10.07.2015 Views

kennispoort_jaarindex 2014_def

kennispoort_jaarindex 2014_def

kennispoort_jaarindex 2014_def

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DEZE UITGAVE IS EEN INITIATIEF VANDE SAMENWERKENDE OPLEIDINGENTOT VERLOSKUNDIGE


VoorwoordJaarindex: Verloskunde onderzoek in NederlandAantal ingezonden onderzoeken per hoofdthema, 2007-<strong>2014</strong>807060504030201002007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 <strong>2014</strong>Verdeling ingezonden onderzoeken per deelthema, <strong>2014</strong>EpidemiologieOrganisatieKwaliteit van de clientenzorgBinnen de verloskunde in Nederland vindt veel onderzoek plaats. Ditonderzoek wordt bij elkaar gebracht in de <strong>jaarindex</strong> “Verloskundeonderzoek in Nederland”. In deze 8e jaargang van de <strong>jaarindex</strong>, zijn138 beschrijvingen van onderzoeksprojecten opgenomen. Dit is bijna15% meer dan vorig jaar. In totaal, zijn er 37 nieuwe projectentoegevoegd. Daarmee geeft de <strong>jaarindex</strong> <strong>2014</strong> een breed beeld vanhet verloskundig onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd inNederland. Wetenschappelijk onderzoek in de verloskunde is vangroot belang. Een constante stroom van onderzoek is nodig om dezorg voor moeder en kind te blijven verbeteren. Die zorg is de basisvoor de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties inNederland.Dit jaar heeft de <strong>jaarindex</strong> een iets andere opzet gekregen.De onderzoeken worden altijd ingedeeld aan de hand van een aantalaandachtsgebieden: (1) epidemiologie, (2) organisatie en (3) kwaliteitvan de cliëntenzorg. Deze aandachtsgebieden hebben een aantalsub-gebieden met elk een eigen hoofdstuk in de <strong>jaarindex</strong>. Dit jaarwordt ieder hoofdstuk ingeleid door twee experts uit het betreffendeaandachtsgebied. Dit multidisciplinair duo beschrijft wat er speelt inhet aandachtsgebied en waar onderwerpen liggen die verderonderzoek nodig hebben. Daarmee wil de <strong>jaarindex</strong> ook eeninspiratiebron zijn voor nieuw onderzoek.Het multidisciplinaire karakter van het veld is ook herkenbaar in veelonderzoeksprojecten. De Regionale Consortia, die met ondersteuningvan ZonMw een start hebben gemaakt, spelen daarin een belangrijkerol. De gegevens van alle Regionale Consortia zijn opgenomen in deze<strong>jaarindex</strong>. Daarnaast hebben diverse onderzoeken van de consortiaook een plek gekregen in de <strong>jaarindex</strong>.Kennispoort VerloskundeKennispoort Verloskunde richt zich op iedereen die professioneelbetrokken is bij zwangerschap en geboorte. De meerderheid van degeregistreerde gebruikers van Kennispoort zijn actief als verloskundige(in opleiding), gynaecoloog (in opleiding), verpleegkundige,kraamhulp, verloskundig actieve huisartsen, kinderarts, of als docentdan wel onderzoeker aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen.Kennispoort Verloskunde is een initiatief van de SamenwerkendeOpleidingen tot Verloskundige en werkt samen met professioneleorganisaties in de verloskundige zorg. Het platform KennispoortVerloskunde wil onderzoek in de verloskunde zichtbaar maken,samenbrengen en stimuleren. De <strong>jaarindex</strong> “Verloskunde Onderzoekin Nederland” is één van de manieren om dit te realiseren, naast hetKennispoort Verloskunde congres, de website en de nieuwsbrief. Indeze <strong>jaarindex</strong> is plek voor lopende projecten, projecten die binnenenkele maanden van start gaan en projecten die niet langer dan eenjaar geleden zijn afgesloten. In alle gevallen gaat het om onderzoek datraakt aan de verloskundige zorg in Nederland.De <strong>jaarindex</strong> is een dynamisch document dat voortdurend wordtuitgebreid en aangevuld. Alle onderzoeken uit de <strong>jaarindex</strong> zijn ook tevinden op de website van Kennispoort Verloskunde:www.<strong>kennispoort</strong>-verloskunde.nl.Mocht u uw eigen onderzoek willen aanmelden of anderen willenattenderen op de mogelijkheid om zijn/haar onderzoek aan te meldendan wordt u van harte uitgenodigd.Aanmelden doet u via de website van Kennispoort Verloskunde, waar ualle benodigde informatie aantreft.Epidemiologie Kwaliteit van de clientenzorg Organisatie30252015105REDACTIECOMMISSIE0Arie Franx Universitair Medisch Centrum UtrechtElies de Geus Academie Verloskunde Amsterdam GroningenPaul Heere Kennispoort VerloskundeMarianne Nieuwenhuijze Academie Verloskunde MaastrichtPien Offerhaus Koninklijke Nederlandse Organisatie VerloskundeHanneke Torij Verloskunde Academie RotterdamGezondheid van de pasgeboreneMaternale gezondheidBegeleiding en welbevindenEffectiviteit en doelmatigheid:interventiesEffectiviteit en doelmatigheid:screening, diagnostiek enrisicoselectieGezondheidsbevordering enpreventieHet verloskundige zorgsysteemInnovatie


4 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5InhoudVerloskunde onderzoek in Nederland1 | EpidemiologieGezondheid van de pasgeborene• PRegnancy and Infant DEvelopment (PRIDE) Study 10• Prognostic factors and models for perinatal asphyxia at birth 11• Amsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nl 12• Peilingen Melkvoeding van Zuigelingen 13• Glucose Monitoring met Senor; GlucoMOMS 14• Het KOALA-onderzoek: een geboortecohort-onderzoek naar allergie en astma en groei en gewoontevorming 15• EURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and Pregnancy 16• Generation R - Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheid 17• FetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict Neonatal Gastroschisis Outcome (FLAMINGO study) 18• Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap: hoe specifiek zijn de symptomen? 19• De PROPELLOR-studie (Prevention of Preterm Labour in Low Risk Women) 20• Europese Fibronectine Studie - EuFis 21• Calprotectin, intestinal Fatty Acid Binding Protein, oral feeding, Near Infrared Spectroscopy and bile acids as possible prognosticfactors for development of necrotising enterocolitis in high risk neonates: ‘CALIFORNIA’ 22• After necrotizing enterocolitis in preterm infants: The time to reach full enteral feeding and its relation to intestinal recovery and 23neurocognitive development: ‘NaNEC’.• Late neonatal neurological outcome in infants with prenatally diagnosed duct dependent CHD and its relation with fetal and 24neonatal cerebral perfusion; ‘PANCAKE study’• Pinkeltje onderzoek naar ontwikkeling en groei van (matig) prematuren (Engels acroniem: LOLLIPOP) 25• pREGnant: Nederlands register voor geneesmiddelengebruik tijdens de zwangerschap 26Maternale gezondheid• Optimalisering Eerstelijns verloskunde; de weg naar Practice-Based Evidence met VeCaS-AVM(Verloskundig Casusregistratie Systeem Academie Verloskunde Maastricht) 28• De identificatie van nieuwe markers voor vroeggeboorte gebaseerd op onderzoek bij Zwangere vrouwen metAangeboren HARtAfwijkingen: ZAHARA 3 29• Severe acute maternal morbidity in primary care 30• PRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar Defects 31• SPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie) 32• Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico op cardiovasculaire aandoeningen,deel van de Generation R study 33• Hyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol? 34• NethOSS - Netherlands Obstetric Surveillance System 35• Transfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1) 36• De ontwikkeling van de Brabantse Integrale Geboortenzorg Vragenlijst (BINGO) 37• Cardiovasculair risico na een zwangerschap gecompliceerd door hypertensieve aandoeningen; Hyras, follow- up van Hyras,Hyprecare 38• Foetaal gender afhankelijke verschillen in de zwangerschap, onderdeel van de Generation R study 39• Chlamydia trachomatis en andere infectieziekten bij zwangere vrouwen en hun partners 40• Prophylactic radiological interventions to prevent major obstetric haemorrhage in patients at high risk of abnormallyinvasive placenta (TeMpOh-3) 41• Diagnose en behandeling van kanker tijdens de zwangerschap; wat zijn de maternale en neonatale uitkomsten? 422 | OrganisatieHet verloskundige zorgsysteem• Landelijke evaluatie geboortecentra 45• Wat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch? 46• Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnische verschillen 47• Integrated Care System during labour (INCAS) 48• Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn 49• Samenwerken bevalt beter 50• Deliver: Data EersteLIjns VERloskunde 51• Veilige eerstelijns verloskunde 52• LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration Multidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 53• Analysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal period 54• Registratie van verloskundigen 55• Organisatie van verloskundige zorg 56• Vroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eerste prenatale controle (vanaf 12 weken)en de gevolgen van deze late controle op de uitkomst van de zwangerschap 57• Investigating the client perspective on- and the organization of-, Midwifery led care in the Netherlands 58• Building a framework explaining the determinants and effects of the perinatal group care model “CenteringPregnancy” 59• ReproQuestionnaire: kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van de cliënt 60Innovatie• Implementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’s 62• Implementatiestudie CenteringPregnancy 63• Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progamma 64• Management of labour pain 65• Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorg 66• Healthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met het Risicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden encasuïstiekbespreking 67• Aanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effecten van geboortecentrum Sophia inRotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorg 68• Implementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groep B-hemolytische streptokokken te voorkomen 69• Introduction of Audit generated Changes in perinatal care using Tailored implementation strategies. (ACTion-project) 70• Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE) 71• The impact of obstetric team training on management and outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in the Netherlands 72• Inventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normal birth process in Europe 73• Toegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen met lage gezondheidsvaardigheden 74• Implementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à terme 75• MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangere 76• Arbeid en gezond zwanger - maak er werk van! 77• Monitoring en evaluatie van het programma Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): een sluitende aanpak doorverloskundige- en jeugd(gezondheid)zorg 78• Healthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): kraamzorg 79• Healthy Pregnancy 4 All-2: zorg voor én na de geboorte, met de jeugdgezondheidszorg 80• Healthy Pregnancy 4 All-2: interconceptiezorg 81Consortia• MRNN 83• NVOG Consortium 84• Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN) 85• Netwerk Geboortezorg Noordwest Nederland 86• Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Overijssel 87• Geboortezorg Consortium en Midden Nederland 88• Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-Holland 89• Regionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest Nederland 90• Regionaal Consortium Oost Nederland Bevalt Goed 91• Regionaal Consortium Verloskunde Brabant 92• Verloskundig Consortium Limburg 93• Noordwest Nederland op één lijn: een kwalitatieve analyse naar succes- en faalfactoren in een regionaal netwerk 94


Epidemiologie1.1EpidemiologieGezondheid van de pasgeboreneVOORWOORD01Op het gebied van perinatale epidemiologie en gezondheid van de pasgeborene wordt in Nederland veel en goedonderzoek verricht.Het in hoofdstuk 1.1 beschreven onderzoek beoogt vragen te beantwoorden als: is het voorspellen vancomplicaties zoals vroeggeboorte of asfyxie mogelijk? Wat is het effect van bepaalde maternale ziektes enmedicijngebruik op de gezondheid van de foetus en pasgeborene? Welke sociaaleconomische, etnische en leefstijlfactoren beïnvloeden de groei en ontwikkeling van de pasgeborene? Wat is bekend over meer specifieke perinataleaandoeningen op de ontwikkeling van het kind?Van een aantal studies is de inclusie afgerond.De inclusie van de studies over de volgende onderwerpen is afgerond: de predictieve waarde vanfibronectinebepaling bij dreigende vroeggeboorte, de voorspellende waarde van zuurstofsaturatie in de darm en‘intestinal fatty acid binding proteins’ voor het voorspellen van necrotiserende enterocolitis bij prematuren en hetvoorspellen van het beloop bij gastroschizis (FLAMINGO-studie) zijn afgerond. De resultaten worden bewerkt.De eerst geïncludeerde kinderen van de grote cohortstudies the ‘Amsterdam Born Children and their Development’en de ‘Generation R’ studie zijn inmiddels 11 en 12 jaar. Inzicht is verkregen in de etnische en sociaaleconomischeverschillen in gezondheid en in de invloed van leefstijl op de gezondheid van kinderen. Het KOALA-onderzoekbestudeert determinanten die van invloed zijn op atopische aandoeningen, de groei en ontwikkeling bij het kind. Destudie loopt inmiddels 13 jaar.De publicaties geven inzicht in de invloed van infecties, vaccinaties, darmflora, voeding, lichaamsbeweging, leefstijl,opvoeding en gewoontevorming op de aandoeningen. Van het ‘Pinkeltje gezondheidsonderzoek’ over de groei enontwikkeling van matig prematuren zijn meerdere publicaties verschenen. In het bijzonder de negatieve effectenvan relatief milde prematuriteit op de groei en ontwikkeling zijn zeer relevant. Daarnaast wordt in de grotecohortonderzoeken keer op keer bevestigd dat een gezonde start voor het kind in utero begint.Onderzoek naar maternale aandoeningen zoals epilepsie en diabetes geven inzicht in de effecten van anti-epilepticaop de foetus en het effect van strenge regulatie van de maternale bloedsuikers op de neonaat. Dit zijn langlopen<strong>def</strong>ollow-up studies waarvan de inclusies nog niet zijn gesloten.Behoudens de grote cohortstudies hebben de onderzoeken naar de effecten van perinatale aandoeningen eenbeperkte follow-up duur. Langere follow-up is nodig om nadelige effecten van perinatale aandoeningen op degedrags- en psychische ontwikkeling van kinderen in kaart te brengen en interventie(studies) te plannen.Gezondheid van de pasgeborene 1.1Maternale gezondheid 1.2Een ander kennishiaat betreft de haalbaarheid en veiligheid van thuismonitoring van de a terme neonaat met eenmilde risicofactor. Voor screening en diagnostiek bij de pasgeborene is vaak een ziekenhuisopname nodig. Datheeft impact op de ouder-kind binding, verloop van de borstvoeding, stress bij de neonaat en een potentieelnegatief effect op de darmflora.Resumerend is het verheugend dat in Nederland nuttig gebruik gemaakt wordt van de goede infrastructuur voorwetenschappelijk onderzoek.Marianne Prins, RM, MSc.Academie Verloskunde Amsterdam GroningenAfdeling Midwifery Science, VUmc,EMGO instituut afd. Midwifery Science, AmsterdamDr. Floris GroenendaalNeonatoloog, WKZ/UMC, Utrecht


12 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 1312 13“Gezondheidsverschillen ontstaan al vroeg in het leven. Belangrijk is te achterhalen welkefactoren daarbij een grote rol spelen, zodat doelmatige interventies kunnen wordenontwikkeld en uiteindelijk gezondheidsverschillen kleiner worden.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEAmsterdam Born Children and their Development (ABCD) studie www.abcd-studie.nlPeilingen Melkvoeding van ZuigelingenSinds een aantal jaar weten we dat de oorsprong van veel belangrijke gezondheidsproblemen bij kinderen (bijv. ADHD, overgewicht)en volwassenen (bijv. suikerziekte) vaak al in de zwangerschap en de eerste levensjaren ligt. Van enkele leefgewoontenis bekend dat ze de gezondheid van het kind kunnen beïnvloeden, maar van de meeste is weinig bekend. De ABCD-studie hooptmeer inzicht te krijgen in deze vroege factoren. De ABCD-studie bestaat uit meerdere fases. Fases I en II betroffen de zwangerschap,geboorte en groei in de eerste levensjaren. Ruim 8.000 vrouwen hebben in 2003 tijdens hun zwangerschap een vragenlijstingevuld en veelal bloed afgestaan voor analyse van de voedingsstatus. Vervolgens zijn de geboorte en groei- en ontwikkelingsgegevensvan hun kinderen verzameld. In fase III zijn de gezondheid, ontwikkeling en opvoeding van de kinderen op5-jarige leeftijd gemeten door middel van vragenlijsten en metingen op school (ABCD-consult). In 2015 zal fase IV van startgaan, waarbij we vragenlijsten zullen afnemen bij de dan 11-jarige kinderen, hun ouders en leerkracht.DoelDoel is te onderzoeken in welke mate de gezondheid van kinderen- bij de geboorte en op latere leeftijd - wordt beïnvloed doorleefgewoonten en leefomstandigheden van hun moeder tijdens dezwangerschap. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar verschillen ingezondheid tussen kinderen van verschillende etnische afkomst.Vraagstelling/HypotheseHoofdvraag is in hoeverre voeding, psychosociale stress,genotmiddelengebruik en leefomgeving vanaf de zwangerschap degezondheid van het kind beïnvloeden. Hierbij wordt met namegekeken naar zwangerschapsuitkomstmaten en de uitkomsten;cardio-metabool risicoprofiel, voeding, cognitie en gedrag van hetkind op latere leeftijd.RelevantieMeer inzicht in factoren tijdens de zwangerschap die invloedhebben op de gezondheid van het kind is van belang om(aanstaande) ouders beter te kunnen voorlichten en begeleiden.Inzicht in de etnische verschillen maakt het mogelijkcultuurspecifieke interventies te ontwikkelen, waarmee we kunnenbijdragen aan het verminderen van de etnische ongelijkheid ingezondheid.Drs. Viyan Rashid (HvA)Drs. Marieke de Beer (VUmc/GGD)Drs. Margreet Harskamp-van Ginkel (GGD)MSc. Jessica Hrudey (AMC)MSc. Noekie van Lieshout (AMC)Dr. Hadi Zafarmand (AMC)Contact projectabcd@amc.uva.nlBegin en einddatumDe ABCD-studie loopt sinds 2003 en is een langlopend onderzoek.Het plan is de kinderen tenminste iedere vijf jaar te volgen tot in dejonge volwassenheid (2028). De verzameling van gegevens in fase1 (zwangerschap), 2 (geboorte en zuigelingenperiode) en 3(kleutertijd) is reeds afgerond.SamenwerkingspartnersAan de ABCD-studie (AMC) werken verschillende universiteiten,onderzoeksinstellingen en gezondheidscentra mee, zoals het VUmedisch centrum, Universiteit Utrecht (IRAS), Universiteit vanAmsterdam (UvA) en GGD Amsterdam.Borstvoeding is de optimale voeding gedurende de eerste zes levensmaanden. Advisering en ondersteuning van moeders dieborstvoeding geven, is essentieel voor het succesvol starten met borstvoeding.DoelDoelstelling van het onderzoek is het vaststellen van het percentagemoeders dat start met borstvoeding in Nederland, het percentagemoeders dat na drie maanden nog uitsluitend borstvoeding geeft enhet percentage moeders dat na zes maanden nog uitsluitendborstvoeding geeft. De percentages moeders die gemengdevoeding (kunstvoeding en borstvoeding) en uitsluitendkunstvoeding geven zijn hieraan complementair. Percentagesworden vergeleken met cijfers uit de vorige peilingen. Redenen omte starten/stoppen met borstvoeding worden uitgevraagd, relatiesgelegd met kenmerken van moeders (o.a. roken en drinken in dezwangerschap) en kenmerken van de kraamzorg (duur, al dan nietgecertificeerd) worden gelegd. Uiteindelijk doel is dat meermoeders met plezier borstvoeding geven. Uit eerdere peilingen isnaar voren gekomen dat goede begeleiding en ondersteuningdaaraan bijdraagt.Vraagstelling/HypothesePrevalentie van borstvoeding is niet gerelateerd aan het typekraamzorg dat wordt ontvangen.RelevantieRoken tijdens de zwangerschap verhoogt de perinatale morbiditeiten mortaliteit. De prevalentie van roken in de zwangerschap wordtalgemeen gezien als een indicator voor de perinatale gezondheidvan kinderen.Borstvoeding is de beste voeding als het gaat om de gezondheidvan moeder en kind. De WHO adviseert uitsluitend borstvoeding tegeven tot het kind de leeftijd van ongeveer zes maanden heeftbereikt en er daarna nog geruime tijd mee door te gaan incombinatie met geschikte vaste voeding. Kunstgevoede zuigelingenhebben, in vergelijking met degenen die borstvoeding krijgen, eengroter risico op het krijgen van oor- en luchtweginfecties, diarree enallergieën en worden vaker in een ziekenhuis opgenomen. Ook oplangere termijn biedt het geven van borstvoeding voordelen. Zo iser sterk bewijs dat borstvoeding beschermt tegen vetzucht enovergewicht. Borstvoeding bevordert behalve een gezonde groeiook een betere ontwikkeling. Naast de groei en cognitieveontwikkeling blijken de motorische en visusontwikkeling gunstigerte verlopen bij borstgevoede zuigelingen. Ook draagt borstvoedingbij aan een lagere bloeddruk, een gunstiger totaal serum cholesterolen een kleinere kans op type 2 diabetes op oudere leeftijd.Projectleider(s)Dr. C.I. LantingProjectuitvoerder(s)Dr. C.I. LantingDr. J.P. van Wouwe (TNO Child Health)Contact projectDr. C.I. LantingCaren.Lanting@tno.nlBegin en einddatumPeilingen vinden op regelmatige basis plaats sinds 1996.SamenwerkingspartnersZowel regionaal als landelijkTrefwoordbreastfeeding, demography, home delivery, infant feeding, infants,tobacco smoking, pregnancyProjectleider(s)Dr. Tanja G.M. Vrijkotte (Sociale geneeskunde, AMC)Projectuitvoerder(s)Drs. Arend van Deutekom (VUmc)Drs. Laetitia Smarius (De Bascule, VUmc)Drs. Adriëtte Oostvogels (AMC)Drs. Sanne de Laat (AMC)PublicatiesZie voor de gehele publicatie lijst vanaf 2005: www.abcd-studie.nlTrefwoordpregnancy, infant, child, development, developmental plasticity,fetal programming, cardio-metabolic risk, health, nutrition,cognition, behaviour, ethnicity, life style


16 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 1716 17“EURAP staat voor een betere voorlichting en begeleiding van zwangeren metepilepsie en vrouwen die om een andere reden anti-epileptica gebruiken.”Bert van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskunde Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis:“Generation R is dé studie die antwoord gaat geven op de vraag hoe interne en externefactoren de gezondheid van opgroeiende kinderen beïnvloeden en hoe dit, waar nodig,verbeterd kan worden.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEURAP - European Registry of Antiepileptic Drugs and PregnancyGeneration R – Het onderzoek naar groei, ontwikkeling en gezondheidHet is al langer bekend dat expositie in utero met anti-epileptica gepaard gaat met een verhoogde kans op aangeboren afwijkingenbij het kind. Er is echter meer kennis nodig over de oorzaken en factoren die daarbij een rol spelen. Inclusie in de EURAPstudie vindt bij voorkeur plaats voor de zestiende zwangerschapsweek, maar retrospectieve inclusie is ook mogelijk. De dataverzamelingvindt plaats door middel van telefonische interviews. In totaal worden deelnemers vijf keer geïnterviewd. De vragendie worden gesteld gaan over het verloop van de zwangerschap, mogelijke epileptische aanvallen die doorgemaakt zijn,medicijnen die worden gebruikt, situatie rond de bevalling, het pasgeboren kind en de ontwikkeling en gezondheid van het kindin het eerste levensjaar. EURAP is een observationele studie. Door deelname verandert er niets aan de medicijnen die wordengebruikt.Doel• Evalueren van teratogene risico’s van anti-epileptica (AED)• Vaststellen van het type afwijkingen dat geassocieerd is metspecifieke AED’s• Aantonen van dosis-effectrelatiesVraagstelling/HypotheseHoofdvraag van de EURAP-studie is wat de invloed van antiepilepticais op het ongeboren kind. Verder wordt er gekeken naarwelke afwijkingen ontstaan bij de diverse middelen en wat het effectis van de verschillende doseringen van AED’s die in Nederlandvoorgeschreven worden.RelevantieDe uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt voor verbeteringvan voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen metepilepsie, of vrouwen die om een andere reden anti-epilepticagebruiken. Bovendien kan de neuroloog een betere afweging makenbij het voorschrijven van verschillende anti-epileptica aan vrouwenin de vruchtbare leeftijd.Projectleider(s)Dr. E.P. van Puijenbroek, arts klinisch farmacoloogProjectuitvoerder(s)Drs. Saskia Vorstenbosch, onderzoeksmedewerkersContact projectDrs. S. Vorstenboschs.vorstenbosch@lareb.nlProf.dr. E.P. van PuijenbroekE.vanPuijenbroek@lareb.nlwww.eurap.nlhttps://www.lareb.nl/Teratologie/EurapBegin en einddatumHet onderzoek is vanuit het UMC Utrecht gestart in 2002.EURAP betreft een observationele studie die de komende jarengecontinueerd wordt vanwege de noodzaak tot continue monitoringvan de effecten van (nieuwe) AED’s. Deze studie wordt thans inveertig landen uitgevoerd, de Nederlandse registratie geschiedtsinds 2012 vanuit het Nederlands Bijwerking Centrum Lareb.SamenwerkingspartnersVoor dit onderzoek wordt samengewerkt met epilepsiecentra“Kempenhaeghe”, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN),en de Werkgroep Prenatale Diagnostiek (WPD).Ook is de medewerking van diverse afdelingen van academischeen algemene ziekenhuizen onmisbaar.Trefwoordepilepsy, pregnancy, teratology, developmentGeneration R is een prospectief cohort onderzoek vanaf het vroegeintra-uteriene leven tot de adolescentie van bijna 10.000 kinderengeboren in Rotterdam tussen 2002 en 2006. Met behulp van preenpostnatale centrumbezoeken, vragenlijsten en gegevens vanreguliere zorginstanties (consultatiebureaus en GGD) beschikken wijover een zeer uitgebreide gegevensverzameling van de gezondheid,groei en ontwikkeling van het kind en de ouders. Degegevensverzameling is opgebouwd rond de volgendekernuitkomsten:DoelDe algemene doelstelling is het bestuderen van factoren van invloedop de groei, ontwikkeling en gezondheid. Hierbij gaat bijzondereaandacht uit naar het:1. Beschrijven van de normale en abnormale groei, ontwikkeling engezondheid2. Identificeren van omgevingsgerelateerde en genetische factorenvan invloed op de normale en abnormale groei, ontwikkeling engezondheid3. Bestuderen van etnische en sociaaleconomischegezondheidsverschillenVraagstelling/HypotheseWaarom ontwikkelt het ene kind zich optimaal en het andere kindniet?RelevantieGeneration R bestudeert de groei, ontwikkeling en gezondheid vanafhet vroege foetale leven tot de jong volwassenheid van kinderen dieopgroeien in een grootstedelijke omgeving. Naast de andere, langerbestaande en recent geïnitieerde, geboortecohort onderzoeken ligtde unieke waarde van Generation R met name in:1. Innovatieve en gedetailleerde meetmethoden2. Uitgebreide biobank3. Follow-up vanaf de vroege foetale fase4. Onderzoek naar de fysieke en gedragsmatige groei en ontwikkeling5. Multi-etnische, stedelijke onderzoeksgroepResultaten uit Generation R zullen uiteindelijk moeten leiden totbetere strategieën voor de identificatie van risicogroepen enpreventie gericht op de vroegste fase van het leven.Directoraat:Prof.dr. A. Hofman, afdelingshoofd, EpidemiologieProf.dr. V.W.V. Jaddoe, directeur, Kindergeneeskunde-EpidemiologieDrs. J.Th.N. Lubbe, themadirecteur GezondheidswetenschappenProjectleider(s)Prof.dr. C.M. van Duijn, hoogleraar genetische epidemiologieProf.dr. A.J. van der Heijden, hoogleraar kindergeneeskundeProf.dr. J.C. de Jongste, hoogleraar kinderlongziektenProf.dr. J.M. Mackenbach, hoogleraar maatschappelijkegezondheidszorgProf.dr. H.A. Moll, onderzoeker kindergeneeskundeProf.dr. H. Raat, hoogleraar maatschappelijke gezondheidszorgProf.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskundeProf.dr. H. Tiemeier, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrieProf.dr. A.G. Uitterlinden, hoogleraar inwendige geneeskundeProf.dr. F.C. Verhulst, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrieProf.dr. M.H. van IJzendoorn, hoogleraar gezinspedagogiekContact projectProf.dr. V.W.V. Jaddoev.jaddoe@erasmusmc.nlSamenwerkingspartnersErasmus MCErasmus Universiteit RotterdamErasmus MC - Sophia KinderziekenhuisGGD Rotterdam en omstrekenTNO – Nederlandse Organisatie voor toegepastenatuurwetenschappelijk onderzoekBegin en einddatumBegindatum: 2001Einddatum: -Looptijd: follow-up van de kinderen tot jong volwassenheidPublicatiesZie voor een overzicht van alle publicaties: www.generationr.nlTrefwoordpregnancy, health, child, development, growth


18 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 1918 19“Prospectieve evaluatie van foetale echomarkers alsvoorspelling van uitkomst bij gastroschisis.”“Pathofysiologie van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteldaan antidepressiva tijdens de zwangerschap.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEFetaL Abdominal Markers Identified by Ultrasound to predict NeonatalGastroschisis Outcome (FLAMINGO study)Ontwenning bij pasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens de zwangerschap:hoe specifiek zijn de symptomen?Gastroschisis is een congenitaal buikwand<strong>def</strong>ect waardoor een gedeelte van de darmen naar buiten stulpt. De prevalentie vangastroschisis in Nederland is ongeveer 1,5 per 10.000 geborenen en wordt tegenwoordig bijna altijd antenataal gediagnostiseerd.De overlevingskans van de pasgeborene met gastroschisis is uitstekend (90-95%), maar gaat regelmatig gepaard met morbiditeit(30%) en langdurige ziekenhuisopname. Het aantal intra-uteriene vruchtdoden is aanzienlijk (5-12,5%). Een mogelijke verklaringvoor sterfte en morbiditeit is darmbeschadiging als gevolg van continue blootstelling aan amnionvocht en mechanische compressievan de darm ter hoogte van het buikwand<strong>def</strong>ect.Het antenataal identificeren van foetussen die een grotere kans hebben op darmschade kan mogelijk intra-uteriene sterfte en morbiditeitvoorkomen door middel van intensievere foetale bewaking en eventueel vroegere beëindiging van de zwangerschap.Met deze prospectieve observationele multicenter studie, waarbij gestandaardiseerd echografisch en follow-up onderzoek zal wordenverricht, hopen wij antenatale echografische parameters te identificeren die de neonatale uitkomst beter kunnen voorspellen.DoelIdentificatie van antenatale echografische kenmerken die eenvoorspellende waarde hebben op een ongunstige of gunstigeneonatale en postnatale uitkomst van kinderen met gastroschisis.Mogelijk kunnen deze kenmerken in de toekomst het antenatalemanagement beïnvloeden om zo de neonatale uitkomst teverbeteren.Vraagstelling/HypotheseZijn er antenatale (echografische) kenmerken die de prognose vankinderen met gastroschisis voorspellen?RelevantieAls het mogelijk is om de conditie van de baby en zijn of haardarmen met echografisch onderzoek te voorspellen dan kan mengerichter per individuele zwangerschap:1. ouders voorlichting geven over de prognose van hun kind2. bepalen of het verstandig is de baby intensiever te controlerenen zelfs eerder geboren te laten worden.Projectleider(s)Prof.dr. G.H.A. VisserDr. G.T.R. Manten, gynaecoloogDr. L.R. Pistorius, gynaecoloogDr. C. Koopmans, neonatoloogDr. W.L.M. Kramer, kinderchirurgProjectuitvoerder(s)Drs. C.C.M.M. Lap, arts-onderzoeker verloskundeContact projectDrs. C.C.M.M. Lapc.c.m.m.lap@umcutrecht.nlBegin en einddatumBegindatum: juli 2010Einddatum: juli <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersAcademisch Ziekenhuis Maastricht (AZM/MUMC)Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)Universitair Medisch Centrum Nijmegen (UMCN)Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC)VU Medisch Centrum Amsterdam (VUmc)Hospital de Braga (Portugal)Trefwoordgastroschisis, prenatal diagnosis, ultrasound, outcomeVan alle pasgeborenen die tijdens de zwangerschap zijn blootgesteld aan Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI’s) en SerotoninNoradrenalin Reuptake Inhibitors (SNRI’s) ontwikkelt 30% het neonatale abstinentiesyndroom, ook wel ontwenning genoemd.Hierbij treden onrustsymptomen op, zoals slecht slapen, slecht drinken en tremoren. Deze symptomen treden echter ook op bijandere neonatale problemen, zoals infectie en prematuriteit. Het is van belang om onderscheid te kunnen maken tussenontwenning of andere problematiek, aangezien dit een verschillende behandeling tot gevolg heeft. Daarnaast is de onderliggendepathofysiologie van ontwenning niet bekend. Verschillende studies laten een mogelijke relatie tussen ontwenning en serotoninezien. Ook is er een mogelijke relatie tussen cortisol en ontwenning.In deze prospectieve cohortstudie worden pasgeborenen door getrainde verpleegkundigen geobserveerd, waarbij zij gebruik makenvan de Finnegan scorelijst, een veel gebruikte observatielijst voor ontwenning. Tijdens de eerste drie dagen na de geboorte, wordter een keer per dag urine opgevangen door middel van PeeSpot-filters. Tevens wordt er eenmalig een plukje haar bij moeder enbaby afgenomen, waarin het gemiddelde cortisollevel van de afgelopen maand gemeten wordt.Doel• Onderzoeken wat de specificiteit van de Finnegan scorelijst is bijhet observeren van ontwenning bij pasgeborenen blootgesteldaan SSRI’s/SNRI’s tijdens de zwangerschap.• De pathofysiologie van ontwenning onderzoeken.Vraagstelling/Hypothese• Welke factoren geven een verhoogde score op de Finneganscorelijst?• Zijn 5-HIAA (de belangrijkste metaboliet van serotonine) gemeten inurine en/of cortisol, gemeten in haar, gerelateerd aan ontwenning?Zijn het daarmee waardevolle markers voor het diagnosticeren vanontwenning?RelevantieDoor deze studie wordt duidelijk welke factoren een verhoogdescore op de Finnegan-scorelijst kunnen veroorzaken. Daarnaastwordt de pathofysiologie van ontwenning onderzocht, waardoorontwenning mogelijk eerder kan worden herkend, kan er beteronderscheid worden gemaakt tussen ontwenning en andereneonatale problematiek en kan er worden ingeschat hoe hoog hetrisico is dat een kind ontwenning ontwikkelt.Projectleider(s)Prof.dr. Adriaan HonigDr. Koert DolmanProjectuitvoerder(s)Drs. Noera KievietContact projectDrs. N. Kievietn.kieviet@slaz.nlDit onderzoek maakt onderdeel uit van het promotietraject vanDrs. N. Kieviet. Dit promotietraject richt zich op ontwenning bijpasgeborenen blootgesteld aan antidepressiva tijdens dezwangerschapBegin en einddatumBegindatum: maart 2012Einddatum: december 2015Trefwoordantidepressive agents, newborn, psychotropic drugs, neonatalabstinence syndrome


20 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 2120 21“Prevention of Preterm Birth.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEDe PROPELLOR-studie (Prevention of Preterm Labour in Low Risk Women)Europese Fibronectine Studie - EuFisVroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van perinatale sterfte en morbiditeit in Nederland. Daarom is preventie van vroeggeboorteeen belangrijk doel binnen de verloskunde. De meerderheid van de vroeggeboortes wordt echter niet voorzien tothet moment dat de vroeggeboorte moeilijk of niet meer te voorkomen is. Er zijn al bekende risicofactoren voor vroeggeboorte,maar er is veel ruimte voor verbetering in het screenen naar risicofactoren. Een betere risicoselectie kan resulterenin een tijdige interventie waardoor de zwangerschaps- en neonatale uitkomst wordt verbeterd. Het project betreft een observationelecohort studie onder 4.000 nullipara zwangeren (vrouwen die nog niet eerder een kind hebben gebaard) van 18 jaaren ouder met een laagrisico zwangerschap die zich voor het eerst melden bij een verloskundige of een arts vòòr een zwangerschapstermijnvan 24 weken.DoelIn deze studie worden prognostische factoren voor vroeggeboortein een laagrisico populatie van nullipare zwangeren bestudeerd.Deze factoren zullen worden gerelateerd aan het optreden vanvroeggeboorte en aan neonatale uitkomsten. Het project is uniekomdat het de factoren integreert op het gebied van public health ende factoren gerelateerd aan de partus en lichamelijke inspanning,klinische factoren en aan het beloop van de zwangerschap.De verzamelde data zullen worden gebruikt om een predictiemodelvoor vroeggeboorte te ontwikkelen en te valideren.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese voor deze studie is1. dat het voorspellen van spontane vroeggeboorte sterk verbeterdkan worden;2. dat het risico van vroeggeboorte verminderd wordt doormedische interventies en interventies op het gebied van publichealth zoals het gebruik van progesteron, een pessarium ofgroepsconsulten.RelevantieMet behulp van de verzamelde data wordt een predictiemodel voorspontane vroeggeboorte gemaakt. Hierdoor kan er in de toekomsteen betere risicoselectie plaatsvinden en kunnen interventiesworden uitgevoerd die de zwangerschapsuitkomsten verbeteren. Bijzwangeren die participeren aan de studie worden extra testengedaan die kunnen bijdragen aan een vroegere opsporing van een(dreigende) vroeggeboorte.Projectleider(s)Dr. P.J. HajeniusProjectuitvoerder(s)Dr. M. KokProf.dr. J.A.M. van der PostContact projectDr. P.J. Hajeniusp.hajenius@amc.uva.nlBegin en einddatumfebruari 2013 - februari 2017SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020002Er wordt samengewerkt met de regionale consortia Utrecht enLimburg aangezien deze consortia eveneens een onderzoek overrisicoselectie en –screening uitvoeren.Trefwoordpremature birth, obstetric labor, premature, prognosis, preventionand control, risk factorsVroeggeboorte komt wereldwijd voor in ongeveer 5-13% van de zwangerschappen en is de voornaamste oorzaak van perinatalesterfte en neonatale morbiditeit. Indien er sprake is van een dreigende vroeggeboorte worden vrouwen behandeld met weeënremmersen corticosteroïden. Veel van deze vrouwen blijken echter niet op korte termijn te bevallen. Om onnodige opnames en overbehandelingte voorkomen is het van belang om goed te kunnen voorspellen welke vrouwen wel en welke niet op korte termijngaan bevallen. Voor deze voorspelling worden verschillende testen gebruikt, maar het is nog onduidelijk wat de meest optimalestrategie is. De kwantitatieve fibronectine test kan mogelijk bijdragen in de voorspelling van vroeggeboorte.In deze Europese multicenter cohort studie wordt bij 500 zwangere vrouwen met een amenorroeduur tussen de 24 en 34 wekenen tekenen van dreigende vroeggeboorte naast de standaard diagnostiek ook een kwantitatieve fibronectine test afgenomen. Deprimaire uitkomstmaat is bevalling binnen 7 dagen na inclusie.DoelHet evalueren van de toegevoegde waarde van een kwantitatievefibronectine test om het optreden van vroeggeboorte te voorspellenbij vrouwen met een dreigende vroeggeboorte.Vraagstelling/HypotheseWat is de voorspellende waarde van de kwantitatieve fibronectine test,in combinatie met cervixlengte meting en/of het vaginaal toucher bijvrouwen met een dreigende vroeggeboorte?RelevantieEen optimalisatie van de risicoselectie bij vrouwen met eendreigende vroeggeboorte kan leiden tot een betere selectie vanvrouwen die wel of geen baat hebben bij een ziekenhuisopname enmedicamenteuze therapie.Projectleider(s)Prof. B.W. Mol (AMC)Projectuitvoerder(s)Drs. M.M.C. Bruijn (AMC) en drs. E. Kamphuis (AMC)Contact projectDrs. M.M.C. Bruijn/ drs. E. Kamphuiseufis@studies-obsgyn.nlBegin en einddatumBegindatum: februari 2013Einddatum: mei <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersVoor dit onderzoek wordt samengewerkt met het Obs/GynConsortium en met verschillende centra in 5 Europese landen:• Nederland: UMC Utrecht, UMCG Groningen, MMC Veldhoven• Zwitserland: Frauenklinik Universitätsspital Basel, HôpitauxUniversitaires de Genève• België: Universitait Ziekenhuis Antwerpen, Algemeen ZiekenhuisSt. Jan- Brugge• Oostenrijk: Medical University Vienna• Duitsland: Klink für Geburtshilfe und Perinatalmedizin - MarburgTrefwoordpreterm delivery, fibronectin, pregnancy, prediction


22 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 2322 23“Vroege voorspelling van NEC in hoog risicogroep”“Inzicht verkrijgen in darmherstel na NEC.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENECalprotectin, intestinal Fatty Acid Binding Protein, oral feeding, Near InfraredSpectroscopy and bile acids as possible prognostic factors for developmentof necrotising enterocolitis in high risk neonates: ‘CALIFORNIA’NIEUWIN JAARINDEXAfter necrotizing enterocolitis in preterm infants: The time toreach full enteral feeding and its relation to intestinal recovery andneurocognitive development: ‘NaNEC’.NIEUWIN JAARINDEXNecrotiserende enterocolitis is een ernstige gastrointestinale aandoening die een hoge morbiditeit en mortaliteit kent, en die metname voorkomt bij prematuur geboren kinderen. Tijdige voorspelling van het ontstaan van NEC in een hoog risico populatie vante vroeg geboren pasgeborenen is belangrijk: vroege herkenning leidt potentieel tot verhoogde alertheid en eerder adequaatingrijpen. Het geeft bovendien meer inzicht in de factoren die voorspellend zijn voor het ontstaan van NEC. Bij 100 hoog risicoprematuren


24 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 2524 25“Wanneer treedt hersenschade op bij pasgeborenen met eenaangeboren ductus afhankelijke hartafwijking?”“Prematuren hebben meer achterstand in groei enontwikkeling naarmate ze vroeger zijn geboren. Oppopulatieniveau is de invloed van ‘een beetje te vroeg geboren’het grootst omdat dat de meeste kinderen betreft.”EPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENEEPIDEMIOLOGIEGEZONDHEID VAN DE PASGEBORENELate neonatal neurological outcome in infants with prenatally diagnosed ductdependent CHD and its relation with fetal and neonatal cerebral perfusion;‘PANCAKE study’NIEUWIN JAARINDEXPinkeltje onderzoek naar ontwikkeling en groei van (matig)prematuren (Engels acroniem: LOLLIPOP)NIEUWIN JAARINDEXKinderen geboren met een congenitale hartafwijking (CHD), groeien vaak op met een neurologische ontwikkelingsachterstanden daardoor mogelijk een verminderde kwaliteit van leven. Er is steeds meer bewijs dat de hersenschade die deze achterstandveroorzaakt niet alleen optreedt tijdens de correctieve chirurgie, maar al eerder in het neonatale en zelfs al foetale leven. Omhersenschade te kunnen voorkomen is het essentieel eerst te weten wanneer deze optreedt. Om meer inzicht te krijgen in dezuurstofvoorziening van de hersenen van foetussen en pasgeborenen met een ductus afhankelijke CHD, wordt bij 25 kinderenzowel foetaal als postnataal en peroperatief hersenperfusie ingeschat. Foetaal door middel van doppler metingen, neonataal enperoperatief door middel van near-infrared spectroscopy. Deze maten die een indruk geven van hersenperfusie worden gerelateerdaan neurologische uitkomst: de ‘general movements’, 12 weken postnataal.Kennis over de groei en ontwikkeling van met name matig prematuren ontbreekt vrijwel geheel, terwijl dit de grootste groep tevroeg geboren kinderen betreft. Het Pinkeltje-cohort is opgezet om kennis hierover te krijgen. Het cohort bestaat uit een landelijkepopulatie van 2517 kinderen waarvan 1819 prematuren. Van alle kinderen zijn gegevens beschikbaar over gezondheid, groei enontwikkeling, op basis van dossiergegevens van het consultatiebureau (0-4 jaar), ziekenhuisdossiers en oudervragenlijsten op deleeftijd van 4 en 5 jaar. Daarnaast zijn 378 kinderen neuropsychologisch getest op de leeftijd van 7 jaar. Het onderzoek wordt uitgevoerddoor de afdelingen Neonatologie en Sociale Geneeskunde van het UMC Groningen in samenwerking met jeugdgezondheidszorgen NICU’s. Inmiddels zijn twee proefschriften verdedigd die waren gebaseerd op deze gegevens, daarnaast zijn nog tweepromovendi bezig.DoelMeer inzicht krijgen in de timing van hersenschade bijpasgeborenen met een ductus afhankelijke aangeboren hartafwijkingen de relatie tussen cerebrale perfusie (foetaal) en oxygenatie(neonataal) en neurologische uitkomst (general movements).Vraagstelling/HypotheseHoe relateren foetale cerebrale flow maten en neonatale oxygenatiematen aan neurologische ontwikkeling (general movements).RelevantieDoor meer inzicht te krijgen in het ontstaan van hersenschade bijkinderen met een congenitale hartafwijking is het misschienmogelijk deze schade in de toekomst te voorkomen en daarmeeneurologische ontwikkeling en kwaliteit van leven bij deze patiëntente verbeteren.Projectleider(s)Dr. E.M.W. Kooi, kinderarts-neonatoloogContact projectDr. E.M.W. Kooie.kooi@umcg.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 april <strong>2014</strong>Einddatum: 1 april 2017SamenwerkingspartnersNeonatologie, gynaecologie, cardiologie, thoraxchirurgie en kinderintensive care UMCGPublicatiesNog te verschijnenTrefwoordcongenital heart disease, prenatal ultrasonography, near-infraredspectroscopyDoelBepalen van de ontwikkeling en groei van matig (32-36 weken) enveel te vroeg (


26JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDE26“Van de vrouwen van nu kunnen we veel leren voor1.2EpidemiologieMaternale gezondheidEPIDEMIOLOGIE GEZONDHEID VAN DE PASGEBORENE VOORWOORDtoekomstige zwangerschappen.”pREGnant: Nederlands register voor geneesmiddelengebruik tijdens dezwangerschap.NIEUWIN JAARINDEXMaternale gezondheid krijgt een steeds prominentere plek op de nationale en internationale onderzoeksagenda. Indeze <strong>jaarindex</strong> verschijnen dit jaar 16 onderzoeksprojecten op dit gebied. Het is goed om te zien dat er een mooiemix is tussen onderzoek uit de eerste en uit de tweede en derde lijn.Onderzoek heeft uitgewezen dat ongeveer 80% van de zwangere vrouwen op enig moment in de zwangerschap een geneesmiddelgebruikt (zowel recept plichtige als vrij verkrijgbare middelen). In de dagelijkse praktijk wordt u daarom geregeld geconfronteerdmet de vraag of een geneesmiddel veilig gebruikt kan worden of wat de mogelijke effecten kunnen zijn indien een middelreeds gebruikt is. Zoals u zelf wellicht ervaren heeft, is er vaak beperkte kennis beschikbaar op het gebied van geneesmiddelengebruiken zwangerschap. In het zwangerschapsregister pREGnant worden gegevens van zo veel mogelijk zwangere vrouwenverzameld. Zwangere vrouwen leveren zelf de gegevens aan door het periodiek invullen van digitale vragenlijsten. Gegevens uitonder andere de PRN zullen waar nodig ter aanvulling dienen. Om de zwangere vrouwen te attenderen op pREGnant, wordtzorgverleners gevraagd om vrouwen uit te nodigen voor deelname.DoelHet doel van pREGnant is om de ervaringen metgeneesmiddelengebruik door zwangere vrouwen op eengestructureerde wijze te registreren, zodat deze dagelijksepraktijkervaring inzicht geeft in de mogelijke effecten (zowel risico’sals veiligheid) van geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap opzowel de gezondheid van moeder als (ongeboren) kind.Vraagstelling/HypotheseMet behulp van pREGnant komt er meer kennis beschikbaar overgeneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap en lactatie, wat vangroot belang is in de dagelijkse praktijk vanzwangerschapsbegeleiding.RelevantieDe uitkomsten van deze prospectieve naturalistische studie dienenter verbetering van de voorlichting en begeleiding van zwangerevrouwen. De zorgverlener kan een betere afweging maken bij hetvoorschrijven van geneesmiddelen, terwijl de zwangere vrouw goedgeïnformeerd kan worden over de mogelijke effecten. Omdat deTeratologie Informatie Service (TIS) het zwangerschapsregister kanraadplegen, kunnen de gedocumenteerde ervaringen direct ingezetworden bij het counselen van zorgverleners.Projectleider(s)Prof.dr. Eugene van Puijenbroek (Nederlands Bijwerkingen CentrumLareb)Projectuitvoerder(s)Drs. Saskia Vorstenbosch (Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb)Contact projectDrs. Saskia Vorstenbosch, projectcoördinators.vorstenbosch@lareb.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 april <strong>2014</strong>Deze observationele studie zal voor onbepaalde tijd voortgezetworden vanwege de noodzaak tot continue monitoring van demogelijke effecten van geneesmiddelengebruik tijdenszwangerschap en lactatie.SamenwerkingspartnersDe ontwikkeling, validatie en implementatie van pREGnant gebeurtin samenwerking met het RadboudUMC. Daarnaast wordt ersamengewerkt met diverse verloskundige praktijken en ziekenhuizenin Nederland en de epilepsiecentra Kempenhaeghe en SEIN.Trefwoordregistry, pregnancy, breastfeeding, teratology, medicine, maternalexposure, pregnancy outcome, embryonic and fetal development,postnatal development, congenital abnormalitiesSteeds nadrukkelijker groeit het besef dat een goede registratie van basisgegevens in de Landelijke VerloskundeRegistratie van cruciaal belang is voor de kwaliteit van epidemiologisch onderzoek. De aandacht voor het belangvan heldere, uniforme en complete registratie aan de bron, van landelijke partijen maar ook van een aantalregionale geboortezorg consortia, is zeer bemoedigend en zal de kwaliteit van toekomstig wetenschappelijkonderzoek bevorderen.Een belangrijk deel van het Nederlandse onderzoek in dit hoofdstuk behelst de relatie tussen hypertensieveaandoeningen in de zwangerschap en cardiovasculaire aandoeningen op latere leeftijd. Dit is duidelijk een ‘hotissue’op dit moment, dat door verschillende onderzoeksgroepen op verschillende manieren wordt belicht. DeGeneration R study uit Rotterdam herbergt ook op dit gebied een schat aan informatie die nog steeds ontgonnenwordt. Ook door andere centra wordt gewerkt aan grotemeerjarige projecten die meer inzicht moeten geven in de lange termijn risico’s van vrouwen met hypertensieveaandoeningen in de zwangerschap. Daarbij ligt het accent op pathogenese, risicofactoren en preventiestrategieën.Interessant is de vraag of het aanbieden van programma’s voor cardiovasculair risicomanagement aan deze jonge,gezonde vrouwen kosteneffectief is.Daarnaast is er ruim aandacht voor een aantal ernstige maternale complicaties van de zwangerschap.Verschillende studies onderzoeken de behandeling van extreme fluxus postpartum, maligniteiten in dezwangerschap, perimortem sectio, vruchtwaterembolie, eclampsie en SAMM (severe acute maternal morbidity) inzijn algemeenheid. Naast het feit dat de structurele registratie van maternale sterfte door de auditcommissiemoedersterfte van de NVOG niet meer weg te denken is uit het Nederlands verloskundig landschap, krijgt ook destructurele registratie van ernstige maternale morbiditeit steeds meer handen en voeten binnen de internationalesamenwerking in de INOSS (International Network of Obstetric Surveillance Systems).Andere belangrijke onderwerpen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn de relatie tussen congenitalehartafwijkingen en vroeggeboorte, de rol van cortisol bij hyperemesis gravidarum, en het nut van screening opchlamydia, gonorrhoea en trichomonas in de zwangerschap. Tenslotte richten twee onderzoeksgroepen zich op <strong>def</strong>ysiologische aspecten van de zwangerschap, namelijk de normale ontwikkeling van gewicht en bloeddruk in dezwangerschap en het perinataal welbevinden in relatie tot ziekteverzuim.Dr. Marrit SmitKlinisch verloskundige en onderzoeker, LUMCen docent PA-KVDr. Joost ZwartGynaecoloog, Deventer Ziekenhuis


30 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 3130 31“Vrouwen willen graag kiezen waar ze kunnen bevallen.Zonder objectieve, wetenschappelijke informatie overveiligheid, kunnen vrouwen niet goed kiezen waar en onderwiens leiding ze willen bevallen.”“Hart- en vaatziekten (-afwijkingen) alsonderliggende oorzaak van vroeggeboorte.”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDSevere acute maternal morbidity in primary carePRELHUDE - PREterm Labour, Heart- and vascUlar DefectsUit eerder onderzoek op basis van PRN-data is gebleken dat de incidentie van intrapartum en neonatale sterfte en ernstigeneonatale morbiditeit niet verschilt tussen eerstelijns bevallingen die thuis versus poliklinisch zijn begonnen. Het is nog nietduidelijk of maternale uitkomsten verschillen.Data van de LEMMoN-studie worden gecombineerd met die van de PRN. De incidentie van ernstige maternale morbiditeit wordtvergeleken tussen:1. bevallingen die in de eerste lijn thuis zijn begonnen versus in het ziekenhuis2. bevallingen die in de eerste- versus de tweede lijn zijn begonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baringDoelInzicht krijgen in de kans op ernstige maternale morbiditeit bijbevallingen die in de eerste lijn zijn begonnen.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bijbevallingen die in de eerstelijn thuis versus poliklinisch zijnbegonnen?2. Wat is de incidentie van ernstige maternale morbiditeit bijbevallingen die in de eerste lijn versus in de tweede lijn zijnbegonnen bij vrouwen zonder verhoogd risico aan het begin vande baring?RelevantieVrouwen zonder verhoogd risico aan het begin van de baringkunnen kiezen waar ze willen bevallen. Om een goede keuze tekunnen maken is het belangrijk dat zij informatie krijgen over devoor- en nadelen die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek.Projectleider(s)Dr. A. de JongeProf.dr. J. van RoosmalenProjectuitvoerder(s)Dr. A. de JongeJ. Mesman MScDr. J. ZwartDr. J. van Dillen,Prof.dr. S.E. BuitendijkProf.dr. J. van RoosmalenContact projectDr. A. de Jongeank.dejonge@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2011Einddatum: december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersMidwifery Science, AVAG en het EMGO+instituut, VUmc AfdelingObstetrie en Gynaecologie, Leids Universitair Medisch CentrumPublicaties• De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, VanRoosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low riskwomen with planned home versus planned hospital births in theNetherlands: a nationwide cohort study.BMJ, 346: f3263(Published 13 June 2013).• De Jonge A, Mesman JAJM, Manniën J, Zwart JJ, van Dillen J, VanRoosmalen J. Severe adverse maternal outcomes among low riskwomen with planned primary care versus planned secondary carebirths in the Netherlands: a nationwide cohort study.(nog te verschijnen)Trefwoordhome childbirth, midwifery, pregnancy outcome, maternal welfare,pregnancy complicationsVroeggeboorte is de belangrijkste oorzaak van neonatale mortaliteit en morbiditeit. Recent is duidelijk geworden dat maternalecardiovasculaire pathologie een risicofactor voor vroeggeboorte kan zijn. Bij onderzoek van de placenta en het placentavaatbedna een vroeggeboorte worden vaak vasculaire afwijkingen van onbekende oorzaak gevonden. Bovendien hebben zwangere vrouwenmet een congenitale hartafwijking een verhoogd risico op een vroeggeboorte.Onderzoeksopzet:Vrouwen met dreigende vroeggeboorte tussen 24-37 weken kunnen worden geïncludeerd in de studie. Bij deze vrouwen wordtmaternaal bloed en navelstrengbloed verzameld tijdens de bevalling. Biopsieen afgenomen van de placenta en het myometrium(in geval van sectio caesarea) worden verricht na de bevalling.DoelOnderzoeken of er subklinische congenitale hartaandoeningenvoorkomen bij vrouwen die prematuur bevallen. De biosamples dietijdens en na de bevalling worden afgenomen, worden gebruikt omeventuele vasculaire afwijkingen in de placenta en hetplacentavaatbed vast te stellen; moleculair onderzoek van placenta,placentavaatbed en myometrium wordt vervolgens toegespitst ophet zoeken naar de moleculaire basis van deze afwijkingen.Vraagstelling/HypotheseKomen er subklinische congenitale hartaandoeningen en/ofvaatafwijkingen in de placenta of het placentavaatbed voor bijvrouwen die prematuur bevallen door een onbekende oorzaak.RelevantieHet vaststellen van een eventuele subklinische congenitalehartaandoening en de behandeling daarvan kan mogelijk eenverbetering van de gezondheid van de vrouw op lange termijnopleveren. Moleculaire gegevens over de aard van de placentairevaatafwijkingen kunnen bijdragen aan betere diagnostiek enprognose van een dreigende vroeggeboorte.Projectleider(s)Dr. C. Ris-Stalpers (AMC)Projectuitvoerder(s)Dr. M.W.M. de Laat (AMC)Prof.dr. B.J.M. Mulder (AMC)Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC)Prof.dr. C.M. Bilardo (UMCG)Dr. P.G. Pieper (UMCG)Dr. G.T. Sieswerda (UMCU)Dr. M.A. Oudijk (UMCU)Drs. K.Y. Heida (UMCU, obstetrie)Drs. M.A.M. Kampman (UMCG, cardiologie)Contact projectDrs. K.Y. Heidak.y.heida@umcutrecht.nlDrs. MAM Kampmanm.a.m.kampman@umcg.nlBegin en einddatumBegindatum: medio 2012Einddatum: medio <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersHet PRELHUDE-project is een samenwerkingsverband tussen hetAMC, UMCG en UMCU waarbij in alle centra de afdelingenverloskunde/gynaecologie, cardiologie en pathologie participeren.www.studies-obsgyn.nl/prelhudeTrefwoordpremature birth, congenital heart disease, vascular diseases,pregnancy, placenta


32 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 3332 33“Hypertensieve zwangerschapscomlicaties zoals preeclampsiezijn een eerste uiting van cardiovasculaire ziekten.”“De mogelijkheid om in een vroeg stadium vrouwen te identificeren die eenverhoogd risico hebben op toekomstig cardiovasculair lijden biedt een uniekekans om secundaire preventie programma’s te ontwikkelen.”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDSPiral Artery Remodeling studie (SPAR-studie)Vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties en het maternale risico opcardiovasculaire aandoeningen, deel van de Generation R study.In recente jaren is duidelijk geworden dat er een sterk verband bestaat tussen pre-eclampsie (PE), HELLP, IUGR en abruptioplacentae enerzijds en cardiovasculaire ziekten op latere leeftijd anderzijds. Karakteristieke vasculaire pathologie van de spiraalarteriënin het placentavaatbed lijkt de basis te zijn van deze zwangerschapscomplicaties. Veelvoorkomende pathologischeveranderingen, zoals atheromateuze laesies, <strong>def</strong>ectieve remodelering en ontsteking, hebben opvallende overeenkomsten metvroege stadia van atherosclerose. Ook zien we dat deze vrouwen na de bevalling meer risico factoren voor cardiovasculaireziekten hebben dan vrouwen met een normale zwangerschap.Bij een sectio worden een viertal biopten afgenomen van het placentavaatbed. Samen met de placenta worden deze middels eenscoringssysteem beoordeeld op afwijkingen. Tevens wordt er maanden na de zwangerschap bloed afgenomen om onder anderelipidenspectrum, glucose en hsCRP te bepalen. Zestig vrouwen met een PE, twintig met een IUGR en zestig vrouwen meteen fysiologische zwangerschap die een sectio krijgen zullen worden geïncludeerd.Verschillende epidemiologische studies suggereren een associatie tussen vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties,bestaande uit pre-eclampsie, pregnancy induced hypertension [PIH], het HELLP-syndroom en intra-uteriene groei restrictie, eneen verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiovasculair lijden in het latere leven. Verschillende risicofactoren zoals chronischehypertensie, verhoogd totaal cholesterol, verminderde insuline gevoeligheid en obesitas, zouden predisponerende factorenzijn voor zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Tevens zijn er aanwijzingen dat eengezonde leefstijl invloed heeft op zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als cardiovasculair lijden. Het is echternog niet bekend of leefstijl ook de interactie tussen cardiovasculaire stress tijdens zwangerschap en de predispositie tot cardiovasculairlijden kan beïnvloeden. In dit prospectieve cohort onderzoek, Generation R, zijn circa 9.500 zwangeren geïncludeerdwelke worden gevolgd tot de jong volwassenheid van de kinderen. Zowel moeder als kind bezoeken het Generation R onderzoekscentrumen vullen regelmatig vragenlijsten in.DoelHet onderzoeken van:• de verschillen in veranderingen van de spiraal arteriën tussennormale en gecompliceerde PE/HELLP of IUGR zwangerschap• de relatie tussen placenta(vaatbed) afwijkingen en hetcardiovasculair risicoprofielVraagstelling/HypotheseEr is een significant verschil in de afwijkingen die gevondenworden bij pathologisch onderzoek en tevens is er een verschil incardiovasculair risicoprofiel van vrouwen met een gecompliceerdeversus een ongecompliceerde zwangerschap.RelevantieDe nummer één doodsoorzaak bij vrouwen is hart- en vaatziekten.Nu duidelijk is geworden dat vrouwen met een PE/HELLP, IUGR ofabruptio placentae een sterk verhoogd risico hebben op hart- envaatziekten is het van groot belang om meer onderzoek te doennaar het verband tussen deze aandoeningen.De SPAR-studie kan ons meer etiologische informatie geven overde (abnormale) ontwikkeling van de spiraalarterie en de relatie tothart- en vaatziekten.Projectleider(s)Prof.dr. Arie FranxDr. Bas B. van RijnDr. Steven V. KoenenProjectuitvoerder(s)Drs. Jan H.W. VeerbeekContact projectDrs. Jan H.W. Veerbeekj.h.w.veerbeek@umcutrecht.nlBegin en einddatumBegindatum: mei 2012Einddatum: mei 2016SamenwerkingspartnersAfdeling Pathologie, UMCU Dr. P. NikkelsTrefwoordpreeclampsia, intrauterine growth restriction, cardiovascular disease,vascular remodeling, atherosclerosisDoelOnderzoeken of vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicatiesgeassocieerd zijn met specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5en 9 jaar na de zwangerschap. Tweede doel is om leefstijlfactoren teidentificeren die onderliggend zijn aan deze associatie.Vraagstelling/Hypothese1. Welke gestationele maternale cardiovasculaire parameters, zoalsbloeddruk, dopplers van de arteria uterina bij 20 en 32 wekenzwangerschap en zwangerschapsgerelateerde vasculairecomplicaties, zijn geassocieerd met cardiovasculaire risicoprofielen, inclusief de stijfheid van de arteria carotis communis,de intima-media dikte (IMT), linker ventrikel massa en retinalemicrovasculatuur, 5 en 9 jaar na de zwangerschap.2. Welke maternale leefstijl gewoontes tijdens zwangerschap, zoalsvoeding en roken, zijn geassocieerd met gestationele maternalecardiovasculare parameters en vasculair gerelateerdezwangerschapscomplicaties.3. Kunnen deze leefstijl gewoontes tijdens de zwangerschapgerelateerd zijn aan specifieke cardiovasculaire risicoprofielen 5en 9 jaar na de zwangerschap.RelevantieDe verwachting is dat de resultaten de hypothese zullenondersteunen dat de maternale constitutie een onderliggendeoorzaak is van zowel vasculair gerelateerde zwangerschapscomplicaties als toekomstig cardiovasculair lijden en dat leeftstijlfactoren deze predispositie kunnen beïnvloeden. Kennis van debetrokken pathofysiologische determinanten is essentieel bij hetcounselen van de individuele patiënt en het ontwikkelen vanpreventieve strategieën om het risico of cardiovasculair lijden teverminderen.Projectleider(s)Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskundeProf.dr. V.W.V. Jaddoe, hoogleraar pediatrische epidemiologieProjectuitvoerder(s)Drs. H.A.M. Benschop, arts-onderzoeker gynaecologieDr. S. Schalekamp-Timmermans, post-doc gynaecologieContact projectDrs. H.A.M. Benschop, arts-onderzoeker gynaecologieh.benschop@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 2001Looptijd: follow-up vanaf de zwangerschap tot jong volwassenheidvan de kinderenSamenwerkingspartnersErasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus MC – SophiaKinderziekenhuis, GGD Rotterdam en omstreken, TNO –Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijkonderzoek.Trefwoordpre-eclampsia, pregnancy induced hypertension, small forgestational age, cardiovascular disease, lifestyle, risk factors,secondary prevention


34 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 3534 35“‘Nieuwe’ onderzoeksmethode naar tot nog toe onbegrepen ziektebeeld.”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDHyperemesis gravidarum: speelt cortisol een rol?NethOSS – Netherlands Obstetric Surveillance SystemDe etiologie en pathogenese van hyperemesis gravidarum zijn nog niet bekend. De behandeling is gericht op het voorkomenvan ernstige maternale en foetale complicaties, en bestaat vooral uit (intraveneuze) toediening van vocht eventueel aangevuldmet vitamines. De vraagstelling in deze studie luidt of er een associatie bestaat tussen de hoogte van de cortisol spiegels, en demate en ernst van het optreden van misselijkheid en braken en hyperemesis gravidarum. In een prospectief cohort onderzoekworden aan vrouwen in het eerste zwangerschapstrimester Index Nausea Vomiting and Retching (INVR) vragenlijsten uitgedeeld.De onderzoekspopulatie bestaat uit met patiënten met hyperemesis gravidarum en gezonde zwangeren. In het hoofdhaar wordtin de veertiende zwangerschapsweek het cortisolgehalte bepaald. Dit is een goede afspiegeling van de cortisol spiegel in heteerst zwangerschapstrimester.DoelDe doelstelling van deze studie is onderzoeken of hyperemesisgravidarum gepaard gaat met een lage waarde aan cortisol.Vraagstelling/Hypothese1. Is er een relatie tussen de hoogte van de cortisol spiegels in heteerste trimester van de zwangerschap (vijf tot dertien wekenamenorroe) en het optreden van hyperemesis gravidarum?2. Is er een relatie tussen cortisolspiegels gemeten in hoofdhaar enhet voorkomen en de mate van ernst van misselijkheid en hetbraken?RelevantieHyperemesis gravidarum geeft aanleiding tot hoog ziekte verzuim,en legt druk op de (sociale) relaties. Patiënten met hyperemesisgravidarum lijden zowel psychisch als lichamelijk. Pas wanneeretiologie en pathogenese gekend zijn, kan een doeltreffendebehandeling worden gezocht, en zal het begrip voor patiënten metdeze aandoening toenemen.Projectleider(s)MPA-kv i.o Gea Vije-RenkenDr. E. Grijseel, Dr. R. Rijke, Hogeschool RotterdamB.M.C. Akerboom, gynecologist Albert Schweitzer hospital DordrechtProjectuitvoerder(s)MPA-kv i.o G.T. Vije-Renken MD PhD.E.F.C.van Rossum, internist-endocrinologist/associate professorErasmus MC, Rotterdam, the Netherlands.V.L. Wester Erasmus MC, Rotterdam, the NetherlandsContact projectMPA-klinisch verloskundige i.o. Gea Vije-Renkeng.t.vije@casema.nlBegin en einddatumJuni 2013 werd gestart met includeren, in december 2013zijn de laatste haarafnames verricht, waarna de analyse heeftplaatsgevonden. Het verwerken tot een publicatie is gaande.SamenwerkingspartnersE.F.C. van Rossum MD PhDV.L. WesterPublicatiesNog geen, volgt in april <strong>2014</strong>Trefwoordhyperemesis gravidarum, nausea and vomitting in pregnancy,haircortisollevels in first trimester of pregnancyNethOSS staat voor Netherlands Obstetric Surveillance System en is een registratie van ernstige maternale morbiditeit.Ernstige maternale morbiditeit compliceert ongeveer 0,71% van de zwangerschappen in Nederland. Bij het overgrote deel vandeze patiënten blijkt er achteraf sprake van substandard care. Morbiditeit wordt daarom in toenemende mate gezien als eensensitieve marker voor de kwaliteit van de geleverde verloskundige zorg. De NethOSS-studie is een landelijke, prospectievestudie naar vrouwen die gedurende hun zwangerschap of kraambed eclampsie hartstilstand en/of een vruchtwaterembolie ontwikkelen.Naast het vaststellen van de incidentie van deze aandoeningen zal er worden gekeken naar mogelijke ontstaansfactorenen verschillen in management strategieën.DoelHet bepalen van de incidenties van eclampsie, cardiac arrest envruchtwater embolie gedurende de zwangerschap en/of in hetkraambed in Nederland. Ook zal worden gekeken naar de mogelijkerisicofactoren en verschillen in behandelstrategieën.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is de incidentie van eclampsie cardiac arrest envruchtwaterembolie in Nederland.2. Zijn er risicofactoren en/of verschillen in managementstrategieën bij deze vormen van maternale morbiditeit.RelevantieMet deze studie willen we meer inzicht krijgen in het voorkomen ende behandeling van deze ernstige aandoeningen in de zwangerschap.Daarnaast zijn wij benieuwd of de veranderingen in managementvan vrouwen met pre-eclampsie ook tot een lagere incidentie vaneclampsie hebben geleid. Deze resultaten kunnen dan gebruiktworden voor een doeltreffendere risicoselectie enbehandelingsstrategieën van vrouwen met hypertensieveaandoeningen in de zwangerschap.Projectleider(s)Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, LeidenProf.dr. J. van Roosmalen, gynaecoloog LUMC, LeidenProf. A. Franx, gynaecoloog-perinatoloog UMCU, UtrechtDr. J.J. Zwart, gynaecoloog, Deventer ziekenhuis, DeventerProf.dr. J.M.M. van Lith, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, LeidenProjectuitvoerder(s)Drs. T.P. SchaapContact projectDrs. T.P. Schaapinfo@nethoss.nlBegin en einddatumBegindatum: september 2013Looptijd: 2 jaarSamenwerkingspartnersConsortium VerloskundeTrefwoordeclampsia, maternal morbidity, perimortem caesarean section,amniotic fluid embolism


36 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 3736 37“Het is merkwaardig dat anno <strong>2014</strong> er nog steeds weinig inzicht bestaat inklachten die algemeen voorkomen in de zwangerschap. Er is helemaal geeninzicht in het ‘ontzwangeren’: hoe lang duurt het voordat een zwangere na debevalling weer in haar normale doen is en welke klachten komen tijdens dezeherstelfase vaak voor?”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDTransfusion strategies in women during Major Obstetric Haemorrhage (TeMpOH-1)De ontwikkeling van de Brabantse Integrale GeboortenzorgVragenlijst (BINGO)NIEUWIN JAARINDEXMajor obstetric haemorrhage (MOH) is de belangrijkste oorzaak van ernstige maternale morbiditeit. Jaarlijks zien we in Nederlandmeer dan 800 vrouwen met MOH. Hoewel massale transfusies bij MOH van levensbelang zijn, is het nog onduidelijk op welkmoment en op welke manier de verschillende bloedcomponenten het beste kunnen worden toegediend. De CBO richtlijn Bloedtransfusieadviseert bij massaal bloedverlies om erytrocyten, plasma en trombocyten te transfunderen in een vaste verhouding,bijvoorbeeld 3:3:1. Dit advies is geformuleerd naar aanleiding van observationele studies, veelal in de traumatologie, die eenoverlevingsvoordeel hebben laten zien bij het toepassen van dergelijke transfusiestrategieën. Aan deze studies kleven echterbelangrijke methodologische beperkingen. In deze landelijke, observationele studie zullen verschillende transfusiestrategieënmet elkaar worden vergeleken, om te bepalen of het vroeg toedienen van plasma en/of trombocytentransfusies bij vrouwen metMOH de maternale mortaliteit en ernstige maternale morbiditeit vermindert.DoelHet optimaliseren van het transfusiebeleid bij massaal bloedverliesrondom zwangerschap en geboorte.Vraagstelling/HypotheseLeidt het vroeg toedienen van plasma en/of trombocyten bijvrouwen met major obstetric haemorrhage tot minder maternalemortaliteit en ernstige maternale morbiditeit dan het toedienen vandeze componenten in een later stadium van de behandeling?RelevantieDoor het bepalen van het optimale moment om te starten met hetcorrigeren van stollingsproblemen bij major obstetric haemorrhagezou het optreden van maternale mortaliteit en ernstige maternalemorbiditeit (arteriële embolisaties, peripartum uterusextirpaties enIC-opnames) voorkomen kunnen worden en zouden de juistebloedproducten bij de juiste patiënten op de juiste momentenkunnen worden toegediend.Projectleider(s)Dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog LUMC, LeidenDr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, LeidenProf.dr. J.J. Zwaginga, hematoloog en transfusiespecialist LUMC, LeidenProjectuitvoerder(s)Drs. D.D.C.A. Henriquez, gynaecoloog in opleiding LUMC, LeidenContact projectDrs. D.D.C.A. HenriquezD.D.C.A.Henriquez@lumc.nlBegin en einddatumapril 2013 - augustus <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersDe TeMpOH-1 studie is een samenwerkingsverband tussen hetLeids Universitair Medisch Centrum, Stichting SanquinBloedvoorziening en het Consortium Verloskunde.(http://www.studies-obsgyn.nl/TeMpOH-1/).Trefwoordmajor obstetric haemorrhage, postpartum haemorrhage, massivetransfusion, severe maternal morbidityBingo betreft een weerslag van 25 jaar perinataal onderzoek naar welbevinden van moeder en kind. Op dit moment wordt binnende happy studie (www.happystudie.nl) een cohort van 2275 vrouwen gevolgd van 12 weken zwangerschap tot 12 maandenpostpartumDoelAlgemeen welbevinden in de zwangerschap en postpartum in kaartbrengen, met name ‘ontzwangeren’.Vraagstelling/HypotheseEr ontbreken nog veel fysiologische gegevens van een normalezwangerschap en herstelperiode na de bevalling.RelevantieHet ziekteverzuim bij in de perinatale periode ligt tussen de 13-17%terwijl het landelijke gemiddelde voor non-childbearing vrouwen 4%bedraagt. Inzicht in factoren die hierbij een rol spelen en interventieis maatschappelijk zeer relevant.Projectleider(s)Prof.dr. VJM PopProjectuitvoerder(s)Drs. Sophie Truijens, psycholoogCarola Boerekamp, verloskundigeContact projectProf.dr. VJM Popv.j.m.pop@uvt.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 januari 2013Einddatum: 31 december 2015Publicaties• Truijens SE, Meems M, Kuppens SM, Broeren MA, Nabbe KC,Wijnen HA, Oei SG, van Son MJ, Pop VJ. The HAPPY study(Holistic Approach to Pregnancy and the first Postpartum Year):design of a large prospective cohort study. BMC PregnancyChildbirth <strong>2014</strong>; 14:312.• Meems M, Den Oudsten B, Meems BJ, Pop V. Effectivenessof mechanical traction as a non-surgical treatment for carpaltunnel syndrome compared to care as usual: study protocol for arandomized controlled trial. Trials. <strong>2014</strong>;15:180. 10.1186/1745-6215-15-180.• Meems M, Truijens S, Boerekamp C, Visser L, Pop V.: Prevalenceand course of Carpal Tunnel Syndrome during pregnancy: aprospective study. BJOG <strong>2014</strong> submitted.• Pop VJ, Pommer AM, Pop-Purceleanu M, Wijnen HA, Bergink V,Pouwer F. Development of the Tilburg Pregnancy Distress Scale:the TPDS. BMC Pregnancy Childbirth 2011;11:80.• Truijens SE, Pommer AM, van Runnard Heimel PJ, Verhoeven CJ,Oei SG, Pop VJ. Development of the Pregnancy and ChildbirthQuestionnaire (PCQ): evaluating quality of care as perceived bywomen who recently gave birth. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol<strong>2014</strong>;174:35-40.• Truijens SE, Wijnen HA, Pommer AM, Oei SG, Pop VJ.Development of the Childbirth Perception Scale (CPS): perceptionof delivery and the first postpartum week. Arch Womens MentHealth <strong>2014</strong>; 17(5):411-21.• Victor JM Pop, Sophie EM Truijens, Viola Spek, Hennie A Wijnen,Maarten JM van Son, Veerle Bergink: A new concept of maternityblues: is there a subgroup of women with rapid cycling moodsymptoms? J Affect Dis <strong>2014</strong>, submitted.Trefwoordperinatal maternal and child wellbeing


38 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 3938 39“Foetaal geslacht als determinant bij risicobepaling placentairsyndroom en de consequenties hiervan voor moeder en kind.”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDCardiovasculair risico na een zwangerschap gecompliceerd doorhypertensieve aandoeningen; Hyras, follow- up van Hyras, HyprecareNIEUWIN JAARINDEXFoetaal gender afhankelijke verschillen in de zwangerschap,onderdeel van de Generation R studyNIEUWIN JAARINDEXVerschillende epidemiologische studies hebben een verband aangetoond tussen hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap,bestaande uit pregnancy induced hypertension (PIH), (pre-)eclampsie en het HELLP-syndroom, en verhoogd cardiovasculairrisico later in het leven. In Nederland zijn hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer één bij vrouwen. Het is niet bekend ofeen hypertensieve aandoening in de zwangerschap een vroege uiting is van een predispositie voor hart- en vaatziekten, een falende“stress test”, of dat de aandoening zelf het risico op hart- en vaatziekten verhoogd. Hypertensieve aandoeningen in dezwangerschap ontstaan bij relatief jonge, gezonde vrouwen waardoor dit een aanknopingspunt zou kunnen zijn voor preventieveinterventies zoals leefstijlaanpassingen.DoelOnderzoeken waardoor vrouwen na een zwangerschapgecompliceerd door hypertensieve aandoeningen een verhoogdcardiovasculair risico later in het leven hebben. Daarnaast willen weonderzoeken wat er mogelijk in de toekomst als zorg aangebodendient te worden aan vrouwen die een hypertensieve zwangerschaphebben doorgemaakt.Vraagstelling/Hypothese1. Onderzoeken van cardiovasculaire risicofactoren en hartfalen naeen zwangerschap gecompliceerd door hypertensieveaandoeningen vergeleken met vrouwen die geen hypertensieveaandoening hadden in de zwangerschap.2. Onderzoeken of het ontwikkelen van hart- en vaatziekten later inhet leven voorspeld kan worden vlak na of in de zwangerschapgecompliceerd door hypertensieve aandoeningen.3. Berekenen van kosteneffectiviteit van post-partum screening opcardiovasculaire risicofactoren en daaruit volgende behandelingbij vrouwen met een doorgemaakte zwangerschapgecompliceerd door hypertensieve aandoeningen.4. Onderzoeken of vrouwen die op de hoogte zijn van hunverhoogde risico op hart- en vaatziekten (na een doorgemaaktezwangerschap gecompliceerd door hypertensieveaandoeningen) preventief gedrag vertonen d.m.v.leefstijlaanpassingen.RelevantieHypertensieve aandoeningen in de zwangerschap komen veel voor,met een prevalentie van bijna 10%. Hierdoor is er een grote groepvrouwen die mogelijkerwijs baat heeft bij het verlagen vanrisicofactoren. Kennis van de pathofysiologie is essentieel bij hetcounselen van patiënten en bij het ontwikkelen van standaard zorgom het risico op hart- en vaatziekten te verminderen.Projectleider(s)Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskundeProf.dr. W.J. Paulus, hoogleraar fysiologieProjectuitvoerder(s)Dr. W. Hermes, gynaecoloog i.o.Drs. S.V. Visser, gynaecoloog i.o.Drs. F. van Kesteren, arts-onderzoeker verloskunde en radiologieDrs. A. Bokslag, arts-onderzoeker verloskundeContact project:Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskundecjm.degroot@vumc.nlBegin en einddatumJuni 2008 start inclusie. Verwacht wordt dat de laatste inclusies in2015 gedaan zullen worden.SamenwerkingspartnersNederlands Consortium Obstetrie en GynaecologieICaR-VU (institute for cardiovascular research), VUmc, Amsterdam,UMCUTrefwoordhypertensive disorder of pregnancy, pregnancy inducedhypertension, pre-eclampsia, cardiovascular risk, prevention,lifestyle, risk factors, women’s healthVerschillende epidemiologische studies tonen een associatie aan tussen foetaal gender en zwangerschapsuitkomst, waarbij pretermepre-eclampsie en foetale groeirestrictie domineren bij vrouwelijke foetussen en a terme pre-eclampsie en spontane vroeggeboortebij mannelijke foetussen. Deze zwangerschapscomplicaties vormen samen het placentair syndroom waarbij één ofmeerdere complicaties gelijktijdig kunnen optreden. Het placentair syndroom wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door eensuboptimale placentatie en is gerelateerd aan een verhoogd risico op cardiovasculair lijden in te toekomst. Het is echter niet bekendof er ook gender specifieke verschillen zijn in placentatie en adaptatie mechanismes van moeder en kind op de zwangerschap.In dit prospectieve cohort onderzoek, Generation R, zijn circa 9.500 zwangeren geïncludeerd welke worden gevolgd totde jonge volwassenheid van de kinderen. Zowel moeder als kind bezoeken het Generation R onderzoekscentrum en vullen regelmatigvragenlijsten in.DoelOnderzoeken of verschillende fenotypes van het placentairesyndroom ten minste gedeeltelijk worden gemedieerd door foetaalgender specifieke verschillen in placentaire functies met alsconsequentie verschillende adaptatie mechanismes van zowelmoeder als kind op de zwangerschap.Vraagstelling/Hypothese1. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in de frequentievan voorkomen van het placentaire syndroom en zijnverschillende fenotypes (vroege en late pre-eclampsia, wel ofniet in combinatie met een foetale groeivertraging en/ofspontane vroeggeboorte).2. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in placentatie,gemeten aan de hand van 1e en 2e trimester placentairebiomarkers?3. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in foetale adaptatieaan de zwangerschap, gemeten aan de hand van groei(patronen),pulsatiliteit index van de arteriae umbilicalis?4. Zijn er foetaal gender afhankelijke verschillen in maternaleadaptatie aan de zwangerschap, gemeten aan de hand vanbloeddrukpatronen, pulsatiliteit index en notching van de arteriaeuterina?RelevantieDe verwachting is dat de resultaten de hypothese zullenondersteunen. Deze kennis kan bijdragen bij het counselen van deindividuele patiënt waarbij het foetale geslacht als determinant kanworden meegenomen om het risico op het placentaire syndroom,en de consequenties hiervan voor moeder en kind, te verminderen.Projectleider(s)Prof.dr. E.A.P. Steegers, hoogleraar verloskundeProf.dr. V.W.V. Jaddoe, hoogleraar pediatrische epidemiologieProjectuitvoerder(s)Drs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologieDr. S. Schalekamp – Timmermans, post-doc gynaecologieContact projectDrs. Z.A. Brown, arts-onderzoeker gynaecologiez.brown@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 2001Looptijd: follow-up vanaf de zwangerschap tot jong volwassenheidvan de kinderen.SamenwerkingErasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus MC – SophiaKinderziekenhuis, GGD Rotterdam en omstreken, TNO –Nederlandse Organisatie voor toegepaste natuurwetenschappelijkonderzoek.Publicaties• Brown et al. Fetal sex specific differences in human placentation:a prospective cohort study. Placenta. <strong>2014</strong>;35:359-64• Brown et al. Sex specific differences in fetal growth: a populationbasedprospective cohort study. (nog te verschijnen)• Brown et al. Fetal sex dependency in maternal vascular adaptation.(nog te verschijnen)• Schalekamp – Timmermans et al. Fetal gender differences incardiovascular development in utero. An explanation for futurerisk of cardiovascular disease? (nog te verschijnen)Trefwoordfetal sex, placental function, placental syndrome, fetal growth,cardiovascular disease


40 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 4140 41“Chlamydia Trachomatis en andere soa tijdens de zwangerschapkunnen leiden tot vroeggeboorte en gezondheidsproblemen bijpasgeborenen. Een (verbeterde) screening tijdens dezwangerschap kan deze complicaties terugdringen.”EPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDChlamydia trachomatis en andere infectieziekten bij zwangere vrouwenen hun partnersNIEUWIN JAARINDEXProphylactic radiological interventions to prevent major obstetrichaemorrhage in patients at high risk of abnormally invasive placenta(TeMpOh-3)NIEUWIN JAARINDEXBij 29 verloskundigenpraktijken verdeeld over Nederland worden zwangere vrouwen tot 30 jaar en hun partners (ongeacht deleeftijd) gevraagd mee te doen aan een chlamydiaonderzoek. Zwangere vrouwen die behoren tot een risicogroep kunnen ookdeelnemen ongeacht hun leeftijd. Een chlamydia-infectie in de zwangerschap kan o.a. leiden tot vroeggeboorte.De zwangere stuurt een vaginale swab in en de partner een urinemonster. Beiden vullen een vragenlijst in. De deelnemers gevenook toestemming voor testen op andere soa en aanvullend onderzoek naar de zwangerschapsuitkomsten. Naast chlamydia wordende monsters op gonorroe en trichomonas getest aangezien deze infectieziekten eveneens tot vroeggeboorte kunnen leiden.Alle drie infecties zijn goed te behandelen met antibiotica.DoelHet hoofddoel van de studie is het bepalen van de chlamydiaprevalentiein Nederland bij zwangere vrouwen van 30 jaar of jongeren hun partners. We onderzoeken of alle zwangere vrouwen inNederland op chlamydia gescreend moeten worden of dat screenenop basis van risicoselectie voldoende is.Vraagstelling/Hypothese• Wat is de prevalentie van chlamydia, gonorroe en trichomonas bijzwangeren tot 30 jaar?• Wat is de prevalentie van chlamydia, gonorroe en trichomonas bijhun partners?• Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor deze infectieziektenbij zwangeren en hun partners?• Wat waren de zwangerschapsuitkomsten (waaronderzwangerschapsduur, geboortegewicht pasgeborene) nabehandeling van deze infectieziekten?RelevantieChlamydia trachomatis is met 60.000 nieuwe infecties per jaar demeest voorkomende bacteriële seksueel overdraagbare aandoeningin Nederland. Het komt relatief vaak voor bij jongeren onder de 25jaar. Chlamydia kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid,zoals ontstekingen aan de geslachtsorganen en een verminderdevruchtbaarheid. Tijdens de zwangerschap kan chlamydia leiden totvroeggeboorte en oog-/luchtweginfecties bij de pasgeborene.Omdat chlamydia vaak zonder symptomen verloopt, is screening enbehandeling van belang om deze complicaties te verminderen. Omherbesmetting na behandeling te voorkomen wordt ook de partnergetest en indien nodig behandeld.Projectleider(s)Dr.ir. E.L.M. (Eline) Op de Coul (per feb <strong>2014</strong>)Dr. M.T.R. (Monique) Pereboom (okt 2012 tot feb <strong>2014</strong>)Prof.dr. S. (Servaas) Morré (diagnostiek)Projectuitvoerder(s)Dr.ir. E.L.M. (Eline) Op de CoulY. (Yolanda) Van WeertProf.dr. S.A. (Servaas) MorréContact project:Dr. Ir. E.L.M. (Eline) Op de Couleline.op.de.coul@rivm.nlBegin en einddatumoktober 2012 – juni 2015SamenwerkingspartnersDe studie wordt uitgevoerd door het CentrumInfectieziektebestrijding van het RIVM, i.s.m:• Afdeling Midwifery Science, AVAG (Academie VerloskundeAmsterdam en Groningen)• EMGO+ instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg, VUmedisch centrum, Amsterdam• Microbiome® (spinn off company VU Medical Center Amsterdam)Publicaties• Pereboom MT, Spelten ER, Manniën J, Rours GI, Morré SA,Schellevis FG, Hutton EK. Knowledge and acceptibility ofChlamydia Trachomatis screening among pregnant women andtheir partners; a cross-sectional study. BMC Public Health<strong>2014</strong>;14(1):704.• Pereboom MT, Manniën J , Rours GI, Spelten ER, Hutton EK,Schellevis FG. Chlamydia trachomatis infection during pregnancy:Knowledge, test practices, and attitudes of Dutch midwives. Scan Jof Inf Dis <strong>2014</strong>; 46(2): 107–113.Trefwoordscreening, pregnancy, chlamydia trachomatis, neisseria gonorrhoea,trichomonas vaginalisBij vrouwen met abnormale placentatie, oftewel placenta accreta, increta en percreta, is het risico op massaal bloedverlies rondde bevalling aanzienlijk verhoogd. Deze vrouwen hebben 75-95% kans op het krijgen van bloedtransfusies, waarvan 40% zelfsmeer dan 10 eenheden erytrocytenconcentraat krijgt. Abnormale placentatie is tevens de meest voorkomende oorzaak van peripartumuterusextirpatie, waarbij regelmatig complicaties voorkomen. Bij patiënten met een verhoogd risico op abnormale placentatiekunnen profylactische radiologische interventies uitgevoerd worden om ernstig bloedverlies en maternale complicaties tevoorkomen. Bij deze interventie worden er preoperatief katheters geplaatst in de arteria iliacae of uterinae beiderzijds, zodat erperoperatief ballondilatatie of embolisatie uitgevoerd kan worden. De effectiviteit hiervan staat echter nog ter discussie.In deze landelijke, observationele studie worden vrouwen geïncludeerd die tussen 2008 en 2013 een sectio caesarea kregen meteen verdenking op abnormale placentatie of de diagnose placenta praevia in combinatie met een sectio caesarea in de voorgeschiedenis.De vrouwen die profylactisch arteriële katheters kregen zullen worden vergeleken met vrouwen die geen katheterskregen.DoelHet aantonen van het effect van profylactische arteriële katheters bijvrouwen met een verhoogd risico op abnormale placentatie.Vraagstelling/HypotheseLeidt het plaatsen van profylactische arteriële katheters bij vrouwenmet een verhoogd risico op abnormale placentatie tot het gebruikvan minder bloedproducten en maternale morbiditeit vergelekenmet het achterwegen laten van deze interventie?RelevantieDeze studie is relevant omdat er weinig bekend is over de incidentievan het uitvoeren van profylactische radiologische interventies bijpatiënten met een verhoogd risico op abnormale placentatie inNederland. Aan de hand van deze studie hopen we beter inzicht tekrijgen in de Nederlandse situatie op dit gebied.Projectleider(s)Prof.dr. J.G. van der Bom, klinisch epidemioloog LUMC, LeidenDr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog LUMC, LeidenDrs. D.D.C.A. Henriquez, gynaecoloog in opleiding LUMC, LeidenProjectuitvoerder(s)V. Harskamp MSc, arts-onderzoeker LUMC, LeidenContact projectV. Harskamp MSc, arts-onderzoeker LUMC, Leidenv.harskamp@lumc.nlBegin en einddatumBegindatum: maart <strong>2014</strong>Einddatum: januari 2015SamenwerkingDe TeMpOH-3 studie is een samenwerkingsverband tussen hetLeids Universitair Medisch Centrum, Stichting SanquinBloedvoorziening en het Consortium Verloskunde (http://www.studies-obsgyn.nl/TeMpOH-1/).Trefwoordplacenta diseases, postpartum haemorrhage, severe maternalmorbidity


42JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDE42OrganisatieEPIDEMIOLOGIEMATERNALE GEZONDHEIDDiagnose en behandeling van kanker tijdens de zwangerschap; wat zijnde maternale en neonatale uitkomsten?Kanker tijdens de zwangerschap is een relatief zeldzaam probleem met een incidentie van 1 op 1.000 zwangerschappen. In dewesterse wereld neemt de leeftijd van zwangeren toe, waardoor de verwachting is dat de incidentie van kanker tijdens de zwangerschapzal toenemen. Lichamelijke uitingen van een maligniteit kunnen soms makkelijk verward worden met fysiologischezwangerschapssymptomen. Dit maakt het lastiger om kanker tijdens de zwangerschap te ontdekken. Behandeling van kankertijdens de zwangerschap is een uitdaging. Recent onderzoek heeft aangetoond dat bepaalde chemotherapeutische behandelingenna het 1e trimester niet schadelijk zijn voor de foetus. Radiotherapie is in opzet gecontra-indiceerd, teratogene effecten zijnechter afhankelijk van dosis en duur van de zwangerschap en kunnen in individuele casus overwogen worden. Immunotherapietijdens de zwangerschap wordt afgeraden. De prognose van zwangeren met kanker verschilt niet van niet-zwangeren, indienstandaard therapie wordt toegepast.DoelEvalueren hoe veilig diagnostiek, stadiëring en verschillende vormenvan behandeling zijn in vrouwen met specifieke types kanker tijdensde zwangerschap door te kijken naar de maternale en foetaleuitkomsten.Vraagstelling/Hypothese1. Welke diagnostische- en stadiëringsonderzoeken wordentoegepast tijdens de zwangerschap?2. Worden vrouwen met kanker in de zwangerschap net zobehandeld als niet-zwangeren?3. Hoe is de prognose voor vrouwen met kanker tijdens dezwangerschap in vergelijking met niet-zwangeren met hetzelfdetype en stadium kanker?4. Hoe is de neonatale uitkomst van kinderen van moeder diekanker tijdens de zwangerschap hadden?RelevantieKanker tijdens de zwangerschap treft een relatief kleine groepvrouwen. De combinatie van kanker en zwangerschap stelt zowelpatiënte en partner als zorgverleners voor moeilijke keuzes.Gedocumenteerde kennis rondom de mogelijkheden metduidelijkheid over de risico’s stelt deze specifieke groep in staatweloverwogen keuzes te maken. Tevens stelt het zorgverleners instaat ‘evidence based’ zorg te verlenen om zo maternale enneonatale uitkomsten te verbeteren.Projectuitvoerder(s)Dr. C.A.R. Lok, oncologisch gynaecoloog, CGOADrs. J. de Haan, arts-onderzoeker gynaecologie, VUmc.Contact project:Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde, VUmccj.degroot@vumc.nlBegin en einddatumoktober 2012 - juni 2015NIEUWIN JAARINDEXSamenwerkingspartnersInternational Network on Cancer, Infertility and Pregnancy (INCIP);internationale registratiestudieCentrum voor Gynaecologische Oncologie AmsterdamTrefwoordcancer, pregnancy, diagnostics, therapy, maternal outcome,neonatal outcome.02Het verloskundige zorgsysteem 2.1Innovatie 2.2Consortia 2.3Projectleider(s)Prof.dr. C.J.M. de Groot, hoogleraar verloskunde, VUmcProf.dr. F. Amant, hoogleraar oncologische gynaecologie, UZ Leuven


44JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL452.1OrganisatieHet verloskundig zorgsysteemVOORWOORDORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEM45Gezondheidszorgsystemen met een sterke eerstelijn zijn effectiever en efficiënter en resulteren in minder socialeongelijkheid in gezondheid dan systemen die georganiseerd zijn rond specialistische zorg.(Starfield, 2012)De gezondheidszorg in Nederland heeft een goed georganiseerde eerstelijn en in de verloskunde wordt eerstelijnszorg vooral verleend door verloskundigen. Echter, er worden vraagtekens gezet bij de kwaliteit van de organisatie vande verloskundige zorg in Nederland, niet alleen door discussies omtrent mogelijk vermijdbare perinatale sterfte, maarook door het toenemend aantal verwijzingen.(Offerhaus, 2013; Stuurgroep zwangerschap en geboorte, 2009)Onderzoek naar de effectiviteit van de organisatie van zorg en veranderingen daarin is daarom in toenemende matebelangrijk. Het volgende hoofdstuk laat een enorme diversiteit zien van studies op dit gebied.In de huidige studies wordt met behulp van PRN data ondermeer gekeken naar regionale en etnische verschillen inperinatale sterfte en de veiligheid van de eerstelijns verloskunde. Daarnaast zijn er kwantitatieve en kwalitatieve studiesopgezet die het bestaande zorgmodel evalueren. Er wordt in kaart gebracht hoeveel verloskundigen werkzaam zijn enwat hun carrièreplannen zijn. Tevens wordt er gekeken naar nieuwe vormen van samenwerking en organisatie zoalsintegratie van eerste- en tweedelijns zorg en groepsconsulten. Tenslotte wordt gekeken hoe de samenwerking tussenzorgverleners kan worden verbeterd en of de introductie van e-health de communicatie tussen zorgverleners en depatiënt kan verbeteren.Hiaten in het huidige onderzoek betreffen ons inziens nog de participatie van zwangeren zelf; niet alleen metbetrekking tot de evaluatie van hun ervaringen, maar met name bij het prioriteren en opzetten van onderzoek.Tevens dient meer onderzoek gedaan te worden naar kosteneffectiviteit. Samenwerken kost tijd enorganisatieveranderingen kunnen leiden tot efficiëntere zorg maar soms ook tot een zwaardere belasting vanzorgverleners. Het is niet alleen belangrijk om het effect van die veranderingen te meten op kwaliteit maar ook op tijden dus geld.Tenslotte heeft de Lancet Midwifery serie in juni <strong>2014</strong> een duidelijke richting gegeven aan noodzakelijkeveranderingen in de organisatie van verloskundige zorg.(Renfrew, <strong>2014</strong>) De belangrijkste uitgangspunten bij hetonderzoek voor deze serie waren niet de behoeften van zorgverleners of het gezondheidszorgsysteem, maar van devrouw, haar kind en haar familie. Kern van de serie is het raamwerk voor een systeemverandering van het opsporen enbehandelen van pathologie bij een minderheid naar bekwame zorg voor allen. In het huidig en nieuw onderzoek naarde organisatie van verloskundigenzorg verdient dit raamwerk een centrale plaats.• Offerhaus P.M., Hukkelhoven C.W., de Jonge A., van der Pal-de Bruin KM, Scheepers P.L., & Lagro-Janssen A.L.(2013). Persisting rise in referrals during labor in primary midwife-led care in The Netherlands. Birth, 40(3),192-201.• Renfrew,M.J., McFadden,A., Bastos,M.H., Campbell,J., Channon,A.A., Cheung,N.F., Silva,D.R., Downe,S.,Kennedy,H.P., Malata,A., McCormick,F., Wick,L., & Declercq,E. (<strong>2014</strong>). Midwifery and quality care: findings from anew evidence-informed framework for maternal and newborn care. Lancet, Epub ahead of print(doi: 10.1016/S0140-6736(14)60789-3.).• Starfield,B. (2012). Primary care: an increasingly important contributor to effectiveness, equity, and efficiency ofhealth services. SESPAS report 2012. Gac.Sanit., 26 Suppl 1 20-26• Stuurgroep zwangerschap en geboorte (2009). Een goed begin. Veilige zorg rond zwangerschap en geboorte.Dr. Ank de JongeSenior onderzoeker, coördinator Midwifery Scienceen verloskundige, EMGO VUmc, AmsterdamDr. Jeroen van DillenGynaecoloog, staflid pijler verloskundeUMC St RadboudLandelijke evaluatie geboortecentraIn een geboortecentrum kunnen vrouwen bevallen onder leiding van een verloskundige met hulp van een kraamverzorgende.De afgelopen tijd zijn er veel geboortecentra opgericht. Opvallend is de grote diversiteit die voortkomt uit de verschillen inontstaansgeschiedenis en organisatie van de geboortecentra. Een overkoepelende beleidsvisie over de plaats van geboortecentraen hun mate van integratie in het verloskundige systeem ontbreekt en er is geen inzicht in de bijdrage die geboortecentraleveren aan de kwaliteit van de verloskundige zorg zoals effect op gezondheidsuitkomsten van moeder en kind, ervaringenvan vrouwen en zorgverleners, en kosten-effectiviteit. In deze evaluatie wordt op brede en uiteenlopende wijze gekeken naarde organisatie en integratie van geboortecentra en de effecten van geboortecentrumzorg op de kwaliteit van en ervaring metverloskundige zorg in de regio. Kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden zullen worden gebruikt en de resultatenzullen in samenhang worden geanalyseerd waardoor concrete aanbevelingen zullen kunnen worden gegeven.DoelDit project is gericht op inzicht in effecten van geboortecentra opgezondheidsuitkomsten, kosten, zorgverlening en cliëntervaringen.Tevens wordt onderzocht welke factoren bijdragen aan eensuccesvolle implementatie van geboortecentra.Vraagstelling:1. Het vaststellen van kwaliteitsindicatoren voor geboortecentra;2. Het ontwikkelen van een typologie van geboortecentra, op basisvan de mate van integratie van zorg en organisatie;3. Het meten van de kwaliteit van zorg (structuur, proces enuitkomst) in geboortecentra;4. Het in kaart brengen van de gevolgen van het opzetten van eengeboortecentrum voor de organisatie en kwaliteit van de zorg inde regio;5. Het in kaart brengen van de kosten van geboortecentrumzorg;6. Het meten van de ervaringen van cliënten en zorgverleners metgeboortecentrumzorg;7. Het beschrijven van het proces van organisatorische integratie ineen beperkt aantal geboortecentra, in relatie totgezondheidsuitkomsten;8. Het doen van aanbevelingen ten aanzien van toekomstigeverloskundige zorgverlening.RelevantieIn verschillende regio’s worden op dit moment geboortecentraopgericht met de intentie tot verbetering van kwaliteit van natalezorg voor de eerstelijns zwangere. Deze trend wordt door deminister aangemoedigd en is in lijn met de adviezen in het rapportvan de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte.ProjectgroepDr. Karin van der Pal-de Bruin (TNO)Dr. Trees Wiegers (NIVEL)Dr. Marc Bruijnzeels (Jan van Es Instituut)Dr. Elske van den Akker-van Marle (LUMC Medische Besliskunde)Dr. Hanneke de Graaf (Geboortecentrum Sophia)Prof.dr. Henk Akkermans (Universiteit van Tilburg)Dr. Marlies Rijnders (TNO)Prof.dr. Arie Franx (UMCU)Prof.dr. Eric Steegers (ErasmusMc)Projectuitvoerder(s)Marieke Hermus MScInge Boesveld MScMarit Hitzert MScContact projectDr. Karin van der Pal-de Bruinkarin.vanderpal@tno.nlBegin en einddatumjanuari 2013 tot januari 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020012Deze studie wordt uitgevoerd binnen een unieke samenwerking vanonderzoeksinstituten, medische centra, professionele organisatiesen zorgverleners. De projectgroep staat bovenaan vermeld.Daarnaast is voor dit onderzoek een brede adviescommissiesamengesteld met vertegenwoordigers van STBN, KNOV, MidwiferyScience, ZN, ActiZ, het Ouderschap, de verloskunde academies enindividuele gynaecologen, verloskundigen, kinderartsen enkraamzorgaanbieders.Trefwoordbirthing centers, term birth, delivery rooms, delivery obstetric,pregnancy outcome, home childbirth, midwifery, communication,outcome assessment (health care), perinatal mortality, costs andcost analysis, integrated care tv


46 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 47“Waar bevalt het nu beter: thuis of in het ziekenhuis? Onder leiding van de verloskundige of46 47toch de gynaecoloog? Welke wensen en ervaringen hebben vrouwen die zwanger zijn vanhet eerste kind? Wat gebeurt er met deze groep vrouwen tijdens de zwangerschap en/ofbevalling? En wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige zorg? Ditonderzoek probeert op deze vragen antwoord te geven en deze vragen te belichten vanuiteen maatschappelijk perspectief.”“Vrouwen in Nederland bevallen vaak thuis of in een ziekenhuis in de regio waar zewonen. De hypothese is dat de woonplaats van de vrouw niet van invloed is op deuitkomst van de zwangerschap. Echter er zijn in Nederland regionale verschillen inperinatale sterfte die voor een deel samenhangen met bijvoorbeeld een reistijd van twintigminuten of meer naar het ziekenhuis. Daarom is verder onderzoek naar de organisatie ende uitvoering van de verloskundige zorg in Nederland van belang.”ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMWat bevalt beter: thuis of (poli)klinisch?Risicofactoren voor perinatale sterfte; met speciale aandacht voor regionale en etnischeverschillen.Uit het eerste gedeelte van de studie kwam naar voren dat er een groot verschil is in aantal interventies (kunstverlossingen en sectio’s)tussen bevallingen die low-risk in de eerste lijn starten en bevallingen die low-risk in de tweede lijn starten (Maassen M. et al,2008). Een dergelijk onderzoek is echter nog niet prospectief uitgevoerd. Dit was aanleiding om deze multicenter prospectieve cohortstudieop te zetten. Voor dit onderzoek vergelijken we vrouwen die zwanger zijn van het eerste kind en die geen medische indicatiehebben voor begeleiding in de tweede lijn. We volgen 500 vrouwen in de eerste lijn en 250 vrouwen in de tweede lijn vanaf 16weken zwangerschap tot zes weken postpartum. De onderzoekspopulatie wordt landelijk geworven. De respondenten vullen gedurendede zwangerschap twee vragenlijsten in en na de bevalling een vragenlijst. Ook houden ze een weekoverzicht bij waarin wordtvermeld hoe vaak er contact is met zorgverleners. Uiteindelijk wordt ook gebruik gemaakt van de medische gegevens.De aanleiding van het onderzoek was de discussie over de invloed van het verschil in registratie van perinatale sterfte in de landenvan Europa op de Peristat vergelijking. Als de vergelijkbaarheid tussen landen complex is dan kan het inzicht geven om binnen Nederlandmet hetzelfde zorgsysteem en wijze van registratie te onderzoeken of er tussen regio’s verschillen zijn in perinatale sterfte.Naast regionale verschillen is er ook specifieke aandacht voor etnische verschillen in perinatale sterfte: waarom hebben niet-Kau-Kasische vrouwen in Nederland verhoogde risico’s op perinatale sterfte? Gestart is met het onderzoek naar algemene risicofactorenvoor perinatale sterfte en de trend in perinatale sterfte.Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de gekoppelde zorg data van de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN).DoelVaststellen wat de verschillen zijn tussen laag risico zwangeren die inde eerste lijn onder controle zijn - met een geplande thuis- ofpoliklinische bevalling- en laag risico zwangeren die op eigenverzoek in de tweede lijn onder controle zijn. Hierbij wordt gekekennaar interventies en uitkomsten, maar ook naar karakteristieken,motivaties, voorkeuren, verwachtingen en ervaringen. Ook partnersworden meegenomen in het onderzoek.RelevantieDeze studie zal een wetenschappelijke bijdrage leveren aan dekwaliteit en de organisatie van de verloskundige zorg in Nederland.De resultaten zullen naar verwachting duidelijkheid verschaffen overde aard en het aantal interventies, de uitkomsten, voorkeuren,verwachtingen en ervaringen tijdens de zwangerschap en bevalling.Projectleider(s)Prof. Jan G. Nijhuis MD PhDProf. Raymond de Vries PhDProjectuitvoerder(s)Tamar M. van Haaren–ten Haken MScMarijke J.C. Hendrix PhDMarianne J. Nieuwenhuijze RM PhDContact projectTamar van Haaren–ten Haken MSct.vanhaaren@av-m.nlBegin en einddatumBegindatum: 2006Einddatum: <strong>2014</strong>Het eerstelijns project is afgerond en heeft in 2010 geleid tot depromotie van Marijke Hendrix (‘Thuis of poliklinisch voor de low-risknulliparae: Wat bevalt beter?’). Inclusie voor de tweede lijn voltooidin 2011.SamenwerkingspartnersProf. J.L. Severens PhD, Erasmus Universiteit,Instituut Beleid & Management GezondheidszorgN. Satijn, verloskundige EijsdenTrefwoordhome birth, (short-stay) hospital birth, satisfaction, costeffectiveness,operative deliveries, preferences, interventionsDoelInzicht krijgen in de risicofactoren voor perinatale sterfte, metspeciale aandacht voor regionale en etnische verschillen. Het doel isde verkregen informatie terug te koppelen naar de zorgverleners enzo mogelijk te gebruiken voor de ontwikkeling van prognostischemodellen.Vraagstelling/HypotheseZijn er regionale verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zoja, hoe kunnen deze verklaard worden?Zijn er etnische verschillen in perinatale sterfte in Nederland, en zoja, hoe kunnen deze verklaard worden?Wat zijn de belangrijke risicofactoren voor perinatale sterfte?RelevantieHet onderzoek is relevant voor zowel de maatschapppij, dezwangere vrouwen en hun partners, de zorgverleners en debeleidsmakers. Het onderzoek kan hypothese genererend van aardzijn en input vormen voor specifieke klinische trials en hetontwikkelen van prognostische modellen.Projectleider(s)Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog AMCProjectuitvoerder(s)Dr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloogDr. Martine Eskes, gynaecoloog n.p.Prof.dr. Ameen Abu Hanna, informaticusProf. J.A.M. van der Post, gynaecoloogProf.dr. B.W.M. Mol, gynaecoloog, AMC Amsterdam.Contact projectDr. Anita C.J. Ravelli, epidemioloog, AMC Amsterdam, afdelingKlinische Informatiekundea.c.ravelli@amc.uva.nlBegin en einddatumLopend onderzoekSamenwerkingspartnersEr wordt samengewerkt met verloskundigen,gynaecologen enkinderartsen/neonatologen en de Stichting PRN.Trefwoordperinatal mortality, regional, ethnic, risk factors, methodology,prognostic models


48 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 4948 49“Voor vrouwen moet de zorg van verloskundigenen gynaecologen naadloos in elkaar overlopen.Hoe bereiken we dat op een kosteneffectieve manier dieleidt tot de beste uitkomsten en tevreden vrouwen?”ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMIntegrated Care System during labour (INCAS)Determinanten en patronen van zorggebruik bij zwangeren in de eerste lijnIntegratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorg tijdens de baring komt tegemoet aan een belangrijke maatschappelijkebehoefte. Integrale zorg kan de kans op goede baringsuitkomsten bevorderen en leiden tot betere ervaringen van vrouwen. Ookkan het onnodige medische interventies verminderen en gezondheidszorgkosten beperken. In INCAS-1 is een implementatiestrategieontwikkeld voor integratie van verloskundige zorg door middel van de volgende deelstudies: 1. Dossieronderzoek omverwijzingen durante partu en het verloop van deze baringen na verwijzing in kaart te brengen, 2. Delphi onderzoek om karakteristiekenvan een optimaal model voor integrale zorg te <strong>def</strong>iniëren, 3. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek om bevorderende enbelemmerende factoren voor integrale zorg te identificeren, 4. Ontwikkeling van een implementatiestrategie. In INCAS-2 wordtde implementatiestrategie toegepast in een aantal regio’s. Het verloskundig samenwerkingsverband in een regio bepaalt zelfwelke zorgpaden ze willen ontwikkelen. De afdeling Midwifery Science en het Athena instituut ondersteunen de regio’s bij hetontwikkelen van de zorgpaden door middel van reflexive monitoring en door het evalueren van de effecten via voor- ennametingen.Zorggebruik van eerstelijns zwangeren. Uit registraties van huisartsen blijkt dat zwangere vrouwen, naast het contact met deverloskundige, ook geregeld contact hebben met de huisarts. De redenen hiervoor zijn onbekend. Daarnaast blijkt uit onderzoekdat er een onduidelijke taakafbakening bestaat tussen huisartsen, verloskundig actieve huisartsen en verloskundigen. Een goedeafstemming tussen de verschillende professies is alleen mogelijk indien er gegevens bekend zijn over de zorgbehoefte, zorgvraagen zorggebruik van de zwangere. Daarnaast is het belangrijk inzicht te genereren in de factoren die zorggebruik bepalen. Alleenmet deze informatie kunnen beleidsinterventies worden vastgesteld en ingezet ter bevordering van een adequaat zorggebruik.Dataverzameling zal plaatsvinden binnen de DELIVER-studie (Data EersteLIjnsVERloskunde) en bij huisartsen (LINH-database).Aan zwangeren wordt op meerdere momenten tijdens de zwangerschap een vragenlijst voorgelegd - gebaseerd op het AndersenBehavioral Model of Health Services Use - waarmee de gezondheidstoestand, de zorgbehoeften en het zorggebruik van de eerstelijnszwangere in kaart wordt gebracht.DoelINCAS-2 kent de volgende doelstellingen:• Kwaliteit van zorg verbeteren door meer continuïteit van zorg.• Bepalen kosteneffectiviteit van integrale zorg in vergelijking totbestaande zorg.• Passende financieringsstructuur voor integrale zorg vaststellen.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese van het onderzoek is dat integrale zorg tijdens debaring leidt tot beter uitkomsten, meer tevredenheid bij vrouwen enzorgverleners en lagere gezondheidszorgkosten.RelevantieEen betere integratie van eerste- en tweedelijns verloskundige zorgzal waarschijnlijk leiden tot meer continuïteit van zorg. De kunst isom de nadelen van het Nederlandse verloskundige systeem teverminderen, vooral wat betreft het gebrek aan continuïteit van zorg,maar om de voordelen ervan te behouden. Een belangrijk voordeelis de lage incidentie van medische interventies. Als het lukt om deeerste- en tweedelijns zorg beter te integreren, zal dit leiden totrevolutionaire veranderingen in de verloskundige zorg.Projectleider(s)Dr. Ank de JongeProjectuitvoerder(s)Afdeling Midwifery Sciences, VUmc - Dr. Corine Verhoeven,Drs. Hilde Perdok, Prof. Francois Schellevis, Athena instituut,VU - Drs. Sarah Lips, Dr. Tjerk-Jan Schuitmaker, Prof. JacquelineBroerse, Afdeling Health Sciences - Dr. Judith Bosmans.Contact projectDr. Ank de Jongeank.dejonge@vumc.nlBegin en einddatum/looptijdINCAS-1 liep van 1 januari 2012 tot 31 maart 2013.INCAS-2 loopt van 1 januari <strong>2014</strong> tot 31 december 2017.SamenwerkingspartnersStuurgroep: Rachel Verweij, namens Het Ouderschap, Joris van derPost (hoogleraar obstetrie en gynaecologie), AMC, Amsterdam,Jeroen van Dillen (gynaecoloog), Radboud UMC, Nijmegen, FeddeScheele (gynaecoloog), St Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam,Pien Offerhaus, verloskundige onderzoeker, KNOV, Willem JanLieve, adviseur, KNOV, Antje Beuckens, verloskundige, KNOV,Marlies Buurman, namens Actiz, Corrie Hartog-Beukeboom,namens de V&VN VOG. Dit onderzoek wordt gefinancierd doorzorgverzekeraars. Voor de pilot in Leiden is financiering ontvangenvan Achmea en Zorg en Zekerheid. De KNOV heeft subsidieverleend aan Hilde Perdok voor het afronden van haar promotie opdeze studie.Trefwoorddelivery of health care, integratedDoelHet doel van de studie is het beschrijven van patronen vanzorggebruik en het nagaan welke factoren van invloed zijn op hetzorggebruik bij zwangeren in de eerste lijn.Vraagstelling/Hypothese• Wat is het zorggebruik van zwangere vrouwen in de eerste lijn?• Welke factoren zijn van invloed op het zorggebruik van zwangerevrouwen in de eerste lijn?RelevantieWetenschappelijke relevantie: dit onderzoek zal inzicht opleveren inde factoren die zorggebruik van eerstelijns zwangeren bepalen.Beleidsmatige relevantie: zorggebruik heeft in Nederland een alsmaargroeiende beleidsmatige aandacht. De overheid streeft zoveelmogelijk naar een adequate inzet van middelen, ook in deverloskundige zorg. Belangrijke vragen hierbij zijn welke zwangereneen hoog zorggebruik met zich meebrengen en in hoeverre hetgebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot andere kenmerken van dezwangeren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient inzicht teworden verkregen in de patronen van zorggebruik en factoren diezorggebruik bepalen. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan verdereoptimalisering van de inzet van schaarse middelen in degezondheidszorg. Maar zal ook kunnen leiden tot een betere eneffectieve samenwerking tussen de eerstelijns zorgverleners.Maatschappelijke relevantie: dit onderzoek zal gegevens genererenover de gezondheidstoestand, zorgbehoefte en zorggebruik van deeerstelijns zwangere. Vragen die hierbij beantwoord zullen worden zijnonder andere of het gebruik ongelijk verdeeld is in relatie tot anderekenmerken van de zwangeren, zoals sociaaleconomische status enleefstijl. Inzicht hierin zal kunnen bijdragen aan een adequate inzet vanmiddelen voor alle zwangeren.Projectleider(s)Prof.dr. S.A. ReijneveldProf.dr. F.G. SchellevisDr. D.E.M.C. JansenDr. F. BaarveldProjectuitvoerder(s)Drs. E.I. Feijen-de JongContact projectDrs. E.I.Feijen-de JongEsther.Feijen@inholland.nlBegin en einddatumBegindatum: 2008Einddatum: 2015Publicaties• Esther I Feijen-de Jong, Danielle EMC Jansen, Frank Baarveld, Cees Pvan der Schans, François G Schellevis, and Sijmen A ReijneveldDeterminants of late and/or inadequate use of prenatal healthcare inhigh-income countries: a systematic review Eur J Public Health firstpublished online November 21, 2011 doi:10.1093/eurpub/ckr164• Feijen-de Jong et al.: Do pregnant women contact their generalpractitioner? A register-based comparison of healthcare utilisationof pregnant and non-pregnant women in general practice. BMCFamily Practice 2013 14:10.


50 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5150 51ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMSamenwerken bevalt beterDeliver: Data EersteLIjns VERloskundeSamenwerken bevalt beter (SBB) is ontwikkeld door de Academie Verloskunde Maastricht met onderzoekers en zorgverleners inhet Verloskundig Consortium Limburg. SBB vult de expliciete samenwerking van dit consortium aan door te focussen op implicietecommunicatie en samenwerking. Voor goede gezondheidsuitkomsten zijn goede communicatie en effectieve samenwerking eenvoorwaarde, maar zijn richtlijnen en protocollen op zichzelf niet voldoende. Na alle adviezen over intensiveren van de samenwerkingtussen eerste en tweede lijn en het verbeteren van de communicatie is het belangrijk te kijken naar de dagelijkse werkelijkheid. Inde dagelijkse praktijk wordt in veel opzichten al goed samengewerkt. Door hiernaar te kijken, kunnen we ervan leren en kan SBBde goede voorbeelden onderkennen en verspreiden. Eerst geeft een literatuurstudie verdere theoretische onderbouwing voor SBB.Daarna volgt een kwalitatieve etnografische studie naar de samenwerking en communicatie tussen medische zorgverleners onderlingen tussen medische zorgverleners en (aanstaande) ouders. Onderzoekers, zorgverleners en cliënten kijken met gebruik vanvideo reflexiviteit samen naar de sterktes (en zwaktes) van de dagelijkse communicatie en samenwerking. Dit gebeurt door observatiesin de deelnemende ziekenhuizen en verloskundige praktijken en reflectieve groepsbijeenkomsten van de zorgverleners onderlingen reflectieve groepsbijeenkomsten samen met cliënten. SBB eindigt met professionele en publieke deliberatie: op basis vande verworven inzichten formuleren alle projectdeelnemers, leden van het Consortium en beleidsmakers gezamenlijk beleid.DoelIdeeën ontwikkelen voor vernieuwing en verbetering van desamenwerking in de verloskundige zorg vanuit de bestaandepraktijk: exnovatie.Vraagstelling/HypotheseIn dit onderzoek streven wij ernaar diepte inzicht te krijgen in watzorgverleners en (aanstaande) ouders in de Nederlandse perinatalezorg ervaren als ingrediënten voor goede samenwerking encommunicatie. Vervolgens formuleren alle belanghebbenden(zorgverleners, ouders en beleidsmakers) gezamenlijk aanbevelingenen afspraken voor verbetering van de bestaande zorgpraktijk.RelevantieHoewel in alle Europese landen, inclusief Nederland, de perinatalemortaliteit de afgelopen jaren is gedaald, is deze daling in Nederlandminder sterk dan in de meeste andere Europese landen. De oorzaakhiervan wordt vaak gezocht in een gebrek aan goede communicatieen samenwerking tussen medische professionals onderling. SBBkijkt juist samen met zorgverleners en ouders naar wat goed gaat inde communicatie en samenwerking en hoe we dit uit kunnenbreiden. Naast vernieuwing van de verloskundige zorgpraktijk geeftdit onderzoek inzicht in gezamenlijk leren door zorgverleners en(aanstaande) ouders en draagt het bij aan theorievorming overcommunicatie en samenwerking.Projectleider(s)Prof.dr. R. de Vries, Zuyd Hogeschool, Academie VerloskundeMaastricht, vakgroep Midwifery ScienceProjectuitvoerder(s)Drs. I. van Helmond, cultureel/medisch antropoloog & socioloogDr. M. NieuwenhuijzeDr. I. KorstjensDr. J. Mesman, Universiteit Maastricht, CapaciteitsgroepMaatschappijwetenschap en TechniekContact projectDrs. Isabel van Helmondi.vanhelmond@av-m.nlBegin en einddatumBegindatum: september 2012Einddatum: september 2016SamenwerkingspartnersVerloskundig Consortium Limburg, Maastricht Universitair MedischCentrum, verloskundigenkring Maastricht, Orbis Medisch Centrumte Sittard-Geleen, verloskundigenkring Westelijke Mijnstreek.Trefwoordmidwifery, communication, collaboration, exnovation, video reflexivityHoe (goed) doen we het nu eigenlijk in de eerstelijns verloskunde? Om dat te onderzoeken, heeft de AVAG (Academie VerloskundeAmsterdam en Groningen), samen met het NIVEL en het EMGO-instituut een landelijk onderzoek gedaan naar de kwaliteit,organisatie en toegankelijkheid van de verloskundige zorg in Nederland: Deliver. Deliver is ook de start van een wetenschappelijkedatabase. Te gebruiken bij bijvoorbeeld de onderbouwing van richtlijnen, maar ook in de dagelijkse verloskundige praktijken voor de ontwikkeling van het kennisdomein Midwifery Science. De studie is in 2008 gestart en de dataverzameling in twintigeerstelijns praktijken is gedaan van 2009-2011. De eerste resultaten werden gepresenteerd in 2011, het jaar waarin de VerloskundeAcademie haar 150-jarig bestaan vierde. Nu wordt gewerkt aan publicatie van wetenschappelijke artikelen, voor een grootdeel voortkomend uit de tien promotietrajecten die aan de Deliver-studie verbonden zijn. Met Deliver is de verloskundige zorg,representatief voor heel Nederland, in veel van haar facetten in kaart gebracht, in nauwe samenwerking met de verloskundige inhet veld en met de cliënt.DoelHet doel van de studie is het inventariseren en beschrijven vande huidige situatie op het gebied van de eerstelijns verloskundigezorgverlening en de verloskundige zorgvraag van cliënten inNederland. Deliver draagt bij aan de ontwikkeling van het nieuweonderzoeksdomein Midwifery Science, door de velepromotietrajecten die aan de studie verbonden zijn.Vraagstelling/HypotheseDe hoofdvragen zijn:1. Hoe is de kwaliteit van zorg geboden door verloskundigen?2. Hoe is de organisatie van de eerstelijns verloskundige zorg?3. Hoe is de toegankelijkheid van verloskundige zorg?RelevantieDeliver-resultaten zijn te gebruiken bij de onderbouwing vanrichtlijnen en zijn relevant voor de dagelijkse verloskundige praktijk.Door zowel de verloskundige als de cliënt aan het woord te laten,is cliëntgerichte zorg beter te realiseren. Deliver geeftverloskundigen en onderzoekers van andere disciplines degelegenheid om zich door middel van een promotietrajectacademisch te scholen om zo de ontwikkeling van een eigenverloskundige wetenschap te bevorderen.Projectleider(s)T. Klomp MSc RMProjectuitvoerder(s)Dr. M. PereboomMyrte WesternengContact projectT. Klompg.klomp@vumc.nl.Begin en einddatumBegindatum: januari 2008Einddatum: december 2015SamenwerkingspartnersProf.dr. F. Schellevis, NIVEL/EMGOM. van der Meijde, MBA, VUmcProf.dr. J. Brug, EMGO/VUmcPublicaties• Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge Aet al. Evaluation of primary care midwifery in the netherlands:Design and rationale of a dynamic cohort study (DELIVER). BMCHealth Serv Res 2012; 12:69.• Klomp T, Spelten E, van der Meijde M. Deliver, Een studie naar deeerstelijns verloskundige zorg in Nederland. Tijdschrift voorVerloskundigen, juli/augustus 2008-11-10.• Manniën J, Klomp T, Wiegers T, Pereboom M, Brug J, de Jonge A,van der Meijde M, Hutton E, Schellevis F, Spelten E.• ‘Dit onderzoek gaat over ons’. K. Zeeman. Tijdschrift voorVerloskundigen, juli/augustus 2009, 17-19.Zie verder de website: www.deliver-studie.nlTrefwoordmidwifery, pregancy, needs assessment, health care quality,access, evaluation


52 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5352 53“Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekening wordt gehouden metzowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maar complex. Ik wil daargraag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevalling mogelijk blijft op deplaats waar de moeder dat wenst.”ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMVeilige eerstelijns verloskundeLOCoMOTive-studie; Local Obstetrical Collaboration MultidisciplinaryOn-site Teamtraining effectIVEnessIn het Nederlands verloskundig systeem dient adequate risicoselectie ervoor te zorgen dat de bevalling na een gezonde zwangerschapveilig in de eerste lijn kan plaatsvinden. Onvoldoende duidelijk is hoe goed dit functioneert. Perinatale sterftecijfers in Nederlanden het toenemend aantal verwijzingen naar tweede lijn zijn de aanleiding voor dit onderzoek.In het volledige Nederlands cohort van eerstelijns baringen 2000-2008 (gegevens: PRN-database, gekoppeld bestand) wordtbeschreven in welke mate vrouwen tijdens of kort na de bevalling (al dan niet met spoed) worden verwezen naar de gynaecoloog.De perinatale en maternale resultaten worden in kaart gebracht. Het tweede deel van het onderzoek is gericht op verschillen inverwijzingspercentages van verloskundigenpraktijken. Buitenlands onderzoek heeft laten zien dat verloskundigen verschillen inde mate waarin zij risico’s inschatten in specifieke casus. Mogelijk spelen zulke verschillen in risicoperceptie een rol in het verwijsgedrag.Door vragenlijsten en focusgroep onderzoek onder verloskundigen proberen we hier meer zicht op te krijgen. In 2012 en2013 is in wetenschappelijke artikelen over de resultaten gerapporteerd. Een voorlopige rapportage aan VWS heeft begin 2012 en<strong>2014</strong> plaatsgevonden. In een aanvullende analyse onderzoeken we of de kans op een spontane baring samenhangt met veel ofweinig verwijzingen in de verloskundige praktijk.DoelMet dit onderzoek willen we een bijdrage leveren aan de evaluatievan de risicoselectie in het Nederlands verloskundig systeem en deveiligheid van moeder en kind in de eerstelijns verloskunde.Vraagstelling/HypotheseBeschrijving en exploratieve analyse van risicoselectie bij eerstelijnsbaringen en de bijbehorende perinatale en maternale resultaten.RelevantieEvaluatie van en zo mogelijk verbeteren van de perinatale veiligheidvan eerstelijns bevallingen sluit aan bij de ambitie om de perinatalesterfte te verlagen, en het verloskundig systeem in Nederland teverbeteren.Projectleider(s)Pien Offerhaus MScProjectuitvoerder(s)Pien Offerhaus MSc i.s.m. o.a. Dr. Chantal Hukkelhoven (PRN),Dr. Ank de Jonge (VU/EMGO), Dr. Karin van der Pal, Prof. PeerScheepers (Radboud Universiteit), Prof. Toine Lagro-Janssen(UMCN)Contact projectPien Offerhaus MScpofferhaus@knov.nlBegin en einddatumBegindatum: november 2008Einddatum: december 2011, publicaties in 2012, 2013 en <strong>2014</strong>Publicaties• Offerhaus PM, Hukkelhoven CWPM, de Jonge A, van der Pal-deBruin KM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Persisting rise inreferrals during labor in primary midwife-led care in TheNetherlands. Birth. 2013 sept; 40:3 p 192-201• Offerhaus, de Jong A, van der Pal-deBruin KM, HukkelhovenCWPM, Scheepers PLH, Lagro-Janssen ALM. Change in primarymidwife-led care in the Netherlands in 2000-2008: A descriptivestudy of caesarean sections and other interventions among789,795 low risk births. Midwifery (2013), http://dx.doi.org/10.1016/j.midw.2013.06.013Overige publicaties in voorbereidingSamenwerkingspartnersDit project is onderdeel van het 5-jaren plan ‘Verloskundige zorg,veilige zorg’ van de KNOV, dat is opgesteld in het kader van hetVWS programma Patiëntveiligheid eerstelijnszorg. Het onderzoek isgefinancierd door VWS, subsidienummer 314074Trefwoordmidwifery, childbirth, referral, perinatal mortality, pregnancy,outcomes, risk perceptionHet Nederlandse model van verloskundige zorg is gebaseerd op nauwe samenwerking tussen professionals. Dit heeftveelvuldige overdrachten tot gevolg. Onderzoek heeft uitgewezen dat overdrachtsmomenten een kwetsbare schakel vormenin de verloskundige keten, met risico’s op onbedoelde schade bij moeder en kind. Er zal daarom gewerkt moeten worden aanbetere communicatie en samenwerking om de zorguitkomsten te verbeteren.De LOCoMOTive-studie richt zich op het verbeteren van deze niet-technische vaardigheden in een longitudinale multicentrischeonderzoeksopzet. Vijf Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s) zullen opeenvolgend starten met het stapsgewijsimplementeren van een gestandaardiseerde overdracht met behulp van multidisciplinaire teamtrainingen. Dit onderzoek richtzich op alle antenatale en perinatale ongeplande verwijzingen van eerstelijns verloskundigen naar klinische zorg vanaf 22weken zwangerschap tot twee uur na de bevalling. Gedurende twee jaar zal op vaste meetmomenten gekeken worden naaronder andere de mate van inter-professionele samenwerking, het gebruik van de gestandaardiseerde overdracht en perinataleen maternale zorguitkomsten.DoelHet doel van dit onderzoek is om de perinatale zorguitkomsten teverbeteren door zowel de kwaliteit van overdrachtsmomenten alsde interprofessionele samenwerking te verbeteren in deverloskundige keten.Vraagstelling/HypotheseWat is het effect van een multidisciplinaire teamtraining, gericht ophet implementeren van een gestructureerde overdracht tijdenszwangerschap en de bevalling;• Op perinatale morbiditeit en mortaliteit?• Op de ervaren kwaliteit en veiligheid van de verloskundige ketendoor zowel de zwangere vrouw als de obstetrischezorgprofessionals?• Op de volledigheid en accuraatheid van de overdracht vaninformatie tijdens verwijzing van de zwangere vrouw?• Op de variatie in besluitvormingsproces rond de bevalling doorobstetrische zorgprofessionals?RelevantieDit onderzoeksproject sluit aan bij drie speerpunten van hetnetwerk geboortezorg Noordwest Nederland: (1) verbeteren vanpatiëntveiligheid, (2) versterken van participatie van zwangerevrouwen (3) het versterken van samenwerking binnen VSV’s.Tevens zal dit project meer inzicht geven in de impact vanpraktijkgerichte interprofessionele interventies op het verloskundigehandelen en de uitkomsten daarvan. Deze kennis kan wordengebruikt voor een model voor betere samenwerking engeïntegreerde zorg in de regio.Projectleider(s)Prof.dr. Christianne M. de GrootProf.dr. Cordula WagnerDr. Martine C. de BruijneDr. Pim W. TeunissenProjectuitvoerder(s)Anita Romijn MScContact projectAnita Romijn MSca.romijn@vumc.nlBegin en einddatumjanuari 2013 - december 2016SamenwerkingspartnersNetwerk Geboortezorg Noordwest Nederland - 0 e t/m 3 e lijnVerloskundige Samenwerkings Verbanden uit de regio NoordwestNederlandZonMw, projectnummer: 209020001EMGO+ Institute for Health and Care ResearchVU medisch centrumTrefwoordperinatal care, patient handover, patient safety, collaboration,interdisciplinary communication, interprofessional relations


54 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5554 55ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMAnalysis of the coordination of care during pregnancy and perinatal periodRegistratie van verloskundigenOm de perinatale sterfte te verminderen is het van belang dat de cliënt actief bij dit proces betrokken wordt. Daarom is het uiterstbelangrijk om te luisteren naar de ervaringen, wensen en angsten van de zwangeren/partners. Met dit onderzoek willen we derisicofactoren voor morbiditeit die gerelateerd zijn aan coördinatie en overdracht van zorg identificeren. Het onderzoek zal beginnenmet een nulmeting die de ervaringen meet van de moeders/partners over de zorg die zij hebben ontvangen. Vervolgensworden in totaal 200 zwangere vrouwen/partners gevolgd in samenwerking met de zorgprofessionals tijdens hun zwangerschapen kraamtijd. Hierbij wordt de coördinatie en overname van zorg gemeten. Tot slot worden veertig ‘case discussions’ uitgevoerd.Deze kwalitatieve data wordt gebruikt om de zorg aan te kunnen passen aan de hand van de ervaringen van de cliënten.DoelDe kwaliteit van prenatale en postnatale zorg verbeteren inOverijssel met de focus op de coördinatie en overname van zorg.Vraagstelling/HypotheseWelke kenmerken van de zorgorganisaties belemmeren ofbevorderen de aanwezigheid van perinatale morbiditeit bij de(zwangere) moeder of (ongeboren) kind en beïnvloeden deervaringen van de cliënt over de ontvangen zorg?RelevantieOns doel is het analyseren van de samenwerking tussenprofessionals in de ketenzorg tijdens de zwangerschap en perinataleperiode. Hiervoor willen we interventies ontwikkelen die dit kunnenverbeteren. Om dit te kunnen bereiken speelt de cliënt een groterol. Zij zullen best practices en problemen aangeven over de zorgdie zij hebben ontvangen tijdens deze periode. Tevredenheid overde ontvangen zorg is erg belangrijk en afhankelijk van de kwaliteitvan de zorg en de geboorte uitkomsten. Uiteindelijk kunnengezondheidssystemen aangepast worden op de wensen enbehoeftes van de cliënten.Begin en einddatummaart 2013 - maart 2017SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020008Wij zullen voornamelijk samenwerken met het regionaal consortiumOverijssel en de VSV’s uit de regio Overijsel. Verder zullen wesamenwerken met de volgende professionals uit de regioOverijssel: verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen,kraamverzorgers, JGZ, GGD Twente, Stichting prenatale screening,Perinatale Audit team, Stichting Perinatale Registratie Nederland.Trefwoordperinatal mortality, morbidity, quality of care, obstetrics, patients,pregnancy outcomes, prevention, patient preference, transfer ofcare, chain of careDe registratie van verloskundigen is een van de registraties van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die door het NIVELworden bijgehouden. De registratie van verloskundigen is gestart in 1983 en bevat informatie over de beroepsgroep vanaf 1970. Hetproject bevat twee registraties: de registratie van praktiserende verloskundigen en de registratie van afgestudeerde verloskundigen.De informatie wordt verzameld door middel van een jaarlijkse enquête onder werkzame en pas afgestudeerde verloskundigen.DoelHet doel van het registratieproject is informatie te verzamelen over hetaantal personen dat in de verloskunde werkzaam is.Vraagstelling/HypotheseOp basis van gegevens uit dit registratiesysteem kunnen onder anderede volgende vragen beantwoord worden:• Hoeveel verloskundigen zijn er in Nederland werkzaam?• Wat is de leeftijdsopbouw van alle praktiserende verloskundigen?• Hoeveel verloskundigen hebben zich in een bepaalde periodegevestigd en hoeveel hebben het werk neergelegd?• Op welke wijze vestigt men zich?• Wat is de praktijkvorm waarin verloskundigen werkzaam zijn?• Welk deel van de verloskundigen is klinisch werkzaam?• Hoe is de spreiding en dichtheid van de beroepsgroep overNederland?RelevantieGegevens uit de registratie zijn van groot belang om inzicht te krijgenin het verloop en de samenstelling van een beroepsgroep.Bijvoorbeeld voor het uitwerken van een beroepskrachtenplanning ishet van essentieel belang dat er inzicht is in de ontwikkelingen van eenberoepsgroep over een langere reeks van jaren, zodat op basisdaarvan onderbouwde voorspellingen gedaan kunnen worden overtoekomstige te verwachten ontwikkelingen.Projectleider(s)Dr. R.S. (Ronald) BatenburgProjectuitvoerder(s)Drs. D.T.P. (Daniël) van HasselContact projectDrs. D.T.P. (Daniël) van HasselD.Hassel@nivel.nlBegin en einddatumStart in 1983 – doorlopend project, geen einddatumPublicatiesJaarlijks een brochure:NIVEL-peiling 2013: cijfers uit de registratie van verloskundigen.www.nivel.nlProjectleider(s)Prof.dr. Ariana NeedDr. Magda Boere-BoonekampProjectuitvoerder(s)Cherelle van Stenus MScContact projectCherelle van Stenus MScc.m.v.vanstenus@utwente.nl


56 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5756 57“Ik heb een wereldbaan, al 28 jaar!”“Op tijd naar de verloskundige… dat klinkt logisch, maar is het voor veel mensen niet!Samen met professionals, experts en Rotterdamse zwangeren willen we bereiken datalle zwangere vrouwen als vanzelfsprekend rond de achtste week van de zwangerschapaankloppen bij een verloskundige.”ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMOrganisatie van verloskundige zorgVroeg begonnen, veel gewonnen. Analyse van zwangere vrouwen met een late eersteprenatale controle (vanaf 12 weken) en de gevolgen van deze late controle op deuitkomst van de zwangerschap.In de bredere context van de veranderende verloskundige zorg in Nederland is dit onderzoek gericht op de organisatie van dehuidige eerstelijns verloskundige zorg. Het onderzoek gaat ondermeer in op de houding ten opzichte van het huidige en toekomstigewerk (werklast, werkdruk, voldoening in het werk, balans tussen werk en privé overwegen om van baan te veranderen),samenwerking met partners in de verloskundige zorgketen en houding ten opzichte van wetenschap.Dit promotieonderzoek rondom de organisatie van verloskundige zorg maakt gebruik van gegevens uit de DELIVER-studie. 110verloskundigen uit twintig van de 519 verloskundige praktijken in Nederland namen in 2010 deel aan het onderzoek en vuldeneen schriftelijke vragenlijst in.DoelAandacht besteden aan hoe de verloskunde haar verloskundigepersoneel kan behouden of op een andere manier kan inzetten,onder meer door werktevredenheid te verbeteren. Doel is verderom verloskundige praktijken toekomstbestendig te maken, zodatpraktijken in staat zijn en blijven om te reageren op nieuweontwikkelingen.Vraagstelling/Hypothesea. Welke factoren zijn van invloed op de motivatie van eeneerstelijns verloskundige om een carrièreswitch te maken?Welke rol spelen daarbij kenmerken zoals functie, regio, leeftijd,werk/privé-balans of de ervaren werkdruk en voldoening in hetwerk van een eerstelijns verloskundige?b. Wat zijn de carrièreplannen van eerstelijns verloskundigen?c. Wat zijn factoren gerelateerd aan werktevredenheid ondereerstelijns verloskundigen?RelevantieUit onderzoek blijkt dat werktevredenheid een goede voorspeller isvoor het zoeken naar een andere baan bij verpleegkundigen,klinisch verloskundigen en huisartsen buiten Nederland. Ditonderzoek gaat in hoe dit opgaat voor eerstelijns verloskundigen inNederland en welke factoren relatie hebben met werktevredenheid.De resultaten kunnen belangrijk zijn om de verloskundigepersoneelsbestand aanbod te voorspellen. Leiden we op een juistemanier de juiste studenten op? Wat is nodig om verloskundigen inde verloskunde te behouden of anders in te zetten?Projectleider(s)Prof.dr. E.K. Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmcDr. T.A. Wiegers, NivelDr. P. de Cock, Midwifery Science, EMGO+, VUmc, AVAGProjectuitvoerder(s)Drs. J.C. Warmelink, promovendus Midwifery Science, docentVerloskunde Academie GroningenContact projectDrs. J.C. Warmelinkcatja.warmelink@inholland.nlBegin en einddatumBegin: september 2011Eind: september 2015PublicatiesVerwacht in <strong>2014</strong>• Warmelink JC, Hoijtink K, Noppers M, Wiegers TA, de Cock P,Klomp GMR, Hutton EK. Job satisfaction of primary care midwives- a qualitative study• Warmelink JC, Wiegers TA, de Cock P, Spelten ER, Hutton EK.Turnover intentions and career plans of primary care midwives inthe NetherlandsTrefwoordcareer, intention to leave, job satisfaction, primary care midwives,organisation of care, workforceUit het Klaar voor een Kind-programma uit Rotterdam weten we dat door risicocumulatie er een sterk verhoogde kans is op eenongunstige zwangerschapsuitkomst. Een gunstige beïnvloeding van risicofactoren is niet eenvoudig. Dit wordt mede veroorzaaktdoordat een deel van de zwangere vrouwen niet op tijd op eerste controle verschijnt. Redenen waarom vrouwen te laat (≥12weken) in zorg komen, kunnen zowel patiëntgebonden als systeemgebonden zijn. Er zijn weinig onderzoeken gedaan die zichspecifiek hebben gericht op de start van de zorg. De meeste aandacht wordt besteed aan kwantiteit van de zorg (aantal) en nietaan start en/of kwaliteit. Er zijn geen onderzoeken verricht die specifiek kijken naar het effect van een late eerste prenatalecontrole en het effect hiervan op de zwangerschapsuitkomst. Het onderzoek richt zich op de analyse van de redenen van laat inzorg komen. De analyses vinden plaats door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek.DoelDoel van het onderzoek is het in kaart brengen van depatiëntgebonden en systeemgebonden redenen van later in zorgkomen. Deze redenen moeten eerst worden geanalyseerd, voordatinterventiestrategieën ontwikkeld kunnen worden.Vraagstelling/Hypothese• Welke patiëntkarakteristieken hebben zwangere vrouwen die zichte laat (≥12weken) melden bij een verloskundige hulpverlener?• Welke redenen in ons verloskundig systeem zorgen ervoor datvrouwen zich te laat melden?• Wat zijn de gevolgen van een late eerste controle op de uitkomstvan de zwangerschap voor zowel moeder als kind?• Wat is het verschil in redenen van later in zorg komen tussenvrouwen in Nederland en in Londen (Engeland)?RelevantiePerinatale sterfte hangt voor 85,2% samen met het hebben van eencongenitale afwijking, vroeggeboorte, dysmaturiteit en een lage Apgar(BIG4). Het terugdringen van de sterfte hangt samen met de preventievan met name de eerste drie afwijkingen. Recent inzicht toont aan datde periconceptionele periode plus de drie maanden na de conceptiebepalend zijn, de target periode voor preventie. Een tijdigezwangerschapscontrole stelt in staat tot vroegsignalering en aanpak ofmonitoring van risicofactoren.Projectleider(s)H.W. Torij MScDr. S. DenktasşProf.dr. E.A.P. SteegersProjectuitvoerder(s)K.M. Heetkamp MScContact projectKirsten Heetkamp, verloskundige onderzoeker aan de VerloskundeAcademie Rotterdam (VAR)k.m.heetkamp@hr.nlBegin en einddatumBegindatum: september 2009Einddatum: -SamenwerkingspartnersErasmus MC RotterdamPerinatale Registratie Nederland (PRN)Gemeente RotterdamGGD Rotterdam-RijnmondVerloskundigen, ziekenhuizen en huisartsen in Rotterdam, Schiedamen VlaardingenTrefwoordpregnancy, prenatal care - timely/uptake/compliance, avoidable riskfactors, perinatal death, small for gestational age, premature,suboptimal care, ethnicity, socioeconomic status, lifestylerecommendations


58 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 5958 59ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMInvestigating the client perspective on- and the organization of-,Midwifery led care in the NetherlandsNIEUWIN JAARINDEXBuilding a framework explaining the determinants and effects of theperinatal group care model “CenteringPregnancy”NIEUWIN JAARINDEXThe Netherlands offers a midwifery-led model of care; however the organization of maternity care in our country is changing.Integrated care is being introduced and the last few years the home birth rate has been decreasing with the latest home-birthpercentage around 16 % of all births (PRN data-2012). Are the current changes in care provision women-centered? And whatwould be the best improvements of the maternity care organization from the clients perspective? A number of studies usingquantitative and qualitative methods will be undertaken with a focus on the model of primary care midwifery in the Netherlands,taking the perspective of women who have experienced care.DoelThe objective of the PhD thesis is to gain insight into theorganization of care and the interaction with client satisfaction withthe current care and their suggestions as to what could be changedwithin the organization of primary maternity care in the Netherlandsand get the client perspective on how to improve the experience ofwomen with maternity care.Vraagstelling/HypotheseHow is the organization of- ,what are the experiences of women with -,and what are women’s suggestions for improvement oftheprimary maternity care in the Netherlands?What are the views of care providers (MCAs) about providingcontinuous support in labour?RelevantieThe studies will add to the current discussions about changes in thematernity care system in the Netherlands. It will provide a source ofinformation for health professionals and policy makers which canbe used in making evidence based choices about the maternity careorganization.Projectleider(s)Carien Baas, RM, MScProjectuitvoerder(s)Promotoren: Prof. E. K. Hutton RM, PhD,Prof. J. J. H.M Erwich MD, PhDCo-promotoren: T.A. Wiegers PhD, P. de Cock PhDContact projectCarien Baas, RM, MScc.i.baas@vsp.umcg.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 januari 2011Einddatum: 31 december 2015SamenwerkingspartnersThis PhD project has been made possible by KNOV Scholarship<strong>2014</strong>PublicatiesContinuous Support During Childbirth by Maternity Care Assistants:An Exploration of Opinions in the NetherlandsAuthors: Baas, Carien; Wiegers, Therese; de Cock, Paul; Koelewijn,Joke; Hutton, EileenInternational Journal of Childbirth 2013;3:76-85.International research has shown promising results of CenteringPregancy (CP) on perinatal outcomes, women’s well-being andexperiences. However, the biological, behavioral and social mechanisms by which CP group care may have its effects as well asthe specific underlying determinants that maximize this effectiveness are still unknown. To identify possible effective mechanismswithin the CP care model interviews with care providers are undertaken. In addition an indicator list is developed for professionalsto register care provision, group activities in the CP care model and group behavior. The indicator list is implemented in allorganizations providing CP and is completed by each CP provider after each group session. Women who receive CP will be askedto fill out a client version of the indicator list after the first, fourth and last CP session. Data from the professional and client’sindicator lists will be analyzed to determine the level of fidelity to the CP model, level of care provision, level of facilitativeleadership and group behavior and the relation between those determinants. Within the Connect-In study, quantitative dataanalyses will be performed to assess the relation between level of delivery of the CP model measured with the indicator list, clientand group characteristics and intermediate outcomes.DoelTo identify behavioral and social mechanisms by which CP groupcare may have its effects as well as the specific underlyingdeterminants that maximize this effectivenessVraagstelling/HypotheseWhat are the behavioral, social and organizational mechanisms bywhich CP group care may have its effects.RelevantieBy identifying ‘active ingredients’ of CP we can better understand theimpact of CP on outcomes, efficiency, cost-effectiveness, women’sexperience of care, clinicians and settings, and long-termsustainability. This is important because sites and clinicians maymodify Centering either in response to challenges they confront inimplementing Centering or for a variety of other reasons and someversions of group prenatal care may not follow the CP protocol.Projectleider(s)Dr. Marlies RijndersProjectuitvoerder(s)Dr. Marlies RijndersContact projectDr. Marlies Rijndersmarlies.rijnders@tno.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 september <strong>2014</strong>Einddatum: 1 september 2016SamenwerkingspartnersDrs. Inger Aalhuizen KNOVDr. Matty Crone LUMCKarin van der Pal TNOBirgit van Zwicht-Bruinsma promovenda LUMCThis research is part of a fellowship funded by the Royal DutchOrganisation of Midwives.Trefwoordmidwifery, patient-care management, patient-centered care,consumer satisfation


60JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDE60“ReproQ, kwaliteit vanuit het perspectief van de cliënt!”OrganisatieInnovatie2.2ORGANISATIEHET VERLOSKUNDIGE ZORGSYSTEEMVOORWOORDReproQuestionnaire: kwaliteit van zorg vanuit het perspectiefvan de cliëntWij ontwikkelen een kwaliteit van zorg instrument dat het functioneren van de geboortezorgketen meet vanuit het perspectiefvan de cliënt, hier de zwangere/net bevallen moeder. De basis vormen de CQ-index methode en het WHO Responsiveness modelbestaande uit 8 domeinen (universeel cliëntervaringsmodel). De digitale vragenlijst is praktische getest, gevalideerd en wordt nuuitgetest (onder 5000 vrouwen) op het onderscheidend vermogen. Hierbij wordt onderzocht of de ervaring van kwaliteit verschilttussen een groot aantal situaties (bijv. manier van bevallen) en verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV’s) (benchmark).DoelVaststellen of de kwaliteit van zorg anders wordt ervaren inverschillende VSV’s in Nederland, rekening houdend met depopulatie.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese is dat de ervaren kwaliteit van zorg anders is inverschillende VSV’s.RelevantieDe vragenlijst geeft, door de gekozen opzet en methoden vanvragen en responsvorm, directe aanknopingspunten voor hetverbeteren van de zorg, en voorziet in spiegelinformatie ten aanzienvan andere VSV’s. Daarnaast wordt de vragenlijst mogelijk gebruiktdoor zorgverzekeraars. Op dit moment wordt de vragenlijst algebruikt door verschillende VSV’s.Projectleider(s)Prof.dr. Gouke J. Bonsel, Afdeling Verloskunde & VrouwenziektenErasmus MCDr. Henk F. van Stel, Julius centrum (UMCU)Prof.dr. Arie Franx, UMCUProjectuitvoerder(s)Drs. Marisja ScheerhagenContact projectProf.dr. Gouke Bonselg.bonsel@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2012Einddatum: december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersIn volledige samenwerking tussen het Erasmus MC en het UMCUtrecht, divisie Julius Centrum, afdeling Health TechnologyAssessment.In opdracht van Stichting MiletusTrefwoordpatient satisfactionNIEUWIN JAARINDEXIn de onderzoeksprojecten die onder de kop “Innovatie” zijn gerangschikt - waarvan een deel gelieerd is met hetonderzoeksthema “Healthy Pregancy for all”(HP4all)- komt duidelijk naar voren dat innovatieprojecten en dus ookhet onderzoek verbonden aan het thema Innovatie gedaan moet worden door (alle) deelnemers in de keten.Veelal vindt het onderzoek plaats vanuit of binnen een VSV.De projecten zijn te groeperen vanuit drie organisatie perspectieven: 1. Optimale zorg op maat geven -deindividuele zwangere- 2. Optimale inrichting zorgsysteem en 3. Optimale multidisciplinaire samenwerking.Vanuit het eerste perspectief, zorg op maat optimaliseren, spitst veel van het onderzoek zich toe op een beterebereikbaarheid van de zorg voor de zwangere met een verhoogd (SES) risico met als doel een verbeterde“risicogeleide” verloskundige zorg. Preconceptiezorg (effect van kinderwens spreekuren) en interconceptiezorg,risicosignalerings instrumenten (R4U) en het nemen van beslissingen in de gezondheidszorg (shared caredecision) worden onderzocht in deze categorie projecten. Ook nieuwe prenatale begeleidingsmodellen, waarbij dezwangere meer centraal staat en ook meer eigen verantwoordelijkheid heeft, centering pregnancy, zijngeïntroduceerd. Toepassing bij vrouwen met een lage SES en de haalbaarheid van de modellen wordt onderzocht.(kosten, implementatie succes en waardering).Vanuit het tweede perspectief, inrichting van een adequaat zorgsysteem, wordt onderzoek verricht naar hetvroegtijdig, systematisch gebruik van instrumenten, betere bereikbaarheid van risicogroepen, het bewustzijn overnieuwe vormen van zorgen voor (zorgpad/protocol ontwikkeling, casuïstiek besprekingen, shared care).Ten derde zijn er projecten met focus op optimale samenwerking. Deze laten heel goed zien hoe de veranderendesamenwerking tussen eerste en tweede lijn (inter-professioneel) en met andere partners in de keten (GGD, CJG’s,huisartsen) onderdeel uitmaakt van het Innovatie onderzoek. Vertrekpunt voor deze projecten is eenmultidisciplinaire visie van waaruit verder ontwikkeld en onderzocht wordt. Bij deze projecten staan niet directmedische risicovariabelen op de voorgrond en wordt de aandacht meer en meer gericht op risicopreventie, ook inde arbeidssituatie.Preventie is een sleutelwoord bij veel van de innovatie studies. De sociale omgeving, leefstijl en psychischecondities, eventueel als onderdeel van cumulatieve risicofactoren, worden meegenomen als risicovariabelen. Ookdirect partus gerelateerde factoren, uiteindelijk van groot belang op de uitkomsten van de zorg en tevredenheid,zoals de introductie van een eerste lijns geboortecentrum, pijnbeheersings strategieën, haalbaarheid van deverschillende GBS sepsis preventie strategieën, implementatie strategieën voor de uitwendige versie bijstuitligging, teamtrainingen in een simulatiesetting en zorgverbeterings strategieën na een eerdere sectio, wordenkwantitatief (preferenties, effectiviteit, perinatale uitkomsten) onderzocht.Uiteindelijk moet het verbeteren van de zorg op deze drie niveaus: individueel cliënt, systeem niveau en insamenwerking in de keten resulteren in betere zwangerschapsuitkomsten, niet alleen een afname van de BIG4 die85% van onze perinatale sterfte veroorzaakt, maar ook een verbeterde gezondheid op de latere leeftijd. Factorenvan belang voor het succesvol implementeren van gezondheidsbevorderende strategieën in ons zorgsysteem –experimenten in de zorg- worden geëvalueerd (slaag- en faal factoren). Niet alleen preconceptioneel, tijdens dezwangerschap of peripartaal, maar ook in de kraamzorg periode met aansluiting naar de jeugdgezondheidszorg.Het systematisch uitvoeren van een perinatale audit is redelijk ingevoerd; de vertaalslag naar het invoeren van deverbeterpunten bijvoorbeeld door trainingssessies (auditcyclus) is evalueerbaar (effecten en kosten) en wordt opde effecten beoordeeld.Het pallet van het zorginnovatie onderzoek in de verloskunde heeft een brede horizon, maar laat vooral ook eenindrukwekkende en positieve betrokkenheid van de onderzoekers zien bij de ontwikkeling van eentoekomstbestendige verloskundige organisatie; in een voor de zwangere herkenbaar doorlopend traject,ondersteund door alle betrokkenen in de verloskundige zorg!Juliët Droog, MBAVerloskundige, LUMC verloskunde,voorzitter VSV LeidenProf.dr. Sicco ScherjonGynaecoloog, hoogleraar Verloskunde, UMCG


62 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 6362 63“Met deze Shared Care aanpak willen we helpen richting te geven aan de invulling van hetadvies van de stuurgroep ‘Zwangerschap en Geboorte’ met betrekking tot de VSV’s. Voorons betekent deze aanpak interdisciplinair samenwerken, gezamenlijk verantwoordelijk zijnvoor de individuele zwangere en gezamenlijk blijven leren.”“Ik luister nu intenser en voel me medeverantwoordelijk in plaats van dat ikalleen de verantwoordelijkheid draag. Vrouwen praten nu over zaken die jeals verloskundige niet, of moeilijk aan de orde stelt.”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEImplementatie van een nieuw model voor Shared care in VSV’sImplementatiestudie CenteringPregnancyVia onderzoek binnen Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV’s) in de regio Rotterdam zal de toepasbaarheid van het risicosignaleringsinstrumentR4U met bijbehorende zorgpaden onderzocht worden, als deel van een nieuw model voor Shared carebinnen de VSV’s. De risicoselectie is momenteel voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin hetaccent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Maar ook sociale, psychische, zorg- en leefstijlgerelateerde risicofactorenkunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie. De R4U (the RotterdamReproduction Risk Reduction checklist) is ontwikkeld om deze in kaart te brengen. Bij een verhoogde score van de R4U zal eenzwangere worden besproken in het plaatselijke VSV overleg. Het VSV wordt vervolgens georganiseerd volgens het Shared Careprincipe,hetgeen in hoofdlijnen interdisciplinaire samenwerking, gezamenlijke verantwoordelijkheid en interprofessionele intervisieimpliceert. Deelnemers in het VSV zijn afhankelijk van het risicoprofiel van de zwangere: verloskundigen en gynaecologen(altijd), huisartsen, maatschappelijk werkers en andere medisch specialisten (variabel).Het huidige Nederlandse verloskundig begeleidingsmodel, met tien tot vijftien individuele consulten, is niet toegesneden opvrouwen met een lage SES. Door leefstijl, sociale en individuele problemen en het onvoldoende beheersen van de Nederlandsetaal hebben juist deze vrouwen meer behoefte aan extra uitleg, extra achtergrondinformatie en extra tijd. Een andere vorm vanbegeleiding voor deze groep zwangeren lijkt daarom zeer gewenst.CenteringPregnancy (CP), waarmee in de Verenigde Staten goede ervaringen opgedaan zijn, lijkt een goede methodiek om dezorg te verbeteren in deze groepen. Voorwaarde is wel dat de methodiek aangepast wordt voor de Nederlandse situatie.In een haalbaarheidsstudie uitgevoerd in 2011 zijn de bestaande materialen, training en implementatieplan uit de VS vertaald,aangepast en getest in de Nederlandse praktijk. De KNOV en TNO Child Health gaan de pilot met zes verloskundigenpraktijkenuitbreiden om bijgestelde materialen te testen, een handreiking te ontwikkelen voor de inrichting van de praktijk, meer inzicht tekrijgen in de kosten en tot aanbevelingen te komen voor landelijke implementatie.Geëvalueerd worden de toepasbaarheid van de R4U in VSV-verband,aansluiting met vervolgzorg in organisatorisch en logistiek opzichten de interdisciplinaire consulten en verwijzingen van eerste naartweede lijn en vice versa. De samenwerking wordt getoetst volgensde Relational Coordination Theory, van origine afkomstig uit deluchtvaart, waarin samenwerking vanuit het perspectief van deverschillende zorgverleners bekeken wordt.DoelHoofddoel van dit onderzoek is:1. het vaststellen van de toepasbaarheid van de R4U-informatie tenbehoeve van Shared care binnen VSV-verband en2. de ontwikkeling/implementatie van zorgpaden in VSV-verband.Vraagstelling/Hypothese1. Is de informatie van de R4U en de bijbehorende zorgpadentoepasbaar in VSV verband?2. Wat zijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van hetShared care model middels R4U en de bijbehorende zorgpaden?3. Op welke wijze beïnvloedt het nieuwe model de interprofessionelesamenwerking en het verwijsgedrag?RelevantieNederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillennaar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grotestad/prachtwijk. Naar aanleiding hiervan werd door de ‘StuurgroepZwangerschap en Geboorte’ een aantal aanbevelingen gedaan,ondermeer de noodzaak tot betere interdisciplinaire samenwerking inde keten, met daarin een sleutelrol voor VerloskundigeSamenwerkingsverbanden (VSV’s). Door zwangeren met eenverhoogd cumulatief risico, vastgesteld op basis van het R4Urisicosignaleringsinstrument,interdisciplinair te bespreken en daarbijlijnoverstijgend gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voorindividuele zwangeren, wordt deze aanbeveling via zorg experimentenuitgewerkt. De implementatie en toepasbaarheid van de nieuweaanpak worden uitgebreid geëvalueerd, zodat dit meegenomen kanworden in het gebruik van het model in andere VSV’s.Projectleider(s)Dr. J.P. de GraafProjectuitvoerder(s)Drs. V.L.M. SchölmerichDrs. A.G. PosthumusContact projectDrs. A.G. Posthumus, a.posthumus@erasmusmc.nlAfdeling Verloskunde & Vrouwenziekten Erasmus MC RotterdamBegin en einddatumseptember 2011 - januari 2015SamenwerkingspartnersVerloskundige Samenwerkingsverbanden in de regio RotterdamROS, onder andere ZorgimpulsPublicatiesnog te verschijnenTrefwoordpregnancy, prenatal care, shared care, systematic risk selection,care pathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatalmorbidity, urban deprived neighbourhoodsDoelOntwikkelen van een implementatieplan en inzicht krijgen in dekosten van CenteringPregnancy.Vraagstelling/Hypothese1. Wat de kosten zijn van de groepsconsulten vergeleken met dekosten van huidige individuele consulten.2. Hoe verloopt de implementatie van CenteringPregnancy in zespilot praktijken?3. Wat zijn de ervaringen van zwangeren met CenteringPregnancy?RelevantieOp dit moment zijn er vele initiatieven in Nederland om deverloskundige zorg te verbeteren. Veel van deze initiatieven zijngebaseerd op het top down identificeren van risico’s, al dan nietgevolgd door een specifiek zorgaanbod.Bij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en worden zegesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid te beïnvloeden.Door de interactie binnen de groep komt de individuele zorgbehoeftevan de cliënt duidelijk naar voren en staat zo centraal. Dezebenadering sluit aan bij de adviezen van de stuurgroep Zwangerschapen geboorte om “de zwangere centraal te stellen”, “de zorg eenlerend karakter te geven en de zwangere een eigenverantwoordelijkheid te geven in het proces rondom zwangerschapen geboorte”.Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten,zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename van deprenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meer gevenborstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg.Projectleider(s)Inger AalhuizenProjectuitvoerder(s)Inger Aalhuizen, KNOVMarlies Rijnders, TNO Child HealthKarin van der Pal, TNO Child HealthNalonya vander Laan, verloskundige praktijk de BakermatAnnemiek van der Kraan, Verloskunde Academie AmsterdamBirgit van Zwicht, promovenda LUMCContact projectInger AalhuizenIaalhuizen@knov.nlBegin en einddatumBegindatum: november 2012Einddatum: november 2015SamenwerkingspartnersKNOV, TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public HealthTrefwoordpregnancy, prenatal care, public health, implementation, costs,CenteringPregnancy


64 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 65“Gezondheid en welzijn van moeder en kind zijn in het geding bij eerstelijns64 65verloskundige zorg. De veiligheid van de verloskundige zorg roept niet voor nietszoveel emoties op in de media. Goede evaluatie van de risicoselectie, waarbij rekeningwordt gehouden met zowel over- als ondermedicalisering, is noodzakelijk maarcomplex. Ik wil daar graag een bijdrage aan leveren, zodat een veilige bevallingmogelijk blijft op de plaats waar de moeder dat wenst.”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEHealthy Pregnancy 4 All (HP4All): Monitoring en evaluatie van het progammaManagement of labour painNederland heeft een ongunstige positie in Europa op het gebied van perinatale gezondheid. Perinatale sterfte berust voor 85%op aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar (de BIG4). Het terugdringen hangt af van preventie vandeze voorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (oa hartvaatziekten,obesitas, psychische aandoeningen). Er zijn grote verschillen in zwangerschapsuit komsten tussen verschillendegroepen. Allochtone vrouwen, vrouwen met een lage sociaaleconomische positie en vrouwen die wonen in achterstandswijkenhebben een verhoogde kans op een slechte uitkomst. Het project Healthy Pregnancy 4 All heeft als doel een bijdrage te leverenaan de verbetering van perinatale uitkomsten via projecten in de verloskundige keten die bijdragen aan een betere gezondheidvan zwangere vrouwen en hun kinderen, maar ook door de kwaliteit van de (keten)zorg te optimaliseren.DoelHet doel van het onderzoek is de monitoring en evaluatie van hetlandelijke programma Healthy Pregnancy 4 All, van zowel proces- alsuitkomstmaten. In veertien gemeenten worden experimenten ingezetop het gebied van:• programmatische preconceptiezorg;• vernieuwde risicoselectie in de zwangerschap en;• het bereiken van hoogrisicogroepen.In deze gemeenten wordt aangesloten bij het lokale gezondheidsbeleidvan gemeenten (lokale nota’s gezondheidbeleid), bestaande lokaleinitiatieven op het gebied van aanpak van de perinatale problematiek ende afspraken binnen Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s).Vraagstelling/Hypothese1. In welke gemeenten is de perinatale gezondheid (sterfte enmorbiditeit), onderscheiden naar deelgemeenten/buurten, hogerdan gemiddeld?2. Hoe verlopen de zorgexperimenten in de veertien gemeenten en watzijn de succes- en faalfactoren bij de implementatie van dezezorgexperimenten?3. Hoe veranderen de perinatale gezondheidscijfers over de tijd en inde gemeenten na de implementatie van de zorgexperimenten?RelevantieNederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naaretniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpakvan risicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U kunnen derisicofactoren die een verhoogde kans geven op de BIG 4 vroegtijdigin de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren teverminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijkook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden deslaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimentengeïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- enzorgfactoren in acht worden genomen. De ontwikkelde kennis zalworden ontsloten naar andere gemeenten in Nederland.Projectleider(s)Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteurDr. L.C. de Jong-Potjer, projectleiderDrs. A.J.M. Waelput, projectleiderContact projectDrs. A.J.M. Waelput, projectleiderAfdeling Verloskunde & GynaecologieErasmus MC Rotterdama.waelput@erasmusmc.nlBegin en einddatumapril 2011 - december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersSamenwerking met de PRN en in veertien gemeenten met:gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen,Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijkeorganisaties, onderzoeksconsortia in het kader vanhet ZonMw-programma Zwangerschap en Geboorte & universitairmedische centra, laboratoria, zorgcampusPublicatiesDenktas S, Poeran J, van Voorst SF, Vos AA, de Jong-Potjer LC, WaelputAJM, Birnie E, Bonsel GJ, Steegers EAP.Design and outline of the Healthy Pregnancy 4 All Study. BMCPregnancy and Childbirth <strong>2014</strong>, 14.Trefwoordpreconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors,shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration,prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urbandeprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestylerecommendationsDe zelfstandig werkende verloskundige is niet bevoegd om in de eerste lijn medicamenteuze pijnstilling voor te schrijven.Behoudens een enkel slaaptablet of orale sedativa, veelal via de huisarts of via de poli gynaecologie voorgeschreven, maakt deeerstelijns verloskundige gebruik van een aantal vormen van niet-medicamenteuze pijnstilling. Verschillen in de benadering vanverloskundige zorgverleners ten opzichte van pijn tijdens de baring, en vooral in het faciliteren van een keuze voor pijnstilling,beïnvloeden de mate van tevredenheid over de bevalling van cliënten. In februari 2009 is zowel de KNOV-standaard ‘Prenataleverloskundige begeleiding’ als de CBO-richtlijn ‘Medicamenteuze pijnbestrijding tijdens de baring’ gepubliceerd. Hoe werkenverloskundigen met deze richtlijn en standaard? De kwantitatieve data zijn verzameld in de Deliver-studie in twintig eerstelijnsverloskundige praktijken (www.deliver-studie.nl). De kwalitatieve data zijn verkregen via diepte-interviews met zwangeren enrecent bevallen vrouwen en focusgroepen met verloskundigen. Daarnaast is het effect en de obstetrische voor- en nadelen van‘Inhaled pain relief during labour’ onderzocht met een systematic review voor de Cochrane collaboration.DoelInzicht verkrijgen in de baringspijn van zwangeren in Nederlandvanuit het perspectief van barende vrouwen en vanuit hetperspectief van hun begeleidende verloskundigen.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is het effect van geïnhaleerde pijnbeheersing voor barendevrouwen met een spontane baring en wat zijn de obstetrischevoor- en nadelen van deze pijnbeheersing?2. Welke voorkeuren van pijnbeheersing tijdens de baring hebbenvrouwen voorafgaande aan hun baring en van welke vormenvan pijnbeheersing tijdens de baring wordt gebruik gemaakt?3. Wat zijn de ervaringen van bevallen vrouwen met deze pijn enpijnbeheersing?4. Welke verwachtingen hebben eerstelijns verloskundigen inNederland over de perceptie van hun cliënten over de teverwachten pijn en pijnbeheersing tijdens de baring?5. What is the sense of control among women who weretransferred to obstetric-led care during labour according toplanned place of birth: home versus hospital.RelevantieIn 2007 hebben 6.8% (2005: 4.8%, 2006: 5.7%) van de spontaanbevallen vrouwen een epiduraal als vorm van pijnstilling ondergaandurante partu (PRN-data, 2007). Van de kunstverlossingen was dat,19.0% (2005:13.3%, 2006: 15.9%) en van de kunstverlossingen23.9% (2005:19.4%, 2006: 21.6%). Uit de laatste vrijgekomenLVR1-data is bekend dat het percentage overdrachten van de eerstenaar tweede lijn wegens epiduraal/spinaal gestegen is van 2% in2000 naar 6% in 2009 (PRN, LVR1 2009). De verwachting is datdeze cijfers verder stijgen, mede door het uitbrengen van deCBO-richtlijn ‘Medicinale pijnbestrijding tijdens de baring’.We willen voor de cliënten een meest optimale (preferenties enbewezen effectiviteit) en veiligste behandeling kunnen aanbiedenten aanzien van pijnbeheer sing tijdens de bevalling. De studie sluitaan bij vragen uit de dagelijkse verloskundige praktijk.Projectleider(s)Prof.dr. A.L.M. (Toine) Lagro-Janssen, UMC St RadboudProf.dr. E. (Eileen) Hutton, Midwifery Science, EMGO+, VUmcDr. A. (Ank) de Jonge RM, Midwifery Science, EMGO+, VUmcDr. M.N.N. (Mireille) van Poppel, EMGO+, VUmcOnderzoeker: G.M.T. (Trudy) Klomp MSc, RM, docent VerloskundeAcademie Amsterdam (AVAG), onderzoeker VUmc, MidwiferyScienceContact projectG.M.T. (Trudy) Klomp MSc RMTrudy.klomp@inholland.nlBegin en einddatumBegindatum: mei 2008Einddatum: medio <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersUMC St Radboud Nijmegen, Prof.dr. Toine Lagro,A.Lagro-Janssen@hag.umcn.nlMidwifery Science, EMGO+ instituut, VUmc, Dr. Ank de Jonge RM,ank.dejonge@vumc.nlNivel, Dr. T.A. Wiegers, t.wiegers@nivel.nlEMGO+, VUmc, Dr. M.N.N. van Poppel, mnm.vanpoppel@vumc.nlTrefwoorddelivery, labour pain, pain management, inhaled pain relief, birth,primary midwife led-care


66 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 6766 67“Preconceptiezorg is het preventief in kaart brengen en aanpakken van risico’s bijhoogrisicogroepen, nog vóór de conceptie. Door preconceptiezorg programmatischaan te bieden aan hoogrisicogroepen, draagt deze zorg bij aan een gezonde start vanhet ongeboren kind.”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEHealthy Pregnancy 4 All (HP4All): programmatische preconceptiezorgHealthy Pregnancy 4 All (HP4All): Antenatale Risicoselectie met hetRisicosignaleringsinstrument R4U, zorgpaden en casuïstiekbesprekingIn een prospectief cohortonderzoek worden vrouwen in de leeftijd van 18-42 jaar benaderd, wonend in een gebied waar slechtereperinatale uitkomsten gerapporteerd zijn. Zij worden benaderd met een preconceptie-aanbod (kinderwensspreekuren). Recruteringvindt plaats via de GGD’s, huisartsen en CJG’s. Het preconceptie-aanbod door huisartsen en verloskundigen bestaat uit tweeconsulten, die voorafgegaan worden door het invullen van de vragen op www.ZwangerWijzer.nl. De deelnemende zorgverlenerwordt ondersteund door Preconceptiewijzer.nl, een overzicht van de gevonden risicofactoren met bijbehorendeachtergrondinformatie voor zorgverlener en patiënt. Dit wordt vertaald in een preconceptioneel zorgplan, met adviezen en waarnodig aanvullende diagnostiek of interventies.DoelDit zorgexperiment maakt deel uit van het landelijke programmaHealthy Pregnancy 4 All. Het experiment met programmatischepreconceptiezorg (PCZ) aan risicogroepen is bedoeld om debelangrijkste risicogroepen te bereiken en om te evalueren inhoeverre deze zorg de preconceptionele gezondheid daadwerkelijkbeïnvloedt. Hiervoor worden diverse, deels nieuwe, methoden eninstrumenten ingezet. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaaktvan ervaringen die eerder zijn opgedaan in Klaar voor een Kind.Vraagstelling/Hypothese1. Leidt preconceptiezorg tot vermindering van de risico’s opongewenste zwangerschapsuitkomsten?2. Worden de hoogrisicogroepen bereikt door preconceptiezorg opverschillende wijzen programmatisch aan te bieden?3. Welke organisatorische slaag- of faalfactoren kunnengeïdentificeerd worden om een uitspraak te doen over de meestoptimale manier om preconceptiezorg in te bedden in hetbestaande zorgsysteem?RelevantieNederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillennaar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van eengrote stad/prachtwijk. Perinatale sterfte berust voor 85% opaangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, ondergewicht en lageApgar. Het terugdringen hangt af van preventie van dezevoorliggende perinatale ziekten. Onderkend werd dat een gezondestart ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten,obesitas, psychische aandoeningen).Recent inzicht toont dat de preconceptionele periode en de driemaanden na de conceptie bepalend zijn: de target periode voorpreventie. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpakvan risicofactoren nog vóór de conceptie en daarmee bij te dragenaan een gezondere start.Via monitoring en evaluatie worden de slaag- en faalfactoren voorde invoering van PCZ geïdentificeerd. In de analyse wordenpraktische-, bestuurlijke- en zorgfactoren in acht genomen. Deontwikkelde kennis zal breed worden ontsloten, naar anderegemeenten in Nederland.Projectleider(s)Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectieDr. L.C. de Jong-Potjer, projectleiderProjectuitvoerder(s)Drs. S.F. van VoorstContact projectDr. L.C. de Jong-Potjer, projectleiderDrs. S.F. van Voorst, s.vanvoorst@erasmusmc.nlAfdeling Verloskunde & GynaecologieErasmus MC RotterdamBegin en einddatumapril 2011 - december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersSamenwerking in veertien gemeenten met:gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen,Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijkeorganisaties, onderzoeksconsortia in het kadervan het ZonMw-programma Zwangerschap en geboorte &universitair medische centra, laboratoria, zorgcampusTrefwoordpreconception care, pregnancy, prenatal care - timely, uptake,compliance, avoidable risk factors, perinatal death, suboptimal care,urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status,lifestyle recommendationsDe risicoselectie in de huidige verloskundige zorg is voornamelijk gebaseerd op de Verloskundige Indicatie Lijst (VIL), waarin hetaccent ligt op medische en obstetrische risicofactoren. Het wordt echter steeds duidelijker dat ook sociale, psychische, zorg- enleefstijlgerelateerde risicofactoren kunnen leiden tot ongunstige zwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer er sprake is van risicocumulatie.De R4U (the Rotterdam Reproduction Risk Reduction scorekaart) is ontwikkeld om deze risicofactoren in kaart tebrengen, zorgtoeleiding in de vorm van zorgpaden te faciliteren en door een afkapwaarde potentieel hoog-risico zwangeren tebespreken. Onder zwangeren in zowel de eerste-, tweede- en derdelijn zal de haalbaarheid en de effectiviteit van de implementatievan het risicosignaleringsinstrument R4U met bijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking onderzocht worden.Het onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’, wat het Erasmus MC in opdracht van het ministerievan VWS uitvoert. In veertien gemeenten met hogere perinatale sterfte en morbiditeit worden zorgexperimenten gestart die kunnenbijdragen aan de verbetering van de zwangerschapsuitkomsten in deze gemeenten.DoelHet onderzoek naar risicoselectie in de zwangerschap is onderdeel vanhet bredere programma ‘Healthy Pregnancy 4 All’. Het experiment metde vernieuwde risicoselectie, zorgpaden en casuïstiekbespreking heeftals doel te evalueren in hoeverre nieuwe vormen van samenwerking enzorgverlening de zwangerschapsuitkomsten daadwerkelijk beïnvloeden.Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringen die eerderzijn opgedaan in Klaar voor een Kind.Vraagstelling/Hypothese1. Is het haalbaar om het risicosignaleringsinstrument R4Ubijbehorende zorgpaden en casuïstiekbespreking te implementerenin de deelnemende verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen?2. In welke mate verandert door systematische risicosignalering met deR4U en bijhorende interventies de perinatale morbiditeit?RelevantieNederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naaretniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn van een grote stad/prachtwijk. Preconceptiezorg stelt in staat tot opsporing en aanpak vanrisicofactoren nog vóór de conceptie. Via de R4U scorekaart kunnen derisicofactoren die een verhoogde kans geven op morbiditeit vroegtijdigin de zwangerschap gesignaleerd worden. Door deze risicofactoren teverminderen zal dit effect hebben op hun gevolgen en dus uiteindelijkook op de perinatale sterfte. Via monitoring en evaluatie worden deslaag- en faalfactoren voor de invoering van deze zorgexperimentengeïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- enzorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal wordenontsloten naar andere gemeenten in Nederland.Projectleider(s)Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirecteurDrs. A.J.M. Waelput, projectleiderProjectuitvoerder(s)Drs. A.A. Vos, arts-onderzoekerContact projectDrs. Amber A. Vosa.a.vos@erasmusmc.nlBegin en einddatumapril 2011 - december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersSamenwerking in veertien gemeenten met:gemeentebestuur, GGD, huisartsen, verloskundigen, gynaecologen,Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugd Gezondheidszorg, sociaalmaatschappelijkeorganisaties, onderzoeksconsortia in het kader vanhet ZonMw-programma ‘Zwangerschap en geboorte’, universitairmedische centra, laboratoria & zorgcampusTrefwoordpregnancy, antenatal care, shared care, systematic risk selection, carepathways, collaboration, prevention, perinatal death, perinatalmorbidity, urban perinatal health, deprived neighbourhoods


68 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 6968 69“Ieder kind dat niet ziek wordt door GBS is er éénen dat kunnen we samen bereiken!”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEAanvalsplan Perinatale Sterfte Rotterdam, programma Klaar voor een Kind: De effectenvan geboortecentrum Sophia in Rotterdam op perinatale uitkomsten en geboortezorgImplementatie van een kosteneffectieve strategie om neonatale infectie door groepB-hemolytische streptokokken te voorkomenNederland kent hoge perinatale sterftecijfers met grote verschillen naar etniciteit, sociaaleconomische status, inwoner zijn vaneen grote stad/prachtwijk. In Rotterdam werd op grond van de cijfers een grootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Onderkendwerd dat een gezonde start ook voor het latere leven van betekenis is (hartvaatziekten, obesitas, psychische aandoeningen).Deze landelijke en lokale context bepaalt de primaire relevantie. Perinatale sterfte berust voor 85% op aangeboren afwijkingen,vroeggeboorte, ondergewicht en lage Apgar. Het terugdringen hangt dus af van preventie van deze voorliggende perinataleziekten.In dat kader zijn in het programma Klaar voor een Kind binnen deschakel geboortezorg bestaande interventies verbeterd en nieuweinterventies ontwikkeld. Op tijd herkennen van risicofactoren eninterveniëren bij elke (aanstaande) zwangere is van groot belang.Met behulp van expertisegroepen zullen evidence basedzorgprotocollen op het gebied van bevalzorg en kraamzorgontwikkeld worden. In dit onderzoek worden via een baselinemeting,tussentijdse evaluaties en een nameting de effecten van deinterventies geëvalueerd. De methode van onderzoek betreffen hiervragenlijstonderzoek en analyse van registratiebestanden (PRN).Resultaten van dit onderzoek kunnen uitgerold worden naar anderegeboortecentra in het land.Doel1. Analyse van de invloed van een eerstelijns geboortecentrum opperinatale uitkomsten, de verloskundige zorgketen.2. Analyse van de implementatie van de risicogeleide verloskundigezorg.Vraagstelling/HypotheseDe hoofdvragen waren:1. Leidt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum,aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling,tot betere perinatale uitkomsten?2. Draagt de implementatie van een eerstelijns geboortecentrum,aanpalend aan een tweedelijns/derdelijns verloskunde afdeling,tot optimalisatie van de verloskundige zorgketen?3. Leidt risicogeleide zorg tot betere perinatale uitkomsten?RelevantieZowel de kraamverzorgenden als de verloskundigen van hetGeboortecentrum Sohpia (GCS) en de zorgverleners uit het ErasmusMC zien nu het GCS als een toegevoegde waarde, niet alleenvanwege de uitbreiding van de capaciteit, maar ook vanwege het feitdat via het Expertisecentrum structureel en permanent wordtbijgedragen aan personele kwaliteit en zorgkwaliteit.Gebleken is dat het benutten van de gegevens van de registraties ende uitkomsten van tevredenheidonderzoek, aanknopingspuntenbieden voor verbetering van de zorg. Hierin wil het ExpertisecentrumGCS gezien hun voortrekkersrol een belangrijke functie blijvenspelen. Misschien wel de belangrijkste ontwikkeling, welke moeilijkin cijfers is uit te drukken, lijkt de sterk toegenomen overtuiging vande eerstelijns zorgverleners inclusief de kraamverzorgden dat desamenwerking in het GCS een toekomstbestendige samenwerking isdie nieuwe wegen inslaat, en die een nieuwe identiteit creëert.Projectleider(s)Dr. J.P. de GraafProjectuitvoerder(s)Dr. J. van der KooyT.C. Heil, BScContact projectDr. J.P. de Graafj.degraaf@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: oktober 2009Einddatum: december 2013SamenwerkingspartnersVerloskunde Academie Rotterdam, Gemeente Rotterdam,GGD Rotterdam Rijnmond, CJG, Verloskunde Maatschap West,Verloskundige praktijk Oost, Kraamzorg Rotterdam, Achmea zorg,Frontlijn RotterdamTrefwoordvan der Kooy J, Poeran J, de Graaf JP, Birnie E, Denktaş S, SteegersEA, Bonsel GJ. Planned home compared with planned hospitalbirths in the Netherlands: intrapartum and early neonatal death inlow-risk pregnancies. Obstet Gynecol. 2011;118:1037-46. Perinataloutcome, birthcenter, risk guided interventions, urban perinatalhealthEen infectie bij de pasgeborene tijdens de geboorte of binnen de eerste week door groep B streptokokken (EOGBS) komt voorbij ongeveer twee tot drie per duizend levendgeborenen. Het is een belangrijke oorzaak van perinatale sterfte. EOGBS kan voorkomenworden door intraveneuze behandeling met antibiotica van de moeder tijdens de baring. Er zijn meerdere strategieënmogelijk in preventie van EOGBS. Deze onderscheiden zich door opsporing van GBS in de zwangerschap of het optreden vanrisicofactoren tijdens zwangerschap of bevalling. Na introductie van de NVOG/NVK-richtlijn in 1998 is de incidentie van EOGBSlicht gedaald. Er is geen verschil in ernstige neonatale morbiditeit en sterfte opgetreden.Focusgroepen van zorgverleners en zwangeren leveren informatie over knelpunten en bevorderende factoren van de verschillendestrategieën. Met deze informatie wordt een implementatieplan ontwikkeld waarmee haalbare preventieve strategieën in de praktijkworden ingevoerd in pilotregio’s. De uitkomsten worden vervolgens in een kosteneffectiviteitsanalyse met elkaar vergeleken.DoelHet doel van dit onderzoek is het verbeteren van de preventie vanvroege neonatale infecties door groep B streptokokken (EOGBS) .De resultaten van dit project zullen informatie opleveren die debeslissing ondersteunen over landelijke implementatie van de meestkosteneffectieve en haalbare preventieve strategie om EOGBS tevoorkomen.Vraagstelling/Hypothese1. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren bijimplementatie van vier preventieve EOGBS-strategieën?2. Wat zijn de effecten van implementatie van de preventieveEOGBS-strategieën? Met speciale aandacht voor de gevolgdestrategie, de klinische uitkomsten voor moeders en hun baby’s,plaats en tijdstip van bevallen en de tevredenheid.3. Wat is de kosteneffectiviteitsratio van de preventieve EOGBSstrategieënin de praktijk?RelevantieIn 2007 was het sterftecijfer onder pasgeborenen met EOGBS9,2%. Mogelijk is een andere strategie van preventie (kosten)effectiever in het voorkomen van ernstige neonatale morbiditeit ensterfte.Projectleider(s)Dr. M.E.B. Rijnders, TNODr. M.G.A.J. Wouters, VUmcProf.dr. C.J.M. de Groot, VUmcProjectuitvoerder(s)G.E. Kolkman MSc, TNO VUmcDr. M.A.H. Fleuren, TNODr. M.G.A.J. Wouters, VUmcDr. M.E.B. Rijnders, TNOContact projectG.E. Kolkman MSc verloskundige onderzoeker, promovendusdiny.kolkman@tno.nlBegin en einddatumStart: december 2010Looptijd: 39 maandenSamenwerkingspartnersZonMw studie Programma Preventie, deelprogramma Screening enpreventieve interventies. Projectnummer 200320008,Samenwerking tussen TNO en VUmc, verschillende VSV’s(Verloskundige samenwerkingsverbanden)PublicatiesImplementation of a cost-effective strategy to prevent neonatalearly-onset group B haemolytic streptococcus disease in theNetherlands Kolkman DG, Rijnders ME, Wouters MG, van denAkker-van Marle M, van der Ploeg C, de Groot CJ, Fleuren MA BMCPregnancy and Childbirth 2013, 13:155 (30 July 2013)Trefwoordprevention, pregnancy, prenatal care, perinatal mortality, quality ofhealth care, health plan implementation


70 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 7170 71“Het gebruik van op-maat-gemaakte strategieën voor deimplementatie van verbeterpunten uit de audit verbetertde perinatale zorg.”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEIntroduction of Audit generated Changes in perinatal care usingTailored implementation strategies. (ACTion-project)Sectio IMPLEmentatie-studie (SIMPLE)In een eerder ZonMw-project genaamd IMPACT is de perinatale audit geïntroduceerd in Noord Nederland. De halfjaarlijkseperinatale audit is inmiddels ingebed in de praktijk van de elf VSV’s in Noord-Nederland. Tijdens de audits worden de substandaardfactorenbepaald per besproken case en vervolgens verbeterpunten/actiepunten geformuleerd.Gebleken is dat de invoering van de verbeterpunten achterblijft. ACTion zal door middel van training en begeleiding de VSV’sondersteunen in kennis en vaardigheden om de verbeterpunten te kunnen implementeren. Het implementatiemodel en debijbehorende strategieën zullen op maat kunnen worden toegepast door de VSV’s waardoor kans op slagen verbetert.Middels een stepped wedge design voeren we de trainingsinterventie getrapt in bij de elf VSV’s in drie rondes. De interventiezal zowel op proces als uitkomst (effecten en kosten) worden geëvalueerd. Voor, tijdens en na de interventie wordt data verzameldonder andere via vragenlijsten om in kaart te brengen welke factoren de implementatie en het beoogde doel van deinterventie beïnvloeden.DoelDoor de training en begeleiding tijdens ACTion zijn de professionalsvan de VSV’s in staat om verbeterpunten voortkomende uit de auditszelfstandig en efficiënt door te voeren binnen hun organisatie.Vraagstelling/Hypothese• Kunnen de professionals van de VSV ondersteund worden in hetzelfstandig doorvoeren van verbeterpunten door hetgestructureerd gebruik maken van implementatiestrategieën omzo de audit cirkel te completeren?• Is een klant- en situatiegerichte strategie bevorderend voor deverbetering van de perinatale zorg?• Welke factoren beïnvloeden het realiseren van de beoogdedoelen van de trainingsinterventie?RelevantieHet ACTion-project beoogt veranderingen ten bate van verbeteringvan de perinatale zorg en is derhalve maatschappelijk relevant. Zo ishet ook voor de patiënten een verbetering als verbeterpunten diedoorgevoerd zijn ervoor zullen zorgen dat een dreigende situatieniet of minder zal behoren tot de risico’s van zwangerschap enbevallen. Implementatie van verbeterpunten zijn beleidsmatigrelevant vanwege effectievere en positievere uitkomsten vanzwangerschaps-en geboortebeleid.Projectleider(s)Dr. J.J.H.M. ErwichProjectuitvoerder(s)Drs. A.P. DrostDr. G.A. WelkerContact projectDrs. A.P. Drosta.p.drost01@umcg.nlBegin en einddatumjanuari 2013 - januari 2017SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020005Alle professionals en betrokkenen van de elf VSV’s in NoordNederlandUMCGDe diverse beroepsverenigingenTrefwoordimplementation, quality improvement, perinatal mortality, perinatalauditHet SIMPLE-onderzoek heeft in de eerste fase de huidige zorg gemeten rondom de implementatie van richtlijnen over het uitvoerenvan keizersnedes. Hieruit bleek dat de adherentie aan de richtlijnen zeer laag is voor wat betreft het counselen van zwangerenna een eerdere keizersnede voor partusmodus in huidige zwangerschap. Slechts in 4-15% van de gevallen werd de richtlijn gevolgd.In de vervolgfase van de SIMPLE-studie is een zorgverbeteringsstrategie ontwikkeld om de richtlijnadherentie te verhogen.Deze strategie bestaat uit een keuzehulp die volgens een systematische procedure ontwikkeld is onder supervisie van eennationaal expertpanel. In twaalf ziekenhuizen (zes interventie, zes controle) zal worden geëvalueerd of de keuzehulp ook daadwerkelijkleidt tot ‘betere zorg’ (= betere richtlijnadherentie) en of de informatie niet zal leiden tot meer keizersnedes. De keuzehulpwordt op ziekenhuisniveau ingezet en kan bij gebleken effectiviteit ingezet worden in de reguliere zorg.DoelHet doel van het onderzoek is het inzetten en evalueren van een‘zorgverbeteringsstrategie’ die bestaat uit een keuzehulp overpartusmodus na een eerdere keizersnede. Hierbij evalueren we ofde richtlijnadherentie toeneemt bij een stijgend of gelijkblijvendpercentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerdere keizersnede.Tevens worden ervaringen van zorgverleners en zwangeren met destrategie gemeten en zal er een kosten-analyse worden uitgevoerd.Vraagstelling/HypotheseVraagstelling:Leidt het inzetten van een keuzehulp voor het beslissen vanpartusmodus na een eerdere keizersnede tot ‘betere zorg’, dat wilzeggen hogere richtlijnadherentie bij een stijgend of gelijkblijvendpercentage vrouwen dat vaginaal bevalt na een eerderekeizersnede?Hypothese:Door counseling met een keuzehulp zullen meer vrouwen volgensde geldende richtlijnen geïnformeerd worden over de manier vanbevallen na een eerdere keizersnede. Tevens verwachten we datdoor counseling met behulp van een keuzehulp geen dalingoptreedt van het percentage vrouwen dat vaginaal bevalt na eeneerdere keizersnede.RelevantieWij hopen de kwaliteit van zorg te verbeteren voor wat betreftcounseling over de manier van bevallen na een eerdere keizersnede,door het implementeren van een keuzehulp. Hierdoor zal een meereenduidige en uniforme zorg ontstaan en kan richtlijn nalevingworden verhoogd. Tevens gaan wij er vanuit dat hiermee de patiëntachteraf meer tevreden is over de genomen beslissing ten aanzienvan de bevallingswijze.Projectleider(s)Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMCDr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare NijmegenProjectuitvoerder(s)Dr. H.C.J. Scheepers, Maastricht UMC+Dr. R.P.M.G. Hermens, IQ Healthcare NijmegenProf.dr. J.G. Nijhuis, Maastricht UMC+Prof.dr. T. van der Weijden, Maastricht UniversityDr. L. Smits, epidemioloog, Maastricht UniversityDr. A. Kwee, UMC UtrechtDrs. S.M. van Kuijk, Maastricht UniversityDrs. S. Melman, Maastricht UMC+E.N.C. Schoorel, MD MSc, Maastricht UMC+Drs. E. Vankan, Atrium MCContact projectE. Vankan, MDsimple.studie@gmail.comBegin en einddatumBegindatum: maart 2010Einddatum: Studie is in <strong>2014</strong> afgerond. Data worden geanalyseerd.SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologiewww.studies-obsgyn.nl/simpleZonMwTrefwoordcesarean section, guideline adherence, decision aid, shared decisionmaking


72 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 7372 73ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEThe impact of obstetric team training on management and outcomeof the Big 4 causes of perinatal mortality in the NetherlandsInventarisation of (interventions in) protocols that optimize a normalbirth process in EuropeIn Nederland worden laag-risico zwangeren in de eerste lijn begeleid en hoog-risico zwangeren in de tweede/derde lijn. Eengroot deel van de zwangeren uit de eerste lijn wordt verwezen naar de tweede/derde lijn. Communicatie en samenwerkingtussen de verschillende zorgverleners is daarom essentieel. Deze projectstudie onderzoekt of teamtraining in simulatiesettingvan alle betrokken zorgverleners in de keten zoals ambulance personeel, verloskundigen, kraamverzorgenden, verpleegkundigenen gynaecologen, tot beter procesmanagement van de Big 4 (vroeggeboorte, groeivertraging, congenitale afwijkingenen zuurstofgebrek tijdens de geboorte) en perinatale uitkomst leidt. Deze transmurale teamtraining in simulatiesetting vindtplaats in de regio Zuid-Oost Brabant.DoelDe perinatale uitkomst verbeteren door de samenwerking enprocesmanagement van de Big 4 binnen de keten van zorg teverbeteren.Vraagstelling/HypotheseTransmurale teamtraining in simulatiesetting, met de focus opprocesmanagement van de Big 4, leidt tot een betere perinataleuitkomst.RelevantiePerinatale sterfte in Nederland is relatief hoog. Het ismaatschappelijk relevant en van belang voor de patiënt om deperinatale uitkomst te verbeteren. Een mogelijk gevolg van dezestudie zou de implementatie van integrale verloskunde kunnen zijn.Projectleider(s)Dr. P.J. van Runnard HeimelDr. H. WijnenProjectuitvoerder(s)Drs. F.R. BangaContact projectDrs. F.R. Bangafrbanga@hotmail.comBegin en einddatumseptember 2012 - september 2016Samenwerkingspartners:ZonMw, projectnummer: 209020010Trefwoordperinatal mortality, obstetrics, education, simulation, team trainingAround 4.7 million European women experience childbirth annually. There are significant cross-EU differences in maternitycare cultures, philosophies, organization, uptake, and outcomes. The wide diversity of practices in Europe raises questionsabout the appropriate level of intervention during childbirth. Striking the right balance in terms of intervention in the normalbirth process between what best evidence suggests is medically beneficial and what effectively is ritualised practice as wellascertaining what women want is problematic. Even the <strong>def</strong>inition of normal birth and <strong>def</strong>ining what may be accepted as interventionposes a not insignificant challenge.In this study we aim to compare protocols between 21 European Countries. The focus of our comparison will be the interventionsdescribed in protocols that optimize a normal birth process as well as the proposed use of interventions that are potentiallyharmful to optimize the birth process.DoelTo advance scientific knowledge about ways of improving maternitycare provision and outcomes for mothers, babies and families acrossEurope.Vraagstelling/HypotheseWhich evidence based interventions aimed at the promotion ofnormal birth are incorporated in national or widely used protocolsin Europe.RelevantieThe wide diversity of practices in Europe raises questions about theappropriate level of intervention during childbirth. It is important togain insight in determinants that might influence the balance ofinterventions in the normal birth process that are medicallybeneficial and those that are ritualized and potential harmful forpregnant women.Projectleider(s)Dr. Marlies Rijnders, TNO Child HealthProjectuitvoerder(s)Doug Cronie Msc, Lucas Ziekenhuis AmsterdamDr. Marlies Rijnders, TNO Child HealthContact projectDoug Cronie MScD.cronie@slaz.nlBegin en einddatumdecember 2013 - december 2015Samenwerkingspartners21 EU partners collaborating in the Cost action IS0907: ChildbirthCultures, Concerns, and Consequences: Creating a dynamic EUframework for optimal maternity care


74 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 7574 75ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEToegankelijke en effectieve preconceptiezorg voor mensen metlage gezondheidsvaardighedenImplementatie van de uitwendige versie bij stuitliggingen à termeKinderen van moeders met een lage sociaal economische status (SES) hebben meer risico op ernstige perinatale problemendan kinderen van moeders met een hoge SES. Preconceptiezorg is het middel bij uitstek om risico’s op perinatale problemente verkleinen, maar blijkt tot nu toe weinig toegankelijk te zijn voor vrouwen met een lage SES. Dit onderzoeksproject richtzich op het bevorderen van de toegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voor deze groep vrouwen.DoelHet doel van dit onderzoeksproject is het bevorderen van detoegankelijkheid en effectiviteit van preconceptiezorg voorautochtone vrouwen met een lage SES.Vraagstelling/HypotheseDe volgende vraagstellingen liggen ten grondslag aan hetsystematisch ontwikkelen van aanpassingen aan:1. Het HP4All-aanboda) Welke rol spelen lage GV in niet deelnemen aan PCZ bij vrouwenmet lage SES?b) In hoeverre is het HP4All aanbod afgestemd op lage GV ensamenhangende gedrags- en omgevingsdeterminanten?c) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor hetontwikkelen van strategieën om het HP4All aanbod af testemmen op vrouwen met lage GV?d) Wat is het effect van het aangepaste aanbod op de deelnameaan HP4All bij autochtone vrouwen met lage SES?2. ZwangerWijzera) In hoeverre is ZwangerWijzer afgestemd op vrouwen met lageGV?b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor hetontwikkelen van strategieën om ZwangerWijzer af te stemmenop vrouwen met lage GV?c) Wat is het effect van deze strategieën op het begrip, opvolgenvan instructies en beantwoorden van de vragen?3. Voorlichting door zorgverlenersa) In hoeverre zijn zorgverleners zich bewust van het probleem vanlage GV, hebben zij vaardigheden voor het herkennen van lageGV en voor effectieve communicatie met cliënten met lage GV?b) Welke theoretische methodieken zijn geschikt voor hetontwikkelen van strategieën om de bewustwording vanzorgverleners te verhogen en hun vaardigheden te verbeteren?c) Wat is het effect van deze strategieën op bewustwording envaardigheden van zorgverleners?RelevantieHet systematisch aanpassen van preconceptiezorg op lagegezondheidsvaardigheden van vrouwen met lage SES draagt directbij aan de landelijke ontwikkelingen om het bereik en de effectiviteitvan preconceptiezorg voor hoogrisicogroepen te verbeteren en aanhet inrichten van een optimaal beleid ten aanzien vanpreconceptiezorg in Nederland.Het project is wetenschappelijk relevant omdat onderzoek naar derol van gezondheidsvaardigheden in perinatale gezondheid en zorgen daarmee de ontwikkeling van effectieve interventies nog in dekinderschoenen staat.Projectleider(s)Dr. Mirjam FransenProf.dr. Marie-Louise Essink-BotProjectuitvoerder(s)Dr. Mirjam FransenContact projectDr. Mirjam Fransenm.p.fransen@amc.uva.nlBegin en einddatumjanuari <strong>2014</strong> - juli 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209040006Netwerk geboortezorg Noordwest NederlandProjectgroep Healthy Pregnancy 4 All, 1e Lijn Amsterdam, GGDAmsterdam, Koninklijke Nederlandse Organisatie vanVerloskundigen, VUMC, Academische Werkplaats JGZ Noord-Holland, Erfocentrum, CBO, Kwaliteitsinstituut voor deGezondheidszorg, Alliantie GezondheidsvaardighedenStuitligging à terme wordt geassocieerd met verhoogde risico’s op perinatale morbiditeit en mortaliteit voor moeder en kind,vooral tijdens de baring. Een belangrijke obstetrische interventie om het aantal stuitliggingen à terme te reduceren is het toepassenvan de uitwendige versie. De uitwendige versie is een bewezen veilige interventie en wordt derhalve door de beroepsorganisatiesKNOV en NVOG aanbevolen als eerste behandeloptie bij stuitligging bij alle vrouwen zonder contra indicatie voor deuitwendige versie. Het aantal stuitliggingen à terme blijft echter, ondanks deze aanbevelingen, al jaren constant. Dit wekt deindruk dat de implementatie van de richtlijnen van de KNOV en NVOG niet optimaal is.Doel1. Verbeteren van de implementatie van de uitwendige versie inNederland2. In kaart brengen van effecten van implementatiestrategiën op hetaantal vrouwen met een foetus in stuitligging dat een uitwendigeversie aangeboden krijgt en het aantal vrouwen dat daadwerkelijkeen versiepoging ondergaat.3. In kaart brengen van de kosten van implementatiestrategieën diede implementatie van de uitwendige versie bevorderenVraagstelling/HypotheseImplementatiestrategieën specifiek gericht op de cliënt en dezorgverlener zijn effectief om meer vrouwen met een foetus instuitligging een uitwendige versiepoging te laten ondergaan. Indienmeer vrouwen een uitwendige versiepoging ondergaan, dan zullen dekosten die gepaard gaan met de invoer van nieuwe implementatiestrategieënwegvallen tegen de besparing die gerealiseerd wordt alsmeer vrouwen gaan bevallen van een foetus in hoofdligging.RelevantieUitwendige versie is een bewezen veilige obstetrische interventie omhet aantal stuitliggingen à terme te verminderen. In Nederland liggenjaarlijks 6000 foetus in een stuitligging à terme. Met een gemiddeldsuccespercentage van de uitwendige versie rond de 50%, kan hetaantal stuitliggingen à terme teruggebracht worden tot ongeveer3.000 per jaar. Dit betekent dat ongeveer 3.000 moeders en kinderenminder worden blootgesteld aan verhoogde perinatale risico’s diegepaard gaan met een geboorte in stuitligging.Projectleider(s)Prof.dr. B.W.J. Mol (AMC)Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC)Projectuitvoerder(s)Prof.dr. J.A.M. van der Post (AMC)Dr. M.A. Fleuren (TNO)Dr. M.E. Rijnders (TNO)Dr. B.C. Opmeer, epidemioloog (AMC)A. Beuckens MSc , beleidsmedewerker (KNOV)Dr. F. Vlemmix, Aios gynaecologie (AMC)Dr. A.N. Rosman, verloskundige (AMC)Contact projectA.N. Rosman MSca.n.rosman@amc.nlF. Vlemmix MDf.vlemmix@amc.nlBegin en einddatumjuni 2009 - maart 2013Promoties op 4 september <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersDe implementatiestudie van de uitwendige versie is eensamenwerkingsverband tussen het AMC en NVOG, KNOV en TNO.www.studies-obsgyn.nl\ecvimplementationTrefwoordstuitligging, uitwendige versie, implementatie onderzoek


76 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 7776 77“MijnZw@ngerschap staat voor een actief betrokken zwangere en een zorgverlenerdie samenwerking niet schuwt; dát is wat de verloskundige zorg nodig heeft.”“Gezond werken tijdens en na de zwangerschap, besteed er aandacht aan..”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEMijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep voor iedere zwangereArbeid en gezond zwanger - maak er werk van!NIEUWIN JAARINDEXDe kwaliteit van de Nederlandse perinatale en maternale zorg vraagt om verbetering. Twee zaken zijn hierbij belangrijk:actieve betrokkenheid van de cliënt en verandering in zorgcoördinatie. Web-based applicaties voor zowel cliënten als zorgverlenerszijn hiervoor een mogelijk hulpmiddel. Dit project introduceert daarom een online, beveiligde, individuele zorggroepvoor iedere zwangere in de verloskundige zorg: MijnZw@ngerschap. De zwangere is beheerder van haar eigen zorggroep,nodigt deelnemers uit (zorgverleners, partner, goede vriendin) en kan persoonlijke (medische) informatie delen. Handigecommunicatietools stimuleren het delen van informatie en het betrekken van alle professionals wanneer feedback of ingrijpengewenst of nodig is. Na de baselinemeting zal MijnZw@ngerschap geleidelijk worden aangeboden aan iedere nieuwe zwangeredoor alle verloskundige sites (elf eerstelijnspraktijken en twee ziekenhuizen) in Nijmegen. Effectmetingen vinden plaatsrond kwaliteit van zorg vanuit cliëntperspectief, medische uitkomstmaten van moeder en kind en professionele samenwerking.Data van cliënten en zorgverleners worden verzameld middels vragenlijsten en nationale databases.DoelHet hoofddoel is een evaluatie van het aanbieden en het gebruikvan MijnZw@ngerschap in de verloskundige zorg door (aanstaande)moeder en haar zorgverleners, om te bepalen of het kan bijdragenaan optimalisering van de verloskundige zorg.Vraagstelling/hypothese• Wat is het effect van het aanbieden en het gebruik vanMijnZw@ngerschap op de veiligheid en de kwaliteit van deperinatale en maternale gezondheidszorg? Belangrijkste aspectenhierbij zijn de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van dezwangere en de medische uitkomstmaten voor moeder en kind.• Wat is het effect van het aanbieden en het gebruik vanMijnZw@ngerschap op de samenwerking tussen professionals inde multidisciplinaire perinatale en maternale verloskundige zorg?• Hoe wordt MijnZw@ngerschap gebruikt en ervaren door degebruikers?RelevantieNederland heeft een relatief ongunstige positie in Europa watbetreft perinatale en maternale gezondheid. MijnZw@ngerschap iseen innovatieve interventie, waarmee we streven naar een revolutiein de organisatie van de Nederlandse verloskundige zorg.Kernzaken zijn actieve participatie en betrokkenheid van dezwangere in haar eigen zorgproces, alsmede betere samenwerkingen communicatie tussen alle betrokken zorgverleners tijdenszwangerschap, geboorte en daarna. We verwachten datveranderingen op die gebieden de kwaliteit en de medischeuitkomsten van de verloskundige zorg zullen verbeteren.Projectleider(s)Prof.dr. Frank VandenbusscheDr. Noortje van DuijnhovenDrs. Carola GroenenProjectuitvoerder(s)Drs. Carola GroenenContact projectDr. Noortje van DuijnhovenNoortje.vanDuijnhoven@radboudumc.nlBegin en einddatumdecember 2012 - december 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020009Afdelingen Verloskunde en Kindergeneeskunde van het UMC StRadboud en het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis; alle elf eerstelijnsverloskundige praktijken in Nijmegen e.o.; afdeling Kraamzorg vanZorggroep Zuid Gelderland; afdeling Jeugdgezondheidszorg van deGGD.Trefwoordpregnancy, quality of care, prenatal care, personal health recordGezond werken tijdens de zwangerschap vraagt aandacht voor arbeidsfactoren, zowel tijdens de antenatale risicozorg alspostnataal. Het grootste deel van de zwangere vrouwen (ca 70%) werkt tijdens een zwangerschap. Er zijn gegevens en indirecteaanwijzingen dat ongezonde risico’s in de sfeer van arbeid en arbeidsomgeving nauwelijks aandacht krijgen in de huidigezorg, met mogelijk grote vermijdbare schade.Door het toepassen van e-tools en extra verdiepende vragen tijdens de anamnese, worden arbeid gerelateerde risicofactorenin kaart gebracht en omgezet in preventieve suggesties. De systematiek van R4U-risicoscreening wordt gevolgd, met zorgpadenen getrapte inzet van expertise.Doel1. Verbeteren van de gezondheid van moeder en kind tijdens en nade zwangerschap wat betreft schadelijke arbeidsfactoren.2. Verbeteren van de organisatie van risicozorg op het gebied vanarbeidsfactoren, met herkenbare portefeuilleverdeling.3. Efficiënt inzetten van Arbo professionals voor het gebruik vanbestaande en in ontwikkeling zijnde risicozorg-tools en procedures.4. De zwangere cliënte informeren over haar arbeidsrisico’s.Vraagstelling/Hypothese1. Hoe kan bij iedere zwangere onder routine omstandigheden, op basisvan bestaande risico-tools, gescreend worden op arbeidsfactoren?2. Welke zorgpaden kunnen (i.s.m. leden van het regionaalconsortium, uitgebreid met Arbo-deskundigen en cliënten)worden ontwikkeld, rekening houdend met de variatie in de regiowat betreft vervolgzorg?3. Welke aanvullende voorwaarden (procedureel, materieel) zijnnoodzakelijk voor duurzame implementatie van dearbeidscomponent in routine antenatale zorg: hoe kan informatieworden teruggegeven aan de zwangere vrouw, zodat zij deze inarbeidsprocessen kan gebruiken?RelevantieArbeidsfactoren zijn van invloed op de perinatale uitkomsten.Vermijdbare arbeidsfactoren door onvoldoende (verloskundige)zorg dan wel ervaren belemmering in de arbeidssituatie kunnenbijdragen aan ongunstige perinatale uitkomsten.Er is (nog) geen overall schatting beschikbaar wat betreft die rol vanarbeidsfactoren op perinatale uitkomsten. In twee studies (ABCD enGeneration R) is dit effect van arbeidsfactoren aannemelijk gemaakt.Ze beslaan een wijd spectrum: specifiek aangeboren afwijkingen,groeivertraging, premature geboorte, perinatale sterfte.Het experiment richt zich op twee ervaren knelpunten: de actievesignalering van risico’s bij met name kwetsbare groepen en debeïnvloeding van de (expositie door de) arbeidssituatie, waarvoorzwangeren in de huidige situatie zelf veel initiatief moeten nemen.Projectleider(s)Prof.dr. G.J. Bonsel (Erasmus MC)Prof.dr. A. Burdorf (Erasmus MC)Drs. H.S. Miedema (Hogeschool Rotterdam, KenniscentrumZorginnovatie)Drs. H.W. Torij (Hogeschool Rotterdam, KenniscentrumZorginnovatie, Verloskunde Academie Rotterdam)Projectuitvoerder(s)Dr. A.N. Rosman (Erasmus MC)Contact projectDr. A.N. RosmanAfdeling Verloskunde & Gynaecologie Erasmus MC Rotterdama.schonewille-rosman@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 januari 2015Einddatum: 1 januari 2017SamenwerkingspartnersErasmus MCHogeschool RotterdamErfocentrumArbo deskundigenEen aanpalend ZonMw project in Amsterdam, waarin een app wordtontwikkeldZonMw, projectnummer 50-52000-98-142ZonMw, projectnummer 209050001Reinier de Graaf GroepVerloskundigen Praktijk ‘Lize Verbaas’Gemeente RotterdamTrefwoordpreconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors,systematic risk selection, care pathways, collaboration, prevention,perinatal death, perinatal morbidity, work related risks


78 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 7978 79“Een gezonde zwangerschap voor iedereen!”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEMonitoring en evaluatie van het programma Healthy Pregnancy4 All-2 (HP4All-2): een sluitende aanpak door verloskundige- enjeugd(gezondheid)zorgNIEUWIN JAARINDEXHealthy Pregnancy 4 All-2 (HP4All-2): kraamzorgNIEUWIN JAARINDEXDe periode voor de conceptie en de eerste drie maanden van de zwangerschap zijn kritische perioden voor de gezondheid vanhet kind bij de geboorte én voor de kansen op een optimale ontplooiing op latere leeftijd. Deze gezondheidssituatie is niet gelijkverdeeld: vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen hebben een groter risico op sterfte en ziekte in de periode rond degeboorte en kort daarna. Medische én niet-medische factoren zoals leef- en omgevingsomstandigheden of psychosociale problematiekbinnen kwetsbare gezinnen, spelen hierin een rol. Via zorgexperimenten zet Healthy Pregnancy 4 All-2 zich in voorgoede (keten)zorg en het creëren van een continuüm binnen de verloskundige zorg, kraamzorg, jeugdgezondheidszorg en interconceptiezorg. Het doel is om bij te dragen aan een goede start bij de geboorte en goede groei- en ontwikkelingskansen in deeerste periode na de geboorte binnen voornamelijk kwetsbare gezinnen.DoelMonitoring en evaluatie van het landelijke programma HealthyPregnancy 4 All, op zowel proces- als uitkomstmaten in 9 gemeentenwaarin experimenten worden ingezet op het gebied van:• interconceptiezorg;• kraamzorg;• jeugdgezondheidszorg; en• het bereiken van hoog-risicogroepen.Vraagstelling/Hypothese1. In welke gemeenten is de perinatale gezondheid (sterfte enmorbiditeit) en de gezondheid van jonge kinderen, onderscheidennaar deelgemeenten/buurten, hoger dan gemiddeld?2. Hoe verlopen de zorgexperimenten in de 9 gemeenten en wat zijnde succes- en faalfactoren bij de implementatie van dezezorgexperimenten?3. Hoe veranderen de gezondheidscijfers rondom de geboorte en totop 2-jarige leeftijd na de implementatie van dezezorgexperimenten?RelevantieDe gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld:vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen lopen een groterrisico op sterfte en ziekte rond en kort na de geboorte, met gevolgenop latere leeftijd en in volgende generaties. Zorgbeleid en lokaalgemeentelijk beleid kunnen samen een rol spelen bij het aanpakkenvan deze problematiek door meer samenwerking, betere signaleringen zorg op maat. Binnen de experimenten wordt aangesloten bijbestaande afspraken en initiatieven in zowel de zorg als degemeenten. Dit kan op wijk- en buurtniveau de verbinding versterkentussen verloskundige zorg, kraamzorg, publieke gezondheidszorg enjeugdgezondheidszorg. Via monitoring en evaluatie worden deslaag- en faalfactoren voor de invoering van de zorgexperimentengeïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- enzorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal wordenontsloten naar andere gemeenten in Nederland.Projectleider(s)Drs. A.J.M. Waelput en prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectie,Dr. G. J. Bonsel, Dr. M.L.A. de Kroon, Dr. A.N. Rosman,Drs. H.E. Ernst-SmeltProjectuitvoerder(s)Drs. M.K. Sijpkens, Drs. M. Remmerswaal, Drs. J. LagendijkContact projectDrs. A.J.M. Waelput, programma-directeurAfdeling Verloskunde & Gynaecologie, Erasmus MC Rotterdama.waelput@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 mei <strong>2014</strong>Einddatum: 1 mei 2017SamenwerkingspartnersDit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verloskunde& Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van hetErasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid,het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid enGIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeentebestuur,GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugdgezondheidszorg,Huisartsen, Verloskundigen, Jeugdartsen en –verpleegkundigen,Sociaal-maatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in hetkader van het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte enUniversitair Medische Centra, Consortium 2.0 NVOGTrefwoordpreconception care, pregnancy, prenatal care, avoidable risk factors,shared care, systematic risk selection, care pathways, collaboration,prevention, perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care,urban deprived neighbourhoods, ethnicity, socioeconomic status,lifestyle recommendations, interconception care, implementation,adult women, impact of interconception careNagenoeg alle vrouwen ontvangen in de eerste week na de bevalling kraamzorg, wat een onlosmakelijk onderdeel is van degeboortezorgketen. Kraamzorg wordt zowel in de thuissituatie als in een geboortecentrum ingezet. In dit experiment wordtonderzocht wat de meerwaarde en de rol van kraamzorg is in deze keten en hoe deze wetenschappelijk onderbouwd enversterkt kan worden. De focus ligt op de kwetsbare zwangeren en gezinnen en de rol van de kraamzorg bij het signaleren enbegeleiden van deze kwetsbare vrouwen en gezinnen en bij gegevensoverdracht zodat er een naadloze aanpak ontstaat binnende keten.DoelDit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘Healthy Pregnancy4 All: een sluitende aanpak door verloskundige- en jeugd(gezondheid)zorg’.Het experiment met kraamzorg is tweeledig:• Integratie van de pre- en perinatale risicogeleide zorg, kraamzorgen jeugdgezondheidszorg, zodat er één doorlopend traject ontstaatvan risicogerichte, preventieve integrale zorg voor ouders enkinderen.• Het creëren van meerwaarde van kraamzorg bij de risicosignaleringvan het kwetsbare gezin door een sluitende aanpak te realiserentussen geboortezorg en jeugdgezondheidszorg (JGZ). Hiervoorwordt gebruik gemaakt van een gestructureerde overdracht eningezet op een naadloze aansluiting tussen het zorgpad kraamzorgen de lokale voorzieningen voor jonge gezinnen in de wijk.Vraagstelling/HypotheseTijdens het experiment zullen gegevens worden verzameld om naafloop uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van de inzetvan kraamzorg plus en de gegevensoverdracht:1. Hoe vaak heeft de inzet van kraamzorg plus geleid tot integrale,continue zorg in de zorg voor kwetsbare gezinnen in depostnatale periode?2. In hoeverre leidt dit tot betere zelfredzaamheid van moeder enbetere gezondheidsuitkomsten van moeder en kind?3. In hoeverre wordt de (verbeterde) gegevensoverdracht vankraamzorg en verloskunde aan JGZ gebruikt door de JGZ?4. In hoeverre heeft het kraamzorg plus experiment en de verbeterdegegevensoverdracht geleid tot continuering van zorg en hetinzetten van zorgpaden binnen de geboorteketen?RelevantieKraamzorg is in Nederland een algemeen geaccepteerde enbekende vorm van zorg, maar kent geen wetenschappelijkeonderbouwing. Door het uitvoeren van deze zorgexperimentenwordt de relevantie van de inzet van kraamzorg, haar positie in deverloskundige keten, haar rol bij de signalering van kwetsbaregezinnen, het gebruik van zorgpaden en de mate van verbeteringvan gezondheidsuitkomsten onderzocht.Projectleider(s)Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectieDrs. H. Ernst-SmeltProjectuitvoerder(s)Drs. J. LagendijkContact projectDrs. J. LagendijkAfdeling Verloskunde & GynaecologieErasmus MC Rotterdamj.lagendijk.2@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 mei <strong>2014</strong>Einddatum: 1 mei 2017SamenwerkingspartnersDit project is een samenwerkingsverband van de afdelingenVerloskunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorgvan het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands CentrumJeugdgezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnenAlles is Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9gemeenten met: Gemeentebestuur, GGD, Centra voor Jeugd enGezin/Jeugdgezondheidszorg, Huisartsen, Verloskundigen,Kraamzorgorganisaties, Beroepsorganisaties en landelijke koepels,Sociaal-maatschappelijke Organisaties, Onderzoeksconsortia in hetkader van Het ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte enUniversitair Medische CentraTrefwoordpostnatal care, postpartum period, puerperium, maternal healthservices, systematic risk selection, collaboration, prevention,perinatal death, perinatal morbidity, suboptimal care, urban deprivedneighborhoods, ethnicity, socioeconomic status, lifestylerecommendations, implementation, adult women, childbirth, prenatalcare, pregnancy, empowerment, vulnerability, self-reliance, healthplan implementation, health promotion/methods, evaluation studies


80 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 8180 81“Interconceptiezorg richt zich op bewustwording van medische en nietmedische risicofactoren die van invloed zijn op geboorte uitkomsten. Doorsystematisch interconceptiezorg aan te bieden, kan gestuurd worden op eengezonde voorbereiding en start van een volgende zwangerschap.”ORGANISATIEINNOVATIEORGANISATIEINNOVATIEHealthy Pregnancy 4 All-2: zorg voor én na de geboorte, met dejeugdgezondheidszorgNIEUWIN JAARINDEXHealthy Pregnancy 4 All-2: interconceptiezorgNIEUWIN JAARINDEXEen goede start bij de geboorte en goede groei- en ontwikkelingskansen in de eerste periode na de geboorte hebben een groteinvloed op de ontwikkeling van jonge kinderen en op hun gezondheid op volwassen leeftijd. Tijdige identificatie en gezamenlijkezorgtoeleiding van kwetsbare zwangere vrouwen en gezinnen vóór en na de geboorte kan bijdrage aan een betere gezondheid.Hiervoor worden zorgexperimenten gestart met een integrale aanpak over de geboorte heen. De identificatie van kwetsbaregezinnen zal vroeg-antenataal en net vóór of kort ná de geboorte gebeuren, gevolgd door integrale begeleiding van kwetsbaremoeders/ouders en hun (on)geboren kind. Hiervoor zetten de geboortezorg, publieke gezondheidszorg en/of jeugdgezondheidszorgzorgpaden in. Daar waar mogelijk gaat zorg en casemanagement van het kwetsbare gezin, inclusief het nog ongeborenkind, door de jeugdgezondheidszorg al vóór de geboorte van start.DoelDit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘HealthyPregnancy 4 All: een sluitende aanpak door verloskundige zorg enjeugd(gezondheid)zorg’. Dit zorgexperiment met integratie vanrisicosignalering en zorg rondom het kwetsbare gezin tussen deverloskundige zorg en jeugdgezondheidzorg beoogt bij te dragenaan goede (keten)zorg en het creëren van een zorgcontinuüm overde geboorte heen. Het experiment richt zich op de belangrijksterisicogroepen: kwetsbare zwangere vrouwen en kwetsbare gezinnendie een verhoogd risico hebben op een kind met één of meer vande zogenoemde ‘Big 4 aandoeningen’ (te laag geboortegewicht,vroeggeboorte, aangeboren afwijkingen of een slechte start bij degeboorte) en/of een verhoogd risico op een kind met groei- enontwikkelingsproblemenVraagstelling/HypotheseTijdens het zorgexperiment zullen gegevens worden verzameld omna afloop uitspraken te kunnen doen over de integratie vanrisicosignalering en zorg rondom het kwetsbare gezin tussen deverloskundige zorg en jeugdgezondheidzorg:1. Hoe vindt in de gemeenten afstemming van instrumenten uit devroegantenatale zorg (R4U) en de JGZ plaats?2. Leidt dit tot een effectief integraal ketenmodel voor risicodetectieen risicomanagement, inclusief bijbehorende zorgpaden?3. Hoe vaak is in de geselecteerde gemeenten identificatie vankwetsbare gezinnen en toeleiding naar integrale zorg-op-maatrondom de geboorte opgezet?RelevantieDe gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld:vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen lopen een groterrisico op sterfte en ziekte rond en kort na de geboorte, metgevolgen op latere leeftijd en voor de volgende generaties.Dit zorgexperiment beoogt bij te dragen aan goede (keten)zorg enhet creëren van een zorgcontinuüm over de geboorte heen om zode groei- en ontwikkelingskansen voor kwetsbare kinderen tevergroten. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- enfaalfactoren voor de invoering van de zorgexperimentengeïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- enzorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal wordenontsloten naar andere gemeenten in Nederland.Projectleider(s)Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectieDr. M.L.A. de Kroon, Prof.dr. H. RaatProjectuitvoerder(s)Drs. M. RemmerswaalContact projectDrs. M. Remmerswaal, Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg &afdeling Verloskunde & Gynaecologie, Erasmus MC Rotterdamm.remmerswaal@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 mei <strong>2014</strong>Einddatum: 1 mei 2017SamenwerkingspartnersDit project is een samenwerkingsverband van de afdelingen Verloskunde& Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorg van hetErasmus MC, Rotterdam, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid,het ministerie van VWS, met partners binnen Alles is Gezondheid enGIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeenten met: Gemeentebestuur,GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/Jeugdgezondheidszorg:jeugdartsen en –verpleegkundigen, Verloskundigen, SociaalmaatschappelijkeOrganisaties, Onderzoeksconsortia in het kader vanhet ZonMw-Programma Zwangerschap en Geboorte en UniversitairMedische Centra, Consortium 2.0 NVOGTijdens de interconceptionele periode, de periode tussen twee opeenvolgende zwangerschappen, kunnen kwetsbare gezinnenopgespoord en begeleid worden naar een zo gezond mogelijke start van een nieuwe zwangerschap. Binnen dit experimentwordt met ouders die met hun kind van 6 maanden of ouder het consultatiebureau bezoeken, gesproken over een eventuelekinderwens. Zij worden geattendeerd op het belang en de beschikbaarheid van preconceptiezorg. In een aantal gemeenten zalde Jeugdgezondheidszorg (JGZ) de ouders verwijzen naar verloskundige of huisarts voor een preconceptioneel consult, in deandere helft wordt de JGZ getraind om preconceptiezorg te bieden en gebruik te maken van het e-health-initiatief ‘SlimmerZwanger’. Zodoende zal de zorg aan kwetsbare gezinnen een integraal onderdeel uit kunnen maken van zorg van -9 maandentot en met de zorg door de JGZ. Daarnaast zal, gebruikmakend van de beschikbare studiegroep uit HP4All 1, een preconceptiecohortworden gevolgd, waarbinnen het effect van preconceptiezorg zal worden bestudeerd op de incidentie van BIG4aandoeningen (aangeboren afwijkingen, vroeggeboorte, laag geboortegewicht of een slechte start bij de geboorte).DoelDit onderzoek maakt deel uit van het programma ‘HealthyPregnancy 4 All: een sluitende aanpak door verloskundige- enjeugd(gezondheid)zorg’. Het experiment met interconceptiezorg viaof door de JGZ is bedoeld om de belangrijkste risicogroepen tebereiken. Hiervoor worden diverse, methoden en instrumenteningezet. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van ervaringendie eerder zijn opgedaan met de programmatischepreconceptiezorg uit Healthy Pregnancy 4 All (1)Vraagstelling/HypotheseTijdens het experiment zullen gegevens worden verzameld om naafloop uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van deimplementatie van interconceptiezorg:1. Hoeveel vrouwen komen voor een pre-/interconceptieconsult?2. Welk deel van de vrouwen met een kind met BIG-4 aandoeningof een hogere score aangaande indicatoren voor het kwetsbaregezin, wordt doorverwezen voor preconceptiezorg en welk deelmaakt daarvan ook gebruik?3. Hoe wordt deze uptake beïnvloed door de organisatie van deinter conceptiezorg; verwijzing door de JGZ of uitvoering door deJGZ zelf?4. Verbeteren voedings- en leefstijlgewoonten door het gebruik vancoaching op maat met behulp van het instrumentSlimmerZwanger, vergeleken met advisering door dezorgverlener alleen?RelevantieDe gezondheidssituatie rondom de geboorte is niet gelijk verdeeld:vrouwen in achterstandswijken en hun kinderen hebben een groterrisico op sterfte en ziekte in de periode rond de geboorte en kortdaarna, met gevolgen op latere leeftijd en in volgende generaties.Het is bekend dat de preconceptionele periode en de drie maandenna de conceptie bepalend zijn: de target periode voor preventie. Viapreconceptiezorg is opsporing en aanpak van risicofactorenmogelijk nog vóór de conceptie, wat kan bijdragen aan eengezondere start. Via monitoring en evaluatie worden de slaag- enfaalfactoren voor de invoering van de zorgexperimentengeïdentificeerd. In de analyse worden praktische-, bestuurlijke- enzorgfactoren in acht genomen. De ontwikkelde kennis zal wordenontsloten naar andere gemeenten in Nederland.Projectleider(s)Drs. A.J.M. Waelput en Prof.dr. E.A.P. Steegers, programmadirectieDr. A.N. RosmanProjectuitvoerder(s)Drs. M.K. SijpkensContact projectDrs. M.K. Sijpkens, Afdeling Verloskunde & Gynaecologie, ErasmusMC Rotterdam, m.sijpkens@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 mei <strong>2014</strong>Einddatum: 1 mei 2017SamenwerkingspartnersDit project is een samenwerkingsverband van de afdelingenVerlos kunde & Gynaecologie en Maatschappelijke Gezondheidszorgvan het Erasmus MC, Rotterdam, het Nederlands CentrumJeugd gezondheid, het ministerie van VWS, met partners binnen Allesis Gezondheid en GIDS-gemeenten, met de PRN en in 9 gemeentenmet: Gemeentebestuur, GGD, Centra voor Jeugd en Gezin/ Jeugdgezondheidszorg,Huisartsen, Verloskundigen, Jeugd artsen en –verpleegkundigen, Sociaal-maatschappelijke Organisaties,Onderzoeksconsortia in het kader van Het ZonMw-ProgrammaZwangerschap en Geboorte en Universitair Medische Centra


82JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL83OrganisatieConsortia2.383ORGANISATIECONSORTIAMRNNProjectgegevensCoördinatorenE-mailWebsiteTrudy Klomp MSc. (AVAG)Hanneke Torij MSc. (VAR)Dr. Henny Wijnen (AVM)Dr. Esteriek de Miranda (landelijk coördinator MRNN)contact@mrnn.nlwww.mrnn.nlHet ‘Midwifery Research Network Netherlands’ (MRNN) is een samenwerkingsverband tussen alle Nederlandse verloskundigeopleidingsinstituten (bachelor opleidingen Verloskunde) met hun onderzoeksafdelingen te weten de AVAG te Amsterdam-Groningen,de AVM te Maastricht en de VAR te Rotterdam. De onderzoeksinstituten NIVEL en TNO zijn nauw betrokken bij het MRNN.Er is meer kennis nodig over de onderbouwing van handelingen en interventies in de eerstelijns verloskunde. Daarvoor is (meer)onderzoek nodig binnen het wetenschapsdomein Verloskunde met een focus op ‘midwifery’, de normale, fysiologische verloskundeen de factoren die een fysiologisch verloop van zwangerschap en geboorte bevorderen en verstoren. Het doel is optimalezorg voor de zwangere en haar kind. Tevens is goede inbedding van ketenonderzoek belangrijk voor het realiseren vanmultidisciplinair beleid. Tweedelijns onderzoeksgegevens zijn vaak niet toepasbaar op een primair laagrisico populatie. Eerstelijnsverloskundig onderzoek en onderzoek door de keten heen zijn daarom noodzakelijk om tot betere preventieve strategieën eneen adequatere risicoselectie te komen.VisieHet MRNN heeft een proactieve rol in het stimuleren, initiëren,organiseren en faciliteren van onderzoek binnen het domein vanverloskundige zorg in Nederland. Door samenwerking tebewerkstelligen tussen verloskundige opleidingen,onderzoeksinstituten en verloskundigenpraktijken wordt er eenberoepsgroepbreed draagvlak gecreëerd. Door dezekrachtenbundeling kan het MRNN een instrumentele rol vervullen bijhet onderzoek naar de fysiologische verloskunde en de implementatievan Evidence Based Midwifery als uitgangspunt voor het verloskundighandelen. Door het bewerkstelligen van onderzoekssamenwerkingmet ketenpartners kan worden bijgedragen aan het tot stand komenvan multidisciplinair beleid dat een belangrijke bindende factor zal zijnbinnen het concept van integrale zorg. Het MRNN levert hiermee eenbijdrage aan de kwaliteit van de verloskundige zorg in Nederland enaan de totstandkoming van optimale zorg voor iedere zwangere.DoelEr zijn drie doelstellingen geprioriteerd:1. Het opstellen en agenderen van een onderzoeksprogramma voorsetting overstijgend Midwifery onderzoek2. Afstemming van onderzoek binnen het netwerk en zoeken vanonderzoeksafstemming buiten het netwerk. Het cliëntenperspectiefzal structureel betrokken worden bij de onderzoeksagenda en deopzet van onderzoek. Dit wordt opgepakt als eerste gezamenlijkeMRNN project.3. Het betrekken van (alle) verloskundigenpraktijken bij onderzoekbinnen de geboortezorg en het ontsluiten van praktijken vooronderzoeksdeelname:• Ontsluiten van praktijken voor onderzoekers;• Coördineren/verdelen onderzoekslast over praktijken;• Informeren van praktijken over de (wetenschappelijke) kwaliteitvan onderzoeken waarvoor deelname wordt gevraagd;• Ondersteunen van praktijken bij het beoordelen van verzoekenvoor deelname aan onderzoek.


84 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 8584 85ORGANISATIECONSORTIAORGANISATIECONSORTIANVOG ConsortiumProjectgegevensContactpersoonE-mailWebsiteMaya Kruijtinfo@studies-obsgyn.nlwww.studies-obsgyn.nlHet is een markant gegeven dat van de helft van de medische interventies de effectiviteit niet is onderzocht. Door het gebrek aaneenduidigheid over wat nu de beste behandeling is, zien we dan ook in ons vakgebied een grote praktijkvariatie.In 2013 is op initiatief van zes gynaecologen het Verloskundig Consortium gestart met de gezamenlijke uitvoering van multicenterevaluatieonderzoeken, om in relatief korte tijd prangende vragen over wat de beste zorg is te kunnen beantwoorden. inmiddelsis het Consortium uitgegroeid tot een organisatie waarbinnen het merendeel van de Nederlandse ziekenhuizen deelneemt aan éénof meer van de 40 lopende evaluatieonderzoeken in de obstetrie, gynaecologie en voortplantingsgeneeskunde, ondersteunddoor 35 research nurses en midwives, 85 (arts-)onderzoekers, een team van methodologen en een trialbureau.Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte Noord Nederland (ZeGNN)ProjectgegevensZonMw projectnummer 209010004Begin- en einddatum (looptijd) 01-12-2012 t/m 30-11-2016Projectleider(s)Dr. Henk GroenContactpersoonDr. Henk GroenE-mailh.groen01@umcg.nlWebsitewww.zwangerschapengeboorte-nn.nl/Gegevens omvang regioProvinciesGroningen, Friesland en DrentheStedenAantal inwoners1,67 miljoenJaarlijks aantal bevallingen in de regio 18.000Tientallen onderzoeken zijn afgerond en gepubliceerd, o.a. in The Lancet, British Medical Journal en New England Journal of Medicineen hebben de dagelijkse medische praktijk beïnvloed. Onze grootste drijfveer is het verbeteren van de zorg aan vrouwenen hun kinderen. Om het voortbestaan van dit unieke samenwerkingsverband te borgen heeft de NVOG het Consortium in <strong>2014</strong>geadopteerd.1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?De perinatale sterfte is relatief hoog, gemiddeld ongeveer 10%boven het landelijk gemiddelde.Daarnaast is er problematiek rond lage SES (‘witte’ achterstand opbasis van werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, laag inkomen),diversiteit (ongeveer 10% allochtoon en 5% niet-westers allochtoon)en leefstijl (roken, alcohol, overgewicht, diabetes).2. Met wie wordt samengewerkt?We werken samen met alle VSV’s in de regio, georganiseerd rondomde ziekenhuizen in de drie provincies. Alle partijen in degeboortezorg zijn bij het Consortium betrokken, niet alleen dezorgverleners (verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen,kraamzorg), maar ook de regionale ondersteuningsorganisaties(ROS Friesland, ELANN, ProGez) en de GGD’s Groningen Frieslanden Drenthe. Organisaties voor patiëntenbelangen (Zorgbelang)zijn eveneens betrokken. Ook met de Academie VerloskundeAmsterdam Groningen (AVAG) en met de zorgverzekeraars (Menzis,Achmea, De Friesland Zorgverzekeraar) zijn contacten.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Het ziekenhuis Meppel en het VSV daar vallen buiten dit consortium.Zij participeren in het Consortium Overijssel/Twente.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: Introduction of Audit generated Changes in perinatalcare using Tailored implementation strategies. (ACTion-project)Projectnummer: 209020005


86 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 8786 87ORGANISATIECONSORTIAORGANISATIECONSORTIANetwerk Geboortezorg Noordwest NederlandProjectgegevensZonMw projectnummer209010001 (VUmc) en 209010002 (AMC)Begin- en einddatum (looptijd) 01-01-2013 t/m 31-12-2016Projectleider(s)Prof.dr. C.J.M. de Groot (VUmc)Dr. M. Kok (AMC)ContactpersoonS.D. Dubos (regiocoördinator Netwerk GeboortezorgNoordwest Nederland)E-mailcoordinatorrca@gmail.comGegevens omvang regioProvinciesNoord-Holland en FlevolandDen Helder, Alkmaar, Hoorn, Purmerend, Hoofddorp,StedenHaarlem, Amsterdam, Almere, Lelystad, Beverwijk, Zandstad,AmstelveenAantal inwoners Noord-Holland: 2.719.764, Flevoland 398.174Jaarlijks aantal bevallingen in de regio Ongeveer 33.000In het kader van een naadloze aansluiting van de verschillende schakelsin de geboorteketen in onze regio, hebben beide consortia zich verenigdin het Netwerk Geboortezorg Noord-West Nederland. De consortiawerken binnen het netwerk nauw samen aan de gemeenschappelijkedoelstellingen. Het Netwerk richt zich momenteel op het accorderen enimplementeren van multidisciplinaire regioprotocollen en het stimulerenvan de ketensamenwerking. Dit wordt ondersteund door het projectNoordwest Nederland op één lijn en de ontwikkeling van een app vooralle geboortezorg professionals in het werkgebied.1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?De regio kenmerkt zich door een deels stedelijk karakter metwisselende (stads-) problemen en wijken waarin vroeggeboorte enetniciteit en lage sociaal economische klasse een rol speelt als medeook de problemen van niet-stedelijk karakter waar problemen een rolspelen van schaal grootte, specialisatie en vervoerstijd van patiënte.Dit komt mede doordat het de grootste regio is binnen Nederland.2. Met wie wordt samengewerkt?Ziekenhuizen (aantal 18): Spaarne Kennemer Gasthuis, Rode KruisZiekenhuis, MC Alkmaar, Gemini ziekenhuis, Waterland Ziekenhuis,Westfries Gasthuis, MC Zuiderzee, Ter gooi ziekenhuizen, BovenIJZiekenhuis, Amstelland, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, Sint LucasAndreas Ziekenhuis, Slotervaartziekenhuis, Flevoziekenhuis, ZaansMC.Verloskundigenpraktijken (aantal 90), VSV’s (aantal 18), ROS: 1ste lijnAmsterdam, ZONH, Raedelijn, ProGez, ROSAlmere, GGD,Academische werkplaats, JGZ Academische werkplaats NoordHolland, KraamzorgorganisatiesAcademie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG), Huisartsenwerkzaam in de verloskunde, Ambulance personeel,Patiëntenplatform.Cliëntenvertegenwoordigers: Het OuderSchap, DeGeboorteBeweging.3. Titels en ZonMw projectnummers onderzoeksprojecten• VUmc: LOCoMOTive-studie; Local Obstetrical CollaborationMultidisciplinary On-site Teamtraining effectIVEness 209020001• AMC: De App ‘gezond werken tijdens de zwangerschap’Projectnummer: 209050002• Athena-instituut (VU): Noordwest Nederland op een lijn: eenkwalitatieve analyse naar succes- en faalfactoren in een regionaalnetwerk Projectnummer: 154031006• VU/EMGO+: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat(POM): Verdere ontwikkeling en evaluatie van genetischdragerschaponderzoek in specifieke risicogroepenProjectnummer: 209040001• AMC: Multidisciplinary step in the prediction and primary preventionof preterm birth - Prevention of Preterm Birth (De Propellor-studie)Projectnummer: 209020002• AMC: Effectieve preconceptiezorg voor vrouwen met lagegezondheidsvaardigheden (PREGEVA- studie)Projectnummer: 209040006• AMC: Niet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling,geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid(De ESPRIT-studie)Projectnummer: 209020003Regionaal Consortium Zwangerschap en Geboorte OverijsselProjectgegevensZonMw projectnummer 209010007Begin- en einddatum (looptijd) 1-2-2013 t/m 31-01-2016Projectleider(s)Dr. Rosalinde SnijdersContactpersoonDr. Rosalinde SnijdersE-mailRosalinde.snijders@gmail.comGegevens omvang regioProvinciesOverijsselStedenEnschede, Hengelo, Almelo, Hardenberg, Zwolle, HarderwijkAantal inwoners1,13 miljoenJaarlijks aantal bevallingen in de regio 12.344 (levendgeborenen in 2012)1. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?De regio wordt gekenmerkt door een relatief hoog percentagerokers en overmatig alcohol drinkers. Het gebied van hetconsortium is een gevarieerd gebied met zowel stedelijke- alsplattelandsproblematiek. In delen van de regio is sprake van eenrelatief lage sociaal-economische status (SES). In tegenstelling totwest Nederland, waar een lage SES vaak gepaard gaat met eenniet-westerse achtergrond, is de achtergrond van mensen met eenlage SES in het noordoosten voornamelijk Nederlands.2. Met wie wordt samengewerkt?Ziekenhuizen (aantal 5): Medisch Spectrum Twente, locatieEnschede; Ziekenhuisgroep Twente, locaties Almelo en Hengelo;Ropke Zweers Ziekenhuis Hardenberg; Isala Klinieken Zwolle;Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk. Verloskundigenpraktijken, VSV’s(5), ROS, GGD Twente en GGD IJsselland(waarin vertegenwoordigd de JGZ afdelingen en AcademischeWerkplaatsen), Zorgbelang, Ambulancediensten en ROAZ.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?We hebben geen actieve inbreng van de huisartsen maar wel deafspraak dat de huisartsen op de hoogte worden gehouden en ineen later stadium hopelijk toch actief betrokken kunnen worden.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: Analysis of the coordination of care during pregnancyand perinatal periodProjectnummer: 209020008


88 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 8988 89ORGANISATIECONSORTIAORGANISATIECONSORTIAGeboortezorg Consortium Midden NederlandProjectgegevensZonMw projectnummer 209010003Begin- en einddatum (looptijd) 01-01-2013 t/m 31-12-2016Projectleider(s)Dr. A. KweeContactpersoonDrs. Yvonne SalfischbergerE-mailGCMN@umcutrecht.nlGegevens omvang regioProvinciesNoord-Brabant, Gelderland, Utrecht, OverijsselStedenTilburg, Gorinchem, Tiel, Nieuwegein, Woerden Utrecht-Zuid,Utrecht-WKZ, Amersfoort, Apeldoorn en Deventer.Aantal inwonersJaarlijks aantal bevallingen in de regio 20.000Regionaal Verloskundig Consortium (RVC) Noordelijk Zuid-HollandProjectgegevensZonMw projectnummer 209010005Begin- en einddatum (looptijd) 31-12-2012 tot 31-12-2016Projectleider(s)Prof.dr. Jan van LithContactpersoonEvelien Kabel–Savenije (coördinator)E-mailRVC-NZH@lumc.nlGegevens omvang regioProvinciesNoordelijk Zuid-HollandStedenDen Haag, Leiden, Leiderdorp, Gouda & ZoetermeerAantal inwonersongeveer 2 miljoenJaarlijks aantal bevallingen in de regio ongeveer 17.000 – 18.0001. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?Geografisch groot gebied met veel soc.-geografische verschillen(platteland, middelgrote steden, Randstad).Diversiteit door verschillende religies (o.a. streng gereformeerd,islam), diverse risicogroepen (o.a. obesitas, tienermoeders,verslavingsproblematiek, ggz-problematiek) en grote sociaaleconomischeverschillen in de regio.2. Met wie wordt samengewerkt?Ziekenhuizen (aantal 10): St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg,Tweestedenziekenhuis Tilburg, Rivas Zorggroep Gorinchem,Ziekenhuis Rivierenland Tiel, St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein,Zuwe Hofpoort Ziekenhuis Woerden, Diakonessenhuis Utrecht,UMC Utrecht (WKZ), Meander medisch Centrum Amersfoort, GelreZiekenhuizen Apeldoorn, Deventer Ziekenhuis. VSV’s (aantal 10), St.Prenatale Screening, Kraamzorg (ZinKraamzorg, Yunio Kraamzorg),HuisartsenGG&GD Jeugdgezondheidszorg, GGD Midden Nederland en GGDHart van BrabantRAVU, zorgverzekeraar Achmea, Universiteit van Tilburg, UniversiteitUtrecht (Julius Centrum), Ros-sen (OOGG, Raedelijn, Caranscoop.Cliënten(organisaties) wordt nog aan gewerkt.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Brengen we nog in kaart.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: Risk EStimation for PrEgnancy Complications to provideTailored care (RESPECT-studie)Projectnummer: 2090200041. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?De regio Noordelijk Zuid-Holland kenmerkt zich door een grotediversiteit in populatie. Den Haag heeft de typisch grootstedelijkeproblematiek, terwijl het Groene Hart juist de kenmerken van hetplatteland heeft. In de provincie Zuid-Holland is in 2007 deperinatale sterfte 8,6 per 1000. Specifiek in Den Haag is deperinatale sterfte gemiddeld hoger dan in de rest van de provincie.De perinatale sterfte is vervolgens hoger bij niet-westerse groepenen bij zwangeren met een lage sociaal economische status.2. Met wie wordt samengewerkt?Ziekenhuizen (aantal 8): Leids Universitair Medisch Centrum,Diaconessenhuis (Leiden), Rijnland ziekenhuis (Leiderdorp),Medisch Centrum Haaglanden (Den Haag), HagaZiekenhuis (DenHaag), Bronovo (Den Haag), Groene Hart Ziekenhuis (Gouda) & HetLangeLand Ziekenhuis (Zoetermeer).Verloskundigenpraktijken (aantal 41), VSV’s (8).ROS (aantal 2): Lijn1Haaglanden en REOS.GGD (aantal 2): GGD Den Haag en GGD Hollands Midden.JGZ (aantal 2): Jong Florence en JGZ Hollands Midden.Academische Werkplaats Publieke Gezondheid NoordelijkZuid-Holland (AWPGNZH).Kraamzorg: De Waarden en stichting De KraamschakelTNO3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Onze intentie is om met alle partijen betrokken bij de verloskundigezorg in de regio samen te werken.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjectnummer: 209020006


90 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 9190 91ORGANISATIECONSORTIAORGANISATIECONSORTIARegionaal Consortium Zwangerschap & Geboorte ZuidWest NederlandProjectgegevensZonMw projectnummer 209010010Begin- en einddatum (looptijd) 1 januari 2013 t/m 31 december 2016Projectleider(s)Drs. Hanneke TorijContactpersoonDrs. Angélica Venekamp (coördinator)E-maila.a.venekamp@hr.nlGegevens omvang regioProvinciesZuid Holland, Zeeland en BrabantStedenzie ook participanten; in hun werkgebied bevinden zich allestedenAantal inwonersniet exact bekend bij onsJaarlijks aantal bevallingen in de regiodit is onderwerp van onderzoekRegionaal Consortium Oost Nederland Bevalt GoedProjectgegevensZonMw projectnummer 209010008Begin- en einddatum (looptijd) 1-12-2012 tot 1-12-2016Projectleider(s)Prof.dr. Frank VandenbusscheDr. Noortje van DuijnhovenContactpersoonDr. Noortje van DuijnhovenE-mailNoortje.vanDuijnhoven@radboudumc.nlGegevens omvang regioProvinciesGelderland en Noord-BrabantStedenNijmegen, Boxmeer, Arnhem, Doetinchem, Winterswijk, EdeAantal inwoners Ongeveer 500.000Jaarlijks aantal bevallingen in de regio Ongeveer 12.000 - 15.0001. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?• grote omvang, zowel qua ‘afstanden’ als qua inwoners, data en- niet in de laatste plaats - aantal consortiumpartijen;• zowel stedelijk gebied als platteland;• veel bestaande initiatieven gericht op verbeteren van zorg voorkwetsbare zwangeren;• veel bestaande initiatieven gericht op de organisatie van zorg (juistook rondom kwetsbare zwangeren);• groot enthousiasme en participatie van nagenoeg alle partijenrondom geboortezorg vanuit zorg-, onderwijs-, onderzoeks- enbeleidsperspectief en daardoor…• …heel veel expertise in de regio.2. Met wie wordt samengewerkt?• Ziekenhuizen (aantal 11): Erasmus MC (Rotterdam), VlietlandZiekenhuis (Schiedam), Franciscus Ziekenhuis (Roosendaal), HetVan Weel Bethesda Ziekenhuis (Dirksland), Admiraal De RuyterZiekenhuis (Vlissingen), Reinier de Graaf Gasthuis (Delft), IkaziaZiekenhuis (Rotterdam), Sint Franciscus Gasthuis (Rotterdam),IJsselland Ziekenhuis (Rotterdam), Maasstad Ziekenhuis(Rotterdam), Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht)• Verloskundige praktijken (aantal 45) VSV’s, GeboortecentrumOrigine.• Kraamzorgorganisaties: Careyn Kraamzorg BV, Dé ProvincialeKraamzorg, Kraambureau Willy Mastenbroek, Kraamzorg deWaarden.• GGD / gemeente: GGD Rotterdam-Rijnmond, GGD Zeeland,Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond, Bureau JeugdzorgZeeland.• Hogescholen (aantal 2): Hogeschool Rotterdam, en HZ universityof applied sciences (Vlissingen)• Overige organisaties: Erasmus MC - Generation R, StichtingEerstelijns Ondersteuning Delftland Schieland Westland, StichtingZorgbeheer De Zellingen, Stichting Robuust, Centrum VrouwCentraal (Rotterdam), Stichting Zorgimpuls (Rotterdam), StichtingKOEL (Zwijndrecht), Star Medisch Diagnostisch Centrum(Rotterdam), Stichting SHL-groep.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Wij werken eigenlijk met niemand niet samen.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksproject• Projecttitel: Joining forces against joint risks: structured care forvulnerable families in the Southwest of the Netherlands.Projectnummer: 209020011• Projecttitel: Arbeid en gezond zwanger: maak er werk van!Projectnummer: 209050011. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?• Diversiteit in prioritering van de wenselijke actiepunten tussen dedeelnemende subregio’s.• Diversiteit in organisatie van de samenwerking in geboortezorgtussen de deelnemende subregio’s.2. Met wie wordt samengewerkt?Het consortium Oost NL omvat zes subregio’s, met elk een eigenverzameling aan betrokken partijen. De samenwerking per regiobevat minimaal de eerstelijns verloskundigen en de klinischverloskundigen en gynaecologen uit het ziekenhuis in de regio.Afhankelijk van regio is ook de kraamzorg en dejeugdgezondheidszorg aangesloten. Het consortium Oost NLfungeert als een paraplu over de zes subconsortia.• Verloskundigenorganisaties: 37 verloskundigenpraktijken verenigdin een regionale coöperatie of kring.• Ziekenhuizen: Radboud umc, Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis,Maasziekenhuis Pantein, Ziekenhuis Rijnstate, ZiekenhuisSlingeland, Ziekenhuis Gelderse Vallei en StreekziekenhuisKoningin Beatrix.• Kraamzorginstanties: Stichting Zorggroep Zuid Gelderland,Kraamzorg Pantein-Vivent, De Zorggroep/Groene KruisKraamzorg, PVG, De Kraamvogel regio Zuid Oost.• Jeugdgezondheidszorg van de GGD Gelderland-Zuid• Huisartsen, verzekeraars en ROS op basis van lokale of regionaleinitiatieven3. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: MijnZw@ngerschap; een persoonlijke zorggroep vooriedere zwangereProjectnummer: 209020009


92 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 9392 93ORGANISATIECONSORTIAORGANISATIECONSORTIARegionaal Consortium Verloskunde BrabantProjectgegevensZonMw projectnummer 209010009Begin- en einddatum (looptijd) 01-09-2012 t/m 31-08-2016Projectleider(s)Prof.dr. S.G. OeiContactpersoonProf.dr. S.G. OeiE-mailguidoei@outlook.comGegevens omvang regioProvinciesBrabantStedenVeldhoven, Eindhoven, Den Bosch, Veghel, Helmond, GeldropAantal inwoners1.020.000 (regio rondom Veldhoven)Jaarlijks aantal bevallingen in de regio 13.716 (in 2008)Verloskundig Consortium LimburgProjectgegevensZonMw projectnummer 209010006Begin- en einddatum (looptijd) 01-12-2012 t/m 30-11-2016Projectleider(s)Prof.dr. M.E.A. SpaandermanContactpersoonProf.dr. M.E.A. SpaandermanE-mailmarc.spaanderman@mumc.nlGegevens omvang regioProvinciesLimburgStedenMaastricht, Heerlen, Sittard, Geleen, Roermond, Weert,Venlo, VenrayAantal inwoners 1.000.000Jaarlijks aantal bevallingen in de regio 10.0001. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?Noord-Brabant heeft zowel de laagst maternale als de laagsteperinatale sterfte van Nederland.2. Met wie wordt samengewerkt?Ziekenhuizen: Perinatologisch centrum: Maxima Medisch CentrumVeldhoven/Eindhoven, Jeroen Bosch ziekenhuis (Den Bosch) en hetCatharina ziekenhuis (Eindhoven), Bernhoven ziekenhuis (Veghel),St. Anna ziekenhuis (Geldrop), Elkerliek ziekenhuis (Helmond).Alle naar bovenstaande verwijzende verloskundige praktijkenworden betrokken.Zorggroep Verloskunde Zuid-Oost Brabant en de eerstelijnszorggroep Den Bosch zijn actief betrokken als vertegenwoordigersvan de eerstelijns verloskundige zorgverleners. Allekraamzorginstellingen uit de regio van de vijf bovengenoemdeziekenhuizen. Technische Universiteit Eindhoven. MedSim.Bestaande samenwerkingsverbanden op het gebied vangeboortezorg in de regio zijn:• Vanuit het perinatologisch centrum van het Maxima MedischCentrum is er al een consortium actief waarin de tweede enderdelijns gynaecologen en klinisch verloskundigen op het gebiedvan wetenschappelijk (evaluatie)onderzoek binnen de regiosamenwerken.• Regionaal initiatief voor Integrale Verloskundige Zorg: vanaf maart2012 is er een door zorgverzekeraar CZ ondersteunde werkgroepactief om namens alle betrokken beroepsgroepen in de regioZuid-Oost Brabant integrale verloskundige zorg te realiseren,gebaseerd op de adviezen van de landelijke StuurgroepZwangerschap en Geboorte.• In de regio Zuid-Oost Brabant is al enkele jaren een zorggroepverloskunde actief waarbij 99% van de verloskundigen uit deeerste lijn van Eindhoven/Geldrop en omstreken is aangesloten.Ook in de regio Den Bosch is een eerstelijns zorggroepverloskunde operationeel.• Actieve samenwerking tussen het perinatologisch centrum van hetMaxima Medisch Centrum en de Technische UniversiteitEindhoven.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Onze intentie is om met elke partij, betrokken bij de verloskundigezorg in de regio, samen te werken.4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: The impact of obstetric team training on managementand outcome of the Big 4 causes of perinatal mortality in theNetherlandsProjectnummer: 2090200101. Wat zijn specifieke kenmerken voor de regio?Geringe migratie, substantiële gebieden met lage SES, lageperinatale morbiditeit.2. Met wie wordt samengewerkt?De vakgroep / maatschap gynaecologie (en verloskunde) van 6ziekenhuizen: Maastricht UMC, Atrium Medisch Centrum Parkstad,Orbis MC Sittard-Geleen, St. Laurentius Ziekenhuis Roermond, St.Jans Gasthuis te Weert, VieCurie te Venlo/Venray. De vakgroepNeonatologie Maastricht UMC.Vijf verloskundige kringen: Maastricht/Heuvelland, Oostelijk ZuidLimburg, Westelijke Mijnstreek, Midden Limburg, Coöperatie NoordLimburg.Geboortezorg Limburg te Maastricht, de Academie VerloskundeMaastricht, de Stichting ROS Robuust locatie Beyaert, Het Huis voorde Zorg, de Jeugdgezondheidzorg.3. Met wie werkt u niet samen (regionaal)?Huisartsen (wel samenwerking aangeboden).4. Titel en ZonMw projectnummer onderzoeksprojectProjecttitel: External validity and impact of first-trimester obstetricProjectnummer: 209020007


94JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDE94“Samen werken aan optimale geboortezorg waarbij de cliëntcentraal staat.”Kwaliteit van de cliëntenzorgORGANISATIECONSORTIANoordwest Nederland op één lijn: een kwalitatieve analysenaar succes- en faalfactoren in een regionaal netwerkProjectgegevensBegin- en einddatum (looptijd) mei <strong>2014</strong> - april 2015Projectleider(s)Dr. D.R. Essink, onderzoeker Athena Instituut, VU AmsterdamDr. T.J. Schuitmaker, onderzoeker Athena Instituut, VU AmsterdamProjectuitvoerders(s)S. R. Lips MSc, F. Lambermon MScH. Sahin MSc, M. Droogers BScContactpersoonDr. T.J. SchuitmakerE-mailt.j.schuitmaker@vu.nlHet versterken van samenwerking tussen professionals in de geboortezorg, die de cliënt centraal stellen, wordt gezien als eenveel belovende manier om de kwaliteit van de geboortezorg te verhogen. Dit actieonderzoek richt zich op Verloskundige Samenwerkingsverbanden(VSV’s) in Noordwest Nederland. VSV’s zijn ‘teams’ van professionals uit de 0e, 1e, 2e en 3e lijn, zoals o.a.verloskundigen, gynaecologen en kraamverzorgenden. Ondanks positieve betrokkenheid van al deze groepen blijkt dat de samenwerkingtussen de beroepsgroepen nog niet effectief verloopt. Aanpak: Participatief actieonderzoek waarin de leden van 5VSV’s in samenwerking met de onderzoekers de succes- en faalfactoren in de samenwerking en het centraal stellen van de cliëntanalyseren. Daarnaast wordt inzicht verkregen in het perspectief van cliënten op basis van interviews en vragenlijsten over hunervaringen met de geboortezorg.Doel1. Inzicht verkrijgen in de succes- en faalfactoren aangaande eeneffectieve en gelijkwaardige multidisciplinaire samenwerking inVSV’s.2. Inzicht verkrijgen in de mate waarin en de wijze waarop de VSV’sinvulling geven aan het concept ‘cliënt centraal’.3. Toepassen van de bevindingen van dit onderzoek om binnen deVSV’s tot een nieuw plan te komen om de zorg, gerelateerd aan desamenwerking, in hun regio te versterken en de cliënt meercentraal te stellen.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is het teamfunctioneren in de VSV’s en door welke factorenwordt effectieve en gelijkwaardige samenwerking in deVSV’sbeïnvloed?2. Wat zijn de verwachtingen en ervaringen van deelnemers aan deVSV’s ten aanzien van de samenwerking?3. In welke mate en op welke manier staat de cliënt centraal in deVSV’s?4. Hoe ervaren cliënten de kwaliteit van de zorg en hoe tevreden zijnzij hierover?RelevantieDit onderzoek is opgezet met het oog op het verbeteren van desamenwerking tussen professionals in de geboortezorg en hetterugdringen van de perinatale morbiditeit. Hierbij sluit het onderzoekaan bij de doelstellingen van het consortium van NoordwestNederland. Dit netwerk heeft zich specifiek ten doel gesteld de VSV’ste versterken en verhogen van de tevredenheid van vrouw enhaarpartner.Resultaten van het onderzoek zijn direct bruikbaar voor deelnemendeVSV’s en te generaliseren naar andere VSV’s.SamenwerkingspartnersAcademisch Medisch Centrum (AMC), AmsterdamAcademie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG)Athena Instituut, Vrije Universiteit AmsterdamEMGO+ Institute for Health and Care ResearchKraamzorg de Kraamvogel, MeppelMedisch Centrum AlkmaarRegionaal Netwerk Geboortezorg Noordwest NederlandRode Kruis Ziekenhuis, BeverwijkVU medisch centrumTrefwoordverloskunde, multidisciplinaire samenwerking, teamfunctioneren,cliënt centraal, continuïteit03Begeleiding en welbevinden 3.1Effectiviteit en doelmatigheid / interventies 3.2Effectiviteit en doelmatigheid / screening, 3.3diagnostiek en risicoselectieGezondheidsbevordering en preventie 3.4


96JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL97Kwaliteit van de ClientenzorgBegeleiding en welbevinden3.1Een cliënte over haar behoeften: “Ja, echt een gesprek ja. Niet97meer zo van…dathet een beetje een aan de zijkant geschoven kindje was. Zo’n idee had ik eenbeetje. Van ja, dat kun je doen, maar ja, heel veel erover vertellen weet ik niet,want we hebben een folder of zo en lees die maar.”VOORWOORDKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGBEGELEIDING EN WELBEVINDENDe gepresenteerde onderzoeken in dit subhoofdstuk pogen meer licht te werpen op wat zwangere vrouwen en hunpartners in de verloskundige zorg nodig hebben, zodat deze zo optimaal mogelijk georganiseerd kan worden.Het focus van deze onderzoeken ligt vooral op de zorg geleverd door de verloskundige, maar de uitkomsten zijnbruikbaar voor de gehele verloskundige keten. Kernthema in de vijf onderzoeken is cliëntparticipatie enbesluitvorming.Twee onderzoeken houden zich bezig met de wijze waarop de verloskundige het beslissingsproces bij de prenatalescreening het beste kan vormgeven. De ene studie kijkt naar het cliëntperspectief, zodat verloskundige zorgverlenersbeter weten wat er nodig is bij de counseling. In deze studie wordt ook nagegaan hoe verloskundigen hun rol alscounselor vormgeven. Resultaten laten zien dat cliënten tevreden zijn over de informatie die zij krijgen over detest procedures en de aandoeningen die opgespoord kunnen worden, maar cliënten missen ondersteuning in hunbesluitvorming. De andere studie onderzoekt of zorgverleners rekening houden met religieuze aspecten als zijvrouwen met een islamitische achter grond counselen. Een van de resultaten is, dat de visies van deze vrouwen openerzijds het eventueel krijgen van een kind met een aangeboren aandoening en anderzijds opzwangerschapsafbreking bepalend is voor hun keuze om wel of geen combinatietest te doen. Hoewel verloskundigenhet belangrijk vinden religieuze overtuigingen mee te nemen tijdens de counseling, hebben zij nauwelijks kennis vanhet islamitisch gedachtengoed wat betreft de keuzes die binnen prenatale screening genomen moeten worden.Drie studies houden zich bezig met het besluitvormingsproces tijdens zwangerschap en bevalling. De eerste studieonderzoekt de tot nu toe vrij onderbelicht gebleven rol van de partner in de besluitvorming over de plaats van debevalling en de keuze voor een bepaalde vorm van pijnstilling. De onderzoekers gaan na of de rol van de partner in debesluitvorming ook van invloed is op het welbevinden van de zwangere tijdens en na de bevalling. De tweede studiegaat meer in het algemeen na wat de wensen en noden zijn van zwangere vrouwen. Het is bekend dat keuzes kunnenmaken en betrokken worden in de besluitvorming bijdragen aan meer positieve bevallingservaringen. Een conclusievan dit afgeronde onderzoek is dat ‘shared decision-making’ onderdeel behoort te zijn van begeleiding en behandelingvan vrouwen in de hele breedte van verloskundige zorg, zodat de beleving en wensen van de cliënt centraal gesteldworden. De derde studie onderzoekt of de voorkeur voor de plaats van de bevalling (in het ziekenhuis of thuis) enmanier van bevallen (vaginaal of per sectio) gerelateerd is aan angst voor de bevalling. Deze nog lopende studie zalbijdragen aan meer kennis over angst voor de bevalling bij individuele vrouwen en over de keuzes die ze vervolgensmaken ten aanzien van de plaats en manier van bevallen. Ook kan met deze kennis psychische ondersteuning rondzwangerschap en bevalling verbeterd worden.Dr. Marieke PaarlbergGynaecoloog/trainer, Gelre Ziekenhuizen,bestuurslid ISPOGDrs. Janneke GitselsVerloskundige, onderzoeker en docent, AVAGCounseling by midwives about prenatal tests for congenital abnormalities;tailoring to future parents needsCounseling voor prenatale testen op congenitale afwijkingen maakt sinds enkele jaren onderdeel uit van de verloskundige begeleidingvan aanstaande ouders. De rol van counselor vraagt van verloskundigen een specifieke professionele attitude en daarbijbehorende kennis en vaardigheden. Om de rol van counselor onder de knie te krijgen hebben de meeste verloskundigen inmiddelseen cursus counseling voor prenatale screening en diagnostiek gevolgd. Het lijkt daarom een goed moment om na te gaanhoe verloskundigen vorm geven aan hun relatief nieuwe rol van counselor en wat aanstaande ouders in het eerste en tweedetrimester van de zwangerschap daarvan vinden. In dit onderzoek wordt met behulp van interviews en vragenlijsten nagegaanwelke begeleidings behoeften aanstaande ouders (nadrukkelijk zwangeren én hun partners) hebben tijdens het keuzeproces overprenatale testen voor screening op congenitale afwijkingen. Tevens wordt, onder andere, middels video-opnamen bekeken hoeverloskundigen tegemoet komen aan deze wensen. Vervolgens worden bevindingen ingebed in een theoretisch kader, waar vanuit(post initieel) onderwijs over dit onderwerp kan worden geoptimaliseerd.DoelOptimaliseren van de kwaliteit van counseling voor prenatale testenop congenitale afwijkingen door Nederlandse verloskundigen vanuitcliëntenperspectief, doch binnen de kaders van verloskundigerelevante richtlijnen, standaarden en visies.Vraagstelling/HypotheseTijdens de studie wordt onderzocht welke behoeften aanstaandeouders, in het 1ste en 2de trimester van de zwangerschap, hebbenten aanzien van counseling voor prenatale screening op congenitaleafwijkingen. Tevens wordt nagegaan hoe verloskundigen daaraantegemoet (kunnen) komen.RelevantieCliëntgerichtheid is al enige decennia een belangrijk speerpuntbinnen de gezondheidszorg. Het blijkt nog niet eenvoudig hierhanden en voeten aan te geven, terwijl cliënten daar wel behoefteaan hebben. Optimalisering van prenatale counseling biedt, door deaard van de gespreksvorm counselen, een prachtige kansverloskundige zorgverlening vanuit cliëntenperspectief verder vormte geven. Een kans die, mits gepakt, zal kunnen leiden tot meer dantevreden cliënten en verloskundigen.Projectleider(s)Prof.dr. Eileen Hutton, hoogleraar Midwifery Science aan de AVAGen VUmc, AmsterdamDr. Sandra van Dulmen, programmacoördinator NIVEL, UtrechtTrudy Klomp MSc, programmaleider DELIVER, AcademieVerloskunde Amsterdam en Groningen (AVAG)Projectuitvoerder(s)Drs. Linda Martin, promovendus VU Amsterdam in samenwerkingmet AVAG en NIVELContact projectDrs. Linda Martin (psycholoog)Linda.martin@inholland.nlBegin en einddatumBegindatum: 2010Einddatum: 2015SamenwerkingspartnersEMGO+ instituut VUmc, AmsterdamOnderzoeksinstituut NIVEL, UtrechtTen behoeve van dataverzameling voor deze studie wordt tevenssamengewerkt met 17 verloskunde praktijken en hun cliënten.Trefwoordcounseling, genetic counseling, prenatal diagnosis, geneticscreening, quality of health care, decision making, patient education,needs assessment, pregnancy, ultrasonography, ultrasoundscreening, down syndrome, congenital abnormalities


98 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 9998 99Een partner over de keuze voor de plaats van bevalling:‘‘I don’t think I’d pressurise her if she really said ‘‘I want thisbaby at home’’ I wouldn’t say no, no that’s it but I wouldsay like have a think about it . . .you know I would prefer you tobe in the hospital. . .That’s what I’d say‘‘. (Bedwell et al 2011).KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGBEGELEIDING EN WELBEVINDENKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGBEGELEIDING EN WELBEVINDENDe rol van partners in de besluitvorming rondom plaats van bevalling en het gebruik vanpijnreducerende methodenOn speaking terms: choices and decision-making during the perinatal periodDe betrokkenheid van partners tijdens zwangerschap en bevalling draagt bij aan de gezondheid van zowel de moeder, de partnerals het kind. Toch is in de dagelijkse praktijk de gezondheidszorg nog steeds voornamelijk gericht op de gezondheid van alleenmoeder en kind. Er is onderzocht dat de voorkeuren voor de plaats van bevalling en voor pijnreducerende methoden van dezwangere vrouw en haar partner onderling verschillen. Het is echter nog onbekend welke rol de partner speelt in de uiteindelijkebesluitvorming rondom plaats van bevalling en de keuze voor pijnreducerende methoden. Ook is niet bekend óf en hoe de rolvan de partner in de besluitvorming kan bijdragen aan de beleving van de bevalling en de psychische gezondheid van de vrouwen haar partner in de periode na de bevalling.Er wordt een systematische review van de beschikbare literatuuruitgevoerd. Daarnaast wordt een cohortstudie opgezet onder ongeveer500 partners en hun zwangere vrouwen die onder controle zijn in deeerste lijn. Data worden verzameld door middel van vragenlijsten dieverspreid worden in de prenatale en postnatale periode. Tevens wordt ereen kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Door middel van focusgroepen metpartners zal inzicht worden verkregen in de ervaringen van partnerstijdens de bevalling en hoe zij de besluitvorming rondom plaats vanbevalling en de keus voor pijnreducerende methoden hebben ervaren.DoelInzicht verkrijgen in de rol van de partner in de besluitvorming rondom deplaats van bevalling en de keus voor pijnreducerende methoden en demogelijke effecten daarvan in een laag risico populatie.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is bekend in de literatuur over het besluitvormingsproces tussenzwangere vrouwen, hun partners en de verloskundige hulpverlenerrondom de plaats van de bevalling en de keuze voor baringspijnreducerende methoden?2. Hoe kijken partners terug op het besluitvormingsproces ten aanzienvan de plaats van bevalling en baringspijn reducerende methoden?3. Welke voorkeur ten aanzien van plaats van bevalling en baringspijnreducerende methoden hebben zwangere vrouwen en hun partners inde prenatale periode en welke factoren spelen daarbij een rol?4. Wat is de associatie tussen de rol van de partner in het gezamenlijkebesluitvormingsproces rondom de geplande plaats van de bevalling ende voorgenomen keuze voor baringspijn reducerende methoden enhet psychologisch welbevinden tijdens en na de bevalling?5. Welke rol speelt de verloskundige hulpverlener in het proces vanbesluitvorming rondom plaats van de bevalling en de keuze voorbaringspijn reducerende methoden?RelevantieInzicht in de rol van de partner in de besluitvorming en de mogelijkeeffecten daarvan zal waardevolle informatie opleveren die verloskundigenkunnen gebruiken in zowel de psychosociale begeleiding als in decounseling aan koppels zodat koppels een goed geïnformeerde keuzekunnen maken. Dit onderzoek kan bijdragen aan de verbetering vancliëntgerichte zorg waarin ook de partner een belangrijke rol speelt.Projectleider(s)Promotor: Prof.dr. H.E. (Henriëtte) van der Horst, afdelingHuisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde, VUmcSenior onderzoekers: Dr. C.C. (Caroline) Geerts, Afdeling MidwiferyScience, AVAG en EMGO+ instituut VUmcDr. A.B. (Anke) Witteveen, AVAGProjectuitvoerder(s)PhD student en docent: A. (Anne-Marike) Smit MSc, afdeling MidwiferyScience, AVAG en het EMGO+ instituut VUmcContact projectAnne-Marike Smit MScannemarike.smit@inholland.nlLooptijdDit onderzoek is gestart in 2012(KNOV-scholarship 2012)SamenwerkingspartnersAcademie Verloskunde Amsterdam GroningenEMGO+ Instituut VUmc afd. Midwifery ScienceKoninklijke Nederlandse Organisatie voor VerloskundigenTrefwoordfather, spouses, decision making, pregnancy, parturition, labor pain,midwifery, birth settingPregnancy is a transition period in which choices are made with long-term impact on babies, women and their partners. Midwivescan enhance women’s experience of childbirth and health by seeking shared decision-making and fine-tuning midwifery care toindividual women’s wishes and needs, taking into account that women may differ in the way they want to be involved in the decision-makingprocess. The focus is on decision-making in everyday practice for healthy women.This PhD-project uses mixed methods to explore women and careproviders’ views on decision-making during the perinatal period.First, a focus group study was conducted in midwifery practices toexplore pregnant women’s views on midwives’ support in care.Second, recently collected quantitative data were studied on healthypregnant women’s preferences and choices concerning birthingposition and the impact of these choices on women’s well-being.Next, real life interaction around choices in birthing positions wasobserved during second stage of labour. Finally, we explored theviews of experts in shared decision-making, maternity careproviders and user representatives on the process of making shareddecision in maternity care using the Delphi technique. Using thisvariety of methods, we aim to unravel decision-making needs andprocess in physiologic childbirth from the pregnant women’sperspective.DoelIn this thesis, we explore women’s views and experiences ofdecision-making in maternity care and care providers’ ideas on howto facilitate women’s involvement in decision-making. We aim tocontribute to enabling care providers for women-centred care.Vraagstelling/HypotheseWhat are the wants and needs of pregnant women with regard topsychosocial support during the transition to motherhood?Do women participate in decision-making around birthing positionsduring labour and does this affect their well-being?What are ingredients for quality criteria for shared decision-makingin different situations during pregnancy and birth, and whatprofessional competencies are needed for shared decision-makingin maternity care?RelevantieHaving choices and being involved in decision-making contribute tomore positive birth experiences. Women’s views on the process ofdecision-making in maternity care are important to establish awomen-centered model of care. More insight in this process isnecessary to promote shared decision-making in maternity care andenable midwives and other care providers to support women in theirchoices by discussing women’s preferences and fine-tuning the careto their needs. Limited research is available on decision-makingprocesses of healthy pregnant women. The Dutch midwifery caresystem offers ample opportunities to investigate choices, wants andneeds of women with a physiologic pregnancy. The ultimate goal isstrengthening women during their transition to parenthood.Research in healthy pregnant women adds to the internationalliterature on decision-making in maternity care.Projectleider(s)Prof. A.L. Lagro-Janssen MD PhD, UMC Radboud, NijmegenProjectuitvoerder(s)M. Nieuwenhuijze RM MPH, PhD, head Research Centre forMidwifery Science, faculty Midwifery Education & Studies,Maastricht, Zuyd UniversityI. Korstjens PhD, lecturer/researcher, Research Centre for MidwiferyScience, faculty Midwifery Education & Studies, Maastricht, ZuydUniversityA. de Jonge RM PhD, researcher, Midwifery Science/EMGOInstitute for Health and Care Research, VU University MedicalCenter, AmsterdamProf. R. de Vries, Research Department Midwifery Science, facultyMidwifery Education & Studies, Maastricht, Zuyd University/CAPHRI, Maastricht UniversityContact projectM. (Marianne) Nieuwenhuijze RM MPH PhDm.nieuwenhuijze@av-m.nlBegin en einddatumBegin datum: juli 2008Eind datum: mei <strong>2014</strong>Trefwoordchildbirth, choice4, preference, shared decision-making, birthingpositions, midwifery, maternity care


100 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 101Research worker in the field of prenatal screening: “The main purpose of prenatal screening is100 101to offer the option for informed choice to pregnant women who want to be informed about thecondition of their future child. When the SEO is done at the 20th week, the Islamic pregnantwomen have no option for informed choice because of their faith, for it is only allowed to endthe pregnancy prematurely if the fetus has seriously <strong>def</strong>ects ánd it is before the 19+1 week. Itseems that the main purpose of prenatal screening is not reached in the context of the SEO andIslamic pregnant women.”“Een multigravida vrouw geeft aan wat haar overweging is voor de manier van bevallen(natuurlijk/ per sectio): “ik vind het, ook al is het de tweede x, best eng en spannend. Reden isdat ik als moeder echt de natuur z’n gang moet laten gaan en mijn eigen gedachten en wil opzijmoet zetten. Ondanks dat kies ik voor natuurlijk bevallen, omdat bevallen je in een soort flowbrengt waar geen weg terug in is. Je moet en je wilt dat je kindje geboren gaat worden. Datgeeft mij een enorme kracht en ook stimulans om op deze manier te bevallen.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGBEGELEIDING EN WELBEVINDENKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGBEGELEIDING EN WELBEVINDENIslam and client decision making on prenatal screening. Practice and theory in theNetherlandsFlorence: Fear of childbirth in relation to preferencefor place and mode of giving birthNIEUWIN JAARINDEXIn 2008 I finished my master’s thesis on the subject of ‘Islam and prenatal screening. Practice and theory of Turkish pregnantwomen in the Netherlands’. The research showed two things: first, the sources of Islam allow ending a termination only if thefetus has seriously congenital anomalies and the pregnancy is before the 19+1 weeks gestation. Secondly, the interviewed Islamicwomen were not aware of this information; they believed that terminating a pregnancy was not an option because of theirfaith. This current PhD project builds on the master’s thesis. As part of the Deliver study, data were collected on religious convictionsand their use in the process of prenatal counseling and on midwives’ knowledge regarding termination from Islamicperspective; data collection is complete. Furthermore, a theological inquiry based on joint topics from interviews with Turkishand Moroccan pregnant women regarding to decision making on prenatal screening will be performed.Vrouwen met veel angst voor de bevalling hebben een verhoogd risico op een negatieve bevallingservaring, onafhankelijk vanmedische complicaties, ze hebben een hoger risico op bevalling gerelateerde complicaties en een hoger risico om PTSS endepressie postpartum te ontwikkelen. Ongeveer 6-10 % van de vrouwen geeft aan veel angst voor de bevalling te hebben, watinvloed heeft op hun dagelijks leven, hun werk, sociale activiteiten en de relatie met hun partner. Tevens is angst voor de bevallingeen belangrijke reden voor het verzoek tot een primaire sectio. Om de relatie van angst voor de bevalling met de voorkeur voorde plaats en manier van bevallen te verklaren, maken we gebruik van Antonovsky’s Sense of Coherence theorie. Verder onderzoekenwe de specifieke aspecten van een bevalling waar vrouwen bang voor kunnen zijn. De Florence studie is een prospectiefcohort onderzoek door middel van digitale vragenlijsten voor en na de bevalling.DoelTo gather religious information from authoritative Islamic sources thatis relevant to both clients and counselors of prenatal screeningprograms, and to determine if this information is known by them.The project also investigates the attitude of counselors and clientswith regard to the use of religious information within the framework ofprenatal screening, particularly in respect of Islam.Vraagstelling/HypotheseTo what extent is religious information provided by the sources fromIslamic jurisprudence both available for and used in midwifery practicein the Netherlands in the context of counseling Islamic womenregarding prenatal screening, and how is the use of this kind ofinformation justified?RelevantieMigrants with an Islamic background are an increasing population inwestern countries as the Netherlands and there is still a need forknowledge about Islamic doctrines and bioethics to understandMuslim women’s decision making on prenatal screening.Projectleider(s)Prof.dr. J.S. Reinders (ethicus, VU, Amsterdam)Prof.dr. E. Hutton (Midwifery Science VUmc, Amsterdam)Dr.ir. J. Manniën (EMGO+, midwifery science)Dr. P.S. Verhoeven (Roosevelt Academy, Middelburg)Dr. M.M. Ghaly (University of Leiden)Projectuitvoerder(s)J.T. Gitsels van der Wal MAVerloskundige, onderzoeker en docentContact projectJ.T. Gitsels van der Wal MAjanneke@hllp.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2010Einddatum: januari <strong>2014</strong>Mogelijk gemaakt dankzij (KNOV Scholarship 2012)SamenwerkingspartnersT. Klomp MSc RM (Deliver-study)trudy.klomp@inholland.nlDoelTe onderzoeken of en hoe de voorkeur van vrouwen voor de plaats(thuis/ziekenhuis) en manier (vaginaal/sectio)van bevallengerelateerd is aan angst voor de bevalling en een gevoel vanzelfeffectiviteit.Vraagstelling/HypotheseVrouwen die hoger scoren op angst voor de bevalling en vakeraangeven angstig te zijn voor pijn en lager scoren op Sense ofCoherence, hebben vaker een voorkeur voor eenziekenhuisbevalling en voor een primaire sectio.RelevantieKennis over angst voor de bevalling bij individuele vrouwen en over dekeuzes die ze maken ten aanzien van de plaats en manier van bevallenmaakt het mogelijk om psychische ondersteuning rond zwangerschap engeboorte te verbeteren.Projectleider(s)Prof.dr. J. van Lith, gynaecoloog LUMC LeidenProf.dr. K. WijmaProf.dr. B. WijmaDr. M. CleirenProjectuitvoerder(s)Drs. A. SluijsContact projectDrs. Anne-Marie Sluijs, klinisch verloskundige/psycholoog (LUMC)A.Sluijs@lumc.nlBegin en einddatumBegindatum: januari <strong>2014</strong>Einddatum: juli 2016SamenwerkingspartnersLeids Universitair Medisch Centrum (LUMC)Universiteit LeidenKoninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen(KNOV) PHDScolarship 2013Trefwoordfear of childbirth, preference, midwifery, place of birth, caesarean sectionTrefwoordIslam, prenatal screening, termination, pregnancy, knowledge,religion, ultrasound, congenital anomalies, disability


102JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL1033.2Kwaliteit van de ClientenzorgEffectiviteit en doelmatigheid:interventiesVOORWOORDKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG103EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESHet hoofdstuk effectiviteit en doelmatigheid/interventies bevat ruim 25 projecten die belangrijke klinischevraagstukken onderzoekt.Dit type onderzoek, evaluatie onderzoek, biedt de mogelijkheid bestaande en nieuwe behandelingen te toetsen opeffectiviteit, kosten en baten. Zorgevaluatie levert grote gezondheidswinst voor de patiënt op, is noodzakelijk voorde continue verbetering van zorg en is een essentieel onderdeel van de primaire zorgverlening. De kosten in degezondheidszorg stijgen door het toenemen van de technische mogelijkheden, screening en de veelvoud aanbehandelingen. Doelmatigheidsonderzoek is het uitgelezen instrument om de effectiviteit van deze zorg teonderzoeken in uitkomstmaten die voor de individuele patiënt relevant zijn.De afgelopen jaren heeft Nederland een prominente plaats verworven in de wereld met het verrichten van zorgevaluatie onderzoek. Hierdoor zijn veel dagelijkse klinische vraagstukken opgelost en is er meer eenduidigheid inbeleid gekomen tussen zorgverleners. De overheid ziet ook de noodzaak van het verrichten van doelmatigheidonderzoek en veel van de studies die hieronder volgen zijn gesubsidieerd door ZonMw.In de huidige <strong>jaarindex</strong> zijn meerdere grote studies afgerond, waaronder APOSTEL III, ECV, RAVEL en de resultatenworden binnenkort verwacht. Alle facetten van de verloskunde zijn vertegenwoordigd in de <strong>jaarindex</strong>,onderzoeken lopen van de preconceptionale fase, zwangerschap tot en met de bevalling. Een belangrijke lijn in deonderzoeken betreft het onderzoek naar vroeggeboorte behandeling, APOSTEL IV en VI, PPROMEXIL-III en deonderzoeken ter preventie van vroeggeboorte, de PC en Quadruple P studie. Ook onderzoek naar hypertensieveaandoeningen, dilemma’s rondom inleiding van de baring, pijnstilling durante partu en continue begeleiding tijdensde partus is goed vertegenwoordigd.Een belangrijke stap voorwaarts is dat het NVOG bestuur continue evaluatie van medisch handelen tot speerpuntvan de vereniging heeft gemaakt en de structuur van het consortium heeft geadopteerd onder de naam NVOGconsortium 2.0. In <strong>2014</strong> zijn er door de NVOG voor het eerst kennishiaten binnen het vakgebied ge<strong>def</strong>inieerd enis er een prioritering gemaakt van deze hiaten ten behoeve van subsidieaanvragen voor ZonMW. Belangrijkeonderzoekslijnen zijn vroeggeboorte, hypertensieve aandoeningen, dilemma’s rondom bevalling en foetaleafwijkingen. Ook de noodzaak van lange termijn follow-up is erkend en er wordt gewerkt aan standaard follow-upvan obstetrische interventie studies binnen het NVOG consortium 2.0.Maar ook bij de gezonde zwangere liggen nog veel onderzoeksgebieden open. Het Midwifery Research NetwerkNederland (MRNN) verricht in nauwe samenwerking met de KNOV en de Verloskunde Academies aanwetenschappelijk onderzoek in de eerste lijn. Speerpunt is het bevorderen van onderzoek in de eerstelijn dat kanbijdragen aan de onderbouwing van verloskundig beleid en van het verloskundig handelen, waarbij de WHOgedachte om te streven naar preventie van onnodige medicalisering een belangrijk uitgangspunt is. Het MRNN enhet Consortium 2.0 werken reeds samen in ketenstudies zodat belangrijke beleidsvragen beantwoord kunnenworden. Een volgende belangrijke stap zou de verdergaande samenwerking op het gebied van wetenschappelijkonderzoek tussen de verschillende disciplines kunnen zijn daar waar mogelijk. Samenwerking stimuleert eenbetere samenwerking tussen de verschillende zorgverleners en resulteert uiteindelijk in het vaststellen van debeste behandeling idealiter vastgelegd in een multidisciplinaire richtlijn.Dr. Martijn OudijkGynaecoloog/perinatoloog, UMC, UtrechtDr. Jannet BakkerVerloskundige en onderzoeker AMC,research verloskundige, NVOG Consortium 2.0Training Obstetrische Spoed Teams Interventie-studie (TOSTI)Medische fouten zijn een belangrijke bron van gezondheidsschade. Training in hoe te handelen in spoedeisende situaties gebeurtdoorgaans op individuele basis, maar in de praktijk wordt een patiënt behandeld door een team van meerdere disciplines. Het isaannemelijk dat multidisciplinaire teamtraining kan bijdragen aan reductie van het aantal fouten. Keerzijde van de medaille is datveel ziekenhuizen dure simulatoren aanschaffen zonder adequate evaluatie van deze trainingmethode.Het betreft een multicentrische gerandomiseerde prospectieve studiewaarbij obstetrische afdelingen (opleidings- en niet-opleidingsklinieken)worden gerandomiseerd voor multidisciplinaireteamtraining in een medisch simulatiecentrum of geen specialetraining.Gedurende één jaar na de teamtraining worden de volgendeprimaire uitkomstmaten bekeken:• perinatale asfyxie (AS 5 minuten 4 packed cells,hysterectomie, embolisatie)Er wordt tevens gekeken naar indicatoren die betrekking hebben ophuman factors, teamwork en patiëntveiligheid.DoelEvalueren van (kosten)effectiviteit van multidisciplinaire teamtrainingin de acute verloskunde in een medisch simulatiecentrum terreductie van perinatale en maternale morbiditeit.Vraagstelling/HypotheseMultidisciplinaire obstetrische teamtraining in een medisch simulatiecentrumleidt tot reductie in perinatale en maternale morbiditeit.RelevantieUit een eerder gepubliceerd groot retrospectief onderzoek blijkt datde invoering van teamtraining op de verloskamer leidt tot eenhalvering van het aantal pasgeborenen met asfyxie (5 minutenApgar-scores


104 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 105104 105“To induce or not to induce, that’s the question!”“Tell me and I forget, teach me and I remember, involve me and I learn.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESINDEX: Costs and effects of induction of labour versus expectant management in womenwith impending post-term pregnancies: the 41-42 weeks dilemma.The road to an integrated CenteringPregnancy. An effect evaluationPost-term pregnancy is associated with increased perinatal morbidity and mortality and is considered as a high-risk stage whichrequires specialist surveillance and induction of labour at some stage. However, there is uncertainty in the Netherlands on thepolicy concerning the timing of induction for post-term pregnancy, leading to practice variation and strong debates betweencaregivers regarding pros and cons of labour induction for impending post-term pregnancy.To solve this dilemma in the Netherlands we conduct a randomised trial to evaluate the effectiveness, costs and cost-effectivenessanalysis of policy of labour induction at 41 weeks versus expectant management until 42 weeks in low risk women. We will studyadverse neonatal outcome, adverse maternal outcomes, client satisfaction, preferences and costs.DoelTo compare a policy of labour induction at 41 weeks with a policy ofexpectant management until 42 weeks. Based on the data obtained,we will perform a cost-effectiveness analysis incorporatinginstrumental delivery rates, client satisfaction and costs.Vraagstelling/HypotheseWill induction at 41 weeks improve perinatal outcomes at acceptablecost compared to a policy of expectant management until 42 weeks?What is the perinatal mortality and neonatal morbidity in a policy ofinduction of labour at 41 weeks as compared to a policy of expectantmanagement until 42 weeks. And what is the instrumental deliveryrate including caesarean sections, need for pain relieve, perinealinjury, postpartum hemorrhage, use of health care resources,maternal satisfaction and clients’ preferences?RelevantieThe ultimate goal of the project is to come to a uniform guideline ofthe Royal Dutch Organisation of Midwives and the Dutch Society forObstetrics and Gynaecology.Projectleider(s)Dr. E. de Miranda, verloskundige AMC AmsterdamProf.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC AmsterdamProjectuitvoerder(s)Drs. J. KortekaasDrs. J. KeulenDrs. A. BruinsmaContact projectindex@studies-obsgyn.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2012Einddatum: december 2015SamenwerkingspartnersHet betreft een Consortium-studie vanuit het AMC (MScVerloskunde-Afd. Verloskunde) in samenwerking met het MRN,VUMC, AV-M en KNOV.Trefwoordprolonged pregnancy, labor, inducedPerinatale uitkomsten zijn slechter voor kinderen van vrouwen met een lage sociaal-economische status en van niet-westerseherkomst. Het advies van de Stuurgoep zwangerschap en geboorte is om meer aandacht te besteden aan de prenatale zorgvoor vrouwen uit deze kwetsbare groepen. In de VS is een zorg op maat model ontwikkeld en geëvalueerd voor deze groepvrouwen: CenteringPregnancy (CP).CP bestaat uit verloskundige groepsconsulten gericht op empowerment van zwangeren. Onderzoek laat positieve effectenzien als het gaat om onder andere prenatale kennis, voorbereiding op de bevalling, het geven van borstvoeding en tevredenheidover de zorg. Maar nog belangrijker: het aantal vroeggeboortes en het aantal vrouwen dat onvoldoende zorg kreeg,verminderde significant. Aanvullend onderzoek naar CP is echter nodig om sterkere conclusies te kunnen trekken over deeffectiviteit. In het verloskundig consortium Noordelijk Zuid-Holland willen we de effecten van CP op medische en psychosocialeuitkomsten onderzoeken in een wedged cluster randomized controlled trial.DoelIn dit onderzoeksvoorstel willen we de Nederlandse versie van het CPzorgmodel versterken en verder onderbouwen door 1) naast de 1 e lijnverloskundigen de ketenpartners uit de 0 e (gezondheidsbevordering enJGZ), 1 e (huisarts, kraamverzorgende) en 2 e /3 e lijnszorg (met hunzwangeren populatie) te betrekken bij het vormgeven van de inhoud vande verloskundige groepsconsulten, 2) het vormgeven van deaanvullende begeleiding van zwangeren met complexere behoeften,3) het effect van de groepsconsulten te evalueren.Vraagstelling/HypotheseWat zijn in Nederland de effecten van verloskundige groepszorg volgenshet model CenteringPregnancy op neonatale en maternale uitkomstenvergeleken met de standaard individuele prenatale zorg?RelevantieVrouwen met een lage sociaal-economische positie zijn vaak mindergoed in staat zijn om hun gezondheid te bewaken en te bevorderen. Ditvereist meer ‘zorg-op-maat’ en meer intensieve zorg, met specifiekeaandacht voor sociale factoren, leefstijl, aanpak van ziekten envoorbereiding op de bevalling. Behalve het bereiken van deze groepen ishet belangrijk dat informatie over zwangerschap, baring en kraambed opzo’n wijze wordt aangeboden dat deze wordt begrepen en eigen wordtgemaakt. Dat verhoogt de kans op opvolgen van gegeven gezondheidsadviezenen voorlichting, verhoogt het kennisniveau van de zwangere endaarmee haar zelfredzaamheid. Het huidige Nederlandse verloskundigbegeleidingsmodel, met tien tot vijftien korte individuele consulten, isniet toegesneden op vrouwen met een lage sociaal-economische positie,terwijl juist deze vrouwen extra uitleg, extra achtergrondinformatie enextra tijd voor vragen nodig hebben. Een andere vorm van begeleidingvoor deze groep zwangeren is daarom gewenst. CP is juist voor dezegroepen een effectieve vorm van prenatale zorg gebleken in de USA. Uiteen eerdere haalbaarheids- studie in Nederland blijkt dit model van zorgook hier toepasbaar te zijn en goed ontvangen te worden doorzwangeren en zorgverleners. Het zorgmodel CP wordt nu aangepast voorNederland en in twee fases in negen verloskundigenpraktijken ophaalbaarheid en implementatie bekeken (zie de bijdrage “Implementatiestudie CenteringPregnancy”*). Het is belangrijk om de effectiviteit van CPin Nederland te onderzoeken.Projectleider(s)Dr. Matty Crone, onderzoeker LUMC LeidenDr. Marlies Rijnders, verloskundige TNO Child Health LeidenProf.dr. Jan van Lith, gynaecoloog LUMC LeidenProjectuitvoerder(s)Dr. Matty Crone (LUMC)Dr. Marlies Rijnders (TNO Child Health)Dr. Karin van der Pal (TNO Child Health)Birgit van Zwicht (Promovenda LUMC)Contact projectDr. Marlies Rijndersmarlies.rijnders@tno.nlBegin en einddatumdecember 2012 - december 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020006TNO Child Health, LUMC Verloskunde en Public Health, verloskundigconsortium Noordelijk Zuid Holland, verloskundig consortiumAmsterdam-AMC, KNOVTrefwoordpregnancy, prenatal care, public health, centeringpregnancy* pagina 130


106 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 107106 107KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESInleiden van de bevalling met een Foley-katheter of orale misoprostol bij à termevrouwen: PROBAATII-studieTemporise or terminate pregnancy in women with severe preeclampsia at 28-34 weeks.TOTEM studyTweeëntwintig procent van alle bevallingen werd ingeleid in Nederland in 2007. Een recent Nederlands onderzoek toonde eenbreed scala van methoden die worden gebruikt voor de inleiding, waarbij nog geen uniformiteit bestaat over de beste methode.We hebben onlangs aangetoond dat het gebruik van een Foley-katheter resulteerde in een gelijk aantal vaginale bevallingen alsProstaglandine E2 en minder aantal hyperstimulaties, wat resulteert in minder asfyxie en minder bloeding (PROBAAT-studie).Een andere prostaglandine, die vaak wordt gebruikt voor inleiding van de bevalling, is misoprostol. Omdat directe vergelijkingentussen misoprostol en de Foley-catheter ontbreken, stellen wij een vergelijking voor middels een multicenter gerandomiseerdeklinische trial. Dit onderzoek, wat zal plaatsvinden binnen het verloskundig consortium, omvat à terme zwangere vrouwen meteen indicatie voor inleiding.Als een zwangere met een zwangerschapsduur tussen de 28 en 34 weken een ernstige pre-eclampsie heeft, is het niet altijdduidelijk wat de beste behandeling is. De behandelingen die in Nederland worden toegepast zijn ofwel afwachten tot een zwangerschapsduurvan 34 weken, en dan bij 34 weken het opwekken van de bevalling ofwel het opwekken van de bevalling 48 uurna opname. Die 48 uur wordt afgewacht om celestone ter bevordering van de longrijping toe te dienen. Na 48 uur bereiken dezemedicijnen hun maximaal effect. Uit Nederlands onderzoek is gebleken, dat bij afwachtend beleid gemiddeld een verlenging vande zwangerschapsduur van 6-7 dagen wordt bereikt. Daarna treedt vaak een complicatie bij de moeder en/of baby op, die hetnoodzakelijk maken de bevalling op te wekken. Er wordt gerandomiseerd tussen opwekken van de bevalling (standaardbehandeling)of onder gecontroleerde omstandigheden afwachten.DoelDit onderzoek heeft als doel de effectiviteit en veiligheid van inleidingvan de bevalling met een Foley-catheter in vergelijking met oralemisoprostol te beoordelen bij à terme zwangere vrouwen met eenonrijpe baarmoedermond.Vraagstelling/HypotheseZorgt inleiden van de bevalling met een Foley-catheter voor minderasfyxie en fluxus postpartum dan inleiding met orale misoprostol bijà terme zwangeren met een onrijpe baarmoedermond?RelevantieHet krijgen van een antwoord op een belangrijke vraag: wat is debeste en daarmee veiligste manier om een bevalling in te leiden.Projectleider(s)Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog LUMC LeidenProf.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC AmsterdamProjectuitvoerder(s)Drs. M.L.G. ten Eikelder (AIOS gynaecologie), LUMC, LeidenContact projectDrs. M.L.G. ten Eikelderprobaat2@studies-obsgyn.nlBegin en einddatumStartdatum: juli 2012Einddatum inclusie: oktober 2013Voorlopige resultaten worden gepresenteerd op de SMFM in 2015SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie,www.studies-obsgyn.nl/probaat2Trefwoordlabour, induction, cervical ripeningDoelHet doel van het onderzoek is om de effecten op de ernstigeneonatale morbiditeit en perinatale mortaliteit te bestuderen van hetuitstellen van het opwekken van de bevalling bij vroege pre-eclampsie.Hiermee is na te gaan of bij een zwangerschapsduur tussen 28 en 34weken het beter is de bevalling na 48 uur op te wekken of dat hetbeter is af te wachten tot 34 weken of totdat er complicaties bijmoeder en/of baby ontstaan.Vraagstelling/HypotheseEffect van uitstellen of opwekken van de bevalling bij vroege ernstigepre-eclampsie tussen de 28 en 34 weken op de neonaten:• Neonatale primaire uitkomstmaat: ernstige neonatale morbiditeit enperinatale mortaliteit• Neonatale lange termijn uitkomstmaat te weten de Bailey-3 optweejarige leeftijd• Maternale korte termijn uitkomstmaat: de ernstige maternalecomplicaties voor en na de bevalling• Maternale lange termijn uitkomstmaat: blijvende morbiditeit enmaternale mortaliteitRelevantieBeleid ten aanzien van ernstige pre-eclampsie tussen 28-34 wekenContact projectDrs. E.C. van der Wilke.vanderwilk@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: maart 2011Looptijd: 24-36 maandenSamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie.Website: www.studies-obsgyn.nl/totemTrefwoordpreeclampsia, treatment, expectant management, active management,temporiseProjectleider(s)Dr. J.J. Duvekot, gynaecoloog Erasmus MC RotterdamProjectuitvoerder(s)Drs. E.C. van der Wilk


108 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 109108 109KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESAPOSTEL III, Nifedipine versus atosiban in the treatment of threatened preterm labourAssessment of Perinatal Outcome by uSe of Tocolysis in Early Labour(APOSTEL-IV study); nifedipine versus placebo in the treatment ofpreterm premature rupture of membranesVroeggeboorte is een van de belangrijkste obstetrische complicaties in de westerse wereld en komt voor bij circa 10% van debevallingen. Vroeggeboorte is de meest voorkomende oorzaak van perinatale mortaliteit en morbiditeit. Tocolyse gedurende 48uur is cruciaal om corticosteroïden in te laten werken, voor een optimale voorbereiding voor de neonaat. De beste manier vantocolyse blijft echter een punt van discussie, aangezien de NVOG geen voorkeur uitspreekt voor atosiban of nifedipine. Daaromvergelijken wij in deze multicentre randomised clinical trial beide middelen bij een dreigende vroeggeboorte tussen de 25 en 34weken met als primaire uitkomstmaat de gecombineerde neonatale morbiditeit en mortaliteit.Preterm en prematuur gebroken vliezen (PPROM) is een belangrijk klinisch probleem. Het is momenteel niet duidelijk of eenbehandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Op dit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geeneenduidig beleid.Studieopzet: Dubbelblind gerandomiseerde placebo gecontroleerdemulticenter studie.Projectleider(s)Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC AmsterdamDoelHet vergelijken van de effectiviteit van atosiban en nifedipine op deneonatale uitkomst bij een dreigende vroeggeboorte (AD 25-34 wk).Vraagstelling/HypotheseWelke vorm van tocolyse is effectiever: atosiban of nifedipine?RelevantieVoor iedere zwangere met een dreigende vroeggeboorte de bestemanier van tocolyse bieden.Projectleider(s)Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC AmsterdamProjectuitvoerder(s)Dr. M.A. OudijkProf.dr. B.W. MolContact projectDrs. E.O.G. van Vliet, arts-onderzoekere.o.g.vanvliet@umcutrecht.nlwebsite: www.studies-obsgyn.nl/apostel3Begin en einddatumBegindatum: juli 2011Einddatum: juli <strong>2014</strong>Trefwoordtocolytic agents, premature laborStudiepopulatie: Vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduurtussen 24 en 34 weken met dreigende vroeggeboorte.Interventie: Toediening van nifedipine of placebo gedurende deperiode tot aan het starten van actieve weeën (≥ 3 weeën per 10minuten) of tot 34 weken zwangerschapsduur, met een maximumvan 18 dagen.Uitkomsten: De primaire uitkomstmaten zijn de samengesteldeneonatale morbiditeit en mortaliteit.DoelHet doel van dit onderzoek is het evalueren van de effectiviteit vantocolyse om de baring uit te stellen bij vrouwen met PPROM en eenzwangerschapsduur tussen 24 en 34 weken.Vraagstelling/HypotheseZorgt tocolyse bij vrouwen met PPROM en een zwangerschapsduurtussen 24 en 34 weken voor een verbeterde neonatale uitkomst?Projectuitvoerder(s)Dr. M.A. Oudijk (UMC Utrecht)Contact projectDrs. E.O.G. van Vlietapostel4@studies-obsgyn.nlBegin en einddatumBegindatum: oktober 2012De verwachte einddatum: december 2017SamenwerkingspartnersConsortium for women’s health and reproductivity studieswww.studies-obsgyn.nl/apostel4Trefwoordtocolysis, fetal membranes, premature rupture, randomizedcontrolled trial, pregnancy outcomeRelevantieHet is van belang om antwoord te krijgen op de vraag of eenbehandeling met tocolyse effectief is bij vrouwen met PPROM. Opdit moment ontbreekt een uniforme richtlijn en is er geen eenduidigbeleid voor het toepassen van tocolyse bij vrouwen met PPROM.


110 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 111110 111KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESTocolysis in External Cephalic Version: atosiban vs. fenoterol, a multi-centre trial.ECV with uterine relaxationRemifentanil patient controlled analgesia versus epidural analgesia during labor.The RAVEL-trialHet aantal sectio caesarea wegens een stuitligging is sinds het uitkomen van de Term Breech Trial gestegen naar 80%, wegenseen slechtere (korte termijn) neonatale uitkomst na een vaginale stuitbevalling. Sectio caesarea leiden echter tot hogere maternalemorbiditeit en verhogen de kans op complicaties tijdens een volgende partus met mogelijk ernstige gevolgen voor moederen kind. Uitwendige versie is de enige effectieve ingreep om een hoofdligging te bewerkstelligen en dit sectio percentage vanstuitliggingen terug te dringen. Om het slagingspercentage van de uitwendige versie te vergroten, wordt in sommige ziekenhuizengebruik gemaakt van uterus relaxantia. Beta-mimetica (zoals fenoterol) zijn in een meta-analyse van de Cochrane Collaborationals enige effectief gebleken. Dit wordt echter niet op grote schaal gebruikt wegens de mogelijke bijwerkingen als palpitatiesen hypotensie. De groep oxytocine antagonisten (atosiban) zijn nog niet onderzocht als uterus relaxantia bij de uitwendige versieen hebben beduidend minder bijwerkingen dan beta-mimetica.Epidural analgesia (EA) is considered to be the most effective method of pain relief during labor and is recommended as firstmethod of pain relief by the Dutch Societies of Gynecologists and Anesthetists. In the Netherlands its uptake by pregnantwomen in labor of all ethnicities is still limited (10%), compared with other western countries (40-80%), mainly as a result ofnon-availability due to logistic problems.This is an undesirable situation, especially since the number of women asking for pain relief during labor is increasing. Recentlya new method of pain relief during labor, remifentanil patient controlled analgesia (RPCA) was introduced which seems effectivein pain relief and safe. There was no difference in pain relief scores (pain appreciation) between EA and RPCA.Since we know from other studies that equality in pain relief scores can be anticipated, this study will investigate patient satisfactionand costs as main outcome.Studie opzet: Gerandomiseerd multi centrisch onderzoek zonderblindering. Stratificatie naar pariteit en centrum.Studie populatie: Zwangeren met een stuitligging en een AD >32weken zonder contra-indicaties voor een uitwendige versie, dan welcontra-indicaties voor de studie medicatie.Interventie: Randomisatie voor behandeling met fenoterol of atosiban.Beide medicamenten worden 15 minuten voor de versie via eenintraveneuze bolus toegediend.Uitkomstmaten: het aantal hoofdliggingen na versie, het aantalhoofdliggingen bij de partus en het aantal sectio caesarea. Tevensworden maternale bijwerkingen van de uterus relaxans en deneonatale en maternale morbiditeit en mortaliteit geregistreerd.DoelHet doel van dit onderzoek is het vergelijken van de effectiviteit vanatosiban met fenoterol bij de uitwendige versie.Vraagstelling/HypotheseVerbetert toediening van atosiban het slagingspercentage van de ECVen het aantal hoofdliggingen bij geboorte in vergelijking metfenoterol?RelevantieHet merendeel van de vrouwen wil graag vaginaal bevallen. Eenverhoogde kans op complicaties voor het kind, als bij een stuitligging,is een reden om voor een CS te kiezen. In 3-4% van dezwangerschappen ligt het kind in stuitligging. Een versie kan bijongeveer 40% van de vrouwen een vaginale baring zonder verhoogderisico’s voor het kind mogelijk maken. Tocolyse kan dit percentageverder doen stijgen. Wegens het hoge percentage bijwerkingen vanfenoterol, kan atosiban een goed alternatief zijn.De werkzaamheid hiervan bij ECV dient dus onderzocht te worden.Projectleider(s)Prof.dr. B.W. Mol, gynaecoloog AMC, AmsterdamProf. J.A.M. van der Post, gynaecoloog AMC, AmsterdamDr. M. Kok, gynaecoloog i.o. AMC, AmsterdamProjectuitvoerder(s)J. Velzel MSc, arts-onderzoeker gynaecologie AMC, AmsterdamContact projectJ. Velzel MScj.velzel@amc.nlBegin en einddatumBegindatum: augustus 2009Einddatum: december <strong>2014</strong>. Studie is afgerond.SamenwerkingspartnersDeze studie heeft gelopen in het AMC, OLVG, MC Alkmaar,Spaarneziekenhuis, Amphia ziekenhuis, Kennemer Gasthuis,Antionius Ziekenhuis, Maxima Medisch Centrum, Isala Klinieken enhet Albert Schweitzer ziekenhuis.Trefwoorduterine relaxation, fenoterol, atosiban, version, fetal, caesareansectionStudy design: National non blinded multicenter randomizedcontrolled trial (RCT).Study population: Pregnant women will be offered to participate inthe study. Only women who have been informed before active laborhas started, will be eligible. They will be randomized before activelabor. They can participate when in labor between 32 and 42 weeks.They will only receive analgesia during labor at their request. Inclusionof the study population has been finalized in 2012.Intervention: women will be randomized to receive remifentanilpatient controlled analgesia or epidural analgesia.Primary objectives: cost effectiveness.Secondary objectives: pain relief scores, patient satisfaction, painscores, maternal and neonatal side effectsDoelTo assess in women with a request for pain relief during labor thecost-effectiveness of remifentanil patient controlled analgesia as firstchoice compared to epidural analgesia.Vraagstelling/HypotheseWe hypothesize that RPCA is as effective in reducing pain reliefscores as EA, with lower costs and easier achievement of 24 hoursavailability of pain relief for women in labor.RelevantieThis study considering cost effectiveness of RPCA as first choiceversus EA could strongly improve the care for 180.000 women,giving birth in the Netherlands yearly (according to LVR data (2008)30% of pregnant women under care in a hospital need pain reliefduring labor), by giving them access to pain relief during labor ifneeded, 24 hours a day.Projectleider(s)Dr. J.M. Middeldorp, gynaecoloog, LUMC LeidenProjectuitvoerder(s)Drs. L.M. Freeman, LUMC LeidenContact projectDrs. L.M. Freeman, arts onderzoeker RAVEL trial, AIOS gynaecologie,LUMC Leidenl.m.freeman@lumc.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2011Einddatum: januari <strong>2014</strong>. Wacht nog op uitkomsten.SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologiewww.studies-obsgyn.nlTrefwoordanalgesia, labor, remifentanil, epidural


112 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 113112 113“Is haptotherapie een nuttige interventie ter verminderingvan hoge angst voor de bevalling?”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESMidtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM). Expectantmanagement or Amnioninfusion for improving perinatal outcomes. (PPROMEXIL-III)Behandeling van hoge angst voor de bevalling met haptotherapieBabies born after midtrimester preterm prelabour rupture of membranes (PPROM) are prone to neonatal pulmonary hypoplasia.Perinatal mortality after this complication is high. Oligohydramnios in the midtrimester following PPROM is considered to causea delay in lung development. Repeated transabdominal amnioninfusion with the objective to alleviate oligohydramnios mightprevent this complication and might improve neonatal outcome in general. In this multicenter RCT, outcome is compared foramnioninfusion vs standard care in women with a singleton pregnancy complicated by oligohydramnios secondary to PPROM ata gestational age between 16 and 24 weeks.DoelThis study will answer the question whether (repeated) abdominalamnioninfusion after midtrimester PPROM with associatedoligohydramnios improves perinatal survival and prevents pulmonaryhypoplasia and other neonatal morbidities. Moreover, it will assess therisks associated with this procedure.Vraagstelling/HypotheseDoes (repeated) abdominal amnioninfusion after midtrimesterPPROM with associated oligohydramnios improve perinatal survival.RelevantiePreterm prelabour rupture of membranes (PPROM) before or nearthe limit of viability is associated with high perinatal morbidity andmortality. Respiratory complications are frequent after periviablePPROM, as well as sepsis, intraventricular haemorraghe, retinopathyand necrotizing enterocolitis. Among respiratory complicationspulmonary hypoplasia is an important cause of death. Otherrespiratory complications consist of pneumonia, infant respiratorydistress syndrome (IRDS) and bronchopulmonary dysplasia (BPD).Pregnancies complicated by midtrimester PPROM are associated withhigh immediate and long-term costs. These are caused by extendedmaternal hospital admissions, increased incidence of prematuredelivery, and frequent neonatal complications hereafter requiringNICU-admission.Amnioninfusion might improve fetal outcome by preventingpulmonary hypoplasia, by preventing neurological complications,increasing time to delivery interval, and improving fetal biophysicalprofile through prevention of umbilical cord compression. It mightalso prevent fetal <strong>def</strong>ormity.Projectleider(s)Dr. E. Pajkrt, gynaecoloog AMC AmsterdamProjectuitvoerder(s)Drs. A.S.P. van TeeffelenContact projectDrs. A.S.P. van Teeffelenstijn.van.teeffelen@mumc.nlBegin en einddatumBegindatum: juni 2012Einddatum: juni 2015 (planning)SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en UrogynaecologieWebsite: www.studies-obsgyn.nl/ppromexil3Publicatiesvan Teeffelen AS, van der Ham DP, Willekes C, Al Nasiry S, Nijhuis JG,van Kuijk S, Schuyt E, Mulder TL, Franssen MT, Oepkes D, Jansen FA,Woiski MD, Bekker MN, Bax CJ, Porath MM, de Laat MW, Mol BW,Pajkrt E. Midtrimester preterm prelabour rupture of membranes(PPROM): expectant management or amnioinfusion for improvingperinatal outcomes (PPROMEXIL - III trial). BMC PregnancyChildbirth. <strong>2014</strong> Apr 4;14:128. doi: 10.1186/1471-2393-14-128.Trefwoordamnioinfusion, preterm prelabour rupture of fetal membranes(PPROM), midtrimester, perinatal outcomeEen aantoonbare groep zwangeren (6%) heeft een hoge angst voor de bevalling. Bij zwangeren met angst voor de bevalling komenverschillende complicaties en verloskundige interventies vaker voor; PTSS, vroeggeboorten, spoedsectio’s en meer sectio’sop verzoek van de zwangere. Nederlandse cijfers zijn niet bekend. Onderzoek uit Engeland, Zweden en Finland toont aan dat7-22% van alle keizersneden plaatsvindt met als indicatie angst voor de bevalling. Tot op heden is er voor vermindering van angstvoor de bevalling nog geen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijk geëvalueerd. Een Finse studie beschrijft eenaantal positieve effecten van psycho-educatie en ontspanningsoefeningen. Het huidige onderzoek is een RCT. Alle deelnemersworden onderzocht op angst voor de bevalling met de WDEQ-A en degenen met een score > 84 worden gerandomiseerd in debehandelgroep ‘haptotherapie’, of in de controlegroep ‘informatie’, of de controlegroep ‘care as usual’.DoelHoofddoel van haptotherapie tijdens de zwangerschap bij zwangerenmet hoge angst voor de bevalling is angstreductie. De hypothese isdat de zwangere vrouw door het vertrouwd raken met haar lichaam enhet aanleren van specifieke vaardigheden, zoals het meewerken metde weeën en het omgaan met de baringspijn, de bevalling metvertrouwen tegemoet ziet. Onderzocht wordt, of er in deinterventiegroep tijdens de zwangerschap minder angst en minderstress optreedt, of er tijdens en na de bevalling minder complicatiesoptreden en/of dat er met meer tevredenheid wordt teruggekeken opde zwangerschap en de bevalling dan in de controlegroepen.Vraagstelling/Hypothese• Wat is het effect van haptotherapie op angst voor de bevalling bijzwangeren met hoge angst voor de bevalling?• Is er een negatief verband tussen angst voor de bevalling enmoeder-kind hechting tijdens de zwangerschap en na de bevalling?• Is er een negatief verband tussen haptotherapie enbevallingscomplicatiesRelevantieTot op heden is er voor vermindering van angst voor de bevalling noggeen effectieve therapeutische interventie wetenschappelijkgeëvalueerd. Sinds tien jaar wordt haptotherapie toegepast bijzwangere vrouwen met bovenmatige angst voor de bevalling metklinisch zeer positieve resultaten. Haptotherapie zou daarom eeneffectieve behandeling voor hoge angst voor de bevalling kunnen zijn.In dit onderzoek wordt dit op gerandomiseerde wijze onderzocht,goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie enaangemeld in het Nederlands Trial Register en geregistreerd ondernummer 3339 op 4 maart 2012.Projectleider(s)Prof.dr. A.J.J.M. (Ad) VingerhoetsProf.dr. K. (Klaas) WijmaDr. K.M. (Marieke) PaarlbergProjectuitvoerder(s)G.A. (Gert) Klabbers, onderzoekerContact projectG.A. (Gert) Klabbers,GZ-Haptotherapeut, FysiotherapeutHaptonomisch ZwangerschapsbegeleiderPromovendus Universiteit Tilburgpraktijk@gertklabbers.nlBegin en einddatumBegindatum RCT: april 2012Einddatum: december 2015SamenwerkingspartnersKatholieke Universiteit TilburgLinköping Universiteit, Linköping, ZwedenGelre Apeldoorn, Apeldoorn30 eerstelijns verloskundigenpraktijken in Nederland,2 tweedelijns ziekenhuizen in Nederland, 14 praktijken haptotherapiein Nederland. Meer informatie: www.bevallingsbeleving.nlTrefwoordzwangeren, zwangerschap, bevallingsangst, angst voor de bevalling,haptotherapie, bevalling


114 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 115114 115“Met de uitkomsten van dit onderzoek zal het eindelijk mogelijk zijn omeen ‘evidence-based’ beslissing te nemen over het stoppen of doorgaanmet antidepressiva tijdens de zwangerschap.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESStop or Go? Terugvalpreventie training bij het begeleid afbouwen vanantidepressiva in de zwangerschap: een pragmatische multicenter RCTLaag moleculair gewicht heparine (LMWH) ter preventie van een recidief veneuzetromboembolie (VTE) tijdens de zwangerschap. De Highlow-studie.Ongeveer twee procent van de zwangere vrouwen gebruikt antidepressiva tijdens de zwangerschap vanwege depressieve klachten.Dat zijn ongeveer 4.000 vrouwen per jaar. De gevolgen hiervan voor het kind zijn grotendeels onbekend. Aan de ene kantzijn er aanwijzingen voor mogelijke schadelijke effecten voor het ongeboren kind, aan de andere kant kan terugkeer van depressieveklachten door het stoppen van de medicatie tijdens de zwangerschap ook schadelijk zijn voor moeder en kind. Tot nu toezijn deze effecten alleen onderzocht in observationele studie, die naast de methodologische beperkingen, ook tegenstrijdige resultatenlaten zien. Wij zullen 200 zwangere vrouwen includeren (15%)verhoogde terugval van depressie van de moeder in vergelijkingmet het doorgaan van SSRI’s;2. Het afbouwen van SSRI’s is beter voor de ontwikkeling van het kind;3. Ervan uitgaande dat er geen relevante nadelige effecten zijn bij hetstaken van SSRI’s op zowel moeder als kind, verwachten wij datafbouwen van SSRI’s op korte en langere termijn kosteneffectieveris.Als er geen significante en relevante verschillen tussen de tweecondities (stoppen of doorgaan met SSRI’s) optreden, dan heeftstoppen met SSRI’s de voorkeur.RelevantieDe resultaten van dit onderzoek zullen het mogelijk maken een‘evidence based’ beslissing te nemen over het gebruik van SSRI’stijdens de zwangerschap. Hierbij kunnen zowel de invloeden op depsychiatrische conditie van de moeder, de ontwikkeling van het kinden de kosteneffectiviteit meegewogen worden.Projectleider(s)Dr. H. Burger, UHD epidemiologie, UMC GroningenProf.dr. C.L.H. Bockting, hoogleraar Klinische Psychologie,Universiteit UtrechtH.W. Torij, verloskundige/lector Verloskunde,Verloskunde Academie RotterdamProf.dr. G.J. Bonsel, hoogleraar Perinatale Gezondheidszorg,Erasmus MC, RotterdamDr. M.P. Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater,Erasmus MC, RotterdamProjectuitvoerder(s)Drs. N.M. Molenaar, arts, Erasmus MC, RotterdamM.E. Brouwer, MSc, psycholoog, Universiteit UtrechtContact projectDr. M.P. Lambregtse-van den BergMijke.vandenberg@erasmusmc.nlstoporgo@erasmusmc.nlBegin en einddatumStartdatum: januari 2015Verwachte einddatum: december 2019SamenwerkingspartnersMidwifery Research Network NetherlandsConsortium Verloskundige StudiesLandelijke Kenniscentrum Psychiatrie en ZwangerschapDoelHet doel van het onderzoek is het evalueren van de effectiviteit enveiligheid van een intermediaire dosis LMWH op basis van hetgewicht versus een vaste lage dosis LMWH in het voorkomen van eenrecidief VTE bij zwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese is dat een intermediaire dosis LMWH beter is dan eenvaste lage dosis LMWH in het voorkomen van een recidief VTE bijzwangeren met een VTE in de voorgeschiedenis, met eenvergelijkbaar veiligheidsprofiel.RelevantieIn de huidige richtlijn van de ACCP (American College of ChestPhysicians) wordt geadviseerd om zwangeren met een VTE in devoorgeschiedenis een lage óf intermediaire dosis LMWH voor teschrijven ter preventie van een recidief VTE. Er zijn geengerandomiseerde gecontroleerde studies verricht die deze tweedoseringen vergelijken. Met de Highlow-studie willen wij een antwoordgeven op de onbeantwoorde vraag welke van deze twee doseringenhet meest effectief en veilig is in het voorkomen van een recidief VTE.Projectleider(s)Prof.dr. S. MiddeldorpProjectuitvoerder(s)Drs. S. M. BlekerDrs. N. van EsContact projectDrs. S. M. Blekerinfo@highlowstudie.nlBegin en einddatumjanuari <strong>2014</strong>-januari 2018SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie.Website: www.studies-obsgyn.nlTrefwoordpregnancy, puerperium, venous thromboembolism (VTE),thrombosis, deep vein thrombosis (DVT), pulmonary embolism (PE),low-molecular-weight heparin (LMWH)Trefwoordpregnancy, antidepressant, SSRI, depression, birth outcome, childdevelopment, cost effectiveness, randomized controlled trial


116 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 117116 117“Hyperemesis gravidarum: niet sexy, wel belangrijk!Op weg naar evidence met de MOTHER-studie.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESDe MOTHER-studie: behandeling van hyperemesis gravidarum met vroege sondevoedingVerlengt een pessarium de zwangerschapsduur bij vrouwen die niet zijn bevallen na eenopname vanwege dreigende partus prematurus: Apostel-VI studieHyperemesis gravidarum (HG) is de meest voorkomende reden van ziekenhuisopname in het eerste trimester. HG heeft groteimpact op de kwaliteit van leven en is geassocieerd met ongunstige geboorte-uitkomsten zoals een laag geboortegewicht. Op ditmoment worden vrouwen met HG waarbij ziekenhuisopname noodzakelijk is behandeld met intraveneuze rehydratie en sondevoedingwordt alleen in uitzonderlijke gevallen toegepast. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit vanbeide behandelingen in HG-patiënten, hoewel kleine observationele studies laten zien dat sondevoeding een effectief middel is inde behandeling van dehydratie, ondervoeding en klachten van misselijkheid en braken.De MOTHER-studie is een RCT naar de behandeling van HG waarbij intraveneuze rehydratie (‘care as usual’) met vroege sondevoedingwordt vergeleken. Primaire uitkomsten zijn maternale klachten (PUQE-score) en geboortegewicht. Ook wordt gekekennaar maternaal gewicht, kwaliteit van leven, duur van ziekenhuisopname(s), kosten en neonatale morbiditeit. Daarnaast volgtlange termijn follow-up van het kind.DoelEvalueren van de effectiviteit van een voedingsinterventie in patiëntenmet HG op de gezondheid van moeder en kind.Vraagstelling/HypotheseVroege sondevoeding is een effectievere behandeling vanhyperemesis gravidarum (HG) symptomen dan intraveneuzerehydratie en verbetert de zwangerschapsuitkomst.RelevantieDit is de eerste studie naar een voedingsinterventie in patiënten metHG en voorziet daarmee in een belangrijke kennislacune.Projectleider(s)Prof.dr. T.J. RoseboomProf.dr. B.W.J. MolDr. R.C. PainterProjectuitvoerder(s)Drs. I.J. GrootenContact projectDrs. I.J. Grooten, arts-onderzoekeri.j.grooten@amc.uva.nlBegin en einddatumStartdatum: september 2013Verwachte einddatum: september 2016SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie.www.studies-obsgyn.nl/motherVan de zwangeren die worden opgenomen met een dreigende partus prematurus zal 70-95 procent tijdens de eerste opnameniet bevallen. Het risico op partus prematurus gedurende de rest van de zwangerschap blijft bij deze groep vrouwen die nietbevallen is echter verhoogd, dit risico ligt ongeveer rond 50%. Op dit moment is geen effectieve behandeling voor deze groepbeschikbaar en wordt afgewacht. Mogelijk is het gebruik van een cerclage pessarium effectief in het reduceren van het aantalpartus prematurus voor 37 weken. Of door de verlenging van de zwangerschap worden de kinderen bij een gunstiger termijngeboren. Dit wordt onderzocht door middel van een multicenter open-label gerandomiseerde klinische trial. Hieraan zullen 200vrouwen die niet zijn bevallen na een dreigende partus prematurus deelnemen. De trial wordt uitgevoerd binnen het verloskundigconsortium.DoelDe effectiviteit onderzoeken van het cerclage pessarium bij zwangerendie niet zijn bevallen na een opname voor dreigende partus prematurus.Vraagstelling/HypotheseIs een pessarium effectief in het reduceren van het aantal partusprematurus bij zwangeren die niet zijn bevallen na een opname voordreigende partus prematurus?RelevantieVoor deze hoogrisicozwangeren is geen aanvullende behandelingbeschikbaar. Het cerclage pessarium is mogelijk een effectieveinterventie die veel leed en kosten zou kunnen besparen.Projectleider(s)Dr. M. Kok, gynaecoloog (AMC, Amsterdam)Prof.dr. B.W. Mol gynaecoloog (AMC, Amsterdam)Projectuitvoerder(s)Drs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)Contact projectDrs. F.J.R. Hermans, arts-onderzoeker (AMC, Amsterdam)apostel6@studies-obsgyn.nl,www.studies-obsgyn.nl/apostel6Twitter: @ApostelVIBegin en einddatumnovember 2013 - november 2015SamenwerkingspartnersHet onderzoeksconsortium Verloskunde, Gynaecologie, Fertiliteit,Neonatologie, Gynaecologische Oncologie en Urogynaecologie.www.studies-obsgyn.nlTrefwoordobstretic labor, premature, pessariesTrefwoordhyperemesis gravidarum, nausea and vomiting of pregnancy,treatment, tube feeding, outcome


118 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 119118 119KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESPessarium of Cerclage ter preventie van partus prematurus bijzwangere vrouwen met een partus prematurus in de voorgeschiedenisen een verkorte cervixlengte: PC-studiePessarium of Progesteron ter Preventie van partus Prematurus bijvrouwen met een korte cervixlengte: QuadrupleP-studiePartus prematurus komt voor bij zeven procent van alle zwangerschappen in Nederland. Zwangeren met een vroeggeboorte inde voorgeschiedenis hebben een hoger risico op een vroeggeboorte (


120 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 121120 121“Routinematig toepassen van epidurale analgesie wordt naaraanleiding van de resultaten van de TREAT trial nietgeadviseerd.”“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESThe Randomised Epidural Analgesia in Term Delivering women trial(TREAT)Slimmer Zwanger – Nederland trialHet is aangetoond dat epidurale analgesie leidt tot meer complicaties tijdens de baring. Echter er zijn geen studies bekend die heteffect bestuderen van routinematig toepassen van epidurale analgesie bij vrouwen zonder dat ze een sterke behoefte aanpijnstilling hebben. Vrouwen werden voorafgaand aan de baring at random toegewezen aan enerzijds routinematig toepassen vanepidurale analgesie of anderzijds pijnstilling op verzoek.DoelHet effect evalueren van het routinematig toepassen van epiduraleanalgesie op het optreden van kunstverlossingen.Contact projectDrs. M.M.L.H. Wassen, Maastricht Universitair Medisch Centrum+martine_wassen@hotmail.comIn Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger danin de rest van Europa, maar ook komen de Big3-complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen)vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan tachtig procent van degevallen spelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol. Waar de SlimmerZwanger trial in de regio Rotterdam zich alleen richt op vrouwen en partner met een kinderwens, richt de landelijke trialzich op vrouwen en hun partners die een IVF- of ICSI-behandeling in Nederland ondergaan vanwege subfertiliteit bij een onvervuldekinderwens. Deze trial vindt plaats in samenwerking met het Nederlands consortium Verloskunde- en Voortplantingsstudies.Vraagstelling/HypotheseDe primaire non-inferiority uitkomstmaat was het aantalkunstverlossingen (ge<strong>def</strong>ineerd als vaginale kunstverlossing ofsecundaire sectio caesarea).RelevantieEr is nog steeds een toename in het gebruik van epidurale analgesietijdens de baring en ook steeds vroeger in het baringsproces. Indienhet routinematig toepassen van epidurale analgesie niet leidt tot meerkunstverlossingen en/ of overige complicaties moeten we hetvrouwen niet onthouden en actiever aanbieden.Projectleider(s)Prof. J.G. Nijhuis, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, GROW,afdeling Obstetrie en GynaecologieDr. F.J.M.E. Roumen, Atrium Medisch Centrum Parkstad, afdelingObstetrie en GynaecologieDr. L.J.M. Smits, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, CAPHRIProjectuitvoerder(s)Drs. M.M.L.H. Wassen, Maastricht Universitair Medisch Centrum+Begin en einddatumStartdatum: september 2008. De inclusie is in juni 2012 afgerond.De dataverzameling en analyse zijn afgerond en het manuscript isgepubliceerd.SamenwerkingspartnersDe studie is uitgevoerd in het Universitair Medisch CentrumMaastricht+ en Atrium Medisch Centrum Parkstad.PublicatiesWassen MMLH, Smits LJM, Scheepers HCJ, Marcus MAE, Van Neer J,Nijhuis JG, Roumen FJME. Routine labour epidural analgesia versuslabour analgesia on request: a randomised non-inferiority trial.BJOG May <strong>2014</strong> (epub ahead of print).Trefwoordpijnstilling op verzoek, epidurale analgesie, sectio caesarea,instrumentele vaginale bevalling, partus modus, kunstverlossingDoelIn deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezondevoedingsgewoonten met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS)kunnen worden verbeterd door ‘Slimmer Zwanger’, een onlinepersoonlijk coachings programma op de website en mobiele telefoon.Secundair: kunnen zo verminderde vruchtbaarheid en Big3-complicaties worden voorkómen?Vraagstelling/HypothesePrimaire vraagstelling:Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorgmet voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering vanongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuurgebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen enmannen met kinderwens?Secundaire vraagstellingen:1. Leidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken vanvrouwen en mannen met kinderwens, een hogerezwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenenmet een Big3-uitkomst?2. Wat is de kosteneffectiviteit van ‘Slimmer Zwanger’ ten opzichtevan de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering?RelevantieDit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren:a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten vanvrouwen en mannen met kinderwens.b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen inNederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3-uitkomsten.c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid.d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- enneonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen.Projectleider(s)Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie,Erasmus MCProjectuitvoerder(s)Drs. E.C. Oostingh, arts-onderzoekerContact projectDrs. E.C. Oostingh, arts-onderzoekere.oostingh@erasmusmc.nlBegin en einddatumMedio <strong>2014</strong>-medio 2017Tertiaire vraagstellingen:1. Wat is de trouw van het gebruik van ‘Slimmer Zwanger’ ondervrouwen en mannen met een kinderwens?2. Wat is de invloed van deelname van de man, zwangerschap,leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaireuitkomsten?SamenwerkingspartnersDeze trial vindt plaats in samenwerking met de klinieken aangeslotenbij het Nederlands consortium Verloskunde- en voortplantingsstudies.Trefwoordscreening, health, fertility, perinatal care, maternal health


122 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 123122 123“Gezonde voeding en leefstijl begint vóór de conceptie.”“Studiedeelnemers zijn gemotiveerd om mee te doen aan de studie(inclusie rate 88%, follow-up rate ~78%) en zijn tevreden met deaangeboden behandeling, echte DAPPERe-vrouwen!”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESSlimmer Zwanger – Rotterdam trialEvaluatie van groepsbehandeling voor zwangeren met psychiatrischeklachten (DAPPER-studie)In Nederland, in het bijzonder in de grote steden zoals Rotterdam, zijn niet alleen de sterftecijfers van pasgeborenen hoger danin de rest van Europa, maar ook komen de Big3-complicaties (foetale groeivertraging, vroeggeboorte en aangeboren aandoeningen)vaker voor. Hiernaast is verminderde vruchtbaarheid een toenemend probleem. In meer dan tachtig procent van de gevallenspelen ongezonde voedings- en leefstijlgewoonten van aanstaande ouders en subfertiele paren een rol.DoelIn deze gerandomiseerde studie wordt onderzocht of ongezondevoedingsgewoonten, met behulp van de voedingsrisicoscore (VRS),door ‘Slimmer Zwanger’, een online persoonlijk coachings programmaop de website en mobiele telefoon, kunnen worden verbeterd, ensecundair of een verminderde vruchtbaarheid en Big3 complicatieskunnen worden voorkómen.Vraagstelling/HypothesePrimaire vraagstelling:Leidt de Slimmer Zwanger-interventie ten opzichte van standaardzorgmet voedings- en leefstijladvisering tot een verbetering vanongezonde voedingsgewoonten (groenten, fruit en foliumzuurgebruik) gemeten door een afname van de VRS, bij vrouwen enmannen met kinderwens?Secundaire vraagstellingen:1. Leidt de Slimmer Zwanger-interventie tot een reductie in roken vanvrouwen en mannen met kinderwens, een hogerezwangerschapskans en een lagere frequentie van pasgeborenenmet een Big3-uitkomst?2. Wat is de kosteneffectiviteit van ‘Slimmer Zwanger’ ten opzichtevan de controle-interventie met voedings- en leefstijladvisering?Tertiaire vraagstellingen:1. Wat is de trouw van het gebruik van ‘Slimmer Zwanger’ ondervrouwen en mannen met een kinderwens?2. Wat is de invloed van deelname van de man, zwangerschap,leeftijd en lage SES (Sociaal Economische Status) op de primaireuitkomsten?RelevantieDit project beoogt aan de volgende problemen een bijdrage te leveren:a) de preventie van ongezonde voedings- (en leefstijl)gewoonten vanvrouwen en mannen met kinderwens.b) de relatief hoge ziekte- en sterftecijfers van pasgeborenen inNederland en regio Rotterdam als gevolg van Big3 uitkomsten.c) de toename van een verminderde vruchtbaarheid.d) de hoge kosten in de gezondheidszorg voor perinatale- enneonatale zorg en vruchtbaarheidsbehandelingen.Projectleider(s)Prof.dr. R.P.M. Steegers – Theunissen, Periconceptie epidemiologie,Erasmus MCProjectuitvoerder(s)Drs. E.C. Oostingh, arts-onderzoekerContact projectDrs. M.R. van Dijk, arts-onderzoekerm.vandijk@erasmusmc.nlBegin en einddatumMedio <strong>2014</strong>-medio 2017SamenwerkingspartnersCentrum voor Jeugd en Gezin (CJG), RotterdamTrefwoordscreening, health, fertility, perinatal care, maternal healthPsychopathologie tijdens de zwangerschap komt bij ongeveer vijftien procent van alle zwangeren voor. Deze groep bevatvrouwen die bekend zijn met een psychiatrische stoornis en zwanger worden, maar ook nieuw ontstane (angst- en depressieve)klachten. Psychiatrische morbiditeit tijdens de zwangerschap kan leiden tot ongunstige verloskundige uitkomsten en meerzorggebruik. Sinds 2005 is er een groepsgewijze dagbehandeling met bewezen effectieve therapieën (o.a. cognitieve gedragstherapie,psycho-educatie en lichaamsgerichte therapie) voor zwangeren in het Erasmus MC Rotterdam. Een RCT, de DAPPERstudie,evalueert de groepsgewijze dagbehandeling ten opzichte van standaard ambulante 2de lijns psychiatrische zorg. Bijzwangeren met een zwangerschapsduur tussen 12-33 weken wordt er ter bevestiging van de diagnose een gestructureerdpsychiatrisch interview (SCID) afgenomen, vervolgens wordt de dagbehandeling of individuele standaard zorg gerandomiseerdtoegedeeld. De primaire uitkomstmaat is de score volgens de EPDS-vragenlijst die wordt afgenomen tijdens de zwangerschapen op het eindpunt van de studie, 6 weken postpartum.DoelHet evalueren van de effectiviteit en doelmatigheid van de innovatievegroepsgewijze dagbehandeling voor zwangeren met psychopathologieten opzichte van standaard individuele poliklinische zorg.Vraagstelling/HypotheseDe primaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling intermen van voltooide behandeling een haalbaar, effectief enkosten-effectief zorgmodel is.Secundaire vraagstelling is of groepsgewijze dagbehandeling verschiltin effectiviteit ten opzichte van standaard individuele poliklinischezorg, in termen van de volgende secundaire maten:a. Afname van psychopathologie van moeder (op basis van deEPDS-vragenlijst) zes weken postpartumb. Afname van gecompliceerde zwangerschappen en bevallingenc. Afname van zorggebruik van moeder en kindRelevantieAdequate behandeling van psychopathologie tijdens de zwangerschapstelt hoge eisen aan de zwangere (en haar omgeving) betreffendeinstructie en therapietrouw. Maar ook aan zorgverleners, gegeven dehoge prevalentie van etnische migranten, slechte taalbeheersing enhet gebrek aan kennis met betrekking tot effectieve zorg enbehandeling. Naast de klinische effectiviteit van de interventie wordtmomenteel onderzocht of door verminderd medicatiegebruik enmogelijk minder intensieve of complexe verloskundige zorg eenvermindering van de kosten ontstaat. De precieze balans is onderdeelvan de doelmatigheidsstudie. Het Erasmus MC heeft jarenlangeervaring in het behandelen van deze doelgroep (in groepsvorm).Indien effectief, zijn er betere (psychiatrische/verloskundige)uitkomsten en kwaliteit van zorg, mogelijk tegen lagere kosten.Projectleider(s)Dr. M.P. Lambregtse - van den Berg, (kinder- en jeugd)-psychiater(Erasmus MC)Drs. A.J. Schneider, gynaecoloog (Erasmus MC)Dr. E. Birnie, methodoloog (iBMG)Projectuitvoerder(s)Drs. L.M. van Ravesteyn, arts-onderzoeker (Erasmus MC)Contact projectDrs. L.M. van Ravesteynl.vanravesteyn@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegin inclusie: januari 2010Eind inclusie: januari 2013Einddatum: juli <strong>2014</strong>PublicatiesVan Ravesteyn LM, Tulen JH, Kamperman AM, Raats ME, SchneiderAJ, Birnie E, Steegers EA, Hoogendijk WJ, Tiemeier HW, Lambregtsevanden Berg MP. Perceived sleep quality is worse than objectiveparameters of sleep in pregnant women with a mental disorder.J Clin Sleep Med. <strong>2014</strong> Oct 15;10(10):1137-41.Trefwoordmental disorder, anxiety, cognitive therapy, cost-benefit analysis,depression, female, health care costs, humans, netherlands,personality disorder, pregnancy, pregnancy complications, pregnancyoutcome, prenatal care, psychotropic drugs, treatment outcome


124 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 125124 125KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESFolic Acid Clinical Trial: FACTEffect of folic acid supplementation in pregnancy on preeclampsiaBIG CHANGE (BOS supported implementation of guidelines on clinicalhypertension and its management in gestation)NIEUWIN JAARINDEXFACT is een internationale multicenter placebo gecontroleerde RCT waarin het effect van hoge dosering foliumzuur wordt onderzochtop de incidentie van preeclampsie. De interventie start in de vroege zwangerschap (8-16+6 weken AD) tot aan de partus.Primaire uitkomst maat is de incidentie van preeclampsie, secundaire uitkomstmaten bestaan uit maternale en neonatale morbiditeiten mortaliteit.DoelHet doel van deze RCT is de evaluatie van het effect van hogedosering foliumzuur vanaf de vroege zwangerschap (8 – 16+6weken AD) op de incidentie van preeclampsie bij hoog-risicozwangeren.Vraagstelling/HypotheseGeeft een hoge dosering foliumzuur suppletie een reductie van deincidentie van preeclampsie bij hoog-risico zwangeren?RelevantiePre-eclampsie is een van de belangrijkste ziektebeelden binnen deverloskunde en een belangrijke oorzaak van maternale en perinatalemorbiditeit en mortaliteit. Preventie kan dus leiden tot reductie vanmorbiditeit en mortaliteit.Projectleider(s)Dr. M. Walker, Ottawa Hospital Research Institute (OHRI), CanadaDr. M.A. Oudijk, gynaecoloog UMCUProjectuitvoerder(s)Dr. M.A. Oudijk, UMCUContact projectDr. M.A. Oudijk, UMCUm.a.oudijk-3@umcutrecht.nlBegin en einddatumDe verwachte startdatum is januari 2015Looptijd: 2 jaarSamenwerkingspartnersDe FACT-studie is een samenwerkingsverband tussen de OHRI,Canada en het Obs/Gyn Consortiumwww.studies-obsgyn.nl/FACTTrefwoordpreeclampsia, prevention, folic acidPregnancy induced hypertension (PIH) is een veelvoorkomende complicatie in de zwangerschap. 17% van alle zwangerschappenin de 2e en 3e lijn wordt door deze aandoeningr gecompliceerd en 2% door preeclampsie. Ernstige hypertensie en preeclampsiezorgen voor een toegenomen risico voor maternale en foetale mortaliteit en morbiditeit. De trend in maternale morbiditeit tengevolge van ernstige hypertensie en preeclampsie leiden tot grote zorgen. Suboptimale zorg voor deze patienten populatie is eenaandachtspunt. Recent onderzoek heeft aangetoond dat in 96% van de maternale sterfte, er meerdere substandard care factorsaanwezig waren. Dientengevolge, is er voor de behandeling van zwangeren met een hypertensieve aandoening nog verbeteringnoodzakelijk. De Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft twee evidence based richtlijnen ontwikkeldmet betrekking tot deze ziektebeelden. Er is een implementatiestrategie ontwikkeld om de richtlijnadherentie te verbeteren.Er werd een RCT uitgevoerd met een economische evaluatie. De gekozen implementatiestrategieën zijn: 1. Professional audit andfeedback en 2. Een nieuwe strategy met een beslissingsondersteunend systeem (BOS) en audit and feedback.DoelHet doel van deze studie was om de kosteneffectiviteit enhaalbaarheid vast te stellen van een nieuwe implementatiestrategievoor de NVOG-richtlijnen over hypertensieve aandoeningen in dezwangerschap.RelevantieDe betekenis is nog beperkt, maar zal mogelijk toenemen met degroeiende digitalisering van het patientdossier. Op dit moment wordener niet of nauwelijks (electronische) implementatietools gebruikt.Projectleider(s)Dr.M.G.A.J Wouters, Prof.dr.M.W. van Tulder, Dr. R.P.G.M. HermensProjectuitvoerder(s)Drs. S.H.E. LuitjesContact projectDrs. S.H.E. Luitjess.luitjes@vumc.nlPublicaties• Study protocol: Cost effectiveness of two strategies to implementthe NVOG guidelines on hypertension in pregnancy: Aninnovative strategy including a computerised decision supportsystem compared to a common strategy of professional audit andfeedback, a randomized controlled trial. Luitjes SH, Wouters MG,Franx A, Scheepers HC, Coupé VM, Wollersheim H, Steegers EA,Heringa MP, Hermens RP, van Tulder MW. Implement Sci. 2010Sep 6;5:68. doi: 10.1186/1748-5908-5-68.• Hypertensive disorders in pregnancy: a review of internationalguidelines. Luitjes SH, Wouters MG, König T, Hollander KW, vanOs ME, van Tulder MW, Hermens RP.Hypertens Pregnancy. 2013 Nov;32(4):367-77. doi:10.3109/10641955.2013.808663. Epub 2013 Jul 11. Review.• Guideline-based development of quality indicators forhypertensive diseases in pregnancy. Luitjes SH, Wouters MG,Franx A, Bolte AC, de Groot CJ, van Tulder MW, Hermens RP.Trefwoordcosteffectiveness, quality guidelines, pregnancy, hypertensivedisorders


126 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 127126 127KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESContinue begeleiding tijdens de baring, de COOL-studie(COntinous suppOrt during Labor)NIEUWIN JAARINDEXThe effects of the Mindfulness Based Childbirth and Parenting (MBCP)programme and the Fear of Childbirth Consultation (BC) programme inanxious pregnant women and their partnersNIEUWIN JAARINDEXIn 2011 heeft de KNOV een pilot continue begeleiding uitgevoerd onder 125 barenden verdeeld over vijf verloskundigenpraktijken.Tijdens de pilot hebben verloskundigen gewerkt volgens de ‘Handreiking Continue begeleiding tijdens de baring’ (KNOV,2013). In deze handreiking is de werkwijze en inhoud van de continue begeleiding tijdens de baring weergegeven. Uit de pilotgegevensbleek dat er minder cliënten tijdens de baring verwezen zijn naar de tweede lijn (34% versus 41% landelijk, LVR 2010).Omdat de omvang van de onderzoekspopulatie te klein was om hier betrouwbare conclusies uit te trekken, wordt dit vervolgonderzoekuitgevoerd. Studieopzet: Prospectieve cohortstudie (n=1340) uitgevoerd in eerstelijns verloskundigenpraktijken.Studiepopulatie: Laag risico zwangeren (n=1340) tussen de 37 en 42 weken die de baring starten onder leiding van de eerstelijnsverloskundige.Het MBCP-programma is ontworpen om angst en stress rond de perinatale periode en adaptatie aan de zwangerschap te reducerenen de bevalling en het jonge ouderschap te bevorderen. MBCP stamt af van het wereldwijd bekende en wetenschappelijkonderbouwde Mindfulness Based Stress Reduction programma van J. Kabat-Zinn. De negen weekse MBCP (interventie) bestaatuit mindfulness meditaties en perinatale psycho-educatie vanuit een body & mind-perspectief geleid door verloskundigen opgeleidtot MBCP-trainers. BC (referentieconditie) is gebaseerd op het biopsychosocial model en bestaat uit twee consulten van éénuur onder leiding van verloskundigen opgeleid tot BC-consultants. Dit is de eerste studie die effecten van MBCP ten opzichte vaneen actieve referentiegroep (BC) bij de koppels gaat meten. MBCP heeft potentie om een effectieve en niet invasieve/medischeinterventie voor angstige en gestreste zwangere vrouwen te zijn en kan populair worden vanuit het cliëntenperspectief.DoelHet doel van deze studie is onderzoeken wat het effect is van hettoepassen van continue begeleiding tijdens de baring op het aantalverwijzingen tijdens de baring van de eerste naar de tweede lijn en detevredenheid van vrouwen over hun bevalling en hun ervarencontinuïteit van zorg.Vraagstelling/Hypothese1. Welk percentage van de vrouwen die continue begeleidingkrijgen aangeboden tijdens de baring wordt durante partuverwezen en hoe verhoudt dit percentage zich tot het percentagevan laagrisicovrouwen die durante partu verwezen werden indezelfde verloskundige praktijken vóór invoering van continuebegeleiding?2. Worden de vrouwen die continue begeleiding krijgen om andereredenen en in andere aantallen verwezen dan vrouwen die geencontinue begeleiding hebben gekregen?3. Is er verschil in de ervaringen van vrouwen over hun bevalling(tevredenheid en ervaren continuïteit van zorg) tussen vrouwendie continue begeleiding kregen aangeboden tijdens de baringen vrouwen die geen continue begeleiding hebben gekregen?4. Wat is de invloed van het bieden van continue begeleiding op deaanwezigheidsduur van de verloskundige en dekraamverzorgende?4. Welke aanpassingen zijn er in de praktijk geweest om continuebegeleiding mogelijk te maken?RelevantieOngeveer zestig procent van alle primiparae wordt op enig momenttijdens de zwangerschap of baring verwezen naar de tweede lijn. Bijde multiparae is dit veertig procent. Vrouwen die zijn overgedragentijdens de baring kijken gemiddeld negatiever terug op hun bevallingdan vrouwen die niet zijn overgedragen. Indien continue begeleidingtijdens de bevalling wordt toegepast, leidt dit tot minderkunstverlossingen en minder pijnstilling. Verder blijkt uit onderzoekdat continue begeleiding door de barende gewenst en gewaardeerdwordt en de tevredenheid van de barende over de bevalling vergroot.Projectleider(s)Dr. Corine Verhoeven, afdeling Midwifery Science, AVAG/ EMGO, VUmcProjectuitvoerder(s)Leonie Egeraat, MScWilma van Driel, KNOVDrs. Greta Rijninks, KNOVDrs. Carien Baas, afdeling Midwifery ScienceDr. Ank de Jonge, afdeling Midwifery ScienceProf.dr. Francois Schellevis, afdeling Midwifery ScienceContact projectDr. Corine Verhoevenc.verhoeven@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: september <strong>2014</strong>Einddatum: juli 2015Samenwerkingspartner(s)Dit onderzoek wordt gefinancierd door de KNOVTrefwoordcontinuous support during laborDoelHet doel van deze RCT is drievoudig: (a) het evalueren of MBCP totangst- en stressreductie bij zwanger vrouwen en hun partners leidt,(b) het evalueren of deze veranderingen de perinatale uitkomstmediëren en (c ) het evalueren van de kosteneffectiviteit van MBCPten opzichte van BC.Vraagstelling/HypotheseWe verwachten dat: (a) angstige zwangere vrouwen die MBCPhebben gevolgd minder angst en stress zullen ervaren dan vrouwenin BC groep, (b) deze angst- en stressreductie tot een betere adaptatieaan de zwangerschap, de bevalling en het jonge ouderschap zal leidenen (c ) de kosten vanuit maatschappelijk perspectief lager zullen zijndan in de groep vrouwen die BC gevolgd hebben.RelevantieHet is evident dat angst en stress bij zwangere vrouwen een negatieveinvloed hebben op het geboorteproces en de geboorte-uitkomstenvan moeder en kind. Toch is er tot op heden geen effectievebehandelingsmethode van deze fenomenen onder leiding vanverloskundigen geïntroduceerd, wetenschappelijk onderzocht engeïmplementeerd. Daarnaast blijkt dat de algemenepsychosomatische antenatale psycho-educatie onvoldoende effectheeft op verbetering van het geboorteproces en de geboorteuitkomsten.Projectleider(s)Prof.dr. S.M. Bögels (hoogleraar aan de Faculteit der Maatschappij enGedragswetenschappen (FMG) UvA, Research Institute ChildDevelopment and Education (RICDE) UvA, directeur UvAminds).Dr. E.I. de Bruin (UHD, GZ- psycholoog, Faculteit der Maatschappij enGedragswetenschappen UvA).Prof.dr. Carmen D. Dirksen (hoogleeraar aan Klinische Epidemiologieen Medical Technologie Assessment aan het Maastricht UniversitairMedisch Centrum)Projectuitvoerder(s)Irena Veringa MSc, research mindfulness midwife, PhD student aanResearch Institute Child Development and Education (RICDE) UvAContact projectIrena Veringa MScI.K.Veringa@uva.nlBegin en einddatum<strong>2014</strong> - 2016PublicatiesVeringa¬Skiba I, Buitendijk S, Miranda de E, Wolf de S, Spinhoven P.Pain cognitions as predictors of the request for pain relief duringlabour; a prospective study. JPOG, 2011;32(3):119¬25.Trefwoordmindfulness, acceptance, coping, perinatal anxiety, stress


128 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 129128 129“The Dutch STRIDER: Verbetert Sildenafil de uitkomst bij vroegeernstige groeivertraging van de baby? ”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID: INTERVENTIESThe Dutch STRIDER (Sildenafil TheRapy In Dismal prognosis Earlyonsetfetal growth Restriction)NIEUWIN JAARINDEXRestrictive versus massive fluid resuscitation strategy: influence on bloodloss and hemostatic parameters in obstetric hemorrhage (REFILL study)NIEUWIN JAARINDEXErnstige vroege groeivertraging door placentaire insufficientie is geassocieerd met een hoog risico op perinatale morbiditeit enmortaliteit. Momenteel is er geen adequate therapie beschikbaar met aangetoonde effectiviteit. Onderzoek suggereert dat Sildenafilde uteroplacentaire doorbloeding verbetert en daarmee de groei en prognose van het kind.DoelEvalueren of Sildenafil (versus placebo) de gezonde perinataleoverleving verbetert.• Methode: Landelijke multicenter gerandomiseerdeplacebogecontroleerde trial.• Patiënten: 354 vrouwen met een eenling zwangerschap tussen detwintig en dertig weken met ernstige groeirestrictie, waarschijnlijkmet een placentaire oorzaak.• Interventie: Sildenafil 25 mg of placebo oraal drie keer per dag.• Primaire uitkomst: Gezonde perinatale overleving, ofteweloverleving zonder ernstige neonatale morbiditeit op terme leeftijd.Vraagstelling/HypotheseHypothese: Sildenafil verbetert de uteroplacentaire doorbloeding,waardoor de groei van het kind zal verbeteren en daarmee demorbiditeit en mortaliteit op terme leeftijd.RelevantieOp dit moment is er geen bewezen effectieve behandeling van vroegeernstige groeirestrictie. Zonder behandeling is er een grote kans dathet kind zal overlijden of ernstige morbiditeit zal hebben. Als Sildenafiltijdens de zwangerschap effectief blijkt in het verbeteren van deprognose van deze kinderen, zal het als standaard therapie bij foetalegroeirestrictie gebruikt kunnen worden.Projectleider(s)Dr. J.W. Ganzevoort MD PhDProjectuitvoerder(s)A. Pels MScDr. J.W. Ganzevoort MD PhDBegin en einddatumBegindatum: november <strong>2014</strong>Einddatum: november 2017Samenwerkingspartner(s)Zon-MWNVOG Consortium, www.studies-obsgyn.nlPublicaties:• von Dadelszen, P., et al., Sildenafil citrate therapy for severeearly-onset intrauterine growth restriction.BJOG, 2011. 118(5): p. 624-8.• Samangaya, R.A., et al., A randomised, double-blinded, placebocontrolledstudy of the phosphodiesterase type 5 inhibitor sildenafilfor the treatment of preeclampsia.Hypertens Pregnancy, 2009. 28(4): p. 369-82.• Villanueva-Farcia, D., et al., A systematic review of experimental andclinical studies of sildenafil citrate for intrauterine growth restrictionand pre-term labour. J Obstet Gynaecol, 2007. 27(3): p. 255-9• Ganzevoort W et al., STRIDER: Sildenafil Therapy In Dismalprognosis Early-onset intrauterine growth Restriction--a protocol fora systematic review with individual participant data and aggregatedata meta-analysis and trial sequential analysis.Syst Rev. <strong>2014</strong> Mar 11;3:23. doi: 10.1186/2046-4053-3-23.Trefwoordfetal growth restriction, SildenafilVanuit de trauma- en acute geneeskunde zijn onderzoeken gekomen waarbij het mogelijk beter is om terughoudend te vullenbij een acute bloeding dan het nu standaard ruime vullingsbeleid. Aangezien fluxus post-partum (FPP) een van de grootstedoodsoorzaken is postpartum zouden wij ook kritisch moeten kijken naar ons huidige ruime vullingsbeleid. De gegevens zijnniet direct te extrapoleren naar zwangeren gezien een andere hemodynamiek die samengaat met de zwangerschap. Daaromis deze gerandomiseerde open-label studie opgezet: om twee vullingsmethoden (restrictief vullen en ruim vullen) met elkaarte vergelijken.DoelVergelijking tussen het, nu standaard, ruime vullingsbeleid en eenrestrictief vullingsbeleid.Vraagstelling/HypothesePrimair: geeft restrictieve vulling in vrouwen met een vroege en mildeFPP (500-750cc) minder vaak een progressie naar een ernstige PPH invergelijking met het standaard vullingsbeleid?Secundair:1. Is er een verminderde transfusie behoefte bij een restrictiefvullingsbeleid?2. Zijn er minder stollingsproblemen bij een restrictief vullingsbeleid?RelevantieIndien er een voorkeur uitkomt voor een vullingsbeleid is er eenevidence based methode. Tevens hopen wij hiermee een reductie vanmaternale morbiditeit en mortaliteit te krijgen.Projectleider(s)Dr. H.C.J. Scheepers, Gynaecoloog MUMC+, MaastrichtDrs. N.M. de Lange, AIOS GynaecologieDrs. P.B.B. Schol, AIOS GynaecologieProjectuitvoerdersS.C. van Gameren, MUMC+, MaastrichtDrs. N.M. de Lange, Orbis Medisch Centrum, SittardDrs. M. Woisky, UMC St Radboud, NijmegenDr. R. Rijnders, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den BoschDrs. P.B.B. Schol, Atrium Medisch Centrum, HeerlenContact projectDrs. P.B.B. Scholpbbschol@hotmail.comLooptijd15 maandenPublicaties“Restrictive versus massive fluid resuscitation strategy (REFILL study):influence on blood loss and haemostatic parameters in obstetrichaemorrhage: an open label randomised controlled trial.” N. M. deLange, P. B.B Schol, M. D. Lancé, M.Woiski, J. Langenveld, R. J.Rijnders, L. Smits, M.M. Wassen, Y. Henskens and H.C.J. ScheepersWordt verzonden naar BMC Pregnancy and ChildbirthTrefwoordpostpartum hemorrhage, fluid therapy, emergency treatment


130JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL1313.3Kwaliteit van de ClientenzorgEffectiviteit en doelmatigheid:screening, diagnostiek & risicoselectieVOORWOORDKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORG“Op basis van buitenlandse onderzoeksresultaten over verloskunde in relatie tot een verhoogde131BMI worden in Nederland nationaal en regionaal richtlijnen gemaakt. De aanbevelingen zijn nieteenduidig en het beleid ten aanzien van obese zwangeren op gebied van diagnostiek, verwijzingen interventie is divers. Opvallend daarbij is dat aspecten als gewichtsverloop tijdens dezwangerschap, relatie tussen Body Mass Index (BMI), gewichtsverloop en perinatale uitkomsten,en de cliëntkenmerken die daarbij een rol spelen, nauwelijks in kaart gebracht zijn voor deNederlandse eerstelijns populatie.”EFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEDe huisarts Mijnlieff stelde in 1891 voor om in de laatste maanden van de zwangerschap bij elke vrouw de urineop eiwit te onderzoeken met de bedoeling om daarmee dreigende eclampsie op te sporen (Kloosterman, 1973).Zwanger en te zwaar: thuis in de eerste lijn?Later werd ontdekt dat overmatige gewichtstoename en hoge bloeddruk voorbodes zijn voorzwangerschapsintoxicatie. Dat was feitelijk het begin van de preventieve verloskundige zorg.Een normale zwangerschap en baring gaven in Nederland geen recht op ziekenhuisopname op kosten van dezorgverzekeraar (het ziekenfonds). Vrouwen zonder medische indicatie worden geacht thuis te bevallen. Bij eenmedische indicatie worden de kosten wel gedekt. Kloosterman publiceerde in 1973 een lijst met medischeindicaties. Deze lijst heeft jarenlang gediend als leidraad voor de plaats van bevalling. Later werd deze lijstvervangen door de verloskundige indicatielijst (VIL) (CVZ, 2003). Bij specifieke medische en/of verloskundigerisico’s geeft de VIL aanbevelingen voor zorg in de eerste of in de tweede lijn, of voor een vorm van onderlingesamenwerking. De doelstelling van deze lijst is daarmee aanmerkelijk breder dan de Kloostermanlijst. Sindsdienwordt steeds duidelijker dat ook niet-medische risicofactoren kunnen leiden tot ongunstigezwangerschapsuitkomsten, zeker wanneer sprake is van risicostapeling (Bonsel et al., 2010). Ook is dedichotomie tussen laag en verhoogd risico ter discussie gesteld (Bonsel et al., 2010; Amelink, 2011). De VIL-lijstis nu aan aanpassing toe. Daarvoor is wetenschappelijk onderzoek nodig.Nederlandse verloskundigen in de eerste lijn worden steeds vaker geconfronteerd met zwangeren die lijden aan overgewicht ofobesitas. Momenteel zijn er weinig handvatten beschikbaar die richting geven aan het optimaliseren van de verloskundige zorgaan deze specifieke groep zwangeren. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van eenbestaande dataset afkomstig van de Kempenstudie. Deze prospectieve cohortstudie (2002-2005) onderzocht maternaal welbevindenen perinatale uitkomsten in relatie tot de schildklierfunctie in de zwangerschap. De onderzoekspopulatie betrof 1.601gezonde Kaukasische vrouwen afkomstig van vijf praktijken rondom Eindhoven. In deze dataset zijn lengte (zelfgerapporteerd) engewicht (gemeten op praktijkweegschaal) bij 12, 24 en 36 weken beschikbaar. Dit stelt ons in staat de BMI te berekenen.Relevante zwangerschapsuitkomsten zijn verzameld uit de medische dossiers van de verloskundige praktijken, ontslagformulierenvan ziekenhuizen en (indien relevant) medische ziekenhuisdossiers.In het subhoofdstuk 3.3 worden dertien studies gepresenteerd die vrijwel alle gaan over risicoselectie. De centralevraag is welke risicofactoren een onafhankelijke invloed hebben op de zwangerschapsuitkomst. De onderzoekershanteren verschillende indicatoren voor ongunstige zwangerschapsuitkomsten, waaronder maternale morbiditeit(o.a. sectio Caesarea), perinatale mortaliteit en morbiditeit.Predictiemodellen en screeningsinstrumenten zijn bedoeld om vrouwen te identificeren die extra zorg nodighebben. Ondanks het vele onderzoek op het terrein van risicoselectie is het ‘ideale’ risico-identificatiemiddel nietgevonden. Soms worden zwangere vrouwen - achteraf - onnodig aangemerkt als ‘hoogrisico’ en krijgenbehandelingen die - achteraf - onnodig zijn. Anderzijds kan de risicobenadering tot verdriet en boosheid leiden alsde zwangere vrouw wordt beschouwd tot de categorie met een laag risico, terwijl - achteraf - blijkt dat haarzwangerschap een ongunstige afloop heeft. Om deze redenen wordt het welbevinden van (aanstaande) moederdoor enkele onderzoekers bestudeerd.Interpretatie van de onderzoeksbevindingen is vaak lastig, deels vanwege de onmogelijkheid dit soort onderzoekte blinderen. Zwangere vrouwen die door bijvoorbeeld nieuwe serummakers tot ‘hoogrisico’ wordengeclassificeerd krijgen vervolgens een interventie die een eventuele ongunstige uitkomst teniet doet. Daarmeeontkracht de interventie het ongunstige effect van de ‘risicofactor’. Hoe riskant zijn risicofactoren eigenlijk?Grootschalige onderzoeken zijn nodig, waarbij verschillende medische, biochemische, echoscopische,psychosociale en -culturele risicofactoren in hun onderlinge samenhang worden bestudeerd, zodat voor deindividuele zwangere zorg-op-maat kan worden geleverd.Referenties:• Amelink-Verburg MP. The role of primary care midwives in the Netherlands. Evaluation of midwifery care in theDutch maternity care system: a descriptive study. Amsterdam: Uva, 2011. Proefschrift• Bonsel GJ, Birnie E, Denktas S, Poeran J, Steegers EAP. Lijnen in de perinatale sterfte. Signalementstudiezwangerschap en geboorte 2010. Rotterdam: Erasmus MC, 2010.• CVZ. Verloskundig Vademecum. Diemen: CVZ, 2003• Kloosterman G.J. De voortplanting van de mens. Leerboek voor obstetrie en gynaecologie. Bussum:Uitgeversmaatschappij Centen, 1973Dr. Hajo WildschutGynaecoloog, WestfriesgasthuisDrs. Adja WaelputProgrammadirecteur Healthy Pregnancy 4 All,Erasmus MCDoelInzicht krijgen in het vóórkomen van overgewicht en obesitas in deeerstelijns verloskundige populatie en de betekenis hiervan voorperinatale uitkomsten met als doel het optimaliseren van derisicoselectie.Vraagstelling/Hypothese• Wat is de prevalentie van overgewicht en obesitas in eenNederlandse populatie laagrisico zwangeren, wat is hungewichtsverloop gedurende de zwangerschap en is dit inovereenstemming met de IOM richtlijnen voor gewichtstoename?• Vermindert een BMI≥25kg/m 2 , vastgesteld in het eerstezwanger schapstrimester, de kans op een zwangerschap zondercomplicaties in een Nederlandse populatie zwangeren die na deintake in aanmerking komen voor eerstelijns zorg, in vergelijkingmet eenzelfde groep zwangeren met een normale BMI (BMI20-24.99 kg/m 2 )?• Vermindert een BMI≥25kg/m 2 , vastgesteld in het eerste zwangerschapstrimester,de kans op een partus zonder complicaties in eenNederlandse populatie zwangeren die bij het begin van de partus inaanmerking komen voor eerstelijns zorg in vergelijking met eenzelfde groep zwangeren met een normale BMI?• Welk effect heeft gewichtsverloop gedurende de zwangerschap incombinatie met eerste trimester BMI, op perinatale uitkomsten ineen populatie laagrisico zwangeren?RelevantieObesitas is een actueel probleem, wereldwijd en ook in Nederland. Uitinternationale literatuur blijkt dat obesitas gerelateerd is aan slechtereperinatale uitkomsten. Resultaten van buitenlandse studies zijn echterniet zomaar toepasbaar op de Nederlandse eerstelijns zorgverlening.We staan in Nederland voor de uitdaging om inzichten te verwervenover het voorkomen en consequenties van obesitas in de eerstelijnspopulatie en op basis hiervan risicoselectie en beleid vast te stellen.Projectleider(s)E. van Limbeek, PhDH. Wijnen RM, PhDM. Nieuwenhuijze RM, MPH, PhDM. Spaanderman, PhDR. de Vries, PhDProjectuitvoerder(s)D. Daemers, RMContact projectD. Daemersd.daemers@av-m.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2008Einddatum: 2015Publicaties• Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Budé LM, de VriesRG. Patterns of gestational weight gain in healthy, low risk pregnantwomen without co-morbidities. Midwifery 2013; 29: 535–541• Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Bude LM,Spaanderman MEA, de Vries RG. Gestational weight gain inwomen eligible for primary care at the outset of pregnancy:traditional versus Institute of Medicine guidelines.• Daemers DOA, Wijnen HAA, van Limbeek EBM, Bude LM,Spaanderman MEA, de Vries RG.The impact of obesity onoutcomes of midwife-led pregnancy and childbirth in a primaryare population: a prospective cohortstudy.BJOG <strong>2014</strong>;121:1403–1414.Trefwoordobesity, body mass index, body weight changes, weight gain,pregnancy, pregnancy outcome, pregnancy complications, labor


132 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 133132 133“Het onderzoek bestudeert factoren van invloed op het zorggebruik van prenatalescreening, zoals ervaren door cliënten. Naast de invloed van individuele factoren wordtook gekeken naar de invloeden van de verschillende internationale zorgsystemen waarinprenatale screening wordt aangeboden.”“Kinderen die in de baarmoeder onvoldoende groeien baren ons veel zorgen.Het is van levensbelang om te onderzoeken hoe we de kans op sterfte en ziektevoor deze kinderen kunnen verkleinen.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEEuropean uptake rates: factors that influence women’s utilization of prenatal screeningfor Down’s syndrome.IRIS-studie (IUGR risk selection study)The uptake rates of Down’s syndrome screening (DSS) differ significantly between Northern-European countries, ranging from27% in the Netherlands and 70% in the United Kingdom to >90% in Denmark. These differences are remarkable since thesecountries share many similarities concerning cultural, social and healthcare factors. Therefore we decided to perform an internationalsequential exploratory study on women’s reasons to decline or accept the offer of DSS, explicitly considering factors onthe demand-side (individual characteristics) and the supply-side (environmental factors, including health system characteristics).Verloskundigen doen steeds vaker routine echoscopisch onderzoek in het derde trimester van de zwangerschap. Door groeiachterstandeerder op te sporen zou perinatale mortaliteit en morbiditeit voorkomen kunnen worden. Maar de echo zou ookongerustheid kunnen veroorzaken en kunnen leiden tot onnodig medisch ingrijpen en hoge kosten. In deze studie onderzoekenwe de voor- en nadelen van routine echoscopie in het derde trimester. Aan de IRIS-studie nemen zestig verloskundigenpraktijkendeel in een stepped wedge cluster gerandomiseerd onderzoek. Alle praktijken beginnen met de zorg te verlenenzoals ze dat altijd al deden. Stapsgewijs gaan praktijken vervolgens over op het routinematig aanbieden van twee extra echo’sin de zwangerschap, een bij 28 tot 30 weken en een bij 34 tot 36 weken. Tot een week na de geboorte meten we perinatalemortaliteit en morbiditeit, het aantal medische interventies, ongerustheid en kosten.DoelTo find factors that can explain the international variance in uptakeof Down’s syndrome screening (DSS) by studying the individual andenvironmental factors, and to find determinants that significantlycorrelate with acceptance or otherwise of prenatal screening forDown’s syndrome.Vraagstelling/HypotheseWhich individual and health system factors can explain the strikingdifferences in uptake rates for prenatal screening for Down’ssyndrome in Northern European countries?RelevantieThe aim of this project is to study determinants of influence onuptake of prenatal screening and determine factors responsible forthe differences, in particular factors that are undesirable inautonomous and informed decision making. These results willdirectly contribute to optimising autonomous and informed decisionmaking, a basic value in the provision of this care.Second, this project is unique since it considers both individual andenvironmental characteristics. Third, the international approach ofthis study will place Dutch midwifery care in a European perspective.Projectleider(s)Dr. P.C.J.I. SchielenDr. R. Iedema-KuiperProf.dr. G.H.A. VisserProf.dr. J.M. BensingProjectuitvoerder(s)Drs. N.M.T.H. CrombagContact projectDrs. N.M.T.H. Crombagn.crombag@umcutrecht.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2010Einddatum: september 2015SamenwerkingspartnersRIVM BilthovenOnderzoekinstituut NIVEL, UtrechtUMC UtrechtHet project wordt uitgevoerd met financiële steun van KoninklijkeNederlandse Organisatie van Verloskundigen en de StichtingVrienden UMC UtrechtTrefwoordantenatal screening, down syndrome, pregnancy, counselling,patient education, decision making, congenital abnormalities.DoelOnderzoeken of de voordelen van routine-echoscopie in het derdetrimester van de zwangerschap opwegen tegen de nadelen.Vraagstelling/Hypothese1. Leidt routine-echoscopie tussen 28 en 30 weken zwangerschapen 6 weken later tussen 34 en 36 weken zwangerschap tot eenvermindering van ernstige perinatale uitkomsten vergeleken metgestandaardiseerde fundus-symfyse metingen onder laag risicovrouwen in de eerstelijn? Is routine-echoscopie in het derdetrimester van de zwangerschap kosteneffectief?2. Hoe is de samenwerking tussen professionals met betrekking tothet beleid rond opsporing en ‘behandeling’ van groeivertragingen hoe kan deze verbeterd worden?3. Wat zijn positieve en negatieve ervaringen van vrouwen met demethode van monitoring van foetale groei in het derdetrimester? Hoe kunnen vrouwen en professionals omgaan metethische vraagstukken rond onverwachte bevindingen bijechoscopie en onterechte verdenking van groeivertraging?Als extra budget beschikbaar komt, zullen aanvullendeonderzoeksvragen worden beantwoord op het gebied van langetermijngevolgen voor de kinderen en innovatieve technieken omintra-uteriene groeivertraging te voorspellen en te monitoren.RelevantieEchoscopie in het derde trimester van de zwangerschap wordtsteeds vaker routinematig aangeboden, ondanks het gebrek aanevidence dat dit (kosten) effectief is. Het is essentieel om aan tetonen dat routine-echoscopie kan bijdragen aan verbetering vanbelangrijke klinische uitkomsten voordat routinematige screeningwordt ingevoerd.Projectleider(s)Dr. Ank de JongeProf.dr. Henriëtte van der HorstProf.dr. Arie FranxProjectuitvoerder(s)Drs. Viki VerfailleDr. Petra JellemaAfdeling Midwifery Science, AVAG/EMGO+, VUmcContact projectDr. Ank de Jongeank.dejonge@vumc.nlDr. Petra Jellemap.jellema@vumc.nlBegin en einddatumapril 2013 - april 2018SamenwerkingspartnersEr wordt onder andere samengewerkt met verloskundigen,echoscopisten, gynaecologen, neonatologen, hooglerarenverloskunden en adviseurs vanuit heel Nederland en internationaleadviseurs.Trefwoordfetal growth retardation, ultrasonography


134 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 135134 135“Identificatie van de à terme te kleine foetus met een verhoogdrisico op mortaliteit en morbiditeit.”“Respect voor zwangerschap en geboorte,respect voor elkaar.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEStudy on Adequate identification of the term Fetus At Risk due toIntra uterine growth restriction: SAFARI-studieRisk EStimation for PrEgnancy Complications to provideTailored care (RESPECT-studie)Perinatale sterfte en morbiditeit à terme zijn verhoogd bij kinderen met een geboortegewicht onder de 10 e gewichtspercentiel.Echter, het is moeilijk om onderscheid te maken tussen de pathologisch te kleine foetussen, waarschijnlijk die met een suboptimaleplacentafunctie, en de fysiologisch kleine kinderen. Recent zijn er enkele nieuwe diagnostische hulpmiddelen beschrevenmet de potentie om bij te dragen aan vroegtijdige identificatie:- Analyse van het foetale hartactiepatroon gericht op componenten van het autonome zenuwstelsel- Echoscopische parameters:• doorstromingsprofielen foetale en maternale bloedvaten.• hoofdomtrek, lengte foetale bijnieren.Het Nederlands verloskundig systeem wordt gekenmerkt door risicoselectie, hetgeen de afgelopen jaren regelmatig is bediscussieerd.Wij verwachten dat in het huidige systeem de risicoselectie verbeterd kan worden door het implementeren vanscreeningmodellen, gebaseerd op maternale karakteristieken en serologische en echoscopische markers, voor regelmatigvoorkomende complicaties: pre-eclampsie en diabetes gravidarum. Door verbeterde risicoselectie en tijdige opsporing vancomplicaties kunnen de perinatale uitkomsten verbeteren. Hiervoor zal het screeningsmodel allereerst gevalideerd worden,waarbij de sensitiviteit, specificiteit en afkappunten vastgesteld zullen worden. In het tweede deel van de studie zal door middelvan een cluster randomized controlled trial worden geëvalueerd of multidisciplinaire zorgpaden ten opzichte van de gebruikelijkezorg de perinatale uitkomsten verbeterd. De multidisciplinaire zorgpaden worden op maat gemaakt voor het individuelerisico van de zwangere met als doel tijdige opsporing en behandeling van complicaties.Onderzoekspopulatie:Foetussen waarvan bij echoscopisch onderzoek sprake is van eengeschat foetaal gewicht of foetale buikomtrek onder de 10 egewichtspercentiel, die vervolgd worden vanaf eenzwangerschapsduur van 34 weken, en uiteindelijk à terme geborenworden.Primaire onderzoeksvariabelen/uitkomstmaten:‘Composite outcome’: perinatale sterfte, en/of 5-minutenApgarscore


136 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 137136 137“Naar een zorgvuldige invoering van niet-invasieveprenatale testen (NIPT).”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEMarkers of UncomPlicated Pregnancies In the 1st Trimester:MUPPIT-studieNiet-invasieve prenatale testen: gevolgen voor de counseling,geïnformeerde besluitvorming en het prenatale screeningsbeleid(De ESPRIT-studie)Door het vroegtijdig identificeren van vrouwen met een hoog risico op zwangerschapscomplicaties zoals pre-eclampsie,groeivertraging, vroeggeboorte en diabetes gravidarum, kan er eerder in de zwangerschap intensieve prenatale zorg aangebodenworden. Dit zal naar verwachting tot betere uitkomsten van de zwangerschap leiden. Er zijn toenemend aanwijzingen datzwangerschapscomplicaties hun oorsprong vinden in het eerste trimester van de zwangerschap en daarom al vroeg voorspeldkunnen worden.Er zijn twee groepen zwangeren die aan dit onderzoek deel nemen:• A priori laag-risico• A priori hoog-risico (belaste voorgeschiedenis, diabetes mellitus, IVF zwangerschappen)Er wordt bij elke zwangere vroeg in het eerste trimester viermaal (bij week 6-7, 8-9, 10-11 en 12-13) bloed afgenomen en een echoscopischonderzoek verricht. In het bloed/serum worden er een aantal serummarkers bepaald. Tijdens elk echo-onderzoek wordtde CRL en de Doppler van de aa. uterina gemeten. Sinds 2012 wordt ook een driedimensionale sweep van de placenta gemaakt.DoelBepalen van de normaalwaarden van de serummarkers PAPP-A,beta hCG, ADAM12, PlGF en arteria uterina Doppler in vroegea priori laag- en hoog-risico zwangerschappen. Het doel is deze tegebruiken om uiteindelijk zwangerschapsproblematiek, zoalspre-eclampsie, groei vertraging, vroeggeboorte, diabetes gravidarumetc., al in het eerste trimester van de zwangerschap te kunnenvoorspellen.Vraagstelling/Hypothese1) Hoe gedragen eerste trimester serologische en echoscopischemarkers zich in a priori laag- en hoog-risico zwangerschappen?2) Kunnen deze markers gebruikt worden voor het ontwikkelenvan een voorspelmodel voor zwangerschapscomplicaties?RelevantieWij willen hiermee meer inzicht verkrijgen in de verschillen tussenlaag- en hoog-risico zwangerschappen. Uiteindelijk kan dit helpenin het ontwikkelen van verbeterde vroege risicoselectie gericht opzwangerschapscomplicaties met als einddoel vroegtijdig zorg opmaat en betere uitkomsten van zwangerschappen.Projectleider(s)Prof.dr. Gerard VisserDr. Peter SchielenDr. Wendy KosterDr. Esther WortelboerProjectuitvoerder(s)Drs. Janneke LeijnseContact projectDrs. Janneke LeijnseJ.E.W.Leijnse@umcutrecht.nlBegin en einddatumLopend onderzoek, gestart in 2008SamenwerkingspartnersRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te BilthovenPublicaties• Wortelboer EJ, Koster MP, Kuc S, Eijkemans MJ, Bilardo CM,Schielen PC, Visser GH. Longitudinal trends in feto-placentalbiochemical markers, uterine artery Doppler flow velocities andmaternal blood pressure during the first-trimester of pregnancy.Ultrasound Obstet Gynecol. Ultrasound Obstet Gynecol. 2011Oct;38(4):383-8. doi: 10.1002/uog.9029.• Kuc S, Koster MP, Eijkemans MJ, Schielen PC, Visser GH.Longitudinal trends in feto-placental biochemical markers, uterineartery Doppler flow velocities and maternal blood pressure duringthe first-trimester of a-priori risk pregnancy. In preparationTrefwoordpre-eclampsia, first-trimester, screening, serum markers,uterine artery DopplerDe opkomst van non-invasief prenataal testen (NIPT) zal naar verwachting grote veranderingen teweeg brengen in de prenatalescreeningspraktijk. Bij prenataal screenen – het bepalen van het risico op een aangeboren afwijking bij een foetus - gaathet onder meer om chromosomale afwijkingen waarvan Down syndroom (trisomie 21) de bekendste is. Sinds kort is eenDNA-test beschikbaar die trisomie 21 potentieel zonder miskraamrisico kan vaststellen enkel op basis van een bloedmonstervan de zwangere. De voordelen lijken evident. De verschillende aandoeningen waarop een foetus getest kan worden zullennaar verwachting ook toenemen. Daarmee betekent invoering van NIPT een mogelijk radicale verandering in de manierwaarop we naar prenatale screening kijken. De ESPRIT-studie (Ethical Social Psychological Research for Implementing Screeningfor fetal Trisomies) zal door middel van vragenlijsten en (groeps)interviews de mening van zwangeren en haar partner enbetrokken stakeholders ten aanzien van NIPT in kaart brengen. Ook zal een ethische analyse worden gedaan.DoelDoel van de ESPRIT-studie is om na te gaan hoe zwangeren en hunpartners, zorgprofessionals en ouders van een kind met eenaangeboren aandoening denken over deze nieuwe testmethode, envoor welke aandoeningen NIPT in de toekomst toegepast zou moetenkunnen worden. Het onderzoek geeft meer inzicht in depsychologische, sociale en ethische aspecten die relevant zijn voor deinvoering van NIPT.Vraagstelling/Hypothese1. Wat zijn de attitudes van zwangeren en hun partners t.a.v. deinvoering van NIPT, als alternatief voor de huidige eerste trimestercombinatietest op Down syndroom? Welke informatie hebbenzwangeren nodig voor het maken van een geïnformeerde beslissingbij NIPT?2. Wat is de mening van zorgprofessionals (o.a. gynaecologen,verloskundigen, klinisch genetici) en andere stakeholders (o.a.verzekeraars, beleidsadviseurs, patiëntenorganisaties) t.a.v. deinvoering van NIPT?3. Wat zijn de mogelijke ethische gevolgen van de invoering van eenop NIPT gebaseerde prenatale screening? Wat betekent eenuitbreiding van NIPT op meerdere aandoeningen voor het huidigenormatieve kader voor prenatale screening?RelevantieDe introductie van NIPT zal zorgvuldig moeten worden voorbereid.Met name is het van belang dat goed geïnformeerde keuzes vanzwangeren gewaarborgd blijven. Dit onderzoek zal een bijdrageleveren aan het opstellen van richtlijnen voor de screeningspraktijk enbeleid bij de invoering van NIPT.Projectleider(s)Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmcDr. A.M.A. Lachmeijer, klinische geneticus VUmcDr. E. Pajkrt, gynaecoloog AMCProjectuitvoerder(s)Drs. R. van SchendelEMGO instituut voor onderzoek naar gezondheid en zorgContact projectDr. A.M.A. Lachmeijer, klinisch geneticus VUmcama.lachmeijer@vumc.nlDr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmcl.henneman@vumc.nlWebsitehttp://www.emgo.nl/research/quality-of-care/researchprojects/1398/widening-scope-of-prenatal-screening-by-noninvasive-prenatal-testing-nipt/background/Begin en einddatumdecember 2012 - december <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020003Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP);Vakgroep Health Ethics & Society, Universiteit Maastricht; EMGOinstituut voor onderzoek naar gezondheid en zorg.TrefwoordNIPD, NIPT, prenatal-screening, feto-maternal-risk-factors, noninvasive,counseling, informed-choices, ethics, societal-implications


138 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 139138 139KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEExternal validity and impact of first-trimester obstetric prediction rulesin the NetherlandsPOM: Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op MaatRisicoselectie bij zwangere vrouwen is een belangrijk aspect binnen het Nederlandse obstetrische zorgsysteem. Het huidigesysteem van risicoselectie is echter aan verbetering toe. Het is onvoldoende gebaseerd op het individuele risico van dezwangere. Het beschrijft ook niet wat de inhoud van de eerste- of tweedelijnszorg zou moeten zijn. Tenslotte draagt het weinigbij aan de vroege opsporing of zelfs preventie van zwangerschapscomplicaties.In de internationale medische literatuur is een aantal predictiemodellen gepubliceerd waarmee de individuele kans op eenongunstige zwangerschapsuitkomst of zwangerschapscomplicatie kan worden voorspeld, vroeg in de zwangerschap, op basisvan patiëntkarakteristieken. Geen van deze modellen is gevalideerd voor de Nederlandse situatie. Bovendien is niet duidelijkof het gebruik van dergelijke predictieregels de zorguitkomsten voor kind en moeder verbetert. Het project bestaat uit tweeonderdelen een externe validatie studie en een impactstudie. Binnen de externe validatie studie vindt evaluatie plaats van deperformance van gepubliceerde obstetrische predictieregels. In de impactstudie evalueren we het effect van predictieregelsen risicoafhankelijke zorgpaden op zorguitkomsten.DoelEen doel van het project is om na te gaan of deze predictiemodellenook geldig zijn in de Nederlandse situatie. Een tweede doel is teachterhalen of het gebruik van zulke predictiemodellen leidt totbetere uitkomsten bij moeder en kind. Verloskundigen engynaecologen kunnen immers eerder inspelen op individuelerisico’s. Een derde doel is van het onderzoek is te kijken naar deverhouding tussen kosten en effectiviteit van het wel of nietgebruiken van predictiemodellen in de zorg voor zwangeren.RelevantieGebruik van predictieregels kan tot betere uitkomsten voor moederen kind leiden als dit gepaard gaat met veranderd gedrag vanzorgverleners en zwangeren.Beter op maat gesneden zorg kan de levenskwaliteit entevredenheid met verloskundige zorg positief beïnvloeden. Mindermorbiditeit kan bovendien leiden tot lagere kosten. In de impactstudie zullen deze uitkomsten worden bekeken en berekeningenzullen worden gemaakt van de kosten per eenheid verbetering inmaternale/kind uitkomst of kwaliteit van leven.Projectleider(s)Dr. L.J.M. Smits,Dr. H.C.J. ScheepersProjectuitvoerder(s)Drs. L.J.E. MeertensContact projectDr. L.J.M. Smitsluc.smits@maastrichtuniversity.nlBegin en einddatumdecember 2012 - december 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020007Alle verloskundige en gynaecologische praktijken in LimburgTrefwoordclinical prediction rule, decision aids, obstetrics, cost-benefitanalysis, infant mortality, pregnancy outcomeBinnen diverse subpopulaties in Nederland komen bepaalde erfelijke aandoeningen vaker voor dan in de algemene populatieen geven daarbij een relatief hoge ziektelast. Gericht dragerschaponderzoek naar hoog prevalente recessieve aandoeningenbinnen deze subpopulaties (Preconceptioneel dragerschaponderzoek Op Maat - POM), heeft als doel dragerparen in staat testellen tijdig informatie over hun verhoogde risico te verkrijgen, waardoor zij meer geïnformeerde beslissingen kunnen nemenover het krijgen van kinderen. De uitdaging is hoe mensen met kinderwens over dragerschaptesten op een of meerdere aandoeningente informeren en hoe tegemoet te komen aan de wensen van specifieke doelgroepen. Met een effect- en procesevaluatieworden vier kleinschalige initiatieven onderzocht: 1. Preconceptiespreekuur Volendam, 2. Dragerschapscreening opJoodse ziekten, 3. Hemoglobinopathie (HbP) dragerschaponderzoek bij mensen met Afrikaanse, Antilliaanse, Surinaamse en/of Mediterrane achtergrond; en 4. Een online CF dragerschaptest voor mensen van Noord-Europese afkomst via de websitevan het VUmc. Tevens zal een ethische analyse uitgevoerd worden.DoelDit project beoogt meer inzicht te krijgen in algemene enpopulatiespecifieke bevorderende en belemmerende factoren voorde implementatie van dragerschaponderzoek voor specifiekesubpopulaties die op basis van herkomst een verhoogd risico hebbenop het krijgen van een kind met een ernstige erfelijke ziekte.Vraagstelling/HypotheseVoor vier kleinschalige initiatieven (zie boven) worden de volgendevragen gesteld:1. Hoe wordt een aanbod van dragerschaponderzoek in dedoelgroep gewaardeerd? Welke informatie- enondersteuningsbehoefte (zoals een keuzehulp) hebben mensen?2. Wat zijn binnen de doelgroep redenen voor (geen) deelname?Is er sprake van een geïnformeerde keuze?3. Wat betekent de testuitslag voor deelnemers en hoe gaan zijhiermee om (informeren familieleden, reproductieve keuzen)?4. Wat zijn bevorderende en belemmerende factoren voorimplementatie van dragerschaponderzoek op maat?5. In hoeverre wordt (kan) dragerschaponderzoek op basis vanherkomst in de praktijk (worden) aangeboden zoals bedoeld?6. Zijn er ethische bezwaren/knelpunten; hoe kan daaraan tegemoetworden gekomen? Hoe verhoudt een aanbod vandragerschaponderzoek zich tot normatieve kaders vanpreventieve gezondheidszorg enerzijds en reproductievescreening anderzijds? Wat zijn randvoorwaarden voor eenverantwoord aanbod?RelevantieUitgangspunt van een aanbod van dragerschaponderzoek is respectvoor de eigen keuze van het individu, maar het aanbod wordt ookgedaan in de verwachting dat dit de door recessieve aandoeningenveroorzaakte ziektelast in de betreffende subpopulaties belangrijk kanverminderen. Het project draagt bij aan het verhogen van hetbewustzijn van het belang van dragerschaponderzoek op maat enalgemene (integrale) preconceptiezorg bij de doelgroep en de kennis,alertheid en deskundigheid van zorgverleners.Projectleider(s)Dr. L. Henneman, senior onderzoeker VUmcDr. P. Lakeman, klinisch geneticus AMCDr. M.C. van Maarle, klinisch geneticus AMCProjectuitvoerder(s)Drs. K. Holtkampk.holtkamp@vumc.nlContact projectDr. L. Hennemanl.henneman@vumc.nlBegin en einddatumoktober 2013 - oktober 2016Samenwerking metNetwerk Geboortezorg Noordwest NederlandSamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209040001VU medisch centrum, Academisch Medisch Centrum Amsterdam,EMGO Instituut voor Onderzoek naar Gezondheid en Zorg,Universiteit Maastricht (afdeling Health, Ethics & Society), 1ste LijnAmsterdam, Sikkelcel Expertisecentrum AMC, Verloskundige PraktijkWaterland-Oost, Vereniging Samenwerkende Ouder- enPatiëntenorganisaties (VSOP), Erfocentrum


140 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 141140 141“The R4U maakt een systematische risicozorg in de verloskundigeketen mogelijk vanaf het begin van de zwangerschap.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEDe (niet-)geïnformeerde beslissing van specifieke groepen zwangerevrouwen rondom deelname aan prenatale Downscreening en hetstructureel echoscopisch onderzoek (SEO)De haalbaarheid, betrouwbaarheid en prognostische validiteit van eennieuw prenatale risico score kaart: de Rotterdam Reproductive RiskReduction (R4U).In 2011 is er door het RIVM een monitor ingesteld om meer inzicht te krijgen in de geïnformeerde besluitvorming rond prenatalescreening (van Agt e.a. 2012). Een opvallende uitkomst was dat er vooral bij aanstaande moeders van Turkse en Marokkaanseafkomst vaker sprake was van een niet-geïnformeerde keuze voor zowel de prenatale screening op Down als voor hetSEO. Dit was ook het geval bij lager opgeleide vrouwen en vrouwen zonder baan (lage SES) en bij vrouwen van 24 jaar ofjonger. Om meer inzicht te krijgen in de overwegingen van zwangere vrouwen uit de genoemde groepen om wel of niet aanprenatale screening mee te doen, is een kwalitatief onderzoek opgezet. Door middel van focusgroepen en individuele interviewswordt getracht meer inzicht te krijgen in het besluitvormingsproces rondom deelname aan de combinatietest (screeningop syndroom van Down) en het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO of twintigwekenecho).De perinatale sterfte in Nederland is hoog in vergelijking met de andere Europese landen(9‰). In Rotterdam is de perinatalesterfte hoger dan het landelijk gemiddelde: 11,4‰, in bijzonder in achterstandswijken (12,3‰) en bij sommige groepen12,5 ‰ (Poeran et al., 2011). In opdracht van de gemeente Rotterdam hebben de GGD Rotterdam-Rijnmond en het ErasmusMC samen met de Hogeschool Rotterdam/Verloskunde Academie Rotterdam, de zorgverleners in de stad en anderen eenstadsbreed zorginnovatieplan opgezet: Programma ”Klaar voor een Kind”. Een sleutelonderdeel van dit programma is: deontwikkeling van risicozwangerschappen (hoge kans op aangeboren afwijkingen, prematuriteit en SGA) vroeg in de zwangerschapop te sporen. Hiertoe is de R4U ontwikkeld. In de afgelopen periode (2010-2012) is de R4U getest in 6 verloskundigepraktijken en 2 ziekenhuizen. De R4U is ondertussen in gebruik bij andere projecten zoals HP4all en Shared Care.DoelHet doel van het onderzoek is om door middel van een kwalitatievestudie op basis van focusgroep-gesprekken en individuele interviewsna te gaan wat ten grondslag ligt aan de in de monitor gevondenniet-geïnformeerde beslissing van Turkse en Marokkaanseaanstaande moeders en aan die van zwangere vrouwen met een lageSES en zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger.Vraagstelling/HypotheseVoor dit onderzoek zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd:1. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingenmaken zwangere vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomsthun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screening opdownsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek ?2. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingenmaken zwangere vrouwen met een laag sociaal economischestatus hun keuze om al dan niet deel te nemen aan de screeningop downsyndroom of het structureel echoscopisch onderzoek?3. Op basis van welke kennis en op grond van welke afwegingenmaken zwangere vrouwen van 24 jaar of jonger hun keuze om aldan niet deel te nemen aan de screening op downsyndroom ofhet structureel echoscopisch onderzoek?4. Is er sprake van onvoldoende kennis of spelen andere factoreneen rol?5. Welke belemmeringen worden ervaren door deze vier groepenvrouwen bij het nemen van een geïnformeerde beslissing?RelevantieVerbetering van de voorlichting aan specifieke groepen zwangerenover de prenatale screening.Projectleider(s)Dr. A.M. (Anne Marie) PlassProf.dr. W. (Walter) DevilléDr. T.A. (Trees) WiegersProjectuitvoerder(s)M. (Merle) van Reep MScÖ. (Özlem) Manav MScM. (Marjolijn) van Leeuwe MScM. (Marlies) de Jager MScContact projectDr. A.M. (Anne Marie) PlassAM.Plass@nivel.nlBegin en einddatumaugustus 2013 - maart <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersPharos (Kennis- en adviescentrum)DoelHet doel van deze studie is ten eerste, het ontwikkelen van eenscreeningsinstrument, de R4U, dat geschikt is voor de routine eersteprenatale controle door verloskundigen en gynaecologen waarbijzowel medische als niet medische risicofactoren wordengedetecteerd. De keuze van deze risicofactoren is gebaseerd opgrootschalige Nederlandse cohortstudies (GenR en ABCD).Het tweede doel is het onderzoeken van de haalbaarheid,betrouwbaarheid en prognostische validiteit van de R4U in routinegebruik.Vraagstelling/HypotheseVraagstelling:Is de R4U hanteerbaar (feasible), betrouwbaar (reliable) enprognostisch valide?Hypothese:De Rotterdamse hypothese stelt dat niet één maar een cumulatie aanrisicofactoren hogere kans geeft op congenitale afwijkingen, lageApgarscore (AS


142 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 143142 143“De gevalideerde Mind2Care is sinds januari 2013 online beschikbaarvoor geïnteresseerde verloskundigen en gynaecologen.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEMind2Care screen-en-advies instrument ter detectie en zorgtoeleidingvan zwangeren met psychopathologie, psychosociale problematiek enmiddelengebruikOmphalocele Outcome Prediction by Ultrasound Screening andomphalocele measurement (OOPUS)Psychopathologie, psychosociale problematiek en middelengebruik (samen ‘PPM’) zijn prevalente en comorbide condities tijdensde zwangerschap. Onbehandeld kan PPM leiden tot nadelige gevolgen voor moeder en kind. Desondanks is de aanpak vanPPM vaak geen onderdeel van de routine antenatale zorg. Voor een systematische aanpak van PPM werd het digitale Mind2Carescreen-en-advies instrument ontwikkeld. Mind2Care screent zwangeren (self-report) en toont daarna direct het risicoprofiel eneen bijbehorend behandeladvies, indien nodig. De zwangere bespreekt haar uitslag met de verloskundige of gynaecoloog,waarna zij kan worden aangemeld voor extra ondersteuning en/of behandeling. Sinds januari 2013 is de Mind2Care online beschikbaaren kunnen geïnteresseerde verloskundigenpraktijken en ziekenhuizen de Mind2Care gebruiken als zorginstrument.Hierbij worden lokale PPM behandelmogelijkheden in het instrument opgenomen. Op deze manier krijgen zwangeren altijd eenadvies-op-maat aangeboden.DoelVan 2009 tot 2013 zijn onder andere de toepasbaarheid,betrouw baarheid en validiteit van het Mind2Care instrumentonderzocht, evenals de rol van PPM in het ontstaan van nadeligezwangerschapsuitkomsten bij zwangeren in de eerste, tweede enderde lijn.Vraagstelling/HypotheseVraagstellingen die zijn beantwoord zijn:• Is de Mind2Care een toepasbaar, betrouwbaar en valideinstrument voor de detectie van psychopathologie, psychosocialeproblemen en middelengebruik tijdens de zwangerschap?• Komen zwangeren die volgens de Mind2Care in aanmerkingkomen voor extra psychiatrische en/of psychosociale begeleidingdaadwerkelijk in zorg?• Welke rol spelen depressieve klachten tijdens de zwangerschap inhet ontstaan van nadelige zwangerschapsuitkomsten?• Welke rol speelt PPM in de ongelijke verdeling van geboorteuitkomstenin stedelijke en niet-stedelijke gebieden?RelevantieDe Mind2Care is uniek in een aantal opzichten:1. Het screent zwangeren op de zowel psychopathologie, alspsychosociale problemen en middelengebruik tijdens dezwangerschap.2. Het genereert direct een risicoprofiel met een bijbehorendadvies voor zwangeren. Het heeft geen zin om zwangeren tescreenen zonder een actie te koppelen aan de screenuitslag.3. Het is een digitaal instrument, gevalideerd voor routine gebruikin de eerste, tweede en derde lijn.4. Lokale PPM instanties / zorgaanbieders kunnen eenvoudig in deMind2Care worden opgenomen, waardoor zwangeren altijdzorg-op-maat krijgen aangeboden.Projectleider(s)Dr. Mijke Lambregtse-van den Berg, (kinder- en jeugd)psychiater,Erasmus MCProf.dr. Gouke Bonsel, hoogleraar verloskunde & gynaecologie,epidemioloog, Erasmus MCProf.dr. Witte Hoogendijk, hoogleraar psychiatrie, Erasmus MCProf.dr. Eric Steegers, hoogleraar verloskunde & gynaecologie,Erasmus MCProjectuitvoerder(s)Dr. Chantal QuispelContact projectDr. C. (Chantal) Quispel en/of dr. M.P. (Mijke) Lambregtse-van den Bergc.quispel@erasmusmc.nl en/of mijke.vandenberg@erasmusmc.nlBegin en einddatumoktober 2009 - maart <strong>2014</strong>SamenwerkingspartnersLandelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap(LKPZ, www.lkpz.nl) Regionaal Consortium Zuid-West NederlandTrefwoorddepression, mental disorders, pregnancy, psychosocial problems,screening, substance useOmphalocèle is een voorste buikwand<strong>def</strong>ect waarbij abdominale organen uitpuilen in de navelstreng. Omphalocèle komt inongeveer 1 op de 6.000 geboortes voor. Het kan als geïsoleerde afwijking voorkomen, maar ook als onderdeel van een syndroom.Ompahalocèle is goed te diagnosticeren bij de SEO.DoelMiddels de OOPUS willen we via een observationele multicenterprospectieve cohortstudie de omphalocèle echografisch meten enbeoordelen tijdens de zwangerschap om zo een voorspelling vanmethode van sluiting / correctie van omphalocele postpartum tekunnen maken. Tevens hopen we de neonatale uitkomst in hetkader van persisterende pulmonale hypertensie beter te kunnenvoorspellen.VraagstellingDe grootte van de omphalocèle kan bepalend zijn voor de methodevan chirurgisch sluiten van de omphalocèle, en in het voorspellenvan de neonatale uitkomst in het kader van persisterendepulmonale hypertensie.RelevantieBetere voorlichting en begeleiding tijdens de zwangerschap enadequatere en efficiëntere opvang voor de neonaat postpartum, tavsluiting van het <strong>def</strong>ect en ondersteuning bij de transitie.Projectleider(s)Dr. E. PajkrtProjectuitvoerder(s)Dr. L. RuiterContact projectLaura Ruiterl.ruiter@amc.uva.nlBegin en einddatumBegindatum: oktober 2013Einddatum: -Trefwoordultrasonography, hernia, umbilical


144 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 145144 145KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIELower Uterine Segment study (LUS)Joining forces against joint risks: structured care for vulnerablefamilies in the Southwest Netherlands.Uit de literatuur zijn al diverse karakteristieken bekend welke een voorspellende waarde hebben tav een succesvolle vaginalebaring bij vrouwen met één sectio in de voorgeschiedenis. Uit een systematic review is gebleken dat ook de dikte van hetonderste uterussegment, echografisch gemeten tijdens de zwangerschap, hierin van toegevoegde waarde kan zijn.DoelMiddels de LUS willen we een predictiemodel maken voor vrouwenmet één sectio in de voorgeschiedenis en de wens tot een vaginalebaring in een volgende zwangerschap. Hiertoe maken we tijdens driemomenten in de zwangerschap een transvaginale echo waarbij we hetonderste uterussegment zullen meten. Tevens worden maternalekarakteristieken meegenomen.Vraagstelling/HypotheseOntwerpen van een predictiemodel voor vrouwen met één sectio inde voorgeschiedenis en wens tot vaginale baring.RelevantieBetere voorlichting en selectie van patiënten met een sectio in devoorgeschiedenis en wens tot vaginale baring. Wie moet wel eenpoging tot vaginale baring (VBAC vaginal birth after delivery) aangaanen wie kan beter een primaire sectio ondergaan?Projectleider(s)Dr. E. PajkrtProjectuitvoerder(s)Drs. L. RuiterContact projectLaura Ruiterl.ruiter@amc.uva.nlBegin en einddatumBegindatum: juli 2013 inclusies AMCPlanning tot uitbreiding multicenter: januari <strong>2014</strong>PublicatiesKok N, Wiersma IC, Opmeer BC, de Graaf IM, Mol BW, Pajkrt E. Theability of sonographic measurement of the lower uterine segmentthickness to predict uterine rupture during a trial of labour in womenwith a previous Caesarean section: a meta-analysis. Ultrasound inObstetrics and Gynecology 2013: EpubTrefwoordultrasonography, caesarean section, VBACPerinatale sterftecijfers zijn relatief hoog in Nederland. Een groot deel van deze sterfte hangt samen met SGA en prematuriteit.Binnen de groep ‘kwetsbare zwangeren’ komen SGA en prematuriteit vaker voor. Tevens bestaat er een grotere kans op problemenin de opvoeding, resulterend in een groter aantal AMK-meldingen. Een zwangere wordt als kwetsbaar aangemerktindien er sprake is van psychosociale problemen, psychopathologie of middelengebruik (PPM), in combinatie met een gebrekaan persoonlijke hulpbronnen om het effect van PPM op zwangerschapsuitkomsten te verminderen (zoals een laag inkomenen wonen in een achterstandswijk). Kwetsbaarheid kan moeilijk vast te stellen zijn. Momenteel is er onvoldoende structurelescreening en zijn zorgpaden voor preventieve en curatieve zorg niet altijd aanwezig. Hierdoor blijven kwetsbare zwangerenvaak onopgemerkt en ontvangen niet de zorg die ze nodig hebben, met alle gevolgen van dien.Doel van het onderzoekHet realiseren van gestructureerde zorg voor kwetsbare zwangerendoor:1. Structurele screening op kwetsbaarheid vroeg in dezwangerschap, ongeacht waar de zwangere in zorg is.2. Een hogere participatiegraad in preventieve en curatieveprogramma’s door kwetsbare zwangeren.3. Het terugdringen van onverwachte negatievezwangerschapsuitkomsten (SGA, prematuriteit, AMKmeldingen).4. Meer ervaren zorgkwaliteit en professionele satisfactie.Vraagstelling/HypotheseDe hoofdvraag binnen de studie is of structurele signalering en zorgvoor kwetsbare zwangeren het aantal onverwachte negatievezwangerschapsuitkomsten kan verminderen.RelevantieDoor vroeg in de zwangerschap vast te stellen of de zwangere alskwetsbaar kan worden aangemerkt worden zorgverleners eropgeattendeerd dat er een verhoogde kans bestaat op negatievezwangerschapsuitkomsten. Hier kan in de vormgeving van dezorgverlening rekening mee worden gehouden. Tevens kan, indiennodig, adequate hulpverlening op gang worden gebracht om hetaanstaande gezin te begeleiden, zodat het gezin /kind een zo goedmogelijke start maakt.Projectleider(s):Prof.dr. Gouke J. Bonsel (Erasmus MC)Hanneke W. Torij MSc (Hogeschool Rotterdam)Projectuitvoerder(s):Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC)Drs. Angelica A. Venekamp (Hogeschool Rotterdam)Dr. J. van Rijckevorsel-Scheele (Hogeschool Rotterdam)Contact project:Drs. Nynke de Groot (Erasmus MC)n.degroot@erasmusmc.nlBegin en einddatumLopend onderzoek, gestart in januari 2012SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209020011Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Erasmus MC enHogeschool RotterdamPublicatiesSteegers EAP, Denktas SD, de Graaf JP, Bonsel GJ. Socialeverloskunde voorkomt armoedeval. Medisch Contact 2013;68:714-717.Trefwoordpregnancy, childbirth, adverse pregnancy outcomes, maternalhealth, infant health, mental health, substance use, prenatal care,postnatal care, perinatal mortality, early intervention


146 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 147146 147Psycholoog die tot hoogleraar is benoemd: “Onderzoek waar mogelijk zowel moeder als kindbeter van worden, daar krijg ik meteen een warm gevoel van. Ik doe graag mee. En heelinteressant om te kijken wat de mechanismen zijn als er inderdaad betere kinduitkomstenworden gevonden in de interventiegroep. Ook zal deze studie een unieke bijdrage kunnenleveren aan verbetering van de prenatale eerstelijns verloskundige zorg.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEPregnancy Outcomes after Maternity Intervention for StressfulEmotions (PROMISES)De app ‘Gezond werken tijdens de zwangerschap’NIEUWIN JAARINDEXVrouwen die tijdens de zwangerschap angst- en/of depressieklachten hebben, hebben een verhoogde kans op kinderen met emotioneleof gedragsproblemen. Het is onbekend of het helpt om de vrouwen voor deze klachten te behandelen. Omdat medicijnenongunstige effecten kunnen hebben op het ongeboren kind onderzoeken wij of een psychologische therapie misschien helpt.We gaan bij driehonderd zwangere vrouwen met angst- en/of depressieklachten kijken of behandeling zinvol is. De ene helft vande vrouwen krijgt psychologische therapie aangeboden en de andere helft niet. Vervolgens kijken we of de klachten meer afnemenin de groep met therapie dan in de vergelijkingsgroep. Om een effect bij de kinderen te meten, worden op anderhalfjarige leeftijdeen aantal testen afgenomen op het gebied van emoties en gedrag. Voor meer informatie, zie www.promises-onderzoek.nlOngunstige arbeidsomstandigheden tijdens de zwangerschap zoals lichamelijk zwaar werk, werkstress, nachtdiensten enlange werkdagen kunnen invloed hebben op de kans op vroeggeboorte en een te laag geboortegewicht. Deze kennis heeftgeresulteerd in een NVAB Richtlijn getiteld ‘Zwangerschap, postpartumperiode en werk’. Deze richtlijn heeft geleid tot eenduidelijke verbetering in de dienstverlening aan zwangere werknemers, echter de richtlijn is beperkt bekend bij verloskundigzorgverleners, en onder zwangeren bestaat een groot verschil in toegang tot bedrijfsartsen.In dit onderzoek ontwikkelen we een app over zwangerschap en werk. Zwangeren krijgen via deze app informatie gericht ophun specifieke situatie: wanneer aanpassing van werk en werktijden nodig is, het advies tot overleg met de werkgever of bezoekaan de bedrijfsarts of gynaecoloog/verloskundige. De verloskundige hulpverleners van de deelnemende zwangerenkrijgen scholing over het gebruik van de app en infomeren zwangeren over de app bij hun eerste bezoek.DoelHet effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangere vrouwen metangst- en/of depressieklachten op eventuele psychosocialeproblemen van het kind te onderzoeken. Daarnaast wordt onderzochtwat het effect van cognitieve gedragstherapie is op de mentalegezondheid van de moeder, de somatische neonatale uitkomsten, decognitieve en motorische ontwikkeling van het kind, en dekosteneffectiviteit in vergelijking met standaardzorg.Vraagstelling/HypotheseWat is het effect van cognitieve gedragstherapie bij zwangerevrouwen met angst- en/of depressieklachten op eventuelepsychosociale problemen van het kind? (primaire vraagstelling)RelevantieDit onderzoek kan leiden tot een psychologische behandeling dieangst- en/of depressieklachten tijdens de zwangerschap verminderten emotionele of gedragsproblemen problemen bij kinderenvoorkomt.Projectleider(s)H. Burger MD, PhDProjectuitvoerder(s)C. Beijers MScJ.L. Meijer MScT. Verbeek BScContact projectT. Verbeekp5d@epi.umcg.nlBegin en einddatumInclusies: 2009-maart 2015Meten uitkomsten (bij het kind op 1,5-jarige leeftijd): tot 2016SamenwerkingspartnersRijksuniversiteit GroningenKNOVVerloskundig ConsortiumPublicatiesMeijer, J.L., Bockting, C.L.H., Beijers, C., Verbeek, T., Stant, A.D., Ormel,J., Stolk, R.P., de Jonge, P., van Pampus, M.G., Burger, H.PregnancyOutcomes after a Maternity Intervention for Stressful EmotionS(PROMISES): Study protocol for a randomised controlled trialTrials 2011; Jun 20: 12-15.Trefwoordaffective symptoms, anxiety, child behavior disorders, childdevelopment, cognitive therapy, cost-benefit analysis, depression,emotions, female, health care costs, humans, infant, infant behavior,mothers, netherlands, pregnancy, pregnancy complications,pregnancy outcome, prenatal care, prenatal exposure delaye<strong>def</strong>fects, psychiatric status rating scales, questionnaires, researchdesign, stress, psychological, treatment outcomeDoel van het onderzoekDoel van dit project is het implementeren van de NVAB Richtlijn‘Zwangerschap, postpartumperiode en werk’, zodat werknemerstijdens hun zwangerschap minder werk- en persoonsgebondenrisico’s lopen. Dit bereiken we enerzijds door vroegtijdig signalerenvan deze risico’s, via een mobiele app. Anderzijds versterken we decommunicatie en samenwerking tussen professionals in de zorgrondom zwangerschap en werk via gezamenlijke nascholing tussenarbocuratieve zorgverleners en verloskundige zorgverleners van dedeelnemende VSV’s.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is het effect van de implementatie van de app zwangerschapen werk ten aanzien van:a. Afname van psychopathologie van moeder (op basis van deEPDS-vragenlijst) 6 weken postpartumb. Afname van gecompliceerde zwangerschappen en bevallingenc. Afname van zorggebruik van moeder en kind2. Zijn de zwangeren tevreden over de app?3. Heeft de app bijgedragen aan betere afstemming tussen deverloskundige en de bedrijfsarts of werkgever?4. Zijn de stakeholders: verloskundigen, gynaecologen,bedrijfsartsen tevreden over de gezamenlijke nascholing tenaanzien van zwangerschap en werk?5. Is er een verband tussen het gebruik van de app en afwijkingenen complicaties van de zwangerschap (zoals vroeggeboortes,laag geboorte gewicht, hoge bloeddruk en pre eclampsie) enopnames op de NICU’s?RelevantieWij verwachten met deze app via de verloskundige hulpverlenersalle zwangeren te bereiken, iets wat nu niet gebeurd. We kunnen zomeer zwangeren signaleren die risico lopen, en hen vervolgensondersteunen bij het realiseren van de juiste werkaanpassing enbedrijfsgeneeskundige zorg. Uiteindelijk zou dit kunnen leiden totverbetering van de gezondheid van moeder en kind en mogelijk totminder (langdurig)verzuim.Projectleider(s):Dr. M. (Marjolein) KokProjectuitvoerder(s):Drs. M.D.M. van BeukeringDr. M.N.M. van Poppel, Dr. F.G. Schaafsma, Prof.dr. M.H.W.Frings-Dresen, Drs. J.T. Gitsels, Prof.dr. J.A.M. van der Post,Drs. G.A.M. Vermeulen, Prof.dr. C. de Groot.Contact project:Monique van BeukeringMonique.vanbeukering@dnvgl.comBegin en einddatumStart: december <strong>2014</strong>1 e fase: ontwikkeling app en nascholing: 6 maanden,2 e fase: Proces en effect evaluatie van gebruik van de applicatie invier VSV’s in combinatie met multidisciplinaire nascholingsbijeenkomsten:18 maanden.Einddatum: december 2016SamenwerkingspartnersNetwerk geboortezorg Noordwest NederlandTrefwoordzwangerschap, arbeidsomstandigheden, preventie, mobieleapplicatie


148 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 149148 149“This research proposal has been granted by a KNOV Fellowship.”“De ontlasting kleurenkaart en kleurenApp: de kleur vanbabypoep als vroege aanwijzing voor een ernstige leverziekte. ”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEFailure to progress during the first stage of laborNIEUWIN JAARINDEXVroegdiagnostiek van galwegatresie met behulp van de ontlastingkleurenkaart en de ontlasting kleuren appNIEUWIN JAARINDEXThe cesarean section rate has been rising over the past decades without significantly improving maternal and neonatal outcomes.Management of labor has a profound influence on the risk for cesarean delivery, in particular monitoring of progress in the firststage of labor, and how failure to progress has been diagnosed. In the Netherlands, two different policies regarding managementof the first stage of labor are being used by primary care midwives. Some primary care midwives follow the recommendations ofthe KNOV- guideline “Niet-vorderende ontsluiting” (NVO-guideline) whereas other midwives follow the policy of pro-active supportof labor (PSOL).Doel1. To investigate the referral rate from primary midwife-led care toobstetrician-led (secondary) care for the indication failure toprogress in the first stage of labor, and to investigate the cesareansection rate among low risk women with the diagnosis “failure toprogress during first stage of labor”. Second objective is toinvestigate whether this rate has changed during the last decade.2. To gain insight in the types of management of the first stage oflabor of primary care midwives by comparing two types ofmanagement of the first stage of labor: management according tothe NVO-guideline and management according to PSOL, on thenumber of referrals to secondary care for failure to progressduring the first stage of labor.RelevantieThis research will contribute to knowledge on factors associatedwith the management of the first stage of labor. Given the fact thatmanagement of labor has an impact on the cesarean section rate,this is of importance not only for midwives and obstetricians, butalso for pregnant women.Projectleider(s)Dr. Corine VerhoevenProjectuitvoerder(s)Dr. Corine VerhoevenAfdeling Midwifery Science, AVAG/ EMGO, VUmcContact projectDr. Corine Verhoevenc.verhoeven@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: oktober <strong>2014</strong>Einddatum: oktober 2016SamenwerkingspartnersAfdeling Obstetrie en Gynaecologie, VUmcTrefwoordfailure to progress during labor, cesarean sectionGalwegatresie is een aandoening waarbij rondom de geboorte de galwegen verschrompelen. De enige behandeloptie (behalvelevertransplantatie) is een operatie waarbij de galwegen hersteld worden. Hoe eerder deze operatie uitgevoerd wordt, hoebeter de resultaten. Als de operatie niet slaagt, is levertransplantatie noodzakelijk. Bij voorkeur wordt de operatie uitgevoerdvoor de zestigste levensdag. Helaas wordt de operatie in Nederland in 50% van de gevallen te laat uitgevoerd omdat de ziektete laat herkend wordt.Een van de belangrijkste symptomen is ontkleurde ontlasting. Dit wordt vaak niet als afwijkend herkend. Hierdoor wordenkinderen pas laat naar de kinderarts verwezen. Met behulp van een ontlasting kleurenkaart en een ontlasting kleuren appwillen wij een screeningsinstrument maken voor jeugdartsen en ouders. Vier weken na de geboorte (ten tijde van het routinebezoek aan de jeugdarts) zal de kleur van de ontlasting m.b.v. kleurenkaart en/of app getoetst worden. Hiermee kan deziekte vroegtijdig ontdekt worden.Doel van het onderzoekHet verbeteren van de uitkomsten van de zorg voor kinderen met(verdenking op) galwegatresie.Vraagstelling/HypotheseWorden met behulp van de ontlasting kleurenkaart en de ontlastingkleuren app kinderen met (verdenking op) galwegatresie eerderverwezen naar de kinderarts maag-darm-leverziekten?RelevantieHet voorkomen van een levertransplantatie is zowel voor deindividuele patiënt als voor de maatschappij van groot belang.Levertransplantatie op de kinderleeftijd is een grote operatie meteen groot risico op complicaties of zelfs overlijden. Daarnaast islangdurige medicatie en herhaaldelijk ziekenhuis bezoeknoodzakelijk. De kosten van een levertransplantatie zijn hoog endonor organen zijn – zeker voor kinderen – schaars.Projectleider(s):Dr. J.B.F. HulscherProf.dr. H.J. VerkadeProjectuitvoerder(s):Drs. M. WittDr. C. Keyzer DekkerDrs. J. LindeboomContact project:Dr. J.B.F. Hulscher, kinderchirurgj.b.f.hulscher@umcg.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 januari <strong>2014</strong>Einddatum: onbekendSamenwerkingspartnersGroeigids, AirmedApp


150 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 151150 151“Kortere observatie neonaat na meconiumhoudend vruchtwater veilig en efficiënt?”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEMeconium Aspiratie Controle studie (MAC studie)Studie naar observatieduur bij pasgeborenen metmeconiumhoudend vruchtwaterNIEUWIN JAARINDEXDe (kosten) effectiviteit van een online interventie (MamaKits) voorzwangere vrouwen met stress, depressieve en/of angstklachtenNIEUWIN JAARINDEXDe NVOG richtlijn (i.s.m. NVK) geeft 8 uur observatieduur aan na geboorte bij meconiumhoudend vruchtwater. De evidence hiervooris zwak, één retrospectieve studie met een laag aantal kinderen en een abstract. Algemeen heerst de overtuiging dat dezeobservatie duur langer is dan nodig. Doel van de observatie is pasgeborenen die last krijgen van een meconium aspiratie syndroomvroegtijdig op te sporen. De huidige studie includeert pasgeborenen met een zwangerschapsduur ≥ 37 weken en 0 dagen,aanwezigheid meconium houdend vruchtwater en een goede start met observatie aansluitend bij moeder. Exclusie criteria zijn,infectieverdenking, congenitale afwijkingen en syndromen en opname op de afdeling neonatologie direct na de geboorte. O.b.v.background incidentie worden 800 kinderen geïncludeerd. Er volgt een observatieschema met ieder uur controles, meest uitgebreiddirect na de geboorte en op vier en acht uur. Hieraan wordt statisch aangetoond of eerder dan 8 uur post partum tot ontslagnaar huis kan worden overgegaan.DoelAnalyseren of een kortere observatieduur, 4 uur ipv 8 uur, bijmeconium houdend vruchtwater en een goede start veilig is.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese is dat vier uur observatie even veilig is als 8 uurobservatie. Met andere woorden: indien na vier uur er geenaanwijzingen zijn voor meconium aspiratie syndroom, zullen die erniet significant vaker wel zijn na 8 uur.Projectleider(s)Dr. A.C. de Mol kinderarts-neonatoloogDrs. M. de Jong, kinderarts-neonatoloogProjectuitvoerder(s)Drs. N. van Rheenen, arts-assistent kindergeneeskundeDrs. P.P. Theunisse, arts-assistent kindergeneeskundeVerpleging verloskamers en kraamafdelingBovenstaande projectleidersContact projectDr. A.C. de Mol, kinderarts-neonatolooga.c.mol@asz.nlBegin en einddatumStudie is reeds gestart en zal sluiten zodra het aantal van 800kinderen in de verschillende centra is bereikt.Momenteel zijn 130 kinderen geïncludeerd.SamenwerkingspartnersVanaf najaar <strong>2014</strong> zal de studie uitgebreid worden in andere centra.Verspreid door Nederland zijn diverse ziekenhuizen geïnteresseerdPublicatiesUiteraard is het doel de bevindingen te publiceren en mogelijk derichtlijn in Nederland en eventueel andere landen aan te passen.Trefwoordmeconium, meconium aspiration syndrome, observationDepressieve- en angstklachten tijdens de zwangerschap zijn een probleem voor de vrouw en haar kind waaronder een verhoogdekans op postpartum depressie, niet starten met borstvoeding, verhoogde kans op vroeggeboorte en dysmaturiteit.Uit de literatuur blijkt dat veel behandelingen weinig tot geen effect hebben. Een mogelijke verklaring is de therapieontrouwdoor problemen met het organiseren van de therapiesessies buitenshuis. Mamakits online biedt vrouwen een online cursus,begeleid door een coach, die thuis in eigen tijd gevolgd kan worden. De cursus is gebaseerd op een al bestaande online behandeling(‘Alles-onder-controle’), die goede resultaten heeft geboekt bij patiënten met oa depressieve klachten. Dit onderzoekbetreft een randomised trial met een wachtlijstgroep, die de cursus 6 weken na de bevalling alsnog kan volgen.Doel van het onderzoekHet verminderen van het aantal zwangere vrouwen metdepressieve- en angstsymptomen en daardoor het verbeteren vande perinatale uitkomst.Vraagstelling/Hypothese1. Is de online zelfhulp interventie Mamakits effectief in hetverminderen van depressieve- en angstsymptomen tijdens dezwangerschap en postpartum?2. Leidt dit tot een verbetering van de perinatale zorg?3. Is deze interventie kosteneffectief?RelevantieHet verminderen van de depressieve en angstklachten tijdens dezwangerschap is van direct belang voor de vrouw. Daarnaast leidthet tot een betere perinatale uitkomst voor moeder en kind.Projectleider(s):Prof.dr. C.J.M. de Groot, gynaecoloogProf.dr. A.Honig, psychiaterProf.dr. A.van Straten, klinisch psycholoogContact project:Drs. H.M.Heller, psychiaterhm.heller@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: maart <strong>2014</strong>Einddatum: maart 2015SamenwerkingspartnersAfdeling klinische psychologie van de Vrije Universiteit , de afdelingPrezens van GGZ inGeest en EMGO+ Instituut VUmcPublicatiesThe (cost) effectiveness of an online intervention for pregnantwomen with affective symptoms: protocol of a randomisedcontrolled trial. Heller HM, van Straten A, de Groot CJ, Honig A.BMC Pregnancy Childbirth. <strong>2014</strong> Aug 14;Trefwoordpregnancy, affective symptoms, internet, depressive disorder,intervention, cost-effectivenessProjectuitvoerder(s):Drs. H.M.Heller, psychiater


152 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 153152 153“Doorgifte van de bloeduitslagen en immunoglobuline-toedieningendoor de laboratoria en verloskundig hulpverleners is essentieel voormonitoring en daarmee optimalisatie van dit bevolkingsprogramma.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEOnderzoek naar depressieve en angstsymptomen in dezwanger schap en de invloed daarvan op zwangerschapsuitkomsten zorgconsumptieNIEUWIN JAARINDEXProcesmonitoring prenatale screening infectieziekten enerytrocytenimmunisatie (PSIE) 2013NIEUWIN JAARINDEXDepressieve- en angstklachten tijdens de zwangerschap zijn gerelateerd aan meerdere problemen voor de vrouw en haar kind,waaronder een verhoogde kans op postpartum depressie, niet starten met borstvoeding, verhoogde kans op vroeggeboorte endysmaturiteit. Wij willen op de poliklinieken verloskunde van VUmc en SLAZ onderzoeken in hoeverre depressieve- en angstklachtenvóórkomen. Daarnaast willen wij te weten komen in hoeverre de klachten invloed hebben op het beloop van de zwangerschap,het peripartum, de zorgconsumptie en de werkhervatting. Dit alles gebeurt middels afname van vragenlijsten op 3 momenten tijdensde zwangerschap, gevolgd door statusonderzoek. Vrouwen die hoog scoren op de vragenlijsten worden verwezen naarpassende hulpverleningHet Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM coördineert het landelijke bevolkingsonderzoek PSIE en geeft opdrachtvoor monitoring ervan. Deze monitoring betreft een periode van een jaar, met datum bloedafname voor de eerste screening(vóór of in week 12 van de zwangerschap) van 1 januari t/m 31 december 2013.Verloskundige hulpverleners en laboratoria geven de gegevens van de zwangere, de uitslagen van PSIE-bloedonderzoeken ende toedieningen van anti-D en HBIg door aan het RIVM-DVP (Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s, voorheenentadministraties), die deze gegevens registreert in een landelijk registratiesysteem. De monitoring gebeurt op basis van dezegegevens.Doel• In hoeverre zijn depressieve- en angstklachten tijdens dezwangerschap voorspellend voor perinatale complicaties• In hoeverre maken zwangere vrouwen met depressieve- enangstklachten meer gebruik van de gezondheidszorg waarondermeer of ongeplande zwangerschapscontroles.• In hoeverre hebben pasgeborenen van zwangere vrouwen metdepressieve -en angstklachten een verhoogde kans opprematuriteit en een laag geboortegewicht.• In hoeverre zijn zwangere vrouwen met depressieve- enangstklachten na de bevalling minder geneigd om te starten metborstvoeding• In hoeverre gaan zwangere vrouwen met depressieve- enangstklachten later aan het werk dan gepland of helemaal nietmeer aan het werk, verondersteld dat zij dit voor de zwangerschapwel van plan waren.Vraagstelling/HypotheseWij voorspellen dat zwangere vrouwen met depressieve- enangstklachten meer perinatale complicaties hebben en meer gebruikmaken van de gezondheidszorg dan vrouwen zonder deze klachten.Wij voorspellen daarnaast dat hun pasgeboren baby’s postpartummeer problemen hebben en minder borstvoeding krijgen entenslotte dat deze vrouwen na hun verlof later of helemaal niethet werk zullen hervatten.RelevantieHet in kaart brengen van de depressieve en angstklachten tijdens dezwangerschap en de gevolgen hiervan is zowel van maatschappelijkbelang als belangrijk voor de vrouw en het kind onder andereomdat het de opzet van adequate hulpverlening stimuleert.Projectleider(s)Prof.dr. C.J.M. de Groot, gynaecoloogProf.dr. A. Honig, psychiaterProjectuitvoerder(s)Drs. H.M.Heller, psychiaterDr. A.Valkenburg-van den Berg, gynaecoloogContact projectDrs. H.M.Heller, psychiaterhm.heller@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: oktober <strong>2014</strong>Einddatum: mei 2016SamenwerkingspartnersSint Lucas AndreasziekenhuisTrefwoordpregnancy, affective symptoms, depressive disorder, anxietydisorder, breast feeding, workDoel van het onderzoekInzicht geven in:• de dekkingsgraad van het screeningsprogramma bij zwangeren,• de mate waarin het screeningsprogramma wordt uitgevoerdvolgens de daarvoor geldende richtlijnen,• de prevalentie van de aandoeningen waarop in de PSIE gescreendwordt (hepatitis B, syfilis, HIV, irregulaire erytrocytenantistoffen(IEA), en Rhesus(D)- en Rhesus(c)-antigeen).Dit inzicht zal -waar nodig- de basis vormen voor adviezen terverbetering van de uitvoering van het programma.Vraagstelling/HypotheseDe hypothese is dat de prenatale screening op infectieziekten enerytrocytenimmunisatie (PSIE) aan alle zwangere vrouwen tijdig inde zwangerschap wordt aangeboden, en dat bij afwijkende uitslagende juiste vervolgstappen worden genomen. Hiermee wordt beoogdzowel hemolytische ziekten van de foetus en/of de pasgeborene encongenitale syfilis te voorkomen, als ook hepatitis B- en HIVdragerschapen -verspreiding.RelevantieMet de screening wordt beoogd zowel hemolytische ziekten van <strong>def</strong>oetus en/of de pasgeborene en congenitale syfilis te voorkomen,als ook hepatitis B- en HIV-dragerschap en -verspreiding.Onderzoek naar (knelpunten in) de uitvoering draagt bij aanverbetering daarvan.Projectleider(s):Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg (TNO)Projectuitvoerder(s):Dr. C.P.B. (Kitty) van der Ploeg (TNO)Drs. Y. Schönbeck (TNO)P. Oomen (RIVM-DVP)Contact project:Dr. C.P.B. (Kitty) van der PloegKitty.vanderPloeg@tno.nlBegin en einddatumBegindatum: juni <strong>2014</strong>Einddatum: mei 2015SamenwerkingspartnersRIVM – Dienst Vaccinvoorziening en Preventieprogramma’s (DVP,de voormalige entadministraties)PublicatiesTe verschijnen: Ploeg van der CPB, et al. Procesmonitor prenatalescreening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE):periode januari t/m december 2013.Trefwoordmass screening, pregnancy, syphilis, hepatitis b, hiv, irregulary,erythrocyte antibodies, health care quality, access and evaluation


154 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 155154 155KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGEFFECTIVITEIT EN DOELMATIGHEID /SCREENING, DIAGNOSTIEK EN RISICOSELECTIETRIDENT study: Trial by Dutch laboratories for Evaluation ofNon-Invasive Prenatal Testing (NIPT)NIEUWIN JAARINDEXHet ontwikkelen en valideren van Perinatal Fear Beliefs ScaleNIEUWIN JAARINDEXNIPT (Niet Invasieve Prenatale Test) is een nieuwe test waarbij in het bloed van de zwangere het DNA van het kind kan wordenonderzocht op trisomie 21 (downsyndroom), trisomie 18 (edwardssyndroom) en trisomie 13 (patausyndroom). NIPT wordt per1 april <strong>2014</strong> in de TRIDENT studie aangeboden aan zwangere vrouwen met een verhoogde kans op een kind met trisomie 21, 18of 13 na de combinatietest of vanwege andere medische redenen. NIPT heeft als voordeel dat bij de meeste zwangere vrouwengeen vervolgonderzoek (vlokkentest of vruchtwaterpunctie) meer nodig is als de uitslag van de NIPT niet-afwijkend is. Daardoorkunnen die vrouwen de kans op een miskraam vermijden.DoelNagaan hoe we in Nederland kunnen komen tot een zo goedmogelijke inrichting van het aanbod van NIPT, en tot de uitvoeringdaarvan in de dagelijkse praktijk. Na afloop van de studie kan adviesworden gegeven over een verantwoorde invoering van NIPT inNederland.Vraagstelling/HypotheseHet onderzoek heeft twee onderdelen:1. Implementatieonderzoek:1. Wat is de deelname (uptake) aan NIPT?2. Wat is de technische performance van NIPT in a real-timesetting, wat zijn de test eigenschappen en wat zijn de kosten?2. Perspectief van de zwangere (ESPRIT II)1. Wat zijn voorkeuren van zwangeren? Wat zijn redenen voor welof geen NIPT? Hoe wordt het aanbod gewaardeerd en wat isde mate van geïnformeerde besluitvorming?2. Hoe wordt de test-uitslag ervaren (psychologisch welbevinden)en hoe kijken zwangeren terug op hun deelname(tevredenheid)?RelevantieDe introductie van NIPT zal zorgvuldig moeten worden voorbereid.Met name is het van belang dat goed geïnformeerde keuzes vanzwangeren gewaarborgd blijven. Dit onderzoek geeft inzicht in destappen, randvoorwaarden, en organisatie voor structureleinbedding van NIPT.Projectleider(s)Kerngroep:Dr. Erik Sistermans, laboratorium specialist VUMCProf.dr. Dick Oepkes gynaecoloog LUMC;Dr. Lidewij Henneman, senior onderzoeker VUmcDr. Lieve Christiaens, gynaecoloog UMCUDr. Robert-Jan Galjaard, laboratorium specialist en klinischgeneticus, ErasmusMCProjectuitvoerder(s)Diverse betrokkenen van verschillende disciplines(laboratoriumspecialisten, gynaecologen en klinisch genetici)die vertegenwoordigd zijn binnen het landelijk NIPT consortium(www.niptconsortium.nl). De vergunning is toegekend aan deacht academische centra.Junior onderzoeker: Rachèl van Schendel, EMGO instituut vooronderzoek naar gezondheid en zorgContact projectDr. L. Hennemanl.henneman@vumc.nlMeer informatie: www.meeroverNIPT.nl, www.NIPTconsortium.nl,http://www.emgo.nl/research/quality-of-care/researchprojects/1451/trident-study-trial-by-dutch-laboratories-forevaluation-of-non-invasive-prenatal-testing-nipt/background/Begin en einddatumBegindatum: 1 april <strong>2014</strong>Einddatum: 1 april 2016SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 2000340002Erfocentrum, VSOP voor zeldzame en genetische aandoeningen.KNOV, RIVM-Centrum voor BevolkingsonderzoekPublicatiesMinimaal twee internationale publicaties en een vakpublicatie.Trefwoordprenatal screening; NIPT; prenatal diagnosis; non-invasive;informed-choices; psychosocial aspectsIn overeenstemming met de cognitieve theorie zijn disfunctionele, negatieve overtuigingen de kern van psychopathologie.Ook in de angst voor de perinatale periode zijn de disfunctionele en negatief beladen overtuigingen ten aanzien van de zwangerschap,de bevalling en de periode daarna vaak voorkomende redenen voor de maladaptatie aan de reproductieve functievan vrouwen. Volgens de cognitieve theorie veroorzaken deze disfunctionele overtuigingen angst, stress en vermijdingsgedragals een manier om deze stress en het lijden te reduceren. In de verloskundige praktijk uit dit gedrag zich in verzoeken ende noodzaak voor medische interventies in een laag risico zwangere populatie. De eerste belangrijke stap in de reductie vanhet maladaptieve gedrag van de angstige zwangere vrouwen zou het vaststellen van hun disfunctionele opvattingen ten aanzienvan de perinatale periode met behulp van een valide klinisch meetinstrument moeten zijn. De Perinatal Fear Beliefs Scaleis ontwikkeld op basis van de in-depth interviews met bovenmatig angstige zwangere vrouwen (n= 36) in 2012 en <strong>2014</strong>.Doel van het onderzoekHet doel van deze studie is het vaststellen van de psychometrischekarakteristieken en de predictieve waarde van dit nieuw ontworpeninstrument ten aan zien van de maladaptatie aan de perinataleperiode o.a. het niet vorderen van ontsluiting, primaire ensecundaire epidurale anesthesie en keizersnede.Vraagstelling/HypotheseWe verwachten dat de disfunctionele angstopwekkendeovertuigingen ten aanzien van de perinatale periode ten grondslagliggen aan het vermijdingsgedrag en kunnen o.a. tot maladaptatieaan een natuurlijke bevalling leiden.RelevantieAangezien de perinatale disfunctionele, negatieve overtuigingen dekern van perinatale angst vormen is het van een groot belang omdeze specifieke overtuigingen zo snel mogelijk tijdens deverloskundige zorg te identificeren, ontkrachten en indien nodig tebehandelen.Projectleider(s):Prof.dr. S.M. Bögels (hoogleraar aan de Faculteit der Maatschappijen Gedragswetenschappen (FMG) UvA, Research Institute ChildDevelopment and Education (RICDE) UvA, directeur UvAminds).Dr. E.I. de Bruin (UHD, GZ- psycholoog, de Faculteit derMaatschappij en Gedragswetenschappen UvA).Prof.dr. Ph. Spinhoven (hoogleraar aan de Faculteit der SocialeWetenschappen, Instituut Psychologie, Universiteit Leiden).Dr. M.M. ter Kuile (Psychosomatische Gynaecologie enSeksuologie, LUMC).Projectuitvoerder(s):Irena Veringa Msc, research mindfulness midwife, PhD student aanResearch Institute Child Development and Education (RICDE) UvAContact project:Irena Veringa MScI.K.Veringa@uva.nlBegin en einddatumBegindatum: 2013Einddatum: 2016PublicatiesVeringa¬Skiba I, Buitendijk S, Miranda de E, Wolf de S, SpinhovenP. Pain cognitions as predictors of the request for pain relief duringlabour; a prospective study. JPOG, 2011;32(3):119¬25.Trefwoordperinatal fear, anxiety, maladaptation, fear-avoidance,catastrophizing


156JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL157Kwaliteit van de ClientenzorgGezondheidsbevordering en preventie3.4157VOORWOORDKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEIn deze paragraaf leest u de stand van zaken van het verloskundig onderzoek naar en overgezondheidsbevorderende interventies en de preventie van perinatale en maternale morbiditeit en mortaliteit.Voor iedereen die betrokken is bij de zorg rondom een zwangerschap staat het streven centraal om een gezondemoeder en een gezond kind als resultaat te hebben.Preventie kan in alle stadia van de verloskundige zorgverlening worden uitgevoerd. De nadruk in degepresenteerde onderzoeken ligt vooral op de preconceptie- en prenatale zorg.We weten dat de kans op een gezonde moeder en een gezond kind het grootste is als de vrouw en de man al vóórde zwangerschap gezond zijn. Preconceptiezorg biedt kansen, maar er wordt nog niet zoveel van gebruikgemaakt. Logisch dat meerdere onderzoekers daarom de uitdaging zijn aangegaan om deze vorm van zorg onderde aandacht te brengen onder het hele Nederlandse publiek. En ook dat ze zich specifiek richten op de mensen diedit het hardste nodig hebben, maar vaak ook het minst goed bereikbaar zijn. Bij het implementeren vanpreconceptiezorg komen ook ethische dilemma’s in beeld. De focus bij het onderzoek hierover is de vraag hoepreconceptiezorg zo kan worden gecommuniceerd, dat het iatrogene schade door schuldgevoelens enstigmatisering voorkomt.Voor de mensen die te laat waren voor preconceptiezorg, is er tijdens de prenatale fase winst te behalen. Door hetstimuleren van een gezonde leefstijl bijvoorbeeld, de juiste dosering vanfoliumzuur, het verminderen van maternale stress, het optimaliseren van de gewichtstoename en verloskundigezorgverleners bewust te maken van de risico’s van infectieziektes.Initiatieven zoals Centering Pregnancy, Centering Parenting en Babybalance verbinden de partners in de keten enbieden zo ook mogelijkheden tot preventie. Mooi en bijzonder is het project Perisur; een project waarbij getrachtwordt op meerdere punten de babysterfte en ziekte van Surinaamse baby’s te reduceren.Belangrijke punten die in de diverse onderzoeken naar voren komen zijn: samenwerking in de keten, hetgezichtspunt van de cliënt, het gezichtspunt van verloskundige zorgverleners, de planmatige aanpak in detotstandkoming van interventies en een voortdurende kritische en reflecterende blik op de eigen bijdrages.Kortom: een breed palet van onderzoek met zeer relevante onderwerpen binnen de huidige verloskundige zorg.Met de resultaten uit deze onderzoeken kan de gezondheid van moeders en kinderen structureel verbeteren, watniet alleen de verloskundige uitkomsten, maar de algehele gezondheid van jonge gezinnen en toekomstigegeneraties zal bevorderen.Prof.dr. Eric SteegersGynaecoloog, hoogleraar verloskunde enprenatale geneeskunde, Erasmus MCDrs. Astrid MerkxVerloskundige, docent-onderzoeker,Academie Verloskunde Maastricht‘Programmatisch aanbod van Preconceptiezorg’: het bereiken van (moeilijk bereikbare)wensouders in achterstandswijken van Rotterdam.Het onderzoek maakt deel uit van het gemeentelijke Rotterdamse programma ‘Klaar voor een Kind’. Dit plan beoogt de perinatalesterfte in Rotterdam terug te dringen naar het landelijke gemiddelde in tien jaar tijd. Het volgt de schakels van de verloskundigezorgketen: Preconceptiezorg, Zwangerschap, Bevalling, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg. Daarnaast worden ketenoverstijgendemaatregelen genomen, zoals overdracht tussen de ketens en interculturalisatie van de zorgHet onderzoek gericht op de schakel Preconceptiezorg heeftbetrekking op:1 bewustmaking van de gehele bevolking voor het conceptPreconceptiezorg;2 gestructureerd Preconceptiezorg aanbod aan toekomstigeouders;3 het bereiken van alle etnische en lage sociaaleconomischegroepen; en4 het bieden van Preconceptiezorg in combinatie met sociaal–maatschappelijke zorgverlening.DoelAlle toekomstige ouders met een kinderwens hebben kennis vankinderwensspreekuren en kunnen terecht voor een consultvoorafgaand aan de zwangerschap, om hun risicoprofiel in kaart tebrengen en goed voorbereid de zwangerschap in te gaan.Vraagstelling/HypotheseHoe kunnen toekomstige wensouders in met nameachterstandswijken bereikt worden voor het gebruik maken vankinderwensspreekuren? Hoe zou dit verbeterd kunnen worden?RelevantieNederland heeft een ongunstige positie binnen Europa wat betrefthet perinatale sterftecijfer met grote verschillen naar etniciteit,sociaaleconomische status, prachtwijk/niet prachtwijk bewoner.In Rotterdam werd op grond van de slechte perinatale cijfers eengrootstedelijk gezondheidsprogramma gestart. Recent inzicht toontaan dat de periconceptionele periode een cruciale periode is in hetoptreden van ongunstige geboorte uitkomsten, maar ook op latereleeftijd (hart- en vaatziekten, obesitas, diabetes, psychischeaandoeningen). Dus is deze periode voorafgaand aan dezwangerschap de target periode voor preventie. Een tijdigerisicoanalyse, interventies en adviezen tijdens een preconceptiezorgconsult stellen in staat risicofactoren preconceptioneel aan tepakken en te behandelen.Projectleider(s)Dr. S. DenktasProf.dr. E.A.P. SteegersProjectuitvoerder(s)Drs. S. TemelContact projectDrs. Sevilay Temel, arts-onderzoeker Erasmus Medisch Centrums.temel@erasmusmc.nlBegin en einddatumBegindatum: januari 2009Einddatum: januari 2013SamenwerkingspartnersGemeente RotterdamErasmus MC RotterdamHogeschool RotterdamVerloskunde Academie RotterdamStar MDC RotterdamAchmea zorgverzekeraarDona DariaEmili consultStichting ZorgimpulsVerloskundigen en huisartsen in RotterdamTrefwoordpreconception care, folic acid, occupational exposure, neural tube<strong>def</strong>ects, risk factors, perinatal death, deprived neighbourhoods,ethnicity, socioeconomic status, lifestyle


158 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 159158 159KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEChlamydia trachomatis and other infectious diseases in pregnant women;perspectives of primary care midwives and pregnant women in the NetherlandsLifestyle en ZwangerschapMidwives should provide information about strategies to prevent infectious diseases and screen for infectious diseases whennecessary. In order to do this, midwives need to have adequate knowledge about infections that can harm pregnant women and/or their (un)born child. We will focus on four infectious diseases; listeriosis, toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis.These infections can negatively affect pregnancy outcomes and some of them can be prevented by behavioural changeof the pregnant women. We will assess the knowledge and behaviours of pregnant women by the use of a questionnaire and theknowledge and practices of midwives by the use of videotapes and questionnaires. To determine the risk factors and the prevalencerate of Chlamydia in pregnant women and their partners we will use questionnaires and specimen collection.DoelThe objective of this study is to raise awareness of listeriosis,toxoplasmosis, cytomegalovirus and Chlamydia trachomatis infectionby midwives in the Netherlands and to determine the prevalence ofchlamydia trachomatis among pregnant women in the Netherlands inorder to develop a prediction model that midwives can use duringtheir daily practice.Vraagstelling/Hypothese• What do pregnant women know about methods to preventtoxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus? What is theirbehaviour related to these infectious diseases? And whichdemographical characteristics are related to risk behaviour?• What is the prevalence of Chlamydia trachomatis among pregnantwomen aged less than 30 years, and their partners in theNetherlands and which risk factors for having a Chlamydiatrachomatis infection can be identified?• What kind of orally provided information about toxoplasmosis,listeriosis and cytomegalovirus do primary care midwives give totheir clients during the first consultation?• What do midwives know about symptoms and pregnancy andneonatal outcomes due to Chlamydia trachomatis and what aretheir current screening practices for Chlamydia trachomatis?RelevantieLiterature suggests that pregnant women do not always receiveenough information about infectious disease prevention from theirprenatal care provider. In order to be able to change their behaviour,pregnant women should be aware of the methods to preventinfections. At this moment, it is unknown whether primary caremidwives in the Netherlands counsel their patients appropriately.With regard to Chlamydia trachomatis, international studies show highprevalence rates of chlamydia trachomatis in pregnant women andcountries as the USA, Australia, Germany and Estonia already havescreening guidelines for pregnant women. Data on screening rates inthe Netherlands are lacking.Projectleider(s)Prof.dr. François SchellevisProf.dr. Eileen HuttonDr. Evelien SpeltenDr.ir. Judith ManniënProjectuitvoerder(s)Monique Pereboom MScm.pereboom@vumc.nlContact projectMonique Pereboom MScm.pereboom@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: 2010Einddatum: september <strong>2014</strong>. RIVM heeft de dataverzamelingovergenomen.Publicaties• Pereboom MTR, Manniën J, Spelten ER, Schellevis FG, Hutton EK;Observational study to assess pregnant women’s knowledge andbehaviour to prevent toxoplasmosis, listeriosis and cytomegalovirus.BMC Pregnancy Childbirth. 2013 Apr 30;13:98• Pereboom MTR, Manniën J, Rours GIJG, Spelten ER, Schellevis FG,Hutton EK; Chlamydia trachomatis infection during pregnancy:knowledge, test practices and attitudes of midwives. (Accepted forpublication; Scandinavian Journal of Infectious Diseases).Trefwoordprenatal care, infectious diseases, toxoplasmosis, listeriosis,cytomegalovirus, chlamydia trachomatis, pregnancy, knowledge,risk-taking, prevention and controlVeel onderzoek heeft aangetoond dat leefstijl en gezondheid tijdens de zwangerschap een grote invloed kunnen hebben op deontwikkelende foetus. Ongunstige leefstijl en gezondheidsfactoren worden vaker geassocieerd met zwangerschapsuitkomstenzoals vroeggeboorte, groeivertraging en perinatale sterfte. De effecten van deze factoren tijdens de zwangerschap kunnen zich ooklater in het leven van een kind manifesteren in de vorm van lichamelijke en mentale aandoeningen. Aangezien veel leefstijl engezondheidsfactoren (gedeeltelijk) te modificeren zijn, betekent dit dat er potentieel veel gezondheidswinst te behalen valt.Met data van een prospectief cohort studie in Nederland van bijna 8.000 zwangere vrouwen, die hun zwangerschap in de eerstelijn zijn begonnen (DELIVER studie) doen we kwantitatief onderzoek naar leefstijl, gezondheid, sociaal demografische factoren enzwangerschapsuitkomsten. Ook houden we interviews met zwangere vrouwen en verloskundigen en analyseren we videoopnames die zijn gemaakt van prenatale consulten.DoelHet doel is om een beeld te schetsen van de leefstijl, gezondheid enzwangerschapsuitkomsten van vrouwen die hun zwangerschap in deeerste lijn beginnen. Tevens willen we inzicht krijgen in de manierwaarop gezondheidsvoorlichting en preventie momenteel inNederland worden uitgevoerd en waar er nog ruimte is voorverbetering.Vraagstelling/HypotheseWat is de prevalentie van ongunstige leefstijl en gezondheidsfactorenen zwangerschapsuitkomsten in zwangere vrouwen die hunzwangerschap in de eerste lijn beginnen?Welke leefstijl, psychologische en sociaal demografische factoren zijnhiermee geassocieerd ?• Hoe geven verloskundigen momenteel voorlichting op het gebied vanleefstijl en gezondheid? Waar lopen ze tegen? Welke methoden zijneffectief? Wat vinden verloskundigen van hun rol als voorlichter?• Wat zijn de ervaringen en behoeftes van zwangere vrouwen t.a.v. huneigen gezondheid en de gezondheidsvoorlichting door deverloskundige?RelevantieVoorlopige resultaten laten zien dat er nog altijd vrouwen zijn dieroken, drinken of geen foliumzuur slikken tijdens de zwangerschap endat er veel sociale ongelijkheid bestaat in de gezondheid tijdens dezwangerschap. Veranderingen in leefstijl en meer aandacht voorsociaal demografische factoren zijn realiseerbare manieren om vanafde conceptie de kans op een gezond nieuw leven te vergroten.Projectleider(s)Dr. J. ManniënDr. S. te VeldeProf.dr. J. BrugProf.dr. E.K. HuttonProjectuitvoerder(s)R.Baron MScContact projectR.Baron MScr.baron@vumc.nlBegin en einddatumBegindatum: september 2011Einddatum: maart 2016PublicatiesBaron R, Manniën J, de Jonge A, Heymans MW, Klomp T, Hutton EK,Brug J. Socio-demographic and lifestyle-related characteristicsassociated with self-reported any, daily and occasional smokingduring pregnancy. PLoS One, Sept 2013; 8(9):e74197Trefwoordpregnancy outcome, lifestyle, prevention, health, midwifery


160 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 161160 161“If we could give every individual the right amount of nourishment and exercise, not too littleand not too much, we would have found the safest way to health.” HippocratesKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEHet FoliumzuurExtra-Onderzoek bij kinderwens en zwangerschapNoord-Nederland (FoliumzuurExtra)Kom Aan! Gezonde gewichtstoename voor zwangere vrouwenPericonceptioneel foliumzuurgebruik verkleint het risico op neuralebuis<strong>def</strong>ecten aanzienlijk. Onzekerheid bestaat nog over deoptimale dosering en duur van de suppletie. In het FoliumzuurExtra bij kinderwens en zwangerschap-onderzoek Noord-Nederland(FoliumzuurExtra) wordt onderzocht of een hogere dosis (4,0 of 0,4 mg periconceptioneel) en langere duur (0,2 of 0,8 mg in2e en 3e trimester) van de foliumzuursuppletie dan het huidige Nederlandse advies een groter preventief effect heeft op respectievelijkfoliumzuur gerelateerde aangeboren aandoeningen en vroeggeboorte en pre-eclampsie.DoelHet doel van deze studie is om te onderzoeken wat het toegevoegdeeffect op het voorkomen van aangeboren aandoening is van eenhogere dosering (4,0 mg) foliumzuur vergeleken met 0,4 mgfoliumzuur rond de conceptie; en wat het effect is van 0,8 mg tenopzichte van 0,2 mg foliumzuur in het tweede en derde trimester vande zwangerschap op het voorkomen van vroeggeboorte enpre-eclampsie.Vraagstelling/Hypothese1. Wat is het effect van een hoge (4,0 mg) versus lage (0,4 mg)dosis FA suppletie van 4 weken voor conceptie tot 12 wekenzwangerschap op de prevalentie van FA gerelateerdeaangeboren aandoeningen?2. Wat is het effect van 0,8 mg versus 0,2 FA suppletie van 12weken zwangerschap tot einde zwangerschap op de prevalentievan vroeggeboorte en pre-eclampsie?RelevantieElk jaar worden tussen 200.000 en 300.000 baby’s met een neuralebuis <strong>def</strong>ect (NBD) geboren. Periconceptioneel foliumzuurgebruikheeft een preventief effect op het voorkomen van NBD. Andereaangeboren aandoeningen (zoals aangeboren hartafwijkingen,afwijkingen aan de ledematen, misvormingen van het urinewegsysteem,schisis en het syndroom van Down) die mogelijk voorkomenkunnen worden met foliumzuur, komen voor in nog grotere aantallen.In Nederland is 1,35 % van alle 180.000 zwangerschappen per jaaraangedaan met zo’n aandoening. Als een hogere dosering foliumzuur20% meer aandoeningen kan voorkomen dan de huidige aanbevolendosering, dan scheelt dat 490 aangedane zwangerschappen per jaar.FoliumzuurExtra kan uitsluitsel geven over de optimale foliumzuurdoseringen duur van de suppletie, ter verbetering van het suppletieadviesin Nederland en internationaal. De infrastructuur voor dewerving van gezonde deelnemers via de openbare apotheek kandienstbaar zijn voor onderzoek naar vergelijkbare interventies in depericonceptionele fase. De wervingsstrategie draagt bij aan brederekennis van de populatie over foliumzuur. In de apotheek zal het aantalcontra-indicaties en daarmee de medicatiebewaking toenemen.Projectleider(s)Prof.dr. M.C. CornelDr. D.J. de SmitProjectuitvoerder(s)F. Blom MScDr. M.N.M. van PoppelDr. H.E.K. de WalleProf.dr. L.T W. de Jong - van den BergContact projectProf.dr. M.C. Cornelmc.cornel@vumc.nlBegin en einddatumInclusie van april 2012 tot 1 november 2013. De inclusie isstopgezet na het stopzetten van de subsidie vanwege te lageinstroom. Dataverzameling loopt tot medio 2015.Analyse zal samen met Italiaanse gegevens plaatsvinden.SamenwerkingspartnersVU medisch centrum / EMGO+ InstituutEUROCAT, Universitair Medisch Centrum GroningenFarmaco-epidemiologie en farmaco-economie, RijksuniversiteitGroningenMediClara Projects B.V.Trefwoordfolic acid, periconceptional, prenatal (dietary) supplements,supplementation, congenital anomalies, abnormalities, preterm,premature birth, pre(-)eclampsiaEen gezonde gewichtstoename tijdens de zwangerschap geeft de beste resultaten wat betreft obstetrische complicaties enlichaamsgewicht van moeder en kind op de langere termijn. Slechts 1/3 van de huidige zwangere vrouwen heeft een gezondegewichtstoename in de zwangerschap. Er zijn tientallen interventiestudies uitgevoerd die getracht hebben om het deel zwangerevrouwen met een gezonde gewichtstoename te verhogen, met wisselend resultaat. Voor obese zwangere vrouwen zijn doeltreffendeinterventies bekend. In dit onderzoek is met behulp van het Intervention Mapping protocol, een planningsmodel voorpreventieprogramma’s, een verloskundige interventie ontwikkeld. Met twee cross-sectionele studies is bij verloskundigen enzwangere vrouwen inzicht verkregen in de relevante (leefstijl)gedragingen en bijbehorende determinanten. De resultaten van dezestudies vormden, samen met inzichten uit literatuur en van (ervarings) deskundigen, het uitgangspunt voor de interventie. Deontwikkelde interventie wordt momenteel in een quasi-experimentele setting geëvalueerd, en na eventuele aanpassing wordt eenimplementatietraject voorgesteld.DoelDoel van dit promotie onderzoek is het ontwikkelen van eeninterventie die het aandeel zwangere vrouwen met een gezondegewichtstoename verhoogt.Vraagstelling/HypotheseVerhoogt de gemaakte interventie het aandeel zwangere vrouwenmet een gezonde gewichtstoename?RelevantieDoor het verhogen van het aandeel zwangere vrouwen met eengezonde gewichtstoename, wordt het gewicht en de leefstijl van detotale populatie vrouwen gezonder. Een vrouw met een gezondeleefstijl leert deze leefstijl aan haar kinderen. Daarmee heeft deinterventie een brede uitwerking op de volksgezondheid.Projectleider(s)Marlein Ausems PhD (AVM)Marianne J. Nieuwenhuijze RM MSc (AVM)Prof. Raymond de Vries PhD (promotor)Projectuitvoerder(s)Astrid Merkx MScAcademie Verloskunde MaastrichtContact projectAstrid Merkx MSca.merkx@av-m.nlBegin en einddatumapril 2011 - juli 2015SamenwerkingspartnersRaak Gewoon Zwanger Consortium (met daarin vertegenwoordigd:verloskundige praktijken, diëtist, fysiotherapeut, psycholoog,KNOV), Zuyd-Hogeschool, Universiteit MaastrichtTrefwoordprenatal care, gestational weight gain, prevention obesity, midwives


162 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 163162 163KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEGewoon Gezond Zwanger: Maternale distressVoorbereiden op de zwangerschap: begrijpelijke informatie voor iedereenMaternale distress heeft verstrekkende gevolgen voor de gezondheid van moeder en (ongeboren) kinderen. Binnen de huidige eerstelijnsverloskundige zorg bestaat nauwelijks evidence-based routine beleid ten aanzien van maternale distress. Veel winst is mogelijkte behalen middels gezondheidsbevordering rondom maternale distress. De verloskundige lijkt de aangewezen zorgverlener omeen effectieve interventie in te zetten. Het door Bartholomew e.a. ontwikkelde Intervention Mapping protocol is een systematischestapsgewijze methode voor de ontwikkeling van een interventie. Met een needs assessment, review en kwalitatieve en kwantitatievestudies zijn maternale distress in kaart gebracht, de rol van de verloskundige nader belicht en de ontwikkeling van maternale distressbij zwangeren beschreven. Met de onderzoek data worden gedragsveranderingsdoelen onder zwangeren en verloskundigen aangescherpten de prenatale interventie verder vorm gegeven. Het onderzoek consortium (o.a. verloskundigen, psychologen) reflecteertregelmatig op de onderzoeksvoortgang. Tenslotte test een quasi-experimentele effect studie test de interventie.DoelOntwikkelen van een effectieve prenatale interventie voor de reductievan maternale distress.Vraagstelling/Hypothese1. Hoe <strong>def</strong>iniëren we maternale distress en wat is de essentie?2. Wat is de gezondheidsproblematiek rondom maternale distress ende effecten op kwaliteit van leven en welke educatieve enecologische factoren spelen een rol bij de ontwikkeling vanmaternale distress?3. In hoeverre verminderen preventieve en therapeutische interventiesde incidentie en mate van maternale distress tijdens dezwangerschap tot een jaar postpartum?4. Wat is de intentie van eerstelijns verloskundigen in Nederland tenaanzien van het verlenen van zorg rondom maternale distress enwelke factoren beïnvloeden hun intentie?5. Wat is de incidentie en de mate van maternale distress onder eenNederlandse populatie gezonde zwangeren en welke factorenhangen samen met de ontwikkeling van maternale distress onderdeze zwangere vrouwen?6. Welke ingrediënten zijn nodig voor een effectieve interventie enhoe ziet deze interventie er uit?7. Is de (ontwikkelde) interventie effectief om de incidentie en matevan maternale distress onder gezonde zwangeren te reduceren?RelevantieHet voorkómen of reduceren van maternale distress tijdens dezwangerschap is van belang op korte en lange termijn voor zwangerevrouwen voor hun eigen emotioneel welzijn, het voorkómen vanobstetrische gevolgen zoals laag geboortegewicht en prematuriteit,maar ook voor de emotionele, cognitieve en gedragsontwikkeling vanhun kinderen. Relevante informatie voor vrouwen maar ook eeneffectief zorgpad en beleid voor verloskundigen binnen de zorgketen,gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring is vanbelang voor gezondheidsbevordering van moeder en kind.Projectleider(s)Drs. M. NieuwenhuijzeDr. M. AusemsProf. R. de VriesProjectuitvoerder(s)Drs. Y. FonteinContact projectDrs. Yvonne Fontein-Kuipersy.fontein@AV-M.nlBegin en einddatumapril 2011 - april 2015SamenwerkingspartnersKenniscentrum AVM, Hogeschool Zuyd, Universiteit MaastrichtPublicaties• Fontein-Kuipers Y, Budé L, Ausems M, de Vries R, NieuwenhuijzeM. Dutch midwives’ behavioural intentions of antenatalmanagement of maternal distress and factors influencing theseintentions: an exploratory survey.Midwifery 2013 doi:10.1016/j.midw.2013.06.010• Fontein-Kuipers Y, Nieuwenhuijze M, Ausems M, Budé L, de VriesR. Antenatal interventions to reduce maternal distress: a systematicreview and meta-analysis of Randomised Trials BJOG in pressTrefwoordmaternal distress, antenatal care, prenatal care, public health,midwifery, mental healthAlhoewel preconceptiezorg in belangrijke mate kan bijdragen aan het bevorderen van een optimale zwangerschap en uitkomstis het moeilijk stellen met kinderwens te bereiken. Dit wordt bemoeilijkt doordat deze groep niet eenvoudig te identificeren is.Gezocht moet worden naar innovatieve methoden om de doelgroep te bereiken zodat zij tot een geïnformeerde keuze komenom gebruik te maken van preconceptiezorg. Het is daarbij van belang dat aansluiting wordt gerealiseerd bij de belevingswereld,opdat aandacht en relevantie voor de (inhoud van de) interventie wordt vergroot. Het doel van dit project is middels een samenhangendgeheel van activiteiten deze aansluiting te realiseren waardoor het bereik van de groep toekomstige ouders wordtverhoogd en zij op basis van een goed geïnformeerde keuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg.DoelHet doel van dit project is het bereik van de groep toekomstigeouders te verhogen en dat zij op basis van een goed geïnformeerdekeuze besluiten tot het al dan niet gebruik maken van preconceptiezorg.Hiertoe willen we informatie over preconceptiezorg inbeddenin het bredere kader van seksuele gezondheid en vraaggestuurdeinformatie bieden op thema’s over dit onderwerp.Dit beogen we te realiseren via twee strategieën, te weten:• Via lessen op ROCs en informatieavonden op het CJG.• Via een te ontwikkelen e-tool. De e-tool is bedoeld als brugtussen vindplaatsen (ROC en CJG) en aanbod (preconceptiezorg).Vraagstelling/HypotheseHet project heeft de volgende vraagstellingen:• Wat zijn thema’s rondom seksualiteit, relaties en zwangerschapdie momenteel bij (toekomstige) ouders leven, en welke zoudenkunnen worden ingezet om het thema gezonde voorbereiding opde zwangerschap (PCZ) te vergroten?• Wat is de ervaring van verloskundigen, CJG medewerkers, SENSEmedewerkers en docenten met de lessen, informatieavonden ende e-tool?• Kunnen lessen en informatieavonden zo worden ingezet dat hetgebruik van de e-tool kan worden gerealiseerd?• Is de e-tool acceptabel en bruikbaar voor toekomstige ouders?• Nemen relevante determinanten (kennis, attitude en intentie)gerelateerd aan een geïnformeerde keuze en gedrag t.a.v. PCZtoe na gebruik van de e-tool?• Vindt doorgeleiding op basis van vraag plaats?RelevantieHet doel van het project is vergroten van het bereik vantoekomstige ouders zodat zij een geïnformeerde keuze over hetgebruik van preconceptiezorg kunnen maken. Het project richt zichop vindplaatsen waar de kans op het treffen van risicogroepen hetgrootst is. Allochtone groepen en personen met een lage sociaaleconomische status (SES) hebben een verhoogd risico opongunstige zwangerschapsuitkomsten. Voor deze groep ispreconceptiezorg (PCZ) van groot belang, om zo de kans op eengezonde zwangerschap te vergroten. Tot dusver is het moeilijk omtoekomstige ouders te bereiken. Zij gaan zich pas informeren als ersprake is van zwangerschap terwijl juist de eerste weken van dezwangerschap belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind.Projectleider(s)Dr. K.M. van der Pal-de BruinProjectuitvoerder(s)I. Aalhuizen MScDr. P. van EmpelenC. HonigDrs. D. KorfkerProf.dr. J. van LithF. SypensteinContact projectDr. K.M. van der Pal-de Bruinkarin.vanderpal@tno.nlBegin en einddatumseptember 2013 - juli 2016Samenwerking metRegionaal Verloskundig Consortium Noordelijk Zuid-HollandSamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209040002Dit project wordt uitgevoerd samen met de verloskundigen van deCoöperatie LEO, GGD Hollands Midden en de KNOV en valt binnenhet Regionaal Verloskundig Consortium noordelijk Zuid-Holland.


164 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 165164 165“Centering Parenting: met een groep moeders aan de slag over hun eigengezondheid en die van hun baby. Empowerment pur sang.”KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIELokaal afstemmen van preconceptiezorg. Rekening houden metaanstaande ouders en de mogelijkheden van zorgverlenersCenteringParenting: jeugdgezondheidszorg sámen met oudersHet is noodzaak om het bewustzijn over het belang van preconceptiezorg (PCZ) te verhogen. Met een doelgroep-specifiekeaanpak (op basis van risicostratificatie) kan PCZ op maat gegeven worden. Deze aanpak is gericht op bewustwording en voorlichtingvan aanstaande ouderparen, met informatie die voor hen relevant is. Hoe en door wie deze doelgroepen het best bereiktkunnen worden is voor een belangrijk deel afhankelijk van de lokale situatie. Wij richten ons dus ook op hulpverlenersom te achterhalen of, en zo ja waarom, er weerstand is bij hulpverleners en wat de mogelijkheden zijn om hen te motiveren.Daarnaast proberen wij bij aanstaande ouderparen te achterhalen wat er moet gebeuren om te zorgen dat paren ook daadwerkelijkop consult komen.Doel1. Het bereiken van zoveel mogelijk aanstaande ouderparen meteen kinderwens.2. Door middel van een risicogestratificeerde aanpak.3. Lokaal afgestemd tussen hulpverleners.Vraagstelling/Hypothese• Wat zijn de ervaringen van vrouwen met de huidige PCZ?• Welke knelpunten en verbetermogelijkheden zien de betrokkenhulpverleners?• Wat is de inhoud van een lokaal ontwikkeld multidisciplinairprotocol voor PCZ?• Wat is het effect van het invoeren van een dergelijk protocol?• Hoe verlopen ontwikkeling en uitvoering van PCZ?RelevantieEen belangrijk vraagstuk rondom PCZ is hoe de bekendheid en hetinzien van het belang van PCZ te vergroten. Het verbeteren vanbereik en resultaat van PCZ kan op verschillende manieren. Ditproject richt zich op lokale afstemming van PCZ, op basis van deervaringen en behoeften van aanstaande ouderparen én vanbetrokken zorgverleners.Projectleider(s)Prof.dr. A. FranxDr. M.P.H. KosterDr. H.F. van StelProjectuitvoerder(s)A. BlankenspoorA.J.M. van DamC. GraaflandDrs. L. LoncleA. Lugtenberg MScProf.dr. C.H. van der VaartDrs. E.H. van Vliet-LachotzkiContact projectDr. M.P.H. (Wendy) Kosterw.koster@umcutrecht.nlBegin en einddatumdecember 2013 - december 2015Samenwerking metGeboortezorg Consortium Midden Nederland (GCMN)SamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209040005Erfocentrum, GGD Midden Nederland, Stichting HELLP Syndroom,Universitair Medisch Centrum Utrecht (Afdeling Verloskunde enGynaecologie, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen enEerstelijns Geneeskunde), Vereniging Samenwerkende Ouder- enPatiëntenorganisaties, Verloskundigenpraktijk ZeistAls vervolg op CenteringPregnancy (CP) is in de VS CenteringParenting (CPa) ontwikkeld. De eerste resultaten van CPa in de VSzijn positief: hoger % langdurig borstvoeding, minder vaak een kort interval tussen zwangerschappen, hoger % moeders gescreendop depressie, hogere tevredenheid moeders over ontvangen zorg; ‘empowerment’ werd geïdentificeerd als procesindicator.Vanuit CP in Nederland volgde de vraag van professionals en ouders, die na de zwangerschap op dezelfde wijze wildendoorgaan, naar JGZ in de vorm van CPa. Het betreft JGZ in de vorm van groepsbijeenkomsten met de ouders meer als uitgangspunt.CPa is gericht op het versterken van de eigen kracht van kinderen/gezinnen. De zorg is zowel gericht op het kind als op zijnouders en gestoeld op zelfmanagement, ondersteuning en (inter)actief leren. ln dit project wordt CPa onderzocht als nieuw zorgconceptvoor de JGZ in het eerste jaar na de bevalling. Het onderzoek heeft een quasi-experimentele opzet: een interventiestudiemet een parallelle controlegroep en een voor- en nameting. De uitkomsten op procesniveau betreffen: deelname aan het JGZzorgaanbod, waardering (ouders en professionals)en tijdsinvestering. Uitkomsten op effectniveau zijn: kennis, gezondheidsvaardigheden,zorggebruik (kind, ouders),gezondheidsgedrag, ervaren psychosociale steun, opvoedingsbelasting, duur borstvoeding,tijdstip vaccinaties, en ontwikkeling van het kind. Uitkomsten worden gemeten na 12 maanden.DoelDe doelstellingen zijn: 1) Het op proef implementeren van CPa alsuitvoeringsvorm voor de JGZ in een drietal JGZ organisaties in 20groepen van 8-9 ouder-kindparen, 2) Het evalueren van dewerkwijze in vergelijking met het reguliere aanbod van JGZ opproces- en effectniveau na 12 maanden uitvoering, en 3) Het verderontwikkelen van de methodiek n.a.v. de resultaten van de evaluatievan de implementatie.Vraagstelling/HypotheseWat zijn de effecten van CPa in vergelijking met de reguliere JGZ opde gezondheid en het herstel van de moeder na de bevalling,enkele gezondheidsindicatoren bij de kinderen en op de kennis,vaardigheden en zelfvertrouwen van de ouders in de verzorging enopvoeding van hun kind in het eerste levensjaar?RelevantieDit onderzoek draagt bij aan kennis over de effecten van toepassingvan CenteringPregnancy en CenteringParenting in de JGZ.De JGZ biedt preventieve zorg aan alle jongeren en hun ouders inNederland. Een aantal belangrijke interventies zoals dehielprikscreening, vaccinaties en preventie van wiegendood zijneffectief gebleken en zelfs enorm kosteneffectief. De JGZ zoekt naarmogelijkheden om de zorg meer te laten aansluiten bij de wensenen mogelijkheden van de ouders binnen hun sociale netwerk (eigenkracht), afgestemd op de verschillende doelgroepen.CPa betreft een innovatieve wijze van uitvoering van de JGZ, dieaansluit bij deze doelen. Bijkomend doel is om vooral gezinnen meteen lage sociaaleconomische status (SES) en/of van allochtoneafkomst op een effectievere manier te bereiken.Projectleider(s)Drs. Maaike BeltmanProjectuitvoerder(s)Dr. Marlies RijndersDr. Bregje van SleuwenDrs. Yvonne SchönbeckDrs. Eline VlasbomDrs. Maaike BeltmanContact projectDr. Marlies Rijndersmarlies.rijnders@tno.nlBegin en einddatumdecember 2013 - december 2015Samenwerking metStichting Amsterdam gezondheidscentraGGDThe family FactorySamenwerkingspartnersVoortplantingsgeneeskunde: AMC, VUmc, Maxima MedischCentrum Eindhoven, ErasmusMC, UMCG, Hogeschool Rotterdam,LUMC, MaastrichtUMC, UMCUtrecht


166 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 167166 167“Tell me and I forget. Teach me and I remember. Involve me and I learn.”“De babysterfte is in Suriname schokkend hoog en toont aan dat urgentmaatregelen moeten worden genomen om dit tegen te gaan”.Manodj Hindori, directeur Vincentius ziekehuisKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEIntegrale zwangerschapszorg in een groep met CenteringPregnancyPerisur: ontwikkelen en implementeren van interventies om deperinatale morbiditeit en mortaliteit in Suriname terug te dringenCenteringPregnancy (CP) is een zorgmodel waarbij de medische prenatale controles geïntegreerd met zelf management,ontwikkeling van kennis en ondersteuning worden aangeboden in semi-gestructureerde groepsbijeenkomsten. Hierdoor is erveel meer tijd en aandacht voor gezondheid bevorderende adviezen, het stimuleren van de zelf-effectiviteit van vrouwen enverhogen van hun kennisniveau omtrent zwangerschap en geboorte dan in het individuele zorgaanbod. Er komt daardoor meerruimte voor ‘zorg-op-maat’. Uit een pilotstudie blijkt dat CP veelbelovend en haalbaar is in de Nederlandse verloskundigepraktijk. Dit is een belangrijk gegeven, gezien de essentiële verschillen in het verloskundig systeem tussen Nederland en delanden waar tot nu toe CP is. In dit project wordt gekeken wat er nodig is om CP in Amsterdam aan zowel laag risico (1ste lijn)als medium en hoog risico (2de/3de lijn) zwangeren aan te kunnen bieden en hoe daarbinnen een domein overstijgende aanpakgerealiseerd kan worden.DoelDit project heeft de volgende doelstellingen 1) meer zwangerevrouwen in Amsterdam CP aan te bieden 2) CP in Amsterdam aanzowel laag risico (1ste lijn) als medium en hoog risico (2de/3delijn) zwangeren aanbieden en 3) CP aanbieden waarbij de tweebegeleiders per groep bestaan uit een 1e en 2e lijns zorgverlenersom zo een domein overstijgende aanpak te realiserenVraagstelling/HypotheseHoe kan een domein overstijgende aanpak gerealiseerd worden inde prenatale zorg aan zowel laag risico (1ste lijn) als medium enhoog risico (2de/3de lijn) zwangeren binnen het zorgmodelCenteringPregnancy.RelevantieBij CP krijgen zwangeren zelf een rol in hun zorgproces en wordenze gesteund en gestimuleerd om hun eigen gezondheid tebeïnvloeden. Door de interactie binnen de groep komt deindividuele zorgbehoefte van de cliënt duidelijk naar voren en staatzo centraal. Deze benadering sluit aan bij de adviezen van destuurgroep Zwangerschap en geboorte om “de zwangere centraal testellen”, “de zorg een lerend karakter te geven en de zwangere eeneigen verantwoordelijkheid te geven in het proces rondomzwangerschap en geboorte”.Daarnaast leidt onderzoek naar CP mogelijk tot positieve effecten,zoals een afname van het aantal vroeggeboortes, een toename vande prenatale kennis, betere voorbereiding op de bevalling, meergeven borstvoeding en grotere tevredenheid over de zorg. Het isbelangrijk deze vorm van zorg toegankelijk te maken voorzwangeren met verschillende risicoprofielen.Projectleider(s)Dr. Marlies RijndersProjectuitvoerder(s)Dr. Marlies RijndersInger Aalhuizen MScContact projectDr. Marlies Rijndersmarlies.rijnders@tno.nlBegin en einddatumseptember 2013 - september 2015SamenwerkingspartnersAGIS/ACHMEA, Consortium Amsterdam, Eerste lijn AmsterdamIn Suriname overlijden jaarlijks 25 op de 1.000 pasgeborenen in de perinatale periode, zo blijkt uit de eerste resultaten van hetProspectief Onderzoek naar de Perinatale en Zuigelingensterfte in Suriname (POPZiS). Met dit sterftecijfer neemt Suriname eenrelatief ongunstige positie in ten opzichte van Westerse landen en ook ten opzichte omringende landen. Blijkens een recente publicatiein de Lancet zal in Suriname de MDG doelstellingen, voor wat betreft de kindersterfte, niet in 2015 maar pas na 2040worden bereikt. Deze vaststelling noopt tot nader onderzoek naar achterliggende oorzaken.In 2013 is het Perisur project gestart waarbinnen 4 deelprojecten gericht op preventie van perinatale sterfte en morbiditeit:1. Interne perinatale audit, 2. Kennis inventarisatie onder zwangeren over foliumzuurgebruik 3. Implementatieonderzoek Preconceptiezorg4. Implementatieonderzoek Centering PregnancyDoelHet Perisur project is opgezet met als doel het ontwikkelen enimplementeren van effectieve interventies om de morbiditeit enmortaliteit in de perinatale periode terug te dringen teneinde deMDG doelstellingen op dit gebied te behalen.RelevantieDe factoren die bijdragen aan de ongunstige perinatale uitkomstenin Suriname zijn waarschijnlijk deels te vermijden. Interventieskunnen liggen op het terrein van de public health, zoalspreconceptievoorlichting, maar ook op het terrein van deverloskundige zorg, bijvoorbeeld vroegtijdige opsporing vanernstige aangeboren afwijkingen en ernstige groeivertraging.Daarnaast kunnen interventies tijdens de zwangerschap, de baringen in de neonatale periode bijdragen aan het terugdringen van deneonatale sterfte en behalen van de MDG doelen.Projectleider(s)Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child HealthProjectuitvoerder(s)Dr. Ashna Mohangoo, TNO Child HealthIr. Manodj Hindori (voorzitter, algemeen directeur St. VincentiusZiekenhuis)Marije KamphuisLynn Leermakers, Universiteit van UtrechtDr. Marlies Rijnders, TNO Child HealthContact projectDr. Ashna MohangooAshna.Mohangoo@tno.nlBegin en einddatumjanuari 2013 - januari 2015SamenwerkingspartnersIn Suriname: St. Vincentius Ziekenhuis, Academisch ZiekenhuisParamaribo,’s Lands Hospitaal, Bureau Openbare Gezondheidszorg/Ministerie van Volksgezondheid, Medische Zending, RegionaleGezondheidsdienst.In Nederland: VWS, Perinatale Audit Nederland, Erasmus MC


168 JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDEWWW.KENNISPOORT-VERLOSKUNDE.NL 169168 169KWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEKWALITEIT VAN DE CLIËNTENZORGGEZONDHEIDSBEVORDERING EN PREVENTIEEthische kwesties in de preconceptiezorgEvaluatie Pilot ‘Babybalance’NIEUWIN JAARINDEXEr bestaat een direct verband tussen de gezondheid van de moeder, de groei en ontwikkeling van de foetus en de gezondheidvan het toekomstige kind in het latere leven; het gedrag van moeders (roken, alcoholgebruik, overgewicht, voeding, foliumzuur)speelt een cruciale rol bij het ontstaan van deze complicaties. Er is een groot potentieel om dit gezondheidsgerelateerd gedragzo aan te passen dat de risico’s op zwangerschapscomplicaties en de gerelateerde gezondheidsproblemen van moeder en kindsignificant kleiner worden. Preconceptiezorg benut dit potentieel door nog vóór de conceptie actie te ondernemen.Aansturen op de verandering van gezondheidsgerelateerd gedrag levert talrijke ethische kwesties op, die in dit projectonderzocht worden.DoelDit project beoogt de ethische kwesties rond het bereiken, engageren,en bejegenen van toekomstige ouders in de preconceptiezorg tebestuderen, met bijzondere aandacht voor opkomende strategieën alse-health en nudging. Meer concreet zal onderzocht worden:1. Welke behoeften, waarden en belangen de in preconceptiezorgbetrokken partijen hebben.2. Hoe de inclusie in de preconceptiezorg op een verantwoordemanier verhoogd kan worden.3. Welk aandringen op gedragsverandering ethisch acceptabel is.4. Welke impact preconceptiezorg op de bejegening van ouders heeft(bv. met betrekking tot schuldgevoelens en stigmatisering)5. Welke morele verantwoordelijkheden artsen in de preconceptiezorgdragen.Het project is een vervolg op een eerder project dat door ZonMwgefinancierd werd (Preconception care for all and medicalization).Vraagstelling/HypotheseDe volgende vragen staan centraal in dit project:• Wat is een gepaste manier om de doelgroep te bereiken?• Hoe kunnen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van depreconceptiezorg de behoeften, waarden en belangen van allebetrokkenen onderling in balans gehouden worden?• Hoe kunnen veranderingen op een verantwoorde manierbewerkstelligd worden?• Welke morele verantwoordelijkheden vloeien voort uit hetdoorvoeren van een dergelijk veranderingsmanagement, met namevoor professionele zorgverleners in de preconceptiezorg?RelevantiePreconceptiezorg is erop gericht de zwangerschapsuitkomst teverbeteren door risico’s te verkleinen. Dit vergt vaakveranderingen in het gezondheidsgerelateerd gedrag vanwensmoeders, bijvoorbeeld op het domein van leefstijl (bv.voeding, alcoholconsumptie, roken).Het stimuleren van zulke veranderingen is echter geen normatiefneutrale onderneming en heeft belangrijke ethische implicaties voorverschillende betrokkenen, die dit onderzoek van dienst wil zijn:• Toekomstige ouders en hun kinderen zullen voordeel ondervindenvan 1. het verbeterde inzicht in de behoeften, waarden enbelangen van wensouders 2. het ‘ontmijnen’ van de ingang tot depreconceptiezorg, zodat de inclusiegraad van wensouders in depreconceptiezorg hoger wordt, 3. de betere ethische enempirische onderbouwing van counseling.• Professionele zorgverleners zullen voordeel ondervinden van 1.het verbeterde inzicht in hoe wensouders in de preconceptiezorgbenaderd en bejegend kunnen worden, 2. de duidelijke <strong>def</strong>iniëringvan de professionele verantwoordelijkheden in depreconceptiezorg, 3. het ethisch kader ter sturing van counseling,nudges en e-health interventies in de praktijk en 4. deonderwijsmodule voor professionals in de preconceptiezorg,inclusief e-learning traject, die via het regionaal consortiumgeïmplementeerd zal worden;• Door de samenwerking met het regionaal consortium ZuidwestNederland zal de aandacht voor preconceptiezorg binnen hetregionaal consortium versterkt worden;• Door wetenschappelijk onderzoek zal dit project bijdragen tot deontwikkeling wetenschappelijke kennis. Mede op basis van nieuwempirisch materiaal zal het debat over de ethische aspecten metbetrekking tot het bereiken, activeren en bejegenen vanwensouders in de preconceptiezorg gevoed worden.Begin en einddatumBegin datum: september 2013Einddatum: september 2016Projectleider(s)Dr. WLA PinxtenContact projectDr. WLA Pinxtenw.pinxten@erasmusmc.nlSamenwerkingspartnersZonMw, projectnummer: 209040004Regionaal consortium Zuidwest NederlandBABYBALANCE is een innovatief eHealth platform dat ouders en zorgverleners tegen geringe kosten met professionele voorlichting-en instructiefilms ondersteuning biedt tijdens de zwangerschap, kraamperiode en daarna. In Amsterdam wordt bij tweekraamzorgaanbieders een pilot uitgevoerd waarbij Babybalance onderdeel wordt van de reguliere kraamzorg. Dit houdt in datverzekerden bij Achmea de keus krijgen om 4,5 fysieke kraamzorguren te vervangen door eHealth kraamzorg, die zes maandenlang, 24 uur per dag kosteloos bereikbaar is. De pilot wordt door het NIVEL geëvalueerd op de punten: 1) het bereik van en hetoordeel over de website www.Babybalance.nl; 2) het aanbod en de waardering van de geboden informatie; en 3) de mogelijkeeffecten van deze eHealth kraamzorg. Hiervoor wordt een vragenlijstje geplaatst op de website, wordt een online vragenlijst uitgezetonder potentiële gebruikers van het Achmea aanbod en worden betrokkenen in kraamzorg, verloskunde, opleiding en beleidgeïnterviewd.DoelDeze pilotevaluatie wil antwoord geven op vragen overa) het bereik van de website,b) de waardering van de website en de voorlichtingsfilmpjes doorbezoekers,c) de bekendheid van en ervaring met de website onder potentiëlegebruikers (kraamvrouwen en hun partners/naasten),zorgverleners, opleiders, zorgverzekeraars en beleidsmakers end) hun mening over de kwaliteit en toegankelijkheid van de websiteen de filmpjes.Vraagstelling/HypotheseWat zijn ervaringen van gebruikers en professionals met en hunwaardering van de website www.babybalance.nl en de daar te vindenvoorlichting- en instructiefilmpjes en is er mogelijk effect teverwachten op de gezondheid en het zorggebruik tijdens en na dekraamperiode?RelevantieDe films van Babybalance kunnen een positieve bijdrage leveren aande kwaliteit van de kraamzorg, onder andere omdat ze eenondersteuning zijn bij en aanvulling op de fysiek geleverde kraamzorg.Gebruik maken van Babybalance kan er toe bijdragen dat met namevrouwen/gezinnen die weinig uren fysieke kraamzorg afnemen tochgoede voorlichting en instructie ontvangen.Projectleider(s)Dr. T.A. (Trees) WiegersProjectuitvoerder(s)J.A. (Jeanine) Driesenaar MScContactpersoonDr. T.A. (Trees) Wiegerst.wiegers@nivel.nlBegin en einddatumBegindatum: 1 oktober <strong>2014</strong>Einddatum: 1 april 2015SamenwerkingspartnersZonMw (projectnummer 209060001)BabybalanceAchmea


170JAARINDEX <strong>2014</strong> KENNISPOORT VERLOSKUNDENotities


www.<strong>kennispoort</strong>-verloskunde.nlwww.facebook.com/<strong>kennispoort</strong>verloskunde

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!