12.07.2015 Views

H6510A - Programmatische Aanpak Stikstof - Natura 2000

H6510A - Programmatische Aanpak Stikstof - Natura 2000

H6510A - Programmatische Aanpak Stikstof - Natura 2000

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

2. Ecologische randvoorwaardenVoor de ecologische randvoorwaarden wordt uitgegaan van de omstandigheden van viersubassociaties van de Glanshaver-associatie (16Bb01ABCD; Schaminée et al. 1996), aangevuldmet het Staatsbosbeheer type [SBB] RG Gulden sleutelbloem-[Glanshaver-verbond].2.1 ZuurgraadGlanshaverhooilanden groeien op zwak zure tot basische standplaatsen, dat wil zegen bij een pH(H 2O) traject boven 6, met een aanvullend bereik vanaf 5.5, waarbij minder goed ontwikkeldevegetaties aanwezig zijn (Runhaar et al. 2009).2.2 VoedselrijkdomGlanshaverhooilanden ontstaan op kleiige, tot licht zavelige gronden. De lutumfractie van debodem is hoger dan bij stroomdalgraslanden (H6120), de combinatie van zand en slib maaktdeze systemen ook voedselijker dan stroomdalgraslanden. Het subtype komt voor onder matigvoedselrijke omstandigheden met zeer voedselrijk als aanvullend bereik (Runhaar et al. 2009). Debiomassaproductie bedraagt ca. 6 tot 13 ton/ha/jaar (Aggenbach et al. 2007).2.3 VochttoestandGlanshaverhooiland komt voor op matig droge tot vochtige standplaatsen, dat wil zeggen meteen gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand van meer dan 40 cm beneden maaiveld, gecombineerdmet maximaal 32 dagen droogtestress (Runhaar et al. 2009).2.3.1 OverstromingstolerantieGlanshaverhooilanden in het rivierengebied en in de beekdalen worden niet of alleen incidenteelbij extreem hoogwater overstroomd en verdraagt een gemiddelde overstromingsduur van minderdan 10 dagen. Het subtype is niet bestand tegen overstroming in het groeiseizoen, hetvoorkomen in het rivierengebied wordt dan ook begrensd door de hoogte van zomerhoogwaters.Bij kortstondige zomeroverstroming kan de gemeenschap zich echter binnen 1 of 2 jaarherstellen. De subassociatie met Veldrus van de Glanshaver-associatie (Arrhenatheretumluzuletosum campestris), die voorkomt in het oostelijk deel van het Maasdal, is niet bestandtegen overstroming. Ook indirecte overstroming of inundatie kan een rol spelen, doorgrondwaterstanden die met de rivierstanden meebewegen (De Graaf et al. 1990; Knaapen &Rademakers 1990; Schaminée et al. 1996; Aggenbach et al. 2007; Runhaar et al. 2009).2.4 Landschapsecologische processenIn het rivierengebied en in de beekdalen is overstroming van belang voor de instandhouding vande buffering van de standplaats. Hierbij wordt ook sediment aangevoerd dat zorgt voor hetterugzetten van de successie. Deze overstroming mag niet té vaak plaats vinden en niet te langduren en mag niet tijdens het groeiseizoen voorkomen. Daarnaast speelt basenrijk grondwatereen belangrijke rol voor de buffering (ook in het heuvelland).Zie ook de informatie uit de landschapsdoorsneden Rivieren (typen 2 t/m 5), Beekdalen (type 4)en Heuvelland (type 1) van Deel III.Deel II – 597


2.5 Regulier beheerHet regulier beheer van de glanshaverhooilanden is hooibeheer. De maai-intensiteit dientafgestemd te worden op de fosfaatbelasting. Als vuistregel kan gesteld worden dat tweemaal perjaar gemaaid dient te worden, rond half juni en eind augustus of begin september, dit levert demeest soortenrijke vegetaties op. Op schralere gronden kan worden volstaan met één keermaaien, tussen eind juli en eind augustus of begin september, al dan niet met nabeweiding(Oomes & Mooi 1981; Sykora & Liebrand 1987; Van der Zee 1992; Liebrand 1993; Schaminée etal. 1996; Aggenbach et al. 2007). Nabeweiding is geschikt als er onvoldoende hergroei plaatsvindt voor een tweede maaibeurt om te voorkomen dat de vegetatie te hoog is om de winter in tegaan. Ook beweiding uitsluitend in april/mei, gevolgd door een maaibeurt aan het eind van dezomer heeft vaak een gunstige uitwerking (Sykora & Liebrand 1987). In goed ontwikkeldesituaties wordt in het algemeen niet bemest (Sykora & Liebrand 1987; Van der Zee 1992;Schaminée et al. 1996; Aggenbach et al. 2007). Onder gunstige omstandigheden blijktglanshaverhooiland in het heuvelland ook stand te houden onder graasbeheer in samenhang metde hoger gelegen schrale graslanden (Bemelerberg).Bij het hooien dient per perceel aandacht te zijn voor bloei en zaadvorming van bijzonderesoorten, vooral van één- en tweejarige soorten die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn vanzaadverspreiding. Er dient per perceel weinig spreiding te zijn in het maaitijdstip, zodat plantenzo mogelijk hun bloeitijd op het maaitijdstip kunnen afstemmen (Liebrand 1993; Schaminée et al.1996). Het maaisel dient niet te lang te blijven liggen, 1 tot 2 weken is een goede richtlijn. Eenlangere periode leidt tot een heropname van veel voedingsstoffen uit het maaisel in het systeemen een lage effectieve verarming van het systeem (Schaffers et al. 1998; Schaffers <strong>2000</strong>).Als specifieke locaties met zeldzame soorten, zoals de typische soort Kluwenklokje (Campanulaglomerata), in hun voortbestaan bedreigd worden, kan het noodzakelijk zijn om het maaibeheeraangepast uit te voeren. Zo is voor de bedreigde typische soort Kluwenklokje een meer gevarieerdmaaibeheer gunstig, zodat meer variatie in vegetatiestructuur ontstaat. Een wisselend deel vanhet grasland moet later of niet elk jaar worden gemaaid, zodat de planten tot zaadzetting kunnenkomen. Op kalkrijke gronden is minder intensief beheer, bijvoorbeeld elke 2 a 3 jaar laat maaien,mogelijk. Desnoods is het mogelijk het deel van het grasland waar de soort voorkomt tijdelijk niette maaien, zolang maar geen verruiging optreedt.Geleidelijke overgangen naar bos of struweel kunnen ontstaan als de randen slechts een maal inde paar jaar gemaaid worden. Wanneer het creëren van dergelijke overgangen niet mogelijk is,wordt in verband met overwinteringsmogelijkheden voor insecten aanbevolen de graslanden telaten grenzen aan bloemrijke ruigten, die af en toe gemaaid worden (Schaminée et al. 1996).Voor het behoud van de insectenfauna, waaronder de typische soort Geelsprietdikkopje enmogelijk op termijn voorkomende pimpernelblauwtjes, is het bij maaibeheer van belang dat niethet gehele terrein kort afgemaaid wordt, maar dat hier en daar stukken overgeslagen worden,waar vegetatie blijft staan. Hierbij lijkt het voor de fauna voldoende te zijn om slechts kleinestukjes eenmalig over te slaan, als zoveel mogelijk afvoeren van biomassa van belang is voorverschraling (Wallis de Vries & Knotters <strong>2000</strong>; Keizer <strong>2000</strong>). Ook voor soorten als Grauwekiekendief en Grauwe klauwier die hier hun leefgebied hebben lijkt gefaseerd maaien gunstigvoor een groter voedselaanbod (hypothese).Deel II – 598


3. Effecten van stikstofdepositieDe berekende modelberekening van de kritische depositiewaarde is vastgesteld op 1429 molN/ha/jaar (20 N/ha/jr (Van Dobben et al. 2012). Dit getal is gebaseerd op de gemiddeldemodeluitkomst, passend binnen de empirische range van 20-30 kg N/ha/jaar voor ‘Low andmedium altitude hay meadows’ (expert judgement Bobbink & Hettelingh 2011).3.1 VerzuringVerzuring van glanshaverhooilanden treedt als gevolg van de frequentere (eventueel indirecte)overstroming en de hogere lutumfractie van het sediment minder snel op dan bijstroomdalgraslanden. Rijn- en Maaswater zijn over het algemeen kalkrijk en overstroming met ditwater zorgt voor een hogere buffercapaciteit van de bodem. Hierbij is vooral het aan deslibdeeltjes gebonden calcium van belang (Sival et al. 2002). In het heuvelland valt verzuring ookmeestal mee vanwege de buffering vanuit het nabije kalkgesteente. Versnelde verzuring alsgevolg van verhoogde stikstofdepositie is daarom een minder groot knelpunt. Als deze processenechter niet meer plaats vinden zullen geschikte groeiplaatsen op langere duur naar verwachtingverdwijnen als gevolg van ontkalking en verschraling (Runhaar et al. 2009).3.2 VermestingGlanshaverhooilanden worden meestal gelimiteerd door stikstof (N) of Kalium (K), P-limitatietreedt zelden op. Verhoogde stikstofdepositie leidt dan ook tot een versnelde groei, verhoogdeproductie en bijgevolg versnelde strooiselophoping (vervilting). Hierdoor verruigt de vegetatie enwordt die eenvormiger, vooral grassen nemen toe ten koste van de kruiden. De soortenrijkere,droge glanshaverhooilanden, waarin de hoge grassen een ijle laag vormen zijn het meest gevoeligvoor verruiging (De Graaf et al. 1990; Olde Venterink et al. 2006; Atheunisse 2006; Rossenaar2010).3.3 FaunaVoor het leefgebied van de VHR en/of typische diersoorten geldt dat de effecten vanstikstofdepositie via de volgende factoren doorwerkt: koeler en vochtiger microklimaat, afnamekwantiteit voedselplanten, verandering kwaliteit voedselplanten, , afname beschikbaarheidgastheer, afname prooibeschikbaarheid. Een uitsplitsing van deze factoren naar de onderscheidensoorten is terug te vinden in de kenschets en een beschrijving van de specifieke factoren is terugte vinden in paragraaf 2.4 van Deel I.4. Andere omstandigheden die de effecten van stikstof-depositie beïnvloeden4.1 Overstroming (rivierengebied en beekdalen)Inundatie/overstroming heeft op verschillende manieren effect op de voedselrijkdom van destandplaats. Het is gebleken dat het effect van de in water opgeloste voedingsstoffen beperkt is,omdat uitwisseling met de bodem nauwelijks plaats vindt. De aanvoer van verrijkt sediment isvele malen groter en speelt een belangrijke rol bij de aanvoer van nutriënten in het systeem(Atheunisse 2006; Olde Venterink et al. 2006). Met gesedimenteerd slib wordt vooral gebondenfosfaat afgezet en in veel mindere mate stikstof in de vorm van nitraat. De aanvoer van nutriëntenDeel II – 599


tijdens een overstroming is ongeveer gelijk aan de hoeveelheid die in een jaar door groei inbovengronds plantmateriaal wordt opgenomen (Atheunisse 2006). Eutrofiëring via overstromingkan tot uiting komen in verruiging van de vegetatie, maar ook door verschuiving insoortensamenstelling bij een gelijkblijvend productieniveau (Lamers et al. 1999; Loeb 2008).4.1.1 (Interne) eutrofiëring met fosfaatEen veel voorkomend probleem dat tegenwoordig optreedt in glanshaverhooilanden iseutrofiering door fosfaat als gevolg van een bemestingsgeschiedenis of verhoogdefosfaatconcentraties van het overstromende rivierwater in het verleden. Fosfaat dat bij desedimentatie wordt aangevoerd zal onder gunstige omstandigheden gebonden worden aan degrote hoeveelheid ijzer, aluminium en calcium die over het algemeen beschikbaar is en zalnauwelijks beschikbaar komen voor de planten. Als de bodem echter al verrijkt is met fosfaat,zullen de bindingsplaatsen bezet zijn en zal meer fosfaat beschikbaar komen voor de planten(Olde Venterink et al. 2006; Atheunisse 2006; Loeb 2008). Daarnaast kunnen hogesulfaatconcentraties in het overstromende water interne eutrofiëring tot gevolg hebben. Onderzuurstofloze omstandigheden tijdens de overstroming wordt het aan ijzer gebonden fosfaat doorsulfide verdrongen. Ook dit effect is afhankelijk van de hoeveelheid ijzer in de bodem. Als er teweinig ijzer beschikbaar is, komt oorspronkelijk gebonden fosfaat beschikbaar voor het gewasmet verruiging als gevolg. De aanwezigheid van stikstof, als gevolg van verhoogdestikstofdepositie of afbraak van organisch materiaal versnelt dit proces. De afbraak van organischmateriaal verloopt onder hoge temperaturen sneller, waardoor meer fosfaat beschikbaar zalkomen. Winterinundaties zijn dan ook gunstiger, omdat dan de opname van nutriënten door deplantenwortels en de mineralisatie van stikstof geringer zijn (Sival et al. 2002; Atheunisse 2006;Loeb 2008). Standplaatsen van glanshaverhooiland zijn over het algemeen ijzerrijk, waardooromzetting van vrij sulfaat in giftig sulfide uitblijft (Loeb 2008).4.1.2 Afvoer van stikstof door denitrificatieAanvoer van stikstof door sedimentatie wordt 1 a 3 (Olde Venterink et al. 2006) tot 5 a 6 (Beltmanet al. 2007) keer groter geschat dan de jaarlijkse depositie. Dit stikstof komt echter niet directvoor de planten beschikbaar, waardoor het effect pas na enkele jaren zichtbaar is. Het effect vanstikstofdepositie op de vegetatie is desondanks merkbaar, omdat sedimentatie meestal in dewinter en het voorjaar plaats vindt, als de planten nauwelijks voedingsstoffen op kunnen nemen,terwijl stikstofdepositie het hele jaar door voorkomt en daardoor beter door de planten gebruiktkan worden (Beltman et al. 2007).Een deel van het in het door overstroming aangevoerde slib of door afbraak van organischmateriaal gevormde nitraat verdwijnt uit het systeem door denitrificatie. Onder zuurstoflozeomstandigheden, zoals bij overstroming, gebruiken denitrificeerders nitraat als electronacceptorvoor de afbraak van organische stof. Dit kan resulteren in gasvormige N-verbindingen dieontsnappen en niet meer beschikbaar zijn voor de planten. Onderzoek naar hoeveelheden stikstofdie op deze manier worden afgevoerd wijzen op een brede range, van 10 tot 100 kg N/ha/jaar,afhankelijk van de tijd van het jaar en de locatie (Olde Venterink et al. 2006; Atheunisse 2007;Loeb 2008). Olde Venterink et al. (2006) vonden dat dit proces in de zomer efficiënter plaatsvindt dan in de winter. Gemiddeld vonden ze dat in half-natuurlijke graslanden op deze maniereen hoeveelheid stikstof afgevoerd wordt die ongeveer gelijk is aan de stikstofdepositie uit delucht. Nitraat kan ook als een redoxbuffer dienen waardoor ijzer niet gereduceerd wordt enminder aan ijzer gebonden fosfaat vrij komt (Loeb 2008).Deel II – 600


4.2 Ontoereikend regulier beheerGlanshaverhooilanden worden in het algemeen tweemaal per jaar gehooid. Met dit beheer wordengoed ontwikkelde situaties in stand gehouden en wordt voldoende biomassa en stikstofafgevoerd. Andere vormen van beheer leiden in combinatie met de verhoogde stikstofdepositietot ongewenste ontwikkelingen. Geen beheer en brandbeheer leiden tot een hogebiomassaproductie en een afname van het aantal soorten. Maaien zonder afvoer en klepelenheeft, met uitzondering van het tegengaan van opslag van houtige gewassen, een vergelijkbaareffect als geen beheer: door het laten liggen van het maaisel hoopt zich een dikke strooisellaagop, waardoor verrijking van de bodem plaats vindt. Vroeg maaien in mei leidt tot een‘dichtgrazige’, grasrijke vegetatie, de eerste snede maaien na augustus bevordert dominantie vanruigtesoorten. Wanneer zich biomassa ophoopt bij niet of te weinig maaien en/of achterwegelaten van nabeweiding gaat het grasland vaak over in een ruigte met rietzwenkgras, brandnetel ofgrote vossenstaart. Deze ontwikkeling kan ook optreden wanneer hooilandbeheer gecombineerdwordt met bemesting. Al bij een lichte eutrofiëring (toename P-totaal, NO3 - en NH4 + ) gaat hetsoortenaantal achteruit (Sykora & Liebrand 1987; Van der Zee 1992; Liebrand 1993; Schaminée etal. 1996; Aggenbach et al. 2007). Ontoereikend regulier beheer wordt niet apart onder paragraaf5 of 6 behandeld.5. Maatregelen tegen de effecten van stikstofdepositieDoor Dorland et al. (2012) is gerekend aan de effectiviteit van maaien (en afvoeren) alsherstelmaatregel. Als maat voor de effectiviteit is de Theoretische Effectieve Periode gehanteerd(TEP), uitgedrukt in het aantal jaren overschrijding van de KDW dat door de maatregel wordtafgevoerd (TEP kdwov). Hierbij is er vanuit gegaan dat door middel van maaien alle levende en dodebiomassa wordt afgevoerd, wat een overschatting van de werkelijkheid is. Voor Glanshaver- envossenstraathooilanden varieert de TEP kdwov van zomermaaien bij een N-depositie van 2x de KDWtussen de 0,7 en 4,4 jaar, zonder rekening te houden met aanvoer van N bij overstromingen. Debenodigde maaifrequentie om 1000 mol N/ha/jr te mitigeren varieert dan tussen de 1-0,16 maalper jaar onder de gegeven modelrestricties (Dorland et al. 2012). De variatie in dit type is groot,waardoor er per locatie rekening moet worden gehouden met de specifieke dynamiek innutriëntstromen.5.1 Extra hooooienof nabeweidenGlanshaverhooilanden worden in het algemeen tweemaal per jaar gehooid. Met dit beheer wordengoed ontwikkelde situaties in stand gehouden en wordt voldoende biomassa en stikstofafgevoerd. In schralere terreinen met een goed ontwikkelde vegetatie kan volstaan worden metéénmaal per jaar hooien, al dan niet met nabeweiding. Als blijkt dat deze laatste terreinenverruigen als gevolg van stikstofdepositie is het mogelijk om de beheersintensiteit te verhogen,door ofwel na te beweiden als dat niet gebeurt, ofwel een tweede maal te gaan hooien.Atheunisse (2007) vond in half-natuurlijke, overstromende graslanden dat tweemaal hooien deafvoer van stikstof verdubbelde ten opzichte van alleen denitrificatie, waarmee meer dan de helftvan de door sedimentatie en depositie aangevoerde stikstof afgevoerd werd. Door hooien werdook ongeveer een derde van de door sedimentatie aangevoerde fosfor afgevoerd.Voor verdere randvoorwaarden en aandachtspunten zie regulier beheer (2.5).Deel II – 601


5.2 Kleinschalig plaggenAls specifieke locaties met zeldzame soorten, zoals de typische soort Kluwenklokje (Campanulaglomerata), in hun voortbestaan bedreigd worden, kan het noodzakelijk zijn om specifiekeaanvullende maatregelen uit te voeren. Voor de vestiging van jonge planten zijn open plaatsennoodzakelijk. Mogelijk kan kleinschalig plaggen dichtbij de bestaande standplaatsen, incombinatie met uitzaaien, zorgen voor minder nutriëntenrijke omstandigheden en beterekiemingsmogelijkheden, zodat de populatie zich kan uitbreiden (Klimkowska et al. 2011).Ook kan kleinschalig, in ruimte en tijd gefaseerd plaggen helpen voor de verbetering van hetleefgebied van beide soorten pimpernelblauwtjes.6. Maatregelen gericht op functioneel herstel6.1 Maatregelen gericht op herstelhvan waterdynamiek (rivierengebied)Voor functioneel herstel van het biotoop van Glanshaverhooilanden is de nieuwvorming vangeschikte substraten (oeverwallen) essentieel. Deze zijn pas op langere termijn gunstig voorherstel/ontwikkeling van laag dynamische glanshaver-hooilanden, terwijl op korte termijn hetverwijderen van oeverwallen/zomerkades en een toename van de overstromingsfrequentie ensedimentatie juist nadelig kunnen zijn voor dit habitattype.6.1.1 Cyclisch beheer uiterwaarden (verjongen)Het opnieuw toelaten van zand- en grindsedimentatie op oeverwallen blijkt één van debelangrijkste motors achter het herstel van karakteristieke riviernatuur (stroomdalplanten,insectenfauna) langs de grote rivieren te zijn (o.a. Peters 2008). Dit kan bevorderd worden doorsediment na overstroming niet meer te verwijderen. Dit is vooral in de Waaluiterwaarden goedzichtbaar. Rivierafzettingen mogen hier weer op voormalige landbouwgronden blijven liggen. Debemeste toplaag verdwijnt onder de zandafzettingen en er ontstaat optimaal vestigingsklimaatvoor rivierdalsoorten, waaruit op termijn glanshaverhooilanden en stroomdalgraslanden kunnenontwikkelen (Peters & Kurstjens 2006; 2007).De regulering van de hoofdstroom blijft altijd beperkingen opleveren voor verjongingsprocessen,omdat de rivierloop vastligt, erosie op veel plaatsen ongewenst is en de sedimentaanvoer beperktblijft. In het huidige vastgelegde riviersysteem is daardoor weinig ruimte voor laterale aanwas vanuiterwaarden. Successie onder invloed van rivierafzettingen, natuurlijke begrazing en spontanevegetatieontwikkeling is nog wel mogelijk, maar verjonging niet of nauwelijks meer. Nuopbouwende processen door natuurontwikkeling weer een kans krijgen, ligger er ook kansen omverjonging weer toe te laten om het dynamisch evenwicht tussen opbouw en afbraak te herstellenen daarmee de vorming van nieuwe oeverwallen te bevorderen. Verjongen van de uiterwaard kandoor pleksgewijs in hoogopgeslibde, bekade, kleiige uiterwaarden een strook van 50 tot 100 mbreed langs het zomerbed 1 a 2 m diep af te graven. Door delen van uiterwaarden af te gravenwordt het proces van opslibben enkele eeuwen teruggezet: nieuwe opslibbing en geleidelijkeverdroging vindt opnieuw plaats. Als afwisselend op verschillende plaatsen afgegraven wordt zijnvoortdurend alle ontwikkelingsstadia in de uiterwaarden aanwezig (Maas et al. 2003; Peters et al.2006). Aangezien de ontwikkeling van de oeverwallen en soortenrijke vegetaties daarop lange tijd(tientallen tot honderden jaren) in beslag nemen, moet deze maatregel slechts af en toe en metbeleid worden toegepast. Voor meer informatie over cyclisch beheer van uiterwaarden,basisprincipes en randvoorwaarden zie Peters et al. 2006.Deel II – 602


Uit onderzoek van Maas et al. (2003) blijkt afgraven per cm gemiddeld de oeverwalontwikkeling 1jaar terug zet. Peters & Kurstjens (2006) constateren dat processen van oeverwalvorming enzand-en grindsedimentatie extra voorspoedig verlopen op locaties waar de rivieroevers doorbijvoorbeeld delfstofwinning in het verleden zijn verlaagd (Meers), en veel minder waar hogezomerkades of oeverdammen langs de rivier liggen (Amerongse Bovenpolder).6.1.2 Aanleg nevengeulOmdat hermeanderen van de hoofdstroom vanwege de scheepvaart niet mogelijk is, is eenandere maatregel om dynamiek en overstroming te vergroten het aanleggen van (meestromende)nevengeulen die kunnen meanderen. Daardoor treedt overstroming eerder op, neemt dehoeveelheid zand- en slibafzetting toe en kunnen nieuwe rivierduinen gevormd worden. Eenhoofdvoorwaarde voor succes is dat er voldoende zandaanvoer vanuit het bovenstroomse gebiedoptreedt en de nevengeul dit ook goed kan transporteren.6.2 Herstel waterhuishoudingDoor het bevorderen van ijzerrijke kwel in de ondergrond kan, vooral bij de glanshaverhooilandenin het rivierengebied, bijvoorbeeld vanuit aangrenzende hoger gelegen gronden, de binding van Pin voor planten onbruikbare FePO 4 gehandhaafd worden, waardoor de fosfaatbeschikbaarheidvoor planten beperkt blijft. Zo kan voorkomen worden dat de graslanden eutrofiëren bijoverstroming. Ook voor glanshaverhooilanden buiten het rivierengebied kan deze maatregel vanbelang zijn voor de instandhouding.7. Maatregelen voor uitbreidingZie 6.1 herstel waterdynamiek. Voor meer informatie over locatiekeuze, randvoorwaarden entechnieken van cyclische verjonging van uiterwaarden wordt verwezen naar Peters et al. (2006).Voor kansrijke plekken langs de grote rivieren zie ook Maas & Hobo (in prep).Volledig nieuw ontwikkelen van glanshaverhooilanden kan uitgevoerd worden door middel vanontgronden van voormalige landbouwgronden. De fosfaatverzadigde bovengrond wordt in datgeval verwijderd, waardoor de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van soortenrijkeglanshaverhooilanden wordt hersteld. Bij sterk verruigde glanshaverhooilanden of bij omvormenvan agrarisch grasland is een maaibeheer gericht op uitmijning van P een minder ingrijpendeoptie om sneller tot een soortenrijke vegetatie te komen dan met gewoon maaibeheer. Dit kanuitgevoerd worden door met behulp van een eenmalige (in verhouding tot de jaarlijkse Ndepositie veel sterkere) bemesting met K en N de plantengroei (en daarmee de totale opname vanP uit de bodem) dusdanig te stimuleren dat de efficiëntie waarmee P uit het systeem verwijderdwordt door maaibeheer sterk verhoogd wordt. Een andere optie is het inzaaien met een grasklavermengsel.Maaien en afvoeren dient vervolgens driemaal per jaar uitgevoerd te worden, opdie momenten dat zoveel mogelijk nutriënten worden afgevoerd, net zolang tot er voldoendeverarming is opgetreden.Verder zijn er in het rivierengebied mogelijkheden bij bijvoorbeeld dijkverlegging in het kader vanRuimte voor de Rivier. Als bij de inrichting van de nieuw aangelegde dijken de toplaag voorzienwordt van geschikt bodemmateriaal, eventueel met maaisel of zoden van nabijgelegenglanshavervegetaties, en vervolgens tweemaal per jaar gemaaid wordt (in plaats van bijvoorbeeldDeel II – 603


schapenbegrazing) ontstaan er nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling vanglanshaverhooiland.Het opnieuw vestigen van karakteristieke plantensoorten is hoofdzakelijk afhankelijk is vanbronpopulaties in de nabije omgeving: de meeste soorten hebben een kortlevende zaadbank.Voor de glanshaverhooilanden is dit niet altijd een groot probleem, omdat de soorten kunnenvoorkomen op nabijgelegen dijken en wegbermen. In het rivierengebied zijn herstelde graslandenstroomafwaarts van bestaande glanshaverhooilanden, via overstromingen, ook bereikbaar voorkarakteristieke soorten. Bij afwezigheid van bronpopulaties kan gekozen worden tot hetopbrengen van hooi van de dichtstbijzijnde, dan wel meest vergelijkbare, goed ontwikkeldeglanshaverhooilanden.8. Effectiviteit en duurzaamheidReguliere maatregelen zoals maaibeheer blijven vereist voor het behoud van de kwaliteit van deglanshaverhooilanden. Voor deze graslanden in het rivierengebied en beekdalen is daarnaastincidentele overstroming van belang. Als de graslanden buiten bereik van inundaties liggen en inhet heuvelland is een beperkte aanvoer van ijzerrijke kwel een factor voor de instandhouding vande kwaliteit van deze graslanden. Glanshaverhooilanden van goede kwaliteit kunnen in allelandschappen onder blijvend intensief beheer van tweemaal hooien onder de huidigestikstofdepositie lang in stand blijven (mond. meded. Sykora).Ontwikkeling van nieuwe glanshaverhooilanden langs de grote rivieren kan het beste door aan tesluiten op grootschalige projecten die lopen in het kader van Ruimte voor de Rivier en bij hetzogenaamde cyclisch beheer van uiterwaarden. Hierbij moet wel goed gelet worden op delandschapsecologische inpassing.Deel II – 604


9. OverzichtstabelDeze overzichtstabel is bedoeld als ondersteuning bij de te nemen maatregelen (paragraaf 5, 6 en 7) en dient slechts samen met de tekst te wordentoegepast.MaatregeltypedoelExtra hooien of H/U Afvoer biomassa ennabeweidennutriëntenKleinschalig H/U Behoud bijzondereplaggenvegetaties ensoorten“Cyclisch beheer” H/U Hersteluiterwaarden:waterdynamiek:”verjongen”sedimentatie/uiterwaarderosie/bufferingAanleg nevengeul H/U Herstelwaterdynamiek:sedimentatie/erosie/bufferingHerstelwaterhuishoudingH/U Invloed ijzerrijkekwel herstellenOntgronden U Afvoer van P-rijkegrondpotentiëlerandvoorwaardeneffectiviteit/ succesfactorengroot Overgaan van 1x per jaarhooien naar 2x per jaar, ofaanvullend nabeweidenklein Voorkomen bijzonderesoorten als kluwenklokje enpimpernelblauwtjesgroot In rivierengebied,steeds op andere locatievooronder-zoekherhaal-baarheidresponstijdmate vanbewijsNietZo lang Even geduld Bnoodzakelijk als nodigOpZo lang Even geduld Hstandplaats als nodigLESABeperkte LangHduurgroot In rivierengebied LESA eenmalig Lang Hgroot LESA eenmalig lang Hgroot In rivierengebied: zie ook Opeenmalig Vertraagd Vcyclisch beheerstandplaatsDeel II – 605


Verklaring kolommen:Maatregel: soort maatregel, corresponderend met informatie uit paragraaf 5, 6 en 7Type: H = herstelmaatregel, U = uitbreidingsmaatregelDoel: beoogde effect van de maatregel (ten behoeve van behoud, herstel en/of uitbreiding)Potentiële effectiviteit: klein/matig/groot. Effectiviteit van de maatregel (als regime) ten opzichte van andere maatregelen en gerelateerd aan het beoogdeeffectRandvoorwaarden / succesfactoren: de belangrijkste randvoorwaarden en succesfactoren van de maatregelVooronderzoek: niet noodzakelijk, op standplaats (in het HT zelf of in de directe omgeving), LESA (LandschapsEcologische SysteemAnalyse: Van der Molen2010).Herhaalbaarheid: eenmalig (kan maar eenmalig worden uitgevoegd, bijv. dempen sloten); beperkte duur (bij intensivering gaan nadelen opwegen tegenvoordelen) of zo lang als nodig (geen negatieve trade-off tussen intensiteit en effectiviteit. Kun je altijd mee doorgaan, geen negatieve gevolgen).Responstijd: dit betreft het effect van de maatregel (regime): Direct (< 1 jr); Even geduld (1 tot 5 jr); Vertraagd (5 tot 10 jr); Lang (meer dan 10 jr).Mate van bewijs:B - Bewezen: de maatregel heeft onder de in de tekst gegeven voorwaarden (gebiedssituatie + manier van uitvoeren) met zekerheid het in de tekst beschrevenpositieve effect als hij in de praktijk wordt uitgevoerd. In de regel zal dat onderbouwd moeten zijn met (OBN-)literatuur, maar het kan eventueel ook met (nogniet eerder gepubliceerde) goed gedocumenteerde waarnemingen en o.a. OBN handleidingen.V - Vuistregel: de maatregel kan onder de in de tekst gegeven voorwaarden (gebiedssituatie + manier van uitvoeren) in veel gevallen het in de tekst beschrevenpositieve effect hebben als hij in de praktijk wordt uitgevoerd, maar dat is niet zeker. Redenen voor de onzekerheid kunnen zijn dat uit monitoring is geblekendat er ook (onverklaarde) mislukkingen zijn of dat de voorwaarden voor succesvol herstel nog niet goed bekend zijn.H - Hypothese: door logisch nadenken is een maatregel geformuleerd die in de praktijk nog niet of nauwelijks is uitgeprobeerd, maar die in theorie effectiefzou kunnen zijn. De aanleiding van de hypothese kan gelegen zijn in analogieën (de maatregel is een vuistregel of bewezen maatregel in een sterk verwanthabitattype) of in processen waarvan we denken dat we ze goed begrijpen, maar die echter nog niet op praktijkschaal zijn getoetst.Deel II – 606


10. LiteratuurAggenbach, C.S.J. J. Grijpstra & M.H. Jalink 2007. Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring eneutrofiëring van plantengemeenschappen in uiterwaarden. Staatsbosbeheer Driebergen.Antheunisse, A.M. 2006. Floodplain rehabilitation and the importance of nitrogen dynamics forplant communities. Dissertatie Utrecht University, Science Faculty.Beltman, B. J.H. Willems & S. Güsewell 2007. Flood events overrule fertiliser effects on biomassproduction and species richness in riverin grasslands. Journal of Vegetation Science 18:625-634.Bobbink, R. & J.P. Hettelingh (eds) 2011. Review and revision of emperical critical loads and doseresponserelationships. Proceedings of an expert workshop, Noordwijkerhout, 23-25 June2010. RIVM rapport 680359002, 244p.De Graaf, M.C.C., H.M. van de Steeg, L.A.C.J. Voesenek & C.W.P.M. Blom 1990. Vegetatie in deuiterwaarden: de invloed van hydrologie, beheer en substraat. Publikaties en rapporten vanhet project ‘Ecologisch herstel Rijn’. Publikatie no. 16. Laboratorium voor ExperimentelePlantenoecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen.Dorland, E., A. van Loon, Y. Fujita, M. Jalink & G. Cirkel 2012. Kwantificering processen tenbehoeve van herstelstrategieen <strong>Programmatische</strong> <strong>Aanpak</strong> <strong>Stikstof</strong> - Deel II. KWR 2012.020.Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée 2003. Europese natuur in Nederland. Habitattypen. KNNVUitgeverij, Utrecht.Keizer, P.J. <strong>2000</strong>. Een kanttekening bij gefaseerd maaibeheer. De Levende Natuur 101: 41-42.Klimkowska, A. H. Keizer-Vlek, M. Wallis de Vries, R.J. Bijlsma, A. Schotman & H. van Dobben,2011. Urgente maatregelen tot behoud van bedreigde typische soorten en vegetatietypenvan de Habitatrichtlijn. Alterra-rapport in press.Knaapen, J.P. & J.G.M. Rademakers 1990. Rivierdynamiek en vegetatieontwikkeling. Wageningen,Staring Centrum. Rapport 82.Liebrand, C.I.J.M. 1993. Vegetatie-ontwikkeling op verzwaarde rivierdijken. Effect vannatuurtechnische maatregelen bij verzwaring van rivierdijken, 4 jaar na aanleg. Fase 1:1987-1990. Vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en Onkruidkunde,Landbouwuniversiteit Wageningen.Loeb, R. 2008. On biogeochemical processes influencing eutrophication and toxicity in riverinewetlands. Dissertatie Radboud Universtiteit Nijmegen.Maas G. & N. Hobo, in prep. Locaties voor ontwikkeling van stroomdalgrasland enhardhoutooibos in de uiterwaarden van de Waal, Nederrijn-Lek en IJssel.Maas, G.J. B. Makaske, P.W.F.M. Hommel, B.S.J. Nijhof & H.P. Wolfert 2003. Verstoring ensuccessie. Rivierdynamiek en stroomdalvegetaties in de uiterwaarden van de Rijntakken.Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 759.Olde Venterink, H.; J.E. Vermaat; M. Pronk, F. Wiegman, G.E.M van de Lee, M.W. van den Hoorn,L.W.G. Higler & J.T.A. Verhoeven 2006. Importance of sediment deposition anddenitrification for nutrient retention in floodplain wetlands. Applied Vegetation Science 9:163-174.Oomes, M. J. M. & H. Mooi 1981. The effect of cutting and fertilizing on the floristic compositionand production of an Arrhenatherion elatioris grassland. Plant Ecology 46-47: 233-239.Peters, B. & G. Kurstjens 2006. Rivierenland in ontwikkeling. Deel 1: Praktijkervaringen met 20jaar natuurontwikkeling in het rivierengebied. Bureau Drift, Berg en Dal.Deel II – 607


Peters, B. & G. Kurstjens 2007. Rivierenland in ontwikkeling. Deel 2: Resultaten vannatuurontwikkeling in het rivierengebied. Bureau Drift/Kurstjens ecologische adviesbureau,Berg en Dal/Beek Ubbergen.Peters, B. 2008. Preadvies Rivierengebied. Trends, knelpunten en kennisvragen uit hetrivierengebied. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Rapport DK nr.2008/dk093-O.Peters, B.W.E. E. Kater & G.W. Geerling 2006. Cyclisch beheer in uiterwaarden: Natuur enveiligheid in de praktijk. Centrum voor Water en Samenleving, Radboud Universiteit,Nijmegen.Rossenaar, A. 2010 (niet gepubliceerd). Verslag werkatelier stroomdalgraslanden Biesbosch 14september 2010.Runhaar, H., M.H. Jalink, H. Hunneman, J.P.M. Witte & S.M. Hennekens 2009. Ecologischevereisten habitattypen. KWR 09-018, 45 pp.Schaffers, A.P. <strong>2000</strong>. Ecology of Roadside Plant Communities. Dissertatie WageningenUniversiteit.Schaffers, A.P., M.C. Vesseur & K.V. Sykora 1998. Effects of delayed hay removal on the nutrientbalance of roadside plant communities. Journal of Applied Ecology 35: 349-364.Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996. De Vegetatie van Nederland deel 3.Graslanden, zomen en droge heiden. Opulus press, Uppsala/Leiden.Sival, F.P., P.C. Jansen, B.S.J. Nijhof & A.H. Heidema 2002. Overstroming en vegetatie:Literatuurstudie over de effecten van overstroming op voedselrijkdom en zuurgraad.Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 335.Sykora, K.V. & C. Liebrand 1987. Natuurtechnische en civieltechnische aspecten vanrivierdijkvegetaties. Vakgroep V.P.O. LU Wageningen.Van der Zee, F.F. 1992. Botanische samenstelling, oecologie en erosiebestendigheid vanrivierdijkvegetaties. LU-VPO, Wageningen: 271 pp.Van Dobben, H.F., R. Bobbink, A. van Hinsberg & D. Bal 2012. Overzicht van kritischedepositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>. Alterra-rapport, Wageningen.Wallis de Vries, M.F. & J.C. Knotters <strong>2000</strong>. Effecten van gefaseerd maaibeheer op de ongewerveldefauna van graslanden. De Levende Natuur 101: 37-41.Weeda E.J., J.H.J. Schaminée & L. van Duuren 2002. Atlas van de Plantengemeenschappen inNederland deel 2: Graslanden, zomen en droge heiden. KNNV-uitgeverij, Utrecht, 224 p.Deel II – 608

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!