You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
T aal o p <strong>maat</strong><br />
<strong>antw</strong>oordenboek<br />
5<br />
a
<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />
Antwoordenboek <strong>5a</strong><br />
Hoofdauteurs<br />
Helga van de Ven<br />
Margreet Vreman<br />
Auteurs<br />
Petra Cremers<br />
Karin van Hoof<br />
Janine Peyré<br />
Heleen Schoone<br />
Met medewerking van<br />
Rudy Beernink<br />
Bart van Schijndel<br />
Noordhoff Uitgevers
Ontwerp binnenwerk: Grafisch ontwerp Duko Hamminga, Assen<br />
Ontwerp omslag: Astrid van der Neut, Rotterdam<br />
Ontwerp en uitvoering omslagkoffer: Inge Nouws, Castelldefels, Spanje<br />
Foto omslagbeeld: Ron Giling – Lineair, Arnhem<br />
© 2012 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands<br />
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag<br />
niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, <strong>op</strong>geslagen in een geautomatiseerd<br />
gegevensbestand of <strong>op</strong>enbaar gemaakt, in enige vorm of <strong>op</strong> enige wijze, hetzij<br />
elektronisch, mechanisch, door fotok<strong>op</strong>ieën, <strong>op</strong>namen of enige andere manier, zonder<br />
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van<br />
reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan <strong>op</strong> grond van artikel<br />
16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen<br />
aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl).<br />
Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers<br />
en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot<br />
Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,<br />
2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).<br />
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a<br />
retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical,<br />
photoc<strong>op</strong>ying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.<br />
ISBN 978-90-01-79034-9<br />
Eerste druk, 2012<br />
SISO 475.22<br />
238039
Inhoud<br />
Thema 1<br />
Om je heen 6<br />
Thema 2<br />
Gezond 26<br />
Thema 3<br />
Samen 46<br />
Thema 4<br />
Geld 66<br />
Extra <strong>op</strong>drachten<br />
Thema 1 86<br />
Thema 2 89<br />
Thema 3 92<br />
Thema 4 95<br />
Bronvermelding 99<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
3
Hoe werk je met <strong>Taal</strong> <strong>op</strong> <strong>maat</strong><br />
Les6<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Hier zie je wat je gaat doen.<br />
Dit is het doel van de les.<br />
In Weet je nog staat in<br />
het kort de uitleg uit de<br />
vorige les.<br />
In de <strong>op</strong>drachten oefen<br />
je met de uitleg.<br />
Je oefent<br />
Weet je nog<br />
1<br />
2<br />
• met voorzetsels.<br />
Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />
Een muis hangt in de suikerpot.<br />
Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />
Onderstreep het voorzetsel.<br />
1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />
2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />
3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />
4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />
Maak goede zinnen.<br />
Trek een lijn.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />
3<br />
Onderstreep het goede voorzetsel.<br />
1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />
2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />
3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />
4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />
5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />
12<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2<br />
4
4<br />
Schrijf een zin bij het plaatje.<br />
Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />
Heb je tijd over Maak dan<br />
de <strong>op</strong>dracht met het rondje<br />
ervoor.<br />
Je leerkracht vertelt je of<br />
je deze <strong>op</strong>dracht maakt.<br />
5<br />
Teken nu zelf een strip.<br />
Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />
Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Hier lees je wat je hebt<br />
geleerd.<br />
Ben je iets vergeten<br />
Kijk dan achter in het<br />
<strong>Taal</strong>boek. Daar staat het<br />
<strong>Taal</strong><strong>maat</strong>je met alle uitleg<br />
bij elkaar.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13<br />
Ben je klaar Kies dan<br />
een <strong>op</strong>dracht achter in<br />
het <strong>Taal</strong>boek of Werkboek.<br />
Je kunt ook aan de slag<br />
<strong>op</strong> de computer of met<br />
het pluswerk.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
5
Thema<br />
1Om je heen<br />
6
Themawoorden<br />
en schoolwoorden<br />
Les 1 en 2:<br />
de betekenis<br />
Dat wat bedoeld wordt.<br />
de dakgoot<br />
Een goot langs een dak.<br />
de deurmat<br />
Een mat bij een deur.<br />
de goot<br />
Een geul tussen de stoep en de straat.<br />
het huisnummer<br />
Het nummer van een huis.<br />
de lantaarnpaal<br />
Een paal met een lamp die de weg<br />
verlicht.<br />
Les 9 en 10:<br />
de bruid<br />
Een vrouw die trouwt.<br />
de bruidegom<br />
Een man die trouwt.<br />
het bruidspaar<br />
Twee mensen die met elkaar<br />
trouwen.<br />
het cadeau<br />
Iets wat je krijgt of geeft.<br />
het duo<br />
Het tweetal.<br />
feliciteren<br />
Iemand gelukwensen.<br />
het portiek<br />
De ruimte voor de deur van een<br />
gebouw.<br />
het raamkozijn<br />
De balken rond een raam.<br />
de regenpijp<br />
Een buis die regenwater afvoert.<br />
terechtkomen<br />
Ergens toevallig aankomen.<br />
toevoegen<br />
Iemand of iets ergens bij doen.<br />
de voorgevel<br />
De voorkant van een gebouw of<br />
huis.<br />
de getuige<br />
Iemand die erbij is als er iets gebeurt.<br />
het huwelijk<br />
Het trouwen of getrouwd zijn.<br />
navertellen<br />
Nog een keer vertellen.<br />
samenvatten<br />
Het belangrijkste kort vertellen.<br />
de traktatie<br />
Iets lekkers waarmee je verwend<br />
wordt.<br />
de trouwdag<br />
De dag waar<strong>op</strong> mensen trouwen<br />
of getrouwd zijn.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
7
Les2<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema wonen.<br />
• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />
Weet je nog<br />
Kom je een onbekend woord tegen<br />
Kijk dan uit welke delen het woord bestaat.<br />
1<br />
2<br />
Vul het goede woord in. Kies uit:<br />
deurmat raamkozijn regenpijp voorgevel<br />
1 De schilder zet glas in het laatste<br />
2 Eindelijk glimmen alle nieuwe ramen in de van het huis.<br />
3 Nu nog een nieuwe voor de afvoer van het water.<br />
4 We hebben ook een nieuwe Er staat welkom <strong>op</strong>.<br />
Welke weg volgt het water<br />
Geef de goede volgorde aan.<br />
Schrijf 1, 2, 3, 4 of 5 onder het plaatje.<br />
ÛrχaχaŸºÓmŸºıkχo§zÿŒºÓnŸ.<br />
aŸ ozÿŒ Óv‰o•o§rχgœeflºÓvÉeflºılŸ<br />
oorÏ vefl lŸ<br />
ÛrÇėgœeflºÓnpÿÒpŸ<br />
dÇe®uŸñrŸºÓmχa»tfl.<br />
3 1 4<br />
2 5<br />
8<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1
3<br />
Welke delen vormen samen één woord<br />
Trek een lijn.<br />
huis dak deur raam lantaarn voor<br />
4<br />
paal gevel nummer goot kozijn mat<br />
Maak de puzzel.<br />
1 Dit ligt <strong>op</strong> de grond bij de ingang.<br />
2 In de herfst vallen er bladeren in.<br />
3 Dit wijst je de weg in het donker.<br />
4 Hieruit komt water bij een stortbui.<br />
5 Dit voeg je aan een straatnaam toe.<br />
Welk woord lees je onder de pijl<br />
<br />
aχdŸñrÇe®s<br />
1<br />
d e u r m a t<br />
2<br />
d a k g o o t<br />
3<br />
l a n t a a r n p a a l<br />
4<br />
5<br />
r e g e n p i j p<br />
h u i s n u m m e r<br />
5<br />
Kies drie woorden. Maak met elk woord een zin.<br />
Kies uit:<br />
goot – portiek – terechtkomen – betekenis – toevoegen.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik ken de woorden rondom het thema wonen.<br />
Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 9
Les4<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je een woordweb gebruikt om iets te beschrijven.<br />
• hoe je een tekst schrijft.<br />
Weet je nog<br />
Wil je iets beschrijven, bijvoorbeeld je eigen huis<br />
Maak dan eerst een woordweb. In elk vakje van het<br />
woordweb zet je woorden die bij elkaar horen.<br />
1<br />
Maak een woordweb voor jouw huis.<br />
Zet in het midden: keuken, kamer of zolder.<br />
Vul het woordweb in.<br />
kleuren:<br />
meubels:<br />
2<br />
Schrijf vier zinnen over de keuken, kamer of zolder van jouw<br />
huis. Gebruik de informatie uit je woordweb van <strong>op</strong>dracht 1.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 3<br />
Maak een woordweb over jouw ideale kamer.<br />
mijn ideale<br />
kamer<br />
10<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1
4<br />
Schrijf vijf zinnen over jouw ideale kamer.<br />
Gebruik de woorden uit het woordweb van <strong>op</strong>dracht 3.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 5<br />
Stuur een briefje aan een vriend.<br />
Schrijf over je favoriete plek in de buurt.<br />
Teken eerst zelf een woordweb.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik kan een woordweb gebruiken om iets te beschrijven.<br />
Ik kan een tekst schrijven.<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 1 11
Les6<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• met voorzetsels.<br />
Weet je nog<br />
Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />
Een muis hangt in de suikerpot.<br />
Een andere muis zit <strong>op</strong> het aanrecht.<br />
1<br />
2<br />
Onderstreep het voorzetsel.<br />
1 Verst<strong>op</strong>pertje speel ik het liefst <strong>op</strong> zolder.<br />
2 Onder het schuine dak heeft papa een geheime kast getimmerd.<br />
3 Zelfs met je neus voor de schuifdeur zie je hem nog niet.<br />
4 Ik kan me tussen de koffers verst<strong>op</strong>pen.<br />
Maak goede zinnen.<br />
Trek een lijn.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t naar de bomen.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t langs de brug.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t over het park.<br />
Sven lo<strong>op</strong>t tussen de winkel.<br />
3<br />
Onderstreep het goede voorzetsel.<br />
1 Dennis leunt naast / tegen de tafel.<br />
2 Zijn jas hangt onder / over een stoel.<br />
3 Hij zakt door / <strong>op</strong> zijn knieën om in zijn sporttas te kijken.<br />
4 Zit zijn voetbalshirt in / onder zijn tas<br />
5 Hij kan het shirt niet vinden tussen / achter al zijn spullen.<br />
12<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2
4<br />
Schrijf een zin bij het plaatje.<br />
Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />
e®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ<br />
5<br />
Teken nu zelf een strip.<br />
Schrijf een zin bij elk plaatje.<br />
Gebruik in iedere zin een voorzetsel.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13
Les8<br />
Extra: Lekker lezen<br />
Je leert<br />
1<br />
• hoe je vertelt wat je van een verhaal vindt.<br />
Welke verhalen vind jij leuk<br />
Kruis aan of vul in.<br />
verhalen over sport<br />
sprookjes<br />
griezelverhalen<br />
avonturenverhalen<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Uitleg<br />
2<br />
Je mening geven<br />
Wil je vertellen wat je van een verhaal vindt<br />
Zeg dan: Ik vind het verhaal ..., omdat ...<br />
Bijvoorbeeld: Ik vind het verhaal spannend, omdat je pas<br />
<strong>op</strong> de laatste bladzijde weet hoe het aflo<strong>op</strong>t.<br />
Lees het verhaal.<br />
Feest<br />
‘Wie wil er nog eentje’ roept papa vanuit de keuken.<br />
‘Ik!’ roept Alex gulzig en hij beweegt zijn vork. ‘Met<br />
spek!’ ‘Lekker, meneer,’ zegt Jennie beleefd, ‘naturel,<br />
alstublieft.’ ‘En ik ... met ... kaas,’ mompelt Pip met volle<br />
mond. Merel glimlacht, ze zit met haar vrienden aan de<br />
picknicktafel. Ze is jarig vandaag en viert haar partijtje<br />
in de tuin. Binnen bakt papa pannenkoeken en mama<br />
schenkt cola in. Het gaat goed, denkt Merel <strong>op</strong>gelucht.<br />
Cola<br />
14<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2
Alex, Jennie en Pip zijn vrolijk, ze hebben het naar<br />
hun zin.<br />
De speurtocht was leuk, ze vinden de pannenkoeken<br />
lekker en ze hadden leuke cadeautjes voor haar.<br />
Van Alex kreeg ze een zak tumtum, van Pip goudstiften<br />
en van Jennie een doosje make-up.<br />
Toch knaagt er iets aan Merel, ze maakt zich een beetje<br />
zorgen.<br />
Waar blijft het grote cadeau van pap en mam<br />
Ze kreeg vanmorgen een dekbedhoes met paarden er<strong>op</strong>.<br />
En een boek over de natuur, heus wel mooi, maar ...<br />
‘Kijk!’ roept Alex <strong>op</strong>eens. Hij wijst in de richting van<br />
de straat.<br />
Merel kijkt <strong>op</strong>, ze schrikt zich een hoedje.<br />
Voor haar huis st<strong>op</strong>t een jeep ... met een paardentrailer!<br />
Geert van Diepen<br />
3<br />
4<br />
Feest is het begin van een ...<br />
<br />
stripverhaal<br />
geschiedenisverhaal<br />
verhaal over school<br />
paardenverhaal<br />
Wat vind je van het verhaal Feest<br />
Ik vind het verhaal<br />
, omdat<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 5<br />
Hoe zal dit verhaal verder gaan<br />
Bedenk twee dingen die heel goed kunnen.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan vertellen wat ik van een verhaal vind.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 15
Les10<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema feest.<br />
• woorden onthouden met een woordweb.<br />
Weet je nog<br />
Wil je woorden die bij elkaar horen beter onthouden<br />
Maak dan een woordweb.<br />
1<br />
A Waarvan wil jij getuige zijn<br />
Vul het woordweb in.<br />
trouwdag<br />
voetbalwedstrijd<br />
getuige<br />
B Kies één ding uit je woordweb.<br />
Leg uit waarom je daarvan getuige wilt zijn.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 2<br />
Voor hoeveel personen is het<br />
Schrijf het onder het plaatje.<br />
zes personen een duo 100 personen 500 personen<br />
ÅeÑeflºÓnŸ duχo¢<br />
500<br />
pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />
rsÃonÇefl nŸ<br />
ÓzÇe®s<br />
pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />
rsÃonÇefl nŸ<br />
100<br />
pÇeflñrsÃo§nÇeflºÓnŸ<br />
rsÃonÇefl nŸ<br />
16<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2
3<br />
4<br />
Lees de zinnen. Wat is het<br />
Zoek het woord in de puzzel. Kijk en .<br />
Zet een cirkel om het woord.<br />
1 Als een man en een vrouw<br />
met elkaar trouwen.<br />
2 Iets waar je heerlijk van<br />
kunt smullen.<br />
3 Vaak zit het ingepakt in<br />
mooi papier.<br />
4 Ze staan als twee p<strong>op</strong>petjes<br />
<strong>op</strong> de bruidstaart.<br />
5 Dit is hetzelfde als iemand ergens<br />
mee gelukwensen.<br />
6 Twee mensen die samen iets doen.<br />
Wat betekent het woord<br />
Trek een lijn.<br />
h d k c u p r g h f<br />
u t r a k t a t i e<br />
w o f d g r a t s l<br />
e o k e p s e v w i<br />
l f g a e i t u z c<br />
ij o d u o a n n i i<br />
k a v f i m l a v t<br />
u l c j n o q p r e<br />
b r u i d s p<br />
a a r<br />
d r s u t v a e k e<br />
n x ij w e l o k f n<br />
de bruidegom de vrouw die trouwt<br />
navertellen bruid en bruidegom<br />
de bruid de man die trouwt<br />
samenvatten nog eens vertellen<br />
het bruidspaar het belangrijkste kort vertellen<br />
Wat kan ik<br />
5<br />
Ben je klaar<br />
Schrijf vijf traktaties <strong>op</strong>.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıb‰aŸºıkjœefl, ◊kχo£eflºıkjœefl, oefl kjœefl, ÿÒsπjœefl<br />
ÓzχaŸºıkjœefl ∏s∑nχo£e®pŸ<br />
oe®pŸ<br />
◊kχaχas, as, Ów‰o§rs¡tfl,<br />
ors¡tfl,<br />
◊bΩi»tÀtÑeflñrŸºıb‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ, bi»tÀtÑefl b lŸ lÇefl Óv∞lχaŸºÓmŸºÓmÇeÀt®jœe®s<br />
mÇeÀt®jœe®s<br />
cflºıhips, Ónχo•o«t®jœe®s<br />
oot®jœe®s<br />
Ik ken de woorden rondom het thema feest.<br />
Ik kan woorden onthouden met een woordweb.<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 2 17
Les12<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je een feest beschrijft.<br />
Je schrijft een kort verhaal.<br />
Weet je nog<br />
Wil je een verhaal schrijven<br />
• Stel dan eerst vragen met de woorden<br />
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.<br />
• Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> je vragen kort <strong>op</strong>.<br />
• Bedenk de beste volgorde voor je <strong>antw</strong>oorden.<br />
• Begin daarna pas met schrijven.<br />
1<br />
Lees het begin van het verhaal.<br />
De vader van Janna is erg sportief en hij houdt<br />
van verrassingen. Binnenkort wordt hij veertig<br />
jaar. Op de dag van zijn verjaardag wil Janna<br />
hem, samen met haar moeder en haar broertje,<br />
verrassen met een speciaal feestje. Samen<br />
verzinnen ze wat ze gaan doen.<br />
2<br />
A Uit het begin van het verhaal kun je een vraag<br />
met wie en wat halen.<br />
Schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong> die vragen <strong>op</strong>.<br />
1 Wie<br />
2 Wat<br />
D±efl Óv‰aχdÇeflñrŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ JÎaŸºÓnŸºÓnχaŸ.<br />
nÏ aŸ.<br />
EÑeflºÓnŸ ÓvÉeflñrjÎaχaŸñrχdχaχgÒs∂f≤eÑe®s¡tfl vefl aŸ rÏ gÒs∂feÑe®s¡tfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊hÇeflºÓmŸ orÏ o§rχgÎaŸºÓnisªeflñrÇeflºÓnŸ.<br />
rÇefl nŸ.<br />
B Hoe gaat het verhaal verder Stel nu zelf twee<br />
vragen en schrijf het <strong>antw</strong>oord <strong>op</strong>.<br />
1<br />
2<br />
BÈÿŒºÓv·.: v.: WÄaχaŸñrŸ aŸ OÈpŸ dÇefl ÓwΩiÇeflºılÇeflñrŸºıb‰aχaŸºÓnŸ. wiÇefl lÇefl aŸ BÈÿŒºÓv·.: v.: Hχo£efl oefl EÑeflºÓnŸ ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdÇefl befl ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflñrŸ wiÇefl lŸ nÇefl rŸ ui»tflºÓnχo•diχgœeflºÓnŸ.<br />
odiÏ nŸ<br />
C Staan je <strong>antw</strong>oorden bij <strong>op</strong>dracht A en B in de<br />
goede volgorde<br />
Schrijf de nummers van de vragen in de goede<br />
volgorde <strong>op</strong>.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 18<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3
3<br />
4<br />
Bedenk hoe het verhaal aflo<strong>op</strong>t.<br />
Schrijf het vervolg van het verhaal in het klad.<br />
Klaar Laat het lezen aan een <strong>maat</strong>je.<br />
• Begrijpt je <strong>maat</strong>je alles<br />
• Heeft hij of zij nog een tip<br />
Verbeter je tekst als dat nodig is.<br />
Schrijf nu je tekst in het net, hieronder.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
5<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Ik heb vier vragen be<strong>antw</strong>oord in mijn verhaal. ja / nee<br />
2 Mijn verhaal staat in de goede volgorde. ja / nee<br />
3 Mijn lezer begrijpt het verhaal. ja / nee<br />
Ik kan een feest beschrijven en een kort verhaal schrijven.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 19
Les14<br />
Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je herhaalt<br />
• het alfabet.<br />
Weet je nog<br />
Het alfabet heeft 26 letters.<br />
Letters verdelen we in klinkers en medeklinkers.<br />
Dit zijn de klinkers: a, e, i, o, u, y.<br />
En dit de medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s,<br />
t, v, w, x, z.<br />
In een woordenboek staan alle woorden in alfabetische<br />
volgorde. Ook andere dingen staan in volgorde van het<br />
alfabet, bijvoorbeeld de namen van de kinderen uit je klas.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Zet de letters in volgorde van het alfabet.<br />
a = 1 ◊b·<br />
= 2 cfl = 3 dŸ = 4 Åefl<br />
= 5<br />
◊f≠<br />
= 6 g› = 7 h = 8 iŸ = 9 j› = 10<br />
◊kŸ<br />
= 11 ◊lŸ<br />
= 12 ÓmŸ<br />
= 13 ÓnŸ<br />
= 14 o¢<br />
= 15<br />
pŸ = 16 qΔ = 17 Ûr = 18 s = 19 ¿tfl<br />
= 20<br />
uŸ Óv·<br />
Ów·<br />
Óxfl<br />
y› ÓzŸ<br />
= 21 = 22 = 23 = 24 = 25 = 26<br />
Zet de letters in de goede volgorde.<br />
1 i – a – o – e – u<br />
2 m – l – n – r – g<br />
3 f – b – k – y – z<br />
4 v – q – z – r – x<br />
aŸ –Åefl – iŸ – o¢–uŸ<br />
g› – ◊lŸ – ÓmŸ – ÓnŸ – ÛrŸ<br />
◊b· – ◊f≠ – ◊kŸ – y› – ÓzŸ<br />
qΔ – ÛrŸ – Óv· – Óxfl – ÓzŸ<br />
Zet de namen in alfabetische volgorde.<br />
Mees Kelly Amber Damian<br />
Serif Jamal Beau Charlotte<br />
AŸºÓmŸºıbÉeflñrŸ, befl B±ėauŸ, CflºıhχaŸñrŸºılχo«tÀtÑefl, lÏ otÀtÑefl, DÄaŸºÓmiχaŸºÓnŸ, JÎaŸºÓmχaŸºılŸ,<br />
KÇeflºılŸºıly›, lŸ ly›, MÇeÑe®s, S±eflñriŸºıf≠<br />
f<br />
20<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3
4<br />
5<br />
6<br />
De woorden staan door elkaar.<br />
Zet ze in het goede rijtje.<br />
traktatie – huwelijk – uitnodiging – cadeau –<br />
bruidegom – zakdoek – echtgenoot –<br />
feestmuts – getuige<br />
Boek 1: A-E Boek 2: F-R Boek 3: S-Z<br />
ċaχdÇėauŸ<br />
auŸ<br />
◊børuiχdÇėgÎo§mŸ bruiÏ gÎomŸ<br />
Åėcflºıh»ṫgœeflºÓnχo•o«tfl<br />
ootfl<br />
Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />
Wat staat hier Schrijf de letters onder de getallen.<br />
5 5 14 7 5 8 5 9 13 22 5 18 11 12 1 16<br />
Åefl Åefl ÓnŸ g› Åefl ◊hŸ Åefl iŸ ÓmŸ Óv· Åefl ÛrŸ<br />
◊kŸ ◊lŸ<br />
aŸ pŸ<br />
10 5 14 9 5 20<br />
j› Åefl<br />
ÓnŸ<br />
iŸ Åefl ¿tfl<br />
Maak een alfabet met woorden.<br />
De letters q, x en y mag je overslaan.<br />
a = aardig b = bruid c = …<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ◊huŸºÓwÉeflºılÿŒºıkŸ<br />
wefl lÿŒ ◊f≤eÑe®s¡tflºÓmu»t®s feÑe®s¡tfl gœeÀt®uiχgœefl<br />
gœefl<br />
¿tflñrχaŸºık»ṫa»t®iÇefl<br />
a»t®iÇefl<br />
ui»tflºÓnχo•diχgÒiŸºÓnχg›<br />
odiÏ g›<br />
ÓzχaŸºıkχdχo£eflºıkŸ<br />
oefl kŸ<br />
Wat kan ik<br />
Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 3 21
Les16<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• met het bijvoeglijk naamwoord.<br />
Weet je nog<br />
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een<br />
zelfstandig naamwoord.<br />
het cadeau het mooie cadeau<br />
1<br />
2<br />
Maak het verhaal af.<br />
Schrijf steeds een bijvoeglijk naamwoord <strong>op</strong>.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ÓwΩi»tÀtÑefl wi»tÀtÑefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnχdÇefl<br />
Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχo•dÇefl<br />
odÇefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ómχo•oiÇefl<br />
ooiÇefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: diŸºıkŸºıkÇefl<br />
kÇefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gœeflºıluŸºıkŸºıkiχgœefl<br />
luŸ kiÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ouχdÇefl ouÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊrχo«tÑefl<br />
otÑefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: pŸñrχaχcflºıh»t®iχgœefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eÑe®s¡tÑeflºılÿŒºıkÇefl feÑe®s¡tÑefl lÿŒ 1 Daar is de bruidsauto.<br />
2 Een bruidegom stapt uit.<br />
3 Hij heeft rozen bij zich.<br />
4 Snel doet de bruid de deur <strong>op</strong>en in haar jurk.<br />
5 De bruidegom geeft haar de rozen en een zoen.<br />
6 Het bruidspaar rijdt naar het stadhuis.<br />
7 De gasten staan al voor het stadhuis <strong>op</strong> hen te wachten.<br />
8 ‘s Middags gaan ze allemaal naar een feestzaal.<br />
9 Daar krijgt het bruidspaar cadeaus.<br />
10 Ze maken er een dag van.<br />
Kies het tegengestelde woord.<br />
Trek een lijn.<br />
arm langzaam<br />
groot zacht<br />
fout leeg<br />
snel rijk<br />
vol goed<br />
hard klein<br />
22<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4
3<br />
4<br />
Welke bijvoeglijke naamwoorden kun je ook in<br />
de zin gebruiken<br />
Doe het zo:<br />
Het is een mooi schilderij.<br />
pŸñrχaχcflºıh»t®iχg›<br />
1 Ik lees een spannend boek.<br />
bÿŒv.: mÏ ooiŸ<br />
2 De muren van mijn kamer hebben een zachte kleur.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo§nŸºıkÇeflñrÇefl<br />
onŸ 3 In dat Italiaanse restaurant kun je lekker eten.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: SÈpχaχaŸºÓnsªefl<br />
aŸ 4 Hij geeft haar een leuk cadeau.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: duuŸñrŸ<br />
Lees het verhaal. Er staan geen<br />
bijvoeglijke naamwoorden in.<br />
Daarom is het een beetje saai.<br />
Maak er een leuker verhaal van.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ouχdŸ ouÏdŸ<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: gÊriÇeflºÓzÇeflºıliχg›<br />
liÏ g›<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊f≤eflºılŸºılÇefl fefl lŸ lÇefl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: RusπsπisÃcflºıhÇefl<br />
s Û◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: rχaχaŸñrŸ<br />
aŸ rŸ<br />
Wat kan ik<br />
Ik kan bijvoeglijke naamwoorden gebruiken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 23
Les18<br />
Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• met taal <strong>op</strong> straat.<br />
Uitleg<br />
<strong>Taal</strong> <strong>op</strong> straat<br />
Op straat is veel taal. Sommige huizen hebben<br />
een naam. En alle straten hebben een straatnaam.<br />
Maar er is nog veel meer taal <strong>op</strong> straat. Je ziet<br />
reclame <strong>op</strong> winkels, in bushokjes en <strong>op</strong> bussen.<br />
Kijk maar naar het plaatje.<br />
1<br />
Lees de vragen en geef <strong>antw</strong>oord.<br />
1 In welke straat woon jij<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 2 Weet je waarom jouw straat zo heet<br />
2<br />
Kijk naar de plaatjes en geef <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Welke naam is geen straatnaam<br />
Kχo£eflºÓns oefl ◊kŸºÓnu»t®sªeflºılŸºıhχoßkŸ<br />
lŸ okŸ<br />
2 Wat is een fantasienaam, al lijkt hij echt<br />
Kχo§r»tÑefl or»tÑefl AχdÇeflºÓmŸºıhχaŸºıliŸºÓnχgÒsπs¡tÑeÑėg›<br />
liŸ s¡tÑeÑeÌ g›<br />
3 Welke naam hoort in dit rijtje thuis<br />
Beatrixstraat – Maximastraat – Prinses Amalialaan<br />
Kχo§niŸºÓnχgÒiŸºÓnŸ oniŸ nÏ nŸ WÈiŸºılŸºıhÇeflºılŸºÓmiŸºÓnχaŸºÓwÉėg›<br />
weÌ 4 Welke straatnaam past bij deze straten<br />
Dorpsplein – Stationsstraat – Museumplein<br />
KÇeflñrŸºıks¡tflñrχaχa»tfl<br />
rÏ a»tfl<br />
5 Welke straat ligt in de Vogelbuurt<br />
DÈuiŸºıfØs¡tflñrχaχa»tfl<br />
fs¡tfl a»tfl<br />
24<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4
Namen van gebouwen<br />
Vroeger hadden veel huizen of gebouwen een naam.<br />
De zoete suikerbol was de naam van een bakkerij.<br />
3<br />
Bij welk huis of gebouw past d e naam<br />
Trek een lijn.<br />
De Gouden Schaar woonhuis<br />
Villa Zeezicht bejaardenhuis<br />
Huize Avondrood hotel<br />
4<br />
Ons Nest winkel voor kledingreparatie<br />
Geef drie voorbeelden van reclame die je <strong>op</strong> straat<br />
kunt zien. Vertel waar je de reclame ziet en voor wie<br />
die is bedoeld.<br />
1<br />
2<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ ÅeÑeflºÓnŸ ÓniÇe®uŸºÓwÉefl wefl DÈis∑nÇe®yŒºıfØiŸºılŸºÓmŸ fiŸ – iŸºÓnŸ dÇefl<br />
ÓvΩi»tflñriŸºÓnÇefl vi»tfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊bΩiχo¨sÃċo•<strong>op</strong>Ÿ biÏ osÃcÌ o<strong>op</strong>Ÿ – Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />
nŸ<br />
3<br />
Reclametaal<br />
Soms heb je maar een paar woorden nodig voor een<br />
goede reclameboodschap.<br />
Bijvoorbeeld: Brood, daar zit wat in.<br />
Wat kan ik<br />
5<br />
Verzin een korte reclameboodschap voor een hamburgerrestaurant.<br />
Bedenk ook een naam voor het restaurant.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Ik kan taal <strong>op</strong> straat beter begrijpen.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen – Week 4 25
2<br />
Gezond<br />
Thema<br />
26
Themawoorden<br />
en schoolwoorden<br />
Les 1 en 2:<br />
de activiteit<br />
Iets waarmee je bezig bent.<br />
bungelen<br />
Ergens aan hangen terwijl je een<br />
beetje heen en weer zwaait.<br />
de doelman<br />
Hij houdt de bal uit het doel.<br />
de eindstreep<br />
Een streep die het einde van een<br />
afstand bij een wedstrijd aangeeft.<br />
de energie<br />
Kracht en zin om iets te doen.<br />
het evenwicht<br />
Iets valt niet om.<br />
het interview<br />
Een vraaggesprek.<br />
het record<br />
De beste prestatie ooit.<br />
Les 9 en 10:<br />
het ergens benauwd van krijgen<br />
Ergens zenuwachtig van worden.<br />
de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />
Ergens veel moeite voor doen.<br />
zich bezeren<br />
Zich pijn doen.<br />
het bezoekuur<br />
De tijd dat je iemand in het<br />
ziekenhuis mag bezoeken.<br />
je buik ervan vol hebben<br />
Ergens genoeg van hebben.<br />
de kwaal<br />
Iets lastigs met je lichaam.<br />
je taai houden<br />
Volhouden, ook al valt het tegen.<br />
de uitdrukking<br />
Woorden die samen een bijzondere<br />
betekenis hebben.<br />
het startsein<br />
Het teken waar<strong>op</strong> je begint.<br />
het synoniem<br />
Een woord dat hetzelfde betekent.<br />
toejuichen<br />
Iemand met geschreeuw begroeten.<br />
de worp<br />
De gooi.<br />
verzwikken<br />
Je voet te ver buigen. Je pezen<br />
rekken uit. Dat doet pijn.<br />
voortdurend<br />
Zonder <strong>op</strong>houden.<br />
de ziekenhuis<strong>op</strong>name<br />
In het ziekenhuis moeten blijven.<br />
zwellen<br />
Dik worden, <strong>op</strong>zetten.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
27
Les2<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema sport.<br />
• een woord omschrijven met een synoniem.<br />
Weet je nog<br />
Sommige woorden betekenen hetzelfde.<br />
Het zijn synoniemen.<br />
Met een synoniem kun je een woord omschrijven.<br />
Het doelpunt is een synoniem van de goal.<br />
St<strong>op</strong>pen is hetzelfde als <strong>op</strong>houden.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Lees de zinnen.<br />
Welke zinnen betekenen hetzelfde<br />
Zet achter elke zin de letter van de zin met dezelfde<br />
betekenis.<br />
1 Ik heb geen kracht meer.<br />
2 De doelman hield de bal tegen.<br />
3 Uitgeput haalde hij de eindstreep.<br />
4 Ik verlies mijn evenwicht.<br />
5 Dit is de leukste activiteit.<br />
a Ik kan mijn balans niet houden.<br />
b Doodmoe kwam hij over de finish.<br />
c De keeper kon een doelpunt voorkomen.<br />
d Deze bezigheid doe ik het liefst.<br />
e Mijn energie is <strong>op</strong>.<br />
Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />
Welke woorden zijn synoniemen<br />
Onderstreep de synoniemen, elk paar in een eigen kleur.<br />
Welk woord is het goede synoniem<br />
Streep het foute woord door.<br />
1 de activiteit: de wedstrijd<br />
de bezigheid<br />
2 het startsein: het beginteken de begintijd<br />
3 bungelen: hangen stuntelen<br />
4 het interview: het verhaal<br />
het vraaggesprek<br />
Åefl<br />
cfl<br />
◊b·<br />
a<br />
dŸ<br />
28<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1
4<br />
Maak de puzzel.<br />
4<br />
1 finish<br />
2 kracht<br />
3 keeper<br />
4 gooi<br />
5 snelste tijd<br />
1<br />
2<br />
e<br />
n<br />
i n<br />
3<br />
d<br />
o<br />
s t<br />
w<br />
o<br />
r<br />
p<br />
e<br />
5<br />
r<br />
e<br />
c<br />
p<br />
e e o<br />
r l r<br />
g m d<br />
i<br />
e<br />
a<br />
n<br />
5<br />
A Zoek de synoniemen.<br />
de bezigheid stuntelen vechten de gooi onhandig doen<br />
knokken de trainer de activiteit de worp de coach<br />
∏s¡t®uŸºÓn»tÑeflºılÇeflºÓnŸ<br />
lÇefl nŸ<br />
dÇefl ◊bÉeflºÓziχgŒºıhÇe®iχdŸ befl ÓvÉėcflºıh»tÑeflºÓnŸ veÌ dÇefl gÎo•oiŸ gÎooiŸ<br />
dÇefl ¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />
rŸ<br />
o§nŸºıhχaŸºÓnχdiχg› onŸ nÏ dχo£eflºÓnŸ oefl dÇefl aχcÀt®iŸºÓvΩi»tÑe®i»tfl<br />
vi»tÑe®i»tfl<br />
◊kŸºÓnχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ<br />
okŸ kÇefl nŸ<br />
dÇefl Ów‰o§rpŸ<br />
orpŸ<br />
dÇefl ċo•aχcflºıhŸ oaÏ cfl B Schrijf de zin <strong>op</strong>nieuw en gebruik zo veel mogelijk synoniemen.<br />
6<br />
De uitgeputte arbiter gaf onmiddellijk het signaal voor de rust.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: D±efl ÓvÉeflñrŸºÓmχo£e®iχdÇefl vefl oe®iÏ ∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ h»tÑefl rŸ gÎaŸºıf≠ diŸñrÇėcÀtfl<br />
◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºıkÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl pχauŸºÓzÇefl.<br />
Omschrijf twee woorden voor je <strong>maat</strong>je.<br />
Laat je <strong>maat</strong>je het woord raden.<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
toejuichen het record bungelen het evenwicht<br />
Ik ken de woorden rondom het thema sport.<br />
Ik kan een woord omschrijven met een synoniem.<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 29
Les4<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je een stappenplan schrijft.<br />
Weet je nog<br />
In een stappenplan schrijf je stap voor stap hoe je iets<br />
doet. Voor iedere stap zet je een nummer. Je begint elke<br />
zin met een werkwoord.<br />
Dit is het rugbyteam van Nieuw-Zeeland.<br />
Voor iedere wedstrijd doet het team een soort dans.<br />
Daarmee laten de spelers zien hoe stoer ze zijn.<br />
Zo proberen ze de tegenstanders een beetje bang te<br />
maken. Zo’n dans heet een haka.<br />
1<br />
Deze rugbyspeler voert een haka uit.<br />
Zet de bewegingen in de goede volgorde.<br />
Nummer 1 is al voor je gedaan.<br />
Schrijf zelf de andere nummers in de hokjes.<br />
5<br />
1<br />
2 4<br />
30<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1
2<br />
3<br />
Kijk naar <strong>op</strong>dracht 1.<br />
Maak een stappenplan voor de haka.<br />
Schrijf de stappen <strong>op</strong>.<br />
1 Ga met je benen wijd staan.<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
ZχaŸºıkŸ dχo•o§rŸ oorŸ jœefl ◊kŸºÓniÇeÑëflºÓnŸ.<br />
nŸ.<br />
DÄo£efl DÄoefl jœefl aŸñrŸºÓmÇeflºÓnŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ÅeflºılŸºıkχaχaŸñrŸ.<br />
lŸ aŸ SÍṫaŸºÓmpŸ ÓmÇeÀtfl jœefl Óv‰o£eÀtfl oeÀtfl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl gÊrχo§nχdŸ.<br />
onÏ SÍtÑeÑeflºıkŸ jœefl ¿ṫo§nχg› onÏ ui»tfl.<br />
Bedenk nu zelf een haka.<br />
Verzin andere bewegingen.<br />
Maak een stappenplan voor jouw haka.<br />
Schrijf iedere stap <strong>op</strong> een nieuwe regel.<br />
Begin elke stap met een werkwoord.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 4<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Ik heb voor iedere stap een nummer gezet. ja / nee<br />
2 Iedere zin begint met een werkwoord. ja / nee<br />
3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />
Wat kan ik<br />
Ik kan een stappenplan maken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 1 31
Les6<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je woorden in alfabetische volgorde zet.<br />
Weet je nog<br />
Beginnen woorden met dezelfde letter Kijk dan naar de<br />
tweede letter van het woord.<br />
1<br />
2<br />
Bedenk met je <strong>maat</strong>je vier sporten of spellen die<br />
eindigen <strong>op</strong> bal.<br />
Zet ze in alfabetische volgorde in rijtje 2.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o£eÀtfl<br />
oeÀtfl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊kχo§rŸºıf≠<br />
orŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰oßlŸºılÇe®y›<br />
olŸ lÇe®y›<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hχaŸºÓnχdŸ<br />
Zet de woorden in de goede lijst.<br />
bal<br />
bal<br />
bal<br />
bal<br />
judo wielrennen roeien karate<br />
Alfabetische volgorde:<br />
◊hχaŸºÓnχdŸºıb‰aŸºılŸ<br />
◊kχo§rŸºıf¥b‰aŸºılŸ kÏorŸfbaŸlŸ<br />
Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />
oeÀtfl lŸ<br />
Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />
olŸ lÇe®yŒ boksen kungfu surfen ijshockey<br />
badminton duiken hockey turnen<br />
3<br />
sporten a-h sporten i-p sporten q-z<br />
◊b‰oßksªeflºÓnŸ<br />
oksªefl ◊b‰aχdŸºÓmiŸºÓn»ṫo§nŸ<br />
onŸ<br />
duiŸºıkÇeflºÓnŸ<br />
◊hχo•cflºıkÇe®y›<br />
ocfl jÒuχdχo¢<br />
◊kχaŸñrχa»tÑefl<br />
a»tÑefl<br />
◊kuŸºÓnχgŒºıfØuŸ<br />
fuŸ<br />
ÿÒs∂hχo•cflºıkÇe®y›<br />
ocfl Drie kinderen spelen een spelletje.<br />
Wie het eerst in het alfabet voorkomt, mag beginnen.<br />
Zet in iedere kolom een rondje om die naam.<br />
ÓwΩiÇeflºılŸñrÇeflºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ wiÇefl lŸ nÇefl Ûrχo£e®iÇeflºÓnŸ<br />
oe®iÇefl ∏sπuŸñrŸºıf≤eflºÓnŸ<br />
fefl ¿t®uŸñrŸºÓnÇeflºÓnŸ<br />
nŸ<br />
1 2 3 4<br />
Aukje Erik Jorrit Otto<br />
Alex Eelke<br />
Jeroen Ouafa<br />
Ahmed Eva Yke Uba<br />
32<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2
4<br />
Kijk naar de boeken <strong>op</strong> tafel.<br />
Zet ze <strong>op</strong> volgorde van het alfabet <strong>op</strong> de plank.<br />
Trek een lijn van elk boek naar de plank.<br />
5<br />
Ontcijfer het bericht.<br />
Schrijf in het hokje onder elke letter de<br />
volgende letter van het alfabet.<br />
Een paar letters staan er al.<br />
l n q f d m f d d m<br />
m<br />
o¢ ÛrŸ g› Åefl ÓnŸ g Åefl Åefl ÓnŸ<br />
v d c r s q h i c<br />
6<br />
w<br />
Åefl dŸ ∏sŸ ¿tfl ÛrŸ iŸ j› dŸ<br />
Maak een geheim bericht. Bedenk een code.<br />
Drie letters vooruit in het alfabet<br />
Of twee achteruit<br />
Bedenk het zelf. Schrijf een bericht.<br />
Kan een <strong>maat</strong>je jouw code kraken<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan woorden in alfabetische volgorde zetten.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 33
Les8<br />
Extra: Lekker lezen<br />
Je leert<br />
1<br />
• wat de hoofdpersoon van een boek is.<br />
Schrijf de titels van drie boeken <strong>op</strong>.<br />
Zet erachter over wie het boek gaat.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Uitleg<br />
Hoofdpersonen<br />
In de meeste boeken is één persoon het belangrijkst.<br />
Die noem je de hoofdpersoon. De hoofdpersoon van het<br />
boek Pipi Langkous is Pipi Langkous. Soms heb je twee<br />
hoofdpersonen, bijvoorbeeld in Suske en Wiske.<br />
2<br />
Lees het verhaal uit het boek Goal!.<br />
Goal!<br />
Tim staat voor de spiegel in de badkamer.<br />
Bezorgd kijkt hij naar zijn ene oog. Toen hij thuiskwam,<br />
had zijn vader er koude washandjes <strong>op</strong>gelegd. En<br />
zonet heeft hij er nog heel veel spuug <strong>op</strong> gesmeerd.<br />
Maar niks helpt. Zijn oog is dik en blauw geworden.<br />
Het is maar goed dat Lindsey niet is komen spelen,<br />
denkt hij <strong>op</strong>gelucht. Dan hoort hij de auto van<br />
zijn moeder voor het huis st<strong>op</strong>pen. Vlug rent Tim<br />
naar beneden en gaat aan tafel zitten.<br />
Zijn vader doet de deur <strong>op</strong>en.<br />
‘Hoi, Tim,’ zegt zijn moeder als ze de kamer<br />
binnenkomt. ‘Heb je het leuk gehad vandaag’ Ze wil<br />
hem een kus geven. Maar als ze zijn blauwe oog ziet,<br />
blijft ze geschrokken staan. ‘Wat is er met jou gebeurd’<br />
‘Ik ... eh ... ik kreeg een bal tegen mijn oog.’ Tim draait<br />
zijn gezicht zo ver mogelijk bij zijn moeder vandaan. Hij<br />
vindt het vreselijk als ze bezorgd tegen hem doet.<br />
‘Een bal tegen je oog Hoe kan dat nou’<br />
‘Gewoon,’ zegt Tim. ‘Die bal kwam <strong>op</strong>eens naar me toe.’<br />
Zuchtend gaat zijn moeder aan tafel zitten. ‘Waarom<br />
kun jij alleen maar aan voetballen denken Er zijn toch<br />
genoeg andere dingen te doen’<br />
Vivian den Hollander<br />
34<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
Wie is de hoofdpersoon in Goal<br />
Wat weet je van de hoofdpersoon<br />
Kruis de goede <strong>antw</strong>oorden aan.<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
TÈiŸºÓmŸ<br />
Het is een jongen.<br />
Hij is ziek.<br />
Hij heeft een hond.<br />
Hij houdt van tennis.<br />
Zijn vriendin heet Lindsey.<br />
Hij heeft een blauw oog.<br />
Hij is een voetballer.<br />
Hij heeft veel vrienden.<br />
Tim zegt hoe hij een blauw oog heeft gekregen.<br />
1 Gelooft zijn moeder hem ja / nee<br />
2 Door welke zin weet je dat<br />
Schrijf de eerste drie woorden van die zin <strong>op</strong>.<br />
WÄaχaŸñrχo§mŸ aŸ omŸ ◊kuŸºÓnŸ jÒÿ›...<br />
Waarschijnlijk heeft Tim niet echt een bal tegen<br />
zijn oog gekregen.<br />
Bedenk hoe hij aan het blauwe oog is gekomen.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Hÿ› ◊hÇeÑeflºıf√tfl ftfl gœeflºÓv‰o•cflºıh»tÑeflºÓnŸ ocfl ÓmÇeÀtfl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ.<br />
7<br />
Je hebt een stuk van Goal! gelezen.<br />
Wat vind je ervan<br />
Ik vind het verhaal<br />
omdat<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan zeggen wie de hoofdpersoon van een boek is.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 35
Les10<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema dokter.<br />
• hoe je iets met uitdrukkingen kunt zeggen.<br />
Weet je nog<br />
Vaak zeg je dingen precies zoals ze zijn. Maar soms kun je<br />
ze ook met een uitdrukking zeggen.<br />
Ik ben daar onhandig in.<br />
Ik heb daarvoor twee linkerhanden.<br />
1<br />
Welke uitdrukking hoort bij het plaatje<br />
Schrijf het goede nummer naast het plaatje.<br />
1 het er benauwd van krijgen<br />
2 de benen uit je lijf l<strong>op</strong>en<br />
3 je buik ervan vol hebben<br />
4 je taai houden<br />
2 4<br />
2<br />
Lees de zin. Is het waar<br />
Zet dan een kruisje in het vakje bij de zin.<br />
<br />
<br />
<br />
3 1<br />
Als je je bezeert, heb je pijn.<br />
Als je een kwaal hebt, mankeer je niks.<br />
Bij een ziekenhuis<strong>op</strong>name slaap je thuis.<br />
Als je voet zwelt, wordt hij dik.<br />
Als je voortdurend jeuk hebt, is de jeuk snel over.<br />
Als je je taai houdt, houd je je stijf.<br />
Als je het benauwd krijgt, vindt je iets een beetje eng.<br />
36<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2
3<br />
Welke zinnen horen bij elkaar<br />
Zet achter elke zin de letter van de zin die erbij hoort.<br />
1 Ik moet naar <strong>op</strong>a in het ziekenhuis.<br />
2 Ik wacht niet nóg langer <strong>op</strong> de bus.<br />
3 Auw! Ik zet mijn voet verkeerd neer.<br />
4 Maar ik ga niet huilen hoor.<br />
cfl<br />
◊b·<br />
dŸ<br />
aŸ<br />
a Ik hou me taai.<br />
b Ik heb mijn buik ervan vol.<br />
c Het is bezoekuur.<br />
4<br />
d Ik heb hem verzwikt.<br />
Welk woord is geen kwaal<br />
Zet daar een streep door.<br />
verkoudheid hoofdpijn knipoog hooikoorts<br />
5<br />
Welk woord hoort niet bij een ziekenhuis<br />
Zet daar een streep door.<br />
wachtkamer buskaart verband verpleegster<br />
6<br />
Jij hebt je vast weleens bezeerd.<br />
Schrijf <strong>op</strong> wat er toen gebeurde.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik ken de woorden rondom het thema dokter.<br />
Ik weet wat uitdrukkingen zijn.<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 2 37
Les12<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• het invullen van persoonlijke gegevens.<br />
Weet je nog<br />
Je persoonlijke gegevens zijn:<br />
• je voornaam en achternaam<br />
• je straat en huisnummer<br />
• je postcode en woonplaats<br />
• je geboortedatum<br />
• je geboorteplaats.<br />
1<br />
Aan wie geef je je persoonlijke gegevens<br />
Kruis de goede vakjes aan.<br />
2<br />
<br />
Wat hoort bij elkaar<br />
Trek een lijn.<br />
<br />
38<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3
3<br />
4<br />
Kijk naar het formulier van <strong>op</strong>dracht 2.<br />
Wat is waar<br />
Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />
<br />
Samuel woont in Bergen <strong>op</strong> Zoom.<br />
Samuel is in 2008 geboren.<br />
Samuel is 33 jaar.<br />
Vul nu je eigen gegevens in.<br />
Wat kan ik<br />
5<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Ik heb alles ingevuld. ja / nee<br />
2 Ik heb alles goed ingevuld. ja / nee<br />
3 Ik heb duidelijk geschreven. ja / nee<br />
Ik kan mijn persoonlijke gegevens invullen.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 39
Les14<br />
Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je herhaalt<br />
• voorzetsels.<br />
Weet je nog<br />
Een voorzetsel geeft vaak een plaats aan.<br />
1<br />
Kijk naar het plaatje.<br />
Vul de goede voorzetsels in.<br />
Kies uit:<br />
onder <strong>op</strong> naast voor aan<br />
<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />
o§nχdÇeflñrŸ onÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />
aχaŸºÓnŸ<br />
aŸ Ónχaχas¡tfl<br />
as¡tfl<br />
1 De pillen liggen het nachtkastje.<br />
2 De jongen ligt de dekens.<br />
3 De bloemen staan het raam.<br />
4 De kamerjas hangt de muur.<br />
5 De verpleegster staat het bed.<br />
2<br />
A Zo wordt de kamer gezelliger.<br />
Vul het juiste voorzetsel in.<br />
iŸºÓnŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />
nŸ/<strong>op</strong>Ÿ<br />
<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />
iŸºÓnŸ<br />
aχaŸºÓnŸ<br />
aŸ 1 Speelgoed de kast.<br />
2 Bananen het tafeltje.<br />
3 Een clown de bedden.<br />
4 Slingers het plafond.<br />
B Bedenk zelf nog drie dingen.<br />
Gebruik drie verschillende voorzetsels.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊fμo«ṫo¢ fotÌ o aχaŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÓmuuŸñrŸ.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ pÇeÀtfl aχaŸºÓnŸ aŸ ◊hÇeÀtfl ◊hχaχaŸºıkjœefl.<br />
aŸ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: EÑeflºÓnŸ ◊kŸºÓnuŸºıf¥f≤eflºılŸ fefl lŸ Ónχaχas¡tfl as¡tfl dÇefl jÎonÏ jÎo§nχgœeflºÓnŸ.<br />
nŸ.<br />
40<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3
3<br />
Welke voorzetsels passen in de zin<br />
Zet daar een streep onder.<br />
onder – <strong>op</strong> – achter – naast – voor – tussen<br />
De helik<strong>op</strong>ter landt ... het ziekenhuis.<br />
4<br />
5<br />
6<br />
Welk voorzetsel past in de zin Schrijf er zes <strong>op</strong>.<br />
De clown springt ... het bed.<br />
Kijk naar het plaatje <strong>op</strong> de vorige bladzijde.<br />
Bedenk waar jij je verst<strong>op</strong>t.<br />
Laat je <strong>maat</strong>je raden.<br />
Bedenk drie dingen die je klaslokaal gezelliger maken.<br />
Vertel steeds waar die dingen <strong>op</strong> staan, aan<br />
hangen, enzovoorts.<br />
Maak er zinnen mee met een voorzetsel.<br />
1<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: iŸºÓnŸ<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Ónχaχas¡tfl<br />
as¡tfl<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: o§vÉeflñrŸ ovefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />
2<br />
Wat kan ik<br />
3<br />
Ik kan voorzetsels gebruiken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 3 41
Les16<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />
Weet je nog<br />
Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />
De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />
De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />
(vt) Gisteren kreeg ik een ijsje.<br />
(tt) Vandaag krijg ik helemaal niets!<br />
1<br />
A Zet een streep onder het werkwoord.<br />
1 Ik hou van schaatsen.<br />
2 Gisteren schaatste ik heel hard.<br />
3 Er lag een steen <strong>op</strong> het ijs.<br />
4 Maar die zag ik niet.<br />
5 Toen viel ik erover.<br />
6 Moet je kijken.<br />
7 Mijn hele knie is in het verband.<br />
8 Het bloedde enorm.<br />
9 Het doet nog steeds pijn.<br />
tt<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
vt<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
2<br />
B Staat het werkwoord in de tt of in de vt<br />
Kruis het goede vakje aan achter de zin.<br />
Streep het foute woord door.<br />
1 Gisteren kom<br />
/ kwam ik te laat uit bed.<br />
2 Ik wil / wilde niet te laat <strong>op</strong> school komen.<br />
3 Daarom begin / begon ik te rennen.<br />
4 Kijk, nu heb / had<br />
ik een pleister <strong>op</strong> mijn knie.<br />
5 Jij weet / wist<br />
vast wel hoe dat komt.<br />
42<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4
3<br />
Schrijf de woorden in het goede rijtje.<br />
zwellen bezeren bezoeken verzwikte viel<br />
bezocht zwol vallen bezeerde verzwikken<br />
Doe het zo:<br />
4<br />
5<br />
tt<br />
ÓzŸºÓwÉeflºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />
wefl lŸ lÇefl ◊bÉeflºÓzÇeflñrÇeflºÓnŸ befl ◊bÉeflºÓzχo£eflºıkÇeflºÓnŸ befl oefl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºıkŸºıkÇeflºÓnŸ vefl wiŸ kÇefl Óv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />
lÇefl Verzin een zin in de tegenwoordige tijd.<br />
Zeg deze zin tegen je <strong>maat</strong>je.<br />
Je <strong>maat</strong>je zegt de zin na in de verleden tijd.<br />
Wissel daarna van beurt.<br />
Bedenk ieder vijf zinnen.<br />
vt<br />
Wat kan hier gebeurd zijn<br />
Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ÓzŸºÓw‰oßlŸ<br />
olŸ<br />
◊bÉeflºÓzÇeÑeflñrχdÇefl befl ◊bÉeflºÓzχo•cflºıh»tfl befl ocfl ÓvÉeflñrŸºÓzŸºÓwΩiŸºık»tÑefl vefl wiŸ ÓvΩiÇeflºılŸ viÇefl lŸ<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />
werkwoorden gebruiken.<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 43
Les18<br />
Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je leert<br />
• wat braille is.<br />
Uitleg<br />
Braille<br />
Braille (zeg: brajje) is een blindenschrift. De letters<br />
bestaan uit bobbeltjes in het papier. Die bobbeltjes<br />
kun je voelen. Zo kan een blinde de tekst lezen:<br />
niet met zijn ogen, maar met zijn vingers.<br />
Voor blinde mensen worden speciale boeken in braille<br />
gemaakt.<br />
1<br />
2<br />
Doe dit met een <strong>maat</strong>je.<br />
Je <strong>maat</strong>je houdt de ogen dicht.<br />
Geef je <strong>maat</strong>je een voorwerp uit de klas.<br />
Je <strong>maat</strong>je voelt en raadt wat het is.<br />
Dit is het alfabet in braille.<br />
Schrijf de letters van het alfabet eronder.<br />
44<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4
3<br />
Wat staat hier<br />
Schrijf het eronder.<br />
4<br />
I°kŸ ◊kχaŸºÓnŸ ◊børχaiŸºılŸºılÇefl brÏ lÇefl ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />
Schrijf je voornaam in braille.<br />
Maak de goede rondjes zwart.<br />
5<br />
A Schrijf een korte tekst in braille over een schooluitje<br />
dat nog gaat komen.<br />
B Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />
Lees elkaars tekst in braille.<br />
Welke letters of woorden zijn nog niet goed<br />
Verbeter ze hier:<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan braille lezen.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 89 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond – Week 4 45
3<br />
Samen<br />
Thema<br />
46
Themawoorden<br />
en schoolwoorden<br />
Les 1 en 2:<br />
de beslissing<br />
Een keuze die je maakt.<br />
de brutaliteit<br />
Iets doen of zeggen wat onbeleefd is.<br />
Les 9 en 10:<br />
betrappen<br />
Zien dat iemand iets stiekems doet.<br />
de driftkikker<br />
Iemand die snel boos wordt.<br />
het eens zijn met iemand<br />
Je geeft iemand gelijk.<br />
de gebeurtenis<br />
Iets wat gebeurt.<br />
grinniken<br />
Zachtjes lachen binnen in je mond.<br />
de humor<br />
Iets waarom je kunt lachen.<br />
het karakter<br />
Hoe iemand is.<br />
plezier beleven<br />
Iets leuk vinden.<br />
de presentatie<br />
Iets vertellen met publiek erbij.<br />
de reden<br />
Waarom je iets doet.<br />
vergeven<br />
Het niet meer vervelend vinden wat<br />
een ander je heeft aangedaan.<br />
de vriendschap<br />
Je bent vrienden met iemand.<br />
de gezichtsuitdrukking<br />
Hoe iemand zijn gezicht houdt.<br />
Daaraan zie je hoe hij zich voelt.<br />
het nadeel<br />
De onprettige kant van iets.<br />
de <strong>op</strong>schepper<br />
Iemand die heel trots <strong>op</strong> zichzelf is en<br />
dat laat merken.<br />
overdrijven<br />
Iets veel groter maken dan het is.<br />
de pechvogel<br />
Iemand die vaak pech heeft.<br />
de roddel<br />
Een naar verhaal over iemand, dat<br />
wordt verteld als die persoon er niet<br />
bij is.<br />
de teleurstelling<br />
Iets wat tegenvalt.<br />
twijfelen<br />
Niet precies weten wat je moet<br />
kiezen of doen.<br />
verrast<br />
Onverwacht blij worden van iets of<br />
iemand.<br />
het voordeel<br />
De prettige kant van iets.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
47
Les2<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema vriendschap.<br />
• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />
Weet je nog<br />
Werkwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn soms<br />
familie van elkaar.<br />
buigen<br />
de buiging<br />
1<br />
2<br />
Vul het goede woord in. Kies uit:<br />
humor plezier beleven gebeurtenis karakter beslissing<br />
1 Bryan is heel geduldig en sportief.<br />
Deze dingen horen bij zijn<br />
2 Kiky kiest voor een blauwe kamer. Dat is haar<br />
3 Als iemand grappig is, heeft hij<br />
4 Een is iets wat gebeurt.<br />
5 Als Josseline en Arlette afspreken, is het altijd gezellig.<br />
Ze<br />
samen veel<br />
Welk werkwoord of zelfstandig naamwoord zit in<br />
deze woorden verst<strong>op</strong>t<br />
1 het gegrinnik<br />
2 gebeuren<br />
3 vrienden zijn<br />
4 brutaal<br />
5 de vergiffenis<br />
6 beslissen<br />
gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />
be®uŸ ◊bÉeflºılÇeflºÓvÉeflºÓnŸ befl lÇefl vefl kÏ aŸ rÏ aŸ k»tÑefl rŸ.<br />
◊huŸºÓmχo§rŸ.<br />
orŸ.<br />
gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkÇeflºÓnŸ<br />
niŸ dÇefl gœeflºıbÉe®uŸñr»tÑeflºÓnis<br />
be®uŸ dÇefl ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl dÇefl ◊børu»ṫaŸºıli»tÑe®i»tfl bru»tÌ ÓvÉeflñrχgœeflºÓvÉeflºÓn vefl vefl dÇefl ◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg› be®s∂lis s iŸ pŸºılÇeflºÓziÇeflñrŸ.<br />
◊bÉe®s∂lisπsπiŸºÓnχg›. be®s∂lis s iŸ 48<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1
3<br />
Maak de puzzel.<br />
1 Wanneer je vrienden bent met iemand.<br />
2 Hoe iemand is.<br />
3 Een keuze die je maakt.<br />
4 Zachtjes lachen met je mond dicht.<br />
5 Iets waarom je kunt lachen.<br />
4<br />
1<br />
5 4<br />
h g e<br />
u r s k<br />
m i l a<br />
o n i r<br />
v r i e n d s c h a p<br />
A Ben je het met deze zin eens<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
Brutale kinderen krijgen alles voor elkaar.<br />
3<br />
b<br />
i s k<br />
k i t<br />
e n e<br />
n g r<br />
2<br />
mee eens / niet mee eens<br />
B Leg je <strong>antw</strong>oord uit.<br />
1 Mee eens, omdat<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 2 Niet mee eens, omdat<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik ken de woorden rondom het thema vriendschap.<br />
Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 49
Les4<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je kunt <strong>op</strong>schrijven waarom je iets doet of waarom je iets wilt.<br />
Je schrijft een verhaal.<br />
Weet je nog<br />
Een reden begint met de woorden omdat of want.<br />
1<br />
Lees de tekst.<br />
Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />
2<br />
Vul nu zelf de bladzijde uit het vriendenboekje in.<br />
50<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1
3<br />
Lees het verhaal van Adam en geef <strong>antw</strong>oord.<br />
Ik wil piloot worden, omdat je dan over de hele wereld reist.<br />
Vliegtuigen gaan heel snel. Dat vind ik leuk.<br />
Het is mijn wens om in een straaljager te vliegen, want die<br />
gaan veel sneller dan een gewoon vliegtuig.<br />
4<br />
1 Welke twee vragen heeft Adam gekozen<br />
WÄa»tfl ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ jœefl ◊lχa»tÑeflñrŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />
orÏ WÄa»tfl is jœefl gÊrχo•o«t®s¡tÑefl oot®s¡tÑefl ÓwÉeflºÓns wefl 2 Onderstreep de woorden die een reden aangeven.<br />
Schrijf een kort verhaal over jezelf.<br />
Kies daarvoor twee vragen uit het vriendenboekje.<br />
Je verhaal heeft ongeveer zes zinnen.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
5<br />
Ben je klaar<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Ik heb twee vragen uitgekozen. ja / nee<br />
2 Ik heb de woorden omdat en want gebruikt. ja / nee<br />
3 Mijn verhaal heeft ongeveer zes zinnen. ja / nee<br />
Ik kan <strong>op</strong>schrijven waarom ik iets doe of wil.<br />
Ik kan een verhaal schrijven.<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 1 51
Les6<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• wat de stam van een werkwoord is.<br />
Weet je nog<br />
Je weet al wat werkwoorden zijn. Dat zijn woorden die<br />
vertellen wat iemand of iets doet.<br />
De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de<br />
ik-vorm in de tegenwoordige tijd.<br />
l<strong>op</strong>en – lo<strong>op</strong><br />
lachen – lach<br />
1<br />
2<br />
Schrijf de stam <strong>op</strong>.<br />
1 zwemmen<br />
2 aaien<br />
3 be<strong>antw</strong>oorden<br />
4 logeren<br />
5 grinniken<br />
6 twijfelen<br />
7 beslissen<br />
ÓzŸºÓwÉeflºÓmŸ<br />
wefl aχaiŸ<br />
aiŸ<br />
◊bÉėaŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ beÌ oorÏ ◊lχo•gœeÑeflñrŸ<br />
ogœeÑefl gÊriŸºÓnŸºÓniŸºıkŸ<br />
niŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılŸ<br />
wÿŒ fefl lŸ<br />
◊bÉe®s∂lis be®s∂lis<br />
Rara, over welke stam gaat het<br />
ÓmÇeÑeÀtfl<br />
◊kŸºÓnipŸ<br />
◊luis¡tÑeflñrŸ<br />
ÅeÑeÀtfl<br />
1 Met een meetlint ik.<br />
2 Met een schaar ik.<br />
3 Naar muziek ik.<br />
4 Met bestek ik.<br />
3<br />
Welk werkwoord hoort bij de stam<br />
Schrijf het <strong>op</strong>.<br />
◊kχoßkÇeflºÓnŸ<br />
okÇefl gÎaχaŸºÓnŸ<br />
aŸ ◊liχgÎgœeflºÓnŸ<br />
1 kook 4 fluit<br />
2 ga 5 sta<br />
3 lig 6 vraag<br />
◊f¥lui»tÑeflºÓnŸ<br />
∏s¡ṫaχaŸºÓnŸ<br />
aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ 52<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2
4<br />
Schrijf de stam in de puzzel.<br />
<br />
1 vergeven<br />
2 tobben<br />
1 v e<br />
2<br />
r<br />
t<br />
g<br />
o<br />
e<br />
b<br />
e f<br />
3 kletsen<br />
3<br />
k l e t s<br />
4 schudden<br />
4<br />
s c h u d<br />
5 zeuren<br />
5<br />
z e u r<br />
5<br />
6 dromen<br />
Wat lees je onder de pijl<br />
Kijk naar het plaatje.<br />
Schrijf drie keer een stam <strong>op</strong> die erbij past.<br />
6<br />
gÎo£ėdŸ gÎoeÌ Ózχo¢<br />
d r o o m<br />
Wat kan ik<br />
6<br />
Ûrχo£e®pŸ<br />
oe®pŸ<br />
Zet de stam in de verleden tijd.<br />
Doe het zo:<br />
Ik vind computeren heel leuk.<br />
1 Ik lo<strong>op</strong> naar school.<br />
2 Ik ren over het schoolplein.<br />
3 Daar zie ik mijn beste vriend.<br />
4 Ik zeg hallo tegen hem.<br />
◊kŸºıliŸºÓmŸ<br />
Óv‰o§nχdŸ<br />
onÏ ◊liÇe®pŸ<br />
ÛrÇeflºÓnχdÇefl<br />
Ózχaχg›<br />
ÓzÇe®iŸ<br />
Ik kan de stam van een werkwoord vinden.<br />
ÅeÑeÀtfl<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 53
Les8<br />
Extra: Lekker lezen<br />
Je leert<br />
1<br />
• wat stripverhalen zijn.<br />
Welke stripverhalen ken je Schrijf er drie <strong>op</strong>.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Uitleg<br />
Strips<br />
In een strip vertellen de plaatjes het verhaal. Maar er zijn<br />
ook praatwolkjes. Daarin staat wat de figuren in de strip<br />
zeggen.<br />
2<br />
Lees het stripverhaal.<br />
Uit: Bollie en Billie, Jean Roba<br />
54<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2
3<br />
4<br />
5<br />
Kruis het vakje aan bij het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
Het stripverhaal gaat over …<br />
te laat zijn.<br />
buiten spelen.<br />
de vrienden Billie en Bollie.<br />
<br />
In het derde plaatje staat een praatwolkje.<br />
Lees de woorden in het wolkje.<br />
Wie zegt dit<br />
Billie<br />
vader of moeder<br />
de hond<br />
een vriend<br />
<br />
Teken hoe het verhaal verder gaat.<br />
Maak ook praatwolkjes.<br />
Schrijf een leuke tekst in de praatwolkjes.<br />
Wat kan ik<br />
Ik kan vertellen wat een strip is.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 55
Les10<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema pesten en plagen.<br />
• een woord onthouden met een woordkast.<br />
Weet je nog<br />
Sommige woorden horen bij een bepaald onderwerp. Die woorden<br />
zeggen bijvoorbeeld dat iets fijn of juist niet fijn is. Wil je deze<br />
woorden beter onthouden Schrijf ze dan in een woordkast.<br />
1<br />
2<br />
Kies het goede <strong>antw</strong>oord<br />
1 Een <strong>op</strong>schepper is bescheiden.<br />
2 Een driftkikker wordt snel boos.<br />
3 Een roddel is iets aardigs.<br />
4 Een pechvogel heeft vaak geluk.<br />
A Kijk naar de gezichtsuitdrukkingen.<br />
Hoe voelen deze kinderen zich<br />
goed<br />
<br />
fout<br />
<br />
<br />
<br />
ÓvÉeflñrχdŸñriÇeÀt®iχg› vefl riÇeÀt®iÏ ◊b∞lÿ›<br />
ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ÓmisπsªeflºılÿŒºıkŸ<br />
sªefl lÿŒ ÓvÉeflñrŸºıliÇeflºıfμdŸ vefl liÇefl fdŸ<br />
◊b‰o•o¨s boos<br />
B Vul de woordkast in.<br />
Gebruik je woorden van vraag 2A.<br />
56<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2
3<br />
4<br />
Vul het goede woord in. Kies uit:<br />
twijfelen teleurstelling betrapt verrast roddel<br />
1 Ik wilde stiekem een snoepje pakken, maar mijn moeder<br />
heeft me<br />
◊bÉeÀtflñrχap»tfl. beÀtfl ÓvÉeflñrŸñrχas¡tfl vefl rÏ ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />
lÇe®uŸ lŸ liŸ Ûrχo•dχdÇeflºılŸ<br />
odÏ dÇefl lŸ<br />
¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılÇeflºÓnŸ.<br />
wÿŒ fefl lÇefl 2 Mart heeft gekookt. Wat is mama !<br />
3 We moeten al gaan. Wat een !<br />
4 An vertelt een gemene over mij.<br />
5 Ik blijf maar Ik weet niet wat ik voor<br />
mijn verjaardag moet vragen.<br />
Maak een woordkast over warm en koud.<br />
5<br />
A Wat zegt deze persoon Schrijf het <strong>op</strong>.<br />
1 Een pechvogel:<br />
2 Een driftkikker:<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 3 Een <strong>op</strong>schepper:<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
B Hoe noem je iemand die dit doet<br />
Schrijf het <strong>op</strong>.<br />
1 Iemand die wandelt.<br />
2 Iemand die goochelt.<br />
3 Iemand die roddelt.<br />
4 Iemand die tekent.<br />
ÅeÑeflºÓnŸ Ów‰aŸºÓnχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />
lÏ aÏ ÅeÑeflºÓnŸ gÎoocfl gÎo•o•cflºıhÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />
lÏ aŸ ÅeÑeflºÓnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılχaχaŸñrŸ<br />
odÏ dÇefl lÏ aŸ rŸ<br />
ÅeÑeflºÓnŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />
aŸ Ik ken de woorden rondom het thema pesten en plagen.<br />
Ik kan een woord onthouden met een woordkast.<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 2 57
Les12<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je voordelen en nadelen beschrijft.<br />
Je schrijft een verhaal.<br />
Weet je nog<br />
Een voordeel is het tegenovergestelde van een nadeel.<br />
Voordelen maken dingen fijn en makkelijk. Nadelen<br />
maken dingen vervelend en moeilijk.<br />
1<br />
Zet een groene streep onder de voordelen.<br />
Zet een rode streep onder de nadelen.<br />
1 In de zomer mag ik lekker lang buiten spelen.<br />
2 Maar <strong>op</strong> het veldje ligt wel veel hondenpoep.<br />
3 Als je klassenhulp bent, mag je een sticker uitzoeken.<br />
4 De zee is veel te wild om in te zwemmen.<br />
2<br />
Groep 5 maakt klassenregels om het pesten<br />
tegen te gaan.<br />
Lees deze regels. Be<strong>antw</strong>oord daarna de vragen.<br />
Regel 1: Er komt een pestpolitie. Deze kinderen l<strong>op</strong>en<br />
in de pauze rond. Ze letten goed <strong>op</strong> dat er niemand<br />
wordt gepest. Als iemand iets doet wat niet mag,<br />
schrijven ze zijn naam <strong>op</strong>.<br />
Regel 2: Er komt een pestdoos. Hier kun je een briefje<br />
in doen als je wordt gepest of weet dat er wordt<br />
gepest. Zo kan de juf of meester er iets aan doen.<br />
Pestpolitie<br />
Pestdoos<br />
1 Welke klassenregel lijkt jou het best Waarom<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 2 Bedenk zelf een klassenregel om het pesten te st<strong>op</strong>pen.<br />
58<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3
3<br />
Kies één klassenregel uit <strong>op</strong>dracht 2.<br />
Je mag ook je eigen klassenregel kiezen.<br />
Schrijf er twee voordelen en twee nadelen bij.<br />
Hieronder staat wat je precies moet doen.<br />
1 Je verhaal gaat over de klassenregel.<br />
2 Je geeft twee voordelen.<br />
3 Je geeft twee nadelen.<br />
4 Je gebruikt hoofdletters en punten.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
4<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 3.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Mijn verhaal gaat over de klassenregel. ja / nee<br />
2 Ik heb twee voordelen gegeven. ja / nee<br />
3 Ik heb twee nadelen gegeven. ja / nee<br />
4 Ik heb hoofdletters en punten gebruikt. ja / nee<br />
Ik kan voordelen en nadelen beschrijven.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 59
Les14<br />
Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je herhaalt<br />
• de tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden.<br />
Weet je nog<br />
Aan het werkwoord kun je zien wanneer iets gebeurt.<br />
De verleden tijd (vt) is de tijd van toen.<br />
De tegenwoordige tijd (tt) is de tijd van nu.<br />
1<br />
In welke tijd staat het werkwoord<br />
Zet een streep onder de verleden tijd.<br />
Zet een rondje om de tegenwoordige tijd.<br />
ik betrapte wij roddelen hij vergeeft<br />
jij twijfelde jullie overdrijven<br />
2<br />
3<br />
Zet een streep onder het werkwoord.<br />
1 Ik fiets met mijn vrienden naar huis.<br />
2 Hij vergaf zijn vriend na een ruzie.<br />
3 Zij plaagt haar vriendin weleens.<br />
4 Ik hield niet meer <strong>op</strong> met grinniken.<br />
5 Wij maken regels tegen het pesten.<br />
6 Wij mogen eerder naar buiten.<br />
7 Hij houdt van poffertjes.<br />
Kijk naar de zinnen van <strong>op</strong>dracht 2.<br />
Is het verleden tijd of tegenwoordige tijd<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />
ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />
¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />
ÓvÉeflñrŸºılÇėdÇeflºÓnŸ vefl lÇeÌ ¿t®ÿÎdŸ<br />
¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />
¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />
¿tÑėgœeflºÓnŸºÓw‰o•o§rχdiχgœefl oorÏ ¿t®ÿÎdŸ<br />
60<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3
4<br />
5<br />
Schrijf de zin in de verleden tijd.<br />
1 Ik twijfel bij wie ik wil spelen.<br />
I°kŸ ¿tflºÓwΩÿŒºıf≤eflºılχdÇefl wÿŒ fefl lÏ ◊bΩÿ› bÿ› ÓwΩiÇefl wiÇefl iŸºıkŸ ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />
lÇefl 2 We rennen over het schoolplein.<br />
W±efl ÛrÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ nŸ ovefl o§vÉeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhχo•oßlpŸºılÇe®iŸºÓnŸ.<br />
oolpŸ lÇe®iŸ 3 De juf roept naar de kinderen.<br />
D±efl jÒuŸºıf≠ ÛriÇe®pŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl ◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ.<br />
nŸ.<br />
4 Hij lacht haar vaak uit.<br />
Hÿ› ◊lχaχcflºıh»tÑefl ◊hχaχaŸñrŸ aŸ Óv‰aχaŸºıkŸ vaÏaŸkŸ ui»tfl.<br />
5 Paul houdt niet van lezen.<br />
PÄauŸºılŸ ◊hiÇeflºılχdŸ lÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊lÇeflºÓzÇeflºÓnŸ.<br />
Kijk naar het plaatje.<br />
Wat is hier gebeurd<br />
Schrijf het <strong>op</strong> in de verleden tijd.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: HÇeÀtfl ÓmÇe®isπjœeflŸ Ómχo•cflºıh»tfl ocfl ÓniÇeÀtfl<br />
ÓmÇeÑėdχo£eflºÓnŸ oefl ÓmÇeÀtfl ◊hÇeÀtfl ∏sπpÇeflºılŸ. lŸ. D±efl<br />
◊kiŸºÓnχdÇeflñrÇeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl gÊrχo£e®pjœefl oe®pjœefl ÓzÇe®iχdÇeflºÓnŸ<br />
dχa»tfl ÓzÇefl ÅeflñrχgœeflºÓns aŸºÓnχdÇeflñrs Ómχo£e®s¡tfl<br />
oe®s¡tfl<br />
gÎaχaŸºÓnŸ aŸ ∏sπpÇeflºılÇeflºÓnŸ.<br />
lÇefl Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik kan de tegenwoordige en verleden tijd van<br />
werkwoorden gebruiken.<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 3 61
Les16<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• wanneer je een komma gebruikt.<br />
Weet je nog<br />
Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een<br />
punt, uitroepteken of vraagteken.<br />
In een zin kun je een komma gebruiken. Je gebruikt een<br />
komma als je iets <strong>op</strong>somt.<br />
Er komt dan geen komma voor het woord en.<br />
Ik houd van honden, paarden en dolfijnen.<br />
1<br />
2<br />
Staan de komma’s goed of fout<br />
Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />
1 Ik, ben in Frankrijk België en,<br />
Zweden geweest.<br />
2 Hij twijfelt of hij een rood,<br />
groen of paars ijsje wil.<br />
3 Lieke heeft een, broer, een<br />
broertje en een zus.<br />
goed<br />
De komma’s staan <strong>op</strong> de verkeerde plek.<br />
Verbeter de zin. Schrijf de goede zin <strong>op</strong>.<br />
fout<br />
1 De juf, gaf een les over, plagen pesten, en vriendschap.<br />
D±efl jÒuŸºıf≠ gÎaŸºıf≠ ÅeÑeflºÓnŸ ◊lÇe®s ovefl o§vÉeflñrŸ pŸºılχaχgœeflºÓnŸ, pÇe®s¡tÑeflºÓnŸ<br />
ÅeflºÓnŸ ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ. vriÇefl 2 Mijn beste, vrienden zijn Claire Anna en, Teun.<br />
MÿŒºÓnŸ ◊bÉe®s¡tÑefl be®s¡tÑefl ÓvøriÇeflºÓnχdÇeflºÓnŸ vriÇefl nŸ ÓzÿŒºÓnŸ CflºılχaiŸñrÇefl, lÏ AŸºÓnŸºÓnχaŸ nÏ ÅeflºÓnŸ T±e®uŸºÓnŸ.<br />
3 Yari, houdt niet van, roddelen overdrijven en ruzie.<br />
YÎaŸñriŸ ◊hχouχd»tfl ouÏ ÓniÇeÀtfl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ Ûrχo•dχdÇeflºılÇeflºÓnŸ,<br />
odÏ dÇefl lÇefl o§vÉeflñrχdŸñrÿŒºÓvÉeflºÓnŸ ovefl rÿŒ vefl ÅeflºÓnŸ ÛruŸºÓziÇefl.<br />
4 Op weg naar Marokko rijden, we door België Frankrijk,<br />
<br />
<br />
<br />
en Spanje.<br />
OÈpŸ ÓwÉėg› weÌg› ÓnχaχaŸñrŸ aŸ MχaŸñrχoßkŸºıkχo¢ okŸ kÏ o ÛrÿÎdÇeflºÓnŸ ÓwÉefl wefl dχo•o§rŸ oorŸ<br />
B±eflºılχgÒiÇëfl, lÏ FÜrχaŸºÓnŸºıkŸñrÿŒºıkŸ rÿŒ ÅeflºÓnŸ SÈpχaŸºÓnjœefl.<br />
62<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4
3<br />
Wanneer gebruik je de leestekens<br />
Trek een lijn.<br />
Achter een zin komt een komma.<br />
Achter een vraagzin staat een punt.<br />
Een zin begint met een uitroepteken.<br />
Als je iets <strong>op</strong>somt, gebruik je een hoofdletter.<br />
Achter een zin komt soms een vraagteken.<br />
4<br />
5<br />
Schrijf het verhaal over.<br />
Gebruik hoofdletters en leestekens.<br />
ik plaag mijn zusje soms ze is heel bang voor spinnen<br />
wormen en wespen ik had eens een nepspin in haar<br />
schoen gedaan mijn zusje dacht dat hij echt was wat<br />
gilde ze hard daarna konden we er samen om lachen<br />
plaag jij ook weleens iemand hoe doe je dat<br />
I°kŸ pŸºılχaχaχg› ÓmÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl ∏sÃo§ms. sÃoms. ZÇefl is ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊b‰aŸºÓnχg› baŸnÏg› Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />
∏sπpiŸºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ, nÇefl nŸ, Ów‰o§rŸºÓmÇeflºÓnŸ orŸ ÅeflºÓnŸ ÓwÉe®sπpÇeflºÓnŸ. we®s I°kŸ ◊hχaχdŸ ÅeÑeflºÓns ÅeÑeflºÓnŸ<br />
ÓnÇe®psπpiŸºÓnŸ piŸ nŸ iŸºÓnŸ ◊hχaχaŸñrŸ aŸ ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnŸ oefl gœėdχaχaŸºÓnŸ. aŸ MÿŒºÓnŸ Ózusπjœefl dχaχcflºıh»tfl<br />
dχa»tfl ◊hÿ› Åėcflºıh»tfl Ów‰as! WÄa»tfl gÒiŸºılχdÇefl ÓzÇefl ◊hχaŸñrχdŸ! DÄaχaŸñrŸºÓnχaŸ aŸ aŸ<br />
◊kχo§nχdÇeflºÓnŸ onÏ nŸ ÓwÉefl wefl ÅeflñrŸ ∏sÃaŸºÓmÇeflºÓnŸ omŸ o§mŸ ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnŸ. PÖlχaχaχg› jÒÿ› ookŸ o•oßkŸ<br />
ÓwÉeflºılÇeÑeflºÓns wefl lÇeÑefl iÇeflºÓmχaŸºÓnχdŸ Hχo£efl oefl dχo£efl oefl jœefl dχa»tfl<br />
Wat zit er allemaal in je koffer als je <strong>op</strong> vakantie gaat<br />
Maak een <strong>op</strong>somming.<br />
Ik ga <strong>op</strong> reis en ik neem mee<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan de komma <strong>op</strong> de goede plaats zetten.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 63
Les18<br />
Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je leert<br />
• wat een bijnaam is.<br />
Uitleg<br />
Bijnamen<br />
Iedereen heeft een naam. Sommige mensen hebben een<br />
bijnaam. Soms om ze te eren. Soms om met ze te spotten.<br />
Willem van Oranje noemden ze Willem de Zwijger. Dat<br />
kwam omdat hij <strong>op</strong> de juiste momenten zijn mond wist te<br />
houden.<br />
Maar soms noemen ze iemand met rood haar bijvoorbeeld<br />
vuurtorentje. Dat is om hem of haar te pesten.<br />
1<br />
2<br />
Zet een streep onder de bijnamen.<br />
Zoë Hermsen Haantje de Voorste Sven Mikkers<br />
De Tijger Elastiekje Melanie Martens<br />
Welke bijnaam hoort bij deze mensen<br />
Trek een lijn.<br />
de heks de wervelwind de hulk<br />
64<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4
3<br />
4<br />
Welk beroep hoort bij deze bijnaam<br />
Schrijf het eronder.<br />
Meneer Kwast<br />
Piet Brood<br />
De man met het mes<br />
sÃcfl hiŸ lÏ dÇefl rŸ<br />
◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />
kÇefl ∏s∂lχaχgœeflñrŸ<br />
Bedenk een leuke bijnaam voor deze kinderen.<br />
5<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Bedenk nu een bijnaam voor jezelf.<br />
Vertel ook waarom je deze naam hebt gekozen.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 6<br />
Bedenk een bijnaam voor twee klasgenoten.<br />
Leg uit waarom je deze namen hebt gekozen.<br />
Klasgenoot 1:<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Klasgenoot 2:<br />
Wat kan ik<br />
Ik weet wat bijnamen zijn.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 92 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen – Week 4 65
4<br />
Geld<br />
Thema<br />
66
Themawoorden<br />
en schoolwoorden<br />
Les 1 en 2:<br />
de aanbieding<br />
Iets is tijdelijk goedk<strong>op</strong>er dan anders.<br />
afprijzen<br />
De prijs lager maken.<br />
het artikel<br />
1 Een product in een winkel.<br />
2 Een tekst in een krant.<br />
besteden<br />
Geld uitgeven.<br />
de boodschap<br />
Wat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />
de kwaliteit<br />
Hoe goed of hoe slecht iets is.<br />
de <strong>op</strong>somming<br />
Een rij dingen of namen.<br />
de pinauto<strong>maat</strong><br />
Een auto<strong>maat</strong> waar je geld kunt<br />
halen.<br />
het product<br />
Iets wat in een fabriek of boerderij<br />
gemaakt is en wordt verkocht.<br />
Les 9 en 10:<br />
de astronaut<br />
Een ruimtereiziger.<br />
de chef<br />
Het hoofd van een afdeling.<br />
het droomberoep<br />
Beroep dat je later graag doet.<br />
de filmster<br />
Iemand die in films speelt en<br />
beroemd is.<br />
het idool<br />
Iemand die je bewondert.<br />
de inleiding<br />
Het eerste gedeelte van een tekst.<br />
ontslaan<br />
Zeggen dat iemand niet meer mag<br />
komen werken.<br />
het personeel<br />
De mensen die bij een bedrijf werken.<br />
de profvoetballer<br />
Voetballer die zijn geld verdient met<br />
voetballen.<br />
de reclame<br />
Een product aanprijzen.<br />
tijdelijk<br />
Voor een tijdje.<br />
voordelig<br />
Iets kost minder dan normaal.<br />
het slot<br />
1 Het einde van een verhaal.<br />
2 De sluiting van een deur of raam.<br />
3 Het kasteel.<br />
volgens<br />
Zoals iemand heeft gezegd.<br />
voorbereiden<br />
Jezelf klaarmaken voor iets.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
67
Les2<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema geld.<br />
• hoe je woorden <strong>op</strong>zoekt in het woordenboek.<br />
Weet je nog<br />
In een woordenboek staan woorden in alfabetische<br />
volgorde. Achter het woord lees je de betekenis.<br />
Sommige woorden hebben meer dan één betekenis.<br />
1<br />
Zoek het goede woord bij de zin.<br />
Trek een lijn.<br />
Hier staan afgeprijsde artikelen in. de aanbieding<br />
Dit haal je in de supermarkt. het product<br />
Iets wat in een fabriek wordt gemaakt.<br />
Hier ben je blij mee als je een artikel ko<strong>op</strong>t.<br />
de bank<br />
de reclamefolder<br />
Hier<strong>op</strong> kun je uitrusten als je<br />
boodschappen hebt gedaan.<br />
de boodschap<br />
2<br />
Maak de zinnen af. Kies uit:<br />
reclamefolder artikel afprijzen<br />
aanbieding besteden<br />
1 Jasper heeft een duur <strong>op</strong> zijn<br />
verlanglijstje staan: het piratenschip van Lego.<br />
2 ‘Zo veel geld hebben we niet te ,’<br />
zegt papa meteen.<br />
3 ‘Het kan alleen als de speelgoedwinkel de lego eens flink gaat<br />
aŸºıfØpŸñrÿŒºÓzÇeflºÓnŸ.<br />
fpŸ ’<br />
aŸñr»t®iŸºıkÇeflºılŸ<br />
lŸ<br />
◊bÉe®s¡tÑėdÇeflºÓnŸ be®s¡tÑeÌ 4 En moet je dit nou zien: deze week is het piratenschip in de<br />
aχaŸºÓnŸºıbΩiÇėdiŸºÓnχg›.<br />
aŸ biÇeÌ nÏ ÛrÇėcflºılχaŸºÓmÇeflºıfμoßlχdÇeflñrŸ<br />
lÏ folÏ rŸ<br />
5 Jasper rent meteen met de naar zijn vader.<br />
68<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1
3<br />
4<br />
Wat betekenen deze woorden<br />
Schrijf steeds twee betekenissen <strong>op</strong>.<br />
Gebruik het woordenboek.<br />
1 Jasper betaalt een hoge prijs.<br />
Femke haalt de eerste prijs.<br />
1 Ów‰a»tfl iÇeÀt®s ◊kχo¨s¡tfl, os¡tfl, 2 ◊bÉeflºılχo§niŸºÓnχg› befl lÏ oniŸ nÏ Óv‰o•o§rŸ voorŸ dÇefl ÓwΩiŸºÓnŸºÓnχaχaŸñrŸ wiŸnŸnÏaÏaŸrŸ<br />
2 Vorst hoort bij de winter.<br />
Sommige landen hebben een vorst.<br />
1 ¿tÑeflºÓmpÇeflñrχa»t®uuŸñrŸ rŸ onÏ o§nχdÇeflñrŸ ÓnuŸºılŸ gÊrχaχdÇeflºÓnŸ, 2 ◊kχo§niŸºÓnχg›<br />
oniŸ nÏ 3 De dollar heeft een hoge koers.<br />
Het schip vaart een verkeerde koers.<br />
1 Ów‰aχaŸñrχdÇefl aŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ gœeflºılχdŸ, lÏ 2 Ûriχcflºıh»t®iŸºÓnχg› diÇefl ÅeÑeflºÓnŸ ∏sÃcflºıhipŸ ◊kiÇe®s¡tfl<br />
A Maak de puzzel.<br />
1 Of iets een goed of slecht product is.<br />
2 Een product dat je in een winkel ko<strong>op</strong>t.<br />
3 Hier haal je geld uit de muur.<br />
4 Iets aanschaffen in de winkel.<br />
5 Een artikel is niet duur maar …<br />
6 Een tv-spotje over een nieuw product.<br />
B Welk woord lees je onder de pijl<br />
ÓwΩiŸºÓnŸºıkÇeflºılŸ wiŸ lŸ<br />
<br />
1<br />
k w a l i t e i t<br />
2<br />
a r t i k e l<br />
3<br />
p i n a u t o m a a t<br />
4<br />
k o p e n<br />
5<br />
v o o r d e l i g<br />
6<br />
r e c l a m e<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik ken de woorden rondom het thema geld.<br />
Ik kan woorden <strong>op</strong>zoeken in het woordenboek.<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 69
Les4<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je een folder schrijft.<br />
Weet je nog<br />
In een folder maak je reclame.<br />
Zo maak je een folder:<br />
• Gebruik veel foto’s en plaatjes.<br />
• Maak korte zinnen. Dan komt je boodschap duidelijk over.<br />
• Een beetje overdrijven en <strong>op</strong>scheppen mag.<br />
1<br />
2<br />
Reclametaal of gewone taal<br />
Kruis het goede <strong>antw</strong>oord aan.<br />
1 De allergrootste en lekkerste<br />
chocoladerepen!<br />
2 Jij krijgt ook een drankje.<br />
3 Voor de ouders is er taart.<br />
4 Er is een prachtig zwembad met<br />
supersnelle glijbanen.<br />
5 In de supermarkt is nu tijdelijk<br />
voordelig speelgoed te ko<strong>op</strong>!<br />
Dit zijn gewone zinnen.<br />
Maak er reclamezinnen van.<br />
Doe het zo:<br />
Ik verko<strong>op</strong> mijn ruimtestation.<br />
1 Wie wil mijn oude skates k<strong>op</strong>en<br />
2 ‘Iep!’ is een mooie film. Ga maar kijken.<br />
reclametaal<br />
3 De Julianaschool krijgt nieuwe computers.<br />
4 Bij camping De Bosuil treedt vanavond clown<br />
Coco <strong>op</strong>.<br />
gewone taal<br />
I°kŸ ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>Ÿ veflrŸkÏo<strong>op</strong>Ÿ ÓmÿŒºÓnŸ ◊fμaŸºÓn»ṫas¡t®isÃcflºıhÇefl faŸ as¡t®isÃcfl ÛruiŸºÓm»tÑe®s¡ṫa»t®iχo§nŸ!<br />
onŸ!<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo•<strong>op</strong>Ÿ o<strong>op</strong>Ÿ dÇeflºÓzÇefl ∏s∂kχa»tÑe®s, Ózχo¢ gÎoeÌ gÎo£ėdŸ aŸºıls ÓniÇe®uŸºÓw·!<br />
w!<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: GÎaŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ dÇefl Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ ‘I±e®pŸ!’.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: NiÇe®uŸºÓwÉefl wefl ċo§mpu»tÑeflñrs ompu»tÑefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl JÒuŸºıliχaŸºÓnχasÃcflºıhχo•oßlŸ!<br />
asÃcfl oolŸ!<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: Kχo§mŸ omŸ ÓnχaχaŸñrŸ aŸ ċaŸºÓmpiŸºÓnχg› D±efl BÄos BÄo¨sπuiŸºılŸ ÅeflºÓnŸ ÓziÇefl<br />
cflºılχo§wønŸ lÏ ownŸ Ċo•ċo¢! ocÌ o!<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
70<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1
3<br />
Schrijf eerlijk en kort <strong>op</strong> wat je ziet.<br />
4<br />
ÅeÑeflºÓnŸ ÓvΩis vis iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ<br />
◊kχo§mŸ<br />
omŸ<br />
Kies één plaatje van <strong>op</strong>dracht 3.<br />
Schrijf er een reclametekst bij.<br />
• Gebruik korte zinnen.<br />
• Je mag nu wat overdrijven.<br />
• Zorg dat je zinnen aantrekkelijk zijn.<br />
• Maak er een tekening bij.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ÅeÑeflºÓnŸ Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />
oeÀtfl lŸ<br />
ÅeÑeflºÓnŸ ÿÒsπjœefl iŸºÓnŸ dŸñriÇefl<br />
◊kŸºılÇe®uŸñrÇeflºÓnŸ<br />
Wat kan ik<br />
5<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Ik heb korte zinnen gebruikt. ja / nee<br />
2 Mijn zinnen zijn aantrekkelijk. ja / nee<br />
3 Mijn tekening past bij de tekst. ja / nee<br />
4 Mijn tekst is echt reclametaal. ja / nee<br />
Ik kan een folder schrijven.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 1 71
Les6<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je verkleinwoorden maakt.<br />
Weet je nog<br />
Je kunt achter een zelfstandig naamwoord -je zetten.<br />
Je maakt dan een verkleinwoord.<br />
Soms moet je nog een letter toevoegen: -tje, -etje of -pje.<br />
Luister altijd goed hoe je het zegt. Schrijf het woord zo<br />
makkelijk mogelijk <strong>op</strong>.<br />
Voor een verkleinwoord gebruik je in het enkelvoud nooit<br />
het lidwoord de.<br />
de fiets – het fietsje<br />
de schoen – het schoentje<br />
1<br />
2<br />
Lees de tekst.<br />
Onderstreep elf verkleinwoorden.<br />
Ik weet een leuk winkeltje. Het is in het straatje achter<br />
het kerkje. Een oud mannetje is er de baas. Hij verko<strong>op</strong>t<br />
de lekkerste dr<strong>op</strong>jes. Ook heeft hij andere lekkere<br />
dingetjes, zoals spekjes, zakjes salmiak en zuurtjes. Ik<br />
zou er best een dagje willen rondhangen. Dan at ik<br />
stiekem overal een hapje van.<br />
Hoe maak je het verkleinwoord<br />
Zet een kruisje.<br />
1 straat<br />
2 gang<br />
3 artikel<br />
4 prijs<br />
5 kamer<br />
6 folder<br />
7 duim<br />
8 zeef<br />
9 oom<br />
10 ding<br />
-je -tje -etje -pje<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
72<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2
3<br />
4<br />
Maak verkleinwoorden. Denk aan het lidwoord.<br />
1 de winkel<br />
2 het schuim<br />
3 het springtouw<br />
4 de glitterpen<br />
5 het puzzelboek<br />
6 het damspel<br />
hÇeÀtfl wiŸ nŸ kÇefl l»t®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl ∏sÃcflºıhuiŸºÓmpjœefl<br />
◊hÇeÀtfl ∏sπpŸñriŸºÓnχg⁄ṫouŸºÓwÕt®jœefl<br />
ouŸ t®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl gŒºıli»tÀtÑeflñrpÇeflºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />
nÇeÀt®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl puŸºÓzŸºÓzÇeflºılŸºıb‰o£eflºıkjœefl<br />
zÇefl lŸ oefl ◊hÇeÀtfl dχaŸºÓmsπpÇeflºılŸºılÇeÀt®jœefl<br />
lŸ lÇeÀt®jœefl<br />
Welke cadeautjes vraag je voor je verjaardag<br />
Schrijf verkleinwoorden <strong>op</strong>.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 5<br />
6<br />
A Waarom schrijf je niet ringje, appelje en boomje<br />
Spreek deze verkleinwoorden uit zoals je ze hier leest.<br />
Waarom kun je niet achter elk woord -je zetten<br />
OÜmχdχa»tfl jœefl dÇefl Ów‰o•o§rχdÇeflºÓnŸ oorÏ Ózχo¢ ÓniÇeÀtfl ui»t®sπpŸñrÇeÑeflºık»tfl.<br />
B Hoe schrijf je de woorden goed<br />
ÛriŸºÓnχgœeÀt®jœefl, appÇeflºıl»t®jœefl, l»t®jœefl, ◊b‰o•o§mpjœefl<br />
oompjœefl<br />
Soms moet je meer doen dan -tje of -etje achter<br />
een woord zetten. Kijk maar naar het woord kam.<br />
Het verkleinwoord krijgt er ook een m bij.<br />
kam – kammetje plan – plannetje tor – torretje<br />
Wat kan ik<br />
Schrijf van deze woorden het verkleinwoord <strong>op</strong>.<br />
1 man<br />
2 bar<br />
3 dame<br />
4 kom<br />
ÓmχaŸºÓnŸºÓnÇeÀt®jœefl<br />
nÇeÀt®jœefl<br />
◊b‰aŸñrŸñrÇeÀt®jœefl<br />
rÇeÀt®jœefl<br />
dχaŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />
◊kχo§mŸºÓmÇeÀt®jœefl<br />
omŸ mÇeÀt®jœefl<br />
Ik kan verkleinwoorden maken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 73
Les8<br />
Extra: Lekker lezen<br />
Je leert<br />
1<br />
• hoe je een inhouds<strong>op</strong>gave gebruikt.<br />
A Kijk naar de lijst met boeken hieronder.<br />
Welke twee boeken wil je graag lezen<br />
Ik wil nummer<br />
lezen, omdat<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Ik wil ook nummer<br />
lezen, omdat<br />
B Wat zal er in de boeken staan<br />
Boek nummer :<br />
Boek nummer :<br />
De Ruiter’s Documentatiecentrum<br />
Junior Informatie<br />
33 Edelstenen<br />
34 Fotomodel<br />
67 Baby<br />
140 Vuurwerk<br />
162 Robots<br />
239 Stunts<br />
248 Surfen<br />
254 Vlotten<br />
Uitleg<br />
Inhouds<strong>op</strong>gave<br />
Voor in een boek staat een inhouds<strong>op</strong>gave.<br />
Daarin lees je wat er in het boek staat. En <strong>op</strong> welke<br />
bladzijde. Je vindt zo gemakkelijk wat je zoekt.<br />
Op de volgende bladzijde zie je de inhouds<strong>op</strong>gave van<br />
Junior Informatie, nummer 81, De olifant.<br />
74<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2
Inhoud<br />
Wat is een olifant 3<br />
Slurven 5<br />
Waterpret 7<br />
Leven in een groep 9<br />
De geboorte 10<br />
Baby-olifantjes 12<br />
Opgroeien 14<br />
Leven en dood 16<br />
2<br />
3<br />
Kijk in de inhouds<strong>op</strong>gave en geef <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Je wilt weten wat een olifant met zijn slurf doet.<br />
Op welke bladzijde ga je lezen<br />
<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 5<br />
2 Je wilt weten hoe olifanten sterven. Waar vind je dit in het boek<br />
<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 16<br />
3 Je wilt weten of olifanten zich wassen. Waar kijk je<br />
<strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ ◊b∞lχaχdŸºÓzÿÎdÇefl 7<br />
Bij <strong>op</strong>dracht 1 heb je een boek gekozen.<br />
Maak de inhouds<strong>op</strong>gave bij dit boek.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan de inhouds<strong>op</strong>gave van een boek gebruiken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 75
Les10<br />
Woordenschat Schrijven Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• woorden bij het thema droomberoep.<br />
• hoe je de betekenis van een woord vindt.<br />
Weet je nog<br />
Weet je niet wat een woord betekent Kijk dan naar<br />
de rest van de zin en de zinnen daarna.<br />
1<br />
2<br />
Welk beroep is dit Vul in.<br />
boswachter tandarts acteur<br />
aχcÀtÑe®uŸñrŸ<br />
1 De kijkt en luistert goed naar de<br />
mensen om zich heen. Hij doet ze dan na <strong>op</strong> het toneel.<br />
◊b‰o¨s∑w‰aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />
os 2 De bewaakt bossen en natuurgebieden.<br />
Hij zorgt dat planten en dieren er goed kunnen leven.<br />
3 Als je een gaatje hebt, boort de in je kies.<br />
Daarna doet hij een vulling in de kies.<br />
Zoek de woorden.<br />
Sommige woorden moet je omgekeerd lezen!<br />
Zet een cirkel rond de woorden.<br />
1 iemand die les geeft<br />
2 iemand die zingt voor zijn beroep<br />
3 iemand die boeken schrijft<br />
4 iemand die je beter maakt<br />
5 iemand die jij erg bewondert<br />
6 iemand die het hoofd van een afdeling is<br />
7 iemand die een ruimtereis maakt<br />
¿ṫaŸºÓnχdχaŸñr»t®s<br />
c z r a e c w u r k i o t<br />
h f g d f v b r z y s o e<br />
e n r o t n e n e i a f r<br />
f s a k n z a n g e r l s<br />
m x a t t u a n o r t s a<br />
e t r e v j i r h c s a n<br />
t r e r m m e d c b e s t<br />
v e l o o d i e o r a e n<br />
76<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2
3<br />
4<br />
Hoe noemen we het Vul in.<br />
1 De mensen die bij een bedrijf werken, noemen we het<br />
2 Iemand die veel bewonderaars heeft, noemen we een<br />
3 Zeggen dat iemand niet meer <strong>op</strong> het werk mag komen, is iemand<br />
o§n»t®s∂lχaχaŸºÓnŸ. on»t®s∂lÏ aŸ nŸ.<br />
Welke woorden horen bij dit beroep<br />
Vul de vakjes van het woordweb in.<br />
pÇeflñrsÃo§nÇeÑeflºılŸ.<br />
rsÃonÇeÑefl lŸ.<br />
iχdχo•oßlŸ.<br />
oolŸ.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: dχo£eflºılŸ<br />
oefl lŸ<br />
Óv‰o£eÀtflºıb‰aŸºılŸ<br />
oeÀtfl lŸ<br />
¿tflñrχaiŸºÓnÇeflñrŸ<br />
rŸ<br />
gÎo•aŸºılŸ gÎoaŸ profvoetballer<br />
pÇeflºÓnχaŸºıl»t®y›<br />
l»t®y›<br />
∏sÃcflºıhÇe®iχds∑rÇėcflºıh»tÑeflñrŸ<br />
h»tÑefl rŸ<br />
5<br />
Gebruik de woorden in een zin.<br />
tekst buitenspel lens gewichtloos<br />
1 De filmster roept:<br />
2 De fotograaf zegt:<br />
3 De voetballer schreeuwt:<br />
4 De astronaut zegt:<br />
‘O, iŸºıkŸ Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓÓmÿŒºÓnŸ ¿tÑeflºıks¡tfl Ónχo•g› og› ◊lÇeflñrÇeflºÓnŸŸ!’<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘EflºÓvÉeflºÓnŸ vefl ÓmÿŒºÓnŸ ◊lÇeflºÓns ÓvÉeflñrŸºÓwΩisπsªeflºılÇeflºÓnŸ.’ vefl wis sªefl lÇefl ◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘Hÿ› ∏s¡ṫaχa»tfl a»tfl ◊bΩui»tÑeflºÓnsπpÇeflºılŸ!’ bui»tÑefl lŸ!<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ‘IÜnŸ dÇefl ÛruiŸºÓm»tÑefl Ów‰as iŸºıkŸ gœeflºÓwΩiχcflºıh»tflºılχo•o¨s.’ wiÏ lÏ oos<br />
Wat kan ik<br />
Ben je klaar<br />
Ik ken de woorden rondom het thema droomberoepen.<br />
Ik kan de betekenis van een woord vinden.<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 2 77
Les12<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je de inleiding en het slot van een verhaal schrijft.<br />
Weet je nog<br />
Het begin van een verhaal is de inleiding. In de eerste zin geef<br />
je aan waarover je gaat schrijven: Ik ga iets vertellen over …<br />
Het eind van een verhaal is het slot. Daarin herhaal je<br />
het belangrijkste nog eens: Ik vind astronaut dus een<br />
droomberoep.<br />
1<br />
2<br />
Lees de zinnen.<br />
Welke zin is een inleiding<br />
Zet een rode streep onder die zin.<br />
Welke zin kun je als slot gebruiken<br />
Zet er een groene streep onder.<br />
1 Uitvinders bedenken handige dingen.<br />
2 Ze zien een probleem en bedenken een <strong>op</strong>lossing.<br />
3 Een robot die <strong>op</strong> je rug kan krabben bijvoorbeeld.<br />
Handig als je jeuk hebt.<br />
4 Daarom vind ik uitvinder een droomberoep.<br />
5 Ik ga iets vertellen over het werk van uitvinder.<br />
Teken een woordweb over het gekste of vreemdste<br />
beroep dat je kunt verzinnen.<br />
Misschien vliegenvanger<br />
Zet de naam van het beroep in het midden.<br />
Schrijf daaromheen woorden die in je <strong>op</strong>komen.<br />
78<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3
3<br />
4<br />
Schrijf een tekst over het gekke of vreemde beroep<br />
uit <strong>op</strong>dracht 2. Werk <strong>op</strong> een kladblaadje.<br />
1 Gebruik het middenwoord van je woordweb voor<br />
de inleiding.<br />
2 Kies vijf woorden om de volgende zinnen mee te<br />
schrijven.<br />
3 Bedenk een slot dat begint met: En daarom …<br />
Vertel of je het een leuk beroep vindt of juist<br />
helemaal niet.<br />
Is je klad af<br />
Kijk het na en verbeter de fouten.<br />
Schrijf het verhaal hieronder in het net.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
5<br />
Ben je klaar<br />
Kijk nog eens naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Laat ook je <strong>maat</strong>je je verhaal lezen.<br />
Zet een rondje om het goede <strong>antw</strong>oord.<br />
1 Mijn verhaal heeft een inleiding ja / nee<br />
2 Mijn verhaal heeft een middenstuk. ja / nee<br />
3 Mijn verhaal heeft een slot. ja / nee<br />
4 De zinnen staan in de goede volgorde. ja / nee<br />
5 Mijn <strong>maat</strong>je begrijpt het verhaal. ja / nee<br />
Ik kan een inleiding en een slot schrijven.<br />
Ik kan een verhaal schrijven.<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 79
Les14<br />
Herhaling: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je herhaalt<br />
• hoe je verkleinwoorden maakt en wanneer je een komma gebruikt.<br />
Weet je nog<br />
Een verkleinwoord eindigt <strong>op</strong> -je.<br />
Bij een verkleinwoord hoort het lidwoord het.<br />
In een <strong>op</strong>somming gebruik je komma’s.<br />
Voor de woorden en en of zet je geen komma.<br />
1<br />
2<br />
Maak verkleinwoorden.<br />
Vul de juiste letters in.<br />
atjœefl<br />
1 ‘Schat , ga je mee een eind<br />
vraagt de filmster aan zijn vriendin<br />
l<strong>op</strong>en’<br />
2 ‘Nee, want ik ben een laars kwijt,’ zegt het griet<br />
3 ‘Daar zag ik je broer mee fietsen.<br />
Hij ging naar dat boom<br />
Nu vliegt hij weg <strong>op</strong> zijn fiets ’<br />
4 ‘Oh, wat is het toch een naar man !’<br />
A Wat is het verkleinwoord<br />
1 de auto<strong>maat</strong><br />
2 de wandeling<br />
3 het geheim<br />
4 het papier<br />
5 de slang<br />
6 de telefoon<br />
djœefl.<br />
rsjœefl<br />
rt®jœefl ¿t®jœefl<br />
pjœefl.jœefl.<br />
tsjœefl.<br />
ÓnÇeÀt®jœefl.<br />
ÓnÇeÀt®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl au»ṫo§mχaχa»t®jœefl omÏ aÏ a»t®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl Ów‰aŸºÓnχdÇeflºıliŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />
liŸ ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmpjœefl<br />
◊hÇeÀtfl pχapiÇeflñr»t®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl ∏s∂lχaŸºÓnχgœeÀt®jœefl<br />
◊hÇeÀtfl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§n»t®jœefl<br />
lÇefl foon»t®jœefl<br />
etjœefl.<br />
B Maak van de verkleinwoorden gewone woorden.<br />
Denk aan het lidwoord.<br />
1 het cadeautje<br />
2 het tractatietje<br />
3 het prijsje<br />
4 het filmpje<br />
5 het filmsterretje<br />
◊hÇeÀtfl ċaχdÇėauŸ<br />
auŸ<br />
dÇefl ¿tflñrχaχcÀṫa»t®iÇefl<br />
a»t®iÇefl<br />
dÇefl pŸñrÿÒs<br />
dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓmŸ fiŸlŸmŸ<br />
dÇefl ◊fØiŸºılŸºÓms¡tÑeflñrŸ fiŸ 80<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3
3<br />
Kijk naar het plaatje.<br />
Maak de zin af. Gebruik komma’s.<br />
Wat kan ik<br />
4<br />
Ben je klaar<br />
De modeontwerpster bedenkt ¿ṫasπsªeflºÓnŸ, sªefl jÒuŸñrŸºıkÇeflºÓnŸ, ∏s∂hiŸñr»t®s,<br />
ÛrχoßkŸºıkÇeflºÓnŸ, okŸ kÇefl ◊børχo£eflºıkÇeflºÓnŸ, brÏ oefl ∏sÃcflºıhχo£eflºÓnÇeflºÓnŸ oefl nŸ ÅeflºÓnŸ ∏sπjÎaχaŸºıl»t®jœe®s.<br />
aŸ Zet hoofdletters, punten en komma’s.<br />
Verbeter de fouten in de zinnen.<br />
1 mijn kleren zijn van een heel beroemde modeontwerper<br />
en zij is ook heel leif<br />
MÿŒºÓnŸ ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ ÓzÿŒºÓnŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊bÉeflñrχo£eflºÓmχdÇefl befl oefl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ ÅeflºÓnŸ Ózÿ› is ookŸ o•oßkŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ◊liÇeflºıf≠.<br />
f.<br />
2 zij maakt mooie klere voor mij maar ook voor mein vaader<br />
Zÿ› ÓmχaχaŸºık»tfl aŸ Ómχo•oiÇefl ooiÇefl ◊kŸºılÇeflñrÇeflºÓnŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ Ómÿ›, ÓmχaχaŸñrŸ aŸ ookŸ o•oßkŸ Óv‰o•o§rŸ voorŸ<br />
ÓmÿŒºÓnŸ Óv‰aχdÇeflñrŸ.<br />
3 de modeontwerper is mijn moeder dus we hoeve<br />
nooit te betalen<br />
D±efl Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ odÇeÌ on»tfl wefl rŸ is ÓmÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ, oeÌ dus ÓwÉefl wefl<br />
◊hχo£eflºÓvÉeflºÓnŸ oefl vefl Ónχo•oi»tfl ooi»tfl ¿tÑefl ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 4 mijn moeder is een idool van heel veel frouwen<br />
MÿŒºÓnŸ Ómχo£ėdÇeflñrŸ oeÌ is ÅeÑeflºÓnŸ iχdχo•oßlŸ oolŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ◊hÇeÑeflºılŸ lŸ ÓvÉeÑeflºılŸ veÑefl lŸ<br />
ÓvørχouŸºÓwÉeflºÓnŸ. vrÏ ouŸ wefl Ik kan verkleinwoorden maken.<br />
Ik kan een komma <strong>op</strong> de goede plek zetten.<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 3 81
Les16<br />
Woordenschat<br />
Schrijven<br />
Luisteren en spreken<br />
Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je oefent<br />
• hoe je van twee zinnen één nieuwe zin maakt.<br />
Weet je nog<br />
Je kunt van twee zinnen één nieuwe zin maken. Dat doe<br />
je met: en, want, dus, maar, of.<br />
Lieke wil graag zangeres worden.<br />
Ze kan goed zingen.<br />
Lieke wil graag zangeres worden,<br />
want ze kan goed zingen.<br />
1<br />
Welke zinnen horen bij elkaar<br />
Trek een lijn.<br />
1 Hou je van tekenen n a en hou je van techniek<br />
b want hou je van techniek<br />
2 Misschien is het beroep a of dan mag je lekker tekenen.<br />
architect iets voor jou<br />
b want dan mag je lekker tekenen.<br />
3 Als architect moet je goed a dus je moet ook goed kunnen rekenen.<br />
2<br />
kunnen tekenen<br />
b maar je moet ook goed kunnen rekenen.<br />
Maak van elke zin twee zinnen.<br />
1 Meestal tekent een architect met potlood, maar<br />
hij gebruikt ook wel stiften.<br />
MÇeÑe®s¡ṫaŸºılŸ ¿tÑeflºıkÇeflºÓn»tfl ÅeÑeflºÓnŸ aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl ÓmÇeÀtfl pχo«tflºılχo•o•dŸ. otfl lÏ oodŸ.<br />
Hÿ›› gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ ookŸ o•oßkŸ ÓwÉeflºılŸ wefllŸ ∏s¡t®iŸºıf√tÑeflºÓnŸ.<br />
ftÑefl 2 De architect gebruikt de computer om te rekenen,<br />
want hij moet weten wat een ontwerp gaat kosten.<br />
D±efl aŸñrχcflºıhi»tÑėcÀtfl cÀtfl gœeflºıbøruiŸºık»tfl bruiŸ dÇefl ċo§mpu»tÑeflñrŸ ompu»tÑefl omŸ o§mŸ ¿tÑefl ÛrÇeflºıkÇeflºÓnÇeflºÓnŸ.<br />
nŸ.<br />
Hÿ› Ómχo£eÀtfl oeÀtfl ÓwÉeÀtÑeflºÓnŸ weÀtÑefl Ów‰a»tfl ÅeÑeflºÓnŸ on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl gÎaχa»tfl a»tfl ◊kχo¨s¡tÑeflºÓnŸ.<br />
os¡tÑefl 3 Soms vindt een <strong>op</strong>drachtgever het ontwerp niet<br />
mooi en dan wil hij er niet voor betalen.<br />
SÄo§ms SÄoms ÓvΩiŸºÓnχd»tfl viŸ ÅeÑeflºÓnŸ <strong>op</strong>Ï <strong>op</strong>χdŸñrχaχcflºıh»ṫgœeflºÓvÉeflñrŸ vefl rŸ ◊hÇeÀtfl on»tfl o§n»tflºÓwÉeflñrpŸ wefl ÓniÇeÀtfl<br />
Ómχo•oiŸ. ooiŸ. DÄaŸºÓnŸ ÓwΩiŸºılŸ wiŸlŸ ◊hÿ› ÅeflñrŸ ÓniÇeÀtfl Óv‰o•o§rŸ voorŸ ◊bÉeÀṫaŸºılÇeflºÓnŸ. beÀtÌ 82<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4
3<br />
4<br />
Vul het juiste woord in.<br />
1 Wat vind jij leuk werk Hou je van katten borstelen<br />
oßf≠ of<br />
wil je liever paarden aaien<br />
2 Of hou je van lekker koken wil je<br />
nieuwe recepten bedenken<br />
3 Je weet misschien nog niet wat je wilt worden,<br />
ÓmχaχaŸñrŸ<br />
aŸ Maak de zinnen af.<br />
dat komt nog wel.<br />
1 Een astronaut mag niet al te bang zijn, want<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ ÅeflºÓnŸ / oßf≠ of<br />
2 In de ruimte kun je niet naar de groenteboer en de slager, dus<br />
3 Je kunt er ook niet met je fiets rijden of<br />
4 In een ruimteschip kun je geen familie meenemen, maar<br />
5<br />
Schrijf twee lange zinnen.<br />
Gebruik steeds een ander woord.<br />
Kies uit:<br />
of en maar dus want<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Wat kan ik<br />
Ik kan van twee zinnen één nieuwe zin maken.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 83
Les18<br />
Extra: Kijk <strong>op</strong> taal<br />
Je leert<br />
• Uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />
Uitleg<br />
Uitdrukking<br />
Met een uitdrukking kun je iets <strong>op</strong> een andere manier<br />
zeggen.<br />
Bijvoorbeeld: Het geld groeit me niet <strong>op</strong> de rug.<br />
Dat kan je moeder zeggen als je om iets duurs vraagt.<br />
Ze bedoelt: geld heb je niet vanzelf.<br />
1<br />
Wat betekent de uitdrukking<br />
Zet de goede letter in het hokje achter de zin.<br />
1 Mijn moeder kreeg een smerig biljet terug.<br />
Ze zei: ‘Ach, geld stinkt niet.’<br />
2 Mijn vader zei in de bloemenzaak: ‘U moet rozen<br />
niet in de koeling bewaren.’ De bloemenman keek<br />
mijn vader strak aan en zei alleen maar:<br />
‘Schoenmaker, blijf bij je leest.’<br />
3 Mijn moeder lachte hem uit. Ze zei: ‘Jij denkt maar<br />
dat je alles beter weet. Maar nu heb je de plank<br />
misgeslagen!’<br />
4 Mijn vader probeerde de aandacht af te leiden.<br />
Hij vroeg: ‘Welke kruiden gebruik jij in je lekkere<br />
tomatensoep’ ‘Dat vertel ik jou echt niet,’<br />
<strong>antw</strong>oordde mijn moeder. ‘Want dat is<br />
het geheim van de smid.’<br />
5 ‘Pa en ma,’ riep ik, toen ze begonnen te ruziën,<br />
‘ik ga naar de speelgoedwinkel, hoor. Want ik<br />
heb een smak geld voor mijn verjaardag gekregen.’<br />
a Bemoei je niet met zaken waar je geen verstand<br />
van hebt.<br />
b Dat is mijn geheim en dat gaat jou niets aan.<br />
c Geld is geld, waar het ook vandaan komt.<br />
d Heel veel geld.<br />
e Je hebt je vergist.<br />
cfl<br />
aŸ<br />
Åefl<br />
◊b·<br />
dŸ<br />
84<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4
2<br />
3<br />
4<br />
Wat betekent de uitdrukking<br />
Zet een streep onder het juiste <strong>antw</strong>oord.<br />
1 De buren zijn rijk. Toch dragen ze<br />
altijd oude kleren. Ik denk dat ze<br />
<strong>op</strong> hun geld zitten.<br />
2 Ze wassen zich ook niet goed, dus<br />
ik kom niet graag bij ze in de buurt.<br />
Als ze me geld beloven, kom ik wel.<br />
Want hun geld stinkt niet.<br />
3 Ik heb de buurman een keer<br />
gevraagd hoe hij aan zijn geld komt.<br />
Hij zei: ‘Dat is het geheim van de<br />
smid.’ Nu weet ik het nog niet.<br />
4 Ik probeerde mijn oude telefoon<br />
aan de buurman te verk<strong>op</strong>en voor<br />
drie euro. Hij vond het een smak<br />
geld. Nou ja!<br />
Los de rebus <strong>op</strong>. Wat betekent deze uitdrukking<br />
Ze zitten niet <strong>op</strong> stoelen maar <strong>op</strong><br />
stapels geld. / Ze hebben wel geld,<br />
maar ze geven het niet uit. / Ze geven<br />
al hun geld straks in één keer uit.<br />
Geld ruikt naar rozenwater. / Geld is<br />
geld. Het maakt mij niet uit waar het<br />
vandaan komt. / Geld ruikt nergens<br />
naar.<br />
Dat wil ik aan niemand vertellen./ Ik<br />
heb voor smid geleerd. / Ga naar de<br />
smid, die vertelt het je wel.<br />
Hij vond het veel te goedko<strong>op</strong>. /<br />
Hij vond het erg veel geld. / Hij<br />
smakte het geld in de hoek.<br />
-t -s p=h +sen<br />
Aχcflºıh»tÑeflñrŸ ◊hÇeÀtfl ÓnÇeÀtfl ÓvΩisπsªeflºÓnŸ. vis sªefl ¿tÑefl ◊lχaχa»tfl a»tfl ◊kχo§mÇeflºÓnŸ omÇefl Óv‰o•o§rŸ voorŸ iÇeÀt®s Ów‰a»tfl jœefl ÓwΩiŸºılχdÇefl wiŸ ◊hÇeflºıb∞bÉeflºÓnŸ<br />
befl A Van welk beroep komt de uitdrukking het ijzer<br />
smeden als het heet is Waarom denk je dat<br />
VÄaŸºÓnŸ ◊hÇeÀtfl ◊bÉeflñrχo£e®pŸ befl oe®pŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ∏s∑miχdŸ. EÑeflºÓnŸ ∏s∑miχdŸ mχaχaŸºık»tfl<br />
aŸ Óv‰o•o§rŸºÓwÉeflñrpÇeflºÓnŸ oorŸ wefl rpÇefl Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ ÿŒºÓzÇeflñrŸ.<br />
Dit betekent:<br />
Wat kan ik<br />
B Noem nog een uitdrukking die met dat beroep<br />
te maken heeft. Schrijf de betekenis erbij.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÀtfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmŸ Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl ∏s∑miχdŸ – di»tfl is aŸºılŸºılÇeÑeflºÓnŸ<br />
lÇeÑefl ◊bÉeflºıkÇeflºÓnχdŸ befl ◊bΩÿ› bÿ› ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸºılÇe®iŸºÓnÇefl gÊrχo£e®pŸ oe®pŸ<br />
Ik ken uitdrukkingen over geld en beroepen.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Ben je klaar<br />
Kies Werkboek bladzijde 95 of pluswerk of computer.<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld – Week 4 85
Thema1<br />
Extra <strong>op</strong>drachten<br />
Extra<br />
1<br />
Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />
Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />
Waar hoort de reclametekst bij<br />
Trek een lijn.<br />
Het nieuws dichterbij shampoo<br />
Er verzorgd uitzien automerk<br />
Voorsprong door techniek reisbureau<br />
Waar u naar buiten rent, gaan wij naar binnen krant<br />
De nummer één in games groentewinkel<br />
Even helemaal weg speelgoedwinkel<br />
Lekker gezond, lekker voordelig brandweer<br />
2<br />
Wat is jouw favoriete speelgoed<br />
Verzin er een reclamezin voor.<br />
1 Mijn favoriete speelgoed:<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 2 De reclamezin:<br />
3<br />
Elias wil graag een jungle-kamer.<br />
Teken en kleur zijn kamer in jungle-stijl.<br />
86<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen
4<br />
Lees het eerste woord.<br />
Onderstreep een woord en maak een dubbelwoord.<br />
Doe het zo:<br />
bos<br />
krant / brand / hand<br />
1 kikker pilletje / billetje / gilletje<br />
2 vogel poep / stoep / soep<br />
3 bloemen geur / deur / scheur<br />
5<br />
4 regen lui / trui / bui<br />
Kijk naar <strong>op</strong>dracht 4.<br />
Maak een fantasiewoord.<br />
Bedenk een zin met de betekenis van het woord.<br />
Doe het zo:<br />
boskrant<br />
1<br />
2<br />
IÜnŸ dÇefl b os∂kŸ rÏ aŸ n»tfl s¡tÌ aÏ a»tfl hÇeÀtfl b osÃdiÇefl rÇefl nŸ niÇe®uŸ ws.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 3<br />
6<br />
4<br />
Een elfje is een gedicht van elf woorden.<br />
Lees het elfje voor meester Koen.<br />
Schrijf nu een elfje voor je meester of juf.<br />
één woord<br />
twee woorden<br />
drie woorden<br />
vier woorden<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ © Noordhoff Uitgevers bv<br />
één woord<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen 87
7<br />
Super is heel groot of heel positief.<br />
Onderstreep de betekenis heel groot.<br />
Zet een rondje om de betekenis heel positief.<br />
superman superleuk superjuf supertanker superidee<br />
supervliegtuig supermacht superblij superfeest superster<br />
8<br />
A Lees vijf zinnen uit Ana’s dagboek.<br />
Om half acht ben ik in mijn pyjama naar beneden<br />
gestormd.<br />
In de kamer lagen mijn cadeautjes al klaar.<br />
Op school heb ik stokjes met kaas en fruit getrakteerd,<br />
heel lekker.<br />
Om één uur belde oma <strong>op</strong> om me te feliciteren.<br />
En ’s middags ben ik met mama naar de stad gegaan om<br />
nieuwe kleren te k<strong>op</strong>en.<br />
B Schrijf nu vijf zinnen uit jouw dagboek.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 88<br />
Groep 5 – Thema 1 Om je heen
Thema2<br />
Extra <strong>op</strong>drachten<br />
Extra<br />
1<br />
Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />
Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />
Zoek twaalf sporten. Zet er een cirkel om.<br />
De woorden staan , , en .<br />
e b a s k e t b a l s o r v k<br />
s o f k a u m a l a f r p o a<br />
p k l i m m e n i b a u s e n<br />
o s y ë a e w r s k a t e n o<br />
t e n n i s i l a n s o l a ë<br />
e n e f r u s o b o d u j p n<br />
k a r a t e r m e h o c k e y<br />
2<br />
Schrijf je favoriete sport met grote letters <strong>op</strong>.<br />
Versier de letters met dingen die bij de sport passen.<br />
3<br />
Vul de goede vorm van het werkwoord in.<br />
Je mag hetzelfde werkwoord vaker gebruiken.<br />
voelen – blijven – lachen – vragen – zijn – hebben – kijken<br />
w as<br />
◊hχaχdŸ<br />
Óv‰o£eflºılŸ<br />
oefl lŸ<br />
◊hÇeflºıb·<br />
Óvørχo£ėg› vrÏ oeÌ ◊kÇeÑeflºıkŸ<br />
kŸ<br />
B°lÿŒºıf≠<br />
◊lχaχcflºıh»tÑefl<br />
1 Gisteren ik ziek.<br />
2 Toen ik koorts.<br />
3 Nu ik me veel beter.<br />
4 Maar ik geen zin in school.<br />
5 Vanochtend mijn moeder hoe het ging.<br />
6 Toen ik heel zielig.<br />
7 Ze zei: ‘ nog maar lekker thuis vandaag’.<br />
8 Toen ik in mezelf.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond 89
4<br />
Maak de drie sportkwartetten af.<br />
watersporten balsporten vechtsporten<br />
◊kχaŸºÓnχo£ëflºÓnŸ<br />
oëfl nŸ<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ<br />
aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ Óv‰oßlŸºılÇe®yŒºıb‰aŸºılŸ<br />
olŸ lÇe®yŒ ¿ṫaÇeflºıkŸºÓw‰o§nχdχo¢<br />
onÏ o<br />
5<br />
Maak de kamer gezelliger.<br />
Teken deze dingen erbij:<br />
bloemetjes <strong>op</strong> het behang – een lamp aan het plafond –<br />
een plant naast de bank – een hond onder de tafel<br />
6<br />
Zet de folders <strong>op</strong> volgorde van het alfabet in het folderrek.<br />
Vul de rijen van links naar rechts.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
9<br />
aχdÇeflºÓmŸºÓnχo•o•dŸ<br />
oodŸ<br />
aŸºıfÚv‰aŸºılŸºılÇeflºÓnŸ<br />
fv lÇefl gÊriÇe®pŸ<br />
◊hχo•oiŸºıkχo•o§r»t®s<br />
ooiŸ oor»t®s<br />
ÛruχgŒºıkŸºılχaχcflºıh»tÑeflºÓnŸ<br />
∏s∑nχo«tflºÓnÇe®uŸºÓzÇeflºÓnŸ<br />
otfl nÇe®uŸ nŸ<br />
∏sπuiŸºıkÇeflñrŸºÓziÇeflºık»tÑefl<br />
k»tÑefl<br />
Ówørχa»tÀtÑeflºÓnŸ wrÏ ÓzŸºÓwÉeÑeÀtflºÓv‰o£eÀtÑeflºÓnŸ<br />
weÑeÀtfl oeÀtÑefl 90<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond
7<br />
Kies een uitdrukking.<br />
Teken de uitdrukking zoals je het zegt.<br />
Zo zeg je het:<br />
Dit betekent het:<br />
1 Ik krijg er een punthoofd van. 1 Ik word er gek van.<br />
2 Hij heeft een gat in zijn hand. 2 Hij geeft te veel geld uit.<br />
3 Je oren spitsen. 3 Goed luisteren.<br />
8<br />
9<br />
Al deze woorden hebben een synoniem.<br />
Schrijf dat erachter. Ken je het synoniem niet<br />
Zoek het dan <strong>op</strong> in het woordenboek.<br />
hardl<strong>op</strong>en<br />
zwellen<br />
luisteren<br />
checken<br />
illustrator<br />
cup<br />
∏sπpŸñriŸºÓn»tÑeflºÓnŸ<br />
nŸ<br />
diŸºıkŸ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ<br />
orÏ ◊hχo§rÇeflºÓnŸ<br />
orÇefl ċo§n»tflñrχoßlÇeflñrÇeflºÓnŸ<br />
on»tfl olÇefl rÇefl nŸ<br />
¿tÑeflºıkÇeflºÓnχaχaŸñrŸ<br />
aŸ ◊bÉeflºıkÇeflñrŸ befl Schrijf <strong>op</strong> welk wereldrecord jij wilt verbreken.<br />
Wereldrecord lachen verbroken<br />
Gisteren heeft een groep van achthonderd<br />
kinderen en volwassenen in Elst het wereldrecord<br />
lachen verbroken.<br />
Nooit eerder klonk een lach zo hard.<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 2 Gezond 91
Thema3<br />
Extra <strong>op</strong>drachten<br />
Extra<br />
1<br />
Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />
Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />
Lees het <strong>op</strong>sporingsbericht.<br />
Welk meisje is Saskia<br />
Zet een rondje om de goede letter.<br />
Gezocht!<br />
Wegens het bezit van niespoeder:<br />
Saskia Plager, negen jaar. Saskia<br />
heeft kort bruin haar, bruine ogen,<br />
zomersproetjes <strong>op</strong> haar wangen, een<br />
beugel en oorbellen. Ze heeft een<br />
ketting met een hangertje om.<br />
2<br />
A B C<br />
D<br />
A De letters van deze woorden zijn door elkaar geraakt.<br />
Zet de letters weer goed.<br />
1 vinesdcrhap<br />
2 tleteuselirnlg<br />
3 veidinrn<br />
4 arsfekpen<br />
5 gzelelig<br />
ÓvøriÇeflºÓnχdsÃcflºıhχapŸ vriÇefl ¿tÑeflºılÇe®uŸñrs¡tÑeflºılŸºıliŸºÓnχg›<br />
lÇe®uŸ lŸ liŸ ÓvøriÇeflºÓnχdiŸºÓnŸ vriÇefl nŸ<br />
aŸºıfØsπpŸñrÇeflºıkÇeflºÓnŸ<br />
fs gœeflºÓzÇeflºılŸºıliχg›<br />
lŸ liÏ g›<br />
B Maak zelf drie raadselwoorden voor een <strong>maat</strong>je.<br />
Schrijf ze <strong>op</strong>. Ruil je schrift met dat van een <strong>maat</strong>je.<br />
Schrijf het goede woord erachter, in het schrift van<br />
je <strong>maat</strong>je.<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ 92<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen
3<br />
Zoek de woorden. Kijk en .<br />
t h o n p a u r m n s<br />
Zet een cirkel om de woorden.<br />
v r i e n d s c h a p<br />
vriendschap<br />
plagen<br />
samen<br />
ruzie<br />
gezellig<br />
lach<br />
afspreken<br />
vriendin<br />
spelen<br />
vriend<br />
r<br />
i<br />
e<br />
n<br />
d<br />
i<br />
n<br />
u<br />
z<br />
g<br />
g<br />
s<br />
a<br />
h<br />
z<br />
v<br />
e<br />
j<br />
g<br />
f<br />
b<br />
i<br />
g<br />
z<br />
i<br />
k<br />
s<br />
i<br />
e<br />
e<br />
e<br />
v<br />
r<br />
i<br />
e<br />
a<br />
y<br />
l<br />
b<br />
e<br />
i<br />
k<br />
v<br />
p<br />
l<br />
a<br />
g<br />
e<br />
n<br />
m<br />
r<br />
i<br />
w<br />
t<br />
r<br />
u<br />
i<br />
a<br />
g<br />
a<br />
o<br />
j<br />
l<br />
f<br />
s<br />
p<br />
r<br />
e<br />
k<br />
e<br />
e<br />
l<br />
e<br />
n<br />
u<br />
p<br />
m<br />
l a c h n s a m e n a<br />
4<br />
Zet je vriend of vriendin te ko<strong>op</strong>.<br />
Vertel wat hij of zij goed kan.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ w a i n d k i l o m b<br />
Vriend te ko<strong>op</strong>!<br />
Marc kan heel goed rekenen.<br />
Hij is ook heel grappig en<br />
houdt van gitaarspelen.<br />
Soms is hij ongeduldig. Maar<br />
hij snapt alles heel snel.<br />
Ko<strong>op</strong> hem snel! Want wie<br />
het eerst komt, wie het eerst<br />
maalt!<br />
5<br />
Maak minstens zes woorden.<br />
Zet erachter hoeveel punten het woord is.<br />
Je mag elke letter maar één keer gebruiken.<br />
◊bΩÿŒºÓv·.: bÿŒv.: ◊hÇeÑeÀtfl (10), ◊hÇeÑeflñrŸ (10), ÓwÉeÑeflñrŸ weÑefl (11), ◊b‰ouŸºÓw· ouŸ (13),<br />
◊b‰o£eflñrŸ oefl (9), ¿tÑeÑeflñrŸ (10), ◊hÇeÀtÑeflñrŸ (14), ◊hχoßlŸ olŸ (8).<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen 93
6<br />
Dit bericht staat in geheimtaal.<br />
Zoek de code en schrijf het bericht goed <strong>op</strong>.<br />
Gzkkn khc,<br />
HÏ aŸ lŸ lÏ o liÏ dŸ,<br />
Zkr id chs fdgdhlrbgqhes<br />
AŸºıls jœefl di»tfl gœeflºıhÇe®iŸºÓmsÃcflºıhŸñriŸºıf√tfl<br />
hŸ ftfl<br />
gdas udqszzkc, adm id khc<br />
◊hÇeflºıbÕtfl ÓvÉeflñr»ṫaχaŸºılχdŸ, vefl aŸ lÏ ◊bÉeflºÓnŸ beflnŸ jœefl ◊liχdŸ<br />
uzm cd fdgdhld bkta.<br />
Óv‰aŸºÓnŸ vaŸnŸ dÇefl gœeflºıhÇe®iŸºÓmÇefl cflºıluŸºıb·. luŸ b.<br />
Gds bktagthr hr zbgsdq<br />
HÇeÀtfl cflºıluŸºıb∞huis luŸ is aχcflºıh»tÑeflñrŸ<br />
cd cdqcd annl.<br />
dÇefl dÇeflñrχdÇefl ◊b‰o•o§mŸ.<br />
oomŸ.<br />
a = b b = c c = d d = e e = f f = g g = h<br />
h = i i = j j = k k = l l = m m = n n = o<br />
o = p p = q q = r r = s s = t t = u u = v<br />
v = w w = x x = y y = z z = a<br />
7<br />
Op internet leg je makkelijk contact met kinderen<br />
uit andere landen.<br />
Welke taal spreken deze kinderen<br />
1 Kelsey komt uit Engeland en spreekt<br />
2 Quentin komt uit Frankrijk en spreekt<br />
3 Diëgo komt uit Spanje en spreekt<br />
4 Isa komt uit Italië en spreekt<br />
5 Achiel komt uit Griekenland en spreekt<br />
EflºÓnχgœeflºıls.<br />
ls.<br />
FÜrχaŸºÓns.<br />
SÈpχaχaŸºÓns.<br />
aŸ IÍṫaŸºıliχaχaŸºÓns.<br />
aÏ GÊriÇeflºıks.<br />
94<br />
Groep 5 – Thema 3 Samen
Thema4<br />
Extra <strong>op</strong>drachten<br />
Extra<br />
1<br />
2<br />
Je mag zelf een <strong>op</strong>dracht uitzoeken!<br />
Je hoeft dus niet met <strong>op</strong>dracht 1 te beginnen.<br />
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis Streep het door.<br />
1 geld – jaszak – munt – biljet<br />
2 euro – dollar – pond – want<br />
3 gratis – duur – sjaal<br />
– goedko<strong>op</strong><br />
4 zakgeld – wasgoed<br />
– kleingeld – fooi<br />
5 krijgen – vest<br />
– geven – betalen<br />
Welke zin hoort bij het plaatje<br />
Schrijf het nummer van de zin bij het plaatje.<br />
2 3 1<br />
1 De piloot rende naar zijn vliegtuig. Hij was maar een uurtje te laat.<br />
2 De fotograaf kwam nog net <strong>op</strong> tijd om een foto te maken.<br />
3<br />
3 De journalist vroeg waarom ze zo lang in het ziekenhuis had gelegen.<br />
Kijk naar de letters in de blokken.<br />
Welk woord kun je ermee maken Schrijf het <strong>op</strong>.<br />
r e s<br />
e<br />
g<br />
e<br />
r<br />
n a z<br />
ÓzχaŸºÓnχgœeflñrÇe®s<br />
o b<br />
oßbÉeflñrŸ obefl / ◊b‰o£eflñrŸ<br />
oefl p e r<br />
e r<br />
o n t w<br />
e d o m<br />
Ómχo•dÇėo§n»tflºÓwÉeflñrpÇeflñrŸ<br />
odÇeÌ on»tfl wefl rŸ<br />
n i e<br />
t i<br />
p a k<br />
◊kχapi»tÑe®iŸºÓnŸ<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld 95
4<br />
5<br />
6<br />
Heb je weleens van een strimsel gehoord Nee<br />
Dat kl<strong>op</strong>t, want dat woord bestaat niet.<br />
Verzin zelf ook woorden die niet bestaan.<br />
Vul de zin in.<br />
De<br />
tegen de<br />
was<br />
Wat voor soort gesprekken zijn dit<br />
Schrijf het <strong>op</strong>.<br />
De eerste is al voor je gedaan.<br />
1 telefoongesprek<br />
2 radiogesprek<br />
3 kringgesprek<br />
4 verko<strong>op</strong>gesprek<br />
5 vraaggesprek<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ gaf een<br />
Aan welk beroep denk je als je de zin leest<br />
Zet het beroep achter de zin.<br />
, omdat zij voor het<br />
ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl dχo•o§rŸ oorŸ dÇefl ¿tÑeflºılÇeflºıfμo•o§nŸ lÇefl foonŸ Óv‰o£eflñr»tfl<br />
oefl ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ dχa»tfl jœefl <strong>op</strong>Ÿ <strong>op</strong>Ÿ dÇefl Ûrχaχdiχo¢ ◊hχo•o§r»tfl<br />
oor»tfl<br />
ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ ¿t®usπsªeflºÓnŸ sªefl ÓmÇeflºÓnsªeflºÓnŸ nŸ iŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊kŸñriŸºÓnχg›<br />
ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ dÇefl ÅeÑeflºÓnŸ dÇefl aŸºÓnχdÇeflñrŸ iÇeÀt®s ÓvÉeflñrŸºıkχo•<strong>op</strong>»tfl vefl o<strong>op</strong>»tfl<br />
ÅeÑeflºÓnŸ gœe®sπpŸñrÇeflºıkŸ Ów‰aχaŸñriŸºÓnŸ aŸ ÓvørχaχgœeflºÓnŸ vrÏ Ów‰o§rχdÇeflºÓnŸ orÏ gœe®s¡tÑeflºılχdŸlÏ 1 Ik slinger je <strong>op</strong> de bon als je zonder licht fietst.<br />
2 Vanavond speel ik een oude vrouw, maar<br />
morgen een meisje.<br />
3 Ik maak graag kinderen aan het lachen.<br />
4 Klets niet zo veel en let eens <strong>op</strong>!<br />
5 Ik maak de lekkerste broodjes van het land.<br />
6 Ik snoei de struiken.<br />
7 Ik bestuur een trein.<br />
8 Ik rijd de auto van de minster.<br />
pχoßli»t®iÇėaχgœeflºÓn»tfl<br />
oli»t®iÇeÌ aχcÀtflñriχcÑefl<br />
cÑefl<br />
cflºılχo§wønŸ<br />
lÏ ownŸ<br />
◊lÇeflñrχaχaŸñrŸ<br />
aŸ rŸ<br />
◊b‰aŸºıkŸºıkÇeflñrŸ<br />
kÇefl ¿t®uiŸºÓnŸºÓmχaŸºÓnŸ<br />
ÓmχaχcflºıhiŸºÓnis¡tfl<br />
cflºıhχauŸºıf¥f≤e®uŸñrŸ<br />
f fe®uŸ 96<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld
7<br />
8<br />
9<br />
Verzin een beroemdheid.<br />
1 Knip een foto van een gezicht uit een tijdschrift.<br />
2 Verander het gezicht met een zwarte viltstift.<br />
3 Plak de foto <strong>op</strong>.<br />
4 Teken er een mooie lijst omheen, zodat het een<br />
schilderij lijkt.<br />
5 Schrijf eronder wie het is, wanneer hij of zij heeft<br />
geleefd, waarom hij of zij beroemd is geworden.<br />
Bijvoorbeeld: Dit is Petrus de Graaf (1826–1967).<br />
Hij is de uitvinder van het lang-zal-je-leven-drankje.<br />
Voor de zin staat een woord.<br />
Vul in de zin het verkleinwoord en het meervoud in.<br />
<strong>op</strong>a<br />
haring<br />
foto<br />
gat<br />
1 Ik heb twee De ene is maar klein,<br />
dat is meer een<br />
2 Jij krijgt een en ik krijg twee grote<br />
3 Van dat laten we voor jullie allemaal<br />
twee grote<br />
maken.<br />
4 Ik zie hier een en daar nog twee<br />
Laat de woorden groeien. Begin met één letter.<br />
Kijk naar het voorbeeld.<br />
a<br />
(+ s) as<br />
<strong>op</strong>χaŸ <strong>op</strong>ÏaŸ ’ ∏s.<br />
<strong>op</strong>χaχa»t®jœefl. <strong>op</strong>Ï a»t®jœefl.<br />
◊hχaŸñriŸºÓnŸºıkjœefl<br />
◊hχaŸñriŸºÓnχgœeflºÓnŸ.<br />
nŸ.<br />
◊fμo«ṫo•o«t®jœefl fotÌ oot®jœefl<br />
◊fμo«ṫo¢ fotÌ o’ ∏s<br />
gÎaχa»t®jœefl<br />
a»t®jœefl<br />
gÎa»tÑeflºÓnŸ.<br />
Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸ<br />
oorÏ (+ b) bas<br />
(+ a) baas<br />
(+ l) blaas<br />
(+ m) sambal<br />
© Noordhoff Uitgevers bv<br />
Groep 5 – Thema 4 Geld 97
Bronvermelding<br />
Tekeningen<br />
Miriam Bos, Apeldoorn: pag. 6-7, 26-27, 46-47, 66-67<br />
Annelieke Hooymans, Breda: pag. 14, 18, 38 (boven), 48, 50, 58, 61, 85-87<br />
Suzanne de Riet, Breda: pag. 12-13, 22, 30, 33, 42-43, 56 (boven), 62-63, 76, 78,<br />
80-81, 90, 92<br />
José Vingerling, Zwijndrecht: pag. 8, 16, 21, 23-24, 36, 38 (onder), 39-41, 44-45,<br />
52-53, 56 (onder), 57, 64-65, 93, 95<br />
Foto’s<br />
Dargaux Benelux – Roba, Antwerpen: pag. 54<br />
Foto Natura – Wormerveer: pag. 75<br />
Fotoredactie, Arnhem: pag. 34, 68<br />
Ron Giling – Lineair, Arnhem: pag. 25<br />
Peter Hilz – Hollandse Hoogte, Amsterdam: pag. 24<br />
Hannah Johnston – Lineair, Arnhem: pag. 30<br />
Shutterstock, New York: pag. 44, 71, 73, 77, 83<br />
Teksten<br />
pag. 34: Vivian den Hollander, Goal!, Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum,<br />
Houten, 2012.
ISBN 978-90-01-79034-9<br />
9 789001 790349