26.12.2014 Views

Toetsmatrijs - Eefje Albers Portfolio

Toetsmatrijs - Eefje Albers Portfolio

Toetsmatrijs - Eefje Albers Portfolio

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

<strong>Toetsmatrijs</strong><br />

Thema:<br />

zintuigen<br />

A. Reproductie B. Toepassing C. Inzicht<br />

1. Tong 1A 1B 1C<br />

2. Oog 2A 2B 2C<br />

3. Oor 3A 3B 3C<br />

bij sommige vragen is er een plaatje nodig, deze staan helemaal aan het einde.<br />

1A:<br />

• Vraag 1<br />

Voor deze vraag heb je plaatje 1 nodig.<br />

Op het plaatje van de tong staan 4 verschillende kleurvlakken. Bij elk kleurvlak hoort een<br />

smaakgebied. Kies hieronder het goede kleurvlak bij het goede smaakgebied. Dit doe je<br />

door een lijn te trekken van het kleurvlak naar het smaakgebied dat bij elkaar hoort.<br />

Blauw<br />

Groen<br />

Paars<br />

Rood<br />

Bitter<br />

Zoet<br />

Zout<br />

Zuur<br />

• Onderbouwing<br />

De vraag moet toetsen of de leerling weet waar alle smaakvlakken op de tong liggen. Het<br />

gebruik van een plaatje is hierbij dus handig. De vraag kan prima met een matchvraag<br />

beantwoordt worden omdat het geen creatieve opdracht is en ze op deze manier op een<br />

gemakkelijke manier aan kunnen geven waar de smaakvlakken liggen zonder zelf te<br />

hoeven tekenen.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Rood<br />

Bitter<br />

Paars<br />

Zuur<br />

Blauw Zout<br />

Groen Zoet<br />

De leerling moet het onderdeel van smaakvlakken nog een keer bestuderen.<br />

Per goed verbonden antwoord krijgen de leerlingen een half punt.<br />

• Vraag 2<br />

Hoe heten de kleine uitsteeksels die op je tong zitten waarmee je verschillende smaken<br />

proeft<br />

• Onderbouwing<br />

De leerlingen moeten zelf met het betreffende antwoord komen. Het antwoord beslaat<br />

maar 1 woord, de vraag kan dus ook wel met een gesloten vraag beantwoordt worden.<br />

Alleen in dit geval moeten de leerlingen zelf met het antwoord komen.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel).<br />

Het goede antwoord is smaakpapillen<br />

De leerling krijgt 1 punt als dit antwoord goed is.<br />

De stof over smaakpapillen moet nog een keer bestudeerd worden.<br />

1B:<br />

• Vraag 1<br />

Je neemt een hap spruitjes. Op welk gedeelte van je tong proef je dit dan


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

Geef dit aan door op de goede plek van het plaatje te klikken.<br />

• Onderbouwing<br />

Het gaat er om op welk gedeelte van de tong, dit kan dus goed via een hotspot vraag<br />

getoetst worden.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Het goede antwoord is achterkant van de tong. De leerling krijgt hier 1 punt voor.<br />

Als het antwoord niet goed is moet de leerling nagaan of hij of zij weet hoe spruitjes<br />

smaken (bitter) en dan moet de persoon nagaan of hij dit smaakvlak op de tong weet te<br />

plaatsen. (Het smaakvlak voor bitter ligt aan de achterkant van de tong)<br />

• Vraag 2<br />

Je drinkt van hete thee en verbrand je tong.<br />

Wat gebeurt er hierna met je tong en je smaak<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag past het geleerde (dat bij beschadiging nieuwe smaakpapillen aangemaakt<br />

worden) toe op een nieuwe situatie (het drinken van hete thee). De leerling moet bij deze<br />

vraag zelf in staat zijn de koppeling te maken tussen het verbranden en het proces dat ze<br />

geleerd hebben, een open vraag is hier het meeste geschikt voor.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Als de vraag niet goed beantwoord is moet de leerling het stuk over smaakstoornis nog<br />

eens doornemen.<br />

Antwoordmodel: (.5) Er worden nieuwe smaakpapillen aangemaakt (.5) je smaak komt<br />

snel weer terug<br />

1C:<br />

• Vraag 1<br />

Zure en zoute stoffen lijken qua formule en bouw sterk op elkaar. Echter lijken zoete of<br />

bitter smakende stoffen weer weinig op elkaar.<br />

Welke conclusie kun je hieruit trekken op het gebied van de onderscheiding tussen het<br />

waarnemen van de verschillende smaken<br />

A. De mens is niet erg goed in staat om zout en zuur van elkaar te onderscheiden.<br />

B. Er is nog geen eenduidige conclusie te trekken waarom we verschillende smaken<br />

ervaren.<br />

C. Het verschil in formule en bouw is zeker een verklaring voor het ervaren van<br />

verschillende smaken.<br />

D. We kunnen zuur beter onderscheiden van zoet dan dat we zoet van bitter kunnen<br />

onderscheiden.<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag toets het inzicht in het interpreteren van de gegevens op het gebied van<br />

smaak. Een meerkeuzevraag geeft een goede mogelijkheid om de verschillende mogelijke<br />

conclusies op een rijtje te zetten.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Het goede antwoord is B. Er is geen duidelijke conclusie te trekken waarom we<br />

verschillende smaken ervaren. Het verschil zou wel aan het verschil in bouw en formule<br />

kunnen liggen maar dit is nog niet zeker. De leerling kan met deze vraag 1 punt halen.<br />

• Vraag 2<br />

Geef in een tekening weer wat er gebeurt als iemand iets eet. Zorg dat je de betrokken<br />

delen aangeeft en verbind met pijl(en).<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag moet als open vraag geformuleerd worden omdat de leerlingen zelf de tekening<br />

moeten kunnen maken, het aanbieden van verschillende tekeningen heeft dan geen zin.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Antwoordmodel: de leerling moet eerst de tong aangeven (op eigen manier) en een pijl


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

trekt van de tong naar de hersenen. De hersenen moeten ook aangegeven worden. Alle<br />

punten moeten goed getekend zijn voor 1 punt.<br />

2A:<br />

• Vraag 1<br />

De functie van de ooglens is:<br />

A. Het bepalen van de kleur van je ogen.<br />

B. Het beschermen van het oog tegen vuil.<br />

C. Het regelen van de hoeveelheid licht.<br />

D. Het vormen van een scherp plaatje op het netvlies.<br />

• Onderbouwing<br />

Deze reproductiekennis vraag is goed te vragen met een gesloten vraag: de leerling kan<br />

een fout maken in de koppeling tussen onderdeel en functie maar de vraag geeft verder<br />

geen antwoord weg aangezien alle plausibele antwoorden vernoemd worden.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

het antwoord is juist: 1 punt.<br />

De leerling moet kijken naar onderdelen van het oog en de bijbehorende functies.<br />

• Vraag 2<br />

Wat is de belangrijkste functie van de wimpers<br />

• Onderbouwing<br />

De leerlingen moeten een functie van een bepaald onderdeel van het oog aangeven, dit is<br />

een reproductievraag waar een open vraag voor zou kunnen worden gebruikt.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

beschermen van het oog of opvangen van vuil. Als je een van beide antwoorden hebt krijg<br />

je 1 punt.<br />

De leerling moet kijken naar onderdelen van het oog en de bijbehorende functies.<br />

2B:<br />

• Vraag 1<br />

Op plaatje 2 zijn twee ogen weergegeven (A en B).<br />

Welk plaatje geeft het oog van iemand weer op een donkere kamer het beste weer<br />

(A of B)<br />

• Onderbouwing<br />

In deze vraag moet de leerling weten dat bij fel licht de pupil kleiner wordt en bij weinig<br />

ligt de pupil groter, verder moet de leerling weten wat een pupil is op het plaatje. Er wordt<br />

een nieuwe situatie weergegeven: een donkere kamer. De leerling moet de kennis<br />

toepassen op de nieuwe situatie.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

het goede antwoord is B<br />

1 punt voor goede antwoord<br />

Als de leerling dit fout heeft moet hij nog kijken naar de functies van het oog en de<br />

verandering van het oog daarbij.<br />

• Vraag 2<br />

Wat gebeurt er met je zicht als je (bijna) geen kegeltjes op je netvlies hebt<br />

• Onderbouwing<br />

De leerling moet de functie van de kegeltjes weten en toepassen op deze situatie. Hiervoor<br />

is een open vraag een mogelijkheid<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

antwoordmodel: Je kunt geen kleuren meer zien/je bent kleurenblind. Dit antwoord krijgt 1<br />

punt.<br />

Als de leerling dit antwoord fout heeft moet hij/zij nog eens naar de functies van kegeltjes<br />

kijken.


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

2C:<br />

• Vraag 1<br />

Mensen hebben ogen aan de voorkant van hun gezicht. Bij dieren zitten hun ogen vaak aan<br />

de zijkant van hun hoofd.<br />

Noem twee punten waarin het zicht van de mens zich onderscheidt van deze dieren.<br />

• Onderbouwing<br />

Bij deze vraag moet de leerling inzien wat er in het zicht veranderd als de ogen aan de<br />

zijkant zitten. De leerlingen hebben iets geleerd over het zichtsveld en de het zien van<br />

diepte bij de mens. Deze kennis hebben ze nu nodig bij het antwoorden van deze vraag.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

De goede antwoorden zijn:<br />

- De dieren kunnen geen diepte zien (de dieren kunnen niet met ieder oog het voorwerp<br />

van een andere kant zien (1 punt)<br />

- De dieren kunnen volledig om zich heen kijken omdat het zichtsveld tot achter het dier<br />

loopt. (1 punt)<br />

De leerling moet nog eens kijken naar de stof over het kijken met twee ogen.<br />

• Vraag 2<br />

Iemand kan objecten die veraf staan niet goed zien, daarom laat hij zijn ogen laseren. Bij<br />

het laseren van ogen gebeurd er het volgende:<br />

”het oog wordt met druppels verdoofd en gaat u naar de behandelkamer. De behandeling begint<br />

met het losmaken van een “flapje” van het oppervlak van het hoornvlies. Dit wordt vervolgens<br />

omgeklapt om het dieper liggende hoornvliesweefsel te kunnen<br />

behandelen. De laserstraal verwijdert vervolgens een microscopisch kleine hoeveelheid weefsel<br />

waardoor het hoornvlies de juiste kromming verkrijgt. Hierna wordt het “flapje” heel nauwkeurig<br />

terug geplaatst en is de behandeling klaar.”<br />

Deze persoon kan na de behandeling objecten van veraf weer goed zien, alleen heeft hij nu voor<br />

de objecten van dicht bij een leesbril nodig.<br />

Wat zou hier een reden voor kunnen zijn<br />

A. Het hoornvlies is te bol geworden.<br />

B. Het hoornvlies is niet bol genoeg meer.<br />

• Onderbouwing<br />

Bij deze vraag moeten de leerlingen inzicht hebben in wat er met de lichtstralen gebeurd<br />

als die het oog binnen komen en wat er gebeurd als er een oog gelaserd wordt. Ze hebben<br />

wel iets geleerd over de bolling van de ooglens maar niets over het effect dat het<br />

hoornvlies daarop heeft. Er zijn voor deze vraag maar 2 plausibele alternatieven te<br />

bedenken.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Het goede antwoord is B, De persoon kon veraf niet goed zien. Het hoornvlies was dus te<br />

bol en wordt door de laserbehandeling minder bol gemaakt. Als de persoon nu dichtbij niet<br />

goed meer ziet zou dit kunnen betekenen dat het hoornvlies niet meer bol genoeg is (voor<br />

het zien van objecten die dichtbij staan moet je lens/hoornvlies bol staan)<br />

3A:<br />

• Vraag 1<br />

Stelling: Het middenoor bestaat uit de gehoorbeentjes en de gehoorgang.<br />

Is deze stelling juist/onjuist<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag is makkelijk via een gesloten vraag te stellen omdat de leerling geen creatieve<br />

eigen inbreng hoeft te leveren of er taalvaardigheid getest moet worden.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Het antwoord is onjuist. Het middenoor bestaat alleen uit de gehoorbeentjes, de<br />

gehoorgang hoort bij het uitwendige oor. Als de leerling het antwoord goed heeft krijgt hij<br />

1 punt. Bij een fout antwoord moet de leerling de verschillende onderdelen van het oor en


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

de benoemingen hiervan nog eens nalezen.<br />

• Vraag 2<br />

Beschrijf stapsgewijs wat er gebeurd als er geluidsgolven het binnenoor binnen komen.<br />

Doe dit door de onderstaande gebeurtenissen in de juiste volgorde te zetten.<br />

1. De geluidsgolven komen het ovale venster binnen<br />

2. De haarcellen zetten trillingen om in elektrische impulsen<br />

3. De elektrische impulsen bereiken via de gehoorzenuw de hersenen<br />

4. Kleine haarcellen worden geactiveerd<br />

5. De vloeistof van het binnenoor komt in beweging<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag toets de reproductiekennis over het proces binnen het oor (de leerlingen<br />

hebben dit in de leerstof bestudeerd). Het is een stapsgewijs proces dat via een<br />

herordeningsvraag getoetst kan worden.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

• Antwoordmodel:<br />

goede volgorde: 1, 5, 4, 2, 3<br />

Er kunnen totaal 2 punten gehaald worden.<br />

Als de leerling het antwoord niet goed heeft moet hij/zij nog eens kijken naar het proces<br />

van horen. Ook de namen van de onderdelen kunnen nog een keer bestudeerd worden.<br />

3B:<br />

• Vraag 1<br />

Hoe hoog is het geluidsniveau bij een I=10 -2 W/m 2 <br />

A. 10 dB<br />

B. 100 dB<br />

C. 1000 dB<br />

D. 10000 dB<br />

• Onderbouwing<br />

Deze vraag heeft een formule die toegepast wordt op een nieuwe situatie. Het antwoord<br />

kan dus alleen verkregen worden door de formule in te vullen. Een meerkeuzevraag is heir<br />

dus een goed optie voor aangezien de antwoorden toch zelf uitgerekend moeten worden en<br />

gokken geen zin heeft.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

het antwoord is B. Er wordt namelijk gebruik gemaakt van de formule: L= 10.log(I/I 0 )<br />

I 0 =10 -12 W/m 2 als je de waarde van I invult krijg je het antwoord 100 dB<br />

Voor het goede antwoord krijgt de leerling 1 punt.<br />

• Vraag 2<br />

Stelling: Als de intensiteit 10 keer zo groot wordt, wordt het geluidsniveau 10 dB hoger.<br />

Is deze stelling juist/onjuist<br />

• Onderbouwing<br />

De leerlingen hebben hiervoor de formule nodig zodat ze weten wat er met de variabele<br />

gebeurd. Een open vraag is hiervoor niet nodig, de leerlingen moeten door middel van het<br />

toepassen van de formule het goede antwoord verkrijgen.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

het antwoord is juist. Zie formule: L= 10.log(I/I 0 ) I 0 =10 -12 W/m 2 Als de I 10x groter wordt<br />

zal de L ook 10 keer groter worden omdat de I constant is.<br />

De leerling krijgt hiervoor 1 punt.<br />

3C:<br />

• Vraag 1<br />

Je gehoor kan om verschillende redenen beschadigen. Bedenk zelf 4 oplossingen om


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

gehoorbeschadiging tegen te gaan.<br />

• Onderbouwing<br />

Er wordt hier creativiteit getoetst, een open vraag<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

De antwoorden kunnen op het gebied van gehoorbescherming (oordoppen, schermen, etc)<br />

gevonden worden of op het gebied van het ontwijken van (hard) geluid.<br />

Per goede oplossing krijgt de leerling een half punt.<br />

• Vraag 2<br />

Voor slechthorende en doven zijn er verschillende methode bedacht om te communiceren.<br />

Denk bijvoorbeeld aan gebarentaal en liplezen. Bedenk zelf een nieuwe methode en geef<br />

aan waarom je denkt dat deze methode handig is.<br />

• Onderbouwing<br />

Dit is een creatieve opdracht, een open vraag is hiervoor dus erg handig.<br />

Leerlingen moeten hier hun creatieve denkvermogen gebruiken en zich in kunnen leven in<br />

een doof persoon.<br />

• Feedback, leerstofverwijzingen en aantal punten (en antwoordmodel)<br />

Het antwoord is goed als ze een methode noemen, deze uitleggen en een goede passende<br />

argumentatie gebruiken. Als al deze punten in het antwoord zitten krijgen de leerlingen 1<br />

punt.


<strong>Eefje</strong> <strong>Albers</strong> (s0111333)<br />

Atelier 4: Assessment<br />

Plaatje 1:<br />

Plaatje 2<br />

A<br />

B

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!