliegroutes<br />

zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruikersfase van de weg functioneel<br />

gehouden, waardoor ook de (resterende en geoptimaliseerde) foerageergebieden<br />

bereikbaar blijven alsook kunnen blijven functioneren. Zolang de<br />

foerageergebieden en de vliegroutes behouden blijven wordt er zodoende in dit<br />

opzicht géén invloed op de functionaliteit van de bijbehorende voortplantings- of<br />

vaste rust- en verblijfplaatsen verwacht.<br />

Om de functionaliteit van de foerageergebieden en de vliegroutes, en de<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen die hiermee in verbinding staan,<br />

te waarborgen dient u ook onderstaande maatregel uit te voeren:<br />

• U dient ook tijdens de aanlegfase van de weg in relatie tot vleermuizen<br />

afdoende rekening houdt met het toepassen van verlichting om daarmee te<br />

allen tijde de functionaliteit van de vastgestelde vliegroutes te kunnen laten<br />

blijven functioneren.<br />

Door het uitvoeren van de door u voorgestelde maatregelen wordt voorkomen dat<br />

er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet derhalve<br />

overtreden worden. De functionaliteit van het foerageergebied en de vliegroutes<br />

en de daaraan verbonden voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de<br />

baardvleermuis, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis,<br />

grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige<br />

dwergvleermuis, vale vleermuis en de watervleermuis die buiten het plangebied<br />

zijn gelegen komt niet in het geding. Ook is geen sprake van verstoring. Een<br />

ontheffing is dan ook niet nodig.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

8 van 25


Afwijzing boomvalk, havik, ransuil en wespendief<br />

Het nest van een vogel is de plaats of ruimte die een vogel gebruikt voor het<br />

leggen en uitbroeden van de eieren en, voor zover het geen nestvlieders betreft,<br />

het grootbrengen van de jongen. In de context van artikel 11 van de Flora- en<br />

faunawet moet onder nest ook de inhoud en de functionele omgeving daarvan,<br />

voor zover het broedsucces van vogels daarvan afhankelijk is, worden begrepen.<br />

Daartoe zijn alle activiteiten begrepen die het broedsucces negatief beïnvloeden of<br />

teniet doen. Artikel 11 van de Flora- en faunawet is gedurende het broedseizoen<br />

van toepassing op alle in gebruik zijnde nesten van vogels.<br />

De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een<br />

nieuw nest te maken en gebruiken hun nest niet als vaste rust- of verblijfplaats.<br />

Dergelijke nesten voor eenmalig gebruik genieten buiten het broedseizoen niet de<br />

bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet.<br />

Nesten van de boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik,<br />

huismus, kerkuil, ransuil, sperwer, steenuil en de wespendief vallen ook buiten het<br />

broedseizoen onder de definitie van 'vaste rust- of verblijfplaatsen' in artikel 11<br />

van de Flora- en faunawet. Deze nesten zijn daarom, voor zover ze niet<br />

permanent verlaten zijn, jaarrond beschermd. Derhalve is, bij overtreding van de<br />

verbodsbepalingen, ontheffing nodig van artikel 11 van de Flora- en faunawet met<br />

betrekking tot de vaste rust- of verblijfplaatsen van de soorten.<br />

De boomvalk, havik, ransuil en de wespendief zijn in het plangebied aangetroffen.<br />

Echter, binnen het ruimtebeslag van het toekomstig wegtracé en in een zone aan<br />

weerszijden daarvan, zijn geen in gebruik zijnde nesten van de boomvalk, havik,<br />

ransuil en de wespendief aanwezig. Het is echter wel aannemelijk dat deze<br />

soorten een territorium buiten het tracé, maar wel binnen het plangebied, hebben,<br />

inclusief daarin aanwezige nesten en foerageergebied, dat voor een (groot) deel<br />

overlapt met de grenzen van het projectgebied dan wel het uitstralende effect<br />

daarvan. Aantasting van foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij<br />

van groot belang zijn voor de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn<br />

en dus hun vaste rust- en verblijfplaatsen moeten verlaten.<br />

Door de voorgestelde maatregelen blijft voldoende foerageergebied beschikbaar<br />

(zie hoofdstuk 5 (bladzijden 75 tot en met 77) van het bij de aanvraag gevoegde<br />

rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit). Er zijn reeds<br />

aanzienlijke oppervlakten leefgebied (kleinschalig) ingericht, onder andere door<br />

het realiseren van houtwallen, akkertjes, (besdragende) struiken en poelen, in of<br />

in de periferie van de huidige territoria en er worden nog enkele percelen op korte<br />

termijn ingericht. Het is zeer aannemelijk dat deze ingerichte percelen<br />

functioneren op het moment dat het daadwerkelijk ruimtebeslag op het<br />

oorspronkelijk leefgebied plaatsvindt. Uit de monitoringsronde in 2012 (jaarlijkse<br />

monitoring van het mitigatiegebied was opgelegd in de ontheffing met kenmerk<br />

FF/75C/2011/0227) is immers gebleken dat de inrichting met kleinschalige<br />

landschapselementen in combinatie met graanakkers reeds resultaat had;<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

9 van 25


er werden diverse sporen van prooidieren (muizen) waargenomen, zangvogels op<br />

de graanhalmen, alsmede roofvogels die joegen op deze mitigatiepercelen. De<br />

functionaliteit van de mitigatiepercelen zal ook in de toekomst gemonitord<br />

worden.<br />

Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen wordt voorkomen dat er<br />

verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden<br />

worden. De functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de boomvalk, havik, ransuil en de wespendief komt niet in het geding. Ook is<br />

geen sprake van verstoring. Een ontheffing is dan ook niet nodig.<br />

Voor de buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, kerkuil, sperwer en<br />

de steenuil is wel ontheffing nodig. Zie verder in dit besluit.<br />

Conclusie baardvleermuis, eekhoorn, franjestaart (met uitzondering van<br />

verstoren verblijfplaats), gewone grootoorvleermuis, grijze<br />

grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis<br />

(met uitzondering van verstoren verblijfplaats), ruige dwergvleermuis,<br />

steenmarter, vale vleermuis, watervleermuis, boomvalk, havik, ransuil<br />

en de wespendief<br />

Dit houdt in dat het toegestaan is bovenstaande werkzaamheden zonder<br />

ontheffing uit te voeren, mits de in dit besluit genoemde maatregelen worden<br />

uitgevoerd. Dit besluit geldt slechts voor de hierboven genoemde soorten en<br />

beschreven verboden handelingen. Dit besluit geldt alleen voor de<br />

werkzaamheden die conform de aanvraag worden uitgevoerd, voor zover in dit<br />

besluit zelf niet anders is aangegeven. U dient direct contact op te nemen met<br />

Dienst Regelingen indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden van het project<br />

andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere<br />

handelingen als beoordeeld bij dit besluit noodzakelijk zijn. Als u de maatregelen<br />

zoals genoemd in dit besluit niet uitvoert, heeft u (mogelijk) toch ontheffing van<br />

de Flora- en faunawet nodig.<br />

Als u toch een ontheffing nodig heeft voor een soort die genoemd is op bijlage IV<br />

van de Habitatrichtlijn dient u voor het verkrijgen van deze ontheffing voor het<br />

project een belang, genoemd in de Habitatrichtlijn, aan te tonen. Indien dit belang<br />

niet kan worden aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen en mag u het project<br />

niet uitvoeren. De belangen genoemd in de Habitatrichtlijn zijn:<br />

• Bescherming van de wilde flora en fauna en instandhouding van natuurlijke<br />

habitats.<br />

• De volksgezondheid, de openbare veiligheid.<br />

• Andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van<br />

redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk<br />

gunstige effecten.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

10 van 25


Als u toch een ontheffing nodig heeft voor een vogelsoort dient u voor het<br />

verkrijgen van deze ontheffing voor het project een belang, genoemd in de<br />

Vogelrichtlijn, aan te tonen. Indien dit belang niet kan worden aangetoond, wordt<br />

de aanvraag afgewezen en mag u het project niet uitvoeren. De belangen<br />

genoemd in de Vogelrichtlijn zijn:<br />

• De volksgezondheid en de openbare veiligheid.<br />

• Veiligheid van het luchtverkeer.<br />

• In belang van de bescherming van flora en fauna.<br />

Daarnaast wijs ik u erop dat als u afwijkt van de maatregelen zoals genoemd in<br />

dit besluit, zonder ontheffing of goedkeuring aan te vragen, u zeer waarschijnlijk<br />

in overtreding bent van de Flora- en faunawet. Ik kan dan door<br />

bestuursrechtelijke dwang toe te passen de strijdige situatie alsnog beëindigen.<br />

Dat kan betekenen dat een last onder dwangsom wordt opgelegd, of dat<br />

bestuursdwang wordt toegepast. Ook kunnen strafrechtelijke sancties worden<br />

opgelegd. Dit kan in uw geval betekenen dat de werkzaamheden ten behoeve van<br />

bovengenoemd project geheel of gedeeltelijk worden stilgelegd totdat weer wordt<br />

voldaan aan het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde.<br />

Ontheffing<br />

Op grond van artikel 75, lid 5, van de Flora- en faunawet worden ontheffingen<br />

slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat<br />

van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 6, aanhef en onder<br />

c, wordt voor soorten genoemd op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de<br />

Vogelrichtlijn en/of bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en<br />

plantensoorten ontheffing slechts verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat<br />

geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de<br />

soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij<br />

algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. De belangen waarnaar<br />

verwezen wordt, zijn genoemd in artikel 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling<br />

beschermde dier- en plantensoorten.<br />

Instandhouding van de soorten<br />

Bijenorchis, gevlekte orchis, grote keverorchis, grote muggenorchis, maretak,<br />

rapunzelklokje, rietorchis, tongvaren en de wilde marjolein<br />

De bijenorchis, gevlekte orchis, grote keverorchis, grote muggenorchis, maretak,<br />

rapunzelklokje, rietorchis, tongvaren en de wilde marjolein zijn in het plangebied<br />

aangetroffen. Door het uitvoeren van de werkzaamheden worden groeiplaatsen en<br />

exemplaren van de bijenorchis, gevlekte orchis, grote keverorchis, grote<br />

muggenorchis, maretak, rapunzelklokje, rietorchis, tongvaren en de wilde<br />

marjolein verwijderd, beschadigd en vernield.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven in hoofdstuk 5 (bladzijden 89<br />

en 90) en hoofdstuk 6 (planning), inclusief de bijlagen waarnaar in voorgenoemde<br />

paragrafen wordt verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde rapport<br />

“Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

11 van 25


<strong>Limburg</strong>” van januari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit). De door u voorgestelde<br />

maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing<br />

echter aanvullende voorschriften opgenomen (voorschriften 8 tot en met 14).<br />

Gezien de groeiwijze van de maretak gaan de groeiplaatsen verloren zodra de<br />

boom waarin zij groeien wordt geveld. De soort komt echter algemeen voor. De<br />

overige soorten zijn ook in de omgeving van de projectlocatie ruim<br />

vertegenwoordigd. Gezien het feit dat ook na de inrichtingswerken eveneens<br />

geschikte groeiplaatsen beschikbaar komen dan wel blijven, maakt dit de<br />

schadelijke effecten tijdelijk van aard. Daar alle planten, op de maretak na, in<br />

depot geplaatst kunnen worden voor zij weer herplant worden, is ontheffing van<br />

artikel 13 van de Flora- en faunawet nodig, daar zij tijdelijk aan de natuur<br />

onttrokken zullen worden.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de bijenorchis, gevlekte orchis, grote<br />

keverorchis, grote muggenorchis, maretak, rapunzelklokje, rietorchis, tongvaren<br />

en de wilde marjolein komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u<br />

voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde<br />

voorschriften.<br />

Das<br />

De das is in het plangebied aangetroffen. In het gehele projectgebied zijn actieve<br />

dassenburchten aangetroffen, waarbij vier grote clusters kunnen worden<br />

onderscheiden die als een aaneengesloten leef- en foerageergebied aangemerkt<br />

kunnen worden. Het gaat hierbij om een cluster bij Nuth (minimaal zes actieve<br />

burchten), een cluster bij Brunssum (minimaal twee actieve burchten), een cluster<br />

op de Brunssummerheide (één kleine actieve dassenburcht) én een cluster ter<br />

hoogte van het Dentgenbacherbeekdal en het Miljoenenlijntje (minimaal vijf<br />

actieve burchten). Onder betreffende burchtlocaties bevindt zich één<br />

kraamburcht. Het plangebied bevat ook foerageergebied en wissels. Aantasting<br />

van foerageergebieden en (migratie)routes is enkel ontheffingsplichtig indien zij<br />

van groot belang zijn voor de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

Door de werkzaamheden kunnen voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de das beschadigd, vernield en verstoord worden.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soort tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven hoofdstuk 5 (bladzijden 69<br />

tot en met 72, 80,81 en 91 tot en met 94) en hoofdstuk 6 (planning), inclusief de<br />

bijlagen waarnaar in voorgenoemde paragrafen wordt verwezen, van het bij de<br />

aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en<br />

faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit<br />

besluit) De door u voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter<br />

aanscherping zijn in de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen<br />

(voorschriften 8 tot en met 19).<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

12 van 25


De voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de das worden blijvend<br />

verstoord en het is niet met voldoende zekerheid te voorspellen dat de das de<br />

alternatieven direct in gebruik zal nemen. De exemplaren van de das ter hoogte<br />

van het Miljoenenlijntje en Crombacherbeekdal zitten bovendien al ingeklemd<br />

tussen industrieterrein en wegen en er vallen geregeld verkeersslachtoffers.<br />

Voorts zijn er burchtlocaties, waaronder de burcht op de Brunsummerheide, die<br />

weliswaar fysiek worden ontzien, maar dermate dicht tegen het werktracé (en<br />

zodoende de werkzaamheden) aan liggen dat de kans op verstoring groot is, met<br />

als risico dat de burcht zal worden verlaten. Het betreffen ook dieren die erg<br />

traditioneel zijn ten opzichte van hun verblijfplaatsen, alsook gebruik maken van<br />

vaste routes (wissels) door het landschap. Op termijn zal de das een echter<br />

definitieve intrek nemen in de aangelegde kunstburcht en/of zelf een andere<br />

burcht graven.<br />

De das is een algemene soort in <strong>Limburg</strong>. De gunstige staat van instandhouding<br />

op landelijk niveau is goed en de trend over het algemeen stijgend. De staat van<br />

instandhouding op regionale schaal is stabiel tot gunstig te noemen, de <strong>Limburg</strong>se<br />

populatie is de grootste van Nederland. Hoewel er tijdelijke effecten worden<br />

verwacht voor de das, worden er geen permanente negatieve effecten verwacht.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de das komt niet in gevaar, mits<br />

gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en volgens de overige<br />

in de ontheffing opgelegde voorschriften.<br />

Franjestaart, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis<br />

De franjestaart, gewone dwergvleermuis en de rosse vleermuis zijn in het<br />

plangebied aangetroffen.<br />

Er bevindt zich 1 zomerverblijfplaats van 1 exemplaar van de franjestaart in een<br />

esdoorn nabij de Mijnsteenberg Rimburgerweg bevindt, alsmede 1 zomerverblijf<br />

van 3 exemplaren van de rosse vleermuis in een boom aan de Bouwberg.<br />

Tevens bevindt zich 1 kraamverblijf van 43 exemplaren van de gewone<br />

dwergvleermuis in bebouwing aan de Bouwbergstraat 82, 1 kraam- en paarverblijf<br />

van 10 tot 15 exemplaren van de gewone dwergvleermuis in bebouwing aan de<br />

Bouwbergstraat 90, 6 paarverblijven van de gewone dwergvleermuis in bebouwing<br />

aan de Bouwbergstraat 92, Hoogstraat 5, Leeuwerweg 19,<br />

Nieuwenhagerheidestraat 15-17-19, Nieuwenhagerheidestraat 35 en Rukkenerweg<br />

1, 2 winterverblijven van de gewone dwergvleermuis in bebouwing aan de<br />

Hamstraat 169 (2 exemplaren) en Hamstraat 171 (1 exemplaar), 1 winter- en<br />

zomerverblijf van 4 tot 5 exemplaren van de gewone dwergvleermuis in<br />

bebouwing aan de Leeuwerweg 1 en 3 zomerverblijven van de gewone<br />

dwergvleermuis in bebouwing aan de Allee 11 (1 exemplaar), Bouwbergstraat 88<br />

(aantal niet bekend) en Hamstraat 205 (2 tot 3 exemplaren). De soort is ook<br />

foeragerend aangetroffen. Naast foeragerende exemplaren zijn ook vliegroutes<br />

van de soort aangetroffen.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

13 van 25


Aantasting van foerageergebieden en vliegroutes is enkel ontheffingsplichtig<br />

indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van, dan wel samenvalt<br />

met, de vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er<br />

onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

Door de werkzaamheden kunnen voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de vleermuizen beschadigd, vernield en verstoord worden.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6<br />

(planning), inclusief de bijlagen waarnaar in voorgenoemde paragrafen wordt<br />

verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan<br />

ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van<br />

februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit) De door u voorgestelde maatregelen zijn<br />

in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing echter<br />

aanvullende voorschriften opgenomen (voorschriften 8 tot en met 18 en 20 tot en<br />

met 26).<br />

Franjestaart en de rosse vleermuis<br />

De bomen met daarin de voortplantings- of vast rust- of verblijfplaatsen van de<br />

franjestaart en de rosse vleermuis worden (met kluit en al) door of onder<br />

begeleiding van een vleermuisdeskundige verplaatst naar een geschikte<br />

(verstoringsvrije) locatie in de directe omgeving van de oorspronkelijke locatie.<br />

Dit wordt uitgevoerd in de voor de vleermuizen minst kwetsbare periode en nadat<br />

gecontroleerd is dat er zich op het moment van verplaatsing geen dieren bevinden<br />

in de betreffende bomen. Bovendien hangt u enkele vleermuiskasten op in de<br />

directe omgeving. De functionaliteit van de voortplantings- en vaste rust- en<br />

verblijfplaatsen blijft daardoor behouden. Dit neemt echter niet weg dat de<br />

oorspronkelijke voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen wel zullen worden<br />

verstoord. Er bestaat daarbij een kans dat de voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen verlaten worden. Verstoring ten gevolg van de werkzaamheden<br />

kunnen ten aanzien van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van<br />

de franjestaart en de rosse vleermuis derhalve vooraf niet geheel worden<br />

uitgesloten.<br />

Door de werkzaamheden wordt het in artikel 11 van de Flora- en faunawet<br />

neergelegde verbod op het verstoren van zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen<br />

van de franjestaart en de rosse vleermuis derhalve overtreden. De soorten blijven<br />

echter in de omgeving aanwezig en zullen gebruik maken van de aangeboden<br />

alternatieven.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de franjestaart en de rosse vleermuis<br />

komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde<br />

maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

14 van 25


Gewone dwergvleermuis<br />

Ter mitigatie van het verlies van zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen van de<br />

gewone dwergvleermuis in de te slopen gebouwen worden in viervoud<br />

vleermuiskasten opgehangen voorafgaande aan de ingreep. In de<br />

soortenstandaard van de gewone dwergvleermuis van Dienst Regelingen 2012<br />

wordt een gewenningsperiode van nieuwe verblijfplaatsen aangehouden van<br />

minimaal 6 maanden en voor het kraamverblijf minimaal 1 kraamseizoen. Dit is<br />

echter in verband met uw planning niet haalbaar. Het ontwerp en<br />

materiaalgebruik van de vleermuiskasten laat u echter betrekking hebben op de<br />

soort en het type verblijf en worden, aan de hand van de ecologische eisen die de<br />

betreffende soort voorts stelt, geplaatst na raadpleging en onder begeleiding van<br />

een vleermuisdeskundige. Het gebruik zal worden gemonitord. Daarnaast houdt u<br />

rekening met kwetsbare perioden, een zorgvuldige manier van slopen en wordt<br />

terughoudend omgegaan met verlichting (gebruiksfase weg) alsook wordt<br />

monitoring uitgevoerd. Er wordt in deze specifieke situatie akkoord gegaan met<br />

het afwijken van de gewenningsperiode van de soortenstandaard. Hier door is<br />

echter niet verzekerd dat de functionaliteit van deze vaste rust- en<br />

verblijfplaatsen niet in het geding komt.<br />

Ten aanzien van de winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis worden<br />

er van te voren sowieso geen nieuwe winterverblijfplaatsen aangeboden die zullen<br />

functioneren op het moment dat de werkzaamheden aanvangen. Dit lukt niet met<br />

kasten en alle andere maatregelen, zoals vleermuistorens, zijn op dit moment<br />

experimentele maatregelen die zich nog onvoldoende bewezen hebben. Voor de<br />

gesloopte huizen komen ook geen nieuwe gebouwen terug. De gewone<br />

dwergvleermuis komt rondom het plangebied echter algemeen voor. Het is<br />

daarnaast zeer aannemelijk dat de regio Parkstad – een stedelijke regio met vele<br />

beekjes, groene parken en vooral in dorpjes langs de buitenrand van Parkstad<br />

monumentale panden – diverse winterverblijfplaatsen biedt voor de gewone<br />

dwergvleermuis. Het verlies van een klein aantal winterverblijfplaatsen voor een<br />

gering aantal dieren heeft geen invloed op de lokale populatiegrootte of dynamiek<br />

van de soort. Door de werkzaamheden wordt het in artikel 11 van de Flora- en<br />

faunawet neergelegde verbod op het beschadigen, vernielen en verstoren van<br />

winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis derhalve overtreden.<br />

De maatregelen ter waarborging van het foerageergebied en de vliegroutes<br />

hebben zich in de praktijk inmiddels bewezen, Zolang de foerageergebieden en de<br />

vliegroutes behouden blijven wordt er zodoende in dit opzicht géén invloed op de<br />

functionaliteit van de bijbehorende voortplantings- of vaste rust- en<br />

verblijfplaatsen verwacht.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

15 van 25


Om de functionaliteit van de foerageergebieden en de vliegroutes, en de<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen die hiermee in verbinding staan,<br />

te waarborgen dient u echter ook onderstaande maatregel uit te voeren:<br />

• U dient ook tijdens de aanlegfase van de weg in relatie tot vleermuizen<br />

afdoende rekening houdt met het toepassen van verlichting om daarmee te<br />

allen tijde de functionaliteit van de vastgestelde vliegroutes te kunnen laten<br />

blijven functioneren.<br />

De soort blijft echter in de omgeving aanwezig en zal gebruik maken van de<br />

aangeboden alternatieven. De gunstige staat van instandhouding van de gewone<br />

dwergvleermuis komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u<br />

voorgestelde maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde<br />

voorschriften.<br />

Buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, kerkuil, sperwer en steenuil<br />

Van de buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, kerkuil, sperwer en<br />

de steenuil zijn in het plangebied aangetroffen. Het betreft 1 nestlocatie van de<br />

buizerd in een nestboom, 2 nestlocaties van de gierzwaluw in gebouwen in de<br />

directe omgeving van het gebied, 2 nesten van de grote gele kwikstaart in reeds<br />

aanwezige duikers, 21 nesten van de huismus verspreid over verschillende huizen,<br />

1 nest van de kerkuil onder een bestaand viaduct, alsmede 1 nest op een<br />

boerderij in de omgeving van het tracé, 5 nesten van de sperwer en 1 nest van de<br />

steenuil. Op basis van de over de recente jaren verzamelde en aangedragen<br />

gegevens mag worden aangenomen dat ten aanzien van deze soorten een<br />

territorium voor een (groot) deel overlapt met de grenzen van het projectgebied<br />

en het uitstralende effect daarvan.<br />

Als gevolg van sloop- en kapwerkzaamheden en door aanpassing van duikers<br />

worden voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen alsmede foerageergebied<br />

van de soorten beschadigd, vernield of verstoord. Aantasting van<br />

foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor<br />

de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort,<br />

doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals hoofdstuk 5 (paragraaf 5.2 en 5.5) en 6<br />

(planning), inclusief de bijlagen waarnaar in voorgenoemde paragrafen wordt<br />

verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan<br />

ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van<br />

februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit). De door u voorgestelde maatregelen zijn<br />

in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in de ontheffing echter<br />

aanvullende voorschriften opgenomen (voorschriften 8 tot en met 18 en 27 tot en<br />

met 33).<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

16 van 25


U stelt ten aanzien van zowel de buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart,<br />

huismus, sperwer en de steenuil voor artificiële nestgelegenheid (specifiek<br />

ontwerp afhankelijk van soort) aan te bieden in de nabijheid van de bestaande<br />

nestlocaties, voorafgaande aan het verwijderen van de oude nestlocaties en<br />

buiten de voortplantingsperiode.<br />

Van de buizerd gaat er één nestlocatie (nestboom) verloren. Alhoewel voldoende<br />

leefgebied resteert en er zodoende voldoende alternatieve nestgelegenheid is,<br />

wordt voor de zekerheid één kunsthorst (factor 1) aangebracht in het huidige<br />

leefgebied van de buizerd.<br />

De twee nestlocaties van de gierzwaluw zelf blijven fysiek onaangetast, maar<br />

ondervinden een zondanig verstorende invloed dat de nesten verlaten zullen<br />

worden. U stelt voor op voorhand 6 nestkasten (factor 3) te plaatsen in de<br />

nabijheid van de oorspronkelijke verblijven. Echter, de soortenstandaard<br />

(Gierzwaluw, december 2011) ziet voor dat voor elke aan te tasten of te<br />

verwijderen verblijfplaats tijdig minimaal vijf nieuwe permanente verblijfplaatsen<br />

worden gerealiseerd (factor 5). Door op voorhand 10 nestkasten te plaatsen, kan<br />

de functionaliteit van de betreffende voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen worden behouden.<br />

De grote gele kwikstaart kent 2 broedlocaties in duikers die vermoedelijk als<br />

gevolg van het project zullen worden aangepast en zodoende verloren gaan. De<br />

soort broedt in het Geleenbeekdal, hier worden 4 nestkasten (factor 2) geplaatst<br />

onder diverse overspanningen.<br />

Ten aanzien van de huismus gaan er 21 nestlocaties verloren, u stelt voor op<br />

voorhand 63 kasten op te hangen (factor 3) op diverse plekken binnen de<br />

leefgebieden. De functionaliteit van het nest blijft gegarandeerd, maar er is wel<br />

sprake van verstoting.<br />

Ten aanzien van de sperwer resteert er voldoende leefgebied en blijven er<br />

zodoende voldoende alternatieve nestgelegenheid in het plangebied bestaan. U<br />

stelt voor de zekerheid voor drie kunsthorsten te plaatsen in het huidige<br />

leefgebied. Ten aanzien van de steenuil gaat één nestlocatie verloren. Mitigatie<br />

vindt plaats door plaatsing van 3 nestkasten (factor 3) in de nabijheid van het<br />

oorspronkelijke verblijf.<br />

Ten aanzien van de kerkuil kunnen beide nestlocaties behouden blijven en worden<br />

niet (direct) verstoord. Het nest van de kerkuil onder het viaduct (bestaand<br />

onderdeel toekomstig tracé) zal geen noemenswaardige hinder ondervinden,<br />

aangezien het viaduct thans over een drukke weg en spoorlijn heen gaat en het<br />

viaduct niet wordt aangepast of gewijzigd. Aangezien er zich reeds een broedgeval<br />

bevindt wordt aangenomen dat gezien ook het huidige geluidsniveau er geen<br />

nadelige effecten zullen optreden. Er worden ten aanzien van de kerkuil dan ook<br />

geen extra nestgelegenheden aangebracht.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

17 van 25


Ten aanzien van het ruimtebeslag en de daardoor te veroorzaken<br />

geluidsverstoring van leef- en/of foerageergebied van de soorten zijn de<br />

voorgestelde maatregelen voldoende om de functionaliteit te behouden. Er zijn<br />

reeds aanzienlijke oppervlakten leefgebied (kleinschalig) ingericht (o.a. door<br />

realiseren houtwallen, akkertjes, (besdragende) struiken, poelen) in of in de<br />

periferie van de huidige territoria en er worden nog enkele percelen op korte<br />

termijn ingericht. Het wordt aannemelijk bevonden dat deze ingerichte percelen<br />

functioneren op het moment dat het daadwerkelijk ruimtebeslag op het<br />

oorspronkelijk leefgebied plaatsvindt. Door de aanwezigheid van voldoende<br />

alternatief leefgebied, zal de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen<br />

behouden blijven en zal de vaste rust- en verblijfplaats niet worden verlaten.<br />

Een afname van een kleine hoeveelheid voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen kan mogelijk leiden tot een kleine dip in de populatie, maar heeft<br />

geen nadelige gevolgen op de gunstige staat van instandhouding van de soorten.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de buizerd, gierzwaluw, grote gele<br />

kwikstaart, huismus, kerkuil, sperwer en de steenuil komt niet in gevaar, mits<br />

gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en volgens de overige<br />

in de ontheffing opgelegde voorschriften.<br />

Alpenwatersalamander, kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en<br />

vinpootsalamander<br />

De Alpenwatersalamander, kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en de<br />

vinpootsalamander zijn in het plangebied aangetroffen. Het voorkomen in het<br />

plangebied beperkt zich hoofdzakelijk tot de gebieden: Brunssummerheide, De<br />

Brandenberg en een gebied ten oosten van Vaesrade. De kamsalamander is<br />

slechts sporadisch aanwezig en zodoende zijn de aanwezige populaties kwetsbaar<br />

te noemen. Ook het leefgebied van de kamsalamander bij het ‘Blote voeten- en<br />

zintuigenpark’ is kwetsbaar ten aanzien van de aanleg van de nieuwe weg. Het<br />

projectgebied heeft voor alle aangetroffen amfibieënsoorten de functie van<br />

voortplantingsbiotoop.<br />

Het projectgebied en omgeving doen ook als zomer- en winterhabitat alsmede<br />

foerageergebied dienst. Aantasting van foerageergebieden is enkel<br />

ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de<br />

vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende<br />

alternatieven voorhanden zijn.<br />

Als gevolg van het ruimtebeslag van de weg kunnen plaatselijk voortplantings- of<br />

vaste rust- of verblijfplaatsen van de van de Alpenwatersalamander,<br />

kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en de vinpootsalamander beschadigd,<br />

vernield en verstoord worden.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

18 van 25


U kiest ervoor om eieren in het voortplantingsseizoen van de betreffende soorten<br />

te verplaatsen. De reden hiervan is dat door het wegvangen over een grotere<br />

periode uit te spreiden meer dieren kunnen worden afgevangen en er bovendien<br />

voor zorggedragen kan worden dat de nieuwe voortplantingswateren ook al als<br />

zodanig kunnen functioneren (door hier eitjes en larven in uit te zetten) en<br />

zodoende te voorkomen dat met name kwetsbare populaties verder achteruitgaan<br />

(risicospreiding). Hierdoor zullen wel eieren beschadigd en vernield kunnen<br />

worden.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven hoofdstuk 5 (bladzijden 82<br />

tot en met 85) hoofdstuk en 6 (planning), inclusief de bijlagen waarnaar in<br />

voorgenoemde paragrafen wordt verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde<br />

rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit) De door u<br />

voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in<br />

de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen (voorschriften 8 tot en<br />

met 18 en 34).<br />

Het verlies van leefgebied van de soorten mitigeert u met de inrichting van<br />

alternatief leefgebied. Een groot gedeelte van het mitigatiegebied is al ingericht.<br />

Een resttaakstelling is nog van toepassing, dit geldt in ieder geval ten aanzien van<br />

de Alpenwatersalamander en de vinpootsalamander. In combinatie met de<br />

beschikbare alternatieven die de dieren in het oorspronkelijke leefgebied resten is<br />

echter voldoende gebied beschikbaar. Rasters en andere faunavoorzieningen zoals<br />

amfibieëntunnels en een ecoduct zijn operationeel zodra de weg in gebruik wordt<br />

genomen. Er is vanuit de weg geen versnipperende werking te verwachten. De<br />

functionaliteit van deze voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen kan<br />

hierdoor behouden blijven. Dit neemt echt niet weg dat de oorspronkelijke<br />

voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de Alpenwatersalamander,<br />

kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en de vinpootsalamander zullen worden<br />

verstoord. De soorten blijven echter wel in de omgeving aanwezig.<br />

Tevens zullen genoeg eieren verplaatst worden.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de Alpenwatersalamander,<br />

kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad en de vinpootsalamander komt niet in<br />

gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en<br />

volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften.<br />

Hazelworm en levendbarende hagedis<br />

De hazelworm en de levendbarende hagedis zijn in het plangebied aangetroffen.<br />

Het voorkomen in het plangebied beperkt zich hoofdzakelijk tot de gebieden:<br />

Brunssummerheide, De Brandenberg en een gebied ten oosten van Vaesrade. Het<br />

plangebied heeft de functie van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats,<br />

alsmede foerageergebied.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

19 van 25


Aantasting van foerageergebieden is enkel ontheffingsplichtig indien zij van groot<br />

belang zijn voor de functionaliteit van de vaste rust- of verblijfplaatsen van de<br />

betreffende soort, doordat er onvoldoende alternatieven voorhanden zijn.<br />

Door de uitvoering van (kap)werkzaamheden worden voortplantings- of vaste<br />

rust- of verblijfplaatsen van de hazelworm en de levendbarende hagedis<br />

beschadigd, vernield en verstoord.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven in hoofdstuk 5 (bladzijden 85<br />

tot en met 87) en hoofdstuk 6 (planning), inclusief de bijlagen waarnaar in<br />

voorgenoemde paragrafen wordt verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde<br />

rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit) De door u<br />

voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Ter aanscherping zijn in<br />

de ontheffing echter aanvullende voorschriften opgenomen (voorschriften 7 tot en<br />

met 18 en 35).<br />

Er wordt alternatief leefgebied ingericht. Een groot gedeelte van het gebied is al<br />

ingericht. Een resttaakstelling ten aanzien van de hazelworm en de levendbarende<br />

hagedis is nog van toepassing. In combinatie met de beschikbare alternatieven die<br />

de dieren in het oorspronkelijke leefgebied resten is echter voldoende gebied<br />

beschikbaar. Rasters en andere faunavoorzieningen zoals amfibieëntunnels en een<br />

ecoduct zijn operationeel zodra de weg in gebruik wordt genomen. Er is vanuit de<br />

weg geen versnipperende werking te verwachten. De functionaliteit van de<br />

voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen kan hierdoor behouden blijven.<br />

Dit neemt echt niet weg dat de oorspronkelijke voortplantings- of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen van de hazelworm en de levendbarende hagedis zullen worden<br />

verstoord. De soorten zullen wel in de omgeving aanwezig blijven.<br />

De gunstige staat van instandhouding van de hazelworm en de levendbarende<br />

hagedis komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde<br />

maatregelen en volgens de overige in de ontheffing opgelegde voorschriften.<br />

Vliegend hert<br />

Het vliegend hert is nabij Vaesrade te vinden in de Jeugrubbe. Dit bosgebied –<br />

gelegen aan de noordzijde van het projectgebied – herbergt een grote populatie<br />

van de soort. Ook op enkele andere locaties in de nabijheid van Vaesrade is de<br />

soort de afgelopen jaren – in kleine aantallen - waargenomen. Naast het<br />

voorkomen van de soort rondom Vaesrade, is de soort eveneens<br />

vertegenwoordigd in het Hulsbosch en Schouffertsbosch, respectievelijk ten<br />

westen (eveneens ten westen van de bestaande N299) en ten zuiden van<br />

Waubacherveld (nabij Landgraaf). Het betreffen allen relatief kleine en mogelijk<br />

(gedeeltelijk) geïsoleerde bosgebieden. De soort is zeer zeldzaam in de Mijnstreek<br />

en als gevolg van het beperkte voorkomen in de betreffende regio (enkel nabij<br />

Vaesrade en Waubacherveld) als bedreigd te bestempelen.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

20 van 25


Het vliegend hert is een soort van stabiele milieus (in onderhavig geval oude<br />

eikenbossen) en kent een beperkte verspreidingscapaciteit. Zodoende is het<br />

aannemelijk dat de locaties waar de soort is aangetroffen (Vaesrade, Hulsbosch en<br />

Schouffertsbosch) door de soort gedurende alle stadia (ei, larf en imago) en voor<br />

alle functies (voortplanten, ontwikkeling larven, foerageren) wordt benut. Het<br />

plangebied heeft de functie van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaats,<br />

alsmede foerageergebied. Aantasting van foerageergebieden is enkel<br />

ontheffingsplichtig indien zij van groot belang zijn voor de functionaliteit van de<br />

vaste rust- of verblijfplaatsen van de betreffende soort, doordat er onvoldoende<br />

alternatieven voorhanden zijn. Door kapwerkzaamheden bij Vaesrade gaan<br />

zogenaamde ‘broedbomen’ (waarin de eitjes worden afgezet en waar de larven<br />

zich ophouden en ontwikkelen) verloren.<br />

Bovendien betekent de aanleg alsook het toekomstig gebruik van de weg (extra)<br />

barrièrewerking (versnippering) van het leefgebied van het vliegende hert.<br />

Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soort tot een minimum te<br />

beperken stelt u maatregelen voor zoals beschreven in paragraaf 2.6 en hoofdstuk<br />

3 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Ecologisch draaiboek Flora- en<br />

faunwet (hoe en wanneer)", alsmede hoofdstuk 5 (bladzijden 88 en 89) en<br />

hoofdstuk 6 (planning), inclusief de bijlagen waarnaar in voorgenoemde<br />

paragrafen wordt verwezen, van het bij de aanvraag gevoegde rapport<br />

“Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad<br />

<strong>Limburg</strong>” van februari 2013 (bijlage 2 bij dit besluit) De door u voorgestelde<br />

maatregelen zijn voldoende.<br />

U stelt mitigerende maatregelen voor om de negatieve effecten van de<br />

werkzaamheden en van het gebruik na realisatie op het vliegend hert tot een<br />

minimum te beperken. Deze maatregelen hebben o.a. betrekking op de aanleg<br />

van een hopover, omgang met (potentieel) kwetsbare locaties (waaronder<br />

lokaliseren broedbomen- dan wel stoven en deze verplaatsen), mitigatie van<br />

leefgebied door ruimtebeslag tracé en monitoring. Echter, omdat de (tijdelijke)<br />

ontsnipperende maatregel (hopover) voor het vliegend hert op voorhand geen<br />

effectieve oplossing is om de barrièrewerking op te heffen, is het maar de vraag of<br />

de betreffende (duurzame) oplossing (hopover) daadwerkelijk als zodanig kan<br />

functioneren. De functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen kan daarom op<br />

voorhand onvoldoende worden gewaarborgd.<br />

Het bosgebied Jeugrubbe nabij Vaesrade geldt als een belangrijk kerngebied voor<br />

de soort en herbergt een grote populatie. Aangenomen mag worden dat het<br />

betreffende bosgebied voor alle levensfuncties van de soort van belang is en het<br />

bos ten behoeve van het vliegend hert als zodoende gedurende de gehele<br />

levensfase als voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats fungeert. Het<br />

(definitieve) tracé van de nieuwe weg ontziet dit kerngebied (fysiek) geheel (komt<br />

er ten noorden langs te lopen). Van de nieuwe weg kan mogelijk wel een<br />

versnipperende werking uitgaan die erin kan resulteren dat uitwisseling met nabij<br />

gelegen locaties, alwaar de soort eveneens (in lage aantallen) is aangetroffen,<br />

wordt belemmerd. Ten aanzien hiervan wordt eveneens een ontsnipperende<br />

maatregel voorgesteld.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

21 van 25


Het vliegend hert behoort tot de soorten van stabiele milieus (in het geval van de<br />

Jeugrubbe oude eikenbossen) en gezien de grote populatie ter plaatse in<br />

combinatie met het feit dat de betreffende locatie (Jeugrubbe an sich) door het<br />

voorgenomen project fysiek ontzien wordt, wordt evenmin verwacht dat de soort<br />

ter plaatse zal verdwijnen. Het betreffende bosgebied is groot genoeg om een<br />

levensvatbare populatie (te blijven) onderhouden, het plan doet daar niets aan af.<br />

Indien de voorgestelde hopover niet blijkt te functioneren zal de (deel)populatie<br />

nabij Vaesrade mogelijk in aantal afnemen (betreft thans al een relatief klein<br />

aantal dieren) en wellicht op de langere termijn verdwijnen, echter zal dit geen<br />

afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding.<br />

Het risico op doden en verwonden van o.a. larven van het vliegend hert wordt tot<br />

een aanvaartbaar niveau geminimaliseerd doordat door een deskundige<br />

broedplekken worden opgespoord en verplaatst. Hiervoor zijn reeds broedstoven<br />

gerealiseerd.<br />

De gunstige staat van instandhouding van het vliegende hert komt niet in gevaar,<br />

mits gewerkt wordt conform de door u voorgestelde maatregelen en volgens de<br />

overige in de ontheffing opgelegde voorschriften (8 tot en met 18).<br />

Belang van de ingreep<br />

U heeft ontheffing van verbodsbepalingen aangevraagd op grond van de<br />

belangen: ‘de volksgezondheid of openbare veiligheid’, ‘dwingende redenen van<br />

groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard<br />

en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ en ‘de uitvoering van<br />

werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’.<br />

Voor soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn kan alleen<br />

ontheffing verleend worden ten behoeve van belangen genoemd in de<br />

Habitatrichtlijn. Het door u aangevraagde belang de uitvoering van<br />

werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is niet<br />

genoemd in de Habitatrichtlijn. De aanvraag is daarom ten aanzien van gewone<br />

dwergvleermuis, franjestraat, rosse vleermuis, kamsalamander, poelkikker en<br />

rugstreeppad uitsluitend beoordeeld op grond van het belangen ‘volksgezondheid<br />

of openbare veiligheid’ en ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met<br />

inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu<br />

wezenlijk gunstige effecten’.<br />

Voor vogels kan alleen ontheffing verleend worden ten behoeve van belangen<br />

genoemd in de Vogelrichtlijn. Het door u aangedragen belangen ‘dwingende<br />

redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of<br />

economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ en ‘de uitvoering<br />

van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’ zijn<br />

niet genoemd in de Vogelrichtlijn. De aanvraag ten aanzien van de vogels is<br />

daarom uitsluitend beoordeeld op grond van het belang ‘volksgezondheid of<br />

openbare veiligheid’.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

22 van 25


U bent voornemens de Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong> te realiseren. De Buitenring is<br />

de benaming voor een nieuwe provinciale weg die het noorden en zuiden aantakt<br />

op de bestaande hoofdinfrastructuur. De Buitenring vormt een nieuwe schakel in<br />

een gebied met momenteel een diffuse verkeersstructuur zonder een duidelijke<br />

hiërarchie. Als gevolg van de diffuse structuur van het wegennet verplaatst het<br />

verkeer zich veelal kriskras over het onderliggende wegennet in de woonkernen,<br />

resulterend in luchtkwaliteitsproblemen, geluidshinder en een barrièrewerking van<br />

druk bereden straten. Daarnaast resulteert dit in een aantal verkeersonveilige<br />

situaties en voldoet het wegennet niet overal aan de basisprincipes van een veilig<br />

wegennet conform het initiatief Duurzaam Veilig Verkeer. De Buitenring verbetert<br />

de verkeersstructuur, interne bereikbaarheid en externe bereikbaarheid van<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>. Als gevolg van het verschuiven van verkeersstromen van het<br />

onderliggend wegennet naar de Buitenring, wordt ook voldaan aan de<br />

doelstellingen ten aanzien van leefbaarheid en verkeersveiligheid. Het aantal<br />

voertuigkilometers binnen de bebouwde kom neemt af, met alle positieve effecten<br />

op leefbaarheid en verkeersveiligheid van dien. Binnen de bebouwde kom nemen<br />

de emissies af.<br />

Tevens daalt het aantal letselongevallen in het verkeer. Gelet op het voorgaande<br />

en de onverminderde actualiteit van de naar voren gebrachte omstandigheden<br />

ben ik van oordeel dat er dwingende redenen van groot openbaar belang<br />

aanwezig zijn die de negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten,<br />

die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, rechtvaardigen.<br />

U heeft de belangen ‘de volksgezondheid of openbare veiligheid’ en ‘dwingende<br />

redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of<br />

economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ hiermee<br />

voldoende aangetoond. Gelet op het voorgaande en de onverminderde actualiteit<br />

van de naar voren gebrachte omstandigheden ben ik van oordeel dat de belangen<br />

‘de volksgezondheid of openbare veiligheid’ en ‘dwingende redenen van groot<br />

openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en<br />

voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ aanwezig zijn en dat die belangen de<br />

negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten, die als gevolg van de<br />

uitvoering van het project zullen optreden, rechtvaardigen.<br />

De werkzaamheden die nodig zijn voor de realisatie van het project worden<br />

uitgevoerd in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Ten behoeve<br />

van dit belang kan ontheffing worden verleend, mits geen benutting of<br />

economisch gewin plaatsvindt en zorgvuldig wordt gehandeld. Van benutting of<br />

economisch gewin van de betrokken strikt beschermde soorten is geen sprake. Ik<br />

verwacht dat er door het realiseren van het project “Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>”<br />

geen permanent negatieve effecten optreden ten aanzien van de aanwezige<br />

populatie van de strikt beschermde soorten.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

23 van 25


Andere bevredigende oplossing<br />

Het project is locatiespecifiek en de gekozen inrichting en werkwijze zijn zodanig<br />

gekozen dat verstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen. Aanpassing aan het<br />

tracé heeft er reeds in geresulteerd dat belangrijke leefgebieden van beschermde<br />

soorten zo minimaal mogelijk worden aangetast. Gezien de schaal en complexiteit<br />

van het voorgenomen project is het echter onmogelijk om alle aanwezige<br />

beschermde natuurwaarden op voorhand te ontzien, wil het project überhaupt<br />

doorgang vinden. Ten aanzien van de thans aangevraagde soorten worden<br />

specifieke maatregelen getroffen die toezien op enerzijds volledige mitigatie<br />

voorafgaande aan de verstorende ingreep, anderzijds om met name verzachtende<br />

maatregelen tijdens de uitvoer en inrichting/optimalisatie van leefgebied van de<br />

beschermde soorten gedurende de aanlegfase. Hiermee is het voldoende<br />

aangetoond dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is.<br />

Zorgplicht<br />

Voor de soorten waarvoor ik u ontheffing verleen, bent u gehouden aan de in de<br />

ontheffing opgenomen voorschriften. Voor alle soorten echter, geldt de zorgplicht<br />

ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde<br />

als onbeschermde dier– en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op<br />

grond hiervan dient u zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze<br />

soorten te voorkomen.<br />

Vogels<br />

U dient gedurende de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen<br />

van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen.<br />

Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door<br />

werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren.<br />

Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen<br />

dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Ik wijs u erop dat<br />

voor het broedseizoen geen standaardperiode wordt gehanteerd in het kader van<br />

de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de<br />

periode.<br />

Conclusie<br />

Gelet op het voorgaande verleen ik u ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en<br />

faunawet. Aan deze ontheffing zijn voorschriften verbonden. De ontheffing en de<br />

voorschriften treft u hierbij aan.<br />

De vorige besluiten met kenmerken FF/75C/2010/0295A en FF/75C/2011/0227<br />

worden ingetrokken. Ik verzoek u de originele besluiten kenmerken<br />

FF/75C/2010/0295A en FF/75C/2011/0227, inclusief de ontheffingen, retour te<br />

(laten) zenden.<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

24 van 25


Bezwaar<br />

Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na<br />

verzending van deze brief een bezwaarschrift indienen. Stuur het ondertekende<br />

bezwaarschrift naar Dienst Regelingen, afdeling Recht en Rechtsbescherming,<br />

<strong>Postbus</strong> 20401, 2500 EK Den Haag.<br />

Vermeld in uw bezwaarschrift in ieder geval het aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328 en de datum van de beslissing.<br />

Op onze internetsite www.drloket.nl/bezwaar vindt u meer belangrijke informatie<br />

over het indienen van een bezwaarschrift.<br />

Crisis- en herstelwet<br />

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze<br />

wet bevat onder andere bijzondere procedurele bepalingen voor de<br />

beroepsprocedure. Op 13 april 2011 is een Algemene maatregel van Bestuur op<br />

basis van deze wet afgekondigd, waardoor dit project onder de werking van de<br />

Chw valt. Dit betekent dat op de genomen besluiten afdeling 2 van hoofdstuk 1<br />

van de Chw van toepassing is. Belanghebbenden moeten daardoor in het<br />

beroepschrift gemotiveerd aangeven welke beroepsgronden worden aangevoerd.<br />

Na afloop van de beroepstermijn kunnen de beroepsgronden niet meer worden<br />

aangevuld. Belanghebbenden dienen in het beroepschrift aan te geven dat de<br />

Crisis- en herstelwet van toepassing is.<br />

Meer informatie<br />

Heeft u vragen, kijk dan op de website: www.drloket.nl. Of bel met het DR-Loket:<br />

0800 - 22 333 22 (op werkdagen tussen 8.30 en 16.30 uur).<br />

Met vriendelijke groet,<br />

De Staatssecretaris van Economische Zaken,<br />

namens deze:<br />

Bea Deetman<br />

Teammanager Vergunningen Dienst Regelingen<br />

Dienst Regelingen<br />

Datum<br />

7 februari 2013<br />

Onze referentie<br />

aanvraagnummer<br />

FF/75C/2012/0328<br />

25 van 25


DE STAATSSECRETARIS 1 VAN ECONOMISCHE ZAKEN<br />

Naar aanleiding van het verzoek van de <strong>Gedeputeerde</strong> <strong>Staten</strong><br />

namens de <strong>Provincie</strong> <strong>Limburg</strong>, op 20 november 2012<br />

en de aanvullingen hierop van 27 december 2012, 30 januari 2013 en 7 februari 2013<br />

gelet op artikel 75, lid 3, van de Flora- en faunawet<br />

Verleent hierbij aan: <strong>Provincie</strong> <strong>Limburg</strong><br />

Adres: <strong>Postbus</strong> <strong>5700</strong><br />

Postcode en woonplaats: <strong>6202</strong> <strong>MA</strong> <strong>MA</strong>ASTRICHT<br />

Voor het tijdvak van: 7 februari 2013 tot en met 31 december 2017<br />

ONTHEFFING<br />

FF/75C/2012/0328<br />

Bijlage 1<br />

Van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 8 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet voor<br />

zover dit betreft het uitsteken of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen; het<br />

vervoeren en onder zich hebben van de bijenorchis (Ophrys apifera), gevlekte orchis (Dactylprhiza<br />

maculata), grote keverorchis (Neottia ovata), grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea),<br />

rapunzelklokje (Campanula rapunculus), rietorchis (Dactylorhiza majalis), tongvaren (Asplenium<br />

scolopendrium) en de wilde marjolein (Origanum vulgare), alsmede van de verbodsbepalingen<br />

genoemd in artikel 8 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vernielen, beschadigen<br />

of op enigerlei andere wijze van de groeiplaats verwijderen van de maretak (Viscum album),<br />

alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover<br />

dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen<br />

van de das (Meles meles), gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), buizerd<br />

(Buteo buteo), gierzwaluw (Apus apus), grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea), huismus (Passer<br />

domesticus), sperwer (Accipiter nisus) en de steenuil (Athene noctua), alsmede van de verbodsbepalingen<br />

genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren<br />

van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de franjestaart (Myotis nattereri),<br />

rosse vleermuis (Nyctalus noctula), kerkuil (Tyto alba), hazelworm (Anguis fragilis) en de levendbarende<br />

hagedis (Zootoca vivipara), alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen<br />

11 en 12 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van voortplantings-<br />

of vaste rust- of verblijfplaatsen; beschadigen of vernielen van eieren van de Alpenwatersalamander<br />

(Mesotriton alpestris), kamsalamander (Triturus cristatus), poelkikker (Rana lessonae),<br />

rugstreeppad (Bufo calamita) en de vinpootsalamander (Lissotriton helveticus), alsmede van de<br />

verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 11 en 12 van de Flora- en faunawet voor zover dit<br />

betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen;<br />

beschadigen of vernielen van eieren van het vliegend hert (Lucanus cervus).<br />

Het gebied waarvoor de ontheffing geldt, betreft het plangebied voor de realisatie van het project<br />

“Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>”, gelegen in de gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf,<br />

Onderbanken en Schinnen, één en ander zoals is weergegeven in figuur 1 van het bij de<br />

aanvraag gevoegde rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring<br />

Parkstad <strong>Limburg</strong>” van januari 2013.<br />

Aan deze ontheffing zijn de volgende voorschriften verbonden:<br />

1 Krachtens de wettekst is de Minister bevoegd tot het afgeven van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Op basis van de portefeuilleverdeling<br />

tussen de Minister van EZ en de Staatssecretaris van EZ is deze bevoegdheid belegd bij de Staatssecretaris.<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 1 van 7


Bijlage 1<br />

Algemene voorschriften<br />

1. De ontheffing wordt slechts voor de hierboven genoemde soorten en beschreven verboden handelingen<br />

verleend.<br />

2. Deze ontheffing geldt alleen voor de werkzaamheden die conform de aanvraag worden uitgevoerd, voor<br />

zover in deze ontheffing zelf niet anders is aangegeven.<br />

3. De <strong>Provincie</strong> <strong>Limburg</strong> (hierna te noemen: de ontheffinghouder) dient onverwijld contact op te nemen met<br />

Dienst Regelingen indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden van het project andere beschermde<br />

soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere handelingen als bedoeld in voorschrift 1 noodzakelijk<br />

zijn.<br />

4. Deze ontheffing kan uitsluitend gebruikt worden door (medewerkers van) de ontheffinghouder of in opdracht<br />

van de ontheffinghouder handelende (rechts-)personen. De ontheffinghouder blijft daarbij verantwoordelijk<br />

en aansprakelijk voor de juiste naleving van deze ontheffing.<br />

5. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een afschrift van deze ontheffing en de bijbehorende<br />

brief op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn en op verzoek te worden getoond aan de<br />

daartoe bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren.<br />

6. De ontheffinghouder dient, zodra de datum waarop de werkzaamheden zullen aanvangen bekend is, het<br />

bijgevoegde meldingsformulier volledig in te vullen en naar Dienst Regelingen te zenden.<br />

Specifieke voorschriften<br />

Voor alle soorten<br />

7. U dient de maatregelen uit te voeren zoals genoemd en gevisualiseerd in hoofdstuk 5 en 6, inclusief de<br />

bijlagen waarnaar in betreffend hoofdstuk wordt verwezen, van het bij de aanvraag aangeleverde rapport<br />

“Activiteitenplan ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van januari 2013<br />

(bijlage 2 bij dit besluit), met inachtneming van onderstaande voorschriften:<br />

8. U dient rekening te houden met de meest verstoringsgevoelige perioden van de soorten. Indicatief geldt<br />

hierbij de maatregelenkalender weergegeven in tabel 8 van het rapport “Activiteitenplan ontheffingsaanvraag<br />

Flora- en faunawet. Buitenring Parkstad <strong>Limburg</strong>” van februari 2013.). Afhankelijk van het seizoen<br />

en de weersomstandigheden kunnen deze perioden langer dan wel korter zijn. De geschiktheid van de<br />

periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een deskundige 2 met<br />

kennis en ervaring op het gebied van de betreffende soorten.<br />

9. Alle mitigerende maatregelen dienen afgerond te zijn en voldoende voor betreffende soorten te kunnen<br />

functioneren voordat de verstorende werkzaamheden plaatsvinden. Uitzondering hierop betreffen de<br />

maatregelen ter vervanging van de aangetroffen winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis,<br />

alsook die ter ontsnippering van het leefgebied van het vliegend hert en het ecoduct.<br />

10. Als door de werkzaamheden de permanente ontsnipperende voorzieningen niet vóór ingebruikname van<br />

de weg kunnen worden gerealiseerd, worden tijdelijke voorzieningen of omleidingen gerealiseerd om<br />

leefgebieden voldoende te ontsnipperen tijdens de aanleg van de Buitenring<br />

11. De (inrichtings)maatregelen dienen binnen dan wel aansluitend op actueel leefgebied plaats te vinden,<br />

binnen voor de betreffende soort goed te overbruggen (dispersie-)afstanden. De betreffende te overbruggen<br />

afstanden dienen ook tijdens de uitvoerfase te allen tijde vrij te zijn van obstakels zoals tijdelijke<br />

rasters, depots, in zoverre dat hiermee de vrije doorgang wordt verhinderd.<br />

2 Het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij<br />

gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis<br />

dient te zijn opgedaan doordat de deskundige:<br />

- op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of<br />

- op MBO niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte<br />

van die soorten; en/of<br />

- als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus;<br />

en/of<br />

- zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande<br />

organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch<br />

Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen<br />

en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of<br />

- zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of - bescherming.<br />

-<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 2 van 7


Bijlage 1<br />

12. Het werkterrein dient waardevrij te zijn gemaakt voordat met de (voorbereidende) werkzaamheden ter<br />

realisatie van de weg wordt aangevangen.<br />

13. Betreffende het beheer van de aangelegde inrichtingsplannen, dient u het volgende in acht te nemen:<br />

o U dient betreffende (concreet uitgewerkte en gebundelde) beheer- en onderhoudsplannen voor alle<br />

tranches ter beoordeling aan Dienst Regelingen/Ministerie van EZ aan te bieden. De termijn van aanlevering<br />

hiervan aan Dienst Regelingen/Ministerie van EZ dient samen te hangen met de<br />

(eind)aanlevering van uw plannen nadat deze met een door u gekozen aannemer zijn op opgesteld.<br />

o De beheer- en onderhoudsplannen dienen eveneens deel uit te maken van het op te stellen ecologisch<br />

werkprotocol en hebben als doel de functionaliteit van vaste rust- en verblijfplaatsen dan wel<br />

groeiplaatsen (ook) op de lange(re) termijn te waarborgen.<br />

o Deze beheer- en onderhoudsplannen dienen naast de percelen met daarop een mitigatietaakstelling<br />

ten behoeve van ruimtebeslag dan wel geluidsverstoring, in ieder geval ook in te gaan op het beheer<br />

dan wel onderhoud van ontsnipperende voorzieningen (in deze tunnels, rasters dan wel schermen,<br />

hopovers en ecoduct) én de voor de das, vleermuizen en vogels aangeboden alternatieve verblijfplaatsen<br />

(kunstburchten, kasten e.a.). Hiertoe dienen tevens concrete afspraken te worden gemaakt<br />

met alle relevante instanties, hetgeen ook in betreffende plannen dient te worden geïmplementeerd.<br />

14. De werkzaamheden dan wel mitigerende maatregelen dienen te worden uitgevoerd door c.q. onder begeleiding<br />

van (een) deskundige(n) op het gebied van de in dit besluit van toepassing zijnde soorten. Hieronder<br />

vallen ook de speciale handelingen, waaronder het proces van passieve verplaatsing van de op het<br />

tracé aanwezige das, vangen c.q. uitsteken en verplaatsen van soorten, het proces van plaatsing en omgang<br />

met (alternatieve) verblijven voor vleermuizen en broedvogels en de te voeren (algehele) monitoring.<br />

Ecologische begeleiding door voorgenoemde deskundige(n) dient eveneens in acht te worden genomen<br />

ten aanzien van de inrichting dan wel optimalisatie van leefgebied en waar nodig bij (uitvoering<br />

van) beheer en onderhoud.<br />

15. U dient op deze wijze ervoor te zorgen dat alle betrokkenen bij de uitvoering van het project op de hoogte<br />

zijn van onderhavig besluit (FF/75C/2012/0328) en de voorschriften die hier in genoemd worden. Dit<br />

dient te zijn opgenomen in een ecologisch werkprotocol die op de werkplek aanwezig is en bekend is onder<br />

de uitvoerders. Onderdeel hiervan betreft de voorgenomen inrichting en optimalisatie van het leefgebied<br />

van betreffende soorten, alsmede bijkomstige mitigerende maatregelen. Het betreffende protocol<br />

dient opgenomen te worden in de uitvoeringsplanning en dient te worden gecontroleerd en begeleid<br />

middels ecologische directievoering.<br />

Monitoring<br />

16. U dient de monitoring uit te voeren, zoals beschreven op paragraaf 5.6 (bladzijde 101 tot en met 102)<br />

van het Activiteitenplan van februari 2013 met inachtneming van onderstaande voorschriften.<br />

17. U dient aanvullend hierop het volgende in acht te nemen:<br />

o Ten aanzien van het volgen van de ontwikkeling van kwetsbare (bekende) soorten/populaties<br />

(populatiedynamiek) dan wel functionaliteit van alle specifiek getroffen maatregelen en voorzieningen<br />

(gemitigeerd leefgebied, faunatunnels, alternatieve verblijfplaatsen e.a.), dient de<br />

jaarlijks uit te voeren monitoring naast de das en vleermuizen ook minimaal toe te zien op de<br />

soorten kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad (groeve L’Ortye);<br />

o Deze monitoring dient te worden gecontinueerd tot minimaal drie jaar na realisatie en openstelling<br />

van voor betreffende soorten getroffen specifieke maatregelen en voorzieningen,<br />

waarbij de onderlinge samenhang van de verschillende maatregelen en voorzieningen niet uit<br />

het oog wordt verloren.<br />

o Ook het te voeren beheer en onderhoud dient, zodra geëffectueerd, onderdeel uit te maken<br />

van de monitoring zodat, indien noodzakelijk, tijdig kan worden bijgestuurd.<br />

18. U dient jaarlijks, beginnende in het vierde kwartaal van het jaar volgend op de ontheffingverlening, een<br />

rapportage van het monitoringsonderzoek ter goedkeuring naar Dienst Regelingen/ Ministerie van EZ te<br />

zenden. In dit verslag dient in ieder geval te zijn opgenomen:<br />

o een beschrijving van de wijze van monitoring<br />

o de bevindingen van het monitoringsonderzoek inclusief ten aanzien van de resultante van het waardevrij<br />

maken van het werkgebied en<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 3 van 7


Bijlage 1<br />

o de voortgang van de algehele werkzaamheden waaronder werkplanning en – bij de 1 e rapportage –<br />

een uiteenzetting van de concrete invulling van de mitigatietaakstelling voor winterverblijfplaatsen<br />

voor de gewone dwergvleermuis.<br />

Indien uit de monitoring blijkt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, dan dient hiertoe in overleg<br />

met relevante specialisten een nadere uitwerking (‘Plan van Aanpak’) plaats te vinden en dient, voor<br />

zover in belangrijke mate wordt afgeweken van de voorschriften in onderhavige ontheffing, zo spoedig<br />

mogelijk een oplossingsvoorstel ter goedkeuring aan Dienst Regelingen/ Ministerie van EZ te worden<br />

aangeboden. Hiertoe kan uiteraard worden afgeweken van voorgenoemde periodiek.<br />

Das<br />

19. U dient de werkzaamheden die invloed hebben om de verschillende voortplanting- of vaste rust of<br />

verblijfplaatsen van de das te plannen buiten de kwetsbare periode van de kraamperiode van de das.<br />

In de regel loopt deze van december tot en met juni. Echter, deze periode kan zowel eerder als later<br />

beginnen of eindigen afhankelijk van de locale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische<br />

omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden.<br />

Vleermuizen<br />

20. U stelt voor om tijdens de uitvoering (kap)werkzaamheden aanwezige exemplaren van de vleermuizen<br />

door een vleermuisdeskundige (op) te laten vangen of te verplaatsen. Het is echter niet toegestaan om<br />

aangetroffen vleermuizen (op) te vangen. Vleermuizen zijn erg gevoelig voor stress en kunnen overlijden<br />

als ze handmatig worden verplaatst en opgevangen. Als er tijdens de werkzaamheden alsnog vleermuizen<br />

worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden stil gelegd te worden totdat de betreffende exemplaren<br />

zelfstandig het betreffende object hebben verlaten. Dit dient door de deskundige gecontroleerd te<br />

worden.<br />

Franjestaart en rosse vleermuis<br />

21. U dient de door de franjestaart en de rosse vleermuis bewoonde (kolonie)bomen zorgvuldig met kluit en<br />

al te verplaatsten naar een alternatieve locatie in de directe omgeving (maximaal enkele tientallen meters<br />

van de oorspronkelijke groeiplaats van de boom). Mocht dit niet lukken dan dient u de boom af te<br />

zagen en vervolgens de stam verplaatsen en in de grond aan te brengen. Dit dient te worden uitgevoerd,<br />

door of onder begeleiding van een vleermuisdeskundige, in de voor de vleermuizen minst kwetsbare periode<br />

en nadat gecontroleerd is dat er zich op het moment van verplaatsing geen dieren bevinden in betreffende<br />

bomen.<br />

Gewone dwergvleermuis<br />

22. Het is niet toegestaan om aangetroffen vleermuizen (op) te vangen. Als er tijdens de werkzaamheden<br />

alsnog vleermuizen worden aangetroffen, dient na het stilleggen van de werkzaamheden gewacht te<br />

worden totdat de betreffende exemplaren zelfstandig het betreffende object hebben verlaten. Dit dient<br />

door de deskundige gecontroleerd te worden.<br />

23. U dient gedurende de gebruiksfase en de aanlegfase van de weg afdoende rekening te houden met het<br />

toepassen van verlichting.<br />

24. U dient voor elke aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats vier nieuwe verblijfplaatsen te creëren in<br />

de vorm van platte vleermuiskasten of plaatvormige voorzieningen:<br />

o voor vervanging zomerverblijfplaatsen (zonder kraamfunctie) met < 10 dieren model A (zie soortenstandaard<br />

gewone dwergvleermuis van december 2011).<br />

o voor vervanging zomerverblijfplaatsen (zonder kraamfunctie) met >10 dieren model B (zie soortenstandaard<br />

gewone dwergvleermuis van december 2011).<br />

o voor vervanging paarverblijfplaatsen model A.<br />

o voor vervanging kraamverblijfplaatsen model C (zie soortenstandaard gewone dwergvleermuis van<br />

december 2011).<br />

25. Deze verblijfplaatsen dienen:<br />

o binnen het kerngebied van de groep, en dan zo mogelijk binnen 100 meter, eventueel binnen 200<br />

meter van de oorspronkelijke verblijfplaats te worden geplaatst en dit buiten de invloedsfeer van de<br />

werkzaamheden.<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 4 van 7


Bijlage 1<br />

o verschillende microklimaten aan te bieden (clustering met verschillende richtingen).<br />

o een locatie te hebben die gelijk of beter van kwaliteit is aan de oorspronkelijke situatie wat betreft<br />

hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 meter hoogte), aanvliegroute, vrije vliegruimte en lichtvrij en<br />

moeten vrij zijn van verstoring en buiten bereik van predatoren.<br />

o bij voorkeur aan gebouwen geplaatst te worden, bij uitzondering aan bomen.<br />

o wat betreft locaties van vervangende paarverblijfplaatsen te worden afgestemd op relatie met functies<br />

die het gebied tot geschikt paargebied maken: (massa-) winterverblijfplaatsen, migratieroutes,<br />

vliegroutes, foerageergebied).<br />

o wat betreft locaties van vervangende zomerverblijfplaatsen van > 10 dieren te worden afgestemd op<br />

aansluiting op een nabije vliegroute.<br />

o wat betreft locaties van vervangende kraamverblijfplaatsen liggen bij voorkeur in het zwermgebied<br />

van de oorspronkelijke verblijfplaats en te worden afgestemd op de nabije vliegroute.<br />

o wat betreft locaties van vervangende paarverblijven te worden afgestemd met reeds ingenomen territoria<br />

van mannetjes.<br />

26. Deze verblijfplaatsen dienen tijdig voor de werkzaamheden aanwezig zijn om de dieren te laten wennen<br />

aan deze voorzieningen:<br />

o voor vervanging zomerverblijfplaatsen met < 10 dieren geldt een gewenningsperiode van minimaal 3<br />

maanden waarin vleermuizen actief zijn.<br />

o voor vervanging zomerverblijfplaatsen met >10 dieren geldt een gewenningsperiode van minimaal 3<br />

maanden waarin de vleermuizen actief zijn, met voorkeur inclusief het paarseizoen.<br />

o voor vervanging van paarverblijfplaatsen geldt een gewenningsperiode van minimaal 3 maanden<br />

voorafgaand aan het paarseizoen.<br />

o voor vervanging van kraamverblijfplaatsen geldt een gewenningsperiode van minimaal 3 maanden<br />

voorafgaand aan het kraamseizoen (begin mei tot en met eind juli)<br />

Broedvogels<br />

Gierzwaluw<br />

27. Voor elke aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats dienen tijdig minimaal vijf nieuwe permanente<br />

verblijfplaatsen te worden gerealiseerd. Deze dienen:<br />

o zo veel mogelijk vergelijkbaar te zijn met de oorspronkelijke verblijfplaats: bijvoorbeeld door gebruik<br />

te maken van een nestdakpan.<br />

o in groepjes bij elkaar aangeboden te worden.<br />

28. Deze verblijfplaatsen dienen voorts:<br />

o zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke plek en bestaande nestplaatsen geplaatst te worden.<br />

o niet in de volle zon te liggen: nestplaatsen bij voorkeur in de koele, schaduwrijke noord- en oostgevels<br />

aanbrengen in verband met de hitte die kan ontstaan in de kleine broedruimte. Als nestgelegenheden<br />

tussen 9 en 19 uur in de schaduw blijven onder bijvoorbeeld een dakrand, kunnen andere<br />

windrichtingen overwogen worden.<br />

o voldoende (veilige) uitvliegruimte te hebben: minimaal 1 meter breed en 3 meter diep, zonder kans<br />

op verkeersslachtoffers. Dus géén platte daken, brede goten, balustraden, borstweringen, bomen,<br />

vlaggenmasten e.d. die het aanvliegen bemoeilijken.<br />

o Indien geen gebruik wordt gemaakt van speciale gierzwaluwpannen dient de alternatieve nestlocatie<br />

een minimum bodemoppervlakte van 15 x 25 centimeter en een minimum hoogte van 13 centimeter<br />

te bevatten, een invliegopening van maximaal 2 centimeter boven de bodem (van binnen gemeten)<br />

en een invliegopening van 7 centimeter breed en maximaal 3,5 centimeter hoog. Voorts dient de invliegopening<br />

asymmetrisch te worden aangebracht, zodat er een donkere hoek in de nestgelegenheid<br />

ontstaat.<br />

Huismus<br />

29. Ter mitigatie van de 21 aan te tasten dan wel te verwijderen verblijfplaatsen dienen 63 nieuwe en duurzame<br />

verblijfplaatsen te worden gecreëerd in de vorm van nestkasten, neststenen, vogelvides of vergelijkbare<br />

voorzieningen (factor 3):<br />

o voor vervanging van nestgelegenheid die zich in muren bevonden zijn neststenen het beste alternatief.<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 5 van 7


Bijlage 1<br />

o voor vervanging van nesten die zich onder dakpannen bevonden komen vogelvides of daaraan vergelijkbare<br />

voorzieningen het meest in aanmerking.<br />

30. Er dienen meerdere nestplekken bij elkaar aangeboden te worden. Zorg dat de openingen minimaal 50<br />

centimeter uit elkaar liggen; dit kan dichter bijeen, maar zorg er dan voor dat de nestingang niet zichtbaar<br />

is voor de huismus die in de andere nestingang zit.<br />

31. Deze verblijfplaatsen dienen:<br />

o in de directe omgeving (in de regel binnen 200 meter, bij uitzondering 500 meter) van de oorspronkelijke<br />

verblijfplaats te worden geplaatst en buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden.<br />

o niet te heet te worden in de middagzon: voorkeur heeft een noord of oost expositie of een ligging in<br />

de schaduw van een dakgoot of iets desgelijks.<br />

32. Deze verblijfplaatsen dienen tijdig, dat wil zeggen drie maanden, voor de werkzaamheden aanwezig te<br />

zijn om de vogels te laten wennen aan de nieuwe voorzieningen.<br />

o In de omgeving van de nieuwe nestplaats moet voldoende dekking aanwezig zijn en er moet voldoende<br />

voedsel (continu) beschikbaar zijn. De locatie dient hierop eveneens geselecteerd te worden.<br />

Steenuil:<br />

33. De door u aan te bieden kasten (N=3) dienen:<br />

o in de directe omgeving van de oorspronkelijke verblijfplaats te worden geplaatst en buiten de invloedsfeer<br />

van de werkzaamheden.<br />

o Op een voor de steenuil geschikte wijze en plek te worden opgehangen. Belangrijk is dat in de omgeving<br />

van de nieuwe nestplaats voldoende dekking aanwezig is en dat er voldoende voedsel (continu)<br />

beschikbaar is.<br />

o tijdig, dat wil zeggen minimaal drie maanden voorafgaand aan de start van de werkzaamheden en bij<br />

voorkeur al in de periode september tot december, aanwezig te zijn om de vogels te laten wennen<br />

aan de nieuwe voorzieningen.<br />

Amfibieën<br />

34. Met betrekking tot verplaatsen van amfibieëneitjes (en larven) gedurende het voortplantingsseizoen,<br />

geldt dat hierbij zeer grondig te werk gegaan dient te worden en pas nadat met aan alle zekerheid grenzende<br />

waarschijnlijkheid is vastgesteld dat alle aanwezige exemplaren zijn weggevangen en overgeplaatst,<br />

kan met de voorgenomen ruimtelijke ingreep ter plaatse aangevangen worden.<br />

Reptielen<br />

35. Indien u (kap-)werkzaamheden uitvoert in een gebied waar de hazelworm en/of de levendbarende hagedis<br />

zijn aangetoond of met aan zekerheidgrenzende waarschijnlijkheid voorkomen (op basis van aanwezigheid<br />

geschikt leefgebied en aanwezigheid van de soorten in de directe omgeving die betreffend gebied<br />

zonder barrières zouden moeten kunnen bereiken), dient u:<br />

a. te werken in de periode wanneer de dieren actief zijn: april – september. Deze datum kan<br />

korter dan wel langer zijn, als gevolg van lokale klimatologische invloeden) en dient door een<br />

reptielendeskundige nader te worden bepaald.<br />

b. afhankelijk van de grootte van het bosperceel en de nabijheid van alternatief niet aan te tasten<br />

habitat, in één richting te werken; richting het alternatief habitat.<br />

c. eventueel aanwezige dieren tijdig weg te vangen, bijvoorbeeld in combinatie met vangpotten<br />

en door middel van de ‘plaatsjesmethode’, en te verplaatsen naar een alternatief heenkomen<br />

in de directe omgeving en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.<br />

d. te bezien of – daar waar mogelijk – (vervolgens) ook maatregelen kunnen worden getroffen<br />

om dieren te weren (in relatie tot (her)kolonisatie) zoals bijvoorbeeld door het plaatsen van<br />

schermen en het weghalen van schuilgelegenheid in de vorm van takhout, stammen en dergelijke.<br />

e. Het in de winterperiode aanleggen van werkpaden, deze vervolgens “waardevrij te maken”<br />

(de aanwezige exemplaren van de hazelworm en de levendbarende hagedis in de winterperiode<br />

wegvangen) en daarna de bomen vanuit deze werkpaden te rooien, is niet toegestaan.<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 6 van 7


Bijlage 1<br />

36. Ten aanzien van het kappen van bomen in leefgebied van de levendbarende hagedis en/of de hazelworm<br />

(ook bij tot aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aanwezigheid van de soorten) kan ook worden<br />

geopteerd voor wegvangst van de aanwezige exemplaren in het najaar, voordat de overwinteringsperiode<br />

van de dieren aanvang vindt. Door daar waar mogelijk en van toepassing bijvoorbeeld schermen te<br />

plaatsen, kan (her)kolonisatie worden voorkomen en kunnen de kapwerkzaamheden ongehinderd doorgang<br />

vinden.<br />

37. Indien u (kap)werkzaamheden uitvoert in voor de hazelworm en de levendbarende hagedis geschikt leefgebied,<br />

de soorten echter niet zijn aangetroffen en met aan alle zekerheid grenzende waarschijnlijkheid<br />

kunnen worden uitgesloten, hoeft u geen rekening met betreffende soorten te worden gehouden en kan<br />

in één werkgang alles worden geveld.<br />

Overige voorschriften<br />

38. Deze ontheffing kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de<br />

voorschriften.<br />

39. Indien blijkt dat de in de ontheffing gestelde termijn niet voldoende is om de werkzaamheden waarop de<br />

ontheffing betrekking heeft uit te voeren, dient u, zeker vier maanden voor het verstrijken van deze termijn<br />

een nieuwe aanvraag indienen. Dit voorkomt onnodige vertraging van het project.<br />

40. Aanspreekpunt in het kader van deze ontheffing en de daaruit voortvloeiende voorschriften is Dienst Regelingen,<br />

<strong>Postbus</strong> 19530, 2500 CM Den Haag.<br />

Den Haag, 7 februari 2013<br />

De Staatssecretaris van Economische Zaken,<br />

namens deze:<br />

Bea Deetman<br />

Teammanager Vergunningen Dienst Regelingen<br />

FF/75C/2012/0328 Pagina 7 van 7

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!