05.02.2015 Views

Taal op maat antw 5a

Noordhoff Uitgevers

Noordhoff Uitgevers

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

T aal o p <strong>maat</strong><br />

<strong>antw</strong>oordenboek<br />

5<br />

a


<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />

Antwoordenboek <strong>5a</strong><br />

Hoofdauteurs<br />

Helga van de Ven<br />

Margreet Vreman<br />

Auteurs<br />

Petra Cremers<br />

Karin van Hoof<br />

Janine Peyré<br />

Heleen Schoone<br />

Met medewerking van<br />

Rudy Beernink<br />

Bart van Schijndel<br />

Noordhoff Uitgevers


Ontwerp binnenwerk: Grafisch ontwerp Duko Hamminga, Assen<br />

Ontwerp omslag: Astrid van der Neut, Rotterdam<br />

Ontwerp en uitvoering omslagkoffer: Inge Nouws, Castelldefels, Spanje<br />

Foto omslagbeeld: Ron Giling – Lineair, Arnhem<br />

© 2012 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands<br />

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag<br />

niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, <strong>op</strong>geslagen in een geautomatiseerd<br />

gegevensbestand of <strong>op</strong>enbaar gemaakt, in enige vorm of <strong>op</strong> enige wijze, hetzij<br />

elektronisch, mechanisch, door fotok<strong>op</strong>ieën, <strong>op</strong>namen of enige andere manier, zonder<br />

voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van<br />

reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan <strong>op</strong> grond van artikel<br />

16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen<br />

aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl).<br />

Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers<br />

en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot<br />

Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,<br />

2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).<br />

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a<br />

retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical,<br />

photoc<strong>op</strong>ying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.<br />

ISBN 978-90-01-79034-9<br />

Eerste druk, 2012<br />

SISO 475.22<br />

238039


Inhoud<br />

Thema 1<br />

Om je heen 6<br />

Thema 2<br />

Gezond 26<br />

Thema 3<br />

Samen 46<br />

Thema 4<br />

Geld 66<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Thema 1 86<br />

Thema 2 89<br />

Thema 3 92<br />

Thema 4 95<br />

Bronvermelding 99<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

3


Hoe werk je met <strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />

Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Hier zie je wat je gaat doen.<br />

Dit is het doel van de les.<br />

In Weet je nog staat in<br />

het kort de uitleg uit de<br />

vorige les.<br />

In de <strong>op</strong>drachten oefen<br />

je met de uitleg.<br />

Je oefent<br />

Weet je nog<br />

1<br />

2<br />

• met voorzetsels.<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

Een muis hangt in de suikerpot.<br />

Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />

Onderstreep het voorzetsel.<br />

1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />

2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />

3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />

4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />

Maak goede zinnen.<br />

Trek een lijn.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />

3<br />

Onderstreep het goede voorzetsel.<br />

1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />

2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />

3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />

4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />

5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />

12<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2<br />

4


4<br />

Schrijf een zin bij het plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Heb je tijd over Maak dan<br />

de <strong>op</strong>dracht met het rondje<br />

ervoor.<br />

Je leerkracht vertelt je of<br />

je deze <strong>op</strong>dracht maakt.<br />

5<br />

Teken nu zelf een strip.<br />

Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Hier lees je wat je hebt<br />

geleerd.<br />

Ben je iets vergeten<br />

Kijk dan achter in het<br />

<strong>Taal</strong>boek. Daar staat het<br />

<strong>Taal</strong><strong>maat</strong>je met alle uitleg<br />

bij elkaar.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13<br />

Ben je klaar Kies dan<br />

een <strong>op</strong>dracht achter in<br />

het <strong>Taal</strong>boek of Werkboek.<br />

Je kunt ook aan de slag<br />

<strong>op</strong> de computer of met<br />

het pluswerk.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

5


Thema<br />

1Om je heen<br />

6


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de betekenis<br />

Dat wat bedoeld wordt.<br />

de dakgoot<br />

Een goot langs een dak.<br />

de deurmat<br />

Een mat bij een deur.<br />

de goot<br />

Een geul tussen de stoep en de straat.<br />

het huisnummer<br />

Het nummer van een huis.<br />

de lantaarnpaal<br />

Een paal met een lamp die de weg<br />

verlicht.<br />

Les 9 en 10:<br />

de bruid<br />

Een vrouw die trouwt.<br />

de bruidegom<br />

Een man die trouwt.<br />

het bruidspaar<br />

Twee mensen die met elkaar<br />

trouwen.<br />

het cadeau<br />

Iets wat je krijgt of geeft.<br />

het duo<br />

Het tweetal.<br />

feliciteren<br />

Iemand gelukwensen.<br />

het portiek<br />

De ruimte voor de deur van een<br />

gebouw.<br />

het raamkozijn<br />

De balken rond een raam.<br />

de regenpijp<br />

Een buis die regenwater afvoert.<br />

terechtkomen<br />

Ergens toevallig aankomen.<br />

toevoegen<br />

Iemand of iets ergens bij doen.<br />

de voorgevel<br />

De voorkant van een gebouw of<br />

huis.<br />

de getuige<br />

Iemand die erbij is als er iets gebeurt.<br />

het huwelijk<br />

Het trouwen of getrouwd zijn.<br />

navertellen<br />

Nog een keer vertellen.<br />

samenvatten<br />

Het belangrijkste kort vertellen.<br />

de traktatie<br />

Iets lekkers waarmee je verwend<br />

wordt.<br />

de trouwdag<br />

De dag waar<strong>op</strong> mensen trouwen<br />

of getrouwd zijn.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

7


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema wonen.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Kom je een onbekend woord tegen<br />

Kijk dan uit welke delen het woord bestaat.<br />

1<br />

2<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

deurmat raamkozijn regenpijp voorgevel<br />

1 De schilder zet glas in het laatste<br />

2 Eindelijk glimmen alle nieuwe ramen in de van het huis.<br />

3 Nu nog een nieuwe voor de afvoer van het water.<br />

4 We hebben ook een nieuwe Er staat welkom <strong>op</strong>.<br />

Welke weg volgt het water<br />

Geef de goede volgorde aan.<br />

Schrijf 1, 2, 3, 4 of 5 onder het plaatje.<br />

ÛrχaχaŸºÓmŸºıkχo§zÿŒºÓnŸ.<br />

aŸ ozÿŒ Óv‰o•o§rχgœeflºÓvÉeflºılŸ<br />

oorÏ vefl lŸ<br />

ÛrÇėgœeflºÓnpÿÒpŸ<br />

dÇe®uŸñrŸºÓmχa»tfl.<br />

3 1 4<br />

2 5<br />

8<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1


3<br />

Welke delen vormen samen één woord<br />

Trek een lijn.<br />

huis dak deur raam lantaarn voor<br />

4<br />

paal gevel nummer goot kozijn mat<br />

Maak de puzzel.<br />

1 Dit ligt <strong>op</strong> de grond bij de ingang.<br />

2 In de herfst vallen er bladeren in.<br />

3 Dit wijst je de weg in het donker.<br />

4 Hieruit komt water bij een stortbui.<br />

5 Dit voeg je aan een straatnaam toe.<br />

Welk woord lees je onder de pijl<br />

<br />

aχdŸñrÇe®s<br />

1<br />

d e u r m a t<br />

2<br />

d a k g o o t<br />

3<br />

l a n t a a r n p a a l<br />

4<br />

5<br />

r e g e n p i j p<br />

h u i s n u m m e r<br />

5<br />

Kies drie woorden. Maak met elk woord een zin.<br />

Kies uit:<br />

goot – portiek – terechtkomen – betekenis – toevoegen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema wonen.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 9


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een woordweb gebruikt om iets te beschrijven.<br />

• hoe je een tekst schrijft.<br />

Weet je nog<br />

Wil je iets beschrijven, bijvoorbeeld je eigen huis<br />

Maak dan eerst een woordweb. In elk vakje van het<br />

woordweb zet je woorden die bij elkaar horen.<br />

1<br />

Maak een woordweb voor jouw huis.<br />

Zet in het midden: keuken, kamer of zolder.<br />

Vul het woordweb in.<br />

kleuren:<br />

meubels:<br />

2<br />

Schrijf vier zinnen over de keuken, kamer of zolder van jouw<br />

huis. Gebruik de informatie uit je woordweb van <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3<br />

Maak een woordweb over jouw ideale kamer.<br />

mijn ideale<br />

kamer<br />

10<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1


4<br />

Schrijf vijf zinnen over jouw ideale kamer.<br />

Gebruik de woorden uit het woordweb van <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

Stuur een briefje aan een vriend.<br />

Schrijf over je favoriete plek in de buurt.<br />

Teken eerst zelf een woordweb.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan een woordweb gebruiken om iets te beschrijven.<br />

Ik kan een tekst schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 11


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met voorzetsels.<br />

Weet je nog<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

Een muis hangt in de suikerpot.<br />

Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />

1<br />

2<br />

Onderstreep het voorzetsel.<br />

1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />

2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />

3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />

4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />

Maak goede zinnen.<br />

Trek een lijn.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />

Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />

3<br />

Onderstreep het goede voorzetsel.<br />

1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />

2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />

3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />

4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />

5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />

12<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


4<br />

Schrijf een zin bij het plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

e®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ<br />

5<br />

Teken nu zelf een strip.<br />

Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />

Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• hoe je vertelt wat je van een verhaal vindt.<br />

Welke verhalen vind jij leuk<br />

Kruis aan of vul in.<br />

verhalen over sport<br />

sprookjes<br />

griezelverhalen<br />

avonturenverhalen<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

2<br />

Je mening geven<br />

Wil je vertellen wat je van een verhaal vindt<br />

Zeg dan: Ik vind het verhaal ..., omdat ...<br />

Bijvoorbeeld: Ik vind het verhaal spannend, omdat je pas<br />

<strong>op</strong> de laatste bladzijde weet hoe het aflo<strong>op</strong>t.<br />

Lees het verhaal.<br />

Feest<br />

‘Wie wil er nog eentje’ roept papa vanuit de keuken.<br />

‘Ik!’ roept Alex gulzig en hij beweegt zijn vork. ‘Met<br />

spek!’ ‘Lekker, meneer,’ zegt Jennie beleefd, ‘naturel,<br />

alstublieft.’ ‘En ik ... met ... kaas,’ mompelt Pip met volle<br />

mond. Merel glimlacht, ze zit met haar vrienden aan de<br />

picknicktafel. Ze is jarig vandaag en viert haar partijtje<br />

in de tuin. Binnen bakt papa pannenkoeken en mama<br />

schenkt cola in. Het gaat goed, denkt Merel <strong>op</strong>gelucht.<br />

Cola<br />

14<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


Alex, Jennie en Pip zijn vrolijk, ze hebben het naar<br />

hun zin.<br />

De speurtocht was leuk, ze vinden de pannenkoeken<br />

lekker en ze hadden leuke cadeautjes voor haar.<br />

Van Alex kreeg ze een zak tumtum, van Pip goudstiften<br />

en van Jennie een doosje make-up.<br />

Toch knaagt er iets aan Merel, ze maakt zich een beetje<br />

zorgen.<br />

Waar blijft het grote cadeau van pap en mam<br />

Ze kreeg vanmorgen een dekbedhoes met paarden er<strong>op</strong>.<br />

En een boek over de natuur, heus wel mooi, maar ...<br />

‘Kijk!’ roept Alex <strong>op</strong>eens. Hij wijst in de richting van<br />

de straat.<br />

Merel kijkt <strong>op</strong>, ze schrikt zich een hoedje.<br />

Voor haar huis st<strong>op</strong>t een jeep ... met een paardentrailer!<br />

Geert van Diepen<br />

3<br />

4<br />

Feest is het begin van een ...<br />

<br />

stripverhaal<br />

geschiedenisverhaal<br />

verhaal over school<br />

paardenverhaal<br />

Wat vind je van het verhaal Feest<br />

Ik vind het verhaal<br />

, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

Hoe zal dit verhaal verder gaan<br />

Bedenk twee dingen die heel goed kunnen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan vertellen wat ik van een verhaal vind.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 15


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema feest.<br />

• woorden onthouden met een woordweb.<br />

Weet je nog<br />

Wil je woorden die bij elkaar horen beter onthouden<br />

Maak dan een woordweb.<br />

1<br />

A Waarvan wil jij getuige zijn<br />

Vul het woordweb in.<br />

trouwdag<br />

voetbalwedstrijd<br />

getuige<br />

B Kies één ding uit je woordweb.<br />

Leg uit waarom je daarvan getuige wilt zijn.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2<br />

Voor hoeveel personen is het<br />

Schrijf het onder het plaatje.<br />

zes personen een duo 100 personen 500 personen<br />

ÅeÑeflºÓnŸ duχo¢<br />

500<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

ÓzÇe®s<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

100<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />

rsÃonÇefl nŸ<br />

16<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2


3<br />

4<br />

Lees de zinnen. Wat is het<br />

Zoek het woord in de puzzel. Kijk en .<br />

Zet een cirkel om het woord.<br />

1 Als een man en een vrouw<br />

met elkaar trouwen.<br />

2 Iets waar je heerlijk van<br />

kunt smullen.<br />

3 Vaak zit het ingepakt in<br />

mooi papier.<br />

4 Ze staan als twee p<strong>op</strong>petjes<br />

<strong>op</strong> de bruidstaart.<br />

5 Dit is hetzelfde als iemand ergens<br />

mee gelukwensen.<br />

6 Twee mensen die samen iets doen.<br />

Wat betekent het woord<br />

Trek een lijn.<br />

h d k c u p r g h f<br />

u t r a k t a t i e<br />

w o f d g r a t s l<br />

e o k e p s e v w i<br />

l f g a e i t u z c<br />

ij o d u o a n n i i<br />

k a v f i m l a v t<br />

u l c j n o q p r e<br />

b r u i d s p<br />

a a r<br />

d r s u t v a e k e<br />

n x ij w e l o k f n<br />

de bruidegom de vrouw die trouwt<br />

navertellen bruid en bruidegom<br />

de bruid de man die trouwt<br />

samenvatten nog eens vertellen<br />

het bruidspaar het belangrijkste kort vertellen<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Schrijf vijf traktaties <strong>op</strong>.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıb‰aŸºıkjœefl, ◊kχo£eflºıkjœefl, oefl kjœefl, ÿÒsπjœefl<br />

ÓzχaŸºıkjœefl ∏s∑nχo£e®pŸ<br />

oe®pŸ<br />

◊kχaχas, as, Ów‰o§rs¡tfl,<br />

ors¡tfl,<br />

◊bΩi»tÀtÑeflñrŸºıb‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ, bi»tÀtÑefl b lŸ lÇefl Óv∞lχaŸºÓmŸºÓmÇeÀt®jœe®s<br />

mÇeÀt®jœe®s<br />

cflºıhips, Ónχo•o«t®jœe®s<br />

oot®jœe®s<br />

Ik ken de woorden rondom het thema feest.<br />

Ik kan woorden onthouden met een woordweb.<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 17


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een feest beschrijft.<br />

Je schrijft een kort verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Wil je een verhaal schrijven<br />

• Stel dan eerst vragen met de woorden<br />

wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.<br />

• Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> je vragen kort <strong>op</strong>.<br />

• Bedenk de beste volgorde voor je <strong>antw</strong>oorden.<br />

• Begin daarna pas met schrijven.<br />

1<br />

Lees het begin van het verhaal.<br />

De vader van Janna is erg sportief en hij houdt<br />

van verrassingen. Binnenkort wordt hij veertig<br />

jaar. Op de dag van zijn verjaardag wil Janna<br />

hem, samen met haar moeder en haar broertje,<br />

verrassen met een speciaal feestje. Samen<br />

verzinnen ze wat ze gaan doen.<br />

2<br />

A Uit het begin van het verhaal kun je een vraag<br />

met wie en wat halen.<br />

Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> die vragen <strong>op</strong>.<br />

1 Wie<br />

2 Wat<br />

D±efl Óv‰aχdÇeflñrŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ JÎaŸºÓnŸºÓnχaŸ.<br />

nÏ aŸ.<br />

EÑeflºÓnŸ ÓvÉeflñrjÎaχaŸñrχdχaχgÒs∂f≤eÑe®s¡tfl vefl aŸ rÏ gÒs∂feÑe®s¡tfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊hÇeflºÓmŸ orÏ o§rχgÎaŸºÓnisªeflñrÇeflºÓnŸ.<br />

rÇefl nŸ.<br />

B Hoe gaat het verhaal verder Stel nu zelf twee<br />

vragen en schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong>.<br />

1<br />

2<br />

BÈÿŒºÓv·.: v.: WÄaχaŸñrŸ aŸ OÈpŸ dÇefl ÓwΩiÇeflºılÇeflñrŸºıb‰aχaŸºÓnŸ. wiÇefl lÇefl aŸ BÈÿŒºÓv·.: v.: Hχo£efl oefl EÑeflºÓnŸ ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdÇefl befl ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflñrŸ wiÇefl lŸ nÇefl rŸ ui»tflºÓnχo•diχgœeflºÓnŸ.<br />

odiÏ nŸ<br />

C Staan je <strong>antw</strong>oorden bij <strong>op</strong>dracht A en B in de<br />

goede volgorde<br />

Schrijf de nummers van de vragen in de goede<br />

volgorde <strong>op</strong>.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 18<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3


3<br />

4<br />

Bedenk hoe het verhaal aflo<strong>op</strong>t.<br />

Schrijf het vervolg van het verhaal in het klad.<br />

Klaar Laat het lezen aan een <strong>maat</strong>je.<br />

• Begrijpt je <strong>maat</strong>je alles<br />

• Heeft hij of zij nog een tip<br />

Verbeter je tekst als dat nodig is.<br />

Schrijf nu je tekst in het net, hieronder.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb vier vragen be<strong>antw</strong>oord in mijn verhaal. ja / nee<br />

2 Mijn verhaal staat in de goede volgorde. ja / nee<br />

3 Mijn lezer begrijpt het verhaal. ja / nee<br />

Ik kan een feest beschrijven en een kort verhaal schrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 19


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• het alfabet.<br />

Weet je nog<br />

Het alfabet heeft 26 letters.<br />

Letters verdelen we in klinkers en medeklinkers.<br />

Dit zijn de klinkers: a, e, i, o, u, y.<br />

En dit de medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s,<br />

t, v, w, x, z.<br />

In een woordenboek staan alle woorden in alfabetische<br />

volgorde. Ook andere dingen staan in volgorde van het<br />

alfabet, bijvoorbeeld de namen van de kinderen uit je klas.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Zet de letters in volgorde van het alfabet.<br />

a = 1 ◊b·<br />

= 2 cfl = 3 dŸ = 4 Åefl<br />

= 5<br />

◊f≠<br />

= 6 g› = 7 h = 8 iŸ = 9 j› = 10<br />

◊kŸ<br />

= 11 ◊lŸ<br />

= 12 ÓmŸ<br />

= 13 ÓnŸ<br />

= 14 o¢<br />

= 15<br />

pŸ = 16 qΔ = 17 Ûr = 18 s = 19 ¿tfl<br />

= 20<br />

uŸ Óv·<br />

Ów·<br />

Óxfl<br />

y› ÓzŸ<br />

= 21 = 22 = 23 = 24 = 25 = 26<br />

Zet de letters in de goede volgorde.<br />

1 i – a – o – e – u<br />

2 m – l – n – r – g<br />

3 f – b – k – y – z<br />

4 v – q – z – r – x<br />

aŸ –Åefl – iŸ – o¢–uŸ<br />

g› – ◊lŸ – ÓmŸ – ÓnŸ – ÛrŸ<br />

◊b· – ◊f≠ – ◊kŸ – y› – ÓzŸ<br />

qΔ – ÛrŸ – Óv· – Óxfl – ÓzŸ<br />

Zet de namen in alfabetische volgorde.<br />

Mees Kelly Amber Damian<br />

Serif Jamal Beau Charlotte<br />

AŸºÓmŸºıbÉeflñrŸ, befl B±ėauŸ, CflºıhχaŸñrŸºılχo«tÀtÑefl, lÏ otÀtÑefl, DÄaŸºÓmiχaŸºÓnŸ, JÎaŸºÓmχaŸºılŸ,<br />

KÇeflºılŸºıly›, lŸ ly›, MÇeÑe®s, S±eflñriŸºıf≠<br />

f<br />

20<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3


4<br />

5<br />

6<br />

De woorden staan door elkaar.<br />

Zet ze in het goede rijtje.<br />

traktatie – huwelijk – uitnodiging – cadeau –<br />

bruidegom – zakdoek – echtgenoot –<br />

feestmuts – getuige<br />

Boek 1: A-E Boek 2: F-R Boek 3: S-Z<br />

ċaχdÇėauŸ<br />

auŸ<br />

◊børuiχdÇėgÎo§mŸ bruiÏ gÎomŸ<br />

Åėcflºıh»ṫgœeflºÓnχo•o«tfl<br />

ootfl<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Wat staat hier Schrijf de letters onder de getallen.<br />

5 5 14 7 5 8 5 9 13 22 5 18 11 12 1 16<br />

Åefl Åefl ÓnŸ g› Åefl ◊hŸ Åefl iŸ ÓmŸ Óv· Åefl ÛrŸ<br />

◊kŸ ◊lŸ<br />

aŸ pŸ<br />

10 5 14 9 5 20<br />

j› Åefl<br />

ÓnŸ<br />

iŸ Åefl ¿tfl<br />

Maak een alfabet met woorden.<br />

De letters q, x en y mag je overslaan.<br />

a = aardig b = bruid c = …<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ◊huŸºÓwÉeflºılÿŒºıkŸ<br />

wefl lÿŒ ◊f≤eÑe®s¡tflºÓmu»t®s feÑe®s¡tfl gœeÀt®uiχgœefl<br />

gœefl<br />

¿tflñrχaŸºık»ṫa»t®iÇefl<br />

a»t®iÇefl<br />

ui»tflºÓnχo•diχgÒiŸºÓnχg›<br />

odiÏ g›<br />

ÓzχaŸºıkχdχo£eflºıkŸ<br />

oefl kŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 21


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met het bijvoeglijk naamwoord.<br />

Weet je nog<br />

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een<br />

zelfstandig naamwoord.<br />

het cadeau het mooie cadeau<br />

1<br />

2<br />

Maak het verhaal af.<br />

Schrijf steeds een bijvoeglijk naamwoord <strong>op</strong>.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ÓwΩi»tÀtÑefl wi»tÀtÑefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnχdÇefl<br />

Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχo•dÇefl<br />

odÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ómχo•oiÇefl<br />

ooiÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: diŸºıkŸºıkÇefl<br />

kÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıluŸºıkŸºıkiχgœefl<br />

luŸ kiÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ouχdÇefl ouÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊrχo«tÑefl<br />

otÑefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: pŸñrχaχcflºıh»t®iχgœefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eÑe®s¡tÑeflºılÿŒºıkÇefl feÑe®s¡tÑefl lÿŒ 1 Daar is de bruidsauto.<br />

2 Een bruidegom stapt uit.<br />

3 Hij heeft rozen bij zich.<br />

4 Snel doet de bruid de deur <strong>op</strong>en in haar jurk.<br />

5 De bruidegom geeft haar de rozen en een zoen.<br />

6 Het bruidspaar rijdt naar het stadhuis.<br />

7 De gasten staan al voor het stadhuis <strong>op</strong> hen te wachten.<br />

8 ‘s Middags gaan ze allemaal naar een feestzaal.<br />

9 Daar krijgt het bruidspaar cadeaus.<br />

10 Ze maken er een dag van.<br />

Kies het tegengestelde woord.<br />

Trek een lijn.<br />

arm langzaam<br />

groot zacht<br />

fout leeg<br />

snel rijk<br />

vol goed<br />

hard klein<br />

22<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4


3<br />

4<br />

Welke bijvoeglijke naamwoorden kun je ook in<br />

de zin gebruiken<br />

Doe het zo:<br />

Het is een mooi schilderij.<br />

pŸñrχaχcflºıh»t®iχg›<br />

1 Ik lees een spannend boek.<br />

bÿŒv.: mÏ ooiŸ<br />

2 De muren van mijn kamer hebben een zachte kleur.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo§nŸºıkÇeflñrÇefl<br />

onŸ 3 In dat Italiaanse restaurant kun je lekker eten.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: SÈpχaχaŸºÓnsªefl<br />

aŸ 4 Hij geeft haar een leuk cadeau.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: duuŸñrŸ<br />

Lees het verhaal. Er staan geen<br />

bijvoeglijke naamwoorden in.<br />

Daarom is het een beetje saai.<br />

Maak er een leuker verhaal van.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ouχdŸ ouÏdŸ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊriÇeflºÓzÇeflºıliχg›<br />

liÏ g›<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eflºılŸºılÇefl fefl lŸ lÇefl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: RusπsπisÃcflºıhÇefl<br />

s Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχaχaŸñrŸ<br />

aŸ rŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan bijvoeglijke naamwoorden gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 23


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• met taal <strong>op</strong> straat.<br />

Uitleg<br />

<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> straat<br />

Op straat is veel taal. Sommige huizen hebben<br />

een naam. En alle straten hebben een straatnaam.<br />

Maar er is nog veel meer taal <strong>op</strong> straat. Je ziet<br />

reclame <strong>op</strong> winkels, in bushokjes en <strong>op</strong> bussen.<br />

Kijk maar naar het plaatje.<br />

1<br />

Lees de vragen en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 In welke straat woon jij<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Weet je waarom jouw straat zo heet<br />

2<br />

Kijk naar de plaatjes en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Welke naam is geen straatnaam<br />

Kχo£eflºÓns oefl ◊kŸºÓnu»t®sªeflºılŸºıhχoßkŸ<br />

lŸ okŸ<br />

2 Wat is een fantasienaam, al lijkt hij echt<br />

Kχo§r»tÑefl or»tÑefl AχdÇeflºÓmŸºıhχaŸºıliŸºÓnχgÒsπs¡tÑeÑėg›<br />

liŸ s¡tÑeÑeÌ g›<br />

3 Welke naam hoort in dit rijtje thuis<br />

Beatrixstraat – Maximastraat – Prinses Amalialaan<br />

Kχo§niŸºÓnχgÒiŸºÓnŸ oniŸ nÏ nŸ WÈiŸºılŸºıhÇeflºılŸºÓmiŸºÓnχaŸºÓwÉėg›<br />

weÌ 4 Welke straatnaam past bij deze straten<br />

Dorpsplein – Stationsstraat – Museumplein<br />

KÇeflñrŸºıks¡tflñrχaχa»tfl<br />

rÏ a»tfl<br />

5 Welke straat ligt in de Vogelbuurt<br />

DÈuiŸºıfØs¡tflñrχaχa»tfl<br />

fs¡tfl a»tfl<br />

24<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4


Namen van gebouwen<br />

Vroeger hadden veel huizen of gebouwen een naam.<br />

De zoete suikerbol was de naam van een bakkerij.<br />

3<br />

Bij welk huis of gebouw past d e naam<br />

Trek een lijn.<br />

De Gouden Schaar woonhuis<br />

Villa Zeezicht bejaardenhuis<br />

Huize Avondrood hotel<br />

4<br />

Ons Nest winkel voor kledingreparatie<br />

Geef drie voorbeelden van reclame die je <strong>op</strong> straat<br />

kunt zien. Vertel waar je de reclame ziet en voor wie<br />

die is bedoeld.<br />

1<br />

2<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ ÅeÑeflºÓnŸ ÓniÇe®uŸºÓwÉefl wefl DÈis∑nÇe®yŒºıfØiŸºılŸºÓmŸ fiŸ – iŸºÓnŸ dÇefl<br />

ÓvΩi»tflñriŸºÓnÇefl vi»tfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊bΩiχo¨sÃċo•<strong>op</strong>Ÿ biÏ osÃcÌ o<strong>op</strong>Ÿ – Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

3<br />

Reclametaal<br />

Soms heb je maar een paar woorden nodig voor een<br />

goede reclameboodschap.<br />

Bijvoorbeeld: Brood, daar zit wat in.<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Verzin een korte reclameboodschap voor een hamburgerrestaurant.<br />

Bedenk ook een naam voor het restaurant.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Ik kan taal <strong>op</strong> straat beter begrijpen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 25


2<br />

Gezond<br />

Thema<br />

26


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de activiteit<br />

Iets waarmee je bezig bent.<br />

bungelen<br />

Ergens aan hangen terwijl je een<br />

beetje heen en weer zwaait.<br />

de doelman<br />

Hij houdt de bal uit het doel.<br />

de eindstreep<br />

Een streep die het einde van een<br />

afstand bij een wedstrijd aangeeft.<br />

de energie<br />

Kracht en zin om iets te doen.<br />

het evenwicht<br />

Iets valt niet om.<br />

het interview<br />

Een vraaggesprek.<br />

het record<br />

De beste prestatie ooit.<br />

Les 9 en 10:<br />

het ergens benauwd van krijgen<br />

Ergens zenuwachtig van worden.<br />

de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />

Ergens veel moeite voor doen.<br />

zich bezeren<br />

Zich pijn doen.<br />

het bezoekuur<br />

De tijd dat je iemand in het<br />

ziekenhuis mag bezoeken.<br />

je buik ervan vol hebben<br />

Ergens genoeg van hebben.<br />

de kwaal<br />

Iets lastigs met je lichaam.<br />

je taai houden<br />

Volhouden, ook al valt het tegen.<br />

de uitdrukking<br />

Woorden die samen een bijzondere<br />

betekenis hebben.<br />

het startsein<br />

Het teken waar<strong>op</strong> je begint.<br />

het synoniem<br />

Een woord dat hetzelfde betekent.<br />

toejuichen<br />

Iemand met geschreeuw begroeten.<br />

de worp<br />

De gooi.<br />

verzwikken<br />

Je voet te ver buigen. Je pezen<br />

rekken uit. Dat doet pijn.<br />

voortdurend<br />

Zonder <strong>op</strong>houden.<br />

de ziekenhuis<strong>op</strong>name<br />

In het ziekenhuis moeten blijven.<br />

zwellen<br />

Dik worden, <strong>op</strong>zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

27


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema sport.<br />

• een woord omschrijven met een synoniem.<br />

Weet je nog<br />

Sommige woorden betekenen hetzelfde.<br />

Het zijn synoniemen.<br />

Met een synoniem kun je een woord omschrijven.<br />

Het doelpunt is een synoniem van de goal.<br />

St<strong>op</strong>pen is hetzelfde als <strong>op</strong>houden.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Lees de zinnen.<br />

Welke zinnen betekenen hetzelfde<br />

Zet achter elke zin de letter van de zin met dezelfde<br />

betekenis.<br />

1 Ik heb geen kracht meer.<br />

2 De doelman hield de bal tegen.<br />

3 Uitgeput haalde hij de eindstreep.<br />

4 Ik verlies mijn evenwicht.<br />

5 Dit is de leukste activiteit.<br />

a Ik kan mijn balans niet houden.<br />

b Doodmoe kwam hij over de finish.<br />

c De keeper kon een doelpunt voorkomen.<br />

d Deze bezigheid doe ik het liefst.<br />

e Mijn energie is <strong>op</strong>.<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Welke woorden zijn synoniemen<br />

Onderstreep de synoniemen, elk paar in een eigen kleur.<br />

Welk woord is het goede synoniem<br />

Streep het foute woord door.<br />

1 de activiteit: de wedstrijd<br />

de bezigheid<br />

2 het startsein: het beginteken de begintijd<br />

3 bungelen: hangen stuntelen<br />

4 het interview: het verhaal<br />

het vraaggesprek<br />

Åefl<br />

cfl<br />

◊b·<br />

a<br />

dŸ<br />

28<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1


4<br />

Maak de puzzel.<br />

4<br />

1 finish<br />

2 kracht<br />

3 keeper<br />

4 gooi<br />

5 snelste tijd<br />

1<br />

2<br />

e<br />

n<br />

i n<br />

3<br />

d<br />

o<br />

s t<br />

w<br />

o<br />

r<br />

p<br />

e<br />

5<br />

r<br />

e<br />

c<br />

p<br />

e e o<br />

r l r<br />

g m d<br />

i<br />

e<br />

a<br />

n<br />

5<br />

A Zoek de synoniemen.<br />

de bezigheid stuntelen vechten de gooi onhandig doen<br />

knokken de trainer de activiteit de worp de coach<br />

∏s¡t®uŸºÓn»tÑeflºılÇeflºÓnŸ<br />

lÇefl nŸ<br />

dÇefl ◊bÉeflºÓziχgŒºıhÇe®iχdŸ befl ÓvÉėcflºıh»tÑeflºÓnŸ veÌ dÇefl gÎo•oiŸ gÎooiŸ<br />

dÇefl ¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />

rŸ<br />

o§nŸºıhχaŸºÓnχdiχg› onŸ nÏ dχo£eflºÓnŸ oefl dÇefl aχcÀt®iŸºÓvΩi»tÑe®i»tfl<br />

vi»tÑe®i»tfl<br />

◊kŸºÓnχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

okŸ kÇefl nŸ<br />

dÇefl Ów‰o§rpŸ<br />

orpŸ<br />

dÇefl ċo•aχcflºıhŸ oaÏ cfl B Schrijf de zin <strong>op</strong>nieuw en gebruik zo veel mogelijk synoniemen.<br />

6<br />

De uitgeputte arbiter gaf onmiddellijk het signaal voor de rust.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: D±efl ÓvÉeflñrŸºÓmχo£e®iχdÇefl vefl oe®iÏ ∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ h»tÑefl rŸ gÎaŸºıf≠ diŸñrÇėcÀtfl<br />

◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºıkÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl pχauŸºÓzÇefl.<br />

Omschrijf twee woorden voor je <strong>maat</strong>je.<br />

Laat je <strong>maat</strong>je het woord raden.<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

toejuichen het record bungelen het evenwicht<br />

Ik ken de woorden rondom het thema sport.<br />

Ik kan een woord omschrijven met een synoniem.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 29


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een stappenplan schrijft.<br />

Weet je nog<br />

In een stappenplan schrijf je stap voor stap hoe je iets<br />

doet. Voor iedere stap zet je een nummer. Je begint elke<br />

zin met een werkwoord.<br />

Dit is het rugbyteam van Nieuw-Zeeland.<br />

Voor iedere wedstrijd doet het team een soort dans.<br />

Daarmee laten de spelers zien hoe stoer ze zijn.<br />

Zo proberen ze de tegenstanders een beetje bang te<br />

maken. Zo’n dans heet een haka.<br />

1<br />

Deze rugbyspeler voert een haka uit.<br />

Zet de bewegingen in de goede volgorde.<br />

Nummer 1 is al voor je gedaan.<br />

Schrijf zelf de andere nummers in de hokjes.<br />

5<br />

1<br />

2 4<br />

30<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1


2<br />

3<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />

Maak een stappenplan voor de haka.<br />

Schrijf de stappen <strong>op</strong>.<br />

1 Ga met je benen wijd staan.<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

ZχaŸºıkŸ dχo•o§rŸ oorŸ jœefl ◊kŸºÓniÇeÑëflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

DÄo£efl DÄoefl jœefl aŸñrŸºÓmÇeflºÓnŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ÅeflºılŸºıkχaχaŸñrŸ.<br />

lŸ aŸ SÍṫaŸºÓmpŸ ÓmÇeÀtfl jœefl Óv‰o£eÀtfl oeÀtfl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl gÊrχo§nχdŸ.<br />

onÏ SÍtÑeÑeflºıkŸ jœefl ¿ṫo§nχg› onÏ ui»tfl.<br />

Bedenk nu zelf een haka.<br />

Verzin andere bewegingen.<br />

Maak een stappenplan voor jouw haka.<br />

Schrijf iedere stap <strong>op</strong> een nieuwe regel.<br />

Begin elke stap met een werkwoord.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 4<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb voor iedere stap een nummer gezet. ja / nee<br />

2 Iedere zin begint met een werkwoord. ja / nee<br />

3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan een stappenplan maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 31


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je woorden in alfabetische volgorde zet.<br />

Weet je nog<br />

Beginnen woorden met dezelfde letter Kijk dan naar de<br />

tweede letter van het woord.<br />

1<br />

2<br />

Bedenk met je <strong>maat</strong>je vier sporten of spellen die<br />

eindigen <strong>op</strong> bal.<br />

Zet ze in alfabetische volgorde in rijtje 2.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o£eÀtfl<br />

oeÀtfl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊kχo§rŸºıf≠<br />

orŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰oßlŸºılÇe®y›<br />

olŸ lÇe®y›<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hχaŸºÓnχdŸ<br />

Zet de woorden in de goede lijst.<br />

bal<br />

bal<br />

bal<br />

bal<br />

judo wielrennen roeien karate<br />

Alfabetische volgorde:<br />

◊hχaŸºÓnχdŸºıb‰aŸºılŸ<br />

◊kχo§rŸºıf¥b‰aŸºılŸ kÏorŸfbaŸlŸ<br />

Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />

olŸ lÇe®yŒ boksen kungfu surfen ijshockey<br />

badminton duiken hockey turnen<br />

3<br />

sporten a-h sporten i-p sporten q-z<br />

◊b‰oßksªeflºÓnŸ<br />

oksªefl ◊b‰aχdŸºÓmiŸºÓn»ṫo§nŸ<br />

onŸ<br />

duiŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

◊hχo•cflºıkÇe®y›<br />

ocfl jÒuχdχo¢<br />

◊kχaŸñrχa»tÑefl<br />

a»tÑefl<br />

◊kuŸºÓnχgŒºıfØuŸ<br />

fuŸ<br />

ÿÒs∂hχo•cflºıkÇe®y›<br />

ocfl Drie kinderen spelen een spelletje.<br />

Wie het eerst in het alfabet voorkomt, mag beginnen.<br />

Zet in iedere kolom een rondje om die naam.<br />

ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ wiÇefl lŸ nÇefl Ûrχo£e®iÇeflºÓnŸ<br />

oe®iÇefl ∏sπuŸñrŸºıf≤eflºÓnŸ<br />

fefl ¿t®uŸñrŸºÓnÇeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

1 2 3 4<br />

Aukje Erik Jorrit Otto<br />

Alex Eelke<br />

Jeroen Ouafa<br />

Ahmed Eva Yke Uba<br />

32<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


4<br />

Kijk naar de boeken <strong>op</strong> tafel.<br />

Zet ze <strong>op</strong> volgorde van het alfabet <strong>op</strong> de plank.<br />

Trek een lijn van elk boek naar de plank.<br />

5<br />

Ontcijfer het bericht.<br />

Schrijf in het hokje onder elke letter de<br />

volgende letter van het alfabet.<br />

Een paar letters staan er al.<br />

l n q f d m f d d m<br />

m<br />

o¢ ÛrŸ g› Åefl ÓnŸ g Åefl Åefl ÓnŸ<br />

v d c r s q h i c<br />

6<br />

w<br />

Åefl dŸ ∏sŸ ¿tfl ÛrŸ iŸ j› dŸ<br />

Maak een geheim bericht. Bedenk een code.<br />

Drie letters vooruit in het alfabet<br />

Of twee achteruit<br />

Bedenk het zelf. Schrijf een bericht.<br />

Kan een <strong>maat</strong>je jouw code kraken<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 33


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• wat de hoofdpersoon van een boek is.<br />

Schrijf de titels van drie boeken <strong>op</strong>.<br />

Zet erachter over wie het boek gaat.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

Hoofdpersonen<br />

In de meeste boeken is één persoon het belangrijkst.<br />

Die noem je de hoofdpersoon. De hoofdpersoon van het<br />

boek Pipi Langkous is Pipi Langkous. Soms heb je twee<br />

hoofdpersonen, bijvoorbeeld in Suske en Wiske.<br />

2<br />

Lees het verhaal uit het boek Goal!.<br />

Goal!<br />

Tim staat voor de spiegel in de badkamer.<br />

Bezorgd kijkt hij naar zijn ene oog. Toen hij thuiskwam,<br />

had zijn vader er koude washandjes <strong>op</strong>gelegd. En<br />

zonet heeft hij er nog heel veel spuug <strong>op</strong> gesmeerd.<br />

Maar niks helpt. Zijn oog is dik en blauw geworden.<br />

Het is maar goed dat Lindsey niet is komen spelen,<br />

denkt hij <strong>op</strong>gelucht. Dan hoort hij de auto van<br />

zijn moeder voor het huis st<strong>op</strong>pen. Vlug rent Tim<br />

naar beneden en gaat aan tafel zitten.<br />

Zijn vader doet de deur <strong>op</strong>en.<br />

‘Hoi, Tim,’ zegt zijn moeder als ze de kamer<br />

binnenkomt. ‘Heb je het leuk gehad vandaag’ Ze wil<br />

hem een kus geven. Maar als ze zijn blauwe oog ziet,<br />

blijft ze geschrokken staan. ‘Wat is er met jou gebeurd’<br />

‘Ik ... eh ... ik kreeg een bal tegen mijn oog.’ Tim draait<br />

zijn gezicht zo ver mogelijk bij zijn moeder vandaan. Hij<br />

vindt het vreselijk als ze bezorgd tegen hem doet.<br />

‘Een bal tegen je oog Hoe kan dat nou’<br />

‘Gewoon,’ zegt Tim. ‘Die bal kwam <strong>op</strong>eens naar me toe.’<br />

Zuchtend gaat zijn moeder aan tafel zitten. ‘Waarom<br />

kun jij alleen maar aan voetballen denken Er zijn toch<br />

genoeg andere dingen te doen’<br />

Vivian den Hollander<br />

34<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

Wie is de hoofdpersoon in Goal<br />

Wat weet je van de hoofdpersoon<br />

Kruis de goede <strong>antw</strong>oorden aan.<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

TÈiŸºÓmŸ<br />

Het is een jongen.<br />

Hij is ziek.<br />

Hij heeft een hond.<br />

Hij houdt van tennis.<br />

Zijn vriendin heet Lindsey.<br />

Hij heeft een blauw oog.<br />

Hij is een voetballer.<br />

Hij heeft veel vrienden.<br />

Tim zegt hoe hij een blauw oog heeft gekregen.<br />

1 Gelooft zijn moeder hem ja / nee<br />

2 Door welke zin weet je dat<br />

Schrijf de eerste drie woorden van die zin <strong>op</strong>.<br />

WÄaχaŸñrχo§mŸ aŸ omŸ ◊kuŸºÓnŸ jÒÿ›...<br />

Waarschijnlijk heeft Tim niet echt een bal tegen<br />

zijn oog gekregen.<br />

Bedenk hoe hij aan het blauwe oog is gekomen.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Hÿ› ◊hÇeÑeflºıf√tfl ftfl gœeflºÓv‰o•cflºıh»tÑeflºÓnŸ ocfl ÓmÇeÀtfl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ.<br />

7<br />

Je hebt een stuk van Goal! gelezen.<br />

Wat vind je ervan<br />

Ik vind het verhaal<br />

omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan zeggen wie de hoofdpersoon van een boek is.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 35


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema dokter.<br />

• hoe je iets met uitdrukkingen kunt zeggen.<br />

Weet je nog<br />

Vaak zeg je dingen precies zoals ze zijn. Maar soms kun je<br />

ze ook met een uitdrukking zeggen.<br />

Ik ben daar onhandig in.<br />

Ik heb daarvoor twee linkerhanden.<br />

1<br />

Welke uitdrukking hoort bij het plaatje<br />

Schrijf het goede nummer naast het plaatje.<br />

1 het er benauwd van krijgen<br />

2 de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />

3 je buik ervan vol hebben<br />

4 je taai houden<br />

2 4<br />

2<br />

Lees de zin. Is het waar<br />

Zet dan een kruisje in het vakje bij de zin.<br />

<br />

<br />

<br />

3 1<br />

Als je je bezeert, heb je pijn.<br />

Als je een kwaal hebt, mankeer je niks.<br />

Bij een ziekenhuis<strong>op</strong>name slaap je thuis.<br />

Als je voet zwelt, wordt hij dik.<br />

Als je voortdurend jeuk hebt, is de jeuk snel over.<br />

Als je je taai houdt, houd je je stijf.<br />

Als je het benauwd krijgt, vindt je iets een beetje eng.<br />

36<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2


3<br />

Welke zinnen horen bij elkaar<br />

Zet achter elke zin de letter van de zin die erbij hoort.<br />

1 Ik moet naar <strong>op</strong>a in het ziekenhuis.<br />

2 Ik wacht niet nóg langer <strong>op</strong> de bus.<br />

3 Auw! Ik zet mijn voet verkeerd neer.<br />

4 Maar ik ga niet huilen hoor.<br />

cfl<br />

◊b·<br />

dŸ<br />

aŸ<br />

a Ik hou me taai.<br />

b Ik heb mijn buik ervan vol.<br />

c Het is bezoekuur.<br />

4<br />

d Ik heb hem verzwikt.<br />

Welk woord is geen kwaal<br />

Zet daar een streep door.<br />

verkoudheid hoofdpijn knipoog hooikoorts<br />

5<br />

Welk woord hoort niet bij een ziekenhuis<br />

Zet daar een streep door.<br />

wachtkamer buskaart verband verpleegster<br />

6<br />

Jij hebt je vast weleens bezeerd.<br />

Schrijf <strong>op</strong> wat er toen gebeurde.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema dokter.<br />

Ik weet wat uitdrukkingen zijn.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 37


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• het invullen van persoonlijke gegevens.<br />

Weet je nog<br />

Je persoonlijke gegevens zijn:<br />

• je voornaam en achternaam<br />

• je straat en huisnummer<br />

• je postcode en woonplaats<br />

• je geboortedatum<br />

• je geboorteplaats.<br />

1<br />

Aan wie geef je je persoonlijke gegevens<br />

Kruis de goede vakjes aan.<br />

2<br />

<br />

Wat hoort bij elkaar<br />

Trek een lijn.<br />

<br />

38<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3


3<br />

4<br />

Kijk naar het formulier van <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Wat is waar<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

<br />

Samuel woont in Bergen <strong>op</strong> Zoom.<br />

Samuel is in 2008 geboren.<br />

Samuel is 33 jaar.<br />

Vul nu je eigen gegevens in.<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb alles ingevuld. ja / nee<br />

2 Ik heb alles goed ingevuld. ja / nee<br />

3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />

Ik kan mijn persoonlijke gegevens invullen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 39


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• voorzetsels.<br />

Weet je nog<br />

Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />

1<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Vul de goede voorzetsels in.<br />

Kies uit:<br />

onder <strong>op</strong> naast voor aan<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

o§nχdÇeflñrŸ onÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

aχaŸºÓnŸ<br />

aŸ Ónχaχas¡tfl<br />

as¡tfl<br />

1 De pillen liggen het nachtkastje.<br />

2 De jongen ligt de dekens.<br />

3 De bloemen staan het raam.<br />

4 De kamerjas hangt de muur.<br />

5 De verpleegster staat het bed.<br />

2<br />

A Zo wordt de kamer gezelliger.<br />

Vul het juiste voorzetsel in.<br />

iŸºÓnŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />

nŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

iŸºÓnŸ<br />

aχaŸºÓnŸ<br />

aŸ 1 Speelgoed de kast.<br />

2 Bananen het tafeltje.<br />

3 Een clown de bedden.<br />

4 Slingers het plafond.<br />

B Bedenk zelf nog drie dingen.<br />

Gebruik drie verschillende voorzetsels.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊fμo«ṫo¢ fotÌ o aχaŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÓmuuŸñrŸ.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ pÇeÀtfl aχaŸºÓnŸ aŸ ◊hÇeÀtfl ◊hχaχaŸºıkjœefl.<br />

aŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊kŸºÓnuŸºıf¥f≤eflºılŸ fefl lŸ Ónχaχas¡tfl as¡tfl dÇefl jÎonÏ jÎo§nχgœeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

40<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3


3<br />

Welke voorzetsels passen in de zin<br />

Zet daar een streep onder.<br />

onder – <strong>op</strong> – achter – naast – voor – tussen<br />

De helik<strong>op</strong>ter landt ... het ziekenhuis.<br />

4<br />

5<br />

6<br />

Welk voorzetsel past in de zin Schrijf er zes <strong>op</strong>.<br />

De clown springt ... het bed.<br />

Kijk naar het plaatje <strong>op</strong> de vorige bladzijde.<br />

Bedenk waar jij je verst<strong>op</strong>t.<br />

Laat je <strong>maat</strong>je raden.<br />

Bedenk drie dingen die je klaslokaal gezelliger maken.<br />

Vertel steeds waar die dingen <strong>op</strong> staan, aan<br />

hangen, enzovoorts.<br />

Maak er zinnen mee met een voorzetsel.<br />

1<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: iŸºÓnŸ<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ónχaχas¡tfl<br />

as¡tfl<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: o§vÉeflñrŸ ovefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

2<br />

Wat kan ik<br />

3<br />

Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 41


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />

Weet je nog<br />

Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />

De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />

De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />

(vt) Gisteren kreeg ik een ijsje.<br />

(tt) Vandaag krijg ik helemaal niets!<br />

1<br />

A Zet een streep onder het werkwoord.<br />

1 Ik hou van schaatsen.<br />

2 Gisteren schaatste ik heel hard.<br />

3 Er lag een steen <strong>op</strong> het ijs.<br />

4 Maar die zag ik niet.<br />

5 Toen viel ik erover.<br />

6 Moet je kijken.<br />

7 Mijn hele knie is in het verband.<br />

8 Het bloedde enorm.<br />

9 Het doet nog steeds pijn.<br />

tt<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

vt<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

2<br />

B Staat het werkwoord in de tt of in de vt<br />

Kruis het goede vakje aan achter de zin.<br />

Streep het foute woord door.<br />

1 Gisteren kom<br />

/ kwam ik te laat uit bed.<br />

2 Ik wil / wilde niet te laat <strong>op</strong> school komen.<br />

3 Daarom begin / begon ik te rennen.<br />

4 Kijk, nu heb / had<br />

ik een pleister <strong>op</strong> mijn knie.<br />

5 Jij weet / wist<br />

vast wel hoe dat komt.<br />

42<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4


3<br />

Schrijf de woorden in het goede rijtje.<br />

zwellen bezeren bezoeken verzwikte viel<br />

bezocht zwol vallen bezeerde verzwikken<br />

Doe het zo:<br />

4<br />

5<br />

tt<br />

ÓzŸºÓwÉeflºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

wefl lŸ lÇefl ◊bÉeflºÓzÇeflñrÇeflºÓnŸ befl ◊bÉeflºÓzχo£eflºıkÇeflºÓnŸ befl oefl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºıkŸºıkÇeflºÓnŸ vefl wiŸ kÇefl Óv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

lÇefl Verzin een zin in de tegenwoordige tijd.<br />

Zeg deze zin tegen je <strong>maat</strong>je.<br />

Je <strong>maat</strong>je zegt de zin na in de verleden tijd.<br />

Wissel daarna van beurt.<br />

Bedenk ieder vijf zinnen.<br />

vt<br />

Wat kan hier gebeurd zijn<br />

Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÓzŸºÓw‰oßlŸ<br />

olŸ<br />

◊bÉeflºÓzÇeÑeflñrχdÇefl befl ◊bÉeflºÓzχo•cflºıh»tfl befl ocfl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºık»tÑefl vefl wiŸ ÓvΩiÇeflºılŸ viÇefl lŸ<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />

werkwoorden gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 43


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• wat braille is.<br />

Uitleg<br />

Braille<br />

Braille (zeg: brajje) is een blindenschrift. De letters<br />

bestaan uit bobbeltjes in het papier. Die bobbeltjes<br />

kun je voelen. Zo kan een blinde de tekst lezen:<br />

niet met zijn ogen, maar met zijn vingers.<br />

Voor blinde mensen worden speciale boeken in braille<br />

gemaakt.<br />

1<br />

2<br />

Doe dit met een <strong>maat</strong>je.<br />

Je <strong>maat</strong>je houdt de ogen dicht.<br />

Geef je <strong>maat</strong>je een voorwerp uit de klas.<br />

Je <strong>maat</strong>je voelt en raadt wat het is.<br />

Dit is het alfabet in braille.<br />

Schrijf de letters van het alfabet eronder.<br />

44<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4


3<br />

Wat staat hier<br />

Schrijf het eronder.<br />

4<br />

I°kŸ ◊kχaŸºÓnŸ ◊børχaiŸºılŸºılÇefl brÏ lÇefl ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

Schrijf je voornaam in braille.<br />

Maak de goede rondjes zwart.<br />

5<br />

A Schrijf een korte tekst in braille over een schooluitje<br />

dat nog gaat komen.<br />

B Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />

Lees elkaars tekst in braille.<br />

Welke letters of woorden zijn nog niet goed<br />

Verbeter ze hier:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan braille lezen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 45


3<br />

Samen<br />

Thema<br />

46


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de beslissing<br />

Een keuze die je maakt.<br />

de brutaliteit<br />

Iets doen of zeggen wat onbeleefd is.<br />

Les 9 en 10:<br />

betrappen<br />

Zien dat iemand iets stiekems doet.<br />

de driftkikker<br />

Iemand die snel boos wordt.<br />

het eens zijn met iemand<br />

Je geeft iemand gelijk.<br />

de gebeurtenis<br />

Iets wat gebeurt.<br />

grinniken<br />

Zachtjes lachen binnen in je mond.<br />

de humor<br />

Iets waarom je kunt lachen.<br />

het karakter<br />

Hoe iemand is.<br />

plezier beleven<br />

Iets leuk vinden.<br />

de presentatie<br />

Iets vertellen met publiek erbij.<br />

de reden<br />

Waarom je iets doet.<br />

vergeven<br />

Het niet meer vervelend vinden wat<br />

een ander je heeft aangedaan.<br />

de vriendschap<br />

Je bent vrienden met iemand.<br />

de gezichtsuitdrukking<br />

Hoe iemand zijn gezicht houdt.<br />

Daaraan zie je hoe hij zich voelt.<br />

het nadeel<br />

De onprettige kant van iets.<br />

de <strong>op</strong>schepper<br />

Iemand die heel trots <strong>op</strong> zichzelf is en<br />

dat laat merken.<br />

overdrijven<br />

Iets veel groter maken dan het is.<br />

de pechvogel<br />

Iemand die vaak pech heeft.<br />

de roddel<br />

Een naar verhaal over iemand, dat<br />

wordt verteld als die persoon er niet<br />

bij is.<br />

de teleurstelling<br />

Iets wat tegenvalt.<br />

twijfelen<br />

Niet precies weten wat je moet<br />

kiezen of doen.<br />

verrast<br />

Onverwacht blij worden van iets of<br />

iemand.<br />

het voordeel<br />

De prettige kant van iets.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

47


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema vriendschap.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Werkwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn soms<br />

familie van elkaar.<br />

buigen<br />

de buiging<br />

1<br />

2<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

humor plezier beleven gebeurtenis karakter beslissing<br />

1 Bryan is heel geduldig en sportief.<br />

Deze dingen horen bij zijn<br />

2 Kiky kiest voor een blauwe kamer. Dat is haar<br />

3 Als iemand grappig is, heeft hij<br />

4 Een is iets wat gebeurt.<br />

5 Als Josseline en Arlette afspreken, is het altijd gezellig.<br />

Ze<br />

samen veel<br />

Welk werkwoord of zelfstandig naamwoord zit in<br />

deze woorden verst<strong>op</strong>t<br />

1 het gegrinnik<br />

2 gebeuren<br />

3 vrienden zijn<br />

4 brutaal<br />

5 de vergiffenis<br />

6 beslissen<br />

gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />

be®uŸ ◊bÉeflºılÇeflºÓvÉeflºÓnŸ befl lÇefl vefl kÏ aŸ rÏ aŸ k»tÑefl rŸ.<br />

◊huŸºÓmχo§rŸ.<br />

orŸ.<br />

gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkÇeflºÓnŸ<br />

niŸ dÇefl gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />

be®uŸ dÇefl ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl dÇefl ◊børu»ṫaŸºıli»tÑe®i»tfl bru»tÌ ÓvÉeflñrχgœeflºÓvÉeflºÓn vefl vefl dÇefl ◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg› be®s∂lis s iŸ pŸºılÇeflºÓziÇeflñrŸ.<br />

◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg›. be®s∂lis s iŸ 48<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1


3<br />

Maak de puzzel.<br />

1 Wanneer je vrienden bent met iemand.<br />

2 Hoe iemand is.<br />

3 Een keuze die je maakt.<br />

4 Zachtjes lachen met je mond dicht.<br />

5 Iets waarom je kunt lachen.<br />

4<br />

1<br />

5 4<br />

h g e<br />

u r s k<br />

m i l a<br />

o n i r<br />

v r i e n d s c h a p<br />

A Ben je het met deze zin eens<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

Brutale kinderen krijgen alles voor elkaar.<br />

3<br />

b<br />

i s k<br />

k i t<br />

e n e<br />

n g r<br />

2<br />

mee eens / niet mee eens<br />

B Leg je <strong>antw</strong>oord uit.<br />

1 Mee eens, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Niet mee eens, omdat<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema vriendschap.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 49


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je kunt <strong>op</strong>schrijven waarom je iets doet of waarom je iets wilt.<br />

Je schrijft een verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Een reden begint met de woorden omdat of want.<br />

1<br />

Lees de tekst.<br />

Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />

2<br />

Vul nu zelf de bladzijde uit het vriendenboekje in.<br />

50<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1


3<br />

Lees het verhaal van Adam en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

Ik wil piloot worden, omdat je dan over de hele wereld reist.<br />

Vliegtuigen gaan heel snel. Dat vind ik leuk.<br />

Het is mijn wens om in een straaljager te vliegen, want die<br />

gaan veel sneller dan een gewoon vliegtuig.<br />

4<br />

1 Welke twee vragen heeft Adam gekozen<br />

WÄa»tfl ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ jœefl ◊lχa»tÑeflñrŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />

orÏ WÄa»tfl is jœefl gÊrχo•o«t®s¡tÑefl oot®s¡tÑefl ÓwÉeflºÓns wefl 2 Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />

Schrijf een kort verhaal over jezelf.<br />

Kies daarvoor twee vragen uit het vriendenboekje.<br />

Je verhaal heeft ongeveer zes zinnen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb twee vragen uitgekozen. ja / nee<br />

2 Ik heb de woorden omdat en want gebruikt. ja / nee<br />

3 Mijn verhaal heeft ongeveer zes zinnen. ja / nee<br />

Ik kan <strong>op</strong>schrijven waarom ik iets doe of wil.<br />

Ik kan een verhaal schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 51


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• wat de stam van een werkwoord is.<br />

Weet je nog<br />

Je weet al wat werkwoorden zijn. Dat zijn woorden die<br />

vertellen wat iemand of iets doet.<br />

De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de<br />

ik-vorm in de tegenwoordige tijd.<br />

l<strong>op</strong>en – lo<strong>op</strong><br />

lachen – lach<br />

1<br />

2<br />

Schrijf de stam <strong>op</strong>.<br />

1 zwemmen<br />

2 aaien<br />

3 be<strong>antw</strong>oorden<br />

4 logeren<br />

5 grinniken<br />

6 twijfelen<br />

7 beslissen<br />

ÓzŸºÓwÉeflºÓmŸ<br />

wefl aχaiŸ<br />

aiŸ<br />

◊bÉėaŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ beÌ oorÏ ◊lχo•gœeÑeflñrŸ<br />

ogœeÑefl gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkŸ<br />

niŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılŸ<br />

wÿŒ fefl lŸ<br />

◊bÉe®s∂lis be®s∂lis<br />

Rara, over welke stam gaat het<br />

ÓmÇeÑeÀtfl<br />

◊kŸºÓnipŸ<br />

◊luis¡tÑeflñrŸ<br />

ÅeÑeÀtfl<br />

1 Met een meetlint ik.<br />

2 Met een schaar ik.<br />

3 Naar muziek ik.<br />

4 Met bestek ik.<br />

3<br />

Welk werkwoord hoort bij de stam<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

◊kχoßkÇeflºÓnŸ<br />

okÇefl gÎaχaŸºÓnŸ<br />

aŸ ◊liχgÎgœeflºÓnŸ<br />

1 kook 4 fluit<br />

2 ga 5 sta<br />

3 lig 6 vraag<br />

◊f¥lui»tÑeflºÓnŸ<br />

∏s¡ṫaχaŸºÓnŸ<br />

aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ 52<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


4<br />

Schrijf de stam in de puzzel.<br />

<br />

1 vergeven<br />

2 tobben<br />

1 v e<br />

2<br />

r<br />

t<br />

g<br />

o<br />

e<br />

b<br />

e f<br />

3 kletsen<br />

3<br />

k l e t s<br />

4 schudden<br />

4<br />

s c h u d<br />

5 zeuren<br />

5<br />

z e u r<br />

5<br />

6 dromen<br />

Wat lees je onder de pijl<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Schrijf drie keer een stam <strong>op</strong> die erbij past.<br />

6<br />

gÎo£ėdŸ gÎoeÌ Ózχo¢<br />

d r o o m<br />

Wat kan ik<br />

6<br />

Ûrχo£e®pŸ<br />

oe®pŸ<br />

Zet de stam in de verleden tijd.<br />

Doe het zo:<br />

Ik vind computeren heel leuk.<br />

1 Ik lo<strong>op</strong> naar school.<br />

2 Ik ren over het schoolplein.<br />

3 Daar zie ik mijn beste vriend.<br />

4 Ik zeg hallo tegen hem.<br />

◊kŸºıliŸºÓmŸ<br />

Óv‰o§nχdŸ<br />

onÏ ◊liÇe®pŸ<br />

ÛrÇeflºÓnχdÇefl<br />

Ózχaχg›<br />

ÓzÇe®iŸ<br />

Ik kan de stam van een werkwoord vinden.<br />

ÅeÑeÀtfl<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 53


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• wat stripverhalen zijn.<br />

Welke stripverhalen ken je Schrijf er drie <strong>op</strong>.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Uitleg<br />

Strips<br />

In een strip vertellen de plaatjes het verhaal. Maar er zijn<br />

ook praatwolkjes. Daarin staat wat de figuren in de strip<br />

zeggen.<br />

2<br />

Lees het stripverhaal.<br />

Uit: Bollie en Billie, Jean Roba<br />

54<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


3<br />

4<br />

5<br />

Kruis het vakje aan bij het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

Het stripverhaal gaat over …<br />

te laat zijn.<br />

buiten spelen.<br />

de vrienden Billie en Bollie.<br />

<br />

In het derde plaatje staat een praatwolkje.<br />

Lees de woorden in het wolkje.<br />

Wie zegt dit<br />

Billie<br />

vader of moeder<br />

de hond<br />

een vriend<br />

<br />

Teken hoe het verhaal verder gaat.<br />

Maak ook praatwolkjes.<br />

Schrijf een leuke tekst in de praatwolkjes.<br />

Wat kan ik<br />

Ik kan vertellen wat een strip is.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 55


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema pesten en plagen.<br />

• een woord onthouden met een woordkast.<br />

Weet je nog<br />

Sommige woorden horen bij een bepaald onderwerp. Die woorden<br />

zeggen bijvoorbeeld dat iets fijn of juist niet fijn is. Wil je deze<br />

woorden beter onthouden Schrijf ze dan in een woordkast.<br />

1<br />

2<br />

Kies het goede <strong>antw</strong>oord<br />

1 Een <strong>op</strong>schepper is bescheiden.<br />

2 Een driftkikker wordt snel boos.<br />

3 Een roddel is iets aardigs.<br />

4 Een pechvogel heeft vaak geluk.<br />

A Kijk naar de gezichtsuitdrukkingen.<br />

Hoe voelen deze kinderen zich<br />

goed<br />

<br />

fout<br />

<br />

<br />

<br />

ÓvÉeflñrχdŸñriÇeÀt®iχg› vefl riÇeÀt®iÏ ◊b∞lÿ›<br />

ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ÓmisπsªeflºılÿŒºıkŸ<br />

sªefl lÿŒ ÓvÉeflñrŸºıliÇeflºıfμdŸ vefl liÇefl fdŸ<br />

◊b‰o•o¨s boos<br />

B Vul de woordkast in.<br />

Gebruik je woorden van vraag 2A.<br />

56<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2


3<br />

4<br />

Vul het goede woord in. Kies uit:<br />

twijfelen teleurstelling betrapt verrast roddel<br />

1 Ik wilde stiekem een snoepje pakken, maar mijn moeder<br />

heeft me<br />

◊bÉeÀtflñrχap»tfl. beÀtfl ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />

lÇe®uŸ lŸ liŸ Ûrχo•dχdÇeflºılŸ<br />

odÏ dÇefl lŸ<br />

¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılÇeflºÓnŸ.<br />

wÿŒ fefl lÇefl 2 Mart heeft gekookt. Wat is mama !<br />

3 We moeten al gaan. Wat een !<br />

4 An vertelt een gemene over mij.<br />

5 Ik blijf maar Ik weet niet wat ik voor<br />

mijn verjaardag moet vragen.<br />

Maak een woordkast over warm en koud.<br />

5<br />

A Wat zegt deze persoon Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

1 Een pechvogel:<br />

2 Een driftkikker:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3 Een <strong>op</strong>schepper:<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

B Hoe noem je iemand die dit doet<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

1 Iemand die wandelt.<br />

2 Iemand die goochelt.<br />

3 Iemand die roddelt.<br />

4 Iemand die tekent.<br />

ÅeÑeflºÓnŸ Ów‰aŸºÓnχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

lÏ aÏ ÅeÑeflºÓnŸ gÎoocfl gÎo•o•cflºıhÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

lÏ aŸ ÅeÑeflºÓnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />

odÏ dÇefl lÏ aŸ rŸ<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />

aŸ Ik ken de woorden rondom het thema pesten en plagen.<br />

Ik kan een woord onthouden met een woordkast.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 57


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je voordelen en nadelen beschrijft.<br />

Je schrijft een verhaal.<br />

Weet je nog<br />

Een voordeel is het tegenovergestelde van een nadeel.<br />

Voordelen maken dingen fijn en makkelijk. Nadelen<br />

maken dingen vervelend en moeilijk.<br />

1<br />

Zet een groene streep onder de voordelen.<br />

Zet een rode streep onder de nadelen.<br />

1 In de zomer mag ik lekker lang buiten spelen.<br />

2 Maar <strong>op</strong> het veldje ligt wel veel hondenpoep.<br />

3 Als je klassenhulp bent, mag je een sticker uitzoeken.<br />

4 De zee is veel te wild om in te zwemmen.<br />

2<br />

Groep 5 maakt klassenregels om het pesten<br />

tegen te gaan.<br />

Lees deze regels. Be<strong>antw</strong>oord daarna de vragen.<br />

Regel 1: Er komt een pestpolitie. Deze kinderen l<strong>op</strong>en<br />

in de pauze rond. Ze letten goed <strong>op</strong> dat er niemand<br />

wordt gepest. Als iemand iets doet wat niet mag,<br />

schrijven ze zijn naam <strong>op</strong>.<br />

Regel 2: Er komt een pestdoos. Hier kun je een briefje<br />

in doen als je wordt gepest of weet dat er wordt<br />

gepest. Zo kan de juf of meester er iets aan doen.<br />

Pestpolitie<br />

Pestdoos<br />

1 Welke klassenregel lijkt jou het best Waarom<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 Bedenk zelf een klassenregel om het pesten te st<strong>op</strong>pen.<br />

58<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3


3<br />

Kies één klassenregel uit <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Je mag ook je eigen klassenregel kiezen.<br />

Schrijf er twee voordelen en twee nadelen bij.<br />

Hieronder staat wat je precies moet doen.<br />

1 Je verhaal gaat over de klassenregel.<br />

2 Je geeft twee voordelen.<br />

3 Je geeft twee nadelen.<br />

4 Je gebruikt hoofdletters en punten.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

4<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Mijn verhaal gaat over de klassenregel. ja / nee<br />

2 Ik heb twee voordelen gegeven. ja / nee<br />

3 Ik heb twee nadelen gegeven. ja / nee<br />

4 Ik heb hoofdletters en punten gebruikt. ja / nee<br />

Ik kan voordelen en nadelen beschrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 59


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />

Weet je nog<br />

Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />

De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />

De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />

1<br />

In welke tijd staat het werkwoord<br />

Zet een streep onder de verleden tijd.<br />

Zet een rondje om de tegenwoordige tijd.<br />

ik betrapte wij roddelen hij vergeeft<br />

jij twijfelde jullie overdrijven<br />

2<br />

3<br />

Zet een streep onder het werkwoord.<br />

1 Ik fiets met mijn vrienden naar huis.<br />

2 Hij vergaf zijn vriend na een ruzie.<br />

3 Zij plaagt haar vriendin weleens.<br />

4 Ik hield niet meer <strong>op</strong> met grinniken.<br />

5 Wij maken regels tegen het pesten.<br />

6 Wij mogen eerder naar buiten.<br />

7 Hij houdt van poffertjes.<br />

Kijk naar de zinnen van <strong>op</strong>dracht 2.<br />

Is het verleden tijd of tegenwoordige tijd<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />

60<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3


4<br />

5<br />

Schrijf de zin in de verleden tijd.<br />

1 Ik twijfel bij wie ik wil spelen.<br />

I°kŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılχdÇefl wÿŒ fefl lÏ ◊bΩÿ› bÿ› ÓwΩiÇefl wiÇefl iŸºıkŸ ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />

lÇefl 2 We rennen over het schoolplein.<br />

W±efl ÛrÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ nŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhχo•oßlpŸºılÇe®iŸºÓnŸ.<br />

oolpŸ lÇe®iŸ 3 De juf roept naar de kinderen.<br />

D±efl jÒuŸºıf≠ ÛriÇe®pŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

4 Hij lacht haar vaak uit.<br />

Hÿ› ◊lχaχcflºıh»tÑefl ◊hχaχaŸñrŸ aŸ Óv‰aχaŸºıkŸ vaÏaŸkŸ ui»tfl.<br />

5 Paul houdt niet van lezen.<br />

PÄauŸºılŸ ◊hiÇeflºılχdŸ lÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Wat is hier gebeurd<br />

Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: HÇeÀtfl ÓmÇe®isπjœeflŸ Ómχo•cflºıh»tfl ocfl ÓniÇeÀtfl<br />

ÓmÇeÑėdχo£eflºÓnŸ oefl ÓmÇeÀtfl ◊hÇeÀtfl ∏sπpÇeflºılŸ. lŸ. D±efl<br />

◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl gÊrχo£e®pjœefl oe®pjœefl ÓzÇe®iχdÇeflºÓnŸ<br />

dχa»tfl ÓzÇefl ÅeflñrχgœeflºÓns aŸºÓnχdÇeflñrs Ómχo£e®s¡tfl<br />

oe®s¡tfl<br />

gÎaχaŸºÓnŸ aŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />

lÇefl Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />

werkwoorden gebruiken.<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 61


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• wanneer je een komma gebruikt.<br />

Weet je nog<br />

Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een<br />

punt, uitroepteken of vraagteken.<br />

In een zin kun je een komma gebruiken. Je gebruikt een<br />

komma als je iets <strong>op</strong>somt.<br />

Er komt dan geen komma voor het woord en.<br />

Ik houd van honden, paarden en dolfijnen.<br />

1<br />

2<br />

Staan de komma’s goed of fout<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

1 Ik, ben in Frankrijk België en,<br />

Zweden geweest.<br />

2 Hij twijfelt of hij een rood,<br />

groen of paars ijsje wil.<br />

3 Lieke heeft een, broer, een<br />

broertje en een zus.<br />

goed<br />

De komma’s staan <strong>op</strong> de verkeerde plek.<br />

Verbeter de zin. Schrijf de goede zin <strong>op</strong>.<br />

fout<br />

1 De juf, gaf een les over, plagen pesten, en vriendschap.<br />

D±efl jÒuŸºıf≠ gÎaŸºıf≠ ÅeÑeflºÓnŸ ◊lÇe®s ovefl o§vÉeflñrŸ pŸºılχaχgœeflºÓnŸ, pÇe®s¡tÑeflºÓnŸ<br />

ÅeflºÓnŸ ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ. vriÇefl 2 Mijn beste, vrienden zijn Claire Anna en, Teun.<br />

MÿŒºÓnŸ ◊bÉe®s¡tÑefl be®s¡tÑefl ÓvøriÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ vriÇefl nŸ ÓzÿŒºÓnŸ CflºılχaiŸñrÇefl, lÏ AŸºÓnŸºÓnχaŸ nÏ ÅeflºÓnŸ T±e®uŸºÓnŸ.<br />

3 Yari, houdt niet van, roddelen overdrijven en ruzie.<br />

YÎaŸñriŸ ◊hχouχd»tfl ouÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılÇeflºÓnŸ,<br />

odÏ dÇefl lÇefl o§vÉeflñrχdŸñrÿŒºÓvÉeflºÓnŸ ovefl rÿŒ vefl ÅeflºÓnŸ ÛruŸºÓziÇefl.<br />

4 Op weg naar Marokko rijden, we door België Frankrijk,<br />

<br />

<br />

<br />

en Spanje.<br />

OÈpŸ ÓwÉėg› weÌg› ÓnχaχaŸñrŸ aŸ MχaŸñrχoßkŸºıkχo¢ okŸ kÏ o ÛrÿÎdÇeflºÓnŸ ÓwÉefl wefl dχo•o§rŸ oorŸ<br />

B±eflºılχgÒiÇëfl, lÏ FÜrχaŸºÓnŸºıkŸñrÿŒºıkŸ rÿŒ ÅeflºÓnŸ SÈpχaŸºÓnjœefl.<br />

62<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4


3<br />

Wanneer gebruik je de leestekens<br />

Trek een lijn.<br />

Achter een zin komt een komma.<br />

Achter een vraagzin staat een punt.<br />

Een zin begint met een uitroepteken.<br />

Als je iets <strong>op</strong>somt, gebruik je een hoofdletter.<br />

Achter een zin komt soms een vraagteken.<br />

4<br />

5<br />

Schrijf het verhaal over.<br />

Gebruik hoofdletters en leestekens.<br />

ik plaag mijn zusje soms ze is heel bang voor spinnen<br />

wormen en wespen ik had eens een nepspin in haar<br />

schoen gedaan mijn zusje dacht dat hij echt was wat<br />

gilde ze hard daarna konden we er samen om lachen<br />

plaag jij ook weleens iemand hoe doe je dat<br />

I°kŸ pŸºılχaχaχg› ÓmÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl ∏sÃo§ms. sÃoms. ZÇefl is ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊b‰aŸºÓnχg› baŸnÏg› Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

∏sπpiŸºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ, nÇefl nŸ, Ów‰o§rŸºÓmÇeflºÓnŸ orŸ ÅeflºÓnŸ ÓwÉe®sπpÇeflºÓnŸ. we®s I°kŸ ◊hχaχdŸ ÅeÑeflºÓns ÅeÑeflºÓnŸ<br />

ÓnÇe®psπpiŸºÓnŸ piŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hχaχaŸñrŸ aŸ ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnŸ oefl gœėdχaχaŸºÓnŸ. aŸ MÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl dχaχcflºıh»tfl<br />

dχa»tfl ◊hÿ› Åėcflºıh»tfl Ów‰as! WÄa»tfl gÒiŸºılχdÇefl ÓzÇefl ◊hχaŸñrχdŸ! DÄaχaŸñrŸºÓnχaŸ aŸ aŸ<br />

◊kχo§nχdÇeflºÓnŸ onÏ nŸ ÓwÉefl wefl ÅeflñrŸ ∏sÃaŸºÓmÇeflºÓnŸ omŸ o§mŸ ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnŸ. PÖlχaχaχg› jÒÿ› ookŸ o•oßkŸ<br />

ÓwÉeflºılÇeÑeflºÓns wefl lÇeÑefl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ Hχo£efl oefl dχo£efl oefl jœefl dχa»tfl<br />

Wat zit er allemaal in je koffer als je <strong>op</strong> vakantie gaat<br />

Maak een <strong>op</strong>somming.<br />

Ik ga <strong>op</strong> reis en ik neem mee<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan de komma <strong>op</strong> de goede plaats zetten.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 63


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• wat een bijnaam is.<br />

Uitleg<br />

Bijnamen<br />

Iedereen heeft een naam. Sommige mensen hebben een<br />

bijnaam. Soms om ze te eren. Soms om met ze te spotten.<br />

Willem van Oranje noemden ze Willem de Zwijger. Dat<br />

kwam omdat hij <strong>op</strong> de juiste momenten zijn mond wist te<br />

houden.<br />

Maar soms noemen ze iemand met rood haar bijvoorbeeld<br />

vuurtorentje. Dat is om hem of haar te pesten.<br />

1<br />

2<br />

Zet een streep onder de bijnamen.<br />

Zoë Hermsen Haantje de Voorste Sven Mikkers<br />

De Tijger Elastiekje Melanie Martens<br />

Welke bijnaam hoort bij deze mensen<br />

Trek een lijn.<br />

de heks de wervelwind de hulk<br />

64<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4


3<br />

4<br />

Welk beroep hoort bij deze bijnaam<br />

Schrijf het eronder.<br />

Meneer Kwast<br />

Piet Brood<br />

De man met het mes<br />

sÃcfl hiŸ lÏ dÇefl rŸ<br />

◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />

kÇefl ∏s∂lχaχgœeflñrŸ<br />

Bedenk een leuke bijnaam voor deze kinderen.<br />

5<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Bedenk nu een bijnaam voor jezelf.<br />

Vertel ook waarom je deze naam hebt gekozen.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 6<br />

Bedenk een bijnaam voor twee klasgenoten.<br />

Leg uit waarom je deze namen hebt gekozen.<br />

Klasgenoot 1:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Klasgenoot 2:<br />

Wat kan ik<br />

Ik weet wat bijnamen zijn.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 65


4<br />

Geld<br />

Thema<br />

66


Themawoorden<br />

en schoolwoorden<br />

Les 1 en 2:<br />

de aanbieding<br />

Iets is tijdelijk goedk<strong>op</strong>er dan anders.<br />

afprijzen<br />

De prijs lager maken.<br />

het artikel<br />

1 Een product in een winkel.<br />

2 Een tekst in een krant.<br />

besteden<br />

Geld uitgeven.<br />

de boodschap<br />

Wat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />

de kwaliteit<br />

Hoe goed of hoe slecht iets is.<br />

de <strong>op</strong>somming<br />

Een rij dingen of namen.<br />

de pinauto<strong>maat</strong><br />

Een auto<strong>maat</strong> waar je geld kunt<br />

halen.<br />

het product<br />

Iets wat in een fabriek of boerderij<br />

gemaakt is en wordt verkocht.<br />

Les 9 en 10:<br />

de astronaut<br />

Een ruimtereiziger.<br />

de chef<br />

Het hoofd van een afdeling.<br />

het droomberoep<br />

Beroep dat je later graag doet.<br />

de filmster<br />

Iemand die in films speelt en<br />

beroemd is.<br />

het idool<br />

Iemand die je bewondert.<br />

de inleiding<br />

Het eerste gedeelte van een tekst.<br />

ontslaan<br />

Zeggen dat iemand niet meer mag<br />

komen werken.<br />

het personeel<br />

De mensen die bij een bedrijf werken.<br />

de profvoetballer<br />

Voetballer die zijn geld verdient met<br />

voetballen.<br />

de reclame<br />

Een product aanprijzen.<br />

tijdelijk<br />

Voor een tijdje.<br />

voordelig<br />

Iets kost minder dan normaal.<br />

het slot<br />

1 Het einde van een verhaal.<br />

2 De sluiting van een deur of raam.<br />

3 Het kasteel.<br />

volgens<br />

Zoals iemand heeft gezegd.<br />

voorbereiden<br />

Jezelf klaarmaken voor iets.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

67


Les2<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema geld.<br />

• hoe je woorden <strong>op</strong>zoekt in het woordenboek.<br />

Weet je nog<br />

In een woordenboek staan woorden in alfabetische<br />

volgorde. Achter het woord lees je de betekenis.<br />

Sommige woorden hebben meer dan één betekenis.<br />

1<br />

Zoek het goede woord bij de zin.<br />

Trek een lijn.<br />

Hier staan afgeprijsde artikelen in. de aanbieding<br />

Dit haal je in de supermarkt. het product<br />

Iets wat in een fabriek wordt gemaakt.<br />

Hier ben je blij mee als je een artikel ko<strong>op</strong>t.<br />

de bank<br />

de reclamefolder<br />

Hier<strong>op</strong> kun je uitrusten als je<br />

boodschappen hebt gedaan.<br />

de boodschap<br />

2<br />

Maak de zinnen af. Kies uit:<br />

reclamefolder artikel afprijzen<br />

aanbieding besteden<br />

1 Jasper heeft een duur <strong>op</strong> zijn<br />

verlanglijstje staan: het piratenschip van Lego.<br />

2 ‘Zo veel geld hebben we niet te ,’<br />

zegt papa meteen.<br />

3 ‘Het kan alleen als de speelgoedwinkel de lego eens flink gaat<br />

aŸºıfØpŸñrÿŒºÓzÇeflºÓnŸ.<br />

fpŸ ’<br />

aŸñr»t®iŸºıkÇeflºılŸ<br />

lŸ<br />

◊bÉe®s¡tÑėdÇeflºÓnŸ be®s¡tÑeÌ 4 En moet je dit nou zien: deze week is het piratenschip in de<br />

aχaŸºÓnŸºıbΩiÇėdiŸºÓnχg›.<br />

aŸ biÇeÌ nÏ ÛrÇėcflºılχaŸºÓmÇeflºıfμoßlχdÇeflñrŸ<br />

lÏ folÏ rŸ<br />

5 Jasper rent meteen met de naar zijn vader.<br />

68<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1


3<br />

4<br />

Wat betekenen deze woorden<br />

Schrijf steeds twee betekenissen <strong>op</strong>.<br />

Gebruik het woordenboek.<br />

1 Jasper betaalt een hoge prijs.<br />

Femke haalt de eerste prijs.<br />

1 Ów‰a»tfl iÇeÀt®s ◊kχo¨s¡tfl, os¡tfl, 2 ◊bÉeflºılχo§niŸºÓnχg› befl lÏ oniŸ nÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl ÓwΩiŸºÓnŸºÓnχaχaŸñrŸ wiŸnŸnÏaÏaŸrŸ<br />

2 Vorst hoort bij de winter.<br />

Sommige landen hebben een vorst.<br />

1 ¿tÑeflºÓmpÇeflñrχa»t®uuŸñrŸ rŸ onÏ o§nχdÇeflñrŸ ÓnuŸºılŸ gÊrχaχdÇeflºÓnŸ, 2 ◊kχo§niŸºÓnχg›<br />

oniŸ nÏ 3 De dollar heeft een hoge koers.<br />

Het schip vaart een verkeerde koers.<br />

1 Ów‰aχaŸñrχdÇefl aŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ gœeflºılχdŸ, lÏ 2 Ûriχcflºıh»t®iŸºÓnχg› diÇefl ÅeÑeflºÓnŸ ∏sÃcflºıhipŸ ◊kiÇe®s¡tfl<br />

A Maak de puzzel.<br />

1 Of iets een goed of slecht product is.<br />

2 Een product dat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />

3 Hier haal je geld uit de muur.<br />

4 Iets aanschaffen in de winkel.<br />

5 Een artikel is niet duur maar …<br />

6 Een tv-spotje over een nieuw product.<br />

B Welk woord lees je onder de pijl<br />

ÓwΩiŸºÓnŸºıkÇeflºılŸ wiŸ lŸ<br />

<br />

1<br />

k w a l i t e i t<br />

2<br />

a r t i k e l<br />

3<br />

p i n a u t o m a a t<br />

4<br />

k o p e n<br />

5<br />

v o o r d e l i g<br />

6<br />

r e c l a m e<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema geld.<br />

Ik kan woorden <strong>op</strong>zoeken in het woordenboek.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 69


Les4<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je een folder schrijft.<br />

Weet je nog<br />

In een folder maak je reclame.<br />

Zo maak je een folder:<br />

• Gebruik veel foto’s en plaatjes.<br />

• Maak korte zinnen. Dan komt je boodschap duidelijk over.<br />

• Een beetje overdrijven en <strong>op</strong>scheppen mag.<br />

1<br />

2<br />

Reclametaal of gewone taal<br />

Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />

1 De allergrootste en lekkerste<br />

chocoladerepen!<br />

2 Jij krijgt ook een drankje.<br />

3 Voor de ouders is er taart.<br />

4 Er is een prachtig zwembad met<br />

supersnelle glijbanen.<br />

5 In de supermarkt is nu tijdelijk<br />

voordelig speelgoed te ko<strong>op</strong>!<br />

Dit zijn gewone zinnen.<br />

Maak er reclamezinnen van.<br />

Doe het zo:<br />

Ik verko<strong>op</strong> mijn ruimtestation.<br />

1 Wie wil mijn oude skates k<strong>op</strong>en<br />

2 ‘Iep!’ is een mooie film. Ga maar kijken.<br />

reclametaal<br />

3 De Julianaschool krijgt nieuwe computers.<br />

4 Bij camping De Bosuil treedt vanavond clown<br />

Coco <strong>op</strong>.<br />

gewone taal<br />

I°kŸ ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>Ÿ veflrŸkÏo<strong>op</strong>Ÿ ÓmÿŒºÓnŸ ◊fμaŸºÓn»ṫas¡t®isÃcflºıhÇefl faŸ as¡t®isÃcfl ÛruiŸºÓm»tÑe®s¡ṫa»t®iχo§nŸ!<br />

onŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo•<strong>op</strong>Ÿ o<strong>op</strong>Ÿ dÇeflºÓzÇefl ∏s∂kχa»tÑe®s, Ózχo¢ gÎoeÌ gÎo£ėdŸ aŸºıls ÓniÇe®uŸºÓw·!<br />

w!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: GÎaŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ ‘I±e®pŸ!’.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: NiÇe®uŸºÓwÉefl wefl ċo§mpu»tÑeflñrs ompu»tÑefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl JÒuŸºıliχaŸºÓnχasÃcflºıhχo•oßlŸ!<br />

asÃcfl oolŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo§mŸ omŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ ċaŸºÓmpiŸºÓnχg› D±efl BÄos BÄo¨sπuiŸºılŸ ÅeflºÓnŸ ÓziÇefl<br />

cflºılχo§wønŸ lÏ ownŸ Ċo•ċo¢! ocÌ o!<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

70<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1


3<br />

Schrijf eerlijk en kort <strong>op</strong> wat je ziet.<br />

4<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ÓvΩis vis iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ<br />

◊kχo§mŸ<br />

omŸ<br />

Kies één plaatje van <strong>op</strong>dracht 3.<br />

Schrijf er een reclametekst bij.<br />

• Gebruik korte zinnen.<br />

• Je mag nu wat overdrijven.<br />

• Zorg dat je zinnen aantrekkelijk zijn.<br />

• Maak er een tekening bij.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÅeÑeflºÓnŸ Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

ÅeÑeflºÓnŸ ÿÒsπjœefl iŸºÓnŸ dŸñriÇefl<br />

◊kŸºılÇe®uŸñrÇeflºÓnŸ<br />

Wat kan ik<br />

5<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Ik heb korte zinnen gebruikt. ja / nee<br />

2 Mijn zinnen zijn aantrekkelijk. ja / nee<br />

3 Mijn tekening past bij de tekst. ja / nee<br />

4 Mijn tekst is echt reclametaal. ja / nee<br />

Ik kan een folder schrijven.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 71


Les6<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je verkleinwoorden maakt.<br />

Weet je nog<br />

Je kunt achter een zelfstandig naamwoord -je zetten.<br />

Je maakt dan een verkleinwoord.<br />

Soms moet je nog een letter toevoegen: -tje, -etje of -pje.<br />

Luister altijd goed hoe je het zegt. Schrijf het woord zo<br />

makkelijk mogelijk <strong>op</strong>.<br />

Voor een verkleinwoord gebruik je in het enkelvoud nooit<br />

het lidwoord de.<br />

de fiets – het fietsje<br />

de schoen – het schoentje<br />

1<br />

2<br />

Lees de tekst.<br />

Onderstreep elf verkleinwoorden.<br />

Ik weet een leuk winkeltje. Het is in het straatje achter<br />

het kerkje. Een oud mannetje is er de baas. Hij verko<strong>op</strong>t<br />

de lekkerste dr<strong>op</strong>jes. Ook heeft hij andere lekkere<br />

dingetjes, zoals spekjes, zakjes salmiak en zuurtjes. Ik<br />

zou er best een dagje willen rondhangen. Dan at ik<br />

stiekem overal een hapje van.<br />

Hoe maak je het verkleinwoord<br />

Zet een kruisje.<br />

1 straat<br />

2 gang<br />

3 artikel<br />

4 prijs<br />

5 kamer<br />

6 folder<br />

7 duim<br />

8 zeef<br />

9 oom<br />

10 ding<br />

-je -tje -etje -pje<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

<br />

72<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


3<br />

4<br />

Maak verkleinwoorden. Denk aan het lidwoord.<br />

1 de winkel<br />

2 het schuim<br />

3 het springtouw<br />

4 de glitterpen<br />

5 het puzzelboek<br />

6 het damspel<br />

hÇeÀtfl wiŸ nŸ kÇefl l»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhuiŸºÓmpjœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏sπpŸñriŸºÓnχg⁄ṫouŸºÓwÕt®jœefl<br />

ouŸ t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl gŒºıli»tÀtÑeflñrpÇeflºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />

nÇeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl puŸºÓzŸºÓzÇeflºılŸºıb‰o£eflºıkjœefl<br />

zÇefl lŸ oefl ◊hÇeÀtfl dχaŸºÓmsπpÇeflºılŸºılÇeÀt®jœefl<br />

lŸ lÇeÀt®jœefl<br />

Welke cadeautjes vraag je voor je verjaardag<br />

Schrijf verkleinwoorden <strong>op</strong>.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 5<br />

6<br />

A Waarom schrijf je niet ringje, appelje en boomje<br />

Spreek deze verkleinwoorden uit zoals je ze hier leest.<br />

Waarom kun je niet achter elk woord -je zetten<br />

OÜmχdχa»tfl jœefl dÇefl Ów‰o•o§rχdÇeflºÓnŸ oorÏ Ózχo¢ ÓniÇeÀtfl ui»t®sπpŸñrÇeÑeflºık»tfl.<br />

B Hoe schrijf je de woorden goed<br />

ÛriŸºÓnχgœeÀt®jœefl, appÇeflºıl»t®jœefl, l»t®jœefl, ◊b‰o•o§mpjœefl<br />

oompjœefl<br />

Soms moet je meer doen dan -tje of -etje achter<br />

een woord zetten. Kijk maar naar het woord kam.<br />

Het verkleinwoord krijgt er ook een m bij.<br />

kam – kammetje plan – plannetje tor – torretje<br />

Wat kan ik<br />

Schrijf van deze woorden het verkleinwoord <strong>op</strong>.<br />

1 man<br />

2 bar<br />

3 dame<br />

4 kom<br />

ÓmχaŸºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />

nÇeÀt®jœefl<br />

◊b‰aŸñrŸñrÇeÀt®jœefl<br />

rÇeÀt®jœefl<br />

dχaŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />

◊kχo§mŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />

omŸ mÇeÀt®jœefl<br />

Ik kan verkleinwoorden maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 73


Les8<br />

Extra: Lekker lezen<br />

Je leert<br />

1<br />

• hoe je een inhouds<strong>op</strong>gave gebruikt.<br />

A Kijk naar de lijst met boeken hieronder.<br />

Welke twee boeken wil je graag lezen<br />

Ik wil nummer<br />

lezen, omdat<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Ik wil ook nummer<br />

lezen, omdat<br />

B Wat zal er in de boeken staan<br />

Boek nummer :<br />

Boek nummer :<br />

De Ruiter’s Documentatiecentrum<br />

Junior Informatie<br />

33 Edelstenen<br />

34 Fotomodel<br />

67 Baby<br />

140 Vuurwerk<br />

162 Robots<br />

239 Stunts<br />

248 Surfen<br />

254 Vlotten<br />

Uitleg<br />

Inhouds<strong>op</strong>gave<br />

Voor in een boek staat een inhouds<strong>op</strong>gave.<br />

Daarin lees je wat er in het boek staat. En <strong>op</strong> welke<br />

bladzijde. Je vindt zo gemakkelijk wat je zoekt.<br />

Op de volgende bladzijde zie je de inhouds<strong>op</strong>gave van<br />

Junior Informatie, nummer 81, De olifant.<br />

74<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


Inhoud<br />

Wat is een olifant 3<br />

Slurven 5<br />

Waterpret 7<br />

Leven in een groep 9<br />

De geboorte 10<br />

Baby-olifantjes 12<br />

Opgroeien 14<br />

Leven en dood 16<br />

2<br />

3<br />

Kijk in de inhouds<strong>op</strong>gave en geef <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Je wilt weten wat een olifant met zijn slurf doet.<br />

Op welke bladzijde ga je lezen<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 5<br />

2 Je wilt weten hoe olifanten sterven. Waar vind je dit in het boek<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 16<br />

3 Je wilt weten of olifanten zich wassen. Waar kijk je<br />

<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 7<br />

Bij <strong>op</strong>dracht 1 heb je een boek gekozen.<br />

Maak de inhouds<strong>op</strong>gave bij dit boek.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan de inhouds<strong>op</strong>gave van een boek gebruiken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 75


Les10<br />

Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• woorden bij het thema droomberoep.<br />

• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />

Weet je nog<br />

Weet je niet wat een woord betekent Kijk dan naar<br />

de rest van de zin en de zinnen daarna.<br />

1<br />

2<br />

Welk beroep is dit Vul in.<br />

boswachter tandarts acteur<br />

aχcÀtÑe®uŸñrŸ<br />

1 De kijkt en luistert goed naar de<br />

mensen om zich heen. Hij doet ze dan na <strong>op</strong> het toneel.<br />

◊b‰o¨s∑w‰aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

os 2 De bewaakt bossen en natuurgebieden.<br />

Hij zorgt dat planten en dieren er goed kunnen leven.<br />

3 Als je een gaatje hebt, boort de in je kies.<br />

Daarna doet hij een vulling in de kies.<br />

Zoek de woorden.<br />

Sommige woorden moet je omgekeerd lezen!<br />

Zet een cirkel rond de woorden.<br />

1 iemand die les geeft<br />

2 iemand die zingt voor zijn beroep<br />

3 iemand die boeken schrijft<br />

4 iemand die je beter maakt<br />

5 iemand die jij erg bewondert<br />

6 iemand die het hoofd van een afdeling is<br />

7 iemand die een ruimtereis maakt<br />

¿ṫaŸºÓnχdχaŸñr»t®s<br />

c z r a e c w u r k i o t<br />

h f g d f v b r z y s o e<br />

e n r o t n e n e i a f r<br />

f s a k n z a n g e r l s<br />

m x a t t u a n o r t s a<br />

e t r e v j i r h c s a n<br />

t r e r m m e d c b e s t<br />

v e l o o d i e o r a e n<br />

76<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2


3<br />

4<br />

Hoe noemen we het Vul in.<br />

1 De mensen die bij een bedrijf werken, noemen we het<br />

2 Iemand die veel bewonderaars heeft, noemen we een<br />

3 Zeggen dat iemand niet meer <strong>op</strong> het werk mag komen, is iemand<br />

o§n»t®s∂lχaχaŸºÓnŸ. on»t®s∂lÏ aŸ nŸ.<br />

Welke woorden horen bij dit beroep<br />

Vul de vakjes van het woordweb in.<br />

pÇeflñrsÃo§nÇeÑeflºılŸ.<br />

rsÃonÇeÑefl lŸ.<br />

iχdχo•oßlŸ.<br />

oolŸ.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo£eflºılŸ<br />

oefl lŸ<br />

Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />

oeÀtfl lŸ<br />

¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />

rŸ<br />

gÎo•aŸºılŸ gÎoaŸ profvoetballer<br />

pÇeflºÓnχaŸºıl»t®y›<br />

l»t®y›<br />

∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

h»tÑefl rŸ<br />

5<br />

Gebruik de woorden in een zin.<br />

tekst buitenspel lens gewichtloos<br />

1 De filmster roept:<br />

2 De fotograaf zegt:<br />

3 De voetballer schreeuwt:<br />

4 De astronaut zegt:<br />

‘O, iŸºıkŸ Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓÓmÿŒºÓnŸ ¿tÑeflºıks¡tfl Ónχo•g› og› ◊lÇeflñrÇeflºÓnŸŸ!’<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘EflºÓvÉeflºÓnŸ vefl ÓmÿŒºÓnŸ ◊lÇeflºÓns ÓvÉeflñrŸºÓwΩisπsªeflºılÇeflºÓnŸ.’ vefl wis sªefl lÇefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘Hÿ› ∏s¡ṫaχa»tfl a»tfl ◊bΩui»tÑeflºÓnsπpÇeflºılŸ!’ bui»tÑefl lŸ!<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘IÜnŸ dÇefl ÛruiŸºÓm»tÑefl Ów‰as iŸºıkŸ gœeflºÓwΩiχcflºıh»tflºılχo•o¨s.’ wiÏ lÏ oos<br />

Wat kan ik<br />

Ben je klaar<br />

Ik ken de woorden rondom het thema droomberoepen.<br />

Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 77


Les12<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je de inleiding en het slot van een verhaal schrijft.<br />

Weet je nog<br />

Het begin van een verhaal is de inleiding. In de eerste zin geef<br />

je aan waarover je gaat schrijven: Ik ga iets vertellen over …<br />

Het eind van een verhaal is het slot. Daarin herhaal je<br />

het belangrijkste nog eens: Ik vind astronaut dus een<br />

droomberoep.<br />

1<br />

2<br />

Lees de zinnen.<br />

Welke zin is een inleiding<br />

Zet een rode streep onder die zin.<br />

Welke zin kun je als slot gebruiken<br />

Zet er een groene streep onder.<br />

1 Uitvinders bedenken handige dingen.<br />

2 Ze zien een probleem en bedenken een <strong>op</strong>lossing.<br />

3 Een robot die <strong>op</strong> je rug kan krabben bijvoorbeeld.<br />

Handig als je jeuk hebt.<br />

4 Daarom vind ik uitvinder een droomberoep.<br />

5 Ik ga iets vertellen over het werk van uitvinder.<br />

Teken een woordweb over het gekste of vreemdste<br />

beroep dat je kunt verzinnen.<br />

Misschien vliegenvanger<br />

Zet de naam van het beroep in het midden.<br />

Schrijf daaromheen woorden die in je <strong>op</strong>komen.<br />

78<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3


3<br />

4<br />

Schrijf een tekst over het gekke of vreemde beroep<br />

uit <strong>op</strong>dracht 2. Werk <strong>op</strong> een kladblaadje.<br />

1 Gebruik het middenwoord van je woordweb voor<br />

de inleiding.<br />

2 Kies vijf woorden om de volgende zinnen mee te<br />

schrijven.<br />

3 Bedenk een slot dat begint met: En daarom …<br />

Vertel of je het een leuk beroep vindt of juist<br />

helemaal niet.<br />

Is je klad af<br />

Kijk het na en verbeter de fouten.<br />

Schrijf het verhaal hieronder in het net.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

5<br />

Ben je klaar<br />

Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Laat ook je <strong>maat</strong>je je verhaal lezen.<br />

Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />

1 Mijn verhaal heeft een inleiding ja / nee<br />

2 Mijn verhaal heeft een middenstuk. ja / nee<br />

3 Mijn verhaal heeft een slot. ja / nee<br />

4 De zinnen staan in de goede volgorde. ja / nee<br />

5 Mijn <strong>maat</strong>je begrijpt het verhaal. ja / nee<br />

Ik kan een inleiding en een slot schrijven.<br />

Ik kan een verhaal schrijven.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 79


Les14<br />

Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je herhaalt<br />

• hoe je verkleinwoorden maakt en wanneer je een komma gebruikt.<br />

Weet je nog<br />

Een verkleinwoord eindigt <strong>op</strong> -je.<br />

Bij een verkleinwoord hoort het lidwoord het.<br />

In een <strong>op</strong>somming gebruik je komma’s.<br />

Voor de woorden en en of zet je geen komma.<br />

1<br />

2<br />

Maak verkleinwoorden.<br />

Vul de juiste letters in.<br />

atjœefl<br />

1 ‘Schat , ga je mee een eind<br />

vraagt de filmster aan zijn vriendin<br />

l<strong>op</strong>en’<br />

2 ‘Nee, want ik ben een laars kwijt,’ zegt het griet<br />

3 ‘Daar zag ik je broer mee fietsen.<br />

Hij ging naar dat boom<br />

Nu vliegt hij weg <strong>op</strong> zijn fiets ’<br />

4 ‘Oh, wat is het toch een naar man !’<br />

A Wat is het verkleinwoord<br />

1 de auto<strong>maat</strong><br />

2 de wandeling<br />

3 het geheim<br />

4 het papier<br />

5 de slang<br />

6 de telefoon<br />

djœefl.<br />

rsjœefl<br />

rt®jœefl ¿t®jœefl<br />

pjœefl.jœefl.<br />

tsjœefl.<br />

ÓnÇeÀt®jœefl.<br />

ÓnÇeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl au»ṫo§mχaχa»t®jœefl omÏ aÏ a»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl Ów‰aŸºÓnχdÇeflºıliŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />

liŸ ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmpjœefl<br />

◊hÇeÀtfl pχapiÇeflñr»t®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ∏s∂lχaŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />

◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§n»t®jœefl<br />

lÇefl foon»t®jœefl<br />

etjœefl.<br />

B Maak van de verkleinwoorden gewone woorden.<br />

Denk aan het lidwoord.<br />

1 het cadeautje<br />

2 het tractatietje<br />

3 het prijsje<br />

4 het filmpje<br />

5 het filmsterretje<br />

◊hÇeÀtfl ċaχdÇėauŸ<br />

auŸ<br />

dÇefl ¿tflñrχaχcÀṫa»t®iÇefl<br />

a»t®iÇefl<br />

dÇefl pŸñrÿÒs<br />

dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ<br />

dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓms¡tÑeflñrŸ fiŸ 80<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3


3<br />

Kijk naar het plaatje.<br />

Maak de zin af. Gebruik komma’s.<br />

Wat kan ik<br />

4<br />

Ben je klaar<br />

De modeontwerpster bedenkt ¿ṫasπsªeflºÓnŸ, sªefl jÒuŸñrŸºıkÇeflºÓnŸ, ∏s∂hiŸñr»t®s,<br />

ÛrχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ, okŸ kÇefl ◊børχo£eflºıkÇeflºÓnŸ, brÏ oefl ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnÇeflºÓnŸ oefl nŸ ÅeflºÓnŸ ∏sπjÎaχaŸºıl»t®jœe®s.<br />

aŸ Zet hoofdletters, punten en komma’s.<br />

Verbeter de fouten in de zinnen.<br />

1 mijn kleren zijn van een heel beroemde modeontwerper<br />

en zij is ook heel leif<br />

MÿŒºÓnŸ ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ ÓzÿŒºÓnŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊bÉeflñrχo£eflºÓmχdÇefl befl oefl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ ÅeflºÓnŸ Ózÿ› is ookŸ o•oßkŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊liÇeflºıf≠.<br />

f.<br />

2 zij maakt mooie klere voor mij maar ook voor mein vaader<br />

Zÿ› ÓmχaχaŸºık»tfl aŸ Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ Ómÿ›, ÓmχaχaŸñrŸ aŸ ookŸ o•oßkŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />

ÓmÿŒºÓnŸ Óv‰aχdÇeflñrŸ.<br />

3 de modeontwerper is mijn moeder dus we hoeve<br />

nooit te betalen<br />

D±efl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ is ÓmÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ, oeÌ dus ÓwÉefl wefl<br />

◊hχo£eflºÓvÉeflºÓnŸ oefl vefl Ónχo•oi»tfl ooi»tfl ¿tÑefl ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 4 mijn moeder is een idool van heel veel frouwen<br />

MÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ oeÌ is ÅeÑeflºÓnŸ iχdχo•oßlŸ oolŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ÓvÉeÑeflºılŸ veÑefl lŸ<br />

ÓvørχouŸºÓwÉeflºÓnŸ. vrÏ ouŸ wefl Ik kan verkleinwoorden maken.<br />

Ik kan een komma <strong>op</strong> de goede plek zetten.<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 81


Les16<br />

Woordenschat<br />

Schrijven<br />

Luisteren en spreken<br />

Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je oefent<br />

• hoe je van twee zinnen één nieuwe zin maakt.<br />

Weet je nog<br />

Je kunt van twee zinnen één nieuwe zin maken. Dat doe<br />

je met: en, want, dus, maar, of.<br />

Lieke wil graag zangeres worden.<br />

Ze kan goed zingen.<br />

Lieke wil graag zangeres worden,<br />

want ze kan goed zingen.<br />

1<br />

Welke zinnen horen bij elkaar<br />

Trek een lijn.<br />

1 Hou je van tekenen n a en hou je van techniek<br />

b want hou je van techniek<br />

2 Misschien is het beroep a of dan mag je lekker tekenen.<br />

architect iets voor jou<br />

b want dan mag je lekker tekenen.<br />

3 Als architect moet je goed a dus je moet ook goed kunnen rekenen.<br />

2<br />

kunnen tekenen<br />

b maar je moet ook goed kunnen rekenen.<br />

Maak van elke zin twee zinnen.<br />

1 Meestal tekent een architect met potlood, maar<br />

hij gebruikt ook wel stiften.<br />

MÇeÑe®s¡ṫaŸºılŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓn»tfl ÅeÑeflºÓnŸ aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl ÓmÇeÀtfl pχo«tflºılχo•o•dŸ. otfl lÏ oodŸ.<br />

Hÿ›› gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ ookŸ o•oßkŸ ÓwÉeflºılŸ wefllŸ ∏s¡t®iŸºıf√tÑeflºÓnŸ.<br />

ftÑefl 2 De architect gebruikt de computer om te rekenen,<br />

want hij moet weten wat een ontwerp gaat kosten.<br />

D±efl aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ dÇefl ċo§mpu»tÑeflñrŸ ompu»tÑefl omŸ o§mŸ ¿tÑefl ÛrÇeflºıkÇeflºÓnÇeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

Hÿ› Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓwÉeÀtÑeflºÓnŸ weÀtÑefl Ów‰a»tfl ÅeÑeflºÓnŸ on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl gÎaχa»tfl a»tfl ◊kχo¨s¡tÑeflºÓnŸ.<br />

os¡tÑefl 3 Soms vindt een <strong>op</strong>drachtgever het ontwerp niet<br />

mooi en dan wil hij er niet voor betalen.<br />

SÄo§ms SÄoms ÓvΩiŸºÓnχd»tfl viŸ ÅeÑeflºÓnŸ <strong>op</strong>Ï <strong>op</strong>χdŸñrχaχcflºıh»ṫgœeflºÓvÉeflñrŸ vefl rŸ ◊hÇeÀtfl on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl ÓniÇeÀtfl<br />

Ómχo•oiŸ. ooiŸ. DÄaŸºÓnŸ ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ ◊hÿ› ÅeflñrŸ ÓniÇeÀtfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 82<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4


3<br />

4<br />

Vul het juiste woord in.<br />

1 Wat vind jij leuk werk Hou je van katten borstelen<br />

oßf≠ of<br />

wil je liever paarden aaien<br />

2 Of hou je van lekker koken wil je<br />

nieuwe recepten bedenken<br />

3 Je weet misschien nog niet wat je wilt worden,<br />

ÓmχaχaŸñrŸ<br />

aŸ Maak de zinnen af.<br />

dat komt nog wel.<br />

1 Een astronaut mag niet al te bang zijn, want<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ ÅeflºÓnŸ / oßf≠ of<br />

2 In de ruimte kun je niet naar de groenteboer en de slager, dus<br />

3 Je kunt er ook niet met je fiets rijden of<br />

4 In een ruimteschip kun je geen familie meenemen, maar<br />

5<br />

Schrijf twee lange zinnen.<br />

Gebruik steeds een ander woord.<br />

Kies uit:<br />

of en maar dus want<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Wat kan ik<br />

Ik kan van twee zinnen één nieuwe zin maken.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 83


Les18<br />

Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />

Je leert<br />

• Uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />

Uitleg<br />

Uitdrukking<br />

Met een uitdrukking kun je iets <strong>op</strong> een andere manier<br />

zeggen.<br />

Bijvoorbeeld: Het geld groeit me niet <strong>op</strong> de rug.<br />

Dat kan je moeder zeggen als je om iets duurs vraagt.<br />

Ze bedoelt: geld heb je niet vanzelf.<br />

1<br />

Wat betekent de uitdrukking<br />

Zet de goede letter in het hokje achter de zin.<br />

1 Mijn moeder kreeg een smerig biljet terug.<br />

Ze zei: ‘Ach, geld stinkt niet.’<br />

2 Mijn vader zei in de bloemenzaak: ‘U moet rozen<br />

niet in de koeling bewaren.’ De bloemenman keek<br />

mijn vader strak aan en zei alleen maar:<br />

‘Schoenmaker, blijf bij je leest.’<br />

3 Mijn moeder lachte hem uit. Ze zei: ‘Jij denkt maar<br />

dat je alles beter weet. Maar nu heb je de plank<br />

misgeslagen!’<br />

4 Mijn vader probeerde de aandacht af te leiden.<br />

Hij vroeg: ‘Welke kruiden gebruik jij in je lekkere<br />

tomatensoep’ ‘Dat vertel ik jou echt niet,’<br />

<strong>antw</strong>oordde mijn moeder. ‘Want dat is<br />

het geheim van de smid.’<br />

5 ‘Pa en ma,’ riep ik, toen ze begonnen te ruziën,<br />

‘ik ga naar de speelgoedwinkel, hoor. Want ik<br />

heb een smak geld voor mijn verjaardag gekregen.’<br />

a Bemoei je niet met zaken waar je geen verstand<br />

van hebt.<br />

b Dat is mijn geheim en dat gaat jou niets aan.<br />

c Geld is geld, waar het ook vandaan komt.<br />

d Heel veel geld.<br />

e Je hebt je vergist.<br />

cfl<br />

aŸ<br />

Åefl<br />

◊b·<br />

dŸ<br />

84<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4


2<br />

3<br />

4<br />

Wat betekent de uitdrukking<br />

Zet een streep onder het juiste <strong>antw</strong>oord.<br />

1 De buren zijn rijk. Toch dragen ze<br />

altijd oude kleren. Ik denk dat ze<br />

<strong>op</strong> hun geld zitten.<br />

2 Ze wassen zich ook niet goed, dus<br />

ik kom niet graag bij ze in de buurt.<br />

Als ze me geld beloven, kom ik wel.<br />

Want hun geld stinkt niet.<br />

3 Ik heb de buurman een keer<br />

gevraagd hoe hij aan zijn geld komt.<br />

Hij zei: ‘Dat is het geheim van de<br />

smid.’ Nu weet ik het nog niet.<br />

4 Ik probeerde mijn oude telefoon<br />

aan de buurman te verk<strong>op</strong>en voor<br />

drie euro. Hij vond het een smak<br />

geld. Nou ja!<br />

Los de rebus <strong>op</strong>. Wat betekent deze uitdrukking<br />

Ze zitten niet <strong>op</strong> stoelen maar <strong>op</strong><br />

stapels geld. / Ze hebben wel geld,<br />

maar ze geven het niet uit. / Ze geven<br />

al hun geld straks in één keer uit.<br />

Geld ruikt naar rozenwater. / Geld is<br />

geld. Het maakt mij niet uit waar het<br />

vandaan komt. / Geld ruikt nergens<br />

naar.<br />

Dat wil ik aan niemand vertellen./ Ik<br />

heb voor smid geleerd. / Ga naar de<br />

smid, die vertelt het je wel.<br />

Hij vond het veel te goedko<strong>op</strong>. /<br />

Hij vond het erg veel geld. / Hij<br />

smakte het geld in de hoek.<br />

-t -s p=h +sen<br />

Aχcflºıh»tÑeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ÓnÇeÀtfl ÓvΩisπsªeflºÓnŸ. vis sªefl ¿tÑefl ◊lχaχa»tfl a»tfl ◊kχo§mÇeflºÓnŸ omÇefl Óv‰o•o§rŸ voorŸ iÇeÀt®s Ów‰a»tfl jœefl ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ◊hÇeflºıb∞bÉeflºÓnŸ<br />

befl A Van welk beroep komt de uitdrukking het ijzer<br />

smeden als het heet is Waarom denk je dat<br />

VÄaŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl ◊bÉeflñrχo£e®pŸ befl oe®pŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ∏s∑miχdŸ. EÑeflºÓnŸ ∏s∑miχdŸ mχaχaŸºık»tfl<br />

aŸ Óv‰o•o§rŸºÓwÉeflñrpÇeflºÓnŸ oorŸ wefl rpÇefl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÿŒºÓzÇeflñrŸ.<br />

Dit betekent:<br />

Wat kan ik<br />

B Noem nog een uitdrukking die met dat beroep<br />

te maken heeft. Schrijf de betekenis erbij.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl ∏s∑miχdŸ – di»tfl is aŸºılŸºılÇeÑeflºÓnŸ<br />

lÇeÑefl ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdŸ befl ◊bΩÿ› bÿ› ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸºılÇe®iŸºÓnÇefl gÊrχo£e®pŸ oe®pŸ<br />

Ik ken uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Ben je klaar<br />

Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 85


Thema1<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Waar hoort de reclametekst bij<br />

Trek een lijn.<br />

Het nieuws dichterbij shampoo<br />

Er verzorgd uitzien automerk<br />

Voorsprong door techniek reisbureau<br />

Waar u naar buiten rent, gaan wij naar binnen krant<br />

De nummer één in games groentewinkel<br />

Even helemaal weg speelgoedwinkel<br />

Lekker gezond, lekker voordelig brandweer<br />

2<br />

Wat is jouw favoriete speelgoed<br />

Verzin er een reclamezin voor.<br />

1 Mijn favoriete speelgoed:<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 2 De reclamezin:<br />

3<br />

Elias wil graag een jungle-kamer.<br />

Teken en kleur zijn kamer in jungle-stijl.<br />

86<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen


4<br />

Lees het eerste woord.<br />

Onderstreep een woord en maak een dubbelwoord.<br />

Doe het zo:<br />

bos<br />

krant / brand / hand<br />

1 kikker pilletje / billetje / gilletje<br />

2 vogel poep / stoep / soep<br />

3 bloemen geur / deur / scheur<br />

5<br />

4 regen lui / trui / bui<br />

Kijk naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />

Maak een fantasiewoord.<br />

Bedenk een zin met de betekenis van het woord.<br />

Doe het zo:<br />

boskrant<br />

1<br />

2<br />

IÜnŸ dÇefl b os∂kŸ rÏ aŸ n»tfl s¡tÌ aÏ a»tfl hÇeÀtfl b osÃdiÇefl rÇefl nŸ niÇe®uŸ ws.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 3<br />

6<br />

4<br />

Een elfje is een gedicht van elf woorden.<br />

Lees het elfje voor meester Koen.<br />

Schrijf nu een elfje voor je meester of juf.<br />

één woord<br />

twee woorden<br />

drie woorden<br />

vier woorden<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ © Noordhoff Uitgevers bv<br />

één woord<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen 87


7<br />

Super is heel groot of heel positief.<br />

Onderstreep de betekenis heel groot.<br />

Zet een rondje om de betekenis heel positief.<br />

superman superleuk superjuf supertanker superidee<br />

supervliegtuig supermacht superblij superfeest superster<br />

8<br />

A Lees vijf zinnen uit Ana’s dagboek.<br />

Om half acht ben ik in mijn pyjama naar beneden<br />

gestormd.<br />

In de kamer lagen mijn cadeautjes al klaar.<br />

Op school heb ik stokjes met kaas en fruit getrakteerd,<br />

heel lekker.<br />

Om één uur belde oma <strong>op</strong> om me te feliciteren.<br />

En ’s middags ben ik met mama naar de stad gegaan om<br />

nieuwe kleren te k<strong>op</strong>en.<br />

B Schrijf nu vijf zinnen uit jouw dagboek.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 88<br />

Groep 5 – Thema 1 Om je heen


Thema2<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Zoek twaalf sporten. Zet er een cirkel om.<br />

De woorden staan , , en .<br />

e b a s k e t b a l s o r v k<br />

s o f k a u m a l a f r p o a<br />

p k l i m m e n i b a u s e n<br />

o s y ë a e w r s k a t e n o<br />

t e n n i s i l a n s o l a ë<br />

e n e f r u s o b o d u j p n<br />

k a r a t e r m e h o c k e y<br />

2<br />

Schrijf je favoriete sport met grote letters <strong>op</strong>.<br />

Versier de letters met dingen die bij de sport passen.<br />

3<br />

Vul de goede vorm van het werkwoord in.<br />

Je mag hetzelfde werkwoord vaker gebruiken.<br />

voelen – blijven – lachen – vragen – zijn – hebben – kijken<br />

w as<br />

◊hχaχdŸ<br />

Óv‰o£eflºılŸ<br />

oefl lŸ<br />

◊hÇeflºıb·<br />

Óvørχo£ėg› vrÏ oeÌ ◊kÇeÑeflºıkŸ<br />

kŸ<br />

B°lÿŒºıf≠<br />

◊lχaχcflºıh»tÑefl<br />

1 Gisteren ik ziek.<br />

2 Toen ik koorts.<br />

3 Nu ik me veel beter.<br />

4 Maar ik geen zin in school.<br />

5 Vanochtend mijn moeder hoe het ging.<br />

6 Toen ik heel zielig.<br />

7 Ze zei: ‘ nog maar lekker thuis vandaag’.<br />

8 Toen ik in mezelf.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond 89


4<br />

Maak de drie sportkwartetten af.<br />

watersporten balsporten vechtsporten<br />

◊kχaŸºÓnχo£ëflºÓnŸ<br />

oëfl nŸ<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ<br />

aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />

olŸ lÇe®yŒ ¿ṫaÇeflºıkŸºÓw‰o§nχdχo¢<br />

onÏ o<br />

5<br />

Maak de kamer gezelliger.<br />

Teken deze dingen erbij:<br />

bloemetjes <strong>op</strong> het behang – een lamp aan het plafond –<br />

een plant naast de bank – een hond onder de tafel<br />

6<br />

Zet de folders <strong>op</strong> volgorde van het alfabet in het folderrek.<br />

Vul de rijen van links naar rechts.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

aχdÇeflºÓmŸºÓnχo•o•dŸ<br />

oodŸ<br />

aŸºıfÚv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />

fv lÇefl gÊriÇe®pŸ<br />

◊hχo•oiŸºıkχo•o§r»t®s<br />

ooiŸ oor»t®s<br />

ÛruχgŒºıkŸºılχaχcflºıh»tÑeflºÓnŸ<br />

∏s∑nχo«tflºÓnÇe®uŸºÓzÇeflºÓnŸ<br />

otfl nÇe®uŸ nŸ<br />

∏sπuiŸºıkÇeflñrŸºÓziÇeflºık»tÑefl<br />

k»tÑefl<br />

Ówørχa»tÀtÑeflºÓnŸ wrÏ ÓzŸºÓwÉeÑeÀtflºÓv‰o£eÀtÑeflºÓnŸ<br />

weÑeÀtfl oeÀtÑefl 90<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond


7<br />

Kies een uitdrukking.<br />

Teken de uitdrukking zoals je het zegt.<br />

Zo zeg je het:<br />

Dit betekent het:<br />

1 Ik krijg er een punthoofd van. 1 Ik word er gek van.<br />

2 Hij heeft een gat in zijn hand. 2 Hij geeft te veel geld uit.<br />

3 Je oren spitsen. 3 Goed luisteren.<br />

8<br />

9<br />

Al deze woorden hebben een synoniem.<br />

Schrijf dat erachter. Ken je het synoniem niet<br />

Zoek het dan <strong>op</strong> in het woordenboek.<br />

hardl<strong>op</strong>en<br />

zwellen<br />

luisteren<br />

checken<br />

illustrator<br />

cup<br />

∏sπpŸñriŸºÓn»tÑeflºÓnŸ<br />

nŸ<br />

diŸºıkŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />

orÏ ◊hχo§rÇeflºÓnŸ<br />

orÇefl ċo§n»tflñrχoßlÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />

on»tfl olÇefl rÇefl nŸ<br />

¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />

aŸ ◊bÉeflºıkÇeflñrŸ befl Schrijf <strong>op</strong> welk wereldrecord jij wilt verbreken.<br />

Wereldrecord lachen verbroken<br />

Gisteren heeft een groep van achthonderd<br />

kinderen en volwassenen in Elst het wereldrecord<br />

lachen verbroken.<br />

Nooit eerder klonk een lach zo hard.<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 2 Gezond 91


Thema3<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Lees het <strong>op</strong>sporingsbericht.<br />

Welk meisje is Saskia<br />

Zet een rondje om de goede letter.<br />

Gezocht!<br />

Wegens het bezit van niespoeder:<br />

Saskia Plager, negen jaar. Saskia<br />

heeft kort bruin haar, bruine ogen,<br />

zomersproetjes <strong>op</strong> haar wangen, een<br />

beugel en oorbellen. Ze heeft een<br />

ketting met een hangertje om.<br />

2<br />

A B C<br />

D<br />

A De letters van deze woorden zijn door elkaar geraakt.<br />

Zet de letters weer goed.<br />

1 vinesdcrhap<br />

2 tleteuselirnlg<br />

3 veidinrn<br />

4 arsfekpen<br />

5 gzelelig<br />

ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />

lÇe®uŸ lŸ liŸ ÓvøriÇeflºÓnχdiŸºÓnŸ vriÇefl nŸ<br />

aŸºıfØsπpŸñrÇeflºıkÇeflºÓnŸ<br />

fs gœeflºÓzÇeflºılŸºıliχg›<br />

lŸ liÏ g›<br />

B Maak zelf drie raadselwoorden voor een <strong>maat</strong>je.<br />

Schrijf ze <strong>op</strong>. Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />

Schrijf het goede woord erachter, in het schrift van<br />

je <strong>maat</strong>je.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ 92<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen


3<br />

Zoek de woorden. Kijk en .<br />

t h o n p a u r m n s<br />

Zet een cirkel om de woorden.<br />

v r i e n d s c h a p<br />

vriendschap<br />

plagen<br />

samen<br />

ruzie<br />

gezellig<br />

lach<br />

afspreken<br />

vriendin<br />

spelen<br />

vriend<br />

r<br />

i<br />

e<br />

n<br />

d<br />

i<br />

n<br />

u<br />

z<br />

g<br />

g<br />

s<br />

a<br />

h<br />

z<br />

v<br />

e<br />

j<br />

g<br />

f<br />

b<br />

i<br />

g<br />

z<br />

i<br />

k<br />

s<br />

i<br />

e<br />

e<br />

e<br />

v<br />

r<br />

i<br />

e<br />

a<br />

y<br />

l<br />

b<br />

e<br />

i<br />

k<br />

v<br />

p<br />

l<br />

a<br />

g<br />

e<br />

n<br />

m<br />

r<br />

i<br />

w<br />

t<br />

r<br />

u<br />

i<br />

a<br />

g<br />

a<br />

o<br />

j<br />

l<br />

f<br />

s<br />

p<br />

r<br />

e<br />

k<br />

e<br />

e<br />

l<br />

e<br />

n<br />

u<br />

p<br />

m<br />

l a c h n s a m e n a<br />

4<br />

Zet je vriend of vriendin te ko<strong>op</strong>.<br />

Vertel wat hij of zij goed kan.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ w a i n d k i l o m b<br />

Vriend te ko<strong>op</strong>!<br />

Marc kan heel goed rekenen.<br />

Hij is ook heel grappig en<br />

houdt van gitaarspelen.<br />

Soms is hij ongeduldig. Maar<br />

hij snapt alles heel snel.<br />

Ko<strong>op</strong> hem snel! Want wie<br />

het eerst komt, wie het eerst<br />

maalt!<br />

5<br />

Maak minstens zes woorden.<br />

Zet erachter hoeveel punten het woord is.<br />

Je mag elke letter maar één keer gebruiken.<br />

◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÑeÀtfl (10), ◊hÇeÑeflñrŸ (10), ÓwÉeÑeflñrŸ weÑefl (11), ◊b‰ouŸºÓw· ouŸ (13),<br />

◊b‰o£eflñrŸ oefl (9), ¿tÑeÑeflñrŸ (10), ◊hÇeÀtÑeflñrŸ (14), ◊hχoßlŸ olŸ (8).<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen 93


6<br />

Dit bericht staat in geheimtaal.<br />

Zoek de code en schrijf het bericht goed <strong>op</strong>.<br />

Gzkkn khc,<br />

HÏ aŸ lŸ lÏ o liÏ dŸ,<br />

Zkr id chs fdgdhlrbgqhes<br />

AŸºıls jœefl di»tfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmsÃcflºıhŸñriŸºıf√tfl<br />

hŸ ftfl<br />

gdas udqszzkc, adm id khc<br />

◊hÇeflºıbÕtfl ÓvÉeflñr»ṫaχaŸºılχdŸ, vefl aŸ lÏ ◊bÉeflºÓnŸ beflnŸ jœefl ◊liχdŸ<br />

uzm cd fdgdhld bkta.<br />

Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl gœeflºıhÇe®iŸºÓmÇefl cflºıluŸºıb·. luŸ b.<br />

Gds bktagthr hr zbgsdq<br />

HÇeÀtfl cflºıluŸºıb∞huis luŸ is aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />

cd cdqcd annl.<br />

dÇefl dÇeflñrχdÇefl ◊b‰o•o§mŸ.<br />

oomŸ.<br />

a = b b = c c = d d = e e = f f = g g = h<br />

h = i i = j j = k k = l l = m m = n n = o<br />

o = p p = q q = r r = s s = t t = u u = v<br />

v = w w = x x = y y = z z = a<br />

7<br />

Op internet leg je makkelijk contact met kinderen<br />

uit andere landen.<br />

Welke taal spreken deze kinderen<br />

1 Kelsey komt uit Engeland en spreekt<br />

2 Quentin komt uit Frankrijk en spreekt<br />

3 Diëgo komt uit Spanje en spreekt<br />

4 Isa komt uit Italië en spreekt<br />

5 Achiel komt uit Griekenland en spreekt<br />

EflºÓnχgœeflºıls.<br />

ls.<br />

FÜrχaŸºÓns.<br />

SÈpχaχaŸºÓns.<br />

aŸ IÍṫaŸºıliχaχaŸºÓns.<br />

aÏ GÊriÇeflºıks.<br />

94<br />

Groep 5 – Thema 3 Samen


Thema4<br />

Extra <strong>op</strong>drachten<br />

Extra<br />

1<br />

2<br />

Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />

Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis Streep het door.<br />

1 geld – jaszak – munt – biljet<br />

2 euro – dollar – pond – want<br />

3 gratis – duur – sjaal<br />

– goedko<strong>op</strong><br />

4 zakgeld – wasgoed<br />

– kleingeld – fooi<br />

5 krijgen – vest<br />

– geven – betalen<br />

Welke zin hoort bij het plaatje<br />

Schrijf het nummer van de zin bij het plaatje.<br />

2 3 1<br />

1 De piloot rende naar zijn vliegtuig. Hij was maar een uurtje te laat.<br />

2 De fotograaf kwam nog net <strong>op</strong> tijd om een foto te maken.<br />

3<br />

3 De journalist vroeg waarom ze zo lang in het ziekenhuis had gelegen.<br />

Kijk naar de letters in de blokken.<br />

Welk woord kun je ermee maken Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

r e s<br />

e<br />

g<br />

e<br />

r<br />

n a z<br />

ÓzχaŸºÓnχgœeflñrÇe®s<br />

o b<br />

oßbÉeflñrŸ obefl / ◊b‰o£eflñrŸ<br />

oefl p e r<br />

e r<br />

o n t w<br />

e d o m<br />

Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ<br />

odÇeÌ on»tfl wefl rŸ<br />

n i e<br />

t i<br />

p a k<br />

◊kχapi»tÑe®iŸºÓnŸ<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld 95


4<br />

5<br />

6<br />

Heb je weleens van een strimsel gehoord Nee<br />

Dat kl<strong>op</strong>t, want dat woord bestaat niet.<br />

Verzin zelf ook woorden die niet bestaan.<br />

Vul de zin in.<br />

De<br />

tegen de<br />

was<br />

Wat voor soort gesprekken zijn dit<br />

Schrijf het <strong>op</strong>.<br />

De eerste is al voor je gedaan.<br />

1 telefoongesprek<br />

2 radiogesprek<br />

3 kringgesprek<br />

4 verko<strong>op</strong>gesprek<br />

5 vraaggesprek<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ gaf een<br />

Aan welk beroep denk je als je de zin leest<br />

Zet het beroep achter de zin.<br />

, omdat zij voor het<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl dχo•o§rŸ oorŸ dÇefl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§nŸ lÇefl foonŸ Óv‰o£eflñr»tfl<br />

oefl ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl Ûrχaχdiχo¢ ◊hχo•o§r»tfl<br />

oor»tfl<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ ¿t®usπsªeflºÓnŸ sªefl ÓmÇeflºÓnsªeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸñriŸºÓnχg›<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÅeÑeflºÓnŸ dÇefl aŸºÓnχdÇeflñrŸ iÇeÀt®s ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>»tfl vefl o<strong>op</strong>»tfl<br />

ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ orÏ gœe®s¡tÑeflºılχdŸlÏ 1 Ik slinger je <strong>op</strong> de bon als je zonder licht fietst.<br />

2 Vanavond speel ik een oude vrouw, maar<br />

morgen een meisje.<br />

3 Ik maak graag kinderen aan het lachen.<br />

4 Klets niet zo veel en let eens <strong>op</strong>!<br />

5 Ik maak de lekkerste broodjes van het land.<br />

6 Ik snoei de struiken.<br />

7 Ik bestuur een trein.<br />

8 Ik rijd de auto van de minster.<br />

pχoßli»t®iÇėaχgœeflºÓn»tfl<br />

oli»t®iÇeÌ aχcÀtflñriχcÑefl<br />

cÑefl<br />

cflºılχo§wønŸ<br />

lÏ ownŸ<br />

◊lÇeflñrχaχaŸñrŸ<br />

aŸ rŸ<br />

◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />

kÇefl ¿t®uiŸºÓnŸºÓmχaŸºÓnŸ<br />

ÓmχaχcflºıhiŸºÓnis¡tfl<br />

cflºıhχauŸºıf¥f≤e®uŸñrŸ<br />

f fe®uŸ 96<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld


7<br />

8<br />

9<br />

Verzin een beroemdheid.<br />

1 Knip een foto van een gezicht uit een tijdschrift.<br />

2 Verander het gezicht met een zwarte viltstift.<br />

3 Plak de foto <strong>op</strong>.<br />

4 Teken er een mooie lijst omheen, zodat het een<br />

schilderij lijkt.<br />

5 Schrijf eronder wie het is, wanneer hij of zij heeft<br />

geleefd, waarom hij of zij beroemd is geworden.<br />

Bijvoorbeeld: Dit is Petrus de Graaf (1826–1967).<br />

Hij is de uitvinder van het lang-zal-je-leven-drankje.<br />

Voor de zin staat een woord.<br />

Vul in de zin het verkleinwoord en het meervoud in.<br />

<strong>op</strong>a<br />

haring<br />

foto<br />

gat<br />

1 Ik heb twee De ene is maar klein,<br />

dat is meer een<br />

2 Jij krijgt een en ik krijg twee grote<br />

3 Van dat laten we voor jullie allemaal<br />

twee grote<br />

maken.<br />

4 Ik zie hier een en daar nog twee<br />

Laat de woorden groeien. Begin met één letter.<br />

Kijk naar het voorbeeld.<br />

a<br />

(+ s) as<br />

<strong>op</strong>χaŸ <strong>op</strong>ÏaŸ ’ ∏s.<br />

<strong>op</strong>χaχa»t®jœefl. <strong>op</strong>Ï a»t®jœefl.<br />

◊hχaŸñriŸºÓnŸºıkjœefl<br />

◊hχaŸñriŸºÓnχgœeflºÓnŸ.<br />

nŸ.<br />

◊fμo«ṫo•o«t®jœefl fotÌ oot®jœefl<br />

◊fμo«ṫo¢ fotÌ o’ ∏s<br />

gÎaχa»t®jœefl<br />

a»t®jœefl<br />

gÎa»tÑeflºÓnŸ.<br />

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />

oorÏ (+ b) bas<br />

(+ a) baas<br />

(+ l) blaas<br />

(+ m) sambal<br />

© Noordhoff Uitgevers bv<br />

Groep 5 – Thema 4 Geld 97


Bronvermelding<br />

Tekeningen<br />

Miriam Bos, Apeldoorn: pag. 6-7, 26-27, 46-47, 66-67<br />

Annelieke Hooymans, Breda: pag. 14, 18, 38 (boven), 48, 50, 58, 61, 85-87<br />

Suzanne de Riet, Breda: pag. 12-13, 22, 30, 33, 42-43, 56 (boven), 62-63, 76, 78,<br />

80-81, 90, 92<br />

José Vingerling, Zwijndrecht: pag. 8, 16, 21, 23-24, 36, 38 (onder), 39-41, 44-45,<br />

52-53, 56 (onder), 57, 64-65, 93, 95<br />

Foto’s<br />

Dargaux Benelux – Roba, Antwerpen: pag. 54<br />

Foto Natura – Wormerveer: pag. 75<br />

Fotoredactie, Arnhem: pag. 34, 68<br />

Ron Giling – Lineair, Arnhem: pag. 25<br />

Peter Hilz – Hollandse Hoogte, Amsterdam: pag. 24<br />

Hannah Johnston – Lineair, Arnhem: pag. 30<br />

Shutterstock, New York: pag. 44, 71, 73, 77, 83<br />

Teksten<br />

pag. 34: Vivian den Hollander, Goal!, Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum,<br />

Houten, 2012.


ISBN 978-90-01-79034-9<br />

9 789001 790349

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!