08.Buitengebied_Toelichting - Gemeente Bernisse
08.Buitengebied_Toelichting - Gemeente Bernisse
08.Buitengebied_Toelichting - Gemeente Bernisse
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
15
15
Inhoud van de toelichting 1<br />
1. Inleiding blz. 5<br />
1.1. Aanleiding 5<br />
1.2. Plangebied 5<br />
1.3. Vigerende plannen 5<br />
1.4. Beoogd bestemmingsplan 6<br />
1.5. Leeswijzer 6<br />
2. Samenvatting beleidskader 7<br />
2.1. Inleiding 7<br />
2.2. Rijksbeleid 7<br />
2.3. Provinciaal beleid 7<br />
2.4. <strong>Gemeente</strong>lijk beleid 9<br />
2.5. Sectoraal beleid 10<br />
3. Bodem en waterhuishouding 13<br />
3.1. Inleiding 13<br />
3.2. Huidige situatie 13<br />
3.2.1. Bodem 13<br />
3.2.2. Waterhuishouding 13<br />
3.3. Toekomstige ontwikkelingen 15<br />
3.3.1. Autonome ontwikkelingen 15<br />
3.3.2. Duurzaam waterbeheer en watertoets 17<br />
3.3.3. Ruimtelijk relevante maatregelen ten aanzien van water 17<br />
3.4. Sectoraal wensbeeld 19<br />
4. Landschap, cultuurhistorie en archeologie 21<br />
4.1. Inleiding 21<br />
4.2. Bewoningsgeschiedenis 21<br />
4.3. Huidige situatie 23<br />
4.3.1. Landschapsstructuur 23<br />
4.3.2. Landschapstypen en landschapsbeeld 23<br />
4.3.3. Cultuurhistorie en archeologie 25<br />
4.3.4. Waardering 26<br />
4.4. Toekomstige ontwikkelingen 26<br />
4.4.1. Autonome ontwikkelingen 26<br />
4.4.2. Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg 28<br />
4.4.3. Herstel getij Haringvliet en Spuimonding-West 28<br />
4.5. Sectoraal wensbeeld 29<br />
5. Natuur 31<br />
5.1. Inleiding 31<br />
5.2. Huidige situatie 31<br />
5.2.1. Regionale ecologische structuur 31<br />
5.2.2. Flora en fauna 35<br />
5.2.3. Flora- en faunawet 36<br />
5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998 37<br />
5.2.5. Waardering 37<br />
5.3. Toekomstige ontwikkelingen 38<br />
5.4. Toetsing 39<br />
5.5. Sectoraal wensbeeld 39<br />
6. Landbouw 41<br />
6.1. Inleiding 41<br />
6.2. Huidige situatie 41<br />
6.2.1. Grondgebruik 41<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Inhoud van de toelichting 2<br />
6.2.2. Bedrijfssituatie 41<br />
6.2.3. Bedrijfsgroottestructuur 42<br />
6.2.4. Opvolgingssituatie 43<br />
6.2.5. Verbrede landbouw 43<br />
6.2.6. Productieomstandigheden 45<br />
6.3. Toekomstige ontwikkelingen 46<br />
6.4. Sectoraal wensbeeld 47<br />
7. Recreatie 49<br />
7.1. Inleiding 49<br />
7.2. Huidige situatie 49<br />
7.3. Toekomstige situatie 51<br />
7.4. Bouwstenen voor het beleid 53<br />
8. Verkeer en infrastructuur 55<br />
8.1. Inleiding 55<br />
8.2. Huidige situatie 55<br />
8.2.1. Autoverkeer 55<br />
8.2.2. Openbaar vervoer 56<br />
8.2.3. Langzaam verkeer 56<br />
8.2.4. Wegverkeerslawaai 56<br />
8.3. Toekomstige ontwikkelingen 57<br />
8.4. Sectoraal wensbeeld 57<br />
9. Milieu 59<br />
9.1. Inleiding 59<br />
9.2. Huidige situatie 59<br />
9.2.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht 59<br />
9.2.2. Milieubeschermingsgebieden 61<br />
9.2.3. Milieuhinder bij niet-agrarische bedrijven 61<br />
9.2.4. Industrielawaai 62<br />
9.2.5. Externe veiligheid 62<br />
9.2.6. Milieuhinder bij agrarische bedrijven 66<br />
9.3. Toekomstige ontwikkelingen 69<br />
9.4. Sectoraal wensbeeld 71<br />
10. Overige functies 73<br />
10.1. Inleiding 73<br />
10.2. Huidige situatie 73<br />
10.3. Toekomstige ontwikkelingen 77<br />
10.4. Sectoraal wensbeeld 79<br />
11. Afweging sectorale wensbeelden 81<br />
11.1. Inleiding 81<br />
11.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan 81<br />
11.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties 81<br />
11.4. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie versus<br />
ontwikkeling van de landbouw 84<br />
11.5. Nieuwe bebouwing versus landschap en cultuurhistorie 86<br />
11.6. Vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing en omgevingskwaliteit 88<br />
11.7. Recreatie versus natuur, landschap en landbouw 89<br />
11.8. Windenergie versus natuur, landschap en leefmilieu 90<br />
12. Zonering 93<br />
12.1. Inleiding 93<br />
12.2. Motivering zonering 93<br />
12.2.1. Zone AO: Agrarisch gebied met waardevolle openheid 93<br />
12.2.2. Zone ALN: Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden 94<br />
12.2.3. Zone N: Gebied met natuurwaarden 95<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Inhoud van de toelichting 3<br />
13. Nadere uitwerking 97<br />
13.1. Inleiding 97<br />
13.2. Landbouw 97<br />
13.3. Natuur 104<br />
13.4. Cultuurhistorie 105<br />
13.5. Recreatie 105<br />
13.6. Niet-agrarische bedrijven 106<br />
13.7. Wonen 108<br />
13.8. Overige functies 109<br />
14. Juridische planbeschrijving 111<br />
14.1. Inleiding 111<br />
14.2. Aanpak in drie lagen 111<br />
14.3. Artikelsgewijze toelichting planvoorschriften 112<br />
15. Handhaving 121<br />
16. Uitvoerbaarheid 123<br />
16.1. Economische uitvoerbaarheid 123<br />
16.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 123<br />
17. Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 127<br />
Bijlagen:<br />
1. Beleidskader.<br />
2. Rijks- en gemeentelijke monumenten.<br />
3. <strong>Toelichting</strong> op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein".<br />
4. Bedrijvenlijst.<br />
5. Verslag inspraakprocedure (losse bijlage).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
1. Inleiding<br />
5<br />
1.1. Aanleiding<br />
In het zuidwesten van Zuid-Holland, ten zuiden van Rotterdam en ten noorden van het Haringvliet<br />
en het Spui, ligt de gemeente <strong>Bernisse</strong>. Een gemeente met historische kernen, maar ook<br />
met een omvangrijk buitengebied. De inwoners van <strong>Bernisse</strong> waarderen dit buitengebied vooral<br />
om de rust en de ruimte en de mogelijkheden die het biedt om te recreëren en van de natuur te<br />
genieten.<br />
De agrarische sector speelt nog steeds een cruciale rol als de belangrijkste gebruiker van het<br />
buitengebied. De landbouw zal zich in de toekomst blijven ontwikkelen, onder andere door<br />
technische mogelijkheden en marktontwikkelingen.<br />
Voor het behouden en versterken van het groene karakter van de gemeente <strong>Bernisse</strong> is een<br />
sterke landbouwsector noodzakelijk. Voor zover gelegen binnen de lokale invloedssfeer, worden<br />
voorwaarden gecreëerd en maatregelen getroffen om dit te bewerkstelligen. Daarbij mogen<br />
de belangen van natuur, landschap en cultuurhistorie niet uit het oog worden verloren. De bestaande<br />
afwisseling in het landschap is waardevol. Het wensbeeld is dat dit ook in de toekomst<br />
nog herkenbaar is. Derhalve weidegebied in het noorden en akkerland in het zuiden, met de<br />
agrarische sector als belangrijkste gebruiker.<br />
Ook water vormt een belangrijk aandachtspunt, zeker met het oog op de wijzigingen in de waterhuishouding<br />
als gevolg van het Kierbesluit voor de Haringvlietsluizen. Verder mogen ook de<br />
belangen van de recreatie niet worden vergeten. Landschapsbeleving, natuurbeleving en cultuurhistorisch<br />
besef zijn belangrijke ingrediënten om rust- en ruimtezoekers voor een bezoek<br />
aan <strong>Bernisse</strong> te interesseren. Met het uitbouwen van de toeristisch-recreatieve activiteiten zal<br />
echter gedoseerd moeten worden omgegaan om te voorkomen dat de kernkwaliteiten van <strong>Bernisse</strong><br />
− rust en ruimte − en de landbouwfunctie teveel onder druk komen te staan.<br />
Het bovenstaande vraagt om een actueel bestemmingsplan, waarin duidelijk is bepaald welke<br />
activiteiten waar kunnen plaatsvinden. Daarnaast is flexibiliteit noodzakelijk om voldoende in te<br />
kunnen spelen op veranderingsprocessen in de komende jaren.<br />
Om zowel de economische potenties de ruimte te geven als de "groene" kwaliteiten van het<br />
buitengebied te behouden, is sturing nodig. De vigerende bestemmingsplannen zijn niet meer<br />
toegesneden om die sturing te bieden. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.<br />
1.2. Plangebied<br />
Het gebied waarvoor een nieuw bestemmingsplan is voorbereid omvat het buitengebied van de<br />
gemeente <strong>Bernisse</strong>. Het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. Het recreatiegebied <strong>Bernisse</strong><br />
valt buiten de plangrenzen, evenals de dorpskernen Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Oudenhoorn,<br />
Zuidland (inclusief uitbreiding) en Simonshaven, met uitzondering van de buurtschap<br />
Biert. Buiten het voorliggende plan valt eveneens het aardappelverwerkend bedrijf Farm Frites.<br />
Voor dit bedrijf wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld, rekening houdend met enige<br />
uitbreiding van het bedrijfsterrein in verband met noodzakelijke aanpassingen in de bedrijfsvoering.<br />
Deze uitbreiding is nog niet in het voorliggende plan verwerkt, hiervoor wordt een vrijstellingsprocedure<br />
ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gevolgd. Dit geldt<br />
ook voor de geprojecteerde golfbaan bij Oudenhoorn. Te zijner tijd zal voor beide projecten een<br />
afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.<br />
1.3. Vigerende plannen<br />
Voor het gebied waarop de planvoorbereiding betrekking heeft zijn de volgende plannen vigerend:<br />
- bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld maart 1992, goedgekeurd oktober 1992;<br />
- 1 e herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld februari 1999, goedgekeurd<br />
april 1999;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Inleiding 6<br />
- 2 e herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld juli 2001, goedgekeurd oktober<br />
2001;<br />
- 3 e herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld december 2002, goedgekeurd<br />
juli 2003;<br />
- Busbaan Groene Kruisweg, tweede fase, vastgesteld september 1996, goedgekeurd januari<br />
1997.<br />
1.4. Beoogd bestemmingsplan<br />
Voorafgaand aan het op te stellen bestemmingsplan is een analyse gemaakt van (sectorale)<br />
ontwikkelingen in het gebied. Deze analyse heeft als basis gediend voor de gebiedsvisie in de<br />
Nota van Uitgangspunten. Deze Nota van Uitgangspunten heeft eveneens betrekking op het<br />
buitengebied van Spijkenisse, omdat tegelijkertijd voor een groot deel van het buitengebied van<br />
Spijkenisse een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is genomen. De gebiedsvisie in de<br />
Nota van Uitgangspunten heeft dus betrekking op zowel het buitengebied van <strong>Bernisse</strong> als van<br />
Spijkenisse. De gebiedsvisie is het resultaat van een evenwichtige belangenafweging. Waar<br />
nodig is de visie per deelgebied uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke<br />
kwaliteiten en waarden van de voorkomende functies in het plangebied. Dit leidt tot een bestemmingsregeling<br />
die de kwaliteiten van het plangebied beschermt en voldoende rechtszekerheid<br />
biedt, maar tegelijkertijd voldoende flexibel is om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.<br />
Het bestemmingsplan biedt aldus een juridisch-planologisch toetsingskader voor het beoordelen<br />
van initiatieven en plannen.<br />
Na het opstellen van de Nota van Uitgangspunten en de besluitvorming hieromtrent is de bestemmingsregeling<br />
verder uitgewerkt. De uitwerking heeft geleid tot afzonderlijke bestemmingsplannen<br />
voor het buitengebied van <strong>Bernisse</strong> en van Spijkenisse.<br />
1.5. Leeswijzer<br />
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een analysegedeelte, een gebiedsvisie en een vertaling<br />
van de visie naar de voorschriften en plankaart.<br />
De kern van het bestemmingsplan bestaat uit de gebiedsvisie. De lezer wordt dan ook aangeraden<br />
in ieder geval van dit deel kennis te nemen. De gebiedsvisie wordt gevormd door hoofdstuk<br />
11 en 12. De afstemming en belangenafweging vinden plaats in hoofdstuk 11. In hoofdstuk<br />
12 is de afweging tussen de sectorale wensbeelden vertaald in een visie op het plangebied, met<br />
een daarbij behorende zonering.<br />
De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, staat weergegeven in het analysedeel.<br />
Dit bestaat uit hoofdstuk 2 tot en met 10. Dit deel is met name interessant voor de lezer<br />
die op detailniveau meer over de achtergronden van de voorkomende functies in het gebied wil<br />
lezen.<br />
In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste conclusies van het relevante overheidsbeleid samengevat.<br />
Hoofdstukken 3 tot en met 10 gaan in op de functies die in het gebied voorkomen. Van elke<br />
functie worden de huidige situatie, het toekomstperspectief en het sectorale wensbeeld met betrekking<br />
tot de betreffende functie weergegeven. De sectorale wensbeelden geven uitsluitend<br />
het sectorale belang weer, waarbij niet is gekeken of de wensbeelden wel overeenstemmen<br />
met het beleid voor het landelijk gebied. Ook kunnen de sectorale wensbeelden onderling strijdig<br />
zijn (of elkaar juist versterken). De afweging tussen de sectorale wensbeelden vindt in<br />
hoofdstuk 11 plaats. In hoofdstuk 12 is op basis van deze afweging een zonering opgenomen.<br />
De nadere uitwerking van de visie als aanzet voor de voorschriften staat in hoofdstuk 13. Vervolgens<br />
is in hoofdstuk 14 beschreven op welke wijze de beleidsvoornemens zijn vertaald in de<br />
voorschriften van het bestemmingsplan. Aan de handhaving van het bestemmingsplan wordt in<br />
hoofdstuk 15 aandacht besteed.<br />
In hoofdstuk 16 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Een<br />
uitgebreid verslag van de inspraakprocedure is in een afzonderlijk rapport neergelegd. De resultaten<br />
van het overleg ex artikel 10 Bro komen aan de orde in hoofdstuk 17.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
2. Samenvatting beleidskader<br />
7<br />
2.1. Inleiding<br />
In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van al het relevante rijks-, provinciale en (inter)gemeentelijk<br />
ruimtelijk beleid. Eveneens is een overzicht van al het relevante sectorale beleid opgenomen.<br />
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidslijnen samengevat.<br />
2.2. Rijksbeleid<br />
Op nationaal niveau is het beleid gericht op het vergroten van de diversiteit en aantrekkelijkheid<br />
van het landelijk gebied. Natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en recreatieve waarden worden<br />
beschermd en ontwikkeld. De vraag naar water wordt gecombineerd met andere functies.<br />
Binnen de landbouw is het beleid gericht op handhaving en versterking van een duurzame,<br />
grondgebonden landbouw. Onder een duurzame landbouw wordt landbouw met aandacht voor<br />
milieu, dierenwelzijn, landschap, natuur en water verstaan. Het karakter van de landbouw zal<br />
niet alleen op de agrarische productie liggen, maar ook op het leveren van "groene diensten"<br />
(de agrariër als beheerder van het landelijk gebied). Vrijkomende, voormalig agrarische bebouwing<br />
kan worden benut voor hergebruik door kleinschalige functies.<br />
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. Dit betekent dat<br />
men streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen<br />
van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van<br />
de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit.<br />
De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn<br />
Water van kracht. Deze wordt onder andere op rijksniveau verder uitgewerkt en moet<br />
ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.<br />
Een ander belangrijk beleidsuitgangspunt op nationaal niveau is de realisering van nieuwe gevarieerde<br />
grote waterlandschappen langs de randen van de Zuid-Hollandse eilanden.<br />
2.3. Provinciaal beleid<br />
Op provinciaal niveau is het streekplan richtinggevend. Voor de gemeente <strong>Bernisse</strong> is dit het<br />
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Voor Voorne-Putten is het streven de landelijke<br />
functie van de open gebieden te versterken.<br />
Het merendeel van het plangebied is aangewezen voor agrarische doeleinden. Delen zijn natuurwetenschappelijk<br />
en / of landschappelijk waardevol (aanduiding A+). De gebiedsdelen met<br />
de meeste natuurwaarden zijn aangeduid als natuurgebied (zie figuur 2.1).<br />
Het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020 heeft in 2007 geresulteerd in een streekplanuitwerking<br />
Voorne. De streekplanuitwerking heeft betrekking op glas en golf. Er wordt gestreefd naar het<br />
saneren van verspreid liggend glas. Voor de glastuinbouw zijn in de streekplanuitwerking glasconcentratie-<br />
en glasintensiveringsgebieden vastgelegd. Het gaat dan om de locatie Tinte als<br />
intensiveringsgebied en locaties tussen Brielle en Vierpolders als concentratiegebieden. Door<br />
middel van de streekplanuitwerking wordt ook de aanleg van een golfbaan bij Oudenhoorn mogelijk<br />
gemaakt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Samenvatting beleidskader 9<br />
Voorts hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 8 maart 2005 de Nota Regels-voor-<br />
Ruimte vastgesteld. Deze nota vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke<br />
ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van<br />
ruimtelijke plannen. De Nota Regels-voor-Ruimte vervangt de Nota Planbeoordeling 2002.<br />
Eerder, in 2003, heeft de provincie de Nota Ruimte voor Ruimte opgesteld. Het doel van de<br />
Ruimte-voor-Ruimteregeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied<br />
door sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen, die niet in het landschap passen en daardoor de<br />
gewenste landschappelijke waarde tenietdoen. Om dit te bereiken mag onder bepaalde voorwaarden<br />
in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen of glasopstallen één of meer compensatiewoningen<br />
worden gebouwd. Ontstening staat in de regeling centraal.<br />
Het plangebied valt binnen de Gebiedsgerichte aanpak voor Voorne-Putten-Rozenburg. Dit gebiedsgerichte<br />
groenproject heeft als doel de ecologische en recreatieve structuur te versterken.<br />
Voor het plangebied zijn verschillende prioriteiten aangedragen, zoals het realiseren van een<br />
samenhangende fietspadenstructuur en het geven van invulling aan de Provinciale Ecologische<br />
Hoofdstructuur.<br />
2.4. <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />
Het gemeentelijke beleid voor het landelijk gebied is een aantal documenten weergegeven. In<br />
2002 is, ter voorbereiding op het nieuwe bestemmingsplan, een beleidsnotitie opgesteld. Belangrijke<br />
uitgangspunten zijn:<br />
- het landschapsbeeld moet open blijven;<br />
- de ontwikkeling van de agrarische functies is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling;<br />
- de voormalige boerderij moet kunnen worden gebruikt voor woondoeleinden, mits er gedeeltelijke<br />
sanering van bedrijfsbebouwing plaatsvindt;<br />
- niet-agrarische bedrijvigheid is onder voorwaarden toelaatbaar in vrijkomende agrarische<br />
bebouwing;<br />
- landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden dienen te worden beschermd<br />
en versterkt;<br />
- handhaving van bestaande recreatieve voorzieningen, maar vooral ook intensiveren van<br />
recreatieve voorzieningen.<br />
In het Integraal Handhavingplan 2003-2007 van de gemeente <strong>Bernisse</strong> is aangegeven dat bestemmingsplannen<br />
actueel en handhaafbaar moeten zijn. Bij de start van het nieuwe bestemmingsplan<br />
Buitengebied heeft de gemeente strijdige situaties geïnventariseerd. Door middel<br />
van een aanschrijving zijn betrokkenen hiervan in kennis gesteld.<br />
De Beleidsnotitie inzake de toelaatbaarheid van paardenhouderijen in het buitengebied (2006)<br />
bevat een aantal uitgangspunten voor de toelaatbaarheid van paardenhouderijen. Aangegeven<br />
is welke vormen van paardenhouderijen begrepen kunnen worden binnen de algemene agrarische<br />
hoofdbestemming en welke niet aanvaardbaar zijn. De beleidsnotitie vormt tevens de basis<br />
voor het handhavingsbeleid.<br />
Het steviger profileren als een aantrekkelijke gemeente waar rust, ruimte en groen de boventoon<br />
voeren, vormt een van de belangrijkste elementen in het collegeprogramma 2007. Daarnaast<br />
vormt het stimuleren van de agrarische bedrijfsvoering door in het bestemmingsplan Buitengebied<br />
ruimte te bieden voor schaalvergroting en recreatieve nevenactiviteiten een belangrijk<br />
uitgangspunt. In dit bestemmingsplan wordt een archeologische waardenkaart opgenomen,<br />
zodat agrariërs precies weten waar ze op welke diepte mogen ploegen.<br />
De in september 2007 vastgestelde Toekomstvisie van <strong>Bernisse</strong> geeft aan dat in 2025 de positie<br />
van de agrariërs buiten kijf staat: de akkerbouw in het zuidelijk deel en de veeteelt in het<br />
noordelijk deel vormen de landschapsbeheerders pur sang. De agrarische sector heeft kleinschalige<br />
recreatieve initiatieven als nevenbron van inkomsten.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Samenvatting beleidskader 10<br />
De gemeente wil op een verantwoorde wijze met het archeologisch erfgoed omgaan. De gemeentelijke<br />
regelgeving en werkwijze op het gebied van archeologie zullen in 2008 worden<br />
vastgelegd in een Archeologieverordening.<br />
2.5. Sectoraal beleid<br />
Naast de ruimtelijk plannen, die in paragraaf 2.2 tot en met 2.4 zijn genoemd, zijn voor het<br />
plangebied tal van andere, sectorale plannen opgesteld. De belangrijkste worden achtereenvolgens<br />
kort beschreven.<br />
Gezien de toenemende recreatieve en verstedelijkingsdruk op het eiland, is versterking van de<br />
bestaande groenblauwe structuur en de recreatieve opvangcapaciteit op Voorne-Putten van<br />
groot belang. Centraal daarbij staat het versterken van de groene randen van het eiland en het<br />
verbreden van bestaande waterlopen /kreken voor extra waterberging in combinatie met natuurontwikkeling<br />
en recreatie.<br />
De Spuimonding is als prioritair gebied genoemd in het plan Deltanatuur. Het doel van het project<br />
Deltanatuur is om binnen tien jaar natte natuur van internationale allure te ontwikkelen in de<br />
Zuid-Hollandse Delta. Een aantal jaren geleden is gestart met het op vrijwillige basis verwerven<br />
van gronden in de polders Zuidoord en Beningerwaard ten behoeve van het project Spuimonding-West.<br />
De gronden in de polder Beningerwaard zijn eind 2005 verworven door Deltanatuur.<br />
Het waterschap Hollandse Delta werkt aan het krekenplan Voorne-Putten. Het waterschap wil<br />
met het krekenplan zorgen voor een robuust netwerk van kreken op Voorne-Putten en daarmee<br />
een impuls geven aan waterberging, natuur, recreatie en landschappelijke inpassing van gebouwen<br />
en bedrijventerreinen.<br />
De in 2007 door LTO Noord opgestelde Landbouwontwikkelingsvisie voor de Zuid-Hollandse<br />
eilanden geeft aan dat het proces van schaalvergroting op de eilanden sneller is gegaan dan<br />
landelijk. Verwacht wordt dat in de toekomst de vraag naar landbouwgrond het aanbod overtreft.<br />
Binnen de akkerbouw ontstaan nieuwe samenwerkingsvormen om kosten te drukken. De<br />
veehouderijsector staat voor een ingrijpend veranderingsproces. De belangrijkste drijvende<br />
krachten achter deze verandering zijn markt- en prijsontwikkelingen (herziening van het Europees<br />
beleid), aangescherpte regelgeving (Kaderrichtlijn Water, nieuw mestbeleid) en veranderende<br />
visie op en wensen ten aanzien van de functies van het landelijk gebied. Het proces van<br />
schaalvergroting in de melkveehouderij gaat de komende jaren naar verwachting onverminderd<br />
hard door, waarbij de melkproductie steeds meer geconcentreerd plaats zal vinden op grootschalige,<br />
gespecialiseerde melkveebedrijven. Een deel van de veehouderijbedrijven zal inzetten<br />
op:<br />
- het leveren van producten met toegevoegde waarde zoals biologische producten of streekproducten;<br />
- groene diensten en verbreding.<br />
Op basis van een aantal thema's wil LTO aan de slag met andere partijen. Deze thema's zijn<br />
onder meer de uitwerking van het Kierbesluit in verband met een goede zoetwatervoorziening<br />
en het beter bekend maken van de landbouw als drager van het landschap.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Samenvatting beleidskader 11<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
3. Bodem en waterhuishouding<br />
13<br />
3.1. Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de opbouw en kwaliteit van bodem en water.<br />
Deze abiotische omstandigheden zijn in belangrijke mate bepalend voor de gebruiksmogelijkheden<br />
en de aanwezigheid van natuur- en landschapswaarden. Het hoofdstuk wordt afgesloten<br />
met de toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld.<br />
3.2. Huidige situatie<br />
3.2.1. Bodem<br />
Bodemopbouw<br />
De ontstaansgeschiedenis is goed terug te vinden in de huidige bodemopbouw (zie figuur 3.1).<br />
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit jonge zeekleigronden op veen of zavel. Daarnaast<br />
is op een aantal plaatsen nog veen aanwezig. Oude kreeklopen zijn herkenbaar in de bodemsoort<br />
(kreekgronden die bestaan uit lichte klei).<br />
Maaiveldhoogte<br />
De maaiveldhoogte ten oosten van de <strong>Bernisse</strong> loopt gemiddeld af van noord naar zuid (van<br />
0,5 m -NAP naar 2 m -NAP). Ten westen van de <strong>Bernisse</strong> neemt de gemiddelde maaiveldhoogte<br />
toe van noord naar zuid (van 2 m -NAP tot 0,5 m +NAP). De bodemopbouw (veen en<br />
klei-op-veen), gecombineerd met de drooglegging in het gebied, heeft bodemdaling tot gevolg<br />
gehad. Aangenomen wordt dat de bodemdaling circa 10 cm per eeuw bedraagt.<br />
3.2.2. Waterhuishouding<br />
Onderstaande watersysteembeschrijving is gebaseerd op het Waterstructuurplan Voorne-Putten<br />
(2002) en de door de waterbeheerders aangeleverde gegevens.<br />
Oppervlaktewater<br />
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer en het beheer van de keringen is in handen van<br />
het waterschap Hollandse Delta. Op 1 januari 2005 zijn de voormalige waterschappen gefuseerd.<br />
Rijkswaterstaat is beheerder van het buitendijks gebied.<br />
Het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, ligt in twee afwateringsgebieden die<br />
van elkaar worden gescheiden door de <strong>Bernisse</strong>: Voorne-Oost en Putten. De <strong>Bernisse</strong> (in de jaren<br />
'70 vergraven voor verbetering van de zoetwatervoorziening) maakt deel uit van het boezemstelsel,<br />
maar valt buiten het plangebied. Het Voedingskanaal Brielse Meer valt wel binnen<br />
het plangebied. Het Voedingskanaal behoort eveneens tot het boezemstelsel en vormt een belangrijke<br />
schakel in de zoetwatervoorziening voor het gehele eiland Voorne-Putten, Delfland en<br />
de industrie in het Europoort-Botlekgebied.<br />
Afwateringsgebied Voorne-Oost<br />
Afwateringsgebied Voorne-Oost ligt ingeklemd tussen het Kanaal door Voorne, het Voedingskanaal,<br />
Brielse Meer, de <strong>Bernisse</strong>, het Spui en het Haringvliet (zie figuur 3.2). Overtollig water<br />
wordt met het gemaal Noordermeer uitgeslagen op het Kanaal door Voorne. Gemaal Oudenhoorn<br />
(nabij het Haringvliet) wordt alleen tijdens extreme neerslag en in de natte perioden (oktober<br />
tot februari) gebruikt voor waterafvoer. In de droge perioden is gemaal Oudenhoorn het<br />
belangrijkste waterinlaatpunt. Daarnaast wordt op verschillende plaatsen vanuit de <strong>Bernisse</strong><br />
water ingelaten. Waterinlaat is noodzakelijk voor peilhandhaving en doorspoeling.<br />
Afwateringsgebied Putten<br />
Afwateringsgebied Putten ligt ten oosten van de <strong>Bernisse</strong>. Overtollig water wordt via vier gemalen<br />
afgevoerd: de Biersum, de Volharding, de Vooruitgang en de Leeuw van Putten. Voor de<br />
zoetwatervoorziening (voor peilhandhaving, doorspoeling en beregenen van gewassen bij<br />
droogte) wordt water aangevoerd via het Voedingskanaal van het Brielse Meer (vier inlaten), de<br />
<strong>Bernisse</strong> (vijf inlaten) en het Spui (inlaat de Wolvenpolder).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bodem en waterhuishouding 15<br />
Waterkeringen<br />
De waterkeringen langs het Haringvliet, het Spui en het Voedingskanaal Brielse Meer zijn primaire<br />
waterkeringen die het plangebied beschermen tegen overstroming door het rivierwater.<br />
De keringen langs de <strong>Bernisse</strong> (secundaire waterkeringen) zorgen voor bescherming tegen<br />
overstroming vanuit de <strong>Bernisse</strong>.<br />
Elke vijf jaar toetst het waterschap de veiligheid van de dijken en duinen. In 2006 is zo'n toetsingsronde<br />
afgerond. Hieruit is gebleken dat 39 primaire waterkeringen in Zuid-Holland Zuid op<br />
termijn niet meer voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen. Deze waterkeringen moeten voor<br />
2016 zijn versterkt. Binnen het plangebied zijn dit de Krommedijk nabij de polder Zuidoord en<br />
de Schuddebeursedijk.<br />
Grondwater<br />
In vrijwel het hele plangebied komt in beperkte mate kwel voor. In het afwateringsgebied<br />
Voorne-Oost ligt de kwelintensiteit gemiddeld tussen 0 en 0,25 mm/dag, in het afwateringsgebied<br />
Putten is dit tussen 0,25 en 0,50 mm /dag (Bron: Waterstructuurplan Voorne-Putten).<br />
Het grondwater in het plangebied is chloriderijk. Chloriderijke kwel wordt door haar verziltende<br />
effecten door de landbouw als een knelpunt ervaren, maar voor de natuur hoeft dit niet altijd het<br />
geval te zijn. In het noordwestelijk deel van het afwateringsgebied Voorne-Oost is het grondwater<br />
relatief zoet. Chloridenconcentraties variëren van 250 mg/l in het noordwesten tot<br />
4.000 mg /l in het zuidoosten. Het grondwater in het afwateringsgebied Putten is meer brak van<br />
karakter. Chloridenconcentraties variëren van 2.000 tot 8.000 mg/l (Bron: waterstructuurplan<br />
Voorne-Putten).<br />
Waterkwaliteit<br />
De waterkwaliteit wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het inlaatwater uit de<br />
(van oorsprong) Maas en Rijn. Dit water wordt ingelaten voor peilhandhaving, maar tevens voor<br />
doorspoeling. Doorspoeling is noodzakelijk om de verzilting tegen te gaan. Daarnaast wordt<br />
doorgespoeld om eutrofiëringseffecten (zuurstoftekort en algenbloei) te beperken en/of te voorkomen.<br />
De verontreiniging van water wordt veroorzaakt door voedselrijke en brakke kwel en<br />
verontreinigingen uit landelijk en stedelijke gebied. De waterkwaliteit in de polders varieert sterk<br />
(van goed tot slecht, klasse III t /m V).<br />
3.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
3.3.1. Autonome ontwikkelingen<br />
Een aantal autonome ontwikkelingen heeft in de toekomst zijn effect op het waterbeheer in het<br />
plangebied. Zo is de verwachting dat:<br />
- de zeespiegel de komende eeuw stijgt en de bodem verder daalt, waardoor de afwatering<br />
wordt bemoeilijkt en de belasting met zoute kwel toeneemt;<br />
- als gevolg van de klimaatveranderingen (natte winters, drogere zomers, heviger buien) de<br />
behoefte aan waterberging in natte perioden toeneemt, maar de vraag naar schoon en<br />
zoetwater in droge perioden zal toenemen;<br />
- een ander gevolg van de klimaatverandering en een ander afvoerregiem van de rivieren is:<br />
in algemene zin een toename in de winter (heeft consequenties voor de dijken) en een afname<br />
in de zomer (heeft consequenties voor de zoetwatervoorziening);<br />
- een ander sluisbeheer van de Haringvlietsluizen tot aanpassingen van de zoetwateraanvoer<br />
noodzaakt; het zogenaamde Kierbesluit zou op aanvankelijk eerder, naderhand op<br />
1 januari 2008 worden uitgevoerd. Doordat niet alle compenserende werken gereed zijn is<br />
de inwerkingtreding echter uitgesteld. Er wordt naar gestreefd om zo spoedig mogelijk het<br />
Kierbesluit te effectueren. Door het Kierbesluit komt de inlaat bij gemaal Oudenhoorn te<br />
vervallen en wordt een zoetwatertracé gerealiseerd vanaf de <strong>Bernisse</strong>.<br />
Naast deze mogelijke ontwikkelingen zullen ook de huidige knelpunten in de waterhuishouding<br />
moeten worden opgelost (zie paragraaf 3.2.2).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bodem en waterhuishouding 15<br />
Waterkeringen<br />
De waterkeringen langs het Haringvliet, het Spui en het Voedingskanaal Brielse Meer zijn primaire<br />
waterkeringen die het plangebied beschermen tegen overstroming door het rivierwater.<br />
De keringen langs de <strong>Bernisse</strong> (secundaire waterkeringen) zorgen voor bescherming tegen<br />
overstroming vanuit de <strong>Bernisse</strong>.<br />
Elke vijf jaar toetst het waterschap de veiligheid van de dijken en duinen. In 2006 is zo'n toetsingsronde<br />
afgerond. Hieruit is gebleken dat 39 primaire waterkeringen in Zuid-Holland Zuid op<br />
termijn niet meer voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen. Deze waterkeringen moeten voor<br />
2016 zijn versterkt. Binnen het plangebied zijn dit de Krommedijk nabij de polder Zuidoord en<br />
de Schuddebeursedijk.<br />
Grondwater<br />
In vrijwel het hele plangebied komt in beperkte mate kwel voor. In het afwateringsgebied<br />
Voorne-Oost ligt de kwelintensiteit gemiddeld tussen 0 en 0,25 mm/dag, in het afwateringsgebied<br />
Putten is dit tussen 0,25 en 0,50 mm /dag (Bron: Waterstructuurplan Voorne-Putten).<br />
Het grondwater in het plangebied is chloriderijk. Chloriderijke kwel wordt door haar verziltende<br />
effecten door de landbouw als een knelpunt ervaren, maar voor de natuur hoeft dit niet altijd het<br />
geval te zijn. In het noordwestelijk deel van het afwateringsgebied Voorne-Oost is het grondwater<br />
relatief zoet. Chloridenconcentraties variëren van 250 mg/l in het noordwesten tot<br />
4.000 mg /l in het zuidoosten. Het grondwater in het afwateringsgebied Putten is meer brak van<br />
karakter. Chloridenconcentraties variëren van 2.000 tot 8.000 mg/l (Bron: waterstructuurplan<br />
Voorne-Putten).<br />
Waterkwaliteit<br />
De waterkwaliteit wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het inlaatwater uit de<br />
(van oorsprong) Maas en Rijn. Dit water wordt ingelaten voor peilhandhaving, maar tevens voor<br />
doorspoeling. Doorspoeling is noodzakelijk om de verzilting tegen te gaan. Daarnaast wordt<br />
doorgespoeld om eutrofiëringseffecten (zuurstoftekort en algenbloei) te beperken en/of te voorkomen.<br />
De verontreiniging van water wordt veroorzaakt door voedselrijke en brakke kwel en<br />
verontreinigingen uit landelijk en stedelijke gebied. De waterkwaliteit in de polders varieert sterk<br />
(van goed tot slecht, klasse III t /m V).<br />
3.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
3.3.1. Autonome ontwikkelingen<br />
Een aantal autonome ontwikkelingen heeft in de toekomst zijn effect op het waterbeheer in het<br />
plangebied. Zo is de verwachting dat:<br />
- de zeespiegel de komende eeuw stijgt en de bodem verder daalt, waardoor de afwatering<br />
wordt bemoeilijkt en de belasting met zoute kwel toeneemt;<br />
- als gevolg van de klimaatveranderingen (natte winters, drogere zomers, heviger buien) de<br />
behoefte aan waterberging in natte perioden toeneemt, maar de vraag naar schoon en<br />
zoetwater in droge perioden zal toenemen;<br />
- een ander gevolg van de klimaatverandering en een ander afvoerregiem van de rivieren is:<br />
in algemene zin een toename in de winter (heeft consequenties voor de dijken) en een afname<br />
in de zomer (heeft consequenties voor de zoetwatervoorziening);<br />
- een ander sluisbeheer van de Haringvlietsluizen tot aanpassingen van de zoetwateraanvoer<br />
noodzaakt; het zogenaamde Kierbesluit zou op aanvankelijk eerder, naderhand op<br />
1 januari 2008 worden uitgevoerd. Doordat niet alle compenserende werken gereed zijn is<br />
de inwerkingtreding echter uitgesteld. Er wordt naar gestreefd om zo spoedig mogelijk het<br />
Kierbesluit te effectueren. Door het Kierbesluit komt de inlaat bij gemaal Oudenhoorn te<br />
vervallen en wordt een zoetwatertracé gerealiseerd vanaf de <strong>Bernisse</strong>.<br />
Naast deze mogelijke ontwikkelingen zullen ook de huidige knelpunten in de waterhuishouding<br />
moeten worden opgelost (zie paragraaf 3.2.2).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bodem en waterhuishouding 17<br />
3.3.2. Duurzaam waterbeheer en watertoets<br />
De waterbeheerders en de gemeenten streven naar een duurzaam waterbeheer, dat wil zeggen<br />
droge voeten en voldoende schoon en zoetwater. De visie- en beleidsontwikkeling en het onderzoek<br />
naar concrete maatregelen is in volle gang. Zo is door de waterbeheerders onder meer<br />
het Waterstructuurplan Voorne-Putten (2002) opgesteld en is op regie van de provincie in samenwerking<br />
met waterbeheerders en gemeenten de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid<br />
tot stand gekomen. Momenteel worden door het waterschap diverse studies uitgevoerd om<br />
wateropgaven te kwantificeren en maatregelen te concretiseren. Ook worden maatregelen verkend<br />
en afgewogen met het oog op de Kaderrichtlijn Water.<br />
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water door Rijk, provincies, gemeenten<br />
en waterschappen in juli 2003, zijn afspraken gemaakt over het oplossen van huidige<br />
en toekomstige problemen in het waterbeheer. De ambitie van de betrokken partijen is om de<br />
zogenaamde "wateropgave" in 2015 gerealiseerd te hebben. De veelheid aan ruimtelijke plannen<br />
waaraan momenteel gewerkt wordt, biedt kansen voor een concrete uitwerking van de afspraken<br />
uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en het realiseren van deze wateropgave.<br />
Om een duurzaam watersysteem te realiseren en een goede afstemming tussen waterbeheer<br />
en ruimtelijk planvorming te waarborgen, is het instrument watertoets in het leven geroepen.<br />
Overleg met de waterbeheerders en het opstellen van een waterparagraaf maken hier onderdeel<br />
van uit.<br />
Om hieraan invulling te geven, maakt het waterschap deel uit van de klankbordgroep die de<br />
voorbereiding van het bestemmingsplan heeft begeleid. Daarnaast is separaat overleg met de<br />
waterbeheerders (waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat) gevoerd. De opmerkingen<br />
zijn vervolgens in het voorliggende plan verwerkt.<br />
3.3.3. Ruimtelijk relevante maatregelen ten aanzien van water<br />
Inleiding<br />
Het Waterstructuurplan Voorne-Putten geeft het streefbeeld voor de waterhuishouding weer. Dit<br />
streefbeeld is tevens doorvertaald in de Deelstroomgebiedvisie Zuid-Holland Zuid. Onderstaand<br />
is een aantal waterhuishoudkundige maatregelen beschreven, die hun basis hebben in het waterstructuurplan.<br />
Veel van deze maatregelen hebben consequenties voor het ruimtegebruik. De<br />
gemeenten hebben dan ook als uitgangspunt dat dergelijke maatregelen bij voorkeur worden<br />
uitgevoerd in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen. De realisering van waterdoelstellingen<br />
is sterk afhankelijk van integrale, gebiedsgerichte aanpakken, waarin meerdere doelstellingen<br />
worden gecombineerd. Meervoudig ruimtegebruik en cofinanciering zijn hierbij belangrijke principes.<br />
Binnen het plangebied zijn er kansen voor functiecombinaties van water met natuur, recreatie,<br />
cultuurhistorie, landbouw en verstedelijking, onder meer in relatie tot het krekenplan.<br />
Dijkverzwaring<br />
Langs het Spui en het Haringvliet is op een aantal plaatsen dijkverzwaring noodzakelijk. Binnen<br />
het plangebied zijn dit de Krommedijk en de Schuddebeursedijk. Op deze locaties wordt de<br />
dijksloot verlegd en het dijklichaam verzwaard. De uitvoering van de dijkverzwaring zal naar<br />
verwachting plaatsvinden in de periode 2012-2015. De dijkverzwaringsplannen zijn nog niet zover<br />
en concreet, dat deze in het bestemmingsplan kunnen worden verwerkt.<br />
Als gevolg van de realisering van het project Spuimonding-West vragen ook de Zuidoordsedijk<br />
en Zeedijk de nodige aandacht. Hierdoor zal het water van het Spui en Haringvliet dagelijks tot<br />
aan de teen van de primaire waterkering reiken. Dit lijdt tot een zwaardere belasting van de dijk.<br />
De maatregelen die nodig zijn om de veiligheid te waarborgen worden nog nader onderzocht.<br />
Eveneens zal in verband met de veiligheid voor de te handhaven boerderij en de woningen aan<br />
de noordzijde van de polder Zuidoord de huidige primaire waterkering ter plaatse moeten worden<br />
omgelegd of er zal een nieuwe kade rond de bebouwing moeten worden gerealiseerd.<br />
Het waterschap wil de Zuidoordsedijk als primaire waterkering met de voorliggende waterkering<br />
handhaven, zolang de plannen van het Deltanatuurproject Zuidoord nog niet zijn afgerond. Pas<br />
wanneer er definitieve plannen zijn, kan worden bezien waar de Zuidoordsedijk in toekomst<br />
komt te liggen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bodem en waterhuishouding 18<br />
Waterberging<br />
De in het Waterstructuurplan Voorne-Putten aangegeven poldergebieden hebben vanwege hun<br />
lage ligging een relatief grote kans op wateroverlast. Om de kans op wateroverlast te reduceren,<br />
is in deze gebieden extra open water(berging) gewenst. Om de schade door wateroverlast<br />
zo beperkt mogelijk te houden, zijn nieuwe kapitaalintensieve functies (zoals glastuinbouw) in<br />
deze gebieden ongewenst.<br />
Het waterschap is bezig met de uitvoering van projecten om de wateropgave ten behoeve van<br />
het tegengaan van wateroverlast te realiseren. Op Voorne-Putten gaat het om enkele grote<br />
projecten, zoals het plan Waterbeheer Putten. Het plan Waterbeheer Putten voorziet in een<br />
nieuwe afwatering inclusief nieuw gemaal.<br />
Voorts is er binnen het dorpsgebied van Zuidland een tekort aan waterberging. In verband<br />
hiermee wordt aan de zuidzijde van het dorp, ter plaatse van de volkstuinen, voorzien in extra<br />
waterberging.<br />
Beperken bodemdaling<br />
Voortgaande bodemdaling in de veengebieden is een bedreiging voor de gebruiksmogelijkheden<br />
van deze gebieden en een knelpunt in het waterbeheer (steeds meer inspanning om de<br />
gebieden droog te houden). Opzetten van het waterpeil kan de bodemdaling vertragen. Het<br />
beleid van het waterschap staat een vergroting van de drooglegging (dat is het verschil tussen<br />
het maaiveld en het te handhaven peil van het oppervlaktewater) niet toe.<br />
Brakwatersysteem Biert /Simonshaven<br />
Een zone ten oosten van de <strong>Bernisse</strong> staat sterk onder invloed van brakke kwel (zie figuur 3.2).<br />
Op de lange termijn zou dit ertoe kunnen leiden dat het voor sommige grondgebruikfuncties<br />
noodzakelijke zoete oppervlaktewater niet kan worden gegarandeerd. Aan de andere kant bieden<br />
deze gebieden goede kansen voor het realiseren van een brakwatersysteem. Het brakwatersysteem<br />
Biert /Simonshaven is een gebiedsgericht plan van het voormalige Waterschap De<br />
Brielse Dijkring en het voormalige Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden (het huidige<br />
waterschap Hollandse Delta). Het doel van het plan is de scheiding van zoet en brak (zout)<br />
water in de gebieden Biert en Welvliet. Door de twee stromen met technische maatregelen te<br />
isoleren, stroomt het brakke water uit polder Biert naar Welvliet en vervolgens naar de brakke<br />
wijken Vogelenzang en Vriesland. Het agrarische gedeelte van de polder wordt voorzien van<br />
zoetwater. Daarmee wordt het brakke water uit Biert benut voor het versterken van de zoutminnende<br />
natuur in het natuurgebied Welvliet en het doorspoelen van brakke woonwijken Vogelenzang<br />
en Vriesland. Het zoete water komt ten goede aan de landbouw. Een natuurvriendelijke inrichting<br />
van de oevers komt de bergingscapaciteit en de waterkwaliteit ten goede.<br />
Aanvoertracé zoetwater<br />
Het Kierbesluit voorziet in een beperkte openstelling van de Haringvlietsluizen. Deze maatregel<br />
heeft een ecologische achtergrond (zie paragraaf 4.4.3). Doordat het Haringvliet zouter zal worden,<br />
kan bij de huidige inlaatpunten Hellevoetsluis en Oudenhoorn geen zoetwater meer worden<br />
ingelaten. Ter compensatie hiervan wordt door het waterschap in samenwerking met<br />
Rijkswaterstaat een nieuw tracé voor de aanvoer van zoetwater vanuit de <strong>Bernisse</strong> gerealiseerd.<br />
Het openen van de Haringvlietsluizen zal plaatsvinden nadat alle compenserende maatregelen<br />
voor de zoetwateraanvoer gerealiseerd zijn.<br />
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nieuwe zoetwatervoorziening, de<br />
nieuwe watergangen worden aangemerkt als hoofdwatergangen en worden als zodanig bestemd.<br />
Het aanvoertracé voor zoetwater loopt vanaf de <strong>Bernisse</strong> aan de oostzijde van Zuidland,<br />
langs de zuidzijde van Zuidland en vervolgens langs de Zeedijk richting Hellevoetsluis.<br />
Verbreden van waterlopen en kreekherstel<br />
Het substantieel verbreden van een aantal hoofdwatergangen en het herstellen van een aantal<br />
kreekrestanten heeft een aantal positieve effecten voor de waterhuishouding:<br />
- meer waterberging;<br />
- optimalisatie aan- en afvoercapaciteit hoofdsysteem;<br />
- realisatie ecologische verbindingszones.<br />
Op dit moment bestaan hiervoor nog geen concrete plannen waarmee in dit bestemmingplan<br />
rekening kan worden gehouden. De aanleg van natuurvriendelijke oevers en slootverbreding<br />
wordt binnen de betreffende bestemmingen mogelijk gemaakt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bodem en waterhuishouding 19<br />
3.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de bodemopbouw en de hydrologische situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt<br />
het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit bodem<br />
en water wenselijke uitgangspunten zijn. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening<br />
gehouden met het overige ruimtelijke beleid en heeft nog geen afweging met andere functies<br />
plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Het sectorale wensbeeld voor bodem en water is het volgende:<br />
- in het algemeen bij nieuwe ontwikkelingen aandacht besteden aan het aspect water;<br />
- streven naar een meer duurzaam watersysteem en initiatieven hiertoe ondersteunen;<br />
- ruimte bieden voor waterberging; in waterbergingsgebieden moeten geen nieuwe, kapitaalintensieve<br />
functies worden toegestaan;<br />
- het zoetwatertracé vanaf de <strong>Bernisse</strong> richting gemaal Oudenhoorn /Hellevoetsluis mogelijk<br />
maken;<br />
- initiatieven voor het verbeteren van de aanvoer en doorvoer van zoetwater ondersteunen;<br />
- streven naar een verbetering van de waterkwaliteit;<br />
- het inrichtingsplan voor het scheiden van zoete en zoute waterstromen mogelijk maken;<br />
- het zoveel mogelijk tegengaan van een toename van de drooglegging;<br />
- het grondgebruik in <strong>Bernisse</strong> afstemmen op de brakke omstandigheden;<br />
- bestemming van waterkeringen, mede met het oog op toekomstige dijkverzwaringen, in<br />
overleg met de waterbeheerder.<br />
Beheer en onderhoud<br />
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem<br />
bij het waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de "Keur" (ex artikel<br />
77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten<br />
van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen<br />
etc. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en /of veiligheid<br />
wordt aangetast, de aan- en /of afvoer en /of berging van water wordt gehinderd dan wel<br />
het onderhoud wordt gehinderd.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
4. Landschap, cultuurhistorie en archeologie<br />
21<br />
4.1. Inleiding<br />
De beschrijving van landschap, cultuurhistorie en archeologie vindt op verschillende manieren<br />
plaats. Allereerst wordt ingegaan op de wijze van ontginnen: de bewoningsgeschiedenis. Deze<br />
verschaft inzicht in de samenhang tussen het abiotische basissysteem (bodemgesteldheid,<br />
waterkwaliteit en dergelijke) en de menselijke occupatie. De mate waarin de geschiedenis afleesbaar<br />
is in het huidige landschap, is medebepalend voor de waardering van het landschap.<br />
Daarna wordt ingegaan op de huidige situatie. Gekeken is naar landschapsstructuur, landschapstype(n)<br />
en landschapsbeeld. Ook wordt de huidige situatie voor cultuurhistorie en archeologie<br />
beschreven. Daarna is beschreven welke toekomstige ontwikkelingen van invloed kunnen<br />
zijn op landschap, cultuurhistorie en archeologie. Afgesloten wordt met het sectorale wensbeeld.<br />
4.2. Bewoningsgeschiedenis<br />
De bewoningsgeschiedenis van <strong>Bernisse</strong> gaat terug tot circa 2500 voor Christus op basis van<br />
de tot nu toe bekende archeologische gegevens. Het gaat om vindplaatsen uit de steentijd, de<br />
ijzertijd, de Romeinse tijd en de middeleeuwen vanaf in elk geval de 9/10 e eeuw, waarvan de<br />
tastbare resten vaak gedetailleerd en verrassend goed geconserveerd op talloze plaatsen in de<br />
bodem van <strong>Bernisse</strong> aanwezig zijn.<br />
Karakteristiek zijn de middeleeuwse nederzettingen langs de <strong>Bernisse</strong>: Geervliet, Heenvliet,<br />
Abbenbroek, Zuidland, Biert en Simonshaven. In oorsprong zijn het alle havenplaatsen gelegen<br />
aan de <strong>Bernisse</strong>, waarvan het ontstaan en de ontwikkeling mede samenhangt met de bedijkingsgeschiedenis<br />
van dit deel van Voorne-Putten. Apart wordt Oudenhoorn genoemd, een geplande<br />
nederzetting die direct na het gereedkomen in 1355 van de polder Oudenhoorn is gesticht.<br />
De bewoningsgeschiedenis van de gemeente <strong>Bernisse</strong> hangt nauw samen met de landschappelijke<br />
ontwikkeling van het West-Nederlandse kustgebied en dat van het Maasmondgebied in<br />
het bijzonder. Deze dynamische landschaps- en bewoningsgeschiedenis wordt als volgt beknopt<br />
geschetst.<br />
Ongeveer 10.000 jaar geleden, aan het begin van het holoceen, steeg de zeespiegel als gevolg<br />
van een klimaatsverbetering. De Noordzee, die tijdens de laatste ijstijd droog lag, vulde zich<br />
met water, waardoor de toenmalige kustlijn naar het oosten opschoof richting de huidige Nederlandse<br />
kust. De oudste vondsten zijn afkomstig van de Maasvlakte, net ten noordwesten van<br />
Voorne.<br />
De vondsten betreffen honderden benen spitsen, ongeveer 9000 jaar oud die circa 20 m onder<br />
NAP met zandzuigen naar boven zijn gekomen. Het gaat om jacht- en visgerei van groepen jagers-verzamelaars<br />
uit het mesolithicum die het voedselrijke moeraslandschap rond de toenmalige<br />
"Maasmonding" benutten.<br />
Uit de daaropvolgende millennia ontbreken de aanwijzingen voor en sporen van de aanwezigheid<br />
van mensen in het gebied van Voorne-Putten. Door de verdergaande zeespiegelrijzing<br />
vanaf ruwweg 7000 v. Chr. was sprake van de sedimentatie van zand en klei, afgewisseld door<br />
perioden van veengroei.<br />
In het derde millennium voor Christus verzoette het landschap, er ontstonden moerassen waar<br />
veen begon te groeien. Op de oeverwallen van een getijdegeul (Calais IV) die zich door het<br />
veen- en moeraslandschap slingerde, zijn bij Hekelingen en Simonshaven sporen uit het laatneolithicum<br />
en de vroege bronstijd aangetroffen (Simonshaven: klokbeker- en wikkeldraadbekercultuur,<br />
2500-1800 v. Chr.). Het gaat om boeren met akkerbouwproducten en vee, maar<br />
jachtwild nam nog een dominante plaats in in het voedselpakket, waaraan vis en veldvruchten<br />
eveneens aan bijdroegen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 22<br />
De beginnende veengroei gaat ook in de bronstijd onverminderd door. Het gebied wordt één<br />
groot moeras, waardoor de vestigingsmogelijkheden voor de mens zeer werden beperkt. Sporen<br />
van de aanwezigheid van de mens ontbreken dan ook, tot de ijzertijd.<br />
In de ijzertijd wordt het uitgestrekte moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer geulen zich<br />
in de veengebieden vormen en er uiteindelijk ook klei en zand afzetten (Afzettingen van Duinkerke<br />
I). De ontwaterde venen en de kleigebieden worden door de mens gekoloniseerd. Het<br />
gaat om boeren die vee hielden, vooral runderen, en akkerbouw bedreven. Het waren echte<br />
agrariërs die vanuit soms grote boerderijen tot 25 m lang, met plaats voor meer dan 20 stuks<br />
vee, de veen- en kleigronden benutten. Jagen en vissen speelde nu definitief een ondergeschikte<br />
rol. In de gemeente <strong>Bernisse</strong> zijn meer dan 50 vindplaatsen uit de ijzertijd bekend. Vaak<br />
gaat het om uitstekend geconserveerde boerderijplaatsen, met een schat aan gegevens over<br />
het agrarische bestaan van toen en de manier waarop de ijzertijdboeren het landschap om hen<br />
heen gebruikten.<br />
In de Romeinse tijd was Voorne-Putten, en evenzeer het grondgebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong>,<br />
intensief bewoond. Het "Romeinse" Voorne-Putten zal vooral een agrarisch karakter<br />
hebben gehad. De klei- en veengronden werden intensief geëxploiteerd vanuit vele tientallen<br />
boerderijen: akkerbouw en veeteelt. Alleen al binnen de gemeente <strong>Bernisse</strong> zijn ruim 55 vindplaatsen<br />
bekend uit de Romeinse tijd. Het gaat vooral om nederzettingen, boerderijen. Maar<br />
ook zijn sloten, dammen en duikers /sluisjes bekend, waarmee de waterhuishouding werd beheerd.<br />
Het land werd gedraineerd, waardoor de landbouw geïntensiveerd kon worden.<br />
In de loop van de 3 e eeuw na Christus stopt de bewoning. Het gebied wordt verlaten. De algehele<br />
politieke situatie van het Romeinse rijk kan hierbij een rol hebben gespeeld, maar evenzeer<br />
het natter wordende landschap. Vanaf de 3 e eeuw begint namelijk op een aantal plaatsen<br />
de veengroei opnieuw, ook in de gemeente <strong>Bernisse</strong>.<br />
Aan de veengroei kwam in de 6 e eeuw een einde. Plaatselijk vond ook sedimentatie plaats, een<br />
vroege fase van de Afzettingen van Duinkerke III. Historisch, en ook wel archeologisch, zijn er<br />
aanwijzingen dat Voorne-Putten in de 7 e eeuw bewoond is. Het gaat dan om bewoning op en<br />
ontginning van de kleigebieden. De venen erbuiten zouden later zijn ontgonnen en gekoloniseerd:<br />
vanaf de 10 e eeuw. Binnen de gemeente <strong>Bernisse</strong> zijn meer dan 120 vindplaatsen uit de<br />
middeleeuwen bekend. De woonplaatsen, vooral boerennederzettingen, al zullen nabij de Maas<br />
handelsactiviteiten zeker ook een rol hebben gespeeld, zijn "vlakke" nederzettingen geweest. Er<br />
zijn uitzonderingen, waarvan één is onderzocht. Het gaat om een opgehoogd terrein in de omgeving<br />
van Biert, omgeven door een stelsel van sloten /grachtjes en met sporen van een palissade<br />
aan de voet van de heuvel. De woonheuvel is in elk geval vanaf de 10 e eeuw in gebruik<br />
geweest, tot uiterlijk in de 12 e eeuw.<br />
In de tweede helft van de 12 e eeuw en in het begin van de 13 e eeuw heeft Voorne-Putten last<br />
van overstromingen. Veel land gaat verloren, geulen snijden zich in, klei en zand worden afgezet<br />
(Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12 e eeuw is een begin gemaakt met het indijken<br />
van hoger gelegen stukken land. Rond 1200 waren er de eerste polders, ringpolders zoals<br />
Heenvliet, Abbenbroek en de later de verdronken polder Drencwaard aan de westzijde van de<br />
<strong>Bernisse</strong> en aan de oostzijde de ringpolders Geervliet en Biert. De ringpolders werden met<br />
aandijkingen uitgebreid, zoals in de 13 e eeuw bij de polders Heenvliet en Abbenbroek. In 1305<br />
ontstond de polder Simonshaven, door bestaande ringpolders Geervliet, Biert, Vriesland en<br />
Spijkenisse met elkaar te verbinden. In 1355 kwam de polder Oudenhoorn gereed en in het begin<br />
van de 15 e eeuw de polder Zuidland.<br />
Vijf van de oorspronkelijke zes middeleeuwse nederzettingen in de gemeente <strong>Bernisse</strong> − Geervliet,<br />
Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven − hebben gemeen dat zij zijn ontstaan<br />
aan een haven aan de <strong>Bernisse</strong>, al zijn er verschillen in ouderdom. Biert stond via de Welvliet in<br />
verbinding met de <strong>Bernisse</strong>. Zo dateert Geervliet uit de 12 e eeuw en Zuidland rond 1414. Het<br />
vroegere dorp Oudenhoorn is gesticht in het hart van de polder direct na het gereedkomen ervan<br />
in 1355. Het heeft in oorsprong een enigszins planmatige opzet: een regelmatige kerkring<br />
met bebouwing alzijdig eromheen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 23<br />
Geervliet (1381) en Heenvliet (1469) kregen stadsrechten, wat alleen in Geervliet leidde tot de<br />
aanleg van een gracht en een stadsmuur met drie poorten. Heenvliet bleef onversterkt. Geervliet<br />
was dan ook niet alleen economisch, maar ook bestuurlijk van grote betekenis: het was<br />
een lange tijd het bestuurlijk centrum van de heren van Putten.<br />
De archeologische resten van het omvangrijke Hof van Putten, dat teruggaat tot in de 13 e eeuw,<br />
zijn nog in de bodem aanwezig. Ook elders in de gemeente <strong>Bernisse</strong> herbergt de bodem sporen<br />
en fundamenten van de bakstenen merktekens van het wereldlijke gezag uit de 13 e en 14 e<br />
eeuw: het kasteel van de heer van Abbenbroek en Bleydestein, het kasteel van de heer van<br />
Heenvliet. Jongere broers van de heer van Heenvliet bouwden in de omgeving hun eigen versterkte<br />
huizen in de 13 e eeuw (Blickstein en Ravestein) en in de 14 e eeuw (Wielestein en Leeuwestein).<br />
Van de laatste twee huizen is archeologisch niets bekend. Van alle genoemde kastelen,<br />
is alleen de fraaie kasteelruïne Ravestein in Heenvliet nog zichtbaar aanwezig.<br />
In de loop van de 15 e eeuw nam de betekenis van de <strong>Bernisse</strong> als vaarroute voor het handelsverkeer<br />
af. Er was sprake van economische neergang. Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland<br />
en Simonshaven werden "landnederzettingen" met een agrarisch karakter, met daarnaast<br />
kleine bedrijvigheid van handwerklieden. In de 20 e eeuw, in het bijzonder na de Tweede Wereldoorlog,<br />
zijn er grote veranderingen, waardoor het uiterlijk van <strong>Bernisse</strong> ingrijpend is gewijzigd:<br />
woningbouw, industrialisatie, grote infrastructurele werken en ruilverkavelingswerkzaamheden.<br />
4.3. Huidige situatie<br />
4.3.1. Landschapsstructuur<br />
Het abiotische basissysteem en de daarop geënte eerste vormen van gebruik, zoals hierboven<br />
beschreven, werken door in de huidige landschapsstructuur. Bepalend is nog altijd het dijkenpatroon,<br />
waaraan het wegen- en bebouwingspatroon is gekoppeld. In tegenstelling tot het gebogen<br />
dijkpatroon van de ringdijken, worden de polders binnen de dijken doorsneden door een<br />
rationeel rechtlijnig wegenpatroon.<br />
Het Kanaal door Voorne vormt in het westen een sterke ruimtelijke barrière.<br />
Aan de oostzijde vormt het stedelijk gebied van Spijkenisse een ruimtelijk grens. Door de geringe<br />
bebouwingshoogte, het onopvallend kleurgebruik en het aanwezige groen is de verstedelijking<br />
van de omgeving in visueel opzicht beperkt. De hoogspanningsleidingen zijn in dat opzicht<br />
opvallender.<br />
Langs de noordrand is de Rotterdamse haven structuur- en beeldbepalend.<br />
Langs de zuidrand vormt het Haringvliet een scherpe ruimtelijke grens, gemarkeerd door de<br />
Zeedijk.<br />
De <strong>Bernisse</strong> vormt van oudsher de scheiding tussen Voorne en Putten en is door zijn huidige<br />
functie en inrichting als dicht beplant recreatiegebied ook duidelijk als ruimtelijke scheiding herkenbaar.<br />
De oorspronkelijke smalle kreek is inmiddels over de gehele lengte vergraven en<br />
voorzien van grote waterpartijen. Verder zijn omvangrijke beplantingen gerealiseerd langs het<br />
water.<br />
4.3.2. Landschapstypen en landschapsbeeld<br />
De ontstaansgeschiedenis van het gebied heeft, in combinatie met menselijke invloeden, geleid<br />
tot een relatief groot aantal verschillende landschapstypen (zie ook figuur 4.1) 1) . Het betreft het:<br />
- kleipolderlandschap;<br />
- veenkernenlandschap;<br />
- inversielandschap;<br />
- rivierenlandschap;<br />
- en de buitendijkse gronden.<br />
Het landschapsbeeld van deze deelgebieden wordt achtereenvolgens kort beschreven.<br />
1) Bron: Een beeld van het Zuid-Hollandse landschap, deel 7 Voorne-Putten, bureau Maas.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 24<br />
Kleipolderlandschap<br />
Het grootste deel van het gebied maakt deel uit van het kleipolderlandschap. De hier gelegen<br />
polders zijn uit aandijkingen ontstaan. In verband met de waterkerende functie is aan de zeezijde<br />
de dijkhelling veelal aanmerkelijk flauwer en langgerekter uitgevoerd dan aan de polderzijde.<br />
De flauwe helling aan de zeezijde werd, na het bedijken van de nieuwe aanwas op veel<br />
plaatsen bebouwd. Aan de polderzijde van de dijken werd de bebouwing meestal onder aan de<br />
dijk in de polder geplaatst. Op deze wijze ontstond onder andere het kenmerkende langgerekte<br />
bebouwingslint langs de Molendijk bij Oudenhoorn.<br />
Het kleipolderlandschap is relatief open en grootschalig en kent een gevarieerd grondgebruik.<br />
In dit open landschap is de hoofdstructuur van de al dan niet beplante of bebouwde dijken redelijk<br />
herkenbaar. De verspreide (agrarische) bebouwing in de open polders is voor een deel omringd<br />
door een forse erfbeplanting. De in sommige gevallen storende bebouwing (zoals romneyloodsen)<br />
wordt daardoor in een aantal situaties afgeschermd. Vanuit de omgeving bieden<br />
deze erven het beeld van kleine, groene eilanden in de open ruimte. Het grondgebruik wordt<br />
overwegend bepaald door akkerbouw, plaatselijk afgewisseld door grasland. Plaatselijk zijn enkele<br />
fruitteeltbedrijven aanwezig, die met name door de omringende windsingels opvallen in het<br />
open landschap.<br />
Veenkernenlandschap<br />
Dit oudste landschapstype bestaat uit veenkernen die na overstromingen van de zee bedekt<br />
werden met een sliblaag. Deze kernen werden in de 12 e en 13 e eeuw bedijkt en vormen de basis<br />
van waaruit het grootste deel van Voorne en Putten later is bedijkt. De noordelijke polders<br />
zijn aangetast door de industriële ontwikkelingen rond het havengebied, doch de zuidelijke polders<br />
zijn nog relatief gaaf door het grotendeels ontbreken van bebouwing. De polders zijn ontgonnen<br />
vanaf de ringdijken. Opvallend zijn ook de kronkelige dijken, die zijn ontstaan door het<br />
aanleggen van dijken om kolken. Het grondgebruik bestaat overwegend uit grasland. Bebouwing<br />
binnen de polders is relatief schaars, met uitzondering van de polder Abbenbroek. Hier<br />
bevinden zich enkele ruilverkavelingboerderijen in een open ruimte.<br />
Inversielandschap<br />
Polder Simonshaven bestaat uit een apart landschapstype, dat is ontstaan rond het jaar 1300.<br />
Dit landschap is ontstaan als gevolg van het aanleggen van een aantal verbindingsdijken tussen<br />
reeds bestaande polders. Het doel hiervan was een einde te maken aan dijkdoorbraken, de<br />
lengte van de waterkeringen te verkorten en de gronden tussen deze polders te beschermen.<br />
Waar de Welvliet is afgedamd werd een spui (afwateringsgemaal) en een haventje aangelegd.<br />
Hier is later het dorp Simonshaven gesticht.<br />
Het oorspronkelijke krekenpatroon is in polder Simonshaven nog herkenbaar, onder meer door<br />
de aanwezigheid van kreekruggen die een halve meter boven de omliggende, ingeklonken<br />
veengronden liggen. Het wegen- en kavelpatroon is gerelateerd aan het oorspronkelijke verloop<br />
van deze kreken. De kavels zijn grotendeels als grasland in gebruik en bebouwing is schaars.<br />
Rivierenlandschap<br />
De zone langs het Spui behoort tot het rivierlandschap. Het Spui is een getijdenrivier, die slib<br />
afzet. Wanneer de oevers (gorzen) voldoende waren opgeslibd, werden ze omkaad en ontgonnen<br />
tot gras- of bouwland. Wegen en bebouwing zijn in dit landschapstype afwezig, met uitzondering<br />
van de jachthaven langs de Kromme Dijk en spaarzame bebouwing in de polders Zuidoord<br />
en Beningerwaard.<br />
Buitendijkse gronden<br />
Vóór de afdamming van het Haringvliet in 1970 vormden de Beninger Slikken een dynamisch<br />
landschap van onbegroeide slikken en begroeide gorzen.<br />
Met het wegvallen van het getij zijn alle slikken begroeid geraakt. Er is nu alleen nog sprake van<br />
gorzen die sterk zijn verruigd door het ontbreken van voldoende milieudynamiek. Door begrazing<br />
wordt nu getracht de verruiging tegen te gaan. Het landschap kan nu worden gekenschetst<br />
als een halfopen landschap met rietland, ruigte en struwelen. Wegen en bebouwing ontbreken<br />
geheel. De waterlopen vertonen nog kenmerken van het vroegere vertakte patroon van geulen<br />
en kreken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 25<br />
Het wegvallen van het getij heeft er ook toe geleid dat de gorzen sterk erodeerden, doordat de<br />
golfslag telkens op dezelfde oeverhoogte aankwam. Om dit proces tegen te gaan zijn in het<br />
water vooroeververdedigingen van stortsteen aangebracht.<br />
4.3.3. Cultuurhistorie en archeologie<br />
Cultuurhistorie<br />
Historisch-geografische patronen<br />
Het gebied maakt deel uit van het Belvedèregebied Voorne-<strong>Bernisse</strong> en wordt grotendeels gekarakteriseerd<br />
als kleipolderlandschap. De oude opwassen kennen een onregelmatige blokverkaveling<br />
(onder andere de polder Biert, een van de oudste en meest gave ringpolders). Het patroon<br />
van de aanwaspolders is minder goed te herkennen.<br />
Aan het verkavelingspatroon en het patroon van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten<br />
kan de ontginningsgeschiedenis van het plangebied worden afgelezen. De huidige patronen<br />
dateren deels nog uit de ontginningsfase, met name het dijkenpatroon. Daardoor vertegenwoordigen<br />
deze patronen een grote historisch-geografische waarde.<br />
Bebouwing<br />
Verspreid over het gebied is een aantal gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische<br />
waarde. Een aantal gebouwen in <strong>Bernisse</strong> is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk<br />
monument (zie bijlage 2). De monumenten genieten extra bescherming op grond van de Monumentenverordening<br />
<strong>Bernisse</strong> 2008.<br />
In Abbenbroek, Geervliet en Zuidland zijn historische windmolens aanwezig, waarbij behalve<br />
het gebouw, ook het omliggende molenbiotoop behouden moet worden op grond van rijks- en<br />
provinciaal beleid.<br />
Archeologie<br />
In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit de prehistorie, Romeinse tijd en<br />
middeleeuwen. De sporen uit de nieuwe steentijd zijn te relateren aan de in de ondergrond<br />
aanwezige fossiele geulen, resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd zijn te vinden langs waterlopen<br />
in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. De sporen uit de middeleeuwen<br />
kunnen samenhangen met de ontginning van het gebied (rond 1000) en de bewoning na de<br />
midden 12 e -eeuwse overstromingen, waarbij vooral de dijken belangrijke bewoningslinten zijn.<br />
De dijken en stroken grond ter weerszijden ervan zijn derhalve kansrijk op het aantreffen van<br />
archeologische sporen uit deze periode. De laat middeleeuwse overstromingen hebben in delen<br />
van het plangebied geleid tot een sterke erosie, waarbij voorgaande bewoningssporen geheel<br />
of gedeeltelijk zijn aangetast.<br />
In 1998 is door het Rijk het Verdrag van Malta ondertekend, waarin de bescherming en het behoud<br />
van archeologische waarden wordt nagestreefd. Het Verdrag van Malta wordt op dezelfde<br />
wijze geïmplementeerd als de Natuurbeschermingswet en de Monumentenwet. Aantasting en<br />
vernietiging van archeologische waarden kunnen reden zijn tot het onthouden van goedkeuring<br />
voor een plan. Het criterium voor weigering van goedkeuring houdt mede een beoordeling en<br />
afweging in van alle bij een goede ruimtelijke ordening spelende belangen, waarbij het belang<br />
van het archeologisch erfgoed duidelijk meetelt.<br />
Vanwege een wijziging in de Monumentenwet van 1988 zijn gemeenten verplicht een archeologiebeleid<br />
te voeren en de archeologische waarden en verwachtingen binnen hun gemeentelijk<br />
grondgebied inzichtelijk te maken. Op gebied van archeologie werkte de gemeente al vaak samen<br />
met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van <strong>Gemeente</strong>werken Rotterdam (BOOR).<br />
In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota archeologische<br />
monumentenzorg gemeente <strong>Bernisse</strong> vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR<br />
opgestelde Archeologische Waardenkaart geeft deze nota aan hoe de gemeente <strong>Bernisse</strong> op<br />
een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed<br />
om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De Archeologische<br />
Waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader<br />
van het ruimtelijk beleid en is ook belangrijk uitgangspunt voor de bestemmingsregeling in<br />
het voorliggende bestemmingsplan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 26<br />
4.3.4. Waardering<br />
De waardering van de onderscheiden landschapstypen kan worden beschreven in termen van<br />
samenhang, herkenbaarheid en identiteit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om samenhang tussen:<br />
- abiotisch systeem en grondgebruik (voornamelijk grasland in de veenpolders, vooral akkerbouw<br />
in de kleipolders, dijken en watergangen die samenhangen met de waterhuishouding);<br />
- grondgebruik en landschapsbeeld (koppeling van dijken-, wegen- en bebouwingspatronen).<br />
Waar deze samenhang visueel ook herkenbaar is draagt deze bij aan de identiteit van het gebied.<br />
De herkenbaarheid en identiteit worden verder bepaald door:<br />
- de herkenbaarheid van oude landschapspatronen als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis<br />
(herkenbaarheid en gaafheid van met name openheid en een samenhangend<br />
dijken-, wegen- en bebouwingspatroon).<br />
Ten slotte is de mate van zeldzaamheid van deze landschapstypen op internationaal niveau en<br />
de grote afwisseling van landschapstypen in een klein gebied van belang voor de waardering.<br />
Op grond van alle genoemde aspecten wordt een hoge waardering toegekend aan de bovengenoemde<br />
kenmerken.<br />
4.4. Toekomstige ontwikkelingen<br />
4.4.1. Autonome ontwikkelingen<br />
Landschap<br />
Samenhang, herkenbaarheid en identiteit zijn vooral kwetsbaar voor veranderingen in het<br />
grondgebruik. Behoud of versterking van de landschappelijke kwaliteit zal dan ook gestuurd<br />
moeten worden via het grondgebruik.<br />
Daarnaast is het landschap kwetsbaar voor aantasting van elementen en patronen, bijvoorbeeld<br />
door demping of vergraving van waterlopen of het verwaarlozen van karakteristieke beplanting<br />
en bebouwing.<br />
Het landschapsbeeld wijzigt zich onder meer als gevolg van veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering.<br />
De verstedelijking in het gebied beperkt zich hoofdzakelijk tot de nieuwbouw van woningen in<br />
de dorpen. Op kleinere schaal wordt er buiten de dorpen ook gebouwd in de vorm van bedrijfsbebouwing,<br />
erfbebouwing bij burgerwoningen en dergelijke. Agrarische bedrijven die hun functie<br />
blijven vervullen, zullen in een aantal gevallen behoefte hebben de agrarische bebouwing uit<br />
te breiden of te moderniseren.<br />
Verder heeft de provincie beleid ontwikkeld waarbij (agrarische) bedrijven in het buitengebied bij<br />
bedrijfsbeëindiging en het slopen van verspreide bebouwing, één of meerdere nieuwe woningen<br />
mogen terugbouwen. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden, onder andere wat de minimale<br />
omvang van de te slopen bebouwing betreft. Afhankelijk van de beeldkwaliteitseisen die<br />
hieraan worden gesteld (bijvoorbeeld een beplantingsplan), kan dit leiden tot zowel een toename<br />
als een afname van de visuele verstening van het open polderlandschap.<br />
Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende) agrarische bedrijfsbebouwing<br />
(ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid of wonen), kan behoefte bestaan aan<br />
nieuwe elementen ontstaan zoals paardenrijbanen, volkstuinen, kampeermiddelen of windturbines.<br />
Deze nieuwe elementen kunnen de identiteit van het agrarisch landschap aanzienlijk aantasten<br />
("verrommeling"), met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en de<br />
grote verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde<br />
voorzieningen.<br />
Ten slotte is er een toenemende belangstelling bij individuele agrariërs en projectontwikkelaars<br />
voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen of buitenplaatsen. Dergelijke initiatieven kunnen<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 28<br />
een landschappelijke meerwaarde genereren indien strikte eisen worden gesteld aan de locatie,<br />
omvang, inrichting en bebouwing. Indien dergelijke randvoorwaarden niet strikt worden gehanteerd,<br />
ontstaat het risico van een verdere verrommeling en verstedelijking van het open landschap.<br />
Cultuurhistorie<br />
De cultuurhistorische elementen en patronen zijn waardevol omdat ze in beginsel onvervangbaar<br />
zijn. De kwetsbaarheden worden vooral bepaald door de ligging en het gebruik van de betreffende<br />
elementen en patronen. Zo ligt aantasting van de historisch-geografische patronen<br />
niet voor de hand, aangezien deze patronen (wegen, waterlopen, dijken) nog altijd als zodanig<br />
functioneren. Aantasting van de herkenbaarheid van de patronen vormt echter een bedreiging.<br />
In dit verband kan gedacht worden aan nieuwe wegen, nieuwe bebouwing en omvangrijke beplantingen<br />
die niet passen binnen de bestaande patronen.<br />
De waardevolle gebouwde elementen kunnen worden aangetast door onzorgvuldige uitbreiding<br />
en restauratie, verwijdering of aantasting van omliggende beplantingen. Een andere mogelijke<br />
bedreiging vormt het oprichten van sterk contrasterende elementen (bijvoorbeeld windturbines)<br />
in de nabijheid van historische bebouwing.<br />
Archeologie<br />
De archeologische waarden kunnen worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan<br />
met de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe wegen, bebouwing en watergangen. Ook peilverlaging<br />
kan schadelijk zijn, aangezien dit leidt tot het oxideren van organisch materiaal in de bodem.<br />
4.4.2. Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg<br />
In het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999) zijn de volgende<br />
beleidsdoelen en projecten vastgelegd:<br />
- behoud samenhangend agrarisch gebied;<br />
- verbeteren langzaamverkeersrelaties Spijkenisse-<strong>Bernisse</strong>;<br />
- opwaardering en intensivering recreatief gebruik <strong>Bernisse</strong>gebied;<br />
- recreatief fietspad langs Haringvliet;<br />
- realiseren ecologische samenhang Spuioevers;<br />
- realiseren ecologische samenhang oevers Haringvliet;<br />
- versterken natuurgebied Vierambachtenboezem;<br />
- realisering Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) door natuurvriendelijke oevers<br />
langs hoofdwatergangen.<br />
De genoemde projecten, waarvan enkele inmiddels zijn gerealiseerd, kunnen in meer of minder<br />
mate leiden tot een verdichting van het open landschap. Veel hangt daarbij af van de uiteindelijke<br />
inrichting en het beheer van bijvoorbeeld de nieuwe natuurelementen en de zone tussen<br />
Geervliet en Spijkenisse.<br />
4.4.3. Herstel getij Haringvliet en Spuimonding-West<br />
In het kader van het beheer van het Haringvliet is besloten om de Haringvlietsluizen op een kier<br />
te zetten. Hieraan ligt de intentie ten grondslag om het estuarieve karakter van het Haringvliet /<br />
Hollands Diep / Biesbosch terug te brengen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.<br />
Het op een kier zetten van de sluizen heeft tot doel om hiermee ervaring op te doen ten behoeve<br />
van een − wellicht − mogelijk verdere openstelling.<br />
Het gedeeltelijke herstel van het getij op het Haringvliet zal leiden tot landschappelijke veranderingen<br />
in het buitendijkse gebied. Dit geldt ook voor het Deltanatuurproject Spuimonding-West.<br />
Er ontstaan nieuwe kreken en op de lange termijn kunnen nieuwe slikken ontstaan en zal de<br />
verruiging van de gorzen afnemen door overspoeling met zout(er) water. Het landschapsbeeld<br />
krijgt daardoor een meer natuurlijker, dynamischer karakter (meer open water, minder opgaande<br />
beplanting, seizoensvariaties, afwisseling tussen land en water).<br />
Ook de aanpassing van het zoetwatersysteem, dat noodzakelijk is in verband met nieuwe inlaatpunten<br />
voor zoetwater kan leiden tot veranderingen in het landschapsbeeld.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 29<br />
4.5. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van landschap, cultuurhistorie en archeologie wordt het volgende sectorale wensbeeld<br />
aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit deze sectoren wenselijke uitgangspunten<br />
zijn. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening gehouden met het overige ruimtelijke<br />
beleid en heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud van het contrast tussen openheid (open polders) en beslotenheid (besloten dijklinten)<br />
door behoud en versterking van dijkbeplantingen en het tegengaan van verdere verdichting<br />
van de polders;<br />
- behoud en herstel van het kreken- en dijkenpatroon;<br />
- behoud van kleine landschapselementen (erfbeplantingen, solitaire bomen, boomgroepen);<br />
- behoud en /of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;<br />
- behoud van archeologische waarden.<br />
Voor het behoud van de archeologische waarden is het volgende van belang.<br />
- Voor de terreinen die vermeld staan als archeologisch monument op de Archeologische<br />
Monumentenkaart (2007) van de provincie Zuid-Holland (gebied A op figuur 4.2) geldt dat<br />
de aanwezige archeologische waarden behouden dienen te blijven. Voor gebied A geldt<br />
een vrijstellingsbevoegdheid en aanlegvergunningvereiste voor alle bouw- en graafwerkzaamheden,<br />
met uitzondering van de reguliere agrarische bedrijfsvoering en die samenhangen<br />
met het normale onderhoud en beheer van betreffende gebieden.<br />
- Voor de middeleeuwse dijktracés (gebied B op de figuur 4.2) geldt een vrijstellingsbevoegdheid<br />
en een aanlegvergunningvereiste voor alle bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden<br />
met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 0,5 m<br />
beneden maaiveld.<br />
- Voor de gebieden met een redelijk tot hoge kans op de aanwezigheid van archeologische<br />
sporen en met een relatief geringe laat middeleeuwse afdekking van zand en klei (gebied<br />
D op figuur 4.2) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste voor<br />
alle bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en<br />
die tevens dieper reiken dan 0,4 m beneden maaiveld.<br />
- Voor de gebieden met een redelijk tot hoge kans op de aanwezigheid van archeologische<br />
sporen en met een relatief dikke laat middeleeuwse afdekking van zand en klei (gebied C<br />
op figuur 4.2) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste voor<br />
alle bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en<br />
die tevens dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld.<br />
- Voor de gebieden met een lage kans op de aanwezigheid van archeologische sporen (gebied<br />
E op figuur 4.2) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste<br />
voor alle bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m²<br />
en die tevens dieper reiken dan 4 m beneden maaiveld.<br />
- Voor de gebieden met eveneens een lage kans op de aanwezigheid van archeologische<br />
sporen (gebied F op figuur 4.2) die liggen in het Spui en Haringvliet, geldt een vrijstellingsbevoegdheid<br />
en een aanlegvergunningvereiste voor alle bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden<br />
met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 4 m beneden<br />
de onderwaterbodem.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 30<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
5. Natuur<br />
31<br />
5.1. Inleiding<br />
In deze paragraaf wordt beschreven wat de betekenis van het gebied is voor de natuur. Enerzijds<br />
wordt een beeld gegeven van de regionale betekenis van het plangebied voor natuur en<br />
de rol die de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur daarin speelt, anderzijds worden de actuele<br />
waarden van flora en fauna in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt een beschrijving<br />
van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen gegeven, alsmede het sectorale wensbeeld.<br />
Het plangebied bestaat uit een grote diversiteit aan terreinen, waaronder oude graslandpolders,<br />
kreekrestanten, wielen, bosschages, dijken en buitendijkse gebieden, zoals slikken, gorzen en<br />
platen.<br />
5.2. Huidige situatie<br />
5.2.1. Regionale ecologische structuur<br />
In het landelijk gebied van <strong>Bernisse</strong> ligt een aantal natuur- en groengebieden met een beschermde<br />
status (zie figuur 5.1). Het gaat om speciale beschermingszones van zowel de Habitat-<br />
als de Vogelrichtlijn, maar ook om reservaatgebieden, natuurmonumenten en ecologische<br />
verbindingszones.<br />
Natura 20000<br />
Haringvliet<br />
Het Haringvliet in z'n huidige vorm is een afgesloten zeearm in open verbinding met het Hollands<br />
Diep. Het ontstond in 1970 door voltooiing van de Haringvlietsluizen. Het water, dat voorheen<br />
tot aan Willemstad zout was, werd zoet tot aan de sluizen en het getij werd beperkt tot<br />
een amplitude van 20-30 cm. De afsluiting veranderde stromings- en sedimentatiepatronen die<br />
leidden tot extra sedimentatie in het gebied, die in de jaren zeventig gepaard ging met accumulatie<br />
van verontreinigingen met (volgens onderzoek in 2000 nog actuele) risico's voor het<br />
ecosysteem. Ook de hoeveelheid nutriënten in het water is na de afsluiting toegenomen, maar<br />
was altijd aanzienlijk lager dan in de rivieren. Het Haringvliet kende tot 1970 brakke en zoute<br />
oeverzones. In het gebied zijn sindsdien door erosie van de oevers aanzienlijke oppervlakten<br />
riet en biezen verloren gegaan. Stenen vooroevers voorkomen inmiddels verdere erosie. Een<br />
deel van de rietlanden en zilte gorzen is door begrazing omgevormd in grasland van brakke bodem<br />
(zilverschoonverbond), terwijl onbegraasde delen zich ontwikkeld hebben tot riet, brakke<br />
ruigte en struweel; de ruigten vormen de grootste groeiplaats van heemst in ons land.<br />
Het Haringvliet vormt een zeer belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels als kluut, bontbekplevier,<br />
strandplevier, visdief en dwergstern en broedvogels van rietruigtes (bruine kiekendief,<br />
blauwborst, rietzanger). Tevens samen met Krammer-Volkerak vormt het Haringvliet het belangrijkste<br />
broedgebied in Nederland voor de zwartkopmeeuw.<br />
De betekenis voor watervogels ligt vooral bij de slikken en grasgorzen en blijkt onder meer uit<br />
de aantallen grauwe ganzen, brandganzen en grutto's, terwijl het gebied in het bijzonder van<br />
belang is voor lepelaars, met gemiddeld bijna een kwart van de Nederlandse populatie van nietbroedvogels.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 33<br />
Het gebied is aangemeld vanwege het voorkomen van de volgende habitats en soorten.<br />
Habitattypen<br />
beken en rivieren met waterplanten<br />
ruigten en zomen<br />
schorren en zilte graslanden<br />
grijze duinen<br />
vochtige alluviale bossen<br />
Soorten<br />
zeeprik fint rivierdonderpad<br />
rivierprik zalm noordse woelmuis<br />
elft<br />
bittervoorn<br />
fuut wilde eend kievit<br />
aalscholver pijlstaart grutto<br />
kleine zilverreiger slobeend wulp<br />
lepelaar kuifeend zwartkopmeeuw<br />
kleine zwaan topper dwergmeeuw<br />
kolgans bruine kiekendief visdief<br />
grauwe gans visarend dwergstern<br />
brandgans slechtvalk blauwborst<br />
bergeend meerkoet bontbekplevier<br />
smient kluut rietzanger<br />
krakeend<br />
strandplevier<br />
wintertaling<br />
goudplevier<br />
Voor dit Natura 2000-gebied zijn door het Ministerie van LNV instandhoudingsdoelen geformuleerd<br />
Deze instandhoudingsdoelen dienen als toetsingskader bij het bepalen van de toelaatbaarheid<br />
van ruimtelijke ingrepen binnen maar ook buiten het natuurgebieden (dit laatste vanwege<br />
de externe werking van de Natuurbeschermingswet).<br />
Daarnaast hebben de Beninger Slikken op basis van de Natuurbeschermingswet ook de status<br />
van Natuurmonument.<br />
De Slijkplaat is eveneens een Natuurmonument. Bovenstaande gebieden zijn in ecologisch opzicht<br />
van (inter)nationale betekenis en dienen derhalve strikt beschermd te worden. Bij de Natura<br />
2000-gebieden is bovendien sprake van de externe werking. Ingrepen buiten deze gebieden<br />
moeten daarom getoetst worden op effecten voor ecologische waarden die zich binnen de<br />
beschermde gebieden bevinden. Bij significante aantasting zonder zwaarwegende redenen zijn<br />
dergelijke ingrepen niet toegestaan.<br />
Overige natuurgebieden<br />
Naast de eerdergenoemde natuurgebieden, komen in het gebied verschillende binnen- en buitendijkse<br />
natuurgebieden voor.<br />
Binnendijks gaat het zowel om kleine percelen ten westen van de <strong>Bernisse</strong> die gelegen zijn in<br />
de oude inpolderingen (zoals bijzondere sloten en wielen), als om relatief grote gebieden ten<br />
oosten van de <strong>Bernisse</strong>. Deze natuurgebieden zijn de eerste inpolderingen en gronden langs<br />
kreken en kreekrestanten.<br />
Buitendijks is het natuurgebied Gorzen Spuimond (Spuigors) gelegen.<br />
Gorzen Spuimond<br />
Het reservaatgebied Gorzen Spuimond bestaat uit een grasgors met rietlanden, dat met name<br />
van betekenis is voor ganzen en weidevogels. Op het Spuigors wordt het waterpeil hoog gehouden.<br />
De weilanden worden extensief begraasd en deels als hooiland gebruikt.<br />
Waalhoek<br />
In de vork van de Katerwaalse dijk en de Groeneweg is het reservaatgebied Waalhoek gesitueerd.<br />
Het gebied is van belang vanwege de vochtige graslanden, die geliefd zijn bij ganzen en<br />
weidevogelsoorten, maar ook vanwege het wiel langs de Katerwaalse dijk met rietvegetatie.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 34<br />
Polder Biert en Welvliet<br />
Een groot deel van polder Biert is in eigendom en beheer bij Staatsbosbeheer. Biert is één van<br />
de eerste inpolderingen van Voorne-Putten en bestaat uit relatief kleine percelen, omgeven<br />
door een ringdijk met plaatselijk enkele knotwilgen. Het gebied is licht brak, wat zich uit in de<br />
slootvegetatie. Polder Biert is van belang voor ganzen in de winter, maar ook voor weidevogels.<br />
Ten oosten van deze oude inpoldering ligt Welvliet, een drassig grasland met een kreekrestant.<br />
In sommige greppels is het water brak, zodat er zilte flora voorkomt.<br />
Vierambachtenboezem<br />
De Vierambachtenboezem is een voormalige kreek tussen de polders Biert en Geervliet en<br />
mondt via de haven van Spijkenisse uit in de Oude Maas. Langs de oevers liggen brede rietlanden,<br />
die selectief worden gemaaid om broedmogelijkheden voor riet- en ruigtevogels te bevorderen.<br />
Bosvorming wordt voorkomen in dit deel van het natuurgebied. Het omringende grasland<br />
is rijk aan soorten, wat aantrekkelijk is voor weidevogels.<br />
Ecologische verbindingszones<br />
De (provinciale) ecologische hoofdstructuur is een uitwerking van het Europese ecologische<br />
netwerk en bestaat behalve uit natuurgebieden, waaronder de bovengenoemde speciale beschermingszones,<br />
ook uit verbindingen tussen natuurgebieden. In het landelijk gebied van <strong>Bernisse</strong><br />
en in een deel van het landelijk gebied van Spijkenisse is een vijftal verbindingszones<br />
aangewezen, waarvan twee buitendijks.<br />
De verbindingszone Vliegerwetering (Nieuwenhoorn-<strong>Bernisse</strong>) is gepland langs de Vliegerwetering<br />
in het westen van het plangebied en stelt de <strong>Bernisse</strong> in verbinding met het gebied ten<br />
westen van het Kanaal door Voorne. De zone zal bestaan uit een aaneengesloten moerasverbinding<br />
van 30 m breed met ruigte en opslag van wilg. Plaatselijk is enige bosvorming mogelijk.<br />
Het zal vooral om moerassige en ruige vegetaties gaan met soorten als harig wilgenroosje en<br />
koninginnenkruid. Hier zouden soorten als dwergmuis en dwergspitsmuis gebruik van kunnen<br />
maken en de rietsprinkhaan zal meeprofiteren.<br />
De ecologische verbindingszone <strong>Bernisse</strong>-Beninger Slikken zal de twee gebieden waarnaar de<br />
zone is genoemd, in verbinding brengen. De zone zal bestaan uit een moerasverbinding voor<br />
de minder kritische soorten als dwergmuis, dwergspitsmuis en de libelle grote roodoogjuffer.<br />
De rietsprinkhaan en de variabele waterjuffer zullen tevens kunnen profiteren van deze verbinding.<br />
De verbindingszone zal bestaan uit een 30 m brede moerasruigte langs watergangen met<br />
niet al te voedselrijk en schoon water, waar bij voorkeur een waterplantenvegetatie in aanwezig<br />
is. Bij de ruigten zal het om plantensoorten als harig wilgenroosje en koninginnenkruid gaan.<br />
De verbindingszone Oudenhoorn zal gesitueerd worden rond de polder Oudenhoorn en zal de<br />
twee hiervoor genoemde verbindingszones met elkaar in verbinding stellen. Wederom zal de<br />
verbinding bestaan uit een moerasstrook van 30 m breed, bestaande uit moerasruigte langs<br />
watergangen met niet te voedselrijk, schoon water, waar bij voorkeur watervegetatie aanwezig<br />
is. In de ruigte zal met name moerasvegetatie met soorten als harig wilgenroosje en koninginnenkruid<br />
gaan voorkomen. Van een dergelijke verbinding kunnen soorten als dwergmuis,<br />
dwergspitsmuis, hermelijn en grote roodoogjuffer gebruik gaan maken. rietsprinkhaan zou ook<br />
gebruik kunnen maken van deze verbindingszone.<br />
De volgende twee verbindingszones zullen buitendijks worden gerealiseerd en zullen in elkaars<br />
verlengde langs het Spui worden gesitueerd. De eerste ligt het meest westelijk en loopt tot de<br />
<strong>Bernisse</strong>, terwijl de tweede zone vanaf de <strong>Bernisse</strong> langs het Spui is gesitueerd. Beide zones<br />
maken onderdeel uit van Deltanatuur.<br />
De verbindingszone Spuigorzen Zuid zal uit een aaneengesloten moerasverbinding bestaan,<br />
die geschikt is voor zeer kritische diersoorten als noordse woelmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis<br />
en de libellensoorten grote roodoogjuffer en watersnuffel. Soorten die van een dergelijke<br />
verbinding mee zouden kunnen profiteren zijn bosspitsmuis, vogels als blauwborst, rietzanger<br />
en rietgors, maar ook insecten als rietsprinkhaan. De moeraszone moet derhalve zoveel mogelijk<br />
worden afgestemd worden op de plaatselijke situatie, maar dient ten minste 50-100 m te bedragen.<br />
De zone zal uit een goed ontwikkelde moerasvegetatie met rietland en biezen bestaan,<br />
plaatselijk met open water en wilgenstruweel.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 35<br />
De verbindingszone Spuigorzen Noord is vergelijkbaar met de voorgaande zone en zal eveneens<br />
uit een moerasverbinding van ten minste 50 à 100 m breed bestaan. Deze verbinding is<br />
echter 10 km lang en derhalve is het wenselijk op meerdere plaatsen moerasgebiedjes of natte<br />
graslanden met een oppervlakte van minimaal 7,5 ha te gaan ontwikkelen. Deze zouden als<br />
permanente leefgebieden kunnen fungeren voor zeer kritische soorten, zoals noordse woelmuis,<br />
dwergmuis, dwergspitsmuis, maar ook de grote roodoogjuffer en watersnuffel. Vogelsoorten<br />
als blauwborst, rietzanger en rietgors, maar ook bosspitsmuis en rietsprinkhaan kunnen<br />
gebruik gaan maken van deze verbindingszone. De moeraszone zal gaan bestaan uit een goed<br />
ontwikkelde moerasvegetatie met rietland en plaatselijk open water en wilgenbosjes.<br />
5.2.2. Flora en fauna<br />
Flora<br />
Bijzondere flora is met name geconcentreerd langs wielen en watergangen, op dijken en in de<br />
natuurgebieden in het gebied.<br />
Polders<br />
In de open polders in het zuiden van het plangebied is bijzondere flora slechts sporadisch aanwezig,<br />
wat samenhangt met de voedselrijke kleibodem in combinatie met het intensieve agrarische<br />
grondgebruik. In het algemeen geldt dat de natuurwaarden afnemen, naarmate de voedselrijkdom<br />
toeneemt. Specifieke gegevens ontbreken echter.<br />
De graslanden langs de kreekrestant van de Vierambachtenboezem zijn rijk aan plantensoorten.<br />
Dijken en wielen<br />
Verspreid door het plangebied zijn dijken te vinden, die zowel landschappelijk als natuurlijk<br />
waardevolle elementen vormen. Het gaat hierbij om binnendijken: dijken van de eerste inpolderingen<br />
van Voorne-Putten. Dijken herbergen waardevolle vegetatie vanwege het relatief extensieve<br />
beheer van de taluds en de drogere omstandigheden. Langs deze dijken zijn soorten als<br />
wilde marjolein, grasklokje en aardaker te vinden. Deze dijken kunnen gebruikt worden als faunamigratieroute<br />
voor muizen, marterachtigen en vlinders. Op de dijken rondom polder Biert komen<br />
onder andere wilde marjolein en aardaker voor.<br />
Bij en in het wiel langs de Katerwaalse dijk (onderdeel van het natuurgebied Waalhoek) komen<br />
soorten als zomp-vergeet-mij-nietje, slanke waterbies en echte koekoeksbloem voor.<br />
Sloten<br />
In de sloten is plaatselijk smalle waterweegbree waargenomen, maar ook waternavel, lidsteng,<br />
gewoon kranswier en de zwanenbloem komen in de sloten van het gebied voor. Deze sloten<br />
bevinden zich met name rondom Welvliet en polder Biert, maar ook in het noordelijk deel van<br />
het plangebied, zoals de polders Geervliet, Abbenbroek, Simonshaven en Heenvliet.<br />
De polders Biert en Welvliet zijn licht brak met een karakteristieke slootvegetatie, bestaande uit<br />
onder andere kranswieren, dotterbloem en watergentiaan.<br />
Ter plaatse van Welvliet (een drassig grasland met een kreekrestant) is in sommige greppels<br />
het water brak, zodat er zilte flora voorkomt, waaronder rode ogentroost.<br />
Buitendijkse gebieden<br />
De Beninger Slikken bestaan voornamelijk uit rietmoeras, rietruigte en graslanden met opslag<br />
van els, wilg, braam en vlier. Ook is grote engelwortel, koninginnenkruid, harig wilgeroosje en<br />
heemst te vinden.<br />
Gegevens over de aanwezige vegetatie op Slijkplaat ontbreken. Naar verwachting komt hier<br />
beperkt vegetatie voor, aangezien Slijkplaat een zandplaat is (zilte pioniersvegetaties).<br />
Het Spuigors is voornamelijk een grasgors, dat extensief wordt begraasd. Het Spuigors wordt<br />
gebruikt als hooiland.<br />
Fauna<br />
Met betrekking tot soortgroepen als amfibieën en zoogdieren zijn slechts fragmentarische gegevens<br />
beschikbaar. Over insecten zijn geen gegevens beschikbaar. Naar verwachting komen<br />
in het gehele gebied in Nederland algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën voor, zoals<br />
mol, egel, bosspitsmuis, huismuis, bruine rat, haas en konijn (Atlas van de Nederlandse zoog-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 36<br />
dieren, 1992) gewone pad en bruine kikker (Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen,<br />
1986).<br />
Haringvliet en omgeving<br />
Bruine kiekendief, blauwborst en rietzanger nestelen verspreid langs de oever van het Haringvliet.<br />
Kievit en goudplevier gebruiken grazige oeverlanden als voedselgebied en rustplaats.<br />
Kleine zilverreiger, zwemeendensoorten en meerkoet houden zich vooral op in de oeverzones.<br />
Slechtvalk en visarend worden in het winterseizoen vooral in de buurt van vogelconcentraties<br />
langs de oever aangetroffen.<br />
Voor amfibieën heeft het Haringvliet een zeer beperkte betekenis als leefgebied, door het relatief<br />
hoge zoutgehalte.<br />
Beninger Slikken<br />
In dit gebied broeden blauwborst, kleine karekiet, bosrietzanger, rietgors, nachtegaal, kemphaan,<br />
bruine kiekendief, baardmannetje, grutto, veldleeuwerik en graspieper. In de winter wordt<br />
het gebied gebruikt door verschillende ganzen- en eendensoorten en ook als rustplaats voor de<br />
blauwe kiekendief. Vanwege het belang van het gebied voor ganzen- en eendensoorten in de<br />
winter, is het beheer in het natuurgebied op deze soorten gericht.<br />
In het gebied komen naar verwachting geen reptielen voor. Mogelijk heeft de bruine kikker een<br />
leefgebied op de Beninger Slikken (Atlas van de Nederlandse amfibieën en reptielen, 1986).<br />
Slijkplaat<br />
Op de kale zandplaat te midden van het Haringvliet hebben met name kokmeeuw en visdief<br />
broedkolonies. Daarnaast heeft ook de dwergstern hier een broedkolonie en komen in het gebied<br />
strandplevier en kluut voor.<br />
Slijkplaat heeft door haar geïsoleerde ligging te midden van het Haringvliet naar verwachting<br />
geen betekenis voor amfibieën, reptielen, insecten of zoogdieren.<br />
Overige gebieden<br />
In de agrarische gebieden komen met name algemene soorten voor. Soorten als patrijs, kievit,<br />
graspieper en kneu zijn in lage dichtheden aanwezig. Het open agrarische gebied in het zuiden<br />
van het plangebied wordt veelvuldig gebruikt door voedselzoekende ganzen. Het gaat om de<br />
polders Oudenhoorn, Zuidland, Velgersdijk, Oud-Schuddebeurs, Zuidoord en Beningerwaard. In<br />
het zuidelijk deel van het plangebied zijn 's winters tien- tot twintigduizend ganzen voedselzoekende<br />
ganzen aanwezig. Dit zijn met name kolgans en brandgans en, in kleinere aantallen, rotgans,<br />
toendrarietgans, kleine rietgans en grauwe gans. Tevens worden hier 's winters knobbelzwaan<br />
en kleine zwaan aangetroffen. De genoemde soorten eten overdag oogstresten, gras en<br />
wintergewassen en slapen op de Beninger Slikken of langs het Haringvliet en het Spui.<br />
In het brakke deel van de Spuigorzen broedt de kluut.<br />
Polder Heenvliet, een deel van Polder Abbenbroek en (de omgeving van) Polder Biert en Welvliet<br />
zijn oude polderlandschappen. De graslanden zijn, indien vochtig, van belang als broedgebied<br />
voor weidevogels en als gebied voor voedselzoekende ganzen. Nederland neemt voor<br />
beide vogelgroepen een belangrijke plaats in.<br />
In polder Biert en Welvliet komen weidevogelsoorten als grutto en tureluur voor, maar ook de<br />
graspieper, veldleeuwerik en slobeend. Mogelijk komt de rosse woelmuis in polder Biert voor.<br />
Rond de Vierambachtenboezem komen kleine karekiet, blauwborst, roerdomp en bruine kiekendief<br />
voor. Ook is de ijsvogel waargenomen. Door het soortenrijke grasland is het gebied<br />
aantrekkelijk voor weidevogels, zoals kluut en tureluur. Bijzonder is verder de roekenkolonie bij<br />
Geervliet langs de Groene Kruisweg.<br />
5.2.3. Flora- en faunawet<br />
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten,<br />
verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere<br />
voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid<br />
tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud<br />
of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met<br />
name genoemde soorten de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan<br />
sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is,<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 37<br />
bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie<br />
van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten<br />
wordt deze ontheffing slechts verleend, indien er sprake is van:<br />
- een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik<br />
en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);<br />
- er geen alternatief is;<br />
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.<br />
De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij<br />
de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan<br />
niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan<br />
tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen<br />
ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is het bestemmingsplan<br />
vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.<br />
5.2.4. Natuurbeschermingswet 1998<br />
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober<br />
2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:<br />
a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;<br />
b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;<br />
c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.<br />
Voor de onder a genoemde gebieden geldt dat voor nieuwe bestemmingsplannen die significante<br />
gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, een "passende beoordeling" van de<br />
gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben, gemaakt dient te worden.<br />
Voor de gebieden zoals bedoeld onder b is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde<br />
Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het<br />
landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in het gebied. Daarbij<br />
is bepaald dat, indien handelingen significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen<br />
hebben, een vergunning slechts wordt verleend, indien met zekerheid vaststaat dat hierdoor de<br />
natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Dit tenzij zwaarwegende belangen<br />
tot het verlenen van vergunning noodzakelijk.<br />
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of de Natuurbeschermingswet<br />
1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer<br />
de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat<br />
daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.<br />
In dat geval zou het bestemmingsplan niet uitvoerbaar zijn en zou daaraan goedkeuring<br />
moeten worden onthouden.<br />
Voor de onder c genoemde gebieden geldt dat indien Gedeputeerde Staten van de provincie<br />
(een gedeelte van) het plangebied hebben aangewezen tot beschermd landschapsgezicht, het<br />
bestemmingsplan er mede op gericht moet zijn dit landschapsgezicht − met inachtneming van<br />
het aanwijzingsbesluit van Gedeputeerde Staten − te beschermen.<br />
5.2.5. Waardering<br />
Om te beoordelen welke gebiedsdelen op grond van hun ecologische betekenis in aanmerking<br />
komen voor bescherming, worden de volgende criteria gehanteerd:<br />
- kenmerkendheid: de mate waarin de in een gebied voorkomende flora en fauna karakteristiek<br />
zijn voor het delta- en zeekleigebied;<br />
- zeldzaamheid: het betreft hier zowel de zeldzaamheid op regionale en nationale schaal als<br />
op internationale schaal;<br />
- diversiteit: de soortenrijkdom per oppervlakte-eenheid;<br />
- vervangbaarheid: de mate waarin bepaalde ecosystemen kunnen worden hersteld of elders<br />
worden vervangen;<br />
- de ligging in bovenlokale ecologische structuren: de mate waarin gebiedsdelen van belang<br />
zijn voor het ecologisch functioneren van omliggende gebieden (verbreidingsfunctie).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 38<br />
Op grond van deze criteria kunnen de volgende gebiedsdelen worden geselecteerd die uit ecologisch<br />
oogpunt als waardevol kunnen worden aangemerkt:<br />
- de buitendijkse gebieden: deze gebieden zijn van grote betekenis voor broedende, doortrekkende<br />
en overwinterende vogels; om die reden zijn de buitendijkse gebieden ook Europees<br />
beschermd;<br />
- de dijken: de op de oude dijken voorkomende soorten zijn kenmerkend en karakteristiek<br />
voor het zeekleigebied;<br />
- de kreekrestanten; grotendeels bestaand uit water, riet- en grasland en van grote betekenis<br />
voor met name vogels;<br />
- gebieden voor voedselzoekende ganzen: de binnendijkse gebiedsdelen die belangrijk zijn<br />
voor overwinterende vogels, die hier in zeer grote aantallen voorkomen; de gebieden zijn<br />
internationaal belangrijk voor de soorten; binnen de regio vervullen met name de gronden<br />
in het zuiden van <strong>Bernisse</strong> een grote rol, aangezien deze een grote landschappelijke<br />
openheid kennen, wat een belangrijk aspect is voor goede voedselgebieden voor ganzen;<br />
- graslandpolders: vanwege de aanwezigheid van weidevogels, ganzen en brakke slootvegetaties.<br />
5.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Het toekomstperspectief wordt bepaald door de autonome ontwikkelingen in de landbouw en<br />
inspanningen in het kader van natuurbeleid.<br />
Autonome ontwikkelingen in de landbouw<br />
Door het aangescherpte milieubeleid wordt de agrarische sector aangespoord om de milieubelasting<br />
terug te dringen, met name door het verminderen van de mineralenverliezen per bedrijf.<br />
Hierdoor kan de waterkwaliteit verbeteren, hetgeen op de natuur een positieve uitwerking zal<br />
hebben.<br />
Daarnaast kan agrarisch natuurbeheer bij agrarische bedrijven een positieve bijdrage leveren<br />
aan de (ontwikkeling van) natuurwaarden in het plangebied. Op het gebied van natuurvriendelijk<br />
perceelrand- en beheer kan bijvoorbeeld nog veel natuurwinst geboekt worden.<br />
Daar staat tegenover dat een omschakeling naar andere teelten dan gras of de gebruikelijke<br />
akkerbouwgewassen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden, zoals ganzen en weidevogels<br />
kan hebben.<br />
Verdere intensivering in de vorm van bijvoorbeeld sierteelt of tuinbouw kan leiden tot het opruimen<br />
van de laatste overhoekjes. Een (te) groot gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gaat<br />
ten koste van de waterkwaliteit. Dit zal waarschijnlijk gepaard gaan met een vermindering van<br />
de natuurwaarden.<br />
Realisatie Provinciale Ecologische Hoofdstructuur<br />
Realisatie van de vijf ecologische verbindingszones, zoals beschreven in paragraaf 5.2 van dit<br />
hoofdstuk, en instandhouding dan wel versterking van de bestaande natuurgebieden, vormen<br />
binnen het plangebied de belangrijkste peilers uit de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur.<br />
In het plangebied is een aantal ecologische verbindingszones geprojecteerd, waaronder een<br />
tweetal buitendijks. De zones hebben als doel natte gebieden met elkaar in verbinding te stellen.<br />
Slechts een klein deel van deze ecologische verbindingszones is gerealiseerd.<br />
Realisering van de beoogde ecologische verbindingszones in het gebied kan het netwerk van<br />
kreekrestanten onderling verbinden, hetgeen voor de verspreiding van verschillende organismen<br />
van belang is.<br />
Deltanatuur<br />
De beoogde gedeeltelijke openstelling van de Haringvlietsluizen vanaf 2008 of zo spoedig mogelijk<br />
daarna, zoals beschreven in het project Deltanatuur, zal leiden tot gedeeltelijk herstel van<br />
de getijdeninvloeden. Het water ter hoogte van de Spuimonding blijft echter zoet en aan de<br />
waterstanden verandert vrijwel niets. De maatregel zorgt wel voor een belangrijke toename van<br />
trekvissen en estuariene vissoorten. De buitendijkse gorzen zullen daardoor weer onderhevig<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 39<br />
worden aan de dagelijkse getijdendynamiek en natuurlijke erosie- en sedimentatieprocessen.<br />
Een deel van de natuurwaarden die sinds 1970 verloren zijn gegaan, kan hierdoor terugkomen.<br />
Het plan Deltanatuur is gericht op de realisatie van grote getijdengebieden met geleidelijke<br />
overgangen van water naar land, gekenmerkt door bij eb droogvallende slikken en platen. Tezamen<br />
met de ondiepe watergebieden vormen dit belangrijke foerageergebieden voor steltlopers<br />
bij eb en vissen en kreeftachtigen bij vloed.<br />
Het gehele intergetijdengebied zal worden gekenmerkt door grote pollen en gordels biezen,<br />
overgaand in rietland, het domein van blauwborst en noordse woelmuis. Kleine aantallen grazers<br />
zorgen voor een halfopen landschap, waarin ruimte is voor verschillende weidevogels en<br />
ganzen. Het brakke getijdenwater komt tot uitdrukking in de aanwezigheid van soorten als ruwe<br />
bies, echt lepelblad, selderij en heemst, veel kreeftachtigen en zeeduizendpoot in de bodem.<br />
Op de slikken en gorzen komen pioniersoorten voor als zeekraal en schorrenkruid. Op de minder<br />
langdurig overspoelde delen komen gewoon kweldergras, zeeaster en zeeweegbree voor.<br />
In het plan "de Blauwe Long", een uitwerking van het plan Deltanatuur, is de Spuimonding als<br />
één van de vijf prioritaire gebieden genoemd. Omdat het gebied buiten de primaire waterkering<br />
ligt, biedt het goede mogelijkheden voor natte natuur met een intergetijdenkarakter. De Spuimonding<br />
vormt een belangrijke schakel in zowel de natuurlijke as Biesbosch-Voordelta, als de<br />
recreatieve as Zuidvleugel-Spuimond. Door het creëren van grote eenheden robuuste natte<br />
natuur, dient de natte natuur bij te dragen aan het ecologisch herstel van de Rijn-Maasmonding,<br />
De eerder beschreven ecologische verbindingszones (zie paragraaf 5.2), zijn hierbij ook van<br />
belang.<br />
De polders Beningerwaard, Zuidoord en Buitengorzen Beningerwaard maken geen onderdeel<br />
uit van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur, maar zijn wel een gepland onderdeel van de<br />
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). In de Inrichtingsvisie Spuimonding-West<br />
(2007), een nadere uitwerking van het Plan Deltanatuur, is één van de belangrijkste inrichtingsmaatregelen<br />
het herstel van het krekensysteem en het ontwikkelen van getijdennatuur:<br />
slikken en gorzen. Dit kan worden gecombineerd met extensieve, natuurgerichte recreatie.<br />
5.4. Toetsing<br />
Aangezien het een voornamelijk consoliderend plan betreft worden er geen ingrepen mogelijk<br />
gemaakt die een significant negatief effect hebben op het aangrenzende Haringvliet (beschermd<br />
op grond van de Natuurbeschermingswet). Het plan laat geen windturbines toe, grootschalige<br />
nieuwe infrastructuur, intensieve recreatie of bebouwing of ingrijpende wijzigingen in<br />
de waterhuishouding. In het kader van het project Deltanatuur voor de Buitengorzen Beningerwaard<br />
en de polders Beningerwaard en Zuidoord is een voortoets aan de Natuurbeschermingswet<br />
opgesteld. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende speciale beschermingszone<br />
wordt niet geschaad.<br />
Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat het bestemmingsplan verschillende activiteiten<br />
mogelijk maakt die zonder ontheffing strijdig met deze wet zijn (bijvoorbeeld het bouwen van<br />
aan- en bijgebouwen bij gebouwen met vleermuisverblijfplaatsen). Aangezien het in eventuele<br />
gevallen om relatief algemene soorten zal gaan is de gunstige staat van instandhouding van<br />
deze soorten niet in gevaar. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan derhalve<br />
niet in de weg.<br />
5.5. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige ecologische kwaliteiten van het plangebied en de ontwikkelingen<br />
hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat<br />
vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen<br />
van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een<br />
afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijke beleid.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Natuur 40<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud en bescherming van de bestaande natuurgebieden en gebieden met natuurwaarden;<br />
in het bijzonder de speciale beschermingszones, te weten het Haringvliet met daarin<br />
de Beninger Slikken en de Slijkplaat;<br />
- behoud van waardevolle weidevogelgebieden en voedselgebieden voor ganzen;<br />
- behoud en bescherming van kleine landschapselementen en dijken;<br />
- ontwikkeling en realisatie ecologische verbindingszones;<br />
- voorkomen van verminderen van natuurwaarden (onder andere als gevolg van intensivering<br />
van de landbouw, verstedelijking, intensivering recreatie);<br />
- ondersteunen van initiatieven voor de realisatie van Deltanatuur;<br />
- versterken van de relatie tussen het stedelijk groen /natuur met natuur en landschap in het<br />
landelijk gebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
6. Landbouw<br />
41<br />
6.1. Inleiding<br />
In dit hoofdstuk worden de huidige agrarische situatie en het toekomstperspectief van de agrarische<br />
sector in het buitengebied van <strong>Bernisse</strong> beschreven. Dit gebeurt aan de hand van CBScijfers<br />
uit 2003 (meitelling 2002), telefonische interviews met vertegenwoordigers van de plaatselijke<br />
landbouw en de volgende twee rapporten van de WLTO Voorne-Putten:<br />
- mogelijkheden en draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten;<br />
- agrarische gebiedsvisie Voorne-Putten.<br />
6.2. Huidige situatie<br />
6.2.1. Grondgebruik<br />
Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en nevenberoepsbedrijven) in de gemeente<br />
<strong>Bernisse</strong> bedroeg in 2003 4.013 ha. Daarvan is het grootste deel (2.456 ha) in gebruik als<br />
bouwland, 1.463 ha als grasland en 85 ha voor tuinbouwdoeleinden (82 ha open grond, 3 ha<br />
glas).<br />
De akkerbouw is voor wat betreft het grondgebruik de belangrijkste sector in het plangebied. De<br />
graslanden liggen voornamelijk rond de kernen Abbenbroek, Heenvliet, Geervliet en Simonshaven<br />
en in polder Biert (niet meer in agrarisch eigendom en gebruik). Kenmerkend voor het plangebied<br />
is de wisselteelt. In de polders Abbenbroek, Heenvliet en Geervliet en delen van de polder<br />
Biert wisselt het gebruik van een aantal percelen jaarlijks. Het ene jaar worden er maïs of<br />
aardappelen geteeld, het andere jaar gras. De akkerbouwproducten betreffen granen, consumptieaardappelen,<br />
suikerbieten, groenvoeder en uien. De vollegrondstuinbouwproducten zijn<br />
met name sluit- en spruitkool en de fruitteeltproducten appels en peren. Er is een bedrijf dat<br />
druiven teelt ten behoeve van de wijnbouw. Voorts vindt in beperkte mate sierteelt plaats en zijn<br />
er enkele glastuinbouwbedrijven.<br />
De grondgebonden landbouw bepaalt van oudsher het grootschalige open karakter van dit<br />
plangebied.<br />
6.2.2. Bedrijfssituatie<br />
In 2002 bevonden zich in <strong>Bernisse</strong> volgens het CBS 125 agrarische bedrijven, waarvan er 111<br />
bij wijze van hoofdberoep werden gevoerd. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven<br />
steeds meer afgenomen. Net als elders is ook hier sprake van een voortdurend proces<br />
van schaalvergroting.<br />
In de tabel 6.1 is de verdeling van de hoofdberoepbedrijven over de hoofdbedrijfstypen weergegeven<br />
(volgens de indeling van het CBS).<br />
Tabel 6.1 Hoofdberoepbedrijven naar bedrijfstype<br />
hoofdbedrijfstype aantal bedrijven percentage<br />
akkerbouw 37 33<br />
tuinbouw 10 9<br />
graasdier 52 47<br />
gecombineerd 12 11<br />
totaal 111 100<br />
Bron: CBS 2003.<br />
Opmerkelijk in deze tabel is dat de grondgebonden veehouderij (graasdier) in aantal de akkerbouwbedrijven<br />
overtreft, terwijl de akkerbouwbedrijven qua oppervlakte de grootste sector zijn.<br />
Ook valt op dat er volgens het CBS geen intensieve veehouderijbedrijven in het gebied voorkomen.<br />
Uit informatie uit het gebied zelf blijkt echter dat er wel een groot gespecialiseerd intensief<br />
veehouderijbedrijf in het plangebied voorkomt, namelijk bij Heenvliet.<br />
De gecombineerde bedrijven (akkerbouw met tuinbouw en veehouderij met akkerbouw) komen<br />
van oudsher in dit gebied veel voor. Na de ruilverkaveling zijn ze weliswaar sterk in aantal ge-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 42<br />
daald − er heeft op grote schaal ontmenging plaatsgevonden − maar ze komen nog steeds<br />
voor.<br />
Onder de noemer tuinbouwbedrijf valt in <strong>Bernisse</strong> zowel fruitteelt en glastuinbouw als opengrondstuinbouw.<br />
Fruitteelt komt al sinds jaar en dag in de omgeving van Abbenbroek en Zuidland<br />
voor. Er bevinden zich enkele kleinere glastuinbouwbedrijven in <strong>Bernisse</strong>, die voornamelijk<br />
groenten onder glas telen. Opengrondstuinbouw betreft veelal een intensivering van het akkerbouwbedrijf.<br />
De verdeling over de bedrijfstypen is in de omringende regio (Voorne-Putten en Hoeksche<br />
Waard) anders: daar domineert weliswaar ook de akkerbouw (37%) maar er komt relatief meer<br />
tuinbouw (30%) en minder graasdierhouderij (21%) voor. In de provincie Zuid-Holland liggen de<br />
verhoudingen weer anders, namelijk 7% akkerbouwbedrijven, 57% tuinbouw- en 30% graasdierhouderij.<br />
Zowel in de regio als in de provincie komt op kleine schaal intensieve veehouderij<br />
voor: 0,2% en 0,8%.<br />
Bij het beoordelen van de hierna volgende cijfers, betreffende de verdeling van de agrarische<br />
bedrijven naar productieomvang en bedrijfsoppervlakte, is het goed de verschillen in verdeling<br />
over de bedrijfstypen in gedachten te houden.<br />
6.2.3. Bedrijfsgroottestructuur<br />
Bedrijfsomvang<br />
De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in respectievelijk kleine, middelgrote<br />
en grote bedrijven wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte Eenheid 1) . Het CBS geeft<br />
de laatste jaren deze cijfers niet meer apart voor hoofdberoepsbedrijven. De nevenberoepsbedrijven,<br />
die over het algemeen kleiner van omvang en oppervlakte zijn dan de hoofdberoepsbedrijven,<br />
hebben naar alle waarschijnlijkheid een "negatieve" invloed op de volgende gegevens.<br />
Tabel 6.2 Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepsbedrijven in nge, percentage bedrijven<br />
per groottecategorie<br />
< 32 nge 32-50 nge 50-70 nge 70-150 nge > 150 nge<br />
<strong>Bernisse</strong> 37 13 13 30 7<br />
regio 30 14 11 26 16<br />
provincie 26 10 10 27 27<br />
Bron: CBS 2003.<br />
In <strong>Bernisse</strong> is precies de helft van alle bedrijven groter dan 50 nge en 37% zelfs groter dan<br />
70 nge. Van de hoofdberoepbedrijven is dat uiteraard een nog groter deel. Over het algemeen<br />
worden bedrijven met een omvang van rond de 70 nge zeker als levensvatbaar gezien. Uiteraard<br />
is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf.<br />
Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid,<br />
leeftijd en ondernemerscapaciteiten van de ondernemer en de marktsituatie bepalen mede de<br />
kans op een duurzaam voortbestaan.<br />
De bedrijven met een omvang van minder dan 32 nge hebben weinig toekomstperspectief in de<br />
huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als nevenberoepsbedrijf<br />
(hoofdberoep elders) worden voortgezet. Maar ook de bedrijven met een omvang tussen de<br />
32 en 70 nge zullen in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te worden<br />
of te blijven. De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een serieus toekomstperspectief.<br />
In <strong>Bernisse</strong> is 7% van de bedrijven zelfs groter dan 150 nge. In de regio en<br />
de provincie ligt dat laatste percentage duidelijk hoger, namelijk 16 en 27%. Dit valt wellicht te<br />
verklaren uit een groter aandeel van de tuinbouw hierin. In deze bedrijfstak zijn relatief veel moderne,<br />
kapitaalintensieve bedrijven te vinden. In <strong>Bernisse</strong> is het aantal kleine bedrijven tot<br />
32 nge en tussen de 50 en 150 nge relatief hoog.<br />
1) Tegenwoordig wordt hiermee de bruto toegevoegde waarde van het agrarisch bedrijf weergegeven in plaats van<br />
met sbe, standaardbedrijfseenheden (1 nge = 2,8 sbe).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 43<br />
Bedrijfsoppervlak<br />
In tabel 6.3 wordt de verdeling van alle bedrijven gegeven voor wat betreft hun bedrijfsoppervlakte.<br />
Ook hier geldt dat de nevenberoepsbedrijven en de verschillen in bedrijfstypen de uitkomsten<br />
beïnvloeden, waardoor voorzichtigheid is geboden bij het vergelijken tussen <strong>Bernisse</strong><br />
en de omgeving.<br />
Tabel 6.3 Bedrijfsoppervlakte van hoofd- en nevenberoepsbedrijven in hectare, percentage<br />
per groottecategorie<br />
< 15 ha 15-30 ha 30-50 ha 50-100 ha > 100 ha<br />
<strong>Bernisse</strong> 40 17 18 22 3<br />
regio 51 14 15 16 4<br />
provincie 71 12 11 5 1<br />
Bron: CBS 2003.<br />
Uit deze tabel blijkt dat in <strong>Bernisse</strong> meer dan de helft van de bedrijven kleiner is dan 30 ha. Tegelijkertijd<br />
is bijna een kwart van de bedrijven groter dan 50 ha. Voor een volwaardig rundveehouderijbedrijf<br />
wordt tegenwoordig uitgegaan van een minimale oppervlakte van 20 à 30 ha.<br />
Voor een volwaardig akkerbouwbedrijf is de norm 50 ha. Een groot deel van de (hoofd- en nevenberoep)bedrijven<br />
in <strong>Bernisse</strong> is vanuit dat oogpunt dus te klein.<br />
Met het oog op de toekomst zijn schaalvergrotingsmogelijkheden wenselijk om een duurzaam<br />
voortbestaan, bijvoorbeeld door verdere extensivering, mogelijk te maken.<br />
Veebezetting<br />
In <strong>Bernisse</strong> heeft het merendeel van de bedrijven met melkvee een veebezettingsgraad tussen<br />
de 1 en 2 Groot Vee Eenheden (GVE). Dit is ongeveer gelijk aan de veebezettingsgraad op de<br />
melkveebedrijven in de regio en in de provincie. Vergeleken met de provincie als geheel zijn er<br />
in <strong>Bernisse</strong> en in de regio weinig bedrijven met een veebezetting hoger dan 2 GVE, namelijk<br />
3% (provincie 17%).<br />
6.2.4. Opvolgingssituatie<br />
Volgens gegevens van het CBS over het jaar 2000 (er zijn geen recentere gegevens bekend)<br />
heeft 76% geen opvolger, op 21% van de bedrijven was één opvolger bekend, en op de overige<br />
3% van de bedrijven waren twee of drie bedrijfshoofden bekend.<br />
In het jaar 2002 was 8% van de bedrijfshoofden jonger dan 40 jaar, 37% tussen de 40 en 55<br />
jaar oud en 55% ouder dan 55 jaar.<br />
Een verklaring voor het betrekkelijk kleine aantal officieel geregistreerde opvolgers in dit gebied<br />
met veel oudere bedrijfshoofden kan zijn dat de definitieve beslissing om wel of niet op te volgen<br />
later genomen wordt dan vroeger. Tegenwoordig volgen agrarische jongeren eerst een gedegen<br />
opleiding waarmee ook andere mogelijkheden op de arbeidsmarkt ontstaan, en pas<br />
daarna wordt de keuze gemaakt het ouderlijk bedrijf wel of niet over te nemen. Over het algemeen<br />
wordt er dan een aantal jaren in maatschap geboerd, waarbij geen sprake meer is van<br />
een opvolgingssituatie, maar van gelijkwaardig ondernemerschap. Bij de meitelling blijkt bovendien<br />
alleen naar de leeftijd van de oudste ondernemer te worden gevraagd. Dit verklaart wellicht<br />
het grote aantal oudere bedrijfshoofden waar, volgens de gegevens van het CBS, ook in andere<br />
agrarische gebieden sprake van is.<br />
Overigens zijn er zeker ook in dit gebied bedrijven die qua opzet en omvang een duidelijk toekomstperspectief<br />
hebben, maar waar geen "eigen" opvolger aanwezig is. Of deze bedrijven<br />
voortgezet zullen worden hangt dan af van de belangstelling en mogelijkheden van derden.<br />
Meestal zullen bij beëindiging van het bedrijf de gronden worden aangekocht door "de buren".<br />
Het bedrijfscentrum verliest dan zijn agrarische functie, ook al blijft de oorspronkelijke eigenaar<br />
er wonen.<br />
6.2.5. Verbrede landbouw<br />
Omvang verbrede landbouw<br />
Tot nu toe zijn de meeste agrarische bedrijven in het plangebied in hoofdzaak bezig met puur<br />
agrarische activiteiten. Wel vindt al jarenlang op kleine schaal agrarisch natuurbeheer plaats,<br />
aanvankelijk in het kader van de Relatienota, nu volgens het Programma Beheer.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 44<br />
In 1998 heeft het CBS voor het laatst geïnventariseerd hoeveel bedrijven hun agrarische bedrijfsvoering<br />
hadden verbreed met strikt genomen niet-agrarische neventakken. Dit waren in<br />
<strong>Bernisse</strong> 21 agrarische bedrijven, waarvan 6 in de vorm van beheerslandbouw of natuurbeheer.<br />
De overige nevenactiviteiten betroffen het verwerken van eigen producten (2 bedrijven), huisverkoop<br />
van eigen en andermans producten (7 bedrijven), verblijfsaccommodatie (2 bedrijven),<br />
ontvangsten (1 bedrijf) en stalling of verhuur (3 bedrijven).<br />
Uit plaatselijke informatie blijkt dat eind 2000 op 92 ha beheersovereenkomsten waren gesloten.<br />
Daarnaast wordt al geruime tijd op vrijwillige basis (dus onbetaald) aan weidevogelbescherming<br />
gedaan. Verbreding is een van de mogelijkheden om extra inkomen te verwerven,<br />
aanvullend aan de agrarische activiteiten. De mogelijkheden hiervoor zijn mede afhankelijk van<br />
de interesse van de ondernemer en de aard van het bedrijf.<br />
Draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten<br />
In het jaar 2002 is de eindrapportage gepresenteerd van het project "Mogelijkheden en draagvlak<br />
voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten", uitgevoerd door de WLTO in samenwerking<br />
met de Stichting In Natura West (nu Natuurlijk Platteland West). Dit project vloeide voort uit<br />
het Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg uit 1999. Het doel van het project was<br />
het inzicht krijgen in de mogelijkheden voor plattelandsvernieuwingsactiviteiten op het eiland en<br />
de animo daarvoor onder de agrariërs. Ook dienden er voorstellen te worden gedaan om de<br />
aanwezige animo te verzilveren en concrete activiteiten van de grond te tillen.<br />
Binnen het begrip plattelandsvernieuwing werden vier thema's onderscheiden: agrarisch natuurbeheer,<br />
recreatief medegebruik, streekeigen producten en biologische landbouw.<br />
Agrarisch natuurbeheer<br />
Voor wat betreft agrarisch natuurbeheer wees een eerste peiling uit dat er relatief veel belangstelling<br />
bestond voor weidevogelbescherming, natuurvriendelijk beheer van oevers en sloten,<br />
bloemrijke akkers en akkerranden, betaalde opvang van ganzen en andere grazende vogels en<br />
onderhoud van landschapselementen.<br />
Door langdurige onzekerheid inzake de mogelijkheden van financiering via de Subsidieregeling<br />
Agrarisch Natuurbeheer (SAN-Programma Beheer), door onvrede over de hoogte van de vergoedingen<br />
(met name voor de akkerbouwpakketten), door teruglopend vertrouwen in de beschikbaarheid<br />
van voldoende financiën, door het niet opengesteld zijn van een akkerrandenpakket<br />
en door het ontbreken van de haalbaarheid van collectieve weidevogelpakketten (te<br />
weinig intekenaars), liep de animo steeds verder terug. Uiteindelijk waren er destijds slechts zes<br />
grondgebruikers die een beheersovereenkomst zijn aangegaan voor weidevogelbeheer, bont<br />
hooiland en bloemrijke graslanden en zomen.<br />
Naar aanleiding van bedenkingen bij Gedeputeerde Staten zijn uiteindelijk wel weidevogelpakketten<br />
op het hele eiland mogelijk gemaakt, meer akkerbouwpakketten opengesteld (geen volveldspakket)<br />
en is het hectarequotum verhoogd, alleen was toen het enthousiasme onder de<br />
agrariërs al danig afgenomen.<br />
Natuurbeheer door agrariërs (in al begrensd reservaatgebied) via de (nu provinciale) Subsidieregeling<br />
Natuurbeheer (SN) uit het Programma Beheer of in het kader van het plan Deltanatuur<br />
biedt weinig kansen. Gestreefd wordt naar "robuuste" natuur, dat wil zeggen grootschalige natte<br />
natuur, waarbij de landbouw hooguit een marginale rol kan spelen.<br />
Gezien deze onzekerheden en het geringe enthousiasme was de oprichting van een agrarische<br />
natuurvereniging aanvankelijk niet erg waarschijnlijk. Naderhand zijn echter nieuwe initiatieven<br />
ontplooid, die hebben geleid tot de oprichting van de vereniging "Natuurlijk Voorne-Putten!!".<br />
Het stimuleren van agrarisch natuurbeheer vormt een van de doelstellingen van de vereniging.<br />
In het graslandgebied worden thans in het kader van de SAN overeenkomsten afgesloten.<br />
Recreatief medegebruik<br />
Wat betreft recreatief medegebruik is in 2001 het Masterplan Recreatie en Toerisme voor<br />
Voorne-Putten verschenen, een bundeling van alle partijen en belangen ter bevordering van het<br />
toerisme en de recreatie. Daarbij is aansluiting gezocht door de WLTO (nu LTO Noord). Eén<br />
van de onderdelen uit het plan zijn agro-fietsroutes, die onder andere langs agrarische bedrijven<br />
voeren die bereid zijn hun bedrijf open te stellen voor toeristen. Er is redelijke belangstelling<br />
vanuit agrarische bedrijven om hieraan mee te doen. Uit plaatselijke informatie blijkt dat ook in<br />
het plangebied enkele bedrijven meedoen, zoals een kaasmakerij, een druiventeler annex<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 45<br />
wijnmakerij, een molen en een imker. Het bedrijf dat wijndruiven teelt verzorgt tevens cursussen,<br />
workshops, excursies en dergelijke. Het voornemen bestaat om hiervoor een geschikte accommodatie<br />
te realiseren ter plaatse van de wijngaard nabij de Vierambachtenboezem.<br />
Streekproducten<br />
Streekproducten blijken op Voorne-Putten niet specifiek aanwezig te zijn. Wel is er een aantal<br />
agrarische bedrijven dat eigen geteelde producten aan huis verkoopt. In het plangebied komt dit<br />
echter beperkt voor. De animo bij de meeste bedrijven om ermee te beginnen is niet erg groot.<br />
Biologische landbouw<br />
Biologische landbouw komt in het plangebied nauwelijks voor. Een verdere ontwikkeling is uiterst<br />
onzeker. Er is een oriëntatieproject gestart, waaraan twaalf agrariërs hebben deelgenomen.<br />
Uit dit project is gebleken dat teelttechnisch de zware grondslag bezwaarlijk is, omdat dit<br />
mechanische onkruidbestrijding moeilijk maakt. Ook werd het financiële risico groot gevonden,<br />
omdat eerst geïnvesteerd moest worden, terwijl de meerwaarde nog moet blijken. Bovendien<br />
bestaan er nog geen goede ketenafspraken.<br />
Ganzengebieden<br />
Ten slotte zijn in dit verband de voedselgebieden voor ganzen vermeldenswaard. In het plangebied<br />
ontvingen de agrariërs in de polders Biert en Simonshaven in het verleden een gedoogvergoeding<br />
in ruil voor het toelaten (niet verjagen) van ganzen op hun akkers en weilanden.<br />
De ganzen overwinteren in de natuurgebieden langs het Haringvliet en het Spui. Zij overnachten<br />
aan de waterkant of in de ondiepe gedeelten van het water, maar foerageren graag op<br />
landbouwgrond. Uiteraard beperken de ganzen zich niet tot de daarvoor beoogde gebieden.<br />
Andere agrarische bedrijven krijgen er eveneens in toenemende mate mee te maken, omdat er<br />
steeds meer ganzen overwinteren en overzomeren. De ganzen trekken steeds verder landinwaarts.<br />
Deze agrariërs kunnen achteraf schade melden en krijgen daar per schadegeval een<br />
(onverplichte) vergoeding voor uit het Faunafonds (met als drempel een eigen risico van € 250,-<br />
per bedrijf per jaar). Met name op akkerbouwpercelen kan de schade aanzienlijk zijn.<br />
Eind 2003/begin 2004 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een stappenplan<br />
opgesteld voor de aanwijzing van foerageergebieden voor ganzen en smienten.<br />
Per 1 oktober 2004 zouden de provincies gebieden moeten hebben aangewezen waar ganzen<br />
en smienten ongestoord kunnen foerageren. Binnen de gebieden kunnen SAN-pakketten worden<br />
afgesloten. Vanwege het her en der ontbreken van draagvlak voor de voorgestelde regeling<br />
is het begrenzen van de foerageergebieden uitgesteld. In enkele gebieden in Zuid-Holland is de<br />
mogelijkheid geboden om voor de winterperiode 2005/2006 en 2006/2007 éénjarige overeenkomsten<br />
ten behoeve van het ganzenbeheer af te sluiten. Voor de winterperiode 2007/2008 bestond<br />
deze mogelijkheid niet.<br />
Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten in 2008 het Beheersgebiedsplan foerageergebieden<br />
ganzen en smienten 1) vastgesteld. Op Voorne-Putten zijn geen gebieden begrensd. Uit een in<br />
2004-2005 gehouden draagvlakonderzoek bleek dat op de Zuid-Hollandse eilanden vrijwel<br />
geen draagvlak was voor de aanwijzing van de foerageergebieden. Een belangrijk knelpunt zijn<br />
de akkerbouwpakketten, die ontoereikend en praktisch niet toepasbaar zijn op zware klei. Op<br />
basis van het Beheersgebiedsplan is het daarom niet mogelijk in de gemeente <strong>Bernisse</strong> overeenkomsten<br />
af te sluiten voor foerageergebieden voor ganzen in de winter.<br />
6.2.6. Productieomstandigheden<br />
In het kader van de ruilverkaveling Voorne-Putten die in de jaren negentig is afgerond, zijn de<br />
waterhuishouding, de verkaveling en de ontsluiting sterk verbeterd. Mede daardoor is de akkerbouw<br />
in dit gebied nog steeds een bedrijfstak met perspectief, terwijl ook de veehouderij nog<br />
dagelijks de vruchten plukt van de herinrichting.<br />
De verkaveling en de ontsluiting zijn in het hele plangebied goed te noemen.<br />
De ontwatering vormt in sommige gebieden nog wel een aandachtspunt, met name in het laag<br />
gelegen gebied rond Heenvliet. Het waterschap zoekt naar oplossingen.<br />
Er zijn twee zaken voor wat betreft het water die de sector zorgen baren. Dat is het voorkomen<br />
van kwel (met name in de polders Geervliet en Oud-Hoenderhoek) en de vrees voor een tekort<br />
1) Beheersgebiedsplan foerageergebieden ganzen en smienten Provincie Zuid-Holland, provincie Zuid-Holland, april<br />
2008.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 46<br />
aan zoetwater bij een gewijzigd beheer van de Haringvlietsluizen (zie ook het waterstructuurplan).<br />
Eveneens bestaat de vrees dat de realisering van ecologische verbindingszones de kwaliteit<br />
van hoogwaardige agrarische producten aantast.<br />
6.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Uit het voorgaande blijkt dat de bedrijfsstructuur in het plangebied, zeker nu de ruilverkaveling<br />
zijn beslag heeft gekregen, relatief sterk is. Ook al zijn de bedrijven niet bijzonder groot, de productieomstandigheden<br />
zijn over het algemeen goed, zodat een duurzame landbouw mogelijk is.<br />
De nabijheid van stedelijke gebieden en de belangstelling van burgers voor het platteland vormen<br />
aan de ene kant een bedreiging, maar aan de andere kant bieden deze ook nieuwe kansen.<br />
Daar hebben enkele agrariërs al op ingespeeld, zoals in het voorgaande is beschreven.<br />
Er kunnen meerdere ontwikkelingsrichtingen worden onderscheiden: schaalvergroting, intensivering,<br />
verbreding, deeltijdlandbouw en specialisatie. Daarnaast zullen er ook bedrijven zijn die<br />
in de planperiode worden beëindigd.<br />
Schaalvergroting<br />
Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen<br />
bieden en aan de steeds strengere milieu- (mestnormen) en dierenwelzijnseisen te kunnen voldoen,<br />
is schaalvergroting noodzakelijk. Schaalvergroting qua bedrijfsoppervlakte leidt overigens<br />
ook vaak tot schaalvergroting qua bedrijfsbebouwing.<br />
De hoge grondprijzen in deze regio, die onder andere worden veroorzaakt door de hoge prijzen<br />
die voor de uitbreiding van het stedelijke gebied worden betaald, maken schaalvergroting moeilijk.<br />
Uit de Agrarische gebiedsvisie Voorne-Putten blijkt ook dat de omvang van het agrarische bedrijfscomplex,<br />
de zogenaamde "agrarische cluster" (agrarische bedrijven plus toeleverende en<br />
afnemende bedrijven, waaronder loonwerkbedrijven en groothandelsbedrijven) behouden dient<br />
te blijven om ook in de toekomst krachtig te kunnen blijven. Dat betekent dat uiterst terughoudend<br />
en alleen na overleg met de agrarische sector niet-agrarische claims op de schaarse<br />
agrarische grond kunnen worden gelegd.<br />
Intensivering<br />
Intensivering van de veehouderij ligt in dit gebied niet zo voor de hand. Voor een enkeling zou<br />
een neventak intensieve veehouderij een aantrekkelijke optie kunnen zijn, maar de kans dat<br />
iemand die richting in wil slaan wordt niet groot geacht gezien de bedrijfscultuur, de geschiedenis<br />
van dit gebied en de beperkende wetgeving. Intensivering van de akkerbouw is mogelijk<br />
(richting tuinbouw), maar dat is een markt die vlug verzadigd blijkt te zijn.<br />
Intensivering van de akkerbouw is mogelijk in de richting van de tuinbouw. Op Voorne-Putten<br />
komt al sinds jaar en dag vollegrondsgroenteteelt voor. De bedrijfsoppervlakte varieert sterk.<br />
Eigenlijk zijn er talrijke overgangstypes te onderscheiden: akkerbouwbedrijven aan de ene kant<br />
(intensief gevoerde akkerbouwbedrijven) en intensieve tuinbouwbedrijven (die op een kleine<br />
oppervlakte arbeidsintensieve en vaak specifieke groenten telen) aan de andere kant.<br />
Verbreding<br />
Gezien de beperkte mogelijkheden voor schaalvergroting en intensivering kan het verbreden<br />
van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken als natuur en landschap, toerisme, educatie<br />
en zorg in dit plangebied kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. De hoofdtak dient<br />
echter op alle bedrijven ook zelfstandig perspectiefrijk te zijn. Uitgangspunt is dat alleen op<br />
economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor verbrede landbouw.<br />
Elk(e) ondernemer(spaar) kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij het<br />
bedrijf passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien<br />
kan er ooit teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is<br />
derhalve noodzakelijk.<br />
Uit het project van de WLTO is gebleken dat de ondernemers redelijk enthousiast waren om<br />
landschap en natuur in hun bedrijfsvoering in te passen wanneer dit goed geregeld zou worden.<br />
Het Ministerie en de provincie is geadviseerd de toepassing van de SAN-regeling aantrekkelijker<br />
te maken voor startende gebieden waar nog geen natuurvereniging aanwezig is.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 47<br />
Recreatie op de boerderij lijkt een kansrijker optie. Het gebied wordt veelvuldig bezocht door<br />
fietsers. Er is een aantal aantrekkelijke fietsroutes aanwezig (zie hoofdstuk 7, Recreatie). Concepten<br />
als educatieve agrarische fietsroutes of bed & breakfast op de boerderij zouden mogelijk<br />
verder kunnen worden ontwikkeld. Het Masterplan biedt voldoende handvatten.<br />
Belangrijk bij deze vernieuwing is dat ervoor wordt gewaakt dat kansen voor de een omslaan in<br />
bedreigingen voor anderen, bijvoorbeeld verkeersoverlast, aantasting van de privacy of geluidsoverlast<br />
of beperking in de bedrijfsvoering van andere bedrijven.<br />
Deeltijdlandbouw<br />
Ondernemers kunnen, behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf, ook besluiten<br />
om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen wordt dan niet alleen uit het agrarisch<br />
bedrijf gehaald. Deze vorm van inkomensverbreding biedt ook weer meer mogelijkheden<br />
voor een extensievere bedrijfsvoering en voor agrarisch natuurbeheer. De ligging van het plangebied<br />
nabij de Randstad met veel werkgelegenheid maakt deze optie zeer reëel. Vaak blijkt dit<br />
zelfs financieel aantrekkelijker dan verbreding van de bedrijfsvoering.<br />
Specialisatie<br />
Specialisatie (verdieping) in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en /of biologische<br />
producten kan voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen.<br />
Ook aan deze onderwerpen is in de genoemde projecten de nodige aandacht besteed. De mogelijkheden<br />
en knelpunten zijn in kaart gebracht, de juiste partijen zijn met elkaar in contact getreden<br />
en verschillende initiatieven worden ondersteund en verder ontwikkeld.<br />
Een zeer specialistisch bedrijf is de wijngaard aan de Vierambachtenboezem. In de wijngaard<br />
wordt zo veel mogelijk biologische geteeld. De wijn vormt een bijzonder streekproduct voor<br />
Voorne-Putten.<br />
Bedrijfsbeëindiging<br />
Zoals elders in Nederland zal ook hier het aantal agrarische bedrijven afnemen. Nu de toekomst<br />
in de agrarische sector zo onzeker is en het opleidingsniveau van agrarische jongeren zodanig<br />
is dat zij kunnen kiezen, is de ambitie van agrarische jongeren om het ouderlijk bedrijf over te<br />
nemen niet meer zo groot. Dit biedt voor de resterende bedrijven perspectief op schaalvergroting.<br />
Anderzijds dient goed te worden nagedacht over het hergebruik van de vrijkomende agrarische<br />
bedrijfsgebouwen. Daarin dienen alleen functies te worden toegelaten die geen overlast<br />
veroorzaken voor de omringende agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Bij overlast kan<br />
enerzijds gedacht worden aan extra verkeer en lawaai, anderzijds kan de overlast ook bestaan<br />
uit strengere milieueisen waar de agrarische bedrijven aan moeten voldoen als voormalige<br />
agrarische bedrijfswoningen door burgers worden bewoond. Dit kan tot een belemmering van<br />
de bedrijfsontwikkeling leiden. Dit dient zo veel mogelijk te worden voorkomen.<br />
Vanuit de landbouw bestaat een voorkeur voor hergebruik door aan de landbouw verwante bedrijven<br />
of andere kleinschalige bedrijfjes boven hergebruik als burgerwoning. De ervaring heeft<br />
namelijk geleerd dat andere ondernemers meer begrip hebben voor (tijdelijke) overlast die de<br />
agrarische bedrijfsvoering met zich mee kan brengen dan burgers die in het buitengebied zijn<br />
gaan wonen omdat zij graag rustig en landelijk willen wonen.<br />
Als agrarische grond "vrij" komt, zou eveneens kunnen worden gedacht aan een extensiever<br />
agrarisch gebruik, waarbij een combinatie met zogenaamde "blauwe" diensten mogelijk is: bijvoorbeeld<br />
waterberging in natte perioden. Indirect blijven de gronden op deze wijze mede ten<br />
goede komen aan de agrarische sector in de vorm van het voorkomen van inundatieschade. Of<br />
dit een haalbare optie is, hangt mede af van de financiële vergoeding voor de waterberging, die<br />
nodig zal zijn om de geringere opbrengsten van de extensieve bedrijfsvoering te compenseren.<br />
Een aantal agrariërs opteert voor de Ruimte-voor-Ruimteregeling in combinatie met bedrijfsbeëindiging.<br />
6.4. Sectoraal wensbeeld<br />
In het voorgaande is beschreven dat schaalvergroting en flexibiliteit in de bedrijfsvoering voorwaarden<br />
zijn voor de continuïteit van de agrarische bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende<br />
ruimte moeten krijgen om in te kunnen spelen op allerlei ontwikkelingen (marktontwikkelingen,<br />
nevenactiviteiten) en op de eisen die de milieu-, dierenwelzijn- en gezondheidswetgeving<br />
(voedselveiligheid c.q. certificering) stellen. Dit betekent ook dat er geen planologische be-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Landbouw 48<br />
perkingen dienen te worden opgelegd wanneer als gevolg van vrijwillig agrarisch natuurbeheer<br />
de waarden van het gebied toenemen. Daarnaast dienen er uiteraard voldoende bouwmogelijkheden<br />
geboden te worden. Vooral de eisen die voortvloeien uit de eisen met betrekking tot<br />
voedselveiligheid kunnen aanleiding geven tot aanpassing en eventueel uitbreiding van de gebouwen.<br />
Ook dienen er aan het ontwikkelen van strikt genomen niet-agrarische neventakken<br />
geen onnodige beperkingen te worden gesteld. Wel staat voorop dat deze ontwikkelingen nooit<br />
ten koste mogen gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid.<br />
Dit geldt ook voor het bieden van hergebruikmogelijkheden voor voormalige agrarische bebouwing.<br />
Met inachtneming van deze voorwaarden is het belangrijk dat er constructief wordt meegedacht.<br />
Wanneer namelijk alleen agrarisch hergebruik of gebruik als burgerwoning toelaatbaar<br />
wordt geacht, wordt het proces van schaalvergroting onnodig belemmerd.<br />
Van belang is bovendien dat in de toekomst niet-agrarische claims op agrarische grond zo gering<br />
mogelijk zullen zijn, omdat de omvang van het huidige agrarische bedrijfscomplex (het<br />
agrarische cluster uit de Agrarische gebiedsvisie Voorne-Putten) een bepaalde omvang moet<br />
houden, wil deze ook in de toekomst sterk blijven.<br />
Het sectorale wensbeeld voor landbouw is het volgende:<br />
- voldoende ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor:<br />
. schaalvergroting;<br />
. het voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen;<br />
. erfverharding (vaste mestopslag, kuilplaten);<br />
. een doelmatige inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte);<br />
. het ontwikkelen van neventakken;<br />
- een zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;<br />
- geen strengere regels als antwoord op vrijwillig tot stand gekomen natuur- en landschapswaarden;<br />
- geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen;<br />
- ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren;<br />
- het verlies aan agrarisch areaal zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de<br />
agrarische bedrijven niet te belemmeren en om de duurzaamheid niet te ontnemen;<br />
- zekerheid op langere termijn omtrent de bovenstaande zaken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
7. Recreatie<br />
49<br />
7.1. Inleiding<br />
In dit hoofdstuk worden de recreatieve functies in het plangebied beschreven en wordt aangegeven<br />
in hoeverre de ontwikkeling van een samenhangend toeristisch-recreatief product mogelijk<br />
en wenselijk is. Waar dat relevant is, wordt ook gekeken naar de recreatieve voorzieningen<br />
in de omgeving van het gebied.<br />
7.2. Huidige situatie<br />
Algemeen<br />
Het gebied vormt, als onderdeel van de regio Rijnmond, een recreatief uitloopgebied voor de<br />
Rotterdams agglomeratie. Het recreatieve aanbod is divers en betreft dagrecreatieve voorzieningen<br />
in het <strong>Bernisse</strong>gebied, water- en oeverrecreatie op het Haringvliet en het Spui en recreatief<br />
medegebruik van het agrarisch gebied (wandelen, fietsen).<br />
Belangrijke recreatieve kwaliteiten zijn naast de specifieke recreatieve voorzieningen ook de<br />
belevingswaarde van het open landschap, de natuurwaarden en de cultuurhistorisch waardevolle<br />
elementen (oude kernen).<br />
De bereikbaarheid van het gebied voor recreanten is redelijk, met uitzondering van het buitendijkse<br />
gebied. Het openbaar vervoer is echter matig tot slecht. Wel zijn er in Spijkenisse verschillende<br />
metrohaltes, waardoor vanuit het stedelijk gebied van Rotterdam met het openbaar<br />
vervoer de rand van het plangebied goed bereikbaar is. Het vervoer van de fiets in de metro is<br />
op bepaalde tijden toegestaan. Vanaf metrostations zijn er reeds fietsrouteborden aanwezig die<br />
leiden naar bestaande ANWB-beborde fietsroutes.<br />
De economische betekenis van de recreatieve functies in het plangebied is momenteel gering.<br />
Het gebied heeft echter toeristisch-recreatieve potenties gezien de specifieke kwaliteiten van<br />
het agrarisch gebied (rust, ruimte), de nabijheid van omvangrijke watergebieden en de nabijheid<br />
van de Voornse duinen en stranden.<br />
In figuur 7.1 is de huidige recreatieve situatie weergegeven.<br />
Verblijfsrecreatie<br />
In het plangebied zijn twee kampeerterreinen aanwezig (Camping Groot Heenvliet, Kanaaldijk<br />
Oost 1, Heenvliet en Camping Zonnehoeve, Tussenweg 9 in Oudenhoorn). Bij het agrarisch<br />
bedrijf Hoeve Arbeid Adelt aan de Koekendorpseweg 2 bij Zuidland is een klein kampeerterrein<br />
aanwezig in de vorm van "kamperen bij de boer". Voorts biedt boerderij Landzicht, Eeweg 44 in<br />
Oudenhoorn, de mogelijkheid van bed & breakfast. Buiten het plangebied zijn in het <strong>Bernisse</strong>gebied<br />
bij Zuidland recreatiewoningen gerealiseerd.<br />
Dagrecreatie<br />
Buiten het plangebied (centraal in de recreatieve structuur) ligt de <strong>Bernisse</strong>, een voormalige<br />
kreek die in het kader van de ruilverkaveling Voorne-Putten is ontwikkeld tot een omvangrijk<br />
dagrecreatieterrein, onder meer door het uitgraven van waterpartijen en het aanbrengen van<br />
beplantingen. Het <strong>Bernisse</strong>gebied bestaat uit een netwerk van wandel- en fietspaden en biedt<br />
plaats aan een manege, horecagelegenheden, recreatiestranden, lig- en speelweides. Het water<br />
is toegankelijk voor surfers en roeiboten en langs de oevers zijn visplekken aanwezig.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Recreatie 51<br />
Oeverrecreatie en kleine watersport<br />
Het Haringvliet, het Spui en het Voedingskanaal maken onderdeel uit van het landelijke basistoervaartnet.<br />
Het Spui en Brielse Meer zijn aangeduid als ontsluitingswater. Het Haringvliet is<br />
aangeduid als verbindingswater en is toegankelijk voor boten met een grotere diepgang. De<br />
watergangen in het plangebied worden verder veelvuldig gebruikt door sportvissers.<br />
Een verbinding tussen het Brielse Meer en het Haringvliet is slechts mogelijk via de Oude<br />
Maas, hetgeen voor het recreatieve verkeer vanwege de intensieve beroepsvaart weinig aantrekkelijk<br />
is. De <strong>Bernisse</strong> zou een geschikte, veilige recreatieve vaarverbinding kunnen zijn. De<br />
doorvaarthoogte ter plaatse van kruisingen met wegen levert echter problemen op.<br />
Aan de noordoostzijde van het Kanaal door Voorne ligt een jachthaven. Ook aan de zuidzijde<br />
van het plangebied, langs het Spui, is ter hoogte van de Krommedijk een jachthaven aanwezig.<br />
Recreatief medegebruik<br />
Het plangebied wordt gebruikt door fietsers, skaters en wandelaars, waarvoor verschillende<br />
fietsroutes zijn gemarkeerd. Deze routes zijn zodanig gelegen dat tijdens een wandel- of fietstocht<br />
het afwisselende landschap, de natuurgebieden en de cultuurhistorische elementen in het<br />
gebied kunnen worden ervaren. Het fietspad op de voormalige trambaan tussen Hellevoetsluis<br />
en Spijkenisse maakt onderdeel uit van één van deze routes. Een betrekkelijk nieuwe route is<br />
de route langs het Haringvliet, die onderdeel uitmaakt van het "Rondje Voorne". Het Masterplan<br />
Recreatie en Toerisme Voorne-Putten /Rozenburg heeft in 2003 het wandelrouteplan 2004-2007<br />
vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op de hele regio. De hele wandelroute bestaat uit<br />
8 hoofdroutes. De routes lopen voor een deel door het plangebied. De wandelroute <strong>Bernisse</strong>pad<br />
is in april 2005 geopend.<br />
Volkstuinen<br />
Volkstuincomplexen zijn aanwezig bij Zuidland, Abbenbroek, Simonshaven, Heenvliet en Geervliet.<br />
Hoewel deze complexen duidelijk voorzien in een recreatieve behoefte, hebben ze vanwege<br />
hun soms rommelige aanblik een negatieve invloed op de recreatieve belevingswaarde<br />
van het buitengebied.<br />
Overige voorzieningen<br />
In en aangrenzend aan het gebied zijn enkele maneges aanwezig. Verder is er in het plangebied<br />
een aantal paardenpensions aanwezig, voornamelijk in de vorm van pensionstallen. Aan<br />
weerszijden van de <strong>Bernisse</strong> liggen vrijliggende ruiterpaden, elders ontbreken deze vrijwel. Het<br />
maken van buitenritten is in het plangebied hierdoor beperkt mogelijk. Om bij de spaarzame<br />
ruiterroutes te komen wordt gebruikgemaakt van wegbermen, fietspaden en polderwegen.<br />
Voorzieningen voor natuurgerichte recreatie zijn nauwelijks aanwezig. De binnendijkse natuurgebieden<br />
zijn vanaf de openbare weg redelijk te overzien. De buitendijkse natuurgebieden zijn<br />
daarentegen moeilijk toegankelijk en slechts gedeeltelijk te overzien.<br />
In de zogenaamde rijksdriehoek, aansluitend bij de Put van Heenvliet, ligt een gebied dat intensiever<br />
voor recreatie wordt gebruikt. Behalve de eerdergenoemde camping is er een jachthaven.<br />
In de nabijheid, aan de westzijde van Heenvliet, ligt een openluchtzwembad, met de genoemde<br />
camping en jachthaven. Dit zwembad heeft voornamelijk een lokale functie.<br />
7.3. Toekomstige situatie<br />
Autonome ontwikkelingen<br />
De verwachting is dat recreatie en toerisme de komende jaren een groeimarkt vormen met een<br />
toenemende behoefte aan kwaliteit. Met name het cultuurhistorische erfgoed is in trek. Tevens<br />
vertoont de waterrecreatie een bovengemiddelde groei en is er een toename van het aantal<br />
korte vakanties, veelal in eigen land. Ook sportieve recreatie en extensieve, natuurgerichte recreatie<br />
(kanoën, fietsen, wandelen, kleinschalig kamperen) kennen een meer dan gemiddelde<br />
groei.<br />
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat in het plangebied, vanwege de natuur- en landschapswaarden<br />
en de situering nabij omvangrijke stedelijke gebieden, de recreatieve druk zal toenemen.<br />
Deze toenemende druk kan conflicteren met de bijzondere waarden van landschap, ecologie<br />
en cultuurhistorie, bijvoorbeeld in de vorm van licht- en geluidshinder, betreding van<br />
kwetsbare vegetaties, zwerfvuil).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Recreatie 52<br />
In de agrarische sector ontstaat mogelijk belangstelling voor het verwerven van (recreatieve)<br />
neveninkomsten, bijvoorbeeld in de vorm van kleinschalig kamperen, paardrijactiviteiten, excursies<br />
(zie ook hoofdstuk 6, Landbouw). Dergelijke ontwikkelingen kunnen aanzienlijke ruimtelijke<br />
gevolgen hebben (door bijvoorbeeld het oprichten van bebouwing, het plaatsen van hekwerken,<br />
de opslag van materialen en het veroorzaken van verkeershinder) en zijn daarom relevant voor<br />
het bestemmingsplan.<br />
Zowel bij agrarische bedrijven als bij burgerwoningen bestaat steeds meer belangstelling voor<br />
het hobbymatig houden van paarden. Vaak ontstaat dan behoefte aan voorzieningen als stalruimte<br />
en /of een paardenrijbaan.<br />
In 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland besloten om in het kader van het provinciale<br />
wandelpadenplan ruim 400 km aan bestaande wandelverbindingen in de provincie te<br />
beschermen. Binnen <strong>Bernisse</strong> betreft het de Oudekadesedijk Heenvliet en de grasdijk in de<br />
polder Nieuw Velgersdijk langs de <strong>Bernisse</strong>.<br />
Deltanatuur<br />
Als onderdeel van het project Deltanatuur zijn plannen ontwikkeld voor natuurontwikkeling in de<br />
polders Zuidoord, Beningerwaard en Buitengorzen Beningerwaard. De toekomstige intergetijdennatuur<br />
in deze polders moet aansluiten op die van de Beninger Slikken ten zuiden en ten<br />
westen van dit gebied. De omvorming van landbouwgebied naar natuurgebied maakt het gebied<br />
eveneens aantrekkelijk voor de recreatie, waarbij het accent zal liggen op natuurbeleving.<br />
Bij de inrichting van het gebied wordt dan ook rekening gehouden met extensieve vormen van<br />
recreatie. In verband hiermee worden (grotendeels onverharde) wandelpaden aangelegd en<br />
uitzichtplekken gecreëerd. De boerderij in de noordoosthoek van de polder Zuidoord kan eveneens<br />
een functie vervullen voor de recreatie. Vanaf de boerderij wordt hier een verhard pad<br />
aangelegd, tot aan een kreek die vanaf het Spui het gebied binnendringt. Hierdoor is een deel<br />
van het gebied aan de noordzijde ook toegankelijk voor mindervaliden. Ook wordt het fietspad<br />
dat al aan de buitenkant van de waterkerende dijk ligt doorgetrokken langs het te ontwikkelen<br />
natuurgebied. Hiermee wordt een deel van het zogenaamde "Rondje Voorne-Putten" verbeterd.<br />
Fietsknooppuntensysteem<br />
In 2008 zal ook een fietsknooppuntensysteem worden ingevoerd. Het knooppuntensysteem is<br />
al in diverse Nederlandse provincies ingevoerd. In de provincie Zuid-Holland is het volop in ontwikkeling<br />
en al in een aantal gebieden in gebruik. Het netwerk bestaat uit genummerde knooppunten,<br />
op kruisingen van wegen. Fietsers bedenken zelf een route door de bordjes te volgen<br />
van het ene genummerde knooppunt naar het andere.<br />
Golfbaan<br />
Er is een initiatief voor de aanleg van een golfbaan op een locatie ten zuidwesten van de kern<br />
Oudenhoorn. Hiervoor wordt een afzonderlijke procedure gestart op basis van artikel 19 van de<br />
Wet op de Ruimtelijke Ordening. Begin 2008 is het MER hiervoor gereed gekomen.<br />
Toeristisch-recreatief beleid<br />
In het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999) zijn de volgende<br />
beleidsdoelen vastgelegd:<br />
- verbeteren langzaamverkeersrelaties Spijkenisse-<strong>Bernisse</strong> (fietsen, wandelen, skaten,<br />
paardrijden);<br />
- opwaardering en intensivering recreatief gebruik <strong>Bernisse</strong>gebied;<br />
- ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers in combinatie met recreatieve routes.<br />
Daarnaast zijn er verschillende projecten gericht op het versterken van de ecologische structuur,<br />
waarmee indirect ook de recreatieve belevingswaarde van het gebied wordt vergroot. De<br />
verschillende beleidsdoelen zullen de komende jaren in de vorm van afzonderlijke projecten<br />
worden gerealiseerd.<br />
Het collegeprogramma 2007 is mede gericht op versterking van de toeristische functie van de<br />
gemeente. Het buitengebied kan hieraan zeker een bijdrage leveren. Het vervullen van een toeristische<br />
en recreatieve functie van het buitengebied voor de inwoners van de omliggende stedelijke<br />
gebieden vormt ook een van de elementen in de Toekomstvisie van de gemeente.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Recreatie 53<br />
7.4. Bouwstenen voor het beleid<br />
Op basis van de huidige recreatieve situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende<br />
sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke<br />
uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog<br />
geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere functies<br />
plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijk beleid.<br />
Het plangebied heeft een belangrijke toeristisch-recreatieve betekenis, vooral voor vormen van<br />
extensieve recreatie, zoals wandelen en fietsen. Dit hangt onder andere samen met de landschappelijke,<br />
ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten, de nabijheid van de <strong>Bernisse</strong>, de<br />
waterrijke omgeving en de aanwezigheid van stedelijke gebieden. Het is wenselijk deze kwaliteiten<br />
te behouden en indien mogelijk te versterken, zonder de overige functies van het gebied<br />
aan te tasten.<br />
De toeristisch-recreatieve structuur van het plangebied kan onder meer worden versterkt door:<br />
- verdere ontwikkeling van water- en oeverrecreatie (toervaart, kanoën, roeien, vissen,<br />
schaatsen), bijvoorbeeld door vergroting van het aantal aanlegplaatsen;<br />
- vergroten van de mogelijkheden voor extensieve, natuurgerichte vormen van recreatie<br />
door natuurgebieden toegankelijk te maken;<br />
- uitbreiding van kleinschalig kamperen en paalkamperen;<br />
- ontwikkeling van bewegwijzerde (wandel)routes;<br />
- vergroting van het aanbod van kleinschalige recreatieve voorzieningen, gekoppeld aan<br />
routenetwerken (waaronder verhuur, horeca, verblijfsrecreatieve voorzieningen).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Recreatie 54<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
8. Verkeer en infrastructuur<br />
55<br />
8.1. Inleiding<br />
Dit hoofdstuk gaat in op de infrastructurele voorzieningen in het plangebied. Wat betreft de verkeersinfrastructuur<br />
gaat het om de huidige situatie met betrekking tot de ontsluiting voor het<br />
autoverkeer, het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. Vervolgens worden toekomstige<br />
ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven. Bij het opstellen van dit hoofdstuk is<br />
gebruikgemaakt van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan en de Gebiedsgerichte aanpak<br />
Voorne-Putten-Rozenburg.<br />
8.2. Huidige situatie<br />
8.2.1. Autoverkeer<br />
Het plangebied wordt in het noorden ontsloten door de N218, plaatselijk bekend als de Groene<br />
Kruisweg. Dit is de belangrijkste weg in het plangebied. Deze weg vormt de verbinding tussen<br />
Rotterdam /Spijkenisse en Brielle /Oostvoorne. Via de Hartelbrug sluit de N218 aan op rijksweg<br />
A15 (Ridderkerk-Maasvlakte). De weg bestaat deels uit twee keer twee rijstroken (tussen Spijkenisse<br />
en Geervliet) en heeft een relatief hoge verkeersintensiteit van circa 30.000 mvt /etmaal<br />
(jaargemiddelde). Langs de weg is een vrijliggende busbaan aanwezig.<br />
Ten westen van het plangebied vormt de weg aan de westzijde van het Kanaal door Voorne<br />
(N494) de ontsluitingsweg. Deze weg vormt de verbindingsroute tussen de N218 en Hellevoetsluis.<br />
Ter hoogte van Hellevoetsluis sluit de N494 aan op rijksweg N57 (A15-Middelburg). Zowel<br />
de N218 als de N494 hebben over het algemeen een recht en overzichtelijk karakter.<br />
Daarnaast bevinden zich in het plangebied twee verbindingen met een bovenlokaal karakter.<br />
Deze wegen kunnen in het kader van de wegencategorisering van het project Duurzaam Veilig<br />
worden aangemerkt als erftoegangsweg met een verzamelfunctie. De eerste verbindt Heenvliet<br />
met Spijkenisse via de kernen Abbenbroek, Zuidland en Simonshaven. De tweede verbindt<br />
Hellevoetsluis met Heenvliet en Spijkenisse via de kern Oudenhoorn. Tussen Abbenbroek en<br />
Zuidland sluit deze verbinding aan op de hiervoor genoemde verbinding tussen Heenvliet en<br />
Spijkenisse.<br />
De overige wegen in het plangebied hebben met name een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende<br />
percelen. Deze wegen hebben geen functie voor het doorgaande verkeer. De wegen<br />
hebben over het algemeen lange rechtstanden en een beperkte breedte. De Katerwaalsedijk,<br />
Oudelandsedijk, Krommedijk, Drieëndijk, Konijnendijk en Biertsedijk zijn wegen binnen het<br />
plangebied met een bochtig karakter. De aanwezige inritten worden gebruikt om motorvoertuigen<br />
te laten passeren.<br />
In het kader van de wegencategorisering zijn vrijwel alle wegen in het plangebied gecategoriseerd<br />
als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km /h.<br />
Een uitzondering hierop wordt gevormd door de provinciale wegen N218 en de N494. Op beide<br />
provinciale wegen geldt in principe een maximumsnelheid van 80 km /h.<br />
Op vrijwel alle wegen die in beheer zijn bij het waterschap is de invoering van de 60 km /h-limiet,<br />
inclusief de maatregelen in het kader van "Duurzaam Veilig", inmiddels gerealiseerd. Deze<br />
maatregelen bestaan onder andere uit het realiseren van snelheidsremmende en attentieverhogende<br />
maatregelen op en rond kruisingen in het gebied en de aanleg van rotondes. Alleen de<br />
route Gemeenlandsedijk-Stationsweg heeft nog een maximumsnelheid van 80 km /h.<br />
Op enkele plaatsen in het plangebied zijn of worden rotondes aangelegd voor een veiliger afwikkeling<br />
van het verkeer.<br />
Het zware vrachtverkeer van en naar Farm Frites aan de Molendijk in Oudenhoorn wordt in de<br />
nabijheid van het bedrijf en op de route door Hellevoetsluis als onveilig ervaren. Het realiseren<br />
van een alternatieve route heeft de aandacht van zowel de gemeente <strong>Bernisse</strong> als Hellevoetsluis.<br />
Er zijn echter nog geen concrete oplossingen voorhanden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Verkeer en infrastructuur 56<br />
Het plangebied wordt doorsneden door het recreatiegebied <strong>Bernisse</strong>, dat met name in de zomermaanden<br />
een sterk verkeersaantrekkende werking heeft. Binnen het huidige profiel kunnen<br />
deze intensiteiten echter zonder grote problemen worden afgewikkeld. Ook de parkeervoorzieningen<br />
rond het recreatiegebied kennen in deze periode veelvuldig een volledige bezetting.<br />
De jachthaven en de camping aan de noordoostzijde van het Kanaal door Voorne worden ontsloten<br />
vanaf een doodlopende weg die aansluit op de N218. De voorzieningen zijn hierdoor<br />
vrijwel direct bereikbaar vanaf het hoofdwegennet.<br />
8.2.2. Openbaar vervoer<br />
Het zuidelijk deel van het plangebied is per openbaar vervoer redelijk ontsloten. Over de route<br />
Dorpsweg-Ruigendijk-Haasdijk-Kerkweg-Garsdijk halteert op meerdere plaatsen de busdienst<br />
tussen Rozenburg en Spijkenisse. Deze lijndienst verbindt het plangebied met onder andere<br />
Brielle, Hellevoetsluis, Oudenhoorn, Zuidland, Simonshaven en Spijkenisse.<br />
Aan de noordzijde van het plangebied rijdt een groot aantal busdiensten tussen de stadsregio<br />
Rotterdam en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Hiervoor is een vrije busbaan langs de<br />
Groene Kruisweg beschikbaar. Deze lijndiensten halteren alleen ter hoogte van de kernen<br />
Geervliet en Heenvliet. Een aantal sneldiensten halteert niet bij deze kernen.<br />
In Spijkenisse kan worden overgestapt op het metronetwerk van de stadsregio.<br />
8.2.3. Langzaam verkeer<br />
Het fiets- en wandelverkeer wordt binnen het plangebied voor een groot deel samen met het<br />
autoverkeer afgehandeld. Vrijliggende fietspaden bevinden zich langs beide provinciale wegen<br />
(N218 en N494), de Stationsweg, de Rondweg (Abbenbroek), de Gemeenlandsedijk Zuid, de<br />
Ravenseweg en de Garsdijk. Op de overige wegen in het plangebied, die kunnen worden aangemerkt<br />
als erftoegangswegen met een verblijfsfunctie, zijn vrijliggende fietspaden niet noodzakelijk<br />
in verband met de functie van deze wegen. De maximumsnelheid bedraagt op deze wegen<br />
maximaal 60 km /h.<br />
Daarnaast bevindt zich tussen Hellevoetsluis en Spijkenisse Molenwatering (via Zuidland en de<br />
buurtschap Biert) een regionale fietsroute, die grotendeels over zelfstandig gelegen fietspaden<br />
gaat (de oude trambaan). De kruisingen van dit fietspad met de overige wegen vormen uit het<br />
oogpunt van verkeersveiligheid een belangrijk aandachtspunt.<br />
De wegen in het plangebied met een ondergeschikte verkeersontsluitende functie, zijn door de<br />
relatief lage verkeersintensiteit geschikt als recreatieve fietsroute. Samen met de eerdergenoemde<br />
vrijliggende fietspaden worden deze routes vooral in de zomerperiode intensief gebruikt<br />
door fietsers.<br />
Rond het eiland Voorne-Putten loopt een recreatief fietspad dat intensief wordt gebruikt. Een<br />
deel van de route tussen het <strong>Bernisse</strong>gebied en de haven van Zuidland is in het najaar van<br />
2003 in gebruik genomen. Het deel tussen de haven van Zuidland en Hellevoetsluis is in 2005<br />
gereedgehouden.<br />
8.2.4. Wegverkeerslawaai<br />
Op grond van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering<br />
van:<br />
- woonerven;<br />
- 30 km /h-gebieden;<br />
- wegen waarvan op grond van de door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart<br />
vaststaat dat de geluidsbelasting op de gevels van aanliggende woningen op 10 m uit de<br />
as van de meest nabijgelegen rijstrook, 48 dB of minder bedraagt.<br />
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige<br />
bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74<br />
van de Wet geluidhinder is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken<br />
en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).<br />
Wanneer de mogelijkheid wordt geboden voor het oprichten van nieuwe woningen of andere<br />
geluidsgevoelige functies, zal door middel van akoestisch onderzoek moeten worden achterhaald<br />
of op de gevels sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Verkeer en infrastructuur 57<br />
Indien uit deze berekening blijkt dat de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt en<br />
geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren<br />
ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard,<br />
kan aan het college van burgemeester en wethouders een verzoek worden gedaan tot vaststelling<br />
van een hogere waarde.<br />
In dit bestemmingsplan worden nieuwe gevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt. Er zijn<br />
initiatieven om gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimteregeling, waarbij voormalige agrarische<br />
bedrijfsbebouwing kan worden vervangen door een of meer woningen. Voor vrijwel al<br />
deze initiatieven worden afzonderlijke procedures gevolgd. Alleen ter plaatse van de Biertsedijk<br />
3 wordt een bestaande boerderij met bedrijfswoning vervangen door 4 nieuwe woningen.<br />
De woningen zijn geprojecteerd op ruime afstand van de Biertsedijk. Over deze dijk komt weinig<br />
verkeer. In 2000 bedroeg de verkeersintensiteit 180 mvt /etmaal 1) , in 2020 is de verwachting dat<br />
de intensiteit 206 mvt /etmaal bedraagt.<br />
Gelet op de lage verkeersintensiteiten is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd aan de hand<br />
van de Standaard Rekenmethode Wegverkeerslawaai. De intensiteiten geven geen aanleiding<br />
om te verwachten dat de voorkeursgrenswaarde van de Wgh wordt overschreden.<br />
Voorts zijn er plannen om een voormalige boerderij aan de Oudeweg Oost in Heenvliet te herbouwen<br />
en uitsluitend een woonfunctie te geven. Door deze bestemmingswijziging neemt het<br />
aantal geluidsgehinderden niet toe. Het betreft immers de vervanging van een bedrijfswoning<br />
door een burgerwoning. Bovendien is de Oudeweg Oost een doodlopende weg en komt er<br />
nauwelijks verkeer over deze weg. Aan de Kerkweg 55 bij Zuidland worden kassen in het kader<br />
van de Ruimte-voor-Ruimteregeling vervangen door een woning. Uit het akoestisch onderzoek<br />
dat is verricht voor deze functiewijziging blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van<br />
wegverkeerslawaai wordt overschreden. Inmiddels hebben burgemeester en wethouders voor<br />
de te bouwen woning een hogere waarde vastgesteld.<br />
Voorts worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan op twee locaties geluidsgevoelige<br />
functies mogelijk gemaakt. Het betreft de bouw van een bedrijfswoning voor het bedrijf Hoza<br />
aan de Ravenseweg en de vervanging van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw aan de<br />
Molendijk 23 in Simonshaven door een kleinschalig gezinsvervangend tehuis. Voor beide locaties<br />
is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Ter plaatse van de locatie aan<br />
Ravenseweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar blijft de geluidsbelasting beneden<br />
de uiterste grenswaarde. Burgemeester en wethouders zullen een hogere waarde vaststellen<br />
voordat Gedeputeerde Staten een beslissing nemen omtrent de goedkeuring van het<br />
bestemmingsplan. Op de locatie Molendijk wordt de voorkeursgrenswaarde eveneens overschreden.<br />
Er vindt geen overschrijding van de uiterste grenswaarden plaats. Ook hier zullen<br />
burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen voordat Gedeputeerde Staten een<br />
beslissing nemen omtrent het plan.<br />
Daarnaast wordt in het bestemmingsplan bepaald dat de bestaande afstand van woningen tot<br />
de weg bij herbouw van woningen niet mag worden verkleind. Om die reden is voor het plangebied<br />
geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.<br />
8.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
De capaciteit van de N57 is vaak onvoldoende. Het Rijk is voornemens de vergroting van de<br />
capaciteit van deze weg te bevorderen, zodat dit knelpunt op korte termijn kan worden opgelost.<br />
Hierdoor wordt de Groene Kruisweg minder belast en kan in de toekomst worden voorkomen<br />
dat sluipverkeer, om congestie op de N57 te ontwijken, door het plangebied zal rijden.<br />
8.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige verkeerskundige situatie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende<br />
sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke<br />
uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld<br />
1) Ruimtelijke onderbouwing 5 woningen Biertsedijk, M.M.A. Oude Elferink, 2 maart 2008.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Verkeer en infrastructuur 58<br />
is nog geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere<br />
functies plaatsgevonden.<br />
Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren<br />
vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende<br />
ruimtelijk beleid.<br />
Het wensbeeld is het volgende:<br />
- behoud en verbetering van de huidige infrastructuur;<br />
- het bestemmingsplan dient zich niet te verzetten tegen initiatieven die voortvloeien uit<br />
"Duurzaam Veilig", zoals de aanleg van rotondes;<br />
- de bereikbaarheid van het plangebied op regionale schaal dient de komende jaren voor<br />
alle vervoersmodaliteiten gewaarborgd te blijven;<br />
- problemen bij het parkeren en bij de ontsluiting van het recreatiegebied <strong>Bernisse</strong> dienen<br />
(ook bij een toename van het recreatieverkeer) te worden voorkomen;<br />
- het bestemmingsplan dient bij het toelaten van nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals<br />
woningen) rekening te houden met wegverkeerslawaai; eventueel dient door burgemeester<br />
en wethouders een hogere waarde te worden vastgesteld.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
9. Milieu<br />
59<br />
9.1. Inleiding<br />
In paragraaf 9.2 wordt de huidige milieusituatie beschreven, waaronder de kwaliteit van bodem<br />
en lucht, milieubeschermingsgebieden, milieuhinder van niet-agrarische bedrijven, externe veiligheid<br />
en milieuhinder van agrarische bedrijven. Hierbij komt ook de normstelling aan de orde.<br />
In paragraaf 9.3 wordt vervolgens ingegaan op toekomstige ontwikkelingen en vindt er een<br />
toetsing plaats aan de eerder beschreven kaders. Ten slotte wordt het sectorale wensbeeld beschreven.<br />
Bij de analyse in dit hoofdstuk is gebruikgemaakt van huidige beleidsdocumenten en milieuonderzoeken.<br />
Er valt hierbij te denken aan bijvoorbeeld de Provinciale Milieuverordening (2007)<br />
en het Rapport externe veiligheid buitengebied <strong>Bernisse</strong> van DCMR (2006).<br />
9.2. Huidige situatie<br />
9.2.1. Kwaliteit van bodem, water en lucht<br />
Bodemkwaliteit<br />
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat<br />
voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het<br />
verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen<br />
waar herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat<br />
op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging,<br />
dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen<br />
dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.<br />
Over de bodemkwaliteit in de huidige situatie kan in het algemeen het volgende vermeld worden:<br />
in het plangebied zijn op enkele locaties bodemonderzoeken uitgevoerd waarbij geen vervolgonderzoek<br />
nodig was (informatie: www.bodemloket.nl /). In de huidige situatie zijn er weinig<br />
locaties aanwezig waar in het verleden potentieel bodemverontreinigende activiteiten hebben<br />
plaatsgevonden.<br />
De onderstaande locaties komen in aanmerking voor bodemsanering (gebaseerd op het Geïntegreerd<br />
Werkprogramma Bodemsanering 2000-2003 van de provincie Zuid-Holland). Voor locaties<br />
waar ontwikkelingen plaatsvinden, wordt bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van<br />
een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO. Naar de uitkomsten van deze onderzoeken wordt<br />
verwezen in paragraaf 9.3.<br />
Tabel 9.1 Overzicht locaties waar mogelijk bodemsanering gaat plaatsvinden<br />
locatie<br />
status bodemonderzoek<br />
Beeldsweg /Stationsweg, verdere locatie onbekend -<br />
Beeldsweg 17a<br />
verzoek om nader onderzoek met saneringsplan<br />
Beeldsweg, verdere locatie onbekend<br />
verzoek om nader onderzoek<br />
Groene Kruisweg, verdere locatie onbekend nader bodemonderzoek heeft plaatsgevonden<br />
Groene Kruisweg 10<br />
sanering heeft plaatsgevonden<br />
Werkhaven nabij Zuidland<br />
nader bodemonderzoek heeft plaatsgevonden<br />
Langeweg 1<br />
verzoek om nader onderzoek<br />
Langeweg 3<br />
verzoek om nader onderzoek<br />
Meeldijk, verdere locatie onbekend<br />
verzoek om nader onderzoek met saneringsplan<br />
Ringdijk /Middeldijk, verdere locatie onbekend verzoek om nader onderzoek<br />
Stationsweg 24<br />
oriënterend onderzoek heeft plaatsgevonden<br />
Stationsweg 28<br />
oriënterend onderzoek heeft plaatsgevonden<br />
Stationsweg 36<br />
verzoek om nader onderzoek<br />
Stationsweg /Groene Kruisweg -<br />
Toldijk 6<br />
verzoek om nader onderzoek met saneringsplan<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 60<br />
Waterkwaliteit<br />
De waterkwaliteit is beschreven in hoofdstuk 3, Bodem en water.<br />
Luchtkwaliteit<br />
Normstelling luchtkwaliteit<br />
In de nabijheid van wegen en parkeergarages kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging<br />
die negatieve effecten voor de gezondheid kan hebben. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit<br />
wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wlk genoemd). De<br />
Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood,<br />
koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met<br />
name de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof van belang 1) . De grenswaarden van de<br />
laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 9.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht,<br />
met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.<br />
Tabel 9.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk<br />
stof toetsing van grenswaarde geldig vanaf<br />
stikstofdioxide (NO 2 ) jaargemiddelde concentratie 40 μg /m³ 2010<br />
fijn stof (PM 10 ) 2) jaargemiddelde concentratie 40 μg /m³ 2005<br />
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar<br />
meer dan 50 μg /m³<br />
2005<br />
Op grond van artikel 5.16 (lid 1) van de Wlk moeten bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden<br />
die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een<br />
bestemmingsplan) deze grenswaarden in acht nemen. Volgens hetzelfde artikel mogen bestuursorganen<br />
deze bevoegdheden tevens uitoefenen, indien:<br />
- de bevoegdheden /ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden<br />
(lid 1 onder a);<br />
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening<br />
van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);<br />
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de<br />
uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die<br />
uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);<br />
- de bevoegdheden /ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie<br />
in de buitenlucht (lid 1 onder c);<br />
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma<br />
Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het<br />
bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).<br />
Luchtkwaliteit in de huidige situatie<br />
DCMR heeft het rapport "Lucht in cijfers 2005, luchtkwaliteit in het Rijnmondgebied" opgesteld<br />
(24 mei 2006). Hierin is voor het jaar 2005 een gebiedsdekkende kaart opgenomen met de<br />
concentratie stikstofdioxide voor de gehele regio (berekeningen uitgevoerd met het programma<br />
URBIS). Hieruit blijkt dat in de gemeente <strong>Bernisse</strong> in 2005 de volgende concentraties stikstofdioxide<br />
voorkomen:<br />
- in het zuidelijk deel bedraagt de concentratie 24 tot 30 µg /m³ als jaargemiddelde;<br />
- meer in noordelijk deel bedraagt de concentratie 30 tot 35 µg /m³ als jaargemiddelde, in het<br />
meest noordelijke deel tussen de 35 en 40 µg /m³;<br />
- direct langs de wegen in het buitengebied bedraagt de concentratie maximaal 40 µg /m³ als<br />
jaargemiddelde, met uitzondering van de Groene Kruisweg /N218, daar bedraagt de concentratie<br />
in de directe omgeving 40 tot 45 µg /m³.<br />
De grenswaarde voor stikstofdioxide treedt echter pas in 2010 in werking. Voor fijn stof zijn<br />
geen specifieke gegevens voor handen. In 2005 bedraagt de achtergrondconcentratie voor fijn<br />
stof langs de noordelijke plangrens 24 µg /m³ als jaargemiddelde, terwijl het aantal overschrijdingsdagen<br />
voor de grenswaarde van de 24-uurgemiddelde concentratie 28 bedraagt. Meer<br />
1) Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas<br />
wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten<br />
in en om het plangebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.<br />
2) Bij de beoordeling van fijn stof blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (artikel 5 Wlk en<br />
bijbehorende Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 61<br />
naar het zuiden toe neemt deze concentratie en het aantal overschrijdingsdagen af. De achtergrondconcentratie<br />
van stikstofdioxide bedraagt overigens 27 tot 30 µg /m³ als jaargemiddelde in<br />
het noordelijk deel.<br />
Er kan worden geconcludeerd dat in een groot deel van het plangebied sprake is van een<br />
goede luchtkwaliteit. Op slechts één locatie vindt een overschrijding van de grenswaarde plaats.<br />
Nabij deze locatie vinden echter geen ontwikkelingen plaats die leiden tot een toename van de<br />
concentraties luchtverontreinigende stoffen.<br />
9.2.2. Milieubeschermingsgebieden<br />
Een aanzienlijk deel van het plangebied is aangewezen als milieubeschermingsgebied voor<br />
stilte ("stiltegebied"). In figuur 9.1 is de ligging van het stiltegebied aangegeven. Stiltegebieden<br />
zijn gebieden van minimaal enkele kilometers grootte waar de natuurlijke geluidsbelasting door<br />
de afwezigheid van stationaire geluidsbronnen relatief laag is (minder dan 40 dB(A)). Voor dergelijke<br />
milieubeschermingsgebieden geldt het "stand-still"-beginsel. Dit houdt voor deze gebieden<br />
een aantal beperkingen in, met name voor de in de stiltegebieden gelegen woonlinten.<br />
Nieuwe vormen van recreatie en bedrijvigheid kunnen slechts onder strikte voorwaarden worden<br />
toegelaten.<br />
9.2.3. Milieuhinder bij niet-agrarische bedrijven<br />
Bedrijven in het plangebied<br />
Om te kunnen bepalen of de mogelijke milieubelasting van een bedrijf hoog of laag is, wordt<br />
gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een<br />
lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende<br />
milieubelasting. Deze Staat is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering<br />
(2007). Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de<br />
mogelijke milieubelasting van een bedrijf is.<br />
De Staat van Bedrijfsactiviteiten geeft een vrij grove indeling van de milieuhinderlijkheid van bedrijven.<br />
De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken en wordt mogelijk gemaakt met<br />
een aanduiding. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar<br />
bijlage 3. Een lijst van bedrijven is bijgevoegd in bijlage 4.<br />
Overige functies<br />
Naast bedrijven komt in het plangebied één horecagelegenheid voor. Aan de Stationsweg 27 is<br />
het Magneet Café gevestigd (een café-restaurant).<br />
In het plangebied zijn twee in werking zijnde rioolwaterzuiveringsinstallaties aanwezig:<br />
- aan de Groene Kruisweg /Kanaaldijk Oostzijde;<br />
- aan de Hoogwerfseweg /Krommedijk.<br />
Beide rwzi's zijn geen gezoneerde inrichtingen in het kader van de Wet geluidhinder.<br />
Paardenbeleid<br />
Op een aantal traditioneel agrarische percelen vindt een verschuiving plaats van land- en tuinbouwbedrijven<br />
naar min of meer verwante functies, waarbij paarden en of recreatieve voorzieningen<br />
in verband met het houden en africhten van paarden centraal staan. Hierbij is de grond<br />
vaak niet meer een directe productiefactor. De gemeente <strong>Bernisse</strong> heeft daarom een specifiek<br />
paardenbeleid opgesteld.<br />
Binnen het opgestelde paardenbeleid worden randvoorwaarden gesteld aan deze ontwikkelingen.<br />
Dit betekent dat, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden, in planologisch opzicht<br />
medewerking wordt verleend aan de vestiging van een paardenpension of een paardenhouderij<br />
binnen voormalige agrarische gebouwen in het buitengebied. Met het beleidskader<br />
worden tevens ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied tegengehouden. Het hobbymatig<br />
houden van dieren kan in principe geen strijdigheid opleveren met een gegeven bestemming<br />
omdat een hobbymatig gebruik altijd ondergeschikt is aan een gegeven bestemming.<br />
Voor paardenhouderijen waar bedrijfsmatige activiteiten met paarden de hoofdzaak van het bedrijf<br />
betreffen, geldt het Besluit landbouw. Op basis van dit besluit geldt dat er in het buitengebied<br />
een afstand van 50 m tussen het emissiepunt (veelal de stal) en een hindergevoelig object,<br />
bijvoorbeeld een woning, dient te worden aangehouden. Het hobbymatig houden van paarden<br />
valt buiten het Besluit landbouw. Het gaat hier om het houden van paarden van beperkte omvang<br />
waar geen bedrijfsmatige activiteiten met paarden aan zijn verbonden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 62<br />
Om stofhinder van paardenrijbanen te voorkomen, is het wenselijk om ook tussen deze rijbanen<br />
en woningen van derden een afstand van 50 m aan te houden.<br />
9.2.4. Industrielawaai<br />
Algemeen<br />
Het plangebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong> ligt gedeeltelijk binnen de invloedssfeer van het industrieterrein<br />
Botlek /Pernis (maar geheel buiten de invloedssfeer van het industrieterrein Europoort-Maasvlakte).<br />
Op het industrieterrein Botlek /Pernis zijn inrichtingen gevestigd die "in belangrijke<br />
mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld de Wet geluidhinder. Volgens<br />
deze wet dienen dergelijke terreinen te worden gezoneerd. De zones rondom de terreinen zijn<br />
in 1993 door de Kroon vastgesteld.<br />
Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein<br />
niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor de vigerende geluidszones geldt dat de zonegrens industrielawaai<br />
tevens de 50 dB(A)-contour is. In het kader van de vaststelling van de geluidszone<br />
is uitvoerig akoestisch onderzoek verricht door Peutz & Associés B.V.<br />
Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (waaronder<br />
scholen) slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel en binnenshuis beneden<br />
bepaalde grenswaarden ligt. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies geldt een wettelijke<br />
grenswaarde van 50 dB(A).<br />
In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. In bestaande situaties kan<br />
maximaal om een hogere waarde van 60 dB(A) worden verzocht. Voor geprojecteerde woningen<br />
geldt een maximum van 55 dB(A). In het uiterste geval kan ook voor zeehavengebonden<br />
industrieterreinen, zoals industrieterrein Botlek-Pernis, worden uitgeweken naar een maximale<br />
grenswaarde van 60 dB(A).<br />
De vigerende zonegrens industrielawaai Botlek /Pernis is op figuur 9.1 aangegeven en is ook op<br />
de plankaart opgenomen.<br />
Sanering<br />
In 1992 is het Geluidsconvenant Rijnmond West afgesloten om de sanering van het industrielawaai<br />
in westelijk Rijnmond te versnellen. In het kader van dit convenant is een saneringsprogramma<br />
voor het industrieterrein Botlek-Pernis (GRW-oost) vastgesteld. De gemaakte afspraken<br />
zijn tevens vastgelegd in een saneringsprogramma, waarin per bedrijf is aangegeven welke<br />
maatregelen wanneer genomen moeten zijn. Het goedgekeurde en vastgestelde saneringsprogramma<br />
geeft de geluidscontouren 55 dB(A) tot 65 dB(A) in 2003 weer. Tot 2003 neemt de geluidsbelasting<br />
nog enigszins toe door groeiende bedrijvigheid en omdat compensatie door de<br />
vervanging van oude installaties nog onvoldoende is. Daarna zal de geluidsbelasting naar verwachting<br />
door de technische vooruitgang van apparatuur afnemen.<br />
Verzoek hogere grenswaarden<br />
De contouren na sanering vormen het toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Buiten de contour<br />
van 60 dB(A) kan men een Verzoek Hogere Grenswaarden (VHW) indienen. Voor een dergelijk<br />
verzoek kan men zich richten tot de gemeente, aangezien het industrieterrein in de Provinciale<br />
Milieuverordening niet is aangemerkt als een regionaal bedrijventerrein. Bij een VHW<br />
dient te worden aangetoond dat de akoestische kwaliteit binnenshuis voldoet aan de eisen uit<br />
het Bouwbesluit. Binnen de contour van 60 dB(A) is geen geluidsgevoelige bebouwing mogelijk.<br />
De 60 dB(A) na sanering is in figuur 9.1 weergegeven. Het gebied binnen 60 dB(A)-contour<br />
verdwijnt bijna geheel uit het plangebied.<br />
9.2.5. Externe veiligheid<br />
Externe veiligheid algemeen<br />
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te<br />
worden gekeken, namelijk:<br />
- bedrijven waar opslag, gebruik en /of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;<br />
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.<br />
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden<br />
risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een<br />
bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 63<br />
hij onafgebroken 1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven<br />
met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.<br />
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang<br />
overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.<br />
Externe veiligheid inrichtingen<br />
Normstelling en beleid<br />
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden.<br />
Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid<br />
rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers<br />
in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar<br />
minimum te beperken.<br />
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde<br />
voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 2) . Beide liggen op<br />
een niveau van 10 -6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen<br />
worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.<br />
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht<br />
ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid<br />
gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke<br />
oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.<br />
In de bij het Bevi horende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn vaste veiligheidsafstanden<br />
voor lpg-tankstations opgenomen. In nieuwe situaties ligt de 10 -6 -contour, grenswaarde<br />
voor het PR, op een afstand van 110 m (bij een doorzet tussen de 1.000 en 1.500 m³)<br />
en 45 m (bij een doorzet minder dan 1.000 m³) ten opzichte van het vulpunt. Het invloedsgebied<br />
van het GR ligt op een afstand van 150 m.<br />
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met<br />
zich meebrengen (gasdrukregel- en meetstations, opslag van propaan in ondergrondse tanks).<br />
Hierbij geldt de leidraad risico-inventarisatie en de bijbehorende gevarenkaart (nr. 1 "brandbare<br />
en oxiderende gassen") als beleidskader, evenals het Besluit voorzieningen en installaties.<br />
Huidige situatie plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van <strong>Bernisse</strong> 3 . Onderstaand worden de resultaten uit het rapport samengevat met<br />
betrekking tot bedrijvigheid.<br />
Bedrijvigheid buiten de gemeente<br />
In het Rijnmondgebied zijn verschillende inrichtingen gelegen met relatief grote risicoafstanden.<br />
Er zijn verschillende inrichtingen aanwezig waarvan relevante risicocontouren in het plangebied<br />
liggen.<br />
- Daterna Hellman (Botlek): de PR 10 -6 -contour loopt over een klein deel van het plangebied<br />
(met de bestemming "groenvoorzieningen"). In het plangebied zijn ter plaatse geen kwetsbare<br />
objecten aanwezig. De PR 10 -8 -contour (indicator voor het invloedsgebied van het<br />
GR) reikt verder over het plangebied. De oriënterende waarde voor het GR wordt in de<br />
huidige situatie niet overschreden<br />
1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.<br />
2) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden<br />
afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar<br />
kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een<br />
groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen,<br />
kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen<br />
die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.<br />
3) DCMR Milieudienst Rijnmond, Rapport externe veiligheid buitengebied <strong>Bernisse</strong>, 17 januari 2006.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 65<br />
- Huntsman BV (Botlek): de PR 10 -6 -contour ligt niet in het plangebied. De 10 -8 -contour voor<br />
het GR reikt voor een deel over het plangebied. In dit deel wordt voor de huidige situatie<br />
de oriënterende waarde van het GR overschreden (met name door de aanwezigheid van<br />
de woonkernen Rozenburg, Zwartewaal en Heenvliet, welke buiten het plangebied liggen).<br />
- Llyondell Chemie Nederland (Botlek): de PR 10 -6 -contour ligt niet in het plangebied. De<br />
10 -8 -contour reikt over een deel van het plangebied. In de huidige situatie wordt de oriënterende<br />
waarde voor het GR niet overschreden.<br />
- Baris Investment en De Rijke Veembedrijven (Spijkenisse): de PR 10 -6 -contouren van<br />
beide bedrijven liggen niet in het plangebied. De 10 -8 -contouren van beide bedrijven reiken<br />
over een deel van het plangebied. In de huidige situatie wordt voor beide bedrijven de oriënterende<br />
waarde voor het GR niet overschreden.<br />
Bedrijvigheid binnen de gemeente<br />
In de gemeente liggen tevens enkele bedrijven die van invloed zijn op de situatie met betrekking<br />
tot externe veiligheid, te weten:<br />
- lpg-tankstation Vermeer (Rondweg 2 Abbenbroek, buiten het plangebied): gelet op de<br />
grote afstand tussen dit bedrijf en het plangebied (200 m) heeft dit bedrijf geen invloed op<br />
het plangebied;<br />
- Shell Geervliet (noordzijde en zuidzijde) (Groene Kruisweg 10 Geervliet, binnen plangebied):<br />
voor dit tankstation geldt een PR 10 -6 -contour van 45 m (vanaf het lpg-vulpunt) en<br />
een invloedsgebied van 150 m rondom het vulpunt. Binnen de PR 10 -6 -contour zijn geen<br />
(beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Dit geldt ook voor het invloedsgebied, met uitzondering<br />
van een parkeerterrein in het Recreatiegebied <strong>Bernisse</strong>. De hoogte van het GR<br />
(gelet op het beperkt aantal parkeerplaatsen en de verblijfstijdcorrectie) is verwaarloosbaar<br />
klein, waardoor de verantwoordingsplicht niet nader ingevuld behoeft te worden;<br />
- Farm Frites (buiten het plangebied): gelet op de specifieke koel- en vriesinstallaties waarover<br />
Farm Frites beschikt en de locatie van deze installaties liggen de 10 -6 -contour en het<br />
invloedsgebied voor het GR niet buiten de grens van de inrichting. De aanwezigheid van<br />
Farm Frites heeft derhalve geen invloed op de externe veiligheidssituatie in het plangebied;<br />
- opslag van propaan in bovengrondse stationaire tanks (in het plangebied): deze opslag<br />
vindt op meerdere locaties in het plangebied plaats. Voor deze tanks geldt een PR 10 -6 -<br />
contour van 40, dan wel 50 m. Het invloedsgebied varieert van 68 tot 105 m. In het kader<br />
van de Wet Milieubeheer moet reeds aan deze afstanden worden voldaan;<br />
- voor de verschillende gasdrukmeet- en regelstations in het plangebied ligt de PR 10 -6 -contour<br />
op 15 m vanaf het station. Alleen voor het gasdrukmeet- en regelstations aan de<br />
Moerseweg 1A ligt deze contour op 25 m. Het toetsingsgebied voor het GR ligt voor deze<br />
stations op 20 m, respectievelijk 60 m voor het station aan de Moerseweg 1A (conform de<br />
Circulaire met betrekking tot aardgastransportleidingen uit 1984, zie hoofdstuk 10). In de<br />
directe nabijheid van het station maakt het bestemmingsplan geen gevoelige functies mogelijk.<br />
Gelet op bovenstaande informatie wijst toetsing aan het Bevi het volgende uit:<br />
- bij geen enkele inrichting wordt de grenswaarde voor het PR overschreden;<br />
- In de huidige situatie wordt de oriënterende waarde van het GR niet overschreden, met uitzondering<br />
van de activiteiten bij Huntsman BV. Deze overschrijding wordt overigens veroorzaakt<br />
door de aanwezigheid van de verschillende woonkernen buiten het plangebied<br />
en levert met betrekking tot de gemeente <strong>Bernisse</strong> geen saneringssituaties op.<br />
Externe veiligheid transport<br />
Normstelling en beleid<br />
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant<br />
gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke<br />
stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen.<br />
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse<br />
van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10 -5 per jaar en de streefwaarde 10 -6 per jaar. In<br />
nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10 -6 per<br />
jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10 -6 per<br />
jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 66<br />
of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. 1) Deze verantwoordingsplicht geldt zowel<br />
in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m<br />
vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.<br />
Huidige situatie plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van <strong>Bernisse</strong> (Rapport externe veiligheid buitengebied <strong>Bernisse</strong>, 17 januari 2006).<br />
Onderstaand worden de resultaten uit het rapport met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke<br />
stoffen samengevat:<br />
- A15 (ten noorden van het plangebied): de PR 10 -6 -contour ligt niet in het plangebied. Het<br />
plangebied valt echter deels binnen het invloedsgebied van de A15. Het GR ligt in de huidige<br />
situatie onder de oriënterende waarde;<br />
- N218 (in het plangebied): de PR 10 -6 -contour ligt op een afstand van 50 m vanaf de<br />
wegas. Het GR ligt in de huidige situatie (ver) onder de oriënterende waarde;<br />
- spoortraject Europoort-Botlek: het betreffende baanvak heeft een PR 10 -6 -contour kleiner<br />
dan 10 m en een PR 10 -8 -contour van 180 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa<br />
275 m, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering<br />
oplevert voor het plangebied;<br />
- Hartelkanaal: de PR 10 -6 -contour ligt binnen het Hartelkanaal zelf, de PR 10 -8 -contour ligt<br />
op een afstand van 7 m vanaf de oever. Binnen deze 7 m zijn geen kwetsbare objecten<br />
aanwezig. Het GR ter plaatse is derhalve verwaarloosbaar klein. De provincie heeft overigens<br />
beleid opgesteld op het gebied van externe veiligheid rondom de Nieuwe Waterweg<br />
en de Nieuwe Maas. Uit dit beleid blijkt dat op 40 m vanaf de oever geen bebouwing is<br />
toegestaan en binnen 65 m vanaf de oever alleen bebouwing is toegestaan mits een motivering<br />
voor de noodzaak van bebouwing is gegeven en verschillende aspecten voor de<br />
hulpverlening in beeld zijn gebracht.<br />
Gelet op bovenstaande informatie wijst toetsing aan de Circulaire het volgende uit:<br />
- de PR 10 -6 -contour ligt bij enkele transportwegen binnen het plangebied. Binnen deze contour<br />
liggen echter geen bestaande kwetsbare functies;<br />
- in de huidige situatie wordt de oriënterende waarde van het GR niet overschreden langs<br />
de betreffende transportwegen.<br />
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen wordt verwezen naar hoofdstuk 10.<br />
9.2.6. Milieuhinder bij agrarische bedrijven<br />
Normstelling en beleid landbouw<br />
Wet geurhinder en veehouderij<br />
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient, bij de aanwezigheid van veehouderijen in<br />
het plangebied, rekening te worden gehouden met geurhinder. Een veehouderij mag daarbij<br />
niet in zijn huidige milieuruimte worden aangetast. Daarnaast dienen uitbreidingsmogelijkheden<br />
van veehouderijen op dusdanige wijze te worden beperkt dat er geen hinder ontstaat voor (geplande)<br />
geurgevoelige objecten. Het laatste garandeert een goed woon- en leefklimaat ter<br />
plaatse van geurgevoelige objecten.<br />
Het toetsingskader voor geurbelasting van veehouderijen met een milieuvergunning wordt gevormd<br />
door de Wet geurhinder en veehouderij 2007 (Wgv). De Wgv geeft normen (odour-units<br />
per kubieke meter lucht) voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een<br />
geurgevoelig object 2) , deze zijn weergegeven in tabel 9.2. Daarnaast gelden er minimale afstanden<br />
tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.<br />
1) De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten<br />
per kilometer en per jaar:<br />
- 10 -4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;<br />
- 10 -6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;<br />
- 10 -8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;<br />
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).<br />
2) De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft als definitie van een geurgevoelig object: een gebouw, bestemd voor<br />
en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en<br />
die daarvoor permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 67<br />
Tabel 9.2 Normen volgens Wet geurhinder en veehouderij<br />
binnen de bebouwde kom buiten de bebouwde kom<br />
concentratiegebieden 3,0 (in ouE /m³) 14,0 (in ouE /m³)<br />
niet-concentratiegebieden 2,0 (in ouE /m³) 8,0 (in ouE /m³)<br />
Aangezien het plangebied is aan te merken als een niet-concentratiegebied buiten de bebouwde<br />
kom geldt een geurnorm van 8,0 ou.<br />
Besluit landbouw milieubeheer<br />
Voor kleinere veehouderijen zonder milieuvergunning en akkerbouwbedrijven 1) , geldt het Besluit<br />
landbouw milieubeheer. Het besluit vervangt het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer en<br />
het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en bevat algemene regels die de Wm-vergunningenplicht<br />
vervangen. Voor de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn met name de minimale afstanden<br />
tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten van belang. Hiervoor geldt hiervoor<br />
het volgende:<br />
minimale afstand tot objecten<br />
cat. I en II<br />
minimale afstand tot objecten<br />
cat. III, IV en V<br />
inrichting waar landbouwhuisdieren<br />
worden gehouden<br />
inrichting waar geen landbouwhuisdieren<br />
worden gehouden<br />
100 m 50 m<br />
50 m 25 m<br />
Voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden, worden de in de tabel genoemde<br />
afstanden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf. Voor<br />
inrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden, worden de in de tabel genoemde<br />
afstanden gemeten vanaf het onderdeel van het bedrijf dat het dichtst bij het gevoelige<br />
object is gelegen. De indeling van gevoelige objecten is als volgt:<br />
Object categorie I:<br />
1. bebouwde kom met stedelijk karakter;<br />
2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat; en<br />
3. objecten voor verblijfsrecreatie.<br />
Object categorie II:<br />
1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische<br />
omgeving;<br />
2. objecten voor dagrecreatie.<br />
Object categorie III:<br />
verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende<br />
woon- of recreatiefunctie verleent.<br />
Object categorie IV:<br />
1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden<br />
op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;<br />
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.<br />
Object categorie V:<br />
woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkenseenheden op grond van een<br />
vergunning aanwezig mogen zijn.<br />
Verzuring<br />
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. De wet is er in<br />
hoofdzaak op gericht om oprichting /uitbreiding /wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien<br />
de stal van het bedrijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in<br />
een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehou-<br />
1) Het besluit landbouw milieubeheer is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven<br />
met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen,<br />
witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Onder<br />
het Blm vallen tevens landbouwbedrijven waar glastuinbouwactiviteiten worden uitgevoerd onder een permanente<br />
opstand van glas of kunststof tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m². Bij een groter oppervlak is het Besluit<br />
glastuinbouw van toepassing.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 68<br />
derij geeft aan dat uitbreiding /wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan,<br />
mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden.<br />
De kwetsbare gebieden die in de wet worden genoemd, zijn gebieden die voldoen aan de volgende<br />
voorwaarden:<br />
- de gebieden behoren tot de ecologische hoofdstructuur, zoals deze begrensd is door de<br />
provincie;<br />
- de gebieden zijn volgens de Interim-wet ammoniak en veehouderij als "voor verzuring gevoelige<br />
gebied" aangewezen;<br />
- de gebieden waarvoor een convenant in het kader van de Uitvoeringsregeling ammoniak<br />
en veehouderij van toepassing is.<br />
Binnen het plangebied komt geen "voor verzuring gevoelig gebied" voor.<br />
Normstelling glastuinbouw<br />
Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen<br />
In het plangebied bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven. Met name als gevolg van het<br />
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven<br />
milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties<br />
een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden.<br />
In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig<br />
zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de<br />
soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven en de datum van oprichting van<br />
het glastuinbouwbedrijf. Tabel 9.3 geeft hier een overzicht van. De in de tabel genoemde afstanden<br />
moeten worden gemeten vanaf het bedrijfsonderdeel dat het dichtst bij het object is<br />
gelegen. Waterbassin, watersilo, warmteopslagtank en open erf worden niet als zodanig onderdeel<br />
beschouwd.<br />
Tabel 9.3 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object<br />
soort object<br />
aan te houden afstand<br />
indien glastuinbouwbedrijf<br />
vóór 1 mei 1996 is opgericht 1)<br />
indien glastuinbouwbedrijf<br />
na 30 april 1996 is opgericht<br />
categorie I: aaneengesloten woonbebouwing,<br />
gevoelige objecten<br />
2) 25 m 50 m<br />
categorie II: overige woningen van<br />
derden, restaurants<br />
10 m 25 m<br />
1) De genoemde afstand geldt met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dit tijdstip.<br />
2) Een gevoelig object is een gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor het verblijf van personen of<br />
een object, gebouw of terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein als<br />
bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie, artikel 8, 2 e lid onder a en 3 e lid.<br />
Op basis van het huidige provinciale beleid is het niet langer noodzakelijk deze afstanden in het<br />
bestemmingsplan op te nemen. De milieuwetgeving biedt voldoende mogelijkheden om nadelige<br />
milieueffecten tegen te gaan.<br />
Verstoring door licht<br />
Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief<br />
wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In<br />
Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op<br />
sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei<br />
van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor<br />
assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting<br />
wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten<br />
hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen<br />
buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Ook vanuit de sector zelf wordt gewerkt aan richtlijnen<br />
om hinder als gevolg van verlichting in kassen tegen te gaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 69<br />
Milieuhinder agrarische bedrijven in de huidige situatie<br />
In het plangebied bevinden zich geen gevoelige functies die relevante milieuhinder ondervinden<br />
van agrarische bedrijven. Bovendien wordt er voor verschillende aspecten (bijvoorbeeld geur) in<br />
het buitengebied ook een licht verhoogd hinderniveau geaccepteerd. Voor de toetsing van uitbreidingen<br />
en nieuwe ontwikkelingen in verband met milieuhinder van agrarische bedrijven<br />
wordt verwezen naar de volgende paragraaf.<br />
9.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Toetsing van milieuaspecten<br />
In het voorliggende bestemmingsplan worden slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen<br />
mogelijk gemaakt. Deze hebben veelal betrekking op functiewijziging als gevolg van opheffing<br />
van agrarische bedrijven. In het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling verleent het gemeentebestuur<br />
medewerking aan het vervangen van agrarische bedrijfsgebouwen en kassen<br />
door een of meer nieuwe woningen. Voorts vindt op enkele locaties uitbreiding van bedrijfsbebouwing<br />
plaats. Voor de laatstgenoemde ontwikkelingen en de ontwikkelingen in het kader van<br />
de Ruimte-voor-Ruimteregeling zijn of worden vrijstellingsprocedures ex artikel 19 WRO gevoerd.<br />
De toetsing aan de milieuaspecten heeft in dat kader plaatsgevonden. Daarnaast heeft<br />
DCMR enkele ontwikkelingen getoetst aan het vigerende externe veiligheidsbeleid. De opmerkingen<br />
van DCMR zijn meegenomen bij beoordeling van het aspect externe veiligheid.<br />
Kwaliteit van bodem, water en lucht<br />
Bodem<br />
In het kader van de beoogde natuurontwikkeling in het project Spuimonding-West is een verkennend<br />
bodemonderzoek uitgevoerd voor de polder Beningerwaard 1) . Uit dit onderzoek is gebleken<br />
dat de bodem niet tot hooguit licht verontreinigd is. Op basis van de resultaten van dit<br />
onderzoek wordt verwacht dat − gelet op de identieke ontstaansgeschiedenis en het identieke<br />
grondgebruik − de bodem van de polder Zuidoord niet tot hooguit licht verontreinigd is 2) .<br />
De Buitengorzen Beningerwaard zijn veel later ingepolderd (1974) dan de twee eerdergenoemde<br />
polders. Vooral in de periode vanaf omstreeks 1960 van de vorige eeuw werd sterk<br />
verontreinigd slib aangevoerd door de rivieren. Langs onder andere het Haringvliet liggen veel<br />
buitendijkse gebieden waarvan de bovenste laag sterk verontreinigd is als gevolg van afzetting<br />
van dit slib. Voor het inrichtingsplan Spuimonding-West wordt er dan ook rekening mee gehouden<br />
dat ook in de toplaag van de Buitengorzen Beningerwaard sprake kan zijn van bodemverontreiniging.<br />
In verband daarmee kan sprake zijn van bodemsanering.<br />
In het inrichtingsplan wordt vooralsnog uitgegaan van het gedeeltelijk afgraven van de sterk<br />
verontreinigde toplaag en het gedeeltelijk afdekken van deze laag met een leeflaag van 0,5 m.<br />
De vrijkomende sterk verontreinigde grond wordt afgevoerd naar de Slufter, het depot Hollandsch<br />
Diep of de Put van Cromstrijen. Voor de leeflaag wordt gebruikgemaakt van de vrijkomende<br />
schone of hooguit licht verontreinigde grond uit het plangebied. Met de betreffende saneringsmaatregelen<br />
dient in de economische uitvoerbaarheid van het plan rekening te worden<br />
gehouden.<br />
Ter plaatse van andere ontwikkelingen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze<br />
onderzoeken hebben aangetoond dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor<br />
het gebruik van de grond. Voor enkele locaties zal er bij de aanvraag van een bouwvergunning<br />
een bodemonderzoek worden uitgevoerd.<br />
Waterkwaliteit<br />
Toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot waterkwaliteit zijn beschreven in hoofdstuk 3.<br />
Luchtkwaliteit<br />
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt er rekening gehouden met de gevolgen die<br />
mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit in de omgeving hebben. Ook wordt<br />
vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke<br />
ordening. Dit betekent dat er uit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake dient te zijn van een<br />
goed woon- en leefklimaat.<br />
1) Verkennend bodemonderzoek Beningerwaard Zuidland, Verhoeve Milieu, oktober 2005.<br />
2) Aanmeldingsnotitie Spuimonding-West, Grontmij Nederland bv, 29 januari 2008.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 70<br />
Aangezien de voorgestelde ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op verspreide locaties, zullen<br />
zij ook slechts verspreide effecten hebben op de luchtkwaliteit. Omdat het daarnaast gaat<br />
om ontwikkelingen van zeer beperkte omvang, die geen relevante verkeersaantrekkende werking<br />
hebben, kan worden gesteld dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving en over<br />
het gehele plangebied zeer gering zullen zijn. Ten slotte (zie paragraaf 9.2.1.) zijn de achtergrondconcentraties<br />
ter plaatse van ontwikkelingen in het plangebied dermate laag dat er geen<br />
overschrijdingen van de normen uit de Wlk zullen plaatsvinden.<br />
Milieubeschermingsgebied<br />
De provincie Zuid-Holland heeft een Notitie Stiltegebieden en bedrijvigheid (1995) opgesteld,<br />
waarin staat aangegeven hoe met bedrijvigheid binnen een stiltegebied moet worden omgegaan.<br />
In de Notitie is een negatieve lijst en een diversiteitlijst opgenomen.<br />
In de negatieve lijst worden bedrijfstypen genoemd die niet acceptabel zijn in een stiltegebied.<br />
Voorbeelden hiervan zijn allerlei soorten industrie en fabrieken (textiel, metaal, chemische industrie),<br />
verschillende groothandelsbedrijven, maar ook allerlei vormen van recreatie en sport<br />
(zwembaden, hondendressuurterrein, sporthallen).<br />
Op de diversiteitlijst staan bedrijfstypen waarvoor een specifiek op de situatie gericht onderzoek<br />
uit moet wijzen of het betreffende bedrijf toelaatbaar is. Voorbeelden hiervan zijn verschillende<br />
vormen van intensieve veehouderij, agrarische dienstverlenende bedrijven met opslag van bestrijdingsmiddelen,<br />
taxibedrijven en machineverhuurbedrijven.<br />
Binnen het stiltegebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die staan op de negatieve<br />
lijst of die het gewenste geluidsniveau (40 dB) structureel verstoren. Het gaat slechts om<br />
enkele woningen en een beperkte uitbreiding van reeds bestaande bedrijven.<br />
Milieuhinder niet-agrarische bedrijven<br />
Op basis van een Staat van Bedrijvenactiviteiten is vastgesteld in welke categorie bedrijven in<br />
het plangebied vallen (zie voor een toelichting bijlage 3). Een lijst met bedrijven in het plangebied<br />
is bijgevoegd in bijlage 4.<br />
Vervolgens is met behulp van richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering<br />
(2007) onderzocht of er relevante milieuhinder valt te verwachten. Hierbij is gewerkt met verkleinde<br />
richtafstanden, aangezien het gehele plangebied bestaat uit gemengd gebied (buitengebied).<br />
Er kan worden geconcludeerd dat er met vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan<br />
geen nieuwe situaties worden mogelijk gemaakt waarin sprake is van relevante milieuhinder.<br />
Industrielawaai<br />
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de vigerende zonegrens van<br />
industrieterrein Botlek /Pernis, geldt een onderzoeksplicht. Binnen de zonegrens zijn enkele woningen<br />
geprojecteerd aan de Biertsedijk en krijgt aan de Oudeweg oost een voormalige boerderij<br />
een woonfunctie. Aangezien deze woningen vallen buiten de 50 dB(A)-contour die na sanering<br />
van het industrieterrein Botlek /Pernis tot stand is gekomen, kan zonder onderzoek worden<br />
aangetoond dat aan de normstelling voor industrielawaai wordt voldaan (dit is tevens kortgesloten<br />
met DCMR Milieudienst Rijnmond). De vaststelling van hogere grenswaarden voor het<br />
aspect industrielawaai is daardoor niet van toepassing.<br />
Externe veiligheid<br />
DCMR heeft onderzoek gedaan naar externe veiligheid in het plangebied 1) . Daarnaast heeft<br />
DCMR enkele concrete ontwikkelingen, die door middel van een vrijstellingsprocedure ex artikel<br />
19 WRO mogelijk worden gemaakt, uit het bestemmingsplan getoetst aan het beleid voor externe<br />
veiligheid 2) . De conclusies uit beide stukken dienen als toetsingskader voor de externe<br />
veiligheidssituatie omtrent nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Er blijkt het volgende:<br />
Binnen de PR 10 -6 -contouren van verschillende risicobronnen worden geen nieuwe ontwikkelingen<br />
mogelijk gemaakt. Het bestemmingplan voldoet daarmee aan de grenswaarden voor het<br />
PR. Verder ligt het plangebied voor een gedeelte binnen het invloedsgebied van inrichtingen<br />
binnen en buiten de gemeentegrens. Binnen dit invloedsgebied vindt slechts op beperkte schaal<br />
1) DCMR Milieudienst Rijnmond, Rapport externe veiligheid buitengebied <strong>Bernisse</strong>, 17 januari 2006.<br />
2) Voor deze locaties is door DCMR Milieudienst Rijnmond een positief advies afgegeven met betrekking tot externe<br />
veiligheid (brief d.d. 27 maart en 4 april 2008).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 71<br />
ontwikkeling en vervanging van functies plaats. In nagenoeg alle gevallen wordt de oriënterende<br />
waarde niet overschreden en is de toename van de personendichtheid niet relevant te<br />
noemen. Zoals aangetoond in het rapport van DCMR worden overschrijdingen van de oriënterende<br />
waarde voor het GR bovendien veroorzaakt door woongebieden die buiten het plangebied<br />
zijn gelegen. Een verdere verantwoording van het GR kan daarom in dit geval achterwege<br />
blijven.<br />
Overigens blijkt het rapport van DCMR dat ook na de vestiging van het bedrijventerrein Schiekamp<br />
in de gemeente Spijkenisse, de oriënterende waarde van het GR in het plangebied van<br />
de gemeente <strong>Bernisse</strong> niet wordt overschreden als gevolg van de aanwezigheid van de bedrijven<br />
Baris Investment en De Rijke Veembedrijven in de gemeente Spijkenisse. Het aspect externe<br />
veiligheid staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Beschrijving<br />
van de externe veiligheidsrisico's nabij leidingen vindt plaats in het volgende hoofdstuk.<br />
Milieuhinder agrarische bedrijven<br />
Op basis van de vigerende regelgeving voor agrarische bedrijven (zie paragraaf 9.2.5.) is onderzocht<br />
of er voor toekomstige ontwikkelingen milieuhinder valt te verwachten van agrarische<br />
bedrijven. Hierbij is getoetst aan de afstanden uit het Besluit Landbouw en het Besluit Glastuinbouw.<br />
Ook is gekeken of er wordt voldaan aan de geurnormering uit de Wet geurhinder en veehouderij.<br />
Uit onderliggende onderzoeken blijkt dat hindergevoelige ontwikkelingen buiten de vastgestelde<br />
afstanden en geurcontouren vallen. Het aspect milieuhinder van agrarische bedrijven staat de<br />
vaststelling van het bestemmingsplan daarmee niet in de weg.<br />
9.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige milieukwaliteiten van het plangebied en de ontwikkelingen hierin, wordt<br />
het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie<br />
wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld<br />
heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit<br />
wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in<br />
hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke<br />
beleid.<br />
Voor milieu geldt het volgende sectorale wensbeeld:<br />
- de vestiging van geluidsgevoelige functies dient plaats te vinden buiten de 55 dB(A)-contour<br />
van het gezoneerde industrieterrein Botlek /Pernis;<br />
- er dient bij het toestaan van nieuwe bedrijvigheid of andere functies die lawaai produceren<br />
rekening te worden gehouden met het stiltegebied in het plangebied;<br />
- bij het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten moet rekening worden gehouden<br />
met de plaatsgebonden risicocontouren van het industrieterrein Botlek /Pernis en de twee<br />
bedrijven in Spijkenisse, alsmede de gevolgen van ontwikkelingen voor de hoogte van het<br />
groepsrisico;<br />
- er dient rekening te worden gehouden met de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof<br />
bij het toestaan van nieuwe luchtverontreinigende functies in het plangebied;<br />
- bij realisatie van nieuwe functies dient de bodemkwaliteit afdoende te zijn voor het beoogde<br />
bodemgebruik.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Milieu 72<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
10. Overige functies<br />
73<br />
10.1. Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: wonen, niet-agrarische<br />
bedrijven, leidingen en windenergie. Voor al deze onderwerpen wordt de huidige situatie, mogelijke<br />
toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven. Hiervoor is onder<br />
andere gebruikgemaakt van de gebiedsinventarisatie uit januari 2003.<br />
10.2. Huidige situatie<br />
Wonen<br />
In het gebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijfswoningen verspreid voor.<br />
De woonbebouwing bevindt zich met name in de kernen die buiten het plangebied vallen<br />
(Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Oudenhoorn, Zuidland, Simonshaven).<br />
Concentraties van burgerwoningen in het plangebied komen met name langs een aantal dijken<br />
voor, zoals de Molendijk, Ruigendijk, Oudelandsedijk en de Stationsweg in Zuidland. Een aantal<br />
burgerwoningen was oorspronkelijk agrarische bedrijfswoning.<br />
Op een aantal locaties wordt gebruikgemaakt van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Als compensatie<br />
voor de afbraak van agrarische bedrijfsgebouwen en glasopstanden wordt de mogelijkheid<br />
geboden om een of meer woningen te realiseren. Dit betreft onder andere locaties aan de<br />
Kerkweg en mogelijk Drieëndijk. Voor de betreffende locaties is of wordt een vrijstellingsprocedure<br />
op basis van artikel 19 WRO gevolgd. Het onderzoek voor deze locaties is opgenomen in<br />
de ruimtelijke onderbouwingen die hiervoor zijn opgesteld. Met de bouw van enkele woningen<br />
aan de Biertsedijk ter plaatse van een voormalig agrarische bedrijf wordt in het voorliggende<br />
plan rekening gehouden.<br />
In het plangebied komen geen woonwagenstandplaatsen voor. Ook zijn er geen woonschepen<br />
in open water.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
De bedrijvigheid in het gebied is veelzijdig en verspreid over verschillende locaties in de hele<br />
gemeente. De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers. Er komen aan de agrarische sector<br />
gerelateerde bedrijven voor, zoals handel in agrarische producten en loonbedrijven. Ook niet<br />
aan het buitengebied gebonden bedrijven komen voor, zoals machine- en constructiebedrijven,<br />
aannemersbedrijven, garagebedrijven en groothandelsbedrijven.<br />
Met name het voorkomen van enkele grote /zware bedrijven in het buitengebied van <strong>Bernisse</strong> is<br />
opvallend, waaronder een aardappelverwerkend bedrijf. Het laatstgenoemde bedrijf valt echter<br />
buiten het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan.<br />
Leidingen<br />
Leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen<br />
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd<br />
zijn de volgende circulaires van belang:<br />
- de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984);<br />
- de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen<br />
voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).<br />
Herziening Buisleidingenbeleid<br />
Op dit moment is er een nieuwe AMvB voor buisleidingen in voorbereiding. Met deze AmvB zal<br />
worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de huidige toetsings- en<br />
bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied<br />
van het groepsrisico. Met deze AMvB wordt tevens het opnemen van buisleidingen<br />
in bestemmingsplan verplicht. VROM adviseert met de nieuwe afstanden rekening te houden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 74<br />
De vaststelling van nieuwe afstanden is nog niet afgerond. Voor brandstoftransportleidingen zijn<br />
deze afstanden echter al wel bekend 1) . De afstanden voor de brandstofleidingen binnen het<br />
plangebied zijn dan ook in een aparte tabel genoemd (zie tabel 10.2). Er is berekend dat de afstand<br />
van K2- en K3-leidingen te allen tijde binnen de belemmerde strook (maximaal 5 m) is gelegen.<br />
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is in alle gevallen maximaal enkele meters<br />
groter dan de PR 10 -6 -contour 2) . Toetsing zal, conform het advies van VROM, zoveel mogelijk<br />
aan de nieuwe afstanden plaatsvinden.<br />
Ook de circulaire voor hogedruk aardgastransportleidingen wordt herzien. Hierbij worden tevens<br />
de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. In het rapport van DCMR met betrekking<br />
tot externe veiligheid is eveneens aandacht besteed aan het nog in ontwikkeling zijnde<br />
beleid omtrent aardgastransportleidingen. De RHRR (regionale brandweer) heeft in het kader<br />
van externe veiligheid de mogelijke maximale afstanden van de PR 10 -6 -contour en het invloedsgebied<br />
aangegeven De afstanden voor de PR 10 -6 -contour lopen uiteen van 4 tot 305 m.<br />
De invloedsgebieden verschillen van 40 m tot 1.060 m. Aangezien deze afstanden niet specifiek<br />
bekend zijn, wordt er voor gasleidingen nog getoetst aan de formeel vigerende afstanden.<br />
Hoogspanningsverbindingen<br />
In een brief van 4 oktober 2005 heeft het Ministerie van VROM (staatssecretaris Van Geel) haar<br />
advies vastgelegd met betrekking tot de aan te houden afstanden van gevoelige functies tot bovengrondse<br />
hoogspanningsverbindingen. De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige<br />
functies te realiseren binnen de indicatieve zone. Gevoelige functies zijn functies waarin kinderen<br />
van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.<br />
De aan te houden afstanden gelden voor nieuwe situaties. Per bovengrondse hoogspanningslijn<br />
is door het ministerie de breedte van de "indicatieve zone" aangegeven. De indicatieve<br />
zone van de hoogspanningsleiding van 380 kV bedraagt 200 m aan weerszijden van de<br />
leiding. Voor de 150 kV-hoogspanningsleiding bedraagt de indicatieve zone 80 m aan weerszijden.<br />
Overige relevante leidingen<br />
De provincie Zuid-Holland vermeldt in haar "oude" Nota Planbeoordeling (2002) welke leidingen<br />
zij planologisch relevant acht. De Nota Planbeoordeling is inmiddels vervangen door de (veel<br />
globalere) Nota Regels-voor-Ruimte. In deze nieuwe Nota is niet gedefinieerd wat onder planologisch<br />
relevante leidingen wordt verstaan. Derhalve wordt voor het bepalen van planologisch<br />
relevante leidingen teruggegrepen naar de Nota Planbeoordeling. In de nota worden rioolwaterpersleidingen<br />
aangeduid als planologisch relevant indien ze een diameter van 400 mm of meer<br />
hebben.<br />
Plangebied<br />
DCMR heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het<br />
buitengebied van <strong>Bernisse</strong> (Rapport externe veiligheid buitengebied <strong>Bernisse</strong>, 17 januari 2006).<br />
In deze paragraaf zijn de betreffende resultaten verwerkt.<br />
Door het plangebied lopen verschillende planologisch relevante leidingen. Er loopt een leidingenstrook<br />
door het gebied heen, waarin onder andere drie ruwe olieleidingen zijn gelegen<br />
(RAPL, RRP en TOTAL) en een deel van een drinkwaterleiding. Deze drinkwaterleiding haakt<br />
van de leidingenbundel af, parallel aan de bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding.<br />
Daarnaast loopt er een Nafta-leiding van DSM door het gebied heen. Ook liggen er twee bovengrondse<br />
hoogspanningsverbindingen, verschillende aardgasleidingen en enkele waterleidingen<br />
in het plangebied. De aardgasleidingen zijn voor een gedeelte binnen de leidingenstrook<br />
gelegen. Voorts is een strook gereserveerd als leidingenbundel (streekplan Rijnmond). Deze<br />
strook is in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong> opgenomen.<br />
1) Dit blijkt uit de brief van het RIVM, Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1, K2 en K3,<br />
d.d. augustus 2008.<br />
2) Dit blijkt uit de brief van het VROM, Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1, K2 en<br />
K3 in de interimperiode, kenmerk DGM/SVS/2008079926, d.d. 5 augustus 2008.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 75<br />
In tabel 10.1 zijn de aanwezige leidingen en de aan te houden afstanden volgens de vigerende<br />
circulaties aangegeven. In deze tabel zijn verschillende soorten afstanden genoemd. Niet voor<br />
alle leidingen zijn alle genoemde afstanden relevant. Zo is voor waterleidingen alleen de zakelijk<br />
rechtstrook van belang. Indien de afstand voor de betreffende leiding niet relevant is, is dit in<br />
de tabel door middel van een streepje aangegeven.<br />
De in de tabel genoemde afstanden worden aan weerszijden van de leiding gemeten, vanaf het<br />
hart van de leiding. Bij de leidingenstrook wordt echter zowel de toetsingsafstand als de veiligheidsafstand<br />
aan weerszijden vanaf de rand van de strook gemeten.<br />
Tevens ligt buiten het plangebied (in Botlek) een chloorleiding. Voor deze leiding is in 1992 door<br />
adviesbureau SAVE een veiligheidsstudie uitgevoerd. Uit deze studie blijkt dat de PR 10 -6 -contour<br />
buiten het plangebied ligt. Het plangebied ligt wel gedeeltelijk binnen de PR 10 -8 -contour.<br />
Het GR van deze leiding ligt onder de oriënterende waarde.<br />
Veiligheid buisleidingen in de huidige situatie<br />
Op basis van het onderzoek van DCMR wordt geconcludeerd dat er in de huidige situatie het<br />
plangebied geen knelpunten bestaan met betrekking tot het aspect leidingen en kabels. De indicatieve<br />
zones voor hoogspanningslijnen hebben, gelet op het consoliderende karakter van het<br />
bestemmingsplan, geen gevolgen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 76<br />
Tabel 10.1 Leidingen en aan te houden afstandsmaten<br />
soort leiding diameter druk<br />
(in bar)<br />
voltage<br />
(in kV)<br />
toetsingsafstand<br />
(in m) 1)<br />
bebouwingsafstand /veiligheidsafstand<br />
(in m) 2<br />
zakelijk<br />
rechtstrook<br />
(in m) 3)<br />
rioolpersleiding<br />
maximaal<br />
900 mm<br />
- - - - - 5<br />
rioolpersleiding 400 mm - - - - - 3<br />
effluentleiding 500 mm - - - - - 5<br />
waterleiding 1.250 mm - - - - 5<br />
bovengrondse hoogspanningsverbinding<br />
- - 380 - - 38<br />
bovengrondse hoogspanningsverbinding<br />
- - 150 - - 25<br />
brandstofleiding<br />
8" 40 - 27 5 5<br />
(Naftaleiding (K1))<br />
van DSM<br />
leidingenstrook 4) 175<br />
55<br />
- ruwe olie (K3)<br />
RAPL<br />
34" 38 - 64 5 m 5<br />
- olie (K1) RRP 36" 43 - niet bekend > 55 m 5<br />
- ruwe olie (K3)<br />
TOTAL<br />
24" 70 - 55 5 5<br />
tot woonwijk,<br />
flatgebouw en<br />
bijzondere objecten<br />
categorie I<br />
tot incidentele<br />
woonbebouwing<br />
en<br />
bijzondere<br />
objecten categorie<br />
II<br />
aardgasleiding 36" 79,9 - 115 35 5 5<br />
aardgasleiding 36" 66,2 - 115 35 5 5<br />
aardgasleiding 18" 66,2 - 60 20 5 5<br />
aardgasleiding 16" 40 - 40 20 4 4<br />
aardgasleiding 12" 40 - 40 14 4 4<br />
aardgasleiding 8" 40 - 20 7 4 4<br />
aardgasleiding 6" 40 - 20 4 4 4<br />
aardgasleiding 4" 40 - 20 4 4 4<br />
1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen<br />
indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare<br />
objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen<br />
en industrieterreinen.<br />
2) Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te<br />
worden genomen. Bij K1-, K2- of K3-leidingen (zoals leidingen voor ruwe olie en nafta) is de bebouwingsafstand<br />
van toepassing op woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Bij aardgasleidingen<br />
heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij een onderscheid is<br />
aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten. Voor de leidingenstrook wordt niet gesproken<br />
over bebouwingsafstanden, maar over veiligheidsafstanden. Binnen de veiligheidsafstand zijn geen woonwijken,<br />
flatgebouwen en bijzonder objecten categorie I toegestaan. Incidentele woonbebouwing is in principe wel<br />
toegestaan binnen de veiligheidsafstand. Bijzondere objecten categorie II, recreatieterreinen en industrieterreinen<br />
zijn binnen de veiligheidsafstand onder voorwaarden toegestaan.<br />
Bijzondere objecten zijn onder andere:<br />
- categorie I: hotels en kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen, objecten met een hoge<br />
infrastructurele waarde en objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen;<br />
- categorie II: zwembaden, weidewinkels en hotels/kantoorgebouwen die niet onder categorie I vallen.<br />
3) Binnen de zakelijk rechtstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk rechtstrook vormt het uitgangspunt<br />
voor de bestemmingslegging.<br />
4) Volgens het Structuurschema Buisleidingen is een leidingenstrook bestemd voor meerdere (toekomstige) leidingen.<br />
Er geldt een toetsingsgebied van 175 m aan weerszijden van de strook, en een veiligheidsafstand van 55 m aan<br />
weerszijden van de strook. De gehele leidingenstrook is bestemd voor leidingen. Individuele leidingen binnen deze<br />
strook zijn in dit bestemmingsplan niet apart bestemd. De betreffende relevante toetsings- en bebouwingsafstanden<br />
van de drie genoemde leidingen is echter ook nog in de tabel opgenomen, omdat plaatselijk buisleidingen buiten de<br />
leidingenstrook liggen. Waar de leidingen niet buiten de leidingstrook treden, is uitgegaan van de toetsings- en<br />
bebouwingsafstanden voor de leidingstrook, omdat de leidingen met een grotere afstand midden in de strook liggen<br />
en de veiligheidsafstanden van individuele leidingen vermoedelijk niet buiten die van de totale leidingstrook liggen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 77<br />
Tabel 10.2 Nieuwe afstanden ten opzichte van brandstoftransportleidingen<br />
soort leiding<br />
brandstofleiding<br />
(Naftaleiding (K1))<br />
van DSM<br />
diameter<br />
(in<br />
inch)<br />
druk (in bar) PR10 -6 -contour invloedsgebied<br />
(in m)<br />
8" 40 11<br />
- ruwe olie RAPL 34" 38 < 5<br />
- olie RRP 36" 43 32<br />
- ruwe olie TOTAL 24" 70 < 5<br />
zakelijk<br />
rechtstrook<br />
(in m)<br />
PR10 -6 -contour +<br />
enkele meters 5<br />
PR10 -6 -contour +<br />
enkele meters<br />
PR10 -6 -contour +<br />
enkele meters<br />
PR10 -6 -contour +<br />
enkele meters<br />
Schakel- en transformatorstation Simonshaven<br />
In 2008 is TenneT begonnen met de bouw van een nieuw schakel- en transformatorstation in<br />
de polder Oud-Hoenderhoek. Dit schakel- en transformatorstation Simonshaven vormt een<br />
knooppunt in de bestaande 380 kV hoogspanningslijn tussen de stations in Crayesteijn en de<br />
Maasvlakte. Het station heeft als doel om de koppeling tussen het landelijke en het regionale<br />
net te versterken door middel van 380/150 kV transformatoren. Ook kunnen met het station<br />
Simonshaven elektriciteitscentrales in het Botlekgebied worden aangesloten op het landelijke<br />
hoogspanningsnet. Voor de realisering van het schakel- en transformatorstation is vrijstelling<br />
van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied verleend op basis van artikel 19 WRO.<br />
Windenergie<br />
Op 11 december 2000 heeft de gemeenteraad van <strong>Bernisse</strong> besloten het Convenant Realisatie<br />
Windenergie Rotterdamse Haven mede te ondertekenen (samen met de provincie, de stadsregio,<br />
de Zuid-Hollandse Milieufederatie en de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Rotterdam,<br />
Rozenburg, Westvoorne en de deelgemeente Hoek van Holland). In het convenant wordt gestreefd<br />
naar een optimale benutting van de mogelijkheden om met behulp van windturbines<br />
duurzame energie op te wekken. De partijen zien goede mogelijkheden voor het vervangen van<br />
bestaande en het plaatsen van nieuwe windturbines in en om het havengebied westelijk van de<br />
Oude Maas. In eerdere onderzoeken zijn de mogelijkheden voor windenergie geïnventariseerd<br />
en beoordeeld.<br />
5<br />
5<br />
5<br />
10.3. Toekomstige ontwikkelingen<br />
Wonen<br />
De woonfunctie in het gebied zal ook in de toekomst blijven voortbestaan. Er is veel belangstelling<br />
voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor wonen geldt dat het in het kader<br />
van het bestemmingsplan wenselijk is voldoende mogelijkheden te bieden om de woning en<br />
het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.<br />
Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden veelal verkocht als burgerwoning. Als een<br />
voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, zijn er veelal ook<br />
nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). Omdat deze bebouwing zijn<br />
agrarische functie heeft verloren, is het de vraag wat er met deze bebouwing gebeurt. De stallen<br />
en schuren zijn veelal te omvangrijk om als bijgebouw voor een burgerwoning in gebruik te<br />
worden genomen. Deze gebouwen komen daarom vaak leeg te staan (met het risico op verpaupering)<br />
of worden verhuurd ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.<br />
Een aantal eigenaren van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen heeft plannen ontwikkeld<br />
om gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Verouderde bebouwing wordt gesloopt<br />
en vervangen door een of meer woningen. Dit betreft locaties ter plaatse van:<br />
- Kerkweg 55;<br />
- Biertsedijk 3.<br />
Verder zijn er plannen om aan de Molendijk 23 in Simonshaven een gezinsvervangend tehuis te<br />
realiseren.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 78<br />
Het betreft locaties waar voorheen sprake was van (glas)tuinbouw of veehouderij. De functiewijziging<br />
zal bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied,<br />
reden waarom het gemeentebestuur bereid is om medewerking te verlenen aan de plannen.<br />
Behoudens de locaties Biertsedijk 3 en Kerkweg 55, waren deze echter bij het afronden van het<br />
ontwerpbestemmingsplan nog onvoldoende getoetst om de nieuwe functie al in de vorm van<br />
een aangepaste bestemming in het voorliggende plan te kunnen opnemen. Ten tijde van de<br />
vaststelling van het bestemmingsplan is dit echter wel het geval voor een tweetal locaties, namelijk<br />
Molendijk 23 en een locatie aan de Ravenseweg. Op de laatstgenoemde locatie wordt de<br />
bouw van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt voor een uienbedrijf. Deze ontwikkeling vloeit<br />
voort uit de plannen voor de uitbreiding van het dorpsgebied van Oudenhoorn aan de westzijde<br />
nabij de Molendijk, waardoor de activiteiten van het bedrijf op de laatstgenoemde locatie niet<br />
kunnen worden voortgezet.<br />
Beide ontwikkelingen zijn door middel van een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan<br />
mogelijk gemaakt. Het daaraan ten grondslag liggende onderzoek is verricht in het kader van<br />
de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen van deze initiatieven.<br />
Ook kan het na het beëindigen van het agrarisch bedrijf voorkomen dat de voormalige ondernemer<br />
op de boerderij blijft wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden<br />
van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het<br />
"buiten wonen" met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die<br />
reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
Voor niet-agrarische bedrijven geldt dat deze in moeten kunnen spelen op ontwikkelingen in de<br />
markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de<br />
toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en /of<br />
intensivering van productieprocessen.<br />
In het buitengebied is de trend waar te nemen dat steeds meer niet-agrarische bedrijven zich<br />
vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de bereikbaarheid<br />
(langs snelwegen of nabij stedelijk gebied), de (relatief) lage kosten van het vrijkomende<br />
pand of een representatieve situering in het landschap.<br />
Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de<br />
nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting)<br />
en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder<br />
ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn.<br />
Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch<br />
waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische bedrijvigheid het economisch<br />
draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau,<br />
toename van werkgelegenheid).<br />
Voor de toetsing van het aspect milieuhinder van niet-agrarische bedrijven wordt verwezen naar<br />
paragraaf 9.2.3 en 9.3.<br />
Leidingen<br />
Bij de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare functies dient rekening te worden gehouden<br />
met de ligging van leidingen. Ten aanzien van de woonbestemming aan de Biertsedijk 3, is in<br />
de voorschriften een bepaling opgenomen, waardoor er minstens 32 m ten aanzien van de leidingen<br />
wordt aangehouden. Uit tabel 10.2 blijkt namelijk dat met het aanhouden van een dergelijke<br />
afstand wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR. Aangezien er binnen het invloedsgebied<br />
van de leiding mogelijk slechts enkele woningen zullen worden toegevoegd,<br />
neemt het GR niet relevant toe. Het GR ligt overigens ruim onder de oriënterende waarde aangezien<br />
het hier om weinig bebouwde omgeving gaat.<br />
Reeds in het streekplan Rijnmond (1985) is een tracé gereserveerd voor een omleiding van de<br />
huidige leidingenstrook, dit in verband met de landschappelijke waarden van de huidige leidingenstrook<br />
(natuurgebied Biert en Welvliet). Tot op heden zijn er in de gereserveerde leidingenstrook<br />
geen leidingen aangelegd. In de directe omgeving van dit alternatieve tracé worden geen<br />
ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect buisleidingen staat de vaststelling van het bestemmingsplan<br />
daardoor niet in de weg.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 79<br />
Nabij de aanwezige aardgastransportleidingen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk<br />
gemaakt. Daardoor levert de aanwezigheid van aardgastransportleidingen geen belemmeringen<br />
op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.<br />
Nieuw tracé rioolpersleiding<br />
Van Zuidland naar Hellevoetsluis wordt een rioolpersleiding van 900 mm aangelegd. Het tracé<br />
van deze leiding wordt op de plankaart opgenomen. Voor deze leiding wordt een belemmerde<br />
strook van 5 m aan weerszijden van de leiding gereserveerd waarbinnen geen bebouwing mag<br />
plaatsvinden. Binnen de belemmerde strook van de leiding worden met voorliggend bestemmingsplan<br />
geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve levert deze leiding geen belemmering<br />
op voor de vaststelling van het plan.<br />
Windenergie<br />
In het Convenant Realisatie Windenergie Rotterdamse Haven, dat de gemeente <strong>Bernisse</strong> heeft<br />
getekend, is onderscheid gemaakt tussen:<br />
- te realiseren locaties op korte termijn (1 e tranche, tot 2005);<br />
- nader te onderzoeken en bestuurlijk af te wegen locaties voor de middellange termijn, met<br />
circa 35 MW aan opgesteld vermogen (2005-2010).<br />
De gemeente <strong>Bernisse</strong> hoeft vóór 2005 geen locaties ter beschikking te stellen voor de realisatie<br />
van windturbines.<br />
In de Nota WERVEL wordt het beleid omtrent plaatsing van windturbines aangegeven. Uit de<br />
nota WERVEL blijkt dat in grote delen van het plangebied de plaatsing van windturbines niet<br />
gewenst is (WERVEL staat voor WindEnergie: Ruimtelijke Visie En Locatie).<br />
10.4. Sectoraal wensbeeld<br />
Op basis van de huidige situatie in het plangebied en de ontwikkelingen voor wat betreft wonen,<br />
niet-agrarische bedrijven, leidingen en windenergie, wordt een sectoraal wensbeeld aangegeven.<br />
Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functies wenselijke uitgangspunten zijn voor het<br />
bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere<br />
functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de<br />
wensbeelden van andere sectoren vindt plaats in hoofdstuk 11. Deze afweging leidt uiteindelijk<br />
tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid.<br />
Het sectorale wensbeeld is het volgende.<br />
Wonen<br />
- Het bieden van voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de woning en het erf ten behoeve<br />
van een groter woongenot.<br />
- Behoud en versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groen- en<br />
waterstructuren.<br />
- Het bieden van gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing.<br />
Niet-agrarische bedrijven<br />
- Bestaande, niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en uitbreidingsruimte<br />
krijgen om het voortbestaan van deze bedrijven in de toekomst te garanderen.<br />
- Een functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in lichte niet-agrarische<br />
bedrijvigheid of wonen wordt in beginsel mogelijk gemaakt. Daarbij dient onder andere rekening<br />
te worden gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.<br />
Leidingen<br />
- Er dient bij de realisatie van nieuwe functies rekening te worden gehouden met de aan te<br />
houden afstanden voor de verschillende planologisch relevante leidingen in het gebied.<br />
- Tevens dient rekening te worden gehouden met de reservering van een leidingenstrook als<br />
aftakking van de bestaande leidingenstrook.<br />
- Het verleggen van de naftaleiding naar de leidingenstraat in het plangebied dient voor een<br />
veilige situatie te zorgen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overige functies 80<br />
Windenergie<br />
- Windenergie is op de meeste plekken in het plangebied niet gewenst. Daar waar mogelijkheden<br />
zijn, wordt gestreefd naar een veilige en een zo gunstig mogelijke inpassing in het<br />
landschap.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
11. Afweging sectorale wensbeelden<br />
81<br />
11.1. Inleiding<br />
In de voorgaande hoofdstukken zijn voor de belangrijkste functies in het landelijk gebied, de<br />
huidige situatie, de verwachte ontwikkelingen en sectorale wensbeelden beschreven. Deze<br />
sectorale wensbeelden kunnen elkaar versterken, maar ook strijdig zijn met elkaar. Ze worden<br />
daarom in dit hoofdstuk met elkaar geconfronteerd en in het geval van strijdigheid worden beleidskeuzen<br />
gemaakt. Bij dergelijke keuzen wordt ook het beleid van Rijk en provincie betrokken.<br />
De afweging van de verschillende sectorale wensbeelden leidt tot een samenhangende<br />
beleidsvisie voor het plangebied. Dit beleid moet sturing geven aan de ontwikkelingen in het<br />
plangebied, zowel in de zin van het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen (verbieden of<br />
stellen van randvoorwaarden) als in de zin van het stimuleren van gewenste ontwikkelingen (het<br />
scheppen van randvoorwaarden).<br />
In dit hoofdstuk wordt voor de belangrijkste onderwerpen aangegeven welke beleidskeuzes zijn<br />
gemaakt. Voorafgaand hieraan worden de doelstellingen voor dit bestemmingsplan kort beschreven.<br />
Bij de beleidskeuzes wordt eerst aangegeven welke eisen de verschillende functies hebben.<br />
Daarna is gekeken of deze eisen met elkaar overeenstemmen, of dat deze eisen juist verschillend<br />
zijn. Vervolgens vindt een afweging plaats en worden conclusies getrokken over het te<br />
voeren beleid.<br />
11.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan<br />
Op basis van het beleidskader van Rijk en provincie, het vigerende gemeentelijke beleid en de<br />
instrumentele mogelijkheden van het bestemmingsplan voor het buitengebied, kan de volgende<br />
hoofddoelstelling worden geformuleerd voor het bestemmingsplan Buitengebied <strong>Bernisse</strong>.<br />
Behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, waarbij wordt gestreefd<br />
naar behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw in samenhang<br />
het behoud en versterking van landschap en cultuurhistorie, alsmede behoud van de<br />
waardevolle natuur.<br />
Op basis van de hoofddoelstelling kunnen de volgende beleidsuitgangspunten worden geformuleerd:<br />
- behoud en duurzame ontwikkeling van de landbouw;<br />
- behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten in samenhang met een duurzame<br />
landbouw;<br />
- behoud van cultuurhistorische waarden;<br />
- behoud en ontwikkeling van natuurwaarden;<br />
- het bieden van kansen voor verbrede plattelandsontwikkeling;<br />
- versterking van het recreatieve (mede)gebruik;<br />
- streven naar duurzaam waterbeheer met voldoende zoetwater.<br />
11.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties<br />
Eisen vanuit duurzaam waterbeheer<br />
Het Rijk, de provincie en de waterbeheerder streven naar een duurzaam waterbeheer. Bij een<br />
duurzaam waterbeheer is de samenhang tussen het watersysteem en de functies in het plangebied<br />
belangrijk. Er moet worden voorkomen dat problemen met betrekking tot de waterhuishouding<br />
(zowel kwalitatief als kwantitatief) worden afgewenteld op andere gebieden of naar de<br />
toekomst. Voor het plangebied betekent dit dat het watersysteem en het bijbehorende waterbeheer<br />
zoveel mogelijk dienen aan te sluiten op de natuurlijke omstandigheden. Hiermee ontstaat<br />
een veerkrachtig en robuust watersysteem met voldoende berging en voldoende water van de<br />
juiste kwaliteit en worden de ecologische potenties benut. Ruimtelijke plannen waarbij de inrichting<br />
van het watersysteem verandert, zoals de aanleg van de zoetwatervoorziening en de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 82<br />
scheiding tussen zoete en zoute waterstromen, worden daar waar mogelijk meegenomen in dit<br />
bestemmingsplan.<br />
Daarnaast wordt rekening gehouden met de bestaande functies in het plangebied. Het bestemmingsplan<br />
kan het streven naar duurzaam waterbeheer ondersteunen door bepaalde<br />
(ruimtelijk relevante) ingrepen (bijvoorbeeld onderbemaling) niet toe te laten.<br />
Een ander belangrijk uitgangspunt van een meer natuurlijk watersysteem, is het zoveel mogelijk<br />
aansluiten bij de peilfluctuaties van de seizoenen. Hierdoor is men in droge perioden minder afhankelijk<br />
van wateraanvoer en hoeft er in natte perioden minder water uit het gebied te worden<br />
gemalen. Daarbij is voldoende waterbergend vermogen van belang. Het bestemmingsplan kan<br />
hierop inspelen door bijvoorbeeld ruimte te reserveren voor waterberging of het dempen van<br />
waterlopen te verbieden.<br />
Er zijn verschillende ideeën over het verwezenlijken van een meer duurzaam watersysteem in<br />
het plangebied. Paragraaf 3.3.3 gaat hier nader op in. Het gaat onder andere om zoekgebieden<br />
voor waterberging, het tegengaan van peilverlaging, het realiseren van brakwatersystemen en<br />
kreekherstel.<br />
Overigens is de rol van het bestemmingsplan binnen het waterbeheer beperkt. In de beleidsmatige<br />
afweging tussen functies en het waterbeheer speelt het bestemmingsplan wel een rol. In<br />
de zin van concrete beheersmaatregelen zijn de Keur en de peilbesluiten de aangewezen instrumenten.<br />
Afstemming met het bestemmingsplan is een vereiste. Een belangrijk onderscheid<br />
tussen beide instrumenten is de breedte van de belangenafweging: het bestemmingsplan betrekt<br />
alle ruimtelijk relevante belangen in haar afweging terwijl bijvoorbeeld de Keur primair de<br />
belangen van het waterbeheer dient.<br />
Eisen vanuit de verschillende hoofdfuncties<br />
De waterhuishouding is van grote invloed op zowel landbouw als natuur en landschap. Ook<br />
speelt de waterhuishouding een rol bij het voorkomen van wateroverlast.<br />
Het grootste deel van het plangebied is in agrarisch gebruik. Goede externe productieomstandigheden<br />
zijn van groot belang voor de grondgebonden landbouw. Door de hoge grondwaterstanden<br />
is de draagkracht van de veengronden gering. Door drooglegging van deze gronden<br />
kan deze draagkracht verbeteren.<br />
Daarnaast kan er behoefte zijn aan het dempen van sloten (om een efficiënte kavelgrootte te<br />
verkrijgen), of het verruimen of aanleggen van sloten (om de waterberging en afwatering te verbeteren).<br />
Tevens is de landbouw gebaat bij een gereguleerd peil: voldoende aanvoer bij watertekorten,<br />
voldoende afwatering bij een wateroverschot en voldoende waterberging om wateroverlast<br />
te voorkomen.<br />
Op langere termijn is de landbouw gebaat bij een niet te grote drooglegging van de veengronden,<br />
omdat dit tot bodemdaling (inklinking) leidt, waardoor de externe productiefactoren verslechteren.<br />
Ook aan de waterkwaliteit stelt de landbouw eisen, met name aan de chloridenconcentraties.<br />
De chloridenconcentraties in het oppervlakte- en grondwater zijn bepalend voor de te verbouwen<br />
gewassen en de mogelijkheden voor beregening uit het oppervlaktewater. Het scheiden<br />
van zoete en zoute waterstromen en de beschikbaarheid van voldoende zoetwater zijn voor de<br />
landbouw dan ook van groot belang.<br />
Voor de actuele en potentiële natuurwaarden in het plangebied (de bestaande en te realiseren<br />
natuurgebieden) is een hoge grondwaterstand en een goede waterkwaliteit een eerste vereiste.<br />
In het algemeen kan worden gesteld dat door ingrepen in de grondwaterstand (verlagen peilen)<br />
en waterkwaliteit (eutrofiëring) de natuurwaarde van vegetaties zal afnemen. Zeldzame plantensoorten<br />
zullen in aantal verminderen en de algemenere soorten nemen toe.<br />
Water kan op verschillende manieren een rol spelen bij het verhogen van de natuurwaarden.<br />
Voor de natte natuur zijn "plas-dras"-, moerasachtige of brakke situaties wenselijk. Door een<br />
natuurlijke inrichting van kreken en andere waterlopen kan zowel een waardevolle vegetatie<br />
zich ontwikkelen, de fauna meer verspreidingsmogelijkheden worden geboden als de kwaliteit<br />
van het oppervlaktewater toenemen.<br />
Een hoge grondwaterstand is ook gunstig voor de minder algemene weidevogels (zoals grutto<br />
en tureluur) en andere vogelsoorten, onder meer omdat vochtige omstandigheden betere foe-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 83<br />
rageermogelijkheden bieden en door de hoge grondwaterstand het agrarisch gebruik minder<br />
intensief zal worden.<br />
Seizoensfluctuaties van het peil dragen eveneens bij aan meer natuurlijke omstandigheden.<br />
Door het vasthouden van gebiedseigen water kan de inlaat van gebiedsvreemd water worden<br />
beperkt.<br />
Het in landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht waardevolle verkavelingspatroon is gebaat<br />
bij de instandhouding van het huidige slotenpatroon. De landschappelijke en cultuurhistorische<br />
waarden hangen in belangrijke mate samen met het patroon van de waterlopen (sloten, kreken).<br />
Versterking van functies onderling<br />
Waterberging kan zeer goed samengaan met natuurontwikkeling. Peilverhoging en een groter<br />
percentage aan open water (bijvoorbeeld door kreekontwikkeling) dragen bij aan een vergroting<br />
van de waterberging en een toename aan veerkracht.<br />
Door brakke hydrologische situaties in het plangebied toe te laten, kan zich hier bijzondere flora<br />
en fauna ontwikkelen. Kreekherstel kan bijdragen aan het vergroten van het waterbergend vermogen<br />
en de omstandigheden creëren voor een meer natuurlijke inrichting, waarbinnen ruimte<br />
wordt geboden aan diverse planten- en diersoorten.<br />
Scheiden van zoete en van zoute waterstromen (in plaats van mengen), is voor zowel de landbouw<br />
als voor de natuur van belang. De landbouw is gebaat bij het zoetwater, terwijl de zoutminnende<br />
vegetatie tot ontwikkeling kan komen in de zoute delen.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Een te grote drooglegging van de veengronden is voor geen enkele functie van belang. Wat<br />
voor de ene functie een te grote drooglegging zal zijn, is voor de andere functie echter niet<br />
groot genoeg. Een te grote drooglegging is echter op de langere termijn ook voor de landbouw<br />
in de veengebieden ongunstig. Een te grote drooglegging veroorzaakt op termijn inklinking van<br />
de veenbodem, zodat het waterpeil relatief gezien blijft stijgen.<br />
Het dempen van sloten is vanuit een duurzaam waterbeheer niet gewenst. Het waterbergend<br />
vermogen neemt hierdoor af en waardevolle water- en oevervegetaties verdwijnen. Ook wordt<br />
zo het karakteristieke verkavelingspatroon aangetast. Het dempen van sloten kan echter wenselijk<br />
zijn vanuit een zo optimaal mogelijk agrarisch grondgebruik.<br />
Het fluctueren van het waterpeil met de seizoenen is wenselijk voor natuurbeheer, onder meer<br />
omdat in de praktijk minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten. Voor de landbouw<br />
kan dit echter een verslechtering van de productieomstandigheden betekenen. Een ander gevolg<br />
van het realiseren van meer waterberging betekent dat de gronden voor waterberging gevrijwaard<br />
dienen te blijven van bebouwing.<br />
Afweging en conclusie<br />
Het bestemmingsplan heeft een beperkte invloed op het waterbeheer. Het peil wordt vastgesteld<br />
door de waterbeheerder. Het bestemmingsplan speelt hierin geen rol. Op activiteiten die<br />
het waterbeheer kunnen beïnvloeden, zijn de Keur en het peilbesluit van toepassing.<br />
Met betrekking tot de waterhuishouding kunnen in het bestemmingsplan regels worden gesteld.<br />
Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen wordt dit tot een minimum beperkt. Alleen<br />
in het geval dat een bredere afweging aan de orde is dan in het kader van het waterbeleid<br />
mogelijk is, zal een afwegingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen.<br />
Het dempen van sloten is niet alleen nadelig voor het waterbergend vermogen, maar kan ook<br />
het landschappelijk waardevolle verkavelingspatroon aantasten. Een dergelijke ingreep is dus<br />
ruimtelijk relevant en kan in het bestemmingsplan nader worden geregeld. In de volgende paragraaf<br />
wordt hier op ingegaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 84<br />
11.4. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie<br />
versus ontwikkeling van de landbouw<br />
Eisen vanuit natuur, landschap en cultuurhistorie<br />
Natuur, landschap en cultuurhistorie zijn laagdynamische functies met een grote gevoeligheid<br />
voor veranderingen in het gebruik.<br />
Natuur<br />
Delen van het plangebied (reservaatgebieden, sloten, dijken en wielen) herbergen waardevolle<br />
vegetaties. Daarnaast is het plangebied van betekenis voor weidevogels en ganzen. Voor flora<br />
en fauna is het van belang dat aan de volgende eisen wordt voldaan:<br />
- voortzetting van de bescherming van de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden (Natura<br />
2000);<br />
- het handhaven van de openheid en de rust en het tegengaan van verstoring in de weidevogelgebieden<br />
en voedselgebieden voor ganzen;<br />
- behoud van sloten, dijken, wielen en kreekrestanten vanwege de betekenis als groeiplaats<br />
van bijzondere plantensoorten en leefgebied voor amfibieën en water- en moerasvogels;<br />
- behoud van de graslanden (met een hoog, fluctuerend waterpeil voor de weidevogels en<br />
als voedselgebied voor de ganzen).<br />
Landschap<br />
De landschappelijke waarden houden met name verband met het grondgebruik (akkerbouw op<br />
de kleigronden, grondgebonden veehouderij op de veengronden), de openheid en het patroon<br />
van wegen, dijken en bebouwing. Instandhouding van deze elementen is dan ook vanuit landschap<br />
en cultuurhistorie het streven. Dit betekent dat aan behoud van het landschap de volgende<br />
eisen worden gesteld:<br />
- behoud van de openheid door instandhouding van de akker- en weidegronden en het tegengaan<br />
van een verdere verdichting; een uitzondering vormt de noordrand, waar door<br />
middel van hoogopgaande beplanting afscherming van het havengebied wenselijk is;<br />
- behoud van het contrast tussen de open polders en de dijkbeplanting en -bebouwing;<br />
- behoud en herstel van het kreken- en dijkenpatroon;<br />
- behoud en bescherming van kleine landschapselementen (wielen, bosjes, erfbeplanting).<br />
Cultuurhistorie<br />
Voor wat cultuurhistorie betreft, is de herkenbaarheid van de ontginningsgeschiedenis van belang.<br />
Dit betekent dat het ontginnings- en verkavelingspatroon herkenbaar moet blijven. Cultuurhistorisch<br />
waardevolle en beeldbepalende bebouwing (zoals karakteristieke boerderijen)<br />
dient behouden te blijven. Tevens dienen de archeologisch waardevolle gebieden niet verloren<br />
te gaan.<br />
Eisen vanuit de landbouw<br />
Het grondgebruik in het plangebied bestaat in het veenweidegebied met name uit grondgebonden<br />
veehouderij en af en toe akkerbouw. Op de kleigronden is het grondgebruik gevarieerder<br />
(grondgebonden veehouderij, akkerbouw, tuinbouw en in beperkte mate fruitteelt).<br />
Voor de agrarische kwaliteit in het plangebied zijn de bodemkundige en hydrologische omstandigheden<br />
van belang (zie paragraaf 11.3). Verbetering van de externe productiefactoren, zoals<br />
het ophogen of egaliseren van de bodem of het dempen of graven van sloten, kan een verbetering<br />
van de agrarische bedrijfsvoering betekenen.<br />
In het plangebied bestaat bij een aantal grondgebonden veehouderijbedrijven de behoefte om<br />
ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering ander ruwvoeder dan gras (maïs of een mengsel van<br />
andere gewassen) te telen. Alhoewel hiervan nu beperkt sprake is, is het onbekend hoe dit zich<br />
in de toekomst gaat ontwikkelen. Enerzijds wordt op grond van de abiotische omstandigheden<br />
in de graslandgebieden geen grootschalige teelt van bijvoorbeeld maïs verwacht, anderzijds<br />
kunnen de condities hiervoor in de toekomst veranderen. De behoefte aan en mogelijkheden<br />
voor deze ruwvoederteelt zijn mede afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen in de mestwetgeving.<br />
Ook de aard van de bedrijfsvoering is hierbij van belang. Zeker ook voor biologische<br />
bedrijven kan de behoefte om op het eigen bedrijf voedergewassen te telen groot zijn. Het veevoer<br />
en strooisel bij deze bedrijven moet namelijk geheel biologisch zijn.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 85<br />
Ook bestaat bij een aantal bedrijven de behoefte om grasland om te wisselen met akkerbouw.<br />
Door deze wisselteelt wordt de bodemgezondheid bevorderd en is het mogelijk om een uit<br />
landbouwkundig oogpunt goede grasopbrengst te realiseren.<br />
Voor de akkerbouw en − afhankelijk van de geschiktheid van de bodem voor de veehouderij − is<br />
het met name van belang dat in het bestemmingsplan soepel wordt omgegaan met een veranderend<br />
grondgebruik (wisselteelt, eventueel vollegrondsgroenteteelt, sierteelt, energiegewassen).<br />
Versterking van functies onderling<br />
De grondgebonden landbouw en de openheid van het landschap versterken elkaar. Behoud en<br />
ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij is zelfs gewenst om de openheid van het landschap<br />
zoveel mogelijk te waarborgen. Ook is behoud van het huidige graslandareaal van belang<br />
voor de weidevogels en ganzen.<br />
Een aantal agrariërs in het gebied levert een belangrijke bijdrage aan het behoud, de ontwikkeling<br />
en het beheer van natuurwaarden door het vrijwillig uitvoeren van agrarisch natuurbeheer.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Ruwvoederteelt<br />
Voor de agrarische bedrijfsvoering heeft ruwvoederteelt in de vorm van maïs een aantal voordelen.<br />
Een dergelijke teelt kan als aanvulling dienen op de ruwvoederwinning in de vorm van<br />
gras op het eigen agrarisch bedrijf. Als bestanddeel van veevoeder kan maïs het mineralenoverschot<br />
op bedrijfsniveau en het ureumgetal voor het melkvee terugdringen. Ook kan maïs<br />
voor graslandverbetering zorgen 1) . Voor de functies natuur en landschap is aan de teelt van<br />
maïs en andere gewassen in het veengebied een aantal bezwaren verbonden. Ten opzichte<br />
van het grondgebruik als grasland heeft deze teelt een groter gewasbeschermingsmiddelenverbruik.<br />
Dit beïnvloedt de kwaliteit van bodem en water, wat indirect zijn doorwerking heeft op de<br />
ecologische waarden. Maïs heeft (gedurende een deel van de zomerperiode) consequenties<br />
voor de openheid van het landschap. Ook broeden de kritische, meer zeldzame weidevogelsoorten<br />
(zoals grutto, tureluur) niet op bouwland.<br />
Externe productieomstandigheden<br />
Verbetering van de externe productiefactoren betekent een verbetering voor de landbouw, maar<br />
kan ook een verslechtering voor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden betekenen.<br />
Door bijvoorbeeld het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem, het dempen van<br />
sloten of het aanleggen van dammen, vindt er een verstoring plaats van de plaatselijke situatie,<br />
waardoor natuurwaarden kunnen afnemen of de landschapsstructuur kan verdwijnen. Slootdemping<br />
kan ten koste gaan van de herkenbaarheid van het ontginningspatroon (verkaveling).<br />
Bovendien vormt slootdemping een bedreiging voor het waterbergend vermogen in het plangebied<br />
(zie paragraaf 11.3). Opgemerkt wordt dat voor het waarborgen van voldoende waterberging<br />
voor slootdemping altijd ook een Keurvergunning van het waterschap noodzakelijk is.<br />
Afweging en conclusie<br />
Grondgebruik<br />
Omdat de grondgebonden landbouw ((melk)veehouderij, akkerbouw, tuinbouw) de openheid<br />
versterkt, zal het bestemmingsplan erop zijn gericht de grondgebonden landbouw in het plangebied,<br />
met inachtneming van de landschapskenmerken en bestaande milieuwet- en regelgeving,<br />
ontwikkelingsruimte te bieden. Deze ruimte is ook gewenst om de concurrentiepositie van de<br />
landbouw te behouden (schaalvergroting).<br />
Voor het veengebied geldt dat de kenmerkende natuur- en landschapswaarden samenhangen<br />
met de weidegronden. Behoud en ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij is hier dan<br />
ook het uitgangspunt. Akkerbouw en tuinbouw kunnen hier blijven voortbestaan, maar de<br />
grondgebonden veehouderij krijgt waar nodig voorrang.<br />
Nieuwe, niet-grondgebonden agrarische bedrijven, zoals glastuinbouwbedrijven, intensieve<br />
kwekerijen en intensieve veehouderijen, hebben geen relatie met de gronden in het buitengebied.<br />
Nieuwe bouwvlakken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische productietakken<br />
zijn daarom niet wenselijk. Intensieve kwekerijen (bijvoorbeeld champignonkwekerijen) zijn niet<br />
bezwaarlijk, mits gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Om verdichting van het gebied<br />
tegen te gaan, dient de omvang relatief beperkt te blijven.<br />
1) Hiervoor wordt jaarlijks een deel van het grondoppervlak gescheurd en met maïs ingezaaid. Elk jaar is een ander<br />
perceel grasland aan de beurt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 86<br />
Ruwvoederteelt<br />
Ruwvoederteelt (anders dan gras) kan de economische structuur van de grondgebonden veehouderij<br />
in het plangebied versterken. Het bestemmingsplan dient ruwvoederteelt dan ook niet<br />
volledig uit te sluiten.<br />
Alhoewel in de praktijk niet wordt verwacht dat ruwvoederteelt een aanzienlijk deel van het<br />
grondgebruik zal gaan vormen, is het vanwege de mogelijke nadelen voor natuur en landschap<br />
(openheid, weidevogels) in het veengebied gewenst om hiervoor regels op te stellen. Maximaal<br />
20% van de bedrijfsoppervlakte mag worden gebruikt voor de teelt van ander ruwvoeder dan<br />
gras. Hiermee wordt aangesloten bij het steeds restrictievere beleid van Rijk en provincie.<br />
Externe productieomstandigheden<br />
Het dempen van sloten en kreken is uit het oogpunt van behoud van het ontginningspatroon<br />
niet wenselijk. Ook gaat slootdemping ten koste van het waterbergend vermogen. Slootdemping<br />
kan echter vanuit agrarisch perspectief wel wenselijk zijn. Vanwege de mogelijke nadelige gevolgen<br />
voor landschap, cultuurhistorie en duurzaam waterbeheer wordt slootdemping in een<br />
deel van het plangebied alleen onder voorwaarden toegelaten. Hiervoor dient eerst een aanlegvergunning<br />
te zijn verleend (zie hoofdstuk 13).<br />
11.5. Nieuwe bebouwing versus landschap en cultuurhistorie<br />
Eisen vanuit bebouwing<br />
Om diverse redenen kan nieuwe bebouwing in het landelijk gebied wenselijk zijn. De belangrijkste<br />
redenen zijn het bouwen ten behoeve van agrarische en andere bedrijfsactiviteiten (modernisering,<br />
schaalvergroting, uitbreiding, milieu- en voedselveiligheidseisen) en ter vergroting van<br />
het woongenot (vergroten woonruimte, extra bijgebouwen zoals schuurtjes en garages).<br />
Ook als de functie van een gebouw verandert, kan dit aanleiding geven tot het oprichten van<br />
extra bebouwing of het aanpassen van de uiterlijke verschijningsvorm (bijvoorbeeld het hergebruik<br />
van vrijkomende agrarische bebouwing voor wonen of kleinschalige bedrijvigheid).<br />
Eisen vanuit landschap en cultuurhistorie<br />
Landschappelijke en cultuurhistorische waarden komen door het hele gebied voor. Vanuit landschap<br />
en cultuurhistorie is met name behoud van bestaande structuren en patronen (sloten, dijken,<br />
wegen kreken, bebouwing) van belang. Voorkomen moet worden dat de landschappelijke<br />
openheid en structuur en aanwezige cultuurhistorische waarden worden verstoord door nieuwbouw<br />
of uitbreiding en aanpassing van bestaande bebouwing.<br />
Versterking van functies onderling<br />
In het kader van "kwaliteitsverbetering" of "Ruimte-voor-Ruimte" kunnen landschap, cultuurhistorie<br />
en bebouwing elkaar versterken. Bij kwaliteitsverbetering wordt het toekennen van extra<br />
bouwmogelijkheden, bijvoorbeeld voor het volledig in de oorspronkelijke verschijningsvorm herstellen<br />
van een beeldbepalend pand, mogelijk. Een voorwaarde voor kwaliteitsverbetering is dat<br />
de omgevingskwaliteit aanzienlijk moet verbeteren (sanering van beeldverstorende bebouwing<br />
en /of een integrale aanpak van het hele terrein).<br />
Verspreid door het plangebied komen ook verouderde solitaire glastuinbouwbedrijven voor, die<br />
de landschappelijke structuur aantasten. In het kader van landschappelijke kwaliteitsverbetering<br />
is sanering van deze bedrijven gewenst.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Een uitbreiding van het aantal bedrijfsgebouwen, het oprichten van woningen (waaronder een<br />
tweede agrarische bedrijfswoning en nieuwe burgerwoningen), het verplaatsen van bedrijven of<br />
het op een ongewenste locatie oprichten van bebouwing, kan ten koste gaan van de openheid<br />
en het landschappelijk patroon. Onzorgvuldig geplaatste bebouwing kan in het algemeen een<br />
verrommeling van het landschap veroorzaken.<br />
Uitbreiding of aanpassing van cultuurhistorisch waardevolle panden kan ten koste gaan van de<br />
cultuurhistorische waarde van deze panden indien dit niet op de juiste wijze gebeurt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 87<br />
Afweging en conclusie<br />
Nieuwvestiging agrarische bedrijven<br />
Voor de nabije toekomst (binnen de komende tien jaar) wordt ingeschat dat hooguit enkele<br />
nieuwe agrarische bedrijven zich in het plangebied gaan vestigen. Een groter aantal agrarische<br />
bedrijven zal worden beëindigd. Om de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoveel<br />
mogelijk te behouden, zijn nieuwe bouwvlakken voor te vestigen agrarische bedrijven niet<br />
wenselijk. Eventuele nieuwe bedrijven zullen zoveel mogelijk gebruik moeten maken van bestaande<br />
agrarische bedrijfscentra. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan zal in individuele situaties<br />
een beoordeling van de relevante aspecten en een afweging van de daarmee samenhangende<br />
belangen plaatsvinden en zo nodig een herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld.<br />
Nieuwvestiging niet-agrarische bedrijven<br />
Gezien het restrictief beleid 1) is de verspreide nieuwvestiging met daarmee samenhangende<br />
nieuwbouw van niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied niet aanvaardbaar. Vestiging<br />
van niet-agrarische bedrijvigheid dient in principe op een bedrijventerrein plaats te vinden. Uitzondering<br />
hierop is de vestiging van een beperkt aantal aan de agrarische sector gerelateerde<br />
bedrijfstypen en bedrijven in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.<br />
Uitbreiding bedrijfsgebouwen<br />
Uitbreiding van agrarische en niet-agrarische bebouwing is veelal noodzakelijk voor de continuering<br />
van het bedrijf (bijvoorbeeld in het kader van milieuwet- en regelgeving).<br />
In het plangebied zijn er landschappelijke bezwaren tegen een toename van de bebouwing.<br />
Daarom wordt dit alleen toegestaan binnen een bouwvlak. In hoofdstuk 13 wordt hier nader op<br />
ingegaan. Het is wenselijk bebouwing in principe zoveel mogelijk in aansluiting op bestaande<br />
bebouwing en in de richting van de bestaande verkaveling te plaatsen, zodat de structuur van<br />
het landschap zo min mogelijk wordt aangetast.<br />
Nieuwe woningen of andere woongelegenheid<br />
Vanwege het ontbreken van binding met het buitengebied en het rijks-, provinciale en gemeentelijke<br />
beleid, wordt de oprichting van nieuwe burgerwoningen in het plangebied niet toegestaan.<br />
Dit geldt ook voor het realiseren van woonwagenstandplaatsen of ligplaatsen voor woonschepen.<br />
Als het om een agrarische bedrijfswoning gaat, geldt het volgende. Vrijwel alle agrarische bedrijven<br />
beschikken reeds over een eerste bedrijfswoning. Om verstening tegen te gaan worden<br />
geen nieuwe eerste agrarische bedrijfswoningen toegelaten. Hoofdstuk 13 gaat hier nader op<br />
in. Voor een tweede agrarische bedrijfswoning geldt dat in de praktijk de agrarische noodzaak<br />
hiertoe ontbreekt. Bovendien kan dit, bij verkoop, leiden tot een ongewenste toename van burgerwoningen<br />
in het buitengebied. Nieuwe tweede agrarische bedrijfswoningen worden daarom<br />
uitgesloten. Wel wordt de mogelijkheid geboden om binnen de agrarische bedrijfswoning een<br />
tijdelijke woongelegenheid te creëren voor een tweede arbeidskracht de "rustende" boer. In<br />
verband met de tijdelijkheid dient deze niet het karakter te krijgen van een zelfstandige woning.<br />
Extra bebouwing ten behoeve van kwaliteitsverbetering<br />
Zowel de ruimtelijke als de milieukwaliteit in het plangebied kan aanzienlijk verbeteren als in uitzonderingsgevallen<br />
op specifieke locaties extra bebouwing (waaronder eventueel woningen) in<br />
het plangebied wordt gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is dat in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen<br />
(zoals leegstaande, verouderde stallen, romneyloodsen of kassen) nieuwe bebouwing<br />
mag worden opgericht. De opbrengst van de nieuwe bebouwing dient de sanering van<br />
de oude bebouwing mogelijk te maken.<br />
Er kan echter nu nog niet worden overzien waar zich dergelijke mogelijkheden voordoen. Dit<br />
hangt onder andere af van eventuele bedrijfsbeëindiging, de omvang van de aanwezige bebouwing<br />
en de kansrijkheid van bepaalde vervolgfuncties. Of het voorts in een concrete situatie<br />
mogelijk is daadwerkelijk een woning te realiseren als compensatie voor de sloop van gebouwen<br />
is van verschillende factoren afhankelijk, zoals de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeers-<br />
en industrielawaai, externe veiligheid en luchtkwaliteit. In verband daarmee wordt in<br />
het bestemmingsplan geen "Ruimte-voor-Ruimteregeling" opgenomen. Waar de mogelijkheden<br />
zich aandienen, zal aan de hand van gericht onderzoek worden beoordeeld of medewerking<br />
1) Rijk en provincie hebben in hun ruimtelijk beleid aangegeven dat alleen functies, die aan het landelijk gebied gelieerd<br />
zijn (zoals landbouw, natuur, landschap), ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. Dit wordt het restrictief beleid<br />
genoemd.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 88<br />
aan een dergelijk initiatief kan worden verleend. Zo nodig zal een afzonderlijke planologische<br />
procedure worden gevolgd. Voor de locaties waar al plannen in ontwikkeling zijn om gebruik te<br />
maken van de Ruimte-voor-Ruimteregeling wordt door middel van een vrijstellingsprocedure of<br />
planherziening de ontwikkeling mogelijk gemaakt. Alleen voor compleet getoetste ontwikkelingen<br />
voorziet het bestemmingsplan in een aangepaste bestemming.<br />
11.6. Vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing en omgevingskwaliteit<br />
Eisen vanuit vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing<br />
Gegeven de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw, beëindigt 2 tot 3% van de agrarische<br />
ondernemers jaarlijks het bedrijf. De agrarische bedrijfsgebouwen worden veelal overgenomen<br />
door niet-agrarische bedrijven. De bedrijfswoning wordt vaak in gebruik genomen als burgerwoning<br />
of als bedrijfswoning bij het niet-agrarische bedrijf.<br />
Voor wonen als vervolgfunctie is het met name van belang dat de kwaliteiten van het landelijk<br />
gebied behouden blijven (rust, ruimte) en dat geen overlast wordt veroorzaakt voor bijvoorbeeld<br />
agrarische bedrijven (stankhinder, afname producten).<br />
Eisen vanuit de omgevingskwaliteit<br />
Om de leefbaarheid van het landelijk gebied te behouden is het van belang dat de kwaliteit van<br />
de omgeving niet afneemt. De kwaliteit van de omgeving heeft zowel betrekking op de milieueisen<br />
(stank, geluid, veiligheid) als op eisen met betrekking tot de beeldkwaliteit. Voor wat de milieueisen<br />
betreft wordt dit grotendeels ondervangen door de milieuwet- en regelgeving. Voor de<br />
beeldkwaliteit wordt enerzijds verwezen naar het welstandsbeleid, anderzijds kunnen in het bestemmingsplan<br />
eisen worden gesteld met betrekking tot beeldkwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm<br />
van een saneringsplicht van (een deel van) de bedrijfsbebouwing.<br />
Versterking van functies onderling<br />
Nieuwe functies kunnen enerzijds een belangrijke bijdrage leveren aan de economie van het<br />
plangebied en daarmee aan de leefbaarheid daarvan. Daarnaast kan een nieuwe economische<br />
functie het behoud van cultuurhistorisch waardevolle panden veiligstellen.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Nieuwe functies kunnen hinderlijk zijn voor reeds bestaande functies. Hinder kan op de volgende<br />
manieren plaatsvinden:<br />
- de nieuwe functie is milieubelastend voor de omgeving (bijvoorbeeld door geluidshinder,<br />
stankoverlast, veiligheidsrisico's);<br />
- de nieuwe functie is milieugevoelig (bijvoorbeeld burgerwoningen) en levert beperkingen<br />
op voor de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven;<br />
- de nieuwe functie heeft een ruimtelijke uitstraling, die de kwaliteit van de omgeving negatief<br />
beïnvloedt;<br />
- de nieuwe functie is zelf niet milieuhinderlijk, maar het verkeer dat door de nieuwe functie<br />
wordt aangetrokken is dat wel.<br />
Afweging en conclusie<br />
Uit het oogpunt van leefbaarheid en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen<br />
dient flexibel te worden omgegaan met het toestaan van nieuwe functies in vrijkomende agrarische<br />
bebouwingscomplexen.<br />
In het kader van het bestemmingsplan dient te worden bepaald welke nieuwe functies kunnen<br />
worden toegelaten binnen voormalige agrarische bedrijfscomplexen. Indien de vervolgfunctie<br />
milieugevoelig is, kan dit gevolgen hebben voor toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van milieubelastende<br />
bedrijven (zoals agrarische bedrijven). In het kader van de milieuregelgeving<br />
wordt getoetst aan de milieugevoeligheid. Om dubbele regelgeving te voorkomen, gaat het bestemmingsplan<br />
hier niet nader op in.<br />
Bij functies met een sterk verkeersaantrekkende werking zal een afweging moeten worden gemaakt<br />
tussen het toelaten van de nieuwe functie en de aard van de ontsluitingswegen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 89<br />
11.7. Recreatie versus natuur, landschap en landbouw<br />
Eisen vanuit recreatie<br />
Door de toename van vrije tijd neemt de behoefte aan recreatiemogelijkheden "dicht bij huis"<br />
toe. Dit betekent dat de recreatieve kwaliteiten van het gebied in ieder geval behouden moeten<br />
blijven en waar mogelijk ontwikkeld kunnen worden. De huidige recreatieve kwaliteiten zijn momenteel<br />
met name gekoppeld aan de wateren, het recreatiegebied de <strong>Bernisse</strong>, het recreatief<br />
medegebruik van het agrarisch landschap (rust, openheid) of houden verband met de cultuurhistorie<br />
van het gebied (cultuurhistorisch waardevolle of andere bouwwerken).<br />
De huidige recreatieve routestructuren en voorzieningen dienen in ieder geval in stand te worden<br />
gehouden en waar mogelijk verder te worden ontwikkeld.<br />
Eisen vanuit natuur, landschap en landbouw<br />
Met name vanuit natuur en landschap is behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en<br />
landschapswaarden van belang. Voor de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden<br />
geldt dat voorkomen moet worden dat deze worden aangetast of verstoord. Een aandachtspunt<br />
hierbij is de externe werking van de Natura 2000-gebieden. Ingrepen die in de nabijheid van<br />
deze gebieden plaatsvinden en een mogelijke verstoring van de natuurwaarden teweeg brengen,<br />
moet worden getoetst op het effect van de ingreep.<br />
Ook de landbouw wil geen hinder ondervinden van recreanten, bijvoorbeeld als recreatieve<br />
routes langs het erf lopen.<br />
Versterking van functies onderling<br />
Voor recreatie geldt dat deze functie voor een belangrijk deel afhankelijk is van de kwaliteiten<br />
van natuur, landschap en cultuurhistorie. Een mooie omgeving zal meer recreanten aantrekken.<br />
In samenhang met de realisering van voorzieningen voor extensieve recreatie kunnen ook de<br />
natuur- en landschapswaarden worden versterkt.<br />
Recreatief medegebruik kan goed worden gecombineerd met verbrede landbouw. Recreatie<br />
kan een aanvulling op het inkomen van de agrariër betekenen (bijvoorbeeld "kamperen bij de<br />
boer", bed & breakfast, bedrijfsexcursies, sportieve activiteiten) en ook een impuls vormen om<br />
te blijven investeren in karakteristieke gebouwen. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt mogelijkheden<br />
voor kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Natuur en landschap kunnen door een te intensief recreatief gebruik onder druk komen te<br />
staan. Natuur en landschap kunnen ongewenste gevolgen ondervinden van bijvoorbeeld geluidsoverlast,<br />
verstoring, zwerfvuil of vertrapping van vegetaties.<br />
Recreatie kan ook hinderlijk zijn voor burgers en bedrijven in het landelijk gebied (bijvoorbeeld<br />
door de aanwezigheid van paden of voorzieningen langs erven of door aantasting van de privacy).<br />
Afweging en conclusie<br />
Dag- en verblijfsrecreatie<br />
Dag- en verblijfrecreatie kan in het hele plangebied aantrekkelijk zijn. De aanwezigheid van<br />
dag- en verblijfsrecreatie hangt samen met de recreatieve waarden van het plangebied. In<br />
hoofdstuk 7, Recreatie, is al aangegeven dat de recreatieve waarden met name samenhangen<br />
met de rust, ruimte, landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden.<br />
Agrarische bedrijven kunnen een rol spelen bij het aanbieden van recreatieve voorzieningen.<br />
Dit heeft als gevolg dat de recreatieve waarde van het gebied toeneemt en agrarische bedrijven<br />
hieruit inkomsten kunnen verwerven. De recreatieve ontwikkelingen mogen echter geen bedreiging<br />
vormen voor natuur, landschap, cultuurhistorie en landbouw. Bij het toestaan van dag- en<br />
verblijfsrecreatie dient de capaciteit van de ontsluitingswegen (inclusief de waterwegen) te worden<br />
betrokken in de afweging.<br />
Het oprichten van nieuwe bouwvlakken is niet gewenst, ook niet ten behoeve van een recreatieve<br />
functie. Voor recreatie bij een (voormalig) agrarisch bedrijf geldt dat onder voorwaarden<br />
vrijkomende voormalige agrarische bebouwing voor recreatiedoeleinden kan worden gebruikt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 90<br />
In het gebied ten noordoosten van Kanaal door Voorne, op het grondgebied van <strong>Bernisse</strong>, staat<br />
de recreatieve functie centraal. Echter ook voor dit gebied geldt dat de kwaliteit in belangrijke<br />
mate mede wordt bepaald door de landschappelijke elementen.<br />
Recreatief medegebruik<br />
Recreatief medegebruik bestaat voornamelijk uit routegebonden recreatie, waarvoor de noodzaak<br />
voor voorzieningen beperkt is. Voorzieningen voor recreatief medegebruik zijn kleinschalig<br />
(bijvoorbeeld picknickbankjes, routeborden) en kunnen na afweging tussen de recreatieve en<br />
landschappelijke belangen worden toegelaten. Aan recreatief medegebruik in het kader van<br />
verbrede landbouw dient het bestemmingsplan mogelijkheden te bieden. Behoud van de openheid<br />
in het plangebied vormt te allen tijde het uitgangspunt.<br />
11.8. Windenergie versus natuur, landschap en leefmilieu<br />
Eisen vanuit windenergie<br />
De overheid heeft als doelstelling om meer schone en duurzame energie op te wekken. Vanuit<br />
het belang van energieopwekking is het zaak windmolens te plaatsen op locaties met voldoende<br />
windaanbod. Ook bestaat er bij particulieren steeds meer belangstelling voor het oprichten<br />
van een (solitaire) windturbine op het erf. Een rendabele windmolen heeft veelal een ashoogte<br />
van 50 tot 80 m of nog hoger. Een kleinschalige windmolen, die uitsluitend wordt gebruikt<br />
voor de (aanvulling op de) eigen energiebehoefte, is meestal maximaal 2,5 m hoog (indien<br />
op een mast geplaatst maximaal 10 m hoog).<br />
Eisen vanuit natuur, landschap en leefmilieu<br />
Weidevogels en ganzen kunnen hinder ondervinden van het oprichten van (meerdere) windmolens.<br />
Of deze hinder significant is, is mede afhankelijk van de locatie, uitvoering en het aantal<br />
windmolens.<br />
Het kenmerkende landschap dient behouden te blijven. Dat houdt in dat er geen elementen in<br />
het plangebied moeten worden gebouwd, die qua omvang en schaal niet passen in de huidige<br />
landschappelijke opbouw en structuur. Een windmolen kan inbreuk veroorzaken op de openheid<br />
van het plangebied.<br />
De eisen voor een goed leefmilieu hebben in dit kader met name betrekking op beperking van<br />
geluidsoverlast, slagschaduw en mogelijke visuele hinder van windturbines. Om die reden dient<br />
een zekere afstand tot woningen in acht te worden genomen.<br />
Strijdigheid van functie-eisen<br />
Het plaatsen van hoge windturbines verdraagt zich niet met het behoud van het open karakter<br />
van het overgrote deel van het plangebied. Plaatsing van windturbines (in de directe omgeving<br />
van woningen) zorgt voor overlast van geluid, verstoring voor weidevogels, schaduwwerking en<br />
visuele hinder.<br />
Versterking van de functies onderling<br />
Indien bij plaatsing van windturbines wordt aangesloten bij grootschalige infrastructuur (bijvoorbeeld<br />
het Hartelkanaal c.q. het haven- en industriegebied) of verstedelijkt gebied, is er sprake<br />
van bundeling van "gebiedsvreemde elementen" die de openheid en structuur van het landschap<br />
niet meer aantasten dan de infrastructuur of de verstedelijking in de eerste plaats al<br />
deed. De windturbines markeren de hoogdynamische elementen die kenmerkend zijn voor deze<br />
tijd (zoals de infrastructuur) en begrenzen daarmee het landschap dat qua ontginningspatroon<br />
verwijst naar het verleden.<br />
Afweging en conclusie<br />
Windmolens, zowel geclusterd als solitair geplaatst, kunnen een grote aantasting vormen van<br />
de landschappelijke waarden (openheid) in het plangebied. Plaatsing langs grootschalige infrastructuur<br />
of bij verstedelijkt gebied kan echter het landschap versterken.<br />
De gemeente <strong>Bernisse</strong> heeft niet de intentie om windmolens op hun grondgebied toe te staan.<br />
Het bestemmingsplan dient de plaatsing van windmolens dan ook uit te sluiten.<br />
Voor kleinschalige windturbines geldt dat er geen bezwaren zijn tegen het plaatsen hiervan,<br />
mits dit binnen het bouwvlak gebeurt en de hoogte beperkt blijft tot maximaal 2,5 m.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Afweging sectorale wensbeelden 92<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
12. Zonering<br />
93<br />
12.1. Inleiding<br />
De afweging tussen de sectorale wensbeelden, zoals in hoofdstuk 11 heeft plaatsgevonden, is<br />
niet voor het hele plangebied hetzelfde. Afhankelijk van bodemtype, waterhuishouding, de aanwezigheid<br />
van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en agrarisch<br />
grondgebruik, is nuancering van het beleid op zijn plaats. Het streekplan geeft hier ook een indicatie<br />
voor. De verschillen leiden tot een gebiedsdifferentiatie, ofwel zonering van het plangebied.<br />
In dit hoofdstuk wordt de zonering voor het plangebied beschreven. Het gaat daarbij om<br />
een globale zonering, gebaseerd op de hiervoor genoemde waarden en het agrarisch grondgebruik.<br />
Specifieke gebruiksfuncties, zoals recreatieve voorzieningen of niet-agrarische bedrijfsfuncties,<br />
komen in deze zonering niet tot uiting.<br />
12.2. Motivering zonering<br />
In hoofdstuk 11 is aangegeven dat het voorgestane ruimtelijk beleid in het landelijk gebied van<br />
<strong>Bernisse</strong> verband houdt met de mate waarin bepaalde waarden aanwezig zijn en de intensiteit<br />
van het grondgebruik. Op de locaties waar waardevolle en kwetsbare functies (zoals landschap,<br />
natuur en /of cultuurhistorie) voorkomen, heeft bescherming en behoud van deze waarden de<br />
voorkeur. In het plangebied hangen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden onlosmakelijk<br />
samen met de landbouw. De zonering is weergegeven in figuur 12.1.<br />
Het plangebied kan worden omschreven als een dynamisch agrarisch gebied, met door het gebied<br />
verspreid karakteristieke natuur-, landschappelijke en /of cultuurhistorische waarden.<br />
Een gebiedsbestemming "AO, Agrarische doeleinden, gebied met waardevolle openheid", is<br />
voor het grootste deel van het plangebied gerechtvaardigd.<br />
In een aantal polders is echter sprake van een andere landschappelijke structuur. In deze gebieden<br />
is sprake van kenmerkende landschappelijke waarden (verkavelingspatroon, kronkelige<br />
dijken, bebouwing aan de rand van de polders) en plaatselijk voorkomende bijzondere natuurwaarden<br />
(water- en oevervegetaties, vochtige graslanden). Aan dit deelgebied wordt de gebiedsbestemming<br />
"ALN, Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden"<br />
gegeven.<br />
Daarnaast zijn er reeds bestaande natuurgebieden en nog te realiseren natuurgebieden in het<br />
plangebied aanwezig. Het beleid in deze zone is dan ook gericht op behoud en ontwikkeling<br />
van de natuurwaarden. Aan deze gebieden is de gebiedsbestemming "N, Natuurgebied", toegekend.<br />
In het agrarische gebied is het daarnaast mogelijk dat op basis van vrijwilligheid beheersovereenkomsten<br />
worden afgesloten. Deze gebieden blijven in agrarisch gebruik. Door deze vrijwilligheid<br />
bestaat over de toename van de natuurwaarden geen zekerheid. Een blijvende agrarische<br />
bestemming (ALN) is hiermee in overeenstemming.<br />
12.2.1. Zone AO: Agrarisch gebied met waardevolle openheid<br />
Ligging<br />
De zone AO omvat het grootste deel van het plangebied, met uitzonering van de bestaande<br />
natuurgebieden, de te ontwikkelen natuurgebieden in het kader van Deltanatuur en een deel<br />
van de polders Heenvliet en Abbenbroek, de polders Biert en Simonshaven (noord). In deze<br />
zone liggen de polders Geervliet, Heenvliet (noord), Oud-Hoenderhoek, Oudenhoorn, Zuidland,<br />
Oude Kade, Velgersdijk, Nieuw Velgersdijk, Oud-Schuddebeurs, Abbenbroek (voornamelijk<br />
zuid) en Simonshaven (zuid).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Zonering 94<br />
Omschrijving<br />
Deze zone vormt door het vrijwel ontbreken van bebouwing in de polders een grootschalig,<br />
weids agrarisch gebied. Dit gebied wordt vooral gekenmerkt door een divers agrarisch grondgebruik<br />
(waaronder met name akkerbouw) en openheid. Het gebied wordt op rationele wijze<br />
doorsneden door wegen. Delen van de polders Oudenhoorn, Zuidland en Simonshaven vormen<br />
ook een voedselgebied voor ganzen.<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief is gericht op ontwikkeling van de grondgebonden landbouw en het behoud<br />
van de openheid. Aan de grondgebonden landbouw wordt zoveel mogelijk ruimte geboden<br />
voor een verdere optimalisering van de bedrijfsvoering. Het handhaven en verder versterken<br />
van een gezonde agrarische structuur is niet alleen vanuit sociaaleconomisch oogpunt van<br />
belang, maar vormt bovendien een randvoorwaarde voor behoud van de openheid. Nieuwvestiging<br />
van grondgebonden agrarische bedrijven is mogelijk, mits gebruik wordt gemaakt van<br />
bouwvlakken van bestaande agrarische bedrijven. Dit geldt ook voor intensieve kwekerijen.<br />
Vanwege het ontbreken van grondgebondenheid en het tegengaan van verdichting van het gebied<br />
worden grenzen gesteld aan de omvang van de laatstgenoemde bedrijven.<br />
Om een gezonde en levensvatbare agrarische bedrijfsvoering in stand te houden kan het wenselijk<br />
zijn de externe productieomstandigheden te verbeteren (verkaveling, ontsluiting). In het<br />
bestemmingsplan wordt hier in zone AO ruimte voor geboden. Voorts is het voorkomen van<br />
schade door wateroverlast van groot belang voor de agrarische bedrijven.<br />
Recreatie kan een belangrijke economische functie in het plangebied worden. Behoud en ontwikkeling<br />
van de recreatieve functie binnen de agrarische bestemming is gewenst (denk bijvoorbeeld<br />
aan kamperen bij de boer). Verblijfsrecreatie als neventak bij een agrarisch bedrijf<br />
kan een bron van inkomsten voor deze sector betekenen, en is dan ook onder voorwaarden<br />
toelaatbaar.<br />
Nieuwe bebouwing ten behoeve van dag- en verblijfsrecreatie is in deze zone niet wenselijk,<br />
omdat dit een inbreuk op de openheid kan betekenen. Een uitzondering hierop vormen kleinschalige<br />
recreatieve voorzieningen ten behoeve van verbrede landbouw.<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone AO de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw;<br />
- behoud van landschappelijke openheid;<br />
- behoud van monumentale en beeldbepalende bebouwing;<br />
- behoud van levensvatbare, niet-agrarische, niet-hinderlijke bedrijven en het bieden van<br />
ontwikkelingsmogelijkheden;<br />
- het onder voorwaarden bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies in vrijkomende<br />
agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); nieuwe functies mogen geen beperkingen<br />
opleveren voor bestaande agrarische bedrijven;<br />
- bieden van mogelijkheden voor kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (onder andere in<br />
vrijkomende agrarische bebouwing).<br />
12.2.2. Zone ALN: Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden<br />
Ligging<br />
De zone ALN omvat een deel van de polder Heenvliet en delen van polder Abbenbroek en Simonshaven<br />
en de polder Biert.<br />
Omschrijving<br />
De zone ALN bestaat uit polders die deel uitmaken van het veenkernen- en inversielandschap.<br />
Deze zone kenmerkt zich door een mix van agrarische, landschappelijke en natuurwaarden. De<br />
landschapswaarden bestaan uit openheid en het patroon van dijken, wegen, sloten en kreken,<br />
de natuurwaarden bestaan uit de aanwezigheid van weidevogels, ganzen en oever- en slootvegetaties.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Zonering 95<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief voor deze zone is gericht op behoud en ontwikkeling van de duurzame,<br />
grondgebonden veehouderij, in combinatie met behoud en ontwikkeling van de natuuren<br />
landschapswaarden. Bestaande andersoortige agrarische productietakken kunnen daarnaast<br />
blijven voortbestaan.<br />
Ondanks dat de landbouw en de natuur- en landschapswaarden elkaar in deze zone kunnen<br />
versterken, kan de landbouw ook een bedreiging vormen voor het behoud van natuur en landschap<br />
ter plaatse. In deze zone moet dan ook worden gezocht naar een evenwicht. Diverse activiteiten<br />
worden daarom afweegbaar gesteld. Hierop wordt in hoofdstuk 13 nader ingegaan.<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone ALN de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud van de grondgebonden veehouderij en het graslandareaal en het bieden van voldoende<br />
ontwikkelingsperspectieven aan de grondgebonden veehouderij;<br />
- waar percelen reeds langere tijd in gebruik zijn voor akkerbouw krijgen de percelen een<br />
passende bestemming zodat voortzetting van het huidige gebruik mogelijk is. Omzetting in<br />
grasland is echter evenzeer mogelijk;<br />
- behoud en ontwikkeling van natuurwaarden (met name weidevogels en waardevolle vegetaties);<br />
- scheiden van zoete en zoute waterstromen waarmee het toekomstperspectief voor de<br />
landbouw, de natuur en het gebiedseigen karakter worden versterkt;<br />
- het tegengaan van verstoring door bijvoorbeeld intensief recreatief gebruik; ook nieuwe recreatieve<br />
vervolg- en nevenfuncties mogen geen verstoring veroorzaken;<br />
- behoud van de openheid;<br />
- behoud van landschappelijke en / of cultuurhistorische waarden (sloten-, verkavelings- en<br />
dijkenpatroon, monumentale bebouwing);<br />
- hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing onder voorwaarden mogelijk maken;<br />
nieuwe functies mogen geen beperkingen opleveren voor de bestaande agrarische<br />
bedrijven;<br />
- ruimte bieden voor recreatief medegebruik en bijbehorende voorzieningen, waarbij de verstoringsgevoeligheid<br />
voor de overige functies in acht wordt genomen.<br />
12.2.3. Zone N: Gebied met natuurwaarden<br />
Ligging<br />
De zone N beslaat de Natura 2000-gebieden (het Haringvliet en omgeving) in het zuiden van<br />
het plangebied en de verspreid door het gebied liggende natuur- en reservaatgebieden. Incidenteel<br />
komt hier bebouwing voor.<br />
Omschrijving<br />
Deze zone bestaat uit delen van het veenkernenlandschap, het inversielandschap, het kleipolderlandschap,<br />
de buitendijkse gronden en het rivierlandschap. Voor de reservaatgebieden geldt<br />
dat de provincie deze heeft aangewezen om hier een natuurdoelstelling te realiseren. Ook de<br />
realisering van Spuimonding-West in het kader van Deltanatuur vloeit voort uit het beleid van<br />
hogere overheden.<br />
Toekomstperspectief<br />
Het toekomstperspectief voor deze functie is hoofdzakelijk gericht op één functie, namelijk natuur.<br />
Het streefbeeld voor het reservaatgebied hangt samen met het gewenste natuurdoeltype<br />
dat gerealiseerd dient te worden. Voor de te realiseren natuur in het kader van Deltanatuur<br />
geldt dat het gebied ook een functie krijgt voor extensieve, op natuurbeleving gerichte recreatie.<br />
Voor de zone N geldt dat activiteiten of ingrepen die de (toekomstige) functie nadelig kunnen<br />
beïnvloeden, niet zijn toegestaan.<br />
Totdat de gewenste natuur is gerealiseerd (door middel van het aankopen van gronden of het<br />
maken van afspraken over het gewenste beheer), blijft agrarisch gebruik van de gronden mogelijk.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Zonering 96<br />
Beleidslijnen<br />
Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone N de volgende beleidslijnen:<br />
- behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden;<br />
- behoud van de aanwezige landbouw tot aan de verkoop van gronden aan een natuurbeherende<br />
instantie of tot aan de realisatie van de gewenste natuur, daarna dient de functie<br />
natuur voorrang te krijgen;<br />
- het tegengaan van verstoring;<br />
- behoud van de landschappelijke waarden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
13. Nadere uitwerking<br />
97<br />
13.1. Inleiding<br />
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan<br />
worden opgenomen voor de in het gebied aanwezige functies. Uitgangspunt hierbij is de zonering<br />
zoals die in het vorige hoofdstuk is weergegeven. Daarbij is aangesloten bij de systematiek<br />
van het voorbeeldbestemmingsplan Landelijk Gebied Groene Hart (1997/2000).<br />
De uitwerking heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur, cultuurhistorie, recreatie, nietagrarische<br />
bedrijven en wonen. Landschap komt aan de orde bij de uitwerking van het beleid<br />
voor de hiervoor genoemde onderwerpen.<br />
De beleidsuitwerking per deelgebied /zone komt met name tot uiting in de ontwikkelingsmogelijkheden<br />
voor de verschillende agrarische productietakken. Dit is beschreven in paragraaf 13.2.<br />
Ook de ontwikkelingsmogelijkheden voor neven- en vervolgfuncties zijn uitgewerkt per deelgebied<br />
/zone. Voor neven- en vervolgfuncties is echter niet alleen de zonering bepalend. Ook milieuhinder<br />
en de verkeerscapaciteit van wegen zijn medebepalend in deze afweging.<br />
13.2. Landbouw<br />
Productietakken<br />
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn primair gericht op de grondgebonden<br />
landbouw. Gelet op de gevolgen voor de natuur- en landschapswaarden, worden aan<br />
de ontwikkelingsmogelijkheden voor sierteelt, bosbouw, glastuinbouw, intensieve veehouderij<br />
en intensieve kwekerij beperkingen gesteld.<br />
Per agrarische productietak zal een beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschetst,<br />
waarbij wordt ingegaan op de zonering zoals die is aangegeven in hoofdstuk 12.<br />
Akker- en vollegrondstuinbouw<br />
Onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt de teelt van gewassen op open grond verstaan,<br />
met uitzondering van sierteelt, fruitteelt, boomteelt en bosbouw. De teelt van ruwvoedergewassen<br />
(anders dan gras) wordt beschouwd als een onderdeel van de grondgebonden veehouderij<br />
en wordt ook onder dat punt behandeld.<br />
Akker- en vollegrondstuinbouw zijn productietakken die van oudsher plaatsvinden in het open<br />
agrarisch gebied (zone AO). Aan deze productietakken worden dan ook ruime ontwikkelingsmogelijkheden<br />
geboden. Nieuw grondgebruik in de vorm akker- en vollegrondstuinbouw is uitsluitend<br />
in deze zone toelaatbaar. Akkerbouwpercelen binnen de zone ALN die al lang als zodanig<br />
in gebruik zijn, krijgen een passende bestemming.<br />
Grondgebonden veehouderij<br />
Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt<br />
zich dus niet tot melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van<br />
uit. In het plangebied wordt grondgebonden veehouderij in het gehele plangebied toelaatbaar<br />
gesteld.<br />
Een onderdeel van grondgebonden veehouderij is de teelt van ruwvoedergewassen (anders<br />
dan gras). Dit is zonder meer mogelijk in de zone AO. In de zone ALN en N komen natuur- en<br />
landschapswaarden voor (weidevogels, openheid, verkavelingspatroon). Om de belangen van<br />
de landbouw tegen die van natuur en landschap af te kunnen wegen, wordt het scheuren van<br />
grasland (grasland dat duurzaam is ingericht voor de teelt van gras als voedergewas), voor de<br />
teelt van ruwvoeder- en andere gewassen afweegbaar gemaakt en gekoppeld aan een aanlegvergunningplicht.<br />
Scheuren ten behoeve van graslandverbetering wordt zonder meer toegestaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 98<br />
Fruitteelt<br />
Van oudsher werd het plangebied eveneens gebruikt ten behoeve van fruitteelt. Vooral rond<br />
Zuidland en Abbenbroek waren fruitteeltbedrijven gevestigd. Als gevolg van de ontwikkelingen<br />
in de landbouwsector, zoals schaalvergroting en specialisatie, is het aantal bedrijven sterk verminderd.<br />
Omdat deze bedrijfsvoering karakteristiek was voor de gemeente is besloten om in de<br />
zone AO aan deze bedrijfstak ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Het ligt niet in de verwachting<br />
dat een groot aantal bedrijven omschakelt naar fruitteelt, aangezien met een dergelijke<br />
omschakeling hoge investeringskosten zijn gemoeid en deze teelt specialistische kennis<br />
vergt. Bestaande bedrijven die eventueel zouden willen uitbreiden liggen vooral in de gebieden<br />
rondom de kernen waar de landschappelijke openheid al enigszins is beperkt.<br />
Een minder gebruikelijke vorm van fruitteelt vindt plaats langs de Vierambachtenboezem. Hier<br />
worden druiven geteeld ten behoeve van de wijnbouw.<br />
Glastuinbouw, en boomteelt<br />
Glastuinbouw en boomteelt zijn in het plangebied van weinig betekenis. Het provinciaal beleid<br />
staat vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven alleen toe in de gebieden die daarvoor in het<br />
streekplan zijn aangewezen. Bestaande glastuinbouwbedrijven worden voorzien van een toepasselijke<br />
subbestemming. Boomteeltbedrijven komen binnen het plangebied niet voor.<br />
Sierteelt<br />
Evenals de voorgaande productietakken is ook de sierteelt in het plangebied betrekkelijk weinig<br />
van betekenis. Er komt een sierteeltbedrijf voor in het plangebied. Het bedrijf teelt gedeeltelijk in<br />
kassen, gedeeltelijk vindt de teelt plaats in containers in de open lucht. Ook een grondgebonden<br />
agrarisch bedrijf teelt sierteeltgewassen. Net buiten het plangebied bevindt zich aan de<br />
Haasdijk eveneens een sierteeltbedrijf.<br />
Ondersteunend glas en boog- en gaaskassen<br />
Ondersteunend glas is bij akkerbouw- en opengrondse tuinbouwbedrijven uitsluitend toelaatbaar<br />
binnen het bouwvlak tot maximaal 300 m².<br />
Met name in de sier- en fruitteelt, maar ook in andere agrarische productietakken, kan behoefte<br />
zijn aan boog- en gaaskassen. Boog- en gaaskassen kunnen, al dan niet met vrijstelling, op de<br />
volgende locaties worden opgericht:<br />
- op alle agrarische bouwvlakken;<br />
- op overige gronden uitsluitend in de zone AO, voor zover dit plaatsvindt aansluitend aan<br />
agrarische bouwvlakken tot een maximale oppervlakte van 300 m², tenzij bijzondere waarden<br />
in het geding zijn (bijvoorbeeld niet op dijkhellingen, niet ter plaatse van waardevolle<br />
vogelgebieden, niet ter plaatse van waardevolle doorzichten).<br />
Intensieve veehouderij en intensieve kwekerij<br />
Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven, zowel als hoofd- als neventak, worden niet toegestaan.<br />
Gelet op het grondgebonden karakter van de landbouw en de landschappelijke kwaliteiten<br />
van het plangebied wordt dat niet gewenst geacht.<br />
Intensieve kwekerij wordt toegestaan ter plaatse van agrarische bouwvlakken en binnen bestaande<br />
bebouwing.<br />
Bosbouw<br />
Bosbouw heeft vergaande consequenties voor de landschappelijke openheid en wordt daarom<br />
in het gehele plangebied uitgesloten.<br />
Bouwmogelijkheden<br />
Bouwvlak<br />
Binnen het bouwvlak dienen gebouwen, sleufsilo's, kuilvoerplaten alsmede verhardingen die horen<br />
bij het bedrijfscentrum gerealiseerd te worden. Voor de aanleg van verhardingen buiten het<br />
bouwvlak wordt verwezen naar "Verbetering van de productieomstandigheden". De oppervlakte<br />
van de agrarische bouwvlakken is individueel bepaald. In het plan wordt een vrijstellings- en<br />
wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de overschrijding en de vergroting van<br />
agrarische bouwvlakken.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 99<br />
Goothoogte<br />
Bij de afzet van producten speelt de kwaliteit van het product een steeds belangrijkere rol. Een<br />
doelmatige opslag en koeling zijn hierbij belangrijke factoren. Opslag in kisten heeft een aantal<br />
voordelen boven een los gestort product. Het product kan hoger worden opgeslagen zonder dat<br />
dit tot beschadiging leidt. Hierdoor kan worden volstaan met een geringere oppervlakte. Bovendien<br />
is de koeling bij opslag in kisten beter te sturen.<br />
In de veehouderij speelt de hoogte van de gebouwen een veel geringere rol. De gebouwen op<br />
deze bedrijven worden gebruikt voor de stalling van vee, voor een klein deel voor voederopslag,<br />
en voor de stalling van machines.<br />
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt een differentiatie in de regeling aangebracht.<br />
Voor de bouwvlakken ten behoeve van de grondgebonden veehouderij is een maximale goothoogte<br />
van 5 m opgenomen. Voor gebouwen voor akkerbouw, opengrondse tuinbouw en / of<br />
fruitteelt bedraagt de maximale goothoogte 6,5 m.<br />
Eerste agrarische bedrijfswoning<br />
Veruit de meeste agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Bij een enkel agrarisch<br />
bouwvlak is geen bedrijfswoning aanwezig. Hierbij gaat het om een verspreid liggend bedrijfsgebouw<br />
of een bouwvlak dat hoort bij een bedrijf dat over twee bouwvlakken beschikt. Dit<br />
doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de bedrijfsgebouwen aan beide kanten van een weg zijn<br />
gelegen. Omdat vrijwel alle agrarische bedrijven over een bedrijfswoning beschikken wordt<br />
geen mogelijkheid meer opgenomen voor de bouw van nieuwe eerste bedrijfswoningen. Uiteraard<br />
is vervanging van de eerste bedrijfswoning binnen een bouwvlak mogelijk wanneer de<br />
bestaande woning wordt afgebroken of op andere wijze de woonfunctie daaraan wordt onttrokken.<br />
Tweede agrarische bedrijfswoning<br />
Op agrarische bedrijven kan de wens ontstaan voor het oprichten van een tweede agrarische<br />
bedrijfswoning. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende een overgangsperiode gebruikt,<br />
waarin bijvoorbeeld het bedrijfshoofd en diens opvolger gezamenlijk het bedrijf uitoefenen,<br />
tot de opvolger het bedrijf alleen voortzet. In veel gevallen wordt de voormalige tweede<br />
bedrijfswoning daarna aan derden verkocht als burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling levert<br />
beperkingen op (milieuwetgeving) voor omliggende agrarische bedrijven en is daarom ongewenst.<br />
Bovendien is wonen een functie die niet noodzakelijk gekoppeld is aan het buitengebied.<br />
Een tweede agrarische bedrijfswoning is alleen noodzakelijk bij zeer grote bedrijven waar minimaal<br />
twee volwassen arbeidskrachten als bedrijfshoofd werkzaam zijn en waar toezicht vereist<br />
is. Een dergelijke situatie wordt in het plangebied niet verwacht. In het bestemmingsplan zijn<br />
daarom geen mogelijkheden geboden voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Indien<br />
een tweede agrarische bedrijfswoning werkelijk duurzaam noodzakelijk is, zal dat via een planherziening<br />
moeten worden gerealiseerd.<br />
Om toch huisvesting te kunnen bieden aan twee huishoudens, kan een extra uitbreidingsmogelijkheid<br />
voor de eerste agrarische bedrijfswoning worden geboden, zodat tijdelijk een extra<br />
woongelegenheid gecreëerd kan worden. Daartoe is een regeling opgenomen die uitgaat van<br />
het creëren van extra woonruimte binnen of aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning<br />
waarbij slechts een beperkte uitbreiding van de inhoud met maximaal 180 m³ is toegestaan. Het<br />
inpandig uitbreiden van de woonfunctie wordt daarbij als eerste optie gezien.<br />
Nieuwvestiging<br />
Het is mogelijk dat er behoefte is aan nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Gezien de trend<br />
dat steeds meer agrarische bedrijven stoppen, ligt het voor de hand om bij nieuwvestiging gebruik<br />
te maken van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Het bestemmingsplan maakt<br />
nieuwe bouwvlakken om die reden niet mogelijk.<br />
Verbetering van de productieomstandigheden<br />
Aanleg van verhardingen<br />
Agrarische bedrijven kunnen om diverse redenen behoefte hebben verhardingen aan te leggen<br />
buiten het bouwvlak. Vaak gaat het om kavelpaden. Ook kunnen verhardingen noodzakelijk zijn<br />
voor bijvoorbeeld (tijdelijke) opslag van akkerbouwproducten. In zone AO is het beleid gericht<br />
op agrarisch gebruik en behoud van het open landschap. In deze zone zijn verhardingen ten<br />
behoeve van het agrarisch gebruik rechtstreeks toelaatbaar. In de zone ALN zijn naast agrarische<br />
belangen ook landschappelijke en natuurwaarden in het geding. Op voorhand is niet te<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 100<br />
zeggen of verhardingen schade aan landschappelijke en natuurwaarden aanbrengen. De aanleg<br />
van verhardingen wordt daarom in de zone ALN aan een aanlegvergunningplicht gekoppeld.<br />
In de zone N is het beleid primair gericht op het behoud van natuurwaarden. Om de aanleg van<br />
verhardingen in incidentele situaties niet bij voorbaat uit te sluiten, geldt ook hier de aanlegvergunningplicht.<br />
Onderbemaling<br />
Het aanleggen van onderbemaling is met het oog op duurzaam waterbeheer niet gewenst. Het<br />
beleid van de waterbeheerder is erop gericht onderbemalingen te saneren en bestaande onderbemalingen<br />
in eigen beheer te nemen. Er is een ontheffing van de waterbeheerder nodig om<br />
onderbemalingen aan te leggen. Om dubbele regelgeving te voorkomen, worden onderbemalingen<br />
in het bestemmingsplan niet nader geregeld.<br />
Graven en dempen van sloten<br />
In de zones ALN en N kan niet op voorhand worden bepaald of het graven en /of dempen van<br />
sloten leidt tot aantasting van de aanwezige natuur-, landschappelijke-, cultuurhistorische of archeologische<br />
waarden. Om dit van geval tot geval te kunnen beoordelen, wordt dit gekoppeld<br />
aan een aanlegvergunningplicht. In zone AO wordt dit rechtstreeks toelaatbaar gesteld, voor<br />
zover geen archeologische waarden in het geding zijn. Overigens is voor dergelijke ingrepen<br />
tevens een vergunning van het waterschap vereist. Daarnaast zal het waterschap ingeval van<br />
demping van sloten compensatie van het waterbergend vermogen eisen.<br />
Niet-agrarische nevenfuncties op agrarische bedrijven<br />
De agrarische bedrijven zijn van groot belang voor het behoud van de kwaliteiten van het buitengebied,<br />
maar de continuïteit zal in sommige gevallen op termijn niet kunnen worden zeker<br />
gesteld. Bedrijfsbeëindiging heeft veelal tot gevolg dat niet-agrarische functies worden gevestigd.<br />
Deze functies zijn meestal niet aan het buitengebied gebonden en kunnen leiden tot verrommeling<br />
van het landschap. Het bieden van mogelijkheden voor nevenactiviteiten op agrarische<br />
bedrijven kan leiden tot extra inkomensverwerving waardoor de afname van het aantal<br />
bedrijfsbeëindigingen kan verminderen.<br />
Met het oog op het behoud van het agrarische karakter van het plangebied is een aantal nevenfuncties<br />
bij agrarische bedrijven toelaatbaar gesteld. Tabel 13.1 geeft weer welke nevenfuncties<br />
in de verschillende zones toelaatbaar zijn.<br />
Het gemeentebestuur wil flexibel omgaan met nevenfuncties, mits deze geen beperkingen opleveren<br />
voor nabijgelegen agrarische bedrijven of ongewenste effecten hebben op burgerwoningen<br />
in de nabijheid. Nevenfuncties worden belangrijk geacht om de economische basis van<br />
de agrarische bedrijven te verbreden en kunnen mede hierdoor ook een impuls vormen om de<br />
ruimtelijke kwaliteit te behouden en zo mogelijk te verbeteren. In het kader van het bestemmingsplan<br />
is het onmogelijk om een uitputtelijke lijst te geven van mogelijke nevenfuncties.<br />
Dergelijke functies spelen in op de markt en deze markt kan ongewis zijn. Indien zich andere<br />
activiteiten aandienen die niet in de lijst zijn opgenomen, maar een positieve bijdrage kunnen<br />
leveren aan de aantrekkelijkheid en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied, is een herziening<br />
van het bestemmingsplan hiervoor de aangewezen weg.<br />
De activiteiten die in tabel 13.1 worden genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden,<br />
óók paardenrijbanen ten behoeve van paardenstalling en kleinschalig kamperen. Voor dit laatste<br />
is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen die ook kleinschalig kamperen buiten het bouwvlak<br />
mogelijk maakt indien dit uit het oogpunt van veiligheid (transportroutes binnen het bouwperceel)<br />
of ruimtegebrek noodzakelijk is. De kampeermogelijkheden moeten wel aansluiten aan<br />
het bouwvlak en zijn voorzien van een goede beplanting. Bovendien dienen de bovengenoemde<br />
functies ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie.<br />
Gezien het ruimtebeslag van deze functies (bijvoorbeeld paardenstalling), is het denkbaar dat<br />
de omvang van het bouwvlak niet toereikend is. Er kan in dat geval gebruik worden gemaakt<br />
van de vrijstellings- en/of wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te vergroten. Verwezen wordt<br />
naar de tekst met betrekking tot bouwvlakken.<br />
In het bestemmingsplan wordt verder een onderscheid gemaakt tussen maneges en paardenhouderij.<br />
Een manege is een bedrijf dat gericht is op het geven van instructie over het paardrijden<br />
(en andere takken van hippische sportbeoefening) aan derden, waarbij veelal ondersteunende<br />
voorzieningen aanwezig zijn zoals kantine /foyer en /of verenigingsaccommodatie. Bij veel<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 101<br />
maneges vinden wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen daarom ingrijpend<br />
zijn. In het bestemmingsplan worden om die reden geen mogelijkheden voor nieuwe<br />
maneges opgenomen.<br />
Onder paardenhouderij wordt verstaan het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden<br />
en pony's in pension te stallen en te weiden, alsmede het africhten van en de handel in<br />
paarden. Omdat de gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan<br />
hiervoor wel mogelijkheden in de vorm van nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf<br />
Kleinschalig kamperen is toegestaan voor ten hoogste 25 kampeermiddelen bij een als zodanig<br />
functionerend agrarisch bedrijf. Er moet worden gezorgd voor een verantwoorde landschappelijke<br />
inpassing van deze kleine kampeerterreintjes.<br />
Kleinschalige horecagelegenheden zijn horecagelegenheden in de vorm van bijvoorbeeld theeschenkerijen<br />
of -proeverijen van streekeigen producten dan wel producten van het eigen bedrijf.<br />
Kleinschalige horecagelegenheden mogen een maximale brutovloeroppervlakte hebben van ten<br />
hoogste 100 m².<br />
Aan opslag wordt als voorwaarde gesteld dat er geen opslag wordt toegestaan van stoffen /producten<br />
die gevaar of milieuoverlast kunnen opleveren. Bovendien dient opslag in bestaande<br />
gebouwen plaats te vinden. Opslag in de open lucht is niet toegestaan.<br />
Het beleid van de gemeente <strong>Bernisse</strong> is erop gericht bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk te concentreren<br />
op bedrijventerreinen. Om die reden worden uitsluitend bedrijven uit categorie 1 van<br />
de Staat van Bedrijfsactiviteiten als neven- en vervolgfunctie bij agrarische bedrijven toelaatbaar<br />
geacht.<br />
Het bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden ten behoeve van een aantal niet-agrarische<br />
nevenfuncties. Uitgangspunt is dat niet-agrarische nevenfuncties in de agrarische bedrijfsvoering<br />
ondergeschikt blijven.<br />
Tabel 13.1 heeft alleen betrekking op de zones AO en ALN. In het plangebied komen nauwelijks<br />
bouwvlakken voor in zone N. In verband daarmee worden voor zone N dezelfde uitgangspunten<br />
gehanteerd als voor zone ALN. Dit heeft tot gevolg dat voor vrijwel alle nevenfuncties<br />
een vrijstelling nodig is van burgemeester en wethouders. Bij het verlenen van vrijstelling moet<br />
aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Natuur- en landschapswaarden mogen bijvoorbeeld<br />
niet onevenredig worden aangetast, waarbij ook toetsing aan de natuurwetgeving noodzakelijk<br />
is. De gestelde voorwaarden staan borg voor een zorgvuldige besluitvorming over het al<br />
dan niet verlenen van vrijstelling.<br />
Tabel 13.1 Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven<br />
aard van de nevenfunctie zone AO zone ALN<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
V<br />
V<br />
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed, opslag agrarische producten o<br />
V<br />
voor derden<br />
veehandelsbedrijven /africhtingsbedrijven voor paarden o V<br />
veearts; hoefsmederij o o<br />
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten 1) V V<br />
verkoop streekeigen producten o o<br />
opslag /stalling van niet agrarische producten in categorie 1 van de Staat van V<br />
V<br />
Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing<br />
overige bedrijven in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten V •<br />
kinderboerderij V V<br />
maneges • •<br />
paardrijactiviteiten (paardenstalling/-pension) o o<br />
verhuur fietsen /kano's/roeiboten o o<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 102<br />
aard van de nevenfunctie zone AO zone ALN<br />
verblijfsrecreatie:<br />
- kleinschalig kamperen;<br />
- bed & breakfast;<br />
- kampeerboerderij.<br />
kleinschalige horecagelegenheid o V<br />
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang)<br />
o<br />
V<br />
museum /tentoonstellingsruimte/workshops o V<br />
dierenpension /hondenfokkerij en -training V 2) •<br />
educatieve rondleidingen (natuur, agrarisch, milieu) o o<br />
1) Zuivelboerderij, verwerking plantaardige producten, imkerij.<br />
2) Niet in stiltegebied.<br />
o toelaatbaar bij wijze van medebestemming.<br />
• niet toelaatbaar.<br />
v toelaatbaar na vrijstelling.<br />
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de bovengenoemde functies wordt het<br />
volgende opgemerkt. Veehandelsbedrijven, africhtingsbedrijven voor paarden, foeragehandel,<br />
en opslag van agrarische producten van derden genereren relatief veel zwaar verkeer. Deze<br />
functies zijn in zone ALN alleen na vrijstelling toegestaan, zodat van geval tot geval kan worden<br />
beoordeeld of vestiging op de gewenste locatie, gelet op de aard en omvang van het gebruik,<br />
de gesteldheid van de weg en de verkeerssituatie, mogelijk is.<br />
Opslag en stalling van niet-agrarische goederen is alleen toelaatbaar voor zover de verkeersaantrekkende<br />
werking beperkt is doordat bijvoorbeeld de goederen relatief lang op dezelfde<br />
plaats blijven opgeslagen. Via een vrijstelling kan dit worden afgewogen.<br />
Kampeerboerderijen kunnen veel gemotoriseerd verkeer aantrekken. De verkeerssituatie is onderdeel<br />
van de afweging in de zone ALN, na toetsing kan worden beoordeeld of vrijstelling<br />
wordt verleend.<br />
Niet-agrarische vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken<br />
In de loop van de planperiode is het mogelijk dat een aantal van de agrarische bedrijven wordt<br />
beëindigd. De vrijkomende panden zijn in het plangebied met name in trek voor bewoning, nietagrarische<br />
bedrijfsactiviteiten, detailhandel (in volumineuze goederen) en horeca. Deze aantrekkingskracht<br />
heeft verschillende oorzaken:<br />
- voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn geschikt voor bedrijfsactiviteiten of horeca;<br />
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);<br />
- ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;<br />
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid<br />
van landelijk wonen;<br />
- veel meer ruimte ("vrijheid") en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.<br />
Het gevolg is dat veel activiteiten die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen.<br />
Rijk en provincie voeren een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren<br />
in het landelijk gebied. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, worden in het bestemmingsplan<br />
mogelijkheden opgenomen met betrekking tot niet-agrarische vervolgfuncties op<br />
agrarische bouwvlakken. Hiervan geeft tabel 13.2 een beeld.<br />
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties<br />
Niet-agrarische vervolgfuncties dienen gevestigd te worden in de bestaande bedrijfsgebouwen.<br />
Ten aanzien van bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt dat de bestaande gebouwen<br />
niet mogen worden uitgebreid.<br />
Indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren, of indien<br />
hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, kan worden besloten tot sanering<br />
van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Indien de bestemming wordt gewijzigd in<br />
Woondoeleinden is de saneringsregeling voor woningen van toepassing. Voor andere vervolgfuncties<br />
geldt dat de oppervlakte van de nieuw op te richten bedrijfsbebouwing maximaal 50%<br />
mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken Sanering mag geen<br />
extra woning tot gevolg hebben.<br />
o<br />
o<br />
V<br />
V<br />
o<br />
V<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 103<br />
In het kader van het streven naar kwaliteitsverbetering kunnen voorwaarden worden gesteld<br />
aan functiewijziging bij vrijkomende agrarische bebouwing. Op veel percelen waar agrarische<br />
bedrijven zijn gevestigd komen karakteristieke gebouwen voor. In de loop der jaren is deze bebouwing<br />
vaak aangevuld met goedkoop te bouwen romneyloodsen. Deze loodsen passen niet<br />
bij de oorspronkelijke erfbebouwing en zijn landschappelijk gezien vaak dissonant. Om tot kwaliteitsverbetering<br />
te komen, is het wenselijk dat bestaande romneyloodsen afgebroken worden.<br />
Tabel 13.2 Vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken na beëindiging van het agrarisch<br />
bedrijf<br />
zone ALN zone AO<br />
wonen/hobbyboeren W W<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
W W<br />
veehandelsbedrijven; africhtingsbedrijven voor paarden W W<br />
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten W W<br />
hoefsmederij; veearts W W<br />
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten W W<br />
opslag /stalling van goederen in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten W W<br />
in bestaande gebouwen<br />
overige bedrijven in categorie 1 van de staat van Bedrijfsactiviteiten W W<br />
kinderboerderij W W<br />
manege X X<br />
paardenstalling /paardrijactiviteiten W W<br />
kleinschalig kamperen X X<br />
bed & breakfast W W<br />
kampeerboerderij W W<br />
kleinschalige horecagelegenheid X W<br />
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicapten, kinderopvang) W W<br />
museum /tentoonstellingsruimte W W<br />
dierenpension /hondenfokkerij en -africhting X W 1)<br />
1) Niet in stiltegebied.<br />
W na wijziging.<br />
X niet toelaatbaar.<br />
Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de bovengenoemde functies wordt net<br />
als bij nevenfuncties, onder meer getoetst aan de belangen van natuur en landschap, het milieu<br />
en de verkeersaspecten.<br />
Hobbyboeren<br />
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij<br />
wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten worden uitgevoerd. Bovendien<br />
combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het "buiten wonen" met het houden van paarden<br />
of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende<br />
agrarische bedrijfscomplexen. Deze ontwikkeling leidt tot kansen voor het noodzakelijke beheer<br />
van het agrarisch gebied doordat "hobbyboeren" hun gronden veelal extensief beheren.<br />
Bij vrijkomende agrarische bebouwing zijn hobbymatige agrarische activiteiten te prefereren boven<br />
veel andere vormen van gebruik. Om die reden mag de hobbymatige landbouw niet worden<br />
uitgesloten. Hobbyboeren mogen echter niet gelijk worden gesteld met agrarische bedrijven. Zij<br />
behoren een woonbestemming te krijgen en zullen gebruik moeten maken van de daarbij behorende<br />
bouwmogelijkheden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 13.2. Het creëren van<br />
nieuwe bouwlocaties voor hobbyactiviteiten is niet aan de orde.<br />
Wanneer paarden worden gehouden kan er behoefte zijn aan de realisatie van paardenrijbanen.<br />
Dit is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 104<br />
13.3. Natuur<br />
Natuurgebieden<br />
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden<br />
worden daartoe als zodanig bestemd. De waardevolle sloot- en oevervegetaties alsmede<br />
waardevolle weidevogelgebieden, al dan niet in reservaatgebieden, zullen beschermd<br />
worden door ingrepen, die deze kwaliteiten kunnen schaden, te koppelen aan het vereiste van<br />
een aanlegvergunning.<br />
De voorbereiding van de plannen voor Spuimonding-West verkeren in de 1 e helft van 2008 in<br />
een vergevorderd stadium van planvoorbereiding. Voor de beoogde functiewijziging is in het<br />
kader van de Natuurbeschermingswet een voortoets uitgevoerd. Het doel van de voortoets is<br />
vast te stellen of significante effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied<br />
Haringvliet zijn uit te sluiten 1) . De beoogde natuurontwikkeling wordt in de bestemmingslegging<br />
tot uitdrukking gebracht. Het gemeentebestuur hecht, naast de ontwikkeling van nieuwe natuur,<br />
ook veel waarde aan de mogelijkheden om het gebied te benutten voor extensieve recreatie.<br />
Ook de boerderij in het noordelijk deel van de polder Zuidoord kan mogelijk een recreatieve<br />
functie krijgen. Aangezien de plannen hiervoor nog niet concreet zijn, is voor dit deel van Spuimonding-West<br />
gekozen voor een door burgemeester en wethouders uit te werken bestemming.<br />
Ook de ontwikkeling van landgoederen, aansluitend aan het natuurgebied, behoort tot de mogelijkheden.<br />
Omdat over de begrenzing van het terreindeel bij de boerderij nog geen definitieve<br />
besluitvorming heeft plaatsgevonden en gelet ook op de mogelijkheid van landgoedontwikkeling,<br />
zal ook een natuurfunctie binnen de uit te werken bestemming mogelijk zijn.<br />
Tevens zal in het bestemmingsplan de mogelijkheid worden opgenomen voor de realisatie van<br />
ecologische verbindingszones.<br />
Natura 2000 en Flora- en faunawet<br />
Het Haringvliet is aangeld als Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden zijn in ecologisch opzicht<br />
van (inter)nationale betekenis en dienen derhalve strikt beschermd te worden. Intensivering<br />
van gebruik of geheel nieuwe functies dienen getoetst te worden met betrekking tot de gevolgen<br />
voor de te beschermen soorten en habitats. Bij significante aantasting zonder zwaarwegende<br />
redenen zijn dergelijke ingrepen niet toegestaan. Van belang is verder de externe werking<br />
van beide richtlijnen. Ingrepen buiten deze gebieden moeten getoetst worden op effecten<br />
voor ecologische waarden die zich binnen de beschermde gebieden bevinden.<br />
Naleving van deze richtlijnen vergt maatwerk. In het kader van het toepassen van vrijstellingsen<br />
wijzigingsbevoegdheden door burgemeester en wethouders, alsmede bij voorschriften met<br />
betrekking tot aanlegvergunningen, telkens zal worden getoetst op de effecten die direct of via<br />
de externe werking betrekking hebben op de speciale beschermingszone Haringvliet.<br />
Flora- en faunawet<br />
In het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de aanwezige beschermde soorten in het<br />
kader van Flora- en faunawet. Op grond van deze wet is het verboden activiteiten te verrichten<br />
die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste<br />
rustplaats of vaste verblijfsplaats. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet duidelijk<br />
zijn dat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die de gunstige staat van instandhouding<br />
van beschermde soorten bedreigt.<br />
Het voorliggende bestemmingsplan is echter grotendeels consoliderend van aard. Er wordt bijvoorbeeld<br />
geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of er vinden geen ingrijpende<br />
wijzigingen plaats van het agrarische grondgebruik. Voor functiewijzigingen of substantiële uitbreidingen<br />
van bebouwing heeft toetsing plaatsgevonden in het kader van de ruimtelijke onderbouwingen<br />
die zijn opgesteld om de betreffende initiatieven mogelijk te maken. Er kan dan ook<br />
worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, die de<br />
gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in gevaar brengt.<br />
Formeel dient echter, voorafgaand aan nieuwe (bouw)werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping,<br />
nieuwe agrarische bebouwing) duidelijkheid te worden verschaft of de Flora- en faunawet<br />
de uitvoer van een dergelijk plan niet in de weg zal staan. Dit is afhankelijk van de situatie ter<br />
plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld. Voor het bestemmingsplan<br />
geldt dat in de voorschriften het natuurbelang nadrukkelijk wordt meegewogen bij<br />
1) Voortoets Spuimonding West, rapportnummer 2206093 Grontmij, 18 januari 2008.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 105<br />
ontwikkelingen die alleen via vrijstelling, wijziging of een aanlegvergunning mogelijk zijn (zie<br />
betreffende bepalingen).<br />
13.4. Cultuurhistorie<br />
Archeologie<br />
In het plangebied komen gebieden voor van hoge en zeer hoge archeologische waarde. Ook<br />
komen in het plangebied gebieden voor met een zeer grote of redelijk tot grote kans op archeologische<br />
sporen. Bij deze gebieden is er een risico dat archeologische waarden door het uitvoeren<br />
van werkzaamheden teniet gaan. Om de archeologische belangen mee te kunnen wegen<br />
zijn deze gebieden mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. In deze "medebestemming"<br />
is geregeld dat voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden een aanlegvergunning<br />
nodig is en voor het bouwen van bouwwerken, afhankelijk van de oppervlakte en<br />
diepte van het bouwwerk en de locatie, vrijstelling moet worden verleend. Uitzonderingen hierop<br />
zijn het vervangen van bestaande bebouwing of bouwwerken waarvoor geen graaf- of heiwerkzaamheden<br />
nodig zijn alsmede egaliseren en draineren. Bij draineren gaat het in het voorliggende<br />
plangebied met name om vervanging van drainage. Veel percelen zijn in het kader van<br />
de Ruilverkaveling Voorne-Putten, in het kader van de kavelaanvaardings- en kavelverbeteringswerkzaamheden,<br />
gedraineerd en geëgaliseerd. Deze drainage is voor een deel aan vervanging<br />
toe of reeds vervangen. Ook heeft bij de uitvoering van de ruilverkaveling veel grondverzet<br />
plaatsgehad, bijvoorbeeld door het dempen van bestaande en het graven van nieuwe<br />
sloten. In samenhang daarmee zijn percelen geëgaliseerd. Zowel de aanlegvergunning als de<br />
regeling voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische waarden veilig te stellen<br />
door onderzoek op de betreffende locatie. Op basis van een archeologisch advies en de eventuele<br />
onderzoeksresultaten kan dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden<br />
uitgevoerd dan wel of het bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan<br />
de aanleg- of bouwvergunning worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan,<br />
maar ook de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.<br />
Cultuurhistorie<br />
Met betrekking tot cultuurhistorisch waardevolle bebouwing worden de rijks- en gemeentelijke<br />
monumenten op de plankaart aangegeven. Deze monumenten mogen alleen worden vernieuwd,<br />
veranderd of uitgebreid wanneer dit leidt tot een verbetering van het uitwendig karakter<br />
van het monument. Voor het overige biedt de Monumentenwet voldoende bescherming.<br />
In het plangebied zijn geen molens aanwezig. Dit is echter wel het geval aan de randen van enkele<br />
dorpen. Om vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen, moeten rond de molen<br />
molenbeschermingszones worden opgenomen. Voor een deel vallen deze zones binnen het<br />
voorliggende plangebied. In deze zones gelden beperkingen voor de hoogte van de op te richten<br />
bebouwing.<br />
De in het plangebied voorkomende historisch-geografische waarden, bestaande uit het patroon<br />
van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten, zijn in het algemeen via de bestemmingsregeling<br />
beschermd. Voor de in het plangebied aanwezige sloten, die niet bestemd zijn als water,<br />
zal in de zones ALN en N voor het dempen het vereiste van een aanlegvergunning worden<br />
opgenomen.<br />
13.5. Recreatie<br />
Gelet op de ligging in de directe omgeving van een grote stedelijke agglomeratie is het recreatieve<br />
gebruik van het plangebied een belangrijk aandachtspunt voor de uitwerking van het beleid.<br />
Recreatieve voorzieningen dienen het agrarische gebruik van het plangebied zo min mogelijk te<br />
hinderen en waar mogelijk juist bij te dragen aan de positie van de agrarische bedrijven. Mogelijkheden<br />
op dit vlak voor de agrarische bedrijven zijn bijvoorbeeld paardenstalling, verkoop eigen<br />
producten, verhuur van fietsen en vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie. Dergelijke<br />
niet-agrarische neventakken kunnen veelal rechtstreeks toelaatbaar worden gesteld.<br />
Voorts kan er in het plangebied − gezien de betekenis voor extensieve, routegebonden recreatie<br />
− behoefte zijn aan kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Onder kleinschalige dagre-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 106<br />
creatieve voorzieningen worden voorzieningen verstaan ten behoeve van wandelen, fietsen,<br />
vissen, paardrijden en natuurobservatie in de vorm van picknickplaatsen, vissteigers, ruiterpaden,<br />
informatieborden, banken, observatiepunten en steigers. Omdat het voorzieningen van<br />
kleine schaal betreft, zijn deze in de zones AO en ALN rechtstreeks toelaatbaar. De aanleg van<br />
verharde wandel- en fietspaden en ruiterpaden is in de zone ALN mogelijk na het verlenen van<br />
een aanlegvergunning.<br />
De twee bestaande campings in het plangebied, aan de Kanaaldijk Oost bij Heenvliet en de<br />
Tussenweg bij Oudenhoorn, krijgen een passende verblijfsrecreatieve bestemming.<br />
Paardenrijbanen<br />
Gezien het karakter van het plangebied en de grote behoefte aan voorzieningen voor de paardensport<br />
kan verwacht worden dat er behoefte zal zijn aan de aanleg van "paardenrijbanen".<br />
Hieronder worden niet-overdekte paardenrijbanen verstaan met een bodem van zand, hout of<br />
boomschors of een ander materiaal om de ondergrond te verstevigen. Paardenrijbanen kunnen<br />
de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, niet alleen door het aanbrengen van bovengenoemd<br />
materiaal, maar vooral door de plaatsing omheiningen en van lichtmasten. Om die reden<br />
worden paardenrijbanen alleen toelaatbaar gesteld binnen de bouwvlakken.<br />
13.6. Niet-agrarische bedrijven<br />
Voortzetting huidige bedrijven<br />
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor, die behoren tot de categorieën<br />
2 t /m 4+ van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 4). Voorts<br />
bevinden zich in het plangebied twee detailhandelsbedrijven, namelijk een bedrijf dat planten en<br />
groente- en fruit verkoopt aan de Stationsweg bij Zuidland en een winkel in baby- en kinderkleding<br />
aan de Ruigendijk. Wat betreft de voortzetting van de bestaande bedrijfs- en detailhandelsactiviteiten<br />
zijn de volgende aspecten van belang.<br />
De bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan positief zijn bestemd of de bedrijven die al<br />
gedurende langere tijd in het plangebied zijn gevestigd en waarvoor géén actief saneringsbeleid<br />
wordt gevoerd, zullen in principe positief worden bestemd. Afhankelijk van de ligging en specifieke<br />
situatie worden op locaties waar bedrijven zijn gevestigd, bedrijven in de categorieën 1 en<br />
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Wanneer reeds een bedrijf aanwezig is dat in<br />
een hogere milieucategorie valt, wordt daarnaast een specifieke subbestemming toegekend. In<br />
een enkel geval is het niet wenselijk dat op een bestaande bedrijfslocatie andersoortige bedrijven<br />
worden gevestigd dan het reeds aanwezige bedrijf. Overwegingen hiervoor zijn bijvoorbeeld<br />
de ligging nabij een dorpskern, de ruimtelijke uitstraling van bedrijfsactiviteiten of de ontsluitingsmogelijkheden<br />
van de betreffende locatie. De betreffende bedrijfsactiviteiten worden in<br />
dat geval nader benoemd met een toegesneden subbestemming.<br />
Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing<br />
het volgende: op basis van vaste jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het<br />
vastleggen van de bestaande bebouwing; met het oog op het toekomstperspectief dient te worden<br />
getoetst in hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Voor de<br />
bebouwing wordt daarbij uitgegaan van ongeveer 15% uitbreidingsruimte, tenzij ingevolge de<br />
vigerende regeling aanzienlijk ruimere bebouwingsmogelijkheden aanwezig zijn.<br />
Binnen de bestemming Bedrijfsdoeleinden wordt een zekere flexibiliteit opgenomen wat betreft<br />
de mogelijke vervolgactiviteiten. Nieuwe bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten worden veelal algemeen toelaatbaar gesteld. Bij paardenhouderijen, die<br />
eveneens een bedrijfsbestemming hebben, is vestiging van een ander niet-agrarisch bedrijf<br />
echter niet wenselijk.<br />
Het bovenstaande houdt overigens niet in dat de uitoefening van bepaalde activiteiten uit een<br />
hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kent namelijk<br />
een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie van een specifiek<br />
bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf door de geringere omvang<br />
van hinderlijke (deel)activiteiten of een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt<br />
dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verondersteld. Voor dergelijke bedrijven is een<br />
vrijstellingsregeling opgenomen.<br />
De detailhandel dient zoveel mogelijk geconcentreerd te blijven in de centrumgebieden van de<br />
kernen. De winkel aan de Ruigendijk is kleinschalig. Door middel van een subbestemming bij de<br />
bestemming Woondoeleinden wordt de toelaatbaarheid tot uitdrukking gebracht.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 107<br />
De winkel aan de Stationsweg bij Zuidland heeft in het verleden uitbreidingsplannen ontwikkeld.<br />
In principe is door burgemeester en wethouders onder voorwaarden medewerking toegezegd<br />
voor een ruimere uitbreiding dan de hier genoemde 15%. De overweging hiervoor is de ligging<br />
in de directe nabijheid van de dorpskern.<br />
Vervolgfuncties ter plaatse van bedrijven<br />
Het is mogelijk dat bedrijfsactiviteiten binnen de planperiode zullen worden beëindigd. Ook hier<br />
is het wenselijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor alternatieve functies ter<br />
plaatse. De vervolgfuncties moeten worden gevestigd in de bestaande bedrijfsgebouwen. Ten<br />
aanzien van de bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt, dat de bestaande gebouwen<br />
niet mogen worden uitgebreid. De in tabel 13.3 aangegeven functies kunnen in het bestemmingsplan<br />
toelaatbaar worden gesteld, hetzij rechtstreeks, hetzij na planwijziging.<br />
Tabel 13.3 Vervolgfuncties ter plaatse van bedrijven<br />
wonen /hobbyboeren<br />
W<br />
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
W<br />
foeragehandel; handel in zaaizaad en pootgoed; opslag agrarische producten R 1)<br />
opslag /stalling van goederen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bestaande<br />
R 1)<br />
gebouwen<br />
veearts; hoefsmederij R 1)<br />
hoveniersbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten R 1)<br />
overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten R 1)<br />
kinderboerderij W 1)<br />
manege<br />
X<br />
paardenstalling /paardrijactiviteiten W 1)<br />
kampeerboerderij W 1)<br />
kleinschalige horecagelegenheid W 1)<br />
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, kinderopvang)<br />
W<br />
museum /tentoonstellingsruimte<br />
W<br />
dierenpension W 2)<br />
1) Afhankelijk van bestemmingslegging.<br />
2) Niet in stiltegebied.<br />
R rechtstreeks toelaatbaar.<br />
W na wijziging.<br />
X niet toelaatbaar.<br />
Nieuwe ontwikkelingen<br />
Zoetwateraanvoer<br />
In verband met het Kierbesluit moet het inlaatpunt voor de zoetwatervoorziening in oostelijke<br />
richting worden verplaatst. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met deze ontwikkeling.<br />
Op een aantal plaatsen is het tracé van de zoetwatervoorziening echter nog niet vastgesteld.<br />
In verband daarmee is rekening gehouden met varianten. Ook is het tracé breder aangegeven<br />
dan strikt noodzakelijk. Een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders<br />
maakt het mogelijk de bestemmingslegging aan te passen op het moment dat het tracé definitief<br />
is.<br />
Rioolpersleiding<br />
Het waterschap Hollandse Delta heeft het voornemen om een nieuwe rioolpersleiding aan te<br />
leggen tussen Goudswaard en de awzi in Hellevoetsluis. Een deel van het tracé van deze leiding<br />
loopt door het voorliggende plangebied. Het tracé is bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan<br />
echter nog niet definitief vastgesteld. In verband daarmee is het tracé in het bestemmingsplan<br />
opgenomen op basis van de gegevens zoals deze medio 2008 beschikbaar zijn.<br />
In verband met mogelijke aanpassingen is ook voor dit tracé een wijzigingsbevoegdheid voor<br />
burgemeester en wethouders opgenomen.<br />
Zone Geervliet /Spijkenisse<br />
In de zone tussen Geervliet en Spijkenisse, ten noorden van de Groene Kruisweg, is in verschillende<br />
plannen van onder andere de provincie al jaren lang sprake van een mogelijke bedrijfsontwikkeling.<br />
Het gemeentebestuur van <strong>Bernisse</strong> is hiervan in het verleden geen voorstan-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 108<br />
der geweest. Over de mogelijkheden van het gebied vindt nader overleg plaats tussen de gemeentebesturen<br />
van <strong>Bernisse</strong> en Spijkenisse. Vooralsnog gaat het voorliggende plan uit van<br />
continuering van de agrarische functie.<br />
Voorts is er mogelijk sprake van uitbreiding van het bedrijf Baris, aan de noordwestzijde van<br />
Spijkenisse, ten zuiden van de Groene Kruisweg. Hoewel de eventuele bedrijfsuitbreiding<br />
plaatsvindt binnen het grondgebied van Spijkenisse, zal in de landschappelijke inpassing en<br />
waterberging mogelijk moeten worden voorzien binnen de gemeentegrenzen van <strong>Bernisse</strong>. Ook<br />
dit vormt nog een punt van nader overleg.<br />
13.7. Wonen<br />
Bestaande woningen<br />
De bestemming Woondoeleinden zal niet alleen de woning beslaan, maar ook het erf.<br />
Met de regeling van de thans aanwezige woningen wordt aangesloten bij de nota Regels voor<br />
Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Als standaardmaat voor de woningen in de zone ALN<br />
wordt uitgegaan van 650 m³ inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Bestaande woningen<br />
inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, die groter zijn dan 650 m³, mogen niet verder worden<br />
uitgebreid. Voor woningen buiten kwetsbaar agrarisch gebied (buiten zone ALN) geeft de<br />
nota Regels-voor-Ruimte beleidsvrijheid aan de gemeentebesturen voor de maximale inhoud<br />
voor woningen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt voor de zone AO uitgegaan van<br />
700 m³. Hierdoor blijven de verschillen tussen woningen in beide zones beperkt, maar is er toch<br />
in beperkte mate ruimte voor enige uitbreiding.<br />
De aanleg van sier- en groentetuinen alsmede paardenrijbanen is alleen mogelijk binnen de<br />
grenzen van de bestemming Woondoeleinden.<br />
Het bestemmingsplan biedt een vrijstellingsmogelijkheid om een ruimere inhoudsmaat toe te<br />
passen dan hiervoor vermeld. Dit is het geval indien sanering plaatsvindt van verouderde en<br />
niet langer functioneel zijnde bebouwing. De overweging bij de saneringsregeling is dat, hoewel<br />
de maximale inhoud van woning en bijgebouwen groter is dan algemeen toelaatbaar, er altijd<br />
sprake zal zijn van een afname van de totale bebouwing. De saneringsregeling draagt dus altijd<br />
bij aan een "ontstening" van het buitengebied en verlaagt de drempel om een daadwerkelijke<br />
kwaliteitsverbetering te realiseren.<br />
Nieuwe woningen<br />
Het beleid van de provincie is erop gericht om nieuwe woningen alleen mogelijk te maken binnen<br />
de in het streekplan aangegeven stads- en dorpsgebieden. Ook voor het gemeentelijke<br />
beleid is het uitgangspunt dat geen mogelijkheden worden geboden voor woningbouw in het<br />
landelijk gebied. Op een locatie voorziet het bestemmingsplan echter in mogelijkheden voor additionele<br />
woningbouw, namelijk ter plaatse van de Biertsedijk 3. Het betreft hier beëindiging van<br />
de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse en de vervanging van de verouderde agrarische bedrijfsbebouwing<br />
door enkele woningen. Hiermee wordt verpaupering van de vroegere agrarische<br />
bebouwing voorkomen. Ook is een nieuwe bedrijfswoning aan de Ravenseweg, een woning<br />
aan de Kerkweg 55 ter plaatse van een vroegere glastuinbouwbestemming en een kleinschalig<br />
gezinsvervangend tehuis aan de Molendijk in Simonshaven opgenomen. Ook op enkele<br />
andere locaties kan vervanging van oude en niet functioneel zijnde bebouwing door woningen<br />
een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Initiatieven hiervoor zijn ontwikkeld, maar nog<br />
onvoldoende getoetst om in dit bestemmingsplan te worden opgenomen.<br />
In het bestemmingsplan is − uitsluitend voor agrarische bedrijven − een uitbreidingsmogelijkheid<br />
van de eerste bedrijfswoning opgenomen, zodat een beperkte extra woongelegenheid gecreëerd<br />
kan worden. Verwezen wordt naar paragraaf 13.2.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 109<br />
Woonschepen<br />
Het noordelijk deel van het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van de industriële en havenactiviteiten<br />
van het aangrenzende Botlekgebied en Pernis. Het zuidelijk deel ligt in de nabijheid<br />
van de natuurgebieden langs het Spui, de jongere polders worden gekenmerkt door een grote<br />
mate van openheid. Hierdoor en in het verlengde van het restrictieve beleid ten aanzien van het<br />
realiseren van nieuwe woningen worden geen plaatsen in openbaar water aangewezen als ligplaats<br />
voor een woonschip.<br />
13.8. Overige functies<br />
Kleinschalige windenergie<br />
De vraag naar kleinschalige windmolens wordt de laatste tijd steeds groter. Het betreft windturbines<br />
van betrekkelijk geringe afmetingen (± 2,5 m) die op bestaande gebouwen of kleine masten<br />
(tot ± 10 m) worden geplaatst. Dergelijke windmolens kunnen in zone AO en ALN via vrijstelling<br />
mogelijk worden gemaakt.<br />
Leidingen<br />
In het bestemmingsplan worden slechts enkele nieuwe woningen of andere kwetsbare objecten<br />
mogelijk gemaakt. Bij ontwikkelingen is rekening gehouden met de veiligheidsafstanden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Nadere uitwerking 110<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
14. Juridische planbeschrijving<br />
111<br />
14.1. Inleiding<br />
De aanpak die tot een gebiedsvisie heeft geleid, vraagt om een planopzet waarbij de ontwikkelingsdimensie<br />
van het beleid goed tot uitdrukking komt en van toepasselijke regelgeving wordt<br />
voorzien. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de reikwijdte van het bestemmingsplaninstrumentarium<br />
("wat kan en moet geregeld worden"). Verder dienen relaties te worden<br />
gelegd met uitvoering, toepassing en handhaving van beleid en met afstemming op ander<br />
relevant instrumentarium om de gebiedsdoelstellingen te realiseren. Denk hierbij onder andere<br />
aan verbetering van waterkwaliteit en toepassing van milieuwetgeving.<br />
In veel bestemmingsplannen komen deze elementen − min of meer − impliciet tot uitdrukking, al<br />
dan niet met behulp van een beschrijving in hoofdlijnen. In dit plan wordt hieraan expliciet aandacht<br />
besteed. Dit is mogelijk doordat in het bestemmingsplan (plankaart en planvoorschriften)<br />
als het ware met drie "lagen" is gewerkt: bestemmingen op perceelsniveau, bestemmingen op<br />
gebiedsniveau (zones) en een beschrijving in hoofdlijnen. In figuur 14.1 zijn deze drie lagen gevisualiseerd.<br />
Figuur 14.1 Bestemmen in drie lagen<br />
Deze aanpak leidt tot een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan waarbij samenhangen en<br />
doelstellingen op duidelijke wijze zichtbaar zijn gemaakt en waarbij ook goed rekening is gehouden<br />
met bouw- en gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau, doordat de bestaande functies<br />
met een toepasselijke bestemming zijn vastgelegd. Daarbij biedt de beschrijving in hoofdlijnen<br />
bij uitstek mogelijkheden de beleidsintenties die verband houden met afstemming en handhaving<br />
een plaats in de regelgeving te geven.<br />
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze aan deze aanpak gevolg is gegeven.<br />
14.2. Aanpak in drie lagen<br />
Laag 1. Bestemmingen op perceelsniveau<br />
Op de afzonderlijke kaartbladen (schaal 1:5.000) zijn bestemmingen toegekend aan de diverse<br />
aanwezige functies, overeenkomstig het huidige gebruik, zoals grondgebonden agrarische bedrijven,<br />
glastuinbouwbedrijven, intensieve veehouderijen, niet-agrarische bedrijven, woningen,<br />
natuurgebieden, water en wegen. De bestemmingen op perceelsniveau zijn voorzien van een<br />
"basispakket" aan bouwvoorschriften, waarbij op de plankaart bouwvlakken zijn aangegeven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 112<br />
Laag 2. Bestemmingen op gebiedsniveau<br />
Op de gebiedsbestemmingenkaart (schaal 1:10.000) zijn bestemmingen toegekend aan gebieden.<br />
Dit op basis van de zonering ingevolge paragraaf 12.2 en figuur 12.1 Het betreft hier de<br />
bestemmingen:<br />
- agrarisch gebied met waardevolle openheid (zone AO);<br />
- agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (zone ALN);<br />
- gebied met natuurwaarden (zone N).<br />
In hoofdstuk III van de voorschriften wordt van deze bestemmingen per gebied de gewenste<br />
ontwikkelingsrichting tot uitdrukking gebracht inzake agrarische productierichtingen, natuurontwikkeling,<br />
recreatie en neven- en vervolgfuncties op bouwvlakken.<br />
In de doeleindenomschrijving van de gebiedsbestemming wordt aangegeven welke functies bij<br />
wijze van medebestemming zijn toegestaan. Binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak<br />
mag zowel ten behoeve van de bestemming op perceelsniveau als ten behoeve van de medebestemming<br />
worden gebouwd. Voor het bouwen gelden zowel de bouwvoorschriften behorende<br />
bij de perceelsbestemming als de bouwvoorschriften behorende bij de bestemming welke als<br />
medebestemming toelaatbaar is. De aanduidingen op de plankaart blijven gelden als randvoorwaarden<br />
voor het bouwen (bijvoorbeeld omvang bouwvlak en goot- en bouwhoogten).<br />
Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische<br />
functies, hetzij in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties), hetzij om<br />
gebruiksmogelijkheden van niet-agrarische functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen<br />
(vervolgfuncties). Per zone wordt aangegeven welke functies onder welke voorwaarden toelaatbaar<br />
zijn.<br />
Uit het per gebied opgestelde overzicht van passende functies mag niet worden afgeleid dat<br />
voor iedere nieuwe functie in de niet-agrarische sfeer ook nieuwe bebouwing mag worden opgericht.<br />
Uitgangspunt is dat daarbij gebruik wordt gemaakt van aanwezige bebouwing. Zo zullen,<br />
ingeval van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering, de bouwmogelijkheden "bevroren"<br />
worden op het moment dat de "oude" functie een einde neemt. Voor de nieuwe functies<br />
kunnen dan geen extra gebouwen worden opgericht. Van dit algemene principe kan wel worden<br />
afgeweken indien (een deel van) de bestaande bebouwing (overbodige agrarische en niet-bedrijfsgebouwen)<br />
wordt gesaneerd.<br />
Op de themakaarten behorende bij de voorschriften zijn tevens gebiedsdelen aangegeven waar<br />
een specifieke regeling geldt, in de vorm van bijvoorbeeld aanlegvoorschriften en specifieke<br />
voorwaarden ten aanzien van het toepassen van vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden. Het<br />
betreft de volgende gebiedsdelen:<br />
- zones industrielawaai;<br />
- stiltegebied;<br />
- Natura 2000-gebied.<br />
Laag 3. Beschrijving in hoofdlijnen<br />
In de beschrijving in hoofdlijnen is vastgelegd welke gemeentelijke beleidsvisie en beleidsintenties<br />
aan het plan ten grondslag liggen en hoe deze doorwerken in planuitvoering /toepassing, afstemming<br />
en handhaving. De beschrijving in hoofdlijnen vormt aldus een samenhangend beleidsprogramma<br />
met betrekking tot de plandoelstellingen en een "bindmiddel" tussen bestemmingsplan<br />
en andere ruimtelijk relevante beleidsinstrumentarium.<br />
14.3. Artikelsgewijze toelichting planvoorschriften<br />
Hoofdstuk I Begripsbepalingen<br />
Artikel 1 Definities<br />
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd voor<br />
zover deze begrippen van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis<br />
hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de<br />
in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 113<br />
Hoofdstuk II Bestemmingen op perceelsniveau<br />
Artikelen 2 tot en met 22 diverse bestemmingen op basis van het huidige gebruik<br />
In deze artikelen zijn de gronden bestemd overeenkomstig het huidige gebruik (daaronder begrepen<br />
voorgenomen gebruik waarvoor concrete, te honoreren plannen bestaan). De functies<br />
zijn waar nodig nader gespecificeerd door middel van subbestemmingen. Ter toelichting op diverse<br />
bestemmingsartikelen op perceelsniveau wordt het volgende opgemerkt.<br />
Artikel 2 Agrarische doeleinden (A)<br />
In de zone AO is het beleid gericht op de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. De<br />
agrarische gronden zijn in deze zone bestemd als Ava: grondgebonden veehouderij, akkerbouw,<br />
opengrondse tuinbouw en fruitteelt. De agrarische gronden in de zone ALN daarentegen<br />
zijn overwegend bestemd als Av: grondgebonden veehouderij. Het beleid in deze zone is gericht<br />
op de ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij. Binnen de zone ALN komen echter<br />
ook bouwlandpercelen voor. Om dit gebruik niet weg te bestemmen, zijn de percelen die al langere<br />
tijd in gebruik zijn voor de akkerbouw bestemd als Ava. Het overig grondgebruik zoals intensieve<br />
veehouderij of glastuinbouw is door middel van subbestemmingen specifiek bestemd.<br />
De aanwezige agrarische bedrijven zijn weergegeven door middel van bouwvlakken. De gebouwen<br />
− waaronder kassen − en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals sleufsilo's,<br />
mestsilo's, kuilvoerplaten, alsmede de erfverharding dienen in principe binnen de bouwvlakken<br />
te worden gerealiseerd. Aangezien het bouwvlak in zijn geheel mag worden bebouwd zijn er op<br />
de plankaart geen maximale oppervlaktematen voor bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken<br />
opgenomen.<br />
Bij vrijwel alle agrarische bedrijven is een bedrijfswoning aanwezig. Bouwvlakken waarop een<br />
bedrijfswoning niet toelaatbaar wordt geacht, zoals bij een bouwvlak waar enkel een loods<br />
aanwezig is, zijn voorzien van de nadere aanwijzing (zw).<br />
Artikel 3 Woondoeleinden (W)<br />
Alle burgerwoningen zijn tot Woondoeleinden bestemd. De inhoudsmaat van de woning (inclusief<br />
aan- en uitbouwen en bijgebouwen) mag worden uitgebreid tot een maximum van 650 m³ in<br />
de zone ALN en 700 m³ in de zone AO. Voor enkele panden is in het verleden bouwvergunning<br />
verleend voor een grotere inhoudsmaat. Een monumentenpand nabij Abbenbroek dient voorts<br />
te worden gerestaureerd. Voor deze panden is een grotere inhoudsmaat aangegeven.<br />
Voor situaties waar relatief veel verouderde bebouwing aanwezig is die het risico van verrommeling<br />
van het landschap met zich meebrengt, is een saneringsmogelijkheid opgenomen. Een<br />
dergelijke regeling draagt bij aan het verminderen van de "verstening" van het landelijk gebied.<br />
Voor de bestaande winkel in kinderkleding is een toepasselijke subbestemming (Wd) opgenomen.<br />
Voor het gezinsvervangend tehuis is de subbestemming Wg opgenomen.<br />
Binnen de bestemmingen Woondoeleinden is het uitoefenen van een beroep-aan-huis binnen<br />
bepaalde randvoorwaarden direct toegestaan. Datzelfde geldt voor kleinschalige bedrijfsmatige<br />
activiteiten.<br />
Artikel 4 Bedrijfsdoeleinden (B)<br />
De in het plangebied voorkomende niet agrarische bedrijven zijn bestemd voor Bedrijfsdoeleinden<br />
(B). In algemene zin zijn, vanwege de nabijheid van burgerwoningen, bedrijven in categorie<br />
1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar. Bedrijven die niet passen<br />
binnen de algemene toelaatbare categorie of waar een algemene toelaatbaarheid van categorie<br />
1 en 2 bedrijven niet is gewenst, zijn door middel van een subbestemming specifiek bestemd.<br />
Er is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën).<br />
Artikel 5 Detailhandelsdoeleinden (D)<br />
Een bestaand detailhandelsbedrijf aan de Stationsweg 28a is overeenkomstig bestemd.<br />
In artikel 5 is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het maximaal bebouwingsoppervlak.<br />
Rekening houdend met de uitbreiding die al direct is toegestaan, resulteert<br />
dit in een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 925 m². Het gemeentebestuur heeft hiertegen<br />
geen bezwaar, gelet op de ligging van de locatie tegen de bebouwde kom van Zuidland en de<br />
goede ontsluiting. Voorwaarde voor het gemeentebestuur om medewerking te verlenen, is dat<br />
aan het plan een goede onderbouwing in de vorm van een bedrijfsontwikkelingsplan ten grond-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 114<br />
slag ligt. Voorts zal door de ondernemer aan de hand van een distributieplanologisch onderzoek<br />
moeten worden aangetoond dat het bouwplan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de<br />
bestaande detailhandel in de gemeente. Verder zal moeten worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid<br />
en een veilige ontsluiting. Tot slot dient bij het plan de economische uitvoerbaarheid<br />
te worden aangetoond. Bij de besluitvorming over het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid<br />
zullen de aspecten die hiervoor zijn aangegeven worden betrokken.<br />
Artikel 6 Maatschappelijke doeleinden (M)<br />
De bestemming Maatschappelijke doeleinden (M) is op perceelsniveau gegeven aan onder andere<br />
het museum aan de Molendijk in Oudenhoorn, de begraafplaatsen en de afvalwaterzuiveringsinstallaties.<br />
Daarnaast vallen poldergemalen, nutsvoorzieningen zoals het transformatorstation<br />
van Tennet binnen deze bestemming.<br />
Artikel 7 Dagrecreatieve doeleinden (dR)<br />
De bestaande dagrecreatieve doeleinden zijn overeenkomstig bestemd. Hierbij moet onder andere<br />
gedacht worden aan een ijsbaan, een jachthaven, volkstuinen, een zwembad en sportvelden.<br />
Deze percelen zijn tevens voorzien van een subbestemming.<br />
Artikel 8 Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR)<br />
De bestemming Verblijfsrecreatieve doeleinden is op perceelsniveau gegeven aan de in het<br />
plangebied gelegen campings. Hierbij is een onderscheid gemaakt in twee verschillende subbestemmingen.<br />
Het maximaal toelaatbare aantal kampeermiddelen, stacaravans of chalets is<br />
onderverdeeld in aantallen vaste standplaatsen, seizoenstandplaatsen en toeristische standplaatsen.<br />
Artikel 9 Horecadoeleinden (H)<br />
Het in het plangebied aanwezige café-restaurant is bestemd voor Horecadoeleinden (H).<br />
Artikelen 10 en 12 Natuurgebied (N) en Groenvoorzieningen (GR)<br />
De bestemming Natuurgebied (zonder subbestemming) is op perceelsniveau gegeven aan natuurgebieden<br />
die in het bezit zijn bij een natuurbeherende organisatie. Enkele kleine percelen<br />
met deze bestemming zijn in particulier bezit. Groenelementen van formaat zijn voorzien van de<br />
bestemming Groenvoorzieningen.<br />
Het gebied Spuimonding-West is in verband met de toekomstige natuurontwikkeling bestemd<br />
tot Natuurgebied en voorzien van een subbestemming die mogelijkheden biedt voor extensieve<br />
dagrecreatie. Omdat hier in beperkte mate voorzieningen worden gerealiseerd ten behoeve van<br />
deze dagrecreatieve functie (zoals een uitkijktoren), zijn hier ruimere bouwmogelijkheden opgenomen.<br />
Artikel 11 Uit te werken recreatie en natuur (URn)<br />
In het gebied Spuimonding-West, dat zal ontwikkeld worden tot natuurgebied met extensieve<br />
dagrecreatie, is ter plaatse van de bestaande boerderij een uit te werken bestemmingvlak opgenomen<br />
ten behoeve van diverse voorzieningen die daar mee samenhangen. Omdat de plannen<br />
voor deze ontwikkeling nog niet voldoende zijn uitgekristalliseerd, is hiervoor een uitwerkingsplicht<br />
voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Binnen deze bestemming<br />
zijn, naast de ontwikkeling en beheer van een natuurgebied en een waterkering, ook<br />
andere bestemmingen mogelijk, waaronder kleinschalig kamperen, een kampeerboerderij, een<br />
hotel, verkoop van streekgebonden producten, lichte horeca in de vorm van een lunchroom, ijssalon<br />
of café-restaurant, bed & breakfast en educatieve doeleinden. Ook is het denkbaar om<br />
hier 1 of 2 landgoederen te realiseren. In de uitwerkingsregels zijn bepalingen opgenomen voor<br />
zowel gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor geldt, dat<br />
pas kan worden gebouwd indien bouwplannen in overeenstemming zijn met een uitwerkingsplan<br />
dat in werking is getreden. Voor landgoederen gelden afwijkende uitwerkingsregels voor<br />
het bouwen. Deze regels zijn afgestemd op het beleid voor landgoederen van de provincie.<br />
Artikel 13 Verkeersdoeleinden (V)<br />
In het plan is voor de openbare wegen de bestemming Verkeersdoeleinden (V) opgenomen.<br />
Binnen de bestemming Verkeersdoeleinden (V) zijn wegen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 115<br />
Artikel 14 Water (WA)<br />
Deze bestemming is gegeven aan de vaarwegen en hoofdwatergangen. Afgezien van het zoetwatertracé<br />
van de <strong>Bernisse</strong> naar Oudenhoorn (aparte bestemming) zijn andere in het plangebied<br />
aanwezige watergangen niet apart bestemd.<br />
Artikel 15 Zoetwatervoorziening (ZWV)<br />
Deze bestemming is gegeven aan het zoetwatertracé dat zal worden aangelegd vanuit de <strong>Bernisse</strong><br />
naar Oudenhoorn.<br />
Artikel 16 Bosgebied (BOS)<br />
Het gebied aan de westzijde van Farm Frites dat behoort tot het Kooisteebos is bestemd voor<br />
Bosgebied (BOS). Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.<br />
Artikel 17 Dijken met landschappelijke en natuurwaarden<br />
Dijken met landschappelijke en natuurwaarden zijn overeenkomstig bestemd. Aan de bestemming<br />
is een aanlegvoorschrift verbonden voor werkzaamheden waarbij als criterium geldt dat de<br />
werkzaamheden de landschappelijke, natuurlijke en /of cultuurhistorische waarden van deze dijken<br />
niet in onevenredige mate aantasten. Dit aanlegvoorschrift geldt niet voor normale onderhoudswerkzaamheden.<br />
Artikelen 18 en 19 Primair waterkeringsdoeleinden /Primair waterstaatsdoeleinden<br />
De waterkeringen langs het Haringvliet, het Spui, de Oude Maas en het Voedingskanaal Brielse<br />
Meer zijn primaire waterkeringen die het plangebied beschermen tegen overstroming door het<br />
rivierwater. Deze keringen zijn bestemd tot Primair waterkeringsdoeleinden. Belangrijke hoofdwatergangen<br />
in het plangebied hebben de bestemming Primair waterstaatsdoeleinden toegekend<br />
gekregen.<br />
Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend<br />
toegestaan als hiervoor vrijstelling is verleend door burgemeester en wethouders. Burgemeester<br />
en wethouders zijn verplicht advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering respectievelijk<br />
vaarweg of watergang, voordat ze beslissen over het verzoek om vrijstelling. Er<br />
dient tevens ontheffing van de Keur te worden gevraagd.<br />
Artikel 20 Leidingen<br />
De planologisch relevante leidingen en de leidingenstrook zijn als zodanig bestemd. Bouwen<br />
ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na vrijstelling toegestaan. Alvorens<br />
burgemeester en wethouders over een verzoek om vrijstelling beslissen, winnen zij schriftelijk<br />
advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder(s). Ter bescherming van aanwezige leidingen<br />
zijn aanlegvoorschriften opgenomen.<br />
Artikel 20A Luchtvaartverkeerzone<br />
Ten behoeve van de bescherming van het toetsingvlak van de locator Heenvliet (gemeente<br />
Brielle) is de medebestemming Luchtvaartverkeerzone op de plankaart opgenomen. Ingeval<br />
bouwwerken worden opgericht waarbij de maximale bouwhoogte het toetsingsvlak doorsnijdt,<br />
dienen burgemeester en wethouders advies in te winnen bij de beheerder van de luchtvaartverkeerzone.<br />
Artikel 21 Archeologisch waardevol gebied<br />
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, is een medebestemming Archeologisch<br />
waardevol gebied opgenomen. In de voorschriften is geregeld in hoeverre er een direct<br />
bouwrecht is voor de samenvallende bestemming en in welke gevallen een vrijstelling van burgemeester<br />
en wethouders nodig is om te kunnen bouwen. De directe bouwmogelijkheden variëren<br />
en zijn afhankelijk van de omvang van het bouwplan en de ligging van de locatie. De archeologische<br />
(verwachtings)waarde hangt immers in belangrijke mate samen met de bewoningsgeschiedenis<br />
van het gebied. De verschillende deelgebieden of zones zijn op een afzonderlijk<br />
kaartblad (blad 6) van het bestemmingsplan weergegeven.<br />
Binnen de bestemming Archeologisch waardevol gebied is bepaald dat − wanneer een vrijstelling<br />
nodig is voor het oprichten van bouwwerken − deze vrijstelling pas mag worden verleend<br />
als de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies<br />
van de archeologisch deskundige heeft overgelegd, waarin is aangegeven dat de archeologische<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 116<br />
waarden door de realisering van het bouwplan niet worden geschaad. Daarnaast is er een aanlegvergunningenstelsel<br />
opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden.<br />
Het artikel bevat een gedifferentieerde regeling. De mogelijkheden om al dan niet met vrijstelling<br />
te bouwen of andere werkzaamheden uit te voeren, zijn afhankelijk van de (verwachte)<br />
archeologische waarden.<br />
Artikel 22 Molenbiotoop<br />
Teneinde vrije windvang voor de aanwezige molens te kunnen garanderen, gelden beperkingen<br />
voor de hoogte van de bebouwing in een cirkel van 400 m rondom de molen.<br />
Hoofdstuk III Bestemmingen op gebiedsniveau<br />
Artikelen 23 tot en met 25<br />
Dit betreft de bestemmingen:<br />
- agrarisch gebied met waardevolle openheid (zone AO);<br />
- agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden (zone ALN);<br />
- gebied met natuurwaarden (zone N).<br />
De invulling van de gebiedsbestemmingen wordt hieronder nader geconcretiseerd.<br />
Tabellen<br />
De bestemmingen per deelgebied leiden – binnen het kader van de hoofddoelstelling die in de<br />
bestemmingsomschrijving tot uitdrukking is gebracht – tot diverse ontwikkelingsmogelijkheden.<br />
In deze artikelen worden de toegestane functies evenals de voorwaarden waaronder zij toelaatbaar<br />
en passend zijn, bepaald. Een en ander is in de bij deze artikelen behorende tabellen 1 t /m<br />
3 tot uitdrukking gebracht.<br />
Aanwezige functies (huidig gebruik) die niet-passend /toelaatbaar worden geacht, zijn uitsluitend<br />
toegestaan waar ingevolge de plankaart en hoofdstuk II van de voorschriften een dienovereenkomstige<br />
bestemming is aangegeven. Voor deze aanwezige functies leidt dit tot consolidatie.<br />
Dit wil zeggen dat de desbetreffende functie alleen toelaatbaar is op de plaats waar deze zich<br />
thans bevindt, met slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden.<br />
In veel gevallen zal het echter om nieuwe functies gaan. Met "nieuwe functies" worden functies<br />
bedoeld die afwijken van de desbetreffende (sub)bestemming ingevolge hoofdstuk II. Nieuwe<br />
functies zijn alleen toelaatbaar als ze in de tabellen 1 tot en met 3 als zodanig worden aangeduid<br />
(◦), of als een verwijzing naar de tabellen 4.1 en 4.2 daarop duidt.<br />
Overschrijden bouwvlakken en vergroten bouwvlakken<br />
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van bouwvlakken. Het bouwvlak<br />
mag tot maximaal 1,5 ha worden vergroot, dan wel met de oppervlakte die minimaal benodigd<br />
is in verband met milieuwetgeving dan wel uit oogpunt van dierwelzijn of voedselveiligheid.<br />
Bouwvlakken kunnen met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid eenmalig met maximaal<br />
1.000 m² worden overschreden. De vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheid mogen alleen worden<br />
toegepast als vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering (bijvoorbeeld<br />
om aan de milieuvoorschriften te kunnen voldoen of om kleinschalig kamperen als neventak<br />
mogelijk te maken). Voorwaarde is dat aanwezige landschaps- of natuurwaarden niet onevenredig<br />
worden geschaad.<br />
Ontwikkeling natuurwaarden<br />
Kleinschalige natuurontwikkeling is mogelijk voor zover het natuurontwikkeling in de vorm van<br />
riet- en schraallanden, moerasjes, poelen, plas-draszones en de realisatie van natuurvriendelijke<br />
oevers betreft. Kleinschalige natuurontwikkeling is gedefinieerd in de begripsbepalingen.<br />
Voor de realisatie van ecologische verbindingszones zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen,<br />
omdat het hier zal gaan om een geheel andere inrichting van een (deel van een) perceel over<br />
een grotere oppervlakte dan ingeval van kleinschalige natuurontwikkeling.<br />
Recreatie<br />
De aanleg van verharde fiets- en wandelpaden en van ruiterpaden is aanlegvergunningplichtig,<br />
voor zover ze op basis van de perceelsbestemmingen niet rechtstreeks toelaatbaar zijn (uitgezonderd<br />
in natuurgebieden).<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 117<br />
Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld picknickplaatsen en<br />
informatieborden buiten bouwvlakken zijn in de zones AO, ALN en N bij wijze van medebestemming<br />
toelaatbaar.<br />
Artikelen 26 en 27 Neven- en vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken<br />
In deze artikelen is in de tabellen 4.1 en 4.2 in samenhang met de tabellen 1 tot en met 3 aangegeven<br />
welke nieuwe niet-agrarische functies op bouwvlakken toelaatbaar zijn en welke voorschriften<br />
daarbij gelden. Onderscheid wordt gemaakt in nevenfuncties en vervolgfuncties (respectievelijk<br />
tabel 4.1 en 4.2).<br />
Indien ter plaatse van agrarische bouwvlakken de agrarische functie een einde heeft genomen,<br />
zijn alternatieve functies (onder andere agrarische loonbedrijven, opslag en stalling van agrarische<br />
en niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, paardenstalling, wonen) toelaatbaar<br />
na toepassing van planwijziging met inachtneming van de daarbij geldende voorschriften.<br />
Ingeval van vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken dient gebruik te worden gemaakt van<br />
de aanwezige bebouwing. Op dit uitgangspunt kan alleen een uitzondering worden gemaakt indien<br />
sprake is van sanering van overbodige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Voor de<br />
vervolgfunctie Wonen is dan de saneringsregeling van de bestemming Woondoeleinden van<br />
toepassing. Voor overige vervolgfuncties geldt dat de nieuw op te richten bebouwing maximaal<br />
50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken. Er mogen<br />
geen nieuwe woningen bijkomen.<br />
Het plan voorziet niet alleen in niet-agrarische functies in combinatie met agrarische bedrijfsvoering<br />
of in de plaats hiervan. Artikel 27 voorziet ook in de mogelijkheid van vervolgfuncties ter<br />
plaatse van bouwvlakken met een andere dan een agrarische bestemming.<br />
Artikel 28 Aanlegvoorschriften<br />
Om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de daaraan gegeven bestemming<br />
en om een reeds gerealiseerde bestemming te beschermen, kunnen bepaalde werken, geen<br />
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden aan een vergunning worden gebonden (aanlegvergunning).<br />
Aanlegvoorschriften zijn zinvol voor activiteiten, waarbij niet bij voorbaat vaststaat of zij<br />
wel of niet in strijd met de bestemming zijn. De aanlegvoorschriften maken het dan mogelijk om<br />
de voorgenomen ingreep van geval tot geval te beoordelen. Maar aanlegvoorschriften zijn alleen<br />
effectief wanneer zij op draagvlak steunen en − ook daardoor − handhaafbaar zijn. Het opnemen<br />
van aanlegvoorschriften dient derhalve selectief te gebeuren, aangezien in de praktijk is<br />
gebleken dat een veelheid aan aanlegvoorschriften voor alle mogelijke activiteiten de handhaafbaarheid<br />
(en dus ook de geloofwaardigheid van beleid) niet ten goede komt.<br />
Verder dient alleen een aanlegvergunning te worden voorgeschreven voor ingrepen die voorwaardelijk<br />
toelaatbaar zijn te stellen. Indien een absoluut verbod op zijn plaats is, behoort de<br />
desbetreffende ingreep onder de gebruiksverboden van het bestemmingsplan te vallen.<br />
In dit verband is ook van belang dat het bestemmingsplan één van de instrumenten is die kunnen<br />
worden ingezet ter bevordering van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische<br />
kwaliteiten. Gezien de beschikbaarheid van verschillend instrumentarium is het gewenst het bestemmingsplan<br />
slechts in te zetten waar andere instrumenten niet beschikbaar zijn of − gelet op<br />
de belangen die aan de orde zijn − tekortschieten.<br />
Er is bij de aanlegvoorschriften uitdrukkelijk rekening gehouden met de diverse kwetsbaarheden<br />
en − in relatie daarmee − met de belangen van de landbouw. Hierdoor ontstaat een concreet<br />
afwegingskader bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de desbetreffende ingreep.<br />
Hoofdstuk IV Beschrijving in hoofdlijnen<br />
Artikel 29 Beschrijving in hoofdlijnen<br />
In de beschrijving in hoofdlijnen zijn de beleidsintenties samengevat en is aangegeven hoe<br />
hieraan door middel van het bestemmingsplan inhoud wordt gegeven. Vervolgens is aangegeven<br />
welke maatregelen het gemeentebestuur nastreeft om buiten het bestemmingsplan om de<br />
beleidsintenties te realiseren. De zogenaamde "toetsingsfunctie" van de beschrijving in hoofdlijnen<br />
is alleen aan de orde in lid 1, welk onderdeel betrekking heeft op het referentiekader dat<br />
wordt gehanteerd bij de toepassing van vrijstellingen en wijzigingsbevoegdheden, het verlenen<br />
van aanlegvergunningen en het stellen van nadere eisen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 118<br />
Hoofdstuk V Algemene bepalingen<br />
Artikel 30 Algemeen procedurevoorschrift<br />
Teneinde rechtsbescherming te waarborgen, is in het onderhavige artikel bepaald welke procedure<br />
van toepassing is op de uitwerkingsverplichting of de voorbereiding van wijzigingsplannen<br />
ex artikel 11 WRO. Deze openbare voorbereidingsprocedure is opgenomen in Afdeling 3.4 van<br />
de Algemene wet bestuursrecht.<br />
Artikel 31 Wijze van meten<br />
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen<br />
dienen te worden, gemeten moeten worden.<br />
Artikel 33 Ondergrondse gebouwen<br />
Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot het bouwen van ondergrondse gebouwen.<br />
Artikel 38 Afstand tussen woningen en agrarische bouwvlakken<br />
Om te voorkomen dat agrarische bedrijven, nu of in de toekomst, belemmeringen ondervinden<br />
van burgerwoningen, is in dit artikel bepaald dat de afstand tussen woningen en de grens van<br />
bouwvlakken waarop een agrarisch bedrijf aanwezig is, niet mag worden verkleind. Hiervan kan<br />
vrijstelling worden verleend als er − uit een oogpunt van milieuwetgeving − geen nadelige invloed<br />
zal zijn op het betreffende agrarische bedrijf.<br />
Er moet van worden uitgegaan dat iedere verkleining van de afstand tussen de woning en een<br />
agrarisch bedrijf met zich meebrengt dat daardoor het agrarisch bedrijf in milieutechnisch opzicht<br />
in een slechtere situatie belandt. Dit betekent dat het in het algemeen niet nodig zal zijn<br />
daar van geval tot geval onderzoek naar te doen. De vrijstelling maakt het mogelijk om in specifieke<br />
situaties af te wijken. Daarbij kan gedacht worden aan de beëindiging van het agrarisch<br />
bedrijf of indien de tot het agrarisch bedrijf behorende stallen op een heel andere plek opnieuw<br />
worden opgericht.<br />
Artikel 39 Afstand tussen woningen en maneges /paardenrijbanen<br />
In verband met de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder geldt een minimale afstand van 50 m<br />
tussen woningen en bouwvlakken waarop een manege is gevestigd. Om stofoverlast van<br />
paardrijbanen voor derden te voorkomen, is eveneens een minimale afstand van 50 m opgenomen<br />
tussen woningen en paardenrijbanen.<br />
Artikel 39A Afstand tussen woningen en leidingenstrook<br />
In verband met de wettelijke veiligheidsafstanden tussen woning en de leidingenstrook is een<br />
minimale afstandsmaat opgenomen Door middel van een vrijstellingsbevoegdheid kan worden<br />
afgeweken van deze afstandsmaat. Hiervoor dienen burgemeester en wethouders advies te<br />
vragen bij de beheerder van de leiding en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.<br />
Artikel 40 Bestaande afstanden en andere maten<br />
Voor veel gebouwen worden in de voorschriften maximale oppervlakte-, inhoud- of minimale afstandsmaten<br />
genoemd. Er zijn echter situaties waarin de legaal tot stand gekomen bebouwing<br />
méér bedraagt of afstanden geringer zijn dan dat op grond van de in de voorschriften genoemde<br />
maten is voorgeschreven. In dergelijke situaties is het uitgangspunt dat bestaande bebouwing<br />
gehandhaafd moet kunnen worden en niet geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht<br />
valt. Door middel van deze regeling is deze bebouwing positief bestemd. Deze maten mogen<br />
dan ook gehandhaafd worden bij herbouw. De regeling is niet van toepassing op de inhoudsmaat<br />
van woningen (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen), omdat hier sanering<br />
de voorkeur heeft boven herbouw. Daarnaast is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen voor<br />
herbouw op een andere plaats op hetzelfde bouwperceel, mits aan een aantal voorwaarden<br />
wordt voldaan. Tot slot is er een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor herbouw op een andere<br />
plaats buiten het bouwvlak, indien door de aanleg van het zoetwatertracé blijkt dat herbouw<br />
binnen het bouwvlak niet inpasbaar is.<br />
Artikel 41 Algemene vrijstellingsbevoegdheden<br />
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre vrijstelling kan worden verleend voor geringe afwijkingen<br />
van de bouwvoorschriften (maatvoering), voor zover al niet elders in de planvoorschriften<br />
in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 119<br />
Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten.<br />
Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden. Overigens<br />
bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden<br />
en waarvoor een algemene vrijstellingsbevoegdheid (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen<br />
zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel<br />
43 van de Woningwet.<br />
Artikel 42 Algemene wijzigingsbevoegdheden<br />
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen<br />
en voor het samenvoegen van bestaande woningen. Daarnaast is er vanuit het oogpunt<br />
van flexibiliteit een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in verband met de aanleg van de<br />
aan te leggen rioolwaterpersleiding tussen Goudswaard en Hellevoetsluis en de aanleg van de<br />
zoetwatervoorziening van Voorne-Putten. Omdat de tracés van zowel de rioolpersleiding als de<br />
zoetwatervoorziening nog niet geheel vaststaan, is het mogelijk om deze door middel van de<br />
wijzigingsbevoegdheid aan te passen.<br />
Artikel 43 Antidubbeltelbepaling<br />
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer<br />
wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken<br />
van eigenaars wisselen.<br />
Met betrekking tot agrarische bedrijfswoningen bevat artikel 41 een specifieke regeling.<br />
Artikel 44 Werking wettelijke regelingen<br />
In de bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen,<br />
gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.<br />
Artikel 45 Gebruik van gronden en bouwwerken<br />
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.<br />
Daarnaast zijn er een aantal bijzondere gebruiksvoorschriften opgenomen. Lid 2 bevat de zogenaamde<br />
"toverformule", door middel waarvan vrijstelling van de algemene gebruiksverboden<br />
kan worden verleend.<br />
Hoofdstuk VI Overgangs- en slotbepalingen<br />
Artikel 46 Gebruik in strijd met het plan<br />
Dit artikel betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en<br />
bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit<br />
rechtskracht verkrijgt. Gebruik dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit<br />
rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing<br />
op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is<br />
slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan<br />
oplevert.<br />
Artikel 47 Bouwen in strijd met het plan<br />
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 47. Door gebouwen onder<br />
het overgangsrecht te brengen, is kenbaar gemaakt dat deze bebouwing op termijn dient te<br />
worden gesaneerd. Bebouwing onder het overgangsrecht mag − in tegenstelling tot bebouwing<br />
die valt onder artikel 40 (Bestaande afstanden en andere maten) − niet worden vernieuwd. Alleen<br />
indien het bouwwerk door een calamiteit teniet is gedaan, mag het onder voorwaarden<br />
worden herbouwd.<br />
Bebouwing die onder het overgangsrecht valt, mag bij recht met 15% worden vergroot.<br />
Artikel 48 Strafbepaling<br />
Het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming, alsmede het verrichten<br />
van vergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder vergunning, is strafbaar en kan<br />
worden bestraft met een geldboete van de derde categorie dan wel met een hechtenis van ten<br />
hoogste 6 maanden.<br />
Artikel 49 Titel<br />
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Juridische planbeschrijving 120<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
15. Handhaving<br />
121<br />
Het gemeentebestuur hecht grote waarde aan de handhaving van regelgeving. De afgelopen jaren<br />
is de aandacht voor de handhaving van bestemmingsplannen, bouwregelgeving en openbare<br />
orde geïntensiveerd. Enkele jaren geleden is een Plan van aanpak voor het opstellen en<br />
uitvoeren van het handhavingsbeleid opgesteld.<br />
Op basis hiervan is het gebied dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied volledig<br />
en systematisch geïnventariseerd. Voor het hele gebied zijn ook luchtfoto's vervaardigd.<br />
Het doel van deze inventarisatie was om voor elk perceel na te gaan of het bestaande gebruik<br />
van de gronden en de gebouwen in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.<br />
Voorts is nagegaan of er gebouwd is zonder of in afwijking van de bouwvergunning.<br />
Tijdens de systematische inventarisatie van het buitengebied is een aantal afwijkingen met het<br />
ter plaatse geldende bestemmingsplan geconstateerd.<br />
Alle geconstateerde overtredingen in de vorm van bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking<br />
van de vergunning en met name het gebruik van gronden en gebouwen in strijd met het ter<br />
plaatse geldende bestemmingsplan, zijn gerubriceerd. Vervolgens heeft een afweging plaatsgevonden,<br />
welke afwijkingen /overtredingen wel en welke niet in dit bestemmingsplan Buitengebied<br />
in aanmerking kunnen komen voor legalisatie. Hierbij is gebruikgemaakt van een planologisch<br />
afwegingskader, dat hieronder is weergegeven.<br />
Voor de overtredingen die niet kunnen worden gelegaliseerd, geldt dat afgewogen moet worden<br />
of handhavend zal worden opgetreden.<br />
Planologisch afwegingskader voor legalisatie<br />
Het planologisch afwegingskader wordt vooral gevormd door het bepaalde in hoofdstuk III "Bestemmingen<br />
op gebiedsniveau" van het bestemmingsplan Buitengebied.<br />
De artikelen 23, 24, 25, 26 en 27 maken deel uit van hoofdstuk III.<br />
In de artikelen 23, 24 en 25 van de voorschriften is per deelgebied /zone (Agrarisch gebied met<br />
waardevolle openheid, Agrarische gebied met landschaps- en natuurwaarden en Gebied met<br />
natuurwaarden) aangegeven welke functies en welk gebruik toelaatbaar zijn en welke niet. In<br />
artikel 26 is in relatie tot de bestemmingen en bouwmogelijkheden voor de deelgebieden aangegeven,<br />
welke nevenfuncties na vrijstelling op bouwvlakken passend en toelaatbaar zijn. In artikel<br />
27 is in relatie tot de bestemmingen en bouwmogelijkheden voor de deelgebieden aangegeven,<br />
welke vervolgfuncties na planwijziging op bouwvlakken passend /toelaatbaar zijn. Alleen<br />
het gebruik dat, of de functie die ingevolge de hiervoor genoemde artikelen toelaatbaar is (zo<br />
nodig na vrijstelling of planwijziging) komt in beginsel voor legalisatie in aanmerking.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Handhaving 122<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
16. Uitvoerbaarheid<br />
123<br />
16.1. Economische uitvoerbaarheid<br />
Het voorliggende bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader om sturing te kunnen<br />
geven aan economische, maatschappelijke en andere ontwikkelingen die ruimtelijke gevolgen<br />
met zich mee kunnen brengen. Het plan zelf is grotendeels consoliderend van aard en voorziet<br />
niet in de uitvoering van werken of werkzaamheden van de zijde van de gemeente. Het project<br />
Spuimonding-West wordt uitgevoerd in het kader van Deltanatuur. In opdracht van Deltanatuur<br />
voeren de uitvoeringsorganisaties Dienst Landelijk Gebied en Rijkswaterstaat de aankoop en<br />
de inrichting van de nieuwe natuurgebieden uit. De provincie Zuid-Holland heeft voor Deltanatuur<br />
de benodigde gelden gereserveerd.<br />
De versterking van de Krommedijk en Schuddebeursedijk vormen onderdeel van het dijkversterkingsprogramma<br />
dat het waterschap heeft ingediend bij het Rijk om in aanmerking te komen<br />
voor financiering. Dit programma is samen met alle andere versterkingsplannen in Nederland<br />
opgenomen in het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma. De economische uitvoerbaarheid<br />
van het bestemmingsplan is op grond van het voorgaande voldoende verzekerd.<br />
16.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid<br />
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 18 november 2005 gedurende 6 weken in het gemeentehuis<br />
ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor inwoners van <strong>Bernisse</strong><br />
en andere belanghebbenden mogelijk om mondeling of schriftelijk een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan<br />
te geven. Voorts zijn er op 22 en 29 november inloopbijeenkomsten gehouden.<br />
Op deze bijeenkomsten was het mogelijk individueel een toelichting te krijgen over het<br />
voorontwerpbestemmingsplan. De inloopbijeenkomsten zijn door 200 à 250 personen bezocht.<br />
Van de inspraakprocedure is een verslag gemaakt. Dit verslag is in de vorm van een afzonderlijke<br />
nota als bijlage bij deze toelichting gevoegd.<br />
Een aantal onderwerpen is veelvuldig genoemd in de inspraakreacties. Het betreft de volgende<br />
onderwerpen:<br />
- archeologie;<br />
- het aanlegvergunningenstelsel;<br />
- de maximaal toegestane goothoogte van agrarische gebouwen;<br />
- het stiltegebied.<br />
Deze thematische beantwoording is in dit hoofdstuk opgenomen. Voor de individuele reacties<br />
wordt verwezen naar het inspraakverslag (losse bijlage).<br />
1. Archeologie<br />
Reactie<br />
Een aantal insprekers is van mening dat de omvang van de gebieden die als archeologisch<br />
waardevol zijn aangemerkt, beperkt moet blijven tot die gebieden die daadwerkelijk waardevol<br />
zijn. De onderbouwing van deze archeologisch waardevolle gebieden is niet duidelijk. Uit de<br />
toelichting op het voorontwerpbestemmingsplan blijkt dat er slechts op enkele plaatsen daadwerkelijk<br />
archeologische vondsten zijn gedaan. Voordat een gebied als archeologisch waardevol<br />
wordt aangemerkt, moet daar eerst onderzoek naar zijn gedaan. Wanneer grondgebruikers<br />
willen egaliseren, draineren of enige diepe grondbewerking willen doen, krijgen zij te maken met<br />
extra rompslomp en hoge kosten. Voor een rendabele agrarische bedrijfsvoering is egalisatie<br />
en drainage essentieel. Het is tegenstrijdig wanneer de grondgebruikers opdraaien voor de<br />
kosten van het onderzoek. Het gebruik van de polders is al decennia niet veranderd. In het<br />
verleden is er ook gedraineerd en geëgaliseerd. Ook in het kader van de ruilverkaveling<br />
Voorne-Putten is er veel grondwerk verricht. Hierbij zijn volgens de insprekers geen vondsten<br />
gedaan. Er is geen reden om nu ineens een extra beperking op te leggen aan het gebruik van<br />
landbouwgronden.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Uitvoerbaarheid 124<br />
Commentaar<br />
In 1992 is het Verdrag van Valetta tot stand gekomen. Doelstelling van het Verdrag is de bescherming<br />
en het behoud van archeologische waarden. In 1998 heeft het Nederlandse parlement<br />
een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat dit Verdrag (ook bekend als het Verdrag<br />
van Malta) in de Nederlandse wetgeving wordt geïmplementeerd. Als uitvloeisel van dit Verdrag<br />
wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen<br />
zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.<br />
Om inzicht te hebben in mogelijke archeologische waarden die in de afweging van ruimtelijke<br />
plannen moeten worden betrokken, heeft het gemeentebestuur, mede gelet op de inspraakreacties,<br />
nader advies gevraagd bij het Bureau Oudheidkundig Onderzoek <strong>Gemeente</strong>werken<br />
Rotterdam (BOOR). Het BOOR is de eerste gemeentelijk archeologische dienst in Nederland<br />
en is opgericht in 1960. Het BOOR behartigt onder andere archeologische belangen in het<br />
ruimtelijk ordeningsproces en verricht zelf archeologisch onderzoek. Kenmerkend voor het archeologisch<br />
werk van het BOOR is dat het vanaf het begin een regionaal karakter heeft gehad.<br />
Advisering door het BOOR lag voor het gemeentebestuur van <strong>Bernisse</strong> daarom voor de hand,<br />
zeker omdat het gemeentebestuur op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 een eigen<br />
archeologiebeleid wil voeren.<br />
Binnen het plangebied is er op veel plaatsen kans om bij bouw- of grondwerkzaamheden archeologische<br />
sporen aan te treffen. De grootte van deze kans is mede afhankelijk van de ontstaansgeschiedenis<br />
van de betreffende locatie. Om de archeologische belangen mee te kunnen<br />
wegen is het plangebied mede bestemd tot Archeologisch waardevol gebied. Voor het bouwen<br />
van bouwwerken die groter zijn dan 0, 100 of 200 m² en waarbij de bouwwerkzaamheden niet<br />
dieper reiken dan het maaiveld of, afhankelijk van de locatie niet dieper gaan dan 0, 0,4 m,<br />
0,5 m, 0,8 m of 4 m beneden het maaiveld, of de onderwaterbodem (bij het Spui/Haringvliet) is<br />
een archeologisch advies en eventueel een verkennend archeologisch onderzoek nodig. Ook is<br />
voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden een aanlegvergunning nodig. Uitzonderingen<br />
hierop zijn onder andere het vervangen van bestaande bebouwing of bouwwerken waarvoor<br />
geen graaf- of heiwerkzaamheden nodig zijn. Zowel de aanlegvergunning als de regeling<br />
voor het bouwen zijn erop gericht eventuele archeologische waarden veilig te stellen door onderzoek<br />
op de betreffende locatie. Op basis van het advies en de onderzoeksresultaten kan<br />
dan worden beoordeeld of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd dan wel of het<br />
bouwwerk kan worden opgericht. Eventueel kunnen voorwaarden aan de aanleg- of bouwvergunning<br />
worden verbonden, waardoor de werkzaamheden kunnen doorgaan, maar ook de archeologische<br />
waarden niet onevenredig worden geschaad. De gedragslijn, dat bij terreinen met<br />
een middelhoge tot hoge trefkans of hoge tot zeer hoge archeologische waarde dit ook in het<br />
ruimtelijke beleid tot uitdrukking moet worden gebracht, is meerdere malen bevestigd in de jurisprudentie<br />
(zie hiervoor bijvoorbeeld Abr nr. 200307067/1 d.d. 21 april 2004).<br />
De kosten van het archeologisch advies en onderzoek komen voor rekening van degene die de<br />
werkzaamheden of bouwactiviteiten wil uitvoeren. Zonder activiteiten van betrokkene is er geen<br />
enkel risico op schade voor mogelijke archeologische waarden. De kosten voor het uitvoeren<br />
van het onderzoek moeten dan ook worden toegerekend aan de activiteit die mogelijk schade<br />
aan het bodemarchief kan veroorzaken. Zoals hiervoor is aangegeven, is op grond van een nadere<br />
afweging van de verschillende belangen de regeling aangepast.<br />
Conclusie<br />
De reacties die betrekking hebben op de medebestemming Archeologisch waardevol gebied<br />
geven aanleiding tot aanpassing van het bij deze bestemming behorende voorschrift. Voor het<br />
aanlegvergunningenstelstel wordt een differentiatie aangebracht die is gebaseerd op de (verwachtings)waarde<br />
van het gebied. Voorts wordt voor een aantal gebieden de oppervlakte van<br />
bouwwerken die, zonder vrijstellingsprocedure kunnen worden gebouwd, verruimd van 10 m²<br />
tot 100 m² of 200 m², afhankelijk van de ligging van de locatie.<br />
2. Het aanlegvergunningenstelsel<br />
Reacties<br />
Verschillende insprekers pleiten ervoor dat wisselbouw op hun bedrijf mogelijk moet blijven. In<br />
de huidige agrarische praktijk worden percelen grasland voor een of twee jaar gescheurd voor<br />
de teelt van andere gewassen. Daarna worden deze weer ingezaaid met gras, waarna een volgend<br />
perceel dat daarvoor geschikt is wordt gescheurd. Ook wijst een aantal insprekers erop<br />
dat het aanlegvergunningenstelsel voor draineren en egaliseren belemmeringen opwerpt en<br />
extra procedures en kosten met zich meebrengt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Uitvoerbaarheid 125<br />
Commentaar<br />
Ook het vigerende bestemmingsplan Buitengebied kent binnen de bestemming Agrarisch gebied<br />
met landschappelijke, natuurlijke en / of cultuurhistorische waarden (Aln) een aanlegvergunningplicht<br />
voor het scheuren van grasland, anders dan ter verbetering van de graslandkwaliteit.<br />
Normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming valt niet onder de<br />
aanlegvergunningenplicht. Het voorontwerpbestemmingsplan, zoals dat in het kader van de inspraakprocedure<br />
ter inzage heeft gelegen, is gebaseerd op hetzelfde principe.<br />
Het volgende is echter van belang: een aantal agrariërs wijst erop, dat binnen de zone ALN<br />
bouwlandpercelen voorkomen.<br />
Deze opmerkingen zijn aanleiding geweest de bestemmingsregeling nogmaals te bezien. In het<br />
ontwerpbestemmingsplan zijn de door de gemeente geïnventariseerde percelen binnen de zone<br />
ALN, die al langere tijd in gebruik zijn voor andere teelten dan grasland ten behoeve van de<br />
veehouderij, voorzien van de bestemming Ava. Hierdoor is voor deze percelen gebruik ten behoeve<br />
van de akkerbouw en de opengrondse tuinbouw toegestaan.<br />
Voorts wordt nog het volgende opgemerkt. In de zone AO is draineren en egaliseren op gronden<br />
met een agrarische bestemming zonder meer mogelijk. Het aanlegvergunningenstelsel<br />
voor deze werkzaamheden is met name van toepassing op de zone ALN. Deze zone bestaat<br />
grotendeels uit grasland. In het graslandgebied kunnen dit greppels zijn. Het wijzigen van open<br />
drainage (greppels) door gesloten drainage (bijvoorbeeld ribbeldrain) kan niet worden aangemerkt<br />
als normaal onderhoud en beheer. Hiervoor is een aanlegvergunning nodig. In dat kader<br />
kan een goede beoordeling worden gegeven of de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig<br />
worden geschaad. Het vervangen van drainage door dezelfde drainage kan wel worden<br />
aangemerkt als normaal beheer overeenkomstig de bestemming.<br />
Egaliseren is binnen de zone AO binnen de agrarische bestemming ook zonder nadere voorwaarden<br />
toegestaan. Voor de zone ALN geldt de aanlegvergunning. De behoefte aan egaliseren<br />
is het grootste bij de akker- en tuinbouw, die vooral in de zone AO voorkomt. Voor zover<br />
binnen de zone ALN bouwland voorkomt, zal een deel hiervan in het verleden al zijn geëgaliseerd<br />
(ruilverkaveling). Wanneer toch nog egalisatie nodig blijkt, is dit binnen de zone ALN<br />
aanlegvergunningplichtig 1) . Verwacht wordt dat egalisatie van bestaande bouwlandpercelen in<br />
het algemeen geen grote aantasting van landschappelijke of natuurlijke waarden zal opleveren.<br />
Of sprake is van een onevenredige aantasting kan echter pas goed op perceelsniveau worden<br />
beoordeeld.<br />
Voorts kan er ook voor graslandpercelen behoefte zijn aan egaliseren, vooral in samenhang<br />
met draineren. Deze werkzaamheden zullen er dan vooral op zijn gericht om een doelmatigere<br />
bedrijfsvoering mogelijk te maken, vooral door efficiëntere methoden van graswinning (bijvoorbeeld<br />
grote balenpers). Ook voor deze situaties is een aanlegvergunning 1) nodig, zodat op perceelsniveau<br />
kan worden beoordeeld of de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig<br />
worden geschaad.<br />
Het zal dus afhankelijk zijn van de specifieke bedrijfssituatie of het aanlegvergunningenstelsel<br />
minder of verder reikende gevolgen heeft voor het bedrijf.<br />
Conclusie<br />
De reacties geven aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan aan te passen voor wat betreft<br />
de bestemming op perceelsniveau.<br />
3. Maximale goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen<br />
Reacties<br />
Verschillende insprekers wijzen erop dat de maximale goothoogte van 5 m voor agrarische bedrijven<br />
te laag is. Aardappelen worden bij de bewaring in koelcellen steeds meer in kisten opgeslagen<br />
in plaats van los gestort. De kisten worden vervolgens gestapeld. Voor een doelmatige<br />
opslag is een grotere goothoogte noodzakelijk. De aangegeven maten variëren van minimaal<br />
6 tot 7 m.<br />
Commentaar<br />
Bij de afzet van producten speelt de kwaliteit van het product een steeds belangrijkere rol. Een<br />
doelmatige opslag en koeling zijn hierbij belangrijke factoren. Opslag in kisten heeft een aantal<br />
1) Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een uitzondering gemaakt voor egaliseren indien dit betrekking heeft<br />
op ophogingen/afgravingen van 15 cm of minder.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Uitvoerbaarheid 126<br />
voordelen boven een los gestort product. Het product kan hoger worden opgeslagen zonder dat<br />
dit tot beschadiging leidt. Hierdoor kan worden volstaan met een geringere oppervlakte. Bovendien<br />
is de koeling bij opslag in kisten beter te sturen.<br />
In de veehouderij speelt de hoogte van de gebouwen een veel geringere rol. De gebouwen op<br />
deze bedrijven worden gebruikt voor de stalling van vee, voor een klein deel voor voederopslag,<br />
en voor de stalling van machines.<br />
Op grond van de voorgaande overwegingen wordt een differentiatie in de regeling aangebracht.<br />
Voor de bouwvlakken ten behoeve van de grondgebonden veehouderij blijft een maximale<br />
goothoogte van 5 m gehandhaafd. Voor de bouwvlakken waar ook akkerbouw, opengrondse<br />
tuinbouw en / of fruitteelt is toegestaan wordt de maximale goothoogte verhoogd van 5 naar<br />
6,5 m.<br />
Conclusie<br />
De reacties die betrekking hebben op de maximale goothoogte van de agrarische bedrijfsgebouwen<br />
geven aanleiding om de maximale goothoogte voor akkerbouw- fruitteelt- en opengrondse<br />
tuinbouwbedrijven te verhogen tot maximaal 6,5 m.<br />
4. Stiltegebied<br />
Reacties<br />
In verschillende reacties wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat een deel van het plangebied<br />
is aangemerkt als stiltegebied. De insprekers vrezen dat dit beperkingen zal opleveren voor de<br />
agrarische bedrijfsvoering.<br />
Commentaar<br />
De aanwijzing van stiltegebied gebeurt door de provincie in het kader van de provinciale Milieuverordening.<br />
Deze aanwijzing heeft geen direct gevolg voor de bestemmingslegging, dus ook<br />
niet voor de agrarische bedrijfsvoering. Wel is in de wijzigingsbevoegdheid voor vervolgfuncties<br />
aangegeven dat in de stiltegebieden opgenomen vervolgfuncties uitdrukkelijk rekening moet<br />
worden gehouden met de geluidsproductie van de vervolgfuncties. Aangezien de vervolgfuncties<br />
echter alleen zijn toegestaan binnen de bestaande gebouwen, uitgezonderd kassen en<br />
loodskassen, zal de geluidsproductie van de vervolgfuncties betrekkelijk gering zijn. In verband<br />
daarmee is er feitelijk geen behoefte om de geluidsproductie in de afweging te betrekken. Alleen<br />
voor een dierenpension /hondenfokkerij of activiteiten gericht op de africhting van honden<br />
dient de voorwaarde te worden gehandhaafd dat deze niet mogen worden opgericht in het stiltegebied.<br />
Deze activiteiten kunnen immers nooit geheel binnen de bestaande bebouwing worden<br />
uitgeoefend, bijvoorbeeld omdat de honden ook moeten worden uitgelaten.<br />
Conclusie<br />
De voorwaarde in de wijzigingsbevoegdheid, dat rekening wordt gehouden met de geluidsproductie,<br />
vervalt. Themakaart 2 met daarop aangegeven het stiltegebied blijft echter gehandhaafd<br />
vanwege de wenselijkheid om het verbod van dierenpensions en soortgelijke activiteiten in het<br />
stiltegebied te handhaven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
17. Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de<br />
ruimtelijke ordening<br />
127<br />
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening<br />
is het voorontwerpplan aan de volgende instanties voorgelegd.<br />
1. Provincie Zuid-Holland, afdeling Ruimtelijk Beheer;<br />
2. VROM-Inspectie, Regio Zuid-West;<br />
3. Waterschap Hollandse Delta;<br />
4. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland;<br />
5. College burgemeester en wethouders Rotterdam;<br />
6. College burgemeester en wethouders Hellevoetsluis;<br />
7. College burgemeester en wethouders Brielle;<br />
8. College burgemeester en wethouders Middelharnis;<br />
9. College burgemeester en wethouders Spijkenisse;<br />
10. College burgemeester en wethouders Korendijk;<br />
11. Rijksdienst voor de Monumentenzorg;<br />
12. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;<br />
13. Tennet BV;<br />
14. Recreatieschap Voorne-Putten Rozenburg /Groenservice Zuid-Holland;<br />
15. LTO Noord;<br />
16. LTO Noord afdeling Voorne-Putten;<br />
17. Stichting Natuur en Landschap Voorne-Putten;<br />
18. Landschapsbeheer Zuid-Holland;<br />
19. N.V. Nederlandse Gasunie.<br />
Van de hierboven genoemde instanties hebben er 13 een reactie ingediend. Van de instanties<br />
genoemd bij 11, 16 en 17 is geen reactie ontvangen.<br />
Provincie Zuid-Holland, afdeling Ruimtelijk Beheer<br />
Samenvatting reactie<br />
Streekplan<br />
1. De provincie is van mening dat gezien het belang van het groenblauwe raamwerk, de ecologische<br />
verbindingszones op de plankaart moeten worden aangegeven. De gronden die<br />
reeds verworven zijn in het kader van de EHS of Deltanatuur (delen van de Buitengorzen<br />
van de Beningerwaard en de polder Beningerwaard) dienen een natuurbestemming te krijgen.<br />
2. Paragraaf 5.2.1 van de toelichting moet geactualiseerd worden naar aanleiding van de<br />
(herziene) aanwijzingsbesluiten voor het Natura 2000-gebied Haringvliet, inclusief de begrenzing.<br />
De polders Zuidoord en Beningerwaard zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied.<br />
Een deel van de natuurontwikkeling langs het Spui is inmiddels gerealiseerd. Het<br />
programma Deltanatuur is onder meer opgezet om de EHS in de noordelijke Delta te versterken<br />
en uit te breiden. Uiteindelijk zullen de gerealiseerde Deltanatuurgebieden echter<br />
wel deel uitmaken van de EHS. In paragraaf 11.4 ontbreekt de ontwikkelopgave van de<br />
PEHS en de Deltanatuur. Verzocht wordt het plan aan te passen op bovenstaande punten.<br />
3. Het gebied Spijkenisse Zuid/<strong>Bernisse</strong>-Zuidoost/Zuidland is een potentiële locatie voor<br />
"Landelijk Wonen" (ontwikkeling van landelijke woonmilieus in combinatie met het versterken<br />
van ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden). Het plan biedt hier nog<br />
geen mogelijkheden voor. Gezien het belang hiervan zou hier in de toelichting aandacht<br />
aan besteed moet worden. Onder andere op bladzijde 85 van het streekplan wordt hier<br />
nader op ingegaan.<br />
4. Het tracé van deze buisleidingenstrook is ter plaatse van de polder Biert niet overeenkomstig<br />
het streekplan aangegeven. Het traject van de buisleidingenstrook uit het streekplan<br />
dient op de plankaart te worden aangegeven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 128<br />
Detailhandelsdoeleinden<br />
5. Er wordt van uitgegaan dat de vrijstellingsbevoegdheid opgenomen in lid 5 van artikel 5 alleen<br />
op het perceel Stationsweg 28a betrekking heeft. Aangetoond dient te worden<br />
waarom een dergelijke uitbreiding noodzakelijk wordt geacht. De ligging van het perceel<br />
tegen de bebouwde kom van Zuidland wordt onvoldoende geacht om hier mee in te kunnen<br />
stemmen. Daarnaast is niet duidelijk welke extra verkeersbewegingen deze ontwikkeling<br />
oplevert en of de verkeersafwikkeling hierdoor niet onevenredig wordt belast.<br />
Intensieve kwekerij als neventak<br />
6. De provincie vindt de mogelijkheden voor intensieve kwekerij als neventak te ruim voor wat<br />
betreft kassen. Kassen mogen worden opgericht tot een oppervlakte van maximaal<br />
300 m². Het plan moet hierop worden aangepast.<br />
Fruitteelt<br />
7. Volgens de nota "Regels-voor-Ruimte" is de vestiging van nieuwe fruitteeltbedrijven<br />
slechts mogelijk in gebieden waar reeds sprake is van concentratie van dergelijke bedrijven.<br />
Dat is in de zone "Agrarisch gebied met waardevolle openheid" niet aan de orde.<br />
Deze mogelijkheid dient dan ook uit het plan te worden gehaald.<br />
Intensieve veehouderij als neventak<br />
8. Volgens de nota "Regels-voor-Ruimte" is intensieve veehouderij als neventak in de zones<br />
"Agrarisch gebied met waardevolle openheid" en "Agrarisch gebied met landschaps- en<br />
natuurwaarden" bij wijze van medebestemming uitgesloten. Het plan dient hierop te worden<br />
aangepast.<br />
Agrarische loonbedrijven als vervolgfunctie<br />
9. In artikel 24 worden agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 t /m 3 van de Staat van<br />
bedrijfsactiviteiten na planwijziging toelaatbaar gesteld. De nota "Regels-voor-Ruimte" beperkt<br />
bedrijfsfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing tot categorie 1 en 2. Verzocht<br />
wordt het plan hierop aan te passen.<br />
Agrarische bouwpercelen<br />
10. Volgens de nota "Regels-voor-Ruimte" moeten agrarische bouwpercelen zo compact mogelijk<br />
worden opgenomen in het bestemmingsplan. Gezien de bij het plan behorende<br />
kaarten wordt de begrenzing van de agrarische bouwpercelen vaak ruimer getrokken dan<br />
de aanwezige bebouwing. Voor een nadere beoordeling wordt verzocht hiervoor een motivering<br />
in het plan op te nemen.<br />
Kassen<br />
11. Op grond van de nota "Regels-voor-Ruimte" is ter plaatse van de subbestemming sierteelt<br />
(As) in de zone AO (buiten de concentratiegebieden) een oppervlakte van maximaal<br />
300 m² aan kassen mogelijk. Het plan moet hierop aangepast worden.<br />
12. Voor de loodskassen ter plaatse van de subbestemming sierteelt in combinatie daarmee<br />
de handel van sierteeltgewassen en andere planten en bomen (Ashs) wordt volgens hetzelfde<br />
artikellid een oppervlakte mogelijk gemaakt van maximaal 6.000 m². Hiervoor geldt<br />
hetzelfde als voor de subbestemming sierteelt is opgemerkt.<br />
13. Voor kassen ten behoeve van de fruitteelt is in hetzelfde artikellid 1.000 m² aan oppervlakte<br />
opgenomen. Niet duidelijk is of dit de huidige situatie betreft of dat er uitbreidingsmogelijkheden<br />
worden geboden. Verzocht wordt hierover duidelijkheid te verschaffen,<br />
waarbij opgemerkt wordt dat ruime uitbreidingsmogelijkheden niet toegestaan zijn. Hiervoor<br />
kan worden aangesloten bij de maximale oppervlakte van 300 m² voor kassen ten<br />
behoeve van sierteelt, die niet gelegen zijn in een sierteeltconcentratiegebied.<br />
14. Hetzelfde geldt voor de vrijstellingsmogelijkheid voor kassen. Ook daar dient de oppervlakte<br />
beperkt te zijn tot maximaal 300 m², gekoppeld aan bestaande volwaardige bedrijven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 129<br />
Ruwvoederteelt<br />
15. In tabel 5 bij artikel 25 (Aanlegvoorschriften) wordt 2x het scheuren van blijvend grasland<br />
anders dan ten behoeve van graslandverbetering behandeld en verschillend beoordeeld.<br />
Er wordt van uitgegaan dat de onderste rij uit de tabel de juiste weergave is. Verzocht<br />
wordt hierover duidelijkheid te verschaffen. Hierbij wordt gewezen op het uitgangspunt uit<br />
de nota "Regels-voor-Ruimte" dat maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak dat onder de<br />
A+ aanduiding valt, gebruikt mag worden voor ruwvoederteelt.<br />
Bodemkwaliteit<br />
16. In paragraaf 9.2.1 van de toelichting wordt verwezen naar www.bodemloket.nl. De informatie<br />
over de bodemkwaliteit ontbreekt hier derhalve. De toelichting moet hierop worden<br />
aangevuld.<br />
Leidingen<br />
17. Niet duidelijk is wat voor buisleidingen er in de op de plankaart aangegeven buisleidingenstrook<br />
liggen. Het moet duidelijk zijn welke buisleidingen in het gebied aanwezig zijn, gelet<br />
op de opmerking in paragraaf 10.4 dat bij nieuwe functies rekening moet worden gehouden<br />
met deze leidingen.<br />
18. Daarnaast treden op een aantal punten plaatselijk buisleidingen uit de strook:<br />
- nabij het Kanaal door Voorne een gastransportleiding diameter 36'', werkdruk 71 bar;<br />
- net ten oosten van de kruising met de <strong>Bernisse</strong> de RRP ruwe olieleiding diameter 36'',<br />
werkdruk 62 bar en de RAPL ruwe olieleiding diameter 34'', werkdruk 38 bar;<br />
- daar waar de buisleidingenstrook naar zuidoostelijke richting afbuigt verlaten niet 2<br />
maar 3 gasleidingen de buisleidingenstrook.<br />
Indien er voor wordt gekozen om de individuele buisleidingen die in de aangegeven buisleidingenstrook<br />
liggen niet expliciet in de strook aan te geven, dienen de buisleidingen die<br />
plaatselijk niet in de strook liggen, op de plankaart te worden aangegeven.<br />
19. Voorts ontbreekt op de plankaart de regionale aardgastransportleiding, diameter 4'', werkdruk<br />
40 bar, naar Farm Frites.<br />
20. Een ruwe olieleiding heeft op de plankaart dezelfde aanduiding als een brandstofleiding.<br />
Voor deze soort buisleidingen gelden andere zoneringsnormen. Een onderscheid in aanduiding<br />
is daarom nodig.<br />
21. Opgemerkt wordt dat in het plangebied geen leidingenstraat is gelegen. Door het opnemen<br />
van de in het streekplan opgenomen buisleidingenstrook zal de naftaleiding voor het<br />
grootste deel binnen deze buisleidingenstrook gaan vallen.<br />
22. Tot slot wordt opgemerkt dat in lid 1 van de bestemming "Leidingen" geen 12 inch hogedrukaardgastransportleiding<br />
vermeld is, terwijl deze wel is opgenomen in tabel 10.1.<br />
Zoetwatertracé<br />
23. Verzocht wordt zorg te dragen voor een adequate planologische inpassing van het beoogde<br />
zoetwatertracé als onderdeel van de compenserende maatregelen voor de opening<br />
van de Haringvlietsluizen in 2008.<br />
Primair waterkeringsdoeleinden<br />
24. De medebestemming "Primair waterkeringsdoeleinden" is aangegeven op de plankaart,<br />
maar dient nog te worden opgenomen in de voorschriften.<br />
Waterkeringen<br />
25. De waterkeringen in het plangebied dienen te worden aangegeven op de plankaart. De<br />
waterkering is niet bestemd ter plaatse van: de Kanaaldijk Oostzijde langs het kanaal door<br />
Voorne, de Wieldijk ten zuiden van het Voedingskanaal, de Mooldijk /Gemeenlandsedijk /-<br />
Gooidijk, de Drieëndijk, de Katerwaalsedijk, de Oude Waaldijk, de Oudelandsedijk, de<br />
Achterdijk, de Ruigendijk, de Molendijk, de Haasdijk, de Oud Hoenderhoeksedijk, de<br />
Noorddijk, de Ringdijk, de Biertsedijk en de Oud Schuddebeursedijk. Hierover dient contact<br />
te worden opgenomen met de waterbeheerder.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 130<br />
Beantwoording reactie<br />
1. Voor de realisering van de ecologische verbindingszones zijn zowel binnen de zone AO<br />
als de zone ALN wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De gronden die reeds verworven<br />
zijn in het kader van de EHS worden bestemd tot Natuurgebied (N). Dit geldt ook voor de<br />
gronden ten behoeve van het project Spuimonding-West, als onderdeel van het project<br />
Deltanatuur. Een klein deel van de gronden van Spuimonding-West krijgt een door burgemeester<br />
en wethouders uit te werken bestemming ex artikel 11 (WR), omdat de inrichting<br />
van dit deelgebied nog niet geheel duidelijk is. Ook deze uit te werken bestemming voorziet<br />
in de bestemming Natuurgebied.<br />
2. Paragraaf 5.2.1 van de toelichting wordt geactualiseerd naar aanleiding van de (herziene)<br />
aanwijzingsbesluiten voor het Natura 2000-gebied Haringvliet.<br />
3. In de toelichting wordt aandacht besteed aan het "landelijk wonen". Projecten in dit kader<br />
zullen echter door middel van een afzonderlijke procedure mogelijk worden gemaakt, indien<br />
het gemeentebestuur hieraan medewerking wil verlenen.<br />
4. Het tracé van deze buisleidingenstrook wordt aangepast.<br />
5. Ter plaatse van de Stationsweg 28A worden groenten, bloemen en planten verkocht. Gezien<br />
het ruimtebeslag in de openlucht ten behoeve van de verkoop van tuinplanten is de<br />
gemeente van mening dat deze functie niet binnen de kleinschaligheid van een dorpskern<br />
past. Daarnaast ligt het bedrijf in gebied dat verder wordt verdicht met woningbouw, zo<br />
wordt tussen de Kerkweg, de Beeldsweg en de Stationsweg de nieuwe woningbouwlocatie<br />
De Kreken van Nibbeland gerealiseerd. Het gebied waar de Plantenhal ligt heeft agrarisch<br />
gezien geen tot weinig waarde meer. Door de uitbreiding van het bedrijf nemen de verkeersbewegingen<br />
enigszins toe. De Stationsweg is in het kader van de wegencategorisering<br />
van het project Duurzaam Veilig aangemerkt als erftoegangsweg met een verzamelfunctie.<br />
Gezien de capaciteit van de Stationsweg leidt een mogelijke uitbreiding niet tot onevenredige<br />
belasting van de verkeersafwikkeling. In ieder geval geldt als voorwaarde voor<br />
het verlenen van vrijstelling dat moet worden voorzien in een veilige ontsluiting van de locatie.<br />
6. Het oppervlak aan kassen ten behoeve van een intensieve kwekerij wordt gemaximeerd<br />
tot 300 m².<br />
7. Bij een nadere afweging heeft het gemeentebestuur zich op het standpunt gesteld dat fruitteelt<br />
in de zone AO zonder meer mogelijk moet blijven. Deze productietak is vanouds − zij<br />
het op beperkte schaal − in het plangebied aanwezig is. Gelet op de ontwikkelingen in en<br />
de economische positie van de fruitteelt in vergelijking met andere agrarische productietakken<br />
en het kapitaalintensieve karakter hiervan ligt een uitbreiding van deze productietak<br />
niet voor de hand. Tegen de hier geschetste achtergrond ziet het gemeentebestuur geen<br />
aanleiding om een nadere sturing aan de fruitteelt te geven.<br />
8. Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven, zowel als hoofdtak als neventak, worden uitgesloten.<br />
Alleen een reeds jaren in het plangebied aanwezig intensief veehouderijbedrijf is als<br />
zodanig bestemd.<br />
9. De mogelijkheden voor loonbedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing na planwijziging<br />
worden beperkt tot categorie 1 en 2.<br />
10. Alleen volwaardige en reële agrarische bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak gekregen.<br />
Voor de omvang van het bouwvlak is uitgegaan van een algemene maat van circa<br />
1 ha. Bedrijven waarvan het bouwvlak reeds groter is dan 1 ha hebben een groter bouwvlak<br />
hebben gekregen. Met een bouwvlak van 1 ha hebben de agrarische bedrijven voldoende<br />
ontwikkelingsruimte. Het toekomstperspectief voor de zones AO en ALN is gericht<br />
op de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. Daarbij moet rekening worden gehouden<br />
met de schaalvergroting die zich binnen de grondgebonden landbouw voordoet en<br />
die naar verwachting ook in de toekomst nog zal plaatsvinden. De schaalvergroting komt<br />
niet alleen tot uitdrukking in een grotere gemiddelde oppervlakte per bedrijf. Schaalvergroting<br />
kan ook plaatsvinden door samenwerking van bedrijven, waardoor grotere economische<br />
eenheden ontstaan. Een beperking van het bouwvlak tot de bestaande gebouwen<br />
past niet binnen dit toekomstperspectief en leidt tot een onnodige beperking van de agrarische<br />
bedrijfsvoering.<br />
11. Het maximale oppervlak aan kassen ten behoeve van sierteelt wordt beperkt tot 300 m².<br />
12. De oppervlakte van de loodskassen is afgestemd op de oppervlakte waarvoor in het verleden<br />
bouwvergunning is verleend. In verband daarmee ligt het niet voor de hand om een<br />
deel van de loodskassen nu "weg te bestemmen". De uitvoerbaarheid daarvan is niet verzekerd.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 131<br />
13. In het artikel zijn de maximale mogelijkheden aangeven voor de bouw van kassen ten behoeve<br />
van de fruitteelt. Het maximale oppervlak aan kassen ten behoeve van fruitteelt<br />
wordt beperkt tot 300 m².<br />
14. Het maximale oppervlak aan kassen in de vrijstellingsmogelijkheid voor kassen wordt beperkt<br />
tot 300 m².<br />
15. De tabel bij de aanlegvoorschriften is aangepast. Hierin is de bepaling opgenomen dat<br />
maximaal 20% van de bedrijfsoppervlakte mag worden gebruikt voor de ruwvoederteelt<br />
(anders dan gras). De percelen die al geruime tijd niet meer in gebruik zijn als grasland zijn<br />
door de gemeente geïnventariseerd en van een passende bestemming voorzien. Het<br />
alsnog bestemmen van deze percelen voor de veehouderij wordt niet uitvoerbaar geacht.<br />
16. De gemeente heeft inzicht geboden in de algemene bodemkwaliteit van het plangebied.<br />
Het bestemmingsplan omvat een groot gebied, te weten het buitengebied van de gemeente<br />
<strong>Bernisse</strong>. Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In het kader<br />
van het project Spuimonding-West vindt een relatief grote functiewijziging plaats. In dat<br />
kader is in de toelichting ook ingegaan op de bodemkwaliteit. Gelet op het karakter van het<br />
plan is het derhalve niet noodzakelijk om meer inzicht te bieden in de bodemkwaliteit.<br />
17-22.De ligging van de leidingen wordt nagekeken en waar noodzakelijk op de plankaart aangepast.<br />
Dit geldt eveneens voor de bijbehorende voorschriften. Zie ook de beantwoording<br />
van de reactie van de Gasunie en Tennet. Specifieke leidingen in de leidingstrook zullen<br />
niet apart bestemd worden.<br />
23. Het tracé voor de zoetwatervoorziening is met een specifieke bestemming Zoetwatervoorziening<br />
op de plankaart opgenomen.<br />
24. In artikel 18 (artikel 16 oud) is reeds de bestemming Primair waterkeringsdoeleinden opgenomen.<br />
25. Ook de kaarten van het ontwerpbestemmingsplan zijn aan het waterschap voorgelegd. Het<br />
waterschap kan met de bestemmingen instemmen.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
VROM-Inspectie, Rijkswaterstaat en ROB<br />
Samenvatting reactie<br />
Luchtkwaliteit (VROM)<br />
1. Uit paragraaf 9.2 en 9.3 volgt dat er geen onderzoek is uitgevoerd naar luchtkwaliteit,<br />
VROM geeft in overweging inzicht te bieden in de luchtkwaliteit in het plangebied. Daarnaast<br />
wordt geadviseerd in geval normen worden overschreden om aan te geven of maatregelen<br />
bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit.<br />
Externe veiligheid (VROM)<br />
2. Het Ministerie van VROM werkt aan een nieuwe regelgeving voor buisleidingen, VROM<br />
geeft daarom in overweging om aan te geven in hoeverre de bebouwingsafstand van de<br />
leidingen overeenkomt met de 10 -6 -contour voor het plaatsgebonden risico van deze leidingen<br />
en daarbij aan te geven tot welke risico's dit leidt. Ook adviseert VROM de toetsingsafstand<br />
van de leidingen op te nemen in het bestemmingsplan, binnen deze afstand<br />
dient een nadere afweging gemaakt te worden voor eventuele bouwwerken.<br />
3. Verzocht wordt het artikel "Leidingen" aan te vullen met de aardgasleiding met diameter 4"<br />
en een druk van 40 bar.<br />
4. Binnen het plangebied ligt een lpg-tankstation, in de toelichting is aangegeven dat een risicocontour<br />
van 45 m is opgenomen, dit blijkt echter niet uit de voorschriften en de plankaart.<br />
In de voorschriften dient een beperking te worden opgenomen waardoor geen bebouwing<br />
binnen de contour kan komen, VROM wil dit ook terugzien op de plankaart.<br />
Rijkswaterstaat<br />
5. Rijkswaterstaat wil graag paragraaf 2.2 van de <strong>Toelichting</strong> uitgebreid zien met de Kaderrichtlijn<br />
Water en de Beleidslijn Grote Rivieren.<br />
6. Rijkswaterstaat Zuid-Holland is niet betrokken bij de watertoetsprocedure, terwijl zij toch<br />
het Haringvliet en het Spui beheert.<br />
7. In paragraaf 5.3 wordt aandacht besteed aan gedeeltelijke openstelling van de Haringvlietsluizen,<br />
de gebruikte tekst is hier echter niet van toepassing. RWS stelt voor om hier op te<br />
nemen dat invoering van "De Kier" zal leiden tot een eerste herstel van de getijdeninvloe-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 132<br />
den. Het water ter hoogte van de Spuimonding zal zoet blijven en aan de waterstanden<br />
verandert niets, wel zorgt de maatregel voor een belangrijke toename van trekvissen en<br />
estuariene vissoorten.<br />
ROB<br />
8. ROB merkt op dat op de plankaart geen verschil wordt gemaakt tussen het wettelijk beschermde<br />
archeologische monument (rijksmonument) en de overige archeologische monumenten.<br />
Voor rijksmonumenten is geen planologische bescherming nodig, een aanduiding<br />
op de plankaart met een verwijzing naar de Monumentenwet volstaat. Daarnaast is de<br />
omvang en begrenzing van het rijksmonument gewijzigd en dient dit te worden aangepast<br />
op de plankaart.<br />
9. De keuze voor twee archeologische legendapunten (archeologisch gebied I en II) is volgens<br />
ROB onvoldoende onderbouwd. Bovendien is de enkele verwijzing naar agrarische<br />
bedrijfsvoering onvoldoende motivatie om dit onderscheid te maken. Voor meer informatie<br />
wordt verwezen naar het rapport "Archeologie en bestemmingsplannen", dat te vinden is<br />
op www.archis.nl.<br />
Beantwoording reactie<br />
1. In hoofdstuk 9 onder 9.2.1 is aandacht besteed aan het aspect luchtkwaliteit. Vervolgens<br />
wordt in paragraaf 9.3 onder "luchtkwaliteit" aangegeven dat het jaargemiddelde van de<br />
achtergrondconcentratie (40 μg/m³) en de grenswaarde voor het 24-uurgemiddelde voor<br />
de achtergrondconcentratie voor fijn stof niet worden overschreden. In het bestemmingsplan<br />
worden geen nieuwe woningen of andere gevoelige functies mogelijk gemaakt.<br />
2. In het bestemmingsplan is aandacht besteed aan het aspect leidingen. Tevens wordt, op<br />
basis het van het onderzoek van DCMR naar het aspect externe veiligheid in het plangebied,<br />
ingegaan op het in ontwikkeling zijnde beleid. Gelet op het karakter van het bestemmingsplan<br />
zijn de betreffende toetsingsafstanden niet in de voorschriften opgenomen.<br />
3. Aan het verzoek wordt tegemoetgekomen. Verwezen wordt naar de beantwoording van de<br />
reactie van de Gasunie.<br />
4. Binnen de PR 10 -6 -contour van 45 m (vanaf het lpg-vulpunt) liggen geen kwetsbare objecten.<br />
Dit geldt ook voor het invloedsgebied. De hoogte van het groepsrisico voor het parkeerterrein<br />
dat zich wel binnen de contour en het invloedsgebied bevindt is verwaarloosbaar<br />
klein, waardoor de verantwoordingsplicht niet nader is ingevuld. Het bestemmingsplan<br />
maakt verder geen nieuwe kwetsbare objecten (of enige andere bebouwing) mogelijk<br />
binnen de PR 10 -6 -contour. Het wordt daarom niet noodzakelijk geacht om in de voorschriften<br />
een aparte bepaling op te nemen, waarin wordt bepaald dat nieuwe kwetsbare<br />
objecten binnen de PR 10 -6 -contour niet zijn toegestaan.<br />
5. De toelichting wordt aangevuld met de Kaderrichtlijn Water en de Beleidslijn Grote Rivieren.<br />
6/7. De waterparagraaf is begin 2007 alsnog naar Rijkswaterstaat verzonden voor commentaar.<br />
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft geen aanleiding gegeven tot het maken van<br />
opmerkingen. De tekst over de gedeeltelijke openstelling van de Haringvlietsluizen wordt<br />
aangepast aan de actuele situatie.<br />
8/9. Mede naar aanleiding van opmerkingen in het kader van de inspraakprocedure op het<br />
voorliggende bestemmingsplan en vanwege het feit dat het gemeentebestuur enige tijd<br />
geleden een gemeentelijk archeologiebeleid in voorbereiding heeft genomen, is advies gevraagd<br />
aan BOOR over dit beleid en de daarmee samenhangende regeling in het bestemmingsplan.<br />
Dit heeft ertoe geleid dat de medebestemming Archeologisch waardevol<br />
gebied, gebaseerd op de advisering door BOOR, geheel is aangepast. Verwezen wordt<br />
naar de betreffende bestemmingsregeling.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 133<br />
Waterschap Hollandse Delta<br />
Samenvatting reactie<br />
1. In de toelichting wordt onder het kopje "brakwatergebied Biert/Simonshaven" gesproken<br />
over Waterschap Brielse Dijkring en Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden.<br />
Verzocht wordt dit te veranderen in waterschap Hollandse Delta.<br />
2. Er wordt opgemerkt dat er drie soorten regionale waterkeringen zijn (compartimenteringdijken<br />
/ boezemkaden/voorliggende waterkeringen), waarvan de omvang van de zones is<br />
vastgelegd in de Legger. De kernzone en de beschermingszone dienen te worden vastgelegd<br />
in het bestemmingsplan.<br />
3. De polders Zuidoord en Beningerwaard vallen binnen de beschermingszone van de primaire<br />
en voorliggende waterkering. Op de plankaart wordt enkel de primaire waterkering<br />
aangeduid met de bestemming waterkeringsdoeleinden. Verzocht wordt om eveneens de<br />
regionale waterkeringen als zodanig op de plankaart te bestemmen.<br />
4. In het vigerende bestemmingsplan staan in de voorschriften en op de plankaart geen beperkingen<br />
ten aanzien van maximale bouwhoogten en maximaal te bebouwen oppervlakten<br />
voor rwzi's. Het waterschap verzoekt (ten behoeve van een doelmatige bedrijfsuitoefening)<br />
de volgende wijzigingen in de voorschriften en op de plankaart door te voeren:<br />
- voor gebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale<br />
goot-/bouwhoogte van 10 m;<br />
- voor gebouwen en overkappingen een maximaal oppervlak van 50% van het perceel<br />
(oppervlak).<br />
5. Op blad 2 van de plankaart is een perceel aangegeven als rwzi, het betreft echter een<br />
voormalige rwzi die buiten gebruik is gesteld en thans particulier eigendom is. In de hoek<br />
van het perceel bevindt zich wel een rioolgemaal, het waterschap verzoekt deze te bestemmen<br />
(zie bijgaande tekening 493).<br />
6. Geconstateerd wordt dat een aantal rioolwaterpersleidingen niet is verwerkt in de voorschriften<br />
(artikel 20 nieuw /artikel 17 oud) of op de plankaart, het betreft de volgende persleidingen:<br />
- rioolwaterpersleiding vanaf rioolgemaal Heenvliet naar rwzi Heenvliet (Ф 400 PVC), zie<br />
bijgaande tekening 143-TL;<br />
- rioolwaterpersleiding vanaf rioolgemaal Abbenbroek naar het inprikpunt op de rioolwaterpersleiding<br />
vanaf rioolgemaal Heenvliet (Ф 200 HPE), tekening wordt later separaat<br />
toegezonden;<br />
- rioolwaterpersleiding vanaf rioolgemaal Zuidland naar rwzi Zuidland (Ф 300 AC) en de<br />
effluentleiding vanaf rwzi Zuidland (Ф 300 AC), beide leidingen worden begin 2008 vervangen;<br />
- aan te leggen leiding vanaf rioolgemaal Zuidland (Ф 400 HPE) en effluentleiding (Ф<br />
500), zie bijgaande tekeningen 097-TL1 en 097-TL2;<br />
- rioolwaterpersleiding vanaf rioolgemaal Simonshaven naar de riolering van de gemeente<br />
Spijkenisse (Ф 125 PVC), zie bijgaande tekening 402-TL;<br />
- rioolwaterpersleiding vanaf rioolgemaal Oudenhoorn naar rwzi Hellevoetsluis (Ф 200<br />
PVC), zie bijgaande tekening 493.<br />
Het waterschap acht deze leidingen planologisch relevant. Verzocht wordt deze dan ook<br />
(mede) te bestemmen op de plankaart en met naam te noemen in artikel 17 van de voorschriften,<br />
met vermelding van diameter en bijbehorende leidingstroken (3 m aan weerszijden).<br />
De ligging van de leidingen is digitaal beschikbaar.<br />
7. In de polder Zuidoord en Beningerwaard zijn niet consequent alle hoofdwatergangen bestemd<br />
als waterstaatsdoeleinden, verzocht wordt ook voor deze polders de hoofdwatergangen<br />
te bestemmen als water. De ligging van de hoofdwatergangen is digitaal beschikbaar.<br />
Beantwoording reactie<br />
1. Waar gesproken wordt over Waterschap Brielse Dijkring en Zuiveringsschap Hollandse Eilanden<br />
wordt dit veranderd in waterschap Hollandse Delta.<br />
2. Voor de waterkeringen binnen het plangebied worden ook de kernzone en de beschermingszone<br />
opgenomen op de plankaart.<br />
3. De plankaart van het ontwerpbestemmingsplan is nogmaals toegezonden aan het waterschap.<br />
Over de waterkeringen zijn geen opmerkingen gemaakt.<br />
4. De genoemde wijzigingen worden voor een deel opgenomen in de voorschriften en/of op<br />
de plankaart. Een bebouwingspercentage van 50% voor de gebouwen en overkappingen<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 134<br />
leidt echter tot een forse bebouwing (>1 ha). Om die reden is de maximaal toegestane oppervlakte<br />
wel enigszins verhoogd, echter niet in de mate als verzocht. De toegestane oppervlakte<br />
aan bebouwing heeft uitsluitend betrekking op gebouwen en overkappingen, niet<br />
op overige bouwwerken.<br />
5. Het gemeentebestuur beraadt zich op een nieuwe, duurzame bestemming. Vooralsnog<br />
acht het gemeentebestuur het raadzaam om de vigerende bestemming van het betreffende<br />
perceel te handhaven. Het rioolgemaal wordt als zodanig bestemd en aangegeven<br />
op de plankaart.<br />
6. De provincie Zuid-Holland vermeldt in haar "oude" Nota Planbeoordeling (2002) welk leidingen<br />
zij planologisch relevant acht. De Nota Planbeoordeling is inmiddels vervangen<br />
door de (veel globalere) Nota Regels-voor-Ruimte. In deze nieuwe Nota is niet gedefinieerd<br />
wat onder planologisch relevante leidingen wordt verstaan. Derhalve wordt voor het<br />
bepalen van planologisch relevante leidingen teruggegrepen naar de Nota Planbeoordeling.<br />
Uit de oude Nota Planbeoordeling 2002 blijkt dat afvalwaterpersleidingen planologisch<br />
relevant zijn wanneer ze een diameter hebben van 40 cm en groter. Aan de hand van de<br />
digitale informatie worden de planologisch relevante rioolwaterpersleidingen opgenomen<br />
op de plankaart en in de voorschriften. Hierbij wordt tevens de zakelijke rechtstrook vermeld.<br />
7. De polders Zuidoord en Beningerwaard worden bestemd tot Natuurgebied in verband met<br />
de plannen van Deltanatuur. De inrichting van de polders wijzigt hierdoor geheel. In verband<br />
daarmee is de opmerking achterhaald.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
<strong>Gemeente</strong> Rotterdam<br />
Samenvatting reactie<br />
De gemeente Rotterdam ziet in het toegezonden voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding<br />
om hierop inhoudelijk te reageren.<br />
Beantwoording reactie<br />
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
<strong>Gemeente</strong> Hellevoetsluis<br />
Samenvatting reactie<br />
Het valt de gemeente Hellevoetsluis op dat de ontwikkeling van een 18-holes golfbaan nabij de<br />
Molendijk niet in het voorontwerp is opgenomen, terwijl een uitspraak van de gemeente <strong>Bernisse</strong><br />
in het stuurgroepvergadering wel die verwachting had gewekt. Aangezien de locatie van<br />
de golfbaan grenst aan het grondgebied van de gemeente Hellevoetsluis, wordt verzocht de gemeente<br />
Hellevoetsluis op de hoogte te stellen van de nagestreefde planologisch-juridische aanpak<br />
voor deze locatie.<br />
Beantwoording reactie<br />
Ten behoeve van de golfbaan wordt een afzonderlijke MER-procedure en een artikel 19 WROprocedure<br />
gevolgd.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
<strong>Gemeente</strong> Brielle<br />
Samenvatting reactie<br />
De gemeente Brielle deelt mee dat zij geen op- en /of aanmerkingen heeft op het toegezonden<br />
voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Beantwoording reactie<br />
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 135<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
<strong>Gemeente</strong> Middelharnis<br />
Samenvatting reactie<br />
De gemeente Middelharnis deelt mee dat zij geen op- en/of aanmerkingen heeft op het toegezonden<br />
voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Beantwoording reactie<br />
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
<strong>Gemeente</strong> Korendijk<br />
Samenvatting reactie<br />
De gemeente Korendijk deelt mee dat zij geen op- en /of aanmerkingen heeft op het toegezonden<br />
voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Beantwoording reactie<br />
De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Tennet<br />
Samenvatting reactie<br />
1. Tennet merkt op dat in het plangebied zich een gedeelte van een bovengrondse hoogspanningsverbinding<br />
bevindt, namelijk tussen mastnr. 56 en mastnr. 76. Deze verbinding<br />
is reeds opgenomen op de plankaart en in de voorschriften. Ten behoeve van de uniformiteit<br />
van bestemmingsplannen verzoekt Tennet om de benaming "hoogspanningsleiding"<br />
te veranderen in "bovengrondse hoogspanningsverbinding".<br />
2. Tennet verzoekt verder om de onjuist weergegeven breedtemaat van 36 m te vervangen<br />
door de juiste breedte van 76 m (38 m aan weerszijden).<br />
3. Volgens Tennet is het in verband met de hieraan verbonden risico's niet wenselijk om<br />
gronden onder een hoogspanningsverbinding aan te wenden voor doeleinden die gepaard<br />
gaan met verhoogde mensenconcentraties.<br />
4. Bij het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden is het noodzakelijk om onder<br />
de traversen (zijarmen) van de mast te kunnen beschikken over voldoende vrije ruimte in<br />
verband met het opstellen van het benodigde materiaal en materieel. Voor de aanvoer<br />
hiervan is de bereikbaarheid van de mast vanaf de openbare weg onontbeerlijk. Om die<br />
reden verzoekt Tennet bij de verdere uitwerking van het gebied op voorhand rekening te<br />
houden met een vrije werkruimte rondom de masten van 30 bij 30 m. Verder kan het<br />
noodzakelijk zijn om de zakelijk rechtstrook tijdens werkzaamheden tijdelijk te ontruimen.<br />
5. Tennet verzoekt in ieder geval te bewerkstelligen dat de verdere inrichtingsplannen tijdig<br />
aan Tennet ter beoordeling worden voorgelegd en dat zij bij de nadere uitwerking ervan<br />
worden betrokken.<br />
6. Tennet beveelt aan om de bestemming Leidingen aan te vullen met de volgende passages:<br />
- de in lid 5, sub c vermelde zin aanvullen met "…diepwortelende en /of hoogopgaande<br />
beplantingen;<br />
- lid 7 aanvullen met een nieuwe sub h: het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing<br />
zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.<br />
7. In lid 2 (bouwvoorschriften) staat een onjuiste hoogte voor hoogspanningsmasten vermeld.<br />
Dit moet zijn 60 m in plaats van 25 m.<br />
8. In paragraaf 10.2 wordt op blz. 70 in tabel 10.1 gesproken over toetsingsafstanden. Op<br />
3 oktober 2005 heeft Staatssecretaris van Geel het volgende geadviseerd met betrekking<br />
tot magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen: "bij de vaststelling van<br />
streek- en bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande<br />
hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 136<br />
nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse<br />
hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan<br />
0,4 micro Tesla (de indicatieve zone)".<br />
Beantwoording reactie<br />
1. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt op genoemde wijze aangepast.<br />
2. De gemeente zal de nadere informatie van Tennet overnemen in het bestemmingsplan.<br />
3. Het bestemmingsplan laat doeleinden die gepaard gaan met verhoogde mensenconcentraties<br />
in het buitengebied niet toe.<br />
4. Door het opnemen van de zakelijke rechtstrook van 25 en 38 m, wordt hier reeds rekening<br />
mee te gehouden. Een tijdelijke ontruiming van de zakelijk rechtstrook heeft geen relatie<br />
met het bestemmingsplan.<br />
5. Indien binnen de bestemming Leidingen wordt gebouwd, wordt om advies gevraagd bij de<br />
leidingbeheerder omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en<br />
werkzaamheden de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de<br />
eventueel te stellen voorwaarden.<br />
6. De bestemming Leidingen wordt aangepast.<br />
7. De maximale hoogtemaat in lid 2 wordt aangepast.<br />
8. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en heeft derhalve geen gevolgen voor de<br />
langdurige aanwezigheid van kinderen in de omgeving van hoogspanningslijnen. De toelichting<br />
zal echter worden aangepast op basis van het advies van de voormalige Staatsecretaris<br />
van Geel.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg<br />
Samenvatting reactie<br />
Het Recreatieschap wil onder de aandacht brengen dat de nummering van de artikelen uit paragraaf<br />
14.3 van de <strong>Toelichting</strong> niet overeenkomt met de nummering van dezelfde artikelen uit<br />
de voorschriften.<br />
Beantwoording reactie<br />
De afwijkingen worden gecorrigeerd.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
LTO-Noord<br />
Samenvatting reactie<br />
Algemeen<br />
1. LTO-Noord verbaast zich over de manier waarop de aanpak van dit voorontwerp tot stand<br />
is gekomen, de afzonderlijke mogelijkheid tot individuele en maatschappelijke reacties<br />
wordt als onorthodox beschouwd.<br />
Sectorale wensbeelden<br />
2. LTO-Noord onderschrijft de wensbeelden, maar niet altijd de methode om de wensbeelden<br />
te bereiken. LTO heeft de volgende zienswijze bij een aantal wensbeelden op blz. 31,<br />
hoofdstuk 4.5:<br />
- behoud van contrast en openheid: LTO constateert dat is uitgegaan van een beëindigingscenario,<br />
terwijl LTO juist tracht groeiende en stoppende bedrijven met elkaar te<br />
verbinden om zo een meerwaarde voor de streek te vormen;<br />
- behoud/herstel van kreken- en dijkpatroon en kleine landschapselementen: LTO kan<br />
zich hierin vinden mits het niet ten koste gaat van de bedrijfsvoering, zowel het ene<br />
wensbeeld (economische waarde) als het andere wensbeeld (ecologische waarde)<br />
dient volgens LTO versterkt te worden;<br />
- behoud cultuurhistorisch waardevolle bebouwing: LTO koestert de wettelijke mogelijkheid<br />
die wordt geboden door middel van de regeling Ruimte-voor-Ruimte, maar weet<br />
dat samenvoegen van bedrijven soms noodzakelijk is. LTO pleit voor een flexibele invulling<br />
van regels zodat er geen waardevolle gebouwen verdwijnen. LTO geeft er de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 137<br />
voorkeur aan extra woningen niet verspreid in het buitengebied te laten komen, maar<br />
aan de rand van dorpskernen;<br />
- archeologische waarden: hierop wil LTO dieper ingaan.<br />
Cultuurhistorie en archeologie<br />
3. LTO is van mening dat algemeen maatschappelijk belang niet ten koste mag gaan van een<br />
individuele ondernemer, zij plaats om die reden vraagtekens bij een aanlegvergunningenstelsel<br />
om archeologisch waardevolle terreinen te beschermen.<br />
4. In de Nota van beantwoording komt de gemeente reeds gedeeltelijk tegemoet aan het geschetste<br />
probleem bij punt 3, LTO wenst dat wat betreft het genoemde onderzoek in de<br />
Nota van beantwoording helderheid wordt verschaft omtrent de kosten en de vertraging<br />
van bouwwerkzaamheden (en de kosten die dat met zich meebrengt). LTO wil dat er duidelijkheid<br />
komt wat betreft de dragers van de genoemde kosten. LTO dringt erop aan dat<br />
er een bepaling wordt opgenomen in de toelichting en de voorschriften dat de kosten voor<br />
archeologisch onderzoek voor de gemeente zijn.<br />
Sectoraal wensbeeld<br />
5. LTO protesteert tegen het feit dat de gemeente streeft naar grootschalige "robuuste" natuur<br />
waarin geen ruimte meer is voor agrarische bedrijvigheid (dit als gevolg van het gebrek<br />
aan animo voor agrarisch natuurbeheer). Daarom pleit LTO voor een gezamenlijk<br />
overleg om te komen tot de meest gewenste natuurinvulling die voor agrarische ondernemers<br />
haalbaar is zonder dat hun hoofdactiviteiten worden aangetast.<br />
Water<br />
6. Het baart LTO ernstige zorgen dat er op termijn onvoldoende zoetwater voorhanden is en<br />
dringt er daarom op aan dat de gemeente alles in het werk stelt om te eisen dat de zoetwatervoorziening<br />
geregeld is.<br />
Waterberging<br />
7. LTO is van mening dat calamiteitenberging pas aan de orde is als alle andere mogelijkheden<br />
zijn benut, voor realisering dient eerst een goede schaderegeling te worden afgesproken.<br />
Bovendien moet de gemeente erop aandringen bij het waterschap dat er blijvend capaciteit<br />
wordt ingezet om de drooglegging te garanderen.<br />
Sierteelt<br />
8. In de Nota van beantwoording overweegt de gemeente om fruitteelt alsnog toe te staan,<br />
LTO onderstreept het belang om fruitteelt te accepteren. LTO wil daarnaast graag met de<br />
gemeente in overleg treden om te bepleiten sierteelt in brede zin toe te staan op akker- en<br />
vollegrondstuinbouwbedrijven.<br />
Wijziging bouwpercelen<br />
9. De gemeente constateert (in paragraaf 6.3 en 6.4) dat bouwvlakken voldoende ruim dienen<br />
te zijn, LTO onderschrijft dit en vestigt de aandacht op de behoefte van bedrijven om<br />
uit te breiden. Uitbreiding is volgens LTO niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan toe- of afname<br />
van het aantal dierplaatsen (intensivering). LTO pleit er daarom voor in het bestemmingsplan<br />
hiermee rekening te houden en agrarische ondernemers volop de mogelijkheid<br />
te bieden hierop in te spelen. Verzocht wordt om voor alle bestaande veehouderijen uitbreiding<br />
van het bestaande bouwvlak mogelijk te maken zonder dat daarvoor aantoonbaar<br />
uitbreiding van de productieomvang dan wel extensivering noodzakelijk is. LTO is van mening<br />
dat wijziging van het bouwvlak niet alleen middels een wijzigingsbevoegdheid geregeld<br />
kan worden, maar dat dit via een artikel in de voorschriften geregeld dient te worden.<br />
Recreatie<br />
10. In het bestemmingsplan is ruimte geboden voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen,<br />
LTO mist de omschrijving wat nu per gebied onder die omschrijving kan worden verstaan.<br />
Eveneens wordt het LTO niet duidelijk hoe de gemeente de planwijziging op agrarische<br />
bedrijven gaat vertalen in beleid. Om die reden pleit LTO voor verduidelijking en verruiming<br />
van de regels en instrumenten indien de ondernemer de kleinschalige recreatie in<br />
zijn volle breedte op zijn /haar bedrijf te willen invullen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 138<br />
Ruimte-voor-Ruimteregeling<br />
11. LTO vraagt zich af of deze regeling direct wordt overgenomen van de provincie en hoe de<br />
gemeente de regeling gaat interpreteren voor het landelijk gebied. LTO meent dat, indien<br />
een bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning, deze woning dezelfde juridische<br />
rechten en plichten dient te krijgen als die gesteld worden aan de bezitters van bedrijfswoningen.<br />
12. Geluids-, licht- en milieuregels dienen voor woningen in het buitengebied eensluidend te<br />
worden toegepast.<br />
Beantwoording reactie<br />
1. De gemeente is zich er niet van bewust dat zij een onorthodoxe procedure volgt. Iedereen<br />
is in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. Zowel de inspraakreacties als de<br />
overlegreacties worden beantwoord en verwerkt in het bestemmingsplan.<br />
2. De sectorale wensbeelden op pagina 31 zijn vanuit het oogpunt van landschap, cultuurhistorie<br />
en archeologie opgesteld. Dat kan betekenen dat de wensbeelden kunnen conflicteren<br />
met de wensbeelden vanuit de landbouwsector. In hoofdstuk 11 is aangegeven op<br />
welke wijze de belangen vanuit de verschillende sectoren zijn afgewogen, paragraaf 11.4<br />
gaat dan met name in op de "tegenstelling" tussen behoud en ontwikkeling van natuur,<br />
landschap en cultuurhistorie en de ontwikkeling van de landbouw. In dit hoofdstuk wordt<br />
tevens aangegeven welke beleidskeuzes zijn gemaakt.<br />
3. De bescherming van archeologische waarden vloeit voort uit internationale afspraken. Het<br />
Rijk heeft deze afspraken geïmplementeerd in nationale wetgeving. Het in het bestemmingsplan<br />
opgenomen aanlegvergunningenstelsel vormt een uitwerking hiervan.<br />
4. In het kader van de behandeling van de gewijzigde Monumentenwet is in zowel de Eerste<br />
als Tweede kamer uitvoerig gesproken over wie uiteindelijk de kosten van archeologisch<br />
onderzoek moet betalen. Uitkomst van deze behandeling was dat in principe de "vervuiler"<br />
moet betalen. Alleen in excessieve gevallen (onder andere afhankelijk van wat in de grond<br />
wordt gevonden) kunnen kosten door het Rijk worden betaald.<br />
5. Ook hier is sprake van een sectoraal wensbeeld, een wensbeeld waarin uitsluitend rekening<br />
is gehouden met het belang van de sector Natuur. In hoofdstuk 11 vindt een nadere<br />
nuancering plaats. Ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones is in<br />
het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid<br />
kan uitsluitend worden toegepast indien de betreffende gronden in eigendom aan een<br />
terreinbeherende instantie zijn overgedragen. Zolang dit niet het geval is kunnen de agrarische<br />
activiteiten op de gronden blijven plaatsvinden.<br />
6. De ruimtelijke gevolgen met betrekking tot het zoetwatertracé worden in het bestemmingsplan<br />
geregeld.<br />
7. Zolang er geen concrete plannen zijn en de (financiële) onderhandelingen met belanghebbenden<br />
zijn afgerond, wordt er in het bestemmingsplan geen mogelijkheid voor de realisatie<br />
van een calamiteitenberging opgenomen.<br />
8. Sierteelt is in het voorliggende bestemmingsplan uitgesloten. Alleen bestaande sierteeltbedrijven<br />
zijn als zodanig bestemd. Sierteelt kan in verschillende vormen voorkomen. In samenhang<br />
daarmee kunnen ook de ruimtelijke gevolgen verschillen. Vaak zijn wel voorzieningen<br />
nodig in de vorm van schermen van windgaas of gaastunnels. Ruimtelijk gezien<br />
zijn dit soort voorzieningen minder gewenst. Tegen de achtergrond dat er in het plangebied<br />
ook geen traditie en specifieke infrastructuur is voor sierteelt leidt de afweging tot het<br />
uitsluiten van deze bedrijfstak. Overigens zou het toelaten van sierteelt ook in strijd zijn<br />
met het provinciale beleid.<br />
9. Voor de omvang van de bouwvlakken wordt verwezen naar het commentaar op de reactie<br />
van de provincie onder 10 van dat commentaar.<br />
10. In artikel 1 "Begripsbepalingen" is aangegeven wat onder kleinschalige dagrecreatieve<br />
voorzieningen wordt verstaan namelijk: voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen,<br />
vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen,<br />
observatiepunten, informatieborden en banken. De betreffende regeling biedt het<br />
kader voor zowel de gemeente als ondernemers om in te spelen op mogelijkheden voor<br />
kleinschalige dagrecreatie.<br />
11. In principe staat de gemeente positief tegenover het toepassen van de Ruimte-voor-Ruimteregeling.<br />
De gemeente is echter van mening dat bij elke aanvraag voor het toepassen<br />
van de Ruimte-voor-Ruimteregeling maatwerk moet worden geleverd. Voor de toepassing<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 139<br />
van de Ruimte-voor-Ruimteregeling zijn vrijstellingsprocedures ex artikel 19 WRO gevolgd<br />
en zal in de toekomst in voorkomende gevallen in de vorm van een herziening van het bestemmingsplan<br />
vorm worden gegeven.<br />
12. De gemeente houdt in dit bestemmingsplan rekening met relevante milieuregelgeving voor<br />
zover dit ruimtelijk relevant is.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Landschapsbeheer Zuid-Holland<br />
Samenvatting reactie<br />
1. Landschapsbeheer verwacht dat de gemeente <strong>Bernisse</strong> een passende oplossing creëert<br />
voor enkele bewoners in het buitengebied die de afgelopen jaren hun perceel hebben ingericht<br />
op een manier die nu strijdig is met het bestemmingsplan.<br />
2. Landschapsbeheer wijst op de Krekenvisie die momenteel door RBOI wordt opgesteld in<br />
opdracht van Stadsregio Rotterdam. Tijdens een bijeenkomst op 19 april jongstleden is<br />
gediscussieerd over de mogelijke verbinding door de polder Oud-Hoender hoek en de<br />
Vierambachtenboezem. Landschapsbeheer wenst dat daar in het voorontwerpruimte voor<br />
wordt gehouden.<br />
Beantwoording reactie<br />
1. Waar mogelijk wordt met de inrichting rekening gehouden.<br />
2. Het ontwerpbestemmingsplan wordt aangevuld met het Krekenplan.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
NV Nederlandse Gasunie<br />
Samenvatting reactie<br />
1. Gasunie verwijst naar een eerdere brief (d.d. 08-12-05) waarvan een deel van de opmerkingen<br />
nog niet zijn verwerkt, het betreft:<br />
- de ligging van de hoofdleidingen is niet overeenkomstig de gegevens van de Gasunie<br />
op de plankaart weergegeven;<br />
- een regionale gastransportleiding (aansluiting Farm Frites) is in zijn geheel niet op de<br />
plankaart aangegeven;<br />
- een viertal agrarische bouwpercelen is over de regionale leidingen geprojecteerd, het is<br />
vanuit het oogpunt van veiligheid echter niet toegestaan enig bouwwerk op te richten<br />
boven de leiding of binnen 4 m van de hartlijn van de leiding. Daarom wordt gevraagd<br />
de bouwblokken aan te passen zodat het beschikbare bebouwingsoppervlak gehandhaafd<br />
blijft, maar dat de afstand tussen de leiding en de grens van het bouwblok toch<br />
minimaal 4 m bedraagt;<br />
- tijdens het eerdere schrijven was het Ministerie van VROM het externe veiligheidsbeleid<br />
rondom aardgasleidingen te vernieuwen, mogelijk zijn hier veiligheidsafstanden uit<br />
voortgekomen die afwijken van de voorgaande afstanden (het RIVM (Gerald Laheij)<br />
kan hierover geraadpleegd worden);<br />
- verzocht wordt in de voorschriften de ontbrekende leidingen (zie eerdere brief) te vermelden.<br />
2. Gasunie verzoekt in tabel 10.1 van de <strong>Toelichting</strong> ten aanzien van aardgastransportleiding<br />
36" de druk van 29,9 bar te wijzigen in de feitelijke druk van 79,9 bar.<br />
3. Gasunie merkt op dat de uitbreiding van tabel 10.1 met de feitelijke range aan diameters<br />
niet is doorgevoerd in artikel 17 van de voorschriften of op de plankaart. Verzocht wordt de<br />
doeleindenomschrijving uit te breiden opdat de 12" en 4" aardgastransportleidingen, binnen<br />
een afstand van 4 m, een medebestemming krijgen. Dit zal ook tot uiting moeten komen<br />
op de plankaart.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 140<br />
Beantwoording reactie<br />
1. De ligging van de hoofdleidingen en de regionale gastransportleiding worden op de juiste<br />
wijze op de plankaart opgenomen, de bijbehorende voorschriften worden overeenkomstig<br />
aangepast. De vorm van de agrarisch bouwvlakken wordt aangepast zodanig dat de<br />
bouwvlakken zich niet bevinden binnen 4 m van de hartlijn van de leiding. In de toelichting<br />
en het onderzoek van DCMR naar externe veiligheid is aandacht besteed aan het in ontwikkeling<br />
zijnde beleid omtrent aardgasleidingen.<br />
2. De druk van de aardgastransportleiding wordt gewijzigd in 79,9 bar.<br />
3. Zowel de voorschriften als de plankaart worden op genoemde wijze aangepast.<br />
Conclusie<br />
De reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader<br />
1<br />
B1.1. Nationaal ruimtelijk beleid<br />
Nota Ruimte (2006)<br />
Het ruimtelijk beleid voor de lange termijn (tot 2030) is op rijksniveau vastgelegd in de Nota<br />
Ruimte. Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende<br />
functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig<br />
dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in<br />
kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:<br />
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;<br />
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;<br />
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;<br />
- borging van de veiligheid.<br />
Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid, die van belang zijn voor het landelijk gebied, zijn: ontwikkeling<br />
van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit.<br />
De vitaliteit van het platteland wil het Rijk versterken door ruimte te bieden voor hergebruik<br />
van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting toeristisch-recreatieve mogelijkheden<br />
en door een duurzame en vitale landbouw. Vitale landbouw betekent bundeling van nietgrondgebonden<br />
landbouw en meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering.<br />
De nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat<br />
moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren, wordt ondersteund.<br />
Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om<br />
te sturen in de ruimtelijke ordening.<br />
Deltanatuur<br />
Deltanatuur is een samenwerkingsverband tussen het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer<br />
en Voedselkwaliteit directie Zuidwest, Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland, de Dienst Landelijk<br />
Gebied en de provincie Zuid-Holland. Deltanatuur streeft naar de ontwikkeling van waterrijke<br />
natuur in de monding van Rijn en Maas. In dat kader wordt tot 2010 3.000 ha natte natuur in het<br />
Zuid-Hollandse deel van de delta gerealiseerd.<br />
Uitgangspunt is dat de natuur voor iedereen toegankelijk moet zijn en zoveel mogelijk wordt gecombineerd<br />
met recreatie.<br />
Beleidslijn grote rivieren<br />
De Beleidslijn grote rivieren, die medio 2006 in werking is getreden, geldt voor alle grote rivieren<br />
en is bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen. Met het in werking<br />
treden van deze Beleidslijn grote rivieren vervalt automatisch de voorgaande Beleidslijn ruimte<br />
voor de rivier.<br />
De nieuwe beleidslijn biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken<br />
en recreëren in het rivierbed. De voorwaarden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de<br />
rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen<br />
voor toekomstige verruiming van het rivierbed. Voor burgers en bedrijven die zich in het rivierbed<br />
vestigen, geldt verder dat eventuele schade als gevolg van hoogwater voor eigen rekening<br />
is. Delen van het rivierbed blijven voorbehouden aan riviergebonden activiteiten zoals<br />
overslagbedrijven, scheepswerven en jachthavens.<br />
B1.2. Provinciaal ruimtelijk beleid<br />
Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020) (2005)<br />
Het RR2020 richt zich op drie hoofddoelstellingen:<br />
- het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;<br />
- het versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief; en<br />
- het inspelen op de sociaal-culturele diversiteit, zodanig dat de sociale samenhang toeneemt.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 2<br />
Deze hoofddoelstellingen zijn vertaald naar hun betekenis voor de ruimtelijke ontwikkeling van<br />
de regio. Dit heeft geleid tot de volgende hoofdopgaven:<br />
1. een compleet en goed functionerend groenblauw raamwerk, waarin het ecologische systeem<br />
zich kan ontwikkelen, waar een duurzame bescherming tegen wateroverlast en watertekorten<br />
van uitgaat en dat bijdraagt aan de leefbaarheid in het stedelijk gebied;<br />
2. een hechte aansluiting op de nationale en internationale economische netwerken, onder<br />
gelijktijdige verbetering van de leefkwaliteit in de regio zelf;<br />
3. een grotere diversiteit aan woon-, werk- en verblijfsgebieden met goede verbindingen voor<br />
de verschillende vervoerssoorten en een goede milieukwaliteit, waardoor keuzemogelijkheden<br />
toenemen en de sociale diversiteit beter tot haar recht komt, zonder tot een ruimtelijke<br />
tweedeling te leiden.<br />
Voorne-Putten blijft groen en rustig en maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. De<br />
grondgebonden landbouw heeft hier nog een gunstig perspectief. Mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling<br />
liggen in schaalvergroting, intensivering en verbreding. Een deel van het agrarisch<br />
gebied is aangeduid als "agrarisch gebied met bijzondere waarden" (A+). Hier komen natuur-,<br />
landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor die beschermd moeten worden.<br />
Grootschalige ingrepen zijn niet mogelijk, kleinschalige ingrepen worden aan een aanlegvergunning<br />
verbonden. Het scheuren van grasland voor de teelt van ander ruwvoer dan gras, is<br />
toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 20% van de gronden met de aanduiding A+, die<br />
een bedrijf duurzaam in gebruik heeft. Binnen het voorliggende plangebied betreft dit met name<br />
de oudere polders (Biert, Simonshaven, delen van de polder Abbenbroek).<br />
De randen van het eiland en de kreken bieden kansen om de recreatieve en ecologische kwaliteiten<br />
te verbeteren. Glastuinbouw wordt geconcentreerd rond Tinte en Vierpolders. Een bijzonder<br />
middel voor landschapsversterking is het landelijk wonen. De bouw van woningen is in<br />
de gebieden voor "landelijk wonen" alleen mogelijk in combinatie met investeringen voor landschapsontwikkeling.<br />
Ten zuiden van Spijkenisse en in het zuidoosten van <strong>Bernisse</strong> is een<br />
zoekgebied voor landelijk wonen aangegeven. De woningbouw en landschapsontwikkeling<br />
moeten in één gebiedsplan worden ontwikkeld.<br />
Verbetering van de A15 moet ervoor zorgen dat het aan de haven gerelateerde verkeer niet<br />
vastloopt. De A15 houdt, na capaciteitsverbetering, ook een functie voor het regionaal gerichte<br />
verkeer. Hierdoor kan de verkeersintensiteit op de Groene Kruisweg worden beperkt. Twee locaties<br />
aan de noordkant van Voorne-Putten, waarvan één tussen Geervliet en Spijkenisse is<br />
gelegen, zijn in beeld als werklandschap. Dit zijn bedrijventerreinen met een eigen landschappelijke<br />
kwaliteit, gecombineerd met investeringen in het landschap eromheen.<br />
Landelijk wonen<br />
Nieuw in RR2020 is een duurzaam perspectief voor de ontwikkeling van nieuwe landelijke<br />
woonmilieus in combinatie met landschapsontwikkeling, op specifieke plekken in de regio. Binnen<br />
de gemeente zijn zoekgebieden benoemd voor de ontwikkeling van landelijk wonen.<br />
In zoeklocaties voor landelijk wonen wordt de ontwikkeling van landelijke woonmilieus in combinatie<br />
met het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden op de volgende<br />
locaties mogelijk gemaakt.<br />
Woningbouw in de zoekgebieden is alleen mogelijk op basis van een integraal gebiedsontwikkelingsplan,<br />
dat de instemming heeft van GS en DB. Het plan moet een duurzaam perspectief<br />
bieden voor het gehele zoekgebied met een uitvoeringsgerichte ontwikkelingsstrategie. Aan het<br />
integraal gebiedsontwikkelingsplan voor zoekgebieden landelijk wonen worden de volgende eisen<br />
gesteld:<br />
- voor deze gebiedsvisies worden startnotities opgesteld, welke door Provinciale Staten worden<br />
vastgesteld. In aanvulling op de inhoudelijke randvoorwaarden heeft de startnotie<br />
"landelijk wonen" als doel, het proces waarin de stadsregio Rotterdam met de gemeenten,<br />
belangengroepen en marktpartijen het landelijk wonen in de regio willen invullen, uiteen te<br />
zetten;<br />
- de bouw van woningen is alleen mogelijk in combinatie met investeringen in het landschap.<br />
Inzichtelijk moet worden gemaakt welke financieringsconstructies het meest passend<br />
zijn voor het betreffende zoekgebied. Hiervoor moetenspecifieke rood-voor-groenconstructies<br />
al dan niet met een gebiedspecifiek groenfonds ontwikkeld worden;<br />
- aangetoond moet worden dat de landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden in<br />
of nabij de locatie verbeterd worden en dat wordt ingespeeld op eventueel hier aanwezige<br />
cultuurhistorische waarden;<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 3<br />
- de te ontwikkelen landelijke woonmilieus moeten inspelen op de bestaande kwaliteiten van<br />
het gebied. Uitgangspunt is dat deze woonmilieus een lage gemiddelde dichtheid (circa 5<br />
tot 10 woningen / ha) kennen en dat er sprake is van een waardevolle verweving van<br />
groenstructuren en bebouwing. Teneinde het karakter van de groenblauwe structuur zoveel<br />
mogelijk te handhaven, moeten deze ontwikkelingen vooral aan de randen van de<br />
groenblauwe structuur gesitueerd worden en dient versnippering door infrastructuur te<br />
worden tegengegaan;<br />
- de ontwikkelingsstrategie moet in de tijd inzichtelijk worden gemaakt. Daarbij moet aandacht<br />
zijn voor de benodigde voorinvestering in groen en het al dan niet tijdelijke of aangepaste<br />
agrarisch beheer van het gebied;<br />
- in de zoekgebieden kan gemotiveerd worden afgeweken van de maximale woningomvang<br />
van 600 m³ in de Ruimte-voor-Ruimteregeling.<br />
De integrale gebiedsontwikkelingsplannen voor zoekgebieden landelijk wonen dienen als basis<br />
voor bestemmingsplannen in het gebied.<br />
Bij de invulling van de behoefte aan wonen moet voorkomen worden, dat dit leidt tot het sluipend<br />
volbouwen van landelijke tussengebieden. Daarom gelden de volgende uitgangspunten:<br />
- voor het realiseren van landelijk wonen zijn ten eerste de Ruimte-voor-Ruimteregeling en<br />
de Landgoederenregeling geschikte bestaande instrumenten;<br />
- landelijk wonen hoeft niet beperkt te zijn tot huidige landelijke gebieden, maar kan ook ingevuld<br />
worden door het herinrichten van bestaande stedelijke gebieden (bijvoorbeeld<br />
Stadshavens).<br />
Bij de uitwerking van plannen voor landelijk wonen in een zoekgebied dient landschappelijke inpassing<br />
en kwaliteit voorop te staan, niet de aantallen.<br />
Regels-voor-Ruimte (2005)<br />
Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de nota Regels-voor-Ruimte<br />
vastgesteld. Deze nota vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke<br />
ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van ruimtelijke<br />
plannen. De nota vervangt de Nota Planbeoordeling 2002.<br />
In het onderdeel "landelijk gebied" wordt ingegaan op de regelingen ten behoeve van de ontwikkeling<br />
van de agrarische sector alsmede de in de provincie gelegen waardevolle gebieden.<br />
De regels ten aanzien van de agrarische bedrijvigheid in het landelijke gebied zijn zoveel mogelijk<br />
vereenvoudigd. Ook is de regeling ten aanzien van de burgerwoning in het buitengebied<br />
versoepeld, in die zin dat alleen in de agrarisch waardevolle gebieden (A en ANL, in aansluiting<br />
op de systematiek van de streekplannen) nog wordt gewerkt met een maximale inhoudsmaat.<br />
Deze inhoudsmaat is verruimd tot 650 m³ (inclusief erfbebouwing). Daarnaast is deze inhoudsmaat<br />
niet langer inclusief ondergrondse bebouwing.<br />
Verder is de regeling ten aanzien van verblijfsrecreatie aangepast aan de nieuwe beleidslijn die<br />
is geformuleerd door het Ministerie van VROM.<br />
De afstandsmaat burgerwoningen-glastuinbouwbedrijven van 25 m is komen te vervallen. Gebleken<br />
is dat via milieuwetgeving voldoende maatregelen te nemen zijn om de volksgezondheid<br />
te beschermen tegen schadelijke bestrijdingsmiddelen, zodat het niet langer als een provinciale<br />
verantwoordelijkheid wordt gezien om een verplichte zonering voor te schrijven.<br />
Ruimte-voor-Ruimte in Zuid-Holland (2003)<br />
Hoofddoel van "Ruimte-voor-Ruimte" is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk<br />
gebied door sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen en<br />
daarmee de gewenste landschappelijke waarden teniet doen. Om dit doel te bereiken mogen in<br />
ruil voor het duurzaam slopen van de bedrijfsgebouwen, op passende locaties één of meer<br />
compensatiewoningen worden gebouwd. Ontstening staat in de regeling centraal. Ondergeschikte<br />
doelstelling kan de agrarische structuurverbetering zijn.<br />
De regeling bestaat uit drie onderdelen: een basisregeling voor agrarische gebouwen (geen<br />
kassen), en twee aanvullende regelingen voor glastuinbouwbedrijven en niet-agrarische bedrijven.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 4<br />
Enkele bepalingen uit de basisregeling zijn:<br />
- ter compensatie van de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen mogen onder voorwaarden<br />
één of meer burgerwoningen worden gebouwd; de agrarische deskundige dient te beoordelen<br />
of de agrarische functie niet meer kan worden vervuld;<br />
- compensatie elders dient te worden geconcentreerd in of nabij de kern;<br />
- compensatie ter plekke is mogelijk indien geen bijzondere waarden (landschappelijke, natuur-<br />
of cultuurhistorische waarden) in het gebied of op het perceel aanwezig zijn;<br />
- nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbetert,<br />
hetgeen moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing;<br />
- voor het aantal terug te bouwen woningen geldt bij sloop van 1.000 tot 2.000 m² bedrijfsgebouwen<br />
één woning, van 2.000 tot 3.000 m² twee woningen en bij sloop van meer dan<br />
3.000 m² drie woningen (maximum);<br />
- als compensatie voor te slopen kassen mag per 5.000 m² glas één woning worden gebouwd,<br />
met een maximum van drie.<br />
Gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg (1999)<br />
De gebiedsgerichte aanpak Voorne-Putten-Rozenburg is een zogenaamd gebiedsgericht<br />
groenproject, met als doel het versterken van de recreatieve en ecologische infrastructuur. De<br />
gebiedsgerichte aanpak betreft een samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, stadsregio<br />
Rotterdam, de gemeenten <strong>Bernisse</strong>, Brielle, Hellevoetsluis, Rozenburg, Spijkenisse en Westvoorne,<br />
waterschap de Brielse Dijkring, recreatieschap Voorne-Putten-Rozenburg en de stichting<br />
Europoort /Botlek Belangen.<br />
Als hoofduitgangspunt voor Voorne-Putten geldt behoud en versterking van de groene functies,<br />
mede ten dienste van het stedelijk gebied.<br />
In het rapport zijn prioriteiten voor de verbetering van de recreatieve en ecologische structuur in<br />
de regio aangegeven. Voor het plangebied zijn de volgende prioriteiten van belang:<br />
1. realisering van een samenhangende fietspadenstructuur ten behoeve van een betere recreatieve<br />
benutting van het eiland;<br />
2. opwaardering en een betere recreatieve benutting van het <strong>Bernisse</strong>gebied;<br />
3. invulling geven een de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur in het poldergebied van<br />
Voorne-Putten;<br />
4. vasthouden van zoetwater;<br />
5. benutting van de busbaan langs de Groene Kruisweg voor alle vormen van groepsvervoer.<br />
B1.3. (Inter)gemeentelijk ruimtelijk beleid<br />
Beleid voor het buitengebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong> (2002)<br />
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong> in<br />
1992, hebben ontwikkelingen op diverse beleidsterreinen, met name voor de agrarische sector,<br />
ertoe geleid dat bezinning op het toekomstige beleid voor het buitengebied noodzakelijk is. De<br />
gemeente heeft dan ook onder andere de volgende beleidsuitgangspunten geformuleerd.<br />
1. Openheid staat voorop. Het buitengebied van de gemeente <strong>Bernisse</strong> moet qua landschapsbeeld<br />
vooral open blijven. De openheid mag echter niet strijdig zijn met de ontwikkeling<br />
van de agrarische hoofdfunctie.<br />
2. De ontwikkeling van de agrarische functies is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling.<br />
Agrarische bedrijven dienen voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te krijgen. Intensivering<br />
door vestiging of omschakeling naar glastuinbouw of intensieve veehouderij wordt<br />
ongewenst geacht. Aan de ontwikkeling van nevenfuncties moet ruimte worden geboden.<br />
3. De voormalige boerderij moet in gebruik kunnen worden genomen voor woondoeleinden,<br />
mits er sanering plaatsvindt van bedrijfsgebouwen (erfbebouwing), voor zover deze geen<br />
cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde hebben.<br />
4. Het toelaten van niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bebouwing is onder<br />
voorwaarden mogelijk. De mogelijkheden voor hergebruik in bebouwingslinten en in<br />
linten die een uitloper zijn van de bebouwde kom, zijn groter dan elders. Milieuhygiënische<br />
en verkeersinfrastructurele randvoorwaarden zijn zwaarwegend.<br />
5. Aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden dienen te worden<br />
beschermd en zo mogelijk te worden versterkt.<br />
6. Handhaving van bestaande recreatieve voorzieningen. Uitbreiding met grootschalige voorzieningen<br />
wordt niet toegestaan.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 5<br />
Integraal handhavingsplan 2003-2007 (2003)<br />
De gemeente <strong>Bernisse</strong> heeft in januari 2003 het handhavingsplan "Handhaven of gedogen, De<br />
keus is aan u" opgesteld. In dit plan wordt de huidige situatie met betrekking tot handhaving in<br />
relatie tot de leefomgeving in de gemeente <strong>Bernisse</strong> beschreven. Ook worden aanbevelingen<br />
gegeven voor een in te voeren integraal handhavingsbeleid.<br />
Het bestemmingsplan vormt de juridische basis voor het gemeentelijk optreden, indien in strijd<br />
met de voorschriften voor het gebruik van grond en gebouwen wordt gehandeld.<br />
Ten aanzien van de handhaving van bestemmingsplannen is sprake van een achterstand in de<br />
handhaving in verband met het ontbreken van capaciteit. Ten aanzien van effectieve handhaving<br />
is het van belang dat bestemmingsplannen actueel en handhaafbaar zijn.<br />
Als insteek voor het handhaven wordt gebiedsgericht onderscheid gemaakt tussen het buitengebied<br />
en de zes kernen. Doelen zijn een uniformering van de handhavingsaanpak van strijdige<br />
situaties en het vaststellen van een nulsituatie ten behoeve van de planning en programmering<br />
van de structurele handhaving van de bestemmingsplannen.<br />
Het handhavingsplan geeft aan dat bij de start van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied<br />
het van belang is dat de gemeente bij strijdige situaties dit door middel van een aanschrijving<br />
aan betrokkenen laat weten. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het<br />
nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip dat het plan rechtskracht krijgt, mag worden voortgezet<br />
(overgangsrecht). Het overgangsrecht is niet van toepassing indien dit gebruik al in strijd was<br />
met het voorheen geldende plan en daartegen wordt of nog kan worden opgetreden. Het is van<br />
belang dat tijdig, voordat sprake is van een nieuw bestemmingsplan, inzicht is in het huidige<br />
gebruik van gronden en bouwwerken, dat niet kan worden aanvaard.<br />
Gebiedsgerichte verkenning Voorne-Putten en Rozenburg (2003)<br />
De gemeenten op Voorne-Putten en de gemeente Rozenburg hebben in 2001 besloten tot het<br />
opstellen van een gebiedsgerichte verkenning voor hun grondgebied, gebaseerd op gemeenschappelijke<br />
doelstellingen, waarin de eigen positie van Voorne-Putten en Rozenburg voor nu<br />
en de toekomst wordt bepaald. Gemeenschappelijke aspecten zijn:<br />
- de cultuurhistorie;<br />
- het investeren in het buitengebied, de toekomst van de landbouw in dit gebied;<br />
- water als sturend mechanisme;<br />
- het handhaven van het voorzieningenniveau in de kleine kernen;<br />
- de ontsluiting en bereikbaarheid zowel in het gebied als naar de omgeving.<br />
Op basis van een analyse van sterke en zwakke punten in het gebied, kansen en bedreigingen<br />
en een kwantificering van een aantal ruimteclaims zijn vier modellen voor de toekomstige ontwikkeling<br />
geschetst. Op basis van deze modellen is een ruimtelijk concept ontwikkeld. Dit bestaat<br />
uit een groene ruggengraat (duinen, de Brielse Maas en de <strong>Bernisse</strong>) en de grote en<br />
kleine kernen. Er worden drie zones onderscheiden met een verschillende ruimtelijke dichtheid.<br />
De bovenste zone is dicht en schermt als het ware het industriegebied af. Het omvat wonen en<br />
werken in een parkachtige omgeving, alsmede wonen in het groen en werken in het groen. De<br />
onderste zone is het open, grootschalige landbouwgebied, tevens stiltegebied. Tussen deze<br />
twee zones in ligt een halfopen gebied met (kleinschalige) landbouw, met landelijk wonen en<br />
met toeristisch-recreatieve en groenblauwe netwerken.<br />
Voor het bestemmingsplan Buitengebied <strong>Bernisse</strong> zijn de volgende basisgedachten, die aan het<br />
ruimtelijk concept ten grondslag liggen, relevant.<br />
Natuur en groen<br />
De grote, natuurlijke eenheden (inclusief ANL-gebieden) worden versterkt. De ecologische verbindingen<br />
worden aanzienlijk verruimd. Op deze wijze ontstaat een stevige structuur als basis<br />
voor water en natuur. Een eventuele waterberging in één van de lage polders kan deel uitmaken<br />
van deze structuur. De cultuurhistorisch waardevolle gebieden blijven zoveel mogelijk in<br />
stand.<br />
De <strong>Bernisse</strong> wordt zoveel mogelijk "opgerekt" en de hoge delen aan weerszijden van de <strong>Bernisse</strong><br />
in het groen gezet. De ANL-gebieden tussen het Kanaal door Voorne en de <strong>Bernisse</strong> en<br />
tussen de <strong>Bernisse</strong> en Spijkenisse worden, als de landbouw daar verdwijnt, ingericht als open<br />
moeraszones die aansluiten op de brede ecologische zones en de verzwaarde noordrand. Een<br />
deel daarvan wordt ingericht als waterrijk gebied.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 6<br />
Bedrijven<br />
De bedrijventerreinen worden gelokaliseerd in de dichte rand van het eiland, onder andere<br />
langs de N218 bij Spijkenisse. De zone Geervliet-Spijkenisse (mogelijkheden bezien voor uitbreiding<br />
wonen en bedrijventerreinen) vormt een locatie waarvoor nader onderzoek noodzakelijk<br />
is.<br />
Recreatie en toerisme<br />
De recreatieve betekenis van de groene ruggengraat wordt versterkt. Het netwerk van recreatieve<br />
routes (wandelen / fietsen en / of kanovaren) wordt geïntensiveerd en verbeterd. Een<br />
belangrijke leidraad daarbij is de cultuurhistorie.<br />
Zo mogelijk worden de Brielse Maas, de <strong>Bernisse</strong> en het Kanaal door Voorne verbonden met<br />
elkaar, alsmede de toegangen tot deze binnenwateren verbeterd.<br />
Landbouw<br />
Het open landbouwgebied aan de zuidzijde van het eiland blijft behouden. In de tussenzone zal<br />
de landbouw in beperkte mate verdwijnen door het recreatieve netwerk, door de ecologische<br />
verbindingen en door landelijk wonen (functiewijziging van boerderijen met extra wooneenheid<br />
er aan toegevoegd). In de parkachtige, noordelijke rand zal het landbouwareaal aanzienlijk<br />
verminderen door wonen, werken, natuur en recreatie.<br />
Welstandsnota (2004)<br />
In juni 2004 wordt de gemeentelijke Welstandsnota van de gemeente <strong>Bernisse</strong> vastgesteld. Het<br />
daarin vast te leggen welstandsbeleid biedt het kader voor de toetsing van bouwaanvragen aan<br />
redelijke eisen van welstand. In de nota worden criteria benoemd die eraan bijdragen dat de<br />
toekomstige bebouwing past in de omgeving. Aspecten die aan de orde komen, betreffen zowel<br />
niet-ruimtelijk relevante aspecten als kleur en materiaalgebruik, als ruimtelijk relevante aspecten<br />
zoals hoogte, omvang en situering van de gebouwen. Er worden gebieden onderscheiden met<br />
een strenger of minder streng welstandsregiem, afhankelijk van de kwaliteit van het gebied. Er<br />
is een nauwe relatie met het bestemmingsplan. De ruimtelijk relevante aspecten kunnen − wanneer<br />
wenselijk en noodzakelijk – worden vertaald in het bestemmingsplan. Bestemmingsplan en<br />
welstandsnota dienen op elkaar te worden afgestemd.<br />
Voor het kleipolderlandschap is een BASIS niveau van welstand van toepassing. Wanneer<br />
(agrarische bedrijfs)bebouwing binnen een AL- en ALN-gebied valt zijn hiervoor aanvullende<br />
criteria opgesteld. Voor deze gebieden geldt dan ook een PLUS niveau van welstand.<br />
Ook het gemeentebestuur van Spijkenisse heeft een Welstandsnota opgesteld. Het voornamelijk<br />
open karakter van het buitengebied aan de westzijde van Spijkenisse is richtinggevend voor<br />
de welstandscriteria. Zo mag een nieuw bouwplan door zijn vormgeving en materiaalkeuze het<br />
open karakter niet aantasten. De visuele invloed van toe te voegen bouwmassa's moet daartoe<br />
zoveel mogelijk worden beperkt. Deze dienen zich te voegen in de landschappelijke context.<br />
Verspreide bebouwing moet worden tegengegaan. Nieuwe bebouwing moet een duidelijke<br />
ruimtelijke en functionele relatie hebben met de bestaande bebouwing.<br />
<strong>Bernisse</strong> in balans, collegeprogramma 2007 (2007)<br />
Het steviger profileren als een aantrekkelijke gemeente waar rust, ruimte en groen de boventoon<br />
voeren, vormt een van de elementen in het collegeprogramma 2007. Daarnaast vormt het<br />
stimuleren van de agrarische bedrijfsvoering door in het bestemmingsplan Buitengebied ruimte<br />
te bieden voor schaalvergroting en recreatieve nevenactiviteiten een belangrijk uitgangspunt.<br />
Voorts is aangegeven dat in dit bestemmingsplan een archeologische waardenkaart wordt opgenomen,<br />
zodat agrariërs precies weten waar ze op welke diepte mogen ploegen.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 7<br />
B1.4. Sectoraal beleid<br />
Milieu en water<br />
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)<br />
In het vierde nationale Milieubeleidsplan worden de volgende zeven grote milieuproblemen genoemd:<br />
verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen,<br />
bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid en mogelijk onbeheersbare<br />
risico's.<br />
Met betrekking tot landelijke gebieden wordt specifiek ingegaan op de milieudruk door de landbouw.<br />
De opgave is via een transitie te komen tot een duurzame landbouw in Nederland. De<br />
verduurzaming van de landbouw kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de natuur<br />
van Nederland. Natuur en landbouw zijn immers op complexe wijze met elkaar verweven. Met<br />
name de grondgebonden landbouw is van belang voor de instandhouding van natuur, biodiversiteit<br />
en landschap.<br />
Er wordt een wijziging in het beleid ingezet, dat inhoudt dat beleid voor ruimtelijke ordening,<br />
natuur en milieu in het landelijk gebied in goede balans de gezamenlijke ambities realiseerbaar<br />
moet maken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken,<br />
wordt gestreefd naar het vergroten van de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid.<br />
Vierde Nota Waterhuishouding (1999)<br />
In de vierde Nota Waterhuishouding worden de landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied<br />
van de waterhuishouding aangegeven. Integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt.<br />
Door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar<br />
blijft, met gezonde en duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk<br />
worden uitgegaan van een watersysteembenadering en dient een zo integraal mogelijk beheer<br />
te worden gevoerd. Op regionale schaal wil men onder andere het volgende bereiken: meer<br />
ruimte voor water in boezemlanden, vergroting van het waterbergend vermogen, vermindering<br />
van de verdroging, afname van de bodemdaling en optimale afstemming van het water-, ruimtelijke<br />
ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid.<br />
Waterbeheer in de 21 e eeuw (2000)<br />
In de rapportage Waterbeheer in de 21 e eeuw komt de gelijknamige commissie tot de volgende<br />
conclusie. Het waterbeheer is anno 2000 te vaak niet op orde en dit zal, gezien toekomstige<br />
klimatologische, ruimtelijke en maatschappelijke veranderingen, ook in de toekomst zeker niet<br />
het geval zijn. Daarvoor is een nadere aanpak van het waterbeleid nodig. De commissie stelt<br />
prioriteiten voor het waterbeleid op basis van vier oplossingsrichtingen:<br />
- primaire problemen oplossen door ruimtelijke (her)inrichting en een ander grondgebruik;<br />
- waar mogelijk anticiperen via flexibel peilbeheer;<br />
- voor zover nodig ruimte bestemmen en inrichten voor waterbeheer;<br />
- waar het niet anders kan technische maatregelen nemen voor waterafvoer.<br />
B1.5. Natuur en landschap<br />
Natuur voor mensen, mensen voor natuur, Natuur, bos en landschap in de 21 e eeuw<br />
(2000)<br />
De nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur, vervangt integraal een aantal groene nota's,<br />
zoals het Natuurbeleidsplan en de Nota Landschap. De hoofddoelstelling is behoud, herstel,<br />
ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap, als essentiële bijdrage aan een<br />
leefbare en duurzame samenleving. De inhoud van het natuurbeleid is uitgewerkt in vijf perspectieven.<br />
Tezamen dragen deze perspectieven bij aan versterking van de ecologische hoofdstructuur<br />
(natter, verbinden, vergroten), versterken van de landschappelijke identiteit (krachtiger,<br />
groener), versterking van duurzaam gebruik en behoud van de biodiversiteit.<br />
Programma Beheer (2000)<br />
Het Ministerie van LNV is enkele jaren geleden gestart met het Programma Beheer. In dit programma<br />
is een nieuw subsidiestelsel geïntroduceerd voor (agrarisch) natuurbeheer. Subsidies<br />
zijn gekoppeld aan het resultaat, en niet alleen aan het uit te voeren beheer. Zowel natuurbeschermingsorganisaties<br />
als particulieren komen in aanmerking voor subsidie. Inmiddels is de<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 8<br />
verantwoordelijkheid voor zowel het agrarisch als particulier natuurbeheer overgedragen aan de<br />
provincies.<br />
Inrichtingsvisie Spuimonding, Concept eindrapport stuurgroep Deltanatuur (2002)<br />
In het regeerakkoord van 1998 heeft het kabinet geld beschikbaar gesteld om op aanzienlijke<br />
schaal natte natuur te ontwikkelen. Om dit voornemen te realiseren hebben de Ministeries van<br />
Verkeer en Waterstaat en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, natuurorganisaties, de<br />
Dienst Landelijk Gebied en de provincie Zuid-Holland besloten samen te werken in het project<br />
Deltanatuur. Het doel van het project deltanatuur is om binnen tien jaar 3.000 ha natte natuur te<br />
ontwikkelen van internationale allure in de Zuid-Hollandse Delta.<br />
De Spuimonding is één van de prioritaire gebieden waar het plan Deltanatuur zich als eerste op<br />
zou moeten richten. Het doel van de inrichtingsvisie is het verkennen van een aantal planalternatieven<br />
voor de inrichting van de Spuimonding en dit te voorzien van een afwegingskader.<br />
Inhoudelijk informatie over de gewenste inrichting van de Spuimonding is opgenomen in hoofdstuk<br />
5, Natuur.<br />
B1.6. Cultuurhistorie<br />
Nota Belvedère (1999)<br />
Deze nota geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop met de cultuurhistorische<br />
kwaliteiten bij de toekomstige inrichting van Nederland moet worden omgegaan. Tevens wordt<br />
aangegeven welke maatregelen daartoe moeten en kunnen worden getroffen. Belvedère geeft<br />
vooralsnog geen eigen (bindend) beleid aan, maar moet doorwerken op de andere beleidsvelden.<br />
Een deel van het plangebied is aangewezen als "Belvedèregebied".<br />
B1.6. Landbouw<br />
Agrarische Gebiedsvisie Voorne-Putten (2003)<br />
De WLTO heeft namens de agrarische ondernemers in Voorne-Putten haar visie gegeven op<br />
de toekomst van Voorne-Putten. De bedoeling is dat deze agrarische gebiedsvisie de komende<br />
jaren door de overheid wordt gebruikt als basis voor haar plannen.<br />
De agrarische sector is in de omgeving van Voorne-Putten de economische drager van het<br />
landschap met een belangrijk aandeel in de werkgelegenheid. De sector heeft in de loop van<br />
honderden jaren het landschap gevormd en wil dit op een economisch gezonde wijze blijven<br />
doen. De ondernemers verwachten dat de overheid hun ondernemerschap stimuleert door onder<br />
meer planologische duidelijkheid te bieden. Verder vraagt de agrarische sector de overheid<br />
mee te werken aan het bieden van ruimte voor duurzame agrarische investeringen.<br />
Voor een goede ontwikkeling van de bedrijven is niet-agrarische bewoning in het buitengebied<br />
vaak een belemmering. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zou tot een minimum<br />
beperkt moeten blijven. De agrarische sector vraagt de overheid dan ook in deze een terughoudend<br />
beleid te voeren en rekening te houden met schade voor omliggende bedrijven.<br />
De agrarische sector is zich bewust van de huidige maatschappelijke problemen op het gebied<br />
van water (wateroverlast in natte periodes, verdroging in droge periodes, verzilting). De sector<br />
wil dan ook graag constructief meedenken over mogelijke oplossingen. Denk daarbij vooral aan<br />
het bergen van overvloedig regenwater en het snel en adequaat afvoeren daarvan.<br />
De agrarische ondernemers zijn zich ervan bewust dat niet in alle gebieden gekozen kan worden<br />
voor een uitsluitend agrarische bestemming van de grond. Het huidige landbouwareaal is<br />
echter de minimale basis voor een gezonde agrocluster in het gebied. Het noodzakelijke ruimtebeslag<br />
voor andere functies dan landbouw moet dan ook zo beperkt mogelijk blijven om de<br />
agrarische sector in het gebied gezond te houden. Bij eventuele grondonttrekkingen moet dit direct<br />
planologisch vastgelegd worden en worden onderbouwd met een Landbouw Effect Rapportage.<br />
Het combineren van de agrarische functie met de realisatie van natuur- en landschapswaarden,<br />
recreatiefaciliteiten, zorgboerderijen en waterberging als tijdelijke opvang is alleen wenselijk als<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 1. Beleidskader 9<br />
aanvulling op het agribusinesscomplex. Agrarische bedrijven moeten hiertoe zelf het initiatief<br />
kunnen nemen.<br />
Ten slotte vraagt de sector aan de overheid betrokken te worden bij discussies over de toekomst<br />
in toekomstige inrichting van het gebied. Voor de agrarische ondernemers is daarbij het<br />
drieluik profit (economische verantwoordelijkheid), planet (ecologische verantwoordelijkheid) en<br />
people (sociale verantwoordelijkheid) het uitgangspunt. Voor alle drie voelt de agrarische sector<br />
zich verantwoordelijk. Dat betekent dat de agrarische sector op al deze aspecten aanspreekbaar<br />
is en zich met de maatschappij en overheid wil inzetten voor een gezonde en duurzame<br />
ontwikkeling van het landelijk gebied.<br />
Mogelijkheden en draagvlak voor plattelandsontwikkeling op Voorne-Putten (2002)<br />
Dit rapport van de WLTO, afdeling Voorne-Putten, vormt een vervolg op het gebiedsgerichte<br />
Plan van aanpak Voorne-Putten-Rozenburg, dat de provincie Zuid-Holland eind 1999 heeft uitgebracht.<br />
In dit Plan van Aanpak staat de WLTO als projecttrekker genoemd bij een aantal<br />
deelprojecten op het gebied van agrarisch natuurbeheer, agrotoerisme /recreatief medegebruik<br />
en streekproducten. Het rapport vormt een overkoepeld plan voor deze deelprojecten.<br />
De volgende tien conclusies zijn uit het onderzoek naar voren gekomen.<br />
1. Op Voorne-Putten bestaat vooral animo voor agrarisch natuurbeheer en plattelandstoerisme.<br />
Alhoewel de volksaard enigszins behoudend is, is er zeker vernieuwingszin.<br />
2. Ondernemers die hun landbouwactiviteiten willen verbreden zullen zelf initiatief moeten tonen,<br />
zich goed moeten informeren en bedreigingen omzetten in kansen.<br />
3. Om plattelandsvernieuwing te behouden en verder te ontwikkelen, is het van belang dat<br />
een professionele en duurzame ondersteuning voor plattelandsvernieuwing aanwezig is.<br />
4. De animo voor agrarisch natuurbeheer is redelijk. Er is vooral belangstelling voor weidevogelbescherming,<br />
oever- en slootkantenbeheer, akker- en weiderandenbeheer, opvang van<br />
ganzen en andere wintergasten en onderhoud van landschapselementen.<br />
5. Bij het ontwikkelen van (nieuwe) natuurplannen zouden overheden en natuurorganisaties<br />
combinaties met de agrarische bedrijfsvoering moeten overwegen.<br />
6. Het instellen van een organisatie voor agrarisch natuurbeheer ligt momenteel niet voor de<br />
hand.<br />
7. Er zijn voldoende mogelijkheden, perspectieven en initiatieven voor agrotoeristische activiteiten.<br />
8. De agrarische bedrijven dragen grotendeels zorg voor de kwaliteit van het landschap en<br />
de leefbaarheid van het platteland. Overheden dienen de komende jaren agrarische bedrijven<br />
te blijven ondersteunen bij verbreding van de agrarische activiteiten. De gemeenten<br />
kunnen hieraan bijdragen door de randvoorwaarden en regels helder en eenduidig te maken.<br />
9. De belangstelling voor streekproducten is niet zo groot.<br />
10. De biologische landbouw is momenteel marginaal aanwezig. Een verdere toename van<br />
een biologische land- en tuinbouw is niet erg waarschijnlijk.<br />
Wandelpadenplan Zuid-Holland<br />
Het wandelpadenplan heeft als oogmerk een provinciedekkend en aaneensluitend netwerk van<br />
wandelpaden te realiseren. Gezien de toegenomen vraag naar wandelmogelijkheden en de<br />
toegenomen druk op bestaande paden, is zowel de bescherming van bestaande onverharde<br />
paden als het aanleggen van nieuwe wandelpaden in het bestaande wandelnetwerk van belang.<br />
Het gaat daarbij om paden van bovenlokaal belang. In dat kader hebben Gedeputeerde<br />
Staten van Zuid-Holland in februari 2004 te beschermen wandelpaden aangewezen met een<br />
totale lengte van 431 km. De bescherming van wandelpaden vormt de eerste fase van de uitvoering<br />
van het Wandelpadenplan. Voor het realiseren van nieuwe wandelverbindingen die het<br />
wandelnetwerk compleet dienen te maken, wordt een Uitvoeringsprogramma Wandelpadenplan<br />
Realisatie Nieuwe Wandelpaden gemaakt. De regio kan bij deze tweede fase een inbreng hebben.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 2. Rijks- en gemeentelijke monumenten<br />
B2.1. Rijksmonumenten<br />
Abbenbroek<br />
- Gemeenlandsedijk Zuid 33.<br />
Zuidland<br />
- Schoutsweg 2.<br />
B2.2. <strong>Gemeente</strong>lijke monumenten<br />
Abbenbroek<br />
- Gemeenlandsedijk Zuid 55, 3216 AH Abbenbroek D 417;<br />
- Gemeenlandsedijk Zuid 59, 3216 AH Abbenbroek D 182;<br />
- Haasdijk 6, 3216 LD Abbenbroek.<br />
Heenvliet<br />
- Drieëndijk 16, 3218 LB Heenvliet E 115 (ged.);<br />
- (uitsluitend de woning Drieëndijk 16 te Heenvliet).<br />
Oudenhoorn<br />
- Eeweg 44, 3227 AH Oudenhoorn C121;<br />
- Eeweg 45, 3227 AH Oudenhoorn C 205;<br />
- Hollandseweg 17, 3227 CB Oudenhoorn C 399;<br />
- Molendijk 94, 3227 CD Oudenhoorn B 49 (ged.).<br />
Zuidland<br />
- Beeldsweg 4, 3212 VA Zuidland B 344;<br />
- Beeldsweg 22, 3214 VA Zuidland B 357;<br />
- Drogendijk 1, 3214 LC Zuidland B 114;<br />
- Koekendorpseweg 2, 3214 LE Zuidland B 201;<br />
- Voormalige grenspaal Stationsweg /Haasdijk;<br />
- Schoutsweg 1, 3214 LM Zuidland B 184;<br />
- Zuidoordsedijk 5, 3214 LP Zuidland F 2;<br />
- Zuidoordsedijk 8, 3214 LP Zuidland B 264.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 3. <strong>Toelichting</strong> op de aanpak van milieuzonering<br />
met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten<br />
"bedrijventerrein"<br />
1<br />
B3.1. Algemeen<br />
Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering<br />
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik<br />
gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies<br />
(zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende<br />
worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.<br />
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten,<br />
al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een<br />
aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten<br />
van belang:<br />
- geluid;<br />
- geur;<br />
- stof;<br />
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).<br />
In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant<br />
zijn.<br />
B3.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein"<br />
Algemeen<br />
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein"<br />
(SvB "bedrijventerrein") zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering<br />
(2007). De SvB "bedrijventerrein" wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten<br />
op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB "bedrijventerrein" wordt<br />
tevens toegepast in buitengebieden en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen<br />
die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering<br />
ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige<br />
functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen<br />
deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.<br />
Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling<br />
In de SvB "bedrijventerrein" is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante<br />
milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een "rustige woonwijk" vermeld.<br />
De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een<br />
milieucategorie. Daarnaast vermeldt de SvB "bedrijventerrein" indicaties voor verkeersaantrekkende<br />
werking.<br />
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden<br />
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies<br />
zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt.<br />
Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige<br />
woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de SvB "bedrijventerrein"<br />
gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een<br />
gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast<br />
dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele<br />
bedrijfswoningen op een bedrijventerrein.<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 3 <strong>Toelichting</strong> op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein" 2<br />
Omgevingstype rustige woonwijk<br />
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere<br />
functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties)<br />
is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt<br />
de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een<br />
stilte- of natuurgebied.<br />
Omgevingstype gemengd gebied<br />
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en<br />
kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied<br />
waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur.<br />
Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring<br />
en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.<br />
Bedrijfswoningen<br />
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen<br />
aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen<br />
minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.<br />
Te hanteren richtafstanden<br />
De SvB "bedrijventerrein" onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft<br />
voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht<br />
in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die<br />
bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan<br />
(of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een<br />
richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor<br />
knelpunten behoeven te ontstaan.<br />
milieucategorie<br />
richtafstand (in meters)<br />
rustige woonwijk gemengd gebied<br />
1 10 0<br />
2 30 10<br />
3.1 50 30<br />
3.2 100 50<br />
4.1 200 100<br />
4.2 300 200<br />
5.1 500 300<br />
5.2 700 500<br />
5.3 1.000 700<br />
6 1.500 1.000<br />
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen<br />
In de SvB "bedrijventerrein" zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven<br />
onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:<br />
- bedrijven die "in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken" zoals bedoeld in de<br />
Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan<br />
op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;<br />
- bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in<br />
de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en /of productie van gevaarlijke<br />
stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien<br />
van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;<br />
- bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke)<br />
afstandsnormen.<br />
In de voorschriften van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden<br />
dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.<br />
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein"<br />
De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB "bedrijventerrein" komt in vergaande mate overeen<br />
met de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de<br />
publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de<br />
toegepaste SvB "bedrijventerrein" zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de defini-<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 3 <strong>Toelichting</strong> op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van<br />
Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein" 3<br />
tie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de voorschriften van dit bestemmingsplan 1) . Dit<br />
heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) in de activiteiten die in<br />
de Staat zijn opgesomd. Tevens is de lijst van opslagen en installaties die in de VNG-publicatie<br />
als afzonderlijke lijst is opgenomen, in de SvB "bedrijventerrein" verwerkt. Daarnaast is voor enkele<br />
bedrijfstypen een extra specificatie opgenomen in verband met de grootte van het bedrijfsoppervlak.<br />
B3.3. Flexibiliteit<br />
De SvB "bedrijventerrein" blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door<br />
bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld<br />
bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als<br />
gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze<br />
of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB "bedrijventerrein" is<br />
verondersteld. In de planvoorschriften is daarom bepaald dat het college van burgemeester en<br />
wethouders een dergelijk bedrijf toch via een vrijstelling kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen<br />
de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB "bedrijventerrein" is deze mogelijkheid beperkt<br />
tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie<br />
4.2 in plaats van 3.2). Om deze vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het<br />
bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere<br />
verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.<br />
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de<br />
SvB "bedrijventerrein" niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven<br />
die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planvoorschriften bepaald dat het<br />
college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een vrijstelling<br />
kan toestaan. Om deze vrijstelling te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek<br />
worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar<br />
is met direct toegelaten bedrijven.<br />
In de SvB "bedrijventerrein" is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van<br />
een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is<br />
in de SvB "bedrijventerrein" aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen<br />
dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn<br />
om het bedrijf via de bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.<br />
Voor de concrete toetsing van een verzoek om vrijstelling wordt verwezen naar bijlage 5 van de<br />
VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.<br />
SBI 93/SvB b<br />
okt. 2007<br />
1) In de voorbeeldstaat "bedrijventerrein" van de VNG-publicatie zijn de activiteiten uit de categorieën 2 en 5<br />
weggelaten omdat vestiging hiervan in dat voorbeeld ongewenst werd geacht. Tevens hanteert de publicatie een<br />
iets andere definitie van het begrip "bedrijf".<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 4. Bedrijvenlijst<br />
1<br />
straat nr. naam en aard van het bedrijf<br />
Biertsedijk Tennet-schakel en transformatiestation<br />
Simonshaven<br />
S.B.I.-<br />
code<br />
categorie<br />
S.v.B.<br />
totaal opgesteld<br />
motorisch<br />
vermogen<br />
algemene<br />
toelaatbaarheid<br />
opmerkingen /bijzonderheden<br />
/<br />
eventuele<br />
klachten<br />
- - - - Mn<br />
Drieëndijk 1a Mechanisatiebedrijf Dick Klok 014.1 3.1 2 B(2)ma<br />
Drieëndijk 29 Paardenpension Verburg 2 Ag<br />
Eeweg 53 Albers, paardenhouderij 2 Bph<br />
Gemeenlandsedijk Zuid 53 <strong>Bernisse</strong>r groothandel groente /fruit en<br />
transport<br />
5125 3.1 2 Bgr<br />
Groene Kruisweg 10 Shell Geervliet NZ & ZZ 505.2 3.1 2 verkoop lpg Bbsl<br />
Groene Kruisweg /Ka-<br />
kruising Rioolwaterzuiveringsinstallatie 9001 4+ 2 Mawz<br />
naaldijk Oostzijde<br />
Haasdijk 16a Quak hoveniersbedrijf 014.4 2 2 Bho<br />
Hoogwerfseweg-Krommedijk<br />
kruising Rioolwaterzuiveringsinstallatie 9001 4+ 2 Mawz<br />
Kerkweg 70 Opslag 2 Bo<br />
284.B1 3.2 2 B(2)c<br />
Krommedijk 10 Breeman & van Seventer BV, smederij,<br />
lasinrichting, bankwerkerij en dergelijke<br />
13a CP Roos zand en grint BV, groothandel<br />
zand en grind<br />
5153.4 3.2 2 Bgr<br />
Moerseweg 1a Gasregelstation, Nederlandse Gasunie - - - - - Mn<br />
2a Gasdistributiebedrijf GEB Rotterdam - - - - - Mn<br />
Molendijk 27a Opslag 2 Bo<br />
bestemmingsregeling<br />
34 G.J.M. van Winden, aannemersbedrijf<br />
burgerlijke en utiliteitsbouw<br />
42 V.O.F. Hoogzand Uienhandel en loonwerkbedrijf<br />
44 A.J. Wolters, autoreparatiebedrijf en<br />
showroom<br />
45.2 3.1 2 oppervlakte ><br />
1.000 m²<br />
B(2)an<br />
014.1 3.1 2 B(2)/Leh<br />
501/502 2 2 B(2)<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 4. Bedrijvenlijst 2<br />
straat nr. naam en aard van het bedrijf<br />
Molendijk 70 Reparatiebedrijf voor landbouwmachines<br />
en werktuigen<br />
S.B.I.-<br />
code<br />
categorie<br />
S.v.B.<br />
totaal opgesteld<br />
motorisch<br />
vermogen<br />
algemene<br />
toelaatbaarheid<br />
opmerkingen /bijzonderheden<br />
/<br />
eventuele<br />
klachten<br />
014.1 3.1 2 B(2)ma<br />
Munnikenweg 2 Van der Wal, bedrijfsverzamelgebouw 2 2 B2<br />
6 Jachtwerf J. van den Berg, nieuwbouw en 351 3.2 2 B(2)sch<br />
reparatiewerf van sport en recreatievaart<br />
Noorddijk 5 Elektriciteitsdistributiebedrijf - - - - oppervlakte ><br />
4.000 m²<br />
Oude Veerdam 1a Opslag materiaal en materieelonderhoud<br />
wegen, watergangen en waterkeringen en<br />
kantoorruimte<br />
45.1 3.1 2 Mo<br />
bestemmingsregeling<br />
Rachelseweg 2 Saarloos Koeltechniek 5162.2 3.1 2 B(2)gmk<br />
Stationsweg 32 Minekus baggerwerken, groenwerken, grondverzet en sloopwerken<br />
45.0 3.2 2 B(2)anbsg<br />
Mn<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00
Bijlage 5. Verslag inspraakprocedure (losse bijlage)<br />
Adviesbureau RBOI<br />
Rotterdam / Middelburg<br />
123.10547.00