12.07.2015 Views

1AQYoMq

1AQYoMq

1AQYoMq

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

InhoudVooraf 403 487Prof. mr. J.E.J. PrinsGrondrechten en digitaliseringInterview 404 488Prof. mr. N.J.H. HulsBruggen bouwenInterview met de nieuwe presidentvan de Hoge Raad, Maarten FeterisEssay 405 497Prof. mr. B.M.J. van KlinkDenkoefeningen in wetgevingEen korte beschouwing overDe wet als kunstwerk van WillemWitteveenFocus 406 503Mr. C. RoordaEerste en Tweede KamerEen ander kiesstelsel en eenandere taakverdelingOpinie 407 509Prof. mr. P.P.T. Bovend’EertWie bewaakt de bewakers?De nieuwe tuchtrechtregeling voorrechters is ongrondwettigRubrieken408-427 Rechtspraak 511428 Boeken 527429-439 Tijdschriften 528440-446 Wetgeving 533447-449 Nieuws 541450 Universitair nieuws 544451 Personalia 546452 Agenda 547Twee TREFWOORDENtyperen de discussie overde CONSTITUTIONELEstatus van TECHNOLOGIE:AFWACHTEND enONGEMAKKELIJK Pagina 487Ik zou niet willen dat er eenHOGE RAAD der MUZIEKkomt die moet WAARBORGENdat ALLE PIANISTEN deBeethovensonates op dezelfdemanier INTERPRETEREN Pagina 496WEGWERPRECHT is hetFASTFOOD van de overheidssfeer.SLOW LAW is de wareKUNST van het WETGEVENPagina 499De EERSTE KAMER die methaar gebrekkige legitimatie deTweede Kamer CORRIGEERTen wetsvoorstellen met grotegebreken TEGENHOUDT: datnoemt men ook wel met eenKROMME stok RECHT slaan Pagina 50410311891NEDERLANDS JURISTENBLADMAARTEN FETERISPRESIDENT VANDE HOGE RAAD• Denkoefeningen in wetgeving• Nieuwe taakverdeling voor de Eersteen Tweede Kamer• De nieuwe tuchtrechtregeling voorrechters is ongrondwettigP. 486-548 JAARGANG 890 27 FEBRUARI 2015De woorden ‘jij bent eenMIERENNEUKER’ hadden inde CONTEXT in casu deSTREKKING de AGENT inzijn EER en goede naam aan tetasten Pagina 516Aan de rechter die over deTOELAATBAARHEID vande UITLEVERING beslist,komt GEEN oordeel toe overde rechtmatigheid van deBEWIJSGARING in deverzoekende staat Pagina 521De AANKLAGER van hetSTRAFHOF heeft in de landenwaar de ERNSTIGSTEmensenrechtenschendingenplaatsvonden en waar het ookRECHTSMACHT heeft,inderdaad ACTIE ondernomen Pagina 543Omslag: Maarten Feteris © Wendy BosDe PRESIDENT en de andereleden van het GERECHTS-BESTUUR zijn op dit momentgrondwettelijk ONGESCHIKTom TOEZICHT en controle uitte oefenen op RECHTERS Pagina 510


NEDERLANDS JURISTENBLADOpgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van OvenRedacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,Peter J. WattelMedewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheidsrecht),Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen -beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie enrechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- enjeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts pleging,Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie,P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht,Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht derintern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel rechtAuteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet opverzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceerttoestemming voor openbaarmaking en ver veelvoudigingt.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,tel. (0172) 466399, e-mail njb-NL@wolterskluwer.comInternet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nlSecretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else LohmanAdjunct-secretaris Berber GorisVormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.Uitgever Simon van der LindeUitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leveringsvoorwaardenvan toepassing, zie www.wolterskluwer.nl.Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters-Kluwer Afdeling Klantcontacten, www.wolterskluwer.nl/klantenservice, tel. (0570) 673 555.Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combinatieabonnement:Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgtu toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bijabonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst momentworden aangegaan voor de duur van minimaal één jaarvanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledigeperiode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot driemaanden voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaarworden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt hetabonnement automatisch met een jaar verlengd.Gebruik persoonsgegevens WoltersKluwer BV legt degegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de(abonne ments-)over eenkomst . De gegevens kunnen doorKluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruiktom u te informeren over relevante producten en diensten.Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met onsopnemen.Media advies/advertentiedeelname Maarten SchuttélCapital Media ServicesStaringstraat 11, 6521 AE NijmegenTel. 024 - 360 77 10, mail@capitalmediaservices.nlISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli enaugustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming vandeze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden deauteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijkheidvoor eventuele fouten en onvolkomenheden, nochvoor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieënuit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigdevergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht teHoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB).Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht:de 2015/2016 editie is nu verkrijgbaar!Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s en andere opsporingsambtenarentot wiens takenpakket het maken en/of corrigeren vanpv’s behoort en bevat een praktijkgerichte bespreking van o.m.:toezicht en opsporingeisen aan het pv (waaronder bijzondere pv’szoals aanvraag-pv’s en voorgeleidings-pv’s)dagvaarding, bestanddelenaangifte / klacht / slachtoffer / benadeelde verhoor verdachte / getuige /deskundige bewijsrecht en positie pv binnen bewijsrecht slachtoffer /benadeelde beslag processtukken checklisten verbetertipsNieuwe onderwerpen:Alternatieve scenario’s van de verdediging, aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden,ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, enz.Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving en jurisprudentie van delaatste jaren.Auteurs:Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book.mr. R.T.J. van Dartel enmr. M.G.M. HoekendijkBestellen? Ga naar kluwer.nl/politie


404InterviewBruggen bouwenInterview met de nieuwe president van de Hoge Raad,Maarten FeterisNick Huls 1Op 1 november 2014 volgde Maarten Feteris Geert Corstens op als president van de Hoge Raad. Denieuwe president presenteert zich in februari 2015 aan de juristenwereld via interviews met het NJB, hetAdvocatenblad en het Weekblad Fiscaal Recht. Later dit jaar volgen interviews met de publieksmedia.Feteris is geboren in 1960 en heeft rechten gestudeerdaan de Universiteit Leiden, waar hij ook kortetijd als medewerker werkzaam was. In 1983 staptehij over naar de Sociale Verzekeringsbank en vanaf 1986werkte hij bij (nu) Price Waterhouse Coopers totdat hij in2008 raadsheer werd in de belastingkamer van de HogeRaad. In 1993 promoveerde Feteris aan de UvA bij JaapZwemmer en Evert Alkema op de betekenis van het EVRMvoor het belastingrecht.De benoemingZe zochten een bruggenbouwerU bent vanuit de Hoge Raad unaniem voorgedragen alspresident. Wat verwachten uw collega’s van u, en watmaakt u geschikt voor deze functie?Wat gevraagd wordt is denk ik een combinatie van vakinhoudelijkgezag onder de collega’s en samenbindendvermogen. Ze zochten een bruggenbouwer, waarbij defunctie van de president naar buiten toe steeds belangrijkerwordt. Dat geldt vooral voor de samenwerkingmet de bestuursrechters (Afdeling bestuursrechtspraakRaad van State, Centrale Raad van Beroep, College vanBeroep voor het bedrijfsleven) waarin ik als lid van debelastingkamer van de Hoge Raad al de nodige energieheb gestoken en goede contacten heb opgebouwd. Verderben ik in diverse rechtsgebieden min of meer thuis.Van huis uit ben ik civilist. Later deed ik een avondstudiefiscaal recht en ben ik 22 jaar als belastingadviseurwerkzaam geweest. Ik heb mij ook veel met het EVRMbeziggehouden. Ik durf niet te zeggen dat ik nu gelijkin de civiele of in de strafkamer zou kunnen plaatsnemen,maar die rechtsgebieden zijn mij in ieder gevalniet vreemd. Ik ben meer een algemeen en breed georienteerdjurist dan een specialist in een heel specifiekrechtsgebied.Je vakgenoten roemden je uitvoerig in het FinancieelDagblad van 5 november 2014: ‘briljant’, ‘hij heeft eenenorme intellectuele diepgang en is een scherp enorigineel denker’ enzovoort.Ik begon ervan te blozen.Jazeker, maar de kop van het artikel was ‘StaatssecretarisJoop Wijn kon de carrière van Maarten Feteris nietstoppen’. Wat waren zijn bezwaren precies?Helemaal duidelijk was het me niet. Ik heb één keer inde tijd dat ik adviseur was een opinieartikel in het FinancieeleDagblad geschreven. En dat is kennelijk slechtgevallen. Op een gegeven moment kreeg ik een bozeWijn zelfs thuis aan de lijn. Toen ik op de aanbevelingslijststond is er door een journalist een toespeling opgemaakt dat dit in de lucht zou kunnen blijven hangen.Ik heb echter geen aanwijzing gehad dat de boosheidvan Joop Wijn invloed heeft gehad op de benoemingsprocedure.In NRC Handelsblad van 19 november 2014 heeft FolkertJensma kritiek geleverd op het informele karakter van deselectieprocedure op basis van interne consensus binnende Hoge Raad en op de periode van zes jaar van uwbenoeming. Hij maakte de vergelijking met de Rotary envindt het vreemd dat de selectieprocedure en de duur vande aanstelling niet wettelijk geregeld zijn. Waar is die zesjaar op gebaseerd?Die zes-jaarstermijn is relatief nieuw. Van oudsher goldhet anciënniteitsbeginsel bij de benoeming van de president.De langst zittende raadsheer bij de Hoge Raad hadaltijd een zekere leeftijd. Omdat de wettelijke leeftijdslimiet70 is, kwam het niet voor dat presidenten lang blevenzitten. Toen bij de benoeming van Corstens voor heteerst het anciënniteitsprincipe werd doorbroken, hebbenwe erbij stil gestaan of er niet een tijdshorizon moest wordenafgesproken om te voorkomen dat iemand misschienwel tien of twintig jaar aan zou blijven als president. Daaris uitgekomen − zonder dat dit ergens in een regeling isvastgelegd − dat een periode van benoeming minimaalvijf jaar zou moeten zijn. Om dingen te bereiken heb jeeen aantal jaren nodig. En de maximumtermijn is in prin-488 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


cipe zes jaar geworden, een periode die nu ook bijgerechtsbestuurders de limiet is.Het idee achter deze termijn is dat iemand niet telang een stempel drukt op de organisatie en dat het goedis als er na verloop van tijd fris bloed komt en het schipweer eens een andere kant op kan worden gestuurd. Danhoef je ook niet te veel bezig te zijn met het verdedigenvan je eerdere beslissingen. Los daarvan, op het momentdat collega’s zeggen dat het genoeg geweest is, dan blijf jenatuurlijk niet aan, want dan heb je geen gezag meer. Ikzie wel hoe het leven er over zes jaar uit ziet. Daar heb ikgeen bepaalde beelden bij.Deelname aan het maatschappelijke debatIn hoeverre werkt uw arbeidsverleden in een grootinternationaal accountants- en belastingadvieskantoordoor in uw huidige functie? Folkert Jensma zinspeeldedaar in NRC Handelsblad op. Belastingontwijking is eenpolitiek gevoelig onderwerp. Voelt u zich bijvoorbeeld vrijom deel te nemen aan publieke debatten over structurenwaarin vooral grote internationale ondernemingen vanbelastingvoordelen profiteren?Daar ben ik heel terughoudend in. Internationale belastingbesparendestructuren, al dan niet gekoppeld aan taxrulings, liggen maatschappelijk heel gevoelig en de discussiedaarover is eigenlijk meer een politieke kwestie.Het gaat daarbij niet om het soort vragen waar wij, alsrechter over oordelen. Als de maatschappelijke druk tothet aangaan van verdragen en nationale wettelijke maatregelenleidt, zullen wij die bij de Hoge Raad ooit een keermoeten uitleggen. Met dat gegeven in het achterhoofdmoet je als rechterlijke instantie extra voorzichtig zijn omje al in dat debat te mengen voordat zo’n regeling er is.Corstens vond dat strafzaken zoals de corruptiezaak bij deolieplatformbouwer SBM Offshore voor de rechter moetenkomen en niet voor grote bedragen door het OM geschiktzouden moeten worden. 2 Heeft u daar, gezien uwachtergrond, hetzelfde standpunt over?Ik denk daar genuanceerd over. Een veroordeling door destrafrechter heeft een andere impact dan een wat meeradministratief ogende schikking. Als het gaat om een ernstigstrafbaar feit met grote maatschappelijke gevolgen,dan bestaat er een maatschappelijke behoefte aan eenzichtbare veroordeling. Aan de andere kant kan er aan eenschikking ook een publiekelijke schuldbekentenis wordengekoppeld. Zo ontstaat in de samenleving niet het beelddat witteboordencriminelen een voorrangsbehandelingkrijgen. Een schikking kan veel praktische voordelen hebben.Het rondkrijgen van het onderzoek in zo’n megazaakbrengt veel onzekerheden met zich, zowel voor het OM alsvoor het betrokken bedrijf. Na een schikking kan het OMzijn aandacht op andere dingen richten, en het bedrijf inkwestie kan ook verder. Soms neemt het bedrijf bij eenschikking ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.Als er echt iets mis is, zie je vaak dat er bestuurdersontslagen worden.Er zou ook gedacht kunnen worden aan een rechterlijketoetsing van schikkingen, zoals dat gebeurt in de procedurebij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.Als daar hangende de klachtprocedure een schikkingwordt getroffen en partijen vragen om de zaak van de rolte halen, dan toetst het Hof eerst of de schikking blijkgeeft van respect voor de mensenrechten. Als het Hofvindt dat die schikking de schending van mensenrechtenin stand laat, dan doet het alsnog uitspraak in de zaak.Dat betekent niet dat een rechterlijke toetsing vaneen schikking geen haken en ogen heeft. Normaal heb jeeen procedure op tegenspraak, waarin de rechter proeftwat de juridische discussiepunten zijn. Moet de rechterals er twee partijen zijn die een schikking willen van A totZ het dossier doornemen om te beoordelen of de schikkingjuridisch ook klopt? Een schikking is een vaststellingsovereenkomsten je zou je kunnen voorstellen dat derechter die overeenkomst alleen toetst op duidelijke strijdmet de wet of kan afkeuren omdat die overeenkomst inredelijkheid nooit gesloten had mogen worden. Ik heb noggeen helder beeld van wat je in het kader van een schikkingprecies van de rechter kunt verlangen. Dus ik kanniet categorisch of dogmatisch zeggen of een rechterlijketoets wel of niet zou moeten.Het financiële bedrijfsleven klaagt steen en been over demacht van toezichthouders als DNB en de AFM. Zij hebbenregelgevende bevoegdheden, kunnen boetes opleggen,vergunningen intrekken enzovoort. Is hier nog voldoendesprake van scheiding der machten?Fiscale fraude wordt maar voor een heel klein deel via hetstrafrecht bestraft. Het overgrote deel van de zaken wordtaangepakt met bestuurlijke boetes die door de belastingdienstworden opgelegd. Ook daaraan zitten efficiencyvoordelen.Daarnaast hebben veel belastingplichtigen lievereen schikking dan een zaak met een openbare zittingbij de strafrechter.Mede onder invloed van artikel 6 EVRM krijgt de burgerbij het opleggen van fiscale boetes een vorm vanrechtsbescherming, die weliswaar niet helemaal hetzelfdeis als in het strafrecht, maar er wel op gaat lijken. Ik hebnet in het Weekblad Fiscaal Recht een artikel gepubliceerdover het doordringen van allerlei strafrechtelijke waarborgenin het fiscale boeterecht. 3U bent nog steeds hoogleraar formeel belastingrecht aande Erasmus School of Law (met een nul-aanstelling) en upubliceert regelmatig. Bij de aanbieding van uw boek overcassatie in belastingzaken typeerde Corstens u als iemanddie niet stapje voor stapje heel langzaam vooruit schuifelt,maar liever een grote sprong voorwaarts maakt en danmaar eens kijkt hoe de samenleving reageert. Klopt dat?Tot op zekere hoogte wel. Ik wil niet té voorzichtig zijn.Soms moet je, ook als Hoge Raad, durven iets duidelijk opte schrijven. Dan bestaat het risico dat je, als je het veldAuteur1. Prof. mr. N.J.H. Huls is emeritus hoogleraarrechtssociologie in Rotterdam enLeiden. In 1988 interviewde hij − samenmet Freek Bruinsma − de toenmaligepresident van de Hoge Raad Ras (NJB1988, p. 1574 e.v.).Noten2. Het ging om een schikking waarbij SBMwegens ongeoorloofde betalingen aanhandelsagenten en buitenlandse overheidsfunctionarissenaan het OM in totaal eenbedrag van circa € 192 miljoen betaaldebestaande uit een boete en wederrechtelijkverkregen voordeel.3. WFR 2015/140.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 489


Interview© Wendy Bosniet overziet en een sprong in het duister waagt, een jaarlater om moet gaan. Het is natuurlijk niet goed als dat tevaak gebeurt. Daarom streven we naar zoveel mogelijkconsensus, draagvlak en stabiliteit wat er soms toe leidtdat we voorzichtiger zijn dan de meest initiatiefrijkeraadsheer zou willen.Ik houd wel van duidelijkheiden van brede arresten waarveel mensen wat aan hebbenIk houd wel van duidelijkheid en van brede arrestenwaar veel mensen wat aan hebben. Als er zo nu en dan denoodzaak is om een stapje terug te doen, zie ik dat als eennoodzakelijk kwaad dat ik afweeg tegen de voordelen vaneen heldere uitspraak.De agenda: De drie speerpunten uit destrategie voor de komende jarenIn juni 2013 hebben de Hoge Raad en het Parket een beleidsvisieen een strategie voor de komende jaren ontwikkeld enin uw intreerede besteedt u aandacht aan de drie speerpuntendie hierin zijn geformuleerd. 4 Het eerste speerpunt iszaakstroomdifferentiatie en professionalisering van het ken-490 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Interviewraal gesteld, omdat deze ook kon worden opgevat als eenklacht over de betrokken raadsheer. Daarop heeft de P-Ginhoudelijk gemotiveerd naar de betrokkene toe gereageerd.Dat soort klachten zijn er wel meer over rechters.Die worden niet allemaal met motivering in het jaarverslagopgenomen.Het blijven toch hele precaire zaken, waar de Hoge Raadzijn eigen mensen moet beoordelen…Dat is ook vreselijk lastig, maar iemand moet het doen.We doen ons best.Het derde speerpunt uit de nieuwe strategie is deintensivering van de contacten met de feitenrechters.Wat gaat er op dat gebied gebeuren?We hebben voor alle kamers van de Hoge Raad een contactraadsheeraangewezen per hof. En die heeft ook weereen contactpersoon in dat hof. Ze komen een aantal kerenper jaar bij elkaar. Het is de bedoeling dat onze contactraadsherenook met regelmaat sociale gebeurtenissen bijwonen,en toegankelijk zijn via de e-mail. En als we hierop de Hoge Raad willen weten hoe iets bij een hof geregeldis, dan is er een gemakkelijk lijntje.Verder zitten bij diverse vaktechnische overleggen vanfeitenrechters vertegenwoordigers van de Hoge Raad. Ookorganiseren we stages. Een rechter uit een rechtbank of eenraadsheer uit een hof loopt hier een maand lang mee. Hijof zij behandelt zelf zaken en zit er bij in de raadkamer.Dan horen wij ook tegen welke problemen zij aanlopen enwat mij betreft is dan ook altijd de vraag: kun je met onsarrest uit de voeten als feitenrechter? Als deze verwijzingin cassatie naar jou toekomt, is het dan voldoende duidelijkwat je moet doen of leggen we je te veel aan banden?Al dat overleg neemt niet weg dat lagere rechters in debelastingsfeer prejudiciële vragen soms direct aan het HvJEU stellen.Het verdrag is daar volstrekt helder over. De lagere rechtermag dat, dus dat moeten wij niet verbieden.Maar het stellen van vragen kan ook een middel zijn om‘bovenlangs’ je gelijk te halen als je dat bij je hoogstenationale rechter niet krijgt. 7Het kan inderdaad gebeuren dat de Hoge Raad vindt dat deuitleg van een EU-regel duidelijk is (acte clair) en dat de feitenrechtereen andere mening is toegedaan en een prejudiciëlevraag stelt. Bij de vraag of er sprake is van acte clair,houdt het Europese Hof van Justitie rekening met wat rechtersin andere lidstaten vinden, maar het heeft niet gezegddat dat ook geldt voor de opvattingen van lagere rechters.Zou dat wel zo zijn, 8 dan zou de ultieme consequentie zijndat wij, als wij een beslissing van een hof willen vernietigenomdat wij er op EU-gebied anders over denken, ditalleen kunnen doen na het stellen van prejudiciële vragen.Dan zou je wel heel veel vragen moeten stellen.Wat vindt u van het Leeuwarder manifest?De werkdruk is en blijft een probleem, dat terecht in hetmanifest gesignaleerd is en ook door een onderzoek vande NVvR is bevestigd. Het probleem is denk ik breederkend in de rechterlijke macht en de Raad voor de rechtspraakis daar ook mee aan de slag gegaan.KEI zal kunnen helpen omsneller aan beslissen toe tekomen, maar het beslissingsprocesvan de rechter zelfwordt er niet wezenlijk meeversneldOok uit het visitatierapport van de Commissie Cohenblijkt dat de werkdruk echt een punt van zorg is. Het lastigeis dat er heel veel eisen aan de rechterlijke macht wordengesteld. We willen geen concessies aan de kwaliteitdoen, er zijn bezuinigingen en voor KEI 9 komt er geen bijzonderbudget. De herziening van de gerechtelijke kaart isnet achter de rug. Met KEI zijn heel veel mensen bezig, endat kost ook tijd. De maatschappij wil sneller duidelijkheidvan de rechter. KEI zal kunnen helpen om sneller aanbeslissen toe te komen, maar het beslissingsproces van derechter zelf wordt er niet echt wezenlijk mee versneld. Derechter zal er dezelfde uren aan moeten besteden. In hetrapport van de Commissie Cohen komt dan ook naarvoren dat er onvoldoende tijd over blijft voor kwaliteitszorg,dus voor reflectie en permanente educatie.Plaatsbepaling ten opzichte van andererechterlijke institutiesUit uw intreerede blijkt dat u zich erg coöperatief opsteltin de richting van de Raad van State. Over de bestuursrechtspraakzegt u: Het is misschien niet ideaal al dievernieuwingen die nu worden doorgevoerd, maar…We moeten verschillen in rechtspraak vermijden, dat staatvoor mij voorop. Toen ik aantrad bij de Hoge Raad was deklacht bij de rechtbanken dat er veel verschillen in derechtspraak waren van de vier hoogste bestuursrechters. Ikherinner me een voordracht van een rechter die verteldehoe zijn werkweek er uitzag en wat voor zaken hij behandelde.Hij moest hetzelfde artikel de ene dag linksom en deandere dag rechtsom interpreteren. 10 Dat hebben we onsaangetrokken. Daar moest iets gebeuren. Het gaat daarbijook om het gezag van de Algemene wet bestuursrecht. Wehebben één wet, en op dezelfde dag wordt die op vier verschillendemanieren uitgelegd. Dat oogt niet goed.Toen hebben we een ronde gemaakt langs een aantalrechtbanken en gevraagd waar de grootste ergernissenzaten. Vervolgens zijn we met de vier hoogste bestuursrechtersom de tafel gaan zitten. Gezamenlijk hebben wede grootste ergernissen kunnen wegnemen. Nu is er regelmatigoverleg tussen de hoogste bestuursrechters overnieuw opkomende vragen.Als wij in de Hoge Raad bij een zaak tegen een Awbprobleem aanlopen en we denken dat het geen gefundenesFressen is, dan leggen we onze oren bij de anderen teluisteren. Als zij nou een hele andere kant op willen, danmoeten we daar nog eens goed naar kijken. Zowel quaeindresultaat als voor de praktische bruikbaarheid vind ik492 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


het overleg goed. Ik vind het ook leerzaam om niet alleenin je eigen toren te blijven maar goed te luisteren naarhoe je er anders tegenaan kunt kijken. De inhoud van debeslissing krijgt daarmee extra diepgang.Blijft u Staatsraad in buitengewone dienst?Ik ben het nog steeds, maar de tijd om er wat mee te doenis heel beperkt. Maar om betrokken te blijven en zicht tehouden wil ik wel aangesloten blijven.Uw voorganger heeft gezegd dat een bestuursrechtkamerbij de Hoge Raad ideaal zou zijn. 11 Vindt u dat ook?Als we op het strand in Scheveningen in 1813 stonden enje had gevraagd: hoe gaan we de bestuursrechtspraak (hetwoord bestond nog niet) in Nederland opbouwen, dan hadik natuurlijk gezegd dat één systeem met één hoogsterechter het mooiste zou zijn. Maar als dat praktisch niethaalbaar is, dan doen we het één na beste.Constitutionele toetsing is een onderwerp dat al velejaren op de agenda staat, bij tijd en wijle steekt ook enigerivaliteit met de Raad van State de kop op. Hoort deze taakbij de Hoge Raad, als deze er komt?De vraag is of deze er komt… Maar als deze er komt, benik een voorstander van decentrale toetsing. Deze lijkt alstwee druppels water op toetsing aan het EVRM en datwordt nu ook decentraal gedaan. Dat gaat naar mijn ideegoed. Als er een kwestie is van EVRM-uitleg, dan wordt erzoveel mogelijk afgestemd tussen de Raad van State en deHoge Raad. Nu de EVRM-toetsing eenmaal decentraalplaatsvindt, raakt de hele zaak uit het lood als de grondwettelijketoetsing zou worden gecentraliseerd.Nu de EVRM-toetsing eenmaaldecentraal plaatsvindt, raaktde hele zaak uit het lood als degrondwettelijke toetsing zouworden gecentraliseerdOm een fiscaal voorbeeld te noemen: iemandberoept zich op ongelijke behandeling in de belastingheffing.Wat zou de rechter dan moeten doen? Zou hij overde uitleg van artikel 1 van de Grondwet dan een prejudicielevraag moeten stellen aan het Grondwettelijk hof? Enzou de zaak voor het discriminatieverbod uit het EVRM degewone kolom tot en met de Hoge Raad door moeten? Datzou buitengewoon onpraktisch zijn.Zou het voor uw deelname aan het Network of Presidentsof Supreme Judicial Courts niet beter zijn als de Hoge Raadde enige hoogste rechter was in Nederland?Ik heb al de nodige contacten met andere Europese hoogsterechters gehad, maar ik heb niet de indruk gekregendat ze me als president van een half hoogste gerechtbeschouwen. Frankrijk heeft ook de Conseil d’ Etat alshoogste bestuursrechter, naast de Cour de cassation. InDuitsland gaat het Bundesgerichtshof alleen over straf- encivielrecht. Daar heb je vijf hoogste rechters.Over de Raad voor de rechtspraak zegt u in uwintreerede ook vriendelijke woorden. Hoe zou u zelfde relatie typeren?Ik zit bij de vergaderingen van de Raad voor de rechtspraakmet de presidenten van rechtbanken en appelcolleges.En we hebben natuurlijk veel met elkaar te maken,zeker als we intensievere contacten willen met de feitengerechten.De organisatorische kant is voor de Raad voorde rechtspraak, dus de Raad is verantwoordelijk voor debedrijfsvoering. Ik zit daar in een waarnemersrol. Ik vindhet belangrijk dat wij weten wat er op dat punt voor problemenen zorgen bij de feitenrechters spelen.Op het gebied van de rechtseenheid en de kwaliteithebben we allebei een rol. Wij voor de inhoud en deuiteindelijke beslissing en de Raad voor de rechtspraakvoor het stimuleren van rechtseenheid en kwaliteit. Alsje daar goed mee overweg kunt en je grenzen weet tebepalen dan kun je elkaar versterken. En zo zou ik hetgraag zien.Wat vindt u van het idee dat de president van de HogeRaad ook voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zoumoeten zijn en zo management en inhoud bij elkaarbrengt. Want die scheiding is toch eigenlijk een weeffout inhet hele stelsel.Dan zou de consequentie zijn dat de president van de HogeRaad over de bedrijfsvoering van de hele rechterlijke machtgaat. Dat is een hele andere functie en daar zit ik niet op tewachten. Je krijgt ook een andere verhouding met het ministerie.Nu kan de minister instructies geven aan de Raad voorde rechtspraak terwijl hij ten opzichte van de Hoge Raad eenandere rol heeft. Als je die twee hoedanigheden verenigt,krijg je een intensievere bemoeienis van het ministerie. Datzou een ongemakkelijke spanning geven.Een goede relatie met de politieke leiding van hetdepartement is een belangrijk onderdeel van uw taak.Gaat het alleen over de begroting of bespreekt u met deminister ook de rechtsstatelijke kant van de rechtspraak?Daar hebben we onder vier ogen gesprekken over, daarkan ik verder niks over zeggen. Je praat wel met elkaarover de toestand in de wereld. De werkrelatie betreft debegroting en wetgevingsadvisering. Op grond van de Wetop de rechterlijke organisatie (RO) hebben we een adviserendetaak als de minister ons advies vraagt.7. Zoals bijv. het Hof Den Bosch deed datprejudiciële vragen stelde in de zaak: HofDen Bosch 7 februari 2014, nr. 13/00040,ECLI:NL:GHSHE:2014:248, V-N2014/12.15.8. De Hoge Raad heeft daarover het afgelopenjaar een vraag gesteld aan het HvJ, EU,zie HR 28 maart 2014, nr. 13/00455,ECLI:NL:HR:2014:339, BNB 2014/127.9. Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraakdat zich richt op digitalisering en datprocedures sneller en eenvoudiger moetmaken.10. Vergelijk R.P. den Otter, Met een pokerfaceaan de roulettetafel. Verschillen in debeoordeling van de ontvankelijkheid doorde hoogste bestuursrechters, JBPlus2008/2, p. 93 e.v.11. Trema, november 2014, p. 3020.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 493


Interviewkunnen treden moet je gevoel voor de sfeer van de wedstrijdhebben en het spel kennen. Maar je moet geen aanhangervan een club worden.Gaat u ook veel lezingen geven en zien we u veel op TV?Lezingen ben ik van plan om regelmatig te gaan geven. Omnaar de maatschappij toe duidelijk te maken wat de HogeRaad is, waarom we er zijn en wat we doen. TV zo nu en dan.Gaat u ook een sms’je sturen naar de minister-presidentals hij zegt dat hij een uitspraak van de Hoge Raadaccepteert?Ik begreep dat mijn voorganger dat heeft gedaan na deSrebrenica-zaak. Het is natuurlijk niet origineel om jevoorganger te kopiëren. Als ik de intense behoefte zouvoelen om even een boodschap uit te zenden dan bedenkik op dat moment wel een leuke manier.Op 4 februari jl. heeft de Tweede Kamer gediscussieerdover de mogelijkheid van meer disciplinaire maatregelentegen rechters. Dat raakt ook aan de rol van de Hoge Raad.Uiteindelijk wel, de zwaardere disciplinaire maatregelenmoet de P-G vorderen en dan moet de Hoge Raad daaroverbeslissen. Dat heeft direct te maken met wat wijdoen. Het wetsvoorstel was helemaal afgestemd met derechterlijke macht. Het probleem was eigenlijk dat er nikszat tussen de beide uitersten van het spectrum, het ontslagen de schriftelijke waarschuwing. Met dit wetsvoorstelwerden er enkele tussenvarianten geïntroduceerd,waarmee de rechterlijke macht voldoende uit de voetenkon. Maar er zijn amendementen ingediend die er nogmeer varianten aan toevoegen.Een gevoelig punt is het instemmingsrecht van deNVvR, de vakbond van de rechters. Sommige Kamerledenwillen dit veranderen in een adviesrecht. Juist ter beschermingvan rechters is het zo geregeld dat hun arbeidsvoorwaardenin de wet staan. De NVvR heeft het gevoel dat diewettelijke garantie zich nu tegen hen keert. Dit is eenprincipiële kwestie waarover de Raad van State gaat adviseren.Dus daar zal ik nu verder niks over zeggen.Er is een SP-voorstel dat rechters bij de toedeling vanbepaalde zaken een opgave van hun financiële belangenmoeten geven.Dat is de kwestie van rechterlijke integriteit, waar eenwerkgroep binnen de rechtspraak mee bezig is. In eenLeids onderzoeksrapport over onafhankelijkheid en integriteitis dit punt ook gesignaleerd. Ik geloof niet dat erooit een geval in Nederland is geweest waarin er een probleemwas, maar voor het geval dat is het nu de vraag ofdaarvoor iets geregeld moet worden.Een mogelijke variant is dat de rechter zijn belangmoet melden bij zijn president, zodat hij daar inderdaadtransparant in is. Als het zo ver zou gaan dat de belangenop internet of in een register worden vermeld, dan geeftdat wel spanningen met de privacy. Daar zou niet iedereeneven gelukkig mee zijn.Laatste vraag. U heeft wel eens de parallel getrokkentussen de rol van de rechter en die andere ziel in uwborst, de musicus. U schrijft in WFR 2010/570 ‘Dewetgever is de componist en de rechter is de uitvoerendemusicus die het stuk tot klinken brengt’. Is dat wel eengelukkige vergelijking?Een musicus heeft een dichterlijke vrijheid. Als je tweemusici vraagt om een sonate van Beethoven te spelen,dan kan die heel verschillend klinken. Dat heeft juist zijncharme. Ik zou niet willen dat er een Hoge Raad dermuziek komt die moet waarborgen dat alle pianisten deBeethovensonates op dezelfde manier interpreteren.Feitenrechters kunnen per concreet geval een afwegingmaken, maar als het om de rechtsvragen gaat, dandraait het om voorspelbaarheid en rechtseenheid. Dat iseen wezenlijk verschil tussen de uitvoerende musici ende rechters. Als de rechter in zijn hart zou vinden dat hijhet als wetgever anders had gedaan, kan hij als er interpretatieruimteis rekening houden met de redelijkheiden billijkheid. Maar als er geen interpretatieruimte is,dan houdt het op. De pianist die zich in de Beethovensonatesniet herkent, kan een ander werk kiezen of improviseren.Maar wij mogen geen recht weigeren.496 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Essay 405Denkoefeningen inwetgevingEen korte beschouwing over De wet als kunstwerk vanWillem WitteveenBart van Klink 1Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar de kunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en datvervolgens in een museum wordt opgehangen, waar toeschouwers er bewonderd langslopen en het vancommentaar en uitleg voorzien. Om baselines of human interaction in de zin van Fuller te kunnen geven,moet de wet ook voorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbare gedrag, waaraan burgers zich in hunonderlinge verkeer dienen te houden. De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één, een dwingend kader, waarin burgers– binnen de grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken en handelingen te verrichten. Als de wet eenkunstwerk is, dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is een slim ontworpen en fraai vormgegevengebruiksvoorwerp dat ons in staat stelt op een geordende en vreedzame wijze met elkaar samen te leven.1. Vraag en antwoordBegin vorig jaar verzocht Willem Witteveen mij commentaarte geven op verschillende hoofdstukken uit wat laterhet boek De wet als kunstwerk zou worden, dat afgelopenherfst postuum verscheen. 2 In mijn commentaar ging ikonder meer in op de metafoor van de wet als kunstwerk,die in zijn boek een centrale rol speelt. Ik schreef hem: ‘Alsalternatief voor de metafoor van de wet als instrumentintroduceer je het beeld van de wet als kunstwerk. Je lijktdit als een tegenstelling op te vatten. Zo schrijf je in heteerste hoofdstuk, wanneer je de parabel van Kafkabespreekt: “De wet is geen instrument maar de openplaats voor een denkbeeldig gevecht om macht en betekenis”(p. 28). Maar gaat het om een echte tegenstelling: kunje de wet wel helemaal los denken van zijn instrumentelebetekenis?’ Vervolgens vroeg ik hem: ‘Is de wet als kunstwerkwel een helemaal passend beeld? Het wekt de associatievan een min of meer vrijblijvend artefact, waar jebewonderend naar kunt kijken maar dat ver weg staat vanhet “echte” leven.’ In zijn reactie bedankte Willem me voormijn ‘fundamentele commentaar’ en hij zegde me toe,over deze en andere punten na te zullen denken. We zoudenna de zomervakantie een afspraak maken om het verderte bespreken. Door de bekende tragische omstandighedenis dat er helaas niet meer van gekomen.In mijn bijdrage wil ik proberen zelf een antwoord tegeven op de door mij opgeworpen vragen. Wat betekenthet dat de wet als een kunstwerk wordt opgevat? Tegenwelk beeld van wetgeving verzet deze metafoor zich? En ishet een passende metafoor? Willem is er zelf niet meerom op zijn eloquente wijze antwoord te geven, maar hijheeft een rijk boek nagelaten waarin goede aanknopingspuntente vinden zijn voor een mogelijk antwoord – niethet antwoord want Willem was wars van definitieve stellingnames.2. De wet als kunstwerkWitteveens De wet als kunstwerk is een lijvig werk; hetbeslaat 40 hoofdstukken, verdeeld over bijna 500 pagina’s.Het wordt algemeen gezien als zijn opus magnum, nietalleen door de uitgever op de achterflap van het boekmaar ook door recensenten zoals Marc Chavannes. 3 Hoe-Auteur1. Prof. mr. B.M.J. van Klink is als hoogleraarMethoden van recht en rechtswetenschapverbonden aan de afdeling Rechtstheorie enRechtsgeschiedenis, Vrije UniversiteitAmsterdam. De auteur dankt MauriceAdams hartelijk voor zijn uitvoerige commentaarop een eerdere versie. Adams namhet initiatief tot dit artikel, maar was dooromstandigheden helaas niet in de gelegenheidom hieraan mee te schrijven.Noten2. W. Witteveen, De wet als kunstwerk:Een andere filosofie van het recht. Hoe defilosofen onze wetgevers de maat nemen,Amsterdam: Boom Juridische uitgevers2014.3. M. Chavannes, ‘De rechtsstaat is inNederland een utopie’, NRC Handelsblad, 9januari 2015.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 497


Essaywel het bewerkingen zijn van nomoi die eerder in het tijdschriftvoor wetgevingsvraagstukken RegelMaat zijn verschenen,sluiten ze verrassend goed op elkaar aan envormen ze met elkaar een samenhangend, goed lopenden goed doordacht geheel. Vanuit verschillende perspectievenen op basis van zeer uiteenlopende (filosofische,sociologische en literaire) teksten worden de diverse stadiavan het wetgevingsproces belicht: van de totstandkomingen formulering van de wet tot en met de uitvoeringen handhaving van de wet en de maatschappelijke discussieerover. Rode draad vormen de acht morele eisen die deAmerikaanse rechtsfilosoof Lon L. Fuller aan wetgevingheeft gesteld: 1. wetgeving moet algemeen zijn en gelijkegevallen moeten gelijk worden behandeld; 2. burgers moetenkennis kunnen nemen van de wet; 3. wetgeving magniet met terugwerkende kracht worden ingevoerd; 4. dewet moet begrijpelijk zijn; 5. het recht moet intern consistentzijn; 6. de burger moet de wet kunnen naleven; 7. dewet moet niet voortdurend worden veranderd; en 8. rechtspraakdient gebaseerd te zijn op het geldende recht. 4 Aandeze acht ‘geboden’ voegt Willem er twee toe: 9. zelfreguleringverdient, waar mogelijk, de voorkeur boven (overheids)reguleringen 10. het ‘milde despotisme van hetbureaucratische regime’ moet worden vermeden (p. 38).Wat drukt de metafoor van de wet als kunstwerk nu preciesuit? Welk ideaalbeeld van wetgeving ligt eraan tengrondslag? In mijn opvatting komen in dit beeld ten minstevijf 5 betekenissen van wetgeving tot uiting, waarbijwetgeving zowel het product (de wet) als het proces (detotstandkoming en implementatie van de wet) omvat, alsmedealle actoren die betrokken zijn bij de totstandkoming,uitvoering, handhaving en interpretatie van wetgeving(wetgevingsjuristen, parlementariërs, bestuurders,rechters, maar ook journalisten, maatschappelijke organisatiesen burgers).a. De wet is een maatschappelijke betekenisconstructieWillem vat de wet ‘in de eerste plaats’ op als een ‘maatschappelijkebetekenisconstructie die als een bijzondersoort kunstwerk kan worden begrepen’ (p. 12). De wet biedt,met andere woorden, een interpretatiekader waarmee demaatschappelijke werkelijkheid in juridische termengeduid kan worden en waarmee in die werkelijkheid juridischetaalhandelingen verricht kunnen worden (zoals hetafsluiten van een contract of het aanklagen van iemandvanwege discriminatie). Terwijl Shelley dichters zag als ‘theunacknowledged legislators of the world’ beweert Willem,omgekeerd, dat de wetgever ook de rol van de dichter kanverwerven: ‘De wetgever is ongemerkt “dichter” gewordenwanneer de taal van de wet vat krijgt op de verbeelding enzo vorm geeft aan het publieke debat (bijvoorbeeld overvrijheid, gelijke behandeling en discriminatie)’ (p. 20). Omde wet tot een kunstwerk te laten worden, is wel vereist datde wetgever maat houdt (zie verder onder E) en ruimte laatvoor interpretatie. Hierin komt Willems voorkeur vooropen normen boven scherpe of gesloten normen naarvoren. Open normen, zoals de redelijkheid en billijkheid inhet overeenkomstenrecht, schrijven niet eenduidig eenbepaald gedrag voor, maar maken het mogelijk om in eendialoog tussen de betrokken juridische en maatschappelijkeactoren nadere invulling aan de wettelijke norm tegeven. De wet als kunstwerk is ‘principieel onvoltooid’ (p.411): bij elke toepassing krijgt de wet zijn voorlopige betekenis,die in het licht van veranderde omstandigheden engewijzigde maatschappelijke opvattingen steeds weer herzienkan worden. In de communicatie die de wet als kunstwerktot stand brengt, is dus sprake van een wederzijdseafhankelijkheidsrelatie tussen auteur en lezer: aan de enekant is de lezer (ofwel de juridische actor in dialoog metburgers) afhankelijk van het in de wet aangereikte begrippenkader,dat het mogelijk maakt om de werkelijkheid juridischte duiden en daarbinnen juridisch geldige handelingente verrichten; aan de andere kant is de auteur (dewetgever) afhankelijk van de bereidheid van juridischeactoren en burgers om met de wet aan de slag te gaan ennadere betekenis te geven aan de open normen die in dewet zijn vastgelegd. De wet dient een ‘sociale betekenis’ tekrijgen (p. 308), dat wil zeggen dat deze werkzaam en bruikbaaris voor degenen voor wie de wet is bedoeld. Willemduidde dat eerder aan met het begrip ‘symboolwerking’: omwaarde te kunnen hebben, moet de wet ‘tegelijk effectiefzijn ten opzichte van de door de wet beoogde normadressatenen oriëntatiepunten bieden voor degenen die bij deinterpretatie van de wet (…) betrokken zijn.’ 6b. Wetgeving is een waardenexpressieDe wet als kunstwerk is, behalve een ‘communicatiemedium’(p. 437) dat een ‘symbolische orde’ (p. 36) tot standbrengt, ook een expressiemiddel waarmee fundamentelewaarden van een gemeenschap tot uitdrukking wordengebracht: ‘De wetgever maakt niet alleen regels die bruikbaarmoeten zijn, maar legt zich ook vast op normen, rechtenen beginselen die van fundamentele betekenis wordengeacht’ (p. 178). In de Grondwet, waarin fundamentele vrijheidsrechtenen sociale grondrechten zijn neergelegd,komt dat duidelijk naar voren maar ook andere wetgevingkan worden gezien als een waardenbekrachtiging, zoals deerkenning van het homohuwelijk of de bevestiging dat dierengeen ‘zaken’ zijn (ingevolge artikel 3:2a BW). In dit verbandverwijst Willem naar Jeremy Waldrons notie vanarchetype (in de zin van een bijzonder of typisch voorbeeldvan een bepaalde zaak of persoon). Archetypen ‘staan voorveel meer dan hun directe betekenis voor de rechtspraktijk;ze drukken ook een waarde uit waaraan het systeem en dejuristen worden gecommitteerd’ (p. 193). Waldron geeft alsvoorbeeld het folterverbod, dat als verbod direct betekenisheeft, maar indirect ook een opvatting weergeeft over de‘De wetgever is ongemerkt “dichter” geworden wanneer de taalvan de wet vat krijgt op de verbeelding en zo vorm geeft aan hetpublieke debat’498 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


elatie tussen recht engeweld (en dus een beperkingaanbrengt in hetgeweld dat op basis vanhet recht uitgeoefend magworden). Volgens Willemvereist de wet, om als waardenexpressiete kunnengelden, een grote mate aaninclusiviteit: ‘De wet is idealiter(maar liefst ook realiter)nooit de uitdrukkingvan de wil van de meerderheid,maar een werkstukdat vele stemmen en belangenin zich heeft opgenomenen juist daardoor aanspraakmaakt op respect engezag, ook bij degenen diehet ervaren als een misluktcompromis’ (p. 279). Datgaat ver: zelfs voor degenendie de wet enkel zienals een ‘mislukt compromis’,wordt de wet geachteen waarde te vertegenwoordigen.sen aan de orde, zoals ‘de idee van breek-c. Wetgeven is eenambachtDe wet als kunstwerk verwijstook naar de ambachtelijkekant van de kunstvan het wetgeven. Voorwetgeving is kennis en vakmanschapvereist. Met Fullerstelt Willem onder meer David Gilmour Blythe, Art Versus Law 1859-1860, Brooklyn Museum, New York © Alamydat de wetten algemeenmoeten worden geformuleerd (het eerste gebod), begrijpelijkmoeten zijn voor degenen die ermee moeten werken(het vierde gebod) en niet te vaak gewijzigd moeten worden(het zevende gebod). Verder benadrukt hij dat wetgevingzowel praktische wijsheid (phronesis in de zin vanDat gaat ver: zelfs voorAristoteles) als kennis van de samenleving (zoals Montesquieureeds aangaf) vergt. In dit verband is het van belangdat wordt onderzocht, in hoeverre voorgestelde wetgevingop voldoende draagvlak in de samenleving kan rekenen.Bovendien is, als de wet eenmaal ingevoerd is, kennisnodig over de gewenste maar zeker ook de ongewensteeffecten ervan. In de huidige ‘staccatocultuur’ (aldus Zijderveld)wordt voor wetgeving vaak te weinig tijd genomen enis er in de media te weinig begrip voor de noodzakelijketraagheid van het wetgevingsproces. In navolging van debeweging voor slow food, bepleit Willem een slow law-beweging:‘Een slow law-beweging zou er een eer in stellen om,vooraleerst in de marge van de malende beleidsmachines, 4. L.L. Fuller, The Morality of Law, Neweigen enclaves te stichten waar wetten in alle rust worden Haven: Yale University Press 1964,baarheid’.voorbereid, voorzien worden van hoogwaardige en bruikbarenormstelsels die hun basis vinden in een goed begrip5. In de recensie van H. Achterhuis, ‘Fraaip. 33-38.van de feiten’ (p. 406). En hij sluit zijn pleidooi ferm af:palet van schakeringen waarmee de wetgeverkan werken’, de Volkskrant, 10 januari‘Wegwerprecht is het fastfood van de overheidssfeer. Slowlaw is de ware kunst van het wetgeven’ (ibid.).2015, komen nog enkele andere betekenis-p. 115-135, p. 117.degenen die de wet enkel zienals een ‘mislukt compromis’,wordt de wet geacht eenwaarde te vertegenwoordigen6. W.J. Witteveen, ‘De jacht op de wet’, in:W.J. Witteveen, P. van Seters & G. vanRoermund (red.), Wat maakt de wet symbolisch?,Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink,NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 499


Essayd. Wetgeving komt voort uit interactieBij de voorafgaande betekenissen lijkt in het wetgevingsproceseen centrale rol te worden toebedeeld aan de wetgever:het is de wetgever die de wet geeft, welke vervolgensdoor juridische actoren in dialoog met burgersnader ingevuld wordt (A); die in wetgeving fundamentelewaarden vastlegt (B); en die de tijd moet nemen om totambachtelijk verantwoorde wetgeving te komen (C).Maar Willem wijst deze hiërarchische voorstelling uitdrukkelijkaf. In zijn visie is de wet een Gesamtkunstwerkwaaraan de wetgever samen met het bestuur, de rechterlijkemacht en de burgers, en op voet van gelijkheid,werkt. De wet als kunstwerk wordt niet, als een ‘dictaat’(p. 419), van bovenaf opgelegd aan de samenleving, maarkomt voort uit de interactie tussen alle betrokken juridischeen maatschappelijke actoren. Door verschillendemaatschappelijke ontwikkelingen (zoals de individualisering)en ontwikkelingen binnen het bestuur en de politiek(waaronder de toegenomen bureaucratisering) is deburger volgens Willem steeds minder betrokken geraaktbij landsbestuur en vertrouwt hij de overheid niet meer.Een goede communicatie in het wetgevingsproces draagthopelijk bij aan een herstel van dit vertrouwen: ‘Als eriets van daadwerkelijke communicatie tot stand komttussen mensen die wetten maken, mensen die wettengebruiken en mensen die ermee moeten leven, is er eenkans dat de verbroken vertrouwensrelaties opnieuwvorm krijgen’ (p. 298). Van belang is dat wetgeving alseen collectieve verantwoordelijkheid en een gezamenlijkeinspanning wordt gezien, waarbij de hele samenlevingis betrokken.e. Ook de wetgever is gebonden aan wettenIn de laatste betekenis van de wet als kunstwerk, waarinalle voorafgaande samenkomen, sluit Willem aan bijSchuyts welbekende karakterisering van de rechtsstaat:‘De rechtsstaat bindt de macht aan maat en regel’. Toegepastop wetgeving houdt dit in dat er ‘wetten voor de wetgevers’zijn (p. 38). Hierbij verwijst Willem naar Fullersacht geboden voor wetgeving, waaraan hij nog twee gebodentoevoegt die er, kort gezegd, op neerkomen dat burgerszichzelf zoveel mogelijk de wet stellen (het negendegebod) en dat de macht van de bureaucratie wordt beteugeld(het tiende gebod). Het gaat om beperking en begrenzingvan de machtsuitoefening: ‘Besef van eigen beperkingenis onontbeerlijk in een democratische cultuur waarzich al bepaalde patronen hebben gevestigd’ (p. 379). Datbetekent om te beginnen dat de wetgever bij nieuwe wetgevingrekening dient te houden met deze gevestigdepatronen en niet moet proberen top-down en rationalistischde samenleving naar zijn beeld te herscheppen. Hetbetekent vervolgens dat in veel gevallen de voorkeur moetworden gegeven aan zelfregulering boven overheidsregulering.Willems democratische ideaal is dat van een spontane,polycentrische orde waarbij vanuit verschillende,niet-hiërarchisch gerangschikte centra in de samenlevingregels worden gemaakt, zoveel mogelijk door de burgerszelf, vanuit hun betrokkenheid bij het algemeen belang.Tot slot dient de wetgever te beseffen dat wetgeving geeninstrument is dat voor willekeurig welk doel kan wordeningezet. Er zijn grenzen aan wat de wetgever met wetgevingkan en moet willen bereiken.3. De wet als instrumentDe tegenhanger van de wet als kunstwerk – het zal nietverbazen – is de wet als instrument. In zijn boek verwijstWillem wel naar de instrumentele benadering van wetgeving,meestal impliciet, bijvoorbeeld in de bewering ‘De wetis een kader, maar geen dictaat’ (p. 419), maar soms ookexpliciet, zoals in de hiervoor aangehaalde uitspraak: ‘Dewet is geen instrument, maar de open plaats voor eendenkbeeldig gevecht om macht en betekenis’. Hij werktdeze benadering echter niet verder uit. In eerder werk is hijwel meer uitgebreid ingegaan op de instrumentele benadering,bijvoorbeeld wanneer hij wetten met ‘symboolwerking’plaatst tegenover wetten met ‘bevelswerking’. 7 In vergelijkingmet zijn eerdere werk valt op dat hij de wet als instrumentniet langer als een complementaire benadering tenopzichte van de wet als kunstwerk presenteert, 8 maar ditbeeld in zijn laatste boek afwijst als een idool in de zin vanBacon, dat wil zeggen een vooroordeel, illusie of waandenkbeeld.Hij omschrijft het idool van het juridische instrumentalisme,dat zeer verbreid is en in alle culturen te vindenis, als volgt: ‘Zodra iemand de mogelijkheid ontdekt omregels vast te stellen, al dan niet met macht gehandhaafdof door gezag gedragen, doet zich de verleiding voor om deregel als oplossing van een probleem te zien, als het instrumentdat de gemeenschap in handen heeft om het probleemhanteerbaar te maken’ (p. 450). In verzet hiertegenneemt Willem de rol van opvoeder op zich die de wetgeveraanmoedigt om, geleid door praktische wijsheid en opbasis van empirische kennis, zich in te zetten voor het algemeenbelang op de langere termijn. Hij roept de wetgeverop om voortdurend van perspectief te wisselen en de wetniet enkel als een instrument te zien maar ook als eenkunstwerk (het is volgens hem niet mogelijk beide perspectieventegelijk in te nemen). In zijn opvatting is de wet tochvooral een kunstwerk en geen instrument, althans de wetzou zoveel mogelijk als een kunstwerk gezien en gemaaktmoeten worden. Wat houdt de instrumentele benaderingvan wetgeving, waarvan Willem gaandeweg steeds meerafstand neemt, nu eigenlijk in?Aangezien een expliciete karakterisering ontbreekt, zullenwe deze op indirecte wijze moeten reconstrueren. Hiertoehanteer ik de methode van de zogeheten geïnverteerdeattributie: door de vijf positief geformuleerde betekenissenvan de wet als kunstwerk om te draaien en in hunIn vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wetals instrument niet langer als een complementaire benaderingten opzichte van de wet als kunstwerk presenteert500 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


negatie toe te passen op de wet als instrument, krijgen weeen globaal (hoewel soms ook wat karikaturaal) beeld vande tegenhanger van de wet als kunstwerk.a. De wet is een verzameling instructiesDe wet wordt niet gezien als een maatschappelijke betekenisconstructie.De betekenis van de wet ligt voor eengroot deel vast en hoeft niet verder in het maatschappelijkdebat uitgewerkt te worden. In de wet heeft de wetgeverscherpe normen vastgelegd, die de rechter in het concretegeval moet toepassen, zonder veel eigeninterpretatie. Het bestuur moet de wet zoveel mogelijknaar de letter uitvoeren en handhaven. Voor de burger isde wet een verzameling instructies of bevelen die hijwordt geacht zonder tegenspraak op te volgen.b. De wet is uitdrukking van de wil van de wetgeverDe wet geeft uitdrukking, niet zozeer aan waarden dievoor een bepaalde (rechts)gemeenschap fundamenteelzijn, als wel aan wat de wetgever wenst te bereiken in desamenleving. De wet is voor de wetgever eerst en vooraleen middel om bepaalde politieke doelen te bereiken. Dewaarde van de wet ligt in zijn functionaliteit en effectiviteit,dat wil zeggen in zijn vermogen om de vooraf gegevenpolitieke doelen te realiseren.c. Wetgeving is lopende-bandwerkVoor de voorbereiding van wetgeving en het politieke enmaatschappelijke debat hierover is weinig tijd, want dewetgever wil graag snel resultaat zien. Omdat de overheidwetgeving beschouwt als panacee tegen elk maatschappelijkprobleem, draait de wetgevingsmachinerie op volletoeren en worden er aan de lopende band nieuwe wetsvoorstellenafgeleverd. De wetgever is niet geïnteresseerdin eventuele nadelige gevolgen van de wet, want waargehakt wordt, vallen nu eenmaal spaanders. Bovendienhouden uitvoerige evaluaties en discussies hem maar afvan zijn eigenlijke taak: het maken van nieuwe wetgeving.d. Wetgeving komt voort uit een meerderheidsbesluitDe wet is in deze benadering, aldus Willem, een ‘democratischmachtswoord’ (p. 467). Wetgeving wordt gemaaktdoor de daartoe bevoegde instanties. Als er door hetbevoegde gezag een besluit tot wetgeving is genomen,gaan ambtenaren aan de slag om het wetsvoorstel voor tebereiden. Voor technische details worden experts geconsulteerd.Burgers mogen in het publieke debat hunmening geven, maar daar wordt verder niet veel meegedaan,want het gaat er vooral om dat er in het parlementvoldoende steun is voor wetsvoorstel. Zodra het voorstelmet meerderheid van stemmen is aanvaard door het parlementen de Koning zijn handtekening heeft gezet, heefthet kracht van wet. Einde verhaal.Met zijn laatste boek heeft Willemeen krachtig tegengeluid latenhoren tegen de hedendaagsetendens om de wet te veel eneenzijdig als een instrument tebenaderene. De wetgever is ongebondenDe wetgever kan de wet naar believen aanpassen. Er zijngeen morele voorschriften of ‘geboden’ waaraan de wetgeverzich zou moeten houden. Als hij een wet voor een bijzondergeval wil maken, of de wet met terugwerkendekracht uitvaardigt, dan mag hij dat gewoon doen. Het enigedat telt, is of de wet op een correcte wijze tot standgekomen is, dat wil zeggen, op basis van de daartoe vastgesteldeprocedure. Is dat het geval, dan geldt de wet,ongeacht de inhoud ervan, en moet de burger zich eraanhouden. Zelfregulering is alleen aangewezen, als de overheiddaarmee beter de gestelde doelen kan bereiken.Kritische juristen stelden aan het einde van de vorigeeeuw de wet als instrument vaak tegenover de wet alswaarborg. 9 Ook dat beeld wijst Willem af als verkaptinstrumentalisme: ‘(…) het idee van de wet als waarborg isniet minder instrumenteel dan het idee van de wet alsinstrument. Het bieden van waarborgen, dat is kennelijkook weer iets wat als een functie van de wet moet wordenopgevat; iets wat bereikt kan worden of niet, iets wat opdoelmatigheid en doeltreffendheid kan worden beoordeeld,zoals het een nuttig instrument betaamt’ (p. 26).4. Toegepaste kunstMet zijn laatste boek heeft Willem een krachtig tegengeluidlaten horen tegen de hedendaagse tendens om dewet te veel en eenzijdig als een instrument te benaderen.Hij is zich terdege bewust van het idealistische karaktervan zijn beschouwingen: ‘De rechtsstaat Nederland is eenutopie geworden’ (p. 201). Als wetenschapper, maar ookjarenlang als senator, zag hij het als zijn taak om een brugte slaan tussen de theorie en de praktijk van wetgeving.Hij neemt daarbij de rol van opvoeder op zich, die de wetgeverintroduceert tot belangrijke werken op het terreinvan wetgeving in de wetenschap en de literatuur. Op eentoegankelijke, haast terloopse wijze bespreekt hij in ditboek een veelheid aan wetenschappelijke en literaireauteurs – behalve de reeds genoemde Fuller, ook Hayek,Hobbes, Kafka, Kant, Llewellyn, Machiavelli, Montesquieu,Oakeshott, Simmel en ga zo maar door –, waaraan hij zeeruiteenlopende ideeën ontleent om het alternatief van dewet als kunstwerk nader vorm te geven en uit te werken.Zijn methode is die van het perspectivisme, dat wil zeggeneen confrontatie van intellectueel en politiek zeer7. Zie W.J. Witteveen, ‘De wet als boodschap,de wet als tekst’, in: W.J. Witteveen,H.D. Stout & M.J. Trappenburg (red.), Hetbereik van de wet, Zwolle: W.E.J. TjeenkWillink 1992, p. 13-42, p. 32-36.8. In ‘De wet als boodschap, de wet alstekst’, p. 40, stelt Willem: ‘(…) wettenmet bevelswerking hebben een plaatsrond een centrale tekst met symboolwerking;de wet die symbolische ordeningbeoogt en daarmee vervat is in open normenkan het niet stellen zonder aanvullendewetgeving die een bevelskarakterheeft. Maar hoe deze verhouding er preciesuit moet zien laat dit aantrekkelijkebeeld niet zien; dat zal per beleidsterreinmoeten worden onderzocht.’9. Willem denkt hierbij onder meer aan R.Foqué & A.C. ’t Hart, Instrumentaliteit enrechtsbescherming. Grondslagen van eenstrafrechtelijke waardendiscussie, Arnhem:Gouda Quint 1990.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 501


Essayverschillende, vaak niet met elkaar verenigbare perspectieven.De traditie biedt een rijke bron aan inzichten enopvattingen waaruit de prudente wetgever kan putten.Daarbij wil Willem zich uitdrukkelijk niet beperken tot deeigen wetenschappelijke en culturele traditie: ‘Beter is hetnog deze denkoefeningen met aan de eigen traditievreemde denkers verder uit te breiden tot een engagementmet een breed scala aan denkers’ (p. 414).De wet als kunstwerk biedt een inspirerende enindrukwekkende reeks denkoefeningen, waaruit velebelangrijke, niet altijd even verrassende maar daarmeeniet minder relevante aanbevelingen volgen voor dehedendaagse wetgevingspraktijk. Van belang is, onder(veel) meer, dat er voldoende tijd voor wetsvoorstellenwordt uitgetrokken, dat er serieuze aandacht wordtbesteed aan de vormgeving en de formulering van de wet,en dat er niet alleen met deskundigen wordt gesproken,maar met iedereen die op de een of andere manier, alsuitvoerder of als burger, met de wet te maken krijgt. Wetgevingmoet niet teveel ‘op de troepen vooruitlopen’, maaraansluiten op gevestigde opvattingen en praktijken. Alsde wet eenmaal is ingevoerd, moet deze niet te snel en tevaak worden gewijzigd en moet steeds weer wordenonderzocht wat de (neven-)gevolgen van de wet in depraktijk zijn. Niet altijd is wetgeving het enige of het besteantwoord op een acuut maatschappelijk probleem;eerst moet worden bekeken of burgers het niet zelf inonderling overleg kunnen oplossen. De wet als kunstwerkis dus niet enkel een mooi ideaal, maar het heeft ook eenzeer reële en praktische betekenis als correctie op hetdoorgeslagen instrumentalisme in de hedendaagse wetgevingspraktijk.Tegelijk ben ik van mening dat de tegenstelling tussende wet als kunstwerk en de instrumentele benaderingvan wetgeving minder absoluut opgevat moet wordendan Willem in zijn laatste boek soms doet,ongetwijfeld mede in reactie op de grote hoeveelheid aangelegenheids- en ‘wegwerp’-wetgeving waarmee hij in deSenaat werd geconfronteerd. Aan de ene kant ontkomt dewet als instrument, hoezeer wellicht ook tegen de bedoelingenvan de wetgever in, er niet aan om meegezogen teworden in ‘het conflict van interpretaties’: 10 ook scherpenormen zullen in het licht van veranderde omstandighedenen opvattingen steeds opnieuw uitgelegd moetenworden. Wetgeving met bevelswerking draagt, evenalswetgeving met symboolwerking, een begrippenkader aanwaarmee de maatschappelijke werkelijkheid juridischgeduid kan worden en in die werkelijkheid juridischehandelingen verricht kunnen worden (zoals het vervolgenvan Jihad-strijders voor vermeende terroristische activiteiten).Zoals Willem zelf ook aangeeft moet de wet, omeffectief als instrument te functioneren, op voldoendedraagvlak in de samenleving kunnen rekenen en nietteveel afwijken van gevestigde opvattingen en praktijken.Aan de andere kant, kan de wet als kunstwerk nooit helemaallosgedacht worden van instrumentele doelstellingen:de wet wordt met een bepaald maatschappelijk doelvoor ogen opgesteld en die doelstelling zal gaandeweghet implementatie- en interpretatieproces onvermijdelijkweer worden bijgesteld en veranderd, maar dat geldt ookvoor instrumentele wetgeving (zoals de uitgebreide identificatieplichteerst als een instrument in strijd tegen hetinternationale terrorisme werd gepresenteerd en vervolgensvoornamelijk als middel tegen ‘klein overlast’ alshondenpoep op straat en ramptoerisme op de snelweg). 11De wet als kunstwerk zal nooit met alle belangen rekeningkunnen houden en voor iedereen aanvaardbaar zijn;moeizame compromissen en tragische keuzen zijn in eenpluralistische samenleving onvermijdelijk. Soms zal dewet met harde hand moeten worden afgedwongen, wanneerburgers zich er niet vrijwillig aan houden. Wil dewet symboolwerking krijgen, dan dient zij ook in instrumentelezin effectief te zijn; anders verwordt ze tot een‘loos gebaar’.Het kunstwerk van de wet is geen schilderij waar dekunstenaar eindeloos aan heeft geschaafd en dat vervolgensin een museum wordt opgehangen, waar toeschouwerser bewonderd langslopen en het van commentaaren uitleg voorzien. Om baselines of human interaction inde zin van Fuller 12 te kunnen geven, moet de wet ookvoorwaarden stellen aan het juridisch toelaatbaregedrag, waaraan burgers zich in hun onderlinge verkeerdienen te houden. 13 De wet is ‘kader’ en ‘dictaat’ in één,een dwingend kader derhalve, waarin burgers – binnende grenzen van de wet – vrij zijn zelf regels te maken enhandelingen te verrichten. Als de wet een kunstwerk is,dan is het een vorm van toegepaste kunst: het is eenslim ontworpen en fraai vormgegeven gebruiksvoorwerpdat ons in staat stelt op een geordende en vreedzamewijze met elkaar samen te leven.10. Deze formulering is ontleend aan hetbekende werk van Paul Ricœur, The Conflictof Interpretations. Essays in Hermeneutics(geredigeerd door Don Ihde, vertaalddoor Willis Domingo e.a.), Evanston: NorthwesternUniversity Press 1974.11. Zie B. van Klink, ‘De symbolische instrumentaliteitvan de Wet op de uitgebreideidentificatieplicht’, in: B. van Klink & N.Zeegers, Hoe maakbaar is veiligheid? Overde Wet op de uitgebreide identificatieplicht,Breda: Uitgeverij Papieren Tijger2006, p. 71-78.12. Aangehaald in Witteveen, De wet alskunstwerk, p. 321.13. Zie in dit verband de karakterisering dieOakeshott van de idee van de rechtsstaatheeft gegeven in: M. Oakeshott, ‘The Ruleof Law’, in: On History and Other Essays,Indianapolis: Liberty Fund 1999, p. 129-178.502 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Focus 406Eerste en Tweede KamerEen ander kiesstelsel en een andere taakverdelingChristiaan Roorda 1De positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel is moeizaam en ongemakkelijk, dat is al langer bekend.Maar in discussies en voorstellen om daar iets aan te doen worden al decennia lang dezelfde ideeën herkauwddie vervolgens mislukken om later opgewarmd weer hetzelfde lot te ondergaan. In dit artikel wordt hetvraagstuk heel anders benaderd. Voorgesteld wordt om de Eerste Kamer rechtstreeks te kiezen maar haar weleen andere taak te geven die inspeelt op haar sterke kanten: de wetgevende taak. De Tweede Kamer krijgt danexclusief alle andere parlementaire taken. Het voorstel wordt hieronder toegelicht en uitgewerkt.1. Opzet van dit artikel: niet herhalen maariets nieuwsVlak voor de Kerst werden wij getrakteerd op een conflicttussen regering en Eerste Kamer over het wetsvoorstel totbeperking van de vrije artsenkeuze. 2 Boeiend voor volgersvan de politiek, maar ook voor staatsrechtjuristen. Dieconfrontatie maakte weer eens duidelijk dat de positievan de Eerste Kamer in ons staatsbestel moeizaam enongemakkelijk is.‘De positie van de Eerste Kamer’ – dat is een klassiekerin de staatsrechtelijke en staatkundige discussies dieregelmatig in Nederland opduiken, zoals het kiesstelsel,de gekozen burgemeester, de gekozen minister-presidenten het referendum. En die discussies brengen al een heletijd niks nieuws: het gaat meestal om de opnieuw opgewarmdeideeën die pakweg sinds 1966 telkens opnieuwworden geserveerd. Een serieuze publicatie over zo’n themabegint altijd met een uitgebreide weergave van hetvoorafgaande: de voorgeschiedenis, de ideeën en de voorstellen,en het droeve lot dat die ideeën en voorstellen telkensweer treft.Ik wou dat in dit artikel niet doen. Liever treed ik ineen andere traditie: die van de beroemde Proeve van eennieuwe Grondwet uit 1966: die is het startschot geweestvoor een marathonloop die uiteindelijk leidde tot de algehelegrondwetsherziening van 1983 – nog steeds eenhuzarenstukje. De Proeve bevatte een compleet nieuwetekst voor onze Grondwet, met een toelichting die binnende 180 bladzijden blijft en geen voetnoten heeft. Zo kanhet dus ook.Ik wil het hebben over de Eerste Kamer. Maar ik ganiet terugblikken op alle rechtsgeleerde en politieke discussiesover de Eerste Kamer die Nederland sinds 1815heeft gekend, of op alle vergeefse pogingen om iets te veranderen.Ik wil vooruitkijken met een voorstel dat nogniet eerder is gedaan, 3 en dat waarschijnlijk nergensanders in de wereld bestaat (ik kan dat laatste niet onderbouwenmet een voetnoot). Je kunt immers geschiedenisbeschrijven, maar je kunt ook proberen geschiedenis teschrijven.2. Het probleemHet is vreemd gesteld. Al sinds haar eerste verschijnenheeft de Eerste Kamer haar bestaansrecht moeten bewijzen.4 De Tweede Kamer heeft altijd de meest overtuigendelegitimatie van de kiezer gehad; de Eerste Kamer hadaltijd een moeizamere legitimatie. Zij wordt immers nietrechtstreeks gekozen door de kiezers, maar door provincialestaten. In feite moet die legitimatie niet logisch enniet voor de hand liggend zijn, anders zou de TweedeKamer haar primaat verliezen. 5 Afschaffing van de EersteKamer is dan ook een vast onderdeel van de discussieover staatsrechtelijke en staatkundige hervormingen.Afschaffing, of als dat niet lukt in ieder geval een beperkingvan haar bevoegdheden, bijvoorbeeld via een terugzendrecht;de wetgevende bevoegdheid van de EersteKamer zou dan worden beperkt tot het recht om een wets-Auteur1. Mr. C. Roorda is wetgevingsjurist bij deRaad van State.Noten2. Kamerstukken II 2013/14, 33362, A (eenvoorstel met de technocratische aanduiding‘verbod van verticale integratie’).3. Voor een recent overzicht van voorstellentot wijziging van samenstelling of taak vande Eerste Kamer, zie Kamerstukken II2014/15, 34000 VII, 4, bijlage (vormgevingtweekamerstelsels).4. Zo noemde Thorbecke de Eerste Kamer‘zonder grond en zonder doel’; ‘Zij zal, waarzij niet gedwee volgt, slechts eene aanleidingtot misnoegen en tweespalt zijn.’, J.R.Thorbecke, Bijdrage tot de herziening derGrondwet, 1848, p. 46-47.5. In 2009 noemde de Raad van State dezeindirecte verkiezing ‘een hulpconstructie omde kiezerswil op een minder directe wijze tevertalen’ en om te voorkomen dat de EersteKamer het politieke primaat van de Tweedekamer zou aantasten, Kamerstukken II2008/09, 31956, 4, p. 3.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 503


FocusDe Eerste Kamer heeft aanpopulariteit gewonnenvoorstel terug te sturen aan de Tweede Kamer, die dan hetlaatste woord zou hebben.Maar de laatste jaren lijkt het tij gekeerd. De EersteKamer heeft aan populariteit gewonnen. Het is, zo vindtmen steeds vaker, een gezelschap dat beter functioneertdan de Tweede Kamer: de leden doen hun werk met rust,met enige afstand van partijpolitiek, en met aandachtvoor de kwaliteit van wetgeving. De hectiek en de hijgerigheidvan de Tweede Kamer ontbreken er. Zo nu en danwordt een wetsvoorstel waar veel aan mankeert, en datdoor de Tweede Kamer is aanvaard, aan de overkant vanhet Binnenhof alsnog tegengehouden. Vaker nog wordteen novelle afgedwongen waarmee het voorstel wordtopgeknapt, of worden op andere manieren de scherpekantjes van een voorstel bijgevijld.Met de kabinetten-Rutte is daar nog iets bijgekomen:voor het eerst heeft de coalitie geen meerderheid in deEerste Kamer. Het geeft de Eerste Kamer, die toch niethelemaal vrij is van coalitiedwang, nog meer mogelijkhedenom wetsvoorstellen kritisch te toetsen.De Eerste Kamer met haar gebrekkige legitimatie diede Tweede Kamer corrigeert en wetsvoorstellen met grotegebreken tegenhoudt: dat noemt men ook wel met eenkromme stok recht slaan. Recht slaan is natuurlijk prima.Maar zouden we ons parlementair stelsel niet zo kunnenaanpassen dat we met een rechte stok recht kunnenslaan? En is het dan misschien mogelijk om ook de TweedeKamer ertoe te brengen wat minder vaak met een rechtestok krom te slaan?3. AnalyseDat roept allereerst de vraag op hoe het komt dat de EersteKamer zoveel beter functioneert dan de Tweede. Waarkomen die rust en die afstandelijkheid vandaan? Ik pretendeergeen wetenschappelijk onderzoek; dat zou ookbijna niet te doen zijn, want het gaat om kleine populatiesmet unieke omstandigheden, en objectieve maatstavenzijn er niet. Maar het antwoord is waarschijnlijk vrij overzichtelijk;senatoren zijn nou ook weer geen goochelaarsdie hun behendigheid maskeren.– Eerste Kamerleden hebben niet het politieke primaat:dat berust bij de Tweede Kamer, die rechtstreeks doorde kiezers wordt gekozen. Dat betekent dat de meesteaandacht van de media en de lobbygroepen wordtgericht op de Tweede Kamer, zodat bijna alle mondelingeen schriftelijke kamervragen in die Kamer wordengesteld, bijna alle spoeddebatten daar worden gevoerd.Rond de Eerste Kamer is er meer rust.– Tweede Kamerleden zitten meestal vrij vroeg in huncarrière, ze hebben zich nog volledig te bewijzen. EersteKamerleden lopen vaak tegen het einde van huncarrière, hebben vaak al een flinke staat van dienst,zijn soms al minister geweest. Ze hoeven zich nietmeer te bewijzen. Ze laten zich dan ook minder snelimponeren door het kabinet, de lobbygroepen of demedia.– De Tweede Kamer functioneert fulltime, zodat de meestevan haar leden volledig opgaan, zeg maar ondergedompeldraken, in de baan voor dag en nacht die zehebben. De Eerste Kamer is samengesteld uit deeltijders,die meestal nog een andere baan hebben. Ookdaardoor kunnen ze vaak meer afstand houden van deHaagse stolp.– Regeerakkoorden worden gesloten met de TweedeKamer; dat geeft meer coalitiedwang (in 1991 noemdeCDA-senator Kaland Tweede Kamerleden al eens ‘stemvee’).Tot nu toe wordt de Eerste Kamer niet bij de formatiebesprekingenbetrokken.4. Richting van de oplossingAls we de kwaliteiten van de Eerste Kamer willen benuttenen tegelijk de zwakke kant (de indirecte legitimatie)willen wegwerken, zijn er verschillende mogelijkheden.Een eerste mogelijkheid: de Eerste Kamer afschaffenen zorgen dat de Tweede Kamer meer gaat functionerenals de Eerste. Dit lijkt echter niet goed haalbaar. Het werkvan de Tweede Kamer kan niet goed in deeltijd wordengedaan, daarvoor is er gewoon te veel te doen. En de aandachtvan media en publiek zal er niet minder op wordenals de Eerste Kamer is afgeschaft, integendeel.Een tweede mogelijkheid is, kortweg, de EersteKamer rechtstreeks laten kiezen, net zoals de Tweede.Maar dit is ook geen oplossing: je hebt dan gewoon tweekeer dezelfde politieke samenstelling. De Eerste Kamer zaldan betrokken worden bij de kabinetsformatie, maar verliesthaar unieke positie.We kunnen het vraagstuk ookkantelenWe kunnen het vraagstuk ook kantelen: kies de EersteKamer rechtstreeks en op dezelfde manier als de TweedeKamer, 6 maar geef haar een andere taak, waardoor zezich van de Tweede Kamer blijft onderscheiden. Geef haareen taak die inspeelt op haar sterke kanten. Ik stel voor:de Eerste Kamer wordt exclusief belast met de wetgevendetaak (inclusief recht van initiatief en amendement), deTweede Kamer krijgt exclusief alle andere parlementairetaken.5. UitwerkingWordt de nieuwe Eerste Kamer voortaan als enige belastmet de wetgevende taak, dan heeft dat gevolgen voor deverschillende bevoegdheden. De Tweede Kamer behoudtalle informatierechten die nodig zijn om de regering tekunnen controleren. De Eerste Kamer zal die bevoegdhedenvoortaan alleen nodig hebben voor haar wetgevendetaak.In mijn voorstel krijgt de Tweede Kamer niet alleeneen controlerende taak; zij krijgt ook tot taak de vertrouwensbasisvoor een nieuw kabinet te verschaffen. De kabinetsformatiewordt dus, ook bij de gewijzigde taakverdeling,nog steeds uitgevoerd onder verantwoordelijkheid504 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Het Binnenhof © Bram van de Biezen / ANPfotoDe nieuwe verdeling van taken iseen goede aanleiding om dezeregel in de Grondwet op te nemenvan de Tweede Kamer en de ministers worden pasbenoemd en beëdigd als zij het vertrouwen van die Kamergenieten. De nieuwe Eerste Kamer krijgt die rol niet.Dat de vertrouwensregel – zoals nu − zal gelden tussenregering en Tweede Kamer, maar niet tussen regeringen Eerste Kamer kan in de Grondwet tot uitdrukking wordengebracht. De vertrouwensregel is in het Nederlandsestaatsrecht een regel van gewoonterecht, maar zij staat alsinds 1986 in de Staatsregeling van Aruba en is in 2010ook opgenomen in de nieuwe staatsregelingen van Curaçaoen Sint Maarten. Die bepaling lijkt te voldoen; denieuwe verdeling van taken is een goede aanleiding omdeze regel in de Grondwet op te nemen.6. Dat wil zeggen: via een stelsel van evenredigevertegenwoordiging en met eenlijstenstelsel. Wel zou bij de Eerste Kamerminder gewicht toegekend kunnen wordenaan de voorkeurstem, omdat het bij defunctie van de nieuwe Eerste Kamer meeraankomt op deskundigheid en minder opvertegenwoordiging. Omgekeerd zou heteffect van de voorkeurstem bij de TweedeKamer kunnen worden verhoogd.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 505


FocusDenkbaar is dat een regeerakkoord belangrijkeafspraken bevat over tot stand te brengen wetgeving,zodat de onderhandelaars de noodzaak voelen om daaroverafspraken te maken met de Eerste Kamer. Dat is echteraan hen, er komt in mijn voorstel geen bepaling in deGrondwet die daartoe verplicht. Een nieuw aantredendkabinet hoeft niet het vertrouwen te krijgen van de EersteKamer.Dit voorstel vormt op zichzelf geen aanleiding omde samenstelling van de beide Kamers wezenlijk te veranderen.Tweede-Kamerleden blijven voltijders, omdat hunwerk niet goed in deeltijd is te doen; Eerste-Kamerledenblijven deeltijders, omdat dat eraan kan bijdragen dat zemeer distantie ten opzichte van de regering houden. Welwordt de taak van de Tweede Kamer iets lichter en die vande Eerste Kamer iets zwaarder, nu zij ook het recht vanamendement en het recht van initiatief krijgt. Dat kanreden zijn om het aantal leden van de Tweede Kamerterug te brengen tot 100, al heeft dat wel als nadeel dat deafspiegeling van meningen in het land daardoor iets minderverfijnd wordt. Omgekeerd stel ik voor het aantalleden van de Eerste Kamer te verhogen naar 100, maar detaakverzwaring zou eventueel ook kunnen worden opgevangenmet een wat grotere deeltijd: niet één vergaderdagper week maar twee.Overigens mag worden verwacht dat partijen diekandidaten selecteren voor de Eerste Kamer, een voorkeurzullen hebben voor personen die verstand hebben vanwetgeving, met wellicht ook specialisten in de wetgevingvan bepaalde beleidsterreinen. Te verwachten is dat partijenzullen doorgaan met het voordragen van kandidatendie veel ervaring hebben in het openbaar bestuur, en datzij nog iets meer nadruk zullen leggen op de juridischedeskundigheid, die onmisbaar is voor het maken van wetten.Ook lijkt het verstandig de ambtelijke ondersteuningvan de Eerste Kamer uit te breiden.6. Moment waarop de Eerste Kamer zalworden gekozenEen belangrijke vraag is op welk moment de nieuwe EersteKamer zal worden gekozen: tegelijk met de TweedeKamer of niet. Dit hangt samen met de vraag hoe conflictentussen het kabinet en de nieuwe Eerste Kamer wordenopgelost. Er zijn drie mogelijkheden.1) De beide kamers worden gelijktijdig gekozen. Als, bijeen politiek conflict tussen kabinet en Tweede Kamer,het kabinet aftreedt en er vervroegde verkiezingenvoor de Tweede Kamer komen, wordt de Eerste Kamergelijktijdig herkozen.2) Bij tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamerwordt de Eerste Kamer niet opnieuw gekozen.Subvariant 2a: bij een conflict tussen regering enEerste Kamer heeft de regering het primaat: zij kan deEerste Kamer ontbinden.Subvariant 2b: de Eerste Kamer wordt niet tussentijdsontbonden: niet bij een conflict van de regering metde Tweede Kamer en evenmin bij een conflict met de EersteKamer.Voorstel 1 maakt van de Eerste Kamer een bij uitstekpolitiek orgaan, dat gelijktijdig met de Tweede Kamerwordt gekozen, ook na een kabinetscrisis. Daardoor iseen kabinet dat steunt op een meerderheid in de TweedeKamer vrijwel verzekerd van steun in de EersteKamer. De Eerste Kamer wordt daardoor al snel onderworpenaan de coalitiedwang en wordt sterk gepolitiseerd.Voorstel 2 betekent dat de kamers op verschillendetijdstippen gekozen zullen worden. De verkiezing van deEerste Kamer zal daardoor het karakter krijgen van eentussentijdse peiling van de politieke voorkeuren, zoals datnu ook het geval is met de verkiezingen voor gemeenteraden,provinciale staten en het Europees Parlement.Het ontbindingsrecht van voorstel 2a geeft de regeringeen dreigmiddel: als de Eerste Kamer niet wil meewerkenaan het totstandbrengen van een wet, wordt zijontbonden. De regering kan haar hoop vestigen op eenEerste Kamer die haar gunstiger is gezind.Voorstel 2b betekent dat de Eerste Kamer altijd eenvaste zittingsduur heeft. De regering heeft slechts ééndreigmiddel tegenover de Eerste Kamer: zij kan haar politiekelot verbinden aan een bepaalde wet (of aan een wetgevingsprogramma).Het hangt mede van de samenstellingvan de Eerste Kamer af of zij voor dit dreigement zalzwichten.Mijn voorstel zou zijn om variant 2b te volgen. De regeringzal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigenvan het belang van een wet. Daarmee wordt het primaatvan de wetgever boven de partijpolitiek gevestigd.7. Gevolgen voor de verhoudingen tussen deregering en de kamersDe gevolgen van een ingrijpend voorstel als dit zijn nietaltijd goed te voorspellen.Het voorstel wordt gedaan met de bedoeling om deEerste Kamer een steviger legitimatie te geven, zonder datze een kopie van de Tweede Kamer wordt. Daarbij koesterik tevens de hoop dat de Eerste Kamer zal doorgaan methaar stijl van opereren: minder hyperig, meer deskundig,meer onafhankelijk. Een stijl die bij uitstek past bij eenorgaan dat wetgeving tot stand brengt.Tegelijk is te hopen dat de Tweede Kamer meer werkzal maken van haar verantwoordingstaak. De kritiek op ‘depolitiek’ is nu immers vaak dat ze belangstelling heeftvoor het totstandbrengen van wetten, maar niet voor deeffecten van die wetten in de praktijk (behalve bij incidenten).De regering zal in principe de Eerste Kamer moeten overtuigenvan het belang van een wet. Daarmee wordt het primaat van dewetgever boven de partijpolitiek gevestigd506 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Een mogelijk effect is dat de Eerste Kamer actiefwordt betrokken bij de kabinetsformatie, omdat een kabinetdat belangrijke wetten niet tot stand brengt weinigkan bereiken. Het zou er zelfs toe kunnen leiden dat devertrouwensregel ook, en onverkort, zal gaan gelden tussenregering en Eerste Kamer, op basis van gewoonterecht.De huidige praktijk, waarin de regering niet kanrekenen op een vaste meerderheid in de Eerste Kamer,zou zich al in die richting kunnen ontwikkelen. Als datbetekent dat de betekenis van wetgeving als instrumentvan overheidsbeleid minder makkelijk kan worden ingezet,ben ik geneigd het als een voordeel te zien.8. Gevolgen voor bestaande rechten enprocedures1) Het voorstel heeft zijn gevolgen voor de procedurevoor herziening van de Grondwet. Nu moet een voorsteleerst door beide kamers worden aanvaard. Daarnavolgen er nieuwe verkiezingen voor de TweedeKamer; dan moet het voorstel opnieuw door de beidekamers worden aanvaard, nu met twee-derde meerderheid.Hoe de grondwetsherzieningsprocedure wordt aangepastvormt niet de kern van mijn voorstel. Er zijn verschillendemogelijkheden, die ik niet allemaal zal uitwerken.Het zou mijn persoonlijke voorkeur hebben om de procedurete laten zoals die is, met inachtneming van de nieuwetaakverdeling. Dat zou inhouden dat een voorstel totherziening van de Grondwet eerst wordt aanvaard door deEerste Kamer. Daarna wordt gewacht tot de Eerste Kameropnieuw is gekozen; in die nieuwe samenstelling moethet voorstel worden aangenomen met een twee-derdemeerderheid.Aldus wordt de grondwetsherzieningsprocedure eenvoudiger.Dat zie ik als een voordeel: het wijzigen van deGrondwet is zo moeilijk dat men er vaak maar niet aanbegint en in plaats daarvan een workaround bedenkt. Er iseen lange lijst te maken van grondwetsbepalingen die volledigbetekenisloos zijn geworden. Het gezag van deGrondwet is navenant afgenomen. Met een iets eenvoudigerprocedure is de kans groter dat de Grondwet, als daarAlle Nederlanders kunnenvoortaan stemmen voor beidekamersaanleiding voor is, ook daadwerkelijk weer wordt gewijzigd.2) De Grondwet kent enkele specifieke taken toe aan deverenigde vergadering: de Staten-Generaal die met alzijn leden tegelijk bij elkaar komt. Het betreft vooralbesluiten rond het koningshuis en de troonopvolging:die besluiten worden genomen door de Staten-Generaalin verenigde vergadering. Verder leest de koningelk jaar de troonrede voor in die verenigde vergadering.Ik zie geen reden om hierin verandering te brengen.3) De Tweede Kamer wordt gekozen door alle Nederlanders,ongeacht waar ze wonen. De Eerste Kamer wordtgekozen door provinciale staten; provinciale statenworden gekozen door de inwoners van hun provincie.De Caribische eilanden Bonaire, Eustatius en Sabamaken deel uit van Nederland, maar zijn niet provinciaalingedeeld en hebben dus geen indirect kiesrechtvoor de Eerste Kamer. Nederlanders in het buitenlandevenmin. Het eerste is een fundamenteleaantasting van het actieve kiesrecht, het tweede eenvorm van ongelijke behandeling. Zij vinden hunrechtvaardiging in de onbeholpen constructie voorhet samenstellen van de Eerste Kamer en zijn politiekgesproken niet zo makkelijk op te lossen. 7 In mijnvoorstel kan dit probleem eenvoudig worden opgelost:alle Nederlanders kunnen voortaan stemmenvoor beide kamers.7. Er wordt nu een moeizaam debatgevoerd over het instellen van een of meeraparte kiescolleges, die namens de Nederlandseinwoners van Bonaire, Sint Eustatiusen Saba, en namens Nederlanders in hetbuitenland, de Eerste kamer kiezen (delaatste stand: Kamerstukken II 2014/15,33900, B).Overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de GrondwetGrondwet naar de tekst van 1983Artikel 43De minister-president en de overige ministers worden bijkoninklijk besluit benoemd en ontslagen.Artikel 511. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en deEerste Kamer.2. De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden.3. De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden.4. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als éénbeschouwd.VoorstelArtikel 431. De minister-president en de overige ministers wordenbij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.2. Indien een minister het vertrouwen van de Tweede Kamerniet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.Artikel 511. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en deEerste Kamer.2. Elk van de kamers bestaat uit honderd leden.3. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als éénbeschouwd.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 507


FocusArtikel 541. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozendoor de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaarhebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingenten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn.2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens hetbegaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bijonherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld toteen vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbijtevens is ontzet van het kiesrecht.Artikel 541. De leden van beide kamers worden rechtstreeks gekozendoor de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebbenbereikt [gedeelte na de komma vervalt].2. Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens hetbegaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bijonherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld toteen vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbijtevens is ontzet van het kiesrecht.Artikel 55De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de ledenvan provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens ingeval van ontbinding der kamer, gehouden binnen driemaa nden na de verkiezing van de leden van provincialestaten.[vervalt]Artikel 641. Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in toteen nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tothet samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnendrie maanden.3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozenkamer samenkomt.4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredendeTweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijndan vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredendeEerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduurvan de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.Artikel 641. De Tweede Kamer kan bij koninklijk besluit worden ontbonden.2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in toteen nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tothet samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnendrie maanden.3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozenkamer samenkomt.4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbindingoptredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langerzijn dan vijf jaren. (slotzin vervalt)Artikel 81De vaststelling van wetten geschiedt door de regering ende Staten-Generaal gezamenlijk.Artikel 821. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door ofvanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaalin verenigde vergadering is voorgeschreven,kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en,voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dittoelaten, door de verenigde vergadering.3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kameronderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bijhaar door een of meer leden aanhangig gemaakt.Artikel 841. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwegede Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijkde verenigde vergadering is aangenomen, kan het doorhaar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege deregering worden gewijzigd.2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigdevergadering een door haar in te dienen voorstel vanwet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstelvan een of meer leden, en door het lid of de leden doorwie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.Artikel 81De vaststelling van wetten geschiedt door de regering ende Eerste Kamer gezamenlijk.Artikel 821. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door ofvanwege de Koning en door de Eerste Kamer der Staten-Generaal.2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaalin verenigde vergadering is voorgeschreven,kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en,voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dittoelaten, door de verenigde vergadering.3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Eerste Kameronderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bijhaar door een of meer leden aanhangig gemaakt.Artikel 841. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwegede Koning, niet door de Eerste Kamer onderscheidenlijk deverenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar,op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regeringworden gewijzigd.2. Zolang de Eerste Kamer onderscheidenlijk de verenigdevergadering een door haar in te dienen voorstel van wetniet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel vaneen of meer leden, en door het lid of de leden door wie hetaanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.508 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Opinie 407Wie bewaakt debewakers?De nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters isongrondwettigPaul Bovend’Eert 1De nieuwe tuchtregeling voor rechters voorziet straks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen,dat mogelijk nog verder uitdijt als een aantal ingediende amendementen wordt aangenomen. Bij zo’nuitgebreide regeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instanties die dergelijke maatregelen treffenvoldoen aan de grondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezicht uitoefent, bijvoorbeeld bijoverplaatsing of ontslag, is er geen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de president van het gerechtof het gerechtsbestuur hier actie onderneemt.Ter handhaving van de integriteit van de overheidheeft de wetgever in de loop der jaren onder meertuchtrechtregelingen vastgesteld. De ambtenaardie zich schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan disciplinairgestraft worden. Het ambtenarenrecht kent eenbreed palet aan tuchtmaatregelen, uiteenlopend van deberisping en de geldboete tot de schorsing, overplaatsingen het strafontslag. Ook voor rechters − ‘rechterlijkeambtenaren’ − bestaat van oudsher de mogelijkheid dattuchtmaatregelen worden opgelegd bij ongeoorloofdgedrag. De tuchtrechtregeling voor rechters is echtersterk afwijkend van de regeling voor gewone ambtenaren.Een opvallend kenmerk van de regeling voor rechtersis dat slechts twee disciplinaire straffen kunnenworden opgelegd, namelijk de waarschuwing door depresident en het strafontslag door de Hoge Raad (artikel46d Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)).Een ander bijzonder aspect van de regeling is dat deGrondwet in verband met de rechterlijke onafhankelijkheidbijzondere eisen stelt aan de regeling. De Grondweteist in artikel 116 dat het (administratieve en tuchtrechtelijke)toezicht op rechters moet zijn opgedragen aan‘leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast’.Artikel 117 Gw eist onder meer dat deze leden voor hetleven benoemd worden en slechts door een gerecht vande rechterlijke macht geschorst en ontslagen kunnenworden. Dit vereiste van intern toezicht en interne controleop het functioneren van rechters is van wezenlijkbelang voor de rechterlijke onafhankelijkheid. Noch deregering, noch het parlement, of andere organen onderhun gezag mogen dit toezicht uitoefenen. Zo wordt vermedendat de andere staatsmachten direct of indirectdruk kunnen uitoefenen op de rechterlijke macht. Vanoudsher is het administratieve en disciplinaire toezichtopgedragen aan de Hoge Raad, en in een enkel geval (dewaarschuwing) aan de president van het gerecht.In het kader van de gemoderniseerde rechterlijke organisatieheeft de regering begin 2014 een wetsvoorstel ingediend,dat de bestaande sancties uitbreidt en andere ‘ordeensturingsmaatregelen’ introduceert (Kamerstuk 33861). Deregering streeft naar ‘een adequaat arsenaal aan bevoegdheden’om op te treden tegen rechters die zich schuldig makenaan ongeoorloofd gedrag. Gerechtsbesturen moeten passendemaatregelen kunnen nemen, zo stelt de regering.De voorstellen van de regering zijn in twee opzichtengebrekkig.Ten eerste valt op dat het aantal disciplinaire sanctiesnauwelijks wordt uitgebreid. Aan de bestaande tweedisciplinaire straffen voegt het wetsvoorstel de schorsingvoor ten hoogste drie maanden als disciplinaire straf toe.In plaats van de waarschuwing komt de berisping. Vaneen evenwichtig pakket van passende sancties voor lichte-Van een evenwichtig pakket vanpassende sancties voor lichtere enzwaardere vergrijpen, zoals in hetambtenarenrecht voorhanden,is geen sprakeAuteur1. Prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert is hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 509


OpinieHet is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moet bezinnenhoe het voorstel in overeenstemming met de Grondwet moetworden gebrachtre en zwaardere vergrijpen, zoals in het ambtenarenrechtvoorhanden, is geen sprake. Met name ontbreekt demogelijkheid om lichtere straffen op te leggen, zoals eengeldboete. In het wetsvoorstel ontbreekt voorts de mogelijkheidom een voorwaardelijke straf op te leggen, hetgeeneveneens als een ernstig gemis te beschouwen is.Op 3 februari jongstleden beraadslaagde de TweedeKamer plenair over het wetsvoorstel. Daarbij is een aantalamendementen ingediend die de strekking hebben hetpakket disciplinaire sancties uit te breiden. De amendementenzien onder andere op toevoeging van de straf vanschriftelijke waarschuwing, van gehele of gedeeltelijkeinhouding van bezoldiging en van gedwongen overplaatsingin een andere functie (demotie). Ook wordt de mogelijkheidvan voorwaardelijke strafoplegging in een amendementvoorgesteld. De beraadslaging over hetwetsvoorstel is inmiddels geschorst. De regering vraagteerst advies over deze amendementen aan de Raad vanState. De behandeling van het voorstel ligt voorlopig stil.Op zichzelf is het goed te verdedigen dat de Kamerbepaalde (lichtere) disciplinaire straffen wil toevoegen teneinde een evenwichtiger pakket tuchtmaatregelen in dewet op te nemen. En het is ook verdedigbaar dat de Wrranieuwe orde- en sturingsmaatregelen regelt, zoals de buitenfunctiestelling,de overplaatsing, de verklaring omtrentgedrag en de inhouding van bezoldiging (anders dan bijdisciplinaire straf) als werkzaamheden niet worden verricht.Voorwaarde is wel dat de instantie die dit disciplinaireen administratieve toezicht op rechters uitoefent, voldoetaan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt.De grondwetgever van 1983 heeft, zoals gezegd, uitdrukkelijkdit toezicht voorbehouden aan rechterlijke ambtenarenmet rechtspraak belast. De nieuwe wettelijke regeling voorzietstraks in een uitgebreid pakket van tucht- en ordemaatregelen,dat nog verder uitdijt als de genoemde amendementenworden aangenomen. Bij zo’n uitgebreideregeling is het zaak buiten twijfel te stellen dat de instantiesdie dergelijke maatregelen treffen voldoen aan degrondwettelijke eisen. Voor zover de Hoge Raad dit toezichtuitoefent, bijvoorbeeld bij overplaatsing of ontslag, is ergeen vuiltje aan de lucht. Anders is het wanneer de presidentvan het gerecht of het gerechtsbestuur hier actieonderneemt, bijvoorbeeld door een waarschuwing of berispingte geven aan een rechter of een verzoek te doen totbuitenfunctiestelling, schorsing of overplaatsing aan deHoge Raad. In die gevallen oefent in de gemoderniseerderechterlijke organisatie een instantie toezicht uit op derechterlijke ambtenaren, terwijl die instantie niet voldoetaan de onafhankelijkheidseisen die de Grondwet stelt.Immers de president en de andere leden van het gerechtsbestuurzijn tegenwoordig niet meer rechtspositioneel (enfunctioneel) onafhankelijk. Zij worden niet voor het levenbenoemd, maar voor zes jaar, met de mogelijkheid van verlengingvoor drie jaar (artikel 15 RO). Zij kunnen andersdan rechters op voorstel van de Raad voor de rechtspraaktussentijds worden geschorst of ontslagen door de regering(artikel 38 RO). Zij staan bovendien in een gezagsverhoudingtot de landelijke Raad voor de rechtspraak die op zijnbeurt in een gezagsverhouding staat tot de Minister vanVeiligheid en Justitie. In de gemoderniseerde rechterlijkeorganisatie kan de minister op het punt van de bedrijfsvoeringaan de Raad voor de rechtspraak aanwijzingen gevenen zijn besluiten vernietigen (artikel 93 en 106 RO). Er iseen verantwoordingsplicht van de Raad jegens de minister(artikel 105 RO). Het gerechtsbestuur verkeert in een vergelijkbaregezagsverhouding tot de Raad voor de rechtspraak(artikel 36, 37, 92 RO). Van onafhankelijkheid is rechtspositioneelen functioneel in deze verhoudingen geen sprake.De president van het gerecht en de andere leden van hetgerechtsbestuur zijn op dit moment grondwettelijk ongeschiktom toezicht en controle uit te oefenen op rechters.De wetgever heeft in het verleden geprobeerd dit grondwettelijkeobstakel te omzeilen door ‘de rechter die de functievan president uitoefent’ bevoegd te maken om een waarschuwingaan een rechter op te leggen. Maar zo wordtslechts lippendienst bewezen aan de Grondwet. In werkelijkheidoefent de niet-onafhankelijke president of het nietonafhankelijkegerechtsbestuur toezicht uit. In het wetsvoorstelwordt dat toezicht door de president en hetgerechtsbestuur aanzienlijk uitgebreid. En in de toelichtingzegt de regering nu wel onomwonden dat president engerechtsbestuur passende maatregelen moeten kunnennemen. De aap komt uit de mouw.Het is duidelijk dat de wetgever zich alsnog moetbezinnen hoe het voorstel in overeenstemming met deGrondwet moet worden gebracht. Twee opties zijn denkbaar.Ten eerste kan het toezicht op rechters volledig bij deHoge Raad geconcentreerd worden. President en gerechtsbestuurmogen zich niet meer mengen in de uitoefeningvan het toezicht op rechters. De andere optie is dat derechtspositie van de president en de andere leden van hetgerechtsbestuur wordt aangepast en in overeenstemminggebracht met de grondwettelijke onafhankelijkheidswaarborgen.Die laatste optie heeft verre de voorkeur. Maar danzal de huidige gezagsstructuur in de rechterlijke organisatieeerst drastisch moeten veranderen. Het is zaak dat deRaad van State zich hierover duidelijk uitspreekt.De regeling van het administratieve en tuchtrechtelijketoezicht op rechters raakt de kern van de rechterlijkeonafhankelijkheid. Voor het waarborgen van die onafhankelijkheidis het van niet te onderschatten betekenis dathet toezicht en de controle op rechters aan onafhankelijkerechterlijke autoriteiten zijn opgedragen. Regering en parlement,en instanties die in een gezagsverhouding totdeze staatsmachten staan, dienen geheel verstoken te blijvenvan taken en bevoegdheden. Het wetsvoorstel maaktin dat opzicht inbreuk op de grondwettelijk verankerderechterlijke onafhankelijkheid.510 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


RechtspraakAanbevolen citeerwijze:NJB 2015/ … (nummer uitspraak)EHRM 511Hoge Raad (civiele kamer) 511Hoge Raad (strafkamer) 516Afd. bestuursrechtspraak RvS 522Centrale Raad van Beroep 523Europees Hof voor deRechten van de MensDeze rubriek wordt verzorgd door onderzoekersvan de Universiteit Leiden, de VUAmsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaandebewerking is verzorgd door dr. J.P. Loof(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van hetEHRM staan op www.echr.coe.int; een selectieverschijnt uiteindelijk in Reports of Judgmentsand Decisions. De uitspraken vankamers van het EHRM worden drie maandenna de uitspraakdatum definitief, tenzij erintern appel wordt ingesteld bij de GroteKamer van het Hof.40818 november 2014, appl. nr. 5049/12Uitzetting bejaarde en gehandicapte vrouw.Verbod onmenselijke of vernederendebehandeling. Recht op respect voor gezinsleven.Geen schending.(EVRM art. 3 en 8)Senchishak vs. FinlandA. FeitenDe klager in deze zaak is een 72-jarige Russischevrouw die in 2008 op een toeristenvisumnaar Finland is gereisd en daar is gaanwonen bij haar dochter die sinds 1988 inFinland woont en de Finse nationaliteitheeft verworven. Kort na haar aankomst inFinland heeft de vrouw een verblijfsvergunningaangevraagd op grond van gezinshereniging.Zij heeft daarbij aangegeven dat zijgedeeltelijk verlamd is, nadat zij in 2006getroffen werd door een hersenbloeding, datzij in Rusland geen goede medische zorgkan krijgen en dat zij afhankelijk is van dezorg door haar dochter in Finland aangezienhaar echtgenoot in 2007 overleden is en eenandere dochter sinds 2003 wordt vermist envermoedelijk gestorven is.De Finse immigratiedienst heeft haar deverblijfsvergunning geweigerd en heeft haaruitzetting naar Rusland bevolen. Het doorklaagster ingestelde beroep tegen dezebeslissing is door de rechtbank in Helsinkiverworpen, waarbij de rechtbank in het bijzonderoverwoog dat klaagster in Ruslandwel afdoende medische zorg zou kunnenkrijgen en dus niet geheel afhankelijk wasvan de zorg door haar Finse dochter. Daarbijliet de rechtbank meewegen dat de dochterhaar moeder financieel zou kunnen ondersteunenen dat het voor de dochter ookmogelijk zou zijn om haar moeder te bezoekenaangezien de woonplaats van de moederniet ver van de Finse grens lag.De hoogste Finse bestuursrechter weesbehandeling van een hoger beroep tegen ditoordeel van de rechtbank af in juni 2012.B. ProcedureAl eerder, namelijk in januari 2012, heeftklaagster een verzoekschrift ingediend bijhet EHRM. Direct daarop heeft de presidentvan het EHRM een interim-maatregel uitgevaardigdop grond van art. 39 van het procesreglementvan het Hof, waarin de Finseregering wordt opgedragen klaagster nietuit te zetten naar Rusland hangende de procedurebij het EHRM. In haar verzoekschriftstelt klaagster dat haar uitzetting in strijdzou komen met het verbod van onmenselijkeof vernederende behandeling (art. 3EVRM) en met de bescherming van hetrecht op eerbiediging van het privé- ofgezinsleven (art. 8 EVRM). In Rusland zou zijgeen goede medische zorg kunnen krijgen,omdat zij niet in aanmerking zou komenvoor een plaats in een verzorgingstehuis.Daarnaast zou uitzetting betekenen dat zijgescheiden zou worden van haar enige naastefamilie, haar dochter.C. Uitspraak van het Hof(Vierde Kamer: Ziemele (pres.), Hirvelä,Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney,Vehabović)Het EHRM onderzoekt in de eerste plaats ofklaagster risico loopt op enigerlei vorm vanslechte behandeling als zij zou wordenteruggestuurd naar Rusland, daarbij neemthet Hof zowel de algemene situatie in Ruslandals de meer persoonlijke omstandighedenvan klaagster in ogenschouw. De algemenemensenrechtensituatie in Ruslandacht het Hof niet dusdanig slecht dat alleenom die reden reeds een schending van hetEVRM zou optreden indien klaagster naardat land zou worden uitgezet.Het Hof ziet ook in de persoonlijke omstandighedenvan klaagster geen reden die in deweg zou staan aan haar uitzetting naar Rusland.Het Hof meent dat zij onvoldoendebewijs heeft aangedragen om haar claim datzij in Rusland geen toegang zou hebben totgoede medische zorg hard te maken, nu erin het algemeen in Rusland zowel publiekeals private verzorgingshuizen zijn en er ookmogelijkheden zijn om vormen van thuiszorgin te huren. Ten aanzien van haar feitelijkeuitzetting neemt het Hof in aanmerkingdat de Finse autoriteiten hebbenaangegeven rekening te zullen houden methaar medische conditie en te zullen zorgenvoor aangepast vervoer naar Rusland, bijvoorbeeldin een ambulance.Het Hof concludeert dan ook dat er in degegeven omstandigheden geen reële vrees isvoor een behandeling van klaagster die instrijd zou komen met het verbod vanonmenselijke of vernederende behandelingin geval zij zou worden uitgezet naar Rusland.Met betrekking tot het recht op eerbiedigingvan het privé- en gezinsleven benadrukthet Hof, onder verwijzing naar eerderejurisprudentie, dat de term gezinslevengeacht moet worden betrekking te hebbenop het zogenoemde ‘kerngezin’. Relaties metbejaarde ouders of volwassen kinderen vallenniet onder deze notie, tenzij overtuigendkan worden aangetoond dat zij afhankelijkzijn van de overige leden van hun gezin.Het Hof overweegt dat in dit geval geensprake is van een situatie waarin die afhankelijkheidvan klaagster van de zorg doorhaar dochter is aangetoond. Gegeven hetfeit dat in Rusland publieke en private verzorgingstehuizenbestaan, het inschakelenvan thuiszorg mogelijk is en de dochter vanuithaar woonplaats in Finland relatief makkelijknaar haar ouderlijk huis in Ruslandkan reizen om assistentie te verlenen achthet EHRM art. 8 niet van toepassing, zodatdit onderdeel van de klacht niet ontvankelijkis.D. SlotsomHet Hof verklaart de klacht onder art. 8 nietontvankelijken oordeelt dat uitzetting vanklaagster naar Rusland geen schending vanart. 3 oplevert. Aan het arrest is een dissentingopinion toegevoegd van rechters Biankuen Kalaydjieva die het niet eens zijn metde niet-ontvankelijkverklaring van de klachtonder artHoge Raad (civiele kamer)Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hofvan Justitie van het Caribische deel van hetKoninkrijk. De uitspraken zijn integraal in tezien op www.rechtspraak.nl.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 511


Rechtspraak40913 februari 2015, nr. 10/02162(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,G. de Groot; A-G mr. G.R.B. van Peursem)ECLI:NL:HR:2015:292Merkenrecht. Red Bull/The Bulldog. Vervolgop HR 3 februari 2012,ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, enHvJEU 6 februari 2014, NJ 2014/366. HR: 1.Geldige reden. Het verwijzingshof zal hetberoep op een ‘geldige reden’ dienen tebeoordelen aan de hand van de door hetHvJEU uitgewerkte maatstaven. 2. Proceskosten.Het in totaal gevorderde bedragwekt de indruk dat daarin dubbel werkbegrepen is en wordt verminderd.(Richtlijn 89/104/EEG art. 5 lid 2; Rv art.1019h)De Vries, adv. mr. T. Cohen Jehoram, vs. RedBull, adv. mr. K. Aantjes.Feiten en procesverloopRed Bull is houdster van het woord/beeldmerk‘Red Bull Krating-Daeng’, geregistreerdop 11 juli 1983. De Vries is houder van hetwoord/beeldmerk ‘The Bulldog’, geregistreerdop 14 juli 1983.In dit geding heeft Red Bull een bevel gevorderddat DeVries de productie en verhandelingstaakt van energy drinks met verpakkingendie zijn voorzien van het teken ‘TheBulldog’. In reconventie heeft De Vries vervallenverklaringen doorhaling gevorderd vande registratie van het merk ‘Red Bull Krating-Daeng’. De rechtbank heeft de vorderingenover en weer afgewezen. Het hof heeft de vorderingenvan Red Bull alsnog grotendeelstoegewezen. Bij HR 3 februari 2012,ECLI:NL:HR:2012:BU4915, NJ 2012/92, is deprejudiciële vraag gesteld: moet art. 5 lid 2Richtlijn 89/104/EEG aldus worden uitgelegddat van een geldige reden in de zin van diebepaling ook sprake kan zijn indien hetteken dat gelijk is aan of overeenstemt methet bekende merk reeds te goeder trouwdoor de desbetreffende derde(n) werdgebruikt voordat dat merk werd gedeponeerd?Bij HvJEU 6 februari 2014, C-65/12, NJ2014/366, is de vraag als volgt beantwoord:Art. 5 lid 2 Richtlijn 89/104/EEG moet aldusworden uitgelegd dat de houder van eenbekend merk uit hoofde van een geldigereden in de zin van die bepaling verplichtkan worden te tolereren dat een derde eenteken dat overeenstemt met dat merkgebruikt voor dezelfde waren als waarvoordat merk is ingeschreven, indien vaststaatdat dat teken is gebruikt voordat het merkwerd gedeponeerd en het gebruik ervan voordezelfde waren te goeder trouw is. Om na tegaan of dat het geval is, dient de nationalerechter inzonderheid rekening te houdenmet:– de inburgering en de reputatie van hetteken bij het relevante publiek;– de mate waarin de waren en diensten waarvoorhet teken oorspronkelijk is gebruikt ende waren waarvoor het bekende merk is ingeschreven,gerelateerd zijn; en– de economische en commerciële relevantievan het gebruik voor die waren van het tekendat overeenstemt met dat merk.Hoge RaadDe uitspraak van het HvJEU brengt mee datvernietiging moet volgen. Het verwijzingshofzal aan de hand van de maatstaven zoals diezijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEUhet beroep van De Vries op een ‘geldigereden’ dienen te beoordelen. Partijen zullenin de gelegenheid moeten worden gesteldhun stellingen desgewenst aan te passen aanhetgeen door het HvJEU is beslist. Opmerkingverdient dat het hof evenwel niet gebondenis aan hetgeen het HvJEU omtrent defeiten heeft geoordeeld, voor zover die nietin de nationale procedure zijn of zullen wordenvastgesteld.De Vries heeft vergoeding van proceskostenop de voet van art. 1019h Rv gevorderd tenbedrage van € 138 581. Red Bull heeft verweergevoerd tegen dit bedrag. De bezwarentegen de opgevoerde reis- en verblijfkostenbetreffende de pleidooien voor het HvJEUleiden niet ertoe dat deze kosten geheel often dele niet voor vergoeding in aanmerkingkomen. Dergelijke kosten vallen onder de opde voet van art. 1019h Rv te vergoeden kosten.Voorts brengt de enkele omstandigheiddat voor het HvJEU het woord is gevoerddoor slechts een van de twee daarheengereisde advocaten nog niet mee dat de aanwezigheidvan de andere advocaat overbodigwas. Het valt evenwel niet in te zien waaromnaast de gespecialiseerde cassatieadvocaten,die sedert 25 februari 2011 126 uren aan dezaak hebben gewerkt, hun correspondentenin die periode nog eens 213 uren aan hetvervolg van de cassatieprocedure hebbenbesteed. Het totaal komt bovenmatig voor enwekt de indruk dat daarin dubbel werkbegrepen is. Voor de hoogte van dit aantaluren heeft De Vries geen verklaring gegeven.Het gevorderde bedrag zal daarom wordenverminderd met een bedrag dat correspondeertmet 100 uren.Volgt vernietiging en verwijzing, met veroordelingvan Red Bull in de proceskosten,begroot op € 113 381.De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing.Hij meent dat bij handhaving van hethuidige systeem de gevorderde proceskostenintegraal kunnen worden toegewezen (4.17).Voor de toekomst bepleit hij een systeemmet maximumtarieven, gekoppeld aan hetbelang van de zaak (4.5).41013 februari 2015, nr. 13/04030(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)ECLI:NL:HR:2015:311Bewijsaanbod. Een procespartij biedt aan tebewijzen dat een testateur als gevolg vaneen geestelijke stoornis niet in staat waszijn wil te bepalen. Het hof passeert hetbewijsaanbod. HR: 1. Getuigenbewijs. Hetoordeel van het hof dat het bewijsaanbodonvoldoende onderbouwd is, komt eropneer dat het bewijsaanbod onvoldoendespecifiek is. Dit oordeel is onbegrijpelijk,althans onvoldoende gemotiveerd. 2. Deskundigenbewijs.Uit de motivering van hetaanbod om twee ‘getuigen-deskundigen’ tedoen horen, blijkt dat deze deskundigenniet kunnen verklaren over hun uit eigenwaarneming bekende feiten. Het is daaromovergelaten aan het beleid van de feitenrechterof hij in zoverre behoefte heeft aandeskundige voorlichting.(Rv art. 163, 166 lid 1)A, adv. mr. N.C. van Steijn, vs. B c.s., adv. mr.M.J. van Basten Batenburg,Feiten en procesverloopErflater is geboren in 1922. Vanaf zijn kleutertijdwas hij blijvend verstandelijk beperkt.Hij is niet gehuwd geweest en heeft geennakomelingen. A is de dochter van een vooroverledenbroer van erflater. B heeft vanaf dejaren zeventig huishoudelijke werkzaamhedenvoor erflater verricht. Bij testament van19 juni 1980 heeft erflater A en een anderenicht tot zijn enig erfgenaam benoemd. A ende andere nicht zijn thans ook de wettelijkeerfgenamen van erflater. Bij testament van20 mei 1999 heeft erflater echter het eerderetestament herroepen en twee kinderen van Btot zijn enige erfgenamen benoemd. In 2011is erflater overleden.In dit geding heeft A gevorderd dat voor rechtwordt verklaard dat de in 1980 en 1999 opgemaaktetestamenten primair nietig en subsidiairvernietigd zijn en dat de nalatenschapaan de wettige erfgenamen toekomt. Zij heeft512 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraak41213 februari 2015, nr. 13/06384(Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot,M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-Gmr. M.H. Wissink)ECLI:NL:HR:2015:302Onverschuldigde betaling. Executie rechtbankvonnis.Strekking hoger beroep. Vervolgop HR 11 september 2009,ECLI:NL:HR:2009:BI7147. De rechtbank veroordeeltgedaagde tot betaling van eenbedrag. Ter uitvoering van dat vonniswordt een woning geveild en wordt eendeel van de veilingopbrengst uitgekeerdaan eisers. Gedaagde gaat in hoger beroep.Het hof veroordeelt gedaagde/appellant totbetaling van een ander bedrag. HR: Hethof heeft verzuimd het aan eisers/geïntimeerdenuit de veilingopbrengst uitgekeerdebedrag in zijn berekening te betrekken.Aldus heeft het hof de strekking vande vordering van de appellant in hogerberoep en van haar grieven miskend. DeHR doet zelf de zaak af.(BW art. 6:203)V, adv. mr. J. van Weerden, vs. K c.s., adv. mr.K.T.B. Salomons.Feiten en procesverloopIn 2005 heeft V een woning verkocht aan Kc.s. In een eerder geding is de koopovereenkomstvernietigd wegens dwaling. Het in datgeding ingestelde cassatieberoep is verworpenbij HR 11 september 2009,ECLI:NL:HR:2009:BI7147.In dit geding hebben K c.s. schadevergoedinggevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijkingzijdens V. De rechtbank heeft V veroordeeldtot betaling van € 125 000, met wettelijkerente. Ter executie van dat vonnis is dewoning geveild. Van de opbrengst is een deelbetaald aan K c.s. en een deel aan V. V is inhoger beroep gegaan. Het hof heeft het vonnisvan de rechtbank vernietigd en V alsnogveroordeeld tot betaling van € 62 000, metwettelijke rente.Hoge RaadHet onderdeel klaagt terecht dat het hofheeft verzuimd het aan K c.s. uit deopbrengst van de veiling uitgekeerde bedragte betrekken in de berekening van het bedragdat V uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijkingaan K c.s. dient te betalen. Aldus heefthet hof miskend dat de vordering van V inhoger beroep alsmede haar grieven medeertoe strekken om, met vernietiging van hetvonnis van de rechtbank en onder afwijzingvan de vordering van K c.s., terugbetaling teverkrijgen van al hetgeen V ter uitvoeringvan dat vonnis aan K c.s. heeft voldaan. DeHoge Raad kan zelf de zaak afdoen door K c.s.te veroordelen om het door V te veel betaaldeaan haar terug te betalen. Dit bedrag dientals volgt te worden berekend. Op het bedragwaarop K c.s. recht hebben, komt € 125 000in mindering als het aan K c.s. uitgekeerdebedrag uit de veilingopbrengst. Derhalveheeft V aan K c.s. te veel en daarmee onverschuldigdbetaald een bedrag in hoofdsomvan € 125 000 - € 62 000 = € 63 000. Laatstgenoemdbedrag dienen K c.s. aan V terug tebetalen. K c.s. hebben ter zake van de wettelijkerente € 2978 te veel ontvangen, welkbedrag zij eveneens aan V moeten terugbetalen.Volgt vernietiging, voor zover V is veroordeeldtot betaling van € 62 000, met rente, enveroordeling van K c.s. tot betaling van€ 65 978, met rente, overeenkomstig de conclusievan de A-G.De A-G geeft onder 3.3.1-3.3.3 een vooropstellingover ongerechtvaardigde verrijking (degrondslag van de hoofdvordering). Onder3.11-3.16 gaat hij in op de onverschuldigdebetaling door gedaagde/appellant bij verdisconteringvan de uitkering uit de veilingopbrengstals gevolg van de executie van hetrechtbankvonnis.41313 februari 2015, nr. 14/00721(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E Drion, G.de Groot; A-G mr. P. Vlas)ECLI:NL:HR:2015:304Loon. Wettelijke verhoging. Wettelijke rente.Een ex-werknemer krijgt bij rechterlijkeuitspraak een wettelijke verhoging van hetloon toegewezen. In een nieuw geding vorderthij wettelijke rente over de verhoging.HR: Het is niet op voorhand uitgesloten datwettelijke rente alsnog wordt gevorderdnadat bij rechterlijke uitspraak een wettelijkeverhoging van het loon wegens vertragingin de loonbetaling is toegewezen. Derechter kan tot het oordeel komen dat sprakeis van misbruik van procesrecht, maardaarbij past terughoudendheid. Ook hetaannemen van afstand van recht of rechtsverwerkingis denkbaar.(BW art. 6:119, 7:625 lid 1)A, adv. mr. P.J.L.J. Duijsens, vs. Datawell, adv.mr. J.P. Heering.Feiten en procesverloopDe arbeidsovereenkomst tussen A en Datawellis in 2004 ontbonden. Bij onherroepelijkgeworden vonnis van 22 juni 2005 is Datawellveroordeeld tot betaling van achterstalligloon (€ 33 495 bruto) en uitkering vanniet opgenomen vakantiedagen (€ 9039 bruto),telkens vermeerderd met de wettelijkerente en met de maximale wettelijke verhogingvan 50% wegens vertraging.In dit geding heeft A betaling gevorderd vande wettelijke rente over het bedrag van de in2005 toegekende wettelijke verhogingen. Dekantonrechter heeft de vordering afgewezen.Het hof heeft het vonnis van de kantonrechterbekrachtigd.Hoge RaadArt. 7:625 lid 1 BW geeft een werknemeronder bepaalde voorwaarden aanspraak opverhoging van het loon wegens vertraging inde loonbetaling. De rechter kan deze verhogingbeperken tot een bedrag dat hem in deomstandigheden van het geval billijk voorkomt.Een vordering tot betaling van de verhogingkan worden gecombineerd met eenvordering tot vergoeding van wettelijke renteover het bedrag van de verhoging. De verhogingis bedoeld als een prikkel voor werkgeversom het loon tijdig te betalen. De wettelijkerente daarover is bedoeld als eenvergoeding van de schade die de werknemerlijdt doordat hij de wettelijke verhogingwaarop hij recht heeft, niet tijdig ontvangt.De matigingsbevoegdheid van art. 7:625 lid 1BW biedt voldoende mogelijkheid om eenonredelijke cumulatie van de verhoging metde wettelijke rente te voorkomen (vgl. HR 5januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7251, NJ1979/207 (Swaen vs. Van Hees)). Een vorderingtot vergoeding van wettelijke rentebehoeft niet noodzakelijkerwijze tegelijk teworden ingesteld met de vordering tot betalingvan de hoofdsom. Dat is niet andersindien het betreft rente over een verhoginguit hoofde van art. 7:625 BW. Vordert eenwerknemer de wettelijke rente over de verhogingin een afzonderlijke procedure, nadat deverhoging geheel of ten dele is toegewezenin een eerdere procedure waarin geen wettelijkerente over de verhoging was gevorderd,dan kan de rechter in het licht van de bijzondereomstandigheden van het geval tot hetoordeel komen dat sprake is van misbruikvan procesrecht, maar daarbij past de rechterterughoudendheid (vgl. HR 6 april 2012, r.o.5.1, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233(Grand Café vs. Achmea)). Ook het aannemenvan afstand van recht of rechtsverwerking isin een zodanig geval denkbaar. Opmerkingverdient nog het volgende. Indien de wettelijkerente wordt gevorderd nadat de verhoging514 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraakreeds is toegewezen, ontbreekt de hiervooraangeduide mogelijkheid om door matigingeen onredelijke cumulatie van de wettelijkeverhoging met de wettelijke rente te voorkomen.De matigingsbevoegdheid van art.7:625 lid 1 BW biedt echter voldoende mogelijkheidom een verhoging in voorkomendgeval slechts toe te wijzen onder de voorwaardedat de werknemer niet alsnog aanspraakmaakt op vergoeding van wettelijkerente over de periode tot aan de beslissingover de verhoging. Gezien het voorgaande is,anders dan het bestreden oordeel van hethof tot uitgangspunt neemt, niet op voorhanduitgesloten dat wettelijke rente alsnogwordt gevorderd nadat bij rechterlijke uitspraakop de voet van art. 7:625 lid 1 BW eenverhoging is toegewezen.Volgt vernietiging en verwijzing.De A-G concludeert tot verwerping. Hij meentdat een vordering tot betaling van wettelijkerente over een wettelijke verhoging niet laterdan tegelijk met de vordering tot betalingvan de wettelijke verhoging kan worden ingesteld(2.8-2.9).41413 februari 2015, nr. 14/04325(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, V.van den Brink; A-G mr. F.F. Langemeijer)ECLI:NL:HR:2015:303Klacht niet-vervolging. Minister. Medeverdachte.Een klacht is gericht tegen de nietvervolgingvan een (oud-)minister en vieranderen. HR: De HR is niet bevoegd de vervolgingte bevelen van de minister wegenshet bedoelde ambtsmisdrijf en evenmin omde vervolging te bevelen van de vier anderenals medeverdachten.(Grondwet art. 119; Wet van 22 april 1855,Stb. 33, art. 4; RO art. 76; Sv 12c, art. 483 lid 1en 2, 485)Klager namens Stichting Behoud IndustrieelErfgoed.Feiten en procesverloopKlager heeft in 2012 aangifte gedaan vanonregelmatigheden en namens de Stichtingverzocht om vervolging van enige personen.De officier van justitie heeft dit verzoek nietingewilligd. Het beklag tegen deze beslissingtot niet-vervolging is door het gerechtshofDen Haag bij beschikking van 16 juli 2013afgewezen. Op 17 oktober 2013 heeft klageraangifte gedaan tegen een voormalig ministervan Justitie, tegen de drie leden van hetgerechtshof die de beschikking van 16 juli2013 hebben gegeven en tegen de (waarnemend)griffier die deze beschikking medeheeft ondertekend. Deze aangifte werdgedaan ter zake van ‘ambtsmisbruik dooraansturing en inmenging van Politiek met deRechterlijke macht’. De officier van justitieheeft aan deze aangifte geen gevolg gegeven.Bij brief van 3 januari 2014 heeft klagernamens de Stichting bij het Gerechtshof DenHaag beklag gedaan over het niet vervolgenvan de voormalige Minister van Justitie, dedrie leden van het gerechtshof en degerechtsambtenaar. Het hof heeft zich bijbeschikking van 12 augustus 2014 onbevoegdverklaard en de zaak verwezen naar deHoge Raad.Hoge RaadVoor zover het beklag betrekking heeft op devoormalige Minister van Justitie geldt hetvolgende. Ingevolge art. 119 Grondwet en art.76 RO staan (gewezen) ministers, staatssecretarissenen leden van de Staten-Generaalwegens ambtsmisdrijven in die betrekkingengepleegd, in eerste en hoogste ressort terechtvoor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolgingter zake van die misdrijven kan slechtsworden gegeven bij Koninklijk Besluit of bijeen besluit van de Tweede Kamer (art. 119Grondwet; art. 4 Wet van 22 april 1855, Stb.33, houdende regeling der verantwoordelijkheidvan de hoofden der Ministeriële Departementen;art. 483 leden 1 en 2 Sv) (vgl. HR 3december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198, NJ2011/122). Nu hieruit volgt dat de Hoge Raadniet bevoegd is opdracht te geven tot vervolgingvan een door een voormalig Ministervan Justitie gepleegd ambtsmisdrijf als doorklager bedoeld, is het beklag kennelijk nietontvankelijk.Voor zover het beklag betrekkingheeft op voornoemde raadsheren en degriffier, die geen van allen zijn aan te merkenals (gewezen) ministers, staatssecretarissenof leden van de Staten-Generaal, geldt hetvolgende. Het hiervoor overwogene brengtmee dat zich hier niet het in art. 485 Svbedoelde geval voordoet dat een verdachteop grond van art. 119 Grondwet en art. 76 ROvoor de Hoge Raad terechtstaat of zalterechtstaan. Reeds daarom is er geen grondvoor de vervolging voor de Hoge Raad vanmogelijke ‘mede-verdachten van dengene dievoor den Hoogen Raad terechtstaat’ alsbedoeld in art. 485 Sv, zoals klager kennelijkvoor ogen staat. Dat brengt mee dat de HogeRaad ook in zoverre niet bevoegd is vervolgingte bevelen en het beklag ook in zoverrekennelijk niet-ontvankelijk moet wordengeacht. Het voorgaande brengt mee datoproeping van klager achterwege kan blijven(vgl. art. 12c Sv).Volgt niet-ontvankelijkverklaring van klagerin zijn beklag.De A-G gaat onder 2.4-2.15 in op het begripmedeverdachte in de zin van art. 485 Sv.41513 februari 2015, nr. 14/06304(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak;A-G mr. LA.D. Keus)ECLI:NL:HR:2015:310Kantoorbetekening. Dagvaardingstermijn.Verstekverlening. HR: Bij kantoorbetekeningvan een rechtsmiddelexploot kan wordenvolstaan met de dagvaardingstermijnvan ten minste een week, indien degenevoor wie het stuk is bestemd, een bekendewoonplaats of een bekend werkelijk verblijfheeft in een lidstaat waar de BetekeningsverordeningII van toepassing is, dan wel ineen (al dan niet in Europa gelegen) staatdie partij is bij het Haags Betekeningsverdrag.(Rv art. 63 lid 1, 115 lid 3)Oracle, adv. mr. J.P. Heering, vs. Westinvest,niet verschenen.ProcesverloopBij exploot van 26 november 2014, uitgebrachtaan het kantoor van de advocaat bijwie Westinvest in de vorige instantie laatstelijkter zake woonplaats heeft gekozen, heeftOracle Westinvest, gevestigd te Düsseldorf,Duitsland, gedagvaard te verschijnen terterechtzitting van de Hoge Raad van 19december 2014. Op de dienende dag is Westinvestniet verschenen.Hoge RaadIn de rechtspraak van de Hoge Raad is hetvolgende beslist: (i) Kantoorbetekening volstaatom verstek te verlenen, indien degeadresseerde een bekende woonplaats ofeen bekend werkelijk verblijf heeft in eenlidstaat waar de Betekeningsverordening II(Verordening (EG) nr. 1393/2007) van toepassingis (vgl. HR 18 december 2009,ECLI:NL:HR:2009:BK3078, NJ 2010/111(Demerara vs. Karl Heinz Haus)). (ii) Kantoorbetekeningvolstaat eveneens om verstek teverlenen, indien de geadresseerde een bekendewoonplaats of een bekend werkelijk verblijfheeft in een (al dan niet in Europa gelegen)staat die partij is bij het HaagsBetekeningsverdrag (vgl. HR 4 februari 2011,ECLI:NL:HR:2011:BP0006, NJ 2011/368 (Goudbergvs. Van Breukelen), en HR 4 februariNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 515


Rechtspraak2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3105 (StichtingEvangeliegemeente De Weg vs. X)). (iii) Indiende geadresseerde een bekende woonplaatsheeft in een buiten Europa gelegen staat diepartij is bij het Haags Betekeningsverdrag,kan het kantooradres van de advocaat bij wiedie persoon in de vorige instantie laatstelijkter zake woonplaats heeft gekozen, gelden alseen door die persoon voor deze zaak gekozenwoonplaats. In een dergelijk geval bedraagtde termijn van dagvaarding ten minste eenweek (vgl. HR 15 april 2011,ECLI:NL:HR:2011:BP4952, NJ 2011/369). Debeslissing in laatstbedoeld arrest berust opde overweging dat de kantoorbetekeningstrookt met het doel en de strekking vanzowel het Haags Betekeningsverdrag als deBetekeningsverordening II om op eenvoudigeen snelle wijze te bewerkstelligen dat degeadresseerde die in een andere verdragstaatof lidstaat zijn woonplaats of bekend werkelijkverblijf heeft, van het stuk kennis neemt.Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat deadvocaat is gehouden te bevorderen dat hetexploot tijdig degene bereikt voor wie het isbestemd, hetgeen met de moderne communicatiemiddelenbinnen de korte termijn vaneen week in de regel mogelijk zal zijn. Dezeoverwegingen doen niet slechts opgeld in hetin dat arrest aan de orde zijnde geval. Opgrond van diezelfde overwegingen is eenbeslissing als in dat arrest gegeven eveneensgerechtvaardigd in de gevallen dat degenevoor wie het stuk is bestemd, een bekendewoonplaats of een bekend werkelijk verblijfheeft in een lidstaat waar de BetekeningsverordeningII van toepassing is, dan wel in eenbinnen Europa gelegen staat die partij is bijhet Haags Betekeningsverdrag. Daarbij is metname van belang dat mag worden aangenomendat in alle hiervoor genoemde gevallende moderne communicatiemiddelen hetmogelijk maken dat de advocaat aan wienskantoor het rechtsmiddelexploot wordtgedaan, in de regel erin zal slagen om binnende termijn van een week te bewerkstelligendat dit stuk degene bereikt voor wie hetis bestemd. Het vorenstaande betekent datbij kantoorbetekening van een rechtsmiddelexplootop de voet van art. 63 lid 1 Rv kanworden volstaan met de in art. 115 lid 3 Rvvoorgeschreven termijn van dagvaarding vanten minste een week, indien degene voor wiehet stuk is bestemd, een bekende woonplaatsof een bekend werkelijk verblijf heeft in eenlidstaat waar de Betekeningsverordening IIvan toepassing is, dan wel in een (al dan nietin Europa gelegen) staat die partij is bij hetHaags Betekeningsverdrag. In deze gevallendient de rechter met inachtneming van hetverdedigingsbelang te beslissen over verstekverlening.Indien degene voor wie het rechtsmiddelexplootis bestemd, op de dienendedag niet verschijnt en er aanleiding bestaateraan te twijfelen of het stuk de buitenlandsegeadresseerde heeft bereikt, dient de rechterhet verstek niet terstond te verlenen. Derechter kan zo nodig inlichtingen hieromtrent(doen) inwinnen bij de advocaat aanwiens kantoor het rechtsmiddelexploot isgedaan. Indien de advocaat aan wiens kantoorhet rechtsmiddelexploot is gedaan, eigenerbeweging of desgevraagd meedeelt dathij (nog) niet erin is geslaagd zijn (voormalige)cliënt op de hoogte te stellen van deinhoud van het stuk, dient de rechter dit inzijn oordeelsvorming te betrekken. Nu ergeen aanleiding bestaat eraan te twijfelendat het stuk Westinvest heeft bereikt, dienthet gevraagde verstek te worden verleend.Volgt verstekverlening, overeenkomstig deconclusie van de A-G.Hoge Raad (strafkamer)Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraarstraf(proces)recht Radboud Universiteit Nijmegen.41610 februari 2015, nr. 14/01244(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. SplintervanKan, Y. Buruma)(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strekkendetot verwerping; adv. mr. D. Greven,Enschede)ECLI:NL:HR:2015:274Belediging die iemand mondeling in zijntegenwoordigheid is aangedaan, art. 266 Sr:hierbij moet een uitlating als beledigendworden beschouwd indien zij de strekkingheeft die ander aan te randen in zijn eer engoede naam. Het oordeel dat daarvan sprakeis zal bij woorden waarvan het gebruik opzichzelf in het algemeen niet beledigend is,afhangen van de context waarin de uitlatingis gedaan. In casu motivering hof toereikenddat de woorden ‘jij bent een mierenneuker’,daarmee het gezag van de optredendepolitieagent ondermijnend, in de contextin casu de strekking hadden de agent in zijneer en goede naam aan te tasten.(Sr art. 266)Inleiding:Verdachte is veroordeeld omdat hij – kortgezegd – opzettelijk beledigend een ambtenaar,te weten [verbalisant 1] gedurende enter zake van de rechtmatige uitoefening vanzijn bediening, in diens tegenwoordigheidmondeling heeft toegevoegd de woorden ‘jijbent een mierenneuker’.De raadsman heeft aangevoerd dat de strekkingvan het bezigen van het woord ‘mierenneuker’in de context van deze zaak nietbeledigend is geweest. Verdachte dient danook te worden vrijgesproken.Het hof overweegt onder meer het volgende:‘Verdachte heeft verbalisant [verbalisant 1],nadat [verbalisant 1] zijn blikje bier had afgepakt,een mierenneuker genoemd. Verdachteverklaarde later dat hij de agent heel kinderachtigvond. Verdachte heeft zijn uitlatinggedaan in het openbaar en in aanwezigheidvan meerdere personen die deze uitlatingkonden horen. Naar het oordeel van het hofheeft de verdachte met het bezigen van dewoorden “jij bent een mierenneuker” nietalleen de persoon in kwestie, verbalisant[verbalisant 1], aangetast maar ook het politieoptredenop dat moment en daarmee hetgezag van de verbalisant [verbalisant 1]ondermijnd. Er is naar het oordeel van hethof sprake van een samenhangend complexvan handelingen door een politieagent dieop dat moment bezig was met de ordehandhaving.Onder die omstandigheden is het hofvan oordeel dat de uitlating “jij bent een mierenneuker”de strekking had de agent in zijngoede naam en eer aan te tasten. Het verweervan de raadsman wordt dan ook verworpen.’Het middel klaagt dat het hof zijn oordeeldat de in de bewezenverklaring vermeldebewoordingen ‘jij bent een mierenneuker’ alsbelediging in de zin van art. 266 Sr kunnenworden aangemerkt ontoereikend heeftgemotiveerd.Hoge Raad, onder meer:2.3. De bewezenverklaring houdt in dat hetgaat om een belediging die iemand mondelingin zijn tegenwoordigheid is aangedaan.In een dergelijk geval moet een uitlating alsbeledigend worden beschouwd indien zij destrekking heeft die ander aan te randen inzijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvansprake is zal bij woorden waarvan hetgebruik op zichzelf in het algemeen nietbeledigend is, afhangen van de context waarinde uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796, NJ2010/671).2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte,nadat zijn blikje bier was afgepakt, verbalisant[verbalisant 1] die bezig was met de ordehandhavingin het openbaar en waarneembaarvoor aanwezige derden, heeft toegevoegd dewoorden ‘jij bent een mierenneuker’, daarmeehet gezag van de optredende politieagentondermijnend. Het oordeel van het Hof dat die516 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraakuitlating in deze context de strekking had deagent in zijn eer en goede naam aan te tastenis niet ontoereikend gemotiveerd.2.5. Het middel faalt.41710 februari 2015, nr. 13/00633(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strekkendetot vernietiging wat betreft de opgelegdestraf, tot vermindering daarvan en totverwerping voor het overige; adv. mr. P.T.C.van Kampen, Amsterdam)ECLI:NL:HR:2015:264Deelneming aan een criminele organisatie,art. 140 Sr: daarvan kan slechts dan sprakeindien de betrokkene behoort tot hetsamenwerkingsverband en een aandeelheeft in, dan wel ondersteunt, gedragingendie strekken tot of rechtstreeks verbandhouden met de verwezenlijking van het invoormeld artikel bedoelde oogmerk. Incasu toereikende motivering dat verdachteheeft ‘deelgenomen’ in de hiervoor bedoeldebetekenis.(Sr art. 140)Inleiding:Verdachte is veroordeeld ter zake van art. 140Sr omdat hij – kort gezegd – ‘heeft deelgenomenaan een organisatie, die gevormd werddoor verdachte en/of het bedrijf [medeverdachte1] en/of de natuurlijke personen[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [medeverdachte 5]en/of een of meer andere rechtspersonen en/of natuurlijke personen, welke organisatie totoogmerk had het plegen van misdrijven,namelijk valsheid in geschrifte en/of overtredingvan de Wet Melding ongebruikelijketransacties en/of witwassen.’Deze bewezenverklaring steunt op de volgendebewijsvoering: ‘[…] Het aandeel vanverdachte in deze onderneming bestond uit:het accepteren van aangeboden gelden enhet uitvoeren van wisseltransacties, hetonderhouden van contacten met de wisselaars,het bepalen van de wisselkoers, hetaccepteren dat wisseltransacties niet juistwerden geregistreerd, het toelaten dat ongebruikelijketransacties onjuist werdengemeld, het voortzetten van wisselpraktijkenals wisseltransacties door het MOT warendoorgemeld aan justitie. Het vereiste opzetkan voor verdachte worden afgeleid uit hetgegeven dat hij bewust een bedrijfscultuurheeft laten ontstaan en laten voortbestaanwaarin de regels omtrent het melden vanongebruikelijke transacties structureel nietwerden nageleefd. Daarbij was het voor allebetrokkenen, ook voor verdachte, duidelijkdat de ter wisseling aangeboden gelden weleens een criminele herkomst konden hebben.Op basis van de hiervoor weergegevenpunten kan worden aangenomen dat ondermeer [medeverdachte 1], verdachte, [medeverdachte3], [betrokkene 6], [betrokkene 7],[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]hebben deelgenomen aan de criminele organisatieen dat het vereiste onvoorwaardelijkeopzet bij hen aanwezig was. Zij hoordenimmers tot het samenwerkingsverband enhadden een aandeel in gedragingen diestrekten tot of rechtstreeks verband hieldenmet de verwezenlijking van het oogmerkvan de organisatie.’Het (zesde) middel klaagt dat de bewezenverklaringvan feit 5 onvoldoende met redenenis omkleed, omdat uit de bewijsvoering vanhet hof niet kan worden afgeleid dat de verdachtedoor een passieve houding heeft ‘deelgenomen’aan een criminele organisatie.Hoge Raad, onder meer:4.3. Bij de beoordeling van het middel moetworden vooropgesteld dat van deelneming aaneen organisatie als bedoeld in de art. 140 Srslechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkenebehoort tot het samenwerkingsverband eneen aandeel heeft in, dan wel ondersteunt,gedragingen die strekken tot of rechtstreeksverband houden met de verwezenlijking vanhet in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 29januari 1991, DD 91.168 en 169).4.4. ’s Hofs oordeel dat de verdachte daadwerkelijkeen aandeel heeft gehad in, of heeftondersteund, gedragingen die strekken tot ofrechtstreeks verband houden met de verwezenlijkingvan het binnen de organisatiebestaande oogmerk en derhalve in de bewezenverklaringvermelde periode aan die organisatieheeft ‘deelgenomen’ in de hiervoorbedoelde betekenis, is toereikend gemotiveerd.4.5. Het middel faalt.41810 februari 2015, nr. 14/04181(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van deGriend)(Na beroep in cassatie in het belang van dewet door A-G mr. G. Knigge, strekkende totvernietiging in het belang der wet van debeschikking van het Gerechtshof Amsterdam,nr. 15/740177-09, van 22 juni 2011)ECLI:NL:HR:2015:257Een ter terechtzitting gedaan verzoek totschorsing van de voorlopige hechtenis enart. 21 lid 1 Sv: ingevolge deze bepalingmoet zodanig verzoek op de terechtzittingworden beslist. Een dergelijke beslissingkan niet worden aangemerkt als eenbeschikking. Tegen een op de terechtzittingin eerste aanleg gegeven beslissing staat opgrond van art. 406 Sv voor de officier vanjustitie hoger beroep slechts open gelijktijdigmet dat tegen de einduitspraak.(Sv art. 21, 87, 138, 406)Inleiding:Cassatie in het belang der wet. Het middelklaagt dat het hof de officier van justitie,gelet op het bepaalde in art. 87 lid 1 Sv, tenonrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard inhet hoger beroep.’s Hofs bestreden beschikking houdt het volgendein:‘2.3. In de zaak tegen de verdachte heeft derechtbank op 11 februari 2011 een zogenaamderegiezitting gehouden, naar aanleidingwaarvan de rechtbank een groot aantalonderzoekswensen van de verdediging heeftgehonoreerd. Het onderzoek ter terechtzittingis toen geschorst tot 19 april 2011.2.4. Ter terechtzitting van 19 april 2011 heeftde voorzitter van de rechtbank medegedeelddat, in verband met de voor het nadereonderzoek benodigde tijd, de inhoudelijkebehandeling van de zaken tegen de verdachteen medeverdachten eerst vanaf januari2012 zal kunnen plaatsvinden. Ter terechtzittingheeft de raadsman vervolgens primairopheffing, subsidiair schorsing van de voorlopigehechtenis van de verdachte verzocht. Deofficier van justitie heeft zich tegen toewijzingvan dit verzoek verzet. De voorzitter vande rechtbank heeft medegedeeld dat debeslissing op het verzoek uiterlijk op vrijdag22 april 2011 zal worden genomen en afzonderlijkzal worden geminuteerd. Daarop ishet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaaldetijd geschorst, waarbij de uiterste termijnwaarbinnen het onderzoek op deterechtzitting diende te worden hervat− indien de verdachte alsdan nog gedetineerdzou zijn voor de onderhavige zaak − isgesteld op drie maanden.2.5. Op 21 april 2011 heeft de rechtbank eenals beschikking aangeduide beslissing gegeven,waarin het verzoek tot opheffing van devoorlopige hechtenis is afgewezen en hetverzoek tot schorsing − onder in de beslissingvermelde voorwaarden − is toegewezen.2.6. Ter terechtzitting van het hof in raadkamerheeft de advocaat-generaal zich op hetstandpunt gesteld dat de beslissing van derechtbank, conform haar bewoordingen, eenNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 517


Rechtspraakbeschikking is en dat daartegen op de voetvan artikel 87 Sv voor de officier van justitiehoger beroep openstaat.2.7. Het hof volgt de advocaat-generaal nietin die opvatting. Ingevolge het bepaalde inartikel 21 lid 1 Sv geschieden op de terechtzittingonderzoek en beslissing omtrent allevorderingen, verzoeken of voordrachten,aldaar gedaan. Op het verzoek van de raadsmantot opheffing subsidiair schorsing vande voorlopige hechtenis, gedaan ter terechtzittingvan 19 april 2011, had mitsdien terterechtzitting uitspraak moeten wordengedaan.2.8. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dathet onderzoek ter terechtzitting, dat terterechtzitting van 19 april 2011 voor onbepaaldetijd was geschorst, op 21 april 2011, inverband met de te geven beslissing waarvanberoep, is voortgezet. De beslissing waarvanberoep vermeldt niet dat deze ter terechtzittingis uitgesproken. Wel is daarin vermelddat de beslissing een beschikking is, hetgeen− naar luidt van artikel 138 Sv − zou meebrengendat de beslissing niet op de terechtzittinggegeven is.2.9. Indien de beslissing van de rechtbank,zoals artikel 21 lid 1 Sv voorschrijft, moetworden beschouwd als een ter terechtzittinggegeven beslissing tot schorsing van de voorlopigehechtenis, staat ingevolge het bepaaldein artikel 406 lid 1 Sv geen hoger beroepopen. Dit artikel laat immers hoger beroeptegen vonnissen die geen einduitspraak zijnslechts toe, gelijktijdig met dat tegen deeinduitspraak. Lid 2 van dat artikel noemtdaarop een aantal uitzonderingen, maardaaronder is de beslissing tot schorsing vande voorlopige hechtenis niet begrepen. Waargeen hoger beroep openstaat, kan de officiervan justitie daarin niet worden ontvangen.2.10. Indien de beslissing van de rechtbankmoet worden beschouwd als een beschikkingheeft de rechtbank de beslissing, gelet op hethierboven overwogene, ten onrechte die vormgegeven. Dat de rechtbank haar beslissing tenonrechte heeft neergelegd in een beschikkingbehoort niet tot gevolg te hebben dat hetopenbaar ministerie de beslissing in hogerberoep inhoudelijk kan laten herbeoordelen.Dat zou in strijd zijn met het wettelijke systeemvan rechtsmiddelen en met de eisenvan een goede procesorde. Ook in dit gevalkan mitsdien de officier van justitie niet inhet hoger beroep worden ontvangen.2.11. De slotsom is dat de officier van justitieniet-ontvankelijk moet worden verklaard inhet hoger beroep.’Hoge Raad, onder meer:4.3. Ingevolge art. 21, eerste lid, Sv moet opeen ter terechtzitting gedaan verzoek totschorsing van de voorlopige hechtenis op deterechtzitting worden beslist. Een dergelijkebeslissing kan niet worden aangemerkt alseen beschikking. Tegen een op de terechtzittingin eerste aanleg gegeven beslissing staatop grond van art. 406 Sv voor de officier vanjustitie hoger beroep slechts open gelijktijdigmet dat tegen de einduitspraak. Die wettelijkeregeling laat immers geen ruimte ommeer uitzonderingen te maken dan in hettweede lid van art. 406 Sv zijn voorzien (vgl.het heden uitgesproken arrest van de HogeRaad, ECLI:NL:HR:2015:247).Aan het voorschrift van art. 406, eerste lid, Svkan geen afbreuk worden gedaan doordat,zoals in het onderhavige geval, op een op deterechtzitting gedaan verzoek tot schorsingvan de voorlopige hechtenis nadien bij als‘beschikking’ aangemerkte afzonderlijkebeslissing is beslist tot toewijzing daarvan.Het Hof heeft de Officier van Justitie dusterecht niet-ontvankelijk verklaard in hethoger beroep.4.4. Het middel faalt.4.5. Opmerking verdient nog het volgende.Met het oog op de tenuitvoerlegging van eenop de terechtzitting mondeling gegeven enin het proces-verbaal aangetekende beslissingtot schorsing of opheffing van de voorlopigehechtenis is het in de praktijk gebruikelijken wordt het wenselijk geacht dezebeslissing ook afzonderlijk te minuteren.Geen rechtsregel verzet zich daartegen. Zoeen schriftelijke vastlegging kan niet wordenaangemerkt als een beschikking als bedoeldin art. 138 Sv.Volgt verwerping van het beroep.41910 februari 2015, nr. 14/04179(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van deGriend)(Na beroep in cassatie in het belang van dewet door A-G mr. G. Knigge, strekkende totvernietiging in het belang der wet van debeschikking van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage,nr. 11/500498-09, van 11 februari2010)ECLI:NL:HR:2015:255(Sv art. 71, 80, 86, 87)Bevoegdheid hof tot schorsing voorlopigehechtenis. Ingevolge art. 86 Sv is de rechterdie (in eerste aanleg of in hoger beroep)over de voorlopige hechtenis beslist,bevoegd om op vordering van het OpenbaarMinisterie, op verzoek van de verdachte ofambtshalve de voorlopige hechtenis teschorsen. Die bevoegdheid tot schorsingvan de voorlopige hechtenis komt dus aanhet hof niet alleen toe wanneer het isgeroepen te beslissen inzake de voorlopigehechtenis nadat appel is ingesteld in destrafzaak zelve, maar tevens wanneer op devoet van art. 71 Sv hoger beroep is ingesteldtegen een bevel tot gevangenhoudingof gevangenneming. Het hof is tevensbevoegd de voorlopige hechtenis te schorsenwanneer het op grond van art. 87 lid 2Sv in hoger beroep oordeelt omtrent deafwijzing van een verzoek tot opheffingvan de voorlopige hechtenis.Inleiding:Cassatie in het belang der wet. Het middelklaagt dat het hof de verdachte, gelet op hetbepaalde in art. 87 lid 2 Sv, ten onrechte nietontvankelijkheeft verklaard in zijn hogerberoep tegen de beschikking van de rechtbankvan 20 januari 2010 houdende afwijzingvan het verzoek tot schorsing van devoorlopige hechtenis.De gang van zaken is de volgende geweest. 1.Bij beschikking van 9 december 2009 heeftde raadkamer van de rechtbank de vorderingtot gevangenhouding van de verdachte toegewezen.Bij afzonderlijke beschikking van 9december 2009 heeft de rechtbank het verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenisafgewezen. Tegen de beschikking houdendede toewijzing van de vorderinggevangenhouding heeft de verdachte hogerberoep ingesteld. 2. Bij beschikking van 14januari 2010 heeft het hof de beschikkingvan de rechtbank houdende de toewijzingvan de vordering tot gevangenhoudingbevestigd en het bij de behandeling in raadkameraan het hof gedane verzoek tot schorsingvan de voorlopige hechtenis afgewezen.3. De verdachte heeft vervolgens bij de raadkamervan de rechtbank opnieuw een verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenisgedaan. De rechtbank heeft dat verzoekbij beschikking van 20 januari 2010 afgewezen.De verdachte heeft tegen deze beschikkinghoger beroep ingesteld. 4. Het hof heeftde verdachte niet-ontvankelijk verklaard inzijn onder 3. vermelde hoger beroep en daartoeoverwogen dat ‘reeds een eerder verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenis op14 januari 2010 door het Hof is behandeld’.Hoge Raad, onder meer:4.2.1. Op grond van art. 86 Sv is de rechterdie hetzij in eerste aanleg hetzij in hogerberoep over de voorlopige hechtenis beslist,bevoegd om op vordering van het openbaarministerie, op verzoek van de verdachte ofambtshalve de voorlopige hechtenis te schorsen.Die bevoegdheid tot schorsing van de518 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraakvoorlopige hechtenis komt dus aan het hofniet alleen toe wanneer het is geroepen tebeslissen inzake de voorlopige hechtenisnadat appel is ingesteld in de strafzaak zelve,maar tevens wanneer op de voet van art. 71Sv hoger beroep is ingesteld tegen een beveltot gevangenhouding of gevangenneming.Het hof is tevens bevoegd de voorlopigehechtenis te schorsen wanneer het op grondvan art. 87, tweede lid, Sv in hoger beroepoordeelt omtrent de afwijzing van een verzoektot opheffing van de voorlopige hechtenis.(Vgl. HR 20 april 2010,ECLI:NL:HR:2010:BL3144, NJ 2010/253.)4.2.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,geeft het oordeel van het Hof dat de verdachteniet-ontvankelijk is in zijn hogerberoep tegen de afwijzing van het verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenis opde grond dat reeds een eerder verzoek totschorsing van de voorlopige hechtenis doorhet Hof was behandeld, blijk van een onjuisterechtsopvatting. Het door het Hof genoemde“eerdere verzoek” betrof immers een verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenisdat is gedaan in de raadkamer waarin hethoger beroep tegen de toewijzing van de vorderinggevangenhouding werd behandeld,terwijl niet is gebleken dat de verdachtereeds gebruik had gemaakt van zijn in art.87, tweede lid, Sv voorziene recht om eenmaalin hoger beroep te komen van eenafwijzende beslissing door de Rechtbank vaneen verzoek tot opheffing dan wel schorsingvan de voorlopige hechtenis.4.2.3. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.Volgt vernietiging in het belang van de wetvan de bestreden beschikking.42010 februari 2015, nr. 14/04180(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van deGriend)(Na beroep in cassatie in het belang van dewet door A-G mr. G. Knigge, strekkende totvernietiging in het belang der wet van debeschikking van Rb. Haarlem 10 november2010, nr. 15/700472-10)ECLI:NL:HR:2015:256Verzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis: tekst noch strekking van art. 69lid 1 Sv beperken het recht van de verdachteopheffing van de voorlopige hechtenis teverzoeken. Er is geen plaats voor een beperkingtot gevallen waarin niet eerder hogerberoep tegen de toewijzing van de vorderinggevangenhouding is ingesteld of waarinhet verzoek niet de gronden betreftwaarop de voorlopige hechtenis is verleend.(Sv art. 69, 71)Inleiding:Cassatie in het belang der wet. Het middelklaagt dat het oordeel van de rechtbank datzij een verzoekschrift tot opheffing van devoorlopige hechtenis dat louter is gestoeldop de stelling dat de beslissing van de raadkamerom de gevangenhouding te bevelenop onjuiste gronden is gegeven, niet op deaangevoerde grond kan toewijzen nu de verdachtetegen die beslissing geen hogerberoep heeft ingesteld, blijk geeft van eenonjuiste rechtsopvatting.De bestreden beschikking houdt het volgendein:‘− dat het verzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis louter gestoeld is op de stellingvan de raadsman dat de beslissing vande raadkamer om de gevangenhouding teverlenen op onjuiste gronden is geschied, nu,naar zijn mening, de vijfjaarstermijn alsbedoeld in artikel 67 lid 1 sub 3 [De HogeRaad leest: 67a, tweede lid, onder 3] van hetWetboek van Strafvordering verstreken wasop het moment van de thans aan de vorderingten grondslag gelegde feiten; dat, omverdachte moverende redenen (de gevangenhoudingwerd geschorst) namens verdachtegeen hoger beroep is ingesteld tegen debeslissing van de raadkamer;- dat hoger beroep tegen beslissingen van deraadkamer van de rechtbank niet open staatbij de rechtbank;- dat het feit dat de beslissing van de raadkamervan de rechtbank inmiddels niet meervoorgelegd kan worden aan het gerechtshofdit niet anders maakt;- dat de rechtbank derhalve geen aanleidingziet de beslissing de gevangenhouding tebevelen te heroverwegen;- dat de rechtbank ambtshalve heeft onderzochtof het geval van artikel 67a lid 3 vanhet Wetboek van Strafvordering aan de ordeis, hetgeen naar het oordeel van de rechtbankniet het geval is;Gelet op artikel 69 van het Wetboek vanStrafvordering. Beschikt als volgt: Wijst af hetverzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis.’Wetsgeschiedenis:Aan de wetsgeschiedenis kan in dit verbandhet volgende worden ontleend.(i) De memorie van antwoord bij het wetsvoorsteldat heeft geleid tot de wet van 26oktober 1973, Stb. 1973, 509, tot herzieningvan de bepalingen van het Wetboek vanStrafvordering betreffende toevoeging vaneen raadsman en toepassing van voorlopigehechtenis en wijziging van de artikelen 27 en77hh van het Wetboek van Strafrecht, houdtonder meer in: ‘De voorgestelde artikelen 69,tweede lid, en 87, tweede lid, Sv zijn niet zozeer ingegeven door vrees voor misbruik alswel door het streven om nodeloze belemmeringenvoor de snelle afwikkeling van zakenmet een preventief gedetineerde verdachte tevermijden. Het is het goede recht van de verdachteom, telkens opnieuw, tussentijds aande rechtbank opheffing van de voorlopigehechtenis te verzoeken, maar het zou te vergaan, de rechtbank te verplichten hem overelk nieuw verzoek te horen. De positie van deofficier van justitie is in deze niet vergelijkbaarmet die van de verdachte. Dat de officier,na definitieve afwijzing van een vorderingtot bewaring, onmiddellijk daarna,zonder nieuwe gegevens, wederom de bewaringzou vorderen, is ondenkbaar; hij zou dantrouwens, zowel door de rechtbank als doorhet hiërarchisch boven hem geplaatste gezag,ongetwijfeld terecht worden gewezen. Aan deverdachte kan men het echter niet kwalijknemen, wanneer hij, ook zonder enige kansop succes, voortgaat met rekwestreren.’(Kamerstukken II 1972, 9994, nr. 8, p. 9).(ii) De memorie van toelichting bij het wetsvoorsteldat heeft geleid tot de wet van 7april 2005 tot wijziging van het Wetboek vanStrafvordering in verband met de verlengingsprocedurevoorlopige hechtenis en determijn van de uitspraak van het schriftelijkvonnis van de alleenrechtsprekende rechter,houdt onder meer in: ‘Het huidige artikel 69,eerste lid, kent de verdachte een ongelimiteerdrecht toe opheffing van de voorlopigehechtenis te verzoeken. Het beperkt evenweldiens recht te worden gehoord tot het eersteverzoek. (...) Op elke vordering tot verlengingvan de voorlopige hechtenis wordt de betrokkenegehoord, tenzij hij hiervan afstand doet(artikel 66, derde lid).’ (Kamerstukken II1994/95, 24 219, nr. 3, p. 2-3).(iii) De nota naar aanleiding van het verslagbij het hiervoor onder (ii) vermelde wetsvoorstelhoudt onder meer in: ‘Voor het stellenvan een aanvullend motiveringsvereiste voorhet doen van een verzoek tot opheffing, zoalsverzocht door de leden van de GPV-fractie zieik evenmin aanleiding. De wettelijke regelingvoorziet erin dat de verdachte in beginseleen ongelimiteerd aantal verzoeken omopheffing of schorsing kan doen; zij regeltvoorts wanneer de verdachte in de gelegenheidmoet worden gesteld bij de behandelingvan zijn verzoek te worden gehoord. Omdatde verzoeken om schorsing bedoeld zijn voorschorsing van langere duur, ligt voor de handte veronderstellen dat de verdachte samenmet zijn raadsman concrete voorstellen dieNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 519


Rechtspraakzijn verzoek ondersteunen, kan formuleren(b.v. een aanbod tot het stellen van zekerheid).Het motiveringsvereiste stelt de rechtbanken het openbaar ministerie in staatzich beter een oordeel te vormen over demerites van het verzoek, dan wanneer hetverzoek zonder vooraankondiging op deterechtzitting wordt gedaan. Het stellen vaneen motiveringsvereiste aan een verzoek totopheffing van de voorlopige hechtenis achtik weinig zinvol. Ieder verzoekt tot opheffingzal immers worden geïnspireerd door hetidee dat voortzetting van de detentie niet inhet belang van de verdachte is en vrijlatingwenselijk.’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 219,nr. 8, p. 10).Hoge Raad, onder meer:4.3. Het in de overwegingen van de Rechtbankbesloten liggende oordeel dat zij geenonderzoek behoeft in te stellen naar de voorde verzochte opheffing van de voorlopigehechtenis aangevoerde bestrijding van dejuistheid van de gronden waarop de voorlopigehechtenis is verleend, nu zij de voorlopigehechtenis niet kan opheffen omdat de verdachtetegen het bevel gevangenhoudinggeen hoger beroep heeft ingesteld, geeft blijkvan een onjuiste rechtsopvatting.Tekst noch strekking van art. 69, eerste lid, Sv,zoals daarvan mede blijkt uit de hiervoor in4.2 weergegeven wetsgeschiedenis, beperkenhet recht van de verdachte opheffing van devoorlopige hechtenis te verzoeken. Voor eenbeperking tot gevallen waarin niet eerderhoger beroep tegen de toewijzing van de vorderinggevangenhouding is ingesteld ofwaarin het verzoek niet de gronden betreftwaarop de voorlopige hechtenis is verleend,is geen plaats.4.4. Het middel slaagt.Volgt vernietiging in het belang van de wetvan de bestreden beschikking.42110 februari 2015, nr. 12/05917(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,E.S.G.N.A.I. van de Griend)(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strekkendetot vernietiging wat betreft de kwalificatievan feit 3 en tot verbetering daarvan,alsmede wat betreft de duur van deopgelegde straf en tot vermindering daarvanen tot verwerping voor het overige; adv.mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)ECLI:NL:HR:2015:268Bestanddeel ‘in de uitoefening van eenberoep of bedrijf’ art. 11 lid 3 Opw: bij devraag of hiervan sprake is kan de rechter– naast andere omstandigheden die kunnenduiden op grootschalig en professioneelhandelen als bijvoorbeeld aan de ordein HR 23 september 2014, ECLI 2014:2756,NJ 2014/431 – mede betrekken of het opzettelijktelen en/of verwerken en/of bewerkenrespectievelijk afleveren en/of vervoerenvan hennepplanten meermalen heeftplaatsgevonden. Indien de rechter bij voormeldevraag heeft betrokken dat sprake isvan meermalen telen, sluit die enkeleomstandigheid niet uit dat zich voorts desituatie kan voordoen dat ook het ‘in deuitoefening van een beroep of bedrijf’ handelenals bedoeld in art. 11 lid 3 Opw, meermalenis gepleegd en dat op die grondwordt geoordeeld dat sprake is van op zichzelfstaande handelingen die meer dan éénmisdrijf opleveren. Gelet op de bewijsmotiveringheeft het hof in casu echter tenonrechte aan de kwalificatie van de feiten‘meermalen gepleegd’ toegevoegd.Ondanks terechte cassatieklacht analogetoepassing art. 80a RO: omdat het belangvan de verdachte bij zijn cassatieberoep incasu niet evident is, terwijl de schriftuurniet een toelichting met betrekking tot ditbelang bevat, mist de verdachte een voldoenderechtens te respecteren belang bijzijn klacht in cassatie en kan het middelniet tot cassatie leiden.(Opw art. 3, 11; Sr art. 57; RO art. 80a)Inleiding:Verdachte is veroordeeld omdat hij – kortgezegd – (feit 3) ‘meermalen tezamen en invereniging met anderen, in de uitoefeningvan een beroep of bedrijf, opzettelijk heeftgeteeld grote hoeveelheden van een materiaalbevattende hennep’ en (feit 5) deelnemingaan een criminele organisatie, welkeorganisatie tot oogmerk had het plegen vanmisdrijven, namelijk de misdrijven alsomschreven in art. 11 lid 3 en lid 5 Opw, teweten ‘het meerdere malen in de uitoefeningvan beroep of bedrijf tezamen en in verenigingmet anderen opzettelijk telen en/ofbewerken van (grote) hoeveelheden van eenmateriaal bevattende hennep’. Het hof heefthet onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerdals ‘medeplegen van in de uitoefeningvan een beroep of bedrijf opzettelijk handelenin strijd met een in artikel 3 onder B vande Opiumwet gegeven verbod, meermalengepleegd’.Het hof heeft ten aanzien van het onder 3bewezenverklaarde – door overneming inzoverre van de overwegingen van de rechtbank− het volgende overwogen: ‘Op grondvan de bewijsmiddelen, zoals opgenomen inde van dit vonnis deel uitmakende bijlage,stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Deop 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de[a-straat] in Heerhugowaard aangetroffenkwekerij was zeer professioneel ingericht. Erzijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en2.405 hennepstekken. In een bestelbus in hetpand zijn nog eens 600 hennepstekken aangetroffen.Uit onderzoek van monsters vande in beslag genomen planten en -stekken isgebleken dat het materiaal hennep betrof.Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor dehennepkwekerij door middel van het verbrekenvan de zegels van de aansluitkast en hetaanleggen van een extra aansluiting buitende elektriciteitsmeter om werd betrokken.Het pand is in 2007 bezichtigd met de makelaardoor de verdachte en de medeverdachten[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Vervolgensis een huurovereenkomst voor hetpand gesloten tussen beheersmaatschappij[A] en de verdachte ingaande 1 oktober 2007.Bij de aanvang van het huurcontract was hetde bedoeling dat er een hennepkwekerij zouworden gevestigd. De verdachte kreeg maandelijkscontant geld van de medeverdachte[medeverdachte 3] om de huur en anderekosten van het pand te betalen. De medeverdachte[medeverdachte 3] heeft aan de verdachtevoorgesteld om een (vals) onderhuurcontract op te maken voor het pand. [medeverdachte4] heeft samen met anderen dekwekerij opgebouwd. De kwekerij, althanseen gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 inwerking geweest. In de ten laste gelegde periodehebben, respectievelijk, [medeverdachte7], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]voor de planten en het onderhoud van dekwekerij gezorgd. Ook [medeverdachte 1]heeft gedurende één dag onderhoudswerkzaamhedenin de kwekerij verricht. Dekweekbakken waren in vier series verdeelden de series kwamen steeds na elkaar inbloei. Er was een leverancier van aarde, engebruikte grond en afval werden ofwelgestort in een container, die door een derdewerd opgehaald, ofwel door [medeverdachte5] en [medeverdachte 6] in een aanhangwagennaar een afvalbedrijf in Amsterdamgebracht waar het door hen werd gestort. Demedeverdachte [medeverdachte 3] was verschillendekeren aanwezig in de kwekerij. Tothet begin van 2009 was in de kwekerij eenknipploeg actief die werd aangeduid als de“oude knipploeg”, bestaande uit [betrokkene2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en[betrokkene 8]. Deze knipploeg werd gecoördineerddoor [betrokkene 3]. Naar aanleidingvan een conflict met de “oude knipploeg”heeft [medeverdachte 5] eind 2008/beginjanuari 2009 een nieuwe knipploeg geworven.Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart520 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraak2009 zijn [betrokkene 9], [betrokkene 10] en[betrokkene 11] als knipsters aan het werkgegaan in de kwekerij. In maart 2009 kwamdaar [betrokkene 12] bij. Zij werden aangeduidals de “nieuwe knipploeg”. De medeverdachte[medeverdachte 4] ging over het ontslagvan personen. Tevens heeft hij aan de bijde kwekerij betrokken personen werktelefoonsverschaft. [medeverdachte 5] had, inieder geval in 2009, de dagelijkse leiding. Derechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af datde verdachte een faciliterende rol heeftgespeeld ten aanzien van deze hennepkwekerij,te weten het huren van het bedrijfspandvan de eigenaar en het fungeren als dekmantel.Anders dan de officier van justitie en deraadsman is de rechtbank van oordeel datdeze rol niet slechts medeplichtigheid oplevert,maar leidt tot het aannemen van hetmedeplegen van het telen van hennep. Naarhet oordeel van de rechtbank volgt namelijkuit de bewijsmiddelen dat er tussen de verdachteen zijn medeverdachten sprake isgeweest van een nauwe en bewuste samenwerking,gericht op de exploitatie van dehennepkwekerij. De rechtbank is voorts vanoordeel dat de verdachte, met zijn hiervooromschreven rol, daaraan een wezenlijke bijdrageheeft geleverd.’Het hof heeft de verdachte veroordeeld toteen gevangenisstraf van twaalf maanden.Het heeft omtrent de strafoplegging ondermeer het volgende overwogen: ‘De verdachteheeft zich tezamen met anderen gedurendegeruime tijd beziggehouden met het op groteschaal, bedrijfsmatig, telen van hennep ineen bedrijfspand te Heerhugowaard, welkelocatie door een mededader zelfs als zeerindrukwekkend wordt omschreven. Daarbijwas sprake van een zeer professionele organisatiedie enerzijds bestond uit personendie zich louter bezig hielden met de bewerkingvan de hennep, de zogenoemde “knipploegen”en anderzijds personen die zichbezig hielden met het oprichten, inrichtenen het dagelijkse onderhoud van de plantagesen het ronselen, vervoeren en inzettenvan de knippers op de verschillende locaties.De locaties waar de hennepkwekerijen enkniplocaties zich bevonden werd een legaalaanzien gegeven door deze in bedrijfspandendan wel in woonhuizen te vestigen en tedoen voorkomen alsof deze locaties ook alszodanig werden gebruikt. De verdachte heeftde vestiging van een hennepkwekerij in eenbedrijfspand te Heerhugowaard gefaciliteerden een legaal aanzien gegeven door op zijnnaam een huurovereenkomst voor het pandaf te sluiten en zorg te dragen voor de betalingvan de huur en de elektriciteit. Gedurendeeen langere periode is de verdachte doorzijn betrokkenheid een onmisbare schakelgeweest bij het in stand houden van de hennepkwekerij.De verdachte heeft louter methet oog op financieel gewin gehandeld. Hetgebruik van de op lijst II van de Opiumwetvoorkomende middelen − de hennepproductenen hasjiesj − kan schadelijke gevolgenmeebrengen voor de gezondheid van gebruikers.Bovendien leidt de teelt van hennepveelal tot negatieve maatschappelijke effecten.De verdachte en zijn mededaders hebbenzich voorts schuldig gemaakt aan diefstalvan elektriciteit door in de kwekerij destroom die voor deze kwekerijen nodig was,buiten de meter om aan te leggen. Het opdeze wijze betrekken van elektriciteit ismaatschappelijk gezien laakbaar en brengtgrote schade mee voor de energieleverancier.’Het middel klaagt dat het hof het onder 3bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerdals ‘meermalen gepleegd’.Hoge Raad, onder meer:4.3. Vooropgesteld moet worden dat de rechterbij de vraag of sprake is van ‘in de uitoefeningvan een beroep of bedrijf’ in de zin vanart. 11, derde lid, Opiumwet − naast andereomstandigheden die kunnen duiden opgrootschalig en professioneel handelen alsbijvoorbeeld aan de orde in het arrest van deHoge Raad van 23 september 2014,ECLI:NL:HR:2014:2756, NJ 2014/431 − medekan betrekken of het opzettelijk telen en/ofverwerken en/of bewerken respectievelijkafleveren en/of vervoeren van hennepplantenmeermalen heeft plaatsgevonden.Indien de rechter bij voormelde vraag heeftbetrokken dat sprake is van − kort gezegd −meermalen telen, sluit die enkele omstandigheidniet uit dat zich voorts de situatie kanvoordoen dat ook het ‘in de uitoefening vaneen beroep of bedrijf’ handelen als bedoeldin art. 11, derde lid, Opiumwet, meermalen isgepleegd en dat op die grond wordt geoordeelddat sprake is van op zichzelf staandehandelingen die meer dan één misdrijf opleveren.4.4. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegevenoverwegingen heeft het Hof bij de inde bewezenverklaring − overeenkomstig detenlastelegging − tot uitdrukking gebrachteomstandigheid dat sprake is van ‘in de uitoefeningvan een beroep of bedrijf’ in de zinvan art. 11, derde lid, Opiumwet medebetrokken dat het opzettelijk telen van hennepplantenmeermalen heeft plaatsgevonden.Nu de bestreden uitspraak niets inhoudtwaaruit kan worden afgeleid dat ten aanzienvan het onder 3 bewezenverklaarde sprake isvan op zichzelf staande handelingen in deuitoefening van een beroep of bedrijf diemeer dan één misdrijf opleveren, heeft hetHof ten onrechte aan de kwalificatie ‘meermalengepleegd’ toegevoegd.4.5. In art. 80a RO is bepaald dat het beroepin cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaardop de grond dat de betrokkene klaarblijkelijkonvoldoende belang heeft bij hetcassatieberoep. Daarom mag in gevallenwaarin dat belang niet evident is, van de verdedigingin redelijkheid worden verlangd datzij in de cassatieschriftuur een toelichtinggeeft met betrekking tot het belang bij haarklacht.Alle door het Hof toegepaste strafbepalingenbevatten een strafbedreiging met onder meereen gevangenisstraf van ten hoogste zesjaren. Ingevolge art. 57, tweede lid, Sr is tedezen het wettelijk strafmaximum, voorzover het een gevangenisstraf betreft, achtjaren gevangenisstraf. Gelet hierop en in aanmerkinggenomen de door het Hof opgelegdegevangenisstraf van twaalf maanden en ’sHofs motivering van die straf, is het belangvan de verdachte bij zijn cassatieberoep nietevident. In aanmerking genomen dat deschriftuur niet een toelichting met betrekkingtot dit belang bevat de stelling dat‘een ongebreidelde cumulatie van strafopleggingdreigt’ is daartoe niet genoegzaam mist de verdachte een voldoende rechtens terespecteren belang bij zijn klacht in cassatie.4.6. Het middel kan niet tot cassatie leiden.42210 februari 2015, nr. 14/01393(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.van de Griend)(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strekkendetot vernietiging van het bestredenadvies en tot terugwijzing; OM-cassatie,tegengesproken door adv. mr. C. Reijntjes-Wendenburg, Maastricht)ECLI:NL:HR:2015:271Beoordeling uitleveringsverzoek door rechter:aan de rechter die over de toelaatbaarheidvan de uitlevering beslist, komt geenoordeel toe over de rechtmatigheid van debewijsgaring ten behoeve van de strafzaakin de verzoekende staat.(Uitleveringswet)Inleiding:OM-cassatie tegen een einduitspraak van hetGemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba,Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire,Sint Eustatius en Saba, van 6 februari 2014,nr. HAR 189/13-212/13, op een verzoek vande Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 521


RechtspraakHet hof heeft de door de verzoekende Staatgevraagde uitlevering van de opgeëiste persoonontoelaatbaar verklaard. De bestredenuitspraak houdt dienaangaande onder meerhet volgende in: ‘Het vertrouwensbeginseltussen de Verenigde Staten van Amerika enhet Koninkrijk der Nederlanden is in casuhet uitgangspunt. Er dient in beginsel voldoendevertrouwen te bestaan dat de autoriteitenop rechtmatige wijze hun opsporingsmiddelenhebben ingezet.De verdediging heeft gesteld, en het Hof gaater op grond van de beschikbare stukken enmet name van de Affidavit in support ofrequest for extradition d.d. 21 oktober 2013van uit: dat vanaf november 2012 door deAmerikaanse autoriteiten hier ten lande bijzondereopsporingsmethoden, zoals observatieen infiltratie zijn gebruikt zonder bemoeienisvan het lokale Openbaar Ministerie,waardoor niet kan worden getoetst of al danniet is gehandeld in strijd met het in ons (enniet op gelijke wijze in het Amerikaanse)rechtssysteem geldende zgn. Tallon-criterium(177m, derde lid Sv); dat de opgeëiste persoonna zijn voorlopige aanhouding zondermedeweten van het Openbaar Ministerie isbezocht door Amerikaanse opsporingsambtenarenen dat aan hem vragen zijn gesteld,alsmede dat met hem is gesproken over zijnmogelijke medewerking aan het onderzoek(aanbod tot plea bargaining) zonder dat voldaanis aan de in ons rechtssysteem geldendezogenaamde Salduz-waarborgen.Het Hof weegt daarbij mede dat van de hiervoorbedoelde handelingen geen dan wel oponvoldoende wijze door enig lokale opsporingsambtenaarproces-verbaal is opgemaakt,dat het gestelde in artikel 564 Sv niet is nageleefd.Het Hof benadrukt dat het hier eenpersoon van de Nederlandse nationaliteitbetreft, die mag rekenen op de beschermingvan zijn eigen nationale strafvorderlijkebepalingen. Anders dan afgeleid zou kunnenworden uit de eerdere beschikking van ditHof van 5 november 2013, meent het Hofthans, beschikkende over het uiteindelijkedossier, dat deze geconstateerde gebreken, inonderling verband en samenhang bezien,van dusdanige aard zijn, dat zij een uitleveringin de weg staan. Naar Curaçaos rechtzouden de litigieuze bewijsmiddelen in degegeven omstandigheden immers ter zijdemoeten worden geschoven en het Hof achthet onjuist dat dat bewijs wel zou kunnenworden gebruikt via een mogelijk proces inde Verenigde Staten in het kader van eenomzetting van de straf naar nationale maatstaven.’Het middel klaagt over de ontoelaatbaarverklaringvan de verzochte uitlevering.Hoge Raad, onder meer:2.3. Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingenheeft het Hof bij zijn oordeel datde verzochte uitlevering ontoelaatbaar moetworden verklaard mede tot uitgangspuntgenomen dat de omstandigheid dat ‘de litigieuzebewijsmiddelen’ ‘via een mogelijk procesin de Verenigde Staten’ zouden kunnenworden gebruikt, aan uitlevering in de wegstaat. Aldus heeft het Hof miskend dat aande rechter die over de toelaatbaarheid van deuitlevering beslist geen oordeel toekomt overde rechtmatigheid van de bewijsgaring tenbehoeve van de strafzaak in de verzoekendestaat (vgl. HR 10 juli 2001,ECLI:NL:HR:2001:AB3324, NJ 2001/618). Voorzover het middel daarover klaagt, is hetterecht voorgesteld.Volgt vernietiging en terugwijzing teneindede toelaatbaarheid van de verzochte uitleveringopnieuw te beoordelen.Raad van StateDeze rubriek wordt verzorgd door mr. B.Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.van Leeuwen, allen werkzaam bij de directiebestuursrechtspraak van de Raad van State.Volledige versies van deze uitspraken zijn tevinden op www.raadvanstate.nl.42321 januari 2015, nr. 201310555/1/A1(Mrs. Troostwijk, Bijloos en Drop)ECLI:NL:RVS:2015:96Toepassing relativiteitsvereiste leidt niettot strijd met art. 6 EVRM.(EVRM art. 6; Awb art. 8:69a)Uitspraak op het hoger beroep van de beslotenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellant] Groningen BV en debesloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellant] StadsparkpaviljoenBV, beide gevestigd te Groningen (hiernatezamen en in enkelvoud: [appellant]),appellant, vs. de uitspraak van de voorzieningenrechtervan Rechtbank Noord-Nederland(hierna: de rechtbank) van 9 oktober2013 in zaken nrs. 13/877 en 13/878 in hetgeding tussen: [appellant] en het college vanburgemeester en wethouders van Groningen.ProcesverloopBij besluit van 22 juli 2013 heeft het collegeaan [vergunninghouder] een omgevingsvergunningverleend voor het gebruik van hetpand op het perceel [locatie] in Groningen(hierna onderscheidenlijk: het pand en hetperceel) als restaurant voor de duur van 15jaar en het wijzigen van de gevels van hetpand.Bij uitspraak van 9 oktober 2013 heeft derechtbank het door [appellant] daartegeningestelde beroep ongegrond verklaard. (…).Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hogerberoep ingesteld.(...)Overwegingen(…)7.4. Het belang van [appellant] is gelegen inhet gevrijwaard blijven van concurrentie dooreen restaurant in hetzelfde verzorgingsgebieden marktsegment en van negatieve gevolgenvoor het ondernemersklimaat vanwege eentoename van leegstand binnen dat gebied.Wat betreft hetgeen [appellant] heeft aangevoerdover de economische uitvoerbaarheidvan het bouwplan, wordt onder verwijzingnaar de uitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr.201307606/1/R2 overwogen dat de economischeuitvoerbaarheid van een bouwplan ermede toe strekt te voorkomen dat belanghebbendenworden geconfronteerd met de nadeligeruimtelijke gevolgen van een bouwplan datniet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6,eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, gelezenin verbinding met artikel 5.20 van het Bor,de bij het daadwerkelijk realiseren van eenbouwplan betrokken belangen te beschermen,waaronder in ieder geval begrepen die vangrondeigenaren en grondgebruikers in denabije omgeving van het perceel waarop hetbouwplan is voorzien. Daaronder wordt nietbegrepen de belangen van een concurrent dieniet in de nabijheid van het perceel is gevestigd.Nu het dichtstbij gelegen buffetrestaurantop ongeveer 3 kilometer van het perceelligt, kan hetgeen [appellant] over de economischeuitvoerbaarheid van het bouwplan heeftaangevoerd, op grond van artikel 8:69a van deAwb niet leiden tot vernietiging van hetbestreden besluit. De rechtbank heeft gelethierop een inhoudelijke bespreking van ditbetoog achterwege kunnen laten. Voortsbestaat er geen grond voor het oordeel dat derechtbank, door met betrekking tot aspectenals uiterlijk van het gebouw en de duur van deomgevingsvergunning te overwegen dat dezeniet kunnen leiden tot vernietiging van hetbestreden besluit, heeft miskend dat rechtsregelszijn geschonden, die strekken tot beschermingvan het belang van [appellant].Het betoog faalt.8. Voor zover [appellant] met haar beroep opde schending van het formele zorgvuldigheidsbeginsel,het motiveringsbeginsel en hetrechtszekerheidsbeginsel zich beroept op pro-522 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraakcedurele gebreken bij de verlening van deomgevingsvergunning, overweegt de Afdelingonder verwijzing naar de uitspraak van 30 juli2014, in zaak nr. 201307597/1/R6 dat schendingvan de door haar ingeroepen procedurelenormen niet los kan worden gezien van demateriële normen waarop [appellant] zichberoept. Nu, zoals hiervoor is overwogen, dedoor [appellant] ingeroepen materiële normenniet tot vernietiging van de aangevallen uitspraakkunnen leiden, ziet de Afdeling aanleidinginhoudelijke bespreking van dezeberoepsgrond achterwege te laten.9. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbankniet heeft onderkend dat haar door hetgrotendeels buiten behandeling laten van haarberoepsgronden geen reële toegang tot derechter wordt geboden, hetgeen in strijd is metartikel 6 van het Verdrag tot Bescherming vande Rechten van de Mens en de FundamenteleVrijheden (hierna: het EVRM).9.1. Uit de jurisprudentie van het Europees Hofvoor de Rechten van de Mens, onder meer hetarrest Ashingdane tegen het Verenigd Koninkrijkvan 28 mei 1985, nr. 8225/78, www.echr.coe.int), volgt dat in artikel 6 van het EVRMniet een absoluut recht op toegang tot de rechteris neergelegd. Aan de Verdragsstaten komteen zekere beoordelingsvrijheid toe bij hetstellen van regels die zekere beperkingeninhouden, mits daardoor het recht op toegangtot de rechter niet in zijn kern wordt aangetast,de gestelde beperkingen een rechtmatigdoel dienen en evenredig zijn.Met artikel 8:69a van de Awb wordt het rechtop toegang tot de rechter niet in zijn kern aangetast.Blijkens de geschiedenis van totstandkomingvan dit artikel (Kamerstukken II 2009-2010, 32 450, nr. 3, blz. 20) behoortrechtsbescherming door de rechter gewaarborgdte zijn voor wie naar gesteld in zijnrechtspositie is aangetast, maar is niet iedereschending van een rechtsregel automatischeen aantasting van de rechtspositie van iederebelanghebbende. De wetgever beoogt met artikel8:69a van de Awb een slagvaardigerbestuursprocesrecht, waarin geschillen vakerdefinitief worden beslecht, hetgeen een rechtmatigdoel is. Nu artikel 8:69a van de Awb hetberoep op een rechtsregel of een algemeenrechtsbeginsel alleen beperkt als deze rechtsregelof dit algemeen rechtsbeginsel nietstrekt tot bescherming van de belangen vandegene die zich daarop beroept en deze beperkingniet als onevenredig kan worden aangemerkt,kan niet staande worden gehouden datmet dit artikel niet aan de eisen van artikel 6van het EVRM wordt voldaan.(…)42428 januari 2015, nr. 201405774/1/A3(Mrs. Borman, Van den Broek, Wissels)ECLI:NL:RVS:2015:219Standplaatsvergunning ten onrechte ingetrokkenwegens niet voldoen betalingsverplichting;betalingsverplichting was geenvergunningvoorschrift maar onderdeel privaatrechtelijkeovereenkomst.(APV Dronten 2012 art. 1:6)Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant]vs. de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederlandvan 4 juni 2014 in zaak nr.14/292 in het geding tussen: [appellant] enhet college van burgemeester en wethoudersvan Dronten.(…)3. (…)Ingevolge artikel 1:6, [van de APV] kan de vergunningof ontheffing worden ingetrokkenof gewijzigd:(…)c. indien de aan de vergunning of ontheffingverbonden voorschriften en beperkingenniet zijn of worden nagekomen;(…)4. (…)Bij brief van 14 december 2011 heeft hetcollege een aantal afspraken opgesteld, diedoor het college en [appellant] zijn ondertekend.Deze afspraken houden onderandere in dat [appellant] de standplaatsvergoedingmoet voldoen voorafgaande aande maand waarover deze is verschuldigd endat de eerste keer dat hij niet aan de betalingsverplichtingvoldoet alle afsprakenvervallen en de standplaatsvergunningwordt ingetrokken.Bij besluit van 30 januari 2012 is door hetcollege aan [appellant] de standplaatsvergunningverleend. In dat besluit staat onderhet kopje ‘afspraken’ vermeld dat de afsprakenzoals beschreven in de brief van 14december 2011 gelden. Voorts is onder hetkopje ‘afspraken’ opgenomen dat met [appellant]is afgesproken dat de standplaatsvergoedingvoor de eerste van iedere maandaan de balie van het gemeentehuis wordtvoldaan en dat zodra [appellant] niet aandeze betalingsverplichting voldoet, hij destandplaats in de maand daarop niet meermag innemen en de standplaatsvergunningwordt ingetrokken.(…)Aan het besluit van 5 april 2013 heeft hetcollege ten grondslag gelegd dat [appellant]de standplaatsvergoeding van maart 2013niet had voldaan.5. De rechtbank heeft het beroep van [appellant]ongegrond verklaard. Zij heeft daartoeoverwogen dat het college de standplaatsvergunningmocht intrekken op grond van artikel1:6, aanhef en onder c, van de Apv, nu debetalingsverplichting als een aan de vergunningverbonden voorschrift moet wordenbeschouwd. Daarbij heeft de rechtbankbetrokken dat is vermeld dat de vergunningwordt ingetrokken indien de betalingsverplichtingniet wordt nagekomen. Niet vanbelang is volgens de rechtbank dat de betalingsverplichtingonder het kopje ‘afspraken’en niet onder het kopje ‘voorschriften’ staatvermeld.6. [appellant] betoogt dat de brief van 14december 2011 een privaatrechtelijke overeenkomstbevat en de afspraak over de betalingsverplichtingdaarom niet als vergunningvoorschriftkan worden aangemerkt.6.1. De brief van 14 december 2011 bevatafspraken over de betaling van de standplaatsvergoedingen het gebruik van degrond van de standplaats op de [locatie] door[appellant]. De afspraken zijn door het collegeen [appellant] ondertekend en vormeneen privaatrechtelijke overeenkomst tussenhet college en [appellant]. Het vermelden vande afspraak over de betalingsverplichting inde vergunning is aan te merken als een herinneringaan deze privaatrechtelijke overeenkomsten niet als een aan de vergunning verbondenvoorschrift. Hiermee is inovereenstemming dat de afspraak over debetalingsverplichting niet is vermeld onderhet kopje ‘voorschriften’, maar onder het kopje‘afspraken’. Dat wordt vermeld dat de vergunningwordt ingetrokken indien de betalingsverplichtingniet wordt nagekomen,maakt vorenstaande niet anders, nu hierbijexpliciet naar de in de brief van 14 december2011 overeengekomen afspraken wordt verwezen.De rechtbank heeft derhalve tenonrechte overwogen dat de betalingsverplichtingeen aan de vergunning verbonden voorschriftis.Het betoog slaagt.6.2. Nu de betalingsverplichting niet een aande vergunning verbonden voorschrift alsbedoeld in artikel 1:6, aanhef en onder c, vande APV is, heeft het college ten onrechte opgrond van deze bepaling de vergunning ingetrokken.(…)Centrale Raad van BeroepDeze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.van der Ham, vice-president van de CentraleRaad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofdWetenschappelijk bureau van de CentraleRaad van Beroep.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 523


Rechtspraak4255 februari 2015, nr. 13/4139 AW(Mrs. Kooper, Kooijman, Vermeulen)ECLI:NL:CRVB:2015:289Aansprakelijkheid werkgever voor ongeval,schending zorgplicht.(….)Overwegingen4.1. Indien, zoals in het geval dat hier aan deorde is, sprake is van een zelfstandig schadebesluitdat betrekking heeft op schade die deambtenaar stelt te hebben geleden in de uitoefeningvan zijn dienstbetrekking, hanteertde Raad volgens vaste rechtspraak de normzoals omschreven in zijn uitspraak van 22juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072. Geletop deze norm en gelet op de door partijenbetrokken stellingen is in de eerste plaats devraag aan de orde of de staatssecretaris heeftvoldaan aan zijn verplichting de werkzaamhedenvan appellante zodanig in te richten, danwel voor het verrichten van die werkzaamhedenzodanige maatregelen te treffen en aanwijzingente geven als redelijkerwijs nodig isom te voorkomen dat appellante in de uitoefeningvan haar werkzaamheden schade lijdt.4.2. Op grond van de gedingstukken en hetverhandelde ter zitting stelt de Raad vast:i) dat appellante op 3 juli 2006 voor de eerstekeer in het [naam kantoor] te [plaatsnaam B.]was en dat zij bij aankomst te horen kreeg datzij in verband met verhuizingen met de liftnaar de vierde verdieping van de oudbouwmoest gaan en daar aangekomen naar denieuwbouw moest gaan om vervolgens viahet trappenhuis de vergaderzaal te bereiken;ii) dat appellante de lift heeft genomen naarde vierde verdieping van de oudbouw en daaris uitgestapt en dat zij haar route vervolgdheeft door het verlaten van de hal voor de liftvia klapdeuren in de richting van de nieuwbouw;iii) dat appellante, zonder dat zij dat voorafkon waarnemen, na door de klapdeuren tezijn gegaan onmiddellijk terecht is gekomenop de hellingbaan die gelegen was in de halvoor de liften en het trappenhuis van denieuwbouw en die aan de linkerkant grensdeaan een muur, maar aan de rechterkant geenafscheiding had naar de lager gelegen vloervan de lift- en trappenhuishal;iv) dat in die hal en aan het einde van de hellingbaanverhuiscontainers stonden.4.3. Bij de laatste vaststelling overweegt deRaad dat hij de betwisting door de staatssecretarisvan de stelling van appellante dat er containersin de weg stonden, verwerpt. Datappellante de bijzondere route moest volgen,hield verband met verhuizingen: dat maaktde aanwezigheid van verhuiscontainers inbeginsel aannemelijk. Verder heeft appellantescollega M in haar schriftelijke verklaringvan 19 juli 2012 bevestigd dat er obstakels inde gang bij de liften waren en dat het daardoorniet mogelijk was de hellingbaan volledigaf te lopen. Nu niet binnen korte tijd nahet ongeval een ongevalsrapportage is opgemaakt− waartoe zeker alle reden was geweest,nu het noodzakelijk was gebleken dat appellanteper ambulance werd afgevoerd − en destaatssecretaris pas ruim vijf jaar na het ongevaleen rapportage heeft opgesteld zonder bijde totstandkoming daarvan appellante tebetrekken, kan een eventuele bewijsnood vanappellante met betrekking tot de hier bedoeldefeiten niet voor haar rekening en risicokomen.4.4. De Raad stelt mede in verband met hetvoorgaande verder vast:v) dat appellante gedwongen was de hellingbaanhalverwege te verlaten door daarvan afte stappen in de richting van het trappenhuis.4.5. Onbetwist staat tussen partijen vast datde hellingbaan een afwijkende rode kleur had,van een noppenreliëf voorzien was en voldeedaan de vereisten van het destijds geldendeBouwbesluit. De staatssecretaris heeft nognaar voren gebracht dat er in de betrokkenhal deugdelijke plafondverlichting was, maarappellante heeft het effect daarvan betwistdoor te wijzen op de aanwezigheid van de verhuiscontainers.4.6. De staatssecretaris heeft betoogd dat hijmet de onder 4.5 omschreven maatregelenaan zijn zorgplicht heeft voldaan. Dat er vrijweldirect nadat het ongeval had plaatsgevondenbij de hellingbaan paaltjes met kettingenzijn geplaatst en dat enige tijd later een leuningis aangebracht, mag zijns inziens niet totde conclusie leiden dat hij zijn zorgplichtheeft geschonden.4.7. De Raad volgt de staatssecretaris en daarmeede rechtbank niet. Omdat in het bijzondervoor iemand die het gebouw voor heteerst betrad, mede in verband met de verhuizing,direct na het passeren van de klapdeurensprake was van een ongewone en risicovollesituatie had de staatssecretaris, terwijldat eenvoudig mogelijk was, aanvullende veiligheidsmaatregelenmoeten treffen. Door datna te laten heeft hij zijn onder 4.1 omschrevenzorgplicht geschonden.4.8. Wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogenbetekent dat het bestreden besluit niet op eendeugdelijke motivering berust en daarmee instrijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemenewet bestuursrecht (Awb) is genomen. Derechtbank heeft dit niet onderkend.42610 februari 2015, nr. 13/4932 WWB(Mrs. Van Viegen, Hoogendijk, Rombouts)ECLI:NL:CRVB:2015:343Grondslag maatregel. Het aannemen vaneen raadsvoorstel kan er niet aan afdoendat in de openbare bron www.overheid.nltwee versies van de recidivebepaling stondenvermeld. Appellant voert terecht aandat het beginsel van de rechtszekerheid ineen dergelijk geval meebrengt dat de voorde rechtszoekende meest gunstige bepalingmoet worden toegepast.(Maatregelverordening Inkomensvoorzieningengemeente ’s-Gravenhage)(….)OverwegingenGrondslag van de maatregel4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het collegegehouden was appellant een maatregel opte leggen. De hoogte van die maatregel wordtgeregeld in de artikelen 7 en 11 van de MaatregelverordeningInkomensvoorzieningenvan de gemeente ’s-Gravenhage (Verordening).Artikel 7, aanhef en onder 2, sub a, vande Verordening kwalificeert het niet gebruikmaken van een door het college aangebodenvoorziening gericht op arbeidsinschakelingals (een gedraging van) de tweede categorie.Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef enonder b, bedraagt de hoogte en duur van demaatregel voor een gedraging van de tweedecategorie 100% van de uitkering of grondslaggedurende een maand. Het tweede lid vanartikel 11 van de Verordening bepaalt dehoogte en duur van de maatregel in gevalvan recidive (recidivebepaling).4.7. De Verordening bevindt zich niet onderde in eerste instantie overgelegde stukkendie aan het bestreden besluit ten grondslagliggen. Op de website www.overheid.nl zijntwee - op het punt van artikel 11, tweede lid,van elkaar verschillende - versies aangetroffenvan de Verordening, die blijkens de tekstervan beide geldig waren op het moment dathet primaire besluit is genomen, namelijk 19november 2012. In één versie luidt dezebepaling (voor zover hier relevant en hiernaaan te duiden als versie I):‘De duur of de hoogte van een maatregel inde tweede categorie bedraagt bij de eersterecidive binnen één jaar 100% gedurendetwee maanden en bij tweede recidive binnenéén jaar 100% gedurende drie maanden.’De andere versie luidt (voor zover hier relevant,hierna aan te duiden als versie II):‘De duur of de hoogte van een maatregel kan524 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Rechtspraakworden verdubbeld, als de belanghebbendezich naar het oordeel van het college binneneen jaar, te rekenen vanaf het moment vanoplegging van een maatregel, opnieuw schuldigmaakt aan een gedraging van dezelfde ofhogere categorie.’4.8. In zijn reactie op de hierover na heropeningvan het onderzoek gestelde vragen,heeft het college zich op het standpuntgesteld dat uit een overgelegde e-mailwisselingtussen twee medewerkers van het collegemet bijgevoegde raadsvoorstellen 11 en118 blijkt dat versie I van de Verordeninggeldig is. De Raad deelt dit standpunt niet.Weliswaar blijkt uit raadsvoorstel 118 datwordt voorgesteld versie I van de recidivebepalingin de Verordening op te nemen, maaruit de enkele mededeling van een medewerkervan het college in een e-mail aan eenandere medewerker dat dit raadsvoorsteleind 2011 is aangenomen, kan de geldigheidvan versie I op 19 november 2012 niet wordenafgeleid. Daar komt bij dat het aannemenvan een raadsvoorstel er niet aan af kandoen dat in de openbare bron www.overheid.nl twee versies van de recidivebepaling stondenvermeld. Appellant voert terecht aan dathet beginsel van de rechtszekerheid in eendergelijk geval meebrengt dat de voor derechtszoekende meest gunstige bepalingmoet worden toegepast.4.9. Uit 4.8 volgt dat voor deze zaak de Verordeningmet versie II van toepassing moetworden geacht ten tijde van het primairebesluit. Het college heeft hierin geen grondslagkunnen vinden voor het opleggen vaneen maatregel van 100% gedurende driemaanden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.De aangevallen uitspraak komt voorvernietiging in aanmerking. Doende wat derechtbank zou behoren te doen, zal de Raadhet beroep gegrond verklaren en het bestredenbesluit wegens strijd met de wet vernietigen.De Raad dient vervolgens te bezienwelk vervolg aan deze uitkomst moet wordengegeven. Daartoe is het volgende van belang.Zwaarte van de maatregel4.10. Ter zitting is namens appellant aangevoerddat de opgelegde maatregel in deomstandigheden van appellant niet proportioneelwas. Appellant heeft er in dit verbandop gewezen dat hij het college tijdens hetmaatregelgesprek op 6 november 2012 heeftmeegedeeld dat hij inmiddels zelf werk hadgevonden voor 10 tot 15 uur per week. Daarmeeis, zoals appellant terecht aanvoert, dedoor het opleggen van een maatregel gewenstegedragsverandering in ieder geval deelsbereikt. Het college heeft met dit gedeeltelijkbereiken van het met het maatregelbesluit tedienen doel ten onrechte geen rekeninggehouden. Tegen deze achtergrond zijn denadelige gevolgen van de maatregel, daaruitbestaande dat appellant en zijn gezin gedurendeeen aaneengesloten periode van zesmaanden verstookt zouden zijn van enig inkomen,onevenredig in verhouding tot het daarmeenog verder te bereiken doel. Daaraandoet niet af dat − zoals het college heeft aangevoerd− appellant het in zijn eigen machthad de maatregel te voorkomen. Dit isimmers reeds meegewogen bij de opleggingvan de maatregel als zodanig. De Raad is vanoordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogenen gelet op 4.2 tot en met 4.5, een maatregelter hoogte van de helft van de standaardvoorgeschreven zwaarte in dit geval passendis, dus een maatregel tot verlaging van de bijstandmet 50% over een maand. Omdat sprakeis van recidive en uitgaande van versie IIvan de recidivebepaling, betekent dit dat eenmaatregel van 50% gedurende twee maandenhad moeten worden opgelegd.4.11. Gelet op 4.10 slaagt het hoger beroepvoor zover het betrekking heeft op de zwaartevan de maatregel. Met het oog op een finalebeslechting van het geschil zal de Raad hetbesluit van 19 november 2012 herroepen enzelf in de zaak voorzien op de wijze als hiernain de beslissing is vermeld.42713 februari 2015, nr. 13/1349 WWB-V(Mrs. Simons, Venema, Lubberdink, Polak,Van Zutphen)ECLI:NL:CRVB:2015:282Criteria voor vrijstelling van griffierecht inhet bestuursrecht.(Awb art. 8:41; EVRM art. 6)Overwegingen1. De uitspraak van de Raad van 25 juni 2013berust hierop, dat het verschuldigde griffierechtvan € 118 niet binnen de daartoegestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijsniet kan worden geoordeeld dat appellantniet in verzuim is geweest.2. Zowel voorafgaand aan de uitspraak vande Raad van 25 juni 2013 als in verzet heeftappellant aangevoerd dat hij geen inkomenheeft en ook niet beschikt over (enig) vermogenom het verschuldigde griffierecht te kunnenbetalen.3. De Raad komt, mede gelet op de uitspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van deRaad van State van 6 maart 2013,ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443, en het arrest vande Hoge Raad van 28 maart 2014,ECLI:NL:HR:2014:699, tot de volgende beoordeling.3.1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb isbepaald dat van de indiener van het beroepschrifteen griffierecht wordt geheven. Ingevolgeartikel 8:41, vierde tot en met zesde lid,van de Awb wijst de griffier de indiener vanhet beroepschrift op de verschuldigdheid vanhet griffierecht en deelt hij hem mede dathet verschuldigde bedrag binnen vier wekenna verzending van zijn mededeling dient tezijn bijgeschreven op de rekening van hetgerecht dan wel ter griffie dient te zijngestort. Indien het bedrag niet binnen dezetermijn is bijgeschreven of gestort, wordt hetberoep niet-ontvankelijk verklaard, tenzijredelijkerwijs niet kan worden geoordeelddat de indiener in verzuim is geweest. Ingevolgeartikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijndeze bepalingen van overeenkomstige toepassingop het hoger beroep.3.2. Met de heffing van het griffierecht inbestuursrechtelijke zaken heeft de wetgeveronder meer beoogd dat rechtzoekenden aande hand van de daaraan verbonden kosteneen zorgvuldige afweging maken of het zinheeft een zaak aan de bestuursrechter voor teleggen (Kamerstukken II 1984/85, 18 835, nr. 3,blz. 6, en Kamerstukken II 1991/92, 22 495,nr. 3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervanuitgegaan dat heffing van griffierecht niettot gevolg mag hebben dat aan bepaaldegroepen rechtzoekenden in feite de toegangtot de bestuursrechter wordt ontnomen(Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz.125). Hieruit moet worden afgeleid dat dewetgever, ook bij het vaststellen van de hoogtevan het bedrag aan griffierecht, is uitgegaanvan gevallen waarin de betrokkenenover de financiële middelen beschikken omhet verschuldigde griffierecht te betalen, endus in staat zijn de daaruit voortvloeiendelast af te wegen tegen het nut van het voerenvan een gerechtelijke procedure.3.3. In het algemeen kan worden aangenomendat de regeling in het bestuursrecht over heffingvan griffierecht, inclusief de thans daarbijbehorende bedragen aan griffierecht, van dienaard is dat rechtzoekenden daarmee de toegangtot de rechter niet wordt ontnomen.3.4. Dit laat echter onverlet dat zich gevallenkunnen voordoen waarin heffing van hetingevolge de wet verschuldigde bedrag aangriffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk,althans uiterst moeilijk maakt omgebruik te maken van een door de wet opengestelderechtsgang. In een dergelijk gevalkan de in 3.2 bedoelde, door de wetgeverbeoogde, afweging naar haar aard niet plaatsvinden.Mede gelet op het belang dat in eenrechtsstaat toekomt aan de toegang tot eenonafhankelijke rechterlijke instantie, welkbelang mede ten grondslag ligt aan artikel 6van het Europees Verdrag tot beschermingNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 525


Rechtspraakvan de rechten van de mens en de fundamentelevrijheden (EVRM) en artikel 47 vanhet Handvest van de Grondrechten van deEuropese Unie, kan daarom in een dergelijkgeval (ook buiten de werkingssfeer van degenoemde artikelen) niet worden aanvaarddat een (hoger) beroep wegens het niet betalenvan griffierecht niet-ontvankelijk wordtverklaard. Binnen het kader van de hier toepasselijkewettelijke regeling kan dit wordenbereikt door aan te nemen dat de betrokkenein deze gevallen met het achterwege latenvan een betaling van griffierecht niet in verzuimis als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid,van de Awb.3.5. Van de in 3.4 bedoelde situatie zal sprakezijn bij een rechtzoekende, zijnde eennatuurlijke persoon, die aannemelijk maaktdat − op de datum waarop het griffierechtuiterlijk op de rekening van het gerechtmoet zijn bijgeschreven dan wel ter griffiemoet zijn gestort − het netto-inkomenwaarover hij maandelijks kan beschikkenminder bedraagt dan 90% van de voor eenalleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm,en voorts dat hij niet beschiktover vermogen waaruit het verschuldigdegriffierecht kan worden betaald. Hierbij isde gezinssamenstelling van de rechtzoekendeniet van belang en dient het inkomenen vermogen van een eventuele fiscalepartner te worden opgeteld bij hetinkomen en vermogen van de rechtzoekende.De (maximale) bijstandsnorm voor eenalleenstaande is per 1 januari 2013€ 925,37, per 1 juli 2013 € 926,48, per 1januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014€ 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Ditbetekent dat, wil sprake zijn van de in 3.4bedoelde situatie, het maandelijkse nettoinkomenvan de rechtzoekende mindermoet bedragen dan per 1 januari 2013€ 832,83, per 1 juli 2013 € 833,83, per 1januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014€ 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75.3.6. De periode waarover de hoogte van hetinkomen en vermogen wordt beoordeeld,vangt aan nadat de griffier de indiener van het(hoger)beroepschrift voor de eerste maal op deverschuldigdheid van het griffierecht heeftgewezen en eindigt op de datum waarop hetgriffierecht uiterlijk op de rekening van hetgerecht moet zijn bijgeschreven dan wel tergriffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat indeze periode sprake is van de in 3.4 bedoeldesituatie, dan zal de griffier aan alle bij hetgeding betrokken partijen mededelen datvooralsnog van de heffing van griffierechtwordt afgezien. Mocht in de loop van de proceduregerede twijfel ontstaan aan de juistheidvan die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijktot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.3.7. Een rechtzoekende die meent aan het in3.5 weergegeven criterium te voldoen, dientdit in zaken zoals deze, waarin verzet mogelijkis, zo spoedig mogelijk maar in elk gevalvoor het einde van de door de griffier gesteldebetalingstermijn kenbaar te maken aanhet gerecht. In dat verzoek dient hij terstondzijn volledige naam (voornamen en achternaam)en de adresgegevens en het burgerservicenummervan zowel zichzelf als een eventuelefiscale partner te vermelden. De griffierkan vervolgens de Raad voor rechtsbijstandverzoeken een verklaring als bedoeld in artikel7b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)af te geven. Die verklaring heeft betrekkingop het kalenderjaar twee jaar voorafgaandaan het jaar waarin om afgifte van de verklaringwordt verzocht. Daarna verzoekt de griffierde rechtzoekende schriftelijk te verklarendat de inkomensgegevens in de door de Raadvoor rechtsbijstand verstrekte verklaring nogactueel zijn en dat noch hij noch zijn eventuelefiscale partner beschikt over vermogen.Indien de schriftelijke verklaring van derechtzoekende inhoudt dat die inkomensgegevensniet meer actueel zijn, dan dient hijzijn verklaring met bewijsstukken te onderbouwenals hij zijn beroep op betalingsonmachthandhaaft.3.8. De verklaring, bedoeld in artikel 7b vande Wrb, vermeldt het verzamelinkomen vande rechtzoekende en een eventuele fiscalepartner. Met het oog op de vergelijkbaarheidmoeten daarom de in 3.5 vermelde nettobedragenworden gebruteerd door daarop hetzogeheten bijstandspercentagetarief toe tepassen. Dit tarief is voor - kort gezegd - personentot de pensioengerechtigde leeftijd per1 januari 2013 30%, per 1 januari 2014 26,6%en per 1 januari 2015 24,8%. Dit betekent datvan de in 3.4 bedoelde situatie sprake is alshet verzamelinkomen van de rechtzoekendeminder bedraagt dan per 1 januari 2013€ 12 992 (€ 1082,68 per maand), per 1 juli2013 € 13 007 (€ 1083,98 per maand), per 1januari 2014 € 12.964 (€ 1080,35 per maand),per 1 juli 2014 € 13 011 (€ 1084,30 permaand) en per 1 januari 2015 € 12 950(€ 1079,21 per maand).3.9. Indien een rechtzoekende aannemelijkmaakt dat hij uitsluitend is aangewezen opverstrekkingen als bedoeld in de Regelingopvang asielzoekers of de Regeling verstrekkingenasielzoekers en andere categorieënvreemdelingen 2005 dan wel dat hem rechtenszijn vrijheid is ontnomen en hij geeninkomsten meer heeft uit dienstbetrekking,beroep of bedrijf, sociale verzekering of socialevoorziening, dan kan met het oog op deuitvoerbaarheid worden volstaan met eeneigen verklaring omtrent de afwezigheid vanvermogen van de rechtzoekende en zijneventuele fiscale partner. Dit geldt eveneensvoor personen aan wie het vanwege het ontbrekenvan een geldige verblijfsstatus niet istoegestaan in Nederland te werken of die omdie reden geen recht hebben op een socialezekerheidsuitkering(illegalen) en voor personenvan wie op voorhand kan worden aangenomendat de in 3.7 bedoelde verklaringgeen inzicht zal geven in hun inkomenspositie(in het buitenland woonachtigen zonderfinanciële band met Nederland). Voorts geldtdit voor een rechtzoekende die vanwege verblijfin een inrichting uitsluitend kanbeschikken over de in artikel 23 van de Wetwerk en bijstand (tot 1 januari 2015) onderscheidenlijkde Participatiewet (vanaf 1 januari2015) vermelde bedragen.3.10. Het in 3.7 vermelde tijdstip waaropuiterlijk door de rechtzoekende moet zijnaangevoerd dat hij niet over voldoende inkomenen vermogen beschikt om het griffierechtte kunnen betalen, is niet eerder in eenuitspraak neergelegd. Daarom wordt bepaalddat in zaken waarin dat uiterste tijdstip opde dag waarop deze uitspraak is gedaanreeds is verstreken en niet-ontvankelijkverklaringvanwege het niet (tijdig) betalen vanhet verschuldigde griffierecht is of wordt uitgesproken,ook nog uiterlijk in verzet door derechtzoekende kan worden aangevoerd dathij over onvoldoende inkomen en vermogenbeschikt.4.1. De Raad heeft er in het voorliggendegeval van afgezien zelf een verklaring te vragenals bedoeld in artikel 7b van de Wrb.Wel heeft de Raad appellant verzocht gegevensmet betrekking tot zijn inkomen envermogen in te zenden. Appellant heeftenkele door de Belastingdienst afgegeveninkomensverklaringen ingezonden. Uit dezeverklaringen, die betrekking hebben op dejaren 2006 tot en met 2013, blijkt niet vanenig inkomen dat hoger is dan het in 3.5bedoelde bedrag. Appellant heeft verklaarddat hij sinds 2006 niet over inkomen of vermogenbeschikt. De overgelegde stukkenbieden (ook overigens) geen aanknopingspuntom aan te nemen dat appellant in deperiode die voor de nu te maken beoordelingvan belang is, beschikte over inkomendan wel vermogen noch dat appellant eenfiscale partner heeft. In deze omstandighedenkan, gelet op wat in 3.4 is overwogen,redelijkerwijs niet worden geoordeeld datappellant door het niet betalen van het griffierechtin verzuim is geweest, zodat nietontvankelijkverklaringvan het hoger beroepachterwege dient te blijven.4.2. Het verzet is gegrond. Dit betekent datde uitspraak van de Raad van 25 juni 2013vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezetin de stand waarin het zich bevond.526 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Boeken 428De strijd van gelijkheid envrijheidMoeten alle mensen gelijk wordenbehandeld? En alle opvattingen? Eenbevestigend antwoord op deze vragenligt voor de hand. De realiteit isechter complex en eenvoudige stellingnamesvoldoen vaak niet, zekerals ook vrijheid, een belangrijkewaarde in een liberaal-democratischestaat, een plaats moet krijgen. Moethet vrouwen worden toegestaan omeen boerka te dragen? Mag een religieworden beschimpt? Moeten religieuzeopvattingen op dezelfdemanier worden behandeld als andereopvattingen? Waar liggen de grenzenvan de vrijheid van meningsuiting?Wat zijn de rechten van minderheden?Hoe moet met dieren wordenomgegaan? Dit zijn enkele van devragen die centraal staan in dezebundel, waarin deskundigen met verschillendeachtergronden hun lichtlaten schijnen op belangrijke maatschappelijkekwesties. Met bijdragenvan: Paul Cliteur, Fleur de Beaufort,Jasper Doomen, Afshin Ellian, MauritsHelmich, Tom Herrenberg, RuudKoopmans, Arie-Jan Kwak, Bart Labuschagne,François Levrau, MaartenNeuteboom, Vincent Tassenaar,Ronald Tinnevelt, Janneke Vink enMachteld Zee.Jasper Doomen en Afshin Ellian(red.)Boom Juridische uitgevers 2015, 311 p., € 59ISBN 978 94 6290 032 5Kijken, luisteren, lezenDe invloed van beeld, geluid en schriftop het oordeel over verdachtenverhorenProcessen-verbaal(pv’s) geven slechtsongeveer een kwartvan het verdachtenverhoorweer, en dieweergave is nietaltijd correct. Dehoofdvragen wordenmeestal weergegeven (63%), maarvan de vervolgvragen komt maar 25procent in het proces-verbaal terecht.Pv’s geven meestal niet aan of enwelke druk er op de verdachte is uitgeoefend.Opnamen laten dat wélzien. Opnamen worden echter zeldenbekeken of beluisterd omdat datteveel tijd kost. Als er tijdens het verhooriets niet goed is gegaan, wordtdat dus niet altijd opgemerkt. Ditblijkt uit een onderzoek van hetNederlands Studiecentrum Criminaliteiten Rechtshandhaving (NSCR) ende Universiteit Leiden (zie hieroverook het artikel van deze auteurs in:NJB 2015/147, afl. 3, p. 179 e.v.). Voordit onderzoek zijn 55 verhorengeanalyseerd. Opnamen van verdachtenverhorenzijn vergeleken met hetproces-verbaal. Zo kon worden vastgesteldwat er werd weggelaten enveranderd bij het opmaken van proces-verbaal.Ook zijn interviews metrechercheurs, officieren van justitie,advocaten en rechters gehouden enis een experiment uitgevoerd om deinvloed van beeld een geluid bij verdachtenverhorenvast te stellen.In verhoren wordt vaak druk opgebouwdop de verdachte. Die drukopbouwneemt soms veel tijd inbeslag maar wordt vaak slechts ineen enkel zinnetje in het procesverbaalweergegeven. De emoties enaarzelingen bij de verdachte wordenmeestal niet beschreven. Van spreektaalwordt schrijftaal gemaakt. In hetproces-verbaal komt de verdachtedaardoor veel zekerder over dan tijdenshet verhoor. Over het gedragvan de verhoorder staat niets in processen-verbaal,terwijl dit wél vaninvloed kan zijn op de uitsprakenvan de verdachte.Vroeger werden processen-verbaalmeestal in de monoloogvormgeschreven. Tegenwoordig wordtmeestal de Vraag-Antwoordstijlgebruikt. Daardoor worden verhorennu vollediger opgeschrevendan vroeger. Maar ook de Vraag-Antwoordpv’s zijn nog steeds onvolledigen geven het verhoor somsvertekend weer.Tegenwoordig worden in zware zakenverdachtenverhoren opgenomen. Erkleven risico’s aan het gebruik vanbeeld en geluid. Beelden zijn dominanten zij verdringen andere informatie.Beelden kunnen suggestiefzijn. Veel mensen denken dat zij aangedrag kunnen zien of iemand liegt,wat echter lang niet altijd mogelijkis. Verdachten worden sneller schuldiggeacht als hun non-verbalegedrag zichtbaar is, zo blijkt uit hetonderzoek.Het Nederlandse strafproces wordtvooral op basis van het schriftelijkdossier gevoerd. Er wordt vanuitgegaan dat schriftelijke stukken ‘dewerkelijkheid’ goed weergeven. Uithet onderzoek blijkt dat dat niet hetgeval is. Als rechters teveel afgaan opde schriftelijke stukken, nemen zijmisschien incorrecte beslissingen.Beeld en geluid kunnen helpen omdat te voorkomen. De onderzoekersbevelen aan dat standaard opnamenvan verdachtenverhoren in het dossierkomen en dat er op de zittingvaker gebruik wordt gemaakt vanbeeld en geluid. Daarbij moeten deprocesdeelnemers zich wel bewustzijn van de risico’s van het groteregebruik van beeld. Scholing kan daarbijhelpen.Malsch, M., Kranendonk, R., Keijser,J. de, Elffers, H., Komter, M. & Boer,M. dePolitiewetenschap 79, Politie en WetenschapReed Business 2015, 216 p.ISBN 978 90 3524 796 3Jaarboek CorporateGovernanceIn het vierde JaarboekCorporateGovernance besprekenschrijvers uitzowel de wetenschapals praktijk uiteenlopendeaspecten vancorporate governance.Het jaarboek bevat bedrijfseconomisch,juridisch, bedrijfs-ethisch enorganisatorisch georiënteerde artikelenover actuele onderwerpen, zoals:– bouwstenen van corporate governance– formele governance bij banken– geschiktheidstoets en beloningsbeleidbij financiële ondernemingen– narcisme binnen de board– board evaluaties– rol van de RvC bij beschermingsmaatregelen– lessen uit recente jurisprudentievoor bestuurders en toezichthouders– pension fund governance– ontwikkelingen in het aandeelhoudersseizoen– corruptie en governance– rol van de accountant– cybercrime– extern toezicht– opkomst van executive committees.Prof. mr. dr. Barbara Bier, prof. dr.Hans van Ees, prof. dr. MuelKaptein en prof. dr. MijntjeLückerath-RoversEditie 2014-15Kluwer 2014, 272 p., € 49,40ISBN 978 90 1312 721 8NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 527


Tijdschriften429Burgerlijk (proces)rechtArs Aequi64e jrg. nr. 2, februari 2015Prof. mr. L.M. CoenraadVenus, Mars en koekoekskinderen:de juridische (ir)relevantie van overspel– Art. 1:81 BW bevat de norm vanhuwelijkse trouw. Dit is een ideëleverplichting die in rechte nietafdwingbaar is. Sinds 1971 is overspelimmers als grond voor echtscheidinguit het BW verdwenen enis de strafbaarstelling van overspeluit het Wetboek van Strafrechtgeschrapt. Hiermee bevat de wetgeen directe sancties op overspelmeer. Wel kan overspel een aanwijzingzijn voor de duurzame ontwrichtingvan het huwelijk, de enigovergebleven grond voor echtscheiding(art. 1:151 j° 1:154 BW).Ondanks het slechts ideële karaktervan de verplichting tot huwelijksetrouw brengen met enige regelmaat(inventieve advocaten van) met namebedrogen mannen zaken voor derechter waarin een beroep wordtgedaan op indirecte sancties op overspelof het verzwijgen daarvan. Zoslaagt in HR 21 februari 2014, NJ2014/265 het beroep op dwaling vaneen man vanwege het door zijnvrouw verzwegen overspel. In hoeverreis overspel eigenlijk juridisch relevant?Mr. M.R. Hebly, mr. drs. I. van derZalm, mr. E.S. EngelhardWetsvoorstel schadevergoedingzorg- en affectieschade: verbeteringvan de positie van slachtoffers ennaasten– Verwacht wordt dat begin 2015 hetwetsvoorstel zorg- en affectieschadenaar de Raad van State wordt verzondenvoor advies. Hiermee wordt eenregeling voorgesteld voor een ruimerevergoeding van de zorgschade vanletselschadeslachtoffers. Het voorstelbehelst bovendien een regeling voorsmartengeld voor naasten en nabestaanden.Ook beoogt het voorstelnaasten en nabestaanden de mogelijkheidte bieden om zich als benadeeldepartij in het strafproces voegenvoor de vergoeding vanaffectieschade en van kosten die zijten behoeve van het slachtoffer hebbengemaakt. Deze bijdrage beoogtde voorgestelde wijzigingen en hunverhouding tot huidig recht.Tijdschrift voor Privaatrecht51e jrg. nr. 2, 2014– In dit nummer staat het afscheidvan de directeur van Tijdschrift voorPrivaatrecht centraal.M.E. StormeDikè, Hydra, Zeno in hetinsolventierecht– In deze inaugurelerede reflecteert schr. opde evolutie en staat vanhet insolventierecht alsvoorbeeld voor ontwikkelingenin het recht inhet algemeen. Na eenkorte diiscussie van deklassieke verhouding tussen de beginselenvan rechtvaardigheid en hetinsolventierecht volgt een analyse vande algemene ontwikkeling. Daarinworden vier fasen onderscheiden. Vervolgenswordt nagegaan in hoeverredeze evolutie zich voordoet in hetinsolventierecht. Na deze analysevolgt een kritische bespreking van derechtsregel geformuleerd in een reeksarresten van Belgische hoogste rechtscolleges.In een laatste deel wordtnagegaan of daarbij ook de redeneringgebrekkig is en welke interpretatietechniekenwerden gebruikt. Schr.besluit met een beschouwing over deonderscheiden rol van rechters, wetgeversen professoren. Verder zijn devolgende bijdragen te lezen:C. SieburghDe toekomst van het Privaatrecht ineen pluriforme rechtsorde. Bij deviering van het 50-jarig bestaan vanhet tijdschrift dat een instellingwerdM. AuerHistorische Entwicklung desPrivatrechtsD. Van Grunderbeeck, C. SieburghPrivaatrecht en grondrechtenN.J. Kortmann, S. LiermanHet beginsel van de gelijkheid vanburgers voor openbare lasten: eenbeginsel op de snijlijn van publiekenprivaatrechtJ. Stuyck, A.S. HartkampPrivaatrecht en primair unierechtP. Wautelet, I. KoningPrivaatrecht en internationaalprivaatrechtH. Swennen, A.G. CastermansPrivaatrecht en soft lawWPNRProf. mr. W.J. ZwalveGéén naasting bij schenking– Wie tijdens zijn leven een herroepelijkebeschikking om niet over éénof meer van zijn vermogensbestanddelenwil treffen, moet een testamentmaken en géén schenking verrichtenonder het voorbehoud vanhet recht van herroeping. Een dergelijkbeding is namelijk in strijd metart. 3:84 lid 3 BW. Dit komt volgensschr. omdat hierdoor een goederenrechtelijkebevoegdheid wordt gecreeerddie ons recht (gelukkig) nietmeer kent: het recht van naasting.Mr. H.M.C. DuinDe strekking en derechtsgevolgen van deerfrechtelijke vervallenverklaring– De testamentaire last is een van deuiterste wilsbeschikkingen die dewet kent. Een erflater kan aan eenerfgenaam of legataris een verplichtingopleggen met gebruik van eentestamentaire last. De lastbezwaardemoet de aan hem opgelegde verplichtingnakomen. De lastverplichtingis een speciale verplichting,omdat er geen verbintenis uit de lastvoortvloeit. Daardoor is er niemanddie nakoming van deze verplichtingkan vorderen. De enige remedie diekan worden ingesteld tegen een nietnakomende lastbezwaarde is het vragenvan de vervallenverklaring. Indeze bijdrage gaat schr. in op de vervallenverklaringen haar rechtsgevolgen.Mr. J.G. GrälerGebruik van een privé-muurdoor de buurman– Het is een veel gestelde vraag: magik een muur die aan mijn buurmantoebehoort gebruiken? In dit artikeltracht schr. uit de voorhanden zijnderechtspraak een meer algemeen uitgangspuntte destilleren.430Fiscaal rechtWeekblad Fiscaal Recht144e jrg. nr. 7084, 12 februari 2015Prof. dr. B.G. van ZadelhoffBeperkte rechten voor onbepaaldetijd en BTW– Per 1 januari 2015 is de BTW-vergoedingvoor handelingen met528 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Tijdschriftenbeperkte rechten voor onbepaaldetijd gesteld op de waarde van hetachterliggende vastgoed. Schr.bespreekt deze regeling en acht dezein strijd met de BTW-richtlijn.Mr. R.P.F.M. Hafkenscheid, mr. M.A. deLange, mr. drs. P.W.H. LankhorstNegeren van transacties tussengelieerde partijen– In het Verrekenprijsbesluit gaat deStaatssecretaris van Financiën nietalleen in op de zakelijkheid van deprijs van een transactie tussen gelieerdepartijen, maar ook op de zakelijkheidvan de transactie als zodanig.De staatssecretaris stelt zich ophet standpunt dat ingeval een transactieals zodanig niet zakelijk wordtgeacht deze voor fiscale doeleindenkan worden genegeerd. In dit artikelbespreken schrs. de standpunten inhet Verrekenprijsbesluit over hetnegeren van transacties en debezwaren daartegen. Schrs. tonenaan dat de betreffende standpuntenniet worden gesteund door de jurisprudentieen concluderen dat hetarm’s length-beginsel niet gebruiktkan worden om transacties te negerenop de gronden die het Verrekenprijsbesluitaangeeft. Dat neemt nietweg dat er een maatschappelijkestroming bestaat die meent dat deBelastingdienst de middelen zoumoeten hebben winstoverhevelingnaar laagbelaste gelieerde partijenmet als enig doel belastingbesparingtegen te gaan. De oplossingmoet volgens schrs. echter wordengezocht in een aantal aanpassingenin het wettelijke stelsel en niet inhet oprekken van het arm’s lengthbeginsel.Mr. B. EmmerigGooische kwesties– Wanneer zijn tv- en radiopresentatorenin dienstbetrekking? Dit artikelgeeft een overzicht van de relevantejurisprudentie en laat zien welke ontwikkelinghet begrip ‘dienstbetrekking’de laatste vijftien jaar heeftdoorgemaakt. Daarbij wordt ingegaanop de invloed van arbeidsrechtelijkejurisprudentie en het wetsvoorstelBeschikking geen loonheffing.431Handels- & economisch rechtNederlands tijdschrift voorEuropees rechtNr. 1, januari 2015Dr. G. ter Kuile LLMEuropese bankenresolutie (SRM).Institutionele perspectieven– In ongekende haast heeft de EuropeseUnie gewerkt aan de Bankenunieen twee pijlers daarvan zijn nuopgericht: het Single SupervisoryMechanism en het Single ResolutionMechanism. De bankenunie moet nuleiden tot eenvormig prudentieelbankentoezicht en consistente resolutieplannenvoor het geval dat. Eenvoordeel van effectief werkend Europeesbankentoezicht, met in het verlengdegemeenschappelijk resolutierecht,is dat waarschijnlijk voorherkapitalisatie van banken geenaanspraak hoeft te worden gedaanop het Europees Stabiliteitsmechanisme(ESM). Dit oneigenlijk gebruikvan het ESM (dat bedoeld was omlidstaten te steunen en niet banken)was de aanleiding voor het creërenvan het SSM en SRM. Een ironie, volgensschr., is dat het ESM-verdragnog steeds niet werd gewijzigd, terwijlde pijlers SSM en SRM inmiddelsrechtop staan.OndernemingsrechtNr. 2, 13 februari 2015Mr. J.A.M. ten Berg,Ondernemingsrecht 2015/7Incorporation by reference, theDutch Caribbean way– Een verwijzing in destatuten van een BVnaar een aandeelhoudersovereenkomstmetals doel een vennootschapsrechtelijkkarakteraan die overeenkomsttoe te kennen,ook wel incorporation by referencegenoemd, is niet toegestaan. Dit laatonverlet dat uit de rechtspraak blijktdat rechters bereid zijn beslissingente nemen die erop neerkomen dattussen aandeelhouders geldendecontractuele regelingen ‘doorwerken’in de vennootschappelijke orde.Schending van de overeenkomst leidtdan niet alleen tot wanprestatiejegens de mede-aandeelhoudersmaar heeft ook rechtstreeks gevolgenbinnen de vennootschappelijke verhoudingen.Het in Curaçao geldendevennootschapsrecht voorziet in de‘vennootschappelijke overeenkomst’.Dat geldt ook voor de wetgeving inSint Maarten. Bij de Arubaanse Vennootschapmet beperkte aansprakelijkheid(VBA) bestaat een grote vrijheidom de inrichting van devennootschap via een reglement uitte werken. Schr. behandelt in dit artikelde werkingen van deze regelingen,die een vorm van incorporationby reference inhouden.Mr. S. Renssen,Ondernemingsrecht 2015/8De turbogeliquideerde BV die naontbinding blijft voortbestaan– De meest voorkomende wijze waaropBV’s worden ontbonden, is hetbesluit van de algemene vergaderinghiertoe ex art. 2:19 lid 1 sub a BW. Naeen dergelijk besluit houdt de BVniet direct op te bestaan. Ingevolgeart. 2:19 lid 5 BW blijft de BV voortbestaanter vereffening. Op dit sluimerendvoortbestaan van een ontbondenBV ter vereffening van haarvermogen is in art. 2:19 lid 4 BW eenuitzondering geformuleerd. Wanneerten tijde van de ontbinding van deBV geen baten meer aanwezig zijn,houdt de BV alsdan op te bestaan.Het vierde en vijfde lid van art. 2:19BW lijken elkaar als het ware uit tesluiten.Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain,Ondernemingsrecht 2015/9Bedenkingen bij het voorstel ombestuurders en commissarissente kunnen schorsen bij de enkeletwijfel aan hun geschiktheid– Op grond van het vigerende art.1:75 Wet op het financieel toezicht(Wft) is het in de situatie waarin weliswaartwijfel bestaat over degeschiktheid van een bestuurder ofcommissaris, maar er nog geen definitiefoordeel is, niet mogelijk om eenaanwijzing te geven de betreffendepersoon op non-actief te stellen. Inhet onlangs gepubliceerde conceptwetsvoorstel Wijzigingswet financiëlemarkten 2016 is de huidige aanwijzingsbevoegdheidopgerekt, waardoorreeds bij de enkele twijfel of nogwordt voldaan aan de geschiktheidsnormde mogelijkheid is gecreëerdalvast een aanwijzing strekkende totschorsing van een bestuurder of commissariste geven. Het conceptwets-NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 529


Tijdschriftenvoorstel resulteert er daardoor in datbestuurders en commissarissen kunnenworden geschorst zonder datdaaraan zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan.Dit staat op gespannen voetmet het zorgvuldigheidsbeginsel vanart. 3:2 Awb. Gelet op al deze aspectenkan worden getwijfeld aan de noodzaaken het nut van de nieuwe voorgesteldebevoegdheid. In dit artikelplaatsen schrs. enkele kanttekeningenbij deze nieuwe bevoegdheid.432Intellectuele eigendom,mediarecht & informatierechtAMI39e jrg. nr. 1, januari/februari 2015M.R.F. Senftleben, L. AnemaatHet verleidelijke gezang van eenGriekse Sirene. Auteursrecht in hetlicht van Bourdieus sociologischeanalyse van het literaire enartistieke veld– Vanuit sociologisch perspectiefanalyseren schrs. opwelke wijze hetauteursrecht maximalecreativiteit endiversiteit aan werkenkan verzekeren.Aan de hand vanhet werk van PierreBourdieus, een kunst- en cultuursociolooguit de twintigste eeuw, wordende argumenten voor auteursrechtelijkebescherming tegen hetlicht gehouden. Uit de analyse vanBourdieus blijkt dat het auteursrechtdoor de nadruk op financiële prikkelste leggen eerder de afhankelijkewinstoriëntering (Bourgeois) aanspoortdan een autonome houding(‘kunst voor kunst’). Het auteursrechtis dan ook niet onpartijdig te noemen.Op het gebied van l’art pourl’art waar sprake is van een continuproces van vernieuwing, is het vanbelang dat makers gebruik kunnenmaken van reeds bestaande werken(citeren, parodiëren en remixen). Omdit mogelijk te maken zijn beperkingenvan het grootste belang. De rechtenen beperkingen in het auteursrechtzijn onlosmakelijk met elkaarverbonden. En alleen als zij in balanszijn, is voortgang van werken vanzowel bourgeois als autonomemakers mogelijk en culturele diversiteitgemaximaliseerd.D.J.G. Visser, P.J. KreijgerBillijke vergoeding video-ondemandverplicht collectief?– In het sinds medio 2012 aanhangigewetsvoorstel Auteurscontractenrechtis het recht opgenomen van eenproportionele billijke vergoeding voorde belangrijkste filmmaker. Hoe ditgeregeld moet worden is omstreden.Nederlandse collectieve belangenorganisaties(cbo’s) stellen verplichte collectieveoplossingen voor. Schrs. besprekenenkele auteursrechtelijke,Europeesrechtelijke en praktischeaspecten voor de billijke vergoedingvoor video-on-demand van buitenlandsecontent. Schrs. betogen dat collectiefbeheer voor billijke vergoedingvoor video-on-demand geen oplossingis, maar een nieuw probleem. Hetstrekt overwegend ten gunste van buitenlandsemakers die al via een anderesystematiek zijn betaald. Het illegaleaanbod wordt erdoor gestimuleerdomdat het prijsverhoging als gevolgheeft en bovendien is een dergelijkeheffing vermoedelijk in strijd met hetEuropees vrije verkeer van diensten.Volgens schrs. moet eerst maar eensworden gekeken hoe het thans voorgesteldeauteurscontractenrecht in depraktijk werkt. Daarnaast moet de kijkerworden overtuigd om door betalinggebruik te maken van het buitenlandsaanbod aanbod en niet via hetillegaal downloaden.433Mediation en alternatievegeschillenbeslechtingNederlands-Vlaamstijdschrift voor Mediationen conflictmanagement18e jrg. nr. 4, 2014Themanummer: ADR alscommunity building instrument– De focus van dit nummer ligt opde rol die ADR kanspelen inzake communitybuilding. Ditkomt uitvoerig aanbod in twee bijdragen,waarin wordt gedemonstreerddat wanneerhet klassiekegerechtelijke overheidsapparaat nietgoed functioneert of ADR negeert,men op zoek gaat naar buitengerechtelijkealternatieven. In de bijdrageDevelopment and practice of AlternativeDispute Resolution in Kenyavan Francis Kariuki en Linet Muthoniover ADR in Kenia, wordt aangetoonddat reeds voor de kolonisatie informeleADR-technieken, gebaseerd optraditionele wetten en gebruiken,werden toegepast in Kenia. Zij schetsendaarvan een historisch overzicht.In de bijdrage A silent and in-depthtransformation of civil society inColombia through ADR over ADR inColombia, geeft Rafael Bernal Gutiérrezeen overzicht van drie socialeADR-programma’s. Al deze projectenwillen bijdragen tot de sociale eneconomische ontwikkeling en harmonisatiein verschillende lagen vande Colombiaanse maatschappij.Luc Demeyere bespreekt een onderzoekrond reflexiviteit bij conflictmanagementin zijn bijdrage Een onderzoeknaar reflexiviteit bij conflictmanagement.Dit betekent dat hij ofzij die een conflict behandelt zichvoortdurend de vraag stelt welkinstrument het meest aangewezen isom het beoogde doel te bereiken enwaarbij in voorkomend geval toevluchtwordt genomen tot een andereinstrument. In hun bijdrage Burgemeesteren mediation. Meningenover de toekomst van mediation alsinstrument voor behoorlijk bestuurover burgemeesters en mediationbespreken Ad Kil en Tanja de Jongeeen kwantitaitef en kwalitatief onderzoekdat eind 2013 werd uigevoerd inopdracht van de Vereniging GemeenteMediation. Het onderzoek had vooralbetrekking op de toekomst van mediationals instrument voor behoorlijkbestuur. Over bemiddeling en verzoeningbinnen een judiciële contextwordt een bijzondere en unieke kijkgegeven door Maria Bruggeman inhaar bijdrage Bemiddeling in derechtbank van koophandel Gent. Zijis afdelingsvoorzitter van de rechtbankvan koophandel in Gent en voorzittervan het project bemiddeling indiezelfde rechtbank. Naast een aantalvoorbeelden uit haar rechterspraktijkreikt zij tips aan voor rechters om dossiersdie in aanmerking komen voorde verzoeningskamer te detecteren enom partijen ertoe te bewegen van diemogelijkheid gebruik te maken.530 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Tijdschriften434OnderwijsrechtSchool en Wet95e jrg. 1, februari 2015Mr. W. LindeboomWet werk en zekerheid: decommissies van beroep na de WWZ– In dit vervolgartikelover de WWZworden de commissiesvan beroep nade WWZ besproken.Bij de totstandkomingvan de wet isde verplichte aansluitingvan de werkgever in het bijzonderonderwijs uit de wetgevinggeschrapt.Mr. dr. F.H.J.G. BrekelmansWet werk en zekerheid:de transitievergoeding– In het vijfde artikel over de WWZwordt het onderwerp transitievergoedingop hoofdlijnen besproken. Dewerkgever is aan de werknemer eentransitievergoeding verschuldigd,indien de arbeidsovereenkomst tenminste vierentwintig maanden heeftgeduurd en de overeenkomst op initiatiefvan de werkgever is opgezegd,ontbonden of niet verlengd.Dr. N. NiessenKrimp in het onderwijs– De krimp in het onderwijs begintnu ook landelijk door te zetten in hetvoortgezet onderwijs. De urgentieom maatregelen te nemen is groot.Scholen worden kleiner, de variatieen evenwichtige spreiding van hetaanbod, en de kwaliteit van hetonderwijs staan onder druk. Eenstand van zaken aangaande hetbeleid en wetgeving.435Rechtspleging & procesrechtArs Aequi64e jrg. nr. 2, februari 2015Mr. Y. BurumaZuinig motiveren, maar weluitleggen– Waarom motiveren rechters nietuitgebreider? Feitelijke oordelen wordenniet noodzakelijk accuratergemotiveerd door meer gronden aante voeren. En juridische oordelenmoeten worden begrepen in het lichtvan de Europese traditie waarin hetniet zozeer gaat om een argumentatieinzake de ‘beste oplossing’, maarveeleer om de interpretatie van dewet. Maar een en ander neemt nietweg dat de rechter wel degelijk watmeer mag uitleggen, aldus schr. Nietbij wijze van rechtvaardiging van zijnoordeel, maar als toelichting op debetekenis van zijn uitspraak voor debetrokkenen en de samenleving.436Sociaal RechtRechtskundig Weekblad78e jrg. nr. 23, 7 februari 2015D. Cuypers, H. VerschuerenDe aanpassing van het VlaamseTaaldecreet na het arrest van hetHof van Justitie in de zaak-Las: eenjuridisch kaartenhuis– (België) Het Vlaamse Taaldecreetvan 19 juli 1973 inzake arbeidsverhoudingenwerd door het decreetvan 14 maart 2014 gewijzigd. Dezewijziging kwam er na een arrest vanhet Europese Hof van Justitie van 16april 2013 in de zaak-Las waarin ditHof had geoordeeld dat het VlaamseTaaldecreet op een aantal punten instrijd is met het Unierechtelijk vrijverkeer van werknemers. Het betrokkendecreet legt het gebruik van hetNederlands op in alle sociale betrekkingentussen werkgevers en werknemersvoor arbeid verricht in eenexploitatiezetel in Vlaanderen. Allestukken die niet in het Nederlandszijn opgesteld, zijn nietig. Deze bepalingenbotsen volgens het Hof vanJustitie met het vrij verkeer vanwerknemers binnen de EuropeseUnie. Schrs. gaan in deze bijdragedieper in op de voorgeschiedenis vandeze wijziging van het Vlaamse Taaldecreet.Allereerst schetsen ze kortde betekenis van dit Taaldecreet. Vervolgenslichten ze het arrest van hetHof van Justitie nader toe. Daarnaanalyseren schrs. meer in detail dereactie van de Vlaamse decreetgeveren de wijzigingen aan het Taaldecreetin het licht van het arrest vanhet Hof van Justitie. Hierbij trachtenze de onvolkomenheden van dezewijziging bloot te leggen.437Staats- & bestuursrechtArs Aequi64e jrg. nr. 2, februari 2015Dr. N. DoornbosOnze rechtsstaat op de ‘schaal vanerg’– Er wordt heel watgeklaagd over de staatvan de rechtsstaat.Maar hoe erg is hetdaarmee nou eigenlijkgesteld? In deze bijdragewordt een pogingondernomen om hetdebat te nuanceren door gradatiesaan te brengen op – wat gemakshalvemaar even wordt genoemd – de‘schaal van erg’, bestaande uit erg,erger, ergst. Grijpen sommige maatregelendieper in op rechtsstatelijkewaarden dan anderen? En op welkerechtsstatelijke waarden wordt danprecies gedoeld? Wat is eigenlijk hetworst case scenario? Om deze vragente kunnen beantwoorden is hetnodig preciezer te kijken naar wathet rechtsstaatbegrip inhoudt. Daaraankunnen wellicht criteria wordtontleend om de rechtsstaat op tebeoordelen. De omschrijving van deWRR biedt volgens schrijfster de besteaanknopingspunten, omdat dezeaansluit bij hoe het rechtsstaatbegripzich historisch in Nederland heeftontwikkeld en een mooie balansvindt tussen formele en materiëleeisen die aan de rechtsstaat gestelddienen te worden.Prof. mr. dr. M.A.J.M. BuijsenDe Wet maatschappelijke ondersteuning2015. Gemeenten verantwoordelijkvoor welzijnszorg– Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijkeondersteuning 2015 inwerking getreden. Deze wet is eenvan de pijlers van het nieuwe zorgstelselen brengt een zeer aanzienlijketaakverzwaring met zich voor delokale overheid. Deze nieuwe wetpaart veel beleidsruimte aan eeneigenaardige besluitvormingsprocedure.Hierdoor wordt zorgzoekendenweinig houvast geboden, aldus schr.Veel conflicten liggen in het verschiet.In deze bijdrage bespreektwordt de nieuwe wet besproken.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 531


Tijdschriften438Straf (proces)recht,penitentiair recht &criminologieNederlands tijdschrift voorEuropees rechtNr. 1, januari 2015Mr. dr. W.F. van HattumNon bis in idem in Europa: de zakenSpasic en M.– Deze bijdrage laat aan de hand vande zaken Spasic en M zien hoe hetHof van Justitie de balans probeert tehouden tussen vrijheid, veiligheid enrecht enerzijds en het voorkomen enbestrijden van criminaliteit anderzijds.Nieuw Juridisch Weekblad14e jrg. nr. 316, 11 februari 2015J. HuysmansSalduz en derdenwerking– (België) Deze bijdrage gaat over hetstrafprocesrecht, en meer specifiekover de vraag in hoeverre het gebrekaan bijstand van een advocaat ookkan worden ingeroepen door eenmedeverdachte. De bijdrage kan wordengezien als een vervolgartikel ophet artikel ‘Salduzsancties tijdensvoorlopige hechtenis’ van de dezelfdeschr., dat in 2013 in aflevering 280werd gepubliceerd.Panopticon36e jrg. nr. 1, januari 2015N. Verstegen, V. de Vogel,M. de Vries RobbéHet belang van onderzoek naarrisicotaxatie van geweld bijetnische minderheden in deforensische psychiatrie– (België) In ditartikel wordt eenoverzicht gebodenvan de stand vanzaken omtrent risicotaxatiebijetnische minderhedenen wordt denoodzaak beschreven van meeronderzoek hiernaar. Eerst wordenrelevante etnische verschillen in depsychiatrie en strafrechtsketen uitgelicht.De forensische psychiatriebevindt zich op het snijvlak tussenpsychiatrie en strafrecht en in beidedomeinen bestaan verschillentussen etnische groepen. Daarnaastwordt op systematische wijzegevonden literatuur over risicotaxatiebij etnische minderhedenbesproken. Deze studies zijn uitgevoerdbij verschillende populaties,zowel bij jongeren als bij volwassenen.Om concretere aanbevelingente kunnen doen voor vervolgonderzoekwordt vervolgens de populatieetnische minderheden in een forensischpsychiatrisch centrum inNederland in kaart gebracht. Deverhouding tussen eerste en tweedegeneratie allochtonen wordt peretnische groep beschreven, evenalshet type delict en een globalebeschrijving van de psychopathologievoor allochtone en autochtonepatiënten. Middels deze beschrijvingwordt het belang van verderonderzoek naar risicotaxatie bijetnische minderheden in de forensischepsychiatrie benadrukt. Hetartikel sluit af met aanknopingspuntenom dit onderzoek uit tevoeren.I. Jeandarme, C. Wittouck,F. Vander Laenen, M. Ampe,Y. Grouwels, J. De Varé, T.I. Oei,M. Groenhuijsen, S. BogaertsForensische pilootprojecten ‘mediumsecurity’. Incidenten tijdensbehandeling van geïnterneerdenressorterend onder CBM Gent– (België) In dit artikel worden deprevalentie en kenmerken van incidententijdens ‘medium security’afdelingen(MSA) opname bestudeerd,naast kenmerken van de populatiedie incidenten veroorzaakt. Nietenkel kenmerken van de populatie,maar ook situationele factorenzoals overbevolking, de mate enkwaliteit van interacties tussenpatiënten en personeel en agressiebeleidbinnen een institutie speleneen rol bij het tot stand komen vaneen geweldsincident. Uit Nederlandsonderzoek in de reguliereGGZ blijkt dat geweld op de werkvloerzelden leidt tot strafrechtelijkevervolging. Slechts één vierdevan de (pogingen tot) fysiekegeweldsincidenten werden gerapporteerdbij de politie, en ongeveer10% van de gerapporteerde incidentenwerd voor de rechter gebracht.De huidige studie is voor zoverschrs. bekend de eerste die de strafrechtelijkereactie op incidentmeldingenbij een forensische populatiein kaart brengt.439VreemdelingenrechtNederlands tijdschrift voorEuropees rechtNr. 1, januari 2015Mr. H. Oosterom-StaplesGelijke behandeling enderdelanders: realiteit oftoekomstmuziek? De Langdurigingezetenerichtlijnin zes arresten– Op 17 juli 2014 deed het Hof vanJustitie uitspraak in de zaak Tahir.Dit is het zesde arrest van het Hofvan Justitie over de in 2003 door deRaad vastgestelde Langdurig-ingezetenerichtlijndie begin 2006 door delidstaten geïmplementeerd moestzijn. Het arrest Tahir is de aanleidingvoor een bijdrage over deze richtlijndie de verblijfspositie en rechten vanlangdurig ingezeten derdelandersregelt en hen definieert.Mr. dr. R. van OersInburgeringsvoorwaarden enEuropees recht: the end of the Wibas we know it? Een analyse vande mogelijke gevolgen van derelevante bepalingen van Europeesrecht voor de Nederlandse Wetinburgering in het buitenland– In het arrest Dogan beantwoordthet Hof van Justitie de eerste vantwee prejudiciële vragen van het VerwaltungsgerichtBerlin over de Duitseinburgeringseis in het buitenland.Het Hof van Justitie beantwoordt detweede, subsidiaire vraag over de verenigbaarheidvan de Duitse eis metRichtlijn 2003/86/EG inzake hetrecht op gezinshereniging niet.Onlangs legde de Afdeling het Hofvan Justitie prejudiciële vragen voorover de verenigbaarheid van deNederlandse Wet inburgering in hetbuitenland (Wib) met deze richtlijn.Volgens schr. valt uit het arrestDogan, alsmede uit andere jurisprudentievan het Hof van Justitie en uitstandpunten van de Europese Commissie,af te leiden dat het aannemelijkis dat het Hof van Justitie de Wibop punten strijdig zal achten met deGezinsherenigingsrichtlijn.532 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


WetgevingEen overzicht van aanhangige wetsvoorstellenen gepubliceerde staatsbladenmet links naar de integraleKamerstukken is opgenomen op deNJB-site www.njb.nlStaatsbladVerbetertermijnen zeerzwakke scholen440 - Wet tot wijziging van de Wet ophet onderwijstoezicht in verbandmet het wettelijk regelen van de verbetertermijnvoor zeer zwakke instellingendie bestaan uit basisscholenals bedoeld in de Wet op het primaironderwijs en scholen als bedoeld inde Wet op het voortgezet onderwijs– Voordat er nu gebruik wordtgemaakt van de ‘ultieme sanctie’ bijzeer zwakke scholen, beëindiging vande bekostiging (bijzonder onderwijs)dan wel opheffing van de school(openbaar onderwijs), is er sprakevan ernstig of langdurig tekortschietendeleerresultaten. Dit is niet inhet belang van de zittende en van detoekomstige leerlingen. Kern vandeze wet is er voor te zorgen datscholen zich binnen een redelijke termijnverbeteren. Deze termijn wordtvastgesteld op één jaar. Hiervoorwordt voorgesteld de Wet op hetonderwijstoezicht (WOT) te wijzigen.Tevens verduidelijkt de wet dat hetaan de minister is om, na een redelijketermijn, te besluiten of de ultiemesanctie moet worden opgelegd. Bijamendement is geregeld dat de verbetertermijnook van toepassing isop instellingen voor speciaal onderwijs,het voortgezet speciaal onderwijs,het speciaal basisonderwijs enhet praktijkonderwijs. Voorts is dooraanname van een amendement vastgelegddat zodra de Inspectie heeftvastgesteld dat sprake is van een zeerzwakke school, het bevoegd gezag deouders betrekt bij het verbeterproces.Inwerkingtreding op een bij kb tebepalen tijdstip.Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 55 (Kamerstukken33 796)Beroepsonderwijs441 - Wet tot wijziging van ondermeer de Wet educatie en beroepsonderwijsi.v.m. het bevorderen van eenarbeidsmarktrelevant en doelmatigopleidingenaanbod in het beroepsonderwijs(macrodoelmatigheid inhet beroepsonderwijs)– Het doel van deze wet is het realiserenvan een betere aansluiting vanhet opleidingenaanbod op dearbeidsmarkt en een doelmatigerspreiding van het opleidingenaanbod.Uitgangspunt daarbij is dat deverantwoordelijkheid voor het vaststellenvan het opleidingenaanbodbij onderwijsinstellingen ligt. Vanonderwijsinstellingen wordt verwachtdeze verantwoordelijkheid innauw overleg en afstemming methet (regionale) bedrijfsleven en met(nabijgelegen) onderwijsinstellingenvorm te geven. De wet voorziet in devolgende onderdelen die erop gerichtzijn zelfregulering te versterken:• onderwijsinstellingen worden verplichtom te zorgen voor een goede,objectieve informatievoorziening aanaankomende deelnemers over relevanteaspecten van de opleiding,waaronder de onderwijskwaliteit enhet arbeidsmarktperspectief;• nog uitdrukkelijker wordt bepaalddat onderwijsinstellingen alleenopleidingen mogen aanbiedenindien sprake is van voldoendearbeidsmarktperspectief na beëindigingvan de opleiding;• in de wet is een nieuwe zorgplichtdoelmatigheid opgenomen, dieinstellingen verplicht zich ervan tevergewissen of het verzorgen vaneen beroepsopleiding door de instelling,gelet op het geheel van voorzieningenop het gebied van hetberoepsonderwijs, doelmatig is.Behalve de Wet educatie en beroepsonderwijsworden ook de Wet op hetonderwijstoezicht en de Wet educatieen beroepsonderwijs BES gewijzigd.Inwerkingtreding op een bij kb tebepalen tijdstip.Wet van 21-01-2015, Stb. 2015, 56 (Kamerstukken33 948)NieuwewetsvoorstellenMetrologiewet442 - Wetsvoorstel (05-02-2015) totwijziging van de Metrologiewet(implementatie richtlijnen)– Dit voorstel van wet strekt totimplementatie van Richtlijn2014/32/EU betreffende de harmonisatievan de wetgevingen van de lidstateninzake het op de markt brengenvan meetinstrumenten enRichtlijn 2014/31/EU betreffende deharmonisatie van de wetgevingenvan de lidstaten inzake het op demarkt aanbieden van niet-automatischeweegwerktuigen. Het doel vande richtlijnen is en blijft het waarborgendat meetinstrumenten en nietautomatischeweegwerktuigen die opde markt worden aangeboden aaneisen voldoen die een hoge mate vanbescherming bieden. De conformiteitsbeoordelingmoet een hoge matevan betrouwbaarheid bieden. De wijzigingenvan beide richtlijnen zijnonderdeel van het zogenaamdestroomlijningspakket, dat negenEuropese richtlijnen herschikt inovereenstemming met de nieuwe terminologievan het Verdrag van Lissabonen met de referentiebepalingenuit Besluit nr. 768/2008/EG van 9 juli2008 betreffende een gemeenschappelijkkader voor het verhandelenvan producten en tot intrekking vanBesluit 93/465/EEG van de Raad. Metde stroomlijning is een geharmoniseerdkader gecreëerd voor het in dehandel brengen, het vrije verkeer ende ingebruikneming van producten.Met deze stroomlijning wordt hetfunctioneren van de interne marktvoor goederen versterkt, ontstaat eengelijk speelveld in de markt en wordtefficiënter markttoezicht binnen deEU mogelijk. Om de genoemde richtlijnenin Nederlandse wetgeving omte zetten, is een wijziging en aanvullingnodig van de Metrologiewet insamenhang met de te wijzigen lagereregelgeving. De verplichtingen vanmarktdeelnemers worden meer specifiekbelegd. Ook wordt een grondslagin de wet opgenomen om eisente kunnen stellen aan de EU-conformiteitsverklaring.Verder wordt hetNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 533


Wetgevingmogelijk dat volgens bepaalde regelseen interne instantie van een fabrikantbepaalde werkzaamheden uitvoertin het kader van een conformiteitsbeoordeling.Het onderhavigewetsvoorstel implementeert verderwaar nodig de gewijzigde terminologievan de richtlijnen.Kamerstukken II 2014/15, 34 143, nrs. 1-3Doorberekenen kostentoezicht en tucht443 - Wetsvoorstel (06-02-2015) totwijziging van de Advocatenwet, deGerechtsdeurwaarderswet en de Wetop het notarisambt in verband methet doorberekenen van de kostenvan toezicht en tuchtrechtspraakaan de beroepsgroepen (Wet doorberekeningkosten toezicht en tuchtrechtjuridische beroepen)– Dit wetsvoorstel strekt ertoe dekosten van het toezicht op notarissenen gerechtsdeurwaarders en dekosten van tuchtrechtspraak vanadvocaten, notarissen en gerechtsdeurwaardersdoor te berekenen aande beroepsgroepen. De verantwoordelijkheidvoor de handhaving vanen het bevorderen van de kwaliteitvan de beroepsuitoefening door dezeberoepsgroepen ligt immers primairbij deze beroepsgroepen. Concreetkomt dit erop neer dat de kosten tenlaste worden gebracht van depubliekrechtelijke beroepsorganisaties(Pbo’s); in het geval van notarissen,de Koninklijke NotariëleBeroepsorganisatie (KNB), in hetgeval van advocaten, de Nederlandseorde van advocaten (NOvA) en ingeval van gerechtsdeurwaarders, deKoninklijke Beroepsorganisatie vanGerechtsdeurwaarders (KBvG). DePbo’s kunnen deze kosten vervolgensbij de individuele beroepsbeoefenarenin rekening brengen via de jaarlijksebijdrage aan de Pbo.De ratio voor het doorbelasten vande kosten van toezicht en tuchtrechtspraakis tweeledig. Ten eerste hebbende beroepsbeoefenaren zelfprimair voordeel van het wettelijketoezicht en de tuchtrechtspraak. Beideinstrumenten versterken immersde kwaliteit en de integriteit van deberoepsgroepen en vormen eenbelangrijke waarborg voor het maatschappelijkdraagvlak voor de bijzonderepositie die deze beroepsgroepeninnemen. Door deze bijzondere positieprofiteren de betreffende beroepsgroepenvan verschillende privileges,zoals een domeinmonopolie. De bijzonderepositie en de daaraan verbondenprivileges brengt de noodzaakvan toezicht mee. Het aan deberoepsbeoefening verbonden tuchtrechtdient evenzeer om het vertrouwenin de beroepsgroep hoog te houden.Het tuchtrecht draagt enerzijdsbij aan het zuiver houden van deberoepsgroep en het voorkomen vanongewenste uitwassen. Anderzijdsdraagt het tuchtrecht bij aan het vertrouwenvan de samenleving in dekwaliteit en integriteit van deberoepsbeoefenaren. Daarom achthet kabinet het passend dat deberoepsbeoefenaren die van deze bijzonderepositie profiteren, ook dekosten van het toezicht en het tuchtrechtdragen.Ten tweede zorgt doorbelasting vande kosten voor een financiële prikkelom te zorgen voor een efficiënte wijzevan inrichting van de kwaliteitsenintegriteitsbewaking binnen deberoepsgroepen zelf. Het stimuleertzowel de beroepsorganisaties als deindividuele beroepsbeoefenaren omde beroepsuitoefening zodanig in terichten dat er zo min mogelijk kostenworden gemaakt aan toezicht entuchtrecht. In het licht van het voorgaandeis het redelijk om de kostendie verbonden zijn aan het wettelijketoezicht en tuchtrecht ten laste vande beroepsgroepen te brengen. Hetkabinet heeft in 2007 weliswaar hetvoorstel gedaan om in beginselalleen de kosten van de eerste aanlegin rekening te brengen bij deberoepsgroep, maar niet uitgeslotendat voor een andere verdeling van definanciële verantwoordelijkheid gekozenkan worden. Met onderhavigwetsvoorstel wordt van die ruimtegebruik gemaakt. Daarmee wordttevens uitvoering gegeven aan de bijlagebij het regeerakkoord van oktober2010 en de bijlage II uit hetgedoogakkoord van 2010, waaruitvoortvloeit dat de kosten van het toezichtop onder andere notarissendoorberekend worden aan deberoepsgroep zelf, evenals de kostenvan de tuchtrechtspraak.Kamerstukken II 2014/15, 34 145, nrs. 1-4Diverse wijzigingenonderwijs444 - Wetsvoorstel (06-02-2015) totwijziging van diverse onderwijswettenin verband met het aanbrengenvan enkele inhoudelijke wijzigingenvan diverse aard– In dit wetsvoorstel wordt een aantalwijzigingen van de Wet op hetprimair onderwijs (WPO), de Wet opde expertisecentra (WEC), de Wet ophet voortgezet onderwijs (WVO), deWet educatie en beroepsonderwijs(WEB), de Wet hoger onderwijs enwetenschappelijk onderzoek (WHW)en de Wet op het onderwijstoezicht(WOT) doorgevoerd. Het betreft verschillendekleine beleidsmatige enhiermee samenhangende technischewijzigingen. Het gaat om de volgendevoorgestelde wijzigingen:– het voorzien in een wettelijkegrondslag voor het stellen van regelsdoor de Minister over het uitzettenvan gelden, het aangaan van geldleningenen het aangaan van verbintenissenvoor financiële productendoor publieke of semi-publiekeinstellingen op het gebied van onderwijs;– het terugzetten van het oude artikel30a in de WVO (dat naar aanleidingvan de motie Jurgens is komente vervallen), waarin de kortere termijnenvoor het indienen van eenbezwaar- of beroepschrift die afwijkenvan de artikelen 6:7 en 7:24 vande Algemene wet bestuursrecht wordengeregeld;– het vervallen van de verplichtingvoor atheneum leerlingen om hetvak culturele kunstzinnige vorming(ckv) te volgen, indien het vak Latijnsetaal en cultuur of Griekse taal encultuur, dan wel beide, in het profielzijn opgenomen;– het uitzonderen van de fusietoetsvoor fusies waarbij praktijkonderwijseen rol speelt in de fusietoets;– het aanpassen van de WOT aan deWet revitalisering generiek toezicht(Stb. 2012, 233);– het redactioneel wijzigen van determ ‘controleprotocol’ in ‘accountantsprotocol’,omdat deze nieuweterm beter aansluit bij de doelgroepwaarvoor het protocol bedoeld is: deaccountant.Kamerstukken II 2014/15, 34 146, nrs. 1-3534 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Wetgeving445VervolgstukkenFlexibel cameratoezichtNadere memorie van antwoord(19-02-2015) bij het wetsvoorstel totwijziging van de Gemeentewet inverband met de verruiming van debevoegdheid van de burgemeestertot de inzet van cameratoezicht.Kamerstukken I 2014/15, 33 582, DOmgevingswetNota n.a.v. het verslag (18-02-2015)over en nota van wijziging (18-02-2015) bij het wetsvoorstel houdenderegels over het beschermen enbenutten van de fysieke leefomgeving(Omgevingswet).Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 12 en 13Novelle kerntakenvolkshuisvestingNader voorlopig verslag (16-02-2015)over en nadere memorie van antwoord(19-02-2015) bij het wetsvoorsteltot wijziging van de Herzieningswettoegelaten instellingenvolkshuisvesting.Kamerstukken I 2014/15, 33 966, L en MUitvoeringswet erkenningbeschermingsmaatregelenMemorie van antwoord (17-02-2015) bij het wetsvoorstel tot uitvoeringvan Verordening (EU) Nr.606/2013 van 12 juni 2013 betreffendede wederzijdse erkenning vanbeschermingsmaatregelen in burgerlijkezaken (PbEU 2013, L181)(Uitvoeringswet verordening wederzijdseerkenning van beschermingsmaatregelenin burgerlijke zaken).Kamerstukken I 2014/15, 34 021, BAanvallen opinformatiesystemenNota van wijziging (11-02-2015) bijhet wetsvoorstel tot Implementatievan de richtlijn 2013/40/EU over aanvallenop informatiesystemen en tervervanging van Kaderbesluit2005/222/JBZ (PbEU L 218/8).Kamerstukken II 2014/15, 34 034, nr. 6Werken na AOW-leeftijdNota n.a.v. het verslag (17-02-2015)over het wetsvoorstel houdende aanpassingvan enige arbeidsrechtelijkebepalingen die een belemmeringkunnen vormen voor werknemers enambtenaren die na de AOW-gerechtigdeleeftijd willen blijven werken(Wet werken na de AOW-gerechtigdeleeftijd).Kamerstukken II 2014/15, 34 073, nr. 6Werktijden rechterlijkeambtenarenVerslag (16-02-2015) over het wetsvoorsteltot wijziging van de Wetrechtspositie rechterlijke ambtenarenin verband met het verrichtenvan werkzaamheden op zondagen enfeestdagen.Kamerstukken II 2014/15, 34 096, nr. 5OntvreemdecultuurgoederenVerslag (13-02-2014) over het wetsvoorsteltot wijziging van het BurgerlijkWetboek en enige andere wettenter implementatie van Richtlijn2014/60/EU betreffende teruggavevan cultuurgoederen die op onrechtmatigewijze buiten het grondgebiedvan een lidstaat zijn gebracht enhoudende wijziging van Verordening(EU) nr. 1024/2012 (herschikking)(PbEU 2014, L 159).Kamerstukken II 2014/15, 34 097, nr. 4446Nota’s,rapporten &verslagen‘Fraude’ en boetesBrief van de Minister van SZW(09-02-2015) over aanpassingen vande Wet aanscherping handhaving ensanctiebeleid SZW-wetgeving(Fraudewet) en het Boetebesluitsocialezekerheidswetten.– Naar aanleiding van de uitspraakvan de Centrale Raad van Beroep enhet rapport van de Nationaleombudsman over de Fraudewet wordende Fraudewet, alle sociale verzekeringswettenen sociale voorzieningen,waarin een regeling is gegevenover de bestuurlijke boete en hetBoetebesluit socialezekerheidswetten,aangepast. De aanpassingenbetreffen primair het overgangsrechten het boeteregime. Daarnaastworden de waarschuwingsmogelijkheiden de criteria van verminderdeverwijtbaarheid uitgebreid. Naarverwachting zal het wetvoorstel voorhet zomerreces voor een adviesaanvraagbij de Raad van State wordeningediend. Daarna zal het wetsvoorstelzo snel mogelijk bij de Kamerworden ingediend. Totdat de aanpassingenvan de wet- en regelgevinginwerking treden, blijven de uitvoeringsorganisatiesgehouden het boeteregimezoals neergelegd door deuitspraak van de Centrale Raad vanBeroep toe te passen. Bij het wetsvoorstelzal de minister ook ingaanop de toegezegde mogelijkheid voorde uitvoeringspraktijk om te anticiperenop de voorgestelde wetswijziginginzake de uitbreiding van dewaarschuwingsmogelijkheid zodat deuitvoeringspartijen dit instrumentsnel kunnen inzetten.Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 497IdentiteitswisselingenLijst van vragen en antwoorden (vastgesteld11-02-2015) aan en van devaste cie. voor BZK en de Staatssecretarisvan VenJ inzake de reactie ophet rapport ‘Legale identiteitswisselingenin de Balkan en Oost-Europa’ (Kamerstuk 17 050, nr. 493).– Er zijn 53 vragen gesteld, die beantwoordzijn. Het draait om de mogelijkhedendie er in Oost Europese enBalkan landen zijn om relatiefgemakkelijk van naam te wisselen.Dat kan in Nederland tot fraude leiden.Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 500Expanded Asset PurchaseProgramme ECBBrief van de Minister van Financiën(09-02-2015) met een overzicht vande gevolgen voor Nederland van hetdoor de ECB aangekondigde ExpandedAsset Purchase Programme(EAPP) alsmede een overzicht van deconclusie van de Advocaat-Generaalvan het Europese Hof van Justitie inde zaak Gauweiler over de vraag ofhet Outright Monetary Transactions(OMT) programma van de ECB verenigbaaris met het verbod op mone-NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 535


Wetgevingtaire financiering zoals vastgesteld inartikel 123 eerste lid van het Verdragbetreffende de Werking van de EuropeseUnie (VWEU).– De Raad van Bestuur van de ECBbesloot op 22 januari jl. om debestaande opkoopprogramma’s voorAsset Backed Securities en CoveredBonds (ABSPP en CBPP3) uit te breidentot een Expanded Asset PurchaseProgramme (EAPP) waarbinnen deECB ook staatsobligaties en obligatiesvan Europese instellingen zoals hetESM zal gaan opkopen. Het Eurosysteemzal daarbij vanaf maart 2015tot en met in beginsel september2016 maandelijks € 60 miljard aanpublieke en private activa opkopen.Het is niet aan het kabinet om zichuit te spreken over de wijze waaropde ECB in onafhankelijkheid haarmandaat uitvoert. Van de totaleopkoop aan publieke activa vindt80% voor eigen rekening en risicovan de nationale centrale bank plaatsdie ook de obligaties van de eigenoverheid zal opkopen. Voor 12% vanhet gealloceerde bedrag worden voorgezamenlijke rekening activa vanEuropese instellingen opgekochtwaar de Europese lidstaten reedsgarant voor staan. Daarnaast verrichtde ECB 8% van de aankopen voorgezamenlijke rekening. In 2013 heeftde Staat zoals bekend een garantieaan DNB verstrekt voor het balansrisicovan DNB als gevolg van hetSecurities Markets Programme (SMP).Sinds 2012 is het balansrisico vanDNB uit hoofde van de destijds ingesteldecrisismaatregelen afgenomen,in het bijzonder door aflossingen ophet Securities Markets Programme(SMP) en een verbeterde marktperceptievan de risico’s op de overhedendie deel uitmaken van dit programma.Het EAPP betekent dat nieuwerisico’s op de balans van DNB zullenworden genomen.De Advocaat-Generaal van het EuropeseHof van Justitie heeft op 14januari jl. zijn opinie gepubliceerd inde zaak Gauweiler over de toelaatbaarheidvan het OMT-programmaonder het Verdrag betreffende deWerking van de Europese Unie. Ingeding is of het OMT-programma instrijd is met het verbod op monetairefinanciering zoals vastgelegd inartikel 123 eerste lid VWEU.Artikel 123 eerste lid VWEU stelt dathet de ECB niet is toegestaan omrechtstreeks staatsobligaties vannationale overheden te kopen. Artikel18 eerste lid van het statuut vande ECB stelt de ECB echter in staatom in de financiële markten te opererendoor aan- en verkoop vanschuldpapier om haar doelstellingente kunnen verwezenlijken. De Advocaat-Generaalstelt dat de opkoopvan staatsobligaties binnen hetOMT-programma binnen de kadersvan het Verdrag valt, onder voorwaardedat de markt in staat wordtgesteld een marktprijs te bepalen.Volgens de Advocaat-Generaal steltartikel 18 eerste lid van het statuutvan de ECB de ECB in staat om in definanciële markten te opereren dooraan- en verkoop van schuldpapierom aan het mandaat van prijsstabiliteitte voldoen. Volgens de Advocaat-Generaal verbiedt artikel 123 eerstelid VWEU de ECB enkel om direct, opde primaire markt, staatsobligatiesop te kopen. Het indirect kopen vanstaatsobligaties op de secundairemarkt is wel toegestaan. Hier zijnechter voorwaarden aan verbonden.Kamerstukken II 2014/15, 21 501-07, nr. 1235World Drug ProblemBrief van de Staatssecretaris vanVWS en de Ministers van VenJ, BuZaen voor BHO (09-02-2015) over deinzet van Nederland ten behoeve vande United Nations General AssemblySpecial Session (UNGASS) on theWorld Drug Problem in de eerstehelft van 2016 in New York.– De UNGASS wordt bijeengeroependoor de Algemene Vergadering. In2012 is naar aanleiding van eenvoorstel van Mexico en Guatemalabesloten een UNGASS over de werelddrugsproblematiekte organiseren.Een eerdere UNGASS inzake drugsheeft in 1998 plaatsgevonden.Het VN drugscontrole systeem isgebaseerd op drie verdragen: de SingleConvention on Narcotics (1961),de Convention on PsychotropicSubstances (1971) en de UN ConventionAgainst Illicit Traffic in NarcoticDrugs and Psychotropic Substances(1988). Bij de VN drugsverdragen zijn184 (verdrag 1961) respectievelijk189 (verdrag 1988) landen partij.In een aantal landen bestaat ontevredenheidover de wijze van interpretatievan de verdragen. Vanuit de initiërendelanden voor deze UNGASS(met name die uit Midden- en Zuid-Amerika) wordt aangegeven dat hetniet zozeer de bedoeling is om oververdragswijzigingen te spreken, maarwel over de mogelijkheid van eenflexibele interpretatie zodat er ruimteis voor een innovatieve aanpakvan regionale problemen. Dit betreftverschillende aspecten. Zo bemoeilijktde praktijk van strikte controleop de naleving van 50 jaar oude verdragenhet vinden van oplossingenvoor actuele drugsvraagstukkenwaarmee landen te maken hebben.Hierbij kan gedacht worden aanbeperkte toegang tot en beschikbaarheidvan essentiële medicijnen zoalsmorfine maar ook het niet kunneninzetten van preventieve interventiesomdat het onderwerp drugs vollediggecriminaliseerd en daardoor nietbespreekbaar is. Binnen de internationalecontext van drugsbeleid lijktsteeds meer discussie te ontstaanover de effectiviteit van de huidigejustitiële invalshoek (war on drugs),welke in productie- en doorvoerlandenvaak maatschappij ontwrichtendegevolgen kan hebben.Nederlandse inzet: Internationaalverschuift de discussie rondom drugsvan het nemen van meer repressievemaatregelen, naar onder anderemaatregelen rondom harm reduction,toegang tot medicatie en hetdecriminaliseren van de gebruiker.Gezien de wens van landen om defocus van de wereldwijde discussierondom drugs meer te richten opvolksgezondheid, ziet het kabinet eenkans voor Nederland om onze ervaringen effectief bewezen interventieste presenteren tijdens deUNGASS 2016. Inzet op harm reductionmaakt daar deel van uit en zalnaar verwachting een van de belangrijksteonderwerpen van discussiezijn. Daarnaast is het van belangdat we aandacht vragen voor de toegangtot noodzakelijke medicijnen,met name rondom pijnbestrijding.Tenslotte is het vanuit het perspectiefvan de bescherming van de rechtenvan de mens van belang dat eraandacht gevraagd wordt voor dedecriminalisering van drugsgebruikerszodat zij toegang kunnen krijgentot preventieve informatie,behandeling en harm reductionmaatregelen,hetgeen in veel VN-lidstatennog niet of onvoldoende hetgeval is.Kamerstukken II 2014/15, 26 150, nr. 143536 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


WetgevingOM en aangifteproces BESBrief van de Minister van VenJ(06-02-2015) met een reactie op tweerapporten van de Raad voor deRechtshandhaving omtrent de ‘Sturingvan het Openbaar MinisterieBES’ en het ‘Review-onderzoek aangifteproces’.– De Raad heeft een onderzoek verrichtnaar de sturing van het OpenbaarMinisterie van Bonaire, SintEustatius en Saba (OM BES), op deopsporing, de executie van strafrechtelijkevonnissen door het OM ennaar het aangifteproces bij het KorpsPolitie Caribisch Nederland (KPCN).De Raad constateert dat het sturingsprocesvan het OM op de BES deafgelopen jaren de nodige ontwikkelingenheeft doorgemaakt. Van eensituatie waarin er geen sturingsstructuurwas en het OM heel dicht op hetoperationele opsporingsproces zat,werd een proces ingezet en eenomslagpunt bereikt waarbij het OMmeer op afstand staat en feitelijkzaken aanstuurt met behulp vantwee vaste sturingsinstrumenten.Dit betekent echter niet dat men eral is. Het proces blijft, onder anderedoor de stijgende werklast en dekleinschaligheid, kwetsbaar. Dedoor de Raad gesignaleerde kwetsbaarhedenrond het jeugdstrafrechten het proces van de executie vanstrafvonnissen hebben de aandachtvan de minister en die van het OM.Zo wordt er momenteel hardgewerkt aan een ICT voorzieningdie behulpzaam is bij de executievan strafvonnissen.De Raad constateert dat er sinds2012 forse stappen zijn gezet in hetverbeteren van het aangifteproces.Voor vrijwel elk onderzocht onderwerphebben het KPCN en het OMaan een groot aantal van de door deRaad geformuleerde aanbevelingenzichtbaar invulling gegeven. Het politiekorpsheeft, in overleg met hetOM, het aangifteproces beschrevenwaardoor meer sturing en controleop het aangifteproces is gerealiseerdevenals het prioriteren van aangiftes.Er is geïnvesteerd in een adequaatregistratiesysteem en in de professionaliseringvan medewerkers. Ook isgeïnvesteerd in de renovatie vandiverse politiebureaus. De Raadbenoemt als belangrijk aandachtspuntde terugkoppeling aan de aangever.Dit heeft de aandacht van dekorpschef.Geconcludeerd wordt dat binnen demogelijkheden en beperkingen diede infrastructuur van de eilandenbieden, het OM, het KPCN en deandere partners in de strafrechtketengoed werk leveren.Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 224Werkgevers en ziekteBrief van de Minister van SZW(06-02-2015) over twee onderzoekennaar de loondoorbetalingplicht voorwerkgevers bij ziekte en het ziekteenarbeidsongeschiktheidsrisico voorwerkgevers en naar de mogelijkhedenom de solidariteit te bevorderenonder MKB-werkgevers.– In het onderzoek naar de ervaringenvan werkgevers is nagegaan of,en zo ja, welke knelpunten werkgeverservaren bij de loondoorbetalingplicht.Het andere onderzoek geeftinzicht in het aanbod van verzuimverzekeringenen de verzekeringsgraadvan (kleine) werkgevers en inde mogelijkheden om de verzekeringsgraadte verhogen. Uit de onderzoekenkomt een genuanceerd beeldnaar voren. Het laat zien dat werkgevershun verantwoordelijkheid tenopzichte van hun werknemers serieusnemen. Dit blijkt onder andereuit het feit dat er vrijwel geen werkgeverszijn die zouden willen stoppenmet het doorbetalen van loon ophet moment dat een werknemer zichziek meldt. Het financiële draagvlakvan de loondoorbetalingplicht isbeperkter dan het algemene draagvlak.Uit het onderzoek naar de ervaringenvan werkgevers blijkt dat 45procent van de werkgevers aangeeftdat de kosten die voortkomen uitziekte en re-integratie niet goed tedragen zijn. Uit het onderzoek naarde verzekeringsgraad blijkt wel datkleine, startende ondernemingenrelatief vaak onverzekerd zijn. Ongeveer60 procent van de kleine bedrijvendie minder dan 6 jaar bestaatheeft een verzuimverzekering. Werkgeverskunnen de wettelijke verzuimverplichtingenbeperken doorgebruik te maken van flexibelearbeid. Verzekerde en onverzekerdebedrijven maken evenveel gebruikvan flexibele arbeid. Daaruit blijktdat werkgevers flexibele arbeid nietinzetten als alternatief voor verzekeren.28 procent van de werkgeversgeeft aan voorzichtiger te zijn gewordenmet het aannemen van nieuwewerknemers en 45 procent geeft aandat de loondoorbetalingplicht leidttot extra voorzichtigheid bij hetomzetten van het tijdelijke contractin een vast contract. De rapportenzijn als bijlage bij deze brief te vinden.Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 586Verbeteren aangifteprocesBrief van de Minister van VenJ (05-02-2015) over de volgende stappenom het aangifteproces te verbeteren.– Het fundament van deze verbeterslagis geschetst in de brief van 9 juli2013 (Kamerstuk 29 628, nr. 404).Met de start van de nationale politieis de implementatie van de zogenaamde‘multichannelaanpak’gestart. Basis van de multichannelaanpakis de 24/7 telefonischebereikbaarheid van de politie. Deaangever krijgt hierbij een passendadvies over de wijze waarop hij hetbeste aangifte kan doen. De politiebereidt zich voor op de uitbreidingvan het aantal delicten waarvoorinternetaangifte mogelijk is. Dezeuitbreiding wordt gefaciliteerd meteen wetswijziging (Digitale processtukkenStrafvordering, Kamerstukken34 090, eind november 2014ingediend). Met het wetsvoorstelwordt de elektronische aangifte destart van het digitale strafproces. Deontwikkeling naar een volledig digitaalstrafproces zal enige tijd vergen.Het voorstel biedt de ruimte voor depolitie om de uitbreiding van deelektronische aangifte gefaseerd inte voeren. Samen met het Verbondvoor Verzekeraars werkt de politieaan een verbeterde werkwijze voorde afhandeling en verwerking vaneen aantal aangiften dat louter omverzekeringstechnische redenen wordengedaan. De informatie wordt,zoveel mogelijk geautomatiseerd,gescreend op opsporingsindicatie en/of andere relevante informatie voorde opsporing en de benodigde informatie.De burger krijgt vervolgenseen document ten behoeve van zijnschademelding aan de verzekeringsmaatschappij.De eis van aangifte inde verzekeringsvoorwaarden vervalt.Sinds 1 oktober 2012 is het mogelijkvoor slachtoffers van bedreiging engeweld, zoals bijvoorbeeld hulpverleners,aangifte onder nummer opnummer te doen. Op deze manierNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 537


Wetgevingkomen persoonsgegevens van hetslachtoffer niet ter kennis van de verdachte.Aangifte onder nummerwordt op dit moment geëvalueerd ophaar werking. In het voorjaar van2015 zal een meerjarige brede landelijkeanti-discriminatie voorlichtingscampagnevan start gaan. De campagnebeoogt de bewustwording overdiscriminatie en de meldings- enaangiftebereidheid bij burgers te vergroten.Sinds 1 januari 2014 is een nieuweaanwijzing voor de opsporing vankracht. Hierin biedt het OM de politieduidelijke inhoudelijke kaders voorde afweging wanneer naar aanleidingvan een aangifte al dan niet wordtovergegaan tot opsporing. Ook geeftde aanwijzing aan waar de verantwoordelijkheidligt voor het makenvan die afwegingen en het nemenvan beslissingen. De politie werktconform deze richtlijn en werkt aaneen landelijke kwaliteitsnorm vooralle aangiften die de eerste helft vandit jaar geïmplementeerd zal worden.Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 504Jihad bestrijdingBrief van de Ministers van VenJ, BZKen Defensie (05-02-2015) met antwoordop vragen inzake extra maatregelenterrorismebestrijding enn.a.v. het debat op 14 januari 2015over de aanslagen in Parijs.– Zoals reeds aangegeven in hetdebat over de aanslagen in Parijs op14 januari jl. (Handelingen II2014/15, nr. 41, item 7), is duidelijkdat als mocht blijken dat de capaciteitin de veiligheidsketen op ditgebied in de toekomst verder moetworden uitgebreid, de financieringdaarvan geen belemmering kan zijn.De partijen in de veiligheidsketenhebben zich aan het dreigingsniveauaangepast en zijn op dit moment instaat de jihadistische dreiging hethoofd te bieden. Gezien het verwachtevoortduren van het huidige dreigingsniveau,en het groeiend aantalterugkeerders, heeft het Kabinetopdracht gegeven tot een analysevan de veiligheidsketen om te bezienof de huidige inzet van de dienstenen andere ketenpartners langdurigvol te houden is. Deze analyse vindtmomenteel plaats. Na bespreking inhet kabinet, wordt de Kamer over deconclusies geïnformeerd.Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 288TappenBrief van de Minister van VenJ (06-02-2015) ver de uitwerking van tapverslagen,de inzet van tappen alsopsporingsmiddel en de storing inhet tapsysteem van september 2012.– Het Openbaar Ministerie en denationale politie zijn samen bezigom tot een vorm van landelijke protocolleringte komen. De eenheidNoord holland werkt inmiddels meteen nieuw tapprotocol dat ondermeer een aanvullende controlestapbevat, waarbij de kwaliteit vande verslaglegging van tapgesprekkendie cruciaal zijn voor het bewijs,extra wordt gecontroleerd. Inmiddelszijn met professionals uit de eenhedenen van het Openbaar Ministerieconcrete afspraken gemaakt over eenbreder verbeterprogramma, waarbijelke eenheid eenzelfde soort proceszal doorlopen als in Noord-Holland.Dit proces zal input opleveren vooreen gezamenlijk vast te stellen landelijkprotocol. Hiermee wordenbelangrijke stappen gezet in de verbeteringvan de controleerbaarheiden de betrouwbaarheid van de procedurevan het uitwerken van tapverslagen.Dit proces zal uiterlijk 1 april2015 zijn afgerond. Het OpenbaarMinisterie en de politie hebben vanafbegin 2014 uitdrukkelijk aandachtvoor het kritisch inzetten van BOBmiddelenwaaronder het tappen. Metde politie (recherche) wordt voortdurendgekeken of er mogelijkhedenzijn om – naast de inzet van de meerklassieke opsporingsmiddelen –andere opsporingsbevoegdheden en-strategieën te ontwikkelen en toete passen. Technologische en juridischeontwikkelingen dwingen deopsporing en vervolging om kritischte blijven kijken of het huidig instrumentariumen de toepassing ervantoereikend is, nu en in de toekomst.Het verder ontwikkelen en bredertoepassen van andere opsporingsbevoegdhedenen -strategieën zou kunnenleiden tot minder inzet van hetmiddel van de tap.Op 17 december 2013 heb is deKamer geïnformeerd over een storingdie zich op 20 september 2012in het tapsysteem heeft voorgedaan,waarbij gedurende deze storing deaudio- en verkeersgegevens vangetapte gesprekken niet zijn opgenomen.De Auditdienst Rijk (ADR) heefthiernaar onderzoek uitgevoerd enheeft medio december 2014 haareindrapportage opgeleverd. Deze rapportagetreft u bij deze brief als bijlageaan.Kamerstukken II 2014/15, 30 517, nr. 27Snowden over AIVDBrief van de Ministers van BZK enDefensie (06-02-2015) naar aanleidingvan de interviews van de heerSnowden in Nieuwsuur en De Volkskrant.– De Nederlandse inlichtingen- enveiligheidsdiensten AIVD en MIVDvoeren hun activiteiten uit op grondvan de Wet op de inlichtingen- enveiligheidsdiensten (Wiv 2002). DeWiv 2002 stelt kaders voor de samenwerkingmet buitenlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten en deinzet van bijzondere bevoegdheden.De wet biedt geen ruimte voor hetgeende heer Snowden stelt. De AIVDen MIVD werken internationaalnauw samen, bijvoorbeeld in hetkader van de bestrijding van het terrorismeen ter ondersteuning vanmilitaire operaties. De aard van desamenwerking met buitenlandsediensten wordt (mede) bepaald doorcriteria zoals de democratischeinbedding van de desbetreffendedienst, het mensenrechtenbeleid vanhet desbetreffende land, de professionaliteiten betrouwbaarheid en hetkarakter van de dienst. Per dienstwaarmee wordt samengewerkt ofwaarmee samenwerking wordt overwogenwordt een weging gemaaktvan de relatie. Daarbij worden degenoemde criteria betrokken. DeCommissie evaluatie Wiv 2002 (decommissie-Dessens) heeft aanbevelingengedaan om de criteria voor deaard van de samenwerking in de wetop te nemen alsmede de toestemmingvan het delen van grote hoeveelhedenruwe gegevens (bulkdata)met buitenlandse diensten op ministerieelniveau te leggen. Deze aanbevelingenworden meegenomen in deaanstaande wijziging van de Wiv2002. In afwachting hiervan is dewerkwijze van de diensten aangepast,in die zin dat nu voor het delenvan bulkdata met buitenlandse dienstentoestemming wordt gevraagdaan de betrokken minister. De Commissievan Toezicht betreffende deInlichtingen- en Veiligheidsdiensten(CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheidvan de uitvoering van de538 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


WetgevingWiv 2002. Er is volgens de CTIVDgeen sprake van het stelselmatig buitende wet om verwerven van (persoons)gegevensdoor de AIVD en deMIVD. Van buitenlandse druk omwetgeving aan te passen is evenminsprake. De aanbeveling om de interceptiebepalingenin de Wiv 2002 tewijzigen komt van de onafhankelijkecommissie-Dessens. Eerder kwamende CTIVD en de Adviesraad InternationaleVraagstukken tot een soortgelijkeaanbeveling. Het kabinet heeftde aanbeveling overgenomen. Overigensworden gelijktijdig de waarborgenter bescherming van de privacyaangescherpt.Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 109Starbucks rulingBrief van de Staatssecretaris vanFinanciën (09-02-2015) over de rulingvan Starbucks.– In bijzondere gevallen, waarin eencruciaal politiek oordeel zich toespitstop één specifiek geval, kan hetwenselijk zijn de Kamer vertrouwelijkinzage te geven in een ruling. Inbeginsel beschouwt de bewindsmanStarbucks niet als zo’n geval. Immers,dit geval wordt door de EuropeseCommissie onderzocht en beoordeeld.De uitkomst van die beoordelingkan de Kamer vervolgens betrekkenbij haar controlerende taak.Echter, over deze specifieke casus isinmiddels zoveel openbaar gemaakt,dat pragmatisme het hier wint vanprincipes. Daarom is de staatssecretarisbereid om de leden van de vastecommissie voor Financiën in eenbesloten en vertrouwelijke technischebriefing te informeren over dezecasus en zegt toe om in deze briefingde Kamer een volledig, helder entransparant beeld te schetsen van derulingpraktijk en daarbij specifiek inte gaan op casus Starbucks.Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 229Evaluatie ChwBrief van de Minister van IenM(09-02-2015) met een opzet van deevaluatie van de Crisis- en herstelwet.– Kort na het uitbreken van de mondialefinanciële en economische crisisin 2008 heeft het kabinet gezochtnaar middelen om de gevolgen daarvanin het ruimtelijke domein en inde bouwsector te beperken en te verzachten.In die context is de Crisisenherstelwet tot stand gekomen enop 31 maart 2010 in werking getreden.Bij wijziging van de Crisis- enherstelwet in 2013 is onder meer dewerkingsduur voor onbepaalde tijdverlengd. Het ligt in de bedoeling omde Crisis- en herstelwet in te trekken,wanneer de Omgevingswet in werkingtreedt. Het parlement is uitvoerigen frequent geïnformeerdover de uitvoering van de wet en deimpact in brede zin, hiervan wordteen kort overzicht gegeven. Net alsin de voorgaande jaren zal deKamer ook in 2015 uitgebreid wordengeïnformeerd over de uitvoeringvan de Crisis- en herstelwet. Derapportagezal aansluiten bij de eerdere informatievoorziening,zodat een consistentereeks ontstaat die de ontwikkeling inde toepassing van de wet zichtbaarmaakt. De rapportage wordt als volgtopgezet:• Een nadere analyse van de impactvan de wet aan de hand vanoverzichten en analyses van debestuursrechterlijke bepalingen.• Inhoudelijke en cijfermatige voortgangsinformatieover de bijzonderevoorzieningen (experimenten).• Het uitlichten van enkele experimentenvanuit meerdere invalshoekendan alleen de projectleider.• Ten behoeve van de objectiviteit zaleen begeleidingscommissie wordenopgericht waarin overheden, maatschappelijkeorganisaties, bedrijfslevenen wetenschap zijn vertegenwoordigd.Kamerstukken II 2014/15, 32 127, nr. 211JBZ-raad terrorismeBrief van de Minister van VenJ(09-02-2015) met het verslag van debespreking tijdens de informele JBZ-Raad te Riga op 29-30 januari 2015,onderdeel terrorisme.– De discussie werd volgens de volgendelijnen gevoerd:1. Preventie van radicalisering, in hetbijzonder op sociale media.2. Informatie-uitwisseling: verbeteringgebruik bestaande systemen enuitwisselen van informatie aan Europolen Eurojust. Dit betreft ookinformatie van veiligheidsdiensten.3. Identificatie van reisroutes van terroristen.Belangrijkste hier is detotstandkoming van een EU PNRrichtlijn in overeenstemming met deVN Veiligheidsraad Resolutie 2178(UNSCR 2178).4. Bestrijding van de illegale handelin vuurwapens.Het doel van het Voorzitterschap wasom tijdens de informele Raadgemeenschappelijke EU-acties teidentificeren en deze op te nemen ineen gemeenschappelijke verklaringals input voor de Europese Raad van12 februari 2015.Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 269JBZ-raadBrief van de Minister en Staatssecretarisvan VenJ (13-02-2015) met hetverslag van de informele Raad Justitieen Binnenlandse Zaken, gehoudenin Riga op 29 en 30 januari 2015.– De discussies kunnen als volgt wordensamengevat:Aanpak terrorismeHier wordt verwezen naar de briefvan de Minister van Veiligheid enJustitie van 9 februari 2015, aan deTweede Kamer, met daarin het verslagvan de discussie die tijdens deinformele JBZ-Raad over terrorisme isgevoerd. (zie hierboven)Oostelijk PartnerschapOp het gebied van resultaten, uitdagingenen leerpunten inzake derechtshandhaving, de onafhankelijkheiden de accountability van derechterlijke macht en de strijd tegende corruptie in de landen van hetOostelijk Partnerschap werd geconcludeerddat veel tot stand gebrachtis, maar dat er ook nog veel te doenis om de rechtsstaat op peil te brengen.Reikwijdte algemene verordeninggegevensbescherming en richtlijngegevensbescherming voor de opsporingen vervolgingNederland nam het standpunt in datdat de strafrechtelijke handhavingvan de rechtsorde, de handhavingvan de openbare orde, de hulpverleningen de uitvoering vanbestuursrechtelijke wetgeving doorde politie (incl. Wet wapens en munitieén de Vreemdelingenwet) zoveelmogelijk onder de richtlijn wordengebracht. De meeste lidstaten warennet als Nederland voor een bredereikwijdte van de richtlijn. Digitaleoplossingen en instrumenten voorde justitiële samenwerking De Commissiegaf aan een behoefte te zienaan een regelkader voor e-commerce.De Commissie maakte duidelijk datzij daarbij voorzichtig en zorgvuldigte werk wil gaan. In de zomer vanNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 539


Wetgeving2015 wil de Commissie een voorstelgereed hebben op basis waarvan eenimpact assessment gemaakt kan wordenwaaruit onder andere de toegevoegdewaarde voor de praktijk moetblijken.Kamerstukken I 2014/15, 32 317, EJRaad van toezicht AFMVerslag van een schriftelijk overleg(vastgesteld 11-02-2015) tussen devaste cie. van Financiën en de Ministervan Financiën over de raad vantoezicht van de Autoriteit FinanciëleMarkten.Kamerstukken II 2014/15, 32 648, nr. 7Democratische legitimiteitsamenwerkingsverbandenBrief van de Minister van BZK (05-02-2015) bij de aanbieding van het eerstedeel van het advies van de Raadvoor het openbaar bestuur (Rob) overde democratische legitimiteit vansamenwerkingsverbanden.– De Rob is gevraagd onderzoek naarte doen naar de vraag hoe de democratischelegitimiteit van de regionalesamenwerkingsverbanden, waargemeenten onderdeel van moetenuitmaken voor de uitvoering van dedecentralisaties in het sociaaldomein, kan worden geborgd. De Robheeft aangegeven zijn advies in tweedelen te geven: in een eerste deel eenprobleemverkenning en in het tweededeel conclusies en aanbevelingenover de borging van democratischelegitimiteit. Het tweede deel verwachtde Rob in de zomer van 2015af te ronden. De minister zal zijnstandpunt na ontvnagst van hettweede deel bepalen. Het eerste deelvan het advies is als bijlage bij dezebrief te vinden.Kamerstukken II 2014/15, 33 841, nr. 171Moties begroting VenJBrief van de Minister en Staatssecretarisvan VenJ (04-02-2015) met eenreactie op de moties die zijn tijdensde behandeling van de begroting Veiligheiden Justitie 2015.– ER zijn twaalf moties aangenomenwaarop wordt gereageerd. De motiesgaan over overleg van het COA metgemeenten en bewoners, overonderzoek naar de gevolgen vanhet stopzetten van de pv-vergoeding,over een prejudiciële procedurein strafzaken, over financieringvan de interventie ‘Alleen jij bepaaltwie je bent’, over een JihadismeInterventie Team, over de beschermingvan de privacy van burgers inNederland, over deverschillen in prostitutiebeleid vanlanden in Noordwest-Europa, overeen kenniscentrum over geweldtegen hulpverleners, over evaluatievan de beleidsvisie ‘Vrijwilligerswerkbij de sanctietoepassing’, over eenmeer prominente plek voor innovatie,over voldoen aan de wettelijkenorm voor het aantal wijkagenten enover een financiële bijdrage aanInterpol voor de strijd tegen kinderpornoen kindersekstoerisme.Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 63(Rechts)positie militairLijst van vragen en antwoorden(03-02-2015) aan en van de vaste cie.voor Defensie en de Minister vanDefensie over de brief van 11 december2014 inzake de bijzondere positievan de militair (Kamerstuk 34 000 X,nr. 61).– Er worden 37 vragen beantwoord.Kamerstukken II 2014/15, 34 000 X, nr. 65AANWIJZINGEN VOOR AUTEURSHet verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contactop te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werkvoorkomen.• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woordenen een naschrift binnen de 300 woorden.Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelengeldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezerswaarom dit artikel interessant is om verder te lezen.• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnenop de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan demaatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen debestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodischworden verantwoord.• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met alsdoel de praktijk te informeren over ‘best practices’.• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden.Deze artikelen geven een schets en ordening van interessanteactuele ontwikkelingen in een deelgebied.• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelendebeschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staanbij voorkeur in de tekst zelf.• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.Dit is 800 woorden.- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geenmeningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleenvindplaatsen.- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzendingzal worden geplaatst.- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelfdevorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of deandere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willenschrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot tevermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelenaan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudigingt.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in debrochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder deknop ‘Magazine’.540 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Nieuws447Contouren uitvoeringsregelgevingOmgevingswetDe Minister van Infrastructuur enMilieu heeft in een brief van 18februari de contouren geschetst vande beoogde uitwerking van deOmgevingswet in bijbehorendealgemene maatregelen van bestuur(AMvB’s). De uitwerking van deAMvB’s is de volgende stap in destelselherziening van het omgevingsrecht.De AMvB’s zijn nu nogin opbouw, een proces dat eind 2015moet zijn afgerond.De uitwerking van de regelszal worden getoetst aan dehand van praktijkcasussen.Het opstellen van de AMvB’s wordtgevolgd door een proces van bredemaatschappelijke consultatie en deformele effectentoetsen. De ontwerp-AMvB’s zullen in voorhang aan deKamer worden voorgelegd.In de brief worden de contourengeschetst van de regelgeving die hetkabinet voor ogen heeft.Naast het opstellen van de AMvB’sloopt op vijf terreinen een verdergaandebeleidsvernieuwing. Het gaatdan over natuur, grondeigendom,bodem, geluid en ammoniak en veehouderij.Voor natuur loopt dit viahet aanhangige voorstel voor de Wetnatuurbescherming. De andereonderwerpen worden apart uitgewerktin aanvullingswetten en-AMvB’s die bij inwerkingtredingopgaan in het stelsel van de Omgevingswet.Deze aanvullingswetsvoorstellenworden separaat ingediend.VerbeterdoelenIn de AMvB’s krijgen de verbeterdoelenvan de stelselherziening verdervorm, zoals die zijn verwoord in dememorie van toelichting bij het wetsvoorstelvoor de Omgevingswet:• het vergroten van de inzichtelijkheid,de voorspelbaarheid en het gebruiksgemakvan het omgevingsrecht;• het bewerkstelligen van een samenhangendebenadering van de fysiekeleefomgeving in beleid, besluitvormingen regelgeving;• het vergroten van de bestuurlijkeafwegingsruimte door een actieve enflexibele aanpak mogelijk te makenvoor het bereiken van doelen voor defysieke leefomgeving;• het versnellen en verbeteren vanbesluitvorming over projecten in defysieke leefomgeving.Concreet worden in de AMvB’s algemeneregels gesteld voor initiatievenin de fysieke leefomgeving en wordenkaders gegeven voor het verlenenvan omgevingsvergunningen.Daarnaast wordt met instructieregelssturing gegeven aan de manier waaropbestuursorganen hun besluitennemen en rekening houden met dete borgen belangen in de leefomgeving,zoals gezondheid, veiligheid ennatuur. Ook worden de procedureleregels van de wet waar nodig verderuitgewerkt.Bij de uitwerking van de AMvB’swordt aangesloten bij de wens vanhet bedrijfsleven en het bevoegdgezag om de regels per doelgroep(burgers, bedrijven en overheden) bijelkaar te brengen. Een burger ofbedrijf hoeft dus niet meer allerleisectorale AMvB’s te doorzoeken omte bepalen welke eisen van toepassingzijn op zijn initiatief. Concreetbetekent dit een stelsel met viernieuwe AMvB’s:• Het Omgevingsbesluit bevat zowelalgemene als procedurele bepalingendie voor alle doelgroepen relevantzijn.• Het Besluit kwaliteit leefomgevingstelt inhoudelijke normen aan hethandelen van bestuursorganen.• Het Besluit activiteiten leefomgevingstelt algemene, rechtstreekswerkende regels aan met namemilieubelastende activiteiten enlozingsactiviteiten in de leefomgeving.Dit besluit is gericht op iedereendie deze activiteiten uitvoert,maar met name op bedrijven.• Het Besluit bouwwerken leefomgevingstelt algemene, rechtstreekswerkende regels aan bouwwerkgerelateerdeactiviteiten in de leefomgeving.Ook dit besluit is gericht opiedereen die deze activiteiten uitvoert,met name op burgers enbedrijven.Het OmgevingsbesluitHet Omgevingsbesluit werkt deinstrumenten van de Omgevingswetuit in procedures en algemene bepalingen.Het besluit werkt uit welkevoorbereidingsprocedure geldt voorwelke omgevingsvergunning en wiedaarbij het bevoegd gezag is. Hetgeeft daarnaast bepalingen vooronder meer grondexploitatie en demilieueffectrapportage. Van de huidigeregelgeving gaan in elk geval 150artikelen uit zeventien AMvB’s (deels)op in het Omgevingsbesluit, waaronderhet Besluit milieueffectrapportage,het Besluit ruimtelijke ordeningen het Besluit omgevingsrecht.In het Omgevingsbesluit worden devergunningplichtige categorieën vanactiviteiten uit het wetsvoorstel voorde Omgevingswet geconcretiseerd.Dat zullen er minder zijn dan in dehuidige regelgeving door het uitgangspuntdat vergunningen waarmogelijk worden vervangen dooralgemene regels.De meeste vergunningaanvragengaan over één activiteit. Het uitgangspuntvan het kabinet is dat dehuidige bevoegdheidsverdeling hierbijgelijk blijft. In het merendeel vande gevallen is en blijft de gemeentehet bevoegd gezag. Op twee puntenis het kabinet voornemens om welte komen tot een verschuiving vanbevoegdheden. Het gaat ten eersteom vereenvoudiging van debevoegdheidsverdeling rondom milieubelastendeactiviteiten. Hier geldtnu nog een complexe, historischgegroeide verdeling tussen provinciesen gemeenten. In het Omge-NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 541


Nieuwsvingsbesluit beoogt het kabinet omin overleg met gemeenten en provincieste komen tot een verdelingdie eenvoudiger en begrijpelijker is.Een tweede punt waar een verschuivingwordt bezien, zijn kleine ontgrondingenop land.Het wetsvoorstel voor de Omgevingswetgaat uit van vertrouwendat partijen elkaar waar nodig tijdigbetrekken bij besluitvorming, maarkent daartoe ook een aantal waarborgen.Twee belangrijke waarborgenbij de omgevingsvergunningzijn advies en advies met instemming.Advies wordt gegeven doorbestuursorganen en specifiekeadviesorganen, omdat dit wenselijkis vanuit hun specifieke deskundigheidof hun verantwoordelijkheidvoor een betrokken belang. Instemmingbetekent dat de vergunningvoor een activiteit niet kan wordenverleend door het bevoegd gezagzonder de instemming van het adviserendebestuursorgaan.In het Omgevingsbesluit worden ookeen aantal kleinere aanpassingendoorgevoerd, gericht op verbeteringvan het gebruiksgemak van de mer.Besluit kwaliteit leefomgevingHet voorgenomen Besluit kwaliteitleefomgeving (Bkl) brengt alleinhoudelijke regels voor bestuursorganenover de leefomgeving bijelkaar. Een omvangrijk deel van hetBkl betreft het stellen van instructieregels.Dit zijn regels over de uitoefeningvan taken of bevoegdhedendoor bestuursorganen. Het gaatonder meer om inhoudelijke eisenaan omgevingsplannen, verordeningenen programma’s, om regels overde uitoefening van taken en ombeoordelingsregels voor omgevingsvergunningen.Daarmee geeft hetBkl richting aan decentrale overhedenbij het bereiken van de maatschappelijkedoelen van het wetsvoorstel.Net als bij het Omgevingsbesluit ligtwinst in het helder bij elkaar brengen,ordenen en harmoniseren vande verschillende regels. Deze zijn nunog verdeeld over enkele wetten entientallen AMvB’s, dus over verschillendeniveaus. Ook zijn ze vaak verschillendvan aard en opzet. Intotaal gaan in ieder geval zo’n 500artikelen uit 37 huidige AMvB’s opin het Bkl, waaronder het Besluitexterne veiligheid inrichtingen enhet Besluit algemene regels ruimtelijkeordening.Besluit activiteitenleefomgeving en Besluitbouwwerken leefomgevingHet voornemen is om onder deOmgevingswet twee AMvB’s vast testellen, die rechtstreeks werkenderegels bevatten voor activiteiten inde leefomgeving. Deze algemenerijksregels zijn rechtstreeks gerichttot alle initiatiefnemers die deze activiteitenuitvoeren. Dat kunnen burgers,bedrijven en overheden zijn. Dekeuze voor twee AMvB’s in plaats vanéén grote, is gemaakt vanuit de herkenbaarheidvoor de doelgroepen.Het Besluit activiteiten leefomgeving(Bal) bundelt de regels over activiteitendie in de regel door bedrijvenworden verricht. In het Besluit bouwwerkenleefomgeving (Bbl) komenregels samen voor activiteiten diedoor veelal bedrijven én burgers wordenuitgevoerd, namelijk de regelsover bouwwerken. In totaal gaan inelk geval zo’n 1.300 artikelen uit 25AMvB’s geheel of deels op in de nieuweAMvB’s.Bij het stellen van regels over activiteitenis decentrale beleidsvrijheidhet uitgangspunt. Het al dan nietstellen van regels is in beginsel eenkeuze van decentrale overheden. Zijstaan het dichtst bij de lokale situatieen zijn veelal ook verantwoordelijkvoor de handhaving van deregels. Het wetsvoorstel voor deOmgevingswet bepaalt voor welkecategorieën van activiteiten het Rijkwel algemene regels moet en kanstellen. Het Rijk blijft bijvoorbeeldvanuit zijn nationale verantwoordelijkheidom een bepaald veiligheidsniveauin Nederland te borgen,regels stellen aan activiteiten meteen risico op het ontstaan van eensignificant milieueffect. In de tweeAMvB’s worden deze regels vervolgensuitgewerkt in inhoudelijkevoorschriften. Hierbij worden ookregels gesteld over de inzet van deverschillende instrumenten uit hetwetsvoorstel: specifieke zorgplichten,meldingen, maatwerkvoorschriften,maatwerkregels en gelijkwaardigheid.De drie meestvoorkomende soorten categorieënvan activiteiten zijn:• in het Bal: milieubelastende activiteiten,zoals het demonteren vanauto’s, het smelten en gieten vanmetalen of het opslaan van gevaarlijkestoffen;• in het Bal: lozingsactiviteiten opoppervlaktewaterlichamen, zoals hetlozen van stoffen of warmte;• in het Bbl: bouwactiviteiten, zoalsde bouw van huizen of kantoren.Daarnaast regelen de twee AMvB’seen aantal kleinere categorieën, zoalsbeperkingengebiedactiviteiten en dewateronttrekkingsactiviteit.Doorsnijdende thema’sEen aantal thema’s doorsnijdt de vierAMvB’. Gezondheid en veiligheidwordt in de AMvB’s geconcretiseerdmet omgevingswaarden en instructieregelsin het Bkl en via algemenerijksregels in het Bal en het Bbl.Om de juiste mate van flexibiliteit tekunnen bieden wordt in de AMvB’seen aantal stappen gezet. De mogelijkhedenworden gebundeld en waarmogelijk geharmoniseerd. Ook is inhet Bkl, het Bal en het Bbl specifiekgekeken waar extra speelruimtenodig en wenselijk is. Bij het invullenvan de flexibiliteitsbepalingen is hetbelangrijk dat deze spelen op drieniveaus. Het gaat om het bieden vanruimte in rijksregels, om mogelijkhedenvoor gebiedsgericht maatwerken individueel maatwerk bij beschikking.Elke vorm van flexibiliteit isgekoppeld aan een specifiek instrumentvan het wetsvoorstel.Op hoofdlijnen zijn er drie manierenom onderzoekslasten te verminderenin de AMvB’s: fasering, versoberingen hergebruik. Fasering heeft betrekkingop het moment wanneer onderzoekmoet worden gedaan en in welkemate. Op dit moment moeten bijwijziging van een bestemmingsplannog alle gevolgen van een bepaaldebestemming worden onderzochtinclusief allerlei fictieve uitvoeringsvarianten.In het omgevingsplanwordt het door de brede reikwijdtemogelijk om de vraag of een functiemogelijk is op een locatie, te splitsenvan de vraag hoe hieraan specifiekinvulling wordt gegeven.In de Omgevingwet en de AMvB’swordt tot slot de basis gelegd vooreen goede digitale ondersteuning vanhet omgevingsrecht.Kamerstukken II, 33 118, nr. 18542 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Nieuws448Strafhof niet bevooroordeeldDe kritiek op het InternationaalStrafhof dat het zich ten onrechtevooral op Afrikaanse landen richt, isongegrond. Dat concluderen onderzoekersvan Tilburg University en deVU Amsterdam. Zij gingen na in welkelanden de ernstigste mensenrechtenschendingenhebben plaatsgevondenen legden die naast desituaties die onderzocht wordendoor het Internationaal Strafhof. Hethof blijkt inderdaad de ernstigstesituaties te onderzoeken waar hetrechtsmacht over heeft.De Aanklager van het hof kanzelf bepalen welke situatiesen zaken worden onderzocht,en heeft ook criteria opgesteldom die keuze te maken maar wordtechter zwaar bekritiseerd om zijnselectiebeleid, omdat hij zich vooralzou richten op Afrikaanse politiekeleiders. Landen van de AfrikaanseUnie hebben gedreigd zich daaromterug te trekken uit het InternationaalStrafhof.MensenrechtenschendingenDe onderzoekers zijn nagegaan inwelke landen de ernstigste mensenrechtenschendingenzijn gepleegd inde periode 2002-2011 omdat extrememensenrechtenschendingen eenbelangrijke indicatie zijn voor internationalemisdrijven. Daarvoor zijngegevens uit drie gerenommeerdedatabanken over schendingen van demensenrechten geraadpleegd: HetUppsala Conflict Data Program, dePolitical Terror Scale en de FailedStates Index. Voor elk onderzocht jaarstelden de onderzoekers op basis vandeze gegevens een top tien samenvan landen waarin de mensenrechtenhet ergst werden geschonden.Van de acht landen waar de mensenrechtenhet ergst zijn geschondenhebben er slechts drie het statuut vanhet Strafhof geratificeerd. In twee vande drie is de Aanklager een onderzoekgestart, de Democratische RepubliekCongo (DRC) en Ivoorkust. In het derdeland, Afghanistan, loopt een vooronderzoek.In vijf landen met zeerernstige schendingen van de mensenrechten(waaronder Irak), kán hetStrafhof geen actie ondernemenomdat zij het Internationaal Strafhofniet hebben geratificeerd. In de landendie wel partij zijn bij het InternationaalStrafhof en waarin ernstigeoorlogsmisdaden zijn gepleegd,onderzoekt de Aanklager vier van detien meest getroffen landen (DRC,Ivoorkust, Uganda en Centraal-AfrikaanseRepubliek), en is een vooronderzoekgaande in nog drie andere(Afghanistan, Colombia en Guinee).De onderzoekers concluderen dan ookdat de aanklager van het Strafhof zijneigen selectiecriteria in acht neemten in de meeste landen waar de ernstigstemensenrechtenschendingenhebben plaatsgevonden en waar hetook rechtsmacht heeft, inderdaadactie heeft ondernomen.Het onderzoek is uitgevoerd doorAlette Smeulers en Maartje Weerdesteijnvan Tilburg University en BarboraHola van de VU Amsterdam engepubliceerd in het InternationalCriminal Law Review 15 (2015).449Ervaringsdeskundigen gezochtDe Staatscommissie Herijkingouderschap buigt zich over vraagstukkenrond afstamming, meerouderschap,meeroudergezag en draagmoederschap.De Staatscommissie isvorig jaar ingesteld en nodigt nubelanghebbenden/belangstellendenuit om vanuit eigen ervaring of kennisinformatie met haar te delen.Het werk van de Staatscommissieheeft te maken metjuridische en maatschappelijkevraagstukken. Zij onderzoektdraagmoederschap en meerouderschapen –gezag (in de zin van meerdan twee ouders). Maar ook demanieren waarop juridisch ouderschapontstaat en het recht op afstammingsinformatie.De commissie kijktnaar alles wat daarbij een rol kan spelenen beantwoordt de vraag of, en zoja, welke veranderingen in regelgevingwenselijk zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeldom de vraag of het wenselijk isdat er een regeling voor draagmoederschapkomt of dat meerouderschap enmeeroudergezag mogelijk zou moetenzijn. Maar ook of het noodzakelijk isom de manier waarop juridisch ouderschapontstaat te wijzigen.De Staatscommissie heeft inmiddelsgesproken met een groot aantalbelanghebbenden en experts uit verschillendedisciplines. Om er zekervan te zijn dat de Staatscommissiegeen informatie, gezichtspunten ofoverwegingen over het hoofd ziet,nodigt zij daarnaast graag eeniederuit die vanuit eigen ervaring ofkennis een boodschap aan deStaatscommissie mee wil geven.Daartoe organiseert de Staatscommissieop 20 maart 2015 een bijeenkomstte Den Haag. Voor deze bijeenkomstkan eenieder zich aanmelden:herijkingouderschap@minvenj.nl.Het leveren van een schriftelijkebijdrage kan ook, via hetzelfdemailadres of door te schrijven naar:Staatscommissie HerijkingouderschapPostbus 203012500 EH Den Haag.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 543


450Universitair NieuwsWilt u dat uw (juridische) proefschriftof dat van iemand die u kentaangekondigd wordt in deze rubriekdan kunt u het proefschrift en eensamenvatting sturen naar het redactiebureau;zie colofon.OratiesOp 17 februari 2015 sprak prof. dr.J.J.M. (Jaap) Uijlenbroek bij de aanvaardingvan het ambt van bijzonderhoogleraar op het gebied vanArbeidsverhoudingen bij de Overheidaan de Universiteit Leiden vanwegede Stichting Albeda Leerstoel, zijn oratie‘Arbeidsverhoudingen aan hetwerk. Grootschaligheid en kleinschaligheidverbinden’ uit. De oratie gingover het feit dat instituten en systemen,gebouwd op grootschaligheid enefficiëntie onvoldoende inspelen opde maatschappelijke vraag naar maatwerken kleinschaligheid. Daaromdient volgens Uijlenbroek de grootschaligheidruimte te geven aan kleinschaligheid.‘In toenemende mate isbehoefte aan maatwerk, rekening houdendmet iemands specifieke situatieen vanuit oprechte betrokkenheid.’Om dat proces te stimuleren moet deaansturing van de grootschaligheidaangepast worden. De voortgaandeschaalvergroting vraagt om een Wetop de infrastructuur van de overheidsorganisatie.Daarnaast is ééneindverantwoordelijke secretarisgeneraalvoor de rijksdienst nodig.Een andere werking van de overheidvereist afspraken tussen sociale partnersvan het Rijk. In de cao-onderhandelingenmoet meer ruimtekomen voor discussie over een groterverandervermogen.Op 20 februari 2015 aanvaardde prof.mr. E. (Egbert) Koops zijn benoemingals hoogleraar Rechtsgeschiedenisaan de Universiteit Leiden. In zijnoratie ‘Proces en financiering. Eenrechtshistorische verkenning’ ginghij in op de rechtshistorische lessendie getrokken kunnen worden uit hetovernemen van procedures doormachtigere personen.Zowel het Romeinse recht als deEngelse Common law verboden handelin de uitkomst van procedures, ofmaakten dergelijke handel onrechtmatig.Wat was het motief daartoe?Werd het verbod ingegeven door factorendie specifiek waren aan tijd ensysteem - in het bijzonder hetRomeinse en Engelse procesrecht - ofheeft hun afweging een eeuwigheidswaarde,die wij tot eigen schadenegeren?Wat leert de rechtsgeschiedenis onsten aanzien van het overnemen vanprocedures door machtigere personen?Gelijkheid voor de wet is éénding, gelijkheid in rechte een tweede.Bieden materiële waarborgen zoalshet behoud van alle verweren tegende cessionaris, en processuele waarborgenzoals equality of arms in ditlicht afdoende bescherming?PromotiesDe Collateral RichtlijnRichtlijn 2002/47/EG(hierna: ‘de CollateralRichtlijn’) gaat overzekerheid op giraalgeld, girale effecten(samen: ‘girale activa’)en kredietvorderingen(collateral). Girale activaworden in zekerheid gegeven door enaan banken en andere grote partijendie actief zijn op de financiële markten.De totale waarde die is belichaamdin financiëlezekerheidsarrangementenis overweldigend. Uitstatistieken van de Europese CentraleBank (hierna: ‘ECB’) blijkt bijvoorbeelddat de waarde van de activa diein zekerheid zijn gegeven aan hetEurosysteem in het kader van monetairebeleidsoperaties, in het eerstekwartaal van 2014 meer dan € 2 000miljard bedroeg (zie: http://www.ecb.europa.eu/paym/pdf/collateral/collateral_data.pdf).Financiëlemarktpartijen beperkenzich bij het in zekerheid geven vangirale activa niet tot de landsgrenzen.Dergelijke transacties vinden andersgezegd vaak in een grensoverschrijdendecontext plaats. In dat geval zalde zekerheidsnemer in aanrakingkomen met het recht van een (ofmeerdere) andere jurisdictie(s), metde inhoud waarvan hij (doorgaans)niet bekend is. Hierdoor moet vangeval tot geval informatie wordeningewonnen (in de vorm van legalopinions) over (mogelijk) toepasselijkbuitenlands recht, wat kan leiden totaanzienlijke kosten, en (een gevoelvan) rechtsonzekerheid.De Collateral Richtlijn poogt dit tij tekeren. De richtlijn voorziet daartoeonder meer in harmonisatie van hetgoederenrecht van de EU-lidstaten. Derichtlijn maakt het ten eerste mogelijkom girale activa snel en met zo minmogelijk formaliteiten in zekerheid tegeven (art. 3). De richtlijn vereist echterwel dat de girale activa ‘in het bezitof onder de controle van de zekerheidsnemerkomen’ (art. 1 lid 5 jo. art.2 lid 2). De Collateral Richtlijn erkentde mogelijkheid om girale activa overte dragen tot zekerheid (art. 6). Tenslotte geeft art. 5 partijen de mogelijkheidom, waar het gaat om eenbeperkt zekerheidsrecht op girale activa,overeen te komen dat de pandhouderbevoegd is over de in zekerheidgegeven girale activa te beschikken(het zogenaamde gebruiksrecht). Inhoeverre (implementatie van) de CollateralRichtlijn heeft geleid tot geharmoniseerdgoederenrecht op deze vierpunten, is het onderwerp van onderzoekvan dit proefschrift, dat Jael Diamantop 21 januari jl. verdedigde in deTilburgse aula (promotores: prof. mr.R.M. Wibier en prof. mr. V. Mak). In hetonderzoek is het Belgische, Duitse,Nederlandse en Engelse recht betrokken.Geconcludeerd wordt dat implementatievan de Collateral Richtlijn wellichtin mindere mate tot geharmoniseerdgoederenrecht op het door de richtlijnbestreken terrein heeft geleid dan ineerste instantie gedacht zou worden(en de Europese wetgever hadgehoopt). Een belangrijke oorzaakhiervan is dat de Collateral Richtlijnop sommige punten onvolledig is. Zowordt in de Collateral Richtlijn nietuitgewerkt wanneer er sprake is van‘bezit of controle’, geeft de CollateralRichtlijn niet aan wat de gevolgen vanuitoefening van het gebruiksrecht zijnen is niet duidelijk wat de reikwijdtevan art. 6 is. Een andere oorzaak is datde Collateral Richtlijn niet op alle puntenjuist geïmplementeerd is. Ooknationale wetgevers hebben dus eensteekje laten vallen. In veel gevallen isde oorzaak van onjuiste implementatiedat de nationale wetgever de in derichtlijn gehanteerde begrippen enjuridische concepten gelijkstelt aannationale begrippen en rechtsfiguren.Zo wordt het controlevereiste veelalgeïmplementeerd onder verwijzing544 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Universitair Nieuwsnaar vergelijkbare, nationaalrechtelijkerechtsfiguren. De uiteenlopendeinterpretaties die aan het controlevereisteworden gegeven, dragen niet bijaan de met de Collateral Richtlijnbeoogde doel: harmonisatie.J. DiamantDe Collateral Richtlijn.Een rechtsvergelijkende studienaar de implementatie van degoederenrechtelijke aspecten vande Collateral RichtlijnRecht en Praktijk - Financieel Recht, deel FR12Wolters Kluwer 2015, 308 p., € 54ISBN 978 90 1312 746 1Werk na jeugdinrichting vangroot belangWerk leidt bij justitieelbehandelde jongensen meisjes toteen afname in crimineelgedrag eneen verbeterd toekomstperspectiefopde lange termijn.Voor mannen geldt dat ook het ontvangenvan een uitkering leidt toteen afname in vermogenscriminaliteit,maar het effect van werk is sterker.Dit komt overeen met het ideedat werk structuur en doorgroeikansenbiedt die belangrijk zijn voor eenpositieve ontwikkeling op verschillendelevensloopdomeinen.Toch kan de weg naar de volwassenheidmoeizaam zijn voor mannen envrouwen met een instellingsverleden.De meerderheid komt opnieuw inaanraking met justitie en een aanzienlijkdeel is werkloos of heeft verschillendekortdurende banen. Voorallangdurige en herhaaldelijke uitvaluit de arbeidsmarkt blijkt schadelijkvoor de latere werkkansen. Dit wijsterop dat interventies die gericht zijnop het vinden èn behouden vanwerk, deze jongeren kunnen helpenom een succesvolle transitie naar devolwassenheid te maken. Dit blijktuit onderzoek van Janna Verbruggenwaarop zij op 18 september 2014promoveerde aan de Vrije UniversiteitAmsterdam (promotores: prof. dr.mr. W. Huisman, prof. dr. G.J.N.Bruinsma en prof. dr. mr. A.A.J. Blokland).Verbruggen onderzocht de relatietussen werk en criminaliteit bij eengroep van 540 mannen en vrouwendie in hun adolescentie in een JustitieleJeugdinrichting verbleven. Zijvolgde deze groep over een langeperiode tot een gemiddelde leeftijdvan 35 jaar.Uit haar onderzoek blijkt dat dezejongeren een verhoogd risico hebbenop problemen in de volwassenheid.Naast een slechte uitgangspositie opde arbeidsmarkt zijn er vaak moeilijkhedenop andere levensloopdomeinen.Het hebben van werk leidtniet alleen tot een afname in criminaliteiten een verbetering in de laterewerkkansen, maar leidt ook toteen gunstiger ontwikkeling op anderegebieden, zoals relaties, zorg voorkinderen en gezondheid.Deze uitkomsten suggereren dat jongerendie in een instelling verblijvenbaat hebben bij een intensieve begeleiding;niet alleen tijdens hun verblijfin de instelling, maar vooral ookin de periode erna. Hoewel hun positieop de arbeidsmarkt vaak ongunstigis, kan juist werk bijdragen aanhet stoppen met crimineel gedrag eneen verbeterd toekomstperspectief.Janna VerbruggenPreviously institutionalized youthson the road to adulthood.A longitudinal study on employmentand crimeEen handelsuitgave wordt in maart 2015 verwacht bijEleven International publishingISBN 978 94 6236 445 5ScriptiePolygame huwelijkenIn deze scriptie van Guido Eerenbergwordt onderzocht of de huidige theorieen praktijk van de erkenning vanin het buitenland voltrokken polygamehuwelijken in overeenstemmingis met het leerstuk van de openbareorde in het internationaal privaatrecht.Dit leerstuk wordt in zijn algemeenheidonderzocht, waarop eenonderzoek naar de huidige regelingvan de erkenning van buitenlandsepolygame huwelijken en de openbareorde-exceptie ten aanzien van dergelijkehuwelijken volgt. Daarbij wordtook het wetsvoorstel Wet tegengaandwanghuwelijken bekeken. Daaruitvolgt dat het huidige systeem rechtdoet aan het flexibele en genuanceerdekarakter van de openbareorde, terwijl het wetsvoorstel deopenbare orde-exceptie zal veranderenin een ‘botte bijl’ waarbij maatwerklijkt te worden uitgesloten.Om het Nederlandse systeem beterte kunnen plaatsen wordt bovendienbekeken hoe men in België, Duitslanden Frankrijk met in het buitenlandtot stand gekomen polygamehuwelijken omgaat. Deze drie landenkennen een naar hun aard volledigandere toetsing dan die welke inNederland wordt gehanteerd. Deauteur betoogt voorzichtig dat hetNederlandse systeem de voorkeurverdient. Tot slot komt aan het lichtdat het bestaan van een positieveverplichting op grond van het EVRMom buitenslands voltrokken polygamehuwelijken te allen tijde te erkennen,volgens de auteur niet zomaarkan worden aangenomen.Guido EerenbergPolygamie netjes erkend?/!/?! Deerkenning van in het buitenlandvoltrokken polygame huwelijkenen de openbare ordeMasterscriptie privaatrecht, Vrije Universiteit AmsterdamBeoordeling: 8,5Begeleiders: prof. mr. P. Vlas en mr. dr. M. ZilinskyDe gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.ScriptiesDe redactie biedt aan studenten demogelijkheid om met een kortesamenvatting van hun masterscriptiein dit tijdschrift te komen. Hiernaastwordt de gehele versie vanhet document op het blog van hetNJB geplaatst (www.njblog.nl). Deredactie wil graag een podium biedenvoor de vele mooie juridischeteksten en innovatieve opvattingenvan studenten die tot nu toe nog teweinig onder de aandacht komenvan de vele juristen die in ons landwerkzaam zijn. Heb je belangstellingom te worden geselecteerdvoor opname van een samenvattingvan je masterscriptie in hetNJB? Stuur dan je scriptie, voorzienvan een samenvatting van maximaal200 woorden, het eindcijfer(minimaal een acht) dat je voor descriptie hebt ontvangen en ook jeafstudeerrichting en de naam vanje scriptiebegeleider, naar hetredactiebureau van het NJB, postbus30104, 2500 GC Den Haag ofe-mail: njb-NL@wolterskluwer.com.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 545


451PersonaliaOnderzoekscommissieMr. Aleid Wolfsenwordt voorzittervan de commissiedie onderzoek gaatdoen naar de oorzakenvan de kostenstijgingenin het stelsel van degesubsidieerde rechtsbijstand en vernieuwingvan het stelsel. De ministerraadheeft daartoe besloten opvoorstel van staatssecretaris Teevenvan Veiligheid en Justitie. De staatssecretarisheeft in afwachting vanhet eindrapport van de onderzoekscommissiehet wetsvoorstel ten aanzienvan de stelselvernieuwinggesubsidieerde rechtsbijstand opgeschort.De commissie doet onder leidingvan Wolfsen, voormalig TweedeKamerlid voor de PvdA en oud-burgemeestervan Utrecht, onderzoeknaar de oorzaken van de kostenstijgingenin de gesubsidieerde rechtsbijstanden aanbevelingen doen voorvernieuwing van het stelsel. Dit methet oog op een betere budgettairebeheersbaarheid van het stelsel,waarbij de toegang tot het recht voorminder vermogenden ook in de toekomstgegarandeerd blijft.HoogleraarDr. Jan de Keijser isper 1 september2014 bij de Faculteitder Rechtsgeleerdheidvan deUniversiteit Leidenbenoemd tot hoogleraar Criminologie.De Keijser was er al werkzaam alsuniversitair hoofddocent. Zijn onderzoekbevindt zich op het snijvlak tussensociale wetenschappen en strafrecht.De rode draad in zijn onderzoekis de kwaliteit en de legitimiteitvan de strafrechtspleging. De Keijserstudeerde politieke wetenschappenaan de Universiteit Leiden. In 2000promoveerde hij – eveneens in Leiden– cum laude in de sociale wetenschappenop een proefschrift over debetekenis van straftheorieën in depraktijk van straftoemeting. Daarnawerkte hij als postdoc en senioronderzoeker bij het Nederlands StudiecentrumCriminaliteit en Rechtshandhaving(NSCR) in Amsterdam.Dr. mr. Stephan Schillis benoemd tot hoogleraarInternationaland Economic Lawand Governance aande Faculteit derRechtsgeleerdheid van de Universiteitvan Amsterdam (UvA). Schillricht zich in zijn onderzoek op internationaalinvesteringsrecht, investeerder-staatarbitage,EU-recht envergelijkend publiekrecht. Dezeonderzoeksgebieden komen samenin zijn door de European ResearchCouncil gefinancierde onderzoeksproject‘Private-Public Arbitration asTransnational Regulatory Governance:Charting and Codifying the LexMercatoria Publica’. Schill publiceerdeveelvuldig op het gebied vaninvesteringsrecht en privaat-publiekearbitrage. Hij heeft ook ervaring ophet gebied van internationalegeschillenbeslechting, onder meer alsexpert en als arbiter. Hij is in deadvocatuur beëdigd als DuitseRechtsanwalt en als Attorney-at-Law(New York). Ook trad hij op als raadsmanin rechtsvervolgingen bij hetEuropees Hof voor de Rechten van deMens.AdvocatuurRaadsheer CoenDrion maakt per 1september 2015 deoverstap als rechterbij de HogeRaad der Nederlandennaar advocatenkantoor JonesDay waar hij partner wordt. JonesDay is een wereldwijd opererendkantoor dat met 41 vestigingenactief is in 20 landen, waaronder allegrote business en finance centra.Drion, tevens redacteur van het NJB,is de eerste in de geschiedenis diede overstap van de Hoge Raad naarde advocatuur maakt. Drion is sindsseptember 2010 raadsheer bij deHoge Raad. Voor zijn aantreden alsraadsheer was Drion jarenlang advocaat,onder meer gespecialiseerd incontracten- en aansprakelijkheidsrecht.Daarnaast trad hij op alsonderzoeker in de enquêteprocedureinzake Fortis en hield hij zichbezig met mededingingsrecht enICT-recht. Als advocaat heeft Drionmeerdere onderscheidingen mogenontvangen en werd hij in de periodeVoor het plaatsen van berichtenin deze rubriek kunt u uw tipsen informatie sturen naarnjb@kluwer.nl.2007-2010 internationaal erkend als‘Star’ door Chambers. In 2008 ontvinghij de Dekenprijs voor de in dieperiode meest opmerkelijke Amsterdamseadvocaat.Drion: “Jones Day is voor mij eenvanzelfsprekende keuze nu ik weeradvocaat wordt. Het behoort als prominentAmerikaans kantoor tot dewereldtop. Het kantoor in Amsterdambiedt mij de kans deel uit temaken van een geweldig team. JonesDay is anders georganiseerd dan demeeste kantoren. Er is geen onderlingecompetitie tussen de advocaten.Iedereen werkt wereldwijd metéén doel voor ogen: de beste serviceaan de cliënt.”Benno Verburgt isper 16 februari2015 benoemd totpartner bij Warendorfadvocaten ennotarissen inAmsterdam. Zijn specialisatie iscorporate litigation, waaronder hetvoeren van enquêteprocedures bijde Ondernemingskamer en debeslechting van ondernemingsrechtelijkegeschillen, zowel in civieleprocedures als in arbitrage. Daarnaastadviseert en procedeert Verburgtop het gebied van vennootschapsrecht,goederen- enzekerhedenrecht en insolventierecht.Hij maakt de overstap vanLemstra Van der Korst en werktetussen 2005 en 2011 bij HouthoffBuruma.Renzo Ter Haseborgis per 1 januari2015 toegetredenals partner tot DeGrave De MönninkSpliet Advocaten inAmsterdam. Hij werkt ruim twaalfjaar als advocaat en is gespecialiseerdin het arbeidsrecht en pensioenrecht.Eerder werkte hij bij Allen& Overy en later als partner bijnichekantoor Haseborg & Zillingeradvocaten.546 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


Agenda 45205 03 2015De impact van het nieuweontslagrechtWat zijn de eerste ervaringen met dewetswijziging sinds 1 januari en watstaat organisaties allemaal te wachtenmet de wetswijzigingen die per 1juli 2015 in werking treden? Tijdensdit Arbeidsrechtseminar: de impactvan het nieuwe ontslagrecht besprekenarbeidsrechtadvocaat mr. dr. PascalKruit en prof. mr. dr. Ruben Houweling,als hoogleraar arbeidsrechtverbonden aan de Erasmus UniversiteitRotterdam, alle ins en outs vande WWZ en geven praktische tips.Arbeidsrechtadvocaat mr. Pieter vanden Brink, die als bestuurder van deVereniging voor Arbeidsrecht AdvocatenNederland nauw betrokken isgeweest bij het wetgevingsproces,treedt op als dagvoorzitter.Tijd: donderdag 5 maart van 14.30 tot 17.00 uurPlaats: Maasgebouw Stadion Feyenoord, VanZandvlietplein 1 te RotterdamAanmelding: via: gonezen@tenholternoordam.nl of via:www.tenholternoordam.nl/index.php/site/evenementen/impact-van-het-nieuwe-ontslagrechtInlichtingen: via: gonezen@tenholternoordam.nl17 03 2015De betekenis van het EUHandvest voor commerciëlecommunicatieTer gelegenheid van het afscheid vanprof. Jan Kabel als bestuurslidbesteedt de Vereniging voor Reclamerecht(VvRr) in samenwerking met deVereniging voor Media- en Communicatierecht(VMC) aandacht aan degrondrechten uit het Handvest EU.Dat Handvest bestaat al lang, maarkomt in ons land nu eerst langzaamboven water, vooral in privacy-zakenmet het nieuwe dataprotectiegrondrecht.Maar er is meer. Intellectueleeigendom is een grondrecht geworden.De vrijheid van ondernemingkrijgt een grondwettelijke status.Menselijke waardigheid wordt eenjuridische issue en niet alleen maareen fatsoensnorm in reclamezaken.Reclame als financieringsbron voorde media wordt een juridisch serieuste nemen onderwerp. De vrijheid vanmeningsuiting krijgt een nieuwgezicht. Toegang tot preventievegezondheidszorg is gejuridiseerd.Wat betekenen die nieuwe grondrechtenvoor het maken van reclame?Dat komt allemaal ter sprake tijdensdeze voorjaarsbijeenkomst.Tijd: dinsdag 17 maart van 14.00 tot 17.30 uurPlaats: De Brauw Blackstone Westbroek, ClaudeDebussylaan 80 te AmsterdamAanmelding: via een deelnameformulier aan:m.curiel@ploum.nl.Inlichtingen: de bijeenkomst is alleen toegankelijk voorleden van de VMC en/of de VvRr of na aanmelding voorhet lidmaatschap.20 03 2015Afschaffing POK-toets in hetasielrechtSinds 1 januari staat een integralegeloofwaardigheidsbeoordeling centraalin alle asielzaken, de zogenaamdePOK-toets is afgeschaft. Wat betekentdit voor de aanvragen die onderhet oude beleid zijn afgewezen opgrond van geloofwaardigheid en nudoor de rechter moeten wordenbeoordeeld? En wat betekent dit voorasielzoekers die uitgeprocedeerd zijnen overwegen een nieuwe aanvraagin te dienen? De experts prof. mr.Thomas Spijkerboer (hoogleraarmigratierecht VU), mr. dr. MarcelleReneman (universitair docent migratierechtVU), mr. Karen Geertsema(promovenda VU) en mr. John Bouwman(senior rechter, Rechtbank Overijssel)gaan in op deze relevante vragen.Tijd: vrijdag 20 maart van 12.30 tot 16.30 uurPlaats: Vrije Universiteit Amsterdam (Atrium), De Boelelaan1105 te AmsterdamAanmelding en inlichtingen: via: www.rechten.vu.nl/nl/opleidingen/postacademisch-onderwijs/Cursusaanbod/pe-cursussen/cursussen-voorjaar-2015/ Afschaffing vande POK-toets in het asielrecht.asp26 t/m 29 03 2015EYBA Spring ConferenceThe EYBA is a pan-European associationfor young lawyers and representsover 200,000 young lawyersspread across 18 member countries.France has been selected to host thenext Spring Conference and thisyear the Spring Conference takesplace in Aix En Provence. The FNUJA,in conjunction with the EuropeanYoung Bar Association, organizesthe EYBA Spring Conference for2015.Tijd: donderdag 26 t/m zondag 29 maartPlaats: diverse locaties in Aix en Provence, FrankrijkAanmelding: via: www.springaix2015.com/#!tickets/c1aj3Inlichtingen: via: www.springaix2015.com.JLD/YBC/EYBA/LYLG-leden betalen voor alle evenementen(incl. avondprogramma) € 200, LLB/LPC/BPTC/JDstudenten betalen € 200 en niet-leden betalen € 230.31 03 2015Corporate mediation and thenew ICC Mediation RulesCorporate mediation is rapidly gaininginterest. In an increasingamount of cases, corporations considerthe use of mediation in (international)commercial dispute resolution.This one-day seminar isdedicated to (international) mediationand the ICC Mediation Rules,which were launched in 2014. Theprinciples and application of international(ICC) mediation will be discussedextensively, including thecommencement of proceedings, theconduct of the mediation and thedrafting of mediation agreements.Moreover, attention will be paid tothe perpective of corporate practice.The programme is developed forexperienced corporate counsel, lawyersand mediators interested in thecharacteristics of international (ICC)mediation and/or looking to deepentheir knowledge of both the proceedingsand considerations involvedin effective mediation.Tijd: dinsdag 31 maart van 10.00 tot 17.30 uurPlaats: Malietoren, Bezuidenhoutseweg 12 te Den HaagAanmelding: via: www.icc.nl/component/chronoforms/?chronoform=Registratie-evenementenInlichtingen: via: www.icc.nl. ICC-leden betalen €395,niet-leden betalen €495. Early bird korting tot 1 maart:ICC-leden betalen €350 en niet-leden €45010 04 2015Nieuwe tijden, nieuwprivaatrechtOp 10 april 2015 bestormen vier jongecivilisten het Bastion van het Burgerlijkrecht, en gaan zij het debat aanover het thema ‘Nieuwe tijden, nieuwprivaatrecht’. Nieuwe ideeën overnieuwe fenomenen (aansprakelijkheidvoor zelfdenkende apparatuur, driedimensionaaleigendom, digitaleinhoud van het contractenrecht enprivaatrechtelijke aspecten van cookiesen apps) passeren de revue. Devraag is of het oude bastion van hetburgerlijk recht zich staande kan houdenin dit nieuwe geweld. Verderwordt tijdens de themamiddag deVBR Publicatieprijs 2014 uitgereikt.Tijd: vrijdag 10 april vanaf 14.00 uurPlaats: Hoge Raad der Nederlanden, Kazernestraat 5 teDen HaagAanmelding: via: www.verenigingvoorburgerlijkrecht.nlInlichtingen: Deelname is gratis voor leden van deVereniging voor Burgerlijk Recht.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 547


16 04 2015UCERF-SymposiumHet Utrecht Centre for EuropeanResearch into Family Law (UCERF)organiseert dit symposium over ontwikkelingenin het familierecht.Diverse vooraanstaande sprekers uitwetenschap en praktijk besteden aandachtaan actuele ontwikkelingen binnendit rechtsgebied. Aan bod komenonder meer: gender & geslachtsregistratie,huwelijksgoederengemeenschap,migratie & familierecht enmulticultureel familierecht. Het symposiumis bij uitstek geschikt voorprofessionals uit de beroepspraktijk,zoals de advocatuur, het notariaat ende rechterlijke macht.Tijd: donderdag 16 april van 13.00 tot 17.00 uurPlaats: Geertekerk, Geertekerkhof 23 te UtrechtAanmelding: via: www.ucerf.rebo.uu.nlInlichtingen: via: j.h.m.wijnans@uu.nl of via: www.uu.nl/ucerf. Deelname kost € 80, studenten en aio’s betalen€ 2524 04 2015Legal aspects of corporatesocial engagementIn the past couple of years, publicawareness has increased of the factthat besides states, companies play animportant role in enhancing the socialenvironment throughout the world.The UN Guiding Principles on Businessand Human Rights, introducedin June 2011, perfectly illustrate this.Companies have started to react tothis public awareness themselves bypaying attention to their corporatesocial responsibility, being consciouslyengaged with the impact of theirbusiness upon society. The LegalResearch Master Conference 2015builds on these developments, andfocuses on the way companies payattention to the social dimension oftheir business and the reasons whythey do so. The topic will be dealtwith through three themes: (i) corruption,(ii) business & human rights and(iii) social entrepreneurship.Tijd: vrijdag 24 april van 10.00 tot 17.00 uurPlaats: Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200 teUtrechtAanmelding: via: lrmconference2015@gmail.comInlichtingen: via: www.uu.nl/agenda/lrm-conference-2015-corporate-social-engagement20 05 2015Zorg geven en vrijheidnemenVrijheidsbeperkende maatregelenworden nog te vaak toegepast in deouderen- en gehandicaptenzorg. Dezemaatregelen worden vaak ingezet opverzoek van de familie en vanwegeveiligheidsrisico’s. Wat zijn de rechtenvan familieleden? Hoe dringt u hetaantal vrijheidsbeperkende maatregelenterug? Welke alternatieven zijn er?En wat gaat er veranderen met dekomst van de Wet Zorg en dwang?Onder leiding van dagvoorzitter KeesBlankman, universitair docent VU enBOPZ-rechter, worden onder meer devolgende vragen behandeld: De oudereen verstandelijk beperkte binnende Wet Zorg en dwang/Wet BOPZ? Watzijn de rechten van familieleden envertegenwoordigers? Hoe zorgt u vooreen cultuurverandering binnen uworganisatie? Tijdens de lezingen wordtveel casuïstiek behandeld en wordtvolop gelegenheid geboden om vragente stellen.Tijd: woensdag 20 mei van 9.30 tot 13.00 uur jeugdpsychiatrieen van 14.00 tot 17.00 ouderen- en gehandicaptenzorgPlaats: Congrescentrum In de Driehoek, Willemsplantsoen1-C te UtrechtAanmelding: via: http://medilex.nl/congressen/vrijheidsbeperking/inschrijvenInlichtingen: via: http://www.medilex.nl/congressen/vrijheidsbeperking/congres.Deelname kost € 275 ( chtenddeelname of middagdeelname)en € 395 (dagdeelname). Er geldt een 1 op 5 gratiskorting: schrijft u zich gelijktijdig in met 5 personen uitdezelfde organisatie dan betaalt u slechts voor vier personen.De vijfde persoon komt dus geheel gratis. Verpleegkundigen,verzorgenden en artsen verstandelijk gehandicaptenbetalen € 245, bij deelname aan alleen hetochtend- of middagprogramma betalen zij €175.Agenda kort12 01 en 27 04 2015Studiemiddagen Europees burgerlijkprocesrechtNJB 2014/2205, afl. 42, p. 304416 01 t/m 19 06 2015Fraude, Compliance &Onderneming bijeenkomstenNJB 2014/2205, afl. 42, p. 304402 02 t/m 18 06 2015Duurzaamheidsdenken in het RechtNJB 2015/144, afl. 2, p. 16505 03 2015De impact van het nieuweontslagrechtNJB 2015/452, afl. 8, p. 54706 03 2015FBN symposiumNJB 2015/347, afl. 6, p. 41410 03 2015Wetgeving gedwongen zorg in balans?NJB 2015/402, afl. 7, p. 48410 03 2015WWZ, ontslag en ontslagproceduresNJB 2015/347, afl. 6, p. 41512 03 2015De bedrijfsjurist 3.0NJB 2015/347, afl. 6, p. 41512 03 2015Kleur erkennen!NJB 2015/347, afl. 6, p. 41512 03 2015Congres Wet NormeringTopinkomensNJb 2015/347, afl. 6, p. 41512 03 2015Freedom of Speech and (Protectionof) JournalistsNJB 2015/402, afl. 7, p. 48413 03 2015TvOB SymposiumNJB 2015/203, afl. 3, p. 23813 03 2015M/V en verderNJB 2015/347, afl. 6, p. 415548 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8


17 03 2015De betekenis van het EU Handvestvoor commerciële communicatieNJB 2015/452, afl. 8, p. 54718 03 2015Het wordende denkenNJB 2015/402, afl. 7, p.48519 03 2015Informatie-uitwisselingtussen concurrentenNJB 2015/347, afl. 6, p. 41520 03 2015ACIS-symposiumNJB 2015/144, afl. 2, p. 16620 03 2015Zee- en vervoerrechtNJB 2015/245, afl. 4, p. 28820 03 2015Afschaffing POK-toets in hetasielrechtNJB 2015/452, afl. 8, p. 54720 t/m 28 03 2015Movies That MatterNJB 2015/245, afl. 4, p. 28926 03 2015Juridische aspecten bij zaken doen inAzië (deel 1)NJB 2015/347, afl. 6, p. 41526 t/m 29 03 2015EYBA Spring ConferenceNJB 2015/452, afl. 8. p. 54727 03 2015Arbeidsmigranten uitgebuitNJB 2015/402, afl. 7, p. 48527 03 2015Zijn er meerdere wegen naar Rome?NJB 2015/294, afl. 5, p. 35231 03 2015Corporate mediation and the newICC Mediation RulesNJB 2015/452,, afl. 8. p. 54710 04 2015Nieuwe tijden, nieuw privaatrechtNJB 2015/452, afl. 8. p. 54716 04 2015UCERF-SymposiumNJB 2015/452, afl. 8. p. 54817 04 2015Wilsbekwaamheid bij kinderenNJB 2015/402, afl. 7, p. 48523 04 2015Piraterij(bestrijding)NJB 2015/402 afl. 7, p. 48524 04 2015Jaarvergadering Vereniging voorGezondheidsrecht 2015NJB 2015/347, afl. 6, p. 41624 04 2015Legal aspects of corporate socialengagementNJB 2015/452, afl. 8. p. 548Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.kluwer.nl/strafrechtDe snoepwinkel voor iederestrafrechtspecialistMELD JENU AAN VOORDE GRATISNIEUWSBRIEFNieuws # Vakinformatie # Blogs # OpleidingenVoor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialistvind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten,(online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs.Volg @KluwerStrfRecht ook op TwitterGratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten?Ga nu naar kluwer.nl/strafrechtNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 549


Binnen 24 uurmeer liquiditeitNiet meer wachten op uw geld totdat eenzaak is afgerond, maar binnen 24 uur 85%bevoorschotting bij AANVANG van eentoevoegingszaak. Cardec Factoring biedt dezeunieke dienst aan. De resterende 15% volgt navaststelling RvR minus factorfee.Cardec is een dynamische en gedreven juridischeorganisatie met financiële diensten en databankenter ondersteuning voor advocaten en notarissen.Onze focus ligt bij uw onderneming en hetverbeteren van uw financiële kantoorvoering, metFactoring is een flexibele bevoorschotting diemeegroeit met de omzet van uw praktijk.als inzet een goede verstandhouding en behoudvan relaties. Beschik direct over geld Vast tarief, geen verborgen kosten Grotere liquiditeitspositie Ruimte om te groeien Betrouwbare partnerCardec Factoring B.V.Langstraat 58B | 2242 KN WassenaarT 0800 023 24 32 (gratis)E toevoegingen@cardecfactoring.nl | www.cardec.nlOok direct uw toevoegingbetaald krijgen?Neem contact op met Cardec Factoring en vraagnaar de mogelijkheden.Cardec is aangesloten bij BaliePlusMr Pieter Dietz de Loos

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!