22.11.2013 Views

Chemie (pdf, 1.7M) - Groep T

Chemie (pdf, 1.7M) - Groep T

Chemie (pdf, 1.7M) - Groep T

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Chemie</strong><br />

G. Bény<br />

S. De Jonge<br />

C. De Jonghe<br />

A. Deschuytere


Hoofdstuk 1. Inleiding<br />

1. Praktische informatie.<br />

Het eerste jaar Bachelor in de Industriële Wetenschappen bij <strong>Groep</strong> T omvat<br />

verschillende opleidingsonderdelen waaronder het vak <strong>Chemie</strong> en Chemische<br />

Technologie. In dit vak worden een aantal voor een ingenieur belangrijke aspecten van<br />

de <strong>Chemie</strong> behandeld. Daarbij veronderstellen we dat je als student reeds een zekere<br />

voorkennis van <strong>Chemie</strong> hebt. Vele studenten zullen de meeste onderdelen van deze<br />

basiskennis reeds in hun vorige opleidingen bestudeerd hebben. Andere daarentegen<br />

hebben maar weinig <strong>Chemie</strong> gehad.<br />

Daarom heeft de Unit Materie, die verantwoordelijk is voor alle opleidingsonderdelen die<br />

met <strong>Chemie</strong> te maken hebben, de hiernavolgende tekst opgesteld. Normaal gezien kan je<br />

deze gebruiken om zelfstandig de voorkennis <strong>Chemie</strong> in te studeren. Om je hierbij echter<br />

te begeleiden organiseert <strong>Groep</strong> T een introductiecursus voor beginnende studenten.<br />

Voor het gedeelte <strong>Chemie</strong> is dit de cursustekst.<br />

Tijdens de cursus van het eerste bachelorjaar wordt een handboek gebruikt als<br />

cursustekst. Een aantal van de begrippen die hier besproken worden komen ook voor in<br />

dit handboek (General Chemistry, Chang, McGraw-Hill).<br />

2. <strong>Chemie</strong> en chemische technologie<br />

Chemische technologie omvat alle processen die de mens gebruikt om de structuur en de<br />

samenstelling van de materie te wijzigen. Vele van deze processen zijn even oud als de<br />

mens zelf, andere zijn slechts zeer recent ontwikkeld. Processen die in de<br />

voedselbereiding of in de metaalverwerkende industrie gebruikt worden behoren tot de<br />

oudste processen. De ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, brandstofcellen en<br />

organische halfgeleiders zijn enkele voorbeelden van meer recente ontwikkelingen in de<br />

chemische technologie.<br />

3. Materie<br />

Materie is alles wat ons omringt. De materie kan duidelijk zichtbaar zijn maar ook<br />

onzichtbaar (de gassen in de ons omringende atmosfeer bvb.). De materie kan van<br />

natuurlijke oorsprong zijn of door de mens gemaakt. De mens zelf is opgebouwd uit<br />

materie. We kunnen de materie bewerken om er nieuwe vormen van te maken. Materie<br />

kan gekleurd zijn of niet, doorzichtig of ondoorzichtig, inert of eerder reactief.<br />

Bij deze grote verscheidenheid in de ons omringende materie kunnen we ons afvragen<br />

waaruit de materie is opgebouwd, hoe de materie die in het universum aanwezig is,<br />

ontstaan is en wat de relatie is tussen materie en energie.<br />

De kennis van de samenstelling en de structuur van de materie laat ons ook toe ermee te<br />

werken.<br />

Onderzoek heeft aangetoond dat de materie, in al zijn vormen en verscheidenheid,<br />

opgebouwd is uit een aantal fundamentele bouwstenen, de atomen. De kennis van de<br />

atomen en de wijze waarop ze met elkaar binden laat ons toe toe vele eigenschappen van<br />

de materie te verklaren.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 2


Als toekomstige ingenieur is inzicht in de samenstelling en de eigenschappen van de<br />

materie bijzonder belangrijk. Vele functies die je als ingenieur kan uitvoeren hebben te<br />

maken met het werken met materie.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 3


Hoofdstuk 2. Het atoom<br />

1. Atomen en materie.<br />

De atomen zijn de bouwstenen waaruit de materie is opgebouwd. In de natuur komen 92<br />

verschillende atomen voor. Sommige daarvan zijn zeldzaam, andere komen in zeer grote<br />

hoeveelheden in het universum voor. Ook op aarde komen al deze atomen in meer of<br />

mindere mate voor (tabel 1).<br />

Tabel 1 Het voorkomen van atomen in de aardkorst<br />

Aanwezigheid<br />

Atoom<br />

in de aardkorst<br />

(in %)<br />

Zuurstof 45,5<br />

Silicium 27,2<br />

Aluminium 8,3<br />

Ijzer 6,2<br />

Calcium 4,7<br />

Magnesium 2,8<br />

Alle andere atomen 5,3<br />

De atomen worden gevormd in sterren.<br />

Naast de 92 zogenaamd natuurlijke atomen zijn er ook een aantal atomen die door de<br />

mens worden gemaakt. Het zijn de synthetische of transuraan atomen. Zij zijn het<br />

resultaat van reacties in kernreactoren of deeltjesversnellers.<br />

2. De bouw van het atoom.<br />

A. Elementaire deeltjes.<br />

Atomen bestaan zelf uit nog kleinere deeltjes, die elementaire deeltjes genoemd worden.<br />

Verschillende atomen zijn dan opgebouwd uit een verschillend aantal van deze deeltjes.<br />

De deeltjes waaruit atomen zijn opgebouwd zijn de protonen, de elektronen en de<br />

neutronen. Tabel 2 geeft informatie over de massa en de lading van deze deeltjes.<br />

Tabel 2 De eigenschappen van de elementaire deeltjes in atomen<br />

Massa (in g) Lading (in C)<br />

Proton 1,67262 x 10 -24 + 1,6022 x 10 -19<br />

Neutron 1,67493 x 10 -24 0<br />

Elektron 9,10939 x 10 -28 - 1,6022 x 10 -19<br />

B. De lading van de elementaire deeltjes.<br />

Uit tabel 2 blijkt dat protonen en elektronen geladen zijn. De protonen hebben een<br />

positieve lading, de elektronen een negatieve lading. De neutronen zijn neutrale deeltjes.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 4


Atomen bevatten evenveel elektronen als protonen zodat zij steeds neutraal zijn. Het<br />

atoom zuurstof bvb bevat 8 protonen in de kern en 8 elektronen daarrond.<br />

Atomen kunnen wel elektronen afgeven of opnemen zodat er geladen deeltjes, ionen,<br />

ontstaan (zie verder).<br />

De lading van het elektron (of proton) is de kleinste lading, waarvan alle andere ladingen<br />

(ook deze die in de elektriciteit gebruikt worden) veelvouden zijn. Daarom wordt deze<br />

waarde de elementaire ladingseenheid (ele) genoemd. Een elektron heeft dus een lading<br />

van –1 ele (of gewoon –1) het proton een lading van +1 ele (of +1).<br />

1 ele komt (afgerond) overeen met 1,6 x 10 -19 C<br />

C. De massa van elementaire deeltjes.<br />

Wat massa betreft zijn protonen en neutronen ongeveer even zwaar, terwijl de elektronen<br />

een veel kleinere massa hebben. De massa van de elektronen zal slechts in heel beperkte<br />

mate bijdragen tot de massa van een atoom. Meestal wordt de massa van de elektronen<br />

dan ook verwaarloosd (zie verder voor een rekenvoorbeeld).<br />

De protonen en de neutronen (de zware deeltjes) vormen samen de kern (nucleus) van het<br />

atoom. Zij worden daarom ook de nucleonen genoemd. De kern bevat dus bijna alle<br />

materie van een atoom. De elektronen daarentegen vormen een soort ijle ruimte rond de<br />

kern.<br />

Alhoewel niet alle atomen even groot zijn kan men stellen dat de straal van een<br />

gemiddeld atoom ongeveer 100 pm bedraagt (een pm komt overeen met 10 -12 m). De<br />

kern daarentegen meet gemiddeld 5 x 10 -3 pm.<br />

D. De samenstelling van de atomen<br />

De verschillende atomen waaruit de materie is opgebouwd, onderscheiden zich van<br />

elkaar door het aantal protonen in de kern. Dit aantal varieert van 1 tot 92 in de<br />

natuurlijke atomen en is hoger in de synthetische atomen. De atomen kunnen<br />

gerangschikt worden op basis van het aantal protonen in de kern. Dit aantal, voorgesteld<br />

met het symbool Z, is het atoomnummer. Het atoomnummer voor de natuurlijke atomen<br />

varieert van 1 tot 92 en is hoger dan 92 in de transuraan atomen.<br />

Alhoewel de atomen kunnen beschreven en gerangschikt worden op basis van hun<br />

atoomnummer is het om praktische redenen beter ze een naam en een symbool te geven.<br />

Zo wordt het atoom dat in zijn kern slechts één proton heeft (Z=1) waterstof genoemd.<br />

Het krijgt het symbool H. De volledige lijst van de atomen met hun atoomnummer, naam<br />

en symbool vind je terug in de periodieke tabel.<br />

3. Isotopen.<br />

Van een atoom, gedefinieerd door zijn atoomnummer, kunnen verschillende isotopen<br />

bestaan. Dit zijn varianten van een atoom die hetzelfde atoomnummer hebben maar een<br />

verschillend aantal neutronen (in de kern). Het totaal aantal deeltjes in de kern van een<br />

atoom (protonen en neutronen) wordt het massagetal van een atoom genoemd. Het<br />

massagetal krijgt het symbool A. Isotopen van een atoom hebben dus hetzelfde<br />

atoomnummer maar een verschillend massagetal. Tabel 3 toont de isotopen van enkele<br />

atomen.<br />

Isotopen kunnen stabiel zijn of door radioactief verval verdwijnen. Dit verval kan snel of<br />

traag gebeuren.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 5


Tabel 3 Isotopen van enkele atomen (niet alle bestaande isotopen zijn vermeld).<br />

Atoomnummer (Z) Naam (Symbool) Massagetal van de Voorkomen (in %)<br />

isotopen<br />

1 Waterstof (H) 1 99,985<br />

2 0,015<br />

6 Koolstof (C) 12 98,89<br />

13 1,11<br />

20 Calcium (Ca) 40 96,97<br />

42 0,64<br />

43 0,14<br />

44 2,1<br />

46 0,003<br />

48 0,18<br />

92 Uraan (U) 235 0,72<br />

238 99,27<br />

Men heeft vastgesteld dat het procentueel voorkomen van de isotopen een constante<br />

waarde is, onafhankelijk van de plaats waar men de atomen verzamelt.<br />

De isotopen van een atoom hebben dezelfde chemische eigenschappen. Dit heeft te<br />

maken met het feit dat de chemische eigenschappen van een atoom (hoe het bindingen<br />

vormt bvb.) afhangen van het aantal elektronen en niet van de kern. Isotopen hebben<br />

hetzelfde aantal elektronen daar zij hetzelfde atoomnummer hebben.<br />

4. Voorstelling van een atoom.<br />

In de meeste gevallen wordt een atoom voorgesteld met behulp van zijn symbool. Dit is<br />

zeker zo wanneer men de formules van moleculen schrijft. Soms echter wenst men<br />

bijkomende informatie te vermelden. Wanneer het gaat om een specifieke isotoop kan<br />

men het massagetal toevoegen. Dit wordt dan links bovenaan naast het symbool vermeld<br />

zoals in volgende voorbeelden.<br />

Voorbeeld 1 De voorstelling van enkele isotopen<br />

Het uraan isotoop met massagetal 238: 238 U (uitgesproken “uraan 238”)<br />

Het waterstofisotoop met massagetal 2: 2 H.<br />

Het koolstofisotoop met massagetal 14: 14 C<br />

Eventueel kan het atoomnummer vermeld worden en dan wordt dit links onderaan<br />

geschreven.<br />

De isotopen van waterstof krijgen eveneens een eigen naam.<br />

Tabel 4 De isotopen van waterstof<br />

Isotoop Naam<br />

1<br />

H Waterstof<br />

2<br />

H Deuterium<br />

3 H Tritium<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 6


5. Atoommassa.<br />

A. Absolute atoommassa.<br />

De massa (gewicht) van een atoom is gelijk aan de som van de massa’s van de<br />

elementaire deeltjes waaruit het is opgebouwd. Het volstaat dus te weten hoeveel<br />

protonen en hoeveel neutronen het atoom bevat. Het aantal elektronen is gelijk aan het<br />

aantal protonen.<br />

Voorbeeld 2 Wat is de massa van het 2 H waterstofisotoop? Wat is de bijdrage van<br />

het elektron tot deze massa?<br />

Dit isotoop bevat 2 nucleonen (1 proton, 1 neutron) en 1 elektron.<br />

Massa waterstof atoom 2 H = massa proton + massa neutron + massa elektron.<br />

Massa 2 H = 1,67262 x 10 -24 g + 1,67493 x 10 -24 g + 9,10939 x 10 -28 g.<br />

Massa 2 H = 3,34846 x 10 -24 g<br />

De bijdrage van het elektron = (9,10939 x 10 -28 g/ 3,34846 x 10 -24 g) x 100% = 0,0272 %<br />

Zoals blijkt uit deze berekening draagt de massa van het elektron slechts in beperkte mate<br />

bij tot de totale massa van dit atoom. Daarom wordt deze massa meestal verwaarloosd.<br />

B. De atomaire massa eenheid.<br />

De massa van een atoom uitgedrukt in gram is een bijzonder klein getal. Het gebruik van<br />

deze eenheid om de atoommassa uit te drukken is dan ook onpraktisch. Om die reden<br />

werd een nieuwe eenheid ingevoerd die toelaat op een eenvoudige manier zulke kleine<br />

massa’s weer te geven. Deze eenheid is de atomaire massa eenheid (ame). Deze wordt<br />

gedefinieerd als 1/12 van de massa van een 12 C-isotoop. Vermist dit isotoop bestaat uit 6<br />

protonen en 6 neutronen betekent dit dat de ame het gemiddelde is van de massa van een<br />

proton en een neutron.<br />

De waarde van de ame (afgerond) = 1,6 x 10 -24 g .<br />

De massa van gelijk welk atoom (of isotoop) kan dan uitgedrukt worden als een veelvoud<br />

van de atomaire massa eenheid.<br />

Voorbeeld 3 Wat is de massa van het 2 H-isotoop uitgedrukt in ame?<br />

De massa van dit isotoop (zie hoger) = 3,34846 x 10 -24 g<br />

Massa 2 H uitgedrukt in ame = 3,34846 x 10 -24 g/1,6 x 10 -24 g/ame = 2 ame (afgerond)<br />

C. Gemiddelde atoommassa.<br />

Wanneer men spreekt over een bepaald atoom, zoals Chloor, dan heeft men het in<br />

werkelijkheid over een verzameling atomen bestaande uit verschillende isotopen met elk<br />

een andere massa. Rekening houdend met de massa van elk isotoop en met het<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 7


(constante) relatieve voorkomen van deze isotopen kan men voor een atoom een<br />

gemiddelde atomaire massa berekenen. Onderstaand voorbeeld toont dit aan.<br />

Voorbeeld 4 De berekening van de gemiddelde atoommassa van chloor.<br />

Chloor bestaat uit de volgende isotopen:<br />

35 Cl: een atoommassa van 34,9688 ame en een procentueel voorkomen van 75,53 %<br />

37 Cl: een atoommassa van 36,965 ame en een procentueel voorkomen van 24,47 %<br />

De gemiddelde atoommassa van Chloor =<br />

34,9688 ame x 75,53/100 + 36,965 ame x 24,47/100 = 35,45 ame<br />

Op deze wijze kan men voor elke atoomsoort een gemiddelde atoommassa berekenen.<br />

D. Relatieve gemiddelde atoommassa.<br />

Zoals blijkt uit vorige berekeningen kan de massa van een gemiddeld atoom weergegeven<br />

worden als een veelvoud van de ame. Dit veelvoud wordt de relatieve (gemiddelde)<br />

atoommassa (A r ) genoemd. De relatieve atoommassa wordt gedefinieerd als een getal dat<br />

aangeeft hoeveel maal het gemiddeld atoom zwaarder is dan de ame. Het is dit getal (dat<br />

geen eenheid heeft) dat in de periodieke tabel samen met andere eigenschappen van het<br />

atoom vermeld wordt.<br />

Voorbeeld 5 Wat is de massa van een aluminiumatoom?<br />

In de periodieke tabel vindt men voor de relatieve atoommassa van aluminium de waarde<br />

27<br />

Een (gemiddeld) aluminiumatoom weegt dus:<br />

Massa Al-atoom = A r (Al) x ame = 27 x 1,6 x 10 -24 g = 4,32 x 10 -24 g<br />

6. Het begrip mol.<br />

De massa van de atomen is zeer klein. Dat betekent dat men in de praktijk steeds met<br />

zeer grote aantallen atomen zal werken. Een druppel water bvb met een volume van 0,05<br />

ml (dit is ook 0,05 g) bevat ongeveer 5 x 10 21 atomen (waterstof en zuurstof). Om met<br />

zulke grote aantallen te kunnen werken heeft men het begrip mol ingevoerd.<br />

Een mol wordt gedefinieerd als een aantal dat overeenkomt met 6,02 x 10 23 . Dit getal<br />

noemt met het getal van Avogadro (symbool N A ). Het komt overeen met het aantal<br />

atomen aanwezig in 12 g van het 12 C-isotoop.<br />

Het begrip mol is vergelijkbaar met andere begrippen die eveneens een aantal aangeven<br />

zoals paar (2), dozijn (12), honderd (100) enz. Gezien de waarde van mol heeft het<br />

gebruik ervan enkel zin bij het weergeven van de aantallen van zeer kleine deeltjes zoals<br />

elektronen, protonen, atomen of, zoals verder blijkt, moleculen.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 8


Voorbeeld 6 Hoeveel mol atomen zijn er in 0,05 g water?<br />

In 0,05 g water zijn er 5 x 10 21 atomen.<br />

Het aantal mol atomen hierin = aantal atomen/N A<br />

Het aantal atomen in 0,05 g water = 5 x 10 21 atomen/ 6,02 x 10 23 atomen per mol =<br />

0,00831 mol atomen<br />

7. Molaire massa.<br />

De molaire massa van een deeltje (atoom, elektron e.d.) is de massa van 1 mol (6.02 x<br />

10 23 ) van deze deeltjes. De molaire massa (symbool MM) bekomt men door de massa<br />

van één deeltje te vermenigvuldigen met het getal van Avogadro. De eenheid van molaire<br />

massa is g/mol.<br />

Voorbeeld 7 Wat is de molaire massa van aluminium?<br />

De relatieve atoommassa van aluminium (uit periodieke tabel) = 27<br />

De molaire massa van aluminium is:<br />

MM(Al) = aantal atomen in 1 mol x massa van 1 atoom<br />

MM(Al) = N A atomen/mol x Ar(Al) x ame<br />

MM(Al) = 6.02x10 23 atomen/mol x 27 ame/atoom x 1,6 x 10 -24 g/ame<br />

MM (Al) = 27 g/mol<br />

Zoals blijkt uit dit voorbeeld is de absolute waarde van de molaire massa van een atoom<br />

gelijk aan de relatieve atoommassa van dit atoom. Om de molaire massa van een atoom<br />

te kennen volstaat het dus de relatieve atoommassa uit een tabel af te lezen en de eenheid<br />

g/mol er aan toe te voegen. Onderstaande tabel geeft hiervan enkele voorbeelden.<br />

Tabel 5 Enkele voorbeelden van de molaire massa van atomen.<br />

Atoom A r (afgerond, uit periodieke 1 mol van dit atoom weegt<br />

tabel)<br />

O 16 16 g<br />

Al 27 27 g<br />

Si 28 28 g<br />

V 89 89 g<br />

U 238 238 g<br />

Opmerking: de verschillende massa’s in tabel 5 bevatten allemaal hetzelfde aantal<br />

deeltjes (nl. 1 mol of 6,02 x 10 23 ).<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 9


8. De periodieke tabel.<br />

In de periodieke tabel worden de atomen gerangschikt op basis van hun atoomnummer.<br />

Bovendien is de tabel zodanig opgebouwd dat atomen die gelijkaardige eigenschappen<br />

hebben samen staan, hetzij vertikaal hetzij horizontaal.<br />

De kolommen in de periodieke tabel worden groepen genoemd. De rijen in de periodieke<br />

tabel worden perioden genoemd.<br />

De atomen die in eenzelfde groep voorkomen vertonen zeer gelijkaardige eigenschappen.<br />

Dit is de reden waarom deze groepen een nummer krijgen en ook een naam.<br />

De groep waar fluor (F) bovenaan staat krijgt nummer 7 en wordt de groep van de<br />

halogenen genoemd.<br />

In de periodieke tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoofdgroepen,<br />

genummerd van IA tot VIIA en VIII, en de nevengroepen, genummerd met het suffix B.<br />

Tabel 6 Informatie over de hoofdgroepen van de periodieke tabel.<br />

Nummer Atoom dat bovenaan staat Naam<br />

IA Waterstof Alkalimetalen<br />

IIA Beryllium Aardalkalimetalen<br />

IIIA Boor Boorgroep<br />

IVA Koolstof Koolstofgroep<br />

VA Stikstof Stikstofgroep<br />

VIA Zuurstof Zuurstofgroep<br />

VIIA Fluor Halogenen<br />

VIII Helium Edelgassen<br />

De periodieke tabel wordt gebruikt om een grote hoeveelheid informatie over de atomen<br />

samen te brengen.<br />

9. De elektronenstructuur van atomen.<br />

Atomen bestaan uit een kern die positief geladen is (hier bevinden zich de protonen) met<br />

daarrond een aantal elektronen. In een neutraal atoom is het aantal elektronen gelijk aan<br />

het aantal protonen.<br />

Alhoewel de beschrijving van de elektronen behoort tot het domein van de<br />

quantummechanica zullen hier toch enkele aspecten ervan besproken worden.<br />

Het aantal elektronen in een atoom varieert van 1 in waterstof (Z=1) tot 92 in uraan<br />

(Z=92). Deze elektronen hebben niet allemaal dezelfde energie. Sommige elektronen<br />

hebben een lagere energie en bevinden zich gemiddeld dichter bij de kern, andere hebben<br />

een hogere energie en bevinden zich gemiddeld verder van de kern.<br />

Deze verschillen in positie van de elektronen kunnen weergegeven worden door een<br />

model waarbij de elektronen in sferische schillen worden geplaatst. Elke schil komt dan<br />

overeen met een energieniveau. De elektronen op de schillen die dichter bij de kern<br />

liggen hebben een lagere energie, de elektronen op verder gelegen schillen hebben een<br />

hogere energie.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 10


De elektronen die zich op de buitenste schil bevinden worden valentieëlektronen<br />

genoemd. Het zijn deze elektronen die betrokken zijn bij de interacties (bindingen)<br />

tussen atomen.<br />

Het aantal valentieëlektronen van een atoom kan afgeleid worden uit de positie van het<br />

atoom in de periodieke tabel en komt overeen met het nummer van de groep.<br />

Tabel 7 Het aantal valentieëlektronen(VE) van de atomen.<br />

<strong>Groep</strong> Atoom dat bovenaan staat Aantal VE<br />

IA Waterstof 1<br />

IIA Beryllium 2<br />

IIIA Boor 3<br />

IVA Koolstof 4<br />

VA Stikstof 5<br />

VIA Zuurstof 6<br />

VIIA Fluor 7<br />

VIII Helium 8<br />

10. Ionen.<br />

Hierboven werd aangegeven dat atomen steeds neutraal zijn omdat ze evenveel<br />

elektronen als protonen bevatten. In vele gevallen echter zullen atomen tijdens hun<br />

interacties met elkaar elektronen afgeven of opnemen. Dit gebeurt o.a. bij de vorming<br />

van chemische bindingen (zie verder).<br />

Wanneer atomen elektronen afgeven of opnemen worden ionen gevormd.<br />

Positieve ionen (kationen) worden gevormd wanneer atomen één of meerdere elektronen<br />

afgeven (verliezen). Zulke ionen hebben minder elektronen dan protonen en hebben dus<br />

een netto positieve lading. De waarde van de positieve lading is gelijk aan het aantal<br />

elektronen dat verloren werd.<br />

Negatieve ionen worden gevormd wanneer atomen één of meerdere elektronen opnemen.<br />

Zulke ionen hebben meer elektronen dan protonen en krijgen een netto negatieve lading.<br />

De waarde van de negatieve lading is gelijk aan het aantal elektronen dat opgenomen<br />

werd.<br />

Atomen kunnen niet zomaar gelijk welk aantal elektronen verliezen of opnemen. Hoeveel<br />

elektronen kunnen worden afgegeven of opgenomen hangt o.a. af van het aantal<br />

valantieëlektronen en dus van de groep waarin het atoom zich bevindt.<br />

A. Positieve ionen.<br />

Positieve ionen worden o.a. gevormd door atomen die behoren tot de groepen IA, IIA en<br />

IIIA. Zij vormen ionen met een lading van respectievelijk +1, +2, +3. Volgende tabel<br />

toont dit aan. Enkele ionen van de andere hoofdgroepen zijn eveneens vermeld.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 11


Tabel 8 Voorbeelden van positieve ionen van de atomen in de hoofdgroepen.<br />

<strong>Groep</strong> Atoom Ion<br />

IA H H +<br />

Li Li +<br />

Na Na +<br />

IIA Be Be +2<br />

Mg Mg +2<br />

Ca Ca +2<br />

IIIA Al Al +3<br />

IVA Pb Pb +2 en Pb +4<br />

Sn Sn +2 en Sn +4<br />

Atomen van de nevengroepen vormen eveneens positieve ionen. Een aantal van deze<br />

ionen zijn in volgende tabel weergegeven. Merk op dat sommige atomen meerdere<br />

verschillend geladen ionen kunnen vormen.<br />

Tabel 9 Veel voorkomende ionen van de nevengroepen<br />

<strong>Groep</strong> Atoom Ion(en)<br />

IB Cu Cu + en Cu +2<br />

Ag Ag +<br />

Au Au + en Au +3<br />

IIB Zn Zn +2<br />

Cd Cd +2<br />

Hg Hg +2 2 en Hg +2<br />

VIB Cr Cr +3<br />

VIIB Mn Mn +2<br />

VIIIb Fe Fe +2 en Fe +3<br />

Co Co +2<br />

Ni Ni +2<br />

B. Negatieve ionen.<br />

Negatieve ionen worden voornamelijk gevormd door atomen van de groepen die rechts in<br />

de periodieke tabel staan. De belangrijkste daarvan zijn de atomen van groep VIIA (de<br />

halogenen). De negatieve ionen van deze atomen zijn in werkelijkheid de zuurresten van<br />

de overeenkomende binaire zuren (vb. Cl - )<br />

11. Oefeningen.<br />

1. Stel dat men een atoom zodanig zou vergroten dat de kern even groot is als een<br />

basketbal. Hoe groot zou dan het atoom zijn?<br />

2. Stel dat deze basketbal dezelfde dichtheid zou hebben als de kern van een<br />

waterstofatoom. Bereken dan de massa van deze bal.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 12


3. Vervolledig volgende tabel<br />

Tabel 10 Vervolledig.<br />

Symbool Z A Aantal<br />

protonen<br />

Aantal<br />

neutronen<br />

Aantal<br />

elektronen<br />

1 3<br />

H + 2<br />

Cs 55 133<br />

Bi 209<br />

56 138 56<br />

Sn 70<br />

Zn +2 34<br />

17 37 18<br />

238 U<br />

4. De constante van Faraday (F) geeft de lading weer van één mol elektronen. Bereken<br />

deze waarde.<br />

5. Bereken de bijdrage van de massa van de elektronen tot de totale massa in een 203 Hgatoom.<br />

6. Hoeveel valentieëlektronen heeft het 12 C-isotoop?<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 13


Hoofdstuk 3. De molecule.<br />

1. Inleiding.<br />

Een molecule is een deeltje dat bestaat uit meerdere atomen. Deze atomen zijn bij middel<br />

van chemische bindingen aan elkaar gebonden. In dit gedeelte van de cursus wordt<br />

besproken hoe deze chemische bindingen ontstaan en dus hoe moleculen gevormd<br />

worden. Een molecule wordt beschreven met een moleculeformule die aangeeft welke en<br />

hoeveel atomen deel uitmaken van de molecule.<br />

2. De chemische binding.<br />

A. Definitie.<br />

De chemische binding is een interactie tussen atomen die tot gevolg heeft dat deze<br />

atomen aan elkaar gebonden worden om zo een min of meer permanente structuur<br />

(molecule) te vormen. Bindingen kunnen terug verbroken worden zodat chemische<br />

reacties mogelijk worden. Tijdens chemische reacties worden bestaande bindingen<br />

verbroken en ontstaan nieuwe bindingen met de oorspronkelijke atomen.<br />

Bij de vorming en het breken van de chemische binding spelen de valentieëlektronen van<br />

de bindende atomen een belangrijke rol. Op basis van het gedrag van de elektronen<br />

tijdens de vorming van de chemische binding kunnen twee soorten bindingen<br />

onderscheiden worden: de covalente binding en de ionbinding.<br />

B. De covalente binding.<br />

De covalente binding kan het best begrepen worden wanneer men de vorming van<br />

diwaterstof (H 2 ) uit twee individuele waterstofatomen bestudeert.<br />

Stel dat twee waterstofatomen (elk bestaande uit 1 proton en 1 elektron) zich op een<br />

oneindig grote afstand van elkaar bevinden. De enige interacties die dan bestaan zijn de<br />

aantrekkingskrachten tussen de kern(+) en het eigen elektron(-). Deze interacties<br />

definiëren een begin energie van het beschouwde systeem die we gelijk stellen aan nul<br />

(zie figuur).<br />

Wanneer deze atomen dichter naar elkaar gebracht<br />

worden ontstaan ook wederzijdse interacties. De kern<br />

van het ene atoom zal ook elektronen van het andere<br />

atoom beginnen aan te trekken. Deze<br />

aantrekkingskrachten verlagen de energie van het<br />

systeem en doen de atomen nog dichter naar elkaar<br />

toekomen.<br />

Wanneer de atomen te dicht genaderd zijn ontstaan er<br />

ook sterke afstotingen tussen de twee kernen, die<br />

allebei positief geladen zijn. Deze afstotingskrachten<br />

verhogen de energie van het systeem.<br />

Op de figuur is duidelijk te zien dat de energiecurve een minimum vertoont. Dit<br />

minimum komt overeen met een bepaalde afstand tussen de twee kernen waarbij de<br />

aantrekkingskrachten tussen kernen en elektronen de afstotingskrachten tussen de kernen<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 14


optimaal compenseren. Wanneer twee waterstofatomen zich op deze afstand van elkaar<br />

bevinden zijn ze aan elkaar gebonden. Men noemt deze afstand de bindingsafstand. De<br />

bindingsafstand in waterstof is gelijk aan 74 pm. Wanneer andere atomen met elkaar<br />

binden is deze afstand verschillend.<br />

Zoals uit het voorgaande blijkt binden twee waterstofatomen met elkaar omdat de<br />

elektronen van elk atoom door beide kernen worden aangetrokken. Deze elektronen<br />

vormen een paar en dit elektronenpaar wordt door de atomen gemeenschappelijk<br />

gebruikt.<br />

Men spreekt daarom van een gemeenschappelijk elektronenpaar of een bindend<br />

elektronenpaar.<br />

De chemische binding waarbij een elektronenpaar gemeenschappelijk gebruikt wordt<br />

door twee atomen noemt men een covalente binding. Het bindende elektronenpaar wordt<br />

in een tekening van een covalente binding met een horizontale streep weergegeven.<br />

C. De polariteit van een covalente<br />

binding.<br />

Bij de vorming van de covalente binding tussen twee<br />

waterstofatomen wordt het bindend elektronenpaar<br />

door beide atomen (in feite de atoomkernen) even hard<br />

aangetrokken. Dit elektronenpaar zal dus op<br />

symmetrische wijze verdeeld zijn tussen de twee<br />

atomen.<br />

Wanneer echter twee verschillende atomen met elkaar<br />

binden (vb. waterstof en fluor) dan zullen de twee atomen een verschillende invloed<br />

uitoefenen op het elektronenpaar. Eén van beide atomen zal harder aan het paar trekken<br />

dan het andere atoom zodat de elektronen niet meer symmetrisch verdeeld zijn maar<br />

verschoven naar het atoom dat de sterkste aantrekking uitoefent.<br />

Het atoom dat de elektronen meer naar zich toetrekt zal daardoor een gedeeltelijk<br />

negatieve lading krijgen, het andere atoom een gedeeltelijk positieve lading. Deze<br />

ladingen zijn kleiner dan 1, omdat de elektronen slechts gedeeltelijk verschoven worden,<br />

en worden voorgesteld met het symbool δ- of δ+.<br />

Een covalente binding die op deze manier gevormd wordt<br />

noemt men een polaire covalente binding. Deze uitdrukking<br />

verwijst naar het feit dat er twee polen (een negatieve en een<br />

positieve pool) aanwezig zijn. Men zegt ook dat de binding een<br />

dipool is.<br />

De sterkte van de dipool wordt aangegeven met het<br />

dipoolmoment. Het dipoolmoment (µ) wordt berekend als het<br />

produkt van de absolute lading van één van de polen (beide<br />

polen hebben dezelfde absolute waarde voor de lading)<br />

vermenigvuldigd met de afstand tussen de twee polen (de bindingsafstand).<br />

D. Elektronegativiteit.<br />

Om de polariteit van een covalente binding te kennen moet men weten welk van de twee<br />

atomen de elektronen van de binding sterker naar zich toe trekt. Dit wordt aangegeven<br />

door de elektronegativiteit (EN), ook elektronegatieve waarde genoemd. Deze waarde<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 15


ligt tussen 0 en 4 en wordt meestal in een periodieke tabel naast andere informatie over<br />

atomen weergegeven. Tabel 7 geeft hiervan enkele voorbeelden.<br />

Tabel 11 De elektronegativiteit van enkele atomen.<br />

H<br />

2,2<br />

Li<br />

1,0<br />

Na<br />

0,9<br />

K<br />

0,8<br />

Be<br />

1,5<br />

B<br />

2,0<br />

Al<br />

1,5<br />

C<br />

2,5<br />

Si<br />

1,8<br />

N<br />

3,0<br />

P<br />

2,1<br />

O<br />

3,5<br />

S<br />

2,5<br />

F<br />

4,0<br />

Cl<br />

3,0<br />

Br<br />

2,8<br />

Hoe groter het verschil in elektronegativiteit (ΔEN) tussen de twee atomen in een binding<br />

hoe meer de binding gepolariseerd is en hoe groter het dipoolmoment is.<br />

Wanneer twee identieke atomen met elkaar binden is ΔEN gelijk aan nul en is de binding<br />

niet polair of apolair.<br />

E. De ionbinding.<br />

Een ionbinding is een extreem geval van een polaire<br />

binding. De ionbinding ontstaat wanneer het<br />

verschil in elektronegativiteit tussen de bindende<br />

atomen zo groot is dat de bindingselektronen<br />

volledig verschoven worden naar één van de twee<br />

atomen. Daardoor krijgt dit atoom een gehele<br />

negatieve lading terwijl het andere atoom een gehele<br />

positieve lading krijgt. De twee tegengesteld<br />

geladen deeltjes zijn dan gebonden door elektrische<br />

aantrekking, ook Coulombse aantrekking genoemd.<br />

De binding tussen natrium en chloor toont dit aan.<br />

Voorbeeld 8 Hoe ontstaat de ionbinding tussen natrium en chloor?<br />

Natrium is een atoom met 1 valentieëlektron en met een lage elektronegativiteit.<br />

Chloor is een atoom met zeven valentieëlektronen en een hoge elektronegativiteit.<br />

Het chlooratoom onttrekt 1 elektron aan het natriumatoom en krijgt daardoor een lading<br />

van –1. Het natriumatoom krijgt een lading van +1.<br />

Het Cl - ion en het Na + ion trekken elkaar aan omdat ze tegengesteld geladen zijn.<br />

Over het algemeen stelt men dat wanneer het verschil in elektronegativiteit tussen twee<br />

atomen groter is dan 1,7 de binding als een ionbinding kan beschouwd worden. De<br />

ionbinding komt dus vooral voor tussen atomen met een lage EN (links in de tabel) en<br />

atomen met een hoge EN (rechts in de tabel).<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 16


Voorbeeld 9 Wat voor een binding bestaat er tussen H en O?<br />

De elektronegativiteit van deze elementen is (zie tabel):<br />

EN(H) = 2,2<br />

EN(O) = 3,5<br />

Het verschil in elektronegativiteit ΔEN = 1,3<br />

ΔEN is groter dan nul maar kleiner dan 1,7.<br />

De binding tussen H en O is dus een polaire covalente binding.<br />

3. De molecuulformule.<br />

De molecuulformule beschrijft de samenstelling van de molecule door aan te geven<br />

hoeveel atomen van elke soort in de molecule aanwezig zijn.<br />

Voorbeeld 10 Hoe is een molecule zwavelzuur (H 2 SO 4 ) opgebouwd?<br />

Eén molecule zwavelzuur bestaat uit twee atomen waterstof, één zwavelatoom en vier<br />

zuurstofatomen. Deze zijn bij middel van chemische bindingen aan elkaar gebonden.<br />

Merk op dat de molecuulformule niets zegt over de volgorde of de ruimtelijke structuur<br />

van de chemische bindingen, zij geeft enkel de samenstelling van de molecule weer.<br />

4. Moleculen en ionen.<br />

Water (H 2 O) en keukenzout(NaCl) zijn zeer verschillende<br />

verbindingen. Water bestaat uit een groot aantal afzonderlijke<br />

deeltjes (moleculen) die elk bestaan uit twee waterstofatomen<br />

die covalent gebonden zijn aan een<br />

zuurstofatoom. Keukenzout<br />

daarentegen bestaat uit vele postief<br />

geladen natriumionen en negatief<br />

geladen chloorionen die in een kristalrooster aan elkaar<br />

gebonden zijn bij middel van elektrische aantrekkingskrachten<br />

(Coulombse krachten).<br />

In dat opzicht is H 2 O een echte voorstelling van een<br />

watermolecule terwijl NaCl enkel de verhouding van de ionen in keukenzout weergeeft.<br />

Wij zullen echter verder de formule NaCl behandelen alsof het een echte<br />

molecuulformule is.<br />

5. Molecuulmassa.<br />

A. Absolute molecuulmassa.<br />

De massa van een molecule is gelijk aan de som van de massa’s van de atomen waaruit<br />

deze molecule is opgebouwd.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 17


Voorbeeld 11 Wat is de massa van een watermolecule?<br />

Een watermolecule (H 2 O) bestaat uit een zuurstofatoom en twee waterstofatomen.<br />

Massa watermolecule = massa zuurstofatoom + 2x massa waterstofatoom.<br />

Massa watermolecule = A r (O) x ame + 2 x A r (H) x ame<br />

Massa watermolecule = 16 ame + 2 x 1 ame<br />

Massa watermolecule = 18 ame<br />

Massa watermolecule = 18 x 1,6 x 10 -24 g = 2,88 x 10 -23 g<br />

B. Relatieve molecuulmassa.<br />

Net zoals bij atomen kan men de moleculaire massa ook weergeven met behulp van een<br />

getal dat aangeeft hoeveel maal de molecule zwaarder is dan de ame. Men noemt dit<br />

getal de relatieve molecuulmassa (M r ). De relatieve molecuulmassa is gelijk aan de som<br />

van de relatieve atoommassa’s van de atomen waaruit de molecule is opgebouwd. Het<br />

bovenstaande voorbeeld toont aan dat de massa van een watermolecule 18 maal zwaarder<br />

is dan de ame. M r (H 2 O) = A r (O) + 2 x A r (H) = 18.<br />

6. Molaire massa van een molecule.<br />

Net zoals bij atomen is de massa van een molecule zeer klein. Ook hier zal het begrip<br />

mol gebruikt worden om grote aantallen moleculen te beschrijven. Een mol moleculen<br />

komt overeen met 6,02x10 23 moleculen.<br />

De molaire massa van een molecule is de massa van 1 mol van deze moleculen. De<br />

molaire massa kan, zoals bij atomen, berekend worden door aan het getal van de<br />

relatieve molecuulmassa de eenheid g/mol toe te voegen.<br />

Voorbeeld 12 Wat is de molaire massa van water?<br />

Massa van één molecule water = 18 ame.<br />

De massa van 1 mol water = massa van één molecule x N A<br />

Molaire massa (H 2 O) = 18 x ame x N A<br />

MM(H 2 O) = 18 g/mol<br />

7. De oxidatietoestand van een atoom in een molecule.<br />

Wanneer atomen met elkaar binden om moleculen te vormen doen ze dat met hun<br />

valentieëlektronen. Zij geven elektronen (gedeeltelijk) af op nemen elektronen<br />

(gedeeltelijk) op. Om aan te geven wat het verschil is tussen het aantal elektronen van<br />

een niet gebonden (vrij) atoom en een gebonden atoom worden twee getallen gebruikt: de<br />

oxidatietoestand (OT) en de formele lading (FL). De formele lading wordt vooral<br />

gebruikt bij de gedetailleerde beschrijving van de elektronenverdeling in moleculen en<br />

zal later toegepast worden.<br />

De oxidatietoestand (ook oxidatietrap genoemd) is echter belangrijk bij de beschrijving<br />

van chemische reacties en zal hier besproken worden.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 18


De oxidatietoestand wordt normaal gezien berekend door het bindende elektronenpaar in<br />

een chemische binding toe te kennen aan één van beide atomen en vervolgens de<br />

bekomen toestand te vergelijken met deze die bestond in het vrije atoom. Om dit te<br />

kunnen heeft men echter informatie nodig over de wijze waarop de atomen aan elkaar<br />

gebonden zijn en het aantal elektronen dat hierbij betrokken is.<br />

In dit stadium van de cursus hebben we deze informatie nog niet (het enige dat we weten<br />

is de globale molecuulformule) en daarom worden, voor het bepalen van de<br />

oxidatietoestand een aantal regeltjes gebruikt. Deze worden in volgende tabel<br />

weergegeven. Merk op dat wij voor het schrijven van de oxidatietoestand romeinse<br />

cijfers gebruiken om deze te onderscheiden van de lading van ionen (en ook van de<br />

formele lading).<br />

Tabel 12 regels voor het bepalen van de oxidatietoestand van een atoom<br />

OT van atomen die niet aan andere (verschillende) atomen gebonden zijn = 0<br />

OT van waterstof in een molecule is meestal +I<br />

OT van zuurstof in een molecule is meestal –II<br />

OT van de atomen van groepen IA, IIA en IIIA zijn +I, +II en +III resp.<br />

De som van de OT van de atomen in een molecule vermenigvuldigd met het<br />

aantal atomen = 0<br />

De som van de OT van de atomen in een ion vermenigvuldigd met het aantal<br />

atomen = lading van het ion<br />

Deze regels laten toe voor de atomen in de meeste van de verbindingen die in de cursus<br />

voorkomen de oxidatietoestanden te bepalen.<br />

Voorbeeld 13 Wat zijn de oxidatoetoestanden van de atomen in H 2 SO 4 ?<br />

De oxidatietoestanden van H en O zijn resp +I en –II.<br />

De som van deze oxidatietoestanden is dus = 2 x (+I) + 4 x (-II) = -VI<br />

Omdat de som van de OT’s moet gelijk zijn aan nul (molecule) is de OT van S = +VI.<br />

Samengevat: OT(H) = +I, OT(O) = -II en OT(S) = +VI<br />

Voorbeeld 14 Wat zijn de oxidatietoestanden van de atomen in NH 4+ ?<br />

De oxidatoetoestand van H = +I wat een totaal geeft van 4 x (+I) = +IV<br />

Omdat het deeltje een lading heeft van +1 moet de som van alle OT’s = +I<br />

De OT van N is dus = -III.<br />

8. Oefeningen.<br />

1. Zeg van de volgende bindingen tot welke categorie ze behoren: polaire covalente<br />

binding, apolaire covalente binding, ionbinding.<br />

H-Cl, N-H, O-O, K-Cl<br />

2. Rangschik volgende bindingen volgens stijgende polariteit en geef met een pijl het<br />

dipoolmoment en de deelladingen aan.<br />

C-H, H-H, H-Br, H-F en B-H<br />

3. Hoeveel atomen zijn er in een molecule Ca 3 (PO 4 ) 2 ?<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 19


4. Bereken de massa van een propaan molecule (C 3 H 8 )<br />

5. Wat is de molaire massa van zwavelzuur (H 2 SO 4 )?<br />

6. Met hoeveel mol komt 1 kg water overeen?<br />

7. Hoeveel gram zwavelzuur moet men afwegen om evenveel moleculen te hebben als in<br />

500 g propaan?<br />

8. Hoeveel gram K is er in 150 g KNO 3 ?<br />

9. Bepaal de oxidatietoestand van elk atoom in de volgende verbindingen:<br />

K 2 SO 4 , HNO 3 , CrO 4 -2 , KMnO 4 , HSO 4 - .<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 20


Hoofdstuk 4. Soorten verbindingen en naamgeving<br />

1. Classificatie van chemische verbindingen.<br />

Over het algemeen worden chemische stoffen (verbindingen, moleculen) ingedeeld op<br />

basis van hun chemische eigenschappen. Azijnzuur bvb wordt bij de zuren ingedeeld<br />

omdat het zuur smaakt, omdat het met basen reageert en omdat het metalen aantast in een<br />

typische reactie waarbij waterstofgas gevormd wordt. Om een chemische stof te kunnen<br />

bespreken en om de eigenschappen ervan te kennen zodat men ermee kan werken, moet<br />

men weten tot welke groep verbindingen deze stof behoort.<br />

In de meeste gevallen kan men dit afleiden uit de molecuulformule (en soms ook uit de<br />

naam). Het is dus van belang te weten welke soorten chemische verbindingen bestaan,<br />

welke eigenschappen ze hebben en hoe men ze kan herkennen aan de hand van de<br />

formule en/of de naam.<br />

2. Soorten chemische verbindingen.<br />

De soorten chemische verbindingen die in deze cursus besproken worden zijn:<br />

- de zuren,<br />

- de basen en hydroxiden,<br />

- de zouten,<br />

- de oxiden.<br />

De verbindingen die behoren tot elk van deze groepen hebben karakteristieke<br />

eigenschappen die tot uiting komen in hun gedrag tijdens chemische reacties. Bij de<br />

hiernavolgende bespreking van deze groepen zal ook telkens worden aangegeven welke<br />

algemene formule ze hebben en hoe ze genoemd worden.<br />

A. Zuren.<br />

A.1. Eigenschappen van zuren.<br />

Zuren zijn verbindingen die de mens reeds lang kent al was het maar vanwege de<br />

typische smaak die zij hebben. Enkele voorbeelden zijn:<br />

- Azijnzuur dat gevormd wordt wanneer wijn verzuurt,<br />

- Melkzuur dat ontstaat bij de verzuring van melk,<br />

- Het zuur dat in de maag gevormd wordt en bij oprispingen in de mond kan<br />

terechtkomen.<br />

Zuren zijn verbindingen die in staat zijn een positief geladen waterstofion (H + , een<br />

proton) te vormen. In hun formule vinden we dus steeds één of meerdere<br />

waterstofatomen terug. Algemeen kan de formule als volgt voorgesteld worden:<br />

H n A<br />

In deze formule is n meestal gelijk aan 1, 2 of 3 Wanneer n gelijk is aan 1 spreekt men<br />

van een monoprotisch zuur, wanneer n groter is dan 1 spreekt men van een polyprotisch<br />

zuur.<br />

In de formule van een zuur wordt A de zuurrest genoemd.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 21


De classificatie van de zuren gebeurt op basis van de samenstelling van de zuurrest. De<br />

zuurrest bevat steeds minstens één niet-metaal zoals chloor, zwavel, forfor e.d. Daarnaast<br />

kunnen er al dan niet zuurstofatomen in voorkomen.<br />

Wanneer de zuurrest geen zuurstof bevat spreekt men van een binair zuur. Wanneer er<br />

wel zuurstof in voorkomt spreekt men van een oxozuur of ternair zuur.<br />

Opm.: er bestaan ook veel verbindingen die waterstof bevatten en die niet zuur zijn.<br />

Methaan (CH 4 ) is hiervan een voorbeeld. Een waterstofatoom dat zich niet als zuur<br />

gedraagt, noemt men een niet-zure waterstof.<br />

A.2. Binaire zuren<br />

Bij binaire zuren bestaat de zuurrest uit een niet-metaal. De naam van de binaire zuren<br />

wordt als volgt opgebouwd<br />

Naam van een binair zuur= waterstof + niet-metaal + -ide.<br />

De volgende binaire zuren en hun overeenkomende zuurresten moeten gekend zijn.<br />

Tabel 13 Enkele belangrijke binaire zuren en hun zuurrest.<br />

Formule Naam Zuurrest Naam zuurrest<br />

HF waterstoffluoride F - fluoride(ion)<br />

HCl waterstofchloride Cl - chloride(ion)<br />

HBr waterstofbromide Br - bromide(ion)<br />

HI waterstofjodide I - jodide(ion)<br />

H2S waterstofsulfide HS - waterstofsulfide(ion)<br />

S 2- sulfide(ion)<br />

HCN waterstofcyanide CN - cyanide(ion)<br />

De naam van de negatief geladen zuurrest wordt gevormd door van de naam van het zuur<br />

de waterstof te verwijderen en eventueel de uitgang -ion toe te voegen. Indien niet alle<br />

waterstofatomen worden verwijderd, wordt het aantal waterstoffen dat overblijft in de<br />

naam aangegeven (zie HS - in bovenstaande tabel).<br />

Opm.: waterstofcyanide wordt soms een pseudo-binair zuur genoemd omdat het twee<br />

niet-metalen in de zuurrest bevat i.p.v. één.<br />

A.3. Oxozuren.<br />

Deze zuren bestaan uit waterstof en een zuurrest die naast het niet-metaal één of<br />

meerdere zuurstofatomen bevat.<br />

Er zijn twee naamgevingen voor oxozuren in gebruik. Deze worden door elkaar gebruikt.<br />

Naamgeving a: naam van niet-metaal + zuur. (vb HClO3:<br />

chloorzuur).<br />

Naamgeving b: waterstof + niet-metaal + -aat. (vb HClO3:<br />

waterstofchloraat)<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 22


Indien van eenzelfde niet-metaal meerdere oxozuren gekend zijn moet de naamgeving<br />

duidelijk maken over welk zuur het gaat. Eén van de zuren (het referentiezuur) wordt<br />

benoemd volgens de regels die hierboven werden gegeven. Voor de andere zuren wordt<br />

de naam met behulp van voor- of achtervoegsels aangepast. Dit blijkt het best uit<br />

volgend voorbeeld:<br />

Voorbeeld 15 Hoe worden de verschillende oxozuren die chloor bevatten genoemd?<br />

Met chloor kunnen meerdere oxozuren gevormd worden.<br />

Deze zijn HClO, HClO2, HClO3, en HClO4. Het referentiezuur is HClO3, dat op de<br />

normale manier benoemd wordt (zie hierboven).<br />

HClO 3 noemt men waterstofchloraat of chloorzuur.<br />

HClO4 bevat meer zuurstofatomen dan het referentiezuur en wordt waterstofperchloraat<br />

of perchloorzuur genoemd.<br />

HClO2 bevat één zuurstofatoom minder dan het referentiezuur en wordt<br />

waterstofchloriet of chlorigzuur genoemd.<br />

HClO bevat nog een zuurstofatoom minder en wordt waterstofhypochloriet of<br />

hypochlorigzuur genoemd.<br />

Het systeem dat in het voorbeeld wordt geïllustreerd gebruikt men ook voor de andere<br />

zuren. De keuze van het referentiezuur varieert sterk en is niet gebonden aan een<br />

bepaalde formule.<br />

Voor de naamgeving van de zuurresten wordt naamgeving b gebruikt.<br />

In volgende tabel worden de te kennen oxozuren opgesomd.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 23


Tabel 14 Lijst met belangrijke oxozuren.<br />

Het nietmetaal<br />

in<br />

de<br />

zuurrest<br />

Koolstof<br />

(C)<br />

Formule Naam<br />

H 2 CO 3<br />

Koolzuur<br />

Waterstofcarbonaat<br />

Stikstof (N) HNO 3 Salpeterzuur<br />

Waterstofnitraat<br />

HNO 2 Salpeterigzuur<br />

Waterstofnitriet<br />

Fosfor (P) H 3 PO 4 Fosforzuur<br />

Waterstoffosfaat<br />

Arseen<br />

(As)<br />

H 3 PO 3<br />

H 3 AsO 4<br />

H 3 AsO 3<br />

Fosforigzuur<br />

Waterstoffosfiet<br />

Arseenzuur<br />

Waterstofarsenaat<br />

Arsenigzuur<br />

Waterstofarseniet<br />

Zwavel (S) H 2 SO 4 Zwavelzuur<br />

Waterstofsulfaat<br />

H 2 SO 3<br />

H 2 S 2 O 3<br />

Zwaveligzuur<br />

Waterstofsulfiet<br />

Thiozwavelzuur<br />

Waterstofthiosulfaat<br />

Zuurrest Naam van de zuurrest<br />

-<br />

HCO 3 Waterstofcarbonaat(ion)<br />

2-<br />

CO 3<br />

-<br />

NO 3<br />

-<br />

NO 2<br />

H 2 PO 4<br />

-<br />

2-<br />

HPO 4<br />

3-<br />

PO 4<br />

H 2 PO 3<br />

-<br />

2-<br />

HPO 3<br />

3-<br />

PO 3<br />

H 2 AsO 4<br />

-<br />

HAsO 4<br />

2-<br />

AsO 4<br />

3-<br />

H 2 AsO 3<br />

-<br />

HAsO 3<br />

2-<br />

AsO 3<br />

3-<br />

HSO 4<br />

-<br />

SO 4<br />

2-<br />

HSO 3<br />

-<br />

SO 3<br />

2-<br />

HS 2 O 3<br />

-<br />

S 2 O 3<br />

2-<br />

Carbonaat(ion)<br />

Nitraat(ion)<br />

Nitriet(ion)<br />

Diwaterstoffosfaat(ion)<br />

Monowaterstofosfaat(ion)<br />

Fosfaat(ion)<br />

Diwaterstoffosfiet(ion)<br />

Monowaterstoffosfiet(ion)<br />

Fosfiet(ion)<br />

Diwaterstofarsenaat(ion)<br />

Monowaterstofarsenaat(ion)<br />

Arsenaat(ion)<br />

Diwaterstofarseniet(ion)<br />

Monowaterstofarseniet(ion)<br />

Arseniet(ion)<br />

Waterstofsulfaat(ion<br />

Sulfaat(ion)<br />

Waterstofsulfiet(ion)<br />

Sulfiet(ion)<br />

Waterstofthiosulfaat(ion)<br />

Thiosulfaat(ion)<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 24


Chloor (Cl) HClO 4 Perchloorzuur<br />

Waterstofperchloraat<br />

HClO 3 Chloorzuur<br />

Waterstofchloraat<br />

HClO 2 Chlorigzuur<br />

Waterstofchloriet<br />

HClO Hypochlorigzuur<br />

Waterstofhypochloriet<br />

Broom (Br) HBrO 4 Perbroomzuur<br />

Waterstofperbromaat<br />

HBrO 3 Broomzuur<br />

Waterstofbromaat<br />

HBrO 2 Bromigzuur<br />

Waterstofbromiet<br />

HBrO Hypobromigzuur<br />

Waterstofhypobromiet<br />

Iood (I) HIO 4 Perioodzuur<br />

Waterstofperiodaat<br />

HIO 3 Ioodzuur<br />

Waterstofiodaat<br />

HIO 2 Iodigzuur<br />

Waterstofiodiet<br />

HIO Hypoiodigzuur<br />

Waterstofhypoiodiet<br />

-<br />

ClO 4<br />

-<br />

ClO 3<br />

-<br />

ClO 2<br />

ClO -<br />

-<br />

BrO 4<br />

-<br />

BrO 3<br />

-<br />

BrO 2<br />

BrO -<br />

-<br />

IO 4<br />

-<br />

IO 3<br />

-<br />

IO 2<br />

IO -<br />

Perchloraat(ion)<br />

Chloraat(ion)<br />

Chloriet(ion)<br />

Hypochloriet(ion)<br />

Perbromaat(ion)<br />

Bromaat(ion)<br />

Bromiet(ion)<br />

Hypobromiet(ion)<br />

Periodaat(ion)<br />

Iodaat(ion)<br />

Iodiet(ion)<br />

Hypoiodiet(ion)<br />

Er bestaan ook enkele oxozuren die een metaal bevatten i.p.v. een niet-metaal. Deze<br />

staan in volgende tabel. Hieraan is ook azijnzuur toegevoegd dat een organisch zuur is,<br />

zodat de structuur enigszins afwijkt van de andere zuren<br />

Tabel 15 Oxozuren met afwijkende samenstelling.<br />

Atoom<br />

in de<br />

zuurrest<br />

Mangaan<br />

(Mn)<br />

Chroom<br />

(Cr)<br />

Koolstof<br />

(C)<br />

Formule Naam Zuurrest Naam van de zuurrest<br />

HMnO 4<br />

H 2 CrO 4<br />

H 2 Cr 2 O 7<br />

Permangaanzuur<br />

Waterstofpermanganaat<br />

Chroomzuur<br />

Waterstofchromaat<br />

Dichroomzuur<br />

Waterstofdichromaat<br />

CH 3 COOH Azijnzuur<br />

Waterstofacetaat<br />

MnO 4<br />

-<br />

HCrO 4<br />

-<br />

CrO 4<br />

2-<br />

HCr 2 O 7<br />

-<br />

2-<br />

Cr 2 O 7<br />

CH 3 COO -<br />

Permanganaat(ion)<br />

Waterstofchromaat(ion)<br />

Chromaat(ion)<br />

Waterstofdichromaat(ion)<br />

Dichromaat(ion)<br />

Acetaat(ion)<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 25


B. Hydroxiden en basen.<br />

B.1. Hydroxiden.<br />

Hydroxiden zijn verbindingen van een positief geladen metaalion en één of meerdere<br />

OH-groepen. De OH-groep noemt men de hydroxide-groep. Deze is éénwaardig<br />

negatief geladen (OH - ).<br />

Naamgeving van de hydroxiden: naam van het metaal + hydroxide.<br />

Het aantal OH-groepen wordt bepaald door de lading van het metaalion.<br />

Indien meerdere hydroxiden van eenzelfde metaal bestaan (omdat er meerdere ladingen<br />

van dit metaal bestaan) moet ofwel de lading (oxidatietoestand) van het metaal of het<br />

aantal OH-groepen vermeld. Onderstaande tabel geeft enkele voorbeelden.<br />

Tabel 16 Enkele metaalhydroxiden.<br />

Formule<br />

Naam<br />

NaOH Natriumhydroxide<br />

Ba(OH)2 Bariumhydroxide<br />

Fe(OH)2 Ijzer(II)hydroxide*<br />

Ijzerdihydroxide<br />

Fe(OH)3 Ijzer(III)hydroxide<br />

Ijzertrihydroxide<br />

Al(OH)3 Aluminiumhydroxide<br />

* uitgesproken: ijzertweehydroxide.<br />

B.2. Verschil tussen base en hydroxide.<br />

Zoals hierboven aangegeven werd worden hydroxiden gekarakteriseerd door de<br />

aanwezigheid van de OH-groep in de formule. Basen daarentegen worden gedefinieerd<br />

op basis van hun scheikundige eigenschappen. Basen zijn in staat vetten te hydrolyseren,<br />

geven een bepaalde kleur aan zuur-baseindicatoren en verhogen de pH.<br />

Sommige hydroxiden gedragen zich als basen, andere niet. Er bestaan eveneens<br />

moleculen die basen zijn maar niet de typische formule van een hydroxide hebben.<br />

Ammoniak (NH 3 ) is daarvan een voorbeeld.<br />

De hydroxiden van de metalen van de groepen I en II gedragen zich als basen, de andere<br />

niet.<br />

Tabel 17 Enkele voorbeelden van basen en hydroxiden.<br />

Verbinding Behoort tot…<br />

Natriumhydroxide Basen<br />

Ijzer(II)hydroxide Hydroxiden (is geen base)<br />

Ammoniak Basen<br />

Calciumhydroxide Basen<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 26


Met de meeste hydroxiden en basen kan een positieve groep geassocieerd worden,<br />

namelijk het positief geladen metaalion. Bij ammoniak (NH 3 ) is dit het ammoniumion<br />

(NH 4 + ). Dit is belangrijk bij de bespreking van de zouten.<br />

B.3. Zouten.<br />

Zouten zijn samengesteld uit een positieve groep (metaal- of ammoniumion) en een<br />

negatieve groep (zuurrest). Het aantal van elk van deze groepen moet zodanig zijn dat de<br />

verbinding neutraal is. Men kan de vorming van de zouten beschrijven als het vervangen<br />

van één of meerdere zure waterstoffen van een zuur door een positieve groep. Zouten die<br />

zodanig gevormd zijn dat niet alle zure waterstofatomen uit het zuur vervangen zijn,<br />

noemt men zure zouten.<br />

Naamgeving: naam van de positieve groep + naam van de<br />

zuurrest.<br />

Indien nodig moet het aantal van de verschillende groepen aangegeven worden.<br />

Volgende tabel geeft een aantal voorbeelden.<br />

Tabel 18 Enkele voorbeelden van zouten met hun naam.<br />

Formule Naam Alternatieve naam<br />

KCl<br />

kaliumchloride<br />

Na2SO4 natriumsulfaat<br />

NaHSO4 natriumwaterstofsulfaat<br />

Ca3(PO4)2 calciumfosfaat<br />

NH4Cl ammoniumchloride<br />

FeSO4 ijzer(II)sulfaat monoijzermonosulfaat<br />

Fe2(SO4)3 ijzer(III)sulfaat diijzertrisulfaat<br />

NaH2PO4 natriumdiwaterstoffosfaat<br />

B.4. Oxiden.<br />

Oxiden zijn verbindingen van een atoom met zuurstof. Van de meeste atomen bestaan<br />

één of meerdere oxiden. Zij ontstaan bvb. tijdens een verbranding.<br />

Naamgeving: naam van het atoom + oxide.<br />

Indien meerdere oxiden van eenzelfde atoom gekend zijn moet, bij middel van de<br />

oxidatietoestand van het atoom of de samenstelling van het oxide, aangegeven worden<br />

over welk oxide het gaat.<br />

Men maakt een onderscheid tussen metaaloxiden en niet-metaaloxiden.<br />

Voor de metaaloxiden is de formule gemakkelijk af te leiden uit de lading van het<br />

metaalion.<br />

Wat de niet-metalen betreft zullen we hier enkel de oxiden gebruiken waarin het nietmetaal<br />

dezelfde oxidatietoestand heeft als in de te kennen oxozuren<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 27


Tabel 19 Enkele voorbeelden van metaaloxiden<br />

<strong>Groep</strong> Formule Naam<br />

groep I Na2O natriumoxide<br />

groep II MgO magnesiumoxide<br />

groep III Al2O3 aluminiumoxide<br />

overgangsatomen MnO2 mangaan(IV)oxide mangaandioxide<br />

FeO ijzer(II)oxide monoijzermonooxide<br />

Fe2O3 ijzer(III)oxide diijzertrioxide<br />

HgO kwik(II)oxide monokwikmonooxide<br />

Tabel 20 Enkele voorbeelden van niet-metaaloxiden met het overeenkomende<br />

oxozuur<br />

<strong>Groep</strong> Formule Naam Naam Oxozuur<br />

groep IV CO2 koolstof(IV)oxide koolstofdioxide H 2 CO 3<br />

groep V N2O5 stikstof(V)oxide distikstofpentaoxide HNO 3<br />

groep VI SO2 zwavel(IV)oxide zwaveldioxide H 2 SO 3<br />

SO3 zwavel(VI)oxide zwaveltrioxide H 2 SO 4<br />

groep VII Cl2O7 chloor(VII)oxide dichloorheptaoxide HClO 4<br />

Tabel 21 Enkele andere bestaande niet-metaaloxiden.<br />

<strong>Groep</strong> Formule Naam<br />

groep I H2O (waterstofoxide) water<br />

groep IV CO koolstof(II)oxide koolstofmonooxide<br />

groep V N2O stikstof(I)oxide distikstofmonooxide<br />

groep VIII XeO3 xenon(VI)oxide xenontrioxide<br />

3. Oefeningen<br />

1. Geef de naam van de volgende verbindingen:<br />

FeO, K 2 Cr 2 O 7 , As 2 S 3 , Ba(NO 3 ) 2 , KClO 3 , AgCl, LiOH, KNO 2 , H 2 S, KMnO 4 .<br />

2. Geef de formule van de volgende verbindingen:<br />

Aluminiumoxide, koper(I)sulfaat, dikopersulfaat, natriumnitriet, ijzer(III)oxide,<br />

tin(IV)chloride, bariumcarbonaat, ammoniumchloride, distikstoftrioxide,<br />

kaliumwaterstofsulfaat.<br />

3. Geef van elk van de vorige verbindingen aan tot welke groep ze behoren: binair zuur,<br />

oxozuur, metaaloxide, niet-metaaloxide, hydroxide, base, zout, zuur zout.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 28


Hoofdstuk 5. Het gedrag van verbindingen.<br />

1. Inleiding.<br />

Bij de studie van het gedrag van verbindingen kunnen twee situaties beschreven worden,<br />

het gedrag van zuivere verbindingen (zuiver water, keukenzout, een staaf ijzer bvb.) of<br />

het gedrag van mengsels (een oplossing van zout in water, een legering van ijzer en zink<br />

enz.).<br />

Het gedrag van een zuivere stof gaat vooral over de aggregatietoestanden (vast, vloeibaar<br />

en gasvormig) en de overgangen ertussen (kookpunt, smeltpunt e.d.). Zo kan men bvb<br />

proberen te verklaren waarom water een veel hoger kookpunt heeft dan methaan. De<br />

bespreking van zulke problemen maakt deel uit van de stof die tijdens de cursus in het<br />

eerste jaar wordt gegeven en zal hier niet verder behandeld worden.<br />

Wat we in dit hoofdstuk zullen bespreken is wat er gebeurt wanneer chemische<br />

verbindingen in contact worden gebracht met water.<br />

2. Water.<br />

Water is een belangrijke verbinding. In de natuur is water het oplosmiddel waarin veel<br />

chemische reacties gebeuren. Dit is niet alleen het geval in het water van rivieren en<br />

oceanen maar ook in het water dat deel uitmaakt van cellen, organen en weefsels.<br />

Ook in het chemisch laboratorium en in de industrie is water een veel gebruikt<br />

oplosmiddel.<br />

De chemie van het eerste jaar beperkt zich bijna volledig tot systemen waarbij water het<br />

oplosmiddel is. Organische solventen worden pas later gebruikt.<br />

Bij de studie van het gedrag van verbindingen in water zullen twee aspecten behandeld<br />

worden: de oplosbaarheid en het elektrolytgedrag. Deze twee begrippen zijn niet<br />

onafhankelijk. Het elektrolytgedrag gaat over het feit of een verbinding in een waterige<br />

oplossing al dan niet ionen vormt. Het is duidelijk dat om dit te kunnen doen de<br />

verbinding eerst in water moet kunnen opgelost worden.<br />

3. Oplosbaarheid.<br />

De oplosbaarheid wordt gedefinieerd als de maximale hoeveelheid die men van een<br />

verbinding kan oplossen in een welbepaalde hoeveelheid oplosmiddel (water) bij een<br />

welbepaalde temperatuur. De oplosbaarheid kan uitgedrukt worden in gram per liter (g/l)<br />

of een andere concentratieëenheid.<br />

De waarde van de oplosbaarheid is voor elke verbinding anders en varieert van zeer<br />

kleine tot zeer grote waarden. Alhoewel in de cursus <strong>Chemie</strong> en Chemische technologie<br />

deze waarden zullen gebruikt worden, zullen hier de verbindingen ingedeeld worden in<br />

twee groepen: slecht oplosbare en goed oplosbare verbindingen. De slecht oplosbare<br />

verbindingen (soms ook onoplosbaar genoemd) zijn al die verbindingen waarvan de<br />

oplosbaarheid lager ligt dan een bepaalde waarde (bvb 1 g/l), de goed oplosbare<br />

verbindingen zijn deze waarvan de oplosbaarheid hoger ligt.<br />

Volgende tabel geeft de oplosbaarheden van de verbindingen die we het meest zullen<br />

gebruiken. In deze tabel hebben de hoger geplaatste regels voorrang op de lager<br />

geplaatste.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 29


Tabel 22 Oplosbaarheid van verbindingen in water<br />

1. Alle natrium, kalium en ammoniumzouten en alle nitraten zijn goed oplosbaar.<br />

2. Alle zilver, lood(II) en Hg2 2+ zouten zijn weinig oplosbaar behalve de nitraten<br />

(hoger).<br />

3. Alle (per)chloraten, acetaten, chloriden, bromiden en iodiden zijn goed oplosbaar<br />

behalve uitzonderingen (hoger).<br />

4.Alle carbonaten, sulfiden en fosfaten zijn weinig oplosbaar behalve uitzonderingen<br />

(hoger).<br />

5. Alle metaaloxiden en hydroxiden zijn slecht oplosbaar behalve die van natrium,<br />

kalium, lithium.<br />

6. Alle sulfaten zijn oplosbaar behalve van calcium en barium en de hoger vermelde<br />

ionen.<br />

4. Elektrolytgedrag.<br />

Een verbinding die oplost in water kan ofwel onder zijn moleculaire vorm blijven bestaan<br />

ofwel in ionen splitsen.<br />

Een molecule die niet in ionen splitst noemt men een nietelektrolyt.<br />

Suiker is daarvan een voorbeeld.<br />

Een verbinding die wel in ionen splitst noemt men een elektrolyt.<br />

Elektrolyten kunnen verder opgesplitst worden in zwakke<br />

elektrolyten en sterke elektrolyten. Bij zwakke<br />

elektrolyten zullen slechts enkele van de moleculen<br />

in ionen splitsen terwijl het grootste gedeelte (meer<br />

dan 90 % bvb.) onder moleculaire vorm blijft<br />

bestaan. Sterke elektrolyten zijn verbindingen die<br />

volledig in ionen splitsen zodat de concentratie van<br />

ionen in zulke oplossingen hoog kan zijn.<br />

Het verschil tussen deze situaties kan gemeten<br />

worden met de geleidbaarheid van de oplossing. Een oplossing van een niet-elektrolyt<br />

geleidt de elektrische stroom niet en een oplossing van een zwak elektrolyt slechts<br />

weinig. Een oplossing van een sterk elektrolyt geleidt de stroom bijzonder goed.<br />

A. Elektrolytgedrag van zuren.<br />

Zuren zijn over het algemeen goed oplosbaar in water. De meeste zuren zijn zwakke<br />

elektrolyten. Zij worden daarom ook zwakke zuren genoemd. Slechts enkele zuren zijn<br />

sterke elektrolyten en deze worden sterke zuren genoemd. Volgende tabel geeft aan<br />

welke zuren sterk zijn. Alle andere zijn zwak.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 30


Tabel 23 De sterke zuren<br />

Volgende zuren zijn sterke zuren (sterke elektrolyten):<br />

HI, HBr, HClO 4 , HCl, H 2 SeO 4 , H 2 SO 4 , HMnO 4 , HNO 3 , H 2 CrO 4 , HClO 3<br />

B. Elektrolytgedrag van hydroxiden en basen.<br />

De meeste metaalhydroxiden zijn slecht oplosbaar en kunnen daarom ook weinig ionen<br />

vormen in oplossing. De goed oplosbare hydroxiden (NaOH, LiOH, KOH) zijn dan ook<br />

sterke elektrolyten.<br />

Ammoniak (NH 3 ) is een goed oplosbare verbinding maar is een zwak elektrolyt.<br />

C. Elektrolytgedrag van zouten.<br />

Bij de zouten komt het elektrolygedrag overeen met de oplosbaarheid. Goed oplosbare<br />

zouten zijn sterke elektrolyten, slecht oplosbare zouten zijn zwakke elektrolyten.<br />

D. Elektrolytgedrag van oxiden.<br />

Oxiden die in water oplossen reageren over het algemeen ook met water tot vorming van<br />

hydroxiden of zuren (zie volgend hoofdstuk). Hoeveel ionen er daarbij gevormd worden<br />

hangt af van het elektrolytgedrag van de gevormde verbinding.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 31


Hoofdstuk 6. Chemische reacties.<br />

1. Definitie.<br />

Een chemische reactie is een proces waarbij uit één of meerdere deeltjes (moleculen of<br />

atomen) nieuwe deeltjes gevormd worden. Een chemische reactie kan eenvoudig zijn<br />

maar ook zeer complex.<br />

De deeltjes waarmee het proces start worden de reagentia genoemd (enkelvoud: reagens),<br />

de deeltjes die tijdens het proces ontstaan worden producten genoemd.<br />

Een chemisch proces wordt meestal als volgt weergegeven:<br />

Reagentia Producten<br />

2. Wet van behoud van materie.<br />

Tijdens een chemische reactie gaat geen materie verloren en wordt geen nieuwe materie<br />

gevormd. Men noemt dit de wet van behoud van materie. Dit betekent dat alle atomen<br />

die voor reactie aanwezig waren, na de reactie (meestal onder de vorm van andere<br />

verbindingen) teruggevonden worden.<br />

3. De reactievergelijking.<br />

In de reactievergelijking wordt aangegeven welke deeltjes (verbindingen) met elkaar<br />

reageren, welke producten gevormd worden en in welke verhouding dit gebeurt. De<br />

reactievergelijking moet zodanig geschreven worden dat ze voldoet aan de wet van<br />

behoud van materie. Het aantal atomen aanwezig onder de vorm van producten moet<br />

gelijk zijn aan het aantal atomen in de reagentia. Wanneer dit zo is dan zegt men dat de<br />

reactievergelijking in balans is.<br />

Het in balans brengen van een reactievergelijking gebeurt door gebruik te maken van<br />

stoechiometrische coëfficiënten. Dit zijn de getallen die voor de moleculeformules<br />

geschreven worden in de reactievergelijking.<br />

Onderstaand voorbeeld illustreert dit.<br />

Voorbeeld 16 De reactievergelijking voor de synthese van ammoniak.<br />

Ammoniak is een belangrijke chemische verbinding die wordt gemaakt uit waterstofgas<br />

en stikstofgas in het zogenaamde Haperproces.<br />

Het proces kan als volgt geschreven worden:<br />

N 2 + H 2 NH 3<br />

In deze vergelijking staan links en rechts niet evenveel waterstof- of stikstofatomen.<br />

Het toevoegen van de coëfficiënten brengt de vergelijking in balans:<br />

N 2 + 3 H 2 2 NH 3<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 32


4. Soorten chemische reacties.<br />

Algemeen kunnen chemische reacties onderverdeeld worden in twee belangrijke groepen:<br />

reacties waarbij de oxidatietoestand van de atomen niet verandert en reacties waarbij deze<br />

wel verandert.<br />

Reacties waarbij de oxidatietoestand van de atomen verandert worden oxidoreductiereacties<br />

of redoxreacties genoemd.<br />

A. Reacties zonder verandering van oxidatietoestand.<br />

A.1. Algemeen.<br />

Tijdens deze reacties veranderen de oxidatietoestanden van de betrokken atomen niet.<br />

Dit is een gegeven dat moet gebruikt worden om de correctheid van de<br />

reactievergelijking na te gaan. Bovendien laat het in een aantal gevallen toe te<br />

voorspellen welke verbindingen zullen gevormd worden tijdens de reactie. Bij de<br />

reacties met de oxiden bvb is dit heel duidelijk (zie verder).<br />

A.2. Reacties met oxiden.<br />

(1)Algemeen<br />

Bij de reacties met oxiden zijn geen geladen deeltjes (ionen) betrokken. In die zin zijn ze<br />

verschillend van de volgende reacties (zoals tussen zuren en basen) waarbij ionen met<br />

elkaar zullen reageren.<br />

(2)Oxiden met water<br />

(a)Metaaloxiden<br />

Algemeen: oxiden van alkali- en aardalkalimetalen (groep IA en IIA) reageren met water<br />

tot vorming van hydroxiden. Men noemt ze basevormende oxiden. De andere oxiden<br />

reageren niet.<br />

Voorbeeld 17 Reacties van metaaloxiden met water.<br />

Na2O + H2O ⇒ 2 NaOH<br />

Fe2O3 + H2O ⇒ geen reactie.<br />

(b)Niet-metaaloxiden.<br />

Algemeen: de reactie van een niet-metaaloxide met water levert een oxozuur op. Men<br />

noemt deze oxiden daarom zuurvormende oxiden. De oxidatietoestand van het nietmetaal<br />

verandert niet tijdens de reactie. Dit maakt het mogelijk te kiezen tussen de<br />

verschillende oxozuren die van een niet-metaal kunnen bestaan.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 33


Voorbeeld 18 Reacties van niet-metaaloxiden met water.<br />

SO3 + H2O ⇒ H2SO4 (en niet H2SO3).<br />

P2O5 + H2O ⇒ 2 H3PO4<br />

Zoals blijkt uit de vorige voorbeelden kunnen niet-metaaloxiden geassocieerd worden<br />

met een overeenkomend oxozuur.<br />

Voor de metaaloxiden kan met dat eveneens doen met hydroxiden, alhoewel sommige<br />

niet met water reageren. Men kan bvb. Fe 2 O 3 (in gedachten) associëren met Fe(OH) 3 ,<br />

ondanks het feit dat het niet met water reageert.<br />

Dit gegeven is belangrijk in de volgende reacties om te begrijpen hoe oxiden met andere<br />

verbindingen reageren.<br />

(3)Oxiden met oxiden.<br />

Algemeen: metaaloxiden reageren met niet-metaaloxiden tot vorming van zouten. De<br />

zuurrest van het zout is afgeleid van de zuurrest van het oxozuur dat afkomstig is van het<br />

niet-metaaloxide.<br />

Voorbeeld 19 Reactie van oxiden onderling.<br />

Na2O + SO3 ⇒ Na2SO4<br />

(4)Oxiden met zuren.<br />

Algemeen: metaaloxiden reageren met een zuur tot vorming van een zout en water.<br />

Voorbeeld 20 Reactie van een oxide met een zuur.<br />

Na2O + 2 HCl ⇒ 2 NaCl + H2O<br />

Fe 2 O 3 + 6 HCl ⇒ 2 FeCl 3 + 3 H 2 O<br />

Opmerking: deze reactie gaat op voor alle metaaloxiden, in tegenstelling hun reactie met<br />

water.<br />

(5)Oxiden met hydroxiden.<br />

Algemeen: niet-metaaloxiden reageren met hydroxiden tot vorming van zouten en water.<br />

De zuurrest van het zout is afgeleid van de zuurrest van het oxozuur dat afkomstig is van<br />

het niet-metaaloxide.<br />

Voorbeeld 21 Reacties van oxiden met hydroxiden.<br />

SO3 + Ca(OH)2 ⇒ CaSO4 + H2O<br />

A.3. Thermolysereacties.<br />

Algemeen: Thermolysereacties zijn reacties waarbij verbindingen onder invloed van<br />

warmte ontbonden worden. Deze reacties mogen niet verward worden met<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 34


verbrandingsreacties waarbij zuurstof een reagens is en waarbij warmte vrijkomt. De<br />

thermolyse van zouten, oxozuren en hydroxiden geeft de overeenkomende metaal- en/of<br />

niet-metaaloxiden en eventueel water. Deze reacties kunnen beschouwd worden als de<br />

omgekeerde reacties van de hierboven beschreven reacties van oxiden met oxiden en<br />

oxiden met water.<br />

Voorbeeld 22 Thermolyse reacties<br />

CaCO3 + warmte ⇒ CaO + CO2<br />

Cu(OH) 2 +warmte ⇒ CuO + H 2 O<br />

H 2 CO 3 + warmte ⇒ CO 2 + H 2 O<br />

Opm.: de oxidatietoestanden van de betrokken atomen veranderen niet.<br />

A.4. Metathesereacties.<br />

(1)Inleiding.<br />

Metathesereacties zijn reacties die optreden omdat de ionen die in het reactiemidden (een<br />

waterige oplossing) gebracht worden met elkaar binden tot vorming van een nieuwe<br />

verbinding. Deze verbinding kan een neerslag zijn, een zwak elektrolyt of kan eventueel<br />

onder de vorm van een gas uit de oplossing verdwijnen. Zulke reacties gaan enkel op<br />

indien er inderdaad zo een nieuwe verbinding gevormd wordt. Indien dit niet gebeurt, is<br />

er geen reactie en blijven de ionen gewoon naast elkaar in de oplossing bestaan.<br />

Heel algemeen kunnen deze reacties als volgt geschreven worden:<br />

AB + CD ⇒ AD + CB<br />

Zoals blijkt uit deze vergelijking worden de twee negatieve groepen, voorgesteld door B<br />

en D (t.t.z. zuurresten of OH - -groepen) gewoon van plaats verwisseld.<br />

De reactie gaat op indien minstens één van de vermelde verbindingen (AD en/of CB)<br />

ook daadwerkelijk gevormd wordt.<br />

Wanneer dit niet het geval is wordt de reactie herschreven als:<br />

AB + CD ⇒ geen reactie<br />

(2)Reacties waarbij een neerslag gevormd wordt.<br />

Bij deze reacties worden meestal onoplosbare zouten gevormd. Deze zouten worden<br />

gevormd door het combineren van de ionen die voor de reactie aanwezig waren tot een<br />

onoplosbare verbinding.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 35


Voorbeeld 23 Reacties waarbij een neerslag gevormd wordt<br />

1. Reactie van zilvernitraat met natriumchloride<br />

AgNO 3<br />

+ NaCl ⇒ AgCl + NaNO3<br />

Deze reactie gaat op omdat zilverchloride onoplosbaar is<br />

2. Reactie van kaliumnitraat met natriumchloride<br />

KNO 3 + NaCl ⇒ geen reactie want KCl en NaNO 3 zijn beide goed oplosbaar<br />

3. Reactie van kaliumhydroxide met ijzer(III)chloride.<br />

3 KOH + FeCl 3 ⇒ Fe(OH) 3 + 3 KCl<br />

Deze reactie gaat op omdat ijzertrihydroxide onoplosbaar is<br />

(3)Reacties waarbij een zwak elektrolyt gevormd wordt.<br />

Zulke reacties gaan op omdat een zwak zuur of water gevormd wordt. Merk op dat de<br />

slecht oplosbare zouten in de vorige paragraaf ook zwakke elektrolyten zijn.<br />

Voorbeeld 24 Vorming van zwakke elektrolyten<br />

1. Reactie van ijzer(II)sulfide met waterstofchloride<br />

FeS + 2 HCl ⇒ FeCl2 + H2S<br />

Deze reactie gaat op omdat waterstofsulfide een zwak elektrolyt is.<br />

2. Reactie van natriumhydroxide met salpeterzuur<br />

NaOH + HNO 3 ⇒ NaNO 3 + H 2 O<br />

Deze reactie gaat op omdat water een zwak elektrolyt is<br />

(4)Reacties waarbij gassen gevormd worden.<br />

Dit zijn reacties waarbij één van de gevormde producten H2CO3 of H2SO3 is. Deze<br />

zuren zijn bijzonder onstabiel en zullen reeds bij kamertemperatuur ontbinden<br />

(thermolyseren). Zij vormen dan resp. CO2 + H2O en SO2 + H2O.<br />

Voorbeeld 25 Vorming van gassen.<br />

1. Natriumcarbonaat met waterstofchloride<br />

Na2CO3 + 2 HCl ⇒ 2 NaCl + H2O + CO2↑ (en niet 2 NaCl + H2CO3)<br />

2. Kaliumsulfiet met zwavelzuur.<br />

K 2 SO 3 + H 2 SO 4 ⇒ K 2 SO 4 + H 2 O + SO 2 ↑<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 36


Een bijzonder geval van deze reacties zijn de reacties met ammoniumzouten en basen.<br />

Bij zulke reacties wordt het gas ammoniak gevormd (en niet ammoniumhydroxide, dat<br />

niet bestaat).<br />

Voorbeeld 26 De vorming van ammoniak<br />

Reactie van ammoniumchloride met kaliumhydroxide.<br />

NH 4 Cl + KOH ⇒ KCl + NH 3 + H 2 O (en niet NH 4 OH).<br />

(5)De essentiële reactievergelijking.<br />

Wanneer een metathesereactie opgaat zullen sommige ionen deelnemen aan de reactie<br />

om een neerslag, een zwak elektrolyt of een gas te vormen. Andere ionen die in de<br />

oplossing aanwezig zijn nemen niet deel aan de eigenlijke reactie. Dikwijls noemt men<br />

ze toeschouwerionen.<br />

De essentiële reactievergelijking is een vergelijking waarin de toeschouwerionen niet<br />

voorkomen. Het is een reactievergelijking waarin enkel de actief aan de reactie<br />

deelnemende ionen (of verbindingen) vermeld worden. Wanneer men aan de hand van<br />

bovenstaande regels de moleculevergelijking heeft opgesteld kan men hieruit<br />

gemakkelijk de essentiële vergelijking bekomen. Men doet dit door alle moleculen die<br />

sterke elektrolyten zijn te splitsen in ionen en vervolgens de ionen die links en rechts<br />

voorkomen te schrappen. moleculeformules van verbindingen die zwakke elektrolyten<br />

zijn of slecht oplosbaar, blijven gewoon staan (zowel links als rechts van de reactiepijl).<br />

Voorbeeld 27 Het schrijven van een essentiële vergelijking<br />

Reactie van zilvernitraat met natriumchloride<br />

moleculevergelijking: AgNO 3<br />

+ NaCl ⇒ AgCl + NaNO3<br />

Tussenstap: Ag + + NO 3 - + Na + + Cl - ⇒ AgCl + Na + + NO 3<br />

-<br />

Essentiële vergelijking: Ag + + Cl - ⇒ AgCl<br />

Merk op dat reacties die niet opgaan ook geen essentiële vergelijking hebben.<br />

B. Reacties met verandering van oxidatietoestand.<br />

B.1. Inleiding<br />

Reacties waarbij de oxidatietoestand van de atomen verandert noemt men oxidoreductiereacties<br />

of redoxreacties. Wanneer de oxidatietoestand ven een atoom tijdens een<br />

reactie stijgt noemt men dit een oxidatie. Een daling van de oxidatietoestand wordt<br />

reductie genoemd. Oxidatie en reductie komen steeds samen voor in een redoxreactie.<br />

Dit heeft te maken met het feit dat een oxidatie overeenkomt met het afgeven van één of<br />

meer elektronen door een atoom (wordt meer positief of minder negatief) terwijl een<br />

reductie overeenkomt met de opname van elektronen (wordt meer negatief of minder<br />

positief). Een oxido-reductie reactie is dus een reactie waarbij atomen elektronen<br />

uitwisselen.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 37


Van de chemische reacties waarbij een verandering van oxidatietoestand optreedt zijn de<br />

verbrandingsreacties en de reacties van onedele metalen met zuren, deze waarvan de<br />

reactievergelijking op een eenvoudige manier kan geschreven worden.<br />

Van andere complexe oxido-reductiereacties vergt het bepalen van de<br />

reactievergelijking het gebruik van een techniek bestaande uit verschillende stappen.<br />

B.2. Verbrandingsreacties.<br />

Verbrandingsreacties zijn reacties van verbindingen of atomen met zuurstof (O2).<br />

Alhoewel in werkelijkheid verbrandingsreacties zeer complex kunnen zijn, zullen we hier<br />

veronderstellen dat bij deze reacties van elk atoom dat in de verbinding aanwezig was een<br />

oxide gevormd wordt.<br />

Indien verschillende oxiden van een atoom bestaan wordt steeds het oxide met de hoogst<br />

mogelijke oxidatietoestand van het atoom gevormd..<br />

Voorbeeld 28 Enkele verbrandingsreacties.<br />

1 Verbranding van ijzer<br />

4 Fe + 3 O2 ⇒ 2Fe2O3<br />

2. Verbranding van methaan (CH4)<br />

CH4 + 2 O2 ⇒ CO2 + 2 H2O<br />

3 Verbranding van C 6 H 5 NO 2 Cl<br />

4 C 6 H 5 NO 2 Cl + 37 O 2 ⇒ 24 CO 2 + 10 H 2 O + 2 N 2 O 5 + 2 Cl 2 O 7<br />

Opmerking: omdat bij de verbranding geen ionen betrokken zijn, heeft deze reactie geen<br />

essentiële vergelijking.<br />

B.3. Reacties van onedele metalen met een zuur.<br />

Onedele metalen reageren met een zuur tot vorming van een zout en waterstofgas (H2).<br />

Dit gas ontsnapt uit het reactiemengsel.<br />

Voorbeeld 29 Zink reageert met waterstofchloride<br />

Zn + 2 HCl ⇒ ZnCl2 + H2↑<br />

De essentiële reactie is: Zn + 2 H + ⇒ Zn 2+ + H2↑<br />

Opmerking: edele metalen (Au, Pt, Ag) en halfedele metalen (Cu, Hg) reageren op een<br />

andere manier met zuren. Deze reacties behoren tot de complexe oxidoreductiereacties.<br />

In bovenstaande voorbeelden kan men nagaan dat de oxidatietoestanden van<br />

verschillende atomen veranderen. Sommige stijgen (Fe, C, Zn) andere dalen (O, H).<br />

B.4. Complexe oxido-reductiereacties.<br />

Dit zijn reacties die niet behoren tot de bovenstaande categorieën en waarvan de<br />

reactievergelijking met behulp van een stappenmethode moet opgesteld worden. Er<br />

bestaan hiervoor verschillende methoden. In deze tekst gebruiken we de half-<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 38


eactiemethode. Het voordeel van deze methode is dat men de exacte oxidatietoestand<br />

van de atomen niet hoeft te kennen. Het volstaat te weten welke daalt (reductie) en welke<br />

stijgt (oxidatie). Een bijkomend voordeel van de methode is dat ze eveneens de<br />

halfreacties geeft die van belang zijn in elektrochemische cellen.<br />

In de methode wordt de reactie gesplitst in twee halfreacties. De oxidatie halfreactie<br />

betreft de atomen waarvan de oxidatietoestand stijgt. Bij deze reactie komen elektronen<br />

vrij. De reductie halfreactie betreft de atomen waarvan de oxidatietoestand daalt. Hierbij<br />

worden elektronen opgenomen.<br />

De halfreacties worden geschreven onder de vorm van essentiële reacties. Dat betekent<br />

dat ionen of deeltjes die niet deelnemen aan de reactie ook niet geschreven worden. Men<br />

gebruikt daarom dezelfde regels wat betreft oplosbaarheid en elektrolytgedrag als bij<br />

metathese reacties.<br />

(1) Stappenmethode<br />

- Herschrijf, indien nodig, de opgave onder de vorm van een ongebalanceerde<br />

vergelijking<br />

- Identificeer de atomen waarvan de oxidatie toestand verandert<br />

- Schrijf de kern van beide halfreacties door de atomen waarvan de<br />

oxidatietoestand verandert weer te geven onder de vorm waardin ze in het<br />

systeem voorkomen. Gebruik hiervoor de regels van oplosbaarheid en<br />

elektrolytgedrag.<br />

- Breng de halfreacties in balans:<br />

o Breng eerst de atomen waarvan de oxidatietoestand verandert in balans<br />

o Breng vervolgens zuurstof en waterstof in balans<br />

o Breng indien nodig andere atomen in evenwicht<br />

o Voeg links of rechts elektronen toe om de lading in balans te brengen.<br />

- Vermenigvuldig indien nodig elke halfreactie met een geheel getal zodat het<br />

aantal elektronen in beide reacties gelijk is.<br />

- Tel de halfreacties op en vereenvoudig eventueel. Het resultaat is de essentiële<br />

vergelijking.<br />

De wijze waarop het in balans brengen van zuurstof en waterstof gebeurt hangt af van<br />

het feit of de reactie in zuur of basis midden gebeurt. In zuur midden beschikt men over<br />

watermoleculen en H + -ionen om dit te doen, in basisch beschikt men over H 2 O en OH — -<br />

ionen.<br />

(2) Een oxidoreductiereactie in zuur midden<br />

In zuur midden wordt het aantal zuurstofatomen in balans gebracht door aan de zijde<br />

waar er te weinig zijn een aantal watermoleculen aan de vergelijking toe te voegen.<br />

Het aantal waterstofatomen wordt in balans gebracht door aan de zijde waar er te weinig<br />

zijn H + -ionen toe te voegen.<br />

Voorbeeld 30 Een reactie in zuur midden.<br />

IJzer(II)chloride reageert in zuur midden met kaliumpermanganaat tot vorming van<br />

driewaardige ijzerionen en tweewaardige mangaanionen<br />

De ongebalanceerde vergelijking:<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 39


FeCl 2 + KMnO 4 in zuur midden => Fe 3+ + Mn2 +<br />

Veranderingen:<br />

OT(Fe) stijgt (oxidatie), OT(Mn) daalt (reductie)<br />

Kernen van de halfreacties:<br />

Oxidatie: Fe 2+ => Fe 3+ (merk op Fe 2+ en niet FeCl 2 )<br />

Reductie: MnO - 4 => Mn 2+ (merk op MnO - 4 en niet KMnO 4 )<br />

Zuurstof in evenwicht brengen:<br />

Oxidatie: Fe 2+ => Fe 3+<br />

Reductie: MnO - 4 => Mn 2+ + 4 H 2 O<br />

Waterstof in evenwicht brengen:<br />

Oxidatie: Fe2+ => Fe 3+<br />

Reductie: MnO - 4 + 8 H + => Mn 2+ + 4 H 2 O<br />

Ladingsbalans in evenwicht brengen (elektronen toevoegen)<br />

Oxidatie: Fe 2+ => Fe 3+ + 1 e<br />

Reductie: MnO 4- + 8 H + + 5 e => Mn 2+ + 4 H 2 O<br />

Elektronen aan beide kanten gelijk maken:<br />

Oxidatie: 5 x (Fe 2+ => Fe 3+ + 1 e)<br />

Reductie: 1 x (MnO - 4 + 8 H + + 5 e => Mn 2+ + 4 H 2 O)<br />

Halfreacties optellen:<br />

Essentiële vergelijking: 5 Fe 2+ + MnO - 4 + 8 H + => 5 Fe 3+ + Mn 2+ + 4 H 2 O<br />

(3) Een oxidoreductiereactie in basisch midden.<br />

De werkwijze om een reactie in basisch midden in balans te brengen verloopt zoals deze<br />

in zuur midden tot voor het toevoegen van elektronen. Om de reactie in basisch midden<br />

te brengen wordt voor elk H+ -ion aan beide zijden een OH—ion toegevoegd. Aan de<br />

zijde waar oorspronkelijk de H+-ionen stonden vormen deze met de OH—ionen<br />

watermoleculen. Eventueel kunnen deze vereenvoudigd worden met watermoleculen van<br />

de andere zijde.<br />

Voorbeeld 31 Een reactie in basisch midden.<br />

Diboortetrachloride regaeert met hydroxideionen tot vorming van eenwaardige<br />

boordioxideionen en waterstofgas<br />

De ongebalanceerde vergelijking:<br />

B 2 Cl 4 + OH - => BO 2<br />

-<br />

+ H 2<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 40


Veranderingen:<br />

OT(B) stijgt (oxidatie), OT(H) daalt (reductie)<br />

Kernen van de halfreacties:<br />

-<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 => BO 2<br />

Reductie: OH - => H 2<br />

Massabalans van atomen met veranderende OT:<br />

-<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 => 2 BO 2<br />

Reductie: 2 OH - => H 2<br />

Zuurstof in evenwicht brengen:<br />

-<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 4 H 2 O => 2 BO 2<br />

Reductie: 2 OH - => H 2 + 2 H 2 O<br />

Waterstof in evenwicht brengen:<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 4 H 2 O => 2 BO 2- + 8 H +<br />

Reductie: 2 OH - + 4 H + => H 2 + 2 H 2 O<br />

Chlooratomen in balans brengen:<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 4 H 2 O => 2 BO 2- + 8 H + + 4 Cl -<br />

Reductie: 2 OH - + 4 H + => H 2 + 2 H 2 O<br />

Overzetten naar basisch midden:<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 4 H 2 O + 8 OH - => 2 BO - 2 + 8 H + + 4 Cl - +8 OH -<br />

Reductie: 2 OH - + 4 H + + 4 OH - => H 2 + 2 H 2 O + 4 OH -<br />

Water vormen en vereenvoudigen:<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 8 OH - => 2 BO 2- + 4 H 2 O + 4 Cl -<br />

Reductie: 2 H 2 O => H 2 + 2 OH -<br />

Ladingsbalans in evenwicht brengen (elektronen toevoegen)<br />

Oxidatie: B 2 Cl 4 + 8 OH - => 2 BO - 2 + 4 H 2 O + 4 Cl - + 2 e<br />

Reductie: 2 H 2 O + 2 e => H 2 + 2 OH -<br />

Elektronen aan beide kanten zijn gelijk<br />

Halfreacties optellen:<br />

B 2 Cl 4 + 8 OH - + 2 H 2 O => 2 BO - 2 + 4 H 2 O + 4 Cl - + H 2 + 2 OH -<br />

Essentiële vergelijking (na vereenvoudiging):<br />

B 2 Cl 4 + 6 OH - => 2 BO - 2 + 2 H 2 O + 4 Cl - + H 2<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 41


(4) Opmerkingen.<br />

Een oxidoreductiereactie waarbij hetzelfde atoom zowel geoxideerd als gereduceerd<br />

wordt noemt men een autoredoxreactie.<br />

De oxidatie van een atoom kan ook herkend worden door een toename van het aantal<br />

zuurstofatomen waaraan het gebonden is. De vorming van een oxide tijdens een<br />

verbrandingsreactie is dus een oxidatie.<br />

De reductie van een atoom kan ook herkend worden door de afname van het aantal<br />

zuurstofatomen waaraan het gebonden is.<br />

De essentiële vergelijking van een redoxreactie kan omgezet worden in een<br />

moleculevergelijking door links en rechts toeschouwerionen toe te voegen.<br />

Voorbeeld 32 Enkele voorbeelden.<br />

Voorbeeld van een autoredoxreactie: Dibroom reageert in basisch midden tot<br />

bromideionen en bromaationen.<br />

De omzetting van dijood naar jodaationen is een oxidatie (toename van het aantal<br />

zuurstofatomen.<br />

De omzetting van permanganaationen tot tweewaardige mangaanionen is een reductie<br />

afname van het aantal zuurstofatomen)<br />

De moleculevergelijking voor de oxidatie van ijzer met kaliumpermanganaat (hoger) is:<br />

5 FeCl 2 + KMnO + 4 H 2 SO 4 => Fe 2 (SO 4 )3 + 3 FeCl 3 + MnSO 4 + KCl + 4 H 2 O<br />

5. Oefeningen.<br />

Schrijf van de volgende reacties de reactievergelijking. Geef, indien van toepassing, ook<br />

de essentiële vergelijking.<br />

1. Zwavelzuur met natriumsulfide.<br />

2. Calciumoxide met zwaveltrioxide.<br />

3. Lithiumoxide met zwavelzuur.<br />

4. Thermolyse van aluminiumcarbonaat.<br />

5. Ammoniumchloride met kaliumhydroxide.<br />

6. Zilversulfiet met waterstofchloride.<br />

7. Thermolyse van koper(I)sulfaat.<br />

8. Aluminiumoxide met waterstofchloride.<br />

9. Reactie van chloorzuur op zink.<br />

10. Aluminiumoxide met waterstoffosfaat.<br />

11. Reactie van perchloorzuur op magnesium.<br />

12. Aluminiumcarbonaat met zwavelzuur.<br />

13. Lood(II)nitraat met kaliumchloride.<br />

14. Oplossen van zwaveldioxide in water.<br />

15. Thermolyse van koper(II)fosfaat.<br />

16. Het oplossen van koolstofdioxide in een oplossing kaliumhydroxide.<br />

17. Reactie van natriumhydroxide met waterstofarsenaat.<br />

18. Het oplossen van lithiumoxide in water.<br />

19. De verbranding van C4H4S<br />

20. De reactie van natriumsulfaat met bariumnitraat.<br />

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />

<strong>Chemie</strong> 42

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!